Law Theory Practice
Cover
01. Krachtlijnen (1).pptx
Summary
# Inleiding tot het Belgisch publiekrecht
Dit onderdeel van de cursus introduceert de fundamentele concepten van recht, de belangrijkste indeling tussen publiek- en privaatrecht, en schetst de leerdoelen met betrekking tot het Belgisch publiekrecht.
## 1. Het concept van recht
Recht kan worden omschreven als een rationeel opgebouwd geheel van door de overheid uitgevaardigde en via sancties afdwingbare normen die dienen tot organisatie, handhaving of herstel van de orde in de samenleving. Het recht creëert orde, niet op basis van de sterkste, maar op basis van de sterkte van het recht zelf. Het vertoont onderlinge samenhang, vormt een systeem met een eigen begrippenkader en onderliggende basiswaarden. In tegenstelling tot moraal, godsdienstige regels of afspraken binnen een familieverband, is recht afdwingbaar. Recht is nauw verbonden met de maatschappij.
### 1.1 De summa divisio: publiekrecht en privaatrecht
De fundamentele indeling binnen het recht is die tussen publiekrecht en privaatrecht.
* **Privaatrecht:** Dit rechtsgebied beheerst de situatie van en de relaties tussen particuliere (rechts)personen.
* **Publiekrecht:** Dit rechtsgebied beheerst de situatie van en de relaties tussen de overheid en particuliere (rechts)personen, alsook de relaties tussen overheden onderling.
Het onderscheid tussen beide is niet altijd strikt duidelijk.
### 1.2 Onderverdelingen van het publiekrecht
Het publiekrecht omvat diverse rechtsdomeinen, waaronder:
* Staatsrecht
* Bestuursrecht
* Belastingrecht
* Mensenrechtenrecht
* Strafrecht
* Recht van de lokale besturen
* Delen van het omgevingsrecht
* Delen van het sociaal recht
**Staatsrecht** betreft specifiek de rol en structuur van de organen van de staat, hun instelling en functionering, hun bevoegdheden, hun onderlinge verhouding en hun relatie tot de burgers. Het wordt ook wel constitutioneel recht of grondwettelijk recht genoemd.
### 1.3 Leerdoelen
De leerdoelen van het vak "Inleiding tot het Belgisch publiekrecht" zijn:
* De basiskenmerken van het Belgisch publiekrecht herkennen en beschrijven.
* De bronnen van het Belgisch publiekrecht opzoeken.
* De basisbegrippen van het Belgisch publiekrecht definiëren.
* De basisbegrippen van het Belgisch publiekrecht toepassen op concrete gevallen.
* Vraagstukken binnen het Belgisch publiekrecht in hun juridische en maatschappelijke context plaatsen.
* Vraagstukken binnen het Belgisch publiekrecht kritisch analyseren.
### 1.4 De kernboodschap
De kernboodschap van het vak is dat België een (grondwettelijke) meergelaagde, democratische rechtsstaat in Europa is. De cursus is opgedeeld in vijf delen:
* Deel I: Krachtlijnen
* Deel II: De democratische besluitvorming
* Deel III: De bevoegdheidsverdeling
* Deel IV: De inwoners en hun grondrechten
* Deel V: De rechtsbescherming
## 2. De Belgische staat
### 2.1 Het ontstaan van staten
Staten kunnen op verschillende manieren ontstaan:
* **Oorspronkelijk ontstaan:** Ontstaan zonder afleiding van een bestaande staat.
* **Afgeleid ontstaan:** Dit omvat processen zoals dekolonisatie, secessie (afscheiding), dismembratio (ontbinding) en fusie.
### 2.2 Het ontstaan van België
België is ontstaan na het Congres van Wenen (1814), waarbij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd gevormd in 1815. De Zuidelijke provincies waren hierin snel ontevreden omwille van economische tegenstellingen, politieke ondervertegenwoordiging, inmenging in het onderwijs door de staat, beknotting van de persvrijheid en het taalconflict. Een monsterverbond van zuidelijke elites (Katholieken en Liberalen) leidde tot een culminatie van spanningen. Op 4 oktober 1830 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen door het Voorlopig Bewind.
### 2.3 Kenmerken van een staat
Om als staat te worden gekwalificeerd, moet aan de volgende elementen worden voldaan:
* **Permanente bevolking:** Een duurzame groep mensen. Op 1 januari 2025 telt België 11.825.551 inwoners.
* **Afgebakend gebied:** Een duidelijk gedefinieerd territorium. Dit kan veranderlijk zijn, zoals het geval is met het Verdrag van Maastricht (1843).
* **Effectieve overheid:** Een gezag dat de macht uitoefent binnen dit gebied en over deze bevolking, zoals de federale staat, deelstaten, steden en rechtscolleges.
* **Onafhankelijkheid:** De staat moet vrij zijn van externe overheersing, wat zich uit in diplomatieke betrekkingen en lidmaatschap van internationale organisaties, en het sluiten van talloze verdragen.
### 2.4 Internationale erkenning
De internationale erkenning van een staat is een **declaratieve handeling** die het bestaan van een nieuwe staat bevestigt. Het is belangrijk op te merken dat staten worden erkend, niet regeringen. België werd internationaal erkend via het Verdrag van Londen (1839).
### 2.5 Gevolgen van de kwalificatie als staat
De kwalificatie als staat heeft belangrijke gevolgen:
* **Rechtspersoonlijkheid:** De staat kan optreden als rechtspersoon, zowel extern (bv. verdragen sluiten) als intern (bv. belastingen heffen).
* **Soevereiniteit:**
* **Extern:** Dit impliceert gelijkheid met andere staten en het beginsel van non-interventie.
* **Intern:** De staat bepaalt zijn eigen rechtsordening. Artikel 33 van de Grondwet stelt dat "Alle machten gaan uit van de Natie". Artikel 34 Gw. staat de bevoegdheidsoverdracht aan internationale organisaties toe.
* **Rechtsmacht:** De staat heeft de bevoegdheid om handelingen te stellen en regels te maken. Uitvoeringshandelingen zijn in beginsel territoriaal, net als normerende of rechtsprekende handelingen, hoewel er uitzonderingen bestaan.
## 3. Een democratische rechtsstaat
### 3.1 De Verlichting en de scheiding der machten
De gezagsuitoefening in de staat na de Verlichting kenmerkt zich door de verwerping van absolutisme en het streven naar vrijheid en gelijkheid. De ontwikkeling van de scheiding der machten, zoals voorgesteld door Montesquieu, deelt de staatsfuncties op in wetgevende, bestuurs- en rechtsprekende macht. Deze machten zijn politiek verantwoordelijk, met een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht.
### 3.2 Checks and balances
In België is er geen orthodoxe scheiding der machten, maar eerder een systeem van **checks and balances**. Dit houdt in dat de machten elkaar wederzijds controleren en ermee samenwerken. Bijvoorbeeld:
* De Kamer controleert de Koning.
* De Koning kan de Kamer ontbinden.
* De Koning maakt mee de wetten.
* De wetgever bepaalt het statuut van de rechters.
* De Koning benoemt de rechters.
* De rechters controleren beide machten.
Soms is de taakverdeling diffuus, bijvoorbeeld bij parlementair onderzoek door de wetgevende macht of het genaderecht door de uitvoerende macht. Ook de rechtsvormende rol van de rechter (inclusief het Grondwettelijk Hof) draagt bij aan deze dynamiek. Daarnaast is er een verticale scheiding van machten tussen de federale overheid, de deelstaten en de Europese Unie.
### 3.3 Ontwikkeling van de rechtsstaat (rule of law)
De ontwikkeling van de rechtsstaat kent zowel formele als materiële voorwaarden:
* **Formele voorwaarden:**
* De overheid is onderworpen aan het recht (rechtmatigheidsbeginsel).
* Er is een hiërarchie der normen.
* Het recht is voldoende duidelijk en stabiel.
* Het recht is afdwingbaar voor de onafhankelijke rechter.
* **Materiële voorwaarden:**
* Het recht moet democratisch tot stand komen.
* Het recht moet grondrechten respecteren.
Er is een constante wisselwerking tussen de rechtsstaat, democratie en grondrechten, resulterend in de "democratische rechtsstaat".
### 3.4 Tendensen in de rechtsstaat
Hoewel België een democratische rechtsstaat is, zijn er bredere tendensen van achteruitgang merkbaar door graduele ingrepen van leiders met autocratische neigingen.
## 4. Een meergelaagde staat in Europa
### 4.1 De (federale) staat België
België is sinds 1831 een parlementaire democratie. Aanvankelijk was het een unitaire staat met een gewone meerderheidsdemocratie. Echter, spanningen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen leidden tot (grond)wettelijke gelijkschakeling in wetgeving, bestuur, gerecht en onderwijs, hoewel er tot op heden fricties blijven bestaan. De taalgrens werd vastgelegd in 1962, en later ontstond er een streven naar bepaalde vormen van autonomie.
#### 4.1.1 Consensusdemocratie
Sinds 1970 is er een nieuwe invulling van de nationale democratische ruimte met elementen van consensusdemocratie om tegenstellingen te pacificeren (etnisch, religieus, taalkundig). Dit betekent dat groepen in één politieke ruimte samenleven op basis van consensuslogica in plaats van zuivere meerderheidslogica.
Voorbeelden van consensusdemocratie in de Grondwet zijn:
* Bijzondere meerderheidswetten (art. 4, §3 Gw.).
* Pariteit in de ministerraad (art. 99 Gw.).
* Alarmbelprocedure (art. 54 Gw.).
* Samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie (art. 151, §2 Gw.).
De vraag of de huidige structuur een stabiele oplossing biedt, is niet evident, gezien de bipolaire structuur en de frequente staatshervormingen. Dit kan de politieke ruimte bijeenhouden, maar ook tegenstellingen betonneren en leiden tot blokkeringen.
#### 4.1.2 Groepsautonomie door federalisering
Naast decentralisatie heeft België sinds 1970 een proces van federalisering gekend. Dit houdt in dat nationale en deelstatelijke overheden bevoegdheden hebben, gebaseerd op "self-rule" (autonomie) en "shared rule" (participatie). Er zijn verschillende modellen van federalisme, met variaties in hiërarchie, deelstatelijke grondwetten en symmetrie in bevoegdheden. De labels zijn relatief, met concepten als regionalisme en multinationalisme.
Hoewel België juridisch gezien een federatie is (deelstaten hebben geen statelijkheid en geen Kompetenz-Kompetenz), zijn er politiek-sociologisch ook confederale trekken.
### 4.2 De Vlaamse en andere deelstaten
De pacificatie en de ontwikkeling van het federalisme in België zijn grotendeels tot stand gekomen door zes staatshervormingen tussen 1970 en 2014.
* **1970 (eerste staatshervorming):** Oprichting van drie cultuurgemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) voor culturele autonomie. Verankering van taalgebieden (artikel 4 Gw.), belangrijk voor bevoegdheidsverdeling en taalwetgeving.
* **1980 (tweede staatshervorming):** Inrichting van het Vlaamse en Waalse Gewest voor economische autonomie. Cultuurgemeenschappen worden gemeenschappen met persoonsgebonden bevoegdheden (bv. welzijn, gezondheidszorg).
* **1988 (derde staatshervorming):** Onderwijs wordt overgedragen aan de gemeenschappen. Oprichting van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en gemeenschapscommissies voor bepaalde bevoegdheden in Brussel.
* **1993 (vierde staatshervorming - Sint-Michielsakkoord):** Artikel 1 Gw. stelt dat België een federale staat is. Directe verkiezing van deelstaatparlementen. Splitsing van de provincie Brabant. Internationale bevoegdheden voor deelstaten.
* **2001 (vijfde staatshervorming - Lambermontakkoord):** Overdracht van diverse bevoegdheden (o.a. toezicht lokale besturen). Aanpassing financiering gemeenschappen en beperkte fiscale autonomie voor gewesten.
* **2011-2014 (zesde staatshervorming - Vlinderakkoord):** Overdracht van bevoegdheden (o.a. gezinsbijslag). Uitbreiding fiscale autonomie gewesten. Herfinanciering van Brussel. Hervorming Senaat. Splitsing Brussel-Halle-Vilvoorde.
Momenteel is er sprake van mogelijke verdere staatshervormingen, maar ook van een tendens tot herfederalisering.
#### 4.2.1 Belgisch federalisme in de Grondwet
De basis van het Belgisch federalisme wordt gelegd in de Grondwet:
* **Artikel 1:** België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten.
* **Artikel 2:** België omvat 3 Gemeenschappen: Vlaamse, Franse, Duitstalige.
* **Artikel 3:** België omvat 3 Gewesten: Vlaamse, Waalse, Brusselse.
* **Artikel 4:** België omvat 4 taalgebieden: Nederlands, Frans, tweetalig Brussel-Hoofdstad, Duits.
### 4.3 De Europese Unie
De Europese Unie heeft verschillende doelstellingen gekend, oorspronkelijk gericht op economische integratie voor vrede, maar nu veel breder. Belangrijke verdragen zijn de EGKS (1951), de EEG (1958), de Europese Akte (1986) die de interne markt voltooide, het Verdrag van Maastricht (1992) dat de Europese Unie oprichtte, en het Verdrag van Lissabon (2009). De EU heeft een supranationaal karakter met eigen instellingen en een autonome rechtsorde. De overdracht van bevoegdheden aan de EU gebeurt in België op basis van artikel 34 Gw.
De Europese Unie is geen staat, maar vertoont wel staatskenmerken. Kandidaat-lidstaten moeten voldoen aan criteria zoals een democratische rechtsstaat, een vrije markt en het "acquis communautaire".
## 5. De gemeenten en provincies
Naast federalisme is er ook sprake van territoriale decentralisatie via gemeenten en provincies. Deze zijn grondwettelijk verankerd en behartigen het algemeen lokaal politiek belang. Ze oefenen eigen bevoegdheden uit via rechtstreeks verkozen organen en eigen normen, maar staan wel onder toezicht van de federale of deelstatelijke overheid. Er zijn 285 Vlaamse gemeenten en 5 Vlaamse provincies. Het bestaan van de provincies staat echter ter discussie.
---
# De Belgische staat en de democratische rechtsstaat
België is een federale, meergelaagde, democratische rechtsstaat in Europa, die een complexe structuur kent door de opdeling van machten en de bevoegdheden van verschillende overheidsniveaus.
### 2.1 De Belgische staat: ontstaan en kenmerken
#### 2.1.1 Het ontstaan van België
De Belgische staat is ontstaan uit het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, opgericht na het Congres van Wenen in 1814. De Zuidelijke provincies waren echter ontevreden over economische tegenstellingen, politieke ondervertegenwoordiging, inmenging in kerkelijke zaken, beknotting van persvrijheid en taalconflicten. Dit leidde tot een monsterverbond van katholieke en liberale elites en uiteindelijk tot de onafhankelijkheid op 4 oktober 1830, gevolgd door internationale erkenning met het Verdrag van Londen in 1839.
#### 2.1.2 Kenmerken van een staat
Een staat, zoals België, wordt gekenmerkt door:
* **Permanente bevolking:** Een gevestigde populatie.
* **Afgebakend gebied:** Een territorium, vastgelegd in verdragen, dat echter veranderlijk kan zijn.
* **Effectieve overheid:** Een systeem van overheidsorganen (federale staat, deelstaten, gemeenten, rechtscolleges) dat de macht uitoefent.
* **Onafhankelijkheid:** De soevereiniteit, zowel extern (bv. verdragen sluiten) als intern (eigen rechtsordening bepalen). Artikel 33 van de Grondwet stelt dat alle machten uitgaan van de Natie, terwijl artikel 34 de bevoegdheidsoverdracht aan internationale organisaties toelaat.
#### 2.1.3 Gevolgen van de kwalificatie als staat
Als staat heeft België:
* **Rechtspersoonlijkheid:** Zowel extern (bv. verdragen sluiten) als intern (bv. belastingen heffen).
* **Soevereiniteit:** Extern (gelijkheid, non-interventie) en intern (eigen rechtsordening bepalen).
* **Rechtsmacht:** De bevoegdheid om normen te stellen en te handhaven, in beginsel territoriaal, met mogelijke uitzonderingen.
### 2.2 De democratische rechtsstaat
#### 2.2.1 Principes van de rechtsstaat
De rechtsstaat, of *rule of law* / *état de droit*, is gebaseerd op het principe dat de overheid aan het recht is onderworpen. Dit vereist:
* **Formele voorwaarden:** De overheid moet opereren volgens duidelijke, stabiele en afdwingbare regels, met respect voor het rechtmatigheidsbeginsel en de hiërarchie der normen.
* **Materiële voorwaarden:** Het recht moet democratisch tot stand komen en grondrechten respecteren.
#### 2.2.2 Scheiding der machten
Het principe van de scheiding der machten, geformuleerd door Montesquieu, deelt de staatsmacht op in wetgevende, besturende en rechtsprekende functies. In België is dit beginsel aanwezig in de Grondwet (Titel III: "De Machten"), maar het is geen strikte orthodoxe scheiding. Er is sprake van *checks and balances*, waarbij de machten elkaar controleren en aanvullen. Voorbeelden hiervan zijn de parlementaire controle op de Koning, de bevoegdheid van de Koning om de wetten mee te maken, de wetgevende rol van het parlement bij het bepalen van het statuut van rechters, en de controle van de rechterlijke macht op de andere machten. Tegenwoordig is er ook een verticale scheiding van machten tussen de federale overheid, deelstaten en de Europese Unie.
#### 2.2.3 Wisselwerking met democratie en grondrechten
De "democratische rechtsstaat" benadrukt de wisselwerking tussen de rechtsstaat, democratie en grondrechten. Hoewel België een democratische rechtsstaat is, wordt er een bredere tendens van achteruitgang gesignaleerd door graduele ingrepen van leiders met autocratische neigingen.
### 2.3 De (federale) staat België en de meergelaagde structuur
#### 2.3.1 Evolutie naar federalisme
België begon als een unitaire staat met een gewone meerderheidsdemocratie. Door spanningen tussen de Nederlandse en Franstalige bevolkingsgroepen, en de vastlegging van de taalgrens, evolueerde het land naar een federale staat met elementen van consensusdemocratie. Dit uit zich in onder andere bijzonderemeerderheidswetten, pariteit in de ministerraad, de alarmbelprocedure en de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie.
#### 2.3.2 Federalisering en deelstaten
Sinds 1970 is België gefederaliseerd, wat leidde tot de oprichting van gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) en gewesten (Vlaamse, Waalse, Brusselse Hoofdstedelijke). Dit model beoogt *self-rule* (autonomie) en *shared rule* (participatie). De Grondwet verankert deze structuur met specifieke artikelen over de samenstelling van de staat, gemeenschappen en gewesten, en de taalgebieden.
**Voorbeelden van staatshervormingen:**
* **1970 (eerste):** Oprichting cultuurgemeenschappen en verankering van taalgebieden.
* **1980 (tweede):** Inrichting van de Gewesten, cultuurgemeenschappen worden gemeenschappen met persoonsgebonden bevoegdheden.
* **1988 (derde):** Overdracht van onderwijs naar gemeenschappen, oprichting Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **1993 (vierde):** België wordt een federale staat, rechtstreekse verkiezing deelstaatparlementen.
* **2001 (vijfde):** Verdere overdracht van bevoegdheden en beperkte fiscale autonomie voor gewesten.
* **2011-2014 (zesde):** Overdracht van bevoegdheden zoals gezinsbijslag, uitbreiding fiscale autonomie, hervorming Senaat.
#### 2.3.3 De Europese Unie en supranationaliteit
De Europese Unie, opgericht met de doelstellingen van economische integratie en vrede, heeft geleid tot de Europeanisering van de staatsmacht door de overdracht van bevoegdheden op basis van artikel 34 van de Grondwet. De EU is geen staat, maar vertoont staatskenmerken met een eigen rechtsorde en supranationale instellingen.
#### 2.3.4 Lokale besturen: gemeenten en provincies
Naast het federalisme kent België territoriale decentralisatie met gemeenten en provincies, die eigen bevoegdheden behartigen en rechtstreeks verkozen organen hebben. Hun bestaan en werking worden echter gereguleerd en gecontroleerd door de federale of deelstatelijke overheden.
> **Tip:** Het is essentieel om de verschillende niveaus van overheidsgezag (federaal, deelstaat, gemeenschap, lokaal) en hun respectievelijke bevoegdheden te kunnen onderscheiden. De historische evolutie van België van unitaire naar federale staat is cruciaal om de huidige structuur te begrijpen.
---
# De (federale) staat België en de deelstaten
België is een meergelaagde, democratische rechtsstaat in Europa die in de loop der tijd geëvolueerd is van een unitaire staat naar een federale staat met aanzienlijke bevoegdheden voor de deelstaten.
### 3.1 De evolutie naar een federale staat
De ontwikkeling van België naar een federale staat is een direct gevolg van de spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, met name de Nederlandstaligen en Franstaligen. Aanvankelijk, sinds de oprichting in 1830, was België een unitaire staat die functioneerde als een gewone meerderheidsdemocratie. Echter, de groeiende ontevredenheid en de roep om autonomie, met name op cultureel en economisch vlak, leidden tot een reeks staatshervormingen.
#### 3.1.1 Stateervormingen en de invoering van consensusdemocratie
Vanaf 1970 werden er elementen van consensusdemocratie geïntroduceerd om de tegenstellingen tussen de verschillende groepen te pacificeren en hen in één politieke ruimte te laten samenleven. Dit betekende een verschuiving van een zuivere meerderheidsdemocratie naar een model dat rekening hield met de belangen van minderheden. Dit streven naar pacificatie en autonomie culmineerde in de federalisering van de staat.
* **1970: Eerste staatshervorming:** Oprichting van drie cultuurgemeenschappen (Vlaamse, Franse en Duitstalige) om tegemoet te komen aan de Vlaamse verzuchting naar meer culturele autonomie. De taalgebieden werden in de Grondwet verankerd.
* **1980: Tweede staatshervorming:** Inrichting van het Vlaamse en Waalse Gewest, wat de Franstaligen tegemoetkwam met meer economische autonomie. Cultuurgemeenschappen werden omgevormd tot gemeenschappen en kregen bevoegdheden op persoonsgebonden vlak, zoals welzijn en gezondheidszorg.
* **1988: Derde staatshervorming:** De bevoegdheid inzake onderwijs werd overgedragen aan de gemeenschappen. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest werd opgericht, en voor bepaalde bevoegdheden in Brussel werden gemeenschapscommissies ingesteld.
* **1993: Vierde staatshervorming (Sint-Michielsakkoord):** België werd formeel een federale staat, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet. De deelstaatparlementen werden rechtstreeks verkozen en de internationale bevoegdheden werden deels overgedragen aan de deelstaten. De provincie Brabant werd gesplitst.
* **2001: Vijfde staatshervorming (Lambermontakkoord):** Verdere overdracht van bevoegdheden, zoals het toezicht op lokale besturen, en aanpassingen aan de financiering van de gemeenschappen en een beperkte fiscale autonomie voor de gewesten.
* **2011-2014: Zesde staatshervorming (Vlinderakkoord):** Significante overdracht van bevoegdheden, waaronder gezinsbijslag, en uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten. Ook de financiering van Brussel werd hervormd en de Senaat werd hervormd. De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde werd doorgevoerd.
#### 3.1.2 Kenmerken van het Belgisch federalisme
België is juridisch gezien een federatie, waar de deelstaten geen eigen statelijkheid bezitten en geen *Kompetenz-Kompetenz* (de bevoegdheid om hun eigen bevoegdheden te bepalen) hebben. Toch worden er politologisch ook confederale trekken waargenomen. De kern van het Belgisch federalisme in de Grondwet wordt bepaald door:
* **Artikel 1 Gw.:** België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten.
* **Artikel 2 Gw.:** België omvat 3 Gemeenschappen: Vlaamse, Franse en Duitstalige.
* **Artikel 3 Gw.:** België omvat 3 Gewesten: Vlaamse, Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke.
* **Artikel 4 Gw.:** België omvat 4 taalgebieden: Nederlands, Frans, tweetalig Brussel-Hoofdstad en Duits.
Het principe van *self-rule* (autonomie) en *shared rule* (participatie) kenmerkt de relatie tussen de federale overheid en de deelstaten. De vraag naar verdere autonomie voor de deelstaten blijft een actueel politiek thema, met ook discussies over mogelijke herfederalisering.
### 3.2 De basiskenmerken van de Belgische staat
België, opgericht na het Congres van Wenen en de onafhankelijkheid in 1830, voldoet aan de klassieke criteria van een staat:
* **Permanente bevolking:** Een continu aanwezige bevolkingsgroep.
* **Afgebakend gebied:** Territoriale grenzen, vastgelegd in verdragen, hoewel deze enigszins veranderlijk kunnen zijn.
* **Effectieve overheid:** De verschillende bestuursniveaus (federaal, deelstaat, lokaal) en rechtscolleges die gezag uitoefenen.
* **Onafhankelijkheid:** Interne soevereiniteit om de eigen rechtsorde te bepalen en externe soevereiniteit om internationaal op te treden.
De staat heeft rechtspersoonlijkheid, wat betekent dat hij juridisch kan optreden, zowel intern (bv. belastingen heffen) als extern (bv. verdragen sluiten). De soevereiniteit gaat uit van de Natie, zoals bepaald in artikel 33 van de Grondwet, maar bevoegdheidsoverdrachten aan internationale organisaties zijn toegestaan (artikel 34 Gw.).
### 3.3 Een democratische rechtsstaat met consensusdemocratische elementen
België is een democratische rechtsstaat, wat betekent dat het gezag wordt uitgeoefend in overeenstemming met de principes van vrijheid, gelijkheid en de scheiding der machten, zoals oorspronkelijk gepromoot door Montesquieu. Hoewel er geen orthodoxe scheiding van machten is, met duidelijke checks & balances tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, is er wel sprake van een wederzijdse controle en samenwerking.
De rechtsstaat (rule of law, état de droit) vereist dat de overheid gebonden is aan het recht (rechtmatigheidsbeginsel, hiërarchie der normen) en dat het recht democratisch tot stand komt en grondrechten respecteert.
### 3.4 De deelstaten: gemeenschappen en gewesten
De Belgische federale structuur is gebouwd rond de concepten van gemeenschappen en gewesten, elk met eigen specifieke bevoegdheden:
* **Gemeenschappen:** Voornamelijk bevoegd voor persoonsgebonden aangelegenheden en cultuur, onderwijs en taalbeleid.
* Vlaamse Gemeenschap
* Franse Gemeenschap
* Duitstalige Gemeenschap
* **Gewesten:** Voornamelijk bevoegd voor ruimtelijke ordening, leefmilieu, economisch beleid, tewerkstelling en openbare werken.
* Vlaamse Gewest
* Waalse Gewest
* Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
De bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de deelstaten, evenals tussen de gemeenschappen en de gewesten, is complex en onderwerp van voortdurende politieke en juridische discussie.
> **Tip:** Het onderscheid tussen de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten kan soms subtiel zijn. Het is belangrijk om de specifieke materies die aan elke entiteit zijn toegewezen goed te memoriseren.
### 3.5 De Europese Unie en de impact op de Belgische staatsstructuur
De Europese Unie heeft een significante invloed op de Belgische staatsstructuur door de overdracht van bevoegdheden op basis van artikel 34 van de Grondwet. De EU is geen staat, maar bezit wel kenmerken van een supranationale entiteit met eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke instellingen, en een autonome rechtsorde die rechtstreekse werking heeft in de lidstaten. De evolutie van de Europese integratie, van economische samenwerking naar een bredere politieke unie, heeft geleid tot een verdere "Europeanisering" van de staatsmacht.
### 3.6 Lokale besturen: gemeenten en provincies
Naast de federale overheid en de deelstaten, kent België ook territoriale decentralisatie via gemeenten en provincies. Deze entiteiten zijn grondwettelijk verankerd en behartigen het algemeen lokaal politiek belang via eigen bevoegdheden en rechtstreeks verkozen organen. Zij staan echter onder toezicht van de federale of deelstatelijke overheid. De efficiëntie en het voortbestaan van de provincies staan echter ter discussie.
---
# De Europese Unie en lokale besturen
Dit gedeelte onderzoekt de rol van de Europese Unie, de Europeanisering van staatsmacht en de functie van gemeenten en provincies als territoriale decentralisaties.
### 4.1 De Europese Unie
De Europese Unie (EU) heeft zich ontwikkeld vanuit initiële doelstellingen van economische integratie, zoals de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1958, die de basis legde voor een interne markt.
#### 4.1.1 Verdere ontwikkeling van de Europese Unie
* **Europese Akte (1986):** Leidde tot de voltooiing van de interne markt, met de vier vrijheden (goederen, personen, diensten en kapitaal) en de afschaffing van persoons- en goederencontroles aan bepaalde binnengrenzen (Verdrag van Schengen).
* **Verdrag van Maastricht (1992):** Creëerde de Europese Unie, met uitbreiding naar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.
* **Uitbreiding (2004):** De zogenaamde "Big Bang"-uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, voornamelijk uit Centraal- en Oost-Europa.
* **Verdrag van Lissabon (2009):** Leidde tot de Verdragen betreffende de Europese Unie (VEU) en de werking van de Europese Unie (VWEU), met bindende kracht voor het Handvest van de grondrechten.
#### 4.1.2 Kandidaat-lidstaten
Landen die kandidaat willen worden voor EU-lidmaatschap moeten voldoen aan de Kopenhaagse criteria: een Europese staat zijn, democratische rechtsstaat principes hanteren, een vrije markt hebben en de 'acquis communautaire' (het geheel van EU-wetgeving en doelstellingen) aanvaarden.
### 4.2 Europeanisering van de staatsmacht
Europeanisering verwijst naar de overdracht van (de uitoefening van) bevoegdheden aan de Europese Unie. Dit is in België mogelijk op basis van artikel 34 van de Grondwet. De EU is geen staat op zich, maar vertoont wel staatskenmerken, waaronder een supranationaal karakter, eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke instellingen, directe beslissingsmacht en een autonome rechtsorde.
### 4.3 De gemeenten en provincies
Naast de federalisering kent België ook territoriale decentralisatie met de gemeenten en provincies. Deze organen behartigen het algemeen lokaal politiek belang, oefenen eigen bevoegdheden uit via rechtstreeks verkozen organen en stellen eigen normen vast, maar staan onder toezicht van de federale of deelstatelijke overheden.
#### 4.3.1 Structuur en bevoegdheden
* Er zijn 285 Vlaamse gemeenten (plus OCMW's) en 5 Vlaamse provincies. Districten zijn mogelijk in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners.
* Het statuut van gemeenten en provincies wordt geregeld in de Decreten betreffende de Lokale Democratie (DLB) en het Provinciedecreet.
* Het bestaan van de provincies is onderwerp van debat en kan het voorwerp uitmaken van toekomstige staatshervormingen.
#### 4.3.2 Rol binnen het Belgische staatsbestel
De gemeenten en provincies vertegenwoordigen een vorm van gezagsspreiding die verschilt van het federalisme. Hoewel ze over eigen bevoegdheden en rechtstreeks verkozen organen beschikken, opereren ze binnen de hiërarchie van de staatsstructuur, met toezicht door hogere overheden. Dit concept van territoriale decentralisatie is een belangrijke aanvulling op de nationale en supranationale bestuursniveaus.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publiekrecht | Het recht dat de organisatie van de overheid en de relaties tussen de overheid en particulieren, alsook tussen overheden onderling, regelt. Het omvat onder andere staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Privaatrecht | Het recht dat de relaties tussen particuliere rechtspersonen, zoals burgers en bedrijven, regelt. Voorbeelden zijn burgerlijk recht en handelsrecht. |
| Staatsrecht | Het onderdeel van het publiekrecht dat de organisatie, de instelling, de functionering en de bevoegdheden van de staatsorganen regelt, evenals hun onderlinge verhoudingen en hun relatie tot de burgers. Ook bekend als constitutioneel recht of grondwettelijk recht. |
| Rechtsstaat | Een staatsvorm waarin de machthebbers gebonden zijn aan het recht, zowel wat betreft de vorm waarin zij handelen als de inhoud van hun beslissingen. Dit principe omvat de rechtmatigheid van bestuur, de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten. |
| Scheiding der machten | Een principe, populair gemaakt door Montesquieu, dat de overheidsgezag opdeelt in een wetgevende, een uitvoerende en een rechterlijke functie om machtsmisbruik te voorkomen. In de praktijk is er vaak sprake van "checks and balances" tussen deze machten. |
| Hiërarchie der normen | Een principe dat stelt dat lagere rechtsnormen (zoals ministeriële besluiten) moeten voldoen aan hogere rechtsnormen (zoals wetten en de Grondwet). De Grondwet staat aan de top van deze hiërarchie. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarbij de soevereiniteit is verdeeld tussen een centrale (federale) overheid en deelstaten. Deelstaten hebben een aanzienlijke autonomie binnen hun toegewezen bevoegdheden. |
| Consensusdemocratie | Een vorm van democratie die ernaar streeft om brede overeenstemming te bereiken tussen verschillende groepen in de samenleving, vaak ter pacificatie van etnische, religieuze of taalkundige tegenstellingen. Dit kan leiden tot bijzondere meerderheidswetten en pariteitsbeginselen. |
| Supranationaal | Een kenmerk van internationale organisaties of rechtsordes waarbij de instellingen van de organisatie eigen beslissingsmacht hebben die direct bindend is voor de lidstaten en hun burgers, en die boven de nationale rechtsorde kunnen staan. De Europese Unie wordt als supranationaal beschouwd. |
| Territoriale decentralisatie | De overdracht van bevoegdheden van de centrale overheid aan lagere territoriale eenheden, zoals gemeenten en provincies. Deze eenheden krijgen de autonomie om lokale politieke belangen te behartigen en eigen normen te stellen binnen de door hogere overheden gestelde grenzen. |
| Kompetenz-Kompetenz | Het principe dat bepaalt welke overheidslaag bevoegd is om te beslissen over de bevoegdheidsverdeling. In een federale staat heeft de federale overheid doorgaans de Kompetenz-Kompetenz, in tegenstelling tot een confederatie waar de deelstaten deze bevoegdheid zelf kunnen bepalen. |
Cover
1_05 a HART.pdf
Summary
# The concept of primary rules of obligation
Primary rules of obligation are the foundational rules governing behavior that restrict harmful actions like violence, theft, and deception, and are essential for maintaining social order in a community that relies solely on them for control [1](#page=1).
### 1.1 Defining primary rules of obligation
A society governed solely by primary rules of obligation is characterized by a general attitude within the group towards its standard modes of behavior, viewed from an internal perspective where individuals accept and voluntarily cooperate in maintaining these rules. This contrasts with an external viewpoint where rules are observed only as indicators of potential punishment. While such a society may exhibit tension between those who adhere to the rules and those who only conform due to fear of social pressure, the latter must be a minority for the society to endure [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Conditions for a society of primary rules
For a society to exist and function based on primary rules alone, several conditions must be met [1](#page=1).
#### 1.2.1 Essential restrictions
The most crucial condition is that the rules must include, in some form, restrictions on the free use of violence, theft, and deception. These restrictions are necessary for individuals to coexist peacefully in close proximity. Primitive societies that are known to exist often have these rules, along with others that impose positive duties to provide services or contribute to the community [1](#page=1).
#### 1.2.2 Social pressure and conformity
While social pressure can induce conformity among those who might otherwise reject the rules, this pressure is only effective if the majority of the population lives by the rules from an internal point of view. In a society of approximately equal physical strength, a minority of rule-rejecters cannot exert enough influence to undermine the social order [2](#page=2).
### 1.3 Limitations of a society with only primary rules
A society relying solely on primary rules of obligation, especially if it is not a small, tightly-knit community with shared sentiments and beliefs in a stable environment, will face significant defects [2](#page=2).
#### 1.3.1 Uncertainty
One major defect is the uncertainty of the rules. Without a legislature, courts, or officials, the rules do not form a coherent system but rather a collection of separate standards. If doubts arise about what the rules are or their exact scope, there is no established procedure, authoritative text, or official declaration to resolve these issues. This lack of a mechanism to settle disputes represents the defect of uncertainty [2](#page=2).
#### 1.3.2 Static nature of rules
Another significant defect is the static character of the rules. Changes in the rules occur only through a slow process of growth and decay, where optional behaviors gradually become habitual or are eventually tolerated. There is no method for deliberately adapting the rules to changing circumstances by eliminating old ones or introducing new ones. In an extreme scenario, not only would there be no way to deliberately change general rules, but obligations in specific cases could not be altered by individual choice. This means individuals would have fixed duties, and there would be no power to release them from these obligations or transfer the benefits derived from their performance [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.3.3 Inefficiency of social pressure
The third defect is the inefficiency of the diffuse social pressure used to maintain the rules. Disputes over rule violations would persist indefinitely in any but the smallest societies without a specialized agency empowered to determine violations authoritatively. Furthermore, punishments and other forms of social pressure involving force are not administered by a dedicated agency but are left to affected individuals or the group at large. This unorganized effort to apprehend and punish offenders can lead to a significant waste of time and may result in ongoing feuds due to self-help in the absence of an official monopoly on sanctions [3](#page=3).
> **Tip:** The concept of primary rules of obligation highlights the fundamental social requirements for coexistence, but it also sets the stage for understanding why more complex legal systems (with secondary rules) are necessary to overcome inherent limitations.
> **Example:** Imagine a small tribal society where everyone knows and generally follows rules like "do not kill other members" and "do not steal from your neighbor." This is a society of primary rules. However, if a dispute arises about whether someone's property was truly stolen or borrowed, or if the community needs to decide on a new way to manage shared resources due to a changing climate, the absence of a formal way to resolve these issues or adapt the rules becomes apparent.
---
# Defects in a society governed solely by primary rules
A society governed exclusively by primary rules faces significant challenges due to the inherent limitations of such a structure, primarily concerning uncertainty, a static nature, and inefficient enforcement mechanisms.
### 2.1 Uncertainty
The rules in a society solely based on primary rules lack a systematic organization and do not possess a common, identifiable mark that distinguishes them as a unified legal system, other than their acceptance by a particular group. This absence of a system leads to significant uncertainty regarding the content and scope of the rules [2](#page=2).
* **Lack of authoritative clarification:** There is no established procedure to resolve doubts about what the rules are or their precise application. This means there is no reference to an authoritative text or an official whose pronouncements could settle disputes [2](#page=2).
* **Distinction from legal systems:** The existence of such procedures and authoritative sources would necessarily imply rules of a type distinct from the primary rules of obligation that hypothetically form the entirety of the society's legal framework. This deficiency is termed the "uncertainty" of such a simple social structure [2](#page=2).
> **Tip:** Think of this like a group of friends who have informal agreements on how to share chores. If there's a dispute about whether a chore was done correctly or who was supposed to do it, there's no designated leader or written agreement to consult, leading to potential arguments and confusion.
### 2.2 Static character of the rules
The rules in a society governed only by primary rules exhibit a static nature, with change occurring only through slow, organic processes [2](#page=2).
* **Gradual evolution of rules:** The only modes of change are the slow growth where optional conduct becomes habitual and then obligatory, and the converse process of decay where deviations are tolerated and eventually unnoticed [2](#page=2).
* **Absence of deliberate adaptation:** There are no mechanisms for deliberately adapting the rules to changing circumstances, either by removing old rules or introducing new ones. The possibility of such deliberate change would require rules of a type different from the primary rules of obligation [2](#page=2).
* **Extreme staticity:** In an extreme, though perhaps never fully realized, scenario, not only would there be no way to deliberately change the general rules, but obligations arising from the rules in specific cases could not be varied or modified by individual choice. Individuals would have fixed duties, and even if others benefited from their performance, there would be no power to release them or transfer these benefits, as such operations alter initial positions under primary rules [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** This static nature means the "laws" are resistant to modernization. Imagine a society with only ancient customs; they would struggle to address new technologies or evolving social values without a mechanism for deliberate rule-making.
### 2.3 Inefficiency of diffuse social pressure for enforcement
The third major defect is the inefficiency of the informal social pressure used to maintain the rules [3](#page=3).
* **Interminable disputes:** Disputes about whether a rule has been violated would be constant and, in any but the smallest societies, would continue indefinitely without an agency empowered to definitively and authoritatively determine the fact of violation [3](#page=3).
* **Lack of an official monopoly on sanctions:** This lack of final and authoritative determination is distinct from another weakness: the administration of punishments and other forms of social pressure is not handled by a special agency. Instead, it is left to the individuals affected or the group at large [3](#page=3).
* **Waste and conflict:** The unorganized efforts of the group to catch and punish offenders, along with the potential for smouldering vendettas resulting from self-help in the absence of an official monopoly on sanctions, can be a significant waste of time and a source of conflict. The history of law suggests that the lack of official agencies for determining violations is a critical issue [3](#page=3).
> **Example:** Consider a neighborhood where everyone is expected to keep their gardens tidy. If one neighbor's garden becomes overgrown, there's no homeowner's association president or court to formally address the issue. The other neighbors might complain amongst themselves, or one might confront the offender, potentially leading to prolonged arguments or a breakdown in community relations, rather than a swift and fair resolution.
---
# The role and types of secondary rules in a legal system
Secondary rules are introduced to remedy the inherent defects of a simple regime of primary rules, thereby forming the core of a legal system. These rules operate at a different level by being "about" the primary rules, specifying how they can be identified, changed, and how violations are conclusively determined. The introduction of all three types of secondary rules is sufficient to transform a pre-legal structure into an indisputably legal system [4](#page=4) [8](#page=8).
### 3.1 The defects of primary rules and the need for secondary rules
A society governed only by primary rules of obligation faces several limitations:
* **Uncertainty:** It can be difficult to ascertain definitively which rules are part of the group's legal code [4](#page=4).
* **Static Quality:** Such a system lacks flexibility to adapt to changing social needs or conditions [5](#page=5).
* **Inefficiency of Social Pressure:** Determining whether a rule has been violated and enforcing sanctions is inefficient and diffused in a simple system [6](#page=6).
Secondary rules address these specific defects, acting as a remedy for each [4](#page=4).
### 3.2 Types of secondary rules
There are three primary types of secondary rules: rules of recognition, rules of change, and rules of adjudication [4](#page=4) [6](#page=6).
#### 3.2.1 Rule of recognition
The rule of recognition is the remedy for the defect of uncertainty. It specifies a feature or features that, when possessed by a rule, serve as conclusive evidence that it is a rule of the group and should be supported by social pressure [4](#page=4).
* **Forms of rules of recognition:**
* **Simple form:** In early societies, this might be an authoritative list or text of rules found in a written document or on a public monument. The crucial step is the acknowledgement of this source as authoritative for resolving doubts about a rule's existence [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Developed legal systems:** These systems have more complex rules of recognition that identify rules by general characteristics, such as enactment by a specific body, long customary practice, or relation to judicial decisions [5](#page=5).
* **Hierarchy:** In systems with multiple identifying criteria, an order of superiority may be established, such as the subordination of custom or precedent to statute [5](#page=5).
* **Impact of rules of recognition:** They introduce the idea of a legal system by unifying rules and, in the simple operation of identifying a rule, provide the germ of the concept of legal validity [5](#page=5).
> **Tip:** The mere reduction of rules to writing is not as crucial as the acknowledgement of that writing as authoritative for settling disputes [5](#page=5).
#### 3.2.2 Rules of change
Rules of change are introduced to remedy the static quality of primary rules, allowing for adaptation and evolution of the legal system [5](#page=5).
* **Function:** These rules empower individuals or bodies to introduce new primary rules and eliminate old ones [5](#page=5).
* **Relation to legislation:** The concepts of legislative enactment and repeal are best understood in terms of rules of change, not merely orders backed by threats [5](#page=5).
* **Complexity:** Rules of change can be simple or complex, with powers being unrestricted or limited, and procedures for legislation being more or less rigid [6](#page=6).
* **Connection to rules of recognition:** Rules of change are closely linked to rules of recognition. When rules of change exist, rules of recognition will incorporate legislation as an identifying feature of valid rules [6](#page=6).
* **Private power-conferring rules:** Rules that empower individuals to alter their legal positions (e.g., making wills, contracts, transferring property) are a form of rules of change, enabling voluntarily created structures of rights and duties. These are clarified by thinking of them as the exercise of limited legislative powers [6](#page=6).
> **Example:** In the imaginary kingdom of Rex I, the rule of recognition would simply be "whatever Rex I enacts is law," illustrating a system where the sole source of law is legislation enacted under a simple rule of change [6](#page=6).
#### 3.2.3 Rules of adjudication
Rules of adjudication are designed to remedy the inefficiency of diffused social pressure in determining rule violations [6](#page=6).
* **Function:** They empower individuals to make authoritative determinations of whether a primary rule has been broken on a particular occasion [7](#page=7).
* **Components:** Besides identifying adjudicators, these rules define the procedure to be followed [7](#page=7).
* **Legal concepts:** They define important legal concepts such as judge or court, jurisdiction, and judgment [7](#page=7).
* **Connection to rules of recognition:** A system with rules of adjudication necessarily includes an elementary rule of recognition. This is because courts empowered to authoritatively determine rule violations also make authoritative determinations of what the rules are. Thus, the rule conferring jurisdiction also acts as a rule of recognition, with judgments becoming a "source" of law [7](#page=7).
* **Imperfect rule of recognition:** This form of rule of recognition derived from judgments is imperfect compared to authoritative texts or statutes, as judgments may not be general and rely on inference and consistency of judges [7](#page=7).
* **Centralized sanctions:** Many legal systems supplement primary rules with further secondary rules that limit or specify penalties for violations and grant judges the exclusive power to direct the application of penalties by officials. These provide the centralized official sanctions of the system [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.3 The union of primary and secondary rules
The combination of primary rules of obligation with secondary rules of recognition, change, and adjudication forms the heart of a legal system. This structure is a powerful tool for analyzing legal and political concepts [8](#page=8).
* **Explanatory power:** This framework elucidates legal concepts like obligation, rights, validity, source of law, legislation, and jurisdiction. It also clarifies concepts that bridge law and political theory, such as the state, authority, and officials [8](#page=8).
* **Internal point of view:** The explanatory power arises from the reference to the "internal point of view"—the perspective of those who use rules as standards for appraising behavior, not just recording or predicting it [8](#page=8).
* **Extension of internal point of view:** While the internal point of view is manifested in its simplest form under primary rules (e.g., criticism, demands for conformity), the addition of secondary rules greatly extends and diversifies its application, leading to new concepts like legislation, jurisdiction, and legal powers [8](#page=8).
---
# The union of primary and secondary rules as the heart of a legal system
The combination of primary rules of obligation with secondary rules of recognition, change, and adjudication forms the core of a legal system and provides a powerful framework for analyzing legal and political concepts [8](#page=8).
### 4.1 The fundamental role of the union
The integration of primary and secondary rules offers a robust analytical tool for understanding legal and political concepts that have historically puzzled theorists. Specifically, concepts such as obligation, rights, validity, the source of law, legislation, jurisdiction, and sanctions are best illuminated by this dual structure. Furthermore, the fundamental concepts of the state, authority, and official also benefit from this analytical approach [8](#page=8).
### 4.2 The internal point of view
The explanatory power of the primary and secondary rule framework stems from its ability to account for the "internal point of view". This internal perspective is held by individuals who not only observe behavior that conforms to rules but also use these rules as standards to evaluate their own and others' actions [8](#page=8).
#### 4.2.1 Manifestations of the internal point of view
Under a system solely of primary rules, the internal point of view is observed in the simplest form: rules are used as a basis for criticism and to justify demands for conformity, social pressure, and punishment. This elementary manifestation is crucial for analyzing basic concepts of obligation and duty [8](#page=8).
#### 4.2.2 Expansion with secondary rules
The introduction of secondary rules significantly expands and diversifies the range of actions and statements made from the internal point of view. This expansion necessitates a reference to the internal point of view for the analysis of new concepts, including legislation, jurisdiction, validity, and legal powers, both private and public [8](#page=8).
> **Tip:** It is essential to recognize that legal and political concepts inherently involve reference to the internal point of view, as an external, purely descriptive or predictive analysis fails to capture their true nature.
### 4.3 Limitations of the union
While the union of primary and secondary rules is central to a legal system and explains many of its facets, it is not exhaustive. As one moves away from the core of the system, other elements of a different character must be accommodated. The analysis of legal validity and sources of law, as well as the clarification of doctrines of sovereignty, will be further explored in relation to rules of recognition in subsequent chapters [9](#page=9).
> **Example:** The concept of a "valid" law, from the internal perspective of a legal official, is not merely a predicted outcome but a standard that grounds their actions and justifications, and this concept is directly illuminated by the interplay of primary and secondary rules.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Primary rules of obligation | These are rules that impose duties on individuals, such as restrictions on violence, theft, and deception, and require certain actions or contributions to the common life. They are the fundamental standards of behavior in a society. |
| Secondary rules | These are rules that are not concerned with individual actions but with the primary rules themselves. They specify how primary rules can be identified, changed, and how their violations are determined, serving as remedies for the defects of a system based solely on primary rules. |
| Rule of recognition | A secondary rule that specifies a feature or features that, when possessed by a suggested rule, are taken as a conclusive indication that it is a rule of the group to be supported by social pressure. It provides a way to identify valid primary rules. |
| Rule of change | A secondary rule that empowers individuals or bodies to introduce new primary rules for the conduct of the group or to eliminate old ones. These rules are essential for adapting the legal system to changing circumstances. |
| Rule of adjudication | Secondary rules that confer power on individuals to make authoritative determinations of whether a primary rule has been broken. These rules define the roles of judges or courts and the procedures they must follow. |
| Internal point of view | The perspective of those who do not merely observe or predict behavior but use rules as standards for appraising their own and others' conduct. This involves accepting the rules as guiding principles for action. |
| Legal validity | The quality of a rule that is recognized as a law within a legal system, typically determined by the rule of recognition. It signifies that the rule is binding and authoritative. |
| Social pressure | The influence exerted by a group on its members to conform to its standards of behavior, often involving informal sanctions or disapproval for deviations. |
| Customary practice | Actions or behaviors that have been habitually followed over a long period, to the extent that they become expected and often carry a sense of obligation. |
| Sanctions | Measures taken to enforce rules, often involving penalties for violations. In a legal system, these are typically administered by official agencies. |
| Law of primitive communities | Social structures characterized by informal rules of obligation maintained through general attitudes of the group, without formal institutions like legislatures or courts. |
Cover
1.pdf
Summary
# Algemene kenmerken van het recht
Het recht is een essentieel onderdeel van het menselijk samenleven, dat regels stelt voor gedrag, de maatschappij ordent en de naleving ervan garandeert [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
## 1.1 Kenmerken van het recht
Het recht confronteert iedereen, bewust of onbewust, met wat wel en niet mag in diverse situaties, zoals leeftijdgebonden rechten, de aankoop van goederen, verkeersregels, schadeclaims, erfenissen en voogdij. Deze regels worden onderverdeeld in specifieke rechtstakken zoals grondwettelijk recht, personen- en familierecht, verkeersrecht, strafrecht, aansprakelijkheidsrecht en fiscaal recht. Om het recht te onderscheiden van andere maatschappelijke verschijnselen zoals moraal, godsdienst, cultuur en economie, is het noodzakelijk de fundamentele kenmerken ervan te begrijpen [1](#page=1).
### 1.1.1 Het recht heeft als doel de samenleving te ordenen
Om menselijk handelen effectief te laten verlopen en doelstellingen na te streven, is duidelijkheid essentieel over wie welke middelen mag gebruiken. Zonder duidelijke regels over het bezit en beheer van middelen, kan ordelijk handelen onmogelijk worden en kunnen conflicten ontstaan. Daarom zijn er in alle samenlevingen regels gegroeid die de bevoegdheid over middelen regelen, die rechtstreeks van toepassing zijn op ons gedrag en bepalen wat we mogen respecteren van anderen. Het recht ordent de samenleving door het vastleggen van "subjectieve rechten", wat de bevoegdheden van leden van de samenleving zijn om over middelen te beschikken. Deze rechten komen toe aan natuurlijke personen of rechtspersonen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1.2 Het recht wordt opgelegd door de samenleving
De oorsprong van het recht ligt in de wil van de samenleving. Dagelijks samenleven leidt tot problemen die een oplossing vereisen, zoals de opkomst van e-commerce die nieuwe regels en consumentenbescherming met zich meebrengt. In moderne maatschappijen wordt het aanpassen van het recht aan veranderende opvattingen en omstandigheden toevertrouwd aan wetgevende organen zoals parlementen, die de wil van de samenleving vertegenwoordigen. Het maken, wijzigen of afschaffen van rechtsregels gebeurt volgens strikte wettelijke procedures, en alleen na naleving daarvan kan een wet toepassing vinden en afdwingbaar worden. De regels over wie mag meebeslissen over nieuwe wetten, zoals stemrecht en verkiesbaarheid, zijn eveneens in rechtsregels vastgelegd [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1.3 De naleving van het recht kan worden afgedwongen
Rechtsregels onderscheiden zich van morele, conventionele en religieuze regels doordat ze niet primair de wijze van handelen bepalen, maar wel de subjectieve rechten zelf. Wanneer leden van de samenleving zich niet aan gedragsregels houden en de rechten van anderen aantasten, voorziet het recht in regels en structuren om de toepassing ervan af te dwingen, desnoods met geweld. Een voorbeeld hiervan is de gerechtelijke organisatie met instellingen als de arbeidsrechtbank, de procureur des Konings en gevangenissen [2](#page=2).
De juridische gedragsregels en de regels en structuren voor hun toepassing zijn niet statisch, maar evolueren om redenen zoals verandering in publieke opinie, gedragspatronen of de opkomst van efficiëntere technieken. Om dit veranderingsproces ordelijk te laten verlopen, bestaan er regels en structuren die bepalen hoe juridische gedragsregels en hun toepassingsregels en -structuren gewijzigd of afgeschaft kunnen worden, zoals regels over de totstandkoming van wetten en procedures tot wijziging van de Grondwet [2](#page=2).
## 1.3 Definitie van het recht
Het recht kan worden gekarakteriseerd door vier essentiële kenmerken:
* **Wat?** Het recht is een geheel van regels, bestaande uit gedragsregels, regels voor instellingen en procedures voor toepassing en afdwinging, en regels voor het wijzigen van bestaande regels [3](#page=3).
* **Waarom?** Deze regels hebben als doel de maatschappij te ordenen [3](#page=3).
* **Wat als?** De overtreding of niet-naleving van deze regels wordt gesanctioneerd door een wettelijk voorzien systeem van sancties [3](#page=3).
* **Van waar?** Deze regels worden opgelegd door de maatschappij, via haar vertegenwoordigers [3](#page=3).
Samengevat kan het recht worden gedefinieerd als de geïnstitutionaliseerde ordening van het menselijke handelen in de samenleving. Of, anders geformuleerd: het recht is het geheel van afdwingbare regels die het menselijke handelen in de samenleving ordenen [3](#page=3).
## 1.4 Objectief recht versus subjectieve rechten
De rechtsregels (gedragsregels, afdwingingsregels en wijzigingsregels) zijn uitgedrukt in algemene, abstracte bewoordingen en vormen het "objectief recht". Dit objectief recht staat los van concrete personen en situaties. Uit deze objectieve rechtsregels vloeien "subjectieve rechten" voort. Een subjectief recht is een door het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te stellen. Dit kan betrekking hebben op handelingen over zichzelf (bv. arbeidskeuzevrijheid), over een zaak (bv. eigendomsrecht), het laten gelden van een aanspraak jegens iemand anders (bv. schuldvordering), of het uitoefenen van politieke inspraak (bv. kiesrecht). Wanneer objectieve rechtsregels in concrete situaties en op concrete personen van toepassing zijn, spreken we van subjectieve rechten [3](#page=3).
## 1.5 Rechtssubject versus rechtsobject
Een rechtssubject is een persoon of groep personen die subjectieve rechten en juridische plichten kunnen hebben; kort gezegd, dragers van rechten en plichten. Het recht kent twee soorten rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen [3](#page=3).
* **Natuurlijke personen** zijn mensen van vlees en bloed. Hun rechten worden bepaald door eigenschappen zoals naam, bekwaamheid en nationaliteit [3](#page=3).
* **Rechtspersonen** zijn groeperingen, instellingen en stichtingen die, net als natuurlijke personen, rechten en (juridische) plichten hebben. Deze rechtspersonen worden met een bepaald doel gecreëerd en hebben specifiek aan dat doel gekoppelde rechten en plichten. Ze worden ook wel een juridische constructie met een eigen specialiteit genoemd. Een constructie met "rechtspersoonlijkheid" is meer dan de som van haar leden; ze kan zelf rechten en plichten hebben, los van die van haar leden [3](#page=3).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen objectief recht (de algemene regels) en subjectieve rechten (de rechten die individuen hieruit putten) om de toepassing van het recht beter te doorgronden.
>
> **Voorbeeld:** Het objectief recht stelt dat iedereen recht heeft op bescherming van zijn eigendom. Uw subjectieve recht is dan uw specifieke recht om uw bezittingen te beschermen tegen diefstal [3](#page=3).
---
# Onderscheid tussen objectief en subjectief recht
Dit onderdeel legt het verschil uit tussen objectief recht, bestaande uit algemene en abstracte rechtsregels, en subjectieve rechten, die specifieke bevoegdheden van rechtssubjecten vormen die voortvloeien uit objectieve regels [3](#page=3).
### 2.1 Het objectief recht
Het objectief recht omvat het geheel van algemene, abstracte rechtsregels die de maatschappij ordenen. Deze regels zijn opgesteld in algemene, abstracte bewoordingen en staan los van specifieke personen of situaties. Ze hebben als doel de samenleving te ordenen, en overtreding ervan wordt gesanctioneerd door een wettelijk voorzien systeem van sancties. Deze regels worden opgelegd door de maatschappij via haar vertegenwoordigers [3](#page=3).
### 2.2 Het subjectief recht
Subjectieve rechten zijn specifieke bevoegdheden die rechtssubjecten ontlenen aan het objectief recht. Een subjectief recht is een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te stellen. Deze bevoegdheden kunnen betrekking hebben op [3](#page=3):
* Handelingen over zichzelf, zoals de vrijheid van arbeidskeuze [3](#page=3).
* Handelingen over een bepaalde zaak, zoals het eigendomsrecht [3](#page=3).
* Het laten gelden van een aanspraak jegens iemand anders, zoals de positie van een schuldeiser ten opzichte van een schuldenaar [3](#page=3).
* Het uitoefenen van politieke inspraak, zoals het kiesrecht [3](#page=3).
Telkens wanneer objectieve rechtsregels toepassing vinden in concrete situaties en op concrete personen, spreken we van subjectieve rechten [3](#page=3).
> **Tip:** Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht is fundamenteel. Objectief recht is de 'bron', terwijl subjectieve rechten de 'uitwerkingen' daarvan zijn in specifieke gevallen.
### 2.3 Rechtssubject en rechtsobject
#### 2.3.1 Rechtssubject
Een rechtssubject is een persoon of groep personen die subjectieve rechten en juridische plichten kunnen hebben. Rechtssubjecten zijn de dragers van subjectieve rechten en plichten. Er zijn twee soorten rechtssubjecten in ons rechtssysteem [3](#page=3):
* **Natuurlijke personen:** Dit zijn mensen van vlees en bloed. Zij beschikken over eigenschappen zoals naam, bekwaamheid en nationaliteit, die samen de omvang van hun rechten bepalen [3](#page=3).
* **Rechtspersonen:** Dit zijn groeperingen, instellingen en stichtingen die, net als natuurlijke personen, bepaalde rechten en (juridische) plichten hebben. Rechtspersonen worden gecreëerd met een bepaald doel en hebben specifiek aan dat doel gekoppelde rechten en plichten. Ze worden ook wel een juridische constructie met een eigen specialiteit genoemd. Een rechtspersoon is meer dan de som van haar leden en kan zelfstandig rechten en plichten hebben, los van die van haar leden [3](#page=3).
#### 2.3.2 Rechtsobject
Een rechtsobject is het voorwerp waarop rechtssubjecten hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen. Dit kan een tastbaar goed zijn, zoals een ding of een dier. Het kan ook een geheel van goederen zijn, zoals een handelszaak, of een recht zelf, zoals aandelen, een som geld, of het vruchtgebruik op een huis [4](#page=4).
> **Example:** Wanneer je een mixer koopt, ben jij als koper een rechtssubject en de verkoper (meestal een rechtspersoon zoals een vennootschap) is eveneens een rechtssubject. Het rechtsobject is dan de mixer, of preciezer gezegd, het eigendomsrecht op de mixer [4](#page=4).
### 2.4 Rechtsmisbruik
Hoewel subjectieve rechten naar eigen goeddunken mogen worden gebruikt, mag men ze niet misbruiken. Rechtsmisbruik doet zich voor wanneer een op het eerste gezicht rechtmatige handeling zodanig problematisch is dat ze als een misbruik van recht wordt beschouwd en als onrechtmatig wordt gekwalificeerd [4](#page=4).
Het verbod op rechtsmisbruik werd aanvankelijk door de rechtspraak ontwikkeld als een ongeschreven algemeen rechtsbeginsel en is thans opgenomen in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
Er is sprake van rechtsmisbruik in de volgende situaties:
* Wanneer men zijn subjectieve rechten gebruikt met de enige bedoeling een ander te schaden [4](#page=4).
> **Example:** Iemand bouwt een valse schoorsteen recht tegenover het raam van zijn buurman, puur om hem te hinderen [4](#page=4).
* Wanneer iemand twee of meer manieren heeft om een recht uit te oefenen, en hij kiest de manier die het schadelijkst is voor anderen, zonder daar zelf enig belang bij te hebben [4](#page=4).
> **Example:** Een handelaar plaatst een lichtreclame aan het uiteinde van zijn handelshuis. De buurman plaatst daarnaast een grotere lichtreclame die de eerste reclame gedeeltelijk onzichtbaar maakt. Aangezien de tweede handelaar zijn reclame ook aan de andere zijde van zijn handelshuis had kunnen plaatsen, waar het niemand zou hinderen, is hier sprake van rechtsmisbruik [4](#page=4).
* In het algemeen, wanneer het recht wordt uitgeoefend op een wijze die "kennelijk de grenzen buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon" [4](#page=4).
> **Example:** Een grondeigenaar eist dat zijn buurman zijn gevel afbreekt omdat deze enkele centimeters op zijn grond komt, wat de buurman ernstige schade zou berokkenen, terwijl de ongemoeide uitoefening van het recht door de grondeigenaar mogelijk zou zijn zonder de omvangrijke afbraak [4](#page=4).
---
# Rechtssubjecten en rechtsobjecten
Dit hoofdstuk verduidelijkt het onderscheid tussen rechtssubjecten, de dragers van rechten en plichten, en rechtsobjecten, de voorwerpen waarop subjectieve rechten betrekking hebben [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.1 Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht
Het "objectief recht" verwijst naar de algemene, abstracte rechtsregels die losstaan van specifieke personen of situaties. Deze regels ordenen het menselijk handelen in de samenleving en worden gehandhaafd door een systeem van sancties. Uit deze objectieve rechtsregels vloeien de "subjectieve rechten" voort. Een subjectief recht is een door het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen inzicht bepaalde handelingen te stellen. Dit kan betrekking hebben op handelingen die men zelf verricht (zoals arbeidskeuze), op zaken (zoals eigendomsrecht), op aanspraken jegens anderen (zoals het recht van een schuldeiser), of op politieke inspraak (zoals kiesrecht) [3](#page=3).
### 3.2 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn personen of groepen personen die subjectieve rechten en juridische plichten kunnen hebben; zij zijn de dragers van deze rechten en plichten. Ons recht kent twee soorten rechtssubjecten [3](#page=3):
#### 3.2.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn mensen van vlees en bloed. Zij bezitten eigenschappen zoals een naam, bekwaamheid en nationaliteit, die samen de omvang van hun rechten bepalen [3](#page=3).
#### 3.2.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen, instellingen of stichtingen die, net als natuurlijke personen, rechten en juridische plichten kunnen hebben. Ze worden gecreëerd met een bepaald doel en hebben specifiek aan dat doel gekoppelde rechten en plichten. Een rechtspersoon wordt ook wel een juridische constructie met een eigen specialiteit genoemd. Zo'n constructie, zoals een vennootschap of een vzw, heeft rechten en plichten die losstaan van die van haar leden, de natuurlijke personen [3](#page=3).
### 3.3 Rechtsobjecten
Een rechtsobject is het voorwerp waarop rechtssubjecten hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen. Dit kan een tastbaar goed zijn (een ding of een dier), een geheel van goederen (zoals een handelszaak), of zelfs een recht zelf (zoals aandelen, een geldsom, of het vruchtgebruik op een huis) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Bij de aankoop van een mixer door een consument van een supermarkt, zijn zowel de consument (koper) als de supermarkt (verkoper, vaak een rechtspersoon) rechtssubjecten. De mixer, of specifieker het eigendomsrecht op de mixer, is dan het rechtsobject [4](#page=4).
### 3.4 Rechtsmisbruik
Hoewel men subjectieve rechten naar eigen goeddunken mag uitoefenen, mag men ze niet misbruiken. Rechtsmisbruik treedt op wanneer een op het eerste gezicht rechtmatige handeling zodanig als een misbruik wordt beschouwd dat ze als onrechtmatig kwalificeert [4](#page=4).
Er wordt gesproken van rechtsmisbruik in de volgende situaties:
* **Enige bedoeling om een ander te schaden:** Wanneer iemands subjectieve rechten enkel worden gebruikt met de intentie om een ander te schaden [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Het bouwen van een valse schoorsteen recht tegenover het raam van de buurman, puur om deze te hinderen [4](#page=4).
* **Keuze voor de schadelijkste uitoefening zonder eigen belang:** Wanneer iemand meerdere manieren heeft om een recht uit te oefenen, en hij kiest de manier die het schadelijkst is voor anderen, terwijl hij daar zelf geen enkel belang bij heeft [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een handelaar plaatst een lichtreclame die de zichtbaarheid van de lichtreclame van zijn buurman belemmert, terwijl hij de reclame ook aan een andere, onschadelijke zijde van zijn pand had kunnen plaatsen [4](#page=4).
* **Uitoefening buiten de grenzen van normale rechtsuitoefening:** Wanneer het uitoefenen van een recht "kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon". Hierbij speelt de proportionaliteit van het nadeel voor de derde ten opzichte van het voordeel voor de rechthebbende een rol [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een grondeigenaar eist dat zijn buurman een gevel afbreekt omdat deze enkele centimeters op zijn grond komt, terwijl de afbraak de buurman ernstig zou schaden en de grondeigenaar slechts weinig voordeel zou opleveren [5](#page=5).
Het verbod op rechtsmisbruik, oorspronkelijk ontwikkeld door de rechtspraak, is nu opgenomen in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [4](#page=4).
#### 3.4.1 Sanctie bij rechtsmisbruik
Om rechtsmisbruik te sanctioneren, grijpt de rechtspraak naar de foutaansprakelijkheid van artikel 6.6 BW. In principe is de sanctie herstel in de oorspronkelijke toestand (herstel in natura), bijvoorbeeld door de betreffende clausule of het recht te neutraliseren. Indien herstel in natura niet mogelijk is, kent de rechter een schadevergoeding toe [5](#page=5).
> **Tip:** Houd de verschillende vormen van rechtsmisbruik en de bijhorende sancties goed uit elkaar voor het examen. Denk aan de klassieke voorbeelden om de concepten te visualiseren [4](#page=4) [5](#page=5).
---
# Het concept van rechtsmisbruik
Dit gedeelte definieert rechtsmisbruik, de situatie waarin subjectieve rechten zodanig worden uitgeoefend dat dit als onrechtmatig wordt beschouwd, zelfs als het op het eerste gezicht binnen de grenzen van het recht lijkt te vallen, met bespreking van sancties.
### 4.1 Definitie en kernaspecten van rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik treedt op wanneer subjectieve rechten worden uitgeoefend op een wijze die, hoewel formeel binnen de grenzen van het recht vallend, in werkelijkheid als onrechtmatig wordt beschouwd. Het concept vloeit voort uit het principe dat men zijn subjectieve rechten mag gebruiken naar eigen goeddunken, maar ze niet mag misbruiken [4](#page=4).
#### 4.1.1 Oorsprong en juridische grondslag
Het verbod op rechtsmisbruik werd oorspronkelijk door de rechtspraak ontwikkeld en erkend als een ongeschreven algemeen rechtsbeginsel. Tegenwoordig is het vastgelegd in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [4](#page=4).
#### 4.1.2 Criteria voor rechtsmisbruik
Er wordt gesproken van rechtsmisbruik wanneer een subjectief recht wordt gebruikt met als uitsluitende bedoeling een ander te schaden. Daarnaast is er sprake van rechtsmisbruik wanneer iemand uit twee of meer mogelijke manieren om een recht uit te oefenen, de manier kiest die het schadelijkst is voor anderen, zonder daar zelf enig belang bij te hebben [4](#page=4).
Meer algemeen maakt men misbruik van zijn recht indien de uitoefening ervan "kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon". Een cruciaal element is dat het nadeel voor de derde partij buitenproportioneel moet zijn ten opzichte van het voordeel voor de rechthebbende, wat het proportionaliteitsbeginsel raakt (art. 3.62 BW) [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** Het onderscheid tussen een normale en een misbruikelijke rechtsuitoefening vereist een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van het geval. De rechtspraak hanteert hierbij de maatstaf van een "voorzichtig en bezorgd persoon" [4](#page=4).
### 4.2 Illustratieve voorbeelden van rechtsmisbruik
Om het concept te verduidelijken, worden de volgende voorbeelden aangehaald:
* **De radioantenne:** De eigenaar van een radio-installatie met een hoge buitenantenne weigerde deze aan te passen, ook al vlogen de duiven van de buurman er herhaaldelijk tegenaan en bood de buurman aan de kosten volledig te dragen. De eigenaar mocht dit enkel legitiem weigeren als de aanpassing de ontvangst zou aantasten, wat niet het geval was. De rechter oordeelde dat de eigenaar zijn recht misbruikte door te kiezen voor het behoud van een voor de buurman zeer schadelijke toestand, terwijl een kosteloze en voor hemzelf onschadelijke verbetering mogelijk was [4](#page=4).
* **De valse schoorsteen:** Iemand bouwt een valse schoorsteen recht tegenover het venster van zijn buurman, uitsluitend om deze te hinderen [4](#page=4).
* **De lichtreclame:** Een handelaar brengt een grote lichtreclame aan naast die van zijn buurman, waardoor de oorspronkelijke reclame niet meer zichtbaar is voor het publiek. Aangezien de handelaar zijn reclame ook elders had kunnen plaatsen zonder hinder te veroorzaken, is hier sprake van rechtsmisbruik [4](#page=4).
* **Grens van de grond:** Een grondeigenaar eist dat zijn buurman een gevel afbreekt omdat deze enkele centimeters op zijn grond komt, terwijl dit de buurman ernstige schade zou toebrengen en de grondeigenaar slechts weinig voordeel zou opleveren [5](#page=5).
### 4.3 Sancties bij rechtsmisbruik
De rechtspraak past de foutaansprakelijkheid van artikel 6.6 BW toe om rechtsmisbruik te sanctioneren [5](#page=5).
* **Herstel in natura:** In beginsel is de sanctie herstel in de oorspronkelijke toestand, bijvoorbeeld door de clausule of het recht waarop de handwijze of vordering steunt, te neutraliseren [5](#page=5).
* **Schadevergoeding:** Indien herstel in natura niet mogelijk is, kent de rechter een schadevergoeding toe [5](#page=5).
> **Tip:** De sancties bij rechtsmisbruik zijn gericht op het neutraliseren van de schadelijke gevolgen of het compenseren van de geleden schade. De voorkeur gaat uit naar herstel in de oorspronkelijke toestand [5](#page=5).
#### 4.3.1 Samenvatting van de sancties
De belangrijkste sancties bij rechtsmisbruik zijn:
* Herstel in natura [5](#page=5).
* Schadevergoeding [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Het geheel van afdwingbare regels die het menselijke handelen in de samenleving ordenen, ingesteld door de maatschappij via haar vertegenwoordigers. |
| Objectief recht | Het geheel van algemene, abstracte rechtsregels die losstaan van concrete personen en situaties, en die de structuur van het recht vormen. |
| Subjectief recht | Een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te stellen, voortvloeiend uit objectieve rechtsregels. |
| Rechtssubject | Een persoon of groep personen die subjectieve rechten en juridische plichten kan hebben; de drager van deze rechten en plichten. |
| Natuurlijke persoon | Een mens van vlees en bloed, die rechten en plichten kan hebben en wiens eigenschappen de omvang van zijn rechten bepalen. |
| Rechtspersoon | Een groepering, instelling of stichting die, net als natuurlijke personen, rechten en juridische plichten kan hebben en een eigen juridische constructie vormt. |
| Rechtsobject | Het voorwerp waarop personen (rechtssubjecten) hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen, dit kan een ding, een goed of een ander recht zijn. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van subjectieve rechten op een wijze die kennelijk de grenzen van normale uitoefening overschrijdt, met als gevolg dat de handeling als onrechtmatig wordt gekwalificeerd. |
| Sanctie | Een wettelijk voorzien systeem van maatregelen die opgelegd worden bij overtreding of niet-naleving van rechtsregels, met als doel herstel of compensatie. |
| Gevolg | Het resultaat of de consequentie die voortvloeit uit een bepaalde handeling of gebeurtenis, vaak gerelateerd aan de toepassing van rechtsregels of de sanctionering van gedrag. |
Cover
1.pdf
Summary
# Wat is recht en zijn kenmerken
Het recht is een fundamenteel aspect van het menselijke samenleven, dat de samenleving ordent en de naleving van regels door middel van sancties verzekert.
### 1.1 Fundamentele kenmerken van het recht
Het recht kenmerkt zich door drie essentiële eigenschappen: het ordent de samenleving, het wordt opgelegd door de samenleving, en de naleving ervan kan worden afgedwongen [2](#page=2).
#### 1.1.1 Het recht heeft als doel de samenleving te ordenen
Om menselijk handelen effectief te laten verlopen en individuen hun doelstellingen en geluk te laten nastreven, is duidelijkheid over wie welke middelen mag gebruiken cruciaal. Zonder deze duidelijkheid, met name over eigendomsrechten en bevoegdheden, zou ordelijk handelen onmogelijk zijn en zouden ruzies en conflicten ontstaan. Daarom zijn in alle samenlevingen regels gegroeid die de bevoegdheid over middelen regelen, en die bepalen welke middelen individuen als hun eigen mogen beschouwen en welke goederen en rechten van anderen gerespecteerd moeten worden. Deze regels zijn direct van toepassing op ons gedrag [1](#page=1).
> **Tip:** Denk bij "middelen" niet alleen aan materiële zaken, maar ook aan financiële middelen en rechten.
#### 1.1.2 Het recht wordt opgelegd door de samenleving
De oorsprong van het recht ligt in de wil van de samenleving zelf. Veranderingen in de samenleving, zoals de opkomst van e-commerce, leiden tot nieuwe problemen die oplossingen vereisen. In moderne maatschappijen wordt het aanpassen van het recht aan evoluerende opvattingen en omstandigheden toevertrouwd aan specifieke wetgevende organen, zoals parlementen. Deze organen vertegenwoordigen de wil van de samenleving en hun beslissingen worden geacht de collectieve goedkeuring te dragen. De creatie, wijziging of afschaffing van rechtsregels volgt strikte wettelijke procedures. Alleen na het naleven van deze procedures kan een wet toepassing vinden en afdwingbaar worden. Zelfs de regels die bepalen wie mag meebeslissen over nieuwe wetten (kiesrecht) zijn vastgelegd in rechtsregels [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De invoering van regelgeving rondom privacy (zoals de GDPR) is een reactie op technologische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke opvattingen over gegevensbescherming.
#### 1.1.3 De naleving van het recht kan worden afgedwongen
Rechtsregels onderscheiden zich van andere gedragsregels (zoals morele, conventionele of religieuze regels) doordat hun naleving kan worden afgedwongen. Het recht omvat niet alleen gedragsregels die "subjectieve rechten" (bevoegdheden om over middelen te beschikken) vastleggen, maar ook regels en structuren die zorgen voor de afdwinging van deze gedragsregels, desnoods met geweld. Een voorbeeld hiervan is de gerechtelijke organisatie met haar instellingen zoals rechtbanken, parketten en gevangenissen. Bovendien zijn juridische regels en hun toepassingsstructuren niet statisch; ze moeten kunnen evolueren door veranderingen in opinie, gedrag of technologie. Regels over de totstandkoming van wetten en wijzigingen van de Grondwet faciliteren dit veranderingsproces [2](#page=2).
> **Tip:** Het belangrijkste verschil tussen recht en moraal is de externe afdwingbaarheid. Morele regels worden van binnenuit nageleefd, rechtsregels van buitenaf.
### 1.2 Definitie van het recht
Het recht kan worden gedefinieerd als een georganiseerde ordening van menselijk handelen binnen de samenleving. Alternatief kan het worden omschreven als het geheel van afdwingbare regels die het menselijke handelen in de samenleving ordenen. De essentie van het recht omvat dus [3](#page=3):
* **Wat:** Een geheel van regels, waaronder gedragsregels, regels voor toepassing en afdwinging, en regels voor wijziging van bestaande regels [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Waarom:** Het ordent de maatschappij [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Wat als?** Overtreding of niet-naleving wordt gesanctioneerd door een wettelijk voorzien systeem van sancties [3](#page=3).
* **Van waar?** De regels worden opgelegd door de maatschappij via haar vertegenwoordigers [3](#page=3).
### 1.3 Objectief recht versus subjectieve rechten
Het "objectief recht" omvat het geheel van algemene, abstracte rechtsregels die losstaan van concrete personen en situaties. Deze regels vormen de basis waaruit "subjectieve rechten" voortvloeien. Een subjectief recht is een door het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen inzicht bepaalde handelingen te stellen. Dit kan betrekking hebben op handelingen ten aanzien van zichzelf (bv. vrijheid van arbeidskeuze), zaken (bv. eigendomsrecht), aanspraken jegens anderen (bv. schuldeiser tegen schuldenaar), of politieke inspraak (bv. kiesrecht) . Wanneer objectieve rechtsregels in concrete situaties en op concrete personen van toepassing zijn, spreken we van subjectieve rechten [3](#page=3).
### 1.4 Rechtssubject versus rechtsobject
Een rechtssubject is een persoon of groep personen die juridische rechten en plichten kan hebben; zij zijn dragers van subjectieve rechten en plichten. Er worden twee soorten rechtssubjecten onderscheiden: natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed) en rechtspersonen (groeperingen, instellingen en stichtingen die, net als natuurlijke personen, rechten en plichten hebben) . Rechtspersonen worden gecreëerd met een specifiek doel en hebben rechten en plichten die aan dat doel gekoppeld zijn, waardoor ze meer zijn dan de som van hun leden. Een rechtsobject daarentegen is datgene waarop het recht betrekking heeft, zoals goederen of diensten waarover rechtssubjecten rechten en plichten kunnen hebben [3](#page=3).
---
# Objectief en subjectief recht
Het recht kan worden onderscheiden in objectief recht en subjectieve rechten. Dit onderscheid is fundamenteel voor het begrijpen van de structuur en toepassing van het recht [3](#page=3).
### 1.4.1 Objectief recht
Objectief recht bestaat uit algemene, abstracte rechtsregels die zijn uitgedrukt in algemene, abstracte bewoordingen. Deze regels staan los van concrete personen ("rechtssubjecten") en de specifieke situaties waarin zij worden toegepast. Ze vormen de basis van het rechtssysteem en dienen om het menselijke handelen in de samenleving te ordenen [3](#page=3).
### 1.4.2 Subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn bevoegdheden die voortvloeien uit de algemene regels van het objectief recht. Een subjectief recht is een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te verrichten [3](#page=3).
#### 1.4.2.1 Categorieën van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen verschillende vormen aannemen:
* **Handelingen over zichzelf:** Dit omvat persoonlijke vrijheden, zoals de vrijheid van arbeidskeuze [3](#page=3).
* **Handelingen over een bepaalde zaak:** Het bekendste voorbeeld is het eigendomsrecht [3](#page=3).
* **Het laten gelden van een aanspraak jegens iemand anders:** Dit is van toepassing in situaties zoals die tussen een schuldeiser en een schuldenaar [3](#page=3).
* **Het uitoefenen van politieke inspraak:** Voorbeelden hiervan zijn het kiesrecht [3](#page=3).
#### 1.4.2.2 Toepassing van subjectieve rechten
Subjectieve rechten ontstaan wanneer objectieve rechtsregels toepassing vinden in concrete situaties en op concrete personen. De gedetailleerde behandeling van de verschillende categorieën van subjectieve rechten volgt in een later hoofdstuk [3](#page=3).
> **Tip:** Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht is cruciaal. Objectief recht is het "wat" en subjectief recht is het "wie" en "welke bevoegdheden".
> **Voorbeeld:** De algemene regel in het verkeersrecht dat men rechts moet rijden, is objectief recht. Het feit dat u als individuele bestuurder het recht heeft om op de juiste rijbaan te rijden en niet onterecht wordt gehinderd, is uw subjectieve recht [3](#page=3).
---
# Rechtssubject en rechtsobject
Het onderscheid tussen rechtssubjecten, die rechten en plichten kunnen dragen, en rechtsobjecten, de zaken of vermogensrechten waarover deze rechten worden uitgeoefend, vormt de basis van het juridische systeem [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.1 Het rechtssubject
Een rechtssubject is een persoon of een groep personen die juridische subjectieve rechten en plichten kan bezitten. Kortom, rechtssubjecten zijn dragers van deze rechten en plichten. Ons rechtssysteem kent twee hoofdtypen rechtssubjecten, ook wel juridische personen genoemd: natuurlijke personen en rechtspersonen [3](#page=3).
#### 3.1.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn individuele mensen. Zij beschikken over diverse eigenschappen, zoals een naam, nationaliteit en bekwaamheid, die de omvang van hun rechten bepalen [3](#page=3).
#### 3.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen, instellingen of stichtingen die, net als natuurlijke personen, bepaalde rechten en juridische plichten kunnen dragen. Deze entiteiten worden gecreëerd met een specifiek doel en worden voorzien van de bijbehorende rechten en plichten. Een rechtspersoon wordt beschouwd als een juridische constructie die meer is dan de som van haar individuele leden (die natuurlijke personen zijn) en kan zelfstandig rechten en plichten hebben, los van die van haar leden. Voorbeelden hiervan zijn vennootschappen en verenigingen zonder winstoogmerk (vzw's) [3](#page=3).
### 3.2 Het rechtsobject
Een rechtsobject is het voorwerp waarover rechtssubjecten hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen. Dit kan variëren van tastbare zaken, zoals een object of een dier, tot een samenstel van goederen, zoals een handelszaak. Ook een recht zelf kan als rechtsobject fungeren, bijvoorbeeld aandelen, een geldbedrag of het vruchtgebruik op een huis [4](#page=4).
> **Example:** Wanneer u een mixer koopt in een supermarkt, zijn zowel u (de koper) als de verkoper (vaak een rechtspersoon zoals een vennootschap) rechtssubjecten. De mixer zelf, of preciezer gezegd, het eigendomsrecht op de mixer, is het rechtsobject [4](#page=4).
---
# Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik treedt op wanneer een ogenschijnlijk wettige handeling de grenzen van de normale rechtsuitoefening overschrijdt en daardoor als onrechtmatig wordt beschouwd [4](#page=4) [5](#page=5).
### 4.1 Definitie en kernconcept
Subjectieve rechten mogen naar eigen goeddunken worden gebruikt, maar niet misbruikt. Rechtsmisbruik kan worden omschreven als een handelwijze die op het eerste gezicht rechtmatig lijkt, maar zo hinderlijk is dat het als een misbruik van recht en uiteindelijk als onrechtmatig wordt gekwalificeerd [4](#page=4).
Het verbod op rechtsmisbruik werd oorspronkelijk door de rechtspraak ontwikkeld als een ongeschreven algemeen rechtsbeginsel en is nu opgenomen in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [4](#page=4).
#### 4.1.1 Criteria voor rechtsmisbruik
Er wordt gesproken van rechtsmisbruik in de volgende situaties:
* **Enige bedoeling om te schaden:** Wanneer iemands subjectieve rechten worden gebruikt met als enige intentie om een ander te schaden [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Iemand bouwt een valse schoorsteen recht tegenover het raam van zijn buurman, puur om hem te hinderen [4](#page=4).
* **Kiezen van de schadelijkste manier zonder eigen belang:** Wanneer iemand twee of meer manieren heeft om een recht uit te oefenen en de manier kiest die het meest schadelijk is voor anderen, terwijl hij daar zelf geen enkel belang bij heeft [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een handelaar plaatst een lichtreclame aan het einde van zijn handelshuis. Zijn buurman plaatst een grotere lichtreclame ernaast, waardoor de eerste reclame aan één zijde niet meer zichtbaar is. Aangezien de tweede handelaar zijn reclame ook aan de andere kant van zijn handelshuis had kunnen plaatsen zonder iemand te hinderen, is hier sprake van rechtsmisbruik [4](#page=4).
* **Overschrijden van de grenzen van normale rechtsuitoefening:** Algemeen wordt rechtsmisbruik aangenomen wanneer een recht wordt uitgeoefend op een wijze die "kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bezorgd persoon". Dit criterium is afkomstig uit een arrest van het Hof van Cassatie [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een grondeigenaar eist dat zijn buurman een gevel afbreekt omdat deze enkele centimeters op zijn grond staat. Deze afbraak zou de buurman ernstige schade toebrengen, terwijl het de grondeigenaar weinig baat zou opleveren. Het nadeel voor de buurman staat buiten verhouding tot het voordeel voor de eigenaar (proportionaliteit). Dit wordt ook geassocieerd met artikel 3.62 BW [5](#page=5).
### 4.2 Sancties bij rechtsmisbruik
Om rechtsmisbruik te sanctioneren, grijpt de rechtspraak naar de foutaansprakelijkheid van artikel 6.6 BW, dat deel uitmaakt van de buitencontractuele aansprakelijkheid en de onrechtmatige daad [5](#page=5).
De in principe geldende sanctie is herstel in de oorspronkelijke toestand (herstel in natura). Dit kan bijvoorbeeld door de clausule of het recht waarop de handelwijze of vordering steunt, te neutraliseren. Indien herstel in natura niet mogelijk is, kent de rechter een schadevergoeding toe [5](#page=5).
> **Samenvatting van de kernaspecten:**
> * Afwezigheid van belang (of onevenredig nadelig gevolg voor ander) [5](#page=5).
> * Abnormale rechtsuitoefening [5](#page=5).
> * Sanctie: herstel in natura of schadevergoeding [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een geheel van regels, zowel gedragsregels als regels voor de toepassing en wijziging ervan, dat de maatschappij ordent en waarvan de naleving gesanctioneerd wordt door een wettelijk voorzien systeem van sancties. |
| Rechtstakken | Specifieke onderverdelingen van het recht, zoals grondwettelijk recht, personen- en familierecht, verkeersrecht, strafrecht, aansprakelijkheidsrecht, erfrecht en fiscaal recht, die elk een specifiek domein van het maatschappelijk leven regelen. |
| Gevolgtrekking | De conclusie die men kan trekken uit de reeds besproken elementen, wat leidt tot de essentiële kenmerken van het recht. |
| Gevoel van subjectieve rechten | Dit verwijst naar de rechten die individuen of rechtspersonen bezitten en die hen de bevoegdheid geven om bepaalde handelingen te stellen binnen de grenzen van het rechtssysteem. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van subjectieve rechten op een manier die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening overschrijdt, met als doel anderen te schaden of door een keuze van de schadelijkste optie zonder eigen belang. |
| Rechtssubject | Een persoon of groep personen (natuurlijke personen of rechtspersonen) die dragers zijn van subjectieve rechten en juridische plichten binnen een rechtssysteem. |
| Rechtsobject | Het voorwerp waarop rechtssubjecten hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen, dit kan een ding, een geheel van goederen of een ander recht zijn. |
| Natuurlijke personen | Mensen van vlees en bloed die subjectieve rechten en juridische plichten kunnen hebben, wiens rechten worden bepaald door eigenschappen zoals naam, bekwaamheid en nationaliteit. |
| Rechtspersonen | Groeperingen, instellingen of stichtingen die, net als natuurlijke personen, bepaalde rechten en juridische plichten kunnen hebben en die gecreëerd worden met een specifiek doel. |
| Objectief recht | Het geheel van algemene, abstracte rechtsregels die losstaan van concrete personen en situaties, en die de structuur vormen waaruit subjectieve rechten voortvloeien. |
| Subjectief recht | Een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid die toebehoort aan een rechtssubject en die het toelaat om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te stellen. |
Cover
(1).pdf
Summary
# Het objectieve en subjectieve recht
Dit hoofdstuk belicht het fundamentele onderscheid tussen objectief recht, dat verwijst naar het geheel van rechtsregels in een samenleving, en subjectieve rechten, die de individuele aanspraken en bevoegdheden omvatten die uit die regels voortvloeien [5](#page=5).
### 1.1. Het objectieve recht
Objectief recht kan gedefinieerd worden als het recht dat in een specifieke samenleving aanwezig is, oftewel het geheel aan rechtsregels dat op een bepaald moment en plaats van toepassing is. Het wordt ook wel 'positief recht' genoemd [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.1.1. Definities en kenmerken
Verschillende juridische auteurs hebben het objectieve recht gedefinieerd, waarbij gemeenschappelijke elementen naar voren komen:
* Het recht is gericht op de normatieve ordening van de samenleving [7](#page=7).
* Het is een verzameling van regels en voorschriften [7](#page=7).
* Het wordt uitgevaardigd door of krachtens het maatschappelijk gezag (#page=6, 7) [6](#page=6) [7](#page=7).
* Het is afdwingbaar door of krachtens het maatschappelijk gezag (#page=6, 7) [6](#page=6) [7](#page=7).
Het objectieve recht is abstract en wordt bestudeerd in de rechtsdogmatiek. Hoewel het statisch is, is het niet onveranderlijk in de tijd. Het kan worden onderverdeeld in materieel recht (de inhoud) en formeel recht (de procedures) [5](#page=5) [7](#page=7).
> **Tip:** Denk aan objectief recht als "law in the books" de regels die geschreven staan, in tegenstelling tot "law in action", hoe het recht in de praktijk wordt toegepast [7](#page=7).
#### 1.1.2. Verschillende bronnen van objectief recht
Objectief recht ontleent zijn geldigheid aan diverse rechtsbronnen, waaronder de wet en rechtspraak. De documentatie noemt de wet als een bron, wat impliceert dat het ook kan verwijzen naar wetboeken zoals het Burgerlijk Wetboek (BW) (#page=13, 17, 24, 25) [13](#page=13) [17](#page=17) [24](#page=24) [25](#page=25) [5](#page=5).
### 1.2. Subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn aanspraken of bevoegdheden die een individu, een rechtssubject genoemd, ontleent aan het objectieve recht (#page=5, 9) [5](#page=5) [9](#page=9).
#### 1.2.1. Het begrip subjectief recht
Een subjectief recht is een door het objectieve recht aan een individu toegekende heerschappij die strekt tot de bevrediging van menselijke behoeften. Het betreft een juridisch bekrachtigde bevoegdheid of aanspraak die de titularis op een bepaalde zaak of jegens een bepaalde persoon kan uitoefenen om eigen doelstellingen te verwezenlijken. Tegenover een subjectief recht staat vaak een verplichting [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.2.2. De relatie tussen rechtsregel en subjectief recht
De totstandkoming van een subjectief recht kan worden begrepen aan de hand van de hypothetische vorm van een rechtsregel, die een gedragsnorm verbindt aan bepaalde feiten en rechtsgevolgen (#page=13, 14). De elementen die hierbij een rol spelen zijn [13](#page=13) [14](#page=14):
* **Rechtssubject:** Degene voor wie de rechtsnorm gevolgen heeft of aan wie rechten worden toegekend (#page=14, 15) [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Natuurlijke personen:** Alle levende mensen, die gelijke dragers van rechten en verplichtingen zijn. Belangrijk hierbij is het onderscheid tussen rechtsbekwaamheid (geschiktheid om houder te zijn van subjectieve rechten) en handelingsbekwaamheid (bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen). Dieren worden hierin anders behandeld; ze zijn rechtsobjecten en geen rechtssubjecten, hoewel er wel beschermingsmaatregelen bestaan [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Rechtspersonen:** Groeperingen van natuurlijke personen of afgescheiden vermogens die door de wetgever als zelfstandige eenheden worden erkend. Dit omvat publiekrechtelijke rechtspersonen (zoals de Staat, gemeenschappen, gemeenten) en privaatrechtelijke rechtspersonen (zoals vennootschappen, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen) (#page=20, 21). Feitelijke verenigingen hebben in principe geen rechtspersoonlijkheid [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Rechtsobject:** Het voorwerp van het subjectief recht, het voordeel waarover rechten kunnen worden uitgeoefend. Dit kan betrekking hebben op politieke rechten (deelname aan het staatsbestuur) of burgerlijke rechten (regeling van de individuele levenssfeer) [23](#page=23).
* **Rechtsfeit:** Een feit waaraan de rechtsregel rechtsgevolgen verbindt. Dit kan een louter rechtsfeit zijn (zonder actief menselijk optreden), een feitelijke menselijke handeling, of een rechtshandeling (een wilsuiting met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren) [24](#page=24).
* **Rechtsgevolg:** Het gevolg dat de rechtsregel aan een rechtsfeit verbindt, zoals het ontstaan, wijzigen of uitdoven van subjectieve rechten, rechtsplichten of de rechtstoestand van een rechtssubject [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Artikel 6.5 Burgerlijk Wetboek stelt: "Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.". Hierbij is "iedereen" het rechtssubject, "de schade" het rechtsobject, de "fout" het rechtsfeit, en de "aansprakelijkheid" het rechtsgevolg. Dit leidt tot een subjectief recht op schadevergoeding voor de benadeelde partij [13](#page=13).
#### 1.2.3. Verscheidenheid aan subjectieve rechten
Subjectieve rechten kennen een grote diversiteit in de aard van de heerschappij die zij verlenen. Wesley Hohfeld onderscheidde vier fundamentele juridische concepten [11](#page=11):
* **Aanspraak (claim):** Een recht waarbij tegenover de aanspraak een plicht van een ander staat [11](#page=11).
* **Vrijheid (privilege):** De bevoegdheid om iets te doen zonder daartoe verplicht te zijn [11](#page=11).
* **Macht of bevoegdheid (power):** De mogelijkheid om aanspraken en vrijheden in het leven te roepen, ook wel Gestaltungsrecht genoemd [11](#page=11).
* **Immuniteit (immunity):** Bescherming tegen de macht van anderen om iemands aanspraak of vrijheid te wijzigen [11](#page=11).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen juridisch beschermde belangen en subjectieve rechten. Een belang, zoals het belang van een kind om veilig op te groeien, kan juridisch beschermd zijn zonder dat dit direct een subjectief recht voor het kind inhoudt [10](#page=10).
---
# Structuur en elementen van de rechtsregel
Dit onderwerp ontleedt de structuur van een rechtsregel aan de hand van de hypothetische vorm en de essentiële elementen ervan: het rechtssubject, het rechtsobject, het rechtsfeit en het rechtsgevolg [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
### 2.1 De hypothetische vorm van een rechtsregel
Een rechtsregel wordt gekenmerkt door een hypothetische vorm, waarbij aan algemeen omschreven feiten of handelingen bepaalde algemeen omschreven rechtsgevolgen worden verbonden. De toepassing van een rechtsregel brengt het objectieve recht tot leven, maar roept ook toepassings- en interpretatievragen op [13](#page=13).
#### 2.1.1 Elementen van een rechtsregel
De essentiële elementen die een gedragsnorm bevatten binnen een rechtsregel zijn:
* Het rechtssubject: natuurlijke en rechtspersonen [14](#page=14).
* Het rechtsobject [14](#page=14).
* Het rechtsfeit [14](#page=14).
* Het rechtsgevolg [14](#page=14).
> **Tip:** Begrijpen hoe deze elementen samenwerken is cruciaal om de werking van rechtsregels te doorgronden.
### 2.2 Het rechtssubject
Het rechtssubject is degene voor wie de rechtsnorm gevolgen teweegbrengt, of aan wie het objectieve recht rechten toekent (actief rechtssubject) of plichten oplegt (subjectief rechtssubject). Er zijn twee hoofdcategorieën van rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen [15](#page=15).
#### 2.2.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn alle levende mensen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen met en zonder rechten, wat betekent dat er geen slavernij of burgerlijke dood bestaat (art. 18 Gw.). Natuurlijke personen zijn gelijke dragers van rechten en verplichtingen [16](#page=16).
* **Rechtsbekwaamheid**: de geschiktheid om houder te zijn van subjectieve rechten [16](#page=16).
* **Handelingsbekwaamheid**: de bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen [16](#page=16).
Vanuit een antropocentristische benadering worden dieren en planten beschouwd als rechtsobjecten, en dus als voorwerp van subjectieve rechten. Er bestaan weliswaar maatregelen ter bescherming van leefmilieu, natuur en dieren. Artikel 7bis Gw. streeft naar bescherming en zorg voor dieren als wezens met gevoel. Artikel 3,39 BW stelt dat dieren een gevoelsvermogen en biologische noden hebben, maar onder de bepalingen van lichamelijke voorwerpen (goederen) vallen. Het begrip "dierenrechten" verwijst hier niet naar subjectieve rechten, en dieren hebben geen plichten, waardoor ze bij schade niet gehouden zijn tot schadevergoeding. Echter, de bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door het dier (art. 6.17 BW) [17](#page=17).
#### 2.2.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen van natuurlijke personen of een voor een bepaald doel afgescheiden vermogen, die door het recht als een zelfstandige eenheid worden behandeld. Ze worden enkel erkend indien de wetgever dit aanduidt, anders spreken we van feitelijke verenigingen. Rechtspersonen treden op via hun organen (natuurlijke personen) die hen kunnen vertegenwoordigen. Ze kunnen zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk van aard zijn [18](#page=18).
##### 2.2.2.1 Publiekrechtelijke rechtspersonen
Publiekrechtelijke rechtspersonen worden door de overheid opgericht met het oog op publieke dienstverlening en zijn bekleed met een deel van de overheidsmacht. Voorbeelden hiervan zijn de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten, de intercommunale verenigingen, de functioneel gedecentraliseerde diensten, de verzelfstandigde agentschappen en de beroepsverenigingen. Hun rechtspersoonlijkheid ontlenen zij aan de wet, decreet of ordonnantie [19](#page=19).
##### 2.2.2.2 Privaatrechtelijke rechtspersonen
Privaatrechtelijke rechtspersonen worden opgericht op privaat initiatief en treden op ter behartiging van private belangen [20](#page=20).
* **Vennootschappen**: Opgericht door personen (vennoten) die inbreng doen, met een eigen vermogen, een welbepaalde activiteit tot voorwerp en als doel de vennoten een vermogensvoordeel uit te keren. Volgens het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) zijn dit onder andere [20](#page=20):
* Vennootschap onder firma (VOF) [20](#page=20).
* Commanditaire vennootschap (CommV) [20](#page=20).
* Besloten vennootschap (BV) [20](#page=20).
* Coöperatieve vennootschap (CV) [20](#page=20).
* Naamloze vennootschap (NV) [20](#page=20).
* **Vereniging zonder winstoogmerk (vzw)**: Opgericht door minstens twee personen (leden), streeft een belangeloos doel na zonder uitkering van vermogensvoordeel [21](#page=21).
* **Stichting**: Een rechtspersoon zonder leden die een belangeloos doel nastreeft zonder uitkering van enig vermogen. Dit kan van openbaar nut zijn (filantropisch, filosofisch, religieus, pedagogisch, etc.) maar kan ook een privaat karakter hebben [21](#page=21).
Feitelijke verenigingen hebben geen rechtspersoonlijkheid. Hoewel de vrijheid van vereniging (art. 27 Gw.) niet vereist dat een vereniging een vzw is, kunnen sommige feitelijke verenigingen wel bepaalde aspecten van rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals vakverenigingen die CAO's kunnen sluiten [22](#page=22).
### 2.3 Het rechtsobject
Het rechtsobject is het voorwerp van het subjectief recht, oftewel het voordeel waarover rechten kunnen worden uitgeoefend. Er worden twee hoofdcategorieën onderscheiden [23](#page=23):
* **Politieke rechten**: Betreffen de deelname aan het bestuur en leven in de Staat. Dit omvat politieke vrijheden, participatierechten en sociaaleconomische rechten. Betwistingen hieromtrent vallen onder de burgerlijke of bestuurlijke rechtbank (art. 145 Gw.) [23](#page=23).
* **Burgerlijke rechten**: Regelen de individuele levenssfeer. Dit omvat zowel extrapatrimoniale rechten als patrimoniale rechten. Betwistingen betreffende burgerlijke rechten vallen altijd onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechtbank (art. 144 Gw.) [23](#page=23).
### 2.4 Het rechtsfeit
Een rechtsfeit is een feit waaraan de rechtsregel rechtsgevolgen verbindt. Rechtsfeiten kunnen worden onderverdeeld in [24](#page=24):
* **Loutere rechtsfeiten**: Feiten zonder actief optreden van de mens [24](#page=24).
* **Feitelijke menselijke handelingen**: Handelingen verricht door mensen [24](#page=24).
* **Rechtshandelingen**: Wilsuitingen waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan (art. 1.3, eerste lid BW) [24](#page=24).
> **Tip:** Het onderscheid tussen deze soorten rechtsfeiten is belangrijk voor de beoordeling van aansprakelijkheid en de gevolgen van handelingen.
### 2.5 Het rechtsgevolg
Het rechtsgevolg is het gevolg dat een rechtsregel aan een rechtsfeit verbindt. Dit kan leiden tot [25](#page=25):
* Het ontstaan, wijzigen of uitdoven van subjectieve rechten [25](#page=25).
* Het ontstaan, wijzigen of uitdoven van rechtsplichten [25](#page=25).
* De sanctionering van een overtreding van een rechtsplicht [25](#page=25).
* Een wijziging in de rechtstoestand van een rechtssubject [25](#page=25).
---
# Onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen
Dit topic maakt een onderscheid tussen de verschillende soorten rechtssubjecten die door het recht worden erkend.
### 3.1 Het rechtssubject
Het rechtssubject is degene voor wie de rechtsnorm gevolgen teweegbrengt, ofwel degene aan wie het objectieve recht rechten toekent (actief rechtssubject) of plichten oplegt (passief rechtssubject). Er worden twee hoofdcategorieën onderscheiden: natuurlijke personen en rechtspersonen [15](#page=15).
#### 3.1.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn alle levende mensen. Het huidige recht erkent geen onderscheid tussen mensen met en zonder rechten, wat betekent dat slavernij en burgerlijke dood niet bestaan (artikel 18 Grondwet). Natuurlijke personen zijn gelijke dragers van rechten en verplichtingen [16](#page=16).
Hierbij is het onderscheid te maken tussen:
* **Rechtsbekwaamheid**: De geschiktheid om houder te zijn van subjectieve rechten [16](#page=16).
* **Handelingsbekwaamheid**: De bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen [16](#page=16).
De benadering van het recht ten aanzien van andere levende wezens is antropocentristisch. Dieren en planten worden beschouwd als rechtsobjecten, dat wil zeggen, voorwerpen van subjectieve rechten. Hoewel er maatregelen worden genomen ter bescherming van het leefmilieu, de natuur en dieren, en artikel 7bis van de Grondwet streeft naar bescherming van en zorg voor dieren als wezens met gevoel, hebben zij geen subjectieve rechten. Artikel 3,39 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat dieren een gevoelsvermogen en biologische noden hebben, maar onder de bepalingen van lichamelijke voorwerpen (goederen) vallen. Het begrip "dierenrechten" slaat niet op subjectieve rechten, en dieren hebben ook geen plichten; bij schade die zij veroorzaken, zijn zij niet gehouden tot schadevergoeding. Echter, de bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dat dier, zoals bepaald in artikel 6.17 van het Burgerlijk Wetboek [17](#page=17).
#### 3.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen van natuurlijke personen of een voor een bepaald doel afgescheiden vermogen dat ten aanzien van het recht wordt behandeld als een zelfstandige eenheid. Rechtspersonen worden enkel erkend wanneer de wetgever dit aanduidt; zoniet, spreekt men van feitelijke verenigingen. Rechtspersonen treden op via hun organen, die bestaan uit natuurlijke personen die hen kunnen vertegenwoordigen. Rechtspersonen kunnen zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk opereren [18](#page=18).
##### 3.1.2.1 Publiekrechtelijke rechtspersonen
Publiekrechtelijke rechtspersonen worden door de overheid opgericht met het oog op publieke dienstverlening en zijn bekleed met een deel van de overheidsmacht. Voorbeelden hiervan zijn de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten, de intercommunale verenigingen, de functioneel gedecentraliseerde diensten, de verzelfstandigde agentschappen, en de beroepsverenigingen. Zij ontlenen hun rechtspersoonlijkheid aan de wet, een decreet of een ordonnantie [19](#page=19).
##### 3.1.2.2 Privaatrechtelijke rechtspersonen
Privaatrechtelijke rechtspersonen worden opgericht op privaat initiatief en treden op ter behartiging van private belangen [20](#page=20).
* **Vennootschappen**: Opgericht volgens de Wet van vennootschappen en verenigingen (WVV), door personen (vennoten) die inbreng doen, met een eigen vermogen, gericht op de uitoefening van welbepaalde activiteit(en) en met als doel de vennoten een vermogensvoordeel uit te keren. De verschillende vennootschapsvormen zijn [20](#page=20):
* Vennootschap onder firma (VOF) [20](#page=20).
* Commanditaire vennootschap (CommV) [20](#page=20).
* Besloten vennootschap (BV) [20](#page=20).
* Coöperatieve vennootschap (CV) [20](#page=20).
* Naamloze vennootschap (NV) [20](#page=20).
* **Vereniging zonder winstoogmerk (vzw)**: Opgericht door minstens twee personen (leden), streeft een belangeloos doel na zonder uitkering van vermogensvoordeel [21](#page=21).
* **Stichting**: Een rechtspersoon zonder leden, die een belangeloos doel nastreeft zonder uitkering van enig vermogen. Stichtingen kunnen van openbaar nut zijn (filantropisch, filosofisch, religieus, pedagogisch, etc.) maar kunnen ook een privaat karakter hebben [21](#page=21).
Feitelijke verenigingen bezitten geen rechtspersoonlijkheid. Hoewel er een vrijheid van vereniging bestaat (artikel 27 Grondwet), hoeft een vereniging niet noodzakelijk een vzw te zijn. Soms genieten feitelijke verenigingen wel aspecten van rechtspersoonlijkheid, zoals het vermogen van vakverenigingen om collectieve arbeidsovereenkomsten (CAOs) te sluiten [22](#page=22).
> **Tip:** Het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen is fundamenteel omdat het bepaalt wie juridisch drager kan zijn van rechten en plichten en wie rechtshandelingen kan stellen.
> **Voorbeeld:** Een individuele werknemer is een natuurlijke persoon, terwijl het bedrijf waarvoor hij werkt een rechtspersoon kan zijn (bijvoorbeeld een NV of BV). Het bedrijf kan contracten aangaan, eigendom bezitten en gerechtelijk worden aangesproken, allemaal zaken die een individu ook kan, maar dan als een juridische entiteit op zichzelf.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het objectieve recht wordt gedefinieerd als het geheel aan rechtsregels dat op een bepaald moment en op een bepaalde plaats van toepassing is in een samenleving. Het is gericht op de normatieve ordening van de maatschappij en wordt uitgevaardigd en gehandhaafd door het maatschappelijk gezag. Het staat tegenover het subjectieve recht en wordt ook wel positief recht genoemd. |
| Subjectief recht | Een subjectief recht is een door het objectieve recht aan een individu, een rechtssubject genoemd, toegekende of erkende heerschappij die strekt tot de bevrediging van menselijke behoeften. Het is een juridisch bekrachtigde bevoegdheid of aanspraak die de titularis ervan kan uitoefenen om eigen doelstellingen te verwezenlijken en waar tegenover vaak een verplichting staat. |
| Rechtsregel | Een rechtsregel is een gedragsnorm die, in hypothetische vorm, bepaalde algemeen omschreven feiten of handelingen verbindt aan bepaalde algemeen omschreven rechtsgevolgen. De toepassing van een rechtsregel brengt het objectieve recht tot leven, maar kan ook leiden tot interpretatievragen. |
| Rechtssubject | Een rechtssubject is degene voor wie de rechtsnorm gevolgen teweegbrengt, of degene aan wie het objectieve recht rechten toekent of plichten oplegt. Er zijn twee hoofdcategorieën: natuurlijke personen, zijnde alle levende mensen, en rechtspersonen, die juridische entiteiten zijn die door de wet als zelfstandige eenheden worden behandeld. |
| Natuurlijke personen | Natuurlijke personen zijn alle levende mensen. Zij worden als gelijke dragers van rechten en verplichtingen beschouwd en beschikken over rechtsbekwaamheid (geschiktheid om houder te zijn van subjectieve rechten) en handelingsbekwaamheid (bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen). |
| Rechtspersonen | Rechtspersonen zijn groeperingen van natuurlijke personen of een voor een bepaald doel afgescheiden vermogen, die door de wetgever als zelfstandige juridische eenheden worden erkend. Ze kunnen zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk van aard zijn en treden op via hun organen, die natuurlijke personen zijn. |
| Rechtsobject | Het rechtsobject is het voorwerp van het subjectieve recht, oftewel het voordeel waarover rechten kunnen worden uitgeoefend. Het kan worden onderverdeeld in politieke rechten, die betrekking hebben op deelname aan het bestuur van de Staat, en burgerlijke rechten, die de individuele levenssfeer regelen. |
| Rechtsfeit | Een rechtsfeit is een feit waaraan de rechtsregel rechtsgevolgen verbindt. Dit kan variëren van loutere rechtsfeiten zonder actief menselijk optreden, tot feitelijke menselijke handelingen en rechtshandelingen, die gekenmerkt worden door een wilsuiting met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Rechtsgevolg | Het rechtsgevolg is het gevolg dat een rechtsregel aan een rechtsfeit verbindt. Dit kan leiden tot het ontstaan, wijzigen of uitdoven van subjectieve rechten en rechtsplichten, de sanctionering van een overtreding, of een wijziging in de rechtstoestand van een rechtssubject. |
| Handhaven | Handhaven verwijst naar het actief zorgen voor de naleving van regels of wetten. Dit kan door middel van toezicht, preventieve maatregelen of sancties bij overtreding, en is essentieel voor de effectiviteit van het rechtssysteem en het handhaven van de rechtsorde in de samenleving. |
Cover
2526_Inleiding_GEM_PPT05_Staatsstructuur_België.pptx
Summary
# Structuur van de Belgische staat
Dit onderwerp behandelt de evolutie van de Belgische staatsstructuur van eenheidsstaat naar federale staat, inclusief de verschillende beleidsniveaus zoals federaal, gemeenschaps- en gewestelijk.
## 1. Structuur van de Belgische staat
### 1.1 Kenmerken van de Belgische staat
De Belgische staat wordt gekenmerkt door verschillende fundamentele principes die haar structuur en functioneren bepalen.
#### 1.1.1 De federale staat
België is een federale staat, wat betekent dat de soevereiniteit intern verdeeld is over een federaal en deelstatelijk gezagsniveau. Dit onderscheidt het van een eenheidsstaat. Een grondwettelijk hof speelt een cruciale rol in het oplossen van bevoegdheidsconflicten die voortvloeien uit deze federale structuur. Sinds 1980 is de interne soevereiniteit van België verdeeld over het federale niveau en de deelstatelijke niveaus. Een belangrijk aspect van deze federale structuur is de federale loyaliteit, zoals verankerd in artikel 143 van de Grondwet.
#### 1.1.2 Democratie
De Belgische staat is een democratie, waarbij burgers de grootst mogelijke politieke inspraak wordt gegarandeerd via vrije en algemene verkiezingen. Dit wordt ook wel een "indirecte democratie" genoemd.
#### 1.1.3 Rechtsstaat
Als rechtsstaat zijn gezagsdragers onderworpen aan de rechtsnormen van de staat. De Grondwet waarborgt fundamentele rechten en vrijheden (artikelen 8-32 Gw.), die afdwingbaar zijn voor onafhankelijke rechtscolleges.
#### 1.1.4 Parlementair regime
België kent een parlementair regime, wat inhoudt dat er controle is van het parlement op de regering. De vertegenwoordiging vindt plaats via representatieve instellingen die de natie of de deelstaat in zijn geheel vertegenwoordigen (art. 42 Gw.).
### 1.2 De grondwetgever
De Grondwet vormt de basisakte van de Belgische staat.
#### 1.2.1 Herziening van de Grondwet
De procedure voor grondwetsherziening is strikt geregeld (Titel VIII Gw.). Er zijn beperkingen op grondwetswijzigingen in oorlogstijd (art. 196 Gw.) en tijdens een regentschap (art. 197 Gw.). Een grondwetsherziening vereist een specifieke procedure, waaronder een bicamerale behandeling. Voor herzieningen is in elk van de kamers een dubbele tweederdemeerderheid (gekwalificeerde meerderheid) vereist, vergelijkbaar met bijzondere meerderheidswetten. Naar aanleiding van de Zesde Staatshervorming werd een overgangsbepaling opgenomen in artikel 195 van de Grondwet, die toelaat bepaalde artikelen te wijzigen zonder voorafgaande verklaring tot herziening of verkiezingen.
#### 1.2.2 Historische evolutie van grondwetsherzieningen
Belangrijke momenten in de evolutie van de Belgische Grondwet omvatten:
* 1893: invoering van het meervoudig algemeen stemrecht.
* 1921: invoering van het algemeen stemrecht.
* 1970: erkenning van de gemeenschappen.
* 1980: oprichting van het Vlaamse en het Waalse Gewest.
* 1988-89: verdere uitbouw van de federale Staat.
* 1993: rechtstreekse verkiezing van de deelparlementen, afschaffing van het dubbelmandaat, bevoegdheid tot het sluiten van verdragen, regeling van residuaire bevoegdheden en wijziging van het tweekamerstelsel.
* 1995-2000: diverse wijzigingen van uiteenlopende aard.
* 2001: defederalisering van de Gemeentewet en de Provinciewet, overdracht van fiscale verantwoordelijkheid aan de gewesten, defederalisering van landbouw en buitenlandse handel, en waarborgen voor Vlamingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* 2013-2014: waarborgen voor Franstaligen en bijkomende bevoegdheidsoverdrachten.
### 1.3 Indeling van het grondgebied
België is territoriaal ingedeeld in provincies en gemeenten. Daarnaast zijn er referentieregio's en taalgebieden (artikel 4 Gw.). Het territorialiteitsbeginsel is hierbij van toepassing.
### 1.4 Rechten en vrijheden
De Grondwet waarborgt diverse rechten en vrijheden.
#### 1.4.1 Klassieke grondrechten
Deze grondrechten waarborgen de vrijheid van het individu ten aanzien van de overheid en omvatten onder andere vrijheden zoals vastgelegd in artikelen 10-11bis, 12, 19-21, 22, 22bis, 26-27, 29, 24, 30 en 32 van de Grondwet.
#### 1.4.2 Sociaaleconomische grondrechten
Deze grondrechten hebben betrekking op het verzekeren van een menswaardig leven en leggen een positieve verplichting op aan de overheid, zoals bepaald in artikel 23 van de Grondwet. Dit principe wordt ook wel het "standstill-effect" genoemd.
#### 1.4.3 Internationale rechtsbronnen
Naast de nationale Grondwet, worden rechten en vrijheden ook beschermd door internationale rechtsbronnen.
### 1.5 Scheiding van de machten
Het principe van de scheiding der machten, zoals geformuleerd door Montesquieu, onderscheidt drie fundamentele functies: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke functie. De Belgische Grondwet onderscheidt deze functies door ze toe te kennen aan verschillende organen.
#### 1.5.1 Wetgevende macht
De wetgevende macht op federaal niveau bestaat uit de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Ook de deelstaatregeringen en deelparlementen oefenen wetgevende bevoegdheden uit.
#### 1.5.2 Uitvoerende macht
De uitvoerende macht op federaal niveau ligt bij de Koning en zijn ministers. Op deelstaatniveau oefenen de deelstaatregeringen de uitvoerende macht uit.
#### 1.5.3 Rechterlijke macht
De rechterlijke macht is toevertrouwd aan hoven en rechtbanken. Hoewel er een functionele scheiding van machten is, is er ook sprake van samenwerking, met een nadruk op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
### 1.6 Federale machten
De federale machten omvatten de wetgevende en uitvoerende macht.
#### 1.6.1 Federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht bestaat uit de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
##### 1.6.1.1 Kamer van volksvertegenwoordigers
De Kamer van volksvertegenwoordigers telt 150 rechtstreeks verkozen leden. De taalgroep waartoe een volksvertegenwoordiger behoort, wordt bepaald door de kieskring waarin hij verkozen is, of in het geval van Brussel-Hoofdstad, door de taal van de eedaflegging. Verkozenen uit het Duitse taalgebied maken deel uit van de Franse taalgroep. De legislatuur duurt in principe vijf jaar, met uitzonderingen mogelijk. Verkiezingen gebeuren volgens het evenredigheidsstelsel. De Kieswet stelt de voorwaarden vast om verkozen te kunnen worden.
##### 1.6.1.2 Senaat
De Senaat is een niet-permanent orgaan (artikel 44, tweede lid Gw.) en fungeert als een "ontmoetingsplaats". De leden worden aangewezen door en uit de deelstaatparlementen. De Senaat telt 60 leden: 50 deelstaatsenatoren (29 Nederlandstaligen, 20 Franstaligen en 1 Duitstalige) en 10 gecoöpteerde senatoren (6 Nederlandstaligen en 4 Franstaligen). Niet meer dan twee derde van de senatoren mag tot hetzelfde geslacht behoren (art. 67, § 3 Gw.).
##### 1.6.1.3 Gelijkbevoegde materies (verplicht bicameraal)
De Kamer en de Senaat zijn gelijk bevoegd voor de herziening van de Grondwet, bijzondere meerderheidswetten, wetten betreffende de instellingen en financiering van de Duitstalige Gemeenschap, wetten op de financiering van politieke partijen en controle op verkiezingsuitgaven, en wetten op de organisatie van de Senaat en het statuut van senator (art. 77 Gw.).
##### 1.6.1.4 Optioneel bicameraal systeem
De Kamer is bevoegd, maar de Senaat heeft een evocatierecht, wat betekent dat de Senaat wijzigingen kan voorstellen voor wetten ter uitvoering van bijzondere meerderheidswetten, wetten op de staatsinrichting (niet in art. 77 Gw. opgesomd), wetten op de Raad van State en federale administratieve rechtscolleges, en wetten ter naleving van internationale of supranationale verplichtingen (art. 78 Gw.).
##### 1.6.1.5 Monocamerale procedure
Voor alle andere wetgeving, die niet expliciet onder de artikelen 77 en 78 Gw. vallen, is enkel de Kamer bevoegd (art. 74 Gw.).
##### 1.6.1.6 Gemeenschappelijke bepalingen voor de wetgevende macht
* **Parlementaire onverantwoordelijkheid:** Leden van de Kamers kunnen niet vervolgd of aan enig onderzoek worden onderworpen voor hun meningen of stemmen uitgebracht in de uitoefening van hun functie (artikel 58 Gw.).
* **Parlementaire onschendbaarheid:** Leden van de Kamers kunnen tijdens de zitting en in strafzaken niet worden verwezen naar of gedagvaard voor een hof of rechtbank, of aangehouden, zonder verlof van de Kamer waarvan zij deel uitmaken (artikel 59 Gw.). Dit geldt enkel tijdens de zittijd en indien er geen heterdaad is. Vervolgingen door het Openbaar Ministerie en dwangmaatregelen vereisen voorafgaande toestemming.
* **Quasi-legislatuurparlement:** De legislatuur duurt vijf jaar, maar vroegtijdige ontbinding is mogelijk onder bepaalde omstandigheden, met verkiezingen binnen veertig dagen (Artikel 46 Gw.). Een motie van wantrouwen tegen de regering, indien aangenomen zonder opvolger voor de Eerste Minister, leidt tot regeringsontslag. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan, met volstrekte meerderheid, instemmen met een verklaring tot herziening van de Grondwet. De Senaat kan hierin een rol spelen (art. 70 Gw.).
* **Commissies, onderzoeksrecht en onverenigbaarheden:** Deze aspecten regelen de werking van de parlementen.
* **Taalgroepen:** De Nederlandse of Franse taalgroep wordt bepaald door het taalgebied van de kieskring (artikel 43 Gw.). Voor Brussel-Hoofdstad is de eedaflegging bepalend. Het Duitse taalgebied behoort tot de Franse taalgroep. Dit is relevant voor de bijzondere meerderheid, de alarmbelprocedure en het optionele bicamerale systeem.
##### 1.6.1.7 Bevoegdheden van de federale wetgevende macht
* **Volheid van bevoegdheid:** De wetgevende macht heeft bevoegdheid in aangelegenheden die door de Grondwet of bijzondere wet aan haar zijn voorbehouden, inclusief de residuaire aangelegenheden (artikel 35 Gw.).
* **Wetgevende bevoegdheid:** Het maken van wetten.
* **Controlerende bevoegdheid:** De Kamer oefent volledige controle uit op de regering (art. 101 Gw.), inclusief investituur, ontslag, vertrouwensstemming, en de constructieve motie van wantrouwen. De jaarlijkse stemming van de begroting (art. 74 Gw.) en het interpellatierecht behoren eveneens tot deze bevoegdheid.
#### 1.6.2 Federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht bestaat uit de Koning en de federale ministers.
##### 1.6.2.1 De Koning
De Koning is de erfelijk monarch (artikelen 85 e.v. Gw.). Bij politieke onbekwaamheid wordt hij gedekt door een federale minister (art. 106 Gw.). De Koning is onschendbaar (art. 88 Gw.) en heeft een civiele lijst (art. 89 Gw.).
##### 1.6.2.2 Federale regering
* **Samenstelling:** De federale regering telt ten hoogste vijftien ministers, inclusief de Eerste Minister, en een onbepaald aantal staatssecretarissen (art. 99 Gw.). Er geldt een vereiste van paritaire samenstelling. De Eerste Minister kan bijgestaan worden door een vice-eersteminister. Een staatssecretaris assisteert een minister (art. 104 Gw.). De Ministerraad en de Kroonraad zijn belangrijke organen.
* **Vorming van de federale regering:** Na de verkiezingen benoemt de Koning zijn ministers (Artikel 96 Gw.). Een "informateur" en een "formateur" spelen een rol in dit proces.
* **Politieke verantwoordelijkheid en ontslag:** De regering is politiek verantwoordelijk tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers voor een periode van vijf jaar (art. 101 Gw.). Regeringsontslag kan plaatsvinden door aanbod van het ontslag door de Eerste Minister aan de Koning, die dan de Kamer kan ontbinden met instemming van de meerderheid van de leden, of door een motie van wantrouwen (aangenomen zonder opvolger) of het verwerpen van een motie van vertrouwen.
* **Ministeriële strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Artikel 103 Gw. regelt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers.
##### 1.6.2.3 Federale administratie
De federale administratie ondersteunt de uitvoerende macht.
##### 1.6.2.4 Bevoegdheden van de Koning
De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de wetten hem uitdrukkelijk toekennen (art. 105 Gw.). Zijn bevoegdheden omvatten:
* **Uitvoerende macht:** Benoemen en ontslaan van ministers (art. 96 Gw.), ontbinden van de Kamer onder bepaalde voorwaarden (art. 46 Gw.), nemen van besluiten ter uitvoering van wetten (art. 108 Gw.).
* **Wetgevende macht:** Wetsontwerpen indienen bij het parlement (art. 75 Gw.), wetten bekrachtigen (art. 109 Gw.).
* **Rechterlijke macht:** De Koning heeft hierin een rol, al is de precieze invulling contextueel.
### 1.7 Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof speelt een cruciale rol in het bewaren van de balans tussen de verschillende bestuursniveaus.
#### 1.7.1 Functie en taak
Het Hof lost bevoegdheidsconflicten op tussen de federale staat en de deelstaten. Het kan wetten, decreten en ordonnanties vernietigen of schorsen indien deze in strijd zijn met de bevoegdheidsverdelende regels of met bepaalde artikelen van de Grondwet (zoals artikelen 143, 170, 172 en 191). Uitspraken van het Hof worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en hebben erga omnes werking.
#### 1.7.2 Procedure tot nietigverklaring en prejudiciële geschil
* **Beroep tot vernietiging (schorsing):** Een rechtstreeks beroep tot vernietiging kan worden ingesteld binnen zes maanden na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
* **Prejudiciële vraag:** Hoven en rechtbanken kunnen een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof indien zij een schending van bevoegdheidsregels vermoeden. Als het Hof een schending vaststelt, wordt de betreffende regel niet toegepast en opent zich een nieuwe termijn van zes maanden voor vernietiging.
#### 1.7.3 Samenstelling
De samenstelling van het Grondwettelijk Hof is vastgelegd in de Grondwet.
### 1.8 Raad van State
De Raad van State kent twee afdelingen met specifieke bevoegdheden: wetgeving en bestuursrechtspraak.
#### 1.8.1 Afdeling wetgeving
Deze afdeling geeft juridische adviezen over voorontwerpen en voorstellen van wet, decreet of ordonnantie, over amendementen en over ontwerpen van reglementaire besluiten. Het is verplicht advies te vragen over elk voorontwerp van wet, decreet of ordonnantie, behalve in geval van dringende noodzakelijkheid. De adviezen zijn technisch-juridisch en controleren de eerbiediging van hogere rechtsnormen, bevoegdheden en kwaliteit.
#### 1.8.2 Afdeling bestuursrechtspraak
Deze afdeling behandelt schorsings- en vernietigingsberoepen tegen bestuurshandelingen wegens onbevoegdheid, vormverzuim, machtsoverschrijding of machtsafwending. Beroepen moeten worden ingesteld binnen zestig dagen na publicatie of kennisgeving (art. 14, § 1 RvS-Wet). De afdeling fungeert als cassatierechter voor beslissingen van lagere administratieve rechtscolleges. Het rechtscollege waarnaar de Raad de zaak verwijst, is gebonden door de beslissing van de Raad (art. 14, § 2 RvS-Wet).
### 1.9 Deelstaten
Deelstaten omvatten gemeenschappen en gewesten.
#### 1.9.1 Gemeenschappen en gewesten
De politieke evolutie van België, van eenheidsstaat naar federale staat, is gedreven door de taalstrijd en de bescherming van minderheden. Dit heeft geleid tot een systeem van asymmetrisch federalisme met institutionele autonomie voor de deelstaten.
##### 1.9.1.1 De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest
* **Wetgevende macht:** Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering vaardigen decreten uit, die door de Vlaamse Regering worden bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt. Het Vlaams Parlement telt 124 leden, waarvan 118 rechtstreeks verkozen in het Vlaamse Gewest en 6 rechtstreeks verkozen leden woonachtig in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Onverenigbaarheden zijn van toepassing.
* **Uitvoerende macht:** De Vlaamse Regering wordt geleid door een minister-president en telt ten hoogste elf leden. Beslissingen worden collegiaal genomen, met nadruk op consensus. De Vlaamse administratie ondersteunt de regering.
##### 1.9.1.2 De Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest
* **Waalse Gewest:** De wetgevende en uitvoerende macht liggen bij het Waals Parlement en de Waalse Regering, die decretale bevoegdheid hebben.
* **Franse Gemeenschap:** De wetgevende en uitvoerende macht liggen bij het Franse Gemeenschapsparlement en de Franse Gemeenschapsregering.
##### 1.9.1.3 De Duitstalige Gemeenschap
De wetgevende en uitvoerende macht liggen bij het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschapsregering.
##### 1.9.1.4 Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Dit gewest kent een eigen institutionele structuur.
#### 1.9.2 Principes van bevoegdheidsverdeling
##### 1.9.2.1 Toegewezen versus residuaire bevoegdheden
Gemeenschappen en gewesten hebben enkel bevoegdheden die hun uitdrukkelijk zijn toegewezen door de Grondwet of bijzondere wetten.
* **Gemeenschapsbevoegdheden:** cultuur, sport, onderwijs, taalgebruik, gezondheidsbeleid, bijstand aan personen.
* **Gewestbevoegdheden:** ruimtelijke ordening, leefmilieu, landbouw, huisvesting, economie, energie, lokale besturen, tewerkstellingsbeleid, openbare werken, mobiliteit, verkeersveiligheid.
Impliciete bevoegdheden zijn die welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van toegewezen bevoegdheden, maar dit is marginaal.
Residuaire bevoegdheden behoren in principe tot de federale overheid, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald (artikel 35 Gw.).
##### 1.9.2.2 Meervoudige bescherming van de autonomie van de deelstaten
* **Kracht-van-wet-beginsel (nevenschikking):** De wetten van de federale staat en de wetgeving van de deelstaten staan op dezelfde trede in de hiërarchie.
* **Exclusiviteitsbeginsel:** Bevoegdheden zijn exclusief toegewezen.
* **Territorialiteitsbeginsel:** Geldt voor de geografische afbakening van bevoegdheden.
* **Verticaliteitsbeginsel:** Regelt de verhouding tussen de verschillende bestuursniveaus.
#### 1.9.3 Fiscale bevoegdheid
De fiscale bevoegdheid is verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten.
#### 1.9.4 Financiering
De financiering van de deelstaten gebeurt via diverse mechanismen, waaronder transfers van de federale overheid en eigen fiscale bevoegdheden.
#### 1.9.5 Constitutionele autonomie
Deelstaten hebben een zekere mate van constitutionele autonomie om hun eigen instellingen vorm te geven.
### 1.10 Lokale instellingen
De lokale besturen vormen het laagste bestuursniveau in België.
#### 1.10.1 Provincie
België telt tien provincies.
##### 1.10.1.1 Provinciale bevoegdheden
Provincies behartigen provinciale belangen en oefenen medebewindstaken uit. Volksraadplegingen kunnen plaatsvinden (Artikel 41 Gw.).
##### 1.10.1.2 Organen van de provincie
* **Provincieraad:** Rechtstreeks verkozen leden voor zes jaar, met volheid van bevoegdheid in aangelegenheden van provinciaal belang en medebewindstaken.
* **Deputatie:** Dagelijks bestuur, bestaande uit de gouverneur en leden.
* **Gouverneur:** Benoemd door de gewestregering, met een drievoudige functie.
* **Provinciale verzelfstandigde agentschappen:** Intern (IVA) en extern (EVA).
#### 1.10.2 Gemeente
Gemeenten zijn de meest lokale bestuurslagen.
##### 1.10.2.1 Gemeentelijke bevoegdheden
Gemeenten behartigen gemeentelijke belangen en oefenen medebewindstaken uit. Volksraadplegingen zijn mogelijk (Artikel 41 Gw.).
##### 1.10.2.2 Organen van de gemeente
* **Gemeenteraad:** Rechtstreeks verkozen leden voor zes jaar, met volheid van bevoegdheid in aangelegenheden van gemeentelijk belang en medebewindstaken.
* **Districtraad:** Bestaat in bepaalde gemeenten.
* **College van burgemeester en schepenen:** Dagelijks bestuur, bestaande uit de burgemeester, de OCMW-voorzitter en de schepenen. De schepenen worden verkozen uit de gemeenteraadsleden.
* **Burgemeester:** Benoemd door de gewestregering, in principe uit de gemeenteraadsleden.
* **Gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen:** Interne verzelfstandigde diensten.
* **Intergemeentelijke samenwerking (‘intercommunales’):** Samenwerking tussen gemeenten.
#### 1.10.3 Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW)
Het OCMW heeft als opdracht het verlenen van maatschappelijke bijstand en kent eigen organen.
---
# De federale machten
Hier volgt een gedetailleerd overzicht van de federale machten in België, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. De federale machten
Dit deel behandelt de structuur en bevoegdheden van de federale wetgevende macht, bestaande uit de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, en de federale uitvoerende macht, gevormd door de Koning en de federale regering.
### 2.1 De federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht is belast met het maken van wetten en het controleren van de regering. Deze macht is verdeeld over de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
#### 2.1.1 De Kamer van volksvertegenwoordigers
De Kamer van volksvertegenwoordigers bestaat uit 150 rechtstreeks verkozen leden die zetelen voor een periode van vijf jaar, tenzij er sprake is van vroegtijdige ontbinding. De verkiezingen vinden plaats volgens een evenredigheidsstelsel. Een volksvertegenwoordiger behoort tot de Nederlandse of Franse taalgroep, afhankelijk van de kieskring waarin hij of zij verkozen is. Verkozenen uit de kieskring Brussel-Hoofdstad worden ingedeeld op basis van de taal die zij bij de eedaflegging als eerste gebruiken, terwijl verkozenen uit het Duitse taalgebied deel uitmaken van de Franse taalgroep.
##### 2.1.1.1 Bevoegdheden van de Kamer
De Kamer van volksvertegenwoordigers geniet een volheid van bevoegdheid voor alle aangelegenheden die niet expliciet aan andere wetgevende machten zijn voorbehouden. Dit omvat ook de residuaire bevoegdheden.
Concreet heeft de Kamer de volgende bevoegdheden:
* **Wetgevende bevoegdheid:** Het opstellen en goedkeuren van wetten.
* **Controlerende bevoegdheid:**
* De Kamer oefent volledige controle uit op de federale regering. Dit omvat het geven van een vertrouwensstem, het verwerpen van een motie van vertrouwen, en het aannemen van een constructieve motie van wantrouwen.
* De jaarlijkse stemming van de begroting is eveneens een cruciale controlerende taak.
* Het interpellatierecht stelt Kamerleden in staat om de regering ter verantwoording te roepen.
##### 2.1.1.2 Gemeenschappelijke bepalingen voor beide kamers
* **Parlementaire onverantwoordelijkheid (artikel 58 Gw.):** Leden van de Kamer of Senaat kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd of aan enig onderzoek worden onderworpen voor meningen of stemmen die zij in de uitoefening van hun functie hebben uitgebracht.
* **Parlementaire onschendbaarheid (artikel 59 Gw.):** Leden van de Kamer of Senaat kunnen tijdens de zitting en in strafzaken niet worden verwezen naar of gedagvaard voor een hof of rechtbank, of worden aangehouden, zonder de toestemming van de Kamer waarvan zij deel uitmaken. Dit geldt enkel tijdens de zittijd en indien er geen sprake is van betrapping op heterdaad.
* **Quasi-legislatuurparlement (artikel 46 Gw.):** De Kamer van volksvertegenwoordigers kan, bij volstrekte meerderheid van haar leden, de ontbinding van de Kamer verklaren. Dit leidt tot nieuwe verkiezingen. Dit kan ook gebeuren indien een motie van wantrouwen tegen de regering wordt aangenomen zonder dat een opvolger voor de Eerste Minister wordt voorgedragen, of indien de regering ontslag neemt en de Eerste Minister de Koning het ontslag aanbiedt zonder dat de Kamer een opvolger voordraagt.
* **Taalgroepen (artikel 43 Gw.):** De leden van de Kamer behoren tot de Nederlandse of Franse taalgroep. De indeling is gebaseerd op de kieskring, met specifieke regels voor Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. Deze taalgroepen spelen een rol bij bijzondere meerderheidswetten en de alarmbelprocedure.
#### 2.1.2 De Senaat
De Senaat is een niet-permanent orgaan dat fungeert als een "ontmoetingsplaats" tussen de federale en deelstatelijke niveaus. Sinds de grondwetsherziening van 2014 is de rol van de Senaat gewijzigd.
##### 2.1.2.1 Samenstelling van de Senaat
De Senaat telt 60 leden:
* 50 deelstaatsenatoren, aangewezen door en uit de deelstaatparlementen (29 Nederlandstaligen, 20 Franstaligen en 1 Duitstalige).
* 10 gecoöpteerde senatoren (6 Nederlandstaligen en 4 Franstaligen).
* Er geldt een maximum van twee derde van de senatoren voor hetzelfde geslacht.
##### 2.1.2.2 Bevoegdheden en procedures van de Senaat
De bevoegdheden van de Senaat zijn beperkter geworden na de staatshervormingen. De wetgevende procedures waarin de Senaat een rol speelt, zijn:
* **Verplicht bicamerale procedure (artikel 77 Gw.):** De Kamer en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor:
* Grondwetsherzieningen.
* Bijzondere meerderheidswetten.
* Wetten betreffende de instellingen en financiering van de Duitstalige Gemeenschap.
* Wetten inzake de financiering van politieke partijen en de controle op verkiezingsuitgaven.
* Wetten betreffende de organisatie van de Senaat en het statuut van senator.
* **Optioneel bicamerale procedure (artikel 78 Gw.):** De Kamer is bevoegd, maar de Senaat heeft een evocatierecht. De Senaat kan wijzigingen voorstellen, maar de Kamer heeft het laatste woord. Dit geldt voor:
* Wetten ter uitvoering van bijzondere meerderheidswetten.
* Wetten op de staatsinrichting die niet onder artikel 77 Gw. vallen.
* Wetten op de Raad van State en federale administratieve rechtscolleges.
* Wetten ter verzekering van de naleving van internationale of supranationale verplichtingen.
* **Monocamerale procedure (artikel 74 Gw.):** De Kamer is alleen bevoegd voor alle andere wetgeving die niet expliciet in artikel 77 en 78 Gw. is opgesomd.
#### 2.1.3 Gemeenschappelijke bepalingen wetgevende macht
* **Commissies:** Beide kamers beschikken over commissies om wetsvoorstellen grondig te bestuderen.
* **Onderzoeksrecht:** Parlementaire commissies hebben het recht om onderzoek te voeren naar specifieke aangelegenheden.
* **Onverenigbaarheden:** Er gelden regels omtrent functies die onverenigbaar zijn met het mandaat van parlementslid.
### 2.2 De federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht berust bij de Koning en de federale ministers, die samen de federale regering vormen.
#### 2.2.1 De Koning
De Koning is de koning der Belgen en wordt bij erfopvolging aangewezen. Hoewel hij het staatshoofd is, is hij politiek onbekwaam en worden zijn handelingen gedekt door een federale minister (artikel 106 Gw.). De Koning is onschendbaar (artikel 88 Gw.) en geniet een civiele lijst (artikel 89 Gw.).
##### 2.2.1.1 Bevoegdheden van de Koning
De bevoegdheden van de Koning zijn strikt beperkt tot wat de Grondwet en de wetten hem uitdrukkelijk toekennen (artikel 105 Gw.). Zijn belangrijkste bevoegdheden omvatten:
* **Uitvoerende macht:**
* Benoemt en ontslaat zijn ministers (artikel 96 Gw.).
* Ontbindt de Kamer van volksvertegenwoordigers onder bepaalde voorwaarden (artikel 46 Gw.).
* Neemt de besluiten voor de uitvoering van de wetten (artikel 108 Gw.).
* **Wetgevende macht:**
* Dient wetsontwerpen in bij het federale parlement (artikel 75 Gw.).
* Bekrachtigt de wetten en maakt ze bekend (artikel 109 Gw.).
#### 2.2.2 De federale regering
De federale regering is samengesteld uit de Eerste Minister en de ministers.
##### 2.2.2.1 Samenstelling van de federale regering
De federale regering mag ten hoogste vijftien ministers, de Eerste Minister inbegrepen, bevatten. Er kunnen een onbepaald aantal staatssecretarissen worden aangeduid (artikel 99 Gw.). De regering moet een paritaire samenstelling hebben. De Eerste Minister kan worden bijgestaan door een of meer vice-eersteministers.
##### 2.2.2.2 Vorming van de federale regering
Na de verkiezingen benoemt de Koning de ministers en ontslaat hij hen (artikel 96 Gw.). Dit proces omvat vaak de aanstelling van een "informateur" en een "formateur" om de coalitie te vormen.
##### 2.2.2.3 Politieke verantwoordelijkheid en ontslag
De federale regering is politiek verantwoordelijk tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers voor een periode van vijf jaar (artikel 101 Gw.).
* **Regeringsontslag:** De Eerste Minister kan het ontslag van de regering aanbieden aan de Koning. Indien de Koning het ontslag aanvaardt, kan hij de Kamer van volksvertegenwoordigers ontbinden, op voorwaarde dat een meerderheid van de Kamerleden hiermee instemt, waarna nieuwe verkiezingen worden georganiseerd (artikel 46 Gw.).
* **Dwingend ontslag door de Kamer:** De Kamer kan de regering tot ontslag dwingen door een motie van wantrouwen aan te nemen of een motie van vertrouwen te verwerpen. In dit geval kan er een vervanging plaatsvinden zonder nieuwe verkiezingen (artikel 96 Gw.).
##### 2.2.2.4 Ministeriële strafrechtelijke aansprakelijkheid
Artikel 103 Gw. regelt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers.
#### 2.2.3 De federale administratie
De federale administratie ondersteunt de uitvoerende macht bij de uitvoering van het beleid.
### 2.3 Bijzondere instellingen binnen de federale staat
Naast de wetgevende en uitvoerende machten, spelen ook andere instellingen een cruciale rol binnen de federale staatsstructuur.
#### 2.3.1 Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) heeft als belangrijkste taak het oplossen van bevoegdheidsconflicten tussen de federale Staat en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten). Het kan wetten, decreten en ordonnanties vernietigen of schorsen indien deze de bevoegdheidsverdelende regels schenden, dan wel artikel 143 Gw. niet respecteren. Het Hof toetst eveneens de naleving van de rechten en vrijheden, en van de artikelen 170, 172 en 191 Gw. Uitspraken van het Hof worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en hebben erga omnes werking.
* **Procedure:** Er kan een beroep tot vernietiging worden ingesteld binnen zes maanden na publicatie. Daarnaast kan een prejudiciële vraag worden gesteld door de hoven en rechtbanken indien zij een schending vermoeden. De uitspraak van het Hof bindt de bodemrechter en andere rechters die zich met dezelfde zaak bezighouden.
#### 2.3.2 De Raad van State
De Raad van State kent twee afdelingen met belangrijke bevoegdheden:
* **Afdeling wetgeving:** Verleent juridische adviezen over voorontwerpen van wetten, decreten, ordonnanties en reglementaire besluiten. Het advies is in de meeste gevallen verplicht en dient de naleving van hogere rechtsnormen, bevoegdheid en kwaliteit te waarborgen.
* **Afdeling bestuursrechtspraak:** Behandelt beroepen tot schorsing en vernietiging van bestuurshandelingen wegens onbevoegdheid, vormverzuim, machtsoverschrijding of machtsafwending. De Raad fungeert hier als cassatierechter voor bestuursrechtelijke geschillen.
#### 2.3.3 Het Rekenhof
Het Rekenhof controleert de ontvangsten en uitgaven van de federale overheid en de deelstaten.
> **Tip:** Begrijp de verdeling van bevoegdheden tussen de federale overheid en de deelstaten, alsook de verschillende wetgevende procedures (monocameraal, verplicht bicameraal, optioneel bicameraal), aangezien dit cruciaal is voor het Belgische institutionele systeem.
---
# Rechterlijke en administratieve instellingen
Dit onderwerp onderzoekt de rol en bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof, de Raad van State en het Rekenhof binnen het Belgische rechtssysteem.
### 7.1 Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof heeft als kerntaak het oplossen van bevoegdheidsconflicten tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten.
#### 7.1.1 Taken en bevoegdheden
* **Bevoegdheidsconflicten oplossen**: Het Hof is bevoegd om geschillen te beslechten die ontstaan over de uitoefening van bevoegdheden tussen de federale overheid en de deelstaten.
* **Vernietiging of schorsing van wetten, decreten en ordonnanties**: Het Hof kan normen vernietigen of schorsen die in strijd zijn met de bevoegdheidsverdelende regels, zoals vastgelegd in artikel 143 van de Grondwet.
* **Toetsing aan rechten en vrijheden**: Het Hof toetst wetten, decreten en ordonnanties ook aan de naleving van fundamentele rechten en vrijheden, alsook aan specifieke artikelen van de Grondwet (artikelen 170, 172 en 191).
* **Publicatie en rechtsgevolgen**: Beslissingen van het Hof worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en hebben een algemene werking (erga omnes).
#### 7.1.2 Procedure tot nietigverklaring en prejudiciële geschillen
* **Beroep tot vernietiging (schorsing)**: Een rechtstreeks verzoek tot vernietiging van een norm kan ingediend worden binnen zes maanden na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. Indien er een dringende noodzaak is, kan schorsing gevraagd worden.
* **Prejudiciële vraag**: Wanneer een rechtbank (de 'gewone rechter') een mogelijke schending van de bevoegdheidsverdelende regels of fundamentele rechten vaststelt in een zaak die bij haar aanhangig is, kan zij een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. Indien het Hof de norm onwettig verklaart, kan een nieuw termijn van zes maanden voor vernietiging geopend worden.
* **Bindende uitspraak**: De uitspraak van het Grondwettelijk Hof bindt de rechter die de prejudiciële vraag stelde, alsook alle andere rechters die zich in dezelfde zaak zouden moeten uitspreken.
#### 7.1.3 Samenstelling
De specifieke samenstelling van het Grondwettelijk Hof wordt niet uitgewerkt op deze pagina's.
### 7.2 De Raad van State
De Raad van State kent twee belangrijke afdelingen: de afdeling wetgeving en de afdeling bestuursrechtspraak.
#### 7.2.1 Afdeling wetgeving
De afdeling wetgeving van de Raad van State verstrekt juridische adviezen.
* **Adviesplicht**:
* Over voorontwerpen en soms voorstellen van wet, ontwerpen van decreet of ordonnantie.
* Over bepaalde amendementen.
* Over ontwerpen van reglementaire besluiten (koninklijke besluiten, besluiten van gemeenschaps- of gewestregeringen).
* **Verplicht advies**: Over elk voorontwerp van wet, decreet of ordonnantie dient verplicht advies ingewonnen te worden.
* **Uitzonderingen**: In geval van dringende noodzakelijkheid is een advies over ontwerpbesluiten van de regering niet altijd verplicht.
* **Rol van voorzitters**: De voorzitters van de wetgevende kamers kunnen in bepaalde gevallen verplicht zijn advies te vragen.
* **Criteria voor advies**: De afdeling wetgeving toetst ontwerpen aan hogere rechtsnormen, bevoegdheidsregels en de vereiste kwaliteit en bevoegdheid van de opstellers. Het advies is technisch-juridisch van aard.
#### 7.2.2 Afdeling bestuursrechtspraak
De afdeling bestuursrechtspraak behandelt geschillen met betrekking tot bestuurshandelingen.
* **Schorsing en vernietiging van bestuurshandelingen**: De Raad van State kan bestuurshandelingen schorsen en vernietigen wanneer deze onwettig zijn.
* **Gronden voor vernietiging**: Onwettigheid kan gebaseerd zijn op onbevoegdheid, vormverzuim, machtsoverschrijding of machtsafwending.
* **Termijn**: Een beroep moet ingediend worden binnen zestig dagen na publicatie of kennisgeving van de bestuurshandeling.
* **Cassatieberoep**: De Raad van State treedt op als cassatierechter voor beroepen tegen beslissingen van lagere administratieve rechtscolleges.
* **Bindende beslissingen**: De Raad van State kan een zaak doorverwijzen naar een bevoegd rechtscollege, dat gebonden is door de beslissing van de Raad.
### 7.3 Het Rekenhof
De specifieke bevoegdheden en rol van het Rekenhof worden niet uitgewerkt op deze pagina's, enkel de vermelding van de instelling is aanwezig.
---
# Deelstaten en lokale instellingen
Dit hoofdstuk bespreekt de structurele indeling van België in gemeenschappen en gewesten, hun institutionele autonomie, en de werking van provinciale en gemeentelijke besturen.
## 4.1 De Belgische staatsstructuur
De Belgische staat evolueerde van een eenheidsstaat met gedecentraliseerde bevoegdheden naar een federale staat, bestaande uit gemeenschappen en gewesten. Deze structuur creëert meerdere beleidsniveaus: Europees, federaal, gemeenschaps- en gewestelijk, en provinciaal en gemeentelijk.
### 4.1.1 Kenmerken van de Belgische staat
De Belgische staat kenmerkt zich door soevereiniteit, met alle machten die uitgaan van de Natie. Sinds de oprichting van de federale staat in 1980 is de interne soevereiniteit verdeeld tussen een federaal en deelstatelijk gezagsniveau, met een grondwettelijk hof dat conflicten oplost. De staat is tevens een democratie, een rechtsstaat waarin gezagsdragers aan rechtsnormen zijn onderworpen en fundamentele rechten worden gewaarborgd, en een parlementair regime.
### 4.1.2 De Grondwetgever
De Grondwet is de basisakte van de staat. Wijzigingen van de Grondwet volgen een specifieke procedure (artikel 195 Gw.), die bicameraal verloopt en een gekwalificeerde meerderheid vereist. Historisch gezien hebben belangrijke grondwetsherzieningen in 1970 (gemeenschappen), 1980 (gewesten), 1993 (rechtstreekse verkiezing deelparlementen) en 2001 (federalisering van bepaalde bevoegdheden) de staatsstructuur hervormd.
### 4.1.3 Indeling van het grondgebied
De territoriale indeling van België omvat provincies en gemeenten, en kent ook de taalgebieden zoals vastgelegd in artikel 4 Gw.
### 4.1.4 Scheiding van de machten
De scheiding der machten, een concept geïnspireerd door Montesquieu, onderscheidt de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke functies. In België is deze scheiding echter niet strikt, en is er sprake van samenwerking tussen de organen, met behoud van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
#### 4.1.4.1 Federale machten
##### 4.1.4.1.1 Federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht bestaat uit de Kamer van volksvertegenwoordigers (150 leden, rechtstreeks verkozen) en de Senaat (60 leden, aangewezen door de deelstaatparlementen).
* **Kamer van volksvertegenwoordigers:**
* 150 rechtstreeks verkozen leden.
* Lidmaatschap is gebonden aan de Nederlandse of Franse taalgroep, bepaald door de kieskring. Leden uit het Duitse taalgebied behoren tot de Franse taalgroep.
* Periode van vijf jaar.
* Kieswet bepaalt de voorwaarden om verkozen te worden.
* **Senaat:**
* Niet-permanent orgaan.
* 60 leden: 50 deelstaatsenatoren (verdeeld over Nederlandstaligen, Franstaligen en Duitstaligen) en 10 gecoöpteerde senatoren (Nederlandstaligen en Franstaligen).
* Niet meer dan twee derde van de senatoren mag van hetzelfde geslacht zijn.
* Gelijke bevoegdheid met de Kamer voor grondwetsherzieningen en bijzondere meerderheidswetten, wetten betreffende de Duitstalige Gemeenschap, financiering politieke partijen en organisatie van de Senaat (verplicht bicameraal).
* Optioneel bicameraal systeem voor wetten ter uitvoering van bijzondere meerderheidswetten, staatsinrichtingswetten, wetten op de Raad van State en federale administratieve rechtscolleges, en wetten ter verzekering van internationale verplichtingen.
* Monocamerale procedure voor alle overige wetgeving.
* **Gemeenschappelijke bepalingen:**
* **Parlementaire onverantwoordelijkheid:** Leden kunnen niet vervolgd worden voor meningen of stemmen uitgebracht in functie.
* **Parlementaire onschendbaarheid:** Leden kunnen tijdens de zitting en in strafzaken niet aangehouden worden zonder toestemming van de Kamer, tenzij op heterdaad betrapt.
* **Quasi-legislatuurparlement:** Periode van vijf jaar, met mogelijkheid tot vroegtijdige ontbinding en verkiezingen.
* **Taalgroepen:** Nederlandse of Franse taalgroep, met specifieke regels voor Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.
* **Bevoegdheden:**
* **Volheid van bevoegdheid:** Aangelegenheden die Grondwet of bijzondere wet voorbehouden aan de wetgever, inclusief residuaire bevoegdheden.
* **Wetgevende bevoegdheid:** Maken van wetten.
* **Controlerende bevoegdheid:** Volledige controle op de regering (investituur, ontslag, vertrouwensstemming), jaarlijkse stemming van de begroting, interpellatierecht.
##### 4.1.4.1.2 Federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht berust bij de Koning en de federale ministers.
* **Koning:**
* Erfelijke monarch.
* Politiek onbekwaam, gedekt door een federale minister.
* Onschendbaar.
* Geniet een civiele lijst.
* **Federale regering:**
* Bestaat uit maximaal vijftien ministers (inclusief de Eerste Minister) en een onbepaald aantal staatssecretarissen.
* Paritaire samenstelling (Nederlandstalig/Franstalig).
* De Ministerraad en de Kroonraad zijn belangrijke overlegorganen.
* Vorming na verkiezingen door benoeming en ontslag door de Koning, met een rol voor informateurs en formateurs.
* Politiek verantwoordelijk tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers. Ontslag kan aangeboden worden door de Eerste Minister aan de Koning, die dan de Kamer kan ontbinden mits instemming van de meerderheid. De Kamer kan de regering ook dwingen tot ontslag via een motie van wantrouwen of het verwerpen van een motie van vertrouwen.
* Ministeriële strafrechtelijke aansprakelijkheid is geregeld in artikel 103 Gw.
* **Federale administratie:** Ondersteunt de federale regering.
* **Bevoegdheden Koning:** De Koning heeft geen andere macht dan die expliciet door de Grondwet en wetten wordt toegekend. Hij benoemt en ontslaat ministers, kan de Kamer ontbinden, kondigt wetten af, neemt uitvoeringsbesluiten, en dient wetsontwerpen in en bekrachtigt wetten als onderdeel van de wetgevende en rechterlijke macht.
#### 4.1.4.2 Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof is bevoegd voor:
* Het oplossen van bevoegdheidsconflicten tussen de federale Staat, gemeenschappen en gewesten.
* Het vernietigen of schorsen van wetten, decreten en ordonnanties die strijdig zijn met bevoegdheidsverdelende regels, artikel 143 Gw., of fundamentele rechten en vrijheden.
* Toetsing gebeurt aan hogere normen.
* Procedure tot nietigverklaring (beroep tot vernietiging binnen zes maanden na publicatie) of prejudicieel geschil (vraag van hoven en rechtbanken).
* Uitspraken van het Hof zijn bindend.
#### 4.1.4.3 Raad van State
De Raad van State kent twee afdelingen:
* **Afdeling wetgeving:**
* Verleent juridische adviezen over voorontwerpen van wetten, decreten, ordonnanties en koninklijke besluiten.
* Advies is in veel gevallen verplicht, behalve bij dringende noodzakelijkheid.
* Verstrekt technisch-juridisch advies en controleert de eerbiediging van hogere rechtsnormen en bevoegdheid.
* **Afdeling bestuursrechtspraak:**
* Behandelt schorsings- en vernietigingsberoepen tegen bestuurshandelingen wegens onbevoegdheid, vormverzuim, machtsoverschrijding of machtsafwending.
* Fungeert als cassatierechter voor beslissingen van lagere administratieve rechtscolleges.
## 4.2 De deelstaten: Gemeenschappen en Gewesten
De deelstaten, opgericht na de taalstrijd en ter bescherming van minderheden, vertegenwoordigen een asymmetrisch federalisme met institutionele autonomie.
### 4.2.1 De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest
* **Wetgevende macht:** Vlaams Parlement, dat samen met de Vlaamse Regering decreten uitvaardigt.
* 124 leden: 118 rechtstreeks verkozen in het Vlaamse Gewest en 6 rechtstreeks verkozen Brusselse leden.
* Onverenigbaarheden zijn van toepassing.
* **Uitvoerende macht:** Vlaamse Regering, geleid door een minister-president, met maximaal elf leden. Besluiten worden collegiaal genomen op basis van consensus.
### 4.2.2 De Franse Gemeenschap en het Waals Gewest
* **Waals Gewest:** Waals Parlement en Waalse Regering met decretale bevoegdheid.
* **Franse Gemeenschap:** Frans Gemeenschapsparlement en Franse Gemeenschapsregering.
### 4.2.3 De Duitstalige Gemeenschap
* **Wetgevende en uitvoerende macht:** Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschapsregering.
### 4.2.4 Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Dit is een aparte entiteit met eigen instellingen.
### 4.2.5 Principes van bevoegdheidsverdeling
* **Toegewezen versus residuaire bevoegdheden:**
* Gemeenschappen en gewesten hebben enkel bevoegdheden die hen expliciet zijn toegewezen door de Grondwet of bijzondere wetten.
* **Gemeenschapsbevoegdheden** omvatten o.a. cultuur, sport, onderwijs, taalgebruik, gezondheidsbeleid, en bijstand aan personen.
* **Gewestbevoegdheden** omvatten o.a. ruimtelijke ordening, leefmilieu, landbouw, huisvesting, economie, energie, lokale besturen, tewerkstellingsbeleid, openbare werken, mobiliteit en verkeersveiligheid.
* **Residuaire bevoegdheden** vallen onder de federale overheid, tenzij expliciet anders bepaald (artikel 35 Gw.).
* **Meervoudige bescherming van de autonomie:**
* **Kracht-van-wet-beginsel (nevenschikking):** Gelijke normen tussen federale staat en deelstaten.
* **Exclusiviteitsbeginsel:** Deelstaten hebben exclusieve bevoegdheden.
* **Territorialiteitsbeginsel:** Bevoegdheden gebonden aan het grondgebied.
* **Verticaliteitsbeginsel:** Relatie tussen de verschillende bestuursniveaus.
### 4.2.6 Fiscale bevoegdheid en financiering
De financiering van de deelstaten wordt geregeld door specifieke wetgeving en de fiscale bevoegdheden die aan hen zijn toegekend.
### 4.2.7 Constitutionele autonomie
Dit verwijst naar de mogelijkheid van de deelstaten om hun eigen institutionele organen en werking te bepalen binnen de door de Grondwet gestelde kaders.
## 4.3 Lokale instellingen
Lokale instellingen zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen, primair gericht op provinciale en gemeentelijke belangen.
### 4.3.1 Provincie
* **Provinciale bevoegdheden:** Aangelegenheden van provinciaal belang en de uitoefening van medebewindstaken. Artikel 41 Gw. voorziet in de mogelijkheid van volksraadplegingen.
* **Organen:**
* **Provincieraad:** Rechtstreeks verkozen leden voor zes jaar, met volheid van bevoegdheid inzake provinciale aangelegenheden. Provincieraadsbesluiten zijn de output.
* **Deputatie:** Staat in voor het dagelijks bestuur, geleid door een gouverneur.
* **Gouverneur:** Benoemd door de gewestregering, met een drievoudige functie.
* **Provinciale verzelfstandigde agentschappen:** Intern (IVA) en extern (EVA).
### 4.3.2 Gemeente
* **Gemeentelijke bevoegdheden:** Aangelegenheden van gemeentelijk belang en de uitoefening van medebewindstaken. Artikel 41 Gw. voorziet in de mogelijkheid van volksraadplegingen.
* **Organen:**
* **Gemeenteraad:** Rechtstreeks verkozen leden voor zes jaar, met volheid van bevoegdheid inzake gemeentelijke aangelegenheden. Gemeenteraadsbesluiten zijn de output.
* **Districtraad:** (in sommige gemeenten)
* **College van burgemeester en schepenen:** Staat in voor het dagelijks bestuur, collegiaal samengesteld uit de burgemeester, OCMW-voorzitter en schepenen. Een collectieve constructieve motie van wantrouwen is mogelijk.
* **Burgemeester:** Benoemd door de gewestregering, in principe op voordracht van de gemeenteraad.
* **Gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen:**
* **Intergemeentelijke samenwerking (‘intercommunales’):** Samenwerking tussen gemeenten.
### 4.3.3 Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW)
Het OCMW heeft een specifieke opdracht en eigen organen binnen het lokaal bestuur.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eenheidsstaat | Een staat waarin de centrale overheid alle soevereiniteit bezit en er geen sprake is van deelstaten met eigen soevereiniteit of zelfstandige bevoegdheden; de macht is gecentraliseerd. |
| Federale Staat | Een staat die is opgebouwd uit deelstaten (zoals gemeenschappen en gewesten), waarbij de soevereiniteit gedeeld is tussen de federale overheid en de deelstaten, elk met eigen bevoegdheden. |
| Gemeenschappen | In België zijn dit entiteiten die gebonden zijn aan de taal; de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap, met bevoegdheden op het gebied van cultuur, onderwijs, etc. |
| Gewesten | In België zijn dit entiteiten die gebonden zijn aan het grondgebied; het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening, economie, etc. |
| Grondwet | De hoogste wet van een staat, die de fundamentele rechten en plichten van burgers en de inrichting van de staatsorganen vastlegt. |
| Scheiding van de machten (Trias Politica) | Een staatsrechtelijk beginsel, geformuleerd door Montesquieu, dat de staatsmacht verdeelt in drie onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, ter voorkoming van machtsmisbruik. |
| Parlementaire democratie | Een regeringsvorm waarbij de uitvoerende macht (regering) verantwoording verschuldigd is aan de wetgevende macht (parlement), die door middel van verkiezingen door het volk is samengesteld. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheid gebonden is aan de wet, de burgers beschermd worden door onafhankelijke rechtspraak en fundamentele rechten en vrijheden worden gewaarborgd. |
| Wetgevende macht | De staatsmacht die verantwoordelijk is voor het maken van wetten; in België bestaat deze uit de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Koning (voor bekrachtiging en afkondiging). |
| Uitvoerende macht | De staatsmacht die belast is met de uitvoering van de wetten en het dagelijks bestuur van de staat; in België vertegenwoordigd door de Koning en de federale regering. |
| Rechterlijke macht | De staatsmacht die belast is met het toepassen van de wet en het beslechten van geschillen; samengesteld uit onafhankelijke hoven en rechtbanken. |
| Grondwettelijk Hof | Een rechterlijk orgaan dat bevoegd is om wetten, decreten en ordonnanties te toetsen aan de Grondwet en bevoegdheidsconflicten tussen overheden op te lossen. |
| Raad van State | Een adviserend orgaan voor de wetgeving en een hoogste bestuursrechter dat beslissingen van lagere administratieve rechtscolleges beoordeelt en kan optreden tegen bestuurshandelingen. |
| Decentralisatie | De overdracht van bevoegdheden van een centraal staatsgezag naar lagere bestuursniveaus, zoals provincies of gemeenten. |
| Bicamerale procedure | Een wetgevingsprocedure waarbij twee kamers van een parlement betrokken zijn bij de totstandkoming van een wet; in België is dit het geval voor grondwetsherzieningen en bijzondere meerderheidswetten. |
| Monocamerale procedure | Een wetgevingsprocedure waarbij slechts één kamer van een parlement betrokken is bij de totstandkoming van een wet; dit geldt voor de meeste wetgeving in België. |
| Residuaire bevoegdheden | Bevoegdheden die niet expliciet aan de federale overheid of de deelstaten zijn toegewezen in de Grondwet of bijzondere wetten, en die in principe bij de federale overheid blijven liggen, tenzij anders bepaald. |
| Taalgebieden | In België zijn dit de gebieden waar een bepaalde taal de officiële voertaal is (Nederlands, Frans, Duits), wat van belang is voor de indeling van de bevolking en de bevoegdheden van de gemeenschappen. |
Cover
4 .pdf
Summary
# Bronnen van het recht
Rechtsregels, die ons gedrag sturen, vinden hun oorsprong in diverse bronnen, zowel nationaal als internationaal, waaronder wetgeving, rechtspraak, gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen [1](#page=1) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Internationale rechtsbronnen
Internationaal recht kent verschillende bronnen die bindend zijn voor staten en hun inwoners.
#### 1.1.1 Verdragen
Een verdrag is een akkoord tussen landen om een specifiek probleem of situatie van internationale aard aan te pakken. Voorbeelden hiervan zijn verdragen ter vermijding van dubbele belastingen of om riviervervoer te faciliteren. Verdragen zijn bindend voor de ondertekenende landen, of het nu om twee landen gaat of om meerdere, zoals het verdrag van 16 mei 1972 dat een uniform stelsel voor testamentregistratie waarborgt [1](#page=1).
#### 1.1.2 Internationale organisaties en Europees recht
Belgische staten kunnen via verdragen lid worden van internationale organisaties met bevoegdheden op binnenlandse terreinen. De regels van deze organisaties, evenals verordeningen van hun organen, gelden dan ook in België. Dit is met name van toepassing op het EU-verdrag en de verordeningen van de Raad en Commissie van de Europese Unie. In geval van strijdigheid met Belgische wetgeving, hebben Europese regels voorrang en zullen rechters de Europese regel toepassen [1](#page=1).
### 1.2 Belgische wetgeving
Binnen de Belgische rechtsorde is wetgeving een cruciale bron van rechtsregels.
#### 1.2.1 Hiërarchie binnen de wetgeving
Er bestaan twee hoofdhiërarchieën van rechtsbronnen binnen de Belgische wetgeving [2](#page=2).
1. **Federale wetgeving (voor het gehele Belgische grondgebied):**
* Grondwet [2](#page=2).
* Wet [2](#page=2).
* Koninklijk besluit [2](#page=2).
* Ministerieel besluit [2](#page=2).
2. **Deelstatelijke, provinciale en gemeentelijke wetgeving (regionaal geldend):**
* Deelstatelijke wetgeving (decreet, besluit van een gewest- of gemeenschapsregering) [2](#page=2).
* Provinciale wetgeving (provinciale reglementen) [2](#page=2).
* Gemeentelijke wetgeving (gemeentelijke reglementen) [2](#page=2).
De verdeling van bevoegdheden tussen de federale en deelstatelijke wetgevers is vastgelegd in de Grondwet. Wetten en decreten staan op gelijke voet. Provinciale en gemeentelijke wetgeving zijn ondergeschikt aan zowel regionale als federale wetgeving [2](#page=2).
##### 1.2.1.1 Grondwet (GW)
De Grondwet bepaalt de staatsstructuur en fundamentele burgerrechten. Het Belgische staatsbestel is gebaseerd op de democratische rechtsstaat en scheiding der machten. Fundamentele rechten omvatten zowel bescherming tegen de overheid (bv. vrijheid van meningsuiting) als rechten die actieve overheidsinterventie vereisen (bv. recht op sociale zekerheid) . De oorspronkelijke tekst dateert van 7 februari 1831 en is sindsdien gewijzigd, met name op het gebied van democratisering van het kiesstelsel en federalisering. Wijziging van de Grondwet vereist een strenge procedure [2](#page=2).
##### 1.2.1.2 Wet (W.)
Wetten worden uitgevaardigd na goedkeuring door de Kamer, bekrachtiging en afkondiging door de Koning, en publicatie in het Belgisch Staatsblad. De Senaat heeft een beperkte bevoegdheid op wetgevingsgebied. Bijzondere wetten, die met een tweederdemeerderheid worden goedgekeurd, regelen voornamelijk communautaire problemen [3](#page=3).
##### 1.2.1.3 Decreten (Decr.) en ordonnanties (Ord.)
Decreten worden uitgevaardigd door de parlementen van de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Duitstalige Gemeenschapsparlement. Ze hebben kracht van wet binnen het grondgebied en de bevoegdheden van de betreffende regio. Ordonnanties worden uitgevaardigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en hebben kracht van wet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [3](#page=3).
##### 1.2.1.4 Koninklijk Besluit (KB)
Koninklijke besluiten worden uitgevaardigd door de Koning (in de praktijk de regering) als hoofd van de uitvoerende macht en bevatten uitvoerende maatregelen die wetten preciseren of uitvoeren. Een KB is ondergeschikt aan een wet en kan deze niet wijzigen of opheffen, met uitzondering van volmacht-KB’s [3](#page=3).
##### 1.2.1.5 Ministerieel Besluit (MB)
Ministeriële besluiten worden uitgevaardigd door een minister en detailleren doorgaans regels uit een KB. Ministeriële omzendbrieven zijn geen formele rechtsbron en zijn enkel bindend voor ambtenaren [3](#page=3).
##### 1.2.1.6 Besluit van een gewest- of gemeenschapsregering
Deze besluiten voeren decreten of ordonnanties uit en worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [4](#page=4).
##### 1.2.1.7 Provinciaal Reglement (Prov. Regl.)
Provinciale reglementen worden uitgevaardigd door de provincieraad en gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie [4](#page=4).
##### 1.2.1.8 Gemeentelijk Reglement (Gem. Regl.)
Gemeentelijke reglementen worden uitgevaardigd door de gemeenteraad en bekendgemaakt via publicatie op de gemeentelijke website [4](#page=4).
#### 1.2.2 Publicatie van de wetgeving
Wetgeving wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, het Bestuursmemoriaal (provinciale reglementen) of op de gemeentelijke website. De inwerkingtreding van wetgeving is in principe tien dagen na publicatie in het Staatsblad, tenzij anders bepaald. Provinciale reglementen treden acht dagen na publicatie in het Bestuursmemoriaal in werking, gemeentelijke reglementen vijf dagen na bekendmaking op de website. Naast officiële publicaties bestaan er ook privé-publicaties [4](#page=4).
#### 1.2.3 Interpretatie van de wetgeving
Interpretatieproblemen bij de toepassing van rechtsregels worden opgelost in de rechtspraak, waardoor deze een bron van recht wordt. De interpretatie door rechters is vrij en niet bindend, maar de interpretaties van het Hof van Cassatie hebben aanzienlijk moreel gezag en worden door lagere rechtbanken gevolgd [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Overige rechtsbronnen
Naast wetgeving zijn er andere belangrijke bronnen van het recht.
#### 1.3.1 Gewoonterecht
Gewoonterecht omvat algemeen aanvaarde, niet-geschreven gebruiken die bindende kracht hebben. Hoewel belangrijk in internationaal recht, is het belang ervan in nationaal recht beperkt, aangezien de meeste gewoonten zijn overgenomen in wetgeving. Het blijft relevant binnen bepaalde economische sectoren, zoals dediamanthandel [5](#page=5).
#### 1.3.2 Rechtspraak
Rechterlijke beslissingen, hoewel juridisch enkel bindend voor de partijen, vormen in de praktijk een belangrijke rechtsbron. Met name de rechtspraak van hogere rechtscolleges is gezaghebbend en helpt bij de aanpassing van statische wetgeving aan de maatschappelijke realiteit. Herhaalde beslissingen in gelijke zin vormen een vaste rechtspraak die andere rechters zelden zullen afwijken. De rechtsleer, geschriften van juristen, beïnvloedt de rechtspraak indirect [5](#page=5).
#### 1.3.3 Algemene rechtsbeginselen
Ongeschreven algemene rechtsbeginselen worden door de rechtspraak aanvaard als basisprincipes van de rechtsorde. Voorbeelden zijn het recht op verdediging, het verbod op eigenrichting en het principe van goede trouw. Deze beginselen, die vaak als evident worden beschouwd, zijn met name ontwikkeld in het administratief recht [5](#page=5).
---
# Hiërarchie van de Belgische wetgeving
De Belgische rechtsorde kent een gelaagde structuur van wetgevende en uitvoerende rechtsbronnen, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen [2](#page=2).
### 2.1 Algemene rangorde van rechtsregels
De belangrijkste rechtsregels in België, van hoog naar laag, zijn:
1. De Grondwet (GW) [2](#page=2).
2. Wetten (W.) [3](#page=3).
3. Decreten (Decr.) en ordonnanties (Ord.) [3](#page=3).
4. Koninklijke Besluiten (KB) [3](#page=3).
5. Ministeriële Besluiten (MB) [3](#page=3).
6. Besluiten van een gewest- of gemeenschapsregering [4](#page=4).
7. Provinciale Reglementen (Prov. Regl.) [4](#page=4).
8. Gemeentelijke Reglementen (Gem. Regl.) [4](#page=4).
#### 2.1.1 De Grondwet (GW)
De Grondwet vormt de top van de hiërarchie en schetst de fundamentele structuur van de staat, met inbegrip van het principe van de democratische rechtsstaat en de scheiding der machten. Het legt ook de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers vast, die zowel bescherming tegen overheidsbemoeienis bieden (bv. vrijheid van meningsuiting) als actieve overheidsinterventie vereisen voor het welzijn van burgers (bv. recht op sociale zekerheid). De oorspronkelijke tekst dateert van 7 februari 1831 en is sindsdien gewijzigd, voornamelijk op het gebied van democratisering van het kiesstelsel en de federalisering van de staat. Wijziging van de Grondwet vereist een strenge procedure [2](#page=2).
#### 2.1.2 Wet (W.)
Wetten in enge zin worden uitgevaardigd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, bekrachtigd en afgekondigd door de Koning, en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De Senaat heeft hierbij een beperkte rol. Bepaalde communautaire problemen vereisen bijzondere wetten, die met een tweederdemeerderheid en een gewone meerderheid in elke taalgroep van Kamer en Senaat moeten worden goedgekeurd [3](#page=3).
#### 2.1.3 Decreten (Decr.) en ordonnanties (Ord.)
Decreten worden uitgevaardigd door de parlementen van de deelstaten (Vlaams Parlement, Frans Gemeenschapsparlement, Waals Gewestparlement, Duitstalige Gemeenschapsparlement) en hebben binnen hun bevoegdheden en grondgebied kracht van wet, vergelijkbaar met federale wetten. Ordonnanties worden uitgevaardigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en hebben kracht van wet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zowel decreten als ordonnanties worden goedgekeurd bij gewone meerderheid, bekrachtigd en afgekondigd door de respectievelijke regeringen, en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [3](#page=3).
#### 2.1.4 Koninklijk Besluit (KB)
Koninklijke besluiten worden uitgevaardigd door de Koning (in de praktijk de regering) als hoofd van de uitvoerende macht en dienen ter uitvoering of precisering van wetten. Ze zijn ondergeschikt aan wetten en kunnen deze niet wijzigen of opheffen, met uitzondering van volmacht-KB's binnen de grenzen van de opdrachtwet. KB's worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [3](#page=3).
#### 2.1.5 Ministerieel Besluit (MB)
Ministeriële besluiten worden uitgevaardigd door een minister en dienen meestal voor verdere detaillering van regels uit een Koninklijk Besluit. Ze worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ministeriële omzendbrieven zijn geen formele rechtsbronnen, maar kunnen wel bindend zijn voor ambtenaren van de overheidsadministratie [3](#page=3).
#### 2.1.6 Besluit van een gewest- of gemeenschapsregering
Deze besluiten worden uitgevaardigd door de verschillende regionale en gemeenschapsregeringen en voeren decreten of ordonnanties uit, vergelijkbaar met de uitvoerende rol van KB's en MB's ten opzichte van wetten. Ze worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [4](#page=4).
#### 2.1.7 Provinciaal Reglement (Prov. Regl.)
Provinciale reglementen worden uitgevaardigd door de provincieraad (of soms de deputatie of gouverneur) en gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de betrokken provincie. Ze zijn ondergeschikt aan federale en regionale wetgeving [2](#page=2) [4](#page=4).
#### 2.1.8 Gemeentelijk Reglement (Gem. Regl.)
Gemeentelijke reglementen worden uitgevaardigd door de gemeenteraad (of soms de burgemeester of het college van burgemeester en schepenen) en bekendgemaakt via publicatie op de website van de gemeente. Ze zijn ondergeschikt aan provinciale reglementen, regionale wetgeving en federale wetgeving [2](#page=2) [4](#page=4).
### 2.2 Speciale hiërarchieën en bevoegdheidsverdelingen
#### 2.2.1 Federale versus deelstatelijke wetgeving
De bevoegdheidsverdeling tussen de federale en deelstatelijke wetgevers is vastgelegd in de Grondwet. Voor een specifieke materie is slechts één van beide bevoegd, met uitsluiting van anderen. Hierdoor heeft een federale wet geen hogere rechtskracht dan een decreet; beide staan op gelijke voet binnen hun respectieve bevoegdheden [2](#page=2).
#### 2.2.2 Provinciale en gemeentelijke wetgeving
De bevoegdheden van provinciale en gemeentelijke wetgevers zijn vastgelegd in decreten. Gemeentelijke reglementen zijn ondergeschikt aan provinciale reglementen, en beide zijn ondergeschikt aan zowel regionale als federale wetgeving. Provinciale instellingen mogen zich echter niet mengen in gemeentelijke aangelegenheden als een wet of decreet die bevoegdheid exclusief aan de gemeentelijke instellingen heeft toegekend [2](#page=2).
### 2.3 Publicatie van de wetgeving
Wetgeving moet gepubliceerd worden om rechtskracht te verkrijgen. Dit gebeurt in [4](#page=4):
* Het Belgisch Staatsblad voor Grondwetsartikelen, wetten, decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten, ministeriële besluiten en besluiten van gewest- en gemeenschapsregeringen [4](#page=4).
* Het Bestuursmemoriaal voor provinciale verordeningen en besluiten [4](#page=4).
* De website van de gemeente voor gemeentelijke verordeningen en besluiten [4](#page=4).
De inwerkingtreding van wetgeving is in principe tien dagen na publicatie in het Staatsblad, tenzij anders bepaald in de wettekst. Provinciale en gemeentelijke reglementen krijgen dwingende kracht na een vastgestelde termijn na publicatie [4](#page=4).
> **Tip:** Naast officiële publicaties bestaan er ook privépublicaties die vaak een selectie van de geldende wetgeving bevatten en gemakkelijker toegankelijk kunnen zijn voor studie.
### 2.4 Interpretatie van de wetgeving
Interpretatieproblemen bij de toepassing van rechtsregels worden opgelost in de rechtspraak, waardoor deze ook een rechtsbron wordt. Rechters interpreteren wetgeving vrij via vonnissen en arresten, wat niet bindend is, maar wel invloed heeft door de controle van hogere rechtbanken [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** De regel "wie een fout maakt en daardoor schade berokkent, is aansprakelijk" is duidelijk, maar de interpretatie van wat een "fout" precies inhoudt (bv. het overtreden van een wet of enkel het niet zorgzaam zijn) wordt vaak bepaald door rechtspraak [4](#page=4).
---
# Publicatie en interpretatie van wetgeving
Dit onderdeel behandelt de officiële kanalen voor de publicatie van wetgeving en hoe interpretatieproblemen in de praktijk worden opgelost, voornamelijk via de rechtspraak [4](#page=4).
### 3.1 Publicatie van wetgeving
Wetgeving wordt officieel gepubliceerd via verschillende kanalen om rechtskracht te verkrijgen [4](#page=4).
#### 3.1.1 Officiële publicatiekanalen
* **Belgisch Staatsblad:** Dit is het primaire kanaal voor de publicatie van Grondwetsartikelen, wetten, decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten, ministeriële besluiten en besluiten van de gewest- en gemeenschapsregeringen. De wettekst wordt in principe van kracht tien dagen na publicatie, tenzij een andere datum in de tekst is bepaald [4](#page=4).
* **Bestuursmemoriaal:** Hierin worden provinciale verordeningen en besluiten gepubliceerd. Deze krijgen dwingende kracht acht dagen na publicatie in het bestuursmemoriaal [4](#page=4).
* **Website van de gemeente:** Gemeentelijke verordeningen en besluiten worden bekendgemaakt via publicatie op de website van de gemeente. Zij krijgen dwingende kracht vijf dagen na bekendmaking [4](#page=4).
Naast deze officiële publicaties die nodig zijn voor rechtskracht, bestaan er ook privépublicaties die overzichtelijker zijn maar vaak slechts een selectie van de geldende wetgeving bevatten [4](#page=4).
### 3.2 Interpretatie van wetgeving
Hoewel rechtsregels duidelijk geformuleerd kunnen zijn, ontstaan er in de praktijk vaak interpretatieproblemen bij de toepassing ervan [4](#page=4).
#### 3.2.1 De rol van de rechtspraak bij interpretatie
* Rechtspraak lost interpretatievraagstukken op, waardoor het een bron van recht wordt [4](#page=4).
* De interpretatie door rechters, via vonnissen en arresten, gebeurt vrij en is niet wettelijk gebonden; er zijn geen wettelijke richtlijnen zoals bij de interpretatie van overeenkomsten [4](#page=4).
* De interpretatie is niet bindend, zelfs niet voor lagere rechters [4](#page=4).
* Het Hof van Cassatie (en de Raad van State voor administratieve zaken) oefent een zekere controle uit door vonnissen en arresten te verbreken indien de wet verkeerd geïnterpreteerd is [5](#page=5).
* Interpretaties van het Hof van Cassatie hebben een groot moreel gezag en worden door lagere rechtbanken in de regel gevolgd [5](#page=5).
> **Tip:** Rechtspraak is essentieel om abstract geformuleerde wetgeving aan te passen aan de realiteit en maatschappelijke ontwikkelingen, en om algemeen of vaag geformuleerde rechtsregels te concretiseren [5](#page=5).
#### 3.2.2 Invloed van rechtsleer en algemene rechtsbeginselen
* **Rechtsleer:** Boeken en artikelen over het recht, geschreven door juristen, beïnvloeden rechterlijke beslissingen aanzienlijk. Gezaghebbende auteurs of een eensgezinde rechtsleer verlenen stellingen groot moreel gezag, wat rechters indirect beïnvloedt en zo ook de rechtspraak. De rechtsleer is hiermee een indirecte rechtsbron [5](#page=5).
* **Algemene rechtsbeginselen:** De rechtspraak erkent het bestaan van ongeschreven algemene rechtsbeginselen die niet expliciet in een wetstekst zijn geformuleerd, vaak omdat ze als evident worden beschouwd. Dit zijn basisprincipes van de rechtsorde, zoals de eerbiediging van het recht op verdediging, de continuïteit van de openbare dienst, het verbod op eigenrichting, het principe van de goede trouw, en het principe van de niet-terugwerkende kracht van de wet. Deze worden door de rechtspraak geformuleerd en toegepast om de wetgeving aan te vullen, met name in het administratief recht [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Het principe 'wie een fout maakt en daardoor schade berokkent, is aansprakelijk' is duidelijk, maar de concrete toepassing roept vragen op: wanneer is er sprake van een fout? Enkel bij overtreding van een wet, of ook bij onzorgvuldigheid? De rechtspraak beantwoordt dit soort vragen [4](#page=4).
---
# Overige rechtsbronnen
Dit onderdeel behandelt aanvullende rechtsbronnen die de wetgeving aanvullen of interpreteren.
### 4.1 Gewoonterecht
Gewoonterecht omvat gevestigde gebruiken die in een samenleving algemeen als bindend worden beschouwd, zonder dat ze schriftelijk zijn vastgelegd in een wetgevende maatregel. Deze gewoonten hebben een even bindende kracht als wetgeving. Hoewel gewoonterecht in het internationaal recht van groot belang is, is het praktische belang ervan in nationaal recht beperkt. Dit komt doordat de meeste gewoonten inmiddels in geschreven wetgeving zijn overgenomen. Enkel binnen het economisch recht hebben regels uit het gewoonterecht nog een zeker belang, bijvoorbeeld in dediamanthandel [5](#page=5).
### 4.2 Rechtspraak
Hoewel rechterlijke beslissingen slechts bindend zijn voor de direct betrokken partijen, vormt rechtspraak in de praktijk een belangrijke rechtsbron. Rechtspraak, met name die van hogere rechtscolleges, is gezaghebbend voor anderen. Rechters worden geconfronteerd met praktische problemen waarop zij abstract geformuleerde wetgeving moeten toepassen. Het aanpassen van de doorgaans statische en strak geformuleerde wetgeving aan de werkelijkheid en maatschappelijke ontwikkelingen is het werk van de rechtspraak. Ditzelfde geldt voor de concretisering van algemeen of vaag geformuleerde rechtsregels. Herhaalde beslissingen in dezelfde zin, uitgesproken door diverse rechtscolleges, vormen na verloop van tijd een vaste rechtspraak. Andere rechters zullen hier niet snel van afwijken, zelfs niet het Hof van Cassatie. Juridisch bindend is deze vaste rechtspraak echter niet [5](#page=5).
> **Tip:** Rechterlijke beslissingen van hogere rechtbanken hebben een groot moreel gezag, zelfs als ze niet strikt juridisch bindend zijn voor alle partijen.
De rechterlijke beslissingen worden in belangrijke mate beïnvloed door de rechtsleer (boeken, artikelen, etc. over het recht, geschreven door juristen). Als gezaghebbende auteurs of de (vrijwel) eensgezinde rechtsleer bepaalde stellingen verdedigen, krijgen die stellingen een groot moreel gezag en beïnvloeden ze de rechters. Op die wijze is de rechtsleer een indirecte rechtsbron [5](#page=5).
### 4.3 Algemene rechtsbeginselen
Sinds enkele decennia aanvaardt de rechtspraak het bestaan van ongeschreven ‘algemene rechtsbeginselen’. Deze zijn per definitie niet uitdrukkelijk in een wettekst geformuleerd, vaak omdat zij als volkomen evident worden beschouwd [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Enkele algemene rechtsbeginselen zijn:
> * Eerbiediging van het recht op verdediging [5](#page=5).
> * Continuïteit van de openbare dienst [5](#page=5).
> * Het verbod op eigenrichting (het eigenmachtig afdwingen van een subjectief recht zonder overheidstussenkomst) [5](#page=5).
> * Het principe van de goede trouw [5](#page=5).
> * De niet-terugwerkende kracht van de wet [5](#page=5).
De rechtspraak formuleert deze algemene rechtsbeginselen en past ze toe om de wetgeving aan te vullen. Ze zijn vooral tot ontwikkeling gekomen in het administratief recht [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsregels | Regels die het menselijk gedrag sturen en die, bij overtreding, door de overheid worden gesanctioneerd. Ze bepalen wat wel en niet mag binnen een samenleving. |
| Wetgeving in ruime zin | Alle geschreven rechtsregels die door overheidsorganen zijn uitgevaardigd en algemeen bindend zijn, ongeacht het niveau (federaal, gewestelijk, gemeentelijk). |
| Wetgeving in enge zin | Specifiek de rechtsregels die door het federale parlement worden uitgevaardigd. |
| Verdrag | Een bindend akkoord tussen twee of meer landen om internationale problemen op te lossen of situaties te regelen, zoals het vermijden van dubbele belastingen of het regelen van grensoverschrijdend transport. |
| Internationale organisatie | Een entiteit opgericht via een verdrag, waaraan staten lid zijn en die bevoegdheden kan hebben op het vlak van binnenlandse materies, waarbij hun regels bindend zijn voor de burgers van de lidstaten. |
| Europese Unie (EU) | Een politieke en economische unie van Europese landen, waarvan de verdragen en verordeningen voorrang hebben op nationaal recht bij strijdigheid. |
| Grondwet (GW) | De hoogste wet in een land die de structuur van de staat bepaalt, de fundamentele rechten van burgers vastlegt en de basisprincipes van de rechtsstaat en scheiding der machten neerlegt. |
| Wet (W.) | Een rechtsregel uitgevaardigd door de federale wetgevende macht (Kamer van volksvertegenwoordigers), bekrachtigd door de Koning en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. |
| Decreet (Decr.) | Een wetgevend voorschrift uitgevaardigd door een deelstatelijk parlement (Vlaams, Frans, Waals, Duitstalig) dat binnen de bevoegdheden van dat parlement en op het grondgebied van de regio kracht van wet heeft. |
| Ordonnantie (Ord.) | Een wetgevend voorschrift uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement dat binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kracht van wet heeft. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Een besluit van de uitvoerende macht, uitgevaardigd door de Koning (in de praktijk de regering), dat de uitvoerende maatregelen voor wetten bevat en gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad. |
| Ministerieel Besluit (MB) | Een besluit van een minister ter verdere detaillering van regels uit een Koninklijk Besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. |
| Provinciaal Reglement (Prov. Regl.) | Een regelgeving uitgevaardigd door de provincieraad of gerelateerde provinciale instellingen, gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie. |
| Gemeentelijk Reglement (Gem. Regl.) | Een regelgeving uitgevaardigd door de gemeenteraad of gerelateerde gemeentelijke instellingen, bekendgemaakt via publicatie op de gemeentewebsite. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieblad waarin wetgeving en andere officiële akten van de federale en deelstatelijke overheden worden gepubliceerd, essentieel voor hun inwerkingtreding. |
| Gewoonterecht | Gevestigde gebruiken die in een samenleving algemeen als bindend worden beschouwd, ook al zijn ze niet schriftelijk vastgelegd in een wetgevende maatregel. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken en arresten die, hoewel formeel slechts bindend voor de betrokken partijen, een belangrijke bron van recht vormen door hun interpretatie en concretisering van de wetgeving. |
| Algemene rechtsbeginselen | Ongeschreven basisprincipes van de rechtsorde die door de rechtspraak worden erkend en toegepast om de wetgeving aan te vullen, zoals het recht op verdediging en het verbod op eigenrichting. |
| Eigenrichting | Het eigenmachtig afdwingen van een subjectief recht zonder tussenkomst van de overheid. |
| Rechtsleer | De geschriften (boeken, artikelen) van juristen die juridische theorieën en interpretaties van het recht uiteenzetten en die de rechtspraak onrechtstreeks kunnen beïnvloeden. |
Cover
4 .pdf
Summary
# Bronnen van het recht in België
Het Belgische rechtssysteem kent diverse bronnen waaruit rechtsregels voortkomen, variërend van geschreven wetgeving tot internationale akkoorden en rechterlijke interpretaties [1](#page=1).
### 1.1 Internationale rechtsbronnen
Internationale rechtsregels vinden hun oorsprong in verdragen en lidmaatschap van internationale organisaties [1](#page=1).
#### 1.1.1 Verdragen
Een verdrag is een akkoord tussen twee of meer landen om problemen of situaties van internationale aard op te lossen. Deze verdragen zijn bindend voor de ondertekenende landen en hun burgers. Voorbeelden hiervan zijn verdragen ter vermijding van dubbele belastingen of verdragen ter verbetering van transport [1](#page=1).
#### 1.1.2 Internationale organisaties
Belgische deelname aan internationale organisaties kan leiden tot de geldigheid van de oprichtingsverdragen en de regels van die organisaties binnen België. Dit is met name van toepassing op de Europese Unie, waar verordeningen van de Raad en de Commissie van de Europese Unie voorrang hebben op Belgische wetten bij tegenstrijdigheid [1](#page=1).
### 1.2 Belgische wetgeving
De Belgische wetgeving omvat een gelaagde structuur van normen die op verschillende niveaus worden uitgevaardigd [1](#page=1).
#### 1.2.1 Hiërarchie binnen de wetgeving
Er bestaan twee parallelle hiërarchieën van rechtsbronnen binnen de Belgische wetgeving [2](#page=2).
##### 1.2.1.1 Federale wetgeving (nationaal niveau)
Deze regels gelden voor het gehele Belgische grondgebied en zijn geordend op basis van hun belangrijkheid [2](#page=2):
* **De Grondwet (GW)**: Deze legt de staatsstructuur en de fundamentele rechten van burgers vast. Ze dateert oorspronkelijk van 7 februari 1831 en is sindsdien gewijzigd, met name op het gebied van democratisering en federalisering. De Grondwet kan enkel via een complexe herzieningsprocedure worden aangepast [2](#page=2).
* **De wet (W.)**: Wetten worden uitgevaardigd door goedkeuring in de Kamer, bekrachtiging en afkondiging door de Koning, en publicatie in het Belgisch Staatsblad. De Senaat heeft hierbij een beperkte rol [3](#page=3).
* **Bijzondere wetten**: Deze regelen voornamelijk communautaire problemen en vereisen een tweederdemeerderheid in beide taalgroepen van Kamer en Senaat voor goedkeuring en wijziging [3](#page=3).
* **Het Koninklijk Besluit (KB)**: Uitgevaardigd door de Koning (in praktijk de regering) als hoofd van de uitvoerende macht en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. KB's bevatten uitvoerende maatregelen die wetten precisering of uitvoering geven en zijn ondergeschikt aan wetten [3](#page=3).
* **Het Ministerieel Besluit (MB)**: Uitgevaardigd door een minister en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. MB's bevatten verdere detaillering van regels uit een KB en zijn ondergeschikt aan KB's. Ministeriële omzendbrieven zijn geen formele rechtsbron, maar kunnen intern bindend zijn [3](#page=3).
##### 1.2.1.2 Deelstatelijke, provinciale en gemeentelijke wetgeving
Deze regels gelden voor specifieke gebieden [2](#page=2).
* **Deelstatelijke wetgeving (decreet, besluit van een gewest- of gemeenschapsregering)**: Decreten worden uitgevaardigd door de parlementen van de gewesten en gemeenschappen. Ze hebben kracht van wet binnen het grondgebied en de bevoegdheden van de betreffende regio. Ordonnanties worden uitgevaardigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en hebben kracht van wet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Besluiten van gewest- of gemeenschapsregeringen voeren decreten of ordonnanties uit en worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Provinciale wetgeving (provinciale reglementen)**: Uitgevaardigd door de provincieraad en gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie. Deze zijn ondergeschikt aan regionale en federale wetgeving [2](#page=2) [4](#page=4).
* **Gemeentelijke wetgeving (gemeentelijke reglementen)**: Uitgevaardigd door de gemeenteraad en bekendgemaakt via publicatie op de gemeentelijke website. Deze zijn ondergeschikt aan provinciale, regionale en federale wetgeving [2](#page=2) [4](#page=4).
De bevoegdheidsverdeling tussen federale en deelstatelijke overheden is vastgelegd in de Grondwet, waarbij wet en decreet op gelijke voet staan. Provinciale en gemeentelijke reglementen zijn hiërarchisch ondergeschikt [2](#page=2).
#### 1.2.2 Publicatie van de wetgeving
Wetgeving wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (Grondwet, wetten, decreten, ordonnanties, KB's, MB's, besluiten van gewest- en gemeenschapsregeringen). Provinciale reglementen worden gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal en gemeentelijke reglementen op de gemeentelijke website. De wetgeving treedt in principe in werking tien dagen na publicatie, tenzij anders bepaald [4](#page=4).
#### 1.2.3 Interpretatie van de wetgeving
Interpretatieproblemen bij de toepassing van rechtsregels worden opgelost in de rechtspraak. De interpretatie door rechters is vrij en niet formeel bindend, maar de uitspraken van het Hof van Cassatie en de Raad van State hebben een groot moreel gezag en worden door lagere rechtbanken gevolgd [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Overige rechtsbronnen
Naast formele wetgeving zijn er andere bronnen die invloed hebben op het recht [5](#page=5).
#### 1.3.1 Gewoonterecht
Gewoonterecht omvat algemeen als bindend beschouwde gebruiken die niet zijn neergeschreven. Hoewel het belang ervan in het nationaal recht beperkt is doordat veel gewoonten zijn opgenomen in wetgeving, blijft het relevant in specifieke economische sectoren zoals de diamanthandel [5](#page=5).
#### 1.3.2 Rechtspraak
Rechterlijke beslissingen zijn formeel enkel bindend voor de betrokken partijen, maar rechtspraak, met name die van hogere rechtscolleges, is gezaghebbend. Rechtspraak past statische wetgeving aan de werkelijkheid aan en concretiseert algemene regels. Vaste rechtspraak, gevormd door herhaalde beslissingen in dezelfde zin, wordt zelden door rechters afgeweken, hoewel ze juridisch niet bindend is [5](#page=5).
#### 1.3.3 Rechtsleer
De rechtsleer (geschriften van juristen over het recht) beïnvloedt rechterlijke beslissingen en dus onrechtstreeks de rechtspraak. Gezaghebbende auteurs of eenduidige rechtsleer krijgen moreel gezag en beïnvloeden rechters [5](#page=5).
#### 1.3.4 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn ongeschreven basisprincipes van de rechtsorde die als evident worden beschouwd en door de rechtspraak worden erkend en toegepast. Voorbeelden zijn het recht op verdediging, het verbod op eigenrichting en het principe van goede trouw. Deze beginselen zijn voornamelijk ontwikkeld in het administratief recht [5](#page=5).
---
# Hiërarchie van Belgische wetgeving
De Belgische wetgeving kent een hiërarchische structuur die de onderlinge rangorde van verschillende rechtsregels bepaalt, zowel op federaal niveau als op deelstatelijk niveau, en rekening houdend met de territoriale reikwijdte [2](#page=2).
### 2.1 Algemene indeling van rechtsregels
Rechtsregels kunnen worden ingedeeld op basis van twee hiërarchieën [2](#page=2):
1. **Hiërarchie op basis van de uitvaardigende overheid:**
* Grondwet (GW) [2](#page=2).
* Wet (W.) [3](#page=3).
* Koninklijk Besluit (KB) [3](#page=3).
* Ministerieel Besluit (MB) [3](#page=3).
2. **Hiërarchie op basis van het grondgebied waarop de regels betrekking hebben:**
* Regels die op het hele Belgische grondgebied gelden (federale wetgeving) [2](#page=2).
* Deelstatelijke wetgeving (decreet, besluit van een gewest- of gemeenschapsregering) [2](#page=2).
* Provinciale wetgeving (provinciale reglementen) [2](#page=2).
* Gemeentelijke wetgeving (gemeentelijke reglementen) [2](#page=2).
### 2.2 Verhouding tussen federale en deelstatelijke wetgeving
De bevoegdheidsverdeling tussen de federale en deelstatelijke wetgevers is vastgelegd in de Grondwet. Voor elke specifieke materie is slechts één van beide bevoegd, met uitsluiting van alle andere overheidsinstellingen. Dit betekent dat een federale wet geen hogere rechtskracht heeft dan een decreet; ze staan op gelijke voet [2](#page=2).
### 2.3 Verhouding tussen lagere overheden en hogere wetgeving
* **Provinciale en gemeentelijke wetgeving:** De bevoegdheden van provinciale en gemeentelijke wetgevers zijn vastgelegd in decreten. Gemeentelijke reglementen zijn ondergeschikt aan provinciale reglementen, en beide zijn ondergeschikt aan zowel regionale als federale wetgeving. Provinciale politieke instellingen mogen zich niet mengen in gemeentelijke aangelegenheden als een wet of decreet die bevoegdheid exclusief aan de gemeentelijke instellingen heeft toegekend [2](#page=2).
### 2.4 Rangorde van rechtsregels
De algemene rangorde van de belangrijkste rechtsregels, van hoog naar laag, kan als volgt worden voorgesteld:
#### 2.4.1 Grondwet (GW)
De Grondwet legt de fundamentele structuur van de staat vast en bepaalt de grondrechten van de burgers. De Belgische staat is opgebouwd rond het principe van de democratische rechtsstaat en de scheiding der machten. Fundamentele rechten omvatten enerzijds bescherming van de burger tegen een bemoeizuchtige overheid (bv. vrijheid van meningsuiting) en anderzijds rechten die een actieve tussenkomst van de overheid vereisen voor de voorziening van basiszorg (bv. recht op sociale zekerheid). Veel van deze rechten zijn ook opgenomen in internationale verdragen zoals het EVRM. De oorspronkelijke tekst dateert van 7 februari 1831, met latere belangrijke wijzigingen gericht op democratisering en federalisering. De Grondwet kan enkel worden gewijzigd via een strenge procedure tot herziening [2](#page=2).
#### 2.4.2 Wet (W.)
Wetten (in enge zin) worden uitgevaardigd door goedkeuring in de Kamer, bekrachtiging en afkondiging door de Koning, en publicatie in het Belgisch Staatsblad. De Senaat heeft een beperkte wetgevende bevoegdheid. Bijzondere wetten, die specifieke, vaak communautaire problemen regelen (zoals de bevoegdheden van Gewestraden of de wijziging van de taalgrens), vereisen een tweederdemeerderheid in de Kamer en Senaat, alsook een gewone meerderheid in elke taalgroep [3](#page=3).
#### 2.4.3 Decreten (Decr.) en Ordonnanties (Ord.)
* **Decreten:** Worden uitgevaardigd door de parlementen van het Vlaamse Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Duitstalige Gemeenschap. Ze worden bekrachtigd en afgekondigd door de respectieve gewest- of gemeenschapsregering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Binnen hun bevoegdheden en grondgebied hebben decreten kracht van wet, gelijk aan federale wetten [3](#page=3).
* **Ordonnanties:** Worden enkel uitgevaardigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Na goedkeuring worden ze bekrachtigd en afgekondigd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze hebben kracht van wet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [3](#page=3).
#### 2.4.4 Koninklijk Besluit (KB)
Koninklijke besluiten worden uitgevaardigd door de Koning (in de praktijk door de regering) als hoofd van de uitvoerende macht en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze bevatten uitvoerende maatregelen die wetten uitvoeren of preciseren. Een KB is ondergeschikt aan een wet en kan deze niet wijzigen of opheffen, tenzij het volmacht-KB's betreft die binnen de grenzen van de opdrachtwet wel die mogelijkheid hebben [3](#page=3).
#### 2.4.5 Besluit van een gewest- of gemeenschapsregering
Deze besluiten voeren een decreet of ordonnantie uit, analoog aan hoe KB's en MB's een wet uitvoeren. Ze worden uitgevaardigd door de respectieve regionale of gemeenschapsregeringen en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [4](#page=4).
#### 2.4.6 Ministerieel Besluit (MB)
Ministeriële besluiten worden uitgevaardigd door een minister en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze dienen meestal voor verdere detaillering van regels uit een KB. Ministeriële omzendbrieven zijn geen formele rechtsbron; ze binden ambtenaren maar geen rechtsonderhorigen of rechters [3](#page=3).
#### 2.4.7 Provinciaal Reglement (Prov. Regl.)
Provinciale reglementen worden uitgevaardigd door de provincieraad (soms de deputatie of gouverneur) en gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal van de provincie. Ze krijgen dwingende kracht acht dagen na publicatie [4](#page=4).
#### 2.4.8 Gemeentelijk Reglement (Gem. Regl.)
Gemeentelijke reglementen worden uitgevaardigd door de gemeenteraad (soms de burgemeester of het college van burgemeester en schepenen) en bekendgemaakt door publicatie op de website van de gemeente. Ze krijgen dwingende kracht vijf dagen na hun bekendmaking [4](#page=4).
### 2.5 Publicatie van wetgeving
Wetgeving wordt gepubliceerd om rechtskracht te krijgen [4](#page=4).
* **Belgisch Staatsblad:** Hierin worden Grondwetsartikelen, wetten, decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten, ministeriële besluiten en besluiten van gewest- en gemeenschapsregeringen gepubliceerd. Wetgeving wordt van kracht tien dagen na publicatie, tenzij een andere datum is bepaald [4](#page=4).
* **Bestuursmemoriaal:** Hierin worden provinciale verordeningen en besluiten gepubliceerd. Deze krijgen dwingende kracht acht dagen na publicatie [4](#page=4).
* **Website van de gemeente:** Gemeentelijke verordeningen en besluiten worden hierop bekendgemaakt en krijgen dwingende kracht vijf dagen na bekendmaking [4](#page=4).
> **Tip:** Naast officiële publicaties bestaan er ook privé-publicaties die een selectie van geldende wetgeving publiceren. Deze zijn niet constitutief voor de rechtskracht.
### 2.6 Interpretatie van wetgeving
Hoewel rechtsregels duidelijk kunnen zijn, ontstaan er in de praktijk interpretatieproblemen bij de toepassing ervan. De rechtspraak, via vonnissen en arresten, lost deze interpretatievraagstukken op en wordt zo een bron van recht. De interpretatie door rechters gebeurt vrij en is niet bindend, hoewel er een zekere controle is vanuit het hoogste gerechtshof [4](#page=4).
---
# Publicatie en interpretatie van wetgeving
Dit gedeelte beschrijft hoe wetgeving officieel bekendgemaakt wordt en hoe interpretatieproblemen bij de toepassing van rechtsregels worden opgelost, voornamelijk door de rechtspraak [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.1 Publicatie van wetgeving
Wetgeving moet officieel gepubliceerd worden om rechtskracht te verkrijgen. De publicatie vindt plaats in verschillende officiële publicaties, afhankelijk van het niveau van de wetgevende norm [4](#page=4).
#### 3.1.1 Officiële publicatiekanalen
* **Belgisch Staatsblad:** Hierin worden constitutionele bepalingen, wetten, decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten, ministeriële besluiten en besluiten van gewest- en gemeenschapsregeringen gepubliceerd. De website voor deze publicaties is http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/welcome.pl [4](#page=4).
* **Inwerkingtreding:** Wetgeving wordt in principe van kracht tien dagen na publicatie in het Staatsblad, tenzij een eerdere of latere datum in de wettekst zelf is bepaald [4](#page=4).
* **Bestuursmemoriaal:** Provinciale verordeningen en besluiten worden hierin gepubliceerd [4](#page=4).
* **Inwerkingtreding:** Provinciale verordeningen en besluiten krijgen dwingende kracht acht dagen na publicatie in het bestuursmemoriaal [4](#page=4).
* **Website van de gemeente:** Gemeentelijke verordeningen en besluiten worden bekendgemaakt door publicatie op de gemeentelijke website [4](#page=4).
* **Inwerkingtreding:** Gemeentelijke verordeningen en besluiten krijgen dwingende kracht vijf dagen na hun bekendmaking [4](#page=4).
#### 3.1.2 Privépublicaties
Naast de officiële publicaties bestaan er ook privépublicaties. Deze zijn vaak meer systematisch en overzichtelijk, maar publiceren meestal slechts een selectie van de geldende wetgeving en zijn niet noodzakelijk voor de rechtskracht van de regels [4](#page=4).
### 3.2 Interpretatie van wetgeving
Hoewel rechtsregels duidelijk geformuleerd kunnen zijn, ontstaan er in de praktijk soms interpretatieproblemen bij de toepassing ervan. Deze interpretatievraagstukken worden voornamelijk opgelost in de rechtspraak, waardoor de rechtspraak zelf een bron van recht wordt [4](#page=4).
#### 3.2.1 De rol van de rechtspraak in interpretatie
* **Vrije interpretatie:** De interpretatie van wetgeving door rechters, via vonnissen en arresten, gebeurt volledig vrij en is niet wettelijk gebonden. Dit staat in contrast met de interpretatie van overeenkomsten, waar wel wettelijke richtlijnen bestaan [4](#page=4).
* **Niet-bindend karakter:** De interpretatie door een rechter is op zichzelf niet bindend, zelfs niet voor lagere rechters [4](#page=4).
* **Invloed van hogere rechtscolleges:** Het Hof van Cassatie (en in administratieve zaken de Raad van State) oefent een zekere controle uit. Zij kunnen vonnissen en arresten verbreken als zij van mening zijn dat de wet verkeerd geïnterpreteerd is [5](#page=5).
* **Moreel gezag:** De interpretaties van het Hof van Cassatie hebben in de praktijk een zeer groot moreel gezag. Lagere hoven en rechtbanken volgen deze interpretaties doorgaans [5](#page=5).
* **Aanpassing aan de realiteit:** Rechters worden geconfronteerd met de praktische problemen bij de toepassing van abstract geformuleerde wetgeving. De rechtspraak past de doorgaans statische en strak geformuleerde wetgeving aan de werkelijkheid en maatschappelijke ontwikkelingen aan. Ook de concretisering van algemeen of vaag geformuleerde rechtsregels behoort tot het werk van de rechtspraak [5](#page=5).
* **Vaste rechtspraak:** Herhaalde beslissingen in dezelfde zin, uitgesproken door diverse rechtscolleges, vormen na verloop van tijd een vaste rechtspraak. Andere rechters zullen hier niet snel van afwijken, zelfs niet het Hof van Cassatie. Juridisch bindend is deze vaste rechtspraak echter niet [5](#page=5).
> **Tip:** Hoewel rechterlijke beslissingen formeel alleen bindend zijn voor de betrokken partijen, is de invloed van uitspraken van hogere rechtscolleges op latere rechtspraak zeer significant door hun morele gezag.
#### 3.2.2 Invloed van de rechtsleer
De rechterlijke beslissingen worden in belangrijke mate beïnvloed door de rechtsleer, dat wil zeggen boeken, artikelen en andere geschriften over het recht, opgesteld door juristen. Als gezaghebbende auteurs of een (vrijwel) eensgezinde rechtsleer bepaalde stellingen verdedigen, krijgen deze stellingen groot moreel gezag en beïnvloeden ze de rechters, en zo indirect ook hun rechtspraak. De rechtsleer is dus een indirecte rechtsbron [5](#page=5).
#### 3.2.3 Algemene rechtsbeginselen
Sinds enkele decennia aanvaardt de rechtspraak het bestaan van ongeschreven 'algemene rechtsbeginselen'. Deze principes zijn per definitie niet uitdrukkelijk in een wetstekst geformuleerd, vaak omdat ze als volkomen evident worden beschouwd [5](#page=5).
* **Voorbeelden:** De algemene rechtsbeginselen omvatten basisprincipes van de hedendaagse rechtsorde, zoals de eerbiediging van het recht op verdediging, de continuïteit van de openbare dienst, het verbod op eigenrichting (het eigenmachtig afdwingen van een subjectief recht zonder overheidstussenkomst), het principe van de goede trouw, en het principe van de niet-terugwerkende kracht van de wet [5](#page=5).
* **Ontwikkeling en toepassing:** De rechtspraak formuleert deze algemene rechtsbeginselen en past ze toe om de wetgeving aan te vullen. Ze zijn vooral tot ontwikkeling gekomen in het administratief recht [5](#page=5).
> **Voorbeeld van interpretatieprobleem:** Een duidelijke rechtsregel luidt: 'wie een fout maakt en door deze fout iemand anders schade berokkent, is aansprakelijk voor deze schade'. Bij de concrete toepassing rijzen echter vragen: wanneer is er sprake van een 'fout'? Is dit enkel bij overtreding van een wet, of ook wanneer iemand niet zorgzaam genoeg is? Deze vragen worden door de rechtspraak beantwoord [4](#page=4).
---
# Overige rechtsbronnen
Dit onderwerp verkent rechtsbronnen die niet strikt onder de formele wetgeving vallen, zoals gewoonterecht, rechtspraak en algemene rechtsbeginselen.
### 4.1 Gewoonterecht
Gewoonterecht omvat gevestigde gebruiken die in een samenleving algemeen als bindend worden beschouwd zonder dat ze zijn vastgelegd in een wetgevende maatregel. Deze gewoonten hebben een even bindende kracht als de wetgeving [5](#page=5).
In het internationaal recht is gewoonterecht nog van groot belang, maar in het nationaal recht is het praktische belang beperkt. Dit komt doordat de meeste gewoonten ondertussen in geschreven wetgeving zijn overgenomen. Enkel binnen het economisch recht hebben regels uit het gewoonterecht nog een zeker belang, bijvoorbeeld in de diamanthandel [5](#page=5).
> **Tip:** Hoewel gewoonterecht formeel bindend is, is de praktische relevantie ervan in het moderne nationale recht afgenomen door de codificatie in wetten.
### 4.2 Rechtspraak
Hoewel rechterlijke beslissingen enkel bindend zijn voor de betrokken partijen, is rechtspraak in de praktijk een belangrijke rechtsbron. Rechtspraak, met name die van hogere rechtscolleges, is gezaghebbend voor anderen. Rechters worden geconfronteerd met praktische problemen waarop ze de abstract geformuleerde wetgeving moeten toepassen. Het aanpassen van de doorgaans statische en strak geformuleerde wetgeving aan de werkelijkheid en maatschappelijke ontwikkelingen is het werk van de rechtspraak. Ditzelfde geldt voor de concretisering van algemene of vaag geformuleerde rechtsregels [5](#page=5).
Herhaalde beslissingen in dezelfde zin, uitgesproken door diverse rechtscolleges, vormen na verloop van tijd een vaste rechtspraak, waarvan andere rechters niet snel zullen afwijken, zelfs niet het Hof van Cassatie. Juridisch bindend is deze vaste rechtspraak echter niet [5](#page=5).
De rechterlijke beslissingen worden in belangrijke mate beïnvloed door de rechtsleer (boeken, artikelen en dergelijke over het recht, geschreven door juristen). Als gezaghebbende auteurs of de (vrijwel) eensgezinde rechtsleer bepaalde stellingen verdedigen, krijgen die stellingen een groot moreel gezag en beïnvloeden ze de rechters, en zo onrechtstreeks dus ook hun rechtspraak. Op die wijze is de rechtsleer een indirecte rechtsbron [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen formeel bindende rechtspraak (zoals wetten) en de feitelijke invloed van vaste rechtspraak en rechtsleer op rechterlijke beslissingen.
> **Example:** Een rechter interpreteert een vage wet betreffende milieuvervuiling. Na diverse uitspraken van hogere rechtbanken die een specifieke interpretatie volgen, ontstaat er een vaste rechtspraak. Hoewel deze vaste rechtspraak niet wettelijk bindend is, zullen lagere rechters deze waarschijnlijk volgen om consistentie te waarborgen.
### 4.3 Algemene rechtsbeginselen
Sinds enkele decennia aanvaardt de rechtspraak het bestaan van ongeschreven ‘algemene rechtsbeginselen’. Deze zijn per definitie niet uitdrukkelijk in een wetstekst geformuleerd, vaak omdat zij als volkomen evident worden beschouwd [5](#page=5).
Deze beginselen betreffen basisprincipes van de hedendaagse rechtsorde, zoals:
* De eerbiediging van het recht op verdediging [5](#page=5).
* De continuïteit van de openbare dienst [5](#page=5).
* Het verbod op eigenrichting (het eigenmachtig afdwingen van een subjectief recht zonder overheidstussenkomst) [5](#page=5).
* Het principe van de goede trouw [5](#page=5).
* De niet-terugwerkende kracht van de wet [5](#page=5).
De rechtspraak formuleert deze algemene rechtsbeginselen en past ze toe om de wetgeving aan te vullen. Ze zijn vooral tot ontwikkeling gekomen in het administratief recht [5](#page=5).
> **Tip:** Algemene rechtsbeginselen fungeren als een vangnet en sturingsmechanisme, met name waar de wetgeving tekortschiet of onduidelijk is. Ze reflecteren fundamentele waarden van onze rechtsorde.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsregels | Normen die het gedrag van mensen in een samenleving sturen en afdwingbaar zijn. Ze bepalen wat toegestaan, verplicht of verboden is. |
| Wetgeving in ruime zin | Alle geschreven rechtsregels die door overheidsorganen zijn uitgevaardigd, ongeacht het niveau van overheidsinstantie. Dit omvat wetten, decreten, besluiten en reglementen. |
| Wetgeving in enge zin | Verwijst specifiek naar de rechtsregels die zijn uitgevaardigd door het federale parlement van België. |
| Internationaal verdrag | Een bindende overeenkomst tussen twee of meer staten, gesloten om internationale problemen op te lossen of situaties te regelen, zoals verdragen ter vermijding van dubbele belastingen of voor grensoverschrijdende samenwerking. |
| Europese verordening | Een wetgevend instrument van de Europese Unie dat rechtstreeks bindend is in alle lidstaten en onmiddellijk van kracht is zonder verdere omzetting in nationaal recht. |
| Grondwet | De hoogste wet van een staat die de basisstructuur van de regering vastlegt, de fundamentele rechten en vrijheden van burgers beschermt en de bevoegdheden van overheidsinstellingen definieert. |
| Wet (W.) | Een rechtsregel die door het federale parlement wordt uitgevaardigd, bekrachtigd en afgekondigd door de Koning, en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. |
| Decreet (Decr.) | Een wetgevende akte die wordt uitgevaardigd door de parlementen van de deelstaten (Vlaams Parlement, Franse Gemeenschaps- en Waalse Parlement, Duitstalige Gemeenschapsparlement), met kracht van wet binnen hun bevoegdheden en grondgebied. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Een besluit uitgevaardigd door de Koning (in praktijk de regering) als hoofd van de uitvoerende macht, dat uitvoerende maatregelen bevat om wetten te concretiseren of te implementeren. |
| Ministerieel Besluit (MB) | Een besluit uitgevaardigd door een minister, meestal voor verdere detaillering van regels uit een koninklijk besluit, en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. |
| Gewoonterecht | Ongeschreven rechtsregels die voortkomen uit langdurige en algemeen aanvaarde gebruiken in een samenleving, en als bindend worden beschouwd zonder formele wetgeving. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken en beslissingen in concrete gevallen. Hoewel individuele uitspraken slechts partijen binden, heeft de gevestigde rechtspraak (vaste jurisprudentie) een aanzienlijk gezag. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, vaak ongeschreven, principes die ten grondslag liggen aan een rechtsorde, zoals het recht op verdediging, het verbod op eigenrichting en het principe van goede trouw, die door de rechtspraak worden erkend en toegepast. |
Cover
6. L&T_2025-26_Data Protection III and cookies.pptx
Summary
# Gegevensbeschermingscompliance en nalevingsacties
Dit onderwerp behandelt de praktische implementatie van de AVG, inclusief informatieplichten, het balanceren van belangen en datalekmeldingen, evenals de stappen die organisaties moeten nemen om aan de wettelijke vereisten te voldoen.
## 1. De accountability principe
Het accountability principe stelt dat organisaties niet alleen moeten voldoen aan de AVG, maar ook moeten kunnen aantonen dat zij dit doen. Dit vereist proactieve maatregelen en de documentatie daarvan, zodat dit op verzoek kan worden voorgelegd aan een toezichthoudende autoriteit.
### 1.1 Proportionaliteit en nalevingslast
De AVG is een horizontale verordening die voor alle verwerkingsverantwoordelijken en -bewerkers geldt. Echter, de nalevingslast moet proportioneel zijn. Dit betekent dat de verplichtingen moeten worden geïmplementeerd als passende maatregelen, afhankelijk van het risico en de omvang van de verwerking.
### 1.2 Vertaling van wettelijke verplichtingen naar praktijk
Veel AVG-verplichtingen leiden indirect tot specifieke compliance-acties. Dit betreft de concrete implementatie van de wettelijke teksten in de dagelijkse bedrijfsvoering.
## 2. Informatieverplichtingen
De AVG legt specifieke informatieplichten op aan verwerkingsverantwoordelijken, zowel wanneer gegevens direct van de betrokkene worden verzameld als wanneer ze indirect worden verkregen.
### 2.1 Artikel 13 AVG: Informatie bij gegevensverzameling van de betrokkene
Wanneer persoonsgegevens direct bij de betrokkene worden verzameld, moet deze worden geïnformeerd over onder meer:
* De identiteit en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke.
* De contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming (FG), indien van toepassing.
* De doeleinden van de verwerking.
* De rechtsgrond voor de verwerking.
### 2.2 Artikel 14 AVG: Informatie wanneer gegevens niet van de betrokkene zijn verkregen
Indien persoonsgegevens niet van de betrokkene zelf zijn verkregen, moet aanvullende informatie worden verstrekt, bovenop de elementen genoemd in artikel 13:
* De categorieën van persoonsgegevens die worden verwerkt.
* De bronnen waaruit de persoonsgegevens afkomstig zijn.
### 2.3 Praktische implementatie: Privacyverklaring
In de praktijk worden deze informatieplichten vervuld via een privacyverklaring. Deze verklaring moet worden aangepast aan elke relevante categorie van betrokkenen. De structuur van de privacyverklaring is cruciaal voor de transparantie en begrijpelijkheid voor de betrokkene.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de privacyverklaring duidelijk aangeeft welke gegevens voor welk doel worden verwerkt en op welke rechtsgrondslag. Vermijd algemeenheden en wees specifiek.
#### 2.3.1 Structuur van de privacyverklaring
De structuur van de privacyverklaring is belangrijk om de betrokkene inzicht te geven in de verwerking. Dit omvat doorgaans:
* Welke persoonsgegevens worden verwerkt (identificatiegegevens, contactgegevens, betaalgegevens, etc.).
* Waarom deze gegevens worden verwerkt (bv. nieuwsbrieven versturen, bestellingen leveren, verzoeken afhandelen).
* De rechtsgrondslag voor de verwerking (wettelijke verplichting, legitiem belang, uitvoering overeenkomst).
> **Voorbeeld:** Een privacyverklaring kan de volgende elementen bevatten:
> * **Persoonsgegevens:** Naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer, bankrekeningnummer.
> * **Doeleinden:** Verzenden van nieuwsbrieven, levering van bestellingen, beantwoorden van vragen.
> * **Rechtsgrondslag:** Noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst, voldoen aan wettelijke vereisten, legitiem belang.
## 3. Balans test
Wanneer een verwerking plaatsvindt op basis van het gerechtvaardigd belang (artikel 6.1.f AVG), is een balans test vereist.
### 3.1 Vereisten voor de balans test
De verwerkingsverantwoordelijke moet de volgende elementen identificeren en beschrijven:
* De belangen, fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkenen.
* De impact van de verwerking op de betrokkenen, inclusief de aard, context en gevolgen van de verwerking.
* De redelijke verwachtingen van de betrokkene.
* De uiteindelijke afweging van tegenstrijdige rechten en belangen, inclusief de mogelijkheid van mitigerende maatregelen.
### 3.2 Documentatie van de beoordeling
De verwerkingsverantwoordelijke moet de resultaten van deze balans test documenteren.
### 3.3 Rechtsgrondslag: Gerechtvaardigd belang
Artikel 6.1.f AVG stelt dat verwerking rechtmatig is indien deze noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde, tenzij de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die bescherming van persoonsgegevens vereisen, zwaarder wegen.
> **Tip:** De balans test moet zorgvuldig worden uitgevoerd en gedocumenteerd, aangezien dit een cruciaal element is om de rechtmatigheid van de verwerking op basis van gerechtvaardigd belang aan te tonen.
## 4. Melding van datalekken
Een datalek is een inbreuk op de beveiliging die leidt tot, accidentele of onrechtmatige, vernietiging, verlies, wijziging of onbevoegde verstrekking van persoonsgegevens.
### 4.1 Beoordeling van risico's
De melding van een datalek aan de toezichthoudende autoriteit is afhankelijk van het risico dat het lek oplevert voor de rechten en vrijheden van betrokkenen. Dit risico wordt beoordeeld op basis van de waarschijnlijkheid en de ernst van de mogelijke negatieve gevolgen. Factoren die hierbij een rol spelen zijn:
* Het type inbreuk.
* De aard, gevoeligheid en omvang van de persoonsgegevens.
* De mate waarin betrokkenen identificeerbaar zijn.
* Potentiële gevolgen en specifieke kenmerken van de betrokkene of verwerkingsverantwoordelijke.
* Het aantal getroffen betrokkenen.
### 4.2 Artikel 33 AVG: Melding aan de toezichthoudende autoriteit
Een persoonsgegevenslek moet onverwijld, en in principe binnen 72 uur na kennisname, worden gemeld aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit, tenzij het datalek waarschijnlijk geen risico oplevert voor de rechten en vrijheden van betrokkenen. Elke inbreuk moet worden gedocumenteerd.
### 4.3 Artikel 34 AVG: Communicatie aan de betrokkene
Indien het datalek waarschijnlijk een hoog risico oplevert voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, moet dit ook onverwijld aan de betrokkenen worden gecommuniceerd.
### 4.4 Compliance-acties bij datalekken
Compliance-acties omvatten de volgende stappen:
1. **Detectie, beoordeling en reactie:** Ontwikkel en implementeer procedures voor het detecteren, beoordelen en reageren op datalekken.
2. **Melding aan de toezichthoudende autoriteit:** Indien een risico aanwezig is, meld het lek aan de bevoegde autoriteit (in België via het portaal van de Gegevensbeschermingsautoriteit).
3. **Communicatie aan de betrokkene:** Indien er sprake is van een hoog risico, communiceer het lek aan de betrokkene.
4. **Intern datalekregister:** Documenteer elk datalek in een intern register, ongeacht het risico.
5. **Voorbereiding:** Zorg voor een datalekprocedure, training en bewustwording onder medewerkers.
> **Voorbeeld datalekken:**
> * **Verlies van USB-sleutel met versleutelde back-up:** Leidt niet direct tot melding aan toezichthouder of communicatie aan betrokkene, maar dient gedocumenteerd te worden.
> * **Cyberaanval op online marktplaats (publicatie van inloggegevens, betaalgegevens):** Vereist melding aan toezichthouder en communicatie aan betrokkenen.
> * **Ziekenhuissysteemfalen met ontoegankelijkheid van medische dossiers:** Vereist melding aan toezichthouder en communicatie aan betrokkenen.
> * **Ransomware-aanval waarbij gegevens niet zijn geëxfiltreerd maar wel versleuteld en herstel vertraging oplevert:** Vereist melding aan toezichthouder, maar geen communicatie aan betrokkene indien geen hoog risico op datalek.
> * **Ransomware-aanval waarbij gegevens wel versleuteld zijn, maar met sterke encryptie en een beschikbare back-up en zonder exfiltratie:** Vereist geen melding aan toezichthouder of communicatie aan betrokkene.
> * **Ziekenhuis met ransomware-aanval, waarbij alle patiëntendossiers zijn versleuteld en geplande chirurgie moest worden uitgesteld:** Vereist melding aan toezichthouder en communicatie aan betrokkene.
> **Belangrijk:** De bevoegde autoriteiten bieden richtlijnen en portals om de melding van datalekken te faciliteren.
## 5. Gegevensbeschermingsautoriteit (DPA)
De AVG vereist de oprichting van onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in elke lidstaat.
### 5.1 Benoeming van een Functionaris voor Gegevensbescherming (FG)
De benoeming van een FG is verplicht wanneer:
* De verwerking wordt uitgevoerd door een overheidsinstantie of -orgaan.
* De kernactiviteiten van de verwerkingsverantwoordelijke of -bewerker bestaan uit verwerkingen die regelmatige en stelselmatige grootschalige monitoring van betrokkenen vereisen.
* De kernactiviteiten bestaan uit grootschalige verwerking van bijzondere categorieën gegevens (artikel 9 AVG) of gegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten (artikel 10 AVG).
* EU- of nationale wetgeving dit voorschrijft.
De benoeming kan ook vrijwillig plaatsvinden.
### 5.2 Taken van de FG
De FG heeft onder andere de volgende taken:
* Informeren en adviseren over gegevensbescherming.
* Monitoren van de naleving van de AVG.
* Optreden als contactpersoon voor de toezichthoudende autoriteit.
> **Tip:** De FG moet onafhankelijk kunnen opereren en mag geen conflicterende belangen hebben. Rollen zoals financieel directeur, marketingmanager of HR-manager zijn doorgaans incompatibel met de functie van FG.
### 5.3 Meldingsplicht FG
De contactgegevens van de FG moeten intern en extern worden gepubliceerd en worden gemeld aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
## 6. Contractuele afspraken
Afhankelijk van de rollen van de betrokken partijen bij gegevensverwerking, zijn contractuele afspraken noodzakelijk.
### 6.1 Gegevensverwerkingsovereenkomst (DPA)
Een DPA, conform artikel 28.3 AVG, moet specifieke details bevatten over:
* Het onderwerp, de duur, de aard, de doeleinden en de categorieën van gegevens en betrokkenen.
* De verplichtingen en rechten van de verwerkingsverantwoordelijke.
* De verplichtingen van de verwerker, waaronder het verwerken op instructie, geheimhouding, beveiligingsmaatregelen, inschakelen van sub-verwerkers, assistentie bij verzoeken van betrokkenen en meldingen van inbreuken.
> **Tip:** De DPA moet meer bevatten dan alleen een herhaling van de AVG-bepalingen; het contract moet concreet maken hoe aan de vereisten wordt voldaan.
### 6.2 Joint controllership agreement
Bij gezamenlijke controle (artikel 26 AVG) moet een overeenkomst de respectievelijke verantwoordelijkheden van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken vastleggen, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van betrokkenen en transparantieverplichtingen.
## 7. Registreer van verwerkingsactiviteiten (ROPA)
Organisaties moeten een register bijhouden van hun verwerkingsactiviteiten (artikel 30 AVG).
### 7.1 Inhoud van het register
Voor verwerkingsverantwoordelijken omvat het register minimaal:
* Naam en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke.
* Doel(en) van de verwerking.
* Categorieën van betrokkenen en persoonsgegevens.
* Ontvangers van de persoonsgegevens.
* Informatie over gegevensoverdrachten naar derde landen.
* Opslagtermijnen (indien mogelijk).
* Algemene beschrijving van de beveiligingsmaatregelen.
Voor verwerkers geldt een vergelijkbare inhoud, met focus op de namens welke verwerkingen worden uitgevoerd.
### 7.2 Uitzondering voor kleine organisaties
Organisaties met minder dan 250 werknemers zijn vrijgesteld van de ROPA-plicht, tenzij de verwerking waarschijnlijk een risico oplevert, niet incidenteel is, of bijzondere categorieën van gegevens betreft.
> **Tip:** De ROPA is een essentieel instrument voor compliance en dient als startpunt voor het verkrijgen van een overzicht van alle verwerkingsactiviteiten.
## 8. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
Een DPIA is een proces om de noodzaak en proportionaliteit van een verwerking te beoordelen, met name wanneer deze waarschijnlijk een hoog risico oplevert voor de rechten en vrijheden van betrokkenen.
### 8.1 Wanneer een DPIA uitvoeren?
De EDPB richtlijnen identificeren criteria die duiden op een hoog risico, zoals grootschalige verwerking van bijzondere categorieën gegevens, stelselmatige monitoring, of verwerkingen die innovatieve technologieën gebruiken. Lidstaten publiceren ook lijsten van verwerkingen waarvoor een DPIA verplicht is.
### 8.2 Hoe een DPIA uitvoeren?
Organisaties hebben flexibiliteit in de methodologie van de DPIA. Dit kan door gebruik te maken van methodologieën die door toezichthoudende autoriteiten worden aangeboden of door een eigen, conforme methodologie te ontwikkelen. De uitkomst moet zijn dat er voldoende maatregelen zijn geïdentificeerd om het risico te beheersen.
## 9. Handhaving van de gegevensbescherming
De handhaving van de AVG omvat diverse mechanismen op nationaal en Europees niveau.
### 9.1 Toezichthoudende Autoriteiten en hun Bevoegdheden
Nationale toezichthoudende autoriteiten, zoals de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA), hebben de taak om de toepassing van de AVG te monitoren en handhavend op te treden. Zij hebben bevoegdheden zoals het uitvoeren van onderzoeken, het opleggen van correctieve maatregelen en het afhandelen van klachten.
### 9.2 Andere handhavingsopties
Naast de directe acties van de DPA, bestaan er andere handhavingsopties:
* Effectieve rechterlijke bescherming (artikel 79 AVG).
* Vorderingen tot staking van ongeoorloofde verwerkingen.
* Burgerrechtelijke vorderingen op basis van onrechtmatige daad.
* Administratief beroep bij de Raad van State of de Marktenhof.
* Strafrechtelijke sancties.
### 9.3 Europese Unie: EDPB en One-Stop-Shop
De European Data Protection Board (EDPB) speelt een centrale rol in het waarborgen van een uniforme toepassing van de AVG binnen de EU. Het "one-stop-shop" mechanisme zorgt ervoor dat verwerkingsverantwoordelijken en -bewerkers in principe met slechts één toezichthoudende autoriteit te maken krijgen (de "lead supervisory authority") voor grensoverschrijdende verwerkingen. Andere autoriteiten die betrokken zijn ("supervisory authority concerned") kunnen echter ook rechten uitoefenen.
> **Tip:** Het "one-stop-shop" principe stroomlijnt de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten en vergemakkelijkt de naleving voor organisaties die in meerdere lidstaten actief zijn.
## 10. Cookies en vergelijkbare trackingtechnologieën
De regelgeving rond cookies is complex en vereist naleving van zowel de AVG als de ePrivacy-richtlijn.
### 10.1 Categorieën van cookies
Cookies kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
* **Essentiële cookies:** Noodzakelijk voor de werking van de website.
* **Functionele cookies:** Verbeteren de gebruikerservaring (bv. taalvoorkeuren).
* **Analytische cookies:** Verzamelen informatie over websitegebruik (vaak geanonimiseerd).
* **Marketing cookies:** Worden gebruikt voor gerichte advertenties.
Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen **sessiecookies** (verdwijnen na sluiten browser) en **persistente cookies** (blijven langer op het apparaat), en **first-party cookies** (van de bezochte site) versus **third-party cookies** (van derde partijen).
### 10.2 Artikel 5.3 ePrivacy-richtlijn
Dit artikel legt specifieke regels op voor het opslaan van informatie op of het verkrijgen van toegang tot informatie uit het eindapparatuur van een gebruiker. Dit vereist doorgaans informed consent.
### 10.3 Praktische implementatie: Cookiebanners
De implementatie van cookiebeleid op websites gebeurt vaak via cookiebanners. Deze banners moeten voldoen aan strikte vereisten voor informatieverstrekking en toestemming.
#### 10.3.1 Vereisten voor geldige toestemming
Toestemming moet:
* **Vrijelijk gegeven:** Gebruikers mogen niet onder druk worden gezet om toestemming te geven.
* **Specifiek:** Toestemming voor specifieke doeleinden.
* **Geïnformeerd:** Gebruikers moeten weten waarvoor ze toestemming geven.
* **Ondubbelzinnig:** Een duidelijke actieve handeling is vereist.
Het moet net zo eenvoudig zijn om toestemming in te trekken als om deze te geven.
> **Voorbeeld:** Een cookiebanner moet duidelijk opties bieden om alle cookies te accepteren, alle af te wijzen, of instellingen aan te passen. Een "Reject all" knop moet op hetzelfde niveau staan als een "Accept all" knop.
> **Tip:** De interpretatie en implementatie van "geldige toestemming" evolueert. Houd de richtlijnen van toezichthoudende autoriteiten nauwlettend in de gaten.
### 10.4 De toekomst: een cookieless future?
Er wordt steeds meer gezocht naar alternatieven voor traditionele trackingmethoden, wat duidt op een mogelijke verschuiving naar een "cookieless future".
---
# De rol en taken van de functionaris voor gegevensbescherming (FG)
Hieronder vindt u een gedetailleerd studieoverzicht over de rol en taken van de Functionaris voor Gegevensbescherming (FG), gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. De rol en taken van de functionaris voor gegevensbescherming (FG)
Dit gedeelte bespreekt de aanstellingscriteria, geschiktheid, onafhankelijkheid en de specifieke taken die de Functionaris voor Gegevensbescherming (FG) binnen een organisatie moet vervullen.
### 2.1 Aanstelling van een FG
#### 2.1.1 Wanneer is een FG verplicht?
De aanstelling van een FG is verplicht voor verwerkingsverantwoordelijken en verwervers wanneer:
* De verwerking wordt uitgevoerd door een overheidsinstantie of openbaar lichaam, met uitzondering van rechtbanken die optreden in hun gerechtelijke hoedanigheid.
* De kernactiviteiten van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker bestaan uit verwerkingen die, vanwege hun aard, omvang en/of doeleinden, regelmatige en systematische grootschalige monitoring van betrokkenen vereisen.
* De kernactiviteiten van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker bestaan uit grootschalige verwerking van bijzondere categorieën van gegevens, zoals bedoeld in artikel 9 van de AVG, of van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 10 van de AVG.
Daarnaast kan de aanstelling van een FG ook vereist zijn wanneer EU- of nationaal recht hierin voorziet. Organisaties kunnen er ook voor kiezen om vrijwillig een FG aan te stellen.
#### 2.1.2 Wie kan worden aangesteld als FG?
De FG moet worden aangesteld op basis van professionele kwaliteiten, waaronder:
* **Expertkennis:** Diepgaande kennis van de wetgeving inzake gegevensbescherming en de praktijken die daaraan verbonden zijn.
* **Vaardigheid:** Het vermogen om de taken die aan de FG zijn toevertrouwd effectief uit te voeren.
> **Tip:** De beoordeling van deze kwalificaties moet worden gedocumenteerd.
#### 2.1.3 Positie binnen de organisatie en onafhankelijkheid
Om zijn taken onafhankelijk te kunnen uitvoeren, mag de FG geen conflicten van belangen hebben met andere functies binnen de organisatie. Functies die onverenigbaar zijn met die van FG zijn onder andere die van directeur, of personen verantwoordelijk voor financiële taken, marketing, HR, IT, compliance of risicobeheer.
Het combineren van de functie van FG met die van CISO (Chief Information Security Officer) is wel mogelijk, mits de CISO deel uitmaakt van de 'tweede verdedigingslinie' en de taken beperkt blijven tot een adviserende en informatiefunctie, zonder beslissingsbevoegdheid over technische en organisatorische maatregelen. De FG kan ook verantwoordelijk zijn voor andere afdelingen, zolang dit geen operationele afdelingen betreft.
> **Voorbeeld:** De functie van afdelingshoofd compliance mag niet samenvallen met de functie van FG, omdat de FG onafhankelijk moet opereren.
### 2.2 Taken van de FG
De FG heeft de volgende kerntaken:
1. **Informeren en adviseren:** De FG moet de verwerkingsverantwoordelijke, de verwerker en het personeel dat verwerkingen uitvoert, informeren en adviseren over hun verplichtingen uit hoofde van de AVG en andere relevante wetgeving inzake gegevensbescherming.
2. **Toezicht op naleving:** De FG houdt toezicht op de naleving van de AVG, andere bepalingen inzake gegevensbescherming en het beleid van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Dit omvat ook het toezicht op de naleving van de technische en organisatorische maatregelen die zijn genomen om de veiligheid van de verwerking te waarborgen.
3. **Advies bij DPIA's:** De FG adviseert over en begeleidt de uitvoering van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) wanneer zulks vereist is.
4. **Coördinatie en contactpunt:** De FG fungeert als contactpunt voor de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming en werkt met hen samen wanneer zulks passend is. De contactgegevens van de FG moeten zowel intern (bv. op het intranet of in het register van verwerkingsactiviteiten) als extern (bv. in de privacyverklaring) worden gepubliceerd.
5. **Bewustmaking en training:** De FG draagt zorg voor het vergroten van het bewustzijn van het personeel over de risico's, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens en organiseert trainingen.
6. **Documentatie van interventies:** Alle interventies van de FG moeten worden gedocumenteerd.
#### 2.2.1 Verplichtingen van de organisatie jegens de FG
Organisaties hebben de plicht om:
* De naam en contactgegevens van de FG intern en extern te publiceren.
* De FG te informeren over alle kwesties met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.
* De FG de nodige middelen te verstrekken om zijn taken uit te voeren.
* De FG toegang te verlenen tot persoonsgegevens en verwerkingsactiviteiten.
* De FG in staat te stellen zijn deskundigheid te handhaven.
* De interventies van de FG naar behoren en tijdig te documenteren.
> **Tip:** Organisaties moeten de contactgegevens van hun FG melden aan de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit. In België gebeurt dit via een specifiek portaal.
#### 2.2.2 Communicatie en rapportage
De FG moet in alle kwesties die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens worden betrokken. De organisatie moet de FG tijdig informeren en de interventies van de FG documenteren. De FG heeft rechtstreeks toegang tot de hoogste leidinggevenden van de organisatie. De FG moet ook bijdragen aan het opstellen en bijhouden van de documentatie van verwerkingsactiviteiten (ROPA) en de beoordeling van de noodzaak en proportionaliteit van verwerkingen.
#### 2.2.3 Meldingsplicht aan de toezichthoudende autoriteit
De FG moet worden aangemeld bij de betreffende gegevensbeschermingsautoriteit. In België gebeurt dit via het portaal van de Gegevensbeschermingsautoriteit, dat ook wordt gebruikt voor het melden van datalekken.
---
# Contractuele regelingen voor gegevensverwerking
Dit onderdeel behandelt de noodzaak en structuur van contractuele regelingen tussen organisaties die persoonsgegevens verwerken, met specifieke aandacht voor gegevensverwerkingsovereenkomsten en gezamenlijke controllerschapsovereenkomsten.
## 3. Contractuele regelingen voor gegevensverwerking
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vereist in bepaalde gevallen contractuele afspraken tussen partijen die betrokken zijn bij het zoeken en verwerken van persoonsgegevens. Deze regelingen bepalen de wederzijdse verplichtingen en rechten van de betrokkenen, wat essentieel is voor een correcte naleving van de privacywetgeving. De belangrijkste contractuele instrumenten zijn de gegevensverwerkingsovereenkomst en de gezamenlijke controllerschapsovereenkomst.
### 3.1 Gegevensverwerkingsovereenkomst (Data Processing Agreement - DPA)
Een gegevensverwerkingsovereenkomst is een contract tussen een verwerkingsverantwoordelijke (controller) en een verwerker (processor). De AVG legt specifieke verplichtingen op aan zowel de verwerkingsverantwoordelijke als de verwerker in relatie tot deze overeenkomst.
#### 3.1.1 Wettelijke grondslag en inhoud
Artikel 28, lid 3 van de AVG specificeert de minimumvereisten voor een gegevensverwerkingsovereenkomst. Deze omvatten:
* **Beschrijving van de verwerking:** Dit omvat het onderwerp, de duur, de aard en het doel van de verwerking, alsmede het type persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen.
* **Verplichtingen en rechten van de verwerkingsverantwoordelijke:** De overeenkomst moet de verantwoordelijkheden van de controller duidelijk definiëren.
* **Verplichtingen van de verwerker:** De verwerker moet minimaal voldoen aan de volgende verplichtingen:
* Alleen persoonsgegevens verwerken op basis van **gedocumenteerde instructies van de verwerkingsverantwoordelijke**.
* De personen die bij de verwerking betrokken zijn, onderwerpen aan een **geheimhoudingsplicht**.
* Alle maatregelen nemen om een **passend beveiligingsniveau** te waarborgen.
* **Voorafgaande toestemming** van de verwerkingsverantwoordelijke verkrijgen alvorens een subverwerker in te schakelen en een subverwerkingsovereenkomst sluiten.
* De verwerkingsverantwoordelijke **assisteren** bij het reageren op verzoeken van betrokkenen en bij het waarborgen van de naleving van beveiligingsmaatregelen en de meldingsplicht bij datalekken.
* Alle persoonsgegevens **verwijderen of teruggeven** aan de verwerkingsverantwoordelijke na beëindiging van de dienstverlening.
* Alle informatie verstrekken die nodig is om de **naleving van de AVG aan te tonen** en audits door de verwerkingsverantwoordelijke (of een door deze gemachtigde auditor) toestaan en hieraan bijdragen.
* De verwerkingsverantwoordelijke **onmiddellijk informeren** indien de verwerker van mening is dat een instructie van de verwerkingsverantwoordelijke in strijd is met de AVG of andere wetgeving.
> **Tip:** Het is cruciaal dat de gegevensverwerkingsovereenkomst niet louter de bepalingen van de AVG herhaalt, maar specifieke, concrete informatie bevat over hoe aan de vereisten zal worden voldaan. De contractuele afspraken moeten worden opgesteld in het licht van de specifieke gegevensverwerkingsactiviteit.
#### 3.1.2 Aanvullende bepalingen en standaardclausules
Naast de wettelijk verplichte inhoud, kunnen aanvullende bepalingen in een bijlage bij de overeenkomst worden opgenomen. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:
* Informatie over de vereiste technische en organisatorische maatregelen.
* Lijst van subverwerkers (bij specifieke of algemene autorisatie).
* Details, procedures en sjablonen voor de assistentie van de verwerker aan de verwerkingsverantwoordelijke met betrekking tot beveiliging, meldingen van datalekken en gegevensbeschermingseffectbeoordelingen (DPIA's).
* Details betreffende de assistentie van de verwerker bij het reageren op verzoeken van betrokkenen.
* Een procedure en een sjabloon voor het geven van verdere instructies aan de verwerker.
De Europese Commissie biedt **standaardcontractclausules** aan voor gegevensverwerkingsovereenkomsten tussen verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers binnen de EER. Dit is een onveranderlijk sjabloon dat kan worden aangepast en aangevuld, maar de gebruiker blijft verantwoordelijk voor naleving van de minimumvereisten.
#### 3.1.3 Subverwerkingsovereenkomst
Wanneer een verwerker een derde inschakelt om verwerkingstaken namens de verwerkingsverantwoordelijke uit te voeren (subverwerking), moet er een **subverwerkingsovereenkomst** worden gesloten. Deze overeenkomst moet voldoen aan dezelfde vereisten als een standaard gegevensverwerkingsovereenkomst (artikel 28, lid 4 juncto lid 3 AVG). De oorspronkelijke verwerker blijft verantwoordelijk voor de naleving van deze verplichtingen tegenover de verwerkingsverantwoordelijke.
> **Tip:** Bij internationale gegevensoverdrachten naar derde landen buiten de EER, zijn er specifieke regels en vaak ook standaardcontractclausules van toepassing, die verschillen van de DPA's voor binnen de EER.
### 3.2 Gezamenlijke controllerschapsovereenkomst (Joint Controllership Agreement)
Wanneer twee of meer organisaties gezamenlijk de doeleinden van en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepalen, zijn zij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken (joint controllers). Artikel 26 van de AVG vereist dat de essentiële elementen van hun regeling transparant worden gemaakt voor de betrokkenen.
#### 3.2.1 Inhoud van de overeenkomst
De gezamenlijke controllerschapsovereenkomst moet ten minste de volgende elementen bevatten:
* **Beschrijving van de verwerking:** Duidelijk specificeren welke gegevens worden verwerkt, met welk doel en op welke rechtsgrondslag.
* **Bepaling van de respectieve verantwoordelijkheden:** De respectieve verantwoordelijkheden van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor de naleving van de AVG moeten worden vastgelegd. Dit omvat met name:
* De uitoefening van de rechten van de betrokkene (wie beantwoordt de verzoeken?).
* Transparantieverplichtingen (wie informeert de betrokkenen over de verwerking?).
* **Aanwijzing van een contactpunt:** Een contactpunt voor de betrokkenen kan worden aangewezen (optioneel).
> **Tip:** Hoewel de AVG geen verplichting oplegt voor een schriftelijke overeenkomst, is het sterk aan te raden om een dergelijke overeenkomst op te stellen om duidelijkheid te scheppen en geschillen te voorkomen. De overeenkomst moet de respectieve rollen en verhoudingen van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken ten opzichte van de betrokkenen duidelijk weerspiegelen.
#### 3.2.2 Transparantie en rechten van betrokkenen
De essentie van de overeenkomst moet ter beschikking worden gesteld van de betrokkene. Belangrijk is dat een betrokkene zijn rechten kan uitoefenen ten opzichte van en tegenover elke gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijke, ongeacht de inhoud van de onderlinge regeling.
De EDPB (European Data Protection Board) beveelt aan om algemene informatie te verstrekken over de gezamenlijke verwerking, inclusief het onderwerp, het doel van de verwerking, het type persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen.
### 3.3 Registratie van verwerkingsactiviteiten (Records of Processing Activities - ROPA)
De AVG verplicht organisaties om een registratie bij te houden van hun verwerkingsactiviteiten. Dit geldt zowel voor verwerkingsverantwoordelijken als voor verwerkers.
#### 3.3.1 Minimale inhoud voor verwerkingsverantwoordelijken (Artikel 30.1 AVG)
* Naam en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke (en eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger).
* Naam en contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming (DPO), indien van toepassing.
* Doeleinden van de verwerking.
* Categorieën van betrokkenen.
* Categorieën van persoonsgegevens.
* Categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt.
* Informatie over eventuele overdrachten van persoonsgegevens naar derde landen of internationale organisaties en de bijbehorende passende waarborgen.
* Opslagtermijnen, indien mogelijk.
* Algemene beschrijving van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen, indien mogelijk.
#### 3.3.2 Minimale inhoud voor verwerkers (Artikel 30.2 AVG)
* Naam en contactgegevens van de verwerker(s) (en eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger).
* Naam en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke(n) namens wie de verwerker optreedt (en eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger).
* Naam en contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming (DPO), indien van toepassing.
* Categorieën van verwerkingen die namens elke verwerkingsverantwoordelijke zijn uitgevoerd.
* Informatie over eventuele overdrachten van persoonsgegevens naar derde landen of internationale organisaties en de bijbehorende passende waarborgen.
* Algemene beschrijving van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen, indien mogelijk.
> **Uitzondering:** Organisaties met minder dan 250 werknemers zijn in principe vrijgesteld van de verplichting tot het bijhouden van een ROPA, tenzij:
> * de verwerking waarschijnlijk een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen;
> * de verwerking niet-af en toe is;
> * de verwerking bijzondere categorieën van gegevens of gegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten omvat.
> **Tip:** De ROPA fungeert als een inventarisatie van de verwerkingsactiviteiten en is een essentieel startpunt voor naleving van de AVG. Diverse gegevensbeschermingsautoriteiten stellen sjablonen beschikbaar om organisaties te helpen bij het opstellen van hun ROPA.
---
# Gegevensbeschermingseffectbeoordelingen (DPIA)
Een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) is een proces dat wordt gebruikt om de noodzaak en proportionaliteit van gegevensverwerkingsactiviteiten te beoordelen, met name wanneer deze waarschijnlijk een hoog risico opleveren voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen.
### 4.1 Wanneer is een DPIA vereist?
Een DPIA is in beginsel vereist wanneer een gegevensverwerking waarschijnlijk een **hoog risico** zal opleveren voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. De Leidraden van de EDPB (European Data Protection Board) identificeren verschillende criteria die wijzen op dergelijke verwerkingsactiviteiten.
#### 4.1.1 Criteria voor een hoge risico-inschatting
* **Beoordeling van twee criteria:** Als **twee** van de volgende criteria worden vervuld, is een DPIA verplicht.
* **Beoordeling van één criterium:** Als **één** van de volgende criteria wordt vervuld, kan een DPIA afhankelijk van de omstandigheden vereist zijn.
De criteria zijn:
* **Systematische en grootschalige monitoring:** De kerntaken van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker bestaan uit verwerkingsactiviteiten die, vanwege hun aard, omvang en/of doeleinden, regelmatige en stelselmatige monitoring van betrokkenen op grote schaal vereisen.
* **Grootschalige verwerking van bijzondere categorieën van gegevens:** De kerntaken van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker bestaan uit de grootschalige verwerking van bijzondere categorieën van gegevens conform artikel 9 AVG en van persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 AVG.
* **Nieuwe technologieën:** Het gebruik van nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie, kan potentiële risico's met zich meebrengen.
* **Gebruik van innovatieve technologieën of grootschalige profilering:** Dit omvat de toepassing van innovatieve technologische oplossingen of grootschalige profilering die aanzienlijke effecten kan hebben op individuen.
* **Gegevens die betrokkenen direct hinderen:** Verwerking van gegevens die fysieke of mentale schade kan toebrengen aan betrokkenen.
* **Grootschalige verwerking van persoonsgegevens over kwetsbare personen:** Dit omvat de verwerking van gegevens van kinderen, patiënten, of andere groepen die extra bescherming behoeven.
* **Grootschalige verwerking die leidt tot beslissingen met juridische gevolgen of vergelijkbare significante gevolgen:** Dit omvat beslissingen die iemands toegang tot diensten, kansen of rechten beïnvloeden.
* **Coördinatie van gegevens van verschillende bronnen:** Het combineren van gegevens uit verschillende bronnen kan leiden tot een gedetailleerder profiel van individuen, wat risico's kan verhogen.
* **Data mining en voorspellende analyses:** Het gebruik van data mining en geavanceerde analysemethoden om gedrag te voorspellen of te beoordelen.
* **Verwerking van gegevens over gedrag, voorkeuren, of locatie:** Het verzamelen en analyseren van informatie over iemands gedrag, voorkeuren of geografische locatie.
* **Verwerking die fysieke monitoring van een bepaald gebied inhoudt:** Denk hierbij aan camerabeveiliging op grote schaal.
* **Grootschalige verwerking van biometrische of genetische gegevens:** Dit zijn gevoelige gegevens die, indien misbruikt, ernstige gevolgen kunnen hebben.
* **Toepassing van geautomatiseerde besluitvorming met juridische of vergelijkbare significante gevolgen:** Dit is relevant wanneer AI of algoritmes beslissingen nemen die individuen sterk beïnvloeden.
#### 4.1.2 Lijsten van nationale autoriteiten
Nationale gegevensbeschermingsautoriteiten (DPAs) kunnen specifieke lijsten publiceren van verwerkingsactiviteiten waarvoor een DPIA verplicht is, en ook van activiteiten waarvoor dit niet nodig is. De Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit heeft bijvoorbeeld een lijst opgesteld met verwerkingsscenario's waarvoor een DPIA verplicht is.
> **Tip:** Raadpleeg altijd de specifieke richtlijnen van de relevante nationale gegevensbeschermingsautoriteit voor een volledig beeld van de verplichtingen.
> **Voorbeeld:** Verwerking van biometrische gegevens voor unieke identificatie in openbare ruimtes is een scenario waarvoor de Belgische DPA een DPIA verplicht stelt.
### 4.2 Hoe voer je een DPIA uit?
De AVG geeft flexibiliteit in de methodologie die verwerkingsverantwoordelijken kunnen gebruiken om een DPIA uit te voeren. Het is niet verplicht om specifieke templates van gegevensbeschermingsautoriteiten te gebruiken; een eigen, passende methodologie kan worden gehanteerd, mits deze voldoet aan de wettelijke vereisten.
#### 4.2.1 Flexibiliteit in methodologie
* **Geen verplicht gebruik van templates:** Verwerkingsverantwoordelijken zijn vrij om hun eigen methodologie te ontwikkelen voor het uitvoeren van een DPIA.
* **Beschikbare templates:** Data Protection Authorities stellen wel templates beschikbaar die als leidraad kunnen dienen, bijvoorbeeld die van de Franse DPA (CNIL).
* **Documentatie:** De resultaten van de DPIA, inclusief de geïdentificeerde maatregelen om het risico te verlagen, moeten gedocumenteerd worden.
#### 4.2.2 Stappen in het DPIA-proces
Het DPIA-proces kan globaal als volgt worden ingedeeld:
1. **Identificatie:** Bepalen of een DPIA verplicht is (conform nationale lijsten en EDPB-criteria).
2. **Beschrijving van de verwerking:** Het gedetailleerd beschrijven van de verwerkingsactiviteiten, inclusief de doelen, de soorten gegevens, de betrokkenen, en de bewaartermijnen.
3. **Beoordeling van noodzaak en proportionaliteit:** Analyseren of de verwerking noodzakelijk is voor het nagestreefde doel en of deze proportioneel is.
4. **Risicoanalyse:** Identificeren en beoordelen van de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, rekening houdend met de aard, context en doeleinden van de verwerking.
5. **Identificatie van risicobeperkende maatregelen:** Het vaststellen van passende technische en organisatorische maatregelen om de geïdentificeerde risico's te verminderen tot een acceptabel niveau.
6. **Evaluatie en documentatie:** Het documenteren van het gehele proces, de resultaten en de gekozen maatregelen, en het eventueel raadplegen van de DPO. Indien de risico's na het treffen van maatregelen nog steeds hoog zijn, dient de DPA geraadpleegd te worden.
> **Tip:** Het raadplegen van een Data Protection Officer (DPO) gedurende het DPIA-proces is essentieel om te zorgen dat alle relevante aspecten worden belicht en dat de gekozen maatregelen effectief zijn.
---
# Handhaving van gegevensbescherming en cookiebeheer
Dit onderwerp onderzoekt de handhavingsmechanismen voor gegevensbescherming in België en de EU, de rol van toezichthoudende autoriteiten, grensoverschrijdende procedures en de classificatie en het beheer van cookies.
### 5.1 Handhaving van gegevensbescherming
De handhaving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) omvat diverse mechanismen en autoriteiten die toezien op de naleving van de wetgeving.
#### 5.1.1 Compliance-acties en principes
Het **accountability-principe** vereist dat organisaties aantonen dat zij de nodige maatregelen nemen en over de documentatie beschikken om dit te bewijzen. De AVG is een horizontale verordening, maar houdt rekening met het **proportionaliteitsbeginsel**, waarbij veel verplichtingen proportioneel moeten worden geïmplementeerd op basis van het risico en de omvang van de gegevensverwerking.
* **Privacykennisgeving (Privacy Notice):**
* Verplichtingen uit artikel 13 AVG (gegevens verzameld bij de betrokkene) en artikel 14 AVG (gegevens niet verkregen bij de betrokkene).
* Dient informatie te bevatten over de identiteit en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming, de doeleinden van de verwerking en de rechtsgrondslag.
* De structuur moet duidelijk en transparant zijn voor de betrokkene, met inzicht in welke gegevens voor welk doel en op welke rechtsgrondslag worden verwerkt.
* **Toetsing van belangen (Balancing Test):**
* Vereist wanneer de rechtsgrondslag gebaseerd is op het **legitieme belang** (artikel 6.1.f AVG).
* De verwerkingsverantwoordelijke moet de belangen van de betrokkene, fundamentele rechten en vrijheden, de impact van de verwerking (aard, context, gevolgen), en de redelijke verwachtingen van de betrokkene identificeren en afwegen tegen de legitieme belangen.
* Dit proces moet gedocumenteerd worden.
* **Meldingsplicht datalekken:**
* Een **persoonsgegevenslek** is een inbreuk op de beveiliging die leidt tot de onopzettelijke of onwettige vernietiging, het verlies, de openbaarmaking of de toegang tot persoonsgegevens.
* **Artikel 33 AVG:** Melding aan de toezichthoudende autoriteit binnen 72 uur na kennisname, tenzij het lek waarschijnlijk geen risico oplevert. Alle datalekken moeten gedocumenteerd worden.
* **Artikel 34 AVG:** Melding aan de betrokkene wanneer het lek waarschijnlijk een hoog risico oplevert, zonder onnodige vertraging.
* De ernst van het lek wordt beoordeeld op basis van de waarschijnlijkheid en de gevolgen, rekening houdend met het type lek, de aard en gevoeligheid van de gegevens, de identificeerbaarheid van personen, en mogelijke gevolgen.
* Organisaties moeten geschikte systemen hebben om datalekken te detecteren.
#### 5.1.2 De functionaris voor gegevensbescherming (DPO)
De aanstelling van een DPO is verplicht in bepaalde gevallen:
* Wanneer de verwerking wordt uitgevoerd door een **overheidsinstantie of -orgaan**, met uitzondering van gerechten die in hun gerechtelijke hoedanigheid optreden.
* Wanneer de **kernactiviteiten** van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker bestaan uit verwerkingen die, gezien hun aard, omvang en/of doel, **regelmatige en stelselmatige grootschalige monitoring** van betrokkenen vereisen.
* Wanneer de **kernactiviteiten** bestaan uit **grootschalige verwerking** van bijzondere categorieën gegevens (artikel 9 AVG) of gegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten (artikel 10 AVG).
* Wanneer de EU- of nationale wetgeving een aanstelling oplegt.
De DPO moet beschikken over deskundige kennis van gegevensbeschermingsrecht en -praktijken en moet zijn taken onafhankelijk kunnen uitvoeren, zonder conflicten van belangen. Rollen zoals die van financieel verantwoordelijke, marketingmanager, HR-manager, IT-verantwoordelijke, of compliance- en risicomanager zijn vaak **incompatibel** met de functie van DPO.
#### 5.1.3 Contractuele regelingen
Bij het verwerken van gegevens zijn er verschillende rollen en bijbehorende verplichtingen:
* **Gegevensverwerkingsovereenkomst (DPIA):**
* Vereist wanneer een verwerker namens een verwerkingsverantwoordelijke gegevens verwerkt.
* Bevat een beschrijving van de verwerking, de verplichtingen en rechten van de verwerkingsverantwoordelijke, en specifieke verplichtingen voor de verwerker (bijv. handelen op instructie, geheimhouding, beveiligingsmaatregelen, subverwerkers, bijstand aan verwerkingsverantwoordelijke, audits).
* De overeenkomst moet specifieker zijn dan de AVG zelf en gedetailleerd de concrete implementatie beschrijven.
* **Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheidsovereenkomst:**
* Regelt de gezamenlijke verwerking van persoonsgegevens door twee of meer verwerkingsverantwoordelijken.
* Definieert de respectieve verantwoordelijkheden voor naleving van de AVG, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van betrokkenen en de transparantieverplichtingen.
* Een contactpunt voor betrokkenen kan worden aangewezen.
* De essentie van de overeenkomst moet beschikbaar worden gesteld aan betrokkenen.
#### 5.1.4 Registers van verwerkingsactiviteiten (ROPA)
* **Artikel 30 AVG:** Verplicht voor verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers, tenzij de organisatie minder dan 250 personen tewerkstelt en de verwerking niet waarschijnlijk een risico inhoudt, niet incidenteel is, en geen bijzondere categorieën van gegevens of gegevens over strafrechtelijke veroordelingen betreft.
* Bevat minimaal informatie over de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke/verwerker en de DPO, de doeleinden van de verwerking, categorieën van betrokkenen en gegevens, ontvangers, gegevensoverdrachten naar derde landen, bewaartermijnen en een algemene beschrijving van beveiligingsmaatregelen.
#### 5.1.5 Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
* **Artikel 35 AVG:** Een proces waarbij de verwerking wordt beschreven, de noodzaak en proportionaliteit worden beoordeeld, en de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen worden geïdentificeerd en beheerd.
* Een DPIA is verplicht wanneer de verwerking waarschijnlijk een hoog risico oplevert. Criteriastelsels, zoals die van de EDPB, helpen bij het bepalen van dit hoge risico.
* Nationale toezichthoudende autoriteiten stellen lijsten op van verwerkingen waarvoor een DPIA verplicht is of juist niet.
### 5.2 Handhaving op Europees en nationaal niveau
#### 5.2.1 Toezichthoudende autoriteiten in België
* De **Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA)** is de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit in België.
* Taken omvatten het behandelen van meldingen van datalekken, klachten van betrokkenen, advisering over wetgevingsvoorstellen en het onderzoeken van inbreuken.
* Bevoegdheden omvatten het opleggen van correctieve maatregelen, zoals schikkingen of boetes.
* Beslissingen van de GBA kunnen worden aangevochten bij de **Marktenkamer**.
#### 5.2.2 Handhavingsopties
Naast de administratieve procedures bij de GBA, zijn er andere handhavingsopties:
* **Effectieve rechterlijke bescherming (artikel 79 AVG).**
* **Vorderingen tot staking** van oneerlijke handelspraktijken.
* **Civiele vorderingen** op basis van de algemene aansprakelijkheidsregels.
* **Strafrechtelijke sancties** kunnen worden opgelegd in bepaalde gevallen.
* Beroepsmogelijkheden bij de **Raad van State** voor administratieve beslissingen, tenzij een specifieke rechter bevoegd is.
#### 5.2.3 Europees niveau: De European Data Protection Board (EDPB)
* De **EDPB** bestaat uit vertegenwoordigers van alle nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
* De EDPB geeft bindende beslissingen via de **consistentieprocedure** wanneer toezichthoudende autoriteiten het niet eens worden over grensoverschrijdende gevallen.
* Het **"one-stop-shop" mechanisme** (artikel 56 AVG) regelt dat verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers met een hoofdvestiging in de EU in principe met slechts één toezichthoudende autoriteit (de leidende toezichthoudende autoriteit - LSA) te maken hebben voor grensoverschrijdende verwerkingen.
> **Tip:** Het one-stop-shop mechanisme is ontworpen om grensoverschrijdende handhaving te stroomlijnen en de administratieve last voor organisaties te verminderen.
#### 5.2.4 Grensoverschrijdende gevallen en de one-stop-shop
* De **leidende toezichthoudende autoriteit (LSA)** is primair verantwoordelijk voor de supervisie van grensoverschrijdende verwerkingen.
* Andere toezichthoudende autoriteiten kunnen optreden als **betrokken toezichthoudende autoriteit** als zij relevant zijn voor de verwerking of wanneer een klacht bij hen is ingediend.
* Er zijn uitzonderingen op de one-stop-shop, zoals gevallen die betrekking hebben op wettelijke verplichtingen, openbaar belang, spoedeisende zaken, of wanneer de onderlinge bijstand mislukt.
### 5.3 Cookies en soortgelijke trackingtechnologieën
Cookies zijn kleine tekstbestandjes die op een apparaat van een gebruiker worden geplaatst en informatie opslaan.
#### 5.3.1 Categorieën cookies
Cookies kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria:
* **Essentiële cookies:** Noodzakelijk voor de basisfunctie van de website.
* **Functionele cookies:** Verbeteren de gebruikerservaring door voorkeuren te onthouden.
* **Analytische cookies:** Verzamelen informatie over hoe gebruikers de website gebruiken (vaak geanonimiseerd).
* **Marketing cookies:** Worden gebruikt om gebruikers over websites heen te volgen voor gerichte advertenties.
* **Sessiecookies:** Blijven actief gedurende de browsersessie en worden verwijderd bij het sluiten van de browser.
* **Persistente cookies:** Blijven langer op het apparaat van de gebruiker staan voor een vooraf bepaalde duur.
* **First-party cookies:** Geplaatst door de website die de gebruiker bezoekt.
* **Third-party cookies:** Geplaatst door domeinen anders dan die welke door de gebruiker worden bezocht.
#### 5.3.2 Juridisch kader
* **Artikel 5.3 van de ePrivacy-richtlijn (en artikel 10/2 van de Belgische Wet op de bescherming van persoonsgegevens):** Dit artikel regelt de toegang tot informatie die op het eindapparaat van een gebruiker is opgeslagen of de opslag van informatie op dat eindapparaat.
* Dit artikel is van toepassing ongeacht of de informatie persoonsgegevens bevat of niet.
* Toestemming is vereist voor het plaatsen of raadplegen van niet-essentiële cookies.
#### 5.3.3 Praktische implementatie en geldige toestemming
* **Informatieplicht:** Gebruikers moeten worden geïnformeerd over de cookies, hun duur, de opslagperiode van gegevens, en eventuele derde partijen die toegang hebben tot de cookies. Dit moet geïntegreerd worden in de privacykennisgeving.
* **Cookiebanners:** Moeten een duidelijke optie bieden om cookies te accepteren, te weigeren, of instellingen aan te passen.
* **Geldige toestemming:** Moet vrijelijk gegeven, specifiek, geïnformeerd, ondubbelzinnig en door een duidelijke bevestigende actie zijn. Het moet even eenvoudig zijn om toestemming in te trekken als om deze te geven.
> **Voorbeeld:** Een cookiebanner die een 'Accepteer alles' en een 'Weiger alles' knop op hetzelfde niveau toont, voldoet aan de vereisten. Een banner die de gebruiker dwingt om door meerdere niveaus te navigeren om cookies te weigeren, of die misleidende ontwerpelementen gebruikt, is niet compliant.
#### 5.3.4 Evoluties en toekomstige trends
De interpretatie en handhaving van cookie-gerelateerde regelgeving evolueert voortdurend. Er is een trend naar strengere handhaving, met name met betrekking tot het verkrijgen van geldige toestemming. Een 'cookieless' toekomst wordt onderzocht met alternatieve trackingmethoden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verantwoordelijke (Controller) | Een natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst of ander orgaan die, alleen of samen met anderen, de doeleinden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. |
| Verwerker (Processor) | Een natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst of ander orgaan die persoonsgegevens verwerkt namens de verantwoordelijke. |
| Persoonsgegevens | Alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (de betrokkene); een identificeerbare natuurlijke persoon is iemand die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van kenmerken zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of een of meer fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale kenmerken. |
| Verwerking | Een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling,megen van elkaar brengen, met elkaar in verband brengen, alsmede afscherming, uitwissing of vernietiging van gegevens. |
| Datalek | Een inbreuk op de beveiliging die onbedoeld of onrechtmatig vernietiging, verlies, wijziging of onbevoegde openbaarmaking van persoonsgegevens veroorzaakt, of onbevoegde toegang tot persoonsgegevens veroorzaakt. |
| Verwerkingsverantwoordelijke | De entiteit die de doeleinden en middelen van de verwerking van persoonsgegevens bepaalt. |
| Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) | Een proces om de noodzaak en proportionaliteit van de verwerking van persoonsgegevens te beoordelen, en om de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen te identificeren en te beperken. |
| Functionaris voor gegevensbescherming (FG) | Een persoon die binnen een organisatie toezicht houdt op de naleving van de AVG, adviseert en optreedt als contactpunt voor toezichthoudende autoriteiten en betrokkenen. |
| Legitiem belang | Een juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, waarbij het belang van de verwerkingsverantwoordelijke zwaarder weegt dan de belangen of grondrechten en -vrijheden van de betrokkene, tenzij de betrokkene een kind is. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een principe dat vereist dat de implementatie van verplichtingen, zoals de beveiliging van gegevens, evenredig is aan het risico en de omvang van de verwerkingsactiviteit. |
| Transparantiebeginsel | Het principe dat informatie over de verwerking van persoonsgegevens duidelijk, begrijpelijk en toegankelijk moet zijn voor de betrokkene. |
| Toezichthoudende autoriteit | Een onafhankelijke overheidsinstantie die is ingesteld om de naleving van de AVG te monitoren en te handhaven. |
| E-privacy richtlijn | Een EU-richtlijn die specifieke regels bevat voor de bescherming van persoonsgegevens en privacy in de elektronische communicatiesector, inclusief regels voor cookies. |
| Cookie | Een klein tekstbestand dat door een website op het apparaat van een gebruiker wordt geplaatst om informatie op te slaan, zoals voorkeuren of sessiegegevens. |
| Persoonsgegevens | Alle informatie die direct of indirect herleidbaar is tot een specifieke persoon. |
| Gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen (Privacy by Design and by Default) | Principes die vereisen dat gegevensbescherming en privacy vanaf het begin worden geïntegreerd in de ontwikkeling van systemen en processen, en dat standaardinstellingen de privacy maximaliseren. |
| Joint Controller | Twee of meer verantwoordelijken die gezamenlijk de doeleinden en middelen van de verwerking van persoonsgegevens bepalen. |
| Gegevensverwerkingsovereenkomst (DPA) | Een contract tussen een verwerkingsverantwoordelijke en een verwerker waarin de specifieke verwerkingsactiviteiten, de verantwoordelijkheden en de verplichtingen van beide partijen worden vastgelegd. |
Cover
7. L&T_2025-26_Artificial Intelligence I.pptx
Summary
# De evolutie van regelgeving voor kunstmatige intelligentie
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de evolutie van regelgeving voor kunstmatige intelligentie, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. De evolutie van regelgeving voor kunstmatige intelligentie
De evolutie van regelgeving voor kunstmatige intelligentie (AI) markeert een duidelijke verschuiving van louter ethische principes naar bindende wettelijke kaders, met een groeiende erkenning van de noodzaak voor specifieke AI-regelgeving naast bestaande wetten.
### 1.1 De context van bestaande wetgeving en de noodzaak van specifieke regelgeving
AI is geen nieuwe technologie en valt in veel gevallen al onder bestaande wettelijke kaders. Wetten zoals contractenrecht (bijvoorbeeld transparantievereisten voor AI-gestuurde contentmoderatie), cyberbeveiligingsrecht en sector-specifieke regelgeving (zoals productveiligheidsregels) zijn reeds relevant voor het gebruik van AI-systemen. Echter, naarmate AI populairder werd, ontstond er een roep van beleidsmakers en maatschappelijke actoren om specifieke regelgeving te overwegen die buiten deze bestaande kaders valt.
Er zijn twee belangrijke redenen voor deze roep om specifieke regelgeving:
* **Moeilijkheden bij de toepassing van bestaande regels:** Veel bestaande regels zijn theoretisch wel van toepassing op specifieke AI-systemen, maar de praktische toepassing ervan kan complex en moeilijk zijn.
* **Unieke kenmerken van AI-systemen:** AI-systemen bezitten bepaalde kenmerken die mogelijk specifieke wetgeving vereisen om de risico's adequaat te beheersen.
### 1.2 De verschuiving van ethische principes naar bindende wetgeving
De ontwikkeling van AI-regelgeving kan worden gekenmerkt door een verschuiving van het naleven van ethische principes naar het voldoen aan bindende wettelijke normen.
#### 1.2.1 Ethische principes als initiële richtlijnen
In de beginfase van de ontwikkeling van een technologie, wanneer de werking en potentiële risico's nog niet volledig duidelijk zijn, wordt vaak teruggevallen op ethische principes. Deze principes moeten gerespecteerd worden tijdens het ontwerp en de ontwikkeling van de technologie. Voorbeelden van dergelijke principes omvatten:
* UNESCO-aanbeveling inzake de ethiek van kunstmatige intelligentie
* AI-principes en ethiekrichtlijnen voor betrouwbare AI
* Richtlijnen inzake AI en gegevensbescherming
* Resoluties van de Algemene Vergadering van de VN ter bevordering van veilige, zekere en betrouwbare AI-systemen
Hoewel deze principes positief kunnen zijn voor bedrijven door hun brede formulering, leiden ze ook tot juridische onzekerheid. Het is vaak niet duidelijk wat deze principes concreet inhouden, wat handhaving bemoeilijkt voor regelgevende instanties. Er is een sterke verbinding tussen deze principes en de latere regelgevende kaders.
> **Tip:** Ethiek dient als een belangrijke voorloper voor wetgeving. Naarmate de maatschappij meer leert over de risico's van een technologie, neigt men naar strengere regulering.
#### 1.2.2 De opkomst van juridische kaders
Naarmate de risico's van AI beter worden begrepen, neemt de noodzaak voor strengere, bindende regelgeving toe. Dit leidt tot de ontwikkeling van juridische kaders op nationaal en internationaal niveau.
##### 1.2.2.1 Raad van Europa
De Raad van Europa heeft zich gericht op de ontwikkeling van regelgeving met nadruk op mensenrechten en een risicogebaseerd systeem met horizontale vereisten. De totstandkoming van een convention is een langdurig proces geweest, waarbij de CAHAI (Committee on Artificial Intelligence) werd omgevormd tot de CAI (Committee on Artificial Intelligence).
* **Raad van Europa Kaderverdrag inzake AI:** Dit verdrag is juridisch bindend voor staten na ratificatie en staat open voor niet-leden van de Raad van Europa. Het is een product van consensus, wat leidde tot de kritiek dat de bepalingen aanzienlijk verwaterd werden tijdens het opstelproces. Het hoofddoel is te waarborgen dat activiteiten binnen de levenscyclus van AI-systemen volledig in overeenstemming zijn met mensenrechten, democratie en de rechtsstaat. Hoewel het verdrag algemeen en abstract is, vereist het concretisering om de principes in de praktijk te brengen. Het erkent de negatieve impact van AI en verplicht staten tot het implementeren van regels ter bescherming van mensenrechten. Enkele concrete verplichtingen met betrekking tot transparantie worden genoemd, en bepaalde AI-systemen die niet in lijn zijn met mensenrechten worden verboden.
##### 1.2.2.2 Europese Unie: van ethische principes naar de AI Act
De Europese Commissie heeft een aanpak gevolgd die begon met ethische principes en evolueerde naar een nieuw juridisch instrument, de AI Act.
* **White Paper On Artificial Intelligence - A European approach to excellence and trust (2020):** Deze white paper erkende dat ontwikkelaars en gebruikers van AI al onderworpen waren aan bestaande Europese wetgeving op het gebied van fundamentele rechten (zoals gegevensbescherming, privacy, non-discriminatie), consumentenbescherming en productveiligheid. Er werd echter ook gewezen op de specifieke kenmerken van AI, zoals opaciteit, die de toepassing en handhaving van bestaande wetgeving bemoeilijkten. De noodzaak om te onderzoeken of de huidige wetgeving volstond, of aanpassingen nodig waren, of zelfs nieuwe wetgeving, werd benadrukt. Een solide Europees regelgevend kader voor betrouwbare AI werd gezien als essentieel voor de bescherming van burgers en de bevordering van de interne markt en de Europese industriële basis in AI.
* **De weg naar de AI Act:** De introductie van krachtige generatieve AI en Large Language Models (LLM's) zoals ChatGPT, die niet expliciet werden behandeld in eerdere ontwerpen, noodzaakte aanpassingen. Uiteindelijk bevat de AI Act bepalingen voor algemene AI-modellen. Het begrijpen en implementeren van de verplichtingen van de AI Act blijft echter een uitdaging.
> **Example:** De opkomst van generatieve AI, zoals ChatGPT, vereiste aanpassingen in de voorgestelde AI Act, omdat deze specifieke technologieën niet eerder volledig waren meegenomen in de regelgevende plannen.
#### 1.3 Recente ontwikkelingen, twijfels en druk voor aanpassing
De ontwikkeling en implementatie van AI-regelgeving verloopt niet zonder slag of stoot. Er is recentelijk sprake van twijfels en druk om regels te versoepelen of de implementatie ervan uit te stellen.
* **Twijfels en tegenstand:** Sommige lidstaten, zoals Frankrijk, hebben gepleit voor lichtere regelgeving uit vrees dat strenge regels de concurrentiepositie met grote Amerikaanse en Chinese bedrijven zouden kunnen schaden. CEO's van grote bedrijven hebben formeel verzocht om een pauze in de implementatie van de AI Act, wat leidde tot een debat over het "stop the clock"-scenario. De vrees bestaat dat sommige verplichtingen te moeilijk zijn om te implementeren.
* **Reactie van de Commissie:** Hoewel de Europese Commissie niet heeft ingestemd met een algemene pauze, zal zij wel vereenvoudigingen voorstellen voor enkele regels, onder meer via de Digital Omnibus.
* **Terugtrekking van de AI Liability Directive:** Een instrument dat bedoeld was om de aansprakelijkheidsregels voor AI te harmoniseren, de AI Liability Directive, is door de Commissie ingetrokken omdat er geen consensus kon worden bereikt. Dit onderstreept de uitdagingen bij het vinden van brede steun voor nieuwe regelgeving.
* **Roep om strengere regelgeving voor specifieke AI-toepassingen:** Tegelijkertijd is er ook een roep om juist strengere regelgeving voor bepaalde AI-toepassingen, bijvoorbeeld met betrekking tot kunstmatige superintelligentie, waarbij wordt bepleit om nu al maatregelen te nemen voordat deze technologie zich volledig ontwikkelt.
De kern van deze debatten draait vaak om de balans tussen het bevorderen van innovatie en het beschermen van de rechten van burgers tegen de negatieve impact van AI. De vraag is wat de gevolgen zouden zijn voor het bereiken van deze beschermingsdoelen indien de implementatie wordt uitgesteld.
> **Example:** De terugtrekking van de AI Liability Directive door de Europese Commissie toont aan hoe moeilijk het kan zijn om consensus te bereiken over de precieze vorm van AI-regelgeving, zelfs binnen de EU.
Nathalie Smuha benadrukt dat AI een door mensen ontwikkelde tool is en dat, hoewel het schadelijk kan zijn, we ook intelligent genoeg moeten zijn om governancekaders te creëren die het goede gebruik ervan bevorderen en (on)bedoelde schade vermijden.
De komende periode zal een diepere analyse van de EU AI Act worden verwacht, wat de uitdagingen en de verdere evolutie van AI-regelgeving zal verduidelijken.
---
# Internationale en Europese regelgevende kaders voor AI
Dit hoofdstuk onderzoekt de ontwikkeling van regelgevende kaders voor kunstmatige intelligentie (AI), met een focus op het Kaderverdrag inzake AI van de Raad van Europa en de weg van de Europese Unie naar de AI Act, inclusief hun doelstellingen en kritieken.
### 2.1 Evolutie van AI-regulering: van ethiek naar bindend recht
De regulering van AI heeft een evolutie doorgemaakt van ethische principes naar bindende juridische kaders. Initiële benaderingen richtten zich op ethische richtlijnen en principes, zoals die van de Europese Commissie voor Trustworthy AI, de UNESCO-aanbeveling inzake de ethiek van AI, en resoluties van de VN. Deze principes omvatten concepten als menselijk toezicht en transparantie. Hoewel deze ethische kaders nuttig zijn in de vroege ontwikkelingsfasen van technologie, kunnen ze leiden tot juridische onzekerheid vanwege hun abstracte aard en moeilijkheden bij handhaving. Naarmate het begrip van AI-systemen en hun risico's toenam, groeide de behoefte aan strengere, bindende wetgeving.
### 2.2 Het Kaderverdrag inzake AI van de Raad van Europa
De Raad van Europa heeft een belangrijke stap gezet met de ontwikkeling van het Kaderverdrag inzake AI. Na een studie door het CAHAI (Committee on Artificial Intelligence), werd besloten tot de opstelling van een juridisch bindend verdrag.
#### 2.2.1 Doelstellingen en kenmerken
Het hoofddoel van het verdrag is het waarborgen dat activiteiten gedurende de levenscyclus van AI-systemen volledig in overeenstemming zijn met de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat. Het verdrag is een product van consensus en staat open voor ratificatie door niet-leden van de Raad van Europa.
#### 2.2.2 Risicogebaseerd en horizontaal systeem
Het verdrag hanteert een risicogebaseerd systeem en stelt horizontale vereisten op. Het erkent de potentiële negatieve impact van AI en verplicht staten om regels in te voeren ter bescherming van de mensenrechten. Hoewel het verdrag probeert ethische principes bindend te maken en enkele concrete verplichtingen op het gebied van transparantie bevat, is het door de brede consensus tijdens de opstelling vaak abstract en algemeen geformuleerd. Dit vereist aanzienlijke concretisering om de principes in de praktijk te kunnen toepassen.
#### 2.2.3 Kritiek op het verdrag
Een belangrijke kritiek op het Kaderverdrag is dat de bepalingen tijdens het opstellingsproces aanzienlijk zijn verwaterd. Hierdoor is er kritiek dat het verdrag, hoewel een belangrijke stap, mogelijk onvoldoende concreet is om effectief te worden gehandhaafd en om de beoogde bescherming volledig te garanderen.
### 2.3 De Europese Unie: de weg naar de AI Act
De Europese Unie heeft een meer gedetailleerde en specifieke aanpak gevolgd met de ontwikkeling van de AI Act. De EU erkent dat bestaande wetgeving (zoals op het gebied van gegevensbescherming, non-discriminatie, consumentenbescherming en productveiligheid) ook van toepassing is op AI-systemen. Echter, specifieke kenmerken van AI, zoals de 'onzichtbaarheid' van systemen, kunnen de toepassing en handhaving van deze wetgeving bemoeilijken.
#### 2.3.1 Van witte papieren naar een juridisch instrument
In 2020 publiceerde de Europese Commissie een White Paper "On Artificial Intelligence - A European approach to excellence and trust". Hierin werd de behoefte onderkend om te onderzoeken of de bestaande wetgeving adequaat is, of aanpassingen nodig zijn, of dat nieuwe wetgeving vereist is om de risico's van AI effectief aan te pakken en een interne markt voor betrouwbare AI te creëren. Dit leidde tot de ontwikkeling van de AI Act.
#### 2.3.2 Ontwikkeling en aanpassingen van de AI Act
De AI Act is een ambitieuze poging om een omvattend juridisch kader voor AI te creëren. Tijdens het wetgevingsproces zijn er echter discussies ontstaan, mede ingegeven door snelle technologische ontwikkelingen zoals generatieve AI en grote taalmodellen (LLM's). Hierdoor moesten aanpassingen worden gedaan om ook deze 'general purpose AI models' te adresseren.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke risicoklassen en de bijbehorende verplichtingen binnen de AI Act te begrijpen, aangezien deze de kern vormen van de regulering.
#### 2.3.3 Kritiek en recente evoluties
De AI Act heeft te maken gehad met diverse kritieken en recente evoluties:
* **Druk voor versoepeling:** Sommige lidstaten, zoals Frankrijk, hebben gepleit voor lichtere regulering uit vrees dat strenge regels de concurrentiepositie van Europese AI-bedrijven zouden kunnen schaden ten opzichte van Amerikaanse en Chinese concurrenten.
* **Verzoek om uitstel:** CEO's van grote bedrijven hebben formeel verzocht om een pauze in de implementatie van de AI Act, argumenterend dat bepaalde verplichtingen moeilijk uitvoerbaar zijn. Hoewel de Europese Commissie hier tot op heden niet mee heeft ingestemd, is er wel aangekondigd dat er vereenvoudigingen voor sommige regels zullen komen.
* **Intrekking van de AI Liability Directive:** Een ander instrument, de AI Liability Directive, die tot doel had de aansprakelijkheidsregels voor AI te harmoniseren, is door de Commissie ingetrokken wegens een gebrek aan consensus.
> **Example:** De introductie van generatieve AI zoals ChatGPT dwong bijvoorbeeld tot een heroverweging van de AI Act, aangezien de oorspronkelijke tekst mogelijk onvoldoende rekening hield met de specifieke kenmerken en risico's van dergelijke modellen.
Tegelijkertijd is er ook een roep om strengere regulering voor bepaalde AI-toepassingen, wat de complexiteit van het regelgevingslandschap onderstreept. De fundamentele vraag blijft hoe innovatie kan worden bevorderd terwijl de negatieve impact op de rechten van burgers wordt geminimaliseerd.
De ontwikkeling van deze internationale en Europese kaders toont de voortdurende inspanning om een balans te vinden tussen technologische vooruitgang en de bescherming van fundamentele waarden en rechten.
---
# Recente ontwikkelingen en uitdagingen in AI-regelgeving
Dit onderdeel bespreekt de huidige twijfels en druk om regels te versoepelen of implementatie uit te stellen, evenals oproepen voor strengere regelgeving voor specifieke AI-toepassingen.
### 3.1 Tegenstrijdige stromingen in AI-regelgeving
De ontwikkeling van AI-regelgeving kent twee tegengestelde trends: enerzijds is er druk om bestaande of geplande regels te versoepelen of de implementatie ervan uit te stellen, anderzijds zijn er oproepen tot strengere regulering voor specifieke AI-toepassingen.
#### 3.1.1 Twijfels en druk tot versoepeling of uitstel
Er ontstaan twijfels over de huidige regelgeving en er is druk om deze te versoepelen of de implementatie ervan uit te stellen. Dit wordt gedreven door verschillende factoren:
* **Competitiviteitsangst:** Landen en bedrijven vrezen dat strenge regelgeving hun concurrentievermogen ten opzichte van andere regio's (zoals de Verenigde Staten en China) zal schaden. Een voorbeeld hiervan is Frankrijk, dat pleitte voor lichtere regelgeving uit vrees dat strenge regels hun nationale AI-bedrijven zouden belemmeren.
* **Formele verzoeken tot uitstel:** CEO's van bedrijven hebben formeel verzocht aan de Europese Commissie om de implementatie van de AI Act te pauzeren, met het argument dat bepaalde verplichtingen moeilijk te implementeren zijn. Dit debat wordt ook wel aangeduid als het "stop the clock debate".
* **Intrekking van wetgevingsvoorstellen:** De Europese Commissie heeft een voorstel voor een AI-aansprakelijkheidsrichtlijn ingetrokken omdat er geen consensus kon worden bereikt over de harmonisatie van aansprakelijkheidsregels voor AI.
Hoewel de Europese Commissie tot op heden niet heeft ingestemd met een algemene pauze, plant zij wel simplificaties voor sommige regels, ook voor andere instrumenten dan alleen de AI Act, via een zogenoemd "Digital Omnibus".
> **Tip:** Het begrijpen van de economische en strategische drijfveren achter deze druk tot versoepeling is cruciaal om de dynamiek in AI-regelgeving te doorgronden.
#### 3.1.2 Oproepen tot strengere regelgeving voor specifieke AI-toepassingen
Tegelijkertijd groeit de roep om specifiekere en strengere regelgeving voor bepaalde AI-toepassingen. Dit komt voort uit de erkenning dat AI-systemen, ondanks hun potentieel, ook aanzienlijke risico's met zich mee kunnen brengen.
* **Risicogebaseerde benadering:** De onderliggende gedachte is dat AI-systemen, net als andere mensgemaakte hulpmiddelen, zowel positieve als negatieve gevolgen kunnen hebben. Het doel is om de positieve toepassingen te benutten en de negatieve (opzettelijke of onopzettelijke) schadelijke effecten te vermijden.
* **Noodzaak van governance:** Er is een consensus dat voldoende intelligentie nodig is om niet alleen AI-systemen te creëren, maar ook om passende governance-kaders te ontwikkelen die het goede gebruik bevorderen en schadelijk gebruik ontmoedigen.
* **Voorbeelden van concrete oproepen:** Er zijn initiatieven die pleiten voor een verbod op bepaalde geavanceerde vormen van AI, zoals kunstmatige superintelligentie, nog voordat deze volledig zijn ontwikkeld, om zo catastrofale risico's te voorkomen.
> **Example:** De discussie rondom generatieve AI en grote taalmodellen (LLM's) illustreert deze trend. De initiële versies van de AI Act hielden hier onvoldoende rekening mee, wat leidde tot aanpassingen om specifieke bepalingen voor algemene AI-modellen op te nemen.
Deze tegenstrijdige stromingen benadrukken de complexe en dynamische aard van AI-regelgeving, waarbij een constante afweging moet worden gemaakt tussen het stimuleren van innovatie en het waarborgen van fundamentele rechten en veiligheid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kunstmatige Intelligentie (AI) | AI is een technologie die wordt gebruikt om systemen te creëren die taken kunnen uitvoeren die normaal menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. |
| Regelgevingsvacuüm | Een situatie waarin er geen specifieke wetten of voorschriften bestaan om een bepaalde technologie of activiteit te beheersen, wat kan leiden tot onzekerheid en potentiële risico's. |
| Ethische principes | Richtlijnen en normen die het gewenste gedrag en de waarden uitdrukken die worden nagestreefd bij de ontwikkeling en toepassing van AI, gericht op het waarborgen van een verantwoorde en mensgerichte technologie. |
| Bindende wetgeving | Formele wetten en voorschriften die wettelijk afdwingbaar zijn en waaraan individuen en organisaties zich moeten houden, met sancties bij niet-naleving. |
| Risicogebaseerd systeem | Een regelgevend benadering die de mate van regulering afstemt op het potentiële risiconiveau van een AI-systeem, waarbij systemen met hogere risico's strengere vereisten hebben. |
| Menselijk toezicht | Het mechanisme waarbij menselijke tussenkomst of controle mogelijk is bij de werking van AI-systemen, met name om de output te corrigeren of de naleving van principes te waarborgen. |
| Juridische onzekerheid | Een staat van onduidelijkheid met betrekking tot de toepassing en interpretatie van wetten, waardoor het voor bedrijven en individuen moeilijk is om te weten welke regels van toepassing zijn en hoe ze moeten worden nageleefd. |
| Kaderverdrag | Een internationale overeenkomst die een juridisch bindend kader biedt voor lidstaten, die verplichtingen schetst die na ratificatie moeten worden nageleefd, en die openstaat voor niet-lidstaten. |
| Generatieve AI | Een type AI dat in staat is om nieuwe content te creëren, zoals tekst, afbeeldingen, muziek of code, gebaseerd op de patronen en structuren die het heeft geleerd uit trainingsdata. |
| AI Act | Een voorgestelde verordening van de Europese Unie die tot doel heeft een alomvattend regelgevend kader voor kunstmatige intelligentie te creëren, met regels gebaseerd op risiconiveaus om de veiligheid en fundamentele rechten te waarborgen. |
Cover
8. L&T_2025-26_Artificial Intelligence_II.pptx
Summary
# De Europese Unie AI Act
De Europese Unie AI Act is een baanbrekende verordening die een geharmoniseerd juridisch kader creëert voor de ontwikkeling, het op de markt brengen en het gebruik van AI-systemen binnen de Unie, met als doel het bevorderen van betrouwbare, mensgerichte AI en het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van gezondheid, veiligheid, fundamentele rechten en milieu.
## 1. Overzicht van de EU AI Act
De AI Act is een horizontale verordening die gericht is op het creëren van een consistent niveau van bescherming in de hele Unie. Het hanteert een risicogebaseerde benadering om ervoor te zorgen dat de eisen proportioneel zijn aan de potentiële risico's die AI-systemen met zich meebrengen. Het is ontworpen als een dynamisch en evoluerend raamwerk, met de mogelijkheid tot aanpassing door middel van gedelegeerde en uitvoeringsbesluiten, richtlijnen en gedragscodes.
### 1.1 Doelstellingen van de AI Act
De belangrijkste doelstellingen van de AI Act zijn:
* Het verbeteren van de werking van de interne markt voor AI-systemen.
* Het bevorderen van de adoptie van mensgerichte en betrouwbare kunstmatige intelligentie.
* Het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, veiligheid, fundamentele rechten (waaronder democratie, rechtsstaat en milieubescherming) tegen schadelijke effecten van AI-systemen.
* Het ondersteunen van innovatie op het gebied van AI.
### 1.2 Reikwijdte van de AI Act
De AI Act is van toepassing op:
* **Providers** die AI-systemen of algemene AI-modellen op de markt brengen of in gebruik nemen in de Unie, ongeacht hun vestigingsplaats.
* **Deployers** (gebruikers) van AI-systemen die gevestigd zijn in de Unie.
* **Providers en deployers** van AI-systemen die gevestigd zijn in een derde land, maar waarvan de output binnen de Unie wordt gebruikt (extraterritorialiteit).
* **Importeurs en distributeurs** van AI-systemen.
* **Productfabrikanten** die AI-systemen samen met hun producten op de markt brengen of in gebruik nemen.
* **Gemachtigde vertegenwoordigers** van providers die niet in de Unie zijn gevestigd.
* **Betrokken personen** die zich in de Unie bevinden.
De verordening is **niet** van toepassing op:
* Activiteiten gericht op onderzoek, testen of ontwikkeling van AI-systemen of modellen voordat deze op de markt worden gebracht of in gebruik worden genomen (tenzij het testen onder reële omstandigheden betreft).
* Natuurlijke personen die AI-systemen gebruiken voor puur persoonlijke, niet-professionele activiteiten.
> **Tip:** De AI Act bevat een gedetailleerde definitie van 'AI-systeem' om de reikwijdte duidelijk af te bakenen. Deze definitie is machine-gebaseerd, opereert met wisselende autonomie en kan zich aanpassen na implementatie, met als doel het genereren van outputs zoals voorspellingen, content, aanbevelingen of beslissingen die fysieke of virtuele omgevingen kunnen beïnvloeden.
### 1.3 Algemene structuur en risicogebaseerde benadering
De AI Act structureert de regulering op basis van een risicogebaseerde aanpak, waarbij de inhoud en het type regels worden afgestemd op de intensiteit en omvang van de risico's die AI-systemen kunnen genereren. Deze aanpak kent de volgende categorieën:
* **Verboden AI-praktijken:** Bepaalde praktijken worden verboden omdat ze in strijd zijn met de Uniewaarden (menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, democratie, rechtsstaat) en fundamentele rechten (niet-discriminatie, gegevensbescherming, privacy, rechten van het kind).
* **Hoog-risico AI-systemen:** Systemen die een aanzienlijk risico op schade aan gezondheid, veiligheid of fundamentele rechten met zich meebrengen, zijn onderworpen aan strikte eisen.
* **AI-systemen met transparantieverplichtingen:** Bepaalde systemen die direct interageren met natuurlijke personen of synthetische content genereren, vallen onder specifieke transparantieregels.
* **Andere AI-systemen:** Systemen die geen significant risico vormen, kunnen vrij worden ontwikkeld en gebruikt onder bestaande wetgeving, met de optie tot vrijwillige naleving van vertrouwensprincipes.
#### 1.3.1 Verboden AI-praktijken (Artikel 5)
De volgende AI-praktijken zijn verboden:
* Het gebruik van subliminale technieken om gedrag te vertekenen en schade te veroorzaken.
* Het uitbuiten van kwetsbaarheden van personen (bv. leeftijd) om gedrag te vertekenen.
* Sociale scoring door publieke en private instanties.
* Profielgebaseerde voorspellende politie-inzet.
* Gerichte scraping van internet of camerabeelden voor het opbouwen van databases.
* Emotieherkenning in de werkplek en onderwijsinstellingen, tenzij voor medische of veiligheidsredenen (bv. monitoring van vermoeidheid bij piloten).
* Biometrische categorisatie van natuurlijke personen op basis van biometrische gegevens om ras, politieke meningen, vakbondslidmaatschap, religieuze of filosofische overtuigingen, of seksuele geaardheid af te leiden.
* Real-time gebruik van biometrische identificatie in openbaar toegankelijke ruimtes door wetshandhavingsinstanties, met enkele nauwe uitzonderingen (bv. zoektocht naar ontvoering slachtoffers).
> **Voorbeeld:** Het gebruik van AI door een callcenter om de emoties van medewerkers te volgen, zoals woede, is verboden. Ook het gebruik van emotieherkenning AI tijdens wervingsprocessen is niet toegestaan.
#### 1.3.2 Hoog-risico AI-systemen (Bijlage III)
AI-systemen worden als hoog-risico geclassificeerd als ze voldoen aan bepaalde criteria, met name wanneer ze worden gebruikt als veiligheidscomponent van producten die onder specifieke Unie harmonisatiewetgeving vallen (die een externe conformiteitsbeoordeling vereist), of wanneer het systeem zelf een product is dat zo'n beoordeling vereist. Dit omvat sectoren zoals:
* **Biometrie en continu toezicht op natuurlijke personen.**
* **Kritieke infrastructuur:** Systemen die essentieel zijn voor het beheer van verkeer, de levering van water, gas, elektriciteit en verwarming.
* **Onderwijs en beroepsopleiding:** Systemen die de toegang tot of toelating tot onderwijsinstellingen bepalen, of personen toewijzen aan instellingen.
* **Werkgelegenheid, arbeidsbeheer en toegang tot zelfstandig ondernemerschap:** Systemen voor werving en selectie, plaatsing van jobadvertenties, analyse van sollicitaties en evaluatie van kandidaten.
* **Toegang tot en genot van essentiële particuliere en publieke diensten en voordelen:** Systemen voor kredietwaardigheid, risicobepaling en prijsstelling voor levens- en zorgverzekeringen, classificatie van noodoproepen, en triage in de gezondheidszorg.
* **Rechtshandhaving:** Systemen die door of namens wetshandhavingsinstanties worden gebruikt om het risico op criminaliteit te beoordelen.
* **Migratie, asiel en grenscontrolebeheer.**
* **Administratie van justitie en democratische processen:** Systemen die rechtbanken helpen bij het onderzoeken en interpreteren van feiten en wetten, en bij het toepassen van wetten op concrete feiten.
> **Voorbeeld:** AI-systemen die worden gebruikt voor het werven en selecteren van werknemers worden als hoog-risico beschouwd vanwege hun aanzienlijke impact op de loopbaan van individuen en het risico op het bestendigen van discriminatie.
#### 1.3.3 Verplichtingen met betrekking tot hoog-risico AI-systemen
**Vereisten voor providers:**
* **Risicomanagementsystemen:** Een iteratief proces van identificatie, analyse en beheersing van risico's.
* **Datakwaliteit en -governance:** Maatregelen om biases te detecteren, voorkomen en mitigeren, en identificatie van datagaten.
* **Technische documentatie en registratie:** Gedetailleerde documentatie en logging voor traceerbaarheid.
* **Transparantie en informatieverschaffing:** Duidelijke informatie aan deployers.
* **Menselijk toezicht:** Mogelijkheden voor menselijke interventie.
* **Nauwkeurigheid, cyberbeveiliging en robuustheid.**
* **Kwaliteitsmanagementsysteem:** Vastgelegde beleidslijnen en procedures.
* **Post-market monitoring:** Systemen voor het melden van ernstige incidenten.
**Vereisten voor deployers:**
* Het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om AI-systemen te gebruiken in overeenstemming met de gebruiksaanwijzingen.
* Het toewijzen van menselijk toezicht aan gekwalificeerde personen.
* Informeren van natuurlijke personen wanneer zij worden blootgesteld aan een hoog-risico AI-systeem dat beslissingen beïnvloedt.
* Uitvoeren van een fundamentele rechten impactbeoordeling voorafgaand aan het gebruik van bepaalde hoog-risico AI-systemen.
Alle hoog-risico AI-systemen moeten worden geregistreerd in een publieke EU-database.
#### 1.3.4 Transparantieverplichtingen
AI-systemen die rechtstreeks interageren met natuurlijke personen moeten zo worden ontworpen dat deze personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem interageren, tenzij dit evident is.
Providers van AI-systemen die synthetische audio, beeld, video of tekst genereren (zoals deepfakes), moeten de output markeren op een machineleesbare manier die detecteerbaar is als kunstmatig gegenereerd of gemanipuleerd.
> **Voorbeeld:** Companion chatbots moeten duidelijk maken dat de gebruiker met een AI communiceert, om misleiding en onnodige afhankelijkheid te voorkomen.
#### 1.3.5 AI-systemen met systemische risico's (Algemene AI-modellen - GPAI)
Algemene AI-modellen (GPAI), zoals grote taalmodellen (LLM's), die een breed scala aan taken kunnen uitvoeren en in diverse toepassingen kunnen worden geïntegreerd, hebben specifieke verplichtingen. Dit geldt met name voor GPAI-modellen met systemische risico's (met hoge impactcapaciteiten).
**Algemene verplichtingen voor GPAI-providers:**
* Technische documentatie over het model.
* Informatie en documentatie om naleving van auteursrecht te waarborgen.
* Publieke beschikbaarstelling van een samenvatting van trainingsdata (via een template van het AI Office).
**Aanvullende verplichtingen voor GPAI-modellen met systemische risico's:**
* Het uitvoeren van model-evaluaties.
* Continu beoordelen en mitigeren van systemische risico's.
* Melden van incidenten en voldoen aan cybersecurity-vereisten.
De Europese Commissie, via het AI Office, heeft exclusieve toezichts- en handhavingsbevoegdheden voor GPAI-modellen, met boetes tot 3% van de totale wereldwijde omzet.
> **Tip:** De AI Act erkent de unieke rol van GPAI-modellen en de noodzaak voor transparantie en risicobeheer, vooral bij modellen met potentieel grote maatschappelijke impact.
#### 1.3.6 AI-systemen bedoeld voor kinderen
De AI Act besteedt bijzondere aandacht aan kinderen en hun rechten. Hoewel er geen aparte categorie "hoog-risico" voor AI-systemen specifiek bedoeld voor kinderen is, worden de rechten van kinderen expliciet vermeld in de overwegingen en worden ze als kwetsbare groep benoemd bij risicobeoordelingen. AI-systemen die kwetsbaarheden van kinderen exploiteren om hun gedrag te vertekenen, vallen onder de verboden praktijken.
Er is kritiek dat de AI Act mogelijk niet voldoende specifieke bescherming biedt aan kinderen, en dat een algemene verplichting tot specifieke bescherming voor kinderen en de toepassing van het voorzorgsprincipe wenselijk zou zijn.
#### 1.3.7 Deepfakes
Deepfakes, gedefinieerd als door AI gegenereerde of gemanipuleerde beelden, audio of video die authentiek of waarheidsgetrouw lijken, zijn specifiek gereguleerd.
* Providers van GPAI-systemen die synthetische content genereren, moeten de outputs markeren op een machineleesbare en detecteerbare manier.
* Gebruikers van deepfake-systemen moeten disclosure doen dat de content kunstmatig is gegenereerd of gemanipuleerd, tenzij het gaat om artistieke, satirische of fictieve werken, of wanneer het gebruik is toegestaan voor strafrechtelijke opsporing.
## 2. Monitoring en handhaving
De handhaving van de AI Act wordt uitgevoerd door de nationale bevoegde autoriteiten in de lidstaten, bijgestaan door het Europees AI Office. Dit orgaan zorgt voor technische expertise, coördinatie en toezicht, met name op GPAI-modellen.
* **Boetes:** Administratieve boetes kunnen oplopen tot 7% van de totale wereldwijde jaaromzet.
* **Remedies:** Natuurlijke of rechtspersonen die menen dat de AI Act is geschonden, en betrokkenen die negatief worden beïnvloed door beslissingen van hoog-risico AI-systemen, hebben recht op verduidelijking en uitleg.
> **Voorbeeld:** In het geval van een beslissing over een hypotheekaanvraag die is beïnvloed door een hoog-risico AI-systeem, heeft de aanvrager het recht op een duidelijke en betekenisvolle uitleg over de rol van het AI-systeem in dat besluitvormingsproces.
---
# Risicogebaseerde aanpak en verboden praktijken
De AI Act hanteert een risicogebaseerde aanpak om de ontwikkeling, het op de markt brengen en het gebruik van AI-systemen te reguleren, met als doel de interne markt te verbeteren, mensgerichte en betrouwbare AI te bevorderen en een hoog beschermingsniveau te waarborgen voor gezondheid, veiligheid, grondrechten, democratie, rechtsstaat en het milieu. De verordening verbiedt specifiek bepaalde AI-praktijken die als onacceptabel worden beschouwd omdat ze in strijd zijn met de waarden van de Unie en de daarin vervatte grondrechten.
### 2.1 De risicogebaseerde aanpak
De kern van de AI Act is de risicogebaseerde benadering, die een proportioneel en effectief geheel van bindende regels voorschrijft voor AI-systemen, afhankelijk van het type en de intensiteit van de risico's die zij kunnen genereren. Deze aanpak categoriseert AI-systemen op basis van hun risiconiveau, variërend van onacceptabel en hoog risico tot transparantie en minimaal risico.
#### 2.1.1 Verboden AI-praktijken
Artikel 5 van de AI Act verbiedt specifiek de volgende AI-praktijken, omdat deze de waarden van de Unie, zoals respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, democratie en de rechtsstaat, en de daarin vervatte grondrechten, waaronder het recht op non-discriminatie, gegevensbescherming, privacy en de rechten van het kind, schenden:
* **Gebruik van subliminale technieken:** Technieken die het gedrag van personen subliem beïnvloeden en schadelijk kunnen zijn.
* **Exploitatie van kwetsbaarheden:** Het misbruiken van kwetsbaarheden van personen (bijvoorbeeld leeftijd, handicap, sociale of economische situatie) om hun gedrag te beïnvloeden op een manier die aanzienlijke schade veroorzaakt of waarschijnlijk zal veroorzaken.
> **Voorbeeld:** AI-systemen die specifiek gericht zijn op kinderen en hen manipulatieve inhoud voorschotelen die hun gedrag negatief kan beïnvloeden.
* **Social scoring:** Het toekennen van een sociaal puntensysteem door publieke of private entiteiten, wat kan leiden tot discriminatie en beperking van vrijheden.
* **Voorspellende politie-inzet op basis van profilering:** Het inzetten van AI om criminaliteit te voorspellen op basis van de profilering van individuen, zonder solide wetenschappelijke onderbouwing of rechtsbasis, wat kan leiden tot discriminatie en schending van privacy.
* **Ongekwalificeerd scrapen van internet of CCTV voor gezichtsbeelden:** Het zonder specifieke toestemming verzamelen van gezichtsbeelden uit openbare bronnen, zoals internet of videobewakingssystemen, voor het opbouwen of uitbreiden van databases.
* **Emotieherkenning in de werkplek en onderwijsinstellingen:** Het gebruiken van AI om emoties van personen in de werk- of onderwijssfeer te detecteren, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor medische of veiligheidsredenen (bijvoorbeeld het monitoren van de vermoeidheid van een piloot).
> **Voorbeeld:** Een callcenter dat AI gebruikt om de emoties van medewerkers, zoals woede, te monitoren; AI-systemen voor emotieherkenning tijdens sollicitatieprocedures; camera's in een supermarkt om de emoties van werknemers te volgen.
* **Biometrische categorisatie op basis van gevoelige kenmerken:** Het categoriseren van personen op basis van biometrische gegevens om hun ras, politieke opvattingen, vakbondslidmaatschap, religieuze of filosofische overtuigingen of seksuele geaardheid af te leiden of te infereren.
* **Realtime externe biometrische identificatie in publiek toegankelijke ruimtes door wetshandhavingsinstanties:** Tenzij er sprake is van strikt omschreven uitzonderingen, zoals de opsporing van ontvoering slachtoffers, is het verboden om biometrische identificatie in realtime in publieke ruimtes toe te passen.
> **Tip:** De uitzonderingen op dit verbod zijn zeer beperkt en vereisen een zorgvuldige afweging van de proportionaliteit en noodzakelijkheid.
#### 2.1.2 Hoog-risico AI-systemen
AI-systemen die in Bijlage III van de AI Act zijn opgenomen, worden geclassificeerd als hoog-risico. Dit geldt onder meer voor:
* **AI als veiligheidscomponent of product:** AI-systemen die als veiligheidscomponent van een product dienen of zelf een product zijn dat onder specifieke EU-harmonisatiewetgeving valt en waarvoor een externe conformiteitsbeoordeling vereist is. Denk hierbij aan producten zoals machines, medische hulpmiddelen, en speelgoed.
* **Biometrie en biometrische identificatie:** Systemen die biometrische gegevens verwerken voor identificatie of categorisatie, met enkele beperkte uitzonderingen.
* **Kritieke infrastructuur:** AI-systemen die essentieel zijn voor het functioneren van vitale infrastructuur, zoals energievoorziening of transport.
* **Onderwijs en beroepsopleiding:** AI-systemen die worden gebruikt om toegang te verlenen, toelatingen te bepalen of personen toe te wijzen aan onderwijs- en beroepsopleidingsinstellingen.
> **Voorbeeld:** Een algoritme dat beslist over de toelating van studenten tot een universiteit, kan hoog-risico zijn vanwege de impact op toekomstige carrièrekansen.
* **Werkgelegenheid, arbeidsbeheer en toegang tot zelfstandig ondernemerschap:** AI-systemen die worden gebruikt voor werving, selectie, het analyseren en filteren van sollicitaties, of het evalueren van kandidaten.
> **Voorbeeld:** AI-gestuurde tools voor het screenen van cv's of het uitvoeren van video-interviews kunnen hoog-risico zijn vanwege het risico op discriminatie en de impact op loopbaanperspectieven.
* **Toegang tot en genot van essentiële privé- en publieke diensten en voordelen:** AI-systemen die beslissen over de toegang tot diensten zoals sociale bijstand, kredietverlening, het beoordelen van risico's en het bepalen van premies voor levens- en ziektekostenverzekeringen, of het classificeren van noodoproepen.
* **Rechtshandhaving:** AI-systemen die door of namens wetshandhavingsautoriteiten worden gebruikt voor doeleinden zoals het beoordelen van het risico dat een persoon slachtoffer wordt van criminele delicten.
* **Migratie, asiel en grenscontrolebeheer:** AI-systemen die worden ingezet bij deze processen.
* **Administratie van justitie en democratische processen:** AI-systemen die gerechtelijke autoriteiten ondersteunen bij de interpretatie van feiten en wetten, of die de uitkomst van verkiezingen of referenda proberen te beïnvloeden.
#### 2.1.3 Verplichtingen voor hoog-risico AI-systemen
Voor hoog-risico AI-systemen gelden specifieke, strikte verplichtingen voor zowel aanbieders als gebruikers (deployers):
* **Voor aanbieders:**
* **Risicobeheersingssystemen:** Een iteratief proces van identificatie, analyse en mitigatie van redelijkerwijs voorzienbare risico's.
* **Gegevenskwaliteit en -beheer:** Maatregelen om vooringenomenheid (bias) te detecteren, te voorkomen en te beperken.
* **Technische documentatie:** Gedetailleerde documentatie over het systeem.
* **Registratie en traceerbaarheid:** Logboekregistratie en traceerbaarheid van de werking van het systeem.
* **Transparantie en informatievoorziening:** Duidelijke informatie aan gebruikers over het systeem.
* **Menselijk toezicht:** Mogelijkheden voor menselijke interventie en controle.
* **Nauwkeurigheid, cybersecurity en robuustheid:** Zorgen voor betrouwbaarheid en veiligheid.
* **Kwaliteitsbeheersingssysteem:** Implementatie van beleid, procedures en instructies.
* **Monitoring na marktintroductie:** Systematische monitoring van de prestaties en risico's na ingebruikname.
* **Melding van ernstige incidenten:** Rapporteren van calamiteiten aan de bevoegde autoriteiten.
* **Voor gebruikers (deployers):**
* **Technische en organisatorische maatregelen:** Zorgen voor correct gebruik conform de instructies.
* **Menselijk toezicht:** Toewijzen van toezicht aan bevoegde personen met de nodige expertise.
* **Informatieplicht:** Informeren van natuurlijke personen wanneer zij worden blootgesteld aan een hoog-risico AI-systeem.
* **Impactbeoordeling grondrechten:** Voor bepaalde hoog-risico systemen is een beoordeling van de impact op grondrechten vereist, waarbij indien nodig belanghebbenden worden betrokken en relevante markttoezichtautoriteit op de hoogte wordt gesteld.
Alle hoog-risico AI-systemen moeten worden geregistreerd in een publieke EU-database.
#### 2.1.4 Transparantieverplichtingen
AI-systemen die direct interactie hebben met personen, of die synthetische inhoud genereren, vallen onder specifieke transparantieverplichtingen:
* **Interactie met personen:** Personen moeten geïnformeerd worden dat ze interageren met een AI-systeem, tenzij dit evident is.
* **Genereren van synthetische inhoud (deepfakes, etc.):** De output van AI-systemen die synthetisch audio, beeld, video of tekst genereren, moet machineleesbaar worden gemarkeerd als kunstmatig gegenereerd of gemanipuleerd. Uitzonderingen gelden voor artistieke, satirische of fictieve werken, of wanneer de inhoud onderworpen is aan menselijke redactie en een persoon redactieverantwoordelijkheid draagt.
> **Voorbeeld:** Een chatbot die een relatie van vertrouwen nabootst, moet duidelijk maken dat het om AI gaat.
> **Voorbeeld:** Een systeem dat een deepfake creëert, moet dit markeren, tenzij het een duidelijk artistiek of satirisch doel dient.
* **Gebruik van emotieherkennings- of biometrische categorisatiesystemen:** Personen moeten geïnformeerd worden over de werking van dergelijke systemen.
#### 2.1.5 Algemeen inzetbare AI (General-Purpose AI - GPAI)
Voor 'general-purpose AI'-modellen (GPAI-modellen) en -systemen, zoals grote taalmodellen (LLM's), gelden specifieke regels, mede vanwege hun brede toepasbaarheid en potentieel grote impact:
* **Algemene verplichtingen voor aanbieders van GPAI-modellen:**
* **Technische documentatie:** Informatie verstrekken aan downstream AI-aanbieders over het model.
* **Informatie- en documentatiebeleid:** Voldoen aan de auteursrechtwetgeving.
* **Samenvatting trainingsdata:** Een openbaar toegankelijke samenvatting van de gebruikte trainingsdata.
* **Aanvullende verplichtingen voor GPAI-modellen met systemische risico's:**
* **Model-evaluaties:** Continue beoordeling van het model.
* **Mitigatie van systemische risico's:** Actieve inspanningen om risico's te verminderen.
* **Rapportage van incidenten:** Melden van problemen en kwetsbaarheden.
* **Cybersecurityvereisten:** Naleving van beveiligingsstandaarden.
GPAI-modellen die worden geïntegreerd in hoog-risico AI-systemen, moeten voldoen aan de verplichtingen voor zowel GPAI als voor het specifieke hoog-risico systeem.
> **Tip:** De EU heeft een speciaal AI-bureau opgericht om toezicht te houden op de naleving en handhaving van de regels voor GPAI-modellen, met mogelijkheid tot aanzienlijke boetes bij overtredingen (tot 7% van de wereldwijde jaaromzet).
---
# Hoog-risico AI-systemen en transparantieverplichtingen
Dit onderdeel van de studiegids behandelt de classificatie van hoog-risico AI-systemen, de bijbehorende verplichtingen voor aanbieders en gebruikers, en de specifieke transparantieverplichtingen die voortvloeien uit de Europese AI Act.
## 3. Hoog-risico AI-systemen en transparantieverplichtingen
De Europese AI Act hanteert een risicogebaseerde benadering om de ontwikkeling, het op de markt brengen en het gebruik van AI-systemen te reguleren. Deze benadering categoriseert AI-systemen op basis van het potentiële risico dat ze vormen voor de gezondheid, veiligheid en fundamentele rechten van personen.
### 3.1 De risicogebaseerde aanpak
De AI Act stelt een proportionele set bindende regels op voor AI-systemen, gebaseerd op hun risiconiveau. De inhoud en het type regels zijn afgestemd op de intensiteit en reikwijdte van de risico's die AI-systemen kunnen genereren.
#### 3.1.1 Verbod op bepaalde AI-praktijken
Bepaalde AI-praktijken worden verboden omdat ze in strijd zijn met de EU-waarden van respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, democratie en de rechtsstaat, evenals de fundamentele rechten zoals vastgelegd in het Handvest. Dit omvat onder andere:
* Gebruik van subliminale technieken om gedrag te verstoren en schade te veroorzaken.
* Exploitatie van kwetsbaarheden van personen (bv. leeftijd) om gedrag te verstoren.
* Sociale scoring door publieke en private entiteiten.
* Voorspellende politiedienst op basis van profilering.
* Niet-gerichte scraping van internet of camerabeelden voor het opbouwen van databases met gelaatsafbeeldingen.
* Emotieherkenning in werk- en onderwijsinstellingen, tenzij voor medische of veiligheidsredenen (bv. vermoeidheidsmonitoring van een piloot).
* Biometrische categorisatie van personen op basis van biometrische gegevens om ras, politieke meningen, vakbondslidmaatschap, religieuze of filosofische overtuigingen, of seksuele geaardheid af te leiden.
* Real-time externe biometrische identificatie in publiek toegankelijke ruimtes door wetshandhavingsinstanties, met enkele beperkte uitzonderingen (bv. opsporing van ontvoeringsslachtoffers).
> **Voorbeeld:** Het gebruik van AI-systemen door een callcenter om de emoties van werknemers, zoals woede, te volgen, is verboden. Ook het gebruik van emotieherkenningssystemen tijdens wervingsprocessen of door onderwijsinstellingen tijdens toelatingstesten voor nieuwe studenten is niet toegestaan.
#### 3.1.2 Hoog-risico AI-systemen
AI-systemen worden als hoog-risico geclassificeerd indien zij voldoen aan bepaalde criteria, met name als zij worden gebruikt als veiligheidscomponent van een product of als het AI-systeem zelf een product is dat onder de EU-harmonisatiewetgeving valt en waarvoor een externe conformiteitsbeoordeling vereist is. Daarnaast zijn specifieke AI-systemen expliciet opgenomen in Bijlage III van de AI Act:
* **Biometrie en vitale infrastructuur:** Systemen die worden gebruikt in kritieke infrastructuur, zoals verkeersbeheer of nutsbedrijven.
* **Onderwijs en beroepsopleiding:** Systemen die worden gebruikt om toegang te verlenen tot of toelating te regelen tot onderwijsinstellingen, of om personen toe te wijzen aan opleidingsprogramma's.
* **Werkgelegenheid, beheer van werknemers en toegang tot zelfstandig ondernemerschap:** Systemen voor werving en selectie, analyse van sollicitaties, en evaluatie van kandidaten.
* **Toegang tot essentiële particuliere diensten en openbare diensten en uitkeringen:** Systemen voor kredietbeoordeling, risicoanalyse en prijsstelling voor levens- en ziektekostenverzekeringen, classificatie van noodoproepen, of triage in de gezondheidszorg.
* **Rechtshandhaving:** Systemen die door of namens wetshandhavingsinstanties worden gebruikt om het risico van criminaliteit te beoordelen.
* **Migratie, asiel en grensbeheer.**
* **Administratie van justitie en democratische processen:** Systemen die gerechtelijke autoriteiten ondersteunen bij het onderzoeken en interpreteren van feiten en wetten, of die de uitkomst van verkiezingen of referenda beïnvloeden.
> **Voorbeeld:** AI-systemen die worden gebruikt voor het werven en selecteren van personeel worden als hoog-risico beschouwd omdat ze een aanzienlijke impact kunnen hebben op de loopbaanperspectieven en de rechten van werknemers, en het risico op het bestendigen van vooroordelen met zich meebrengen.
#### 3.1.3 Verplichtingen voor aanbieders van hoog-risico AI-systemen
Aanbieders van hoog-risico AI-systemen zijn onderworpen aan diverse verplichtingen, waaronder:
* **Risicomanagementsystemen:** Een iteratief proces voor het identificeren, analyseren en mitigeren van redelijkerwijs voorzienbare risico's.
* **Gegevenskwaliteit en -beheer:** Het implementeren van maatregelen om vooringenomenheid te detecteren, voorkomen en mitigeren, en om hiaten in data te identificeren.
* **Technische documentatie en gegevensregistratie:** Het bijhouden van uitgebreide documentatie en logboeken voor traceerbaarheid.
* **Transparantie en informatieverstrekking aan gebruikers (deployers).**
* **Menselijk toezicht:** Het ontwerpen van systemen die menselijk toezicht mogelijk maken.
* **Nauwkeurigheid, cyberbeveiliging en robuustheid.**
* **Kwaliteitsmanagementsysteem:** Het invoeren van schriftelijke beleidslijnen, procedures en instructies.
* **Post-markt monitoring:** Het monitoren van het systeem na plaatsing op de markt en het melden van ernstige incidenten.
#### 3.1.4 Verplichtingen voor gebruikers (deployers) van hoog-risico AI-systemen
Gebruikers van hoog-risico AI-systemen moeten:
* **Technische en organisatorische maatregelen nemen:** Zorgen voor correct gebruik in overeenstemming met de instructies.
* **Menselijk toezicht toewijzen:** Aanstellen van bevoegde personen met de nodige competentie, training en autoriteit.
* **Transparantie:** Natuurlijke personen informeren wanneer zij worden blootgesteld aan een hoog-risico AI-systeem dat beslissingen beïnvloedt die juridische of significant vergelijkbare gevolgen hebben.
* **Fundamentele rechtenimpactbeoordeling:** Uitvoeren van een beoordeling van de impact op fundamentele rechten voorafgaand aan het in gebruik nemen van bepaalde hoog-risico AI-systemen, met name die door publieke entiteiten of in specifieke financiële sectoren worden gebruikt. Dit kan ook de kennisgeving aan de relevante markttoezichtautoriteit en het opstellen van een sjabloon vereisen.
* **Registratie:** Hoog-risico AI-systemen moeten worden geregistreerd in een openbare EU-database.
> **Voorbeeld:** Een verzekeringsmaatschappij die een hoog-risico AI-systeem gebruikt voor de risicoanalyse en prijsstelling van levens- en ziektekostenverzekeringen moet een fundamentele rechtenimpactbeoordeling uitvoeren en de betrokkenen informeren over het gebruik van het systeem.
### 3.2 Transparantieverplichtingen voor bepaalde AI-systemen
Naast de verplichtingen voor hoog-risico AI-systemen, legt de AI Act specifieke transparantieverplichtingen op voor andere categorieën AI-systemen om te waarborgen dat gebruikers worden geïnformeerd over hun interactie met AI of de herkomst van door AI gegenereerde inhoud.
#### 3.2.1 Systemen die direct interageren met personen
AI-systemen die bedoeld zijn om direct met natuurlijke personen te interageren, moeten zo worden ontworpen en ontwikkeld dat de betrokken personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem interageren. Dit geldt niet wanneer de interactie overduidelijk is, rekening houdend met de omstandigheden en context van gebruik.
#### 3.2.2 Genereren van synthetische inhoud (deepfakes)
Aanbieders van AI-systemen die synthetische audio-, beeld-, video- of tekstinhoud genereren (inclusief general-purpose AI-modellen) moeten ervoor zorgen dat de outputs gemarkeerd zijn in een machineleesbaar formaat dat detecteerbaar is als kunstmatig gegenereerd of gemanipuleerd. Dit geldt, met enkele uitzonderingen, voor deepfakes, met inbegrip van die in de politieke sfeer. De transparantieverplichtingen zijn beperkt wanneer de content evident artistiek, creatief, satirisch of fictief is.
Gebruikers die een AI-systeem gebruiken dat dergelijke content genereert, moeten duidelijk maken dat de content kunstmatig is gegenereerd of gemanipuleerd, tenzij het gebruik is toegestaan voor het opsporen, voorkomen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten, of indien de content een proces van menselijke controle of redactionele controle heeft ondergaan en een natuurlijk of rechtspersoon redactionele verantwoordelijkheid draagt.
> **Voorbeeld:** Een website die AI gebruikt om nieuwsartikelen te genereren, moet duidelijk aangeven dat de tekst kunstmatig is opgesteld, tenzij er een menselijke redacteur betrokken is geweest bij de controle en publicatie.
#### 3.2.3 Emotieherkenning en biometrische categorisatie
Gebruikers van emotieherkenningssystemen of biometrische categorisatiesystemen moeten de betrokken natuurlijke personen informeren over de werking van het systeem en voldoen aan de GDPR en de Data Protection Directive.
#### 3.2.4 Companion chatbots
De transparantieplicht is cruciaal voor companion chatbots om te voorkomen dat gebruikers onterecht een vertrouwensrelatie aangaan met een AI. Gebruikers moeten duidelijk worden geïnformeerd dat ze interageren met een AI.
> **Tip:** Bij de evaluatie van AI-systemen, met name die met directe menselijke interactie, is het essentieel om na te gaan hoe effectief de transparantieverplichtingen worden nageleefd en of gebruikers zich bewust zijn van de aard van hun interactie.
### 3.3 Andere systemen
AI-systemen die niet onder de categorieën verboden praktijken of hoog-risico vallen, kunnen worden ontwikkeld en gebruikt onder bestaande wetgeving, zonder aanvullende wettelijke verplichtingen. Aanbieders van dergelijke systemen kunnen echter vrijwillig de vereisten voor betrouwbare AI toepassen en zich houden aan vrijwillige gedragscodes. Deze kunnen aanvullende vereisten omvatten, zoals milieu-duurzaamheid, AI-geletterdheid en inclusief design.
### 3.4 General-purpose AI (GPAI) modellen
General-purpose AI-modellen, zoals grote taalmodellen (LLM's), hebben specifieke verplichtingen:
* **Algemene verplichtingen:** Aanbieders moeten technische documentatie verstrekken aan downstream AI-aanbieders, een beleid naleven met betrekking tot auteursrecht, en een publiek toegankelijke samenvatting van trainingsdata beschikbaar stellen.
* **Additionele verplichtingen voor modellen met systemische risico's:** Modellen met hoge capaciteiten en groot rekenkracht vereisen continue model-evaluaties, beoordeling en mitigatie van systemische risico's, en het melden van incidenten.
> **Voorbeeld:** De aanbieder van een large language model zoals GPT-4 moet technische documentatie leveren die andere ontwikkelaars helpt bij het integreren van het model in hun eigen AI-toepassingen.
Als GPAI-modellen worden geïntegreerd in hoog-risico AI-systemen, moeten de aanbieders voldoen aan zowel de algemene verplichtingen voor GPAI als de specifieke verplichtingen voor hoog-risico systemen. De Europese Commissie kan implementatiebesluiten aannemen om gedragscodes goed te keuren of gemeenschappelijke regels vast te stellen.
### 3.5 Monitoring en handhaving
De naleving van de AI Act wordt gemonitord en gehandhaafd door de Europese Commissie, die de exclusieve bevoegdheid heeft voor de supervisie en handhaving van regels met betrekking tot general-purpose AI-modellen. Nationale bevoegde autoriteiten spelen ook een rol.
* **Boetes:** Administratieve boetes kunnen oplopen tot 7% van de totale wereldwijde jaaromzet.
* **Rechtsmiddelen:** Natuurlijke of rechtspersonen die van mening zijn dat de AI Act is geschonden, hebben het recht om, onder bepaalde voorwaarden, duidelijke en betekenisvolle uitleg te vragen over de rol van een hoog-risico AI-systeem in een besluitvormingsprocedure.
> **Tip:** De handhavingsmechanismen en mogelijke boetes benadrukken het belang van strikte naleving van de AI Act, vooral voor aanbieders en gebruikers van hoog-risico AI-systemen en GPAI-modellen.
---
# Algemeen doel AI (GPAI) en handhaving
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Algemeen doel AI (GPAI) en handhaving" binnen de AI Act.
## 4. Algemeen doel AI (GPAI) en handhaving
Dit onderdeel van de AI Act behandelt de specifieke regelgeving rondom Algemeen Doel AI-modellen, de verplichtingen voor aanbieders hiervan, en de handhavingsmechanismen die de naleving verzekeren.
### 4.1 Definitie en reikwijdte van Algemeen Doel AI
#### 4.1.1 Definitie van Algemeen Doel AI (GPAI)
De AI Act definieert een 'Algemeen Doel AI-model' (GPAI-model) als een AI-model, inclusief modellen die zijn getraind met grote hoeveelheden data via zelfleren op schaal, dat een hoge mate van algemeenheid vertoont en competent een breed scala aan verschillende taken kan uitvoeren, ongeacht hoe het model op de markt wordt aangeboden. Dit geldt ook wanneer het model geïntegreerd kan worden in diverse downstream-systemen of -applicaties. Uitzondering hierop zijn AI-modellen die worden gebruikt voor onderzoeks-, ontwikkelings- of prototypingactiviteiten voordat ze op de markt worden gebracht.
Een 'Algemeen Doel AI-systeem' (GPAI-systeem) is een AI-systeem dat gebaseerd is op een GPAI-model en de mogelijkheid heeft om een verscheidenheid aan doeleinden te dienen, zowel voor direct gebruik als voor integratie in andere AI-systemen.
> **Voorbeeld:** Grote taalmodellen (LLM's) zoals GPT4, Gemini, Claude 3, Mistral Large en DALL-E vallen onder de definitie van GPAI-modellen. Applicaties zoals ChatGPT, Microsoft Copilot, Meta AI assistant, Perplexity AI en AI-chatbots geïntegreerd in apps (zoals Snapchat MyAI) zijn voorbeelden van GPAI-systemen.
#### 4.1.2 Redenen voor specifieke regelgeving voor GPAI
GPAI-modellen spelen een significante rol in de innovatie en de adoptie van AI binnen de EU. Ze worden gebruikt voor diverse taken en geïntegreerd in een breed scala aan downstream AI-systemen. Hierdoor hebben aanbieders van GPAI-modellen een bijzondere rol en verantwoordelijkheid in de gehele AI-waardeketen. Downstream aanbieders hebben een goed begrip nodig van de modellen en hun capaciteiten om deze modellen in hun producten te integreren en aan hun eigen verplichtingen onder de AI Act te voldoen.
#### 4.1.3 Toepassingsgebied en uitzonderingen
De regelgeving is van toepassing op aanbieders van GPAI-modellen. Echter, aanbieders van GPAI-modellen die modificaties aanbrengen die leiden tot een significante verandering in de algemeenheid, capaciteiten of systematische risico's van het model, worden ook als aanbieders beschouwd.
Specifieke richtlijnen van de Europese Commissie verduidelijken criteria en procedures voor het classificeren van GPAI-modellen met een systeemrisico. Deze richtlijnen bevatten specificaties over vrijstellingen voor open-source modellen en praktische regels voor het berekenen van de rekenkracht die wordt gebruikt voor de training van GPAI-modellen.
> **Tip:** De richtlijnen van de Europese Commissie zijn niet juridisch bindend, maar vertegenwoordigen de interpretatie van de Commissie. Het volgen van deze richtlijnen vergroot de kans op naleving van de AI Act.
### 4.2 Verplichtingen voor aanbieders van GPAI-modellen
#### 4.2.1 Algemene verplichtingen (Artikel 53 AI Act)
Voor alle GPAI-modellen gelden de volgende algemene verplichtingen:
* **Technische documentatie:** Aanbieders moeten gedetailleerde technische documentatie verstrekken over het GPAI-model. Deze documentatie is bedoeld om downstream AI-aanbieders die het model in hun producten willen integreren, te informeren.
* **Informatie- en documentatiebeleid:** Er moet een beleid zijn met betrekking tot informatie en documentatie dat in overeenstemming is met de auteursrechtwetgeving.
* **Openbare samenvatting van trainingsdata:** Een samenvatting van de gebruikte trainingsdata moet publiekelijk beschikbaar worden gesteld. De AI Office kan hiervoor een sjabloon leveren.
#### 4.2.2 Aanvullende verplichtingen voor GPAI-modellen met systeemrisico's (Artikel 55 AI Act)
GPAI-modellen met systeemrisico's, gedefinieerd door hun hoge impact-capaciteiten en grote rekenkracht, hebben aanvullende verplichtingen:
* **Model-evaluaties:** Continue evaluaties van het model moeten worden uitgevoerd.
* **Beoordeling en mitigatie van systeemrisico's:** Er moet voortdurend beoordeeld worden op en gemitigeerd worden tegen systematische risico's.
* **Rapportage van incidenten:** Incidenten moeten worden gemeld.
* **Cyberbeveiligingseisen:** Er moeten adequate beveiligingsmaatregelen worden getroffen.
* **Andere relevante eisen:** Afhankelijk van de classificatie van systeemrisico's.
> **Voorbeeld:** GPAI-modellen die worden gebruikt voor taken met een hoog risico, zoals het integreren in een AI-systeem voor werving en selectie, kunnen onderworpen zijn aan aanvullende verplichtingen als ze ook systeemrisico's vertonen.
#### 4.2.3 GPAI-modellen in het kader van hoog-risico AI-systemen
Wanneer GPAI-modellen worden geïntegreerd in hoog-risico AI-systemen, moet de aanbieder voldoen aan zowel de algemene en aanvullende verplichtingen voor GPAI-modellen (indien van toepassing), als aan de specifieke verplichtingen voor het hoog-risico AI-systeem (zoals risicomanagement systemen).
#### 4.2.4 Gedragscode voor GPAI
Hoewel een gedragscode voor GPAI niet verplicht is, kunnen aanbieders van GPAI-modellen hiermee naleving van hun verplichtingen aantonen. Adhesie aan de GPAI-gedragscode kan leiden tot meer vertrouwen vanuit de Europese Commissie en kan een factor zijn bij het vaststellen van boetes.
> **Tip:** De Europese Commissie verwacht korte en algemene samenvattingen voor de informatieverplichtingen, met aanbevolen woordlimieten van 200 of 300 woorden.
### 4.3 Handhaving en Sancties
De handhaving van de AI Act, inclusief de regels voor GPAI, is gelaagd.
#### 4.3.1 Europese Commissie en AI Office
De Europese Commissie heeft exclusieve bevoegdheden voor het toezicht op en de handhaving van de regels voor algemene doel AI-modellen. Dit gebeurt via het AI Office.
* **Boetes:** De boetes kunnen oplopen tot maximaal 7% van de totale wereldwijde jaaromzet van de betreffende onderneming.
* **Technische expertise:** Het AI Office beschikt over de nodige technische expertise om de naleving te beoordelen.
* **Aanbevelingen en advies:** Het AI Office kan aanbevelingen en adviezen uitbrengen.
* **Standaardisatie:** Het AI Office speelt een rol in het bevorderen van standaardisatie.
* **Coördinatie en toezicht:** Het AI Office coördineert en ziet toe op de naleving van de nieuwe regels voor algemene doel AI-modellen.
#### 4.3.2 Nationale bevoegde autoriteiten
In elke lidstaat zijn één of meerdere nationale bevoegde autoriteiten aangewezen die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de AI Act op nationaal niveau.
* **Markttoezicht:** Deze autoriteiten voeren markttoezicht uit.
* **Remedies:** Natuurlijke of rechtspersonen die van mening zijn dat de AI Act is geschonden, kunnen hier melding van maken.
* **Rechten van betrokkenen:** Betrokkenen die onderworpen zijn aan een beslissing op basis van de output van een hoog-risico AI-systeem (vermeld in Annex III) en die juridische gevolgen ondervinden of significant worden beïnvloed op een manier die nadelig is voor hun gezondheid, veiligheid en fundamentele rechten, hebben het recht om van de gebruiker (deployer) duidelijke en betekenisvolle uitleg te vragen over de rol van het AI-systeem in het besluitvormingsproces en de belangrijkste elementen van de genomen beslissing. Dit biedt een breed scala aan rechten voor natuurlijke personen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de rechten van betrokkenen onder de AVG (GDPR).
#### 4.3.3 Wetenschappelijk panel van experts
Een wetenschappelijk panel van onafhankelijke experts wordt ingesteld om potentiële risico's te monitoren en lacunes te helpen beperken. Dit panel draagt bij aan de dynamische aard van de regelgeving, die zich kan aanpassen aan technologische ontwikkelingen.
> **Tip:** Begrijp de verschillende handhavingslagen: de centrale rol van de Europese Commissie en het AI Office voor GPAI, en de rol van de nationale bevoegde autoriteiten voor de algemene handhaving binnen de lidstaten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kunstmatige Intelligentie (AI) | Een machine-gebaseerd systeem dat met variërende mate van autonomie kan opereren, dat adaptief kan zijn na implementatie, en dat voor expliciete of impliciete doelen, uit de ontvangen input, inferenties trekt om outputs te genereren zoals voorspellingen, content, aanbevelingen of beslissingen die fysieke of virtuele omgevingen kunnen beïnvloeden. |
| AI Act | Een verordening van de Europese Unie die een geharmoniseerd juridisch kader biedt voor de ontwikkeling, het op de markt brengen en het gebruik van AI-producten en -diensten, met als doel een consistent beschermingsniveau in de hele Unie te waarborgen. |
| Horizontale verordening | Een regelgeving die in principe van toepassing is op alle verschillende soorten sectoren, in tegenstelling tot sectorale wetgeving die specifiek gericht is op bepaalde industrieën. |
| Risicogebaseerde aanpak | Een benadering waarbij de intensiteit en de reikwijdte van de regels worden afgestemd op de risico's die AI-systemen kunnen genereren, met strengere eisen voor hoog-risicosystemen. |
| Fundamentele rechten | Essentiële rechten en vrijheden van individuen die beschermd worden door de wet, zoals het recht op non-discriminatie, bescherming van persoonsgegevens en het recht van het kind. |
| Hoog-risico AI-systemen | AI-systemen die een significant risico op schade aan de gezondheid, veiligheid of fundamentele rechten van natuurlijke personen kunnen opleveren, en die onderworpen zijn aan strengere conformiteitsbeoordelingen en verplichtingen. |
| Transparantieverplichtingen | Eisen die ervoor zorgen dat gebruikers geïnformeerd worden wanneer ze interageren met een AI-systeem of wanneer content is gegenereerd of gemanipuleerd door AI, om misleiding te voorkomen. |
| Deepfake | Een door AI gegenereerde of gemanipuleerde afbeelding, audio- of videocontent die bestaande personen, objecten, plaatsen, entiteiten of gebeurtenissen nabootst en vals als authentiek of waarheidsgetrouw zou overkomen. |
| Algemeen doel AI (GPAI) | Een AI-model, getraind met grote hoeveelheden data, dat een breed scala aan taken kan uitvoeren en dat geïntegreerd kan worden in diverse downstreamsystemen of -toepassingen. |
| Handhaving | Het proces waarbij toezicht wordt gehouden op de naleving van de wetgeving en sancties worden opgelegd bij overtredingen, in dit geval door de Europese Commissie en de AI Office. |
| Gebruiker (Deployer) | Een natuurlijke of rechtspersoon die een AI-systeem gebruikt onder zijn of haar verantwoordelijkheid en conform de instructies voor gebruik, met name van hoog-risico AI-systemen. |
| Aanbieder (Provider) | Een natuurlijke of rechtspersoon die een AI-systeem ontwikkelt, op de markt brengt of in gebruik neemt, en die verantwoordelijk is voor de naleving van de verplichtingen onder de AI Act. |
| AI-geletterdheid | De vaardigheden, kennis en het begrip die nodig zijn om AI-systemen op een geïnformeerde manier in te zetten, rekening houdend met technische kennis, ervaring en de context van gebruik. |
Cover
ALGEMENE RECHTSLEER.docx
Summary
## Deel I: Wat is recht?
De centrale vraag "Wat is recht?" is complex omdat er geen universele essentie van recht te vinden is die alle vormen van recht door de tijd en cultuur heen omvat. De benadering van wat als 'recht' wordt beschouwd, is sterk maatschappijafhankelijk en kan zowel door de inhoud van regels als door de manier waarop deze worden toegepast en gehandhaafd, bepaald worden. Diverse maatschappelijke transformaties, van jager-voedselverzamelaars tot moderne staten, hebben verschillende juridische systemen voortgebracht, elk met hun eigen kenmerken en functies. De interpretatie van recht kan verschillen tussen regelgeoriënteerde en gedragsgeoriënteerde benaderingen, wat leidt tot diverse opvattingen over de aard, de grondslag en de geldigheid van rechtsnormen.
### Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
Mensen zijn sociale wezens en leven in gemeenschappen die fundamentele transformaties ondergaan. Deze transformaties kunnen worden opgedeeld in drie facetten:
* **Materiële facetten:** Dit omvat ecologische, technologische en economische aspecten die de fysieke omgeving en de productiemiddelen van een samenleving beïnvloeden.
* **Ideële facetten:** Dit betreft de overtuigingen, waarden, normen en ideologieën die de manier van denken en handelen van mensen in een samenleving bepalen. Een voorbeeld is de rol van religie of culturele normen, zoals het opstaan voor ouderen.
* **Sociale instituten en praktijken:** Dit omvat de structuren, organisaties en gezamenlijke activiteiten die mensen samen ondernemen om aan hun behoeften te voldoen en hun samenleving te organiseren. Denk hierbij aan het gezin, scholen of economische systemen.
Naarmate samenlevingen complexer worden, neemt ook hun organisatorische structuur toe. Dit leidt tot specialisatie, zowel horizontaal (binnen eenzelfde niveau, bv. professoren onder elkaar) als verticaal (hiërarchische indeling, bv. ondergeschiktheid aan een leidinggevende). De cursus onderscheidt vier **ideaaltypes** van gemeenschappen, die zelden in zuivere vorm voorkomen:
#### Jager-voedselverzamelaars
* **Tijdsperiode:** Ontstaan van de mensheid tot de intrede van landbouwsamenlevingen.
* **Structuur:** Grotendeels egalitaire stammen met clans. Leiderschap is vaak gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten en treedt vooral op bij belangrijke beslissingen zoals verhuizingen.
* **Regels:** Informele gedragsregels, gericht op persoonlijke letsels (compensatie), huwelijken, en bezit/gebruik van goederen (oogst, wild, arbeid, land, waterbronnen, roerende goederen). Individuele aanspraken weerspiegelen vaak de investering in de verwerving of vervaardiging van goederen.
* **Wederkerigheid:** Kan onmiddellijk (bv. directe ruil) of uitgesteld zijn (bv. uithuwelijken, wat gezien kan worden als investering in de toekomst door meerdere partijen).
#### Chiefdoms
* **Omvang:** Groepen van honderden tot duizenden mensen.
* **Levensstijl:** Sedentair (niet nomadisch).
* **Structuur:** Meer ongelijkheid en grotere onderscheidingen in rollen. Erfelijke leiders met vaak goddelijke eigenschappen staan centraal. Leiderschap is noodzakelijk voor coördinatie.
* **Kenmerken:** GEEN wederkerigheid, maar een hiërarchische samenleving met belastingen voor de elite. De sedentaire levensstijl vereist grotere controle over de rijkdommen.
#### Rijken
* **Ontstaan:** Rond 4000-3000 v.Chr. in diverse regio's (bv. Mesopotamië, Egypte).
* **Omvang:** Groepen tot meer dan 100.000 mensen.
* **Kenmerken:**
* **Schrift:** Helpt bij de totstandkoming van bureaucratische organisaties.
* **Dwingend retributiesysteem (belastingen):** Noodzakelijk voor de financiering van de staat.
* **Staatsreligie:** Opleggen van een religie om culturele/etnische eenheid te bevorderen.
* **Economie:** Landbouw, ambachtelijke productie en grootschalige handelsnetwerken.
* **Leiderschap:** Leiders organiseren grote projecten, gebruiken geweld en richten rechtbanken op.
* **Regels:** Vaak sterk religieus en verbonden met bovennatuurlijke overtuigingen, afkomstig van goden en geopenbaard aan leiders. De inhoud van de regels ordende de maatschappij in lijn met een 'kosmische orde'. De **Codex Hammurabi** (ca. 1754 v.Chr.) is een bekend voorbeeld, met regels over prijzen, handel, huwelijk, misdrijven en burgerlijk recht, waarbij onderscheid werd gemaakt naar gelang de status van de betrokkenen.
* **Handhaving:** Beperkt door zware straffen, wat kan wijzen op zwakke handhaving en het aanmoedigen van zelfregulering.
#### Moderne staten
* **Ontwikkeling:** Ontstaan vanaf de 'lange 16e eeuw' (ca. 1450-1650) met toenemend belang van territoriale grenzen en gecentraliseerd bestuur. De vredesverdragen van 1648 markeerden het einde van oorlogen en de start van een systeem van territoriale staten.
* **Kenmerken:**
* **Soevereiniteit:** Uitoefening van macht over een grondgebied, met een monopolie op geweld.
* **Centralisatie:** Behoefte aan middelen (belastingen) en mensen (bv. dienstplicht) die snel beschikbaar zijn, wat leidt tot centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit.
* **Rol van juristen:** Geschoolde ambtenaren spelen een cruciale rol bij de uitbouw van instituten.
* **Evolutie:**
1. **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied en geweldmonopolie (leger, politie).
2. **Natiestaat:** Combinatie van territorium en nationale identiteit.
3. **Welvaartsstaat:** Stimulans vanuit sociale spanningen en de wens dat de staat voor de burger zorgt, met economische groei als voorwaarde.
4. **Actieve welvaartsstaat:** Als reactie op budgettaire problemen en werkloosheid, met nadruk op participatie en eigen verantwoordelijkheid van burgers.
* **Transitie van 'Government' naar 'Governance':**
* **Government:** Nadruk op de staat en zijn instituten, met scheiding der machten en prescriptief recht (wetgever bepaalt de inhoud).
* **Governance:** Nadruk op het bestuurlijke proces, ongeacht de actor (staat, markt, netwerk). Dit omvat reflexief recht waarbij de wetgever randvoorwaarden bepaalt, en zelfregulering door agentschappen. Beslissingsmacht is verspreid.
### Kenmerken van recht: Twee benaderingen
De benadering van recht kan op twee manieren geschieden:
1. **Regelgeoriënteerde benadering (RB):**
* Beschouwt recht als een **geheel van regels** (gedragsvoorschriften).
* Nadruk ligt op de **prescriptieve interesse** (hoe men zich *behoort* te gedragen).
* Definitie (Verschelden & Taelman): "een geheel van gedragsregelen en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij."
* Stromingen: Geschreven (klemtoon op vorm) en Ongeschreven (klemtoon op waarden).
2. **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):**
* Beschouwt recht als een **geheel van gedragspatronen** (wat mensen feitelijk doen).
* Nadruk ligt op de **empirische interesse** (hoe men zich *feitelijk* gedraagt).
* Focus op concrete gebruiken en sociale praktijken.
#### Ordeningen en verwachtingen
* **Descriptieve ordening:** Beschrijft hoe de werkelijkheid is (bv. taxonomieën). Brengt **cognitieve verwachtingen** voort, waarbij onjuiste voorspellingen leiden tot aanpassing van de verwachting of ordening.
* **Normatieve ordening:** Schrijft voor hoe de werkelijkheid zou moeten zijn (bv. gedragsvoorschriften). Brengt **normatieve verwachtingen** voort, waarbij het niet-naleven van de wens leidt tot aanpassing van het gedrag, niet van de verwachting.
#### Informele gedragsregels en rechtspluralisme
* **Informele gedragsregels:** In weinig complexe samenlevingen zijn deze vaak impliciet, gebaseerd op nabijheid en wederkerigheid. RB (geschreven) beschouwt ze niet als rechtsregels zonder institutionele oorsprong, terwijl GB ze wel als rechtsregels erkent gezien hun functie en voorwerp.
* **Rechtspluralisme (RP):** Situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijk claims leggen op dezelfde situatie. Dit kan **zacht** zijn (voorrangsregels, bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*) of **hard** (geen voorrangsregels, bv. gewoonte *contra legem*).
#### Afdwingbaarheid en geldigheid
* **Afdwingbaarheid:** RB (geschreven) stelt dat de staat naleving moet kunnen verzekeren (bv. Jhering: 'een rechtsregel die niet kan worden afgedwongen, is geen rechtsregel'). GB stelt dat naleving ook verzekerd kan worden door sociale controle en stelt dat afwezigheid van handhaving niet per se betekent dat het geen regel is.
* **Geldigheid:** RB (geschreven) ziet geldigheid als *normatieve geldigheid* (de regel blijft 'recht' ook al wordt hij niet nageleefd). RB (ongeschreven) en GB zien *feitelijke/sociale geldigheid* als cruciaal: de regel bestaat voor zover hij feitelijk wordt erkend en gehanteerd.
* **Effectieve naleving/handhaving:** RB (geschreven) ziet dit als irrelevant voor de juridische geldigheid. RB (ongeschreven) en GB zien het als essentieel voor de sociale geldigheid of het bestaan van de regel. Gevolgen van niet-handhaving door de staat omvatten verminderd vertrouwen in de rechtsstaat en verminderde bereidheid tot naleving.
#### Rechtsregels: Algemeen vs. Individueel
* **Algemene rechtsnormen:** Gelden voor een onbepaald aantal personen, situaties en tijdstippen (bv. Art. 1382 Oud BW). Ze zijn niet absoluut, maar algemeen, met ruimte voor uitzonderingen en interpretatie.
* **Individuele rechtsnormen:** Gericht op specifieke personen of situaties (bv. een benoeming of vergunning). Ze zijn vaak het resultaat van de toepassing van algemene normen.
#### Talige uitdrukkingen van gedragsvoorschriften
Gedragsvoorschriften worden vaak uitgedrukt via taal en kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten:
* **Empirische (descriptieve) uitspraken:** Beschrijven feiten of wetmatigheden (kunnen waar of onwaar zijn). Ze zijn essentieel om feiten in het recht aan te tonen.
* **Logische of definiërende uitspraken:** Leggen formele verbanden tussen begrippen vast (kunnen waar of onwaar zijn, toetsbaar via logica). Belangrijk voor de interpretatie van juridische begrippen.
* **Geloofsuitspraken:** Betreffen onbewijsbare aannames of axioma's (bv. in wetenschap of religie). Vereisen waakzaamheid in het recht, aangezien ze misbruikt kunnen worden voor ideologische doeleinden.
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een beoordeling uit op basis van waarden.
* **Descriptieve waardeoordelen:** Beoordelen iets zonder een gedragsvoorschrift (bv. "deze balpen schrijft goed").
* **Prescriptieve waardeoordelen:** Bevatten een normatief element en schrijven gedrag voor (bv. "men moet eerlijk zijn").
* **Imperatieven:** Geboden of verboden die een specifieke handeling voorschrijven, vaak afhankelijk van de feitelijke context.
* **Prescriptieve normen:** Kunnen algemene draagwijdte hebben (algemene rechtsnormen) of specifiek gericht zijn (individuele rechtsnormen). Ze schrijven voor hoe men zich *zou moeten* gedragen en zijn geldig of ongeldig.
* **Performatieve uitspraken:** Brengen een rechtsgevolg tot stand door de uitspraak zelf (bv. een huwelijk sluiten, iemand schuldig verklaren). Ze wijzigen de sociale werkelijkheid en zijn juridisch relevant voor bewijsrecht en rechterlijke toetsing.
#### De modaliteiten van gedrag
* **Plicht:** Een gebod om bepaald gedrag te verrichten.
* **Verbod:** Een gebod om bepaald gedrag niet te verrichten.
* **Positieve toelating:** De bevoegdheid om bepaald gedrag te verrichten (afwezigheid van verbod).
* **Negatieve toelating:** De bevoegdheid om bepaald gedrag niet te verrichten (afwezigheid van plicht).
Deze modaliteiten verhouden zich logisch tot elkaar (contrair, contradictorisch, subcontrair, subalternatief).
#### Subjectieve rechten en tegenhangers
Subjectieve rechten zijn verbonden met plichten of beperkingen bij anderen:
* **Aanspraak (claim):** Correspondeert met een **plicht** bij de ander.
* **Vrijheid (liberty):** Correspondeert met **geen aanspraak** (afwezigheid van een plicht) bij de ander.
* **Bevoegdheid (power):** Correspondeert met **gebondenheid (liability)** bij de ander.
* **Immuniteit (immunity):** Correspondeert met **onbevoegdheid (disability)** bij de ander.
#### Algemene en absolute normen
Rechtsregels zijn in principe **algemene normen** (defeasible rules), die geldig zijn onder bepaalde omstandigheden en uitzonderingen kennen, eerder dan **absolute normen** (strict rules) die categorisch en onvoorwaardelijk gelden. Dit geeft ruimte voor interpretatie en aanpassing aan specifieke situaties.
#### Open vs. Gesloten normen
* **Gesloten normen:** Omschrijven de toepasselijke feitelijke situatie (GFS) zeer duidelijk (bv. afstand voor het planten van bomen).
* **Open normen:** Laten de GFS vaag, waardoor de rechter meer interpretatieruimte heeft. Ze vervullen functies zoals delegatie, flexibiliteit, verwijzing en receptie ( Kleuring door waarden). Gevaren zijn onder meer de invloed van de 'tijdsgeest' en politieke ideologieën.
#### Algemene rechtsbeginselen en Adagia
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken de grondgedachten van de rechtsorde uit (bv. gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheid). Ze bieden richting, maar geen concrete gedragsvoorschriften.
* **Adagia:** Juridische spreuken die een brug slaan tussen beginselen en regels, vaak deugdzaamheid of algemene rechtsbeginselen concreet verwoorden. Ze zijn herkenbaar en helpen bij de interpretatie, maar mogen niet verward worden met bindende rechtsregels.
## Deel II: Functies en finaliteit van het recht
Dit deel onderzoekt waarom recht en normatieve verwachtingen noodzakelijk zijn, hoe hun functies variëren tussen samenlevingen, en welke doelstellingen (finaliteiten) het recht kan nastreven. De functies van recht zijn divers: gedragsafstemming, groepscohesie, conflictvermijding en -verwerking, en besluitvorming binnen groepen. Twee belangrijke finaliteiten worden onderscheiden: de **codificerende finaliteit** (recht als uitdrukking en behoud van traditionele waarden) en de **modificerende finaliteit** (recht als instrument voor sociale verandering).
### Functies van het recht
De noodzaak aan regels en normatieve verwachtingen vloeit voort uit:
* **Autonomie:** De vrije wil van individuen leidt tot onvoorspelbaarheid en potentieel tot anarchie. Regels zorgen voor gedragsafstemming, voorspelbaarheid en orde.
* **Schaarste:** Beperkte middelen leiden tot conflicten over de verdeling. Regels helpen bij het stroomlijnen van de verdeling en het vermijden van conflicten.
De functies van recht evolueren met de complexiteit van de samenleving:
* **Weinig complexe samenlevingen (JVV, chiefdoms):** Nadruk op impliciete regels, wederkerigheid, sociale controle, conflictvermijding en het bewaren van groepscohesie.
* **Meer complexe samenlevingen (rijken, staten):** Deze functies blijven bestaan, aangevuld met formele ordening, machtsbehoud, regulering van economische transacties, herverdeling, en instrumentele functies.
#### Gedragsafstemming
* **Bevordering groepscohesie:** Regels drukken gedeelde waarden en idealen uit, wat bijdraagt aan een gemeenschappelijke identiteit. Dit gebeurt via:
* **Socialiserende functie:** Bevorderen van sociale omgang en ontmoedigen van asociaal gedrag.
* **Eductieve functie:** Opvoeding tot volwaardige samenlevingsleden.
* **Ideologische functie:** Omarming van overgeleverde waarden en idealen.
* De bijdrage aan cohesie is van alle tijden, maar de aard van de regels (impliciet vs. expliciet) en de context (kleine vs. grote groepen) verschillen.
#### Conflictvermijding
* **Minder complexe samenlevingen:** Sociale en economische regels, gebaseerd op wederkerigheid en opvattingen over rechtvaardigheid, voorkomen conflicten.
* **Meer complexe samenlevingen:**
* **Formele ordeningsfunctie:** Regels met een specifieke inhoud zijn minder belangrijk dan het feit *dat* er regels zijn (bv. verkeersregels). Ze dienen de onderliggende waarden zoals lichamelijke integriteit.
* **Machtsbehoud en -uitoefening:** Regels die het staatsapparaat onderhouden (belastingen, dienstplicht) en de uitoefening van macht garanderen.
* **Instrumentele functie:** Regels als middel om maatschappelijke doelen te bereiken (herverdeling, stimulering).
* **Regulering van uitwisseling:** In complexere samenlevingen met minder vertrouwen tussen vreemden, treden statelijke regels op als substituut voor vertrouwen (via geld, openbare macht, contractenrecht) en om uitwisselingen te faciliteren en te toetsen aan maatschappelijke waarden.
#### Conflictverwerking
* **Doel:** Conflicten en geschillen binnen de perken houden en sociale vrede bewaren.
* **Methoden:**
* **Zonder conflict uit handen te geven:** Bij één betrokkene (grief laten), of tussen twee betrokkenen (onderhandelen, bemiddelen, duel, vete, rituelen, shaming, sociale uitsluiting).
* **Met conflict uit handen te geven:** Berechting door een onafhankelijke derde (statelijke rechtspraak, arbitrage).
De evolutie van conflictverwerking toont een verschuiving van informele methoden naar formele, door de staat georganiseerde procedures, met een toenemende nadruk op het onderscheiden van vergoeding en vergelding.
#### Besluitvorming binnen de groep
* **Noodzaak:** In elke groep is er een vorm van besluitvorming nodig, zeker in complexere samenlevingen met hiërarchie en specialisatie.
* **Regels:** Bepalen wie mag beslissen, hoe beslissers worden gekozen, wat hun bevoegdheden zijn, en wie hen controleert.
* **Politieke functie van recht:** Reguleert de verhouding tussen samenlevingsleden en politieke machthebbers, vaak vastgelegd in grondwetten. Dit omvat regels over machtsverdeling, waarborgen tegen machtsmisbruik (grondrechten), selectie van machthebbers (verkiezingen), en financiering van de staat.
### Finaliteit van het recht
De finaliteit van het recht verwijst naar het doel dat het recht nastreeft. Historisch gezien werd recht beschouwd als een uitdrukking van een hogere, objectieve orde (bv. goddelijk recht, natuurrecht).
1. **Codificerende finaliteit:**
* **Kern:** Recht als uitdrukking van traditionele waarden en normen. Het recht *ontdekt* en *bevestigt* bestaande orde.
* **Rol van de staat:** Terughoudend, dient zich te schikken naar bestaand recht en ruimte te geven aan sociale groeperingen en individuen.
* **Rol van grondrechten:** Voornamelijk afweerrechten tegen overheidsinmenging.
* **Kenmerken:** Behoudend, conservatief, nadruk op wat goed was.
2. **Modificerende finaliteit:**
* **Kern:** Recht als instrument voor sociale, economische en politieke verandering. Het recht *creëert* en *verandert* de maatschappelijke orde.
* **Rol van de staat:** Actief, sturend en regulerend, met de overtuiging dat de samenleving maakbaar is door middel van regels.
* **Rol van grondrechten:** Ook actief (bv. sociaal-economische rechten) om maatschappelijke doelstellingen te realiseren.
* **Kenmerken:** Veranderingsgericht, progressief, instrumenteel.
De spanning tussen deze twee finaliteiten is nog steeds actueel. De **modificerende finaliteit**, die sterk beïnvloed werd door het positivisme (recht loskoppelen van moraal) en egalitaire stromingen, ziet recht als een flexibel instrument voor sociale techniek.
#### Gevolgen van de instrumentele kijk
* **Juridisering:** Steeds meer aspecten van het leven worden door (statelijke) regels beheerst.
* **Veranderende rol van de staat:** Van 'nachtwaker' (territoriale staat) naar actieve regulator en aanbieder van diensten (welvaartsstaat).
* **Instrumentele technieken:** Gebruik van regels met diverse functies (griefherstellend, bestraffend, bestuurs-/regulerend, stimulerend, faciliterend) om sociaal management te realiseren.
#### Grenzen aan de modificerende finaliteit
* **Praktische grenzen:** Menselijk gedrag wordt niet enkel door recht, maar ook door andere instituties (gezin, school, religie) beïnvloed. Maatschappelijke verandering is complex en niet altijd direct te realiseren via regels.
* **Financiële grenzen:** Maatschappelijke veranderingen via recht vereisen middelen. Beschikbare middelen zijn vaak ontoereikend voor de ambities van de staat.
* **Onbedoelde effecten:** Regels kunnen contraproductieve of ongewenste gevolgen hebben.
* **Maakbaarheid van de samenleving:** Niet alle problemen kunnen via wetgeving worden opgelost.
#### Nieuwe generatie grondrechten en de rol van de staat
De toename van welvaart en verwachtingen heeft geleid tot nieuwe generatie grondrechten (sociaal-economische rechten), die een actieve rol van de staat vereisen in het garanderen van welzijn en het beschermen van zwakkeren. De staat fungeert steeds meer als traumabegeleider en verzekeraar.
#### Instrumentalisme vs. Waarborgfunctie
De modificerende visie (recht als instrument) staat vaak in gespannen verhouding tot de waarborgfunctie van recht (codificerende visie), waarbij de rechten van de één de vrijheden van de ander kunnen beknotten. Het is cruciaal om de gevolgen van regulering goed in te schatten en waar nodig alternatieve middelen in te zetten of regulering uit te besteden.
## Deel III: Normen en hun samenhang
Dit deel analyseert de structuur en samenhang van rechtsnormen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen descriptieve en prescriptieve normen, de diverse talige uitdrukkingen van rechtsregels, en de systemische aard van recht.
### Wat is een rechtsnorm?
* **Descriptieve normen (Seinsgesetze):** Beschrijven hoe de werkelijkheid is of zich gewoonlijk gedraagt (bv. natuurwetten, sociale gedragspatronen). Ze zijn waar of onwaar en kunnen niet worden overtreden.
* **Prescriptieve normen (Sollensgesetze):** Schrijven voor hoe men zich *zou moeten* gedragen (bv. gedragsvoorschriften, wetten). Ze zijn geldig of ongeldig en kunnen worden overtreden.
Recht kan worden benaderd als een **prescriptieve ordening** (RB) of als een **descriptieve ordening** (GB).
#### Talige uitdrukkingen van gedragsvoorschriften
Gedragsvoorschriften worden uitgedrukt via diverse talige uitspraken:
* **Empirische (descriptieve) uitspraken:** Beschrijven feiten of wetmatigheden. Essentieel in het recht om feiten aan te tonen.
* **Logische/definiërende uitspraken:** Leggen verbanden tussen begrippen vast en kunnen waar of onwaar zijn, getoetst aan logica of definities.
* **Geloofsuitspraken:** Betreffen onbewijsbare aannames (axioma's), cruciaal voor wetenschap en levensbeschouwing, maar vereisen waakzaamheid in het recht.
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een beoordeling uit op basis van waarden.
* **Descriptief:** Een oordeel zonder gedragsvoorschrift.
* **Prescriptief:** Een oordeel dat een gedragsvoorschrift inhoudt (bv. **imperatieven** zoals geboden/verboden, of algemenere **prescriptieve normen**).
* **Performatieve uitspraken:** Brengen een rechtsgevolg tot stand door de uitspraak zelf (bv. "Ik verklaar u schuldig"). Ze creëren sociale feiten en wijzigen de juridische werkelijkheid. Dit staat tegenover **mededelende/constaterende uitspraken** die enkel feiten beschrijven.
#### Algemene Bestanddelen van Rechtsregels
* **Normsteller:** Hoewel imperatieven een duidelijke normsteller hebben, is dit bij rechtsregels niet altijd het geval, vooral bij gewoonterecht of sociale praktijken. De afwezigheid van een aanwijsbare normsteller is geen gebrek, maar kan een gevolg zijn van de codificerende finaliteit.
* **Normbestemmeling:** Rechtsregels zijn gericht tot bepaalde personen of categorieën (burgers, rechtspersonen, overheden). Er is een belangrijk onderscheid tussen:
* **Gedragsnormen:** Voorschrijven hoe men zich *moet* of *mag* gedragen. Rechtsdwaling is hierbij geen excuus.
* **Beslissingsnormen:** Schrijven voor hoe rechters of andere beslissers moeten handelen. Rechtsdwaling kan hier soms een rol spelen.
* **Akoestische scheiding:** Situatie waarbij gedrags- en beslissingsnormen gescheiden worden, waardoor burgers niet direct geconfronteerd worden met de beslissingslogica van de rechter.
* **Voorgeschreven gedrag:** Rechtsregels kunnen **volledige rechtsregels** zijn (die op zichzelf een norm kunnen vormen) of **onvolledige rechtsregels** (die gecombineerd moeten worden tot een volledige regel). De imperatieventheorie focust op gedragsregels, maar recht bevat ook regels die andere functies vervullen (bv. organisatie van de staat).
### De samenhang van rechtsregels: Recht als systeem?
De vraag of recht een systeem vormt, kan vanuit verschillende perspecturen worden bekeken:
1. **Recht als dogmatisch systeem (RB):**
* **Uitwendig systeem (descriptief):** Een classificatie van rechtsregels en -gebieden (bv. privaat recht, publiek recht) als hulpmiddel voor het vinden van regels. Dit is een formele, technische ordening die echter achterhaald kan raken door maatschappelijke veranderingen of instrumentalisering.
* **Inwendig systeem (prescriptief):** Het ideaal van recht als een coherent, consistent en harmonieus geheel van waardeoordelen, waar alle regels naadloos op elkaar aansluiten. Ronald Dworkin's concept van "law as integrity" verdedigt dit idee, waarbij recht wordt gezien als één integer geheel, voortkomend uit fundamentele principes van rechtvaardigheid en procedurele eerlijkheid.
2. **Recht als sociaal systeem (GB):**
* **Systeem:** Een geheel van samenwerkende bestanddelen (individuen, instituten) die op een bepaalde manier interageren en een onderscheidbare entiteit vormen.
* **Emergentie:** Systemen kunnen eigenschappen vertonen die niet tot de som van de delen te herleiden zijn.
* **Deelsystemen:** Complexe maatschappijen zijn onderverdeeld in deelsystemen (recht, economie, politiek) met eigen doelen en operaties. Recht is een **autopoietisch systeem**, wat betekent dat het zichzelf voortbrengt en in stand houdt door eigen operaties en een interne normativiteit (IN). Het bepaalt zelf wat als recht telt.
* **Operationele geslotenheid, cognitieve openheid:** Recht is operationeel gesloten omdat het criteria uit zichzelf haalt, maar cognitief open omdat het signalen uit andere deelsystemen kan opnemen en verwerken.
3. **Recht als chaotische janboel (kritiek):**
* Kritiek op de dogmatische visie stelt dat het recht niet altijd consistent of coherent is, en dat de wetgever vaak een compromis is van uiteenlopende belangen.
* Kritiek op de sociale systeemvisie wijst op de vaak ongeordende en interne inconsistente aard van juridische instituten en praktijken. Recht wordt gezien als menselijk werk, met de inherente gebreken en chaotische elementen.
#### Twee metaforen voor recht
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen is recht een systeem met een **openeindekarakter**, dat zich voortdurend ontwikkelt en betekenis krijgt door gebruik en interpretatie. Het is de structuur die het mogelijk maakt om juridische uitspraken te formuleren.
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie die de overtuigingen en gebruiken van generaties weerspiegelt. Net als steden, die kunnen variëren van geplande structuren (Brasília) tot organische, chaotische 'jungles', kan ook recht worden bekeken vanuit verschillende perspectieven (planner, bewoner, organisator), wat de complexiteit en de openheid van het rechtssysteem benadrukt.
Het bewustzijn van het eigen perspectief (regelgeoriënteerd vs. gedragsgeoriënteerd, wetgever vs. burger) is essentieel bij het analyseren van recht.
[TABLE
Government | Governance
Klemtoon op de staat | Klemtoon op het bestuurlijke proces
Scheiding der machten | Spreiding der machten
Centrale beslissingsmacht bij wetgever | Verspreide beslissingsmacht, ook bij regulerende agentschappen en zelfbestuur
Wetgever als hiërarchisch hoogste autoriteit | Wetgever als (belangrijke) actor in een netwerk
Prescriptieve regels | Reflexieve regels
Territoriale grenzen | Grensoverschrijdende samenwerking
Onderscheid tussen staat, markt en maatschappij | Integratie van staat, markt en maatschappij
[/TABLE
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Ontologische vraag | Een vraag die betrekking heeft op het 'zijn', oftewel de aard van het bestaan en de fundamentele structuur van de werkelijkheid. Dit type vraag onderzoekt de essentie van iets. |
| Functionele vraag | Een vraag die betrekking heeft op de functies en het doel van het recht in de samenleving. Het onderzoekt waarvoor het recht dient en welke finaliteit het nastreeft. |
| Structurele vraag | Een vraag die betrekking heeft op de opbouw of samenstelling van het recht. Het onderzoekt waaruit het recht bestaat en hoe de verschillende onderdelen met elkaar samenhangen. |
| Conventionalisme (in recht) | De opvatting dat recht niet gebaseerd is op een universele essentie, maar voortkomt uit menselijke keuzes en afspraken. Wat als juridisch wordt beschouwd, is het gevolg van een conventie. |
| Rechtspluralisme | Een situatie waarin meerdere rechtsstelsels tegelijkertijd claimen dat hun regels voorrang hebben op andere regels met betrekking tot dezelfde situatie of personen. |
| Normatieve ordening | Een ordening die voorschrijft hoe dingen zouden moeten zijn of hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Dit in tegenstelling tot een descriptieve ordening die beschrijft hoe de werkelijkheid is. |
| Descriptieve ordening | Een ordening die de werkelijkheid beschrijft en tracht te begrijpen zonder deze te willen veranderen. Het doel is om de bestaande situatie te classificeren of te analyseren. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat zichzelf in stand houdt en reproduceert door middel van zijn eigen interne operaties en structuren. Het recht wordt als autopoietisch beschouwd omdat het zichzelf voortbrengt en vernieuwt uit bestaande rechtsregels en procedures. |
| Emergentie | Het verschijnsel waarbij een complex systeem eigenschappen vertoont die niet te herleiden zijn tot de eigenschappen van de individuele delen waaruit het systeem is opgebouwd. |
| Nominalistische definitie | Een definitie die de betekenis van een woord of begrip vastlegt binnen een specifieke context, vaak met een performatief karakter, waardoor het begrip in de juridische wereld wordt gecreëerd. |
Cover
Algemene rechtsleer samenvatting.docx
Summary
---
## Deel 1: Wat is recht?
De vraag "Wat is recht?" is fundamenteel en kent diverse invalshoeken: ontologisch (wat is de aard van recht?), functioneel (welke doelen dient recht?) en structureel (waaruit bestaat recht?). Er bestaat geen universele, allesomvattende definitie van recht die te allen tijde en overal geldig is. Een veelgebruikte poging tot definitie is: "Een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij."
Er zijn twee hoofdopvattingen over de aard van recht:
### Essentialistische opvatting
Deze opvatting probeert één kenmerk te identificeren dat recht uniek onderscheidt van andere maatschappelijke vormen. Als iets niet aan dit ene, essentiële kenmerk voldoet, is het geen recht.
### Conventionalistische opvatting
Deze visie beschouwt recht als een conventie, een afspraak tussen mensen. Hoe recht wordt geïnterpreteerd en toegepast, is een kwestie van sociale praktijken en keuzes. Recht is dus relatief naar plaats en tijd, en is een sociale constructie met een geschiedenis. Brian Tamanaha stelt dat recht is wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als 'recht'.
Recht kent verschillende vormen, zoals gewoonterecht, statelijk recht, religieus recht en natuurrecht, die als familieleden van elkaar kunnen worden gezien zonder één overkoepelend verbindend kenmerk.
---
## Titel 1: Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
Mensen zijn sociale wezens wiens leven betekenis krijgt door relaties binnen een culturele context. Sociale ontwikkeling wordt beïnvloed door materiële facetten (grondstoffen, technologie) en ideële facetten (kennis, waarden, overtuigingen). Sociale instituten (gezin, onderwijs) en praktijken (alledaagse handelingen) vormen de structuur van de samenleving.
Gemeenschappen variëren in complexiteit en organisatie, vaak met hiërarchieën en leiderschap. Elke gemeenschap moet voorzien in basisbehoeften. Specialisatie kan horizontaal (gelijke niveaus) of verticaal (hiërarchische niveaus) zijn. Recht is aanwezig in elke samenleving (`ubi societas, ibi ius`), maar de vorm ervan evolueert met de complexiteit van de samenlevingen:
### Hoofdstuk 1: Jager-voedselverzamelaars (JVV)
* **Kenmerken:** Clans van +/- 25 personen, grotendeels egalitair, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten, goederendeling en wederkerigheid. Regels betreffen bezit en gebruik van goederen (oogst, arbeid, kennis, land, water). Roerende goederen kennen individuele aanspraken die ruil mogelijk maken. Er is een onderscheid tussen onmiddellijk en uitgestelde wederkerigheid, wat invloed heeft op relaties en eigendomsrechten. Regels voor huwelijk, diefstal en doodslag zijn aanwezig.
### Hoofdstuk 2: Chiefdoms (ca. 5000 v.Chr.)
* **Kenmerken:** Groepen van honderden tot tienduizenden, sedentair, met erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid. Duidelijk onderscheiden rollen (chef, elite, krijgers, ambachtslieden, gewone mensen). Chefs hebben vaak een goddelijke status en controleren goederenverdeling, die hiërarchisch en gebaseerd is op tribuut. Ongelijkheid wordt verklaard door functionele noodzaak voor coördinatie of als gevolg van conflicten om status en macht.
### Hoofdstuk 3: Rijken (ca. 4000-3000 v.Chr.)
* **Kenmerken:** Groepen tot meer dan 100.000, mogelijk gemaakt door schrift, dwingende retributiesystemen (belastingen), staatsreligie, landbouw, ambacht en handelsnetwerken. Leiders organiseren grote projecten, externe handel, geweld en rechtbanken. Rechtsregels zijn meer uitgesproken en verweven met bovennatuurlijke overtuigingen, bedoeld om de maatschappij in lijn met de 'kosmische orde' te ordenen. Voorbeelden als de Codex Hammurabi tonen de regelgeving, hiërarchie en soms zware straffen. Regels omvatten staatsapparaat, sociale hiërarchie, religieuze overtuigingen, familie- en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, goederentoebedeling en arbeidsregulering.
### Hoofdstuk 4: Moderne staten
* **Kenmerken:** Oefent soevereine macht uit over een grondgebied. Bovennatuurlijke elementen en religie spelen een mindere rol in rechtsregels. Hiërarchie is gebaseerd op rijkdom en beroep. Van territoriale staat naar natiestaat, welvaartsstaat en actieve welvaartsstaat, met verschuivingen naar participatiesamenleving.
* **Verschuivingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied en centraal gezag (leger, politie).
* **Natiestaat:** Verband tussen territorium en nationale identiteit (cultuur).
* **Welvaartsstaat:** Streven naar gelijkheid, staatsgarantie van welvaartspeil, herverdelende en beschermende functie.
* **Actieve welvaartsstaat:** Reactie op budgettaire problemen en werkloosheid; nadruk op participatie en zelfredzaamheid.
* **Macht en soevereiniteit:** De soevereiniteit van de staat erodeert door globalisering en supranationale instellingen (bv. EU).
* **Government vs. Governance:** Verschuiving van een top-down staatssturing naar een bestuurlijk proces met meerdere actoren, waarbij de staat een belangrijke, maar niet de enige speler is. Reflexief recht waarbij de wetgever randvoorwaarden bepaalt en ruimte laat voor zelfregulering.
---
## Titel 2: Kenmerken van het recht
Er zijn twee benaderingen om naar recht te kijken: de regelgeoriënteerde (RB) en de gedragsgeoriënteerde (GB).
### Regelgeoriënteerde benadering (RB)
* **Focus:** Recht als een geheel van regels (gedragsvoorschriften), met nadruk op de regel zelf en de samenhang met andere regels. De nadruk ligt op hoe mensen zich behoren te gedragen (`prescriptieve interesse`).
* **Stromingen:**
* **Geschreven recht (`Law in the books`):** Klemtoon op de vorm waarin een voorschrift wordt uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak).
* **Ongeschreven recht:** Klemtoon op de waarden die ten grondslag liggen aan de regels (algemene rechtsbeginselen, gewoonten).
### Gedragsgeoriënteerde benadering (GB)
* **Focus:** Recht als een geheel van gedragspatronen die mensen hanteren bij het aanpakken van maatschappelijke problemen, met nadruk op het concrete gebruik van regels (`law in action`). Hoe mensen zich effectief gedragen (`empirische interesse`) staat centraal. Recht is hier een sociale praktijk.
* **Sociale praktijk:** Een geheel van activiteiten, een combinatie van gedrag en betekenis, gecreëerd door handelingspatronen.
### Hoofdstuk 1: Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
* **Normatieve ordening:** Regels die voorschrijven hoe mensen zich moeten gedragen, in tegenstelling tot descriptieve ordening die enkel beschrijft.
* **Normatieve verwachting:** Een wens of eis dat iets gebeurt, sturend voor het gedrag. Dit staat tegenover een feitelijke of cognitieve verwachting (voorspelling).
* **Rol van normatieve verwachtingen:** Bij een normatieve ordening wordt de regel niet aangepast als de verwachting niet uitkomt, maar wordt het gedrag van de betrokkenen aangepast. Dit vereist stabiliteit en voorspelbaarheid van regels.
* **RB vs. GB:** RB `creëert` normatieve ordening, GB `vertrekt van` normatieve ordening. Normatieve verwachtingen verbinden beide benaderingen.
### Afdeling 2: Ordeningen en samenlevingstypes
In minder complexe samenlevingen gebeurt ordening via informele regels (gebruiken, moraal, etiquette). Het onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen is hier minder scherp. RB stelt dat voor rechtvorming een institutionele oorsprong vereist is, terwijl GB zich richt op de functie en het voorwerp van de regels. Beide stromingen erkennen het algemene karakter van centrale regels. Juridisering leidt tot een afname van rechtsvrije ruimtes.
### Afdeling 3: Concurrerende ordening: rechtspluralisme
In cultureel diverse samenlevingen beheersen meerdere regulerende systemen menselijke verhoudingen. Rechtspluralisme ontstaat wanneer deze systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels voorrang hebben. Dit kan zacht (voorrangsregels, `secundum legem` of `praeter legem`) of hard (geen voorrangsregels, openlijke conflicten, `contra legem`) zijn.
### Afdeling 4: De omvattendheid van de ordeningen
Rechtsregels pretenderen voor iedereen in de maatschappij te gelden (omvattend personeel toepassingsgebied), maar reguleren niet elk maatschappelijk gedrag (geen omvattend materieel toepassingsgebied). Systemen kunnen regulering uitbesteden of bepaalde zaken niet reguleren.
### Hoofdstuk 2: Al dan niet van institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Recht komt van de staat; kenmerk is institutionele herkomst door formele maatschappelijke instituten (Koning, KvV, S). Zonder statelijke structuur geen rechtsregels, enkel gedragsregels.
* **GB:** Recht komt niet per se van de staat; doorslaggevend is wat mensen in de praktijk doen. Eugen Ehrlich: "Het zwaartepunt van de rechtsontwikkeling ligt ook in onze tijd, zoals in alle tijden, noch in de wetgeving, noch in de rechtspraak, maar in de maatschappij zelf."
### Hoofdstuk 3: Afdwingbaar
Afdwingbaarheid is de mogelijkheid om naleving te verzekeren; enkel afdwingbare regels zijn rechtsregels.
* **RB (geschreven):** Afdwingbaarheid door de staat is cruciaal (`Rudolf von Jhering`). De staat heeft een dwangmonopolie.
* **GB:** Afdwingbaarheid kan ook door sociale controle (dreiging van sociale controle, actor-, tweedepartij-, of derdepartijcontrole).
* **Internationaal recht:** Soms beschouwd als `lex imperfecta` (onvolmaakt recht) bij gebrek aan statelijke dwang, hoewel organisatiecontrole (VN, EU) en Europese publieke instanties (Europees Openbaar Ministerie) de afdwingbaarheid versterken.
* **Rol van effectieve naleving:**
* **RB (geschreven):** Niet-naleving verandert niets aan de geldigheid van de regel (`normatieve geldigheid`).
* **RB (ongeschreven) & GB:** Effectieve naleving is cruciaal voor het bestaan van de regel (sociale of feitelijke geldigheid). Gebrek aan handhaving ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat.
### Hoofdstuk 4: Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
Rechtvaardigheid is essentieel voor de legitimiteit van de staat (`Remota itaque iustitia quid sunt regna nisi magna lactrocinia?` - Augustinus van Hippo). Een ordening moet ook rechtvaardig zijn.
#### Afdeling 1: Op zoek naar de grondslag van regels & normatieve verwachtingen
De rechtvaardiging voor een gedragsvoorschrift kan formeel (herkomst regel) of inhoudelijk (inhoud/gevolgen regel) zijn. Grondslagen kunnen ook feitelijke macht of groepsacceptatie zijn. Wat normatief aanvaardbaar is, varieert in tijd en plaats. Vrijwillige acceptatie hangt af van persoonlijkheid, vertrouwen in regelgever, andermans gedrag en culturele factoren. Een conflict tussen opgelegde regels en persoonlijke overtuiging kan leiden tot de opvatting dat een regel onrechtvaardig is (`lex iniusta non est lex`), zoals in het verhaal van Antigone. De Duitse hereniging na de val van de Berlijnse Muur toonde de spanning tussen het volgen van bestaande wetten en het bestraffen van daden die tegen het recht op leven ingingen. Er is geen eenduidige grondslag voor recht; juristen moeten bewust een keuze maken of een combinatie van grondslagen.
#### Afdeling 2: Het begrip rechtvaardigheid
* **Benaderingen:**
* **Gedragsgeoriënteerde rechtvaardigheidstheorieën:** Beoordelen de rechtvaardigheid van concrete handelingen. Stromingen zijn deugdethiek, deontologie en consequentialisme.
* **Regelgeoriënteerde rechtvaardigheidstheorieën:** Beoordelen de rechtvaardigheid van gedragsvoorschriften. Criteria kunnen formeel (herkomst), materieel (inhoud) of procedureel (totstandkoming) zijn.
* **Aristoteles:** Onderscheid tussen universele rechtvaardigheid (deugdzaamheid) en particuliere rechtvaardigheid (verdelend en vereffenend).
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Verdeling van goederen, diensten en rechten (bv. naar status, verdienste, behoefte).
* **Vereffenende rechtvaardigheid:** Juiste verhouding in vrijwillige (contractenrecht) en onvrijwillige (aansprakelijkheidsrecht) ruilverhoudingen.
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:**
* **Deugdethiek:** Rechtvaardigheid als reflectie van iemands karakter en deugdzaamheid, de gulden middenweg.
* **Deontologie:** Rechtvaardigheid door naleving van plichten en regels, ongeacht de gevolgen (bv. `categorische imperatief` van Kant).
* **Consequentialisme:** Rechtvaardigheid door het maximaliseren van goede gevolgen (nut).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:**
* **Formele theorie:** Rechtvaardigheid door herkomst (bv. democratische totstandkoming).
* **Materiële theorie:** Rechtvaardigheid door inhoud (bv. overeenkomst met de natuur, maximalisatie van geluk, egaliteit, mensenrechten).
* **Procedurele theorie:** Rechtvaardigheid door de wijze van totstandkoming (bv. eerlijke procedures, rechtsstaat).
* **Stromingen:** Theocratisch, autocratisch, democratisch, natuurrechtelijk, utilitaristisch, historisch, positivistisch, nomocratisch, egalitair, capability approach.
#### Afdeling 3: Diverse stromingen in een rivier van rechtvaardigheid
Diverse stromingen (theocratisch, autocratisch, democratisch, natuurrechtelijk, utilitaristisch, historisch, positivistisch, nomocratisch, egalitair, capability approach) geven verschillende antwoorden op de vraag naar de grondslag en finaliteit van recht. Ze variëren van externe bronnen (god, natuur) tot interne structuren (rede, historische ontwikkeling) en gevolgen (nut, gelijkheid). Het `capability approach` richt zich op menselijke bloei en zelfverwezenlijking.
---
## Deel 2: Functies en finaliteit van het recht
De inhoud en functies van recht zijn maatschappijafhankelijk. Recht kan worden gezien als een veelzijdig instrument.
### Titel 1: Functies van het recht
Recht en normatieve verwachtingen zijn nodig om chaos te vermijden en effectief als groep te functioneren. Behoeften aan gedragsafstemming (door autonomie) en het omgaan met schaarste (verdeling van middelen) sturen de ontwikkeling van regels. Rechtsregels vervullen verschillende functies, die toenemen met de complexiteit van de samenleving.
### Hoofdstuk 1: Gedragsafstemming
* **Bevordering groepscohesie:** Regels drukken gemeenschappelijke waarden uit en dragen bij aan een gedeelde identiteit door socialiserende, educatieve en ideologische functies. Dit geldt voor kleine clans tot moderne staten, zelfs met levensbeschouwelijke neutraliteit (bv. rookverbod, seksismewet).
* **Conflictvermijding:** Regels helpen conflicten te vermijden en maatschappelijke verhoudingen te ordenen. Dit geldt voor sociale (huwelijk, letsel) en economische (bezit, ruil) ordening in alle samenlevingstypen. In complexere samenlevingen ontstaan regels met een formele ordeningsfunctie (bv. verkeersregels) die ten dienste staan van onderliggende waarden. De staat krijgt ook regels voor onderhoud, werking en instrumentele doelen.
### Afdeling 3: Conflictverwerking
Regels helpen bij het voorkomen van conflicten, maar wanneer ze toch optreden, zijn er verschillende methoden voor verwerking:
* **Zonder het conflict uit handen te geven:**
* **`Lumping it`:** Grief bij laten rusten.
* **Onderhandelen:** Partijen zoeken zelf naar een oplossing.
* **Bemiddelen:** Een neutrale derde faciliteert onderhandelingen.
* **Rituelen, Shaming, Sociale uitsluiting:** Methoden om grieven te uiten en te verwerken, vaak met sociale consequenties.
* **Het conflict uit handen geven:**
* **Berechten:** Door statelijke rechtspraak (met rigide regels en winnaars/verliezers) of arbitrage (vrijwillig, bindend, flexibeler).
* **Alternatieve geschillenbeslechting (ADR):** Bemiddeling en arbitrage bieden voordelen qua snelheid en kosten ten opzichte van traditionele rechtspraak.
### Hoofdstuk 2: Besluitvorming binnen de groep
Organisatorische complexiteit vereist dat macht en autoriteit worden toegedeeld aan personen of instanties die beslissingen nemen. Regels over wie mag beslissen, hoe ze worden gekozen en gecontroleerd, vervullen de politieke functie van recht. Politieke basisregels omvatten machtsverdeling (scheiding der machten), grondrechten (waarborgen tegen machtsmisbruik), bevoegdheidsregels, procedureregels, selectieregels, waarborgregels en financieringsregels. Deze regels verschaffen legitimiteit aan beslissingen van machthebbers, vooral door uitgewerkte procedures en procedurele rechtvaardigheidstheorieën.
### Titel 2: Finaliteit van het recht
De finaliteit van recht kan als volgt worden beschouwd:
### Hoofdstuk 1: Codificatie
Recht wordt gezien als een gegeven, ontdekt uit buitenmenselijke bronnen (godheid, natuur, gewoonte), en staat los van menselijk handelen. De staat moet zich aanpassen aan dit recht. De **codificerende finaliteit** benadrukt het behoud van traditionele waarden en normen, met vrijheid en autonomie voor individuen en groeperingen, en ziet recht als een doel op zich. Het positivistische perspectief hierbij is het blootleggen van wetmatigheden door wetenschappelijke studie.
### Hoofdstuk 2: Modificatie
Vanaf het midden van de 19e eeuw, door industrialisering en sociale ongelijkheid, verschoof de visie naar recht als instrument voor maatschappelijke verandering. De **modificerende finaliteit** ziet recht als een middel om gewenste veranderingen te realiseren, waarbij de wetgever als 'social engineer' optreedt. Dit proces wordt 'juridisering' genoemd. Recht wordt ingezet met diverse instrumentele technieken (griefherstellend, bestraffend, bestuurs- en regulerend, stimulerend, faciliterend) om maatschappelijke doelen te bereiken. Dit staat in contrast met de codificerende visie door de focus op verandering en het aanpassen van mentaliteit.
#### Afdeling 2: Welvaart & welbevinden
Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving leidt tot een grotere rol voor de staat in het sturen van gedrag en het bevorderen van welzijn (`Therapeutic Jurisprudence`). Taken die vroeger aan kleinere groepen werden toebedeeld, verschuiven naar de staat, die nu ook instaat voor traumabegeleiding, herstelrecht en de bevordering van tweede generatie grondrechten (socio-economische rechten).
#### Afdeling 3: Limieten
De maakbaarheid van de samenleving via recht kent praktische en financiële limieten. Menselijk gedrag verandert niet plots, en statelijke regels kunnen in conflict komen met regels van andere sociale instituten. Hoge verwachtingen van de staat vergen bovendien aanzienlijke middelen. Oplossingen zoals activering van de bevolking, uitbesteding van taken en de horizontalisering van grondrechten (plichten van burgers tegenover burgers) worden verkend. Er is een constante spanning tussen de modificerende en codificerende finaliteit van recht.
---
## Deel 3: Normen & hun samenhang
Dit deel gaat over de aard van rechtsnormen, hun structuur en hun onderlinge samenhang.
### Titel 1: Wat is een rechtsnorm?
#### Hoofdstuk 1: Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Descriptieve normen (`Seinsgesetze`):** Beschrijven hoe iets is of hoe regelmatigheden zich voordoen (bv. natuurwetten, gedragspatronen). Ze kunnen waar of onwaar zijn en zijn vatbaar voor aanpassing wanneer de beschrijving niet meer overeenkomt met de werkelijkheid. Ze brengen een descriptieve ordening aan.
* **Prescriptieve normen (`Sollensgesetze`):** Schrijven voor hoe iets zou moeten zijn (gedragsregels). Ze zijn geldig of ongeldig, kunnen worden overtreden en zijn afdwingbaar. Ze brengen een normatieve ordening aan.
* **Recht:** Kan gezien worden als gericht op normatieve ordening (RB) of voortvloeiend uit maatschappelijke ordening (GB).
#### Hoofdstuk 2: Talige uitdrukkingen van normen
Gedragsvoorschriften worden vaak geëxpliciteerd via taal. Deze talige uitdrukkingen kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten:
* **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn.
* **Empirische/descriptieve uitspraken:** Beschrijven feiten of algemene wetmatigheden.
* **Logische/definiërende uitspraken:** Drukken formele verbanden tussen begrippen uit.
* **Geloofsuitspraken:** Niet verifieerbaar, gebaseerd op onbewijsbare aannames (axioma's).
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken uit hoe iets wordt gewaardeerd (`goed`, `slecht`, `mooi`). Kunnen descriptief (mening) of prescriptief (gedragsvoorschrift) zijn.
* **Performatieve uitspraken:** Creëren sociale of juridische feiten door hun uitspraak (bv. "Ik verklaar u getrouwd").
#### Afdeling 1: Verifieerbare uitdrukkingen
Empirische uitspraken zijn cruciaal voor het vaststellen van feiten in het recht, hoewel hun bewijsbaarheid aan regels gebonden is (bv. onrechtmatig verkregen bewijs). Logische of definiërende uitspraken zijn essentieel voor argumentatie en het definiëren van begrippen.
#### Afdeling 2: Geloofsuitspraken
Deze uitspraken zijn gebaseerd op onbewijsbare aannames en vormen de basis voor overtuigingen, zowel religieus als wetenschappelijk. Ze kunnen, ondanks hun onverifieerbare aard, lijken op verifieerbare uitspraken, wat een kritische benadering vereist.
#### Afdeling 3: Waarderingsuitspraken
Drukken een oordeel uit over iets, gebaseerd op waarden. Prescriptieve waarderingsuitspraken gaan gepaard met een gedragsvoorschrift. De betekenis van dergelijke uitspraken wordt mede bepaald door de onderliggende waarden en context.
#### Afdeling 4: Performatieve uitspraken
Deze uitspraken creëren sociale of juridische feiten (`institutionele feiten`) en wijzigen de juridische werkelijkheid. Ze vereisen specifieke conventies en bevoegdheden voor hun geldigheid en kunnen samenvallen met nominale definities of bevoegdheidsverlenende uitspraken.
### Titel 2: Algemene bestanddelen van rechtsregels
#### Hoofdstuk 1: Normsteller
Niet elke rechtsregel heeft een aanwijsbare normsteller (bv. gewoonterecht). De aanwezigheid of afwezigheid van een normsteller kan de finaliteit van recht (codificerend vs. modificerend) beïnvloeden.
#### Hoofdstuk 2: Normbestelling
Rechtsregels zijn gericht tot normbestemmelingen, die gedragsnormen (burgers) of beslissingsnormen (rechters) kunnen zijn. Het onderscheid tussen gedrags- en beslissingsnormen is belangrijk voor de toepassing van het recht. `Akoestische scheiding` treedt op wanneer verschillende groepen normbestemmelingen verschillende normen horen of moeten volgen.
#### Hoofdstuk 3: Voorgeschreven gedraging
Rechtsregels kunnen gedragingen voorschrijven (gebod/plicht, verbod) of toelatingen verlenen (positieve/negatieve toelating). Volledige rechtsregels bevatten alle bestanddelen om een gedraging te normeren, terwijl onvolledige regels gecombineerd moeten worden. `Doeluitspraken` leggen een doel vast en laten de keuze van de methode aan de normbestemmeling.
#### Afdeling 1: Volledige en onvolledige rechtsregels
Volledige rechtsregels normeren een gedraging in een specifieke context, terwijl onvolledige rechtsregels (zoals definities of bevoegdheidsverlenende uitspraken) een onderdeel zijn van een grotere regel.
#### Afdeling 2: Verduidelijkende uitspraken
Deze uitspraken leggen de betekenis van begrippen vast (`nominale definities`), vaak met een teleologisch karakter, om het toepassingsgebied van rechtsregels te verduidelijken en te sturen. De betekenis van begrippen in het recht is afhankelijk van de onderliggende waarden en context.
#### Afdeling 3: Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele, abstracte grondgedachten die de rechtsorde structureren en als leidraad dienen voor concrete rechtsregels, zoals het gelijkheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel.
#### Afdeling 4: Adagia
Rechtsspreuken die, door hun concrete formulering, algemene rechtsbeginselen memorabeler maken en als brug dienen tussen abstracte beginselen en concrete regels. Ze kunnen echter misleidend zijn als ze te absoluut worden geïnterpreteerd.
### Titel 3: De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
#### Hoofdstuk 1: Recht als dogmatisch systeem
Het recht kan worden beschouwd als een **uitwendig systeem** (classificatie en structurering van regels) en een **inwendig systeem** (coherentie en consistentie van waardeoordelen achter de regels). Critici stellen dat het recht eerder een chaotische verzameling is, die pas een systeem wordt door de interpretatie van juristen.
#### Hoofdstuk 2: Recht als sociaal systeem
Vanuit sociaalwetenschappelijk perspectief kan recht worden gezien als een **autopoietisch systeem** dat zichzelf creëert en in stand houdt. `Emergentie` verklaart hoe systeemkenmerken ontstaan die niet te herleiden zijn tot de delen. Recht als sociaal systeem is operationeel gesloten (bepaalt zelf wat als recht telt) maar cognitief open (kan signalen uit de samenleving verwerken).
#### Hoofdstuk 3: Recht als chaotisch janboel
Deze kritiek stelt dat het recht geen perfect geordend systeem is, maar eerder een verzameling van compromissen en afspraken die onderhevig zijn aan historische ontwikkelingen en uiteenlopende belangen. De structuur is vaak contextafhankelijk en kan inconsistenties vertonen.
#### Hoofdstuk 4: Twee metaforen
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen is recht een open systeem met grammaticale, fonetische, semantische en pragmatische regels, wat een zekere ordening en betekenisgeving mogelijk maakt.
* **Recht als stad:** Het recht, net als een stad, is een menselijke constructie die groeit door de interactie van vele generaties en diverse gebruikersperspectieven (bazaar, jungle, organisme, machine). De ideale planning, zoals in Brasilia, kan falen als het de behoeften van de gebruikers negeert.
Het is cruciaal om bewust te zijn van het eigen perspectief bij het analyseren van recht, inclusief de grondslagen, functies en finaliteiten, aangezien er geen absolute antwoorden bestaan.
---
**Lijst met veelvoorkomende fouten om te vermijden:**
* Het onjuist toepassen van de sentence case-regel voor koppen.
* Het gebruik van HTML-tags (``, ``) in plaats van Markdown voor opmaak, vooral binnen LaTeX-uitdrukkingen.
* Het vergeten om asterisken (`*`) in wiskundige formules te vervangen door `\ast`.
* Het gebruik van valse valuta-symbolen in plaats van het voluit schrijven van geldbedragen in letters.
* Het verkeerd formatteren van lijstitems, waarbij meerdere items op één regel staan.
* Het niet correct renderen van LaTeX-expressies door conflicten met Markdown.
* Het vergeten om alle tekst, inclusief definities en termen in de woordenlijst, naar het Nederlands te vertalen.
* Het onderschatten van de nuance tussen descriptieve en prescriptieve normen, of tussen verschillende soorten subjectieve rechten (aanspraken, vrijheden, bevoegdheden, immuniteiten).
* Het negeren van de contextuele afhankelijkheid van rechtsregels en de impact van historische en sociale factoren op hun betekenis en toepassing.
* Het te simplistisch zien van recht als een perfect geordend systeem, zonder aandacht voor de interne incoherentie en de 'chaotische janboel' aspecten.
```
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Essentiële kenmerken** | Kenmerken die een maatschappelijk fenomeen uniek en onderscheidend maken, waarbij het ontbreken van één kenmerk al voldoende is om het niet tot de betreffende categorie te rekenen, zoals bij de essentialistische opvatting van recht. |
| **Conventionalistische opvatting** | Een benadering die stelt dat de interpretatie en erkenning van recht een kwestie van sociale conventie en gemaakte keuzes is, waarbij er niet noodzakelijk één fundamenteel kenmerk is dat alle vormen van recht met elkaar verbindt. |
| **Sociale constructie** | Een concept of instelling die bestaat omdat de maatschappij als geheel gelooft dat het bestaat, en waarvan het bestaan afhankelijk is van de collectieve erkenning en de sociale praktijken van individuen en groepen. |
| **Descriptieve ordening** | Een ordening die louter de bestaande toestand beschrijft en de kenmerken van objecten classificeert zonder deze te veranderen, zoals het indelen van dieren in soorten of het maken van een stamboom. |
| **Normatieve ordening** | Een ordening die voorschrijft hoe objecten of personen zich zouden moeten gedragen, waarbij de regel de wereld niet beschrijft maar actief probeert te sturen naar een gewenste toestand. |
| **Rechtspluralisme** | De situatie waarin meerdere, concurrerende regulerende systemen (zoals statelijk recht, gewoonterecht, religieus recht) tegelijkertijd claimen dat hun regels voorrang hebben op andere regels in dezelfde situatie. |
| **Autopoiesis** | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden, waarbij het recht bijvoorbeeld zelf bepaalt wat als recht telt en hoe het met andere systemen omgaat, gebaseerd op interne normatieve criteria. |
| **Emergentie** | Het verschijnsel waarbij een complex geheel eigenschappen vertoont die niet te herleiden zijn tot de eigenschappen van de individuele delen waaruit het is samengesteld, zoals dieptezicht dat ontstaat uit de interactie van beide ogen. |
| **Instrumentalisme (juridisch)** | De visie dat recht een instrument is dat door de wetgever kan worden ingezet om maatschappelijke doelen te bereiken en gewenste veranderingen te bewerkstelligen, waarbij de flexibiliteit van het recht centraal staat om nieuwe uitdagingen aan te gaan. |
| **Codificatie (finaliteit)** | De visie dat recht een uitdrukking is van een objectieve, buitenmenselijke orde (zoals natuur of goddelijke wil) die ontdekt en bewaard moet worden, waarbij de functie van recht primair gericht is op het bewaren van bestaande waarden en normen. |
| **Nomocratie** | Een stroming die stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever; de naleving van de wet is een plicht die voortvloeit uit de autoriteit van de wetgever, zonder veel ruimte voor morele afweging of ongehoorzaamheid. |
| **Egalitaire stroming** | Een stroming die pleit voor een meer gelijke maatschappelijke verdeling van goederen en kansen, en stelt dat rechtvaardige regels bijdragen aan een meer egalitaire en betere wereld, waarbij recht wordt gezien als een product en machtsinstrument van de heersende klasse die klassenstrijd bestendigt. |
| **Performatieve uitspraken** | Uitspraken die niet zozeer iets beschrijven of waarderen, maar door hun uitspraak zelf een sociale of juridische realiteit creëren of veranderen, zoals een huwelijksvoltrekking of een veroordeling door een rechter. |
| **Geviseerde feitelijke situatie (GFS)** | Het geheel van rechtsfeiten dat aangeeft in welke concrete omstandigheden een rechtsregel van toepassing is, waarbij de juridische regel aangeeft welke toepassingsvereisten vervuld moeten zijn om een bepaald rechtsgevolg te activeren. |
| **Algemene rechtsbeginselen** | Fundamentele, abstracte grondgedachten binnen de rechtsorde die de basis vormen voor specifieke rechtsregels en die een richtinggevende rol spelen bij de interpretatie en toepassing van het recht. |
| **Adagia** | Juridische spreuken of gezegden die, vaak in Latijnse vorm, een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete gedragsregels, door een principe te verbeelden in een concrete, memorabele formulering. |
| **Operationeel gesloten** | Een systeem dat voor het nemen van beslissingen enkel criteria gebruikt die zelf deel uitmaken van dat systeem, waardoor het autonoom functioneert en externe invloeden selectief worden verwerkt. |
| **Cognitief open** | Een systeem dat, hoewel operationeel gesloten, signalen uit de samenleving kan incorporeren en verwerken, waardoor het flexibel kan reageren op maatschappelijke ontwikkelingen en waarden. |
Cover
Algemene rechtsleer samenvatting.docx
Summary
# twee benaderingen van het recht: regelgeoriënteerd en gedragsgeoriënteerd
### Regelgeoriënteerde benadering (RB)
#### Kernidee
* Recht wordt gezien als een geheel van regels (gedragsvoorschriften) die voorschrijven hoe mensen zich behoren te gedragen.
* Nadruk ligt op de regel en de samenhang met andere regels.
#### Implicaties
* Hoe mensen zich feitelijk gedragen is van ondergeschikt belang.
* Focus ligt op hoe de dingen *zouden moeten zijn*.
#### Stromingen binnen RB
* **Geschreven recht:** Recht als geheel van (meestal geschreven) uitdrukkingen; klemtoon op vorm (wetgeving, rechtspraak).
* **Ongeschreven recht:** Recht als geheel van (nog niet uitgedrukte) waarden; klemtoon op achterliggende waarden, algemene rechtsbeginselen en gewoonten.
### Gedragsgeoriënteerde benadering (GB)
* Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen die mensen stellen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen.
* Nadruk ligt op het concrete gebruik van regels en de betekenis die mensen eraan hechten.
* Hoe mensen zich effectief gedragen staat centraal.
* De regel op papier is ondergeschikt aan de sociale praktijk.
* Recht is een sociale praktijk (bv. ruzies oplossen).
#### Relationele aspecten
* Sociale praktijk ontstaat door langdurige evolutie van gedragspatronen.
* Naarmate meer mensen een regel volgen, wordt de sociale praktijk vaster.
### Ordening en recht
#### Normatieve ordening
* Samenleving vereist ordening die voorschrijft hoe mensen zich *zouden moeten* gedragen.
* Gepaard met normatieve verwachtingen (wensen/eisen).
#### Cognitieve ordening
* Ordening die niets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving (klasseren, indelen).
* Gepaard met cognitieve verwachtingen (feitelijke voorspellingen).
#### Gevolgen van verwachtingsschending
* **Cognitieve verwachting:** Ordening wordt aangepast.
* **Normatieve verwachting:** Het gedrag van mensen wordt bijgestuurd om aan de ordening te voldoen.
### Rechtspluralisme
* Situatie waarbij meerdere regulerende systemen (bv. statelijk, religieus, gewoonterecht) tegelijk claimen dat hun regels van toepassing zijn.
* **Zacht rechtspluralisme:** Bestaan van voorrangsregels (één systeem krijgt prioriteit).
* **Hard rechtspluralisme:** Geen voorrangsregels; concurrerende systemen conflicteren openlijk.
### Institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Recht is van de staat; enkel formele maatschappelijke instituten (staat, rechtbanken) zijn bevoegd om rechtsregels te maken.
* **GB:** Recht is niet per se van de staat; doorslaggevend is wat mensen in de praktijk doen.
### Afdwingbaarheid
* **RB:** Regel is rechtsregel indien de staat naleving kan verzekeren (dwangmonopolie).
### Grondslag van rechtvaardigheid
#### Formele grondslag (RB)
#### Materiële grondslag (RB)
#### Procedurele grondslag (RB)
### Diverse stromingen in rechtvaardigheidstheorieën
### Rechtvaardigheid (Aristoteles)
---
## Twee benaderingen van het recht: regelgeoriënteerd en gedragsgeoriënteerd
### Kernidee
* Recht kan benaderd worden vanuit twee invalshoeken: de focus op abstracte regels (regelgeoriënteerd) of de focus op concreet menselijk gedrag (gedragsgeoriënteerd).
* Beide benaderingen zijn relevant en vullen elkaar aan om het fenomeen recht volledig te begrijpen.
* **Focus:** Recht als een geheel van gedragsvoorschriften en de samenhang daartussen.
* **Interesse:** Hoe mensen zich *behooren* te gedragen (prescriptief).
* **Stromingen:**
* **Geschreven recht:** Klemtoon op de vorm waarin voorschriften worden uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak).
* **Ongeschreven recht:** Klemtoon op de waarden die ten grondslag liggen aan de regels (algemene rechtsbeginselen, gewoonten).
* **Focus:** Recht als geheel van gedragspatronen die mensen stellen in maatschappelijke interacties.
* **Interesse:** Hoe mensen zich *feitelijk* gedragen (empirisch).
* **Concept:** Recht als sociale praktijk, waar gedrag en betekenis verbonden zijn.
### Ordening en verwachtingen
* **Ordening:** Noodzakelijk voor samenleving; kan descriptief (indeling) of normatief (gedragsregels) zijn.
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijke voorspelling; bij falen wordt de ordening aangepast (bv. indeling walvis).
* **Normatieve verwachting:** Wens of eis; bij falen wordt het gedrag van het voorwerp bijgestuurd (bv. lockdown).
* **Recht als normatieve ordening:** Recht richt zich op hoe we ons *moeten* gedragen.
* **RB:** Gericht op de *creatie* van een normatieve ordening door gedragsvoorschriften.
* **GB:** Gericht op gedragspatronen die *voortvloeien uit* of *gekoppeld zijn aan* normatieve verwachtingen.
* **Normatieve kracht van het feitelijke:** Feitelijk gedrag kan zelf een bron van nieuwe normen worden.
### Samenlevingstypes en ordening
* **Weinig complexe samenlevingen:** Ordening via informele regels (gebruiken, moraal, etiquette).
* **RB visie:** Geen rechtsregels zonder institutionele oorsprong (staat).
* **GB visie:** Wel rechtsregels, omdat ze dezelfde functie en voorwerp hebben als moderne rechtsregels.
* **Verschil:** Statelijke regels vs. regels die slechts bepaalde verhoudingen beheersen.
* **Definitie:** Situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels bij voorrang gelden.
* **Varianten:**
* **Zacht rechtspluralisme:** Voorrangsregels (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*).
* **Hard rechtspluralisme:** Geen voorrangsregels; concurrerende systemen conflicteren openlijk (*contra legem*).
### Omvattendheid van ordeningen
### Oorsprong van recht (RB vs. GB)
### Rol van effectieve naleving
### Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
### Categorieën van rechtvaardigheidstheorieën
### Diverse stromingen in rechtvaardigheid
---
* Recht wordt gezien als een geheel van regels die voorschrijven hoe men zich *behoort* te gedragen.
* De focus ligt op de regel zelf en de samenhang met andere regels.
* Heeft een *prescriptieve* interesse (hoe het zou moeten zijn).
* **Twee stromingen:**
* Geschreven recht: nadruk op de vorm waarin een voorschrift wordt uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak).
* Ongeschreven recht: nadruk op de waarden die ten grondslag liggen aan de vorm (algemene rechtsbeginselen, gewoonten).
* Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen die mensen stellen wanneer ze maatschappelijke problemen aanpakken.
* De focus ligt op het concrete gebruik van regels en hoe mensen zich *effectief* gedragen.
* Heeft een *empirische* interesse (hoe het feitelijk is).
* Recht is hier eerder een sociale praktijk (bijvoorbeeld ruzies oplossen, kraambezoek).
### Ordening en samenlevingstypes
* Samenlevingen vereisen ordening om te weten wat men van elkaar kan verwachten.
* **Descriptieve ordening:** Classificatie, die niets wijzigt aan het object van beschrijving (bv. indeling dieren).
* **Normatieve ordening:** Regels die voorschrijven hoe men zich *zou moeten* gedragen (bv. verkeersregels).
* **Normatieve verwachting:** Een wens of eis dat bepaald gedrag wordt gevolgd; de ordening wordt als juist beschouwd en het gedrag moet zich aanpassen.
* **Cognitieve verwachting:** Een voorspelling of voorziening; de ordening kan verkeerd zijn en moet worden aangepast.
### Informele gedragsregels
* In weinig complexe samenlevingen gebeurt ordening via informele regels (gebruiken, moraal, etiquette, religie).
* **RB:** Beschouwt deze niet als rechtsregels omdat er geen institutionele oorsprong is door de staat.
* **GB:** Beschouwt deze wel als rechtsregels omdat ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als rechtsregels en voortvloeien uit normatieve ordening.
* Situatie waarin meerdere regulerende systemen (bv. statelijk, gewoonterecht, religieus) tegelijk claimen dat hun regels bij voorrang gelden.
* **Zacht rechtspluralisme:** Er zijn voorrangsregels (bv. gewoonterecht secundum legem of praeter legem).
* **Hard rechtspluralisme:** Er zijn geen voorrangsregels; concurrerende systemen conflicteren openlijk (bv. gewoonte contra legem).
### Oorsprong van recht: institutioneel versus maatschappelijk
* **RB (geschreven):** Recht wordt gekenmerkt door haar institutionele herkomst, enkel door de staat gecreëerde instituten (wetgever, rechtbanken) kunnen rechtsregels maken.
* **GB:** Recht is niet per se van de staat afkomstig; doorslaggevend is wat mensen in de praktijk doen ("het zwaartepunt van de rechtsontwikkeling ligt in de maatschappij zelf").
### Afdwingbaarheid van recht
* **RB:** Recht is slechts afdwingbaar als de staat naleving kan garanderen (dwangmonopolie van de staat).
* **GB:** Naleving kan ook verzekerd worden door sociale controle, dreiging met afkeuring, of niet-statelijke sancties (actor-, tweedepartij-, derdepartijcontrole).
### Rol van effectieve naleving en handhaving
### Het begrip rechtvaardigheid
### Descriptief rechtspositivisme (bv. Legal Realism)
### Sociologisch rechtspositivisme (bv. Ehrlich)
---
* **Kern:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragsregels en institutionele voorschriften.
* **Focus:** Prescriptieve interesse (hoe mensen zich behoren te gedragen).
* **Geschreven recht:** Klemtoon op de vorm (wetgeving, rechtspraak). 'Law in the books'.
* **Ongeschreven recht:** Klemtoon op de waarden die aan de basis liggen (algemene rechtsbeginselen, gewoonten).
* **Kern:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen die mensen stellen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen.
* **Focus:** Empirische interesse (hoe mensen zich effectief gedragen).
* **Kernbegrip:** 'Law in action'.
* **Recht als sociale praktijk:** Betekenisvolle combinatie van gedrag en handelingen.
### Het begrip 'ordening' en normatieve verwachtingen
* **Twee soorten ordening:**
* **Descriptieve ordening:** Classificatie, verandert de beschrijving, niet het voorwerp (bv. indeling dieren).
* **Normatieve ordening:** Schrijft voor hoe mensen zich *zouden moeten* gedragen, verandert de wereld.
* **Twee soorten verwachtingen:**
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijke voorspelling, neutraal over de uitkomst. Bij niet-uitkomen: aanpassing ordening.
* **Normatieve verwachting:** Wens, wil, eis. Bij niet-inlossen: bijsturen gedrag (het voorwerp van de ordening).
### Ordeningen en samenlevingstypes
* **Minder complexe samenlevingen:** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette, religie).
* **RB-perspectief:** Informele regels zijn *geen* rechtsregels zonder institutionele oorsprong door de staat.
* **GB-perspectief:** Informele regels *zijn* rechtsregels als ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als statelijke regels.
* Situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijk gelden en claimen voorrang te hebben.
* **Zacht rechtspluralisme:** Voorrangsregels, één systeem krijgt meestal de voorkeur (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*).
* **Hard rechtspluralisme:** Geen voorrangsregels, concurrerende systemen conflicteren openlijk (bv. gewoonte *contra legem*).
### Oorsprong van recht
* **RB-perspectief (geschreven):** Recht komt van de staat; enkel formele maatschappelijke instituten (wetgever, rechtbanken) zijn bevoegd.
* **GB-perspectief:** Recht komt voort uit wat mensen in de praktijk doen; zwaartepunt van rechtsontwikkeling ligt in de maatschappij zelf.
* **Consensus:** Enkel afdwingbare regels zijn rechtsregels.
* **RB-perspectief:** Afdwingbaarheid door de staat (dwangmonopolie) is cruciaal.
### Gericht op of voortvloeiend uit een 'juiste' ordening
### Grondslag van regels en normatieve verwachtingen
### Begrip rechtvaardigheid
---
* **Kernidee:** Recht wordt primair gezien als een geheel van regels en voorschriften die aangeven hoe mensen zich *behooren* te gedragen.
* **Focus:** De nadruk ligt op de normatieve aspecten van het recht en de samenhang tussen regels.
* Geschreven recht: nadruk op de formele wijze waarop voorschriften worden uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak).
* Ongeschreven recht: nadruk op de waarden en algemene beginselen die ten grondslag liggen aan de regels.
* **Kernidee:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen en sociale praktijken die mensen hanteren bij het aanpakken van maatschappelijke problemen.
* **Focus:** De nadruk ligt op hoe mensen zich *feitelijk* gedragen en hoe regels in de praktijk worden gebruikt.
* Law in action: de concrete toepassing en het gebruik van regels staan centraal, de regel op papier is ondergeschikt.
* Recht als sociale praktijk: recht ontstaat uit dagelijkse handelingen en de betekenis die mensen daaraan geven.
### Normatieve ordening en verwachtingen
* **Normatieve ordening:** Regels die voorschrijven hoe mensen zich tot elkaar zouden moeten verhouden, wijzigen de wereld actief.
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijke voorspelling van hoe iets zal gebeuren; onjuistheid leidt tot aanpassing van de verwachting of indeling.
* **Normatieve verwachting:** Wens of eis dat iets gebeurt; oningelost leidt tot aanpassing van gedrag, niet van de verwachting zelf.
* **Stabiliteit en voorspelbaarheid:** Regels die gedrag normatief ordenen, moeten stabiliteit, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid garanderen.
* **Informele regels:** In minder complexe samenlevingen (jager-verzamelaars, chiefdoms) gebeurt ordening via gebruiken, moraal en etiquette; geen scherp onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen.
* **Rechtsregels:** Volgens RB vereisen rechtsregels een institutionele oorsprong (vaak statelijk); volgens GB kunnen ook informele regels in minder complexe samenlevingen als rechtsregels beschouwd worden.
* **Statelijk recht vs. Gewoonterecht:** RB benadrukt de formele oorsprong (staat), GB kijkt naar feitelijk gedrag en de aanvaarding ervan.
* **Definitie:** Situatie waarin meerdere regulerende systemen (statelijk, religieus, gewoonterecht) tegelijk claimen dat hun regels voorrang hebben op een bepaalde situatie.
* **Zacht RP:** Voorrangsregels bepalen welk systeem voorrang krijgt (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*).
* **Hard RP:** Geen voorrangsregels; concurrerende systemen conflicteren openlijk (*contra legem*).
### De omvattendheid van ordeningen
* **Personeel toepassingsgebied:** Rechtsregels beogen voor iedereen in de maatschappij te gelden.
* **Materieel toepassingsgebied:** Rechtsregels proberen niet elke maatschappelijke gedraging te reguleren; er is ruimte voor zelfbestuur en rechtsvrije ruimtes.
* **Juridisering:** Het aantal rechtsregels neemt toe, waardoor het aantal rechtsvrije ruimtes afneemt.
### Oorsprong en afdwingbaarheid van recht
* **RB (geschreven):** Recht moet een institutionele herkomst hebben, bij voorkeur afkomstig van de staat. Rechtspraak is een bron van recht.
* **GB:** Recht is doorslaggevend wat mensen in de praktijk doen; oorsprong is niet per se statelijk.
### De rechtvaardigheid van regels
### Gedragsgeoriënteerde theorieën over rechtvaardigheid
### Regelgeoriënteerde theorieën over rechtvaardigheid
---
* Het recht kan op twee fundamenteel verschillende manieren worden benaderd: vanuit de abstracte regels (regelgeoriënteerd) of vanuit het concrete gedrag van mensen (gedragsgeoriënteerd).
* Deze benaderingen bepalen hoe men recht definieert, bestudeert en toepast.
* Beschouwt recht primair als een geheel van gedrags*voorschriften* (hoe mensen zich *behoren* te gedragen).
* Legt nadruk op de inhoud, samenhang en formele herkomst van regels.
* Heeft een *prescriptieve interesse*: richt zich op de normatieve ordening van de maatschappij.
* Twee stromingen:
* **Geschreven recht:** Klemtoon op de formele uitdrukking van voorschriften (wetgeving, rechtspraak). "Law in the books."
* Beschouwt recht primair als een geheel van gedragspatronen en sociale praktijken.
* Legt nadruk op hoe mensen zich *feitelijk* gedragen bij het oplossen van maatschappelijke problemen.
* Heeft een *empirische interesse*: richt zich op de feitelijke gedragingen en de betekenis die eraan wordt gehecht.
* "Law in action."
### Afdeling 1: Het begrip "ordening" en de rol van normatieve verwachtingen
* Samenleving vereist ordening om voorspelbaarheid te garanderen.
* **Descriptieve ordening:** Classificeren zonder het voorwerp te veranderen (bv. indeling dieren). Verwachtingen zijn *cognitief* (voorspellend).
* **Normatieve ordening:** Schrijft voor hoe men zich *moet* gedragen, verandert de wereld. Verwachtingen zijn *normatief* (wenselijk, eisend).
* Bij niet-naleving van normatieve verwachtingen wordt het gedrag aangepast, niet de verwachting.
### Afdeling 2: Ordeningen en samenlevingstypes
* In minder complexe samenlevingen gebeurt ordening via informele regels (moraal, etiquette).
* RB beschouwt dit niet als recht (geen institutionele oorsprong), GB wel (zelfde voorwerp/functie).
* Centrale regels hebben in beide benaderingen een algemeen karakter.
### Afdeling 3: Concurrerende ordening: rechtspluralisme
* In cultureel diverse samenlevingen claimen meerdere regulerende systemen tegelijk voorrang.
* **Zacht rechtspluralisme:** Voorrangsregels bepalen welk systeem prevaleert (bv. gewoonte secundum of praeter legem).
* **Hard rechtspluralisme:** Systemen conflicteren openlijk; er zijn geen voorrangsregels (gewoonte contra legem).
### Afdeling 4: De omvattendheid van de ordeningen
* Rechtsregels claimen een omvattend *personeel* toepassingsgebied (geldig voor iedereen).
* Ze hebben geen omvattend *materieel* toepassingsgebied (niet elke gedraging wordt gereguleerd).
* Regulering kan worden uitbesteed aan zelfbestuur of niet gereguleerd blijven.
### Hoofdstuk 2: Al dan niet van institutionele oorsprong
### Hoofdstuk 3: Afdwingbaarheid
### Hoofdstuk 4: Gericht op of voortvloeiend uit een "juiste" ordening
### Afdeling 2: Het begrip rechtvaardigheid
---
* Recht wordt gezien als een geheel van regels, met de nadruk op de voorschriften zelf en hun onderlinge samenhang.
* Centrale interesse ligt in hoe mensen zich *behoren* te gedragen (prescriptieve interesse).
* Geschreven recht: klemtoon op de formele uitdrukking van voorschriften (wetgeving, rechtspraak).
* Ongeschreven recht: klemtoon op de waarden die ten grondslag liggen aan de vorm (algemene rechtsbeginselen, gewoonten).
* Recht wordt gezien als een middel om een normatieve ordening te creëren.
* Nadruk ligt op het concrete gebruik en de feitelijke toepassing van regels (empirische interesse).
* Recht wordt gezien als een sociale praktijk.
* Regels op papier zijn ondergeschikt aan het feitelijke gedrag.
* Recht vloeit voort uit normatieve ordeningen, maar is niet primair gericht op het creëren ervan.
### Kernconcepten en implicaties
* **Normatieve ordening**: Recht is gericht op het voorschrijven hoe mensen zich *zouden moeten* gedragen, in tegenstelling tot descriptieve ordening die de werkelijkheid beschrijft.
* **Normatieve verwachting**: Een wens of eis dat gedrag aan bepaalde regels voldoet, waarbij de ordening als juist wordt beschouwd en het gedrag van het object van ordening wordt bijgestuurd.
* **Cognitieve verwachting**: Een voorspelling over toekomstig gedrag, waarbij de ordening wordt aangepast als de voorspelling niet uitkomt.
* **Rechtspluralisme**: Situatie waarin meerdere regulerende systemen (statelijk, religieus, gewoonterecht) tegelijk claimen dat hun regels voorrang hebben.
* **Zacht rechtspluralisme**: Voorrangsregels bepalen welk systeem geldt.
* **Hard rechtspluralisme**: Systemen conflicteren openlijk zonder voorrangsregels.
* **Institutionele oorsprong**:
* RB (geschreven): Recht komt van de staat en formele maatschappelijke instituten.
* GB: Recht komt niet per se van de staat, maar van wat mensen in de praktijk doen; ook minder complexe samenlevingen kunnen rechtsregels hebben.
* **Afdwingbaarheid**:
* RB (geschreven): Naleving wordt verzekerd door de staat (dwang).
* GB: Naleving kan ook door sociale controle (actor-, tweedepartij-, derdepartijcontrole).
* **Effectieve naleving**:
* RB (geschreven): Geen rol; niet-nageleefd recht blijft recht.
### Gerechtvaardigde regels en handelingen
### Stromingen in rechtvaardigheid
---
### Kernideeën
* Het bestuderen van menselijk gedrag en de sturing ervan door regels kan niet zonder focus.
* Twee benaderingen bestaan: de regelgeoriënteerde (RB) en de gedragsgeoriënteerde (GB).
* RB focust op abstracte, ideële regels en hoe mensen zich behoren te gedragen.
* GB focust op concreet, feitelijk gedrag en hoe mensen zich effectief gedragen.
* Juristen hebben vaak een voorkeur voor abstracte ideeën, wat hen dichter bij RB plaatst.
### Regelgeoriënteerde benadering
* **Core idea**
* Recht wordt gezien als een geheel van gedragsvoorschriften (regels).
* Nadruk ligt op de regel zelf en de samenhang met andere regels.
* Centraal staat de "prescriptieve interesse": hoe mensen zich *behooren* te gedragen.
* **Key facts**
* Recht als "law in the books".
* Geschreven recht: klemtoon op de vorm (wetgeving, rechtspraak).
* Ongeschreven recht: klemtoon op onderliggende waarden, algemene rechtsbeginselen en gewoonten.
### Gedragsgeoriënteerde benadering
* Nadruk ligt op het concrete gebruik van regels en feitelijk gedrag.
* Centraal staat de "empirische interesse": hoe mensen zich *effectief* gedragen.
* Recht als "law in action".
* De regel op papier is ondergeschikt aan het feitelijke gedrag.
* Recht wordt beschouwd als een sociale praktijk (bv. ruzies oplossen).
* Sociale praktijk: een combinatie van gedrag en de betekenis die eraan wordt verbonden door handelingspatronen.
* Naarmate meer mensen een regel volgen, wordt de sociale praktijk meer vaststaand.
### Verhouding tussen RB en GB
### Onderscheid tussen verschillende soorten regels
### Grondslagen van regels en normatieve verwachtingen
### Grondslagen van rechtvaardigheid (RT)
### Descriptief rechtspositivisme
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Deze benadering beschouwt recht primair als een geheel van gedragsvoorschriften, waarbij de nadruk ligt op de regels zelf en hun onderlinge samenhang. De focus ligt op hoe mensen zich behoren te gedragen (prescriptieve interesse), terwijl feitelijk gedrag van ondergeschikt belang is. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Deze benadering ziet recht als een geheel van gedragspatronen die mensen vertonen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen en waaraan zij betekenis hechten. De nadruk ligt op het concrete gebruik van regels en hoe mensen zich effectief gedragen (empirische interesse), waarbij de regel op papier ondergeschikt is. |
| Descriptieve ordening | Een vorm van ordening die het voorwerp van beschrijving niet wijzigt, maar enkel klasseringen aanbrengt. Dit omvat bijvoorbeeld de indeling van diersoorten of het alfabetisch ordenen van woorden, waarbij de inhoud gelijk blijft. |
| Normatieve ordening | Een vorm van ordening die wel iets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving door regels voor te schrijven over hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Een voorbeeld hiervan is de ordening van het wegverkeer, waarbij gedragsregels worden opgelegd. |
| Cognitieve verwachting | Een verwachting die neutraal staat tegenover de uitkomst, waarbij men feitelijk voorziet of voorspelt dat iets zal gebeuren. Als deze verwachting niet uitkomt, wordt de ordening aangepast. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting die sturend is over de uitkomst, waarbij men wenst, wil of eist dat iets gebeurt. Als deze verwachting niet wordt ingelost, wordt het gedrag van het voorwerp van de ordening bijgestuurd, terwijl de verwachting zelf overeind blijft. |
| Rechtspluralisme (RP) | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels gelden voor een specifieke situatie. Dit komt voor in cultureel diverse maatschappijen waar bijvoorbeeld statelijke, religieuze en gewoonterechtelijke regels naast elkaar bestaan. |
| Juridisering | Het proces waarbij steeds meer aspecten van het maatschappelijk leven door het recht worden geregeld, wat resulteert in een afname van rechtsvrije ruimtes en een toename van rechtsregels. |
| Institutionele oorsprong | Het criterium dat recht voortkomt uit formele maatschappelijke instituten die door de staat zijn gecreëerd, zoals wetgeving door de overheid of rechtspraak door rechtbanken. Dit is een belangrijk onderscheid tussen de regelgeoriënteerde en gedragsgeoriënteerde benaderingen. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om de naleving van een praktijk of regel te verzekeren. Volgens de regelgeoriënteerde benadering zijn enkel afdwingbare regels rechtsregels, waarbij de staat een dwangmonopolie heeft. De gedragsgeoriënteerde benadering erkent ook sociale controle als handhavingsmechanisme. |
| Normatieve geldigheid | De juridische geldigheid van een regel, die blijft bestaan ongeacht of deze daadwerkelijk wordt nageleefd. Volgens de geschreven regelgeoriënteerde benadering blijft een regel recht, zelfs als deze niet wordt nageleefd. |
| Feitelijke (of sociale) geldigheid | De geldigheid van een regel die afhangt van de erkenning en hantering ervan in de praktijk door mensen. Volgens de gedragsgeoriënteerde benadering bestaat een regel enkel voor zover de sociale praktijk deze erkent en hanteert. |
Cover
AR25_Les07.pptx
Summary
# Wat is een rechtsnorm?
Hier is een uitgebreide samenvatting over het begrip 'rechtsnorm', gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Wat is een rechtsnorm?
Deze les behandelt de definitie en de verschillende typen van normen, met een focus op het onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve normen en de talige uitdrukkingen ervan.
### 1.1 Het concept van een norm
Een norm kan worden omschreven als een patroon van gedrag of een voorschrift. Deze normen worden vervolgens onder woorden gebracht. In de context van recht en maatschappij onderscheiden we twee hoofdtypen normen: descriptieve en prescriptieve normen.
### 1.2 Descriptieve versus prescriptieve normen
#### 1.2.1 Descriptieve normen
* **Definitie:** Descriptieve normen (ook wel 'seinsgesetze' genoemd) brengen een gebruikelijke toestand, een patroon of een wetmatigheid in de natuur of de maatschappij onder woorden. Ze beschrijven hoe dingen zijn.
* **Kenmerken:**
* Beschrijven wet- of regelmatigheid in de natuur of maatschappij.
* Kunnen waar of onwaar zijn. Indien een waarneming onverenigbaar is met de beschreven wetmatigheid, is de norm onwaar en moet deze vervangen worden.
* Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten ('brute facts of nature'), zoals de structuur van een cel, de afstand tot de zon, of het atoomgewicht van ijzer.
* De betekenis van deze beschrijvingen is onafhankelijk van menselijke afspraken of conventies.
* Zijn onveranderlijk voor wat betreft het beschrevene ('onveranderlijk voorwerp'). De uitspraak die de norm uitdrukt, verandert niets aan de beschreven wetmatigheid.
* Kunnen niet worden overtreden of afgedwongen.
* **Voorbeelden:**
* De traagheidswet: "een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
* De wet van Boyle: "$pV = \text{constant}$" (Druk van gas is omgekeerd evenredig aan volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas).
* "Een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen."
* "Mijn ouders drinken in de loop van de week in principe geen alcohol."
#### 1.2.2 Prescriptieve normen
* **Definitie:** Prescriptieve normen (ook wel 'sollensgesetze' genoemd) brengen een gedragsvoorschrift onder woorden. Ze schrijven voor hoe iets zou moeten zijn of hoe iemand zich dient te gedragen.
* **Kenmerken:**
* Schrijven voor hoe iets zou moeten zijn of hoe iemand zich dient te gedragen.
* Zijn geen beschrijvingen die waar of onwaar kunnen zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig zijn.
* Beschrijven geen feitelijke wetmatigheden.
* Het voorwerp van prescriptieve normen zijn sociale of institutionele feiten, die afhankelijk zijn van menselijke conventies en erkenning.
* Zijn veranderlijk ('veranderlijk voorwerp'); menselijke wetten of afspraken kunnen voorschriften veranderen.
* Zijn vatbaar voor overtreding en kunnen worden afgedwongen.
* De gedragingen die een prescriptieve norm overtreden, moeten worden aangepast.
* **Voorbeelden:**
* "Op donderdagen om 2 uur ’s nachts moet het tijdens het academiejaar stil zijn in de Overpoort."
* "Mensen met veel geld zouden niet veel moeite mogen doen om weinig belastingen te betalen."
* "Sluit dat venster!" (Dit is een imperatief, een specifiek type prescriptieve norm).
#### 1.2.3 Onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve ordening
* **Descriptieve ordening:** Probeert de werkelijkheid te vatten en te begrijpen, zonder deze te willen veranderen. Wordt gerealiseerd door middel van descriptieve normen.
* **Prescriptieve ordening:** Probeert de maatschappij te ordenen zoals die zou *moeten* zijn. Wordt gerealiseerd door middel van prescriptieve normen.
#### 1.2.4 Verband tussen descriptieve en prescriptieve normen
Hoewel er een duidelijk onderscheid is, hebben descriptieve en prescriptieve normen wel iets met elkaar te maken. De beschrijving van wetmatigheden (descriptief) kan aanleiding geven tot voorschriften (prescriptief), en vice versa. Niet in alle samenlevingen wordt dit onderscheid even strikt gemaakt.
### 1.3 Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden vaak uitgedrukt door middel van taal. Deze talige uitdrukkingen kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten:
#### 1.3.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn.
* **Empirische (of descriptieve) uitspraken:**
* Focussen op feiten die waar of onwaar kunnen zijn.
* Focussen op algemene wetmatigheden waarvan de beschrijving waar of onwaar kan zijn.
* **Voorbeeld:** "De wolf heeft honger.", "Mensen hebben zuurstof nodig om te overleven.", "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
* In het recht zijn empirische uitspraken belangrijk om aan te tonen dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan. Men moet echter oppassen voor onrechtmatig verkregen bewijs.
* **Onderscheid:** 'Feiten' zijn empirische feiten, 'rechtsfeiten' zijn sociale of institutionele feiten.
* **Logische of definiërende uitspraken:**
* Drukken formele verbanden uit tussen begrippen en uitspraken.
* Kunnen waar of onwaar zijn, aangetoond door regels van logica of gebruikte definities, niet door waarnemingen.
* **Voorbeeld:** "5 + 5 = 9" (onwaar volgens wiskundige regels), "Nul is een getal" (definiërende uitspraak).
* Belangrijk in het recht voor argumentatie en het omschrijven van begrippen, die dienen als bouwstenen van normen.
#### 1.3.2 Geloofsuitspraken
* **Definitie:** Betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen ('axioma's') die een noodzakelijke veronderstelling vormen voor bepaalde overtuigingen of wetenschappen.
* **Kenmerken:**
* Niet verifieerbaar.
* Vaak op dezelfde manier uitgedrukt als verifieerbare uitspraken, wat tot misinterpretatie kan leiden.
* Vereisen een kritische blik; het presenteren van geloofsuitspraken als 'waar' kan de discussie over de onderliggende aannames belemmeren.
* **Voorbeeld:** De opvatting dat "God bestaat" of het oneindigheidsaxioma in de wiskunde. Ook ideologieën, zoals het nazisme met axioma's als "Recht is iets dat in het bloed leeft".
#### 1.3.3 Waarderingsuitspraken
* **Definitie:** Drukken uit hoe de spreker een bepaalde situatie waardeert, gebaseerd op een onderliggende 'waarde' (een idee over wat wenselijk, gepast, goed of slecht is).
* **Categorieën:**
* **Descriptieve waarderingsuitspraken (of waardeoordelen):**
* Oordelen over objecten, personen, handelingen of toestanden op basis van een (vaak impliciete) waarderingsmaatstaf.
* Zijn *niet* gekoppeld aan een gedragsvoorschrift.
* **Voorbeeld:** "De chauffeur van deze bus is een goede chauffeur." (gebaseerd op de maatstaf van het naleven van snelheidsbeperkingen), "Dit schilderij is mooi gemaakt."
* Empirische uitspraken zijn vaak noodzakelijke tussenstappen voor descriptieve waarderingsuitspraken.
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken (of waardeoordelen):**
* Gekoppeld aan een gedragsvoorschrift; ze verplichten iemand zich op een bepaalde manier (niet) te gedragen.
* Kunnen uitdrukking geven aan imperatieven (geboden of verboden die in een specifieke situatie moeten worden opgevolgd).
* **Voorbeeld:** "Moeder: 'Jan, sluit nu het venster!'" (gekoppeld aan de verplichting om het venster te sluiten).
##### 1.3.3.1 Imperatieven
* Geboden of verboden die in een bepaalde situatie moeten worden opgevolgd.
* Beschrijven geen feitelijke situatie, maar schrijven voor hoe die zou moeten zijn.
* De feitelijke context staat centraal, niet zozeer een algemene regel die altijd gevolgd moet worden.
* **Bestanddelen:** normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven handeling, modaliteit (verplichting), geviseerde feitelijke situatie.
##### 1.3.3.2 Onderscheid tussen algemene en individuele rechtsnormen
* **Algemene rechtsnormen:**
* Algemeen naar tijd (onbepaalde periode).
* Algemeen naar persoon (onbegrensd aantal personen of categorisch geviseerde groepen, zoals 'consumenten').
* Algemeen naar geviseerde feitelijke situatie (onbegrensd aantal keren dat de situatie zich voordoet).
* **Voorbeeld:** Art. 1382 Oud BW / art. 6.6 BW ("Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.").
* **Individuele rechtsnormen:**
* Gericht tot één of meerdere concrete normbestemmelingen.
* **Voorbeeld:** Contractuele regels, een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling (bv. benoeming ambtenaar).
* **Relevantie:** Het onderscheid is o.a. relevant voor de verplichting tot advies door de Raad van State.
##### 1.3.3.3 Uitdrukking van prescriptieve normen
* Vaak uitgedrukt in de indicatieve wijs, wat ze soms moeilijk te onderscheiden maakt van verifieerbare uitspraken.
* **Voorbeeld:** Art. 221, eerste lid Oud BW: "Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen."
* Het is cruciaal om steeds te bevragen of een uitspraak een verifieerbare uitspraak of een prescriptief waardeoordeel betreft.
#### 1.3.4 Performatieve uitspraken
* **Definitie:** Uitspraken die, indien correct geuit door de bevoegde persoon onder de juiste omstandigheden, niet zozeer een feitelijke gebeurtenis beschrijven, maar deze gebeurtenis *veroorzaken*. Ze voeren een rechtsgevolg meteen door.
* **Kenmerken:**
* Beschrijven geen feitelijke gebeurtenis of druk geen verbanden uit.
* Drukken geen onbewijsbare aannames uit.
* Zijn niet te reduceren tot een waardering.
* De gevolgde uitspraken leiden tot rechtsgevolgen en worden daarom ook wel 'wijzigende', 'dispositieve' of 'beschikkende handelingen' genoemd.
* Het zijn sociale feiten die bestaan voor zover aan maatschappelijke conventies is voldaan.
* Het gevolg van een 'geslaagde' performatieve uitspraak is een wijziging in de juridische of sociale werkelijkheid.
* **Verschil met mededelende uitspraken (empirische uitspraken):**
* **Performatieve uitspraken:** Dispositief/beschikkend karakter; beïnvloeden sociale feiten.
* **Mededelende uitspraken:** Mededelend/constaterend karakter; beschrijven empirisch verifieerbare feiten.
* **Voorbeelden:**
* "Ik verklaar u getrouwd in naam van de wet." (uitgesproken door een ambtenaar van de burgerlijke stand).
* "Je bent ontslagen." (uitgesproken door een werkgever).
* "Ik verklaar u schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf." (uitgesproken door een rechter).
* "Ik beloof u morgen de huur te zullen betalen." (uitgesproken door een huurder).
* "De wet van 29 april 2013 [...] wordt opgeheven."
* **Juridische relevantie:**
* **Bewijsrecht:** Verplicht bewijs voor bepaalde mededelende handelingen (door openbare ambtenaren waargenomen feiten), niet voor waardeoordelen.
* **Rechterlijke toetsing:** Wettigheidstoetsing richt zich enkel op dispositieve handelingen, niet op louter mededelende handelingen.
### 1.4 Gevolgen van de aard van de uitspraak
Het onderscheid tussen mededelende en dispositieve (performatieve) handelingen is cruciaal voor o.a. het bewijsrecht en rechterlijke toetsing. Een louter mededelende uitspraak heeft immers niet hetzelfde juridische gewicht als een dispositieve uitspraak die een rechtsgevolg in het leven roept.
---
# Onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve normen
Dit deel van de studiehandleiding focust op het onderscheid tussen normen die de werkelijkheid beschrijven en normen die voorschrijven hoe de werkelijkheid zou moeten zijn.
## 2. Onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve normen
Normen zijn taaluitingen die een bepaald patroon van gedrag of een toestand weergeven. Ze kunnen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën: descriptieve normen en prescriptieve normen. Dit onderscheid is fundamenteel voor het begrijpen van de rol en functie van recht in de samenleving.
### 2.1 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
Descriptieve normen, ook wel `Seinsgesetze` (wetten van het zijn) genoemd, brengen een gebruikelijke toestand, een feitelijke situatie of een wetmatigheid in de natuur of maatschappij onder woorden. Ze beschrijven hoe dingen *zijn*.
* **Kenmerken:**
* Ze beschrijven wet- of regelmatigheidspatronen die gebaseerd zijn op empirische waarnemingen.
* Ze kunnen waar of onwaar zijn. Als een waarneming niet overeenkomt met de beschrijving, is de descriptieve norm onwaar, en moet deze mogelijk worden aangepast.
* Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten, zoals de structuur van een cel, de afstand tussen de aarde en de zon, of het atoomgewicht van ijzer. Deze feiten bestaan onafhankelijk van menselijke afspraken of conventies.
* Ze zijn onveranderlijk voor het beschrevene (het voorwerp) en kunnen niet worden overtreden of afgedwongen. De beschrijving zelf verandert niets aan de werkelijkheid.
* Ze dragen bij aan een descriptieve ordening van de werkelijkheid, door deze te helpen begrijpen.
* **Voorbeelden:**
* De traagheidswet in de natuurkunde: "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
* De wet van Boyle (over gassen): "$pV = \text{constant}$" (Druk van gas is omgekeerd evenredig aan volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas).
* "Een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen."
* "Mijn ouders drinken in de loop van de week in principe geen alcohol."
### 2.2 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
Prescriptieve normen, ook wel `Sollensgesetze` (wetten van het moeten zijn) genoemd, formuleren gedragsvoorschriften. Ze schrijven voor hoe iets *zou moeten zijn* of hoe men zich *dient te gedragen*. Ze zijn gericht op het sturen van gedrag.
* **Kenmerken:**
* Ze schrijven voor hoe menselijk gedrag zou moeten zijn.
* Ze zijn geen beschrijvingen die waar of onwaar kunnen zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig kunnen zijn binnen een bepaald regelgevend kader.
* Het voorwerp van prescriptieve normen zijn geen empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten die afhankelijk zijn van menselijke conventies en erkenning.
* Ze zijn veranderlijk; menselijke wetten of afspraken kunnen deze voorschriften veranderen.
* Ze zijn vatbaar voor overtreding en kunnen worden afgedwongen.
* Ze worden gebruikt voor een prescriptieve ordening, gericht op maatschappelijke ordening en sturing.
* **Voorbeelden:**
* Verkeersregels: "Bestuurders moeten stoppen voor een rood verkeerslicht."
* Wettelijke bepalingen: "Een meerderheid van de stemmen is vereist om een wet aan te nemen."
* Contractuele afspraken: "De huurder betaalt maandelijks een bedrag van 1000 euro aan de verhuurder."
* "Op donderdagen om 2 uur ’s nachts moet het stil zijn in de Overpoort tijdens het academiejaar."
### 2.3 Het "normale" in de context van normen
Het woord "normaal" kent twee betekenissen die aansluiten bij het onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve normen:
* **'Toestanden die de gewone zijn'**: Dit verwijst naar gedrag dat strookt met een *descriptieve norm* (gebruikelijk gedrag).
* Voorbeeld: "Het is normaal dat er veel geroep en gelach te horen is in de Overpoort op donderdagen om 2 uur ’s nachts."
* **'Toestanden waarnaar men zich moet richten'**: Dit verwijst naar gedrag dat zich richt naar een *prescriptieve norm* (gewenst gedrag).
* Voorbeeld: "Het is normaal dat er geen nachtlawaai is in de Overpoort op donderdagen om 2 uur ’s nachts."
### 2.4 Verbanden en relevantie voor het recht
Hoewel er een duidelijk onderscheid is tussen descriptieve en prescriptieve normen, hebben ze ook raakvlakken en zijn ze beide relevant voor het recht:
* **Recht als prescriptieve ordening:** Het recht functioneert primair als een systeem van prescriptieve normen dat gericht is op het sturen en ordenen van de samenleving.
* **Descriptieve normen in het recht:** Descriptieve normen kunnen dienen als basis of als voorwerp van prescriptieve normen. Ze helpen bij het beschrijven van de feitelijke situatie waarop een rechtsregel van toepassing is. Juridische argumentatie steunt vaak op het vaststellen van feiten (descriptieve uitspraken).
* **Onderscheid tussen RB en GB:**
* **Recht als sociaal feit (RB):** Dit perspectief ziet recht als een menselijke creatie die alleen bestaat door de erkenning ervan door de gemeenschap (het "interne standpunt"). Het interne standpunt houdt in dat regels niet alleen worden beschreven, maar ook als reden om te handelen worden aanvaard.
* **Recht als empirisch feit (GB):** Dit perspectief ziet recht als een zuiver beschrijfbare realiteit, vaak vanuit een extern standpunt, waarbij men de patronen van gedrag en de voorspellingen van sancties observeert zonder zelf de regels als bindend te erkennen.
> **Tip:** Het is cruciaal om bij de analyse van juridische teksten steeds te bepalen of er sprake is van een beschrijving van de werkelijkheid (descriptief) of een voorschrift voor hoe de werkelijkheid zou moeten zijn (prescriptief).
### 2.5 Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden talig uitgedrukt en kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten. Enkele belangrijke categorieën zijn:
* **Verifieerbare uitspraken:** Deze kunnen waar of onwaar zijn.
* **Empirische (descriptieve) uitspraken:** Beschrijven feiten of algemene wetmatigheden die door waarneming getoetst kunnen worden.
* Voorbeeld: "De wolf heeft honger." (feitelijk) of "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort." (wetmatigheid)
* **Logische of definiërende uitspraken:** Drukken formele verbanden uit tussen begrippen. Hun waarheid wordt bepaald door logica en definities.
* Voorbeeld: "$5 + 5 = 10$".
* **Geloofsuitspraken:** Betreffen onbewijsbare aannames of opvattingen die als axioma dienen voor overtuigingen of wetenschappen. Ze zijn niet verifieerbaar in empirische zin.
* Voorbeeld: "God bestaat."
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken uit hoe de spreker een situatie waardeert op basis van bepaalde waarden.
* **Descriptieve waarderingsuitspraken:** Beoordelen iets (object, persoon, handeling) aan de hand van een waarderingsmaatstaf zonder een gedragsvoorschrift te impliceren.
* Voorbeeld: "Deze balpen schrijft goed" (impliceert de waarde dat een goede balpen inkt op gepaste wijze afgeeft).
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken:** Beoordelen iets en impliceren tegelijkertijd een gedragsvoorschrift.
* Voorbeeld: "Je moet eerlijk zijn." (waarde: eerlijkheid; voorschrift: gedraag je eerlijk).
* **Performatieve uitspraken:** Deze uitspraken voeren direct een handeling uit en wijzigen daarmee de sociale of juridische werkelijkheid, in plaats van deze enkel te beschrijven. Ze zijn niet verifieerbaar, geloofsuitzicht, waarderend of strikt prescriptief in de zin van het *voorschrijven* van een rechtsgevolg; ze *creëren* het rechtsgevolg.
* Voorbeeld: "Ik verklaar u schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf," uitgesproken door een rechter, leidt tot het rechtsgevolg van schuldverklaring en mogelijke straf. Dit is een voorbeeld van een 'mededelende' uitspraak (beschrijvend) die ook een 'dispositief' effect heeft (schept nieuwe juridische realiteit).
### 2.6 Algemene en individuele rechtsnormen
Binnen de prescriptieve normen is het onderscheid tussen algemene en individuele rechtsnormen van belang:
* **Algemene rechtsnormen:** Zijn algemeen op drie manieren:
* **Naar tijd:** Geldig voor een onbepaalde periode.
* **Naar persoon:** Gericht tot een onbegrensd aantal personen of een categorisch bepaalde groep (bv. consumenten, huurders).
* **Naar geviseerde feitelijke situatie:** Van toepassing op een onbegrensd aantal keren dat zich een bepaalde feitelijke situatie voordoet.
* Voorbeeld: Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (nu artikel 6.6 BW) over onrechtmatige daad.
* **Individuele rechtsnormen:** Zijn gericht tot één of meerdere concrete, geïndividualiseerde normbestemmelingen.
* Voorbeeld: Een contractuele afspraak tussen twee specifieke partijen, of een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling zoals de benoeming van een ambtenaar.
> **Tip:** De juridische relevantie van het onderscheid tussen algemene en individuele normen is groot, bijvoorbeeld in het publiekrecht waar advies van de Raad van State vaak enkel verplicht is bij algemene rechtsnormen.
### 2.7 Performatieve uitspraken in het recht
Performatieve uitspraken zijn cruciaal in het recht omdat zij juridische werkelijkheden creëren of wijzigen. Een geslaagde performatieve uitspraak heeft gevolgen die niet louter beschrijvend zijn, maar een nieuwe juridische status of toestand in het leven roepen.
* **Verschil met mededelende uitspraken:** Mededelende uitspraken beschrijven feiten of bestaande juridische situaties, terwijl performatieve uitspraken, mits correct uitgevoerd (door de bevoegde persoon, onder de juiste omstandigheden), de juridische werkelijkheid wijzigen.
* **Juridische relevantie:**
* **Bewijsrecht:** Bepaalde mededelende handelingen, verricht door openbare ambtenaren, genieten een verplicht bewijs (bv. een notariële akte). Waarderingsuitspraken van een notaris daarentegen, hebben dat bewijsrecht niet.
* **Rechterlijke toetsing:** Alleen dispositieve (performatieve) handelingen kunnen wettigheidstoetsing ondergaan, wat kan leiden tot nietigverklaring. Puur mededelende omzendbrieven, die louter informatie bevatten, kunnen niet nietig worden verklaard.
> **Voorbeeld:** De uitspraak "Ik beloof u mijn wagen te verkopen" door partij A aan partij B is een performatieve uitspraak die een verplichting schept, terwijl de uitspraak "De rechter heeft de beklaagde schuldig verklaard" door een journalist slechts een mededelende uitspraak is die een reeds voltrokken juridische handeling beschrijft.
---
# Talige uitdrukkingen van normen
Dit onderdeel verkent de verschillende manieren waarop normen in taal kunnen worden uitgedrukt, met focus op verifieerbare, geloofsuitspraken, waarderingsuitspraken en performatieve uitspraken.
## 3. Wat is een (rechts)norm?
In elke menselijke samenleving bestaan regels of normen. Deze les focust op de structurele vraag: wat is een (rechts)norm precies en hoe wordt deze talig uitgedrukt?
### 3.1 Descriptieve versus prescriptieve normen
Het recht is gericht op maatschappelijke ordening en vloeit daaruit voort. Dit onderscheid leidt tot twee soorten normen:
* **Descriptieve normen (Seinsgesetze):** Deze uitspraken beschrijven een gebruikelijke toestand of een wetmatigheid in de natuur of de maatschappij. Ze beschrijven hoe iets *is*. Ze kunnen waar of onwaar zijn en zijn gebaseerd op empirische waarnemingen. Ze kunnen niet worden overtreden, enkel onwaar blijken te zijn, waarna de beschrijving aangepast moet worden.
* **Voorbeeld:** De traagheidswet, wet van Boyle ($pV = \text{constant}$), "Een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen."
* **Prescriptieve normen (Sollensgesetze):** Deze uitspraken schrijven gedrag voor, oftewel hoe iets *zou moeten zijn*. Ze zijn gericht op het beïnvloeden van gedrag en kunnen worden overtreden of afgedwongen. Ze zijn niet waar of onwaar, maar geldig of ongeldig. Het voorwerp van prescriptieve normen zijn sociale of institutionele feiten, die bestaan dankzij menselijke conventies en erkenning.
* **Voorbeeld:** "Op donderdagen om 2 uur ’s nachts moet het tijdens het academiejaar stil zijn in de Overpoort."
> **Tip:** Het woord 'normaal' kan verwijzen naar de betekenis van 'toestanden die de gewone zijn' (descriptief) of 'toestanden waarnaar men zich moet richten' (prescriptief).
### 3.2 Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden vaak uitgedrukt via taal, en deze talige uitdrukkingen kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten.
#### 3.2.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn en kunnen worden geverifieerd. Ze kunnen op twee manieren voorkomen:
* **Empirische (of descriptieve) uitspraken:** Deze drukken feiten of algemene wetmatigheden uit die empirisch verifieerbaar zijn.
* **Voorbeeld:** "De wolf heeft honger." (feit); "Mensen hebben zuurstof nodig om te overleven." (algemene wetmatigheid); "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort." (natuurwet).
* **Juridische relevantie:** Belangrijk voor het aantonen van gebeurde feiten, hoewel niet alle feitelijk gebeurde zaken zomaar gebruikt mogen worden in een proces (bv. onrechtmatig verkregen bewijs). Het onderscheid tussen 'feiten' (empirisch) en 'rechtsfeiten' (sociaal/institutioneel) is hier relevant.
* **Logische of definiërende uitspraken:** Deze drukken formele verbanden uit tussen begrippen en uitspraken en worden geverifieerd via logische regels of gebruikte definities.
* **Voorbeeld:** "$5 + 5 = 9$". (onwaar volgens de regels van de wiskunde); De definitie van een begrip.
* **Juridische relevantie:** Cruciaal voor argumentatie en het definiëren van begrippen die de bouwstenen van normen vormen.
#### 3.2.2 Geloofsuitspraken
Dit zijn uitspraken die niet verifieerbaar zijn, omdat ze berusten op onbewijsbare aannames en opvattingen (axioma's). Ze vormen de basis voor levensbeschouwelijke overtuigingen en zelfs voor wetenschap.
* **Voorbeeld:** "God bestaat." (levensbeschouwelijke aanname); Het oneindigheidsaxioma in de wiskunde.
* **Belang in het recht:** Hoewel ze niet verifieerbaar zijn, kunnen geloofsuitspraken de grondslag vormen voor juridische systemen of interpretaties. Het is belangrijk om ze kritisch te benaderen, omdat ze potentieel desastreuze gevolgen kunnen hebben indien ze onkritisch worden aanvaard (bv. nazistische ideologieën gebaseerd op 'bloed en bodem').
#### 3.2.3 Waarderingsuitspraken
Deze uitspraken drukken de waardering van de spreker uit voor een bepaalde situatie, gebaseerd op een 'waarde' (een idee over wat wenselijk, gepast, goed of slecht is). Ze kunnen worden onderverdeeld in:
* **Descriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Deze oordelen geven een beoordeling zonder een gedragsvoorschrift te bevatten.
* **Voorbeeld:** "De chauffeur van deze bus is een goede chauffeur." (waardering van een persoon); "Dit schilderij is mooi gemaakt." (waardering van een handeling); "Deze balpen schrijft goed." (waardering van een object).
* **Relatie met empirische uitspraken:** Empirische uitspraken zijn vaak noodzakelijke tussenstappen voor descriptieve waarderingsuitspraken.
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Deze oordelen gaan samen met een gedragsvoorschrift, waarbij de spreker aangeeft hoe iemand zich wel of niet zou moeten gedragen. Ze kunnen uitdrukking geven aan:
* **Imperatieven:** Geboden of verboden die in een bepaalde situatie moeten worden opgevolgd, vaak afhankelijk van de feitelijke context.
* **Voorbeeld:** "Sluit dat venster!"
* **Prescriptieve normen:** Dit zijn gedragsvoorschriften die algemeen of individueel kunnen zijn:
* **Algemene rechtsnormen:** Gelden voor onbepaalde tijd, voor een onbegrensd aantal personen of groepen, en voor een onbegrensd aantal keren dat de feitelijke situatie zich voordoet (bv. verkeersregels, algemene wettelijke bepalingen).
* **Individuele rechtsnormen:** Gericht tot één of meerdere concrete normbestemmelingen (bv. een contractuele regel tussen specifieke partijen, een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling).
> **Tip:** Hoewel prescriptieve normen vaak in de indicatieve wijs worden uitgedrukt (bv. "Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen."), zijn het geen verifieerbare uitspraken maar gedragsvoorschriften. De interpretatie is cruciaal om te bepalen of een uitspraak verifieerbaar is of een prescriptief waardeoordeel.
#### 3.2.4 Performatieve uitspraken
Deze uitspraken voeren een handeling uit in plaats van deze enkel te beschrijven. Een geslaagde performatieve uitspraak wijzigt de sociale of juridische werkelijkheid.
* **Voorbeeld:** "Ik verklaar u getrouwd in naam van de wet." (uitgesproken door een bevoegde ambtenaar); "Je bent ontslagen." (uitgesproken door een werkgever); "Ik verklaar u schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf." (uitgesproken door een rechter).
* **Verschil met prescriptieve waardeoordelen:** Performatieve uitspraken schrijven een rechtsgevolg niet voor, maar voeren het direct door. Ze creëren sociale of juridische feiten.
* **Verschil met mededelende (empirische) uitspraken:** Performatieve uitspraken zijn dispositief of beschikkend van karakter, terwijl mededelende uitspraken mededelend of constaterend zijn.
* **Juridische relevantie:**
* **Bewijsrecht:** Mededelende handelingen door openbare ambtenaren (bv. een notaris die verklaart wat partijen hebben gezegd) hebben verplicht bewijs, in tegenstelling tot waardeoordelen van diezelfde ambtenaar.
* **Rechterlijke toetsing:** Alleen dispositieve handelingen (zoals wetten of rechterlijke uitspraken) kunnen getoetst worden aan hogere rechtsregels, met mogelijke nietigverklaring als gevolg. Mededelende handelingen, die enkel informatie bevatten, vallen buiten deze toetsing.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Descriptieve normen | Uitspraken die een gebruikelijke toestand of een wet- of regelmatigheid in de natuur of maatschappij beschrijven; ze beschrijven hoe iets is en zijn feitelijk verifieerbaar. |
| Prescriptieve normen | Uitspraken die gedragsvoorschriften bevatten en voorschrijven hoe iemand zich dient te gedragen; ze beschrijven hoe iets zou moeten zijn en zijn niet feitelijk verifieerbaar in de zin van waar of onwaar. |
| Verifieerbare uitspraken | Uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn en getoetst kunnen worden, hetzij door waarneming (empirische uitspraken) of door logische regels (logische of definiërende uitspraken). |
| Empirische uitspraken | Een type verifieerbare uitspraak die feiten of algemene wetmatigheden beschrijft en getoetst kan worden aan de hand van waarnemingen. |
| Logische of definiërende uitspraken | Een type verifieerbare uitspraak die formele verbanden tussen begrippen en uitspraken uitdrukt en waarvan de waarheid wordt aangetoond via regels van de logica of gebruikte definities. |
| Geloofsuitspraken | Uitspraken die onbewijsbare aannames en opvattingen betreffen, essentieel als axioma voor levensbeschouwelijke overtuigingen en wetenschap, en die niet empirisch geverifieerd kunnen worden. |
| Waarderingsuitspraken | Uitspraken die de waardering van de spreker voor een bepaalde situatie, object, persoon of handeling uitdrukken, gebaseerd op een onderliggende waarde. |
| Descriptieve waarderingsuitspraken | Oordelen die een waardeoordeel uitdrukken zonder direct een gedragsvoorschrift te bevatten, maar die wel een beoordeling geven op basis van een bepaalde maatstaf. |
| Prescriptieve waarderingsuitspraken | Oordelen die wel een gedragsvoorschrift met zich meebrengen en aangeven hoe iemand zich zou moeten gedragen, gebaseerd op een waardeoordeel. |
| Imperatieven | Geboden of verboden die in een specifieke situatie moeten worden opgevolgd, waarbij de nadruk ligt op de concrete context en het moment, in tegenstelling tot algemene regels. |
| Algemene rechtsnormen | Rechtsnormen die van toepassing zijn op een onbepaalde periode, een onbegrensd aantal personen of categorieën van personen, en een onbegrensd aantal keren dat de geviseerde feitelijke situatie zich voordoet. |
| Individuele rechtsnormen | Rechtsnormen die gericht zijn tot één of meerdere specifieke, concrete normbestemmelingen, zoals contractpartijen of een benoemde ambtenaar. |
| Rechtsfeiten | Sociale of institutionele feiten die bestaan doordat mensen ze erkennen en toepassen volgens bepaalde conventies en regels, en die de juridische werkelijkheid kunnen wijzigen. |
| Performatieve uitspraken | Uitspraken die, indien ze geldig zijn binnen een bepaald juridisch kader, niet zozeer een feitelijke situatie beschrijven, maar direct een verandering teweegbrengen in de sociale of juridische werkelijkheid, zoals het aangaan van een huwelijk of het doen van een belofte. |
| Negotium | De inhoudelijke, onuitgesproken gedragsvoorschriften zelf, in tegenstelling tot de formele uitdrukking ervan. |
| Instrumentum | De formele uitdrukking van een gedragsvoorschrift, zoals een wettekst, die de inhoud bevat en dient als aanknopingspunt voor interpretatie. |
| Sociale feiten | Feiten die niet zintuiglijk waarneembaar zijn in de zin van natuurlijke feiten, maar die bestaan omdat ze door een groep mensen worden erkend en toegepast volgens bepaalde conventies, zoals de geldigheid van een contract of het inkomen van een persoon. |
Cover
AR25_Les09.pptx
Summary
# Modaliteiten van rechtsregels en hun onderlinge verhoudingen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de modaliteiten van rechtsregels en hun onderlinge verhoudingen, opgesteld in het Nederlands en conform de opgegeven instructies.
## 1. Modaliteiten van rechtsregels en hun onderlinge verhoudingen
Dit onderwerp verkent de verschillende manieren waarop rechtsregels zich verhouden tot voorgeschreven gedrag, zoals plicht, verbod en toelating, en onderzoekt de logische relaties tussen deze modaliteiten.
### 1.1 De vier deontische modaliteiten
De houding van een rechtsregel ten opzichte van voorgeschreven gedrag kan worden gekarakteriseerd door vier deontische modaliteiten: plicht, verbod, positieve toelating en negatieve toelating.
#### 1.1.1 Gebod of plicht
Een gebod of plicht impliceert dat de normbestemmeling een bepaald gedrag *moet* verrichten. Dit betekent dat het nalaten van dat gedrag in principe ongeoorloofd is.
* **Voorbeeld:** "De koper is verplicht de koopprijs te betalen."
#### 1.1.2 Verbod
Een verbod houdt in dat de normbestemmeling een bepaald gedrag *niet mag* verrichten. Het niet-nakomen van dit verbod is ongeoorloofd.
* **Voorbeeld:** "De echtgenoot mag geen akte van burgerlijke stand over zichzelf opmaken."
#### 1.1.3 Positieve toelating
Een positieve toelating verleent de bevoegdheid om voorgeschreven gedrag te verrichten of te doen. Dit komt overeen met de afwezigheid van een verbod op dat specifieke gedrag. Juridisch gezien is dit een bevoegdheid die kan worden uitgeoefend.
* **Voorbeeld:** "Als een echtgenoot sterft, dan is het de langstlevende toegelaten om tot €5000 van de gemeenschappelijke rekening op te vragen." Dit kan ook geformuleerd worden als: "Het is de langstlevende niet verboden om tot €5000 van de gemeenschappelijke rekening op te vragen."
#### 1.1.4 Negatieve toelating
Een negatieve toelating verleent de bevoegdheid om voorgeschreven gedrag *niet* te verrichten of *niet* te doen. Dit komt overeen met de afwezigheid van een plicht om dat specifieke gedrag wel te verrichten. Het betekent dat men het gedrag niet hoeft te verrichten.
* **Voorbeeld:** "Als het gehuurde goed door brand tenietgaat buiten de schuld van de huurder, dan is het de huurder toegelaten het goed niet terug te geven in de staat waarin hij het ontvangen heeft." Dit kan ook geformuleerd worden als: "De huurder is niet verplicht om het goed terug te geven in de staat waarin hij het ontvangen heeft."
> **Tip:** In het dagelijks taalgebruik worden positieve en negatieve toelatingen vaak op één hoop gegooid onder de term 'toelating'. In het recht is het echter essentieel om dit onderscheid te maken voor precieze analyse.
### 1.2 Verhoudingen tussen de modaliteiten
De modaliteiten van rechtsregels vertonen specifieke logische relaties ten opzichte van elkaar. Deze relaties kunnen worden geanalyseerd aan de hand van de klassieke logische verbanden: contradictorisch, contraintuïtief en subcontrair, aangevuld met het subalternatieve verband.
#### 1.2.1 Logische verbanden
* **Contradictorische uitspraken:** Twee uitspraken kunnen niet tegelijk waar zijn en niet tegelijk onwaar zijn. Er is slechts één mogelijke waarheidswaarde.
* Voorbeeld: "Jan is ouder dan twintig jaar" versus "Jan is jonger dan twintig jaar".
* **Contraire uitspraken:** Twee uitspraken kunnen niet tegelijk waar zijn, maar kunnen wel allebei onwaar zijn.
* Voorbeeld: "Alle Belgen zijn gelijk voor de wet" versus "Sommige mensen hebben privileges".
* **Subcontraire uitspraken:** Twee uitspraken kunnen niet tegelijk onwaar zijn, maar kunnen wel allebei waar zijn.
* Voorbeeld: "Er zijn mango's die lekker zijn" versus "Er zijn mango's die niet lekker zijn".
* **Subalternatief verband:** Een relatie waarbij een algemene uitspraak impliceert dat een specifieke uitspraak waar is (A $\rightarrow$ B), en waarbij de onwaarheid van de specifieke uitspraak impliceert dat de algemene uitspraak onwaar is ($\neg$B $\rightarrow$ $\neg$A). Dit wordt vaak gebruikt om de relatie tussen algemene beginselen en concrete regels aan te duiden.
* Voorbeeld: Als iets een hond is, dan is het ook een dier. Als het geen dier is, dan is het ook geen hond.
#### 1.2.2 Verhoudingen tussen de modaliteiten
* **Plicht vs. Verbod:**
* Een plicht en een verbod met betrekking tot hetzelfde gedrag zijn **contrair**. Ze kunnen niet tegelijkertijd gelden voor hetzelfde gedrag (men kan niet tegelijkertijd iets *moeten* doen en *niet mogen* doen), maar er kan wel een situatie zijn waarin geen van beide geldt (bv. een gedrag dat noch verplicht, noch verboden is, wat neerkomt op een positieve én negatieve toelating).
* **Negatieve toelating vs. Plicht:**
* Een negatieve toelating (het niet hoeven te doen) en een plicht (het wel moeten doen) zijn **contradictorisch**. Het is onmogelijk dat iets tegelijkertijd een negatieve toelating inhoudt en een plicht is. De ene modaliteit sluit de andere uit, en omgekeerd.
* Voorbeeld: Het is toegelaten dat de koper de koopprijs niet betaalt (negatieve toelating) versus de koper is verplicht de koopprijs te betalen (plicht). Deze twee kunnen niet tegelijk waar zijn. Ook kan de ene de onwaarheid van de andere impliceren.
* **Positieve toelating vs. Verbod:**
* Een positieve toelating (het mogen doen) en een verbod (het niet mogen doen) met betrekking tot hetzelfde gedrag zijn **contradictorisch**. Het is onmogelijk dat iets tegelijkertijd positief is toegelaten en verboden is. Ofwel is het toegelaten, ofwel is het verboden.
* **Positieve vs. Negatieve toelating:**
* Een positieve toelating (het mogen doen) en een negatieve toelating (het niet hoeven te doen) met betrekking tot hetzelfde gedrag zijn **subcontrair**. Het is mogelijk dat beide tegelijk gelden (bv. de langstlevende mag geld afhalen én hoeft dat niet te doen). Echter, het is onmogelijk dat *beide* niet gelden; als het niet positief is toegelaten om iets te doen, dan impliceert dit dat er een plicht is om het niet te doen (negatie van positieve toelating $\rightarrow$ plicht), en als het niet negatief is toegelaten om iets niet te doen, dan impliceert dit dat er een plicht is om het wel te doen. Juridisch gezien zal er altijd minstens één van de twee toelatingen van toepassing zijn wanneer het recht gedrag reguleert.
#### 1.2.3 Subalternatieve verbanden
De relaties tussen plicht/verplichting en toelatingen kunnen ook worden begrepen via subalternatieve verbanden:
* **Plicht $\rightarrow$ Positieve toelating:** Als iets een plicht is om te doen ('moeten'), dan is het automatisch ook positief toegelaten om dat te doen ('mogen'). Iemand kan niet verplicht zijn iets te doen wat hem niet is toegelaten.
* Omgekeerd geldt dit niet: 'Mogen' impliceert niet noodzakelijk 'moeten'. Iets is toegelaten, maar men is niet per se verplicht het te doen (bv. een fooi geven).
* **Negatieve toelating $\rightarrow$ Verbod:** Een negatieve toelating ('niet moeten') impliceert dat het niet verboden is om dat na te laten ('niet mogen'). Als je iets niet hoeft te doen, dan is het niet verboden om het niet te doen.
* Omgekeerd geldt dit niet: 'Niet moeten' impliceert niet noodzakelijk 'niet mogen'. Iets is niet verplicht, maar mag wel. Dit kan ook betekenen dat het niet verboden is om het te doen.
### 1.3 Subjectieve rechten en hun tegenhangers (naar Wesley Hohfeld)
De analyse van de verhoudingen tussen rechtsregels kan verfijnd worden door de lens van Hohfeld's begrippen. Hohfeld identificeerde vier fundamenteel verschillende soorten subjectieve rechten en hun bijbehorende tegenhangers.
#### 1.3.1 De vier soorten subjectieve rechten
1. **Aanspraak (claim):** Het recht om van een ander een specifiek doen of laten te verlangen.
* **Tegenhanger:** Plicht (duty).
* **Voorbeeld:** A heeft een aanspraak jegens B tot eigendomsoverdracht. B heeft de plicht tot eigendomsoverdracht jegens A.
2. **Vrijheid (liberty):** Het recht om zich op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen. Dit betekent de afwezigheid van een plicht om het tegenovergestelde te doen.
* **Tegenhanger:** Geen aanspraak (no claim).
* **Voorbeeld:** Vrijheid van meningsuiting. Men heeft de vrijheid om iets te zeggen, wat betekent dat anderen geen aanspraak hebben om te eisen dat men iets anders zegt of zwijgt.
* **Precaire vrijheden (privileges):** Kunnen door de rechtsorde worden ingetrokken (bv. een vergunning).
* **Bestendige vrijheden:** Kunnen niet zomaar worden ingetrokken.
3. **Bevoegdheid (power):** Het recht om door een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand of rechtsverhouding te wijzigen.
* **Tegenhanger:** Gebondenheid (liability).
* **Voorbeeld:** Het recht van een verkoper om een contract te ontbinden bij wanbetaling door de koper. De koper is gebonden aan de uitoefening van deze bevoegdheid.
4. **Immuniteit (immunity):** Het recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, zodat die ander niet (of slechts beperkt) in die rechtstoestand of rechtsverhouding kan ingrijpen.
* **Tegenhanger:** Onbevoegdheid (disability).
* **Voorbeeld:** Een burger is immuun voor willekeurige onteigening door de staat; de staat is onbevoegd om zonder wettelijke basis te onteigenen.
#### 1.3.2 Hohfelds begrippenparen
| Subjectief Recht | Tegenhanger |
| :----------------- | :----------------- |
| Aanspraak (claim) | Plicht (duty) |
| Vrijheid (liberty) | Geen aanspraak |
| Bevoegdheid (power)| Gebondenheid |
| Immuniteit | Onbevoegdheid |
#### 1.3.3 Primaire en secundaire subjectieve rechten
* **Primaire subjectieve rechten** (aanspraken en vrijheden) betreffen direct de gedragsvoorschriften.
* **Secundaire subjectieve rechten** (bevoegdheden en immuniteiten) behelzen de mogelijkheid om primaire rechten te creëren, te wijzigen of te beëindigen.
> **Tip:** Het eigendomsrecht wordt vaak beschouwd als een bundel van diverse subjectieve rechten, waaronder aanspraken (bv. het recht om buitenstaanders te weren), vrijheden (bv. het recht om het goed te gebruiken of te vernietigen) en bevoegdheden (bv. het recht om het goed te verkopen).
### 1.4 Geviseerde feitelijke situatie en concretiseringsgradaties
De toepassing van een rechtsregel hangt af van de "geviseerde feitelijke situatie" (GFS), oftewel de specifieke omstandigheden die de regel beoogt te regelen. Rechtsregels kennen verschillende gradaties van concretisering.
#### 1.4.1 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
De GFS is het geheel van rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt.
* **Volledige rechtsregels:** De GFS wordt (op het eerste gezicht) duidelijk omschreven, maar kan nooit uitputtend zijn. Dit leidt tot de noodzaak van algemene omschrijvingen.
* **Algemene vs. Absolute normen:**
* **Absolute normen:** Zijn categorisch en onvoorwaardelijk; gelden altijd en overal zonder uitzondering.
* **Algemene normen (defeasible rules):** Gelden slechts in bepaalde omstandigheden en kennen wel uitzonderingen. Rechtsregels zijn in principe algemene normen.
#### 1.4.2 Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** De GFS wordt op het eerste gezicht zeer duidelijk omschreven.
* **Voorbeeld:** Artikel 35 Veldwetboek specificeert plantafstanden voor bomen.
* **Open normen:** De GFS is op het eerste gezicht minder duidelijk en vereist meer interpretatie door de rechter.
* **Voorbeelden:** Begrippen als "openbare orde" of "goede trouw" in artikelen van het Burgerlijk Wetboek vereisen een invulling door de rechter.
#### 1.4.3 Functies van open normen
Open normen vervullen diverse cruciale functies in het recht:
1. **Delegatiefunctie:** De normsteller delegeert de keuze over de GFS aan de rechter, vaak omdat het onmogelijk is om alle toekomstige situaties te voorzien of consensus te bereiken.
2. **Flexibiliteitsfunctie:** Maakt het mogelijk om het recht aan te passen aan maatschappelijke veranderingen zonder telkens de wet te moeten wijzigen.
3. **Verwijzingsfunctie:** Open normen kunnen verwijzen naar regels of gebruiken van andere instanties (bv. economische sectoren).
4. **Receptiefunctie:** Open normen worden geconcretiseerd door ze te plaatsen tegen de achtergrond van de waarden en beginselen van de rechtsorde, die de inhoud van de open norm bepalen.
> **Tip:** De invulling van open normen door rechters kan, hoewel noodzakelijk voor flexibiliteit, ook leiden tot rechterlijke interpretatie die sterk beïnvloed kan worden door de tijdsgeest, wat zowel voordelen als nadelen kan hebben.
### 1.5 Algemene rechtsbeginselen, adagia en concrete rechtsregels
Deze concepten vormen een hiërarchie van algemeenheid en abstractie binnen het recht.
#### 1.5.1 Algemene rechtsbeginselen
* Drukken de grondgedachten van de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels.
* Ze zijn algemeen en abstract, en duiden slechts een richting aan zonder concrete gedragsvoorschriften voor specifieke GFS.
* **Voorbeelden:** Autonomiebeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, gelijkheidsbeginsel, beginsel van de rechtsstaat.
#### 1.5.2 Adagia (Rechtsspreuken)
* Adagia zijn vaak Latijnse maximes die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels.
* Ze worden uitgedrukt als een concreet gedragsvoorschrift, maar hun inhoud is een mooie verwoording van (minstens) één algemeen rechtsbeginsel.
* Ze bieden een hulp voor het onthouden door hun concrete formulering, maar het gevaar bestaat dat ze worden verward met een concrete rechtsregel.
* **Voorbeeld:** *Patere legem quam ipse fecisti* ("Duld de wet die je zelf hebt gemaakt"). Dit principe, dat de overheid verplicht zich aan haar eigen regels te houden, is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel en het rechtsstaatbeginsel. In bepaalde contexten kan dit principe zelfs zijn uitgegroeid tot een concrete rechtsregel met specifieke rechtsgevolgen.
---
# Subjectieve rechten en de begrippenkaders van Hohfeld
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Subjectieve rechten en de begrippenkaders van Hohfeld".
## 2. Subjectieve rechten en de begrippenkaders van Hohfeld
Dit onderwerp verkent de vier fundamentele soorten subjectieve rechten – aanspraak, vrijheid, bevoegdheid en immuniteit – en hun bijbehorende tegenhangers, zoals uiteengezet door Wesley Hohfeld, ter bevordering van analytische precisie in het recht.
### 2.1 De modaliteiten van rechtsregels
Rechtsregels drukken een houding uit ten opzichte van voorgeschreven gedrag. Deze houdingen kunnen worden gecategoriseerd in vier deontische modaliteiten:
* **Gebod/plicht:** De normsteller verlangt dat de normbestemmeling het voorgeschreven gedrag verricht of doet. Dit wordt vaak uitgedrukt met "moeten".
* *Voorbeeld:* De koper is verplicht de koopprijs te betalen.
* **Verbod:** De normsteller verlangt dat de normbestemmeling het voorgeschreven gedrag niet verricht of niet doet. Dit wordt vaak uitgedrukt met "niet moeten".
* *Voorbeeld:* Een ambtenaar mag geen akte van burgerlijke stand over zichzelf opmaken.
* **Positieve toelating (liberty/privilege):** De onvolledige rechtsregel verleent de bevoegdheid om voorgeschreven gedrag te verrichten of te doen. Dit komt neer op de afwezigheid van een verbod. Dit wordt vaak uitgedrukt met "mogen".
* *Voorbeeld:* Als een echtgenoot sterft, is de langstlevende toegelaten om tot een bepaald bedrag van de gemeenschappelijke rekening op te vragen. (Het is de langstlevende niet verboden om dit te doen.)
* **Negatieve toelating (liberty/privilege):** De onvolledige rechtsregel verleent de bevoegdheid om voorgeschreven gedrag niet te verrichten of niet te doen. Dit komt neer op de afwezigheid van een gebod. Dit wordt vaak uitgedrukt met "niet hoeven".
* *Voorbeeld:* Als een gehuurd goed door brand tenietgaat buiten de schuld van de huurder, is het de huurder toegelaten het goed niet terug te geven in de staat waarin hij het ontvangen heeft. (De huurder is niet verplicht om het goed terug te geven.)
Het is cruciaal om een scherp onderscheid te maken tussen positieve en negatieve toelatingen in het recht, ook al worden ze in het dagelijks taalgebruik vaak op dezelfde manier begrepen.
#### 2.1.1 Verhoudingen tussen de modaliteiten
De modaliteiten kunnen zich tot elkaar verhouden op verschillende manieren, vergelijkbaar met logische verbanden zoals contradictie, contraire en subcontraire uitspraken.
* **Contrair:** Plicht versus verbod. Iets kan niet tegelijk verplicht en verboden zijn. Echter, het is mogelijk dat iets noch verplicht, noch verboden is (dit zijn de positieve en negatieve toelatingen).
* **Contradictie:** Negatieve toelating versus plicht. Het is onmogelijk dat iets zowel negatief toegelaten is als verplicht is, en eveneens onmogelijk dat het niet negatief toegelaten is en tegelijk niet verplicht is.
* **Contradictie:** Positieve toelating versus verbod. Het is onmogelijk dat iets tegelijk positief toegelaten en verboden is. Het is ofwel het één, ofwel het ander.
* **Subcontrair:** Positieve versus negatieve toelating. Het is mogelijk dat iets zowel positief als negatief toegelaten is. Het is echter onmogelijk dat iets noch positief, noch negatief toegelaten is (wat zou neerkomen op een verbod om het te doen en een plicht om het niet te doen).
* **Subalternatief verband:** Dit verband beschrijft hoe een algemene regel impliceert dat een specifiekere regel ook geldt. "Moeten" impliceert "mogen" (positieve toelating), en "niet mogen" (verbod) impliceert "niet hoeven" (negatieve toelating). Omgekeerd geldt niet per se: "mogen" impliceert niet "moeten", en "niet hoeven" impliceert niet "niet mogen".
* *Voorbeeld:* "Je mag niet nalaten te studeren" (een verbod om niet te studeren) impliceert "het is niet verboden te studeren". Echter, "het is niet verboden te studeren" impliceert niet noodzakelijk dat studeren een plicht is.
### 2.2 Hohfelds begrippenkader van subjectieve rechten
Wesley Hohfelds "Juristic Conceptions" theorie biedt een analytisch kader om de veelheid aan betekenissen achter termen als "recht" en "plicht" te ontrafelen. Hij identificeerde vier fundamenteel verschillende soorten subjectieve rechten, elk met een specifieke tegenhanger.
#### 2.2.1 De vier soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers
1. **Aanspraak (claim):** Het subjectieve recht om rechtstreeks van een ander een doen of laten te verlangen.
* **Tegenhanger:** Plicht (duty). De plicht is de verplichting van de ander om aan de aanspraak te voldoen.
* *Voorbeeld:* A heeft een aanspraak jegens B tot eigendomsoverdracht en levering van een gekocht goed. B heeft de plicht om het goed over te dragen en te leveren. Ook heeft A een aanspraak jegens iedereen dat zij het gekochte goed niet betreden.
2. **Vrijheid (liberty):** Het subjectieve recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen. Dit betekent dat er geen plicht is om het tegenovergestelde te doen.
* **Tegenhanger:** Geen aanspraak (no claim). De ander heeft geen recht om te eisen dat men het tegenovergestelde gedrag vertoont.
* *Voorbeeld:* A heeft de vrijheid om met de appels van zijn tuin te doen wat hij wil (genieten, vernietigen). Niemand heeft een aanspraak om te eisen dat A de appels op een specifieke manier gebruikt.
* *Tip:* Hohfeld maakte onderscheid tussen "precaire vrijheden" (privileges), die kunnen worden ingetrokken (bv. een uitnodiging om binnen te komen), en "bestendige vrijheden" (strictu sensu), die niet zomaar ingetrokken kunnen worden. Een privilege is een vrijheid die kan worden verleend door een contract, concessie of vergunning, en die onder bepaalde voorwaarden kan worden ingetrokken.
3. **Bevoegdheid (power / wilsrecht / potestatief recht):** Het subjectieve recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand of rechtsverhouding te beïnvloeden en eventueel te veranderen. Dit creëert nieuwe rechten en plichten.
* **Tegenhanger:** Gebondenheid (liability). De ander is gebonden aan de uitoefening van deze bevoegdheid en de daaruit voortvloeiende veranderingen.
* *Voorbeeld:* Het recht van een verkoper om een koopovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie van de koper. De koper is gebonden aan deze ontbinding en de daaruit voortvloeiende nieuwe rechtsverhouding (bv. teruggave van de sleutels). Het recht om de nietigheid van een rechtshandeling te vorderen is ook een bevoegdheid.
4. **Immuniteit (immunity):** Het subjectieve recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander. Een ander kan niet (of slechts binnen strikt omschreven grenzen) door middel van een eenzijdige wilsverklaring ingrijpen in een bepaalde rechtstoestand of rechtsverhouding.
* **Tegenhanger:** Onbevoegdheid (disability). De ander is onbevoegd om in te grijpen in die rechtstoestand of rechtsverhouding.
* *Voorbeeld:* Een buitenstaander is onbevoegd om een huurovereenkomst tussen twee partijen op te zeggen. De huurder en verhuurder zijn immuun voor deze bevoegdheidsuitoefening.
#### 2.2.2 De vier begrippenparen van Hohfeld
| Subjectief recht | Tegenhanger |
| :------------------ | :----------------- |
| Aanspraak (claim) | Plicht (duty) |
| Vrijheid (liberty) | Geen aanspraak |
| Bevoegdheid (power) | Gebondenheid |
| Immuniteit | Onbevoegdheid |
* *Tip:* Zakelijke rechten en vorderingsrechten kunnen worden gezien als specifieke vormen van aanspraken. Het recht om de nietigheid van een rechtshandeling te vorderen is een bevoegdheid. Immuniteit fungeert als een schild tegen de uitoefening van bevoegdheden door anderen.
#### 2.2.3 Primaire en secundaire subjectieve rechten
* **Primaire subjectieve rechten:** Deze hebben betrekking op gedragsvoorschriften en omvatten aanspraken en vrijheden. Een plicht van A jegens B correspondeert met een aanspraak van B op A. Een vrijheid van A om iets niet te doen, komt overeen met de afwezigheid van een aanspraak van B om dat wel te eisen.
* **Secundaire subjectieve rechten:** Deze hebben betrekking op de totstandkoming, wijziging of beëindiging van primaire subjectieve rechten en omvatten bevoegdheden en immuniteiten. De uitoefening van een bevoegdheid door A jegens B creëert een gebondenheid bij B. Immuniteit is de bescherming van B tegen de bevoegdheidsuitoefening van A.
### 2.3 Voordelen van Hohfelds begrippenkaders
De analytische precisie die Hohfelds begrippenkader biedt, is essentieel voor een correcte juridische analyse.
* **Analytische precisie:** Het maakt een scherp onderscheid mogelijk tussen verschillende soorten rechten en plichten, wat cruciaal is voor de interpretatie van rechtsregels.
* **Impact van tijdsverloop:** De invloed van tijdsverloop op subjectieve rechten wordt beter begrepen. Enkel aanspraken verjaren. Vrijheden en immuniteiten worden in principe niet door tijdsverloop aangetast, hoewel de voorwaarden voor de uitoefening van bevoegdheden wel gebonden kunnen zijn aan termijnen.
* *Voorbeeld:* Een schuld (aanspraak) verjaart na een bepaalde termijn, waardoor de schuldenaar het recht krijgt om nakoming te weigeren (vrijheid).
* **Nietigheden:** Het onderscheid tussen absolute en relatieve nietigheden wordt verhelderd. Absolute nietigheden zijn steeds inroepbaar. Relatieve nietigheden beschermen een specifieke partij en kunnen na verloop van tijd worden bevestigd of worden ingeroepen via de exceptie van nietigheid.
Hohfelds systeem stelt ons in staat om complexe juridische concepten, zoals eigendomsrecht, te ontleden in een bundel van verschillende soorten subjectieve rechten (aanspraken, vrijheden, bevoegdheden, immuniteiten), wat leidt tot een dieper en preciezer begrip van het recht.
---
# Geviseerde feitelijke situatie, algemene en absolute normen
Dit deel van de studiehandleiding gaat over de concrete omstandigheden die een rechtsregel beoogt te regelen, het onderscheid tussen algemene (defeasible) en absolute (strict) normen, en de rol van open normen in het recht.
### 3.1 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
De geviseerde feitelijke situatie (GFS) verwijst naar het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt.
* **Definitie:** Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft in welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt.
* **Complexiteit:** Het is in de praktijk onmogelijk om de GFS van een rechtsregel in één woordelijke uitdrukking volledig uit te putten. Wetsteksten hanteren daarom vaak vagere omschrijvingen, die ook toepasbaar zijn op situaties waar de wetgever niet specifiek aan gedacht heeft.
* **Te veel GFS:** Soms kan een algemene woordelijke uitdrukking van een rechtsregel niet in alle omstandigheden van toepassing zijn. Denk bijvoorbeeld aan de wettelijke bepaling omtrent slagen en verwondingen met de dood tot gevolg; deze regel geldt niet indien sprake is van wettige verdediging. Dit leidt tot het onderscheid tussen absolute en algemene normen.
### 3.2 Algemene en absolute normen
Het onderscheid tussen algemene en absolute normen vloeit voort uit de manier waarop de GFS wordt gehanteerd.
* **Absolute norm (strict rule):**
* Categorisch en onvoorwaardelijk.
* Geldt altijd en overal.
* Kent geen uitzonderingen.
* **Algemene norm (defeasible rule):**
* Hypothetisch en voorwaardelijk.
* Geldt slechts in bepaalde omstandigheden.
* Kent wel uitzonderingen.
In principe zijn rechtsregels **algemene normen**. Dit betekent dat ze in beginsel van toepassing zijn, maar dat er uitzonderingen mogelijk zijn die de regel weerleggen of ‘overrulen’.
#### 3.2.1 Principe versus uitzondering
De categorisering van een GFS als ‘principe’ of ‘uitzondering’ is op zich niet het belangrijkste. Wat telt, is of de regel de GFS viseert. Echter, deze categorisatie helpt bij het juridisch denken, met name bij de verdeling van de bewijslast.
* **Voorbeeld (contractuele wanprestatie):**
* A eist schadevergoeding van B wegens contractuele wanprestatie.
* A moet aantonen dat B een contractuele plicht had: (1) een geldige overeenkomst en (2) de inhoud van die plicht.
* Indien A hierin slaagt, moet B een exceptie aanvoeren, bijvoorbeeld: (1) toestemmingsgebrek, (2) de plicht is nagekomen, of (3) de plicht is niet nagekomen, maar dit is niet aan B toerekenbaar (bv. overmacht).
### 3.3 Concretiseringsgradaties: gesloten en open normen
De mate van concretisering van de GFS door een rechtsregel kan variëren. Dit leidt tot het onderscheid tussen gesloten en open normen.
* **Gesloten normen:**
* De GFS is (op het eerste gezicht) zeer duidelijk omschreven.
* **Voorbeeld:** Art. 35 Veldwetboek, dat specifieke afstanden bepaalt voor het planten van bomen en hagen nabij perceelsgrenzen. De toepassingsvoorwaarden voor rooiing (art. 36 Veldwetboek) zijn hierdoor ook duidelijk.
* **Open normen:**
* Het is (op het eerste gezicht) vaak onmogelijk om de GFS zeer duidelijk te omschrijven.
* De interpretatie van deze normen vereist een grotere rol van de rechter.
* **Voorbeelden:**
* Art. 1.3, derde lid BW: "Er kan niet worden afgeweken van de openbare orde, noch van de regels van dwingend recht." (Wat is ‘openbare orde’?)
* Art. 5.71 BW: "Een contract verbindt niet alleen tot hetgeen daarin overeengekomen is, maar ook tot alle gevolgen die door de wet, de goede trouw of de gebruiken eraan, volgens de aard en de strekking ervan, worden toegekend." (Wat is ‘goede trouw’?)
#### 3.3.1 Functies van open normen
Open normen vervullen vier belangrijke functies:
1. **Delegatiefunctie:** De normsteller delegeert de keuze over de GFS aan de rechter. Dit is vaak praktisch (onmogelijk alles te voorzien) en ideologisch (onmogelijk consensus te bereiken over elke situatie).
2. **Flexibiliteitsfunctie:** De norm hoeft niet bij elke maatschappelijke verandering meteen aangepast te worden. De inhoud van open normen kan evolueren met de tijd.
* **Voorbeeld:** De invulling van ‘openbare orde’ is geëvolueerd van een visie die huwelijk van een vrouw zag als einde van haar arbeidsovereenkomst, naar een visie die de professionele ontplooiing van vrouwen erkent.
3. **Verwijzingsfunctie:** Een open norm kan verwijzen naar regels van anderen of naar gangbare praktijken.
* **Voorbeeld:** De vergoeding voor een handelsagent die contractueel niet is vastgelegd, wordt bepaald door wat gebruikelijk is in de economische sector van de plaats waar de agent actief is.
4. **Receptiefunctie:** Open normen behoeven concretisering door plaatsing tegen de achtergrond van de waarden en beginselen van de rechtsorde. Deze waarden ‘kleuren’ de norm.
* **Voorbeeld:** De invulling van ‘openbare orde’ wordt bepaald door actuele waarden zoals het belang van de onafhankelijkheid en professionele ontplooiing van gehuwde vrouwen.
#### 3.3.2 Gevaren van open normen
Hoewel open normen nuttig zijn, brengen ze ook gevaren met zich mee:
* **Delegatie aan de rechter:** De rechter krijgt veel invloed, wat kan leiden tot rechtsonzekerheid of dat rechters te veel meegesleept worden door de ‘tijdsgeest’.
* **Gekleurd door de tijdsgeest:** Wat geldt als ‘goede trouw’ of ‘openbare orde’ kan door de heersende ideologieën worden beïnvloed.
* **Voorbeeld:** Tijdens het nationaalsocialisme in Duitsland (1933-1945) werden de ‘Gute Sitten’ geïnterpreteerd volgens de nazi-ideologie, wat leidde tot de nietigverklaring van rechtshandelingen van Joden.
### 3.4 Niveaus van onduidelijkheid
Rechtsregels kunnen op verschillende niveaus onduidelijk zijn:
1. **Enkel rechtsfeiten onduidelijk:** De GFS is vaag, maar het rechtsgevolg is duidelijk.
* **Voorbeeld:** Art. 1382 BW: ‘schuld?’ leidt tot schadevergoeding.
2. **Zowel rechtsfeiten als rechtsgevolgen onduidelijk:**
* **Voorbeeld:** Art. 1.3, derde lid BW: ‘openbare orde?’ → gevolg?
* **Voorbeeld:** Art. 5.71 BW: ‘goede trouw?’ → gevolg?
Deze dubbele onduidelijkheid betekent dat de regel nog ver verwijderd is van een volledige rechtsregel. Dergelijke uitdrukkingen duiden aan met welke maatschappelijke waarde of beginsel rekening moet worden gehouden.
### 3.5 Algemene rechtsbeginselen en adagia
#### 3.5.1 Algemene rechtsbeginselen
* **Definitie:** Algemene rechtsbeginselen drukken de grondgedachte binnen de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze worden beschouwd als de ‘vloeibare kern’ van het recht, in tegenstelling tot de ‘gestolde uitvloeisels’ van concrete regels.
* **Kenmerken:**
* Algemeen en abstract.
* Drukken een basale waarde uit die een doel op zich is.
* Duiden slechts een richting aan, geen concrete gedragsvoorschriften in een specifieke GFS.
* **Voorbeelden:**
* Autonomiebeginsel (personen moeten hun rechtspositie kunnen vormgeven).
* Rechtszekerheidsbeginsel (personen moeten de rechtsgevolgen van hun gedrag kunnen inschatten).
* Gelijkheidsbeginsel (gelijke zaken gelijk behandelen).
* Beginsel van de rechtsstaat (gezaghebbers zijn gebonden aan het recht).
* **Relatie met concrete regels:** Meerdere waarden kunnen ten grondslag liggen aan een concrete rechtsregel. De afweging van deze waarden bepaalt de inhoud van de regel. Bijvoorbeeld, de regeling van dwaling is het resultaat van de afweging tussen het autonomiebeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
#### 3.5.2 Adagia (Rechtsspreuken)
* **Definitie:** Adagia, ook wel maximes of brocardes genoemd (vaak in het Latijn), fungeren als een brug tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels.
* **Kenmerken:**
* Uitgedrukt als een concreet gedragsvoorschrift.
* Inhoudelijk een mooie verwoording van één of meerdere algemene rechtsbeginselen.
* Geen specifieke GFS, waardoor ze onbepaald zijn in termen van toepassingsomstandigheden en rechtsgevolgen.
* **Meerwaarde:** Ze zijn beter te onthouden door hun concrete formulering.
* **Gevaar:** De concrete formulering kan ertoe leiden dat ze verward worden met een daadwerkelijk concreet gedragsvoorschrift, hoewel de overgang vloeiend is.
* **Voorbeeld:** *Patere legem quam ipse fecisti* (‘duld de wet die je zelf hebt gemaakt’). Dit adagium, dat inhoudt dat de overheid ook haar eigen reglementen moet naleven, weerspiegelt de waarden van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van de rechtsstaat. In het bestuursrecht is dit uitgegroeid tot een concrete norm: niet-naleving leidt tot ongeldigheid van de handeling of een vergoedingsplicht van het bestuur.
### 3.6 Rechten en plichten (nadere bekeken)
Het recht beschrijft hoe iemand zich (niet) mag of (niet) moet gedragen ten opzichte van anderen. De theorie van Wesley Hohfeld over ‘juristic conceptions’ biedt een precieze analyse van de verschillende betekenissen van ‘rechten’ en ‘plichten’.
#### 3.6.1 Hohfelds vier begrippenparen
Hohfeld identificeerde vier soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers:
1. **Aanspraak (claim):** Het recht om rechtstreeks van iemand anders een doen of laten te verlangen.
* Tegenhanger: **Plicht (duty)**.
* *Voorbeeld:* A heeft een aanspraak op eigendomsoverdracht van B. B heeft een plicht tot eigendomsoverdracht aan A.
2. **Vrijheid (liberty):** Het recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag moeien. Het is de afwezigheid van een plicht om het tegenovergestelde te doen.
* Tegenhanger: **Geen aanspraak (no claim)**.
* *Voorbeeld:* A heeft de vrijheid om zijn huis te schilderen. Niemand heeft de aanspraak om te eisen dat A het niet schildert.
* **Precaire vrijheden (privileges)** kunnen worden ingetrokken (bv. een uitnodiging), terwijl **bestendige vrijheden** dat niet kunnen. C heeft een privilege om bij A binnen te komen na uitnodiging, maar A kan zich bedenken.
3. **Bevoegdheid (power, wilsrecht, potestatief recht):** Het recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring in te werken op een rechtstoestand of rechtsverhouding en deze te veranderen.
* Tegenhanger: **Gebondenheid (liability)**.
* *Voorbeeld:* De bevoegdheid van een rechter om een vonnis te vellen. De partijen zijn gebonden aan die uitspraak. De uitoefening van een bevoegdheid doet nieuwe rechten en plichten ontstaan.
4. **Immuniteit (immunity):** Het recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, zodat die ander niet (of beperkt) in die rechtstoestand kan ingrijpen.
* Tegenhanger: **Onbevoegdheid (disability)**.
* *Voorbeeld:* Buitenstaander C is onbevoegd om de huurovereenkomst tussen A en B op te zeggen. A en B zijn immuun voor die bevoegdheidsuitoefening.
> **Tip:** Onthoud deze vier paren goed, want ze vormen de basis voor het analyseren van juridische concepten zoals eigendom, contracten en aansprakelijkheid.
#### 3.6.2 Primaire en secundaire subjectieve rechten
* **Primaire subjectieve rechten (aanspraken en vrijheden):** Betreffen gedragsvoorschriften. Een plicht van A jegens B impliceert een aanspraak van B op A. Een vrijheid voor A impliceert geen aanspraak voor B.
* **Secundaire subjectieve rechten (bevoegdheden en immu):** Betreffen de manier waarop primaire subjectieve rechten (niet) mogen worden gecreëerd, veranderd of beëindigd. De uitoefening van een bevoegdheid kan leiden tot nieuwe aanspraken.
#### 3.6.3 Voordelen van Hohfelds begrippenparen
* **Analytische precisie:** Maakt het mogelijk om complexe juridische concepten zoals ‘eigendomsrecht’ te ontleden in een bundel van aanspraken, vrijheden, bevoegdheden en immuniteiten.
* **Impact van tijdsverloop:** Enkel aanspraken verjaren. Vrijheden, bevoegdheden en immuniteiten hebben doorgaans een andere impact van tijdsverloop. Een bevoegdheid kan bijvoorbeeld vervallen indien niet binnen een bepaalde termijn of onder de juiste voorwaarden uitgeoefend.
* **Analyse van nietigheden:** Het onderscheid helpt bij het begrijpen van de gevolgen van nietigheden. Een absolute nietigheid is altijd inroepbaar, terwijl een relatieve nietigheid gedurende een bepaalde termijn kan worden ingeroepen door de beschermde persoon.
#### 3.6.4 Geviseerde feitelijke situatie en modaliteiten
De geviseerde feitelijke situatie (GFS) kan ook gekoppeld worden aan verschillende modaliteiten (plicht, verbod, toelating).
* **Plicht vs. Verbod:** Deze modaliteiten zijn contrair; iets kan niet tegelijk verplicht en verboden zijn, maar het kan wel noch verplicht, noch verboden zijn (dit zijn dan toelatingen).
* **Negatieve toelating vs. Plicht:** Deze zijn contradictorisch. Iets kan niet tegelijkertijd toegelaten zijn om niet te doen en verplicht zijn te doen.
* **Positieve toelating vs. Verbod:** Deze zijn contradictorisch. Iets kan niet tegelijkertijd toegelaten zijn om te doen en verboden zijn te doen.
* **Positieve vs. Negatieve toelating:** Deze zijn subcontrair. Ze kunnen beide voorkomen (bv. je mag €5000 opvragen en je mag het niet opvragen). Ze kunnen echter niet allebei onwaar zijn; er is altijd minstens één van de twee waar wanneer het recht zich uit over gedrag.
* **Plicht vs. Positieve toelating:** Een plicht impliceert een positieve toelating (als iets verplicht is, mag je het ook doen). Maar een positieve toelating impliceert niet noodzakelijk een plicht. Dit is een subalternatief verband.
* **Verbod vs. Negatieve toelating:** Een verbod impliceert een negatieve toelating (als iets verboden is, hoef je het niet te doen). Maar een negatieve toelating (niet hoeven) impliceert niet noodzakelijk een verbod (niet mogen). Dit is ook een subalternatief verband.
---
# Algemene rechtsbeginselen en adagia
Dit onderwerp behandelt de fundamentele waarden die een rechtsorde stuwen (algemene rechtsbeginselen) en hoe deze zich manifesteren in concrete, doch soepele juridische spreuken (adagia).
## 4. Algemene rechtsbeginselen en adagia
### 4.1 Algemene bestanddelen van regels (II)
#### 4.1.1 Modaliteiten
De houding van een rechtsregel ten opzichte van voorgeschreven gedrag wordt bepaald door vier deontische modaliteiten:
* **Gebod/plicht:** De normsteller verlangt dat de normbestemmeling het voorgeschreven gedrag verricht. Dit wordt uitgedrukt met termen als 'moeten'.
> **Voorbeeld:** "De koper is verplicht de koopprijs te betalen."
* **Verbod:** De normsteller verlangt dat de normbestemmeling het voorgeschreven gedrag *niet* verricht. Dit wordt uitgedrukt met termen als 'niet moeten'.
> **Voorbeeld:** "Een ambtenaar van de burgerlijke stand mag geen akte van burgerlijke stand over zichzelf opmaken."
* **Positieve toelating:** De normsteller verleent de bevoegdheid om het voorgeschreven gedrag te verrichten. Dit wordt uitgedrukt met termen als 'mogen'. Dit is synoniem met de afwezigheid van een verbod.
> **Voorbeeld:** "Als echtgenoot sterft, dan is het de langstlevende toegelaten om tot een bepaald bedrag van de gemeenschappelijke rekening op te vragen."
* **Negatieve toelating:** De normsteller verleent de bevoegdheid om het voorgeschreven gedrag *niet* te verrichten. Dit wordt uitgedrukt met termen als 'niet hoeven'. Dit is synoniem met de afwezigheid van een plicht.
> **Voorbeeld:** "Als een gehuurd goed door brand tenietgaat buiten de schuld van de huurder, dan is het de huurder toegelaten het goed niet terug te geven in de staat waarin hij het ontvangen heeft."
Het onderscheid tussen positieve en negatieve toelating is essentieel in het recht. Soms is slechts één van beide van toepassing, en soms beide.
#### 4.1.2 Verhoudingen tussen modaliteiten
Modaliteiten kunnen zich tot elkaar verhouden op verschillende manieren, vergelijkbaar met logische verbanden tussen uitspraken:
* **Contrare (kunnen beide onwaar zijn, niet beide waar):**
* Plicht vs. Verbod: Een gedrag kan niet tegelijk verplicht en verboden zijn. Het is echter wel mogelijk dat het gedrag noch verplicht, noch verboden is (wat neerkomt op zowel een positieve als negatieve toelating).
* **Contradictorisch (onmogelijk beide waar, onmogelijk beide onwaar):**
* Positieve toelating vs. Verbod: Iets kan niet tegelijk toegelaten zijn en verboden. Het is óf het één, óf het ander.
* Negatieve toelating vs. Plicht: Iets kan niet tegelijkertijd toegelaten zijn om niet te doen en verplicht zijn om te doen. Het is óf toegelaten om het niet te doen, óf men is verplicht het te doen.
* **Subcontrair (kunnen beide waar zijn, niet beide onwaar):**
* Positieve toelating vs. Negatieve toelating: Het is mogelijk dat iets zowel positief toegelaten is als negatief toegelaten. Denk aan de langstlevende echtgenoot die zowel het geld mag opvragen als het mag laten staan. Het is echter onmogelijk dat het *niet* positief toegelaten is en *niet* negatief toegelaten. Dit betekent dat er altijd minstens één van de twee toelatingen aanwezig zal zijn.
* **Subalternatief verband (als A waar is, is B waar; als B onwaar is, is A onwaar):**
* Plicht vs. Positieve toelating: Een plicht impliceert een positieve toelating (als je iets *moet* doen, is het je ook *toegelaten* om het te doen). Het omgekeerde geldt niet: een positieve toelating impliceert niet noodzakelijk een plicht.
* Verbod vs. Negatieve toelating: Een verbod impliceert een negatieve toelating (als iets *verboden* is, is het je ook *toegelaten* om het niet te doen). Het omgekeerde geldt niet: een negatieve toelating (niet verplicht zijn iets te doen) impliceert niet noodzakelijk dat het ook verboden is om het wel te doen.
#### 4.1.3 Rechten en plichten (naar Wesley Hohfeld)
Het concept 'subjectief recht' dekt vaak meerdere ladingen. De theorie van Wesley Hohfeld biedt een preciezer kader met vier soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers:
1. **Aanspraak (claim):** Het recht om van een ander een bepaald doen of laten te verlangen. De tegenhanger is een **plicht (duty)**.
> **Voorbeeld:** A heeft een aanspraak jegens B tot levering van een gekocht goed. B heeft een plicht om het goed te leveren.
2. **Vrijheid (liberty):** Het recht om zich op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen. De tegenhanger is **geen aanspraak (no claim)**. Dit betekent dat niemand anders een plicht heeft om dat gedrag wel of niet te verrichten.
> **Voorbeeld:** Vrijheid van meningsuiting betekent dat men mag zeggen wat men wil, zonder dat anderen een aanspraak hebben om dat te laten.
* **Precaire vrijheden (privileges):** Vrijheden die ingetrokken kunnen worden (bv. een vergunning).
* **Bestendige vrijheden:** Vrijheden die niet zomaar ingetrokken kunnen worden.
3. **Bevoegdheid (power):** Het recht om door een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand of rechtsverhouding te wijzigen. De tegenhanger is **gebondenheid (liability)**.
> **Voorbeeld:** Het recht om een contract te ontbinden. De wederpartij is gebonden aan de uitoefening van deze bevoegdheid.
4. **Immuniteit (immunity):** Het recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander. De tegenhanger is **onbevoegdheid (disability)**.
> **Voorbeeld:** Burgers zijn immuun voor willekeurige onteigening door de overheid. De overheid is onbevoegd om zonder wettelijke grondslag te onteigenen.
Deze vier begrippenparen bieden een analytisch kader voor het begrijpen van complexe juridische concepten zoals eigendomsrecht, dat vaak een bundel van deze verschillende subjectieve rechten is.
#### 4.1.4 Primaire en secundaire subjectieve rechten
* **Primaire subjectieve rechten:** Betreffen gedragsvoorschriften (plichten en vrijheden/aanspraken en geen aanspraken).
* **Secundaire subjectieve rechten:** Betreffen de wijze waarop primaire rechten gecreëerd, gewijzigd of beëindigd kunnen worden (bevoegdheden en immuniteiten/gebondenheden en onbevoegdheden).
#### 4.1.5 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
De Geviseerde Feitelijke Situatie (GFS) omvat het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt.
* **Absolute norm:** Een categorische en onvoorwaardelijke regel die altijd en overal geldt en geen uitzonderingen kent.
* **Algemene norm (defeasible rule):** Een hypothetische en voorwaardelijke regel die slechts in bepaalde omstandigheden geldt en wel uitzonderingen kent. Rechtsregels zijn in principe algemene normen.
Het onderscheid tussen principe en uitzondering is belangrijk voor het verdelen van de bewijslast.
#### 4.1.6 Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** Omschrijven de GFS zeer duidelijk.
> **Voorbeeld:** Wettelijke afstanden voor het planten van bomen nabij een perceelsgrens.
* **Open normen:** Omschrijven de GFS minder duidelijk, waardoor de rechter meer speelruimte heeft bij de interpretatie en toepassing.
> **Voorbeeld:** Begrippen als 'openbare orde' of 'goede trouw'.
**Functies van open normen:**
1. **Delegatiefunctie:** De normsteller delegeert de keuze over de GFS aan de rechter.
2. **Flexibiliteitsfunctie:** Maakt het mogelijk regels aan te passen aan maatschappelijke veranderingen zonder telkens nieuwe wetgeving te maken.
3. **Verwijzingsfunctie:** De open norm kan verwijzen naar regels van anderen (bv. contractuele bepalingen of sectorgebruik).
4. **Receptiefunctie:** De open norm behoeft concretisering aan de hand van de waarden en beginselen van de rechtsorde, die de inhoud van de norm 'kleuren'.
Open normen kunnen gevaren met zich meebrengen, zoals een te grote machtsdelegatie aan de rechter of de invloed van de heersende tijdsgeest (zoals de interpretatie van 'Gute Sitten' in nazi-Duitsland).
### 4.2 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen drukken de fundamentele grondgedachten van een rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze zijn algemeen en abstract en vormen een doel op zich, in plaats van concrete gedragsvoorschriften te geven.
* **Voorbeelden:**
* **Autonomiebeginsel:** Personen moeten hun eigen rechtspositie kunnen vormgeven.
* **Rechtszekerheidsbeginsel:** Personen moeten de gevolgen van hun gedrag kunnen inschatten.
* **Gelijkheidsbeginsel:** Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden.
* **Beginsel van de rechtsstaat:** Gezaghebbers zijn gebonden aan het recht.
Concrete rechtsregels zijn in principe gebaseerd op een afweging van meerdere algemene rechtsbeginselen.
### 4.3 Adagia (rechtsspreuken)
Adagia, ook wel rechtsspreuken of brocardes genoemd, fungeren als een brug tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels. Ze zijn vaak in Latijn geformuleerd en drukken een algemeen rechtsbeginsel uit in een concrete, gemakkelijk te onthouden formulering.
* **Meerwaarde:** De concrete formulering maakt het principe beter te onthouden.
* **Gevaar:** De concrete formulering kan ertoe leiden dat het adagium verward wordt met een strikte, concrete gedragsregel, terwijl het slechts een indicatie is van een achterliggend beginsel.
> **Voorbeeld:** *Patere legem quam ipse fecisti* ("duld de wet die je zelf hebt gemaakt"). Dit adagium, dat voortvloeit uit het gelijkheidsbeginsel en het rechtsstaatbeginsel, leidt in het bestuursrecht tot de concrete norm dat de overheid haar eigen reglementen moet naleven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Modaliteiten | De verschillende wijzen waarop een rechtsregel zich verhoudt tot het voorgeschreven gedrag, zoals gebod, verbod, positieve en negatieve toelating. Deze bepalen de aard en reikwijdte van de norm. |
| Gebod/Plicht | Een deontische modaliteit die aangeeft dat de normbestemmeling een bepaald gedrag dient te verrichten of te doen. Dit is een bindende vereiste vanuit de normsteller. |
| Verbod | Een deontische modaliteit die aangeeft dat de normbestemmeling een bepaald gedrag dient te laten, oftewel niet mag verrichten. Dit is eveneens een bindende vereiste. |
| Positieve toelating | Een deontische modaliteit die een bevoegdheid verleent om voorgeschreven gedrag te verrichten of te doen. Het is synoniem met de afwezigheid van een verbod op dat specifieke gedrag. |
| Negatieve toelating | Een deontische modaliteit die een bevoegdheid verleent om voorgeschreven gedrag niet te verrichten of te doen. Het is synoniem met de afwezigheid van een gebod of plicht om dat gedrag te verrichten. |
| Contradictorische uitspraken | Twee uitspraken waarvan het onmogelijk is dat ze allebei waar zijn, en het ook onmogelijk is dat ze allebei onwaar zijn. Eén van beide moet noodzakelijk waar zijn. |
| Contraire uitspraken | Twee uitspraken waarvan het onmogelijk is dat ze allebei waar zijn, maar die wel allebei onwaar kunnen zijn. |
| Subcontraire uitspraken | Twee uitspraken waarvan het mogelijk is dat ze allebei waar zijn, maar die onmogelijk allebei onwaar kunnen zijn. Minstens één van beide moet dus waar zijn. |
| Subalternatief verband | Een logische relatie tussen twee uitspraken, waarbij de waarheid van de ene uitspraak impliceert dat de andere waar is, en de onwaarheid van de ene uitspraak impliceert dat de andere onwaar is. Dit wordt vaak gezien bij algemene en specifieke categorieën. |
| Subjectief recht | Een recht dat een individu toekomt en kan bestaan uit aanspraken, vrijheden, bevoegdheden of immuniteiten, met bijbehorende tegenhangers voor anderen. |
| Aanspraak (claim) | Een subjectief recht om rechtstreeks van een ander een bepaald doen of laten te verlangen. De tegenhanger hiervan is een plicht (duty) bij de aangesprokene. |
| Vrijheid (liberty) | Een subjectief recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen. De tegenhanger is de afwezigheid van een aanspraak (no claim) van anderen. |
| Bevoegdheid (power) | Een subjectief recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring in te werken op een rechtstoestand of rechtsverhouding, en deze te veranderen. De tegenhanger is gebondenheid (liability). |
| Immuniteit (immunity) | Een subjectief recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander met betrekking tot een bepaalde rechtstoestand. De tegenhanger is onbevoegdheid (disability). |
| Geviseerde feitelijke situatie (GFS) | Het geheel aan rechtsfeiten dat wordt bedoeld met een rechtsregel en dat, indien aanwezig, een bepaald rechtsgevolg doet intreden. |
| Absolute norm (strict rule) | Een rechtsregel die categorisch en onvoorwaardelijk geldt, zonder enige uitzondering. Deze norm is altijd en overal van toepassing. |
| Algemene norm (defeasible rule) | Een rechtsregel die hypothetisch en voorwaardelijk geldt, en slechts van toepassing is in bepaalde omstandigheden. Deze norm kent wel uitzonderingen. |
| Open norm | Een rechtsregel waarvan de Geviseerde Feitelijke Situatie (GFS) of het rechtsgevolg niet eenduidig of volledig is omschreven, waardoor de rechter een grotere rol speelt bij de interpretatie en concretisering ervan. |
| Delegatiefunctie | De functie van een open norm waarbij de normsteller de keuze over de Geviseerde Feitelijke Situatie (GFS) delegeert aan de rechter, vaak uit praktische of ideologische overwegingen. |
| Flexibiliteitsfunctie | De functie van een open norm om het recht aanpasbaar te maken aan maatschappelijke veranderingen zonder dat elke verandering een directe wetswijziging vereist. |
| Verwijzingsfunctie | De functie van een open norm die kan verwijzen naar regels van andere rechtsbronnen of naar gebruikelijke praktijken binnen een specifieke sector. |
| Receptiefunctie | De functie van een open norm om door de rechter te worden ingekleurd met de waarden en beginselen van de rechtsorde, waardoor de norm contextueel wordt begrepen. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele grondgedachten die de basis vormen van een rechtsorde en richting geven aan concrete rechtsregels, zoals het gelijkheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel. |
| Adagia | Rechtsspreuken of maximes, vaak in het Latijn, die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels door een mooie, doch soms te concrete, formulering van een juridisch principe. |
Cover
AR25_Les09.pptx
Summary
# Modaliteiten en hun onderlinge verhoudingen
This topic explores the logical relationships between different types of normative statements, focusing on modalities like obligation, prohibition, and permission, and how these relate to legal rules and subjective rights.
## 1. Modalities and their interrelationships
### 1.1 Modalities of prescribed behavior
Normative rules prescribe how individuals should or should not behave. These prescriptions are categorized by four deontic modalities:
* **Obligation (plicht):** This indicates that a norm subject *must* perform a certain action. For example, "The buyer is obliged to pay the purchase price." This is often expressed with the verb "moeten" (must).
* **Prohibition (verbod):** This signifies that a norm subject *must not* perform a certain action. For example, "The registrar may not draw up a deed of civil status concerning themselves." This is often expressed with "niet moeten" (must not). A prohibition is therefore a specific type of obligation to refrain from an action.
* **Positive permission (positieve toelating):** This grants the norm subject the authority or right to perform a certain action. For example, "If a spouse dies, the surviving spouse is permitted to withdraw up to 5,000 euros from the joint account." This is often expressed with "mogen" (may). A positive permission is synonymous with the absence of a prohibition.
* **Negative permission (negatieve toelating):** This grants the norm subject the authority or right *not* to perform a certain action. For example, "If the rented property is destroyed by fire through no fault of the tenant, the tenant is permitted not to return the property in the state in which it was received." This is often expressed with "niet hoeven" (need not). A negative permission is synonymous with the absence of an obligation.
> **Tip:** In everyday language, "toelating" (permission) is often used broadly. In law, it is crucial to distinguish between positive and negative permissions, as well as their relationship with obligations and prohibitions.
#### 1.1.1 Relationship between modalities
The modalities are logically interconnected:
* **Obligation versus Prohibition:** An action cannot be both obligatory and prohibited simultaneously. However, it is possible for an action to be neither obligatory nor prohibited (i.e., both positively and negatively permitted). This relationship is **contrary**.
* **Negative Permission versus Obligation:** An action cannot be both negatively permitted and obligatory at the same time. If something is negatively permitted (one need not do it), it cannot also be obligatory (one must do it). Conversely, if something is obligatory, it cannot be negatively permitted. This is a **contradictory** relationship.
* **Positive Permission versus Prohibition:** An action cannot be both positively permitted and prohibited simultaneously. If something is permitted, it cannot be prohibited, and vice versa. This is a **contradictory** relationship.
* **Positive versus Negative Permission:** It is possible for an action to be both positively permitted and negatively permitted. For instance, one might be permitted to take a certain action and also permitted *not* to take it. However, it is impossible for an action to be neither positively permitted nor negatively permitted. If it is not positively permitted, it is prohibited (which implies one must not do it, meaning it is negatively obligatory). If it is not negatively permitted, it is obligatory (meaning one must do it, which implies it is not positively permitted). This relationship is **subcontrary**.
#### 1.1.2 Implied relationships
Certain implications exist between modalities:
* **Obligation implies Positive Permission:** If one is obliged to do something, it is also permitted to do it. For example, if you are obliged to pay a purchase price, you are also permitted to pay it. However, positive permission does not imply obligation (e.g., you may give a tip, but you are not obliged to). This is a **subaltern** or **subalternatief** relationship.
* **Prohibition implies Negative Permission:** If an action is prohibited, one is consequently permitted *not* to do it. For example, if it is prohibited to use a certain property, you are permitted not to use it. Conversely, negative permission (not having to do something) does not imply prohibition (you may not do it). This is also a **subaltern** or **subalternatief** relationship.
* **The negation of negative permission implies prohibition:** If it is not true that one is negatively permitted to do something (i.e., one does not have the option *not* to do it), then one is obliged to do it, which implies it is prohibited not to do it. This is a **subaltern** or **subalternatief** relationship.
* **The negation of prohibition implies (potential) negative permission:** If an action is not prohibited, it might be negatively permitted (i.e., one might not have to do it). However, if something is not prohibited, it does not automatically mean there is an obligation to do it. This is also a **subaltern** or **subalternatief** relationship.
### 1.2 Hohfeld's analysis of rights and duties
The legal scholar Wesley Hohfeld analyzed the concept of "subjective rights" and their correlative "duties." He identified four fundamental types of legal positions and their counterparts:
#### 1.2.1 Four types of subjective rights and their counterparts
1. **Claim (Aanspraak):** The right to demand a specific act or omission from another person.
* **Counterpart:** Duty (plicht)
* *Example:* A buyer's claim against the seller for the transfer of ownership and delivery of goods. Everyone else has a duty not to trespass on the buyer's property. The seller has a claim against the buyer for payment.
2. **Liberty (Vrijheid):** The right to behave in a certain way without interference from others. This means there is no duty to do otherwise.
* **Counterpart:** No-claim (geen aanspraak)
* *Example:* The freedom of speech allows one to say something is ugly; there is no claim that one must say it is beautiful. A property owner has the liberty to use their property as they see fit.
* **Distinction:**
* **Precarious liberties (precaire vrijheden):** Can be revoked (e.g., an invitation to visit).
* **Perpetual liberties (bestendige vrijheden):** Cannot be revoked (e.g., freedom of movement).
3. **Power (Bevoegdheid/Wilsrecht):** The right to unilaterally alter a legal situation or relationship through a declaration of will.
* **Counterpart:** Liability (gebondenheid)
* *Example:* The power of an agent to perform actions on behalf of a principal; the power to dissolve a contract due to non-performance. A cyclist is bound by a police officer's power to direct traffic.
4. **Immunity (Immuniteit):** The right to be free from the exercise of power by another person regarding a specific legal situation.
* **Counterpart:** Disability (onbevoegdheid)
* *Example:* An outsider is disabled from terminating a lease agreement between two parties, who are therefore immune to such an exercise of power.
#### 1.2.2 Primary and secondary subjective rights
* **Primary subjective rights (aanspraken en vrijheden):** These relate to rules of conduct. A duty of A towards B implies a claim of B on A. The absence of a duty for A towards B implies a liberty for A towards B.
* **Secondary subjective rights (bevoegdheden en immu ):** These concern the creation, alteration, or termination of primary rights. The power of A towards B implies a liability of B towards A. The absence of power for A towards B implies an immunity for B towards A.
#### 1.2.3 Advantages of Hohfeld's framework
* **Analytical precision:** It clarifies that a concept like "ownership" is often a bundle of various claims, liberties, powers, and immunities.
* **Impact of time:** It helps distinguish how different legal positions are affected by the passage of time. Only claims are subject to prescription (verjaring), leading to a liberty to refuse performance. Liberties and immunities are generally not affected by time. Powers can be exercised only under specific conditions and within certain timeframes.
### 1.3 Norms and their application
#### 1.3.1 Targeted factual situation (GFS)
The Targeted Factual Situation (GFS) refers to the set of legal facts that trigger a legal consequence.
* **Completeness and exhaustiveness:** Legal rules, even when precisely worded, cannot exhaustively list all possible GFSs. This leads to vaguer descriptions of GFSs that may apply to situations not initially conceived.
* **Scope:** Conversely, a general wording might apply to situations where it was not intended, leading to exceptions.
#### 1.3.2 Absolute versus general norms
* **Absolute norm (strict rule):** A categorical and unconditional rule that applies always and everywhere, with no exceptions.
* **General norm (defeasible rule):** A hypothetical and conditional rule that applies in certain circumstances and admits exceptions. Most legal rules are, in principle, general norms.
> **Tip:** The categorization of a GFS as a "principle" or an "exception" does not fundamentally alter its applicability, but it aids in legal reasoning, particularly concerning the burden of proof.
#### 1.3.3 Degrees of concretisation
* **Closed norms (gesloten normen):** The GFS is clearly defined, leaving little room for interpretation. For example, specific distance requirements for planting trees near property lines.
* **Open norms (open normen):** The GFS is broadly or vaguely defined, requiring significant interpretation by the judiciary.
* *Examples:* "public order" (openbare orde), "good faith" (goede trouw).
* This gives judges a greater role in determining the applicability of the norm.
#### 1.3.4 Functions of open norms
1. **Delegation function:** The legislator delegates the task of specifying the GFS to the judge, often due to the impossibility of anticipating all future situations or achieving consensus.
2. **Flexibility function:** Allows laws to adapt to societal changes without constant legislative amendment. For example, evolving interpretations of "public order" regarding women's employment.
3. **Reference function:** An open norm can refer to rules established by others, such as customary practices in a specific economic sector.
4. **Receptive function:** Open norms require concretization by judges, who infuse them with the values and principles of the legal order ("coloring" the norm).
#### 1.3.5 Dangers of open norms
* **Delegation to judges:** Can lead to judges imposing their own views or succumbing to contemporary trends, potentially undermining legal certainty.
* **Influence of the zeitgeist:** Historical examples, like the interpretation of "good morals" (Gute Sitten) in Nazi Germany, show how open norms can be used to legitimize discriminatory practices.
#### 1.3.6 Levels of ambiguity
Ambiguity in legal expressions can occur at multiple levels:
* **Legal facts:** Concepts like "fault" (schuld) in tort law.
* **Legal consequences:** For example, what constitutes "public order" or "good faith."
* **Both legal facts and legal consequences:** This indicates a significant degree of uncertainty, requiring judges to consider societal values and principles.
### 1.4 General legal principles and adagia
* **General legal principles (algemene rechtsbeginselen):** These express fundamental ideas within a legal order and form the basis for concrete legal rules. They are abstract and often serve as a goal in themselves, indicating a direction rather than prescribing specific conduct in a particular GFS. Examples include the principle of autonomy, legal certainty, equality, and the rule of law. Concrete rules often result from weighing these principles.
* **Adagia (rechtsspreuken/maximes):** These are often Latin maxims that act as a bridge between general legal principles and concrete legal rules. They are phrased as concrete behavioral prescriptions but are fundamentally expressions of underlying general principles.
* *Example:* "Patere legem quam ipse fecisti" (Uphold the law you yourself have made) reflects principles of equality and the rule of law. While expressed concretely, their application requires interpretation regarding the specific GFS.
---
# Subjectieve rechten en hun classificatie
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Subjectieve rechten en hun classificatie", gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 2. Subjectieve rechten en hun classificatie
Deze sectie introduceert de theorie van Wesley Hohfeld over de classificatie van subjectieve rechten in vier fundamentele categorieën, inclusief hun tegenhangers, om de precisie van juridische concepten te vergroten.
### 2.1 De theorie van Wesley Hohfeld
De jurist Wesley Hohfeld (1879-1918) ontwikkelde een theorie om juridische begrippen zoals "rechten" en "plichten" te preciseren, aangezien deze in het dagelijks taalgebruik vaak meerdere ladingen dekken. Hohfeld identificeerde vier fundamenteel verschillende soorten subjectieve rechten, elk met een specifieke tegenhanger. Deze concepten zijn cruciaal voor een analytisch correcte benadering van juridische regels.
#### 2.1.1 De vier soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers
Hohfelds analyse onderscheidt vier paren van juridische concepten die de kern vormen van juridische verhoudingen:
1. **Aanspraak (claim)**
* **Definitie:** Het subjectieve recht om van een ander een specifiek doen of laten te verlangen.
* **Tegenhanger:** Plicht (duty).
* **Toelichting:** Een aanspraak impliceert dat de ene partij een verplichting heeft jegens de andere. Bijvoorbeeld, als persoon A een contract sluit met persoon B voor de levering van een goed, heeft A een aanspraak op levering door B, wat voor B een plicht tot levering inhoudt. A heeft ook een aanspraak jegens iedereen om niet het door A gekochte onroerend goed te betreden.
2. **Vrijheid (liberty)**
* **Definitie:** Het subjectieve recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen of zich mag bemoeien. Dit is equivalent aan de afwezigheid van een plicht om het tegenovergestelde te doen.
* **Tegenhanger:** Geen aanspraak (no claim).
* **Toelichting:** Een vrijheid betekent dat men het recht heeft iets te doen, wat impliceert dat er geen plicht bestaat om het niet te doen. Vrijheid van meningsuiting is een voorbeeld: men heeft de vrijheid om kritiek te uiten, wat betekent dat er geen plicht is om alleen positieve opmerkingen te maken.
* **Onderscheid:** Hohfeld maakt onderscheid tussen:
* **Precaire vrijheden (privileges):** Vrijheden die ingetrokken kunnen worden. Een persoon die is uitgenodigd om bij iemand langs te komen, heeft een privilege om binnen te komen, maar de uitnodiger kan zich bedenken.
* **Bestendige vrijheden (vrijheden in strikte zin):** Vrijheden die niet zomaar ingetrokken kunnen worden.
3. **Bevoegdheid (power, wilsrecht, potestatief recht)**
* **Definitie:** Het subjectieve recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring in te werken op een bepaalde rechtstoestand of rechtsverhouding, en deze eventueel te veranderen.
* **Tegenhanger:** Gebondenheid (liability).
* **Toelichting:** De houder van een bevoegdheid heeft zeggenschap over de eigen of andermans rechtssfeer. Voorbeelden zijn het recht van een lasthebber om namens de lastgever te handelen, het recht van een pachter om bij verkoop van de grond voorrang te krijgen bij aankoop, of de bevoegdheid van een politieagent om het verkeer te regelen, waarbij weggebruikers gebonden zijn aan deze uitoefening van bevoegdheid.
4. **Immuniteit (immunity)**
* **Definitie:** Het subjectieve recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander met betrekking tot een bepaalde rechtstoestand of rechtsverhouding. Dit betekent dat de ander niet (of slechts binnen strikt omschreven grenzen) in die toestand kan ingrijpen of deze kan veranderen.
* **Tegenhanger:** Onbevoegdheid (disability).
* **Toelichting:** Een persoon met immuniteit kan niet door de bevoegdheidsuitoefening van een ander worden geraakt. Bijvoorbeeld, een buitenstaander is onbevoegd om een huurovereenkomst tussen twee partijen op te zeggen. De contracterende partijen zijn immuun voor zo'n bevoegdheidsuitoefening door de buitenstaander.
#### 2.1.2 Hohfelds vier begrippenparen samengevat
| Subjectief recht | Tegenhanger |
| :----------------- | :--------------- |
| Aanspraak (claim) | Plicht (duty) |
| Vrijheid (liberty) | Geen aanspraak (no claim) |
| Bevoegdheid (power)| Gebondenheid (liability) |
| Immuniteit (immunity) | Onbevoegdheid (disability) |
#### 2.1.3 Primaire en secundaire subjectieve rechten
* **Primaire subjectieve rechten:** Dit zijn de aanspraken en vrijheden, die direct betrekking hebben op gedragsvoorschriften. De plicht van A jegens B is de aanspraak van B op A. De afwezigheid van een plicht voor A jegens B betekent een vrijheid voor A en een gebrek aan aanspraak voor B op A.
* **Secundaire subjectieve rechten:** Dit zijn de bevoegdheden en immuniteiten, die betrekking hebben op de totstandkoming, wijziging of beëindiging van primaire subjectieve rechten. De bevoegdheid van A jegens B impliceert een gebondenheid van B jegens A. De afwezigheid van een bevoegdheid voor A jegens B betekent een immuniteit van B jegens A.
> **Tip:** Het is essentieel om de Engelse termen te kennen, aangezien deze vaak in de juridische literatuur voorkomen en Hohfelds theorie oorspronkelijk in het Engels is geformuleerd.
#### 2.1.4 Voordelen van Hohfelds begrippenparen
* **Analytische precisie:** De theorie maakt een gedetailleerder analyse van juridische concepten mogelijk. Bijvoorbeeld, het "eigendomsrecht" is geen enkelvoudig concept, maar een bundel van verschillende aanspraken (bv. geen betreding door derden), vrijheden (bv. gebruik, vernietiging), bevoegdheden (bv. verkopen, bezwaren) en immuniteiten (bv. tegen onteigening zonder compensatie).
* **Impact van tijdsverloop:** Hohfelds onderscheid helpt bij het analyseren van de impact van tijdsverloop op rechten:
* Enkel **aanspraken** verjaren. Dit betekent dat na verloop van tijd de plicht van de schuldenaar vervalt, waardoor de schuldeiser een vrijheid verkrijgt om nakoming te weigeren.
* **Vrijheden** en **immuniteiten** worden doorgaans niet beïnvloed door tijdsverloop.
* **Bevoegdheden** kunnen enkel worden uitgeoefend onder specifieke voorwaarden en binnen bepaalde termijnen. Indien deze voorwaarden niet worden vervuld (bv. te laat, onjuiste persoon, niet aan materiële vereisten voldaan), is de uitoefening van de bevoegdheid zonder gevolg.
* **Nietigheden:** Bij nietigheden kan men onderscheid maken tussen absolute nietigheid (altijd inroepbaar) en relatieve nietigheid (beschermde persoon kan kiezen tussen geldigheid of nietigheid gedurende een termijn). Na verstrijken van de termijn kan de beschermde persoon niet meer vernietigen, maar kan nog wel de "exceptie van nietigheid" inroepen, wat neerkomt op een vrijheid om nakoming te weigeren.
### 2.2 Geviseerde feitelijke situatie (GFS) en de aard van rechtsregels
Dit onderdeel onderzoekt hoe rechtsregels verwijzen naar feitelijke situaties en of deze regels absoluut of algemeen zijn.
#### 2.2.1 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
De geviseerde feitelijke situatie (GFS) is het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt.
* **Concretiseringsgradaties:** Rechtsregels variëren in de mate van duidelijkheid waarmee ze de GFS omschrijven.
* **Gesloten normen:** De GFS wordt op het eerste gezicht zeer duidelijk omschreven. Bijvoorbeeld, een wettelijke bepaling die een specifieke afstand voor het planten van bomen voorziet en bepaalt dat bij overschrijding rooiing geëist kan worden.
* **Open normen:** De GFS kan op het eerste gezicht minder duidelijk worden omschreven, waardoor de rechter een grotere rol speelt bij de interpretatie en concretisering. Begrippen als "openbare orde", "goede trouw" of "gebruiken" vereisen vaak een invulling door de rechtspraak.
#### 2.2.2 De aard van rechtsregels: algemeen versus absoluut
* **Absolute norm (strict rule):** Een categorische en onvoorwaardelijke regel die altijd en overal geldt, zonder uitzonderingen.
* **Algemene norm (defeasible rule):** Een hypothetische en voorwaardelijke regel die slechts in bepaalde omstandigheden geldt en wel uitzonderingen kent.
In principe zijn rechtsregels **algemene normen**. Ze verwijzen naar een GFS, maar deze verwijzing is niet altijd absoluut en kan uitzonderingen kennen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen principe en uitzondering binnen een regel is conceptueel nuttig voor juridisch denken, maar het is uiteindelijk de vraag of een regel een GFS viseert die telt. De bewijslast ligt vaak bij de partij die beweert dat een rechtsgevolg is ingetreden.
#### 2.2.3 Functies van open normen
Open normen, die een grotere interpretatieruimte laten, vervullen verschillende functies:
1. **Delegatiefunctie:** De normsteller delegeert de keuze over de GFS aan de rechter, vaak om praktische redenen (onmogelijkheid alles te voorzien) of ideologische redenen (onmogelijkheid consensus te bereiken).
2. **Flexibiliteitsfunctie:** Maakt het mogelijk om zonder frequente wetswijzigingen in te spelen op maatschappelijke veranderingen.
3. **Verwijzingsfunctie:** Een open norm kan verwijzen naar regels van andere instanties of naar gebruikelijke praktijken in een sector.
4. **Receptiefunctie:** Open normen worden gekleurd door de waarden en beginselen van de rechtsorde, wat leidt tot een evolutie van hun betekenis in de tijd (bv. het begrip "openbare orde").
#### 2.2.4 Gevaren van open normen
* **Ruime delegatie aan de rechter:** Kan leiden tot onvoorspelbaarheid en kan rechters beïnvloeden door de tijdsgeest, wat zowel positieve (verouderde denkbeelden vermijden) als negatieve (meegesleept worden door de waan van de dag, beïnvloeding door ideologieën) gevolgen kan hebben. Een voorbeeld is de interpretatie van "Gute Sitten" in Duitsland tijdens het nationaalsocialisme om bepaalde bevolkingsgroepen uit te sluiten.
### 2.3 Algemene rechtsbeginselen en adagia
Dit onderdeel verklaart de rol van algemene rechtsbeginselen en adagia in het rechtssysteem.
#### 2.3.1 Algemene rechtsbeginselen
* **Definitie:** Algemene rechtsbeginselen drukken de grondgedachten van de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze worden beschouwd als de "vloeibare kern" van het recht.
* **Kenmerken:** Ze zijn algemeen, abstract en drukken basale waarden uit die een doel op zich vormen. Ze duiden eerder een richting aan dan dat ze concrete gedragsvoorschriften in specifieke GFS geven.
* **Voorbeelden:** Autonomiebeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, gelijkheidsbeginsel, beginsel van de rechtsstaat.
* **Rol:** De inhoud van concrete rechtsregels is vaak het resultaat van een afweging van meerdere algemene rechtsbeginselen.
#### 2.3.2 Adagia (rechtsspreuken)
* **Definitie:** Adagia zijn juridische maximes of brocardes, vaak in het Latijn, die fungeren als een brug tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels.
* **Kenmerken:** Ze worden uitgedrukt als een concreet gedragsvoorschrift, maar hun inhoud is vaak een mooie verwoording van een of meerdere algemene rechtsbeginselen. Ze missen een specifieke GFS, wat ze onbepaald maakt in hun toepassingsgebied.
* **Meerwaarde:** Ze zijn beter te onthouden door hun concrete formulering.
* **Gevaar:** Ze kunnen verward worden met concrete gedragsvoorschriften, hoewel de overgang vloeiend kan zijn.
* **Voorbeeld:** "Patere legem quam ipse fecisti" (Duld de wet die je zelf hebt gemaakt) – Dit adagium, vaak toegepast in het bestuursrecht, drukt de waarden van het gelijkheidsbeginsel en het rechtsstaatbeginsel uit, en kan uitgroeien tot een concrete norm.
---
# Algemene en open normen in het recht
Dit onderwerp onderzoekt het concept van geviseerde feitelijke situaties, het onderscheid tussen absolute en algemene normen, en de specifieke functies en gevaren van open normen in juridische teksten.
## 3. Algemene en open normen in het recht
### 3.1 Modaliteiten van gedragsregels
Rechtsregels kunnen verschillende houdingen aannemen ten opzichte van het voorgeschreven gedrag. Dit zijn de zogenaamde deontische modaliteiten:
* **Gebod/plicht:** De regel verlangt dat de normbegunstigde het voorgeschreven gedrag uitvoert. Een voorbeeld is de verplichting van een koper om de koopprijs te betalen. Dit wordt vaak uitgedrukt met 'moeten'.
* **Verbod:** De regel verlangt dat de normbegunstigde het voorgeschreven gedrag juist niet uitvoert. Een voorbeeld is het verbod voor een ambtenaar om een akte van burgerlijke stand over zichzelf op te maken. Dit wordt uitgedrukt met 'niet moeten'.
Naast de plicht en het verbod, kan een onvolledige rechtsregel ook een bevoegdheid verlenen:
* **Positieve toelating:** De regel verleent de bevoegdheid om het voorgeschreven gedrag te verrichten. Bijvoorbeeld, na het overlijden van een echtgenoot is de langstlevende echtgenoot toegelaten om een bepaald bedrag van de gemeenschappelijke rekening op te vragen. Dit wordt uitgedrukt met 'mogen'.
* **Negatieve toelating:** De regel verleent de bevoegdheid om het voorgeschreven gedrag juist niet te verrichten. Bijvoorbeeld, als een gehuurd goed tenietgaat door overmacht buiten de schuld van de huurder, is de huurder toegelaten het goed niet in de oorspronkelijke staat terug te geven. Dit wordt uitgedrukt met 'niet hoeven'.
#### 3.1.1 Verhoudingen tussen modaliteiten
De modaliteiten (plicht, verbod, toelating) verhouden zich op specifieke manieren tot elkaar, gebaseerd op logische verbanden:
* **Conform de logische tegenstellingen (contradictoir):** Twee uitspraken zijn contradictorisch als ze onmogelijk tegelijk waar en onmogelijk tegelijk onwaar kunnen zijn.
* **Plicht vs. negatieve toelating:** Het is onmogelijk dat iets zowel (negatief) toegelaten is als verplicht is. Bijvoorbeeld, het is onmogelijk dat het enerzijds toegelaten is om de koopprijs niet te betalen en anderzijds dat de koper verplicht is de koopprijs te betalen. Ofwel is er een toelating om niet te betalen, ofwel is er een plicht om wel te betalen.
* **Positieve toelating vs. verbod:** Het is onmogelijk dat iets zowel (positief) toegelaten is als verboden is. Bijvoorbeeld, het is onmogelijk dat het enerzijds toegelaten is om het gras te betreden en anderzijds verboden is om het gras te betreden. Ofwel is het toegelaten, ofwel is het verboden.
* **Conform de logische tegenspraak (contrair):** Twee uitspraken zijn contraint als ze onmogelijk tegelijk waar kunnen zijn, maar wel beide onwaar kunnen zijn.
* **Plicht vs. verbod:** Het is onmogelijk dat iets zowel verplicht als verboden is. Je kunt niet tegelijkertijd verplicht zijn iets te doen en verplicht zijn datzelfde iets niet te doen. Echter, het is mogelijk dat iets niet verplicht is en tegelijkertijd ook niet verboden is (dit dekt zowel positieve als negatieve toelatingen).
* **Conform de logische samenhang (subcontrair):** Twee uitspraken zijn subcontrair als ze onmogelijk beide onwaar kunnen zijn, maar wel beide waar kunnen zijn.
* **Positieve vs. negatieve toelating:** Het is mogelijk dat iets zowel positief als negatief toegelaten is. Zo kan de langstlevende echtgenoot zowel de toelating hebben om een bedrag af te halen als de toelating om dat niet te doen. Het is echter onmogelijk dat iets niet positief toegelaten is én tegelijkertijd niet negatief toegelaten is. Dit zou neerkomen op een verbod om te doen én een verbod om niet te doen, wat logisch onmogelijk is.
* **Subalternatief verband:** Dit verband houdt in dat als een algemenere uitspraak waar is, een specifiekere uitspraak eruit ook waar moet zijn (A $\rightarrow$ B), en als de specifiekere uitspraak onwaar is, de algemenere ook onwaar moet zijn ($\neg$B $\rightarrow$ $\neg$A).
* **Plicht vs. positieve toelating:** Een plicht om iets te doen impliceert dat het ook toegelaten is om het te doen ('moeten' impliceert 'mogen'). Omgekeerd impliceert 'mogen' niet per se 'moeten'.
* **Verbod vs. negatieve toelating:** Een verbod om iets te doen impliceert dat het niet toegelaten is om het te doen ('niet mogen' impliceert 'niet hoeven'). Omgekeerd impliceert 'niet hoeven' niet per se 'niet mogen'.
### 3.2 Subjectieve rechten en hun tegenhangers
Het concept van 'subjectief recht' is complex en kan verwijzen naar verschillende juridische constructies. Wesley Hohfeld ontwikkelde een theorie met vier soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers:
1. **Aanspraak (claim) vs. Plicht (duty):**
* Een aanspraak is het recht om van een ander een specifieke doen of laten te verlangen. De tegenhanger van een aanspraak is een plicht.
* *Voorbeeld:* A heeft een aanspraak jegens B tot betaling van de koopprijs; B heeft de plicht om die koopprijs te betalen.
2. **Vrijheid (liberty) vs. Geen aanspraak (no claim):**
* Een vrijheid is het recht om zich op een bepaalde manier te gedragen zonder dat iemand zich daarin mag mengen. De tegenhanger is dat niemand een aanspraak kan maken om dat gedrag te veranderen.
* *Voorbeeld:* A heeft de vrijheid om appels van zijn boom te eten; niemand kan een aanspraak maken op die appels. Het recht op vrijheid van meningsuiting is een ander voorbeeld.
3. **Bevoegdheid (power) vs. Gebondenheid (liability):**
* Een bevoegdheid is het recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand te veranderen. De tegenhanger is gebondenheid, wat betekent dat men onderworpen is aan de uitoefening van zo'n bevoegdheid.
* *Voorbeeld:* De bevoegdheid van een politieagent om het verkeer te regelen; weggebruikers zijn gebonden aan die aanwijzingen.
4. **Immuniteit (immunity) vs. Onbevoegdheid (disability):**
* Immuniteit is het recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander. De tegenhanger is onbevoegdheid, wat betekent dat iemand niet bevoegd is om in te grijpen in een bepaalde rechtstoestand.
* *Voorbeeld:* Een buitenstaander is onbevoegd om een huurovereenkomst tussen twee partijen op te zeggen; de contractpartijen zijn immuun voor deze bevoegdheidsuitoefening.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen deze vier paren te begrijpen, aangezien veel juridische concepten, zoals 'eigendomsrecht', eigenlijk een bundel van deze rechten en plichten zijn. Eigendom omvat bijvoorbeeld aanspraken (niet betreden door anderen), vrijheden (de woning naar eigen smaak inrichten), bevoegdheden (verkopen, bezwaren) en immuniteiten (bescherming tegen onteigening zonder passende compensatie).
### 3.3 Geviseerde feitelijke situatie
De **geviseerde feitelijke situatie (GFS)** verwijst naar het geheel aan rechtsfeiten dat bepaalt onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt. Rechtsregels specificeren deze GFS op verschillende manieren:
#### 3.3.1 Absolute en algemene normen
Een belangrijk onderscheid in de omgang met de GFS is dat tussen absolute en algemene normen:
* **Absolute norm (strict rule):** Deze norm is categorisch en onvoorwaardelijk. Hij geldt altijd en overal en kent geen uitzonderingen.
* *Voorbeeld:* Een absolute verbodsbepaling die in geen enkel geval genegeerd mag worden.
* **Algemene norm (defeasible rule):** Deze norm is hypothetisch en voorwaardelijk. Hij geldt slechts in bepaalde omstandigheden en kent wel degelijk uitzonderingen. Rechtsregels zijn in beginsel algemene normen.
* *Voorbeeld:* Een regel die stelt dat slagen en verwondingen strafbaar zijn, maar waarbij wettige verdediging als uitzondering geldt.
Het onderscheid tussen principe en uitzondering is belangrijk voor de juridische redenering en met name voor de verdeling van de bewijslast. Als een partij aantoont dat een bepaalde feitelijke situatie door een rechtsregel wordt geviseerd, moet de andere partij aantonen dat er een uitzondering van toepassing is.
#### 3.3.2 Concretiseringsgradaties: gesloten en open normen
De duidelijkheid waarmee de GFS in een rechtsregel wordt omschreven, varieert:
* **Gesloten normen:** Hier is de GFS op het eerste gezicht zeer duidelijk omschreven. De wettelijke bepalingen specificeren nauwkeurig de voorwaarden waaronder het rechtsgevolg intreedt.
* *Voorbeeld:* Bepalingen over de afstand waarop bomen geplant mogen worden in de veldwetboek, met duidelijke afstanden voor verschillende soorten bomen.
* **Open normen:** Bij open normen is het onmogelijk om de GFS op het eerste gezicht zeer duidelijk te omschrijven. De formulering is vaag of laat ruimte voor interpretatie. Dit geeft de rechter een grotere rol bij het bepalen of een specifieke feitelijke situatie door de norm wordt geviseerd.
* *Voorbeeld:* Begrippen als 'openbare orde', 'goede trouw' of 'redelijke termijn' zijn open normen die invulling behoeven.
#### 3.3.3 Functies van open normen
Open normen vervullen diverse belangrijke functies in het recht:
1. **Delegatiefunctie:** De normsteller delegeert deels de keuze over de precieze invulling van de GFS aan de rechter. Dit is vaak praktisch omdat het onmogelijk is om alle toekomstige situaties te voorzien.
2. **Flexibiliteitsfunctie:** Open normen maken het mogelijk om het recht aan te passen aan veranderende maatschappelijke omstandigheden zonder telkens de wet te moeten wijzigen.
3. **Verwijzingsfunctie:** Een open norm kan verwijzen naar externe standaarden, zoals gebruikelijke praktijken in een sector of de heersende maatschappelijke waarden.
4. **Receptiefunctie:** Open normen moeten worden geconcretiseerd door ze te plaatsen tegen de achtergrond van de waarden en beginselen van de rechtsorde. Dit 'kleurt' de norm en bepaalt mede de betekenis ervan.
#### 3.3.4 Gevaren van open normen
Ondanks hun nut, brengen open normen ook risico's met zich mee:
* **Delegatie aan de rechter:** De invulling door de rechter kan grote gevolgen hebben, en rechters zijn niet immuun voor de tijdsgeest. Dit kan leiden tot de interpretatie van open normen in lijn met heersende, maar mogelijk voorbijgaande, maatschappelijke opvattingen.
* **Misbruik:** In het verleden zijn open normen, zoals de 'gute Sitten' in nazi-Duitsland, gebruikt om bepaalde bevolkingsgroepen uit te sluiten en juridische discriminatie te legitimeren.
> **Tip:** Bij het analyseren van open normen is het essentieel om niet alleen te kijken naar de letter van de wet, maar ook naar de achterliggende waarden, beginselen, en de maatschappelijke context waarin de norm wordt toegepast.
### 3.4 Algemene rechtsbeginselen, adagia en concrete rechtsregels
De verschillende abstractieniveaus van juridische regels kunnen worden geordend als volgt:
* **Algemene rechtsbeginselen:** Deze drukken de grondgedachten van de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze zijn algemeen en abstract en duiden enkel een richting aan, zonder concrete gedragsvoorschriften te bevatten. Voorbeelden zijn het autonomiebeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van de rechtsstaat.
* **Adagia (rechtsspreuken):** Deze fungeren als een brug tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels. Ze zijn vaak in Latijnse formuleringen uitgedrukt en bevatten een concrete gedragsvoorschrift, maar hun inhoudelijke betekenis is geworteld in een algemeen rechtsbeginsel. Een voorbeeld is "Patere legem quam ipse fecisti" (duld de wet die je zelf hebt gemaakt), wat inhoudt dat de overheid eigen reglementen moet naleven en dit is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel en het rechtsstaatbeginsel.
* **Concrete rechtsregels:** Dit zijn de specifieke bepalingen in de wet die een bepaald gedrag voorschrijven of verbieden, of rechten toekennen, onder specifieke omstandigheden. De inhoud van een concrete rechtsregel is vaak het resultaat van de afweging van meerdere algemene rechtsbeginselen.
Het begrijpen van deze hiërarchie helpt bij het doorgronden van de context en betekenis van juridische teksten.
---
# Algemene rechtsbeginselen en adagia
Algemene rechtsbeginselen en adagia vormen de 'vloeibare kern' van het recht en dienen als brug tussen abstracte beginselen en concrete rechtsregels.
## 4 Algemene rechtsbeginselen en adagia
### 4.1 De 'vloeibare kern' van het recht: algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen drukken de grondgedachte van een rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze worden omschreven als de 'vloeibare kern' van het recht, in tegenstelling tot de concrete regels die gezien kunnen worden als 'gestolde uitvloeisels' hiervan. Deze beginselen zijn inherent algemeen en abstract van aard en vertegenwoordigen basale waarden die een doel op zich vormen. Ze duiden slechts een richting aan en zijn geen concrete gedragsvoorschriften voor specifieke feitelijke situaties.
#### 4.1.1 Belangrijke algemene rechtsbeginselen
Verschillende fundamentele rechtsbeginselen kenmerken de rechtsorde:
* **Autonomiebeginsel**: Personen moeten, tot op zekere hoogte, hun eigen rechtspositie kunnen vormgeven.
* **Rechtszekerheidsbeginsel**: Personen moeten, tot op zekere hoogte, kunnen inschatten welke rechtsgevolgen hun gedrag zal hebben.
* **Gelijkheidsbeginsel**: Gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld, en ongelijke gevallen ongelijk.
* **Beginsel van de rechtsstaat**: Gezaghebbers zijn gebonden aan het recht en hun macht is door het recht beperkt.
#### 4.1.2 Relatie met concrete rechtsregels
Concreet rechtsregels liggen in principe meerdere waarden ten grondslag. De inhoud van een rechtsregel wordt bepaald door de afweging van deze waarden. Een voorbeeld hiervan is de regeling van dwaling, die het resultaat is van een afweging tussen het autonomiebeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
### 4.2 Adagia: de brug tussen beginselen en regels
Adagia, ook wel rechtsspreuken, maximes of brocardes genoemd (vaak in het Latijn), fungeren als een brug tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels. Hoewel ze uitgedrukt worden als concrete gedragsvoorschriften, is hun inhoud slechts een mooie verwoording van een of meerdere algemene rechtsbeginselen.
#### 4.2.1 Kenmerken van adagia
* **Abstractie**: Adagia missen een specifieke Geviseerde Feitelijke Situatie (GFS). Dit maakt hen vaag wat betreft de omstandigheden waarin ze van toepassing zijn en welk rechtsgevolg ze teweegbrengen.
* **Meerwaarde**: De meerwaarde van adagia ligt in hun concrete formulering, waardoor ze beter te onthouden zijn dan abstracte beginselen.
* **Gevaar**: Er bestaat een risico dat de concrete formulering van een adagium verward wordt met een daadwerkelijk gedragsvoorschrift. Er is echter een vloeiende overgang tussen beide.
#### 4.2.2 Voorbeeld van een adagium
Een prominent voorbeeld is het adagium **Patere legem quam ipse fecisti** ('duld de wet die je zelf hebt gemaakt'). Dit principe houdt in dat de overheid ook haar eigen reglementen moet naleven. De achterliggende waarden zijn het gelijkheidsbeginsel en het rechtsstaatbeginsel. In het bestuursrecht heeft dit adagium zich ontwikkeld tot een concrete rechtsregel, waarbij niet-naleving kan leiden tot ongeldigheid van een handeling of tot vergoedingsplicht van het bestuur.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Imperatieven | Uitspraken die een bepaald gedrag voorschrijven, verplichten of verbieden, vaak gebruikt in bevelen of geboden. |
| Normsteller | De entiteit of persoon die juridische regels of voorschriften creëert en vaststelt. |
| Normbestemmeling | De persoon of groep tot wie de juridische norm is gericht en die gehouden is deze na te leven. |
| Beslissingsnorm | Een rechtsregel die bedoeld is om te leiden bij het nemen van beslissingen, vaak door de rechter. |
| Gedragsnorm | Een rechtsregel die het gedrag van burgers direct voorschrijft of verbiedt. |
| Deontische modaliteiten | Begrippen die de morele of juridische status van een handeling beschrijven, zoals plicht, verbod en toelating. |
| Gebod/plicht | De modaliteit die aangeeft dat een normbestemmeling een bepaald gedrag moet verrichten. |
| Verbod | De modaliteit die aangeeft dat een normbestemmeling een bepaald gedrag niet mag verrichten. |
| Positieve toelating | De bevoegdheid die aan een normbestemmeling wordt verleend om een bepaald gedrag te verrichten. |
| Negatieve toelating | De bevoegdheid die aan een normbestemmeling wordt verleend om een bepaald gedrag niet te verrichten. |
| Contradictorische uitspraken | Twee uitspraken die elkaar uitsluiten; ze kunnen niet allebei waar zijn en ook niet allebei onwaar. |
| Contraire uitspraken | Twee uitspraken die niet allebei waar kunnen zijn, maar wel allebei onwaar kunnen zijn. |
| Subcontraire uitspraken | Twee uitspraken die niet allebei onwaar kunnen zijn, maar wel allebei waar kunnen zijn. |
| Subalternatief verband | Een logische relatie tussen twee uitspraken waarbij de waarheid van de ene uitspraak impliceert dat de andere ook waar is, maar niet omgekeerd. |
| Subjectief recht | Een recht dat aan een individu toekomt en dat dat individu kan uitoefenen, vaak in relatie tot anderen. |
| Aanspraak (claim) | Het subjectieve recht om van een ander een specifieke handeling te verlangen; de tegenhanger is een plicht. |
| Vrijheid (liberty) | Het subjectieve recht om een bepaalde handeling te verrichten zonder inmenging van anderen; de tegenhanger is geen aanspraak. |
| Bevoegdheid (power) | Het subjectieve recht om door middel van een wilsuiting een juridische toestand te veranderen; de tegenhanger is gebondenheid. |
| Immuniteit (immunity) | Het subjectieve recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander; de tegenhanger is onbevoegdheid. |
| Geviseerde feitelijke situatie (GFS) | Het geheel van rechtsfeiten dat aan bepaalde juridische gevolgen verbonden is. |
| Absolute norm (strict rule) | Een juridische regel die categorisch en onvoorwaardelijk geldt, zonder uitzonderingen. |
| Algemene norm (defeasible rule) | Een juridische regel die voorwaardelijk geldt en uitzonderingen kent. |
| Open norm | Een juridische bepaling die een zekere mate van onduidelijkheid bevat en waarbij de rechter een rol speelt bij de invulling ervan. |
| Delegatiefunctie | De functie van een open norm waarbij de wetgever de keuze over de invulling aan de rechter delegeert. |
| Flexibiliteitsfunctie | De functie van een open norm die het mogelijk maakt om juridische regels aan te passen aan veranderende maatschappelijke omstandigheden zonder de wet direct te wijzigen. |
| Verwijzingsfunctie | De functie van een open norm die verwijst naar andere regels of normen, zoals die van economische sectoren of gebruikelijke praktijken. |
| Receptiefunctie | De functie van een open norm die aangeeft dat de norm geïnterpreteerd moet worden in het licht van de waarden en beginselen van de rechtsorde. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele juridische beginselen die de grondgedachte van een rechtsorde uitdrukken en als basis dienen voor concrete rechtsregels. |
| Adagia | Latijnse rechtsspreuken of maximes die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels. |
Cover
AR25_Les10.pptx
Summary
# Recht als systeem: verschillende benaderingen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over het onderwerp "Recht als systeem: verschillende benaderingen", opgesteld als een examengericht studieoverzicht.
## 1. Recht als systeem: verschillende benaderingen
Dit onderwerp onderzoekt hoe recht kan worden beschouwd als een systeem, met aandacht voor zowel regelgerichte als gedragsgerichte benaderingen, en het verschil tussen uitwendige en inwendige systemen.
### 1.1 Inleiding: de complexiteit van rechtsregels
Een enkele woordelijke uitdrukking kan een rechtsregel nooit volledig vatten. Het beoordelen van de toepasselijke regel is het resultaat van een combinatie van diverse wettelijke bepalingen en rechterlijke uitspraken. Denk bijvoorbeeld aan een saunavoorschrift ("geen personen jonger dan 16 jaar toegelaten"). De geldigheid en interpretatie hiervan hangen af van het huishoudelijk reglement, Europese en nationale gezondheids- en veiligheidsvoorschriften, en de achterliggende waarden zoals autonomie van de organisatie, gezondheid en veiligheid, en de balans tussen rust voor oudere klanten en de mogelijkheid voor gezinnen om de sauna te bezoeken. Een saunavoorschrift is dus een knooppunt in een ruimer netwerk. Het ideaalbeeld is een netwerk waarin alle woordelijke uitdrukkingen naadloos op elkaar afstembaar zijn, wat leidt tot de opvatting: 'recht = systeem'. Een systeem wordt hierbij gedefinieerd als een verzameling van bepaalde elementen en de verbanden daartussen. Het rechtssysteem veronderstelt dat de bestanddelen (regels en hun samenhang) afgezonderd kunnen worden van andere, zoals het Belgisch rechtssysteem versus het Frans rechtssysteem.
#### 1.1.1 Twee fundamentele benaderingen van recht als systeem
Er zijn hoofdzakelijk twee manieren om recht als systeem te beschouwen:
* **Recht als dogmatisch systeem**: Dit is een regelgeoriënteerde benadering die zich richt op recht als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften.
* **Recht als sociaal systeem**: Dit is een gedragsgeoriënteerde benadering die recht ziet als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken.
Daarnaast bestaan er ook sceptische visies die stellen dat recht helemaal niet samenhangend is, maar een "chaotische janboel" vormt.
### 1.2 Recht als dogmatisch systeem
Binnen de context van gedragsvoorschriften is de ordening van recht nooit louter descriptief (beschrijvend), maar altijd prescriptief (voorschrijvend), omdat het maatschappelijke verhoudingen ordent.
#### 1.2.1 Uitwendig systeem
Het uitwendig systeem van het recht is een formele, technische beschrijving van recht, het "exoskelet van het recht". Het dient als een hulpmiddel voor het selecteren van rechtsregels.
* **Classificatie**: Net zoals een bibliotheek een classificatiesysteem heeft (bv. Dewey Decimal Classification), wordt ook recht onderverdeeld.
* **Traditionele indeling**: Gebaseerd op de rechtsverhouding tussen personen in bepaalde hoedanigheden (bv. verbintenissenrecht: verhouding schuldeiser-schuldenaar; goederenrecht: verhouding zakelijk gerechtigde-anderen).
* **Moderne indeling**: Thematisch geordend volgens de inhoud van de regels, resulterend in functionele rechtsgebieden zoals milieurecht, economisch recht of mediarecht. Deze gebieden combineren elementen uit privaat-, publiek- en strafrecht.
* **Nuttigheid**: Een uitwendig systeem is zeer nuttig om snel de relevante rechtsregels te vinden.
* **Beperkingen**: Het vinden van regels is slechts de eerste stap (heuristiek). Het interpreteren en toepassen ervan (hermeneutiek) is cruciaal. Een uitwendig systeem kan achterhaald raken door veranderende waarden en door instrumentalisering, waardoor de traditionele indelingen (bv. publiek-privaat) minder relevant worden.
#### 1.2.2 Inwendig systeem
Het inwendig systeem wordt beschouwd als het "kloppend hart van het recht". Het streeft naar een volmaakte systematiek waarin alle waardeoordelen achter de rechtsregels één consistent en coherent geheel vormen.
* **Kenmerken**:
* **Harmonieus geheel**: Alle uitdrukkingen van recht kunnen naadloos op elkaar worden afgestemd.
* **Omvattend plan**: Zonder leemten of fricties.
* **Consistentie van waardeoordelen**: De waardeoordelen achter verschillende uitdrukkingen zijn perfect verenigbaar.
* **Naadloze aansluiting**: Nieuwe rechtsregels sluiten naadloos aan bij het bestaande geheel van waarden en belangenafwegingen.
* **Mozaïek**: Afzonderlijke gedragsvoorschriften worden gezien als mozaïeksteentjes die samen een perfect samenhangend beeld vormen.
##### 1.2.2.1 Ronald Dworkin en "Law as Integrity"
Ronald Dworkin was een fervent voorstander van het idee dat recht een volmaakt inwendig systeem is, een "seamless web".
* **Law as Integrity**: Volgens deze theorie zijn juridische proposities waar als ze passen binnen de principes van gerechtigheid, billijkheid en procedurele rechtsgang.
* **Single Author Thesis**: "Integriteit" vereist dat recht met één stem spreekt, die van de gemeenschap als geheel.
* **Legislative Integrity**: De wetgever moet recht als integer beschouwen en wetten inpassen in dit integrale geheel.
* **Rechterlijke rol**: Rechters oordelen in overeenstemming met de morele theorie die past in het recht als geheel. Ze schrijven als het ware een kettingroman.
> **Tip:** Het concept van "inwendige systematiek" benadrukt de interne logische consistentie en harmonie binnen het rechtssysteem.
### 1.3 Recht als sociaal systeem
Ook vanuit sociaalwetenschappelijk oogpunt kan recht als een systeem worden beschouwd, waarbij orde, chaos en toeval centraal staan.
* **Sociaalwetenschappelijke systeemtheorieën**: Deze benaderingen trachten de eigenschappen van een systeem als geheel te begrijpen, die niet op zichzelf door de delen kunnen worden verklaard.
* **Emergentie**: Dit is het verschijnsel waarbij een entiteit eigenschappen heeft die de onderdelen ervan niet bezitten. Een bos is bijvoorbeeld een emergent fenomeen ten opzichte van de individuele bomen. Om een entiteit te begrijpen, moeten niet alleen de bestanddelen, maar ook de interacties bestudeerd worden. Een systeem is dus een geheel van bestanddelen die op een bepaalde manier interageren en zich daardoor van hun omgeving kunnen onderscheiden.
* **Sociale systemen**: Mensen die interageren en communiceren, vormen sociale systemen (bv. koppel, gezin, bedrijf, rechtbank). De maatschappij is het meest omvattende sociale systeem.
* **Deelsystemen**: In complexe maatschappijen onderscheiden we deelsystemen met gespecialiseerde functies, zoals recht, economie, politiek en cultuur. Deze deelsystemen streven verschillende doelen na en zijn grotendeels autonoom. Het (statelijke) recht in moderne staten staat bijvoorbeeld grotendeels los van moraal en religie.
#### 1.3.1 Verhouding tussen recht en politiek volgens Niklas Luhmann
Niklas Luhmann beschouwt recht en politiek als sociale deelsystemen met specifieke functies en relaties.
* **Politiek (P)**: Fungeert als het "verdeelsysteem" dat de inhoud en grenzen van andere systemen, waaronder recht, bepaalt. De politiek neemt beslissingen die verwachtingen creëren.
* **Recht (R)**: Vertrekt van de politieke beslissingen en implementeert deze in de maatschappij door ze acceptabel te maken en te handhaven, en conflicten te managen. Recht gaat om met de door de politiek gecreëerde verwachtingen als normatieve verwachtingen.
* **Recht als normatieve verwachtingen**: Voor Luhmann is recht het geheel van veralgemeende normatieve verwachtingen.
##### 1.3.1.1 Recht als autopoietisch systeem
Luhmann en anderen stellen dat recht zichzelf kan creëren en in stand houden: het is een **autopoietisch** systeem.
* **Zelfbepaling**: Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt en wat niet. Dit geldt ook voor andere deelsystemen, zoals geneeskunde ("gezond" of niet), exacte wetenschappen ("waar" of niet) of economie ("winstgevend" of niet). Het verschil zit in de gehanteerde "code" waarmee de wereld wordt gecodeerd.
* **Interne normativiteit (IN)**: Recht bepaalt wat als recht telt door middel van zijn interne normativiteit. Dit is de leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht. Een gedragsvoorschrift wordt als deel van de rechtsorde beschouwd als het strookt met de IN.
* **Voorbeeld**: Een wet die niet strookt met fundamentele principes van de rechtsorde, is niet verenigbaar met de IN en maakt geen deel uit van de rechtsorde. Ook een afspraak tussen contractpartijen die in strijd is met de IN, geldt niet.
* **Operationele geslotenheid, cognitieve openheid**:
* **Operationeel gesloten**: Het recht hanteert alleen criteria en maatstaven die binnen het rechtssysteem zelf gelden om handelingen te waarderen. Dit betekent dat er geen criteria van buiten het recht (bv. persoonlijke ethische opvattingen) mogen worden toegepast.
* **Voorbeeld**: Een wet die stelt dat "Vlees eten is verboden" kan ongeldig zijn als deze in strijd is met de geloofsvrijheid (een beginsel dat deel uitmaakt van de IN van het Belgisch recht), maar niet per se omdat het in strijd zou zijn met het principe van "strijd tegen klimaatverandering is het hoogste goed", aangezien dit laatste geen intern normatief beginsel van het Belgisch recht is.
* **Cognitief open**: Het recht is geen eiland en kan signalen uit de samenleving incorporeren. Zowel de waarderingscriteria als de voorwerpen van waardering vinden hun wortels buiten het recht, in andere deelsystemen (bv. religie, moraal, natuurlijke feiten).
> **Tip:** Autopoiese betekent zelfcreatie en zelfonderhoud. Recht is autopoietisch omdat het de criteria voor wat recht is zelf genereert, maar het is cognitief open omdat het informatie uit de omgeving kan opnemen.
### 1.4 Recht als chaotische janboel
Deze visie bekritiseert het idee van recht als een perfect geordend systeem.
#### 1.4.1 Kritiek op recht als dogmatisch systeem
* **Inconsistentie**: Hoewel waarden consistent kunnen zijn (bv. "gelijke behandeling van gelijke gevallen"), betekent dit niet noodzakelijk dat ze samen een coherent geheel vormen. Een gedetailleerde regeling van contractgeldigheid zonder bevoegdheid om overeenkomsten te sluiten is bijvoorbeeld niet coherent.
* **Utopisch of misleidend plan**: Het ideaal van een ordening door één persoon op één moment die alle rechtsverhoudingen regelt, is in het beste geval utopisch en in het slechtste geval misleidend.
* **Geen plan**: Wetgeving is vaak een compromis tussen verschillende personen met uiteenlopende ideeën en belangen. Wetten hebben vaak een dubbelzinnigheid die het verzoenen van uiteenlopende doelen mogelijk maakt.
* **Gebrek aan historisch perspectief**: Wetten worden op specifieke momenten uitgevaardigd, terwijl onderliggende waarden evolueren. Hierdoor vloeit recht niet altijd voort uit een algemene maatschappijvisie, en kunnen talrijke belangenafwegingen haaks op elkaar staan.
#### 1.4.2 Kritiek op recht als sociaal systeem
Ook de opvatting van recht als een systematisch sociaal systeem wordt bekritiseerd.
* **Geen globale structuur**: Net als de maatschappij is recht gedeeltelijk georganiseerd in instituten, maar mist het een algehele structuur. Deze instituten maken deel uit van een bredere sociale context.
* **Mensenwerk**: Recht is het werk van individuen met persoonlijke opvattingen, wat een overkoepelende systematiek een illusie maakt.
### 1.5 Twee metaforen: recht als taal en recht als stad
De discussie over recht als systeem is genuanceerd: ja en nee. Taal en steden bieden nuttige metaforen om dit te begrijpen.
#### 1.5.1 Recht als taal
Net als natuurlijke talen is recht geen product van één persoon of moment, maar evolueert het door gebruik en veranderde omstandigheden.
* **Structuur**: Hoewel niet vanuit een centraal plan ontworpen, bezit recht (net als taal) talrijke soorten regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch) die structuur bieden.
* **Functie**: Zonder deze structuur zou recht zijn functies niet kunnen vervullen.
* **Openeindekarakter**: Zowel taal als recht hebben een "openeindekarakter", wat betekent dat er altijd nieuwe woorden en rechtsregels bedenkbaar zijn (bv. vennootschappen, intellectuele eigendomsrechten).
#### 1.5.2 Recht als stad
Rechtsstelsels kunnen worden vergeleken met steden: menselijke constructies die de overtuigingen van generaties weerspiegelen, uniek maar toch vergelijkbaar.
* **Verschillende perspectieven op een stad (en recht)**:
* **Bazaar**: Perspectief van de gebruiker (opportuniteiten, keuzemogelijkheden). Recht biedt een stabiele omgeving waarin individuen keuzes maken.
* **Jungle**: Perspectief van degenen die regels willen omzeilen (dreigend, complex). Recht kan als een hindernis worden ervaren.
* **Organisme**: Perspectief van de structuur (functioneel geheel, interactie van organen). Recht is historisch en sociaal ontstaan.
* **Machine**: Perspectief van de planner (reductie tot beslissing van één persoon, bv. wetgever).
* **Voorbeeld Brasília**: De geplande stad Brasília illustreert de beperkingen van een puur "machine"-benadering. Een rigide architecturale orde die niet aansluit bij de behoeften van de gebruikers kan leiden tot problemen zoals eentonigheid, anonimiteit en een gebrek aan gemeenschapsleven. De nadruk op menselijke interactie en het verweven van functies (werken, wonen, winkelen) is cruciaal voor een leefbare stad en een functioneel rechtssysteem.
> **Tip:** De metaforen van taal en stad benadrukken dat recht een levend, dynamisch fenomeen is dat zowel structuur als flexibiliteit vereist, en dat zijn betekenis ontleent aan interactie en gebruik.
### 1.6 Conclusie: Durf denken
De vraag of recht nu wel of niet een systeem is, is niet de essentie. Belangrijker is dat men zich bewust is van het eigen perspectief en de veronderstellingen die daarbij horen.
* **Perspectief**: Vanuit welk oogpunt bekijkt men recht? Vanuit de wetgever, de normbestemmeling, de gebruiker, of de scepticus?
* **Coherentie**: In hoeverre moet recht coherent zijn?
* **Grondslag van recht**: Wat is de reden dat een regel navolging verdient?
* **Functies en finaliteit**: Welke functies mag en moet recht vervullen?
Door deze vragen te stellen, kan men een dieper inzicht krijgen in de complexe aard van recht als systeem.
---
# Recht als sociaal systeem en emergentie
Dit deel behandelt de visie op recht als een sociaal systeem, de concepten van emergentie, en de interactie tussen recht en andere sociale deelsystemen zoals politiek, met de theorieën van Luhmann.
### 2.1 Recht als systeem: twee benaderingen
De vraag of recht een systeem vormt, kan op twee manieren benaderd worden:
* **Recht als dogmatisch systeem:** Deze benadering is regelgeoriënteerd en beschouwt recht als een samenhangend geheel van gedragsvoorschriften. Dit kan verder onderverdeeld worden in:
* **Uitwendig systeem:** Een formele, technische beschrijving van recht die dient als een 'exoskelet' om regels te ordenen en terug te vinden. Dit is een descriptieve ordening, hoewel het ook prescriptieve implicaties kan hebben door de classificatie van rechtsregels. De indeling kan traditioneel gebeuren op basis van rechtsverhoudingen, maar tegenwoordig ook thematisch volgens de inhoud van de regels, wat leidt tot functionele rechtsgebieden.
* **Inwendig systeem:** Dit beschouwt recht als een 'kloppend hart' dat streeft naar een volmaakte inwendige systematiek, waarbij waardeoordelen achter de regels consistent en coherent zijn. Ronald Dworkin's theorie van 'law as integrity' past hierbij, waarbij recht wordt gezien als een integer geheel dat spreekt met één stem, als een kettingroman geschreven door één auteur.
* **Recht als sociaal systeem:** Deze benadering is gedragsgeoriënteerd en ziet recht als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken. Deze visie sluit aan bij sociaalwetenschappelijke systeemtheorieën die de eigenschappen van een systeem als geheel bestuderen, los van de delen.
* **Emergentie:** Dit concept beschrijft hoe een entiteit eigenschappen kan hebben die de delen ervan niet bezitten. Voorbeelden hiervan zijn een bos of een termietenheuvel. Een sociaal systeem is een verzameling van bestanddelen die interageren en die daardoor onderscheiden kunnen worden van hun omgeving.
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn er verschillende gespecialiseerde deelsystemen zoals recht, economie, religie en politiek, die grotendeels autonoom functioneren en elk eigen doelen nastreven.
Er zijn ook sceptici die recht beschouwen als een "chaotische janboel", een minder systematisch geheel dan vaak wordt aangenomen, omdat het menselijk werk is met individuele opvattingen en gedragingen.
### 2.2 Recht en politiek volgens Niklas Luhmann
Niklas Luhmann, een prominente vertegenwoordiger van de systeemtheorie, ziet recht en politiek als twee onderling verbonden sociale deelsystemen:
* **Politiek systeem (P):** Dit wordt beschouwd als een 'verdeelsysteem' dat de inhoud en grenzen van andere systemen, waaronder recht en economie, bepaalt. De primaire functie is het nemen van beslissingen.
* **Rechtssysteem (R):** Dit vertrekt van de beslissingen van het politieke systeem en heeft als functie deze beslissingen te implementeren in de maatschappij. Het recht zorgt ervoor dat deze beslissingen acceptabel worden gemaakt en gehandhaafd, en manageert conflicten. Politieke beslissingen creëren verwachtingen, en het recht behandelt deze gecreëerde verwachtingen als normatieve verwachtingen. Voor Luhmann is recht een geheel van (veralgemeende) normatieve verwachtingen.
### 2.3 Recht als autopoietisch systeem
Luhmann beschouwt recht als een **autopoietisch systeem**, wat betekent dat het zichzelf kan creëren en in stand houden. Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt en wat niet, door gedragingen en voorschriften te kwalificeren als 'met het recht' of 'niet met het recht'. Dit is vergelijkbaar met hoe geneeskunde 'gezondheid' definieert, exacte wetenschappen 'waarheid' en economie 'winstgevendheid'.
De interne normativiteit (IN) is de leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht. Een gedragsvoorschrift wordt slechts als deel van de rechtsorde beschouwd als het overeenstemt met de IN. Dit betekent dat recht, door middel van zijn interne normativiteit, tot op zekere hoogte een autonoom systeem is.
* **Operationele geslotenheid:** Het recht gebruikt alleen criteria die binnen het systeem zelf gelden om waardeoordelen te maken. Een wetsvoorstel dat bijvoorbeeld strijdig is met een extern principe (zoals 'strijd tegen klimaatverandering is het hoogste goed', indien dit geen intern juridisch principe is) wordt niet als deel van de rechtsorde beschouwd. Daarentegen is een wetsvoorstel dat strijdig is met 'geloofsvrijheid' wel problematisch, omdat geloofsvrijheid wel een intern normatief principe is binnen het Belgische recht.
* **Cognitieve openheid:** Ondanks de operationele geslotenheid is het recht niet een eiland. Het kan signalen uit de samenleving, en dus uit andere deelsystemen, incorporeren. Zowel de waarderingscriteria als het waarderingsvoorwerp (hetgeen gewaardeerd wordt) hebben wortels buiten het rechtssysteem. Bijvoorbeeld, de reden *waarom* geloofsvrijheid een juridisch principe is, vloeit niet puur uit het recht zelf voort, maar uit bredere maatschappelijke opvattingen. Ook de gebeurtenissen waarop het recht wordt toegepast (zoals een verkeersongeval) vinden plaats buiten het rechtssysteem.
### 2.4 Kritiek op de systeembenaderingen van recht
Ondanks de inzichten die de systeemtheorie biedt, is er ook kritiek op het idee van recht als een perfect georganiseerd systeem:
* **Kritiek op recht als dogmatisch systeem:** Het ideaal van een consistent en coherent rechtssysteem stuit op de praktijk. Gedetailleerde regelingen kunnen soms losstaan van de realiteit of conflicteren met andere regelingen. Herman Schoordijk stelt dat recht niet gezien moet worden als een systeem *voordat* er systeem in gebracht is. De metafoor van de 'wetgever' als één persoon die alles vanuit één plan bedenkt, wordt bekritiseerd omdat wetgeving vaak het resultaat is van compromissen tussen personen met uiteenlopende belangen en ideeën, en omdat de waardeopvattingen door de tijd heen evolueren.
* **Kritiek op recht als sociaal systeem:** Charles Sampford betoogt dat, net als de maatschappij, het recht deels georganiseerd is in instituties, maar geen algehele structuur heeft. Het recht wordt gevormd door individuen met persoonlijke opvattingen, waardoor een overkoepelende systematiek een illusie kan zijn.
### 2.5 Metaforen voor recht
Om de complexiteit van recht te begrijpen, worden diverse metaforen gebruikt:
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen is recht niet door één persoon bedacht, maar evolueert het door gebruik en veranderende omstandigheden. Hoewel het geen ongeordende wirwar is, kent het wel diverse soorten regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch). Zowel recht als taal zijn 'systemen met een openeindekarakter', omdat er altijd nieuwe woorden of rechtsregels bedenkbaar zijn.
* **Recht als stad:** Een rechtsstelsel kan vergeleken worden met een stad. Beide zijn menselijke constructies, weerspiegelen overtuigingen van generaties, en zijn uniek maar lijken op elkaar. Verschillende perspectieven op een stad bieden verschillende inzichten in het recht:
* **Bazaar:** Perspectief van de gebruiker, met opportuniteiten en keuzemogelijkheden.
* **Jungle:** Perspectief van de 'bad man' die regels wil omzeilen; het recht als een potentieel gevaarlijke, maar ook gestructureerde omgeving.
* **Organisme:** Het recht als een functioneel geheel waar delen met elkaar interageren zonder centrale aansturing, vergelijkbaar met de historische en sociale ontwikkeling van het recht.
* **Machine:** Dit perspectief, dat het recht reduceert tot de beslissing van één planner of wetgever (zoals het voorbeeld van Brasília), wordt bekritiseerd omdat het de menselijke interactie en de veelheid aan belangen negeert. De stedenbouwkundige planning van Brasília illustreert hoe een rigide, 'top-down' benadering kan leiden tot problemen zoals eentonigheid, anonimiteit en een gebrek aan gemeenschapsleven, wat parallellen trekt met de kritiek op een puur regelgeoriënteerde visie op recht.
De kern van deze metaforen is dat recht, net als een stad, gevormd wordt door menselijke interactie en niet per se een perfect gepland of coherent geheel is. De vraag is niet zozeer *of* recht een systeem is, maar vanuit welk perspectief men ernaar kijkt (wetgever, normbestemmeling, etc.) en welke coherentie en grondslagen men aan recht toeschrijft.
---
# Kritiek op recht als georganiseerd systeem
Dit onderwerp onderzoekt kritische perspectieven op de notie van recht als een strikt georganiseerd of dogmatisch systeem, waarbij metaforen zoals recht als een chaotische janboel, taal en stad worden verkend.
### 3.1 Recht als systeem: verschillende benaderingen
Het concept van recht als een systeem kan op twee fundamenteel verschillende manieren worden benaderd:
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Deze benadering ziet recht als een verzameling van normen en regels die, ideaal gezien, een logisch en coherent geheel vormen. Dit is het idee van het **dogmatisch systeem**.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Deze benadering focust op hoe recht functioneert in de praktijk en interactie tussen mensen, en beschouwt recht als een **sociaal systeem**.
#### 3.1.1 Uitwendig en inwendig systeem
Binnen de regelgeoriënteerde benadering wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten ordeningen:
* **Uitwendig systeem:** Dit betreft de formele, classificerende indeling van rechtsregels. Het is een soort 'exoskelet' van het recht, dat dient als een hulpmiddel om snel de relevante rechtsregels te vinden. Voorbeelden zijn de traditionele indeling in publiek en privaatrecht, of modernere thematische indelingen zoals milieurecht. De beperking hiervan is dat het vinden van een regel slechts de eerste stap is; de interpretatie en toepassing (hermeneutiek) is cruciaal. Bovendien kan deze indeling achterhaald raken door veranderende maatschappelijke waarden.
* **Inwendig systeem:** Dit is het 'kloppende hart' van het recht en verwijst naar de harmonie en consistentie van de achterliggende waardeoordelen van rechtsregels. Een perfect inwendig systeem impliceert dat alle rechtsuitingen naadloos op elkaar aansluiten en één coherent geheel vormen, zonder leemten of fricties.
> **Tip:** Ronald Dworkin pleitte voor het idee van 'law as integrity', waarbij recht wordt beschouwd als één integer geheel dat spreekt met één stem. Rechters zouden in deze visie een kettingroman schrijven, waarbij elke nieuwe beslissing aansluit bij het reeds bestaande recht.
#### 3.1.2 Recht als sociaal systeem
Vanuit een sociaalwetenschappelijk perspectief wordt recht ook beschouwd als een systeem, waarbij de focus ligt op de interacties en structuren die het recht vormgeven.
* **Emergentie:** Dit concept beschrijft hoe een systeem eigenschappen kan bezitten die de afzonderlijke delen niet hebben. Een bos is bijvoorbeeld meer dan de som der delen; de interacties tussen de levende en niet-levende componenten creëren een nieuw emergent verschijnsel.
* **Sociale systemen:** Menselijke interacties en communicatie creëren diverse sociale systemen, zoals gezinnen, bedrijven, en ook de staat en het recht. In complexe samenlevingen ontstaan gespecialiseerde deelsystemen (recht, economie, politiek) die grotendeels autonoom opereren en eigen doelen nastreven.
##### 3.1.2.1 Verhouding recht en politiek (Luhmann)
Volgens Niklas Luhmann zijn recht en politiek twee aparte sociale deelsystemen:
* **Politiek:** Functioneert als het 'verdeelsysteem' dat beslissingen neemt over de inhoud en grenzen van andere systemen, waaronder het recht.
* **Recht:** Implementeert de beslissingen van de politiek en maakt deze acceptabel en handhaafbaar. Het recht interpreteert de door de politiek gecreëerde verwachtingen als normatieve verwachtingen.
##### 3.1.2.2 Recht als autopoietisch systeem
Luhmann beschouwt recht als een **autopoietisch systeem**, wat betekent dat het zichzelf kan creëren en in stand houden.
* **Zelfreferentialiteit:** Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt. Net zoals geneeskunde 'gezond' of 'ziek' kwalificeert, kwalificeert het recht gedragingen als 'met het recht' of 'niet met het recht'. Dit gebeurt door middel van de gehanteerde 'code' van het systeem.
* **Interne normativiteit (IN):** De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht is cruciaal. Een gedragsvoorschrift wordt als deel van de rechtsorde beschouwd als het verenigbaar is met deze interne normativiteit. Nieuwe wetgeving die fundamentele principes van de rechtsorde schendt, wordt niet als deel van de rechtsorde gezien.
* **Operationeel gesloten, cognitief open:** Het recht is operationeel gesloten omdat het voor waardeoordelen alleen criteria gebruikt die binnen het recht zelf te vinden zijn. Het is echter cognitief open omdat het signalen uit de samenleving kan incorporeren. De waarderingscriteria en de zaken waarop ze worden toegepast, hebben vaak wortels buiten het rechtssysteem.
> **Voorbeeld:** Een wet die bepaalt dat vlees eten verboden is vanwege klimaatverandering, zou vanuit een strikt 'operationeel gesloten' perspectief van het Belgische recht ongeldig kunnen zijn, omdat het principe dat klimaatverandering het hoogste goed is, geen intern normatief beginsel van het Belgische recht is. Daarentegen zou een beroep op geloofsvrijheid wel geldig kunnen zijn, omdat dit een expliciet erkend beginsel binnen de rechtsorde is.
### 3.2 Kritiek op recht als dogmatisch systeem
De opvatting van recht als een puur dogmatisch, consistent systeem wordt bekritiseerd:
* **'There is no plan':** De metafoor van de 'wetgever' wordt als problematisch gezien, aangezien wetten het resultaat zijn van compromissen tussen personen met uiteenlopende belangen en opvattingen. Deze dubbelzinnigheid kan juist een voordeel zijn in het verzoenen van verschillende doelen.
* **Historisch perspectief:** Wetten worden op specifieke momenten uitgevaardigd, terwijl maatschappelijke waarden en opvattingen voortdurend evolueren. Hierdoor kunnen wetten achterhaald raken en is er geen sprake van een alomvattend plan dat alle rechtsverhoudingen regelt.
> **Tip:** De complexiteit van het recht, vergelijkbaar met een 'Paysage cubiste', suggereert dat het niet vanuit één enkel, coherent perspectief te vatten is.
### 3.3 Kritiek op recht als sociaal systeem
Ook de opvatting van recht als een puur georganiseerd sociaal systeem wordt genuanceerd:
* **Menselijk werk:** Recht is werk van individuen met persoonlijke opvattingen, waardoor interne consistentie van rechtsordes en overheden minder vanzelfsprekend is dan vaak wordt aangenomen. Een overkoepelende systematiek kan een illusie zijn.
### 3.4 Metaforen voor recht: taal en stad
Om de complexiteit van recht te begrijpen, worden twee belangrijke metaforen gebruikt:
#### 3.4.1 Recht als taal
Net als natuurlijke talen is recht een systeem met een **openeindekarakter**.
* **Structuur ondanks complexiteit:** Hoewel recht kan lijken op een 'chaotische wirwar van teksten, beslissingen en handelingen', bezit het een structuur die vergelijkbaar is met die van taal. Deze structuur, met grammaticale, fonetische, semantische en pragmatische regels, maakt het mogelijk dat recht functies kan vervullen.
* **Openeindekarakter:** Voor elk denkbaar fenomeen zijn er woorden en rechtsregels te bedenken, wat suggereert dat recht zich voortdurend kan uitbreiden en aanpassen.
#### 3.4.2 Recht als stad
De metafoor van de stad biedt diverse perspectieven op recht:
* **Menselijke constructie:** Zowel steden als rechtsstelsels zijn menselijke constructies, gevormd door generaties en weerspiegelen overtuigingen, beslissingen en gebruiken.
* **Georganiseerde diversiteit:** Een stad is een plek van 'georganiseerde diversiteit' met verschillende perspectieven:
* **Bazaar:** Focus op de gebruiker en de opportuniteiten.
* **Jungle:** Benadrukt de potentieel dreigende aspecten en de noodzaak voor regelovertreders om er 'heelhuids doorheen te komen'.
* **Organisme:** Perspectief op de functionele interactie tussen verschillende onderdelen zonder centrale aansturing, vergelijkbaar met de historische en sociale oorsprong van recht.
* **Machine:** Een meer planeringsgerichte visie, die echter tekortschiet in het begrijpen van menselijke interactie en behoeften, zoals geïllustreerd door het voorbeeld van Brasília.
> **Voorbeeld (Brasília):** De poging om een perfect geordende stad te creëren door strikte scheiding van functies (wonen, werken, recreatie) leidde tot eentonigheid, anonimiteit en een gebrek aan gemeenschapsleven. Dit illustreert dat architecturale orde niet automatisch leidt tot sociale orde en dat menselijke interactie cruciaal is voor een leefbare omgeving. Dit heeft parallellen met recht: een focus op de 'planner' (wetgever) kan leiden tot regels die niet aansluiten bij de behoeften van de normbestemmelingen ('inwoners van het recht').
### 3.5 Conclusie: Durf te denken
De vraag of recht nu wel of niet een systeem is, is niet het meest essentiële. Belangrijker is dat men zich bewust is van het eigen perspectief en de veronderstellingen die men hanteert bij het beschouwen van recht. De centrale vragen zijn:
* Hoe kijk je naar recht? (Regelgeoriënteerd of gedragsgeoriënteerd?)
* Vanuit welk perspectief bekijk je recht? (Wetgever, normbestemmeling?)
* In welke mate moet recht coherent zijn?
* Wat is de grondslag van recht?
* Welke functies en finaliteit mag en moet recht vervullen?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontische modaliteiten | Dit zijn logische concepten die aangeven hoe iets zich verhoudt tot plicht of toelating; ze omvatten plicht (iets moet), verbod (iets mag niet), positieve toelating (iets mag) en negatieve toelating (iets hoeft niet). |
| Subjectieve rechten | Dit zijn rechten die aan een individu toekomen en die kunnen worden onderverdeeld in aanspraken, vrijheden, bevoegdheden en immuniteiten, elk met een specifieke juridische betekenis en reikwijdte. |
| Gesloten normen | Dit zijn rechtsregels die duidelijk en ondubbelzinnig zijn en geen ruimte laten voor interpretatie door de rechter, waardoor ze een precieze toepassing garanderen. |
| Open normen | Dit zijn rechtsregels die algemeen geformuleerd zijn en ruimte laten voor interpretatie door de rechter, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval en bredere maatschappelijke waarden. |
| Dogmatisch systeem | Een benadering van recht die het ziet als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften en juridische bestanddelen, waarbij de nadruk ligt op de interne logica en consistentie van de regels. |
| Sociaal systeem | Een benadering van recht die het ziet als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken, waarbij de interacties en functies binnen de maatschappij centraal staan. |
| Uitwendig systeem | Dit verwijst naar de formele en technische ordening van rechtsregels, zoals de classificatie in publiek, privaat en strafrecht, die dient als een hulpmiddel om relevante regels te selecteren. |
| Inwendig systeem | Dit verwijst naar de waardeoordelen achter de rechtsregels, waarbij gestreefd wordt naar een consistent en coherent geheel waarin alle uitdrukkingen naadloos op elkaar aansluiten. |
| Emergentie | Dit is het verschijnsel waarbij een entiteit eigenschappen heeft die de afzonderlijke delen ervan niet hebben, en die voortkomen uit de interacties tussen die delen. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat zichzelf in staat is te creëren en in stand te houden, waarbij het zelf bepaalt wat binnen het systeem valt en wat niet, op basis van interne codes en normativiteit. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van een systeem, zoals recht, die bepaalt welke elementen als geldig binnen dat systeem worden beschouwd. |
| Operationeel gesloten | Een systeem dat voor het maken van waardeoordelen uitsluitend criteria hanteert die deel uitmaken van het systeem zelf, en geen externe criteria toelaat. |
| Cognitief open | Een systeem dat, hoewel operationeel gesloten, wel signalen uit de omgeving kan incorporeren en verwerken, waardoor het kan reageren op maatschappelijke ontwikkelingen. |
| Rechtsbeginselen | Fundamentele juridische uitgangspunten die de basis vormen voor de interpretatie en toepassing van rechtsregels, en die vaak een reflectie zijn van bredere maatschappelijke waarden. |
Cover
AR_alle_slides.pptx
Summary
**Inleiding**
Dit studieboek behandelt de fundamentele vragen rond het begrip recht: wat recht is, welke functies en finaliteit het heeft, en waaruit het bestaat. Het doel is om een kritische houding te ontwikkelen ten opzichte van definities, functies en de samenhang van rechtsregels, wat cruciaal is voor het beoordelen en verbeteren van juridisch werk.
## Wat is recht?
De vraag "wat is recht?" is fundamenteel en complex, aangezien er geen universele, ultieme definitie bestaat. Immanuel Kant merkte op dat juristen nog steeds zoeken naar een definitie van hun rechtsbegrip. De in het boek voorgestelde definitie – "een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij" – is eveneens onderhevig aan kritiek op verschillende elementen.
### Waarom hebben we een definitie nodig?
In tegenstelling tot sommige wetenschapsgebieden, zoals chemie, waar een strikte definitie van het vakgebied niet essentieel is voor de beoefening ervan, is een begripsomschrijving in het recht wel noodzakelijk. Een rechter moet immers 'het recht' toepassen, wat interpretatie en verdere ontwikkeling vereist. Zonder een begripsomschrijving dreigt onderzoek naar het recht verkeerd te worden begrepen.
### Twee opvattingen over recht
1. **Essentialistische opvatting:** Stelt dat recht een kernelement bezit dat altijd en overal aanwezig is en recht onderscheidt van andere fenomenen. Het probleem is dat deze essentie tot op heden niet is gevonden.
2. **Conventionalistische opvatting:** Beschouwt wat als 'recht' geldt als een afspraak of conventie tussen mensen, waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt. Deze opvatting benadrukt dat recht standpunt- en maatschappijafhankelijk is.
### Definitie van recht: vergelijking met ‘families’
Recht kent vele vormen, zoals statelijk recht, gewoonterecht, religieus recht, natuurrecht en internationaal recht. Deze vormen zijn als familieleden: ze lijken op elkaar, maar delen niet altijd één enkel kenmerk. Deze vergelijking illustreert dat recht geen essentiële kenmerken heeft die altijd en overal waar zijn. Brian Tamanaha stelt dat "recht is eender wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als ‘recht’".
### Gevolgen van de conventionalistische opvatting
De conventionalistische opvatting impliceert dat recht relatief is naar plaats en tijd. 'Recht' is een sociale constructie met een geschiedenis. Dit betekent niet dat we moeten zwijgen over 'recht', maar wel dat de focus verschuift van een universele essentie naar de diverse kenmerken die ermee in verband worden gebracht, zoals de rol van rechtvaardigheid en handhaving.
## Fundamentele transformaties van mensenmaatschappijen
Mensen zijn sociale wezens en de complexiteit van gemeenschappen evolueert mede door materiële (ecologische, technologische, economische) en ideële (kennis, overtuigingen, waarden) facetten, die leiden tot verschillende sociale instituten en praktijken. De betekenis en functie van 'recht' zijn hierdoor niet altijd en overal hetzelfde, maar afhankelijk van de organisationele structuur van de gemeenschap.
### Vier soorten gemeenschappen
Het document schetst een vereenvoudigd chronologisch overzicht van vier soorten gemeenschappen:
1. **Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars (SJVV):**
* **Kenmerken:** Kleine, grotendeels egalitaire clans (ca. 25 personen), sterke goederendeling en wederkerigheid. Regels en gebruiken betreffen persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen en bezit/gebruik van goederen. Individuele aanspraken op roerende goederen vormen de basis voor schenking en uitwisseling. Huwelijksafspraken kunnen worden gezien als investeringen in de toekomst.
2. **Chiefdoms:**
* **Kenmerken:** Groepen van honderden tot tienduizenden, sedentair met erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid. Een erfelijke leider (chef) en eliteklasse onderscheiden zich van andere bevolkingsgroepen. Goederenverdeling verloopt hiërarchisch en op basis van tribuut. De rol van sedentaire samenleving vereist meer controle over grond en rijkdommen, waarbij de bovenmenselijke status van de chef zijn zeggenschap legitimeert.
3. **Rijken (beschavingen, empires):**
* **Kenmerken:** Groepen tot meer dan honderdduizenden, dankzij schrift, dwingend retributiesysteem (belastingen), staatsreligie, landbouw, ambacht en handelsnetwerk. Leiders organiseren grote projecten en rechtbanken. Regels zijn vaak verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen, en handhaven sociale hiërarchie. Handhaving is vaak beperkt, wat duidt op aanmoediging van zelfregulering. Regels hebben betrekking op het staatsapparaat, sociale hiërarchie, religieus-ideologische overtuigingen, familie- en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, goederenbezit, arbeid en economische transacties.
4. **Moderne staten:**
* **Kenmerken:** Soevereine macht over grondgebied, geweldsmonopolie, centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit. De ontwikkeling van de moderne staat kent verschillende fasen: de territoriale staat, de natiestaat, de welvaartsstaat en de actieve welvaartsstaat.
### Van ‘government’ naar ‘governance’
De transitie van 'government' (nadruk op staat en instituten, prescriptief recht) naar 'governance' (nadruk op bestuurlijke processen, spreiding van machten, reflexief recht) weerspiegelt een verminderde soevereiniteit van de staat en een groeiende samenwerking tussen diverse actoren. Territoriale grenzen boeten hierbij aan belang in.
## Kenmerken van recht
### Twee benaderingen van recht
1. **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Beschouwt recht als een geheel van gedragsvoorschriften (prescriptieve interesse) en legt de nadruk op de vorm waarin een voorschrift wordt uitgedrukt of de waarden die eraan ten grondslag liggen.
2. **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Ziet recht als een geheel van gedragspatronen die mensen stellen wanneer ze maatschappelijke problemen aanpakken en waar ze betekenis aan hechten, met een focus op het concrete gebruik van regels en hoe mensen zich effectief gedragen (empirische interesse).
### Ordeningen en soorten verwachtingen
* **Descriptieve ordening:** Beschrijft hoe de werkelijkheid is, zonder deze te wijzigen. Gaat gepaard met cognitieve verwachtingen, waarbij een niet-uitgekomen voorspelling leidt tot aanpassing van de verwachting of ordening.
* **Normatieve ordening:** Schrijft voor hoe de werkelijkheid zou moeten zijn en wijzigt deze. Gaat gepaard met normatieve (of overtredingsbestendige) verwachtingen, waarbij een niet-ingeloste wens leidt tot aanpassing van het gedrag van het voorwerp van de ordening, maar niet van de verwachting zelf.
### Zijn informele gedragsregels ‘rechtsregels’?
* **RB (geschreven):** Nee, omdat een formele maatschappelijke oorsprong vereist is. Informele regels zijn geen rechtsregels zolang ze niet door statelijke instituten worden uitgevaardigd.
* **GB:** Ja, omdat ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als hedendaagse rechtsregels.
### Rechtspluralisme (RP)
De situatie waarbij meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels bij voorrang gelden voor een bepaalde situatie. Dit kan zacht (met voorrangsregels, bv. gewoonte *secundum legem*) of hard (zonder voorrangsregels, bv. gewoonte *contra legem*) zijn.
### Afdwingbaarheid
De mogelijkheid om naleving van een regel te verzekeren is een cruciaal kenmerk. Of enkel afdwingbare regels rechtsregels zijn, is een punt van discussie. De staat kan naleving verzekeren (RB), maar ook sociale controle (GB) speelt een rol.
### De ‘Speluncean Explorers’ Case
Deze casus, die draait om kannibalisme in een noodsituatie, illustreert de spanning tussen verschillende rechtsfilosofische stromingen en rechtvaardigheidsprincipes, zoals de rol van de wet, menselijke waardigheid, plichtethiek en consequentialisme.
## Finaliteit van recht
### De verschillende finaliteiten van recht
De finaliteit van recht kan grofweg worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
1. **Codificerende (of bewarende) finaliteit:** Recht wordt gezien als een uitdrukking van objectieve, mensoverstijgende orde of traditionele waarden en normen. Het doel is het behoud van wat goed was en het toestaan van individuele vrijheid en autonomie. Dit sluit aan bij een essentialistische visie op recht.
2. **Modificerende (of veranderende) finaliteit:** Recht wordt gezien als een instrument ten dienste van beleidsmakers om wenselijke sociale veranderingen te realiseren. Het doel is om de maatschappij te wijzigen en bij te sturen, wat aansluit bij een instrumentalistische en positivistische kijk op recht.
### Verhouding tussen codificatie en modificatie
* **Codificatie:** Benadrukt het behouden van bestaande maatschappelijke structuren, waarden en normen. Recht wordt gezien als iets dat zich opdringt, niet als een menselijk product, en de staat dient zich te schikken naar dit 'recht van buitenmenselijke oorsprong'. Grondrechten worden primair gezien als afweerrechten tegen overheidsinmenging.
* **Modificatie:** Benadrukt het veranderen van wat niet goed is en het realiseren van wenselijke sociale veranderingen door middel van regels. Recht wordt gezien als een instrument voor sociale engineering. De staat krijgt een actievere rol in het sturen en beheersen van maatschappelijke processen, wat leidt tot een toename van juridische regulering en een grotere nadruk op sociaal-economische en collectieve rechten.
### Instrumentalisering van recht
De modificerende finaliteit van recht kan leiden tot instrumentalisering, waarbij recht wordt ingezet als een sociaal-economisch sturingsmiddel. Dit kan leiden tot juridische overregulering ("regeldruk") en een dunne lijn tussen rechtsregels en maatschappelijke gedragsverandering. De effectiviteit van dergelijke regels is afhankelijk van de complexiteit van het te veranderen gedrag en de steun van andere sociale instituten.
### Welvaart en welbevinden
De focus op modificatie brengt ook een grotere rol voor de staat met zich mee in het bevorderen van welvaart en welbevinden. Dit kan leiden tot een toename van de verwachtingen van burgers ten aanzien van de staat, die taken overneemt die voorheen tot kleinere groepen behoorden. De staat wordt gezien als beheerder van fysiek en mentaal welzijn, wat vragen oproept over de grenzen van staatsinterventie en de financiering van deze taken.
### Limieten van recht als instrument
Er zijn praktische en financiële limieten aan het gebruik van recht als instrument voor maatschappelijke verandering. Menselijk gedrag verandert niet plotseling door nieuwe regels, en de middelen van de staat zijn vaak ontoereikend om alle verwachtingen in te lossen. Dit kan leiden tot een verschuiving naar meer burgerverantwoordelijkheid ("participatiesamenleving") en een horizontalisering van grondrechten, waarbij burgers ook plichten krijgen ten opzichte van elkaar.
## Wat is een (rechts)norm?
### Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Descriptieve normen (Seinsgesetze):** Beschrijven wet- of regelmatigheid in de natuur of maatschappij. Ze zijn niet vatbaar voor overtreding en kunnen waar of onwaar zijn. Hun voorwerp zijn empirisch verifieerbare feiten.
* **Prescriptieve normen (Sollensgesetze):** Schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen. Ze zijn vatbaar voor overtreding en zijn geldig of ongeldig, maar niet waar of onwaar. Hun voorwerp zijn sociale of institutionele feiten, die tot stand komen door menselijke conventies.
### Talige uitdrukkingen van normen
Normen kunnen impliciet of expliciet worden uitgedrukt. Expliciete uitdrukkingen kunnen diverse soorten uitspraken bevatten:
* **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn (empirische en logische/definiërende uitspraken).
* **Geloofsuitspraken:** Betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen.
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een oordeel uit over iets, gebaseerd op waarden. Ze kunnen descriptief (mening) of prescriptief (gedragsvoorschrift) zijn.
* **Performatieve uitspraken:** Voeren een rechtsgevolg door op het moment van uitspreken, mits voldaan aan bepaalde maatschappelijke conventies.
### Concretiseringsgradaties
Rechtsregels kunnen worden onderverdeeld in:
* **Gesloten normen:** Omschrijven het toepassingsgebied van een rechtsregel zeer duidelijk.
* **Open normen:** Omschrijven het toepassingsgebied vager, waardoor de rechter meer speelruimte heeft om de regel te interpreteren en toe te passen op specifieke situaties. Open normen hebben functies zoals delegatie, flexibiliteit, verwijzing en receptie, maar kennen ook gevaren door hun vaagheid.
### Algemene rechtsbeginselen en adagia
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken fundamentele waarden en grondgedachten van de rechtsorde uit en vormen de basis voor concrete rechtsregels. Ze zijn abstract en duiden slechts een richting aan.
* **Adagia:** Zijn rechtsspreuken die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels. Ze zijn vaak moeilijk te onthouden en kunnen verward worden met concrete gedragsvoorschriften.
## Recht als systeem
### Het recht als systeem: twee benaderingen
1. **Recht als dogmatisch systeem:** Ziet recht als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften en hun onderliggende waardeoordelen, met een ideaal van consistentie en coherentie. Dit wordt ook wel een "uitwendig systeem" genoemd (classificatie) of een "inwendig systeem" (innerlijke samenhang van waarden).
2. **Recht als sociaal systeem:** Beschouwt recht als een geheel van interagerende sociale instituten en praktijken, met een focus op hoe het systeem zichzelf in stand houdt (autopoiesis). Dit perspectief benadrukt de operationele geslotenheid, maar cognitieve openheid van het recht.
### Kritiek op het idee van een systeem
Sommige critici stellen dat recht geen samenhangend systeem is, maar een "chaotische janboel", waarbij wetten en beslissingen niet altijd consistent zijn en voortkomen uit uiteenlopende belangen en historische ontwikkelingen. Dit wordt ondersteund door metaforen van recht als taal of stad, die de organische, veranderlijke en vaak ongeplande aard van recht benadrukken.
### Recht als autopoietisch systeem
Volgens Luhmann en anderen is recht een "autopoietisch" systeem dat zichzelf creëert en in stand houdt door middel van interne normativiteit. Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt, op basis van zijn eigen criteria, maar staat tegelijk open voor invloeden uit andere maatschappelijke deelsystemen.
### De metaforen van recht als taal en stad
* **Recht als taal:** Net als taal kent recht vele regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch) die het mogelijk maken om te communiceren en functies te vervullen. Beide zijn systemen met een "openeindekarakter".
* **Recht als stad:** Zowel recht als steden zijn menselijke constructies die ontstaan uit de interacties van vele generaties. Ze zijn uniek, maar vertonen ook overeenkomsten. Diverse perspectieven op steden (bazaar, jungle, organisme, machine) kunnen ook worden toegepast op recht om de complexiteit en de verschillende manieren waarop recht wordt ervaren en georganiseerd te begrijpen.
### Verhouding recht en politiek
Volgens Luhmann is politiek het 'verdeelsysteem' dat beslissingen neemt en de grenzen van andere systemen bepaalt, terwijl recht deze beslissingen implementeert en normatief maakt. Recht is daardoor sterk afhankelijk van en gevormd door politieke besluitvorming.
**Belangrijke concepten**
* **Autonomie van recht:** Het vermogen van het recht om zichzelf te reguleren en te creëren.
* **Interne normativiteit (IN):** De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht die bepaalt wat als recht geldt.
* **Operationeel gesloten, cognitief open:** Recht hanteert interne criteria, maar staat open voor externe invloeden.
* **Emergentie:** Eigenschappen van een systeem die niet aanwezig zijn in de afzonderlijke delen ervan.
* **Primaire en secundaire regels:** Primaire regels reguleren gedrag, secundaire regels reguleren de creatie, wijziging en toepassing van primaire regels.
**Veelvoorkomende fouten om te vermijden**
* Het aannemen van een absolute definitie van recht.
* Het negeren van de historische en maatschappelijke context waarin recht tot stand komt.
* Het enkel focussen op geschreven recht (RB) en het negeren van feitelijk gedrag (GB).
* Het onderschatten van de rol van informele regels en sociale praktijken.
* Het zien van recht als een perfect geordend, coherent en onveranderlijk systeem.
* Het onkritisch toepassen van de verschillende rechtvaardigheidsstromingen zonder rekening te houden met hun context en beperkingen.
* Het verwarren van descriptieve en prescriptieve normen.
* Het onderschatten van de complexiteit van open normen en de rol van de rechter bij hun interpretatie.
```
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :-------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Dogmatisch systeem | Een opvatting waarbij recht wordt gezien als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften, waarbij de onderliggende waardeoordelen als consistent en coherent worden beschouwd, met als ideaal een harmonieus en volledig plan zonder leemten of fricties. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Een benadering die de focus legt op de concrete gedragspatronen van mensen en hoe zij met elkaar omgaan, waarbij het feitelijk gedrag als uitgangspunt wordt genomen bij de analyse van het recht. |
| Normatieve ordening | Een ordening die regels voorschrijft over hoe mensen zich zouden moeten gedragen, met het doel om de maatschappij te veranderen of te ordenen, en waarbij de verwachtingen niet-naleving als een overtreding beschouwen. |
| Operationeel gesloten, cognitief open | Een systeem dat de interne criteria hanteert om te bepalen wat binnen het systeem geldig is, maar dat tegelijkertijd openstaat voor informatie en invloeden uit de externe omgeving, waardoor het kan interageren met andere systemen. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Een benadering die de focus legt op abstracte gedragsvoorschriften en de regels zelf, waarbij de nadruk ligt op hoe mensen zich behoren te gedragen en de samenhang tussen deze voorschriften. |
| Sociale praktijk | De alledaagse handelingen en de gebruikelijke manier waarop deze worden verricht binnen een bepaalde maatschappij, die samen gedragspatronen vormen en betekenis hebben voor de deelnemers. |
| Systematiek (intern/extern) | Intern slaat op de samenhang van de onderliggende waardeoordelen en beginselen van het recht, terwijl extern verwijst naar de formele, technische indeling en classificatie van rechtsregels om ze te kunnen terugvinden. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren, in stand te houden en te vernieuwen door middel van zijn eigen interne processen en structuren, waarbij het zelf bepaalt wat als geldig binnen het systeem wordt beschouwd. |
Cover
BASISBEGRIPPEN SAMENVATTING EXAMEN.docx
Summary
# Studiehandleiding Recht
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van de basisbegrippen van het recht, met specifieke aandacht voor de structuur van het recht, de rol van rechtssubjecten, rechtshandelingen, aansprakelijkheid, juridische procedures en de verschillende professionele actoren binnen het rechtssysteem.
## Deel I. Wat is recht
### Hoofdstuk 1: Het recht als een geheel van gedragsregels
Het recht kan worden gedefinieerd als een geheel van gedragsregels, geformuleerd als bevelen of verboden van wisselende intensiteit, die door de maatschappij worden opgelegd. Deze regels zijn niet voor iedereen hetzelfde, maar gelden binnen een specifieke tijd en maatschappij.
#### Enkele definities
* Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht; deze verschilt per maatschappij.
* Recht kan worden gezien als een geheel van gedragsregels, aangevuld met institutionele voorschriften.
* Het recht bepaalt hoe het moet zijn, niet hoe het is.
#### Objectief recht versus subjectieve rechten
* **Objectief recht:** Het recht als een verzameling gedragsregels, kenmerkend voor een bepaalde tijd en maatschappij.
* **Subjectief recht:** Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op zaken of jegens personen om zijn doelen te verwezenlijken.
#### Publiekrecht versus privaatrecht
* **Publiekrecht:** Regelt de organisatie en het functioneren van de overheid, en de verticale rechtsverhoudingen tussen overheden en burgers.
* **Privaatrecht:** Bevat rechtsregels die de horizontale rechtsverhoudingen tussen burgers onderling regelen.
#### Bronnen van Belgisch privaatrecht
* De wetten, oorspronkelijk vervat in het Burgerlijk Wetboek (Napoleontische codex), vormen een belangrijke bron.
* Talrijke private rechten en plichten zijn ook opgenomen in bijzondere wetten.
#### Vervaging van klassieke onderscheiden
* De rechtsbronnen van het privaatrecht zijn geïnternationaliseerd en geëuropeaniseerd, wat leidt tot een meergelaagde rechtsorde.
#### Materieel en formeel recht
* **Materieel recht:** Regels die de inhoud van gedragsregels betreffen, met rechten en plichten voor rechtssubjecten.
* **Formeel recht:** Regels betreffende de handhaving van materieel recht, die van toepassing zijn wanneer gedragsregels worden miskend en subjectieve rechten moeten worden afgedwongen (procesrecht).
#### Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen
* **Rechtsfeiten:** Feiten waaraan de rechtsregel gevolgen verbindt.
* **Rechtshandelingen:** Menselijke wilsverklaringen waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, met de intentie deze te bewerkstelligen.
* **Rechtsgevolgen:** De gevolgen die het recht koppelt aan feiten die voldoen aan de hypothese in de norm.
#### Centrale elementen in het begrip
* **Gedragsregels met institutionele voorschriften:** Rechtsregels schrijven gedrag voor (bevel of verbod). Ze kunnen **aanvullend recht** (suppletief, afwijking mogelijk) of **dwingend recht** (imperatief, afwijking niet mogelijk) zijn. Regels van openbare orde zijn onvermijdbaar.
* **Maatschappelijk opgelegd:** Gedragsregels (juridische, morele, religieuze, etc.) ontlenen hun geldigheid aan de wil van de maatschappij. Wetgevende organen, zoals het parlement, formuleren en passen deze regels aan.
* **Doel van rechtsregels:** Een kwalitatieve ordening van de maatschappij, die rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid nastreeft.
* **Rechtszekerheid:** Voorspelbaarheid (iedereen wordt geacht de wet te kennen), vastheid (wetten veranderen echter voortdurend), algemeenheid (groten-deels verdwenen) en onderlinge consistentie.
* **Rechtvaardigheid:** Afhankelijk van maatschappelijke en filosofische opvattingen die met de tijd veranderen.
* **Doeltreffendheid:** Meet of de wet het beoogde doel bereikt, wat een wetsevaluatie nuttig maakt.
* **Handhaving door maatschappelijk gezag:** De uitvoerende macht legt wetten ten uitvoer via uitvoeringsmaatregelen, en de rechterlijke macht sanctioneert overtredingen. In publiekrecht neemt het Openbaar Ministerie het initiatief; in privaatrecht moet de burger dit meestal zelf doen. Minnelijke schikkingen met tussenkomst van een derde zijn ook mogelijk.
#### Synthese
Recht is een geheel van gedragsregels en samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij. De rol van de jurist is niet enkel het toepassen van recht, maar ook het interpreteren ervan ten voordele van de cliënt.
### Hoofdstuk 2: Relativiteit van deze benadering
Niet overal wordt recht op dezelfde manier benaderd als in continentaal Europa.
* **Common law-landen:** Focussen meer op de oplossing van concrete gevallen (cases) dan op centrale regels.
* **Marxistische opvatting:** Recht als middel tot onderdrukking door de heersende klasse.
* **Traditioneel Afrikaans recht:** Maatschappelijke ordening door overleg, sociale gedragspatronen, verzoening en overreding.
* **Verre Oosten:** Sterke nadruk op sociale gedragsregels; gerechtelijke procedures worden als sociaal falen gezien.
De jurist dient interdisciplinair te werken, met een verbinding tussen rechtswetenschap, psychologie en ethiek, waarbij communicatie en emotiebeheersing belangrijk zijn.
Collaboratief onderhandelen, minnelijke schikking en verzoening zijn vormen van conflictbeheersing die door advocaten met een speciale opleiding (sinds 18 juni 2018) exclusief mogen worden uitgevoerd.
Algemene rechtsleer en rechtsvinding vormen samen de rechtstheorie.
## Deel II. Basisbegrippen
### Hoofdstuk 1: Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn entiteiten die drager kunnen zijn van rechten en plichten.
#### Afdeling 1: Begrippen
* **Rechtssubject:** Degene voor wie de rechtsnormen gevolgen meebrengen.
* **Juridische persoonlijkheid:** Het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject.
* **Staat van de persoon:** Bepaalde hoedanigheden die de rechtspositie van een persoon in de familie en maatschappij bepalen (bv. nationaliteit, familiale status).
* **Burgerlijke stand:** De gemeentelijke administratie die wijzigingen in de staat van de persoon administreert (bv. geboorte, huwelijk, overlijden).
* **Burgerlijke staat:** De juridische status van een persoon in relatie tot huwelijk en gezin (bv. gehuwd, alleenstaand).
* **Bezit van staat:** Sociaal gedrag dat een bepaalde juridische status bevestigt ten aanzien van derden (bv. iemand gedragen als vader, ongeacht de juridische vaststelling). Fungeert als bewijsmiddel en grond voor niet-ontvankelijkheid van betwisting.
#### Bekwaamheid
* **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke of mentale mogelijkheid om een bepaalde daad te stellen.
* **Rechts- of genotsbekwaamheid:** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Dit is vanaf de geboorte aanwezig en geldt levenslang.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. Men wordt in principe handelingsbekwaam vanaf 18 jaar.
#### Afdeling 2: Natuurlijke personen
* **Dieren:** Worden niet behandeld als personen of voorwerpen, maar genieten wel rechtsbescherming. Ze hebben geen juridische persoonlijkheid (geen rechten en plichten).
* **Levende en levensvatbare geboorte:** Alleen een levend en levensvatbaar geboren mens heeft juridische persoonlijkheid. Embryo's, lijken en lichaamsmateriaal genieten rechtsbescherming maar hebben geen persoonlijkheid.
* **Doodgeboren kind:** Heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar de akte van levenloos kind heeft wel rechtsgevolgen (bv. moederschapsrust).
* **Verwekt kind (embryo):** Geniet rechtsbescherming en wordt als geboren beschouwd indien dit in zijn belang is (bv. als begunstigde van een nalatenschap of schenking). De wettelijke bepalingen over de vermoedelijke verwektijd zijn weerlegbaar.
#### Einde van de juridische persoonlijkheid
* De dood is het verlies van juridische persoonlijkheid.
* Echter, bepaalde rechten en plichten kunnen voortduren na de dood (bv. auteursrecht).
* Er zijn ook specifieke bepalingen rond de vaststelling van overlijden voor orgaantransplantaties.
#### Afdeling 3: Rechtspersonen
* **Begrip en bestaansreden:** Rechtspersonen zijn groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze faciliteren samenwerking en het afscheiden van vermogens.
* **Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:** Rechtspersonen hebben een eigen vermogen, waardoor schuldeisers zich niet op het persoonlijk vermogen van de leden kunnen verhalen. Samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid beschikken niet over een afgescheiden vermogen.
* **Maatschap:** Gericht op winst, maar geen rechtspersoon.
* **Feitelijke vereniging:** Nastreeft een belangeloos doel.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. staat, gemeenten, VRT).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Streven een belangeloos doel na (bv. VZW). Winst mag niet aan leden worden uitgekeerd.
* **Stichtingen:** Een afgescheiden vermogen ingezet voor een belangeloos doel (bv. Private Stichting, Stichting van Openbaar Nut). Stichtingen hebben geen leden.
* **Vennootschappen:** Gericht op winstverdeling aan deelnemers. Verschillen in aansprakelijkheid (onbeperkt of beperkt) en rechtspersoonlijkheid.
* **Vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers kunnen verhaal halen op zowel het vennootschapsvermogen als het privévermogen van de leden (bv. Vennootschap onder firma - VOF). De Maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
* **Vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid beperkt tot het ingebrachte kapitaal (bv. Besloten vennootschap - BV, Naamloze vennootschap - NV, Coöperatieve vennootschap - CV).
* **Ontstaan en einde van de rechtspersoonlijkheid:**
* **Ontstaan:** Vanaf de dag van neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank (legaliteitsbeginsel).
* **Ontbinding:** Kan vrijwillig of gerechtelijk gebeuren, gevolgd door vereffening van het vermogen.
* **Tegenwerpelijkheid van het bestaan van de rechtspersoon aan derden:** Publicatie in het Belgisch Staatsblad zorgt ervoor dat derden kennis kunnen nemen van de gegevens van de rechtspersoon.
### Hoofdstuk 2: Bekwaamheid
Bekwaamheid regelt de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen.
#### Afdeling 1: Begrippen
* **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke of mentale mogelijkheid om een handeling te stellen.
* **Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten (passieve component).
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen (actieve component).
#### Afdeling 2: Bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Iedere Belg is, tenzij de wet anders bepaalt, volledig rechtsbekwaam (art. 4 oud BW). Dit wordt ondersteund door het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (Grondwet, EVRM).
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Betreffen categorieën personen (bv. vreemdelingen m.b.t. burgerlijke en politieke rechten, zwaar strafrechtelijk veroordeelden).
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Beperkingen voor bepaalde rechtsverhoudingen, opgelegd door de wet of rechter (bv. huwelijksbeletselen, onbekwaamheid van de voogd om goederen van zijn pupil te kopen).
* **Sanctie bij overtreding:** Absolute nietigheid van de rechtshandeling.
* **Handelingsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Iedere natuurlijke persoon is handelingsbekwaam, tenzij de wet anders bepaalt (art. 1.3, tweede lid BW).
* **Uitzonderingen:**
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Niet-ontvoogde minderjarigen, en meerderjarigen ten aanzien van wie een rechterlijke beschermingsmaatregel is genomen waarbij ze vertegenwoordigd worden (bv. bewind).
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Ontvoogde minderjarigen, en beschermde meerderjarigen die slechts voor specifieke handelingen onbekwaam worden verklaard (bv. via zorgvolmacht of bewindvoering).
* **Functies van de uitzonderingen:**
* **Positief aspect (bescherming):** Onbekwamen kunnen deelnemen aan het rechtsverkeer via vertegenwoordiging (optreden in naam en voor rekening van de beschermde persoon) of bijstand (optreden samen met de beschermde persoon).
* **Negatief aspect (sanctie):** Rechtshandelingen gesteld door een onbekwame zonder de nodige vertegenwoordiging of bijstand zijn relatief nietig.
* **Ogenblik van ontstaan van handelingsonbekwaamheid:** Vanaf de geboorte voor minderjarigen, en vanaf de neerlegging van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder (of bekendmaking van de beschikking) voor beschermde meerderjarigen.
* **Sanctionering:** Relatieve nietigheid bij overtreding van de regels van handelingsonbekwaamheid, tenzij de schending raakt aan de openbare orde (absolute nietigheid). Nietigheid wegens benadeling vereist het bewijs van nadeel.
#### Afdeling 3: De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:**
* **Principe:** Rechtspersonen zijn volledig rechtsbekwaam, tenzij de wet of het doel van de rechtspersoon anders bepaalt.
* **Uitzonderingen:** Vloeien voort uit de aard van de rechtspersoon (geen familierechten), de wet (bv. beperkingen op het bezit van onroerende goederen voor VZW's) of het doel (specialiteitsbeginsel: wettelijke en statutaire specialiteit).
* **Handelingsbekwaamheid:** Rechtspersonen treden op via hun organen (bestuurders, algemene vergadering). Interne beperkingen op de bevoegdheid van organen zijn niet tegenwerpelijk aan derden te goeder trouw.
### Hoofdstuk 3: Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn wilsverklaringen die rechtsgevolgen beogen.
#### Afdeling 1: Inleiding
* **Materiële handelingen:** Leiden tot rechtsgevolgen maar zijn geen rechtshandelingen (bv. werken, slapen).
* **Niet-geoorloofde handelingen (Onrechtmatige daden):** Veroorzaken schade en leiden tot aansprakelijkheid.
* **Geoorloofde handelingen (Oneigenlijke contracten/Rechtsfeiten):** Geen wilsverklaringen gericht op rechtsgevolgen, maar leiden er wel toe (bv. zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
#### Geldigheidsvereisten voor rechtshandelingen (cumulatief)
* **Handelingsbekwaamheid** van de partijen.
* **Toestemming:** Vrije en bewuste instemming, beantwoordend aan de werkelijke wil (wilsleer), tenzij de vertrouwensleer van toepassing is. Wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden) kunnen leiden tot nietigverklaring.
* **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De inhoud van de rechtshandeling moet duidelijk zijn en wettelijk toegelaten.
* **Geoorloofde oorzaak:** De drijfveer of het nut van de rechtshandeling moet wettelijk toegelaten zijn.
* **Conformiteit met dwingend recht:** De rechtshandeling mag niet in strijd zijn met dwingende rechtsregels.
#### Nietigheid van rechtshandelingen
* Een nietige rechtshandeling is een rechtshandeling die nietig is verklaard omdat ze niet aan de geldigheidsvereisten voldeed. De nietigheid moet gevorderd worden.
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt ex tunc (retroactief) en ex nunc (voor de toekomst), met als gevolg wederkerige restitutieplicht. Voor handelingsonbekwamen geldt een gunstregeling qua restitutie. Tegenover derden kan de nietigheid problematisch zijn, tenzij de wet hierin voorziet (bv. bescherming van derden te goeder trouw).
* **Onderscheid tussen relatieve en absolute nietigheid:**
* **Relatieve nietigheid:** Beschermt een particulier belang (bv. handelingsonbekwaamheid, wilsgebreken) en kan enkel door de beschermde partij worden ingeroepen. Is vatbaar voor bevestiging.
* **Absolute nietigheid:** Beschermt het algemeen belang of de openbare orde (bv. strijdigheid met dwingend recht, ongeldig voorwerp, ongeldige oorzaak) en kan door iedereen (inclusief de rechter ambtshalve) worden ingeroepen. Is niet vatbaar voor bevestiging.
#### Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen aan derden
* **Beginsel van de relativiteit van rechtshandelingen:** Contracten scheppen enkel verbintenissen tussen partijen.
* **Uitzonderingen:** Wettelijk bepaalde gevallen zoals de rechtstreekse vordering, het derdenbeding en de sterkmaking.
* **Relativering:** Het bestaan van de rechtshandeling kan zich als feit opdringen aan derden (bv. publiciteitsvoorschriften), die te goeder trouw moeten handelen en subjectieve rechten moeten respecteren.
#### Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
* **Maatschappelijke functie:** Maakt het mogelijk dat personen die handelingsonbekwaam zijn of niet fysiek aanwezig kunnen zijn, toch rechten en plichten kunnen uitoefenen via een vertegenwoordiger.
* **Soorten vertegenwoordiging:**
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** Optreden in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** Optreden in eigen naam, maar voor rekening van de vertegenwoordigde.
* **Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid:**
* **Rechtshandeling (Conventionele vertegenwoordiging):** Volmacht, lastgeving.
* **Gerechtelijke beslissing (Georganiseerde vertegenwoordiging):** Machtiging van de rechter.
* **De wet (Wettelijke vertegenwoordiging):** Ouders voor minderjarigen, voogden, bewindvoerders.
* **Organieke vertegenwoordiging:** Organen van rechtspersonen treden op namens de rechtspersoon.
* **Toerekening van rechtsgevolgen:** Binnen de perken van de bevoegdheid worden de rechtsgevolgen toegerekend aan de vertegenwoordigde. Buiten de perken is de vertegenwoordiger zelf aansprakelijk, tenzij de vertegenwoordigde de rechtshandeling bekrachtigt of de schijn van bevoegdheid aan de vertegenwoordigde kan worden toegerekend (schijnvertegenwoordiging).
#### Vorm van rechtshandelingen
* **Beginsel van consensualisme vs. formalisme:** Rechtshandelingen zijn in principe vormvrij (consensualisme), tenzij de wet een bepaalde vorm voorschrijft voor de geldigheid (formalisme).
* **Soorten wilsuiting:** Uitdrukkelijk (directe wilsuiting) of stilzwijgend (afgeleid uit gedrag).
* **Soorten vormen:** Akten (authentiek of onderhands), maar ook kennisgeving, betekening, registratie, publicatie etc.
* **Functie van de vorm:** Geldigheid, bewijslevering, tegenwerpelijkheid aan derden, bescherming van consumenten.
#### Soorten rechtshandelingen
* **Naar het aantal betrokken personen:** Eenzijdig (wil van één persoon, bv. testament) of meerzijdig (wilsovereenstemming van meerdere personen, bv. contracten).
* **Naar de invloed op subjectieve rechten:** Constitutief (schept een nieuw recht), uitdovend (doet een bestaand recht teniet), overdragend (brengt de overdracht van een recht mee), declaratief (bevestigt een recht).
* **Consensuele, formele en zakelijke rechtshandelingen:** Consensus (wilsovereenstemming), formalisme (vormvereiste voor geldigheid), zakelijk (overhandiging van een voorwerp is noodzakelijk).
* **Toetreding tot juridische instellingen versus open rechtshandelingen:** Gesloten (wetgever bepaalt inhoud, bv. huwelijk) versus open (partijen bepalen inhoud, bv. contracten). Toetredingscontracten (bv. vervoercontracten) zijn vooraf opgesteld door één partij.
* **Naar de invloed op het vermogen:** Daden van bewaring (instandhouding), gebruik of genot (aanwending volgens bestemming), beheer (verzekeren van normale vruchtdraging) en beschikking (wijzigen samenstelling vermogen).
### Hoofdstuk 4: Aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid regelt de verplichting tot schadevergoeding.
#### Afdeling 1: Begrip en situering
* **Principe:** Wie schade lijdt, moet deze in beginsel zelf dragen.
* **Spreiding van schadelast:** Verzekeringen en schadefondsen spelen een rol.
* **Hercodificatie in Boek 6 BW:** Nieuwe bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid treden in werking vanaf 1 januari 2025.
* **Doelstellingen:** Codificatie, opvulling van leemtes, modernisering.
#### Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk bij overtreding van een norm met strafsanctie, ongeacht schade; burgerrechtelijk bij schade aan een andere burger.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractueel bij wanprestatie, buitencontractueel bij elke andere vorm van schadeverwekkende gedraging.
* **Samenloopverbod (oud recht):** In beginsel verboden om tussen contractspartijen buitencontractueel te vorderen, tenzij de fout en schade vreemd waren aan de contractuele uitvoering.
* **Afschaffing samenloopverbod (Boek 6 BW):** De benadeelde heeft een keuzerecht tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, met uitzondering van bepaalde verweermiddelen.
* **Enkelvoudige vs. Samengestelde aansprakelijkheid:** Enkelvoudig voor eigen daad; samengesteld voor andermans daad (ouders, aanstellers, onderwijzers) of voor zaken/dieren (risicoaansprakelijkheid).
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist schuld (fout + toerekenbaarheid); objectieve aansprakelijkheid is foutloos.
#### Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist bewijs van schade, schuld (fout + toerekenbaarheid) en een causaal verband.
* **Fout:** Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging (overtreding van wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm - bonus pater familias).
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Noodzakelijk bewustzijn om een fout te beseffen. Kinderen onder 12 jaar en geestesgestoorden zijn in principe niet toerekeningsvatbaar.
* **Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout:** Overmacht, onoverwinnelijke dwaling, fysieke/psychische dwang, noodtoestand, wettig bevel, wettige verdediging, toestemming van de benadeelde.
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:** De persoon die gezag uitoefent (ouders, voogden, aanstellers) is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de personen onder hun gezag, vaak op basis van een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht of op basis van risicoaansprakelijkheid.
* **Objectieve aansprakelijkheid:**
* **Schuldloze aansprakelijkheid voor eigen niet-toerekenbaar gedrag:** Billijkheidsregeling voor personen met een geestesstoornis.
* **Aansprakelijkheid voor eigen (niet)rechtmatige daden:** Toegelaten inbreuken op zakelijke rechten (onteigening, burenhinder), rechtmatige overheidsdaden, bepaalde gevaarlijke activiteiten.
* **Risicoaansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid zonder fout voor schade veroorzaakt door dieren, gebrekkige zaken, minderjarigen onder 16 jaar (risicoaansprakelijkheid van de titularis van het gezag), aangestelden (risicoaansprakelijkheid van de aansteller) en bestuursorganen van rechtspersonen.
#### Oorzakelijk verband
* Vereist een verband tussen de fout en de schade.
* **Equivalentieleer:** Elk feit dat een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, wordt als oorzaak beschouwd.
* **Correcties:** Reële feitelijke causaliteit (indien een ander feit de schade ook had kunnen veroorzaken) en juridische causaliteit (indien het verband tussen feit en schade kennelijk onredelijk is).
* **Samenloop van oorzaken:** Meerdere daders of verschillende fouten leiden tot hoofdelijke (in solidum) aansprakelijkheid. De fout van het slachtoffer kan de aansprakelijkheid verminderen (tenzij het slachtoffer minderjarig is onder 12 jaar of de fout opzettelijk was).
* **Regresvorderingen:** De medeaansprakelijke die de schade vergoedt, kan regres uitoefenen op medeplichtigen.
#### Schade
* **Definitie:** Economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang.
* **Vergoedbare schade:** Zekere schade (actueel of toekomstig) die een rechtmatig en persoonlijk belang raakt.
* **Patrimoniale schade:** Economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering).
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (pijn, leed, psychische aandoeningen), ook voor rechtspersonen indien verenigbaar met hun aard.
* **Schade bij terugslag:** Eigen schade die een persoon lijdt ten gevolge van schade aan een ander waarmee hij een juridische of genegenheidsband heeft.
#### Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Integrale schadeloosstelling:** Herstel in natura of schadevergoeding, eventueel gelijktijdig.
* **Doelstellingen:** Plaatsen van de benadeelde in de toestand waarin hij zich zou bevonden hebben zonder het schadeverwekkende feit (patrimoniaal) of toekennen van een billijke vergoeding (extrapatrimoniaal).
* **Wijzen van schadeloosstelling:** Herstel in natura en/of schadevergoeding.
* **Dwangsoms:** Een financiële prikkel om de nakoming van een verbintenis te verzekeren.
### Hoofdstuk 5: Rechtsmisbruik
De uitoefening van subjectieve rechten kan beperkt worden door wettelijke bepalingen, de zorgvuldigheidsnorm en het beginsel van rechtsmisbruik.
* **Rechtsmisbruik:** De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat, met als doel schade te berokkenen aan een ander of het recht aan te wenden in strijd met het doel waarvoor het is ingesteld.
* **Sanctie:** Matiging van het recht tot zijn normale uitoefening of schadevergoeding.
### Hoofdstuk 6: Subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen.
#### Indeling van subjectieve rechten
* **Naar rechtsobject:**
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Politieke rechten (deelname staatsgezag) vs. Burgerlijke rechten (private rechtsbetrekkingen).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Patrimoniale rechten (op geld waardeerbaar, vermogen) vs. Extrapatrimoniale rechten (niet op geld waardeerbaar, onvervreemdbaar, bv. persoonlijkheidsrechten, familierechten).
* **Patrimoniale rechten:**
* **Goederen:** Zaken (lichamelijk en onlichamelijk) en vermogensrechten. Dieren hebben een gemengd statuut.
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed (eigendomsrecht, mede-eigendom, zakelijke gebruiksrechten, zakelijke zekerheden). Numerus clausus-beginsel.
* **Vorderingsrechten:** Recht op een prestatie van een ander.
* **Intellectuele rechten:** Tijdelijk en exclusief exploitatierecht op creaties van de menselijke geest (auteursrecht, octrooi, merken).
* **Extrapatrimoniale rechten:**
* **Persoonlijkheidsrechten:** Rechten op fysieke, psychische en morele integriteit (recht op naam, afbeelding, privacy).
* **Familierechten:** Rechten in familiaal verband (huwelijk, afstamming).
### Hoofdstuk 7: Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling beoogt te voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen.
* **Internationaal kader:** Verdragen en actieplannen zoals Agenda 21 en de SDG's.
* **Federaal juridisch kader:** Artikel 7bis Grondwet, federale plannen en rapporten inzake duurzame ontwikkeling, de rol van het Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (FIDO) en de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO). Er is een verplichting tot regelgevingsimpactanalyse (RIA) met oog op duurzame ontwikkeling.
* **Vlaams juridisch kader:** Decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling, de Vlaamse strategie "Visie 2050" en "Vizier 2030".
* **Klimaatzaak:** Voorbeelden van rechtszaken waarin organisaties en burgers overheden aanklagen wegens onvoldoende klimaatbeleid, met succes in Nederland en België.
* **Duurzaamheid aan de UGent en in rechtenopleiding:** DO is een basisbegrip en raakvlak voor elke rechtstak.
## Deel III. De professionele actoren in het recht
### Hoofdstuk 1: De magistraat
Magistraten beslechten geschillen, spreken straffen uit en hebben een verzoeningsopdracht. Ze oefenen de rechterlijke macht uit namens de Natie, zijn voor het leven benoemd en hun wedde is bij wet vastgesteld.
* **Soorten magistraten:** Rechters (zittend) en parketmagistraten (staand, bv. Openbaar Ministerie).
* **Toegang tot het beroep:** Via een vergelijkend examen, gerechtelijke stage en benoeming door de Koning na voordracht door de Hoge Raad voor de Justitie.
### Hoofdstuk 2: Het gerechtspersoneel
Gerechtspersoneel ondersteunt de magistraten en de werking van de rechtbanken.
* **De griffier:** Staat de rechter bij, beheert de griffie, bereidt vonnissen voor en informeert partijen.
* **De referendaris:** Bereidt het werk van de rechters voor en ondersteunt hen op juridisch vlak.
* **De parketjurist:** Assisteert magistraten van het Openbaar Ministerie bij strafzaken.
### Hoofdstuk 3: De advocaat
Advocaten adviseren, bijstaan en vertegenwoordigen cliënten. Het is een vrij beroep met een specifieke deontologie.
* **Toegang tot het beroep:** Vereist een baliestage van drie jaar, met een bekwaamheidsattest (BUBA).
* **Organisatie:** Verbonden aan een balie. Er zijn speciale categorieën zoals advocaten bij het Hof van Cassatie.
### Hoofdstuk 4: De gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarders zijn ministeriële ambtenaren die instaan voor de betekening van exploten, de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken en beslaglegging.
* **Taken:** Dagvaardingen betekenen, gedinginleidende stukken kenbaar maken, beslag leggen.
* **Voorwaarden:** Mondelinge en schriftelijke examens, stage, minstens vijf jaar kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Ze zijn persoonlijk professioneel verantwoordelijk en verplicht verzekerd.
### Hoofdstuk 5: De notaris
Notarissen zijn openbare ambtenaren die authentieke akten verlijden, de belangen van alle partijen behartigen en juridisch advies verstrekken.
* **Taken:** Verlijden van authentieke akten, genereren van uitvoerbare kracht aan overeenkomsten.
* **Voorwaarden:** Masterdiploma rechten, stage, vergelijkend examen, en het inkopen van een notariskantoor. Ze zijn onderworpen aan specifieke deontologie en tuchtrecht.
### Hoofdstuk 6: De bedrijfsjurist
Bedrijfsjuristen begeleiden ondernemingen op juridisch vlak en verlenen advies.
* **Functie:** Werkt meestal in dienstverband, maar kan ook zelfstandig meerdere bedrijven adviseren.
* **Titel:** Beschermde titel, enkel voor leden van het Instituut.
### Hoofdstuk 7: De overheidsjurist
Overheidsjuristen werken bij de overheid, hetzij statutair (ambtenaar), hetzij contractueel (werknemer).
* **Takenpakket:** Afhankelijk van de werkomgeving.
* **Niveau:** Steeds niveau A.
### Hoofdstuk 8: De jurist in Academia
Academische juristen zijn verbonden aan een rechtsfaculteit van een universiteit en dragen bij aan onderwijs en onderzoek.
* **Functies:** ZAP (zelfstandig academisch personeel), AAP (assisterend academisch personeel), ATP (assisterend technisch personeel), WP (wetenschappelijk personeel).
* **Carrière:** Traject van docent tot gewoon hoogleraar, met mandaten en onderzoeksmogelijkheden.
## Deel IV. Kennismaking met het Burgerlijk Procesrecht
Het burgerlijk procesrecht regelt de gerechtelijke organisatie, de bevoegdheid van de rechtbanken en het verloop van burgerlijke procedures.
### Hoofdstuk 1: Inleiding
Burgerlijk procesrecht regelt geschillen tussen burgers, zoals onbetaalde facturen, burenruzies of contractuele geschillen. Het is essentieel omdat eigenrichting verboden is en men voor de bescherming van rechten beroep moet doen op de overheid (rechter).
### Hoofdstuk 2: Bronnen van Burgerlijk Procesrecht
* **Grondwet:** Bepaalt de organisatie van de rechterlijke macht, de rechtsmacht van de rechtbanken, de openbaarheid van terechtzittingen, de motiveringsverplichting van uitspraken, de onafhankelijkheid van de rechter en het openbaar ministerie, de benoeming van magistraten en de vaststelling van hun wedde.
* **Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.):** Bevat de belangrijkste procedureregels.
* **Bijzondere wetgeving:** Procesrechtelijke bepalingen in specifieke wetten (bv. Taalwet Gerechtszaken, WER).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele, vaak ongeschreven normen die de behoorlijke procesvoering waarborgen.
* **Rechtspraak:** Hoewel geen bindende precedentenwerking, heeft rechtspraak (vooral van hogere rechtbanken) een groot feitelijk gezag en draagt bij aan rechtsvorming.
* **Rechtsleer:** Publieke opinie van juristen die bijdraagt aan rechtsvinding en rechtsontwikkeling.
* **Internationaal en supranationaal recht:** Europese en internationale normen (EVRM, EU-recht) hebben doorwerking in het Belgische recht.
* **Gebruiken:** Lokale gewoonten die de rechtsontwikkeling kunnen beïnvloeden.
### Hoofdstuk 3: Beginselen van Behoorlijke Procesvoering
Deze beginselen, deels vastgelegd in de Grondwet, EVRM en EU-Handvest, waarborgen een eerlijk proces.
#### Beginselen die verband houden met het recht op een eerlijk proces
* **Toegang tot de rechter:** Het recht om zich tot een rechter te wenden, zowel om op te treden als zich te verdedigen. Dit recht is niet absoluut en kan beperkingen kennen (bv. aanleggrenzen, rechtsbijstand).
* **Hoor en wederhoor:** Het recht voor partijen om hun standpunten kenbaar te maken en te reageren op de argumenten van de tegenpartij. Dit waarborgt wapengelijkheid en een billijk evenwicht tussen partijen.
* **Onpartijdigheid:** De rechter moet onbevangen en onbevooroordeeld zijn, zowel subjectief (werkelijke houding) als objectief (vermijden van schijn van partijdigheid). Procedures voor verschoning en wraking bestaan hiervoor.
* **Onafhankelijkheid:** De rechter beslist volgens eigen geweten, zonder beïnvloeding van buitenaf. Waarborgen hiervoor zijn onder meer de geobjectiveerde toegang tot het ambt, vaste benoeming, onverenigbaarheden en de vaststelling van de wedde bij wet.
* **Motiveringsverplichting:** Rechterlijke uitspraken moeten gemotiveerd zijn om willekeur te vermijden en inzicht te geven in het besluitvormingsproces.
* **Redelijke termijn:** Het geschil moet binnen een redelijke termijn worden beslecht, waarbij de complexiteit van de zaak en de rechten van partijen in acht worden genomen.
#### Beschikkingsbeginsel – Partijautonomie
* **Accusatoir vs. Inquisitoir proces:** Accusatoir (partijen initiëren en bepalen grenzen) versus inquisitoir (rechter neemt actieve rol).
* **Begripsomschrijving:** Partijen bepalen het voorwerp, de oorzaak en de procespartijen van het geding.
* **Wie wordt partij in het geding:** Het slachtoffer bepaalt wie hij dagvaardt, inclusief verzekeraars of mutualiteiten (via de Riziv-wet).
* **Waarover wordt geprocedeerd:** Het slachtoffer bepaalt het voorwerp (het beoogde resultaat), de oorzaak (de feitelijke en juridische onderbouwing) en de rechtsgrond (wettelijke basis).
* **Taak van de rechter:** De rechter moet het geschil beslechten volgens de rechtsregels, de feiten juridisch kwalificeren en de rechtsgronden ambtshalve aanvullen indien geboden. Hij mag echter geen nieuwe betwistingen oproepen en moet de rechten van verdediging respecteren.
### Hoofdstuk 4: Gerechtelijke Organisatie
Het Belgische rechtssysteem kent een complexe gerechtelijke organisatie, zowel territoriaal als materieel, met verschillende niveaus van rechtspraak en procedures.
* **Organisatie op basis van materie en territorium:** Onderscheid tussen de rechterlijke macht in organieke zin (verticale lijnen) en uitzonderlijke gerechten (Grondwettelijk Hof, RvS).
* **Rechtbanken:** Vrederechter (kantons, algemene bevoegdheid tot EUR 5.000, bijzondere bevoegdheden m.b.t. onroerende goederen, voogdij, etc.), Politierechtbank (arrondissement, exclusief voor verkeersongevallen en verkeersmisdrijven), Rechtbank van eerste aanleg (arrondissement, met burgerlijke, familie- en jeugdrechtbank, correctionele en strafuitvoeringsrechtbank), Beslagrechter, Arbeidsrechtbank, Ondernemingsrechtbank, Arrondissementsrechtbank (bevoegdheidsconflicten).
* **Hoven:** Hof van Beroep (hoger beroep tegen vonnissen in eerste aanleg), Arbeidshof (hoger beroep tegen uitspraken arbeidsrechtbank), Hof van Cassatie (controle op correcte toepassing van het recht).
* **Andere instanties:** Openbaar Ministerie, Hoge Raad voor de Justitie, Instituut voor Gerechtelijk Opleiding (IGO), Adviesraad van de Magistratuur.
### Hoofdstuk 5: Rechtspleging
Rechtspleging regelt het verloop van een gerechtelijke procedure.
#### Voorwaarden voor rechtsvordering
* Juridische persoonlijkheid (bestaan als rechtssubject).
* Handelingsbekwaamheid.
* Belang (materieel of moreel voordeel, ook toekomstig belang is mogelijk - actio ad futurum).
* Hoedanigheid (verband tussen vorderaar en recht).
#### Soorten vorderingen
* **Inleidende of hoofdvordering:** Opent het geding.
* **Tussenvorderingen:** Uitbreiding, wijziging of aanvulling van de hoofdvordering; tegenvordering; tussenkomst; nieuwe procesverhouding.
#### Verloop van een burgerlijke procedure
1. **Inleiding van de vordering:** Via dagvaarding (gerechtsdeurwaardersexploot) of verzoekschrift op tegenspraak. Vrijwillige verschijning via gezamenlijk verzoekschrift is ook mogelijk.
2. **In staat stellen van de zaak:** Partijen wisselen conclusies en bewijsstukken uit. Er kan sprake zijn van minnelijke of gerechtelijke instaatstelling.
3. **Rechtsdag:** Mondelinge behandeling of schriftelijke behandeling.
4. **Beraad en uitspraak:** De rechter beraadslaagt en velt een vonnis of arrest. Het Openbaar Ministerie kan een advies geven.
#### Rechtsmiddelen
* **Algemeen principe:** Een rechterlijke beslissing is niet definitief en kan worden vernietigd of hervormd via rechtsmiddelen.
* **Gewone rechtsmiddelen:** Verzet (tegen verstekvonnis) en hoger beroep (tegen vonnis op tegenspraak).
* **Buitengewone rechtsmiddelen:** Cassatievoorziening, derdenverzet, herroeping van gewijsde, verhaal op de rechter, intrekking.
* **Toepassing op casus:** De keuze van het rechtsmiddel hangt af van de waarde van de vordering, de aard van de uitspraak (verstek of tegenspraak) en de termijnen.
#### Gedwongen tenuitvoerlegging
* **Rechtsherstel:** Partijen hebben de keuze tussen verschillende herstelmogelijkheden (bv. herstelling, vervanging, prijsvermindering, ontbinding, schadevergoeding).
* **Reële executie:** Directe uitvoering in natura.
* **Verhaalsexecutie:** Gedwongen verkoop van goederen van de schuldenaar om de schuldvordering te voldoen.
* **Dwangsom:** Een financiële prikkel voor de nakoming van een verbintenis.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis dat nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel.
### Hoofdstuk 5: Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn instrumenten om rechterlijke beslissingen te vernietigen of te hervormen.
* **Gewone rechtsmiddelen:** Verzet en hoger beroep.
* **Buitengewone rechtsmiddelen:** Cassatie, derdenverzet, herroeping van gewijsde, verhaal op de rechter, intrekking.
* **Termijnen:** De termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen zijn strikt.
* **Toepassing op casus:** De keuze van het rechtsmiddel hangt af van de waarde van de vordering en de aard van de uitspraak.
### Hoofdstuk 6: Gedwongen Tenuitvoerlegging
Gedwongen tenuitvoerlegging regelt hoe rechterlijke uitspraken worden afgedwongen wanneer de schuldenaar vrijwillig niet nakomt.
* **Reële executie:** Uitvoering in natura, waarbij de schuldeiser in de oorspronkelijke toestand wordt gebracht. Kan problematisch zijn wanneer medewerking van de schuldenaar vereist is.
* **Verhaalsexecutie:** Gedwongen verkoop van goederen van de schuldenaar om de schuldvordering te voldoen. Dit gebeurt via beslag, verkoop en verdeling van de opbrengst onder de schuldeisers, met respect voor voorrechten en zekerheden.
* **Dwangsom:** Een financiële prikkel die de schuldenaar aanzet tot nakoming, en die de schuldeiser toekomt als financiële vergoeding.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis dat nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel, tenzij de rechter dit verbiedt.
## Slotwoord
Het recht is een complex en dynamisch systeem, waarin een jurist een cruciale rol speelt bij de interpretatie, toepassing en handhaving ervan. Een grondige kennis van de basisbegrippen, procedures en actoren is essentieel voor een succesvolle juridische praktijk. "Quod erat demonstrandum."
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Objectief recht | Het recht als een geheel van gedragsregels, gekenmerkt door zijn tijdgebondenheid en maatschappelijke context. |
| Subjectief recht | Een door het recht bekrachtigde aanspraak of bevoegdheid die een rechtssubject kan uitoefenen op zaken of jegens personen om zijn doelen te bereiken. |
| Publiekrecht | Het recht dat de organisatie en het functioneren van de overheid regelt, alsook de verticale rechtsverhoudingen tussen overheden en burgers. |
| Privaatrecht | Het recht dat de horizontale rechtsverhoudingen tussen burgers onderling regelt. |
| Materieel recht | De rechtsregels die de inhoud van gedragsregels bepalen en welke rechten en plichten met zich meebrengen voor rechtssubjecten. |
| Formeel recht | De rechtsregels die betrekking hebben op de handhaving van het materieel recht, in het bijzonder wanneer gedragsregels worden miskend en subjectieve rechten afgedwongen moeten worden. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan een rechtsregel gevolgen verbindt, zonder dat dit noodzakelijkerwijs een menselijke wilsverklaring is. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, met de bedoeling deze rechtsgevolgen te bewerkstelligen. |
| Rechtsgevolg | De uitkomst die het recht koppelt aan feiten die voldoen aan de voorwaarden die in een rechtsnorm zijn vastgelegd. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan partijen geldig kunnen afwijken door zelf een andere regeling te bedingen; ook wel suppletief recht genoemd. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan men niet mag afwijken; men dient zich verplicht aan alle regels te houden, ook wel imperatief recht genoemd. |
| Rechtszekerheid | Een doelstelling van rechtsregels die voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie nastreeft om een stabiele rechtsorde te garanderen. |
| Rechtvaardigheid | Een doelstelling van rechtsregels die afhankelijk is van maatschappelijke en filosofische opvattingen, en die tot op zekere hoogte met plaats en tijd verandert. |
| Doeltreffendheid | Een doelstelling van rechtsregels die beoogt te meten of een wet het beoogde doel bereikt, afhankelijk van de opname van niet-juridische gegevens in juridische normen. |
| Rechtssubject | Degene voor wie de rechtsnormen gevolgen hebben. |
| Juridische persoonlijkheid | Het geheel van rechten en plichten dat een rechtssubject bezit. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; de passieve component van het bekwaamheidsbegrip. |
| Feitelijke bekwaamheid | De feitelijke mogelijkheid die een persoon bezit om een bepaalde daad te stellen. |
| Rechtspersoon | Een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten. |
| Specialiteitsbeginsel | Het principe dat een rechtspersoon slechts genotsbekwaam is binnen de activiteitensfeer die haar door haar doel is toegewezen. |
| Wilsleer | De leer die stelt dat een rechtshandeling geldig is indien deze beantwoordt aan de werkelijke wil van de partij die haar stelt. |
| Vertrouwensleer (Schijnleer) | De leer die een correctie biedt op de wilsleer, waarbij een ongeldige wilsverklaring toch geldig kan zijn indien bij de wederpartij redelijkerwijs het vertrouwen werd gewekt dat de verklaring welgemeend was. |
| Wilsgebreken | Ongeldige wilsvorming door dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden, die tot nietigverklaring van een rechtshandeling kunnen leiden. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element dat een partij ertoe bracht een rechtshandeling te sluiten. |
| Bedrog | Een opzettelijk opgewekte dwaling door een kunstgreep van de wederpartij. |
| Geweld | Onrechtmatige dwang die doet vrezen voor een aantasting van fysieke, morele integriteit of vermogen. |
| Misbruik van omstandigheden | Het benutten van de zwakke positie van een andere partij, wat leidt tot een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties. |
| Voorwerp | Het onderwerp of de inhoud van een rechtshandeling; moet bepaalbaar en geoorloofd zijn. |
| Oorzaak | De drijfveer of het nut dat een rechtssubject beweegt tot het stellen van een rechtshandeling; moet geoorloofd zijn. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming, ongeacht de wijze van uiting, volstaat voor de totstandkoming van een rechtshandeling (vormvrijheid). |
| Formalisme | Het vereiste dat bepaalde vormen moeten worden nageleefd voor de geldigheid van een rechtshandeling. |
| Authentieke akte | Een geschrift, opgesteld in wettelijke vorm voor een bevoegde ambtenaar, dat een bijzondere bewijswaarde heeft. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat rechtsgevolgen beoogt en door partijen is ondertekend, zonder tussenkomst van een openbare ambtenaar. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat, met als doel schade toe te brengen aan anderen. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op zaken of jegens personen. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een goed, zonder tussenkomst van een ander persoon. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat recht geeft op een prestatie van een andere persoon. |
| Intellectueel recht | Een tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een originele creatie van de menselijke geest. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die is veroorzaakt door een foutieve gedraging of een risicofactor. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid gebaseerd op een fout of toerekenbare nalatigheid. |
| Objectieve aansprakelijkheid (Foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder noodzakelijkerwijs een fout te vereisen, vaak gebaseerd op een risicofactor. |
| Overmacht | Een externe onmogelijkheid die de uitvoering van een verbintenis verhindert, en die de aansprakelijkheid kan uitsluiten. |
| Toerekeningsvatbaarheid | De geestesvermogens die een persoon bezit om het schadeverwekkende karakter van zijn daden te beseffen en zich daarvoor verantwoordelijk te voelen. |
| Equivalentieleer | De leer die bepaalt dat een oorzakelijk verband bestaat indien de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout (conditio sine qua non). |
| Juridische causaliteit | De correctie op de equivalentieleer die een oorzakelijk verband uitsluit indien het verband tussen feit en schade kennelijk onredelijk is. |
| Rechtspleging | Het geheel van regels en procedures dat van toepassing is op het voeren van een civielrechtelijk proces. |
| Beschikkingsbeginsel (Partijautonomie) | Het principe dat partijen zelf de grenzen van het geding bepalen en het initiatief nemen voor het aanbrengen van de zaak en het bewijsmateriaal. |
| Dagvaarding | Een exploot van een gerechtsdeurwaarder waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. |
| Verzoekschrift op tegenspraak | Een alternatieve procedure tot dagvaarding, waarbij partijen bij de griffie een verzoek indienen en de wederpartij per gerechtsbrief wordt verwittigd. |
| Verstek | Het niet verschijnen van een partij voor de rechtbank. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarbij een zaak opnieuw wordt beoordeeld door een hogere rechter. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat openstaat voor een partij die verstek heeft laten gaan, om de zaak opnieuw voor te leggen aan dezelfde rechtbank. |
| Executierecht | Het recht dat regelt hoe rechterlijke uitspraken gedwongen kunnen worden ten uitvoer gelegd. |
| Reële executie | De uitvoering in natura, waarbij de schuldeiser in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd bij vrijwillige nakoming. |
| Verhaalsexecutie | De gedwongen tenuitvoerlegging waarbij (een deel van) het vermogen van de schuldenaar wordt uitgewonnen om de schuldvordering te voldoen. |
| Dwangsom | Een financiële prikkel om de nakoming van een verbintenis te verzekeren, in de vorm van een bijkomende veroordeling. |
| Tussenvordering | Een vordering die in de loop van een geding wordt ingesteld door een reeds bij het geding betrokken partij. |
| Tussenkomst | Een vordering die een derde partij betrekt in een reeds lopende procedure. |
| Vrijwaring | De vordering waarbij een partij een derde oproept om de gevolgen te dragen van een eventuele veroordeling tegen de oproepende partij. |
| Rechtsmiddel | Een instrument waarmee een rechterlijke beslissing kan worden vernietigd of hervormd. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht, bestaande uit rechters (zittend) en parketmagistraten (staand). |
| Griffier | Een gerechtelijk ambtenaar die de rechter bijstaat in zijn ambt en zorg draagt voor het beheer van de griffie. |
| Referendaris | Een juridisch medewerker die rechters bijstaat met juridisch onderzoek en voorbereiding van dossiers. |
| Parketjurist | Een juridisch medewerker die de magistraten van het Openbaar Ministerie bijstaat in strafrechtelijke zaken. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die partijen adviseert, bijstaat en vertegenwoordigt in juridische geschillen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die instaat voor de betekening van exploten, de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken en de beslaglegging. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is voor het verlijden van authentieke akten en waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Bedrijfsjurist | Een jurist die een onderneming juridisch begeleidt en adviseert. |
| Overheidsjurist | Een jurist die werkzaam is bij de overheid, hetzij als ambtenaar (statutair) hetzij als werknemer (contractueel). |
| Jurist in Academia | Een jurist die verbonden is aan een rechtsfaculteit van een universiteit, betrokken bij onderwijs en onderzoek. |
| Duurzame ontwikkeling | Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen om in hun behoeften te voorzien. |
| SDG's (Sustainable Development Goals) | De 17 duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, gericht op het bevorderen van een duurzame toekomst. |
| RIA (Regelgevingsimpactanalyse) | Een analyse van de potentiële gevolgen van voorontwerpen van wetten en ontwerpen van koninklijke besluiten op de economie, het leefmilieu, de sociale aspecten en de overheidsdiensten. |
Cover
Basisbegrippen van recht SAMENVATTING.docx
Summary
Het recht vormt de ruggengraat van onze samenleving, door gedragsregels te stellen en een kader te bieden voor de ordening en het functioneren ervan. Dit studieboek verkent de fundamentele begrippen en structuren die de basis vormen van ons rechtssysteem.
## De definitie en elementen van het recht
Het recht kan worden gedefinieerd als een complex geheel van gedragsregels, opgelegd door de maatschappij, met als fundamenteel doel de kwalitatieve ordening van diezelfde maatschappij. Dit omvat bevelen of verboden die variëren in intensiteit en niet altijd op iedereen van toepassing zijn. Soms zijn ze afhankelijk van individuele keuzes, zoals trouwen of kopen, terwijl andere regels, zoals die in het strafrecht, universeel van toepassing zijn.
### Gedragsregels: bevelen en verboden
De kern van het recht bestaat uit bevelen en verboden. Bevelen verplichten tot een bepaalde handeling (bv. het verlenen van hulp aan een echtgenoot), terwijl verboden een bepaalde handeling ontmoedigen (bv. door het rood rijden).
### Dwingende of aanvullende regels
Een cruciaal onderscheid binnen het recht is dat tussen dwingende en aanvullende regels.
* **Aanvullend recht:** Deze regels gelden enkel wanneer partijen geen afwijkende regeling hebben bedongen. De wet reguleert de rechtsverhouding, maar partijen kunnen hiervan geldig afwijken. Voorbeelden zijn te vinden in het goederenrecht, verbintenissenrecht en buitencontractuele aansprakelijkheid.
* **Dwingend recht:** Van deze regels mag men niet afwijken. Artikel 1.3, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) benadrukt dit verbod op afwijking.
* **Openbare orde:** Dit zijn regels die nog een stap verder gaan dan dwingend recht, omdat ze zo fundamenteel zijn dat ze de ordening van de maatschappij zelf raken. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het personen- en familierecht.
### Institutioneel en begripsmatig kader
Het recht voorziet in een institutioneel en begripsmatig kader voor de formulering, toepassing en afdwinging van gedragsregels. Dit kader omvat rechterlijke instanties waar men terechtkan bij schending van rechten.
### Opgelegd door de maatschappij
De gedragsregels van het recht worden opgelegd door de maatschappij, door middel van wetgevende organen die op verschillende niveaus opereren (bv. gemeenteraad, parlement). Dit onderscheidt juridische regels van morele, religieuze of sociale gedragsregels, die hun gelding niet ontlenen aan de wil van de maatschappij. In minder ontwikkelde rechtsstelsels blijkt de wil uit gewoonte, terwijl in sterkere stelsels bijzondere wetgevende organen worden belast met de rechtsregelformulering.
### Doel: kwalitatieve ordening van de maatschappij
Het uiteindelijke doel van het recht is de kwalitatieve ordening van de maatschappij. Dit vereist een evenwicht tussen conflicterende belangen, door beperkingen op te leggen aan de vrijheid ten gunste van het algemeen belang. Politieke, administratieve en gerechtelijke instellingen zijn ontstaan om regels te maken, toe te passen en te handhaven, wat bijdraagt aan de kwaliteit van de maatschappelijke ordening.
#### Parameters van maatschappelijke ordening
De kwaliteit van de maatschappelijke ordening wordt bepaald door drie parameters:
1. **Rechtszekerheid:** Dit vereist voorspelbaarheid, vastheid en algemeenheid van de regels.
* **Voorspelbaarheid:** Burgers moeten weten welk gedrag van hen verwacht wordt. Het beginsel "niemand wordt geacht de wet niet te kennen" (`nemo censetur ignorare legem`) is hierbij cruciaal, hoewel specialisatie dit in de praktijk bemoeilijkt.
* **Vastheid:** Regels mogen niet voortdurend wijzigen, wat de voorspelbaarheid in het gedrang brengt.
* **Algemeenheid:** Regels zijn idealiter geformuleerd om van toepassing te zijn op alle of een aantal gelijkaardige gevallen, hoewel de praktijk vaak meer details kent.
2. **Onderlinge consistentie:** Rechtsregels mogen niet met elkaar in strijd zijn. Inconsistente regelgeving ontstaat vaak wanneer wijzigingen aan wetten niet volledig worden doorgevoerd.
3. **Rechtvaardigheid:** De inhoud van dit begrip is evolutief, maar een harde kern van grondrechten (bv. recht op leven) is onbetwistbaar.
4. **Doeltreffendheid:** Dit hangt af van de aangepastheid van de middelen aan de beleidsdoelstellingen en de mate waarin de wetgever juridische normen kan laten aansluiten bij niet-juridische gegevens. Wetsevaluatie is hierbij van belang, hoewel de praktische uitvoering hiervan in België nog tekortschiet.
### Handhaving door maatschappelijk gezag
Rechtsregels worden gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag. De uitvoerende macht zorgt voor de tenuitvoerlegging van wetten, terwijl de rechterlijke macht instaat voor de sanctie van overtredingen. Het initiatief tot handhaving verschilt tussen publiekrecht (overheid treedt op) en privaatrecht (burger moet zelf initiatief nemen).
## Relativiteit van de benadering
Het recht wordt niet overal op dezelfde manier benaderd. Verschillende culturen en rechtssystemen hanteren diverse perspectieven:
* **Common Law-landen (bv. VK, VS):** Meer focus op concrete gevallen (cases) dan op abstracte regels.
* **Marxistische opvatting:** Recht als middel tot onderdrukking, dat in een klasseloze maatschappij verdwijnt.
* **Traditionele Afrikaanse recht:** Nadruk op overleg, sociale gedragspatronen, verzoening en overreding.
* **Verre Oosten:** Essentie van sociale gedragsregels, waarbij gerechtelijke procedures als sociaal falen werden beschouwd.
Een kritische benadering pleit voor de humaniserende functie van het recht, die menselijke zelfverwezenlijking kan bevorderen.
## Rechtstheorie
Rechtstheorie combineert algemene rechtsleer (wat is recht?) met rechtsvinding (hoe kennen we het recht?). Het recht wordt gezien als een sociale constructie, afhankelijk van maatschappij, tijd en ruimte.
## Rechtssubjecten
### Basisbegrippen
* **Objectief recht vs. Subjectieve rechten:** Objectief recht zijn de gedragsregels, terwijl subjectieve rechten juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden zijn.
* **Privaatrecht vs. Publiekrecht:** Privaatrecht regelt horizontale verhoudingen tussen burgers, publiekrecht regelt de overheid en de verhouding tussen overheid en burgers.
* **Materieel recht vs. Formeel recht:** Materieel recht gaat over de inhoud, formeel recht over de handhaving en procedure. Er bestaat geen puur materieel recht; een formeel aspect is altijd aanwezig.
### Bronnen van Belgisch Privaatrecht (art. 1.1 BW)
* **Burgerlijk Wetboek:** Zowel het oude als het nieuwe BW zijn van belang.
* **Bijzondere wetten:** Privaatrechtelijke materies die buiten het BW zijn gecodificeerd.
* **Gewoonte:** Bestendig gebruik met bindend karakter, ondersteund door algemene overtuiging.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Principes zoals het verbod van rechtsmisbruik.
### Vervaging van klassieke onderscheiden
De grenzen tussen privaat/publiek en materieel/formeel recht vervagen door internationale en Europese invloeden, en door de overheid die steeds vaker ingrijpt in private verhoudingen.
### Begrippen
* **Rechtssubject:** Een "persoon" (natuurlijk of rechtspersoon) die drager is van rechten en plichten.
* **Rechtsfeit:** Een feit waaraan het recht gevolgen koppelt.
* **Rechtshandeling:** Een wilsverklaring die rechtsgevolgen beoogt.
### Juridische persoonlijkheid
Dit omvat het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject en heeft twee facetten: de staat van de persoon en de bekwaamheid.
#### Staat van de persoon
Dit zijn de hoedanigheden die iemands rechtspositie bepalen. Het omvat de staat in de maatschappij (nationaliteit), de staat in de familie (afstamming, samenleving) en de staat als enkeling (fysieke en psychische elementen, identificerende elementen).
#### Bezit van staat
Een schijntoestand die juridisch wordt erkend, gebaseerd op feitelijk gedrag dat overeenkomt met de uitoefening van rechten en plichten verbonden aan een bepaalde status, ongeacht de juridische grondslag.
#### Bekwaamheid
1. **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke mogelijkheid om een handeling te stellen.
2. **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
3. **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.
## Soorten Rechtssubjecten
### Natuurlijke personen
Elk levend en levensvatbaar geboren mens is een rechtssubject, met uitzondering van dieren, embryo's en lijken, hoewel deze wel rechtsbescherming genieten. De juridische persoonlijkheid begint bij de levende en levensvatbare geboorte en eindigt bij de dood. Een verwekt kind geniet reeds rechten, zij het voorwaardelijk.
### Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten. Ze zijn abstracte juridische creaties en dienen ter organisatie van samenwerkingsverbanden en afscheiding van vermogens. Rechtspersonen kunnen publiekrechtelijk (opgericht door overheid) of privaatrechtelijk (vennootschappen, verenigingen, stichtingen) zijn.
#### Soorten Rechtspersonen
* **Verenigingen:** Streven een belangeloos doel na (bv. VZW).
* **Stichtingen:** Een afgescheiden vermogen voor een belangeloos doel (bv. Private Stichting, Stichting van Openbaar Nut).
* **Vennootschappen:** Gericht op het maken van winst (bv. VOF, BV, NV, CV).
#### Aansprakelijkheid van Rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen zowel beperkte als onbeperkte aansprakelijkheid hebben, afhankelijk van de opbouw en de wettelijke verplichtingen.
#### Legaliteitsbeginsel m.b.t. Rechtspersonen
Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in wettelijk voorziene gevallen.
#### Ontstaan en einde van de Rechtspersoonlijkheid
Ontstaan gebeurt bij neerlegging van de oprichtingsakte. Het einde volgt door ontbinding en vereffening.
## Bekwaamheid van Rechtssubjecten
### Soorten Bekwaamheid
* **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke mogelijkheid om een daad te stellen.
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.
### Rechtsbekwaamheid van Natuurlijke Personen
In principe is elke Belg rechtsbekwaam, met uitzonderingen voor vreemdelingen (bv. stemrecht) en zwaar strafrechtelijk veroordeelden (ontzetting uit bepaalde rechten).
### Handelingsbekwaamheid van Natuurlijke Personen
In principe is iedereen handelingsbekwaam, met algemene (bv. niet-ontvoogde minderjarigen) of gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid (bv. ontvoogde minderjarigen, beschermde meerderjarigen).
#### Sanctieregeling inzake Onbekwaamheid
Miskenning van de regels inzake rechtsbekwaamheid leidt tot absolute nietigheid, terwijl miskenning van regels inzake handelingsbekwaamheid tot relatieve nietigheid leidt. Regels van openbare orde worden met absolute nietigheid gesanctioneerd, regels van dwingend recht met relatieve nietigheid.
## Rechtshandelingen
### Inleiding
Rechtshandelingen zijn menselijke wilsverklaringen waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt. Materiële handelingen (waaronder rechtsfeiten) worden niet gesteld met de bedoeling rechtsgevolgen teweeg te brengen, maar kunnen dit wel doen.
### Geldigheid van Rechtshandelingen
Geldigheidsvereisten voor contracten omvatten vrije toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Deze vereisten moeten in overeenstemming zijn met dwingend recht en de openbare orde.
#### Geldigheidsvoorwaarden
* **Handelingsbekwaamheid:** De mogelijkheid om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen.
* **Beantwoorden aan de werkelijke wil:** Discrepanties tussen werkelijke en verklaarde wil kunnen leiden tot nietigheid.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog en geweld kunnen de wil aantasten en leiden tot nietigverklaring.
* **Misbruik van omstandigheden:** Kennelijk onevenwicht door misbruik van een zwakke positie van de wederpartij.
#### Inhoud van de Rechtshandeling
De inhoud moet geoorloofd en bepaalbaar zijn.
#### Individuele rechtvaardiging: de oorzaak
De zin en het nut van de rechtshandeling voor degene die deze stelt.
#### Wetsontduiking
Het gebruik van een andere wettekst om de letter van een voorschrift te omzeilen.
#### Conformiteit met dwingende rechtsregels
Rechtshandelingen zijn ongeldig bij strijdigheid met dwingend of openbaar recht.
### Nietigheid van Rechtshandelingen
Nietigheid treedt in werking wanneer niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan. Dit kan leiden tot relatieve nietigheid (enkel in te roepen door beschermde persoon) of absolute nietigheid (in te roepen door elke belanghebbende). De gevolgen werken *ex tunc* (retroactief) en *ex nunc* (voor de toekomst).
### Tegenwerpelijkheid van Rechtshandelingen
Het beginsel van relativiteit stelt dat rechtshandelingen enkel tussen partijen verbintenissen doen ontstaan. Uitzonderingen hierop zijn de rechtstreekse vordering en het derdenbeding. Publiciteitsvoorschriften (bv. registratie, publicatie in Staatsblad) zijn cruciaal voor de tegenwerpelijkheid aan derden.
## Aansprakelijkheid
### Begrip en Situering
Het recht regelt wie schade moet vergoeden en hoe, met het principe dat wie schade lijdt deze zelf draagt, tenzij een ander verantwoordelijk is (schuld- of objectieve aansprakelijkheid). Verzekeringen en schadefondsen spelen een rol in de spreiding van de schadelast. Boek 6 BW hercodificeert de buitencontractuele aansprakelijkheid.
### Soorten Aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke:** Strafrechtelijke aansprakelijkheid betreft overtreding van strafwetten, burgerrechtelijke aansprakelijkheid betreft de plicht tot herstel van schade aan andere burgers.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele:** Contractuele aansprakelijkheid ontstaat uit wanprestatie binnen een contract, buitencontractuele aansprakelijkheid uit elke andere vorm van schadeveroorzakend gedrag. Het Hof van Cassatie heeft lang een samenloopverbod gehandhaafd, maar boek 6 BW versoepelt dit.
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist fout, schade en causaal verband. Objectieve aansprakelijkheid (risicoaansprakelijkheid) legt de aansprakelijkheid op zonder vereiste van eigen fout.
### Grondslagen van Buitencontractuele Aansprakelijkheid
Dit omvat aansprakelijkheid voor eigen daad (fout, minderjarigen, geestesgestoorden), andermans daad (ouders, aanstellers, onderwijzers) en voor zaken en dieren.
#### Schuldaansprakelijkheid
Vereist een fout (schending wettelijke regel of zorgvuldigheidsnorm), toerekenbaarheid en een causaal verband.
#### Objectieve Aansprakelijkheid
Omvat aansprakelijkheid voor eigen niet-toerekenbaar gedrag (geestesgestoorden), rechtmatige overheidsdaden en gevaarlijke activiteiten, evenals risicoaansprakelijkheid voor zaken en dieren.
### Oorzakelijk Verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen de fout en de schade. De equivalentieleer ("conditio sine qua non") stelt dat elke fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, aansprakelijkheid met zich meebrengt, tenzij deze verwijderd is uit billijkheidsoverwegingen.
### Schade
De schending van een juridisch beschermd persoonlijk belang dat een zeker en rechtmatig belang betreft. De schade kan patrimoniaal (economisch) of extrapatrimoniaal (niet-economisch) zijn. De begroting gebeurt op de datum van de feitelijke schadeloosstelling.
## Rechtsmisbruik
### Beperkingen van de uitoefening van subjectieve rechten
De uitoefening van subjectieve rechten is gebonden aan wettelijke beperkingen en de algemene zorgvuldigheidsnorm. Rechtsmisbruik treedt op wanneer een recht wordt uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening door een voorzichtig en redelijk persoon, of in strijd met het doel waarvoor het recht is ingesteld.
### Gevolgen van Rechtsmisbruik
De sanctie is matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd schadeherstel.
## Subjectieve Rechten
### Begrip en Nut
Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen. Ze personaliseren het recht en erkennen autonomie en vrijheid.
### Soorten Subjectieve Rechten
* **Politieke rechten:** Laten deelnemen aan staatsgezag (bv. stemrecht).
* **Burgerlijke rechten:** Aanspraken in private rechtsbetrekkingen.
* **Patrimoniale rechten:** Geld waardeerbaar, deel van het vermogen.
* **Extrapatrimoniale rechten:** Niet-verhandelbare, aan de persoon gebonden rechten (bv. persoonlijkheidsrechten, familierechten).
#### Patrimoniale Rechten
Rechten die tot het vermogen (patrimonium) behoren, bestaande uit activa en passiva. Voorwerpen zijn lichamelijk of onlichamelijk.
##### Zakelijke Rechten
Onmiddellijke heerschappij over een goed zonder tussenkomst van een ander persoon. Het numerus clausus-beginsel beperkt het aantal zakelijke rechten tot de door de wet erkende vormen (eigendom, mede-eigendom, zakelijke gebruiksrechten, zakelijke zekerheden).
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvattende recht, met gebruik, genot, beheer en beschikking.
* **Mede-eigendom:** Verschillende personen zijn titularis van het eigendomsrecht op eenzelfde goed.
* **Zakelijke gebruiksrechten:** Vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpachtrecht, opstalrecht.
* **Zakelijke zekerheden:** Voorrecht, hypotheek, pandrecht, eigendomsvoorbehoud, retentierecht.
#### Vorderingsrechten
Recht op de prestatie van een andere persoon, vormen het voorwerp van het verbintenissenrecht.
#### Intellectuele Rechten
Tijdelijke, exclusieve exploitatierechten op creaties van de menselijke geest (bv. auteursrecht, octrooi, merken).
### Extrapatrimoniale Rechten
Niet-verhandelbare rechten verbonden aan de persoon, zoals persoonlijkheidsrechten (recht op fysieke, psychische en morele integriteit, naam, afbeelding, privacy) en familierechten (recht op huwelijk, echtscheiding, samenwoning, afstamming).
## Duurzame Ontwikkeling
### Het Begrip
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Dit concept is verankerd in internationale, Europese en nationale kaders.
### Internationale en Nationale Kaders
* **Internationaal:** VN-conferenties (Rio 1992, Johannesburg 2002, Rio+20 2012) en de 2030 Agenda met de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's).
* **Federaal:** Artikel 7bis Grondwet verplicht overheden tot het nastreven van duurzame ontwikkeling. Er is een federaal beleidskader met langetermijndoelstellingen en indicatoren.
* **Vlaams:** Het Vlaams beleid wordt gestuurd door een strategie en visienota's, met doelstellingen voor 2030 en 2050.
### De Klimaatzaak
De Klimaatzaak is een voorbeeld van hoe organisaties en burgers via juridische procedures de overheid aanspreken op haar klimaatdoelstellingen, met een beroep op mensenrechten en aansprakelijkheidsrecht.
### Duurzaamheid aan de UGent en in de Rechtenopleiding
De UGent integreert duurzaamheid in onderwijs, onderzoek en beleid, met een basis- en specialisatieleerlijn in de rechtenopleiding.
## Recht en Diversiteit
### Wat is ‘Diversiteit’?
Diversiteit omvat de vele gelijkenissen en verschillen tussen natuurlijke personen, met identiteitskenmerken die maatschappelijke machtsverschillen, posities en discriminatie kunnen veroorzaken. De term 'superdiversiteit' beschrijft de hedendaagse maatschappelijke realiteit met een toegenomen en gecompliceerde diversiteit.
### Relatie tussen Recht en Diversiteit
Recht en diversiteit zijn wederkerig en co-constitutief: het recht vormt de maatschappij en wordt erdoor gevormd. Het recht kan diversiteit reguleren door maatschappelijke normen te bestendigen of te veranderen.
### ‘Neutraliteit’ van het Recht
De neutraliteit van het recht is een mythe; het recht is een product van de dominante groep en kan bestaande ongelijkheden bestendigen of juist aanpakken. Critical Legal Studies (CLS) analyseert de machtsstructuren en biases in het recht.
### Illustratie: Het Huwelijk
Het huwelijk is een eeuwenoud juridisch instituut met een symbolische, beschermende en maatschappelijke functie. Hoewel hervormingen de gendergelijkheid bevorderden, blijft het huwelijk verankerd in heteronormativiteit, wat discussie oproept over de inclusiviteit van het recht.
## Professionele Actoren in het Recht
### De Magistraat
Bestaat uit rechters (zittend) en parketmagistraten (staand). Ze beslechten geschillen, spreken straffen uit en hebben een verzoeningsopdracht. Toegang tot het ambt verloopt via gerechtelijke stage of examens beroepsbekwaamheid.
### De Griffier
Verleent bijstand aan de rechter, beheert dossiers en waarborgt de naleving van procedurele regels.
### De Referendaris
Verleent juridische bijstand aan rechters door juridisch opzoekingswerk en het opmaken van ontwerpen van vonnissen en arresten.
### De Parketjurist
Verleent juridische bijstand aan magistraten bij het Openbaar Ministerie, met taken als opsporingsonderzoeken en het opstellen van vorderingen.
### De Advocaat
Adviseert, staat bij en pleit voor cliënten. Ze zijn vrij beroepers, gebonden aan een deontologie, en persoonlijk professioneel verantwoordelijk.
### De Gerechtsdeurwaarder
Ministerieel ambtenaar belast met het betekenen van exploten, tenuitvoerlegging van vonnissen en residuaire bevoegdheden zoals minnelijke inning.
### De Notaris
Bevoegd om authentieke akten te verlijden, verleent uitvoerbare kracht aan overeenkomsten en waakt over alle belangen van de bij akte betrokken partijen.
### De Bedrijfsjurist
Begeleidt een onderneming op juridisch vlak, met taken afhankelijk van de onderneming.
### De Overheidsjurist
Werkt voor de overheid, met taken als adviesverlening, voorbereiding van wetgeving en opvolging van procedures.
### De Jurist in Academia
Verbonden aan een rechtsfaculteit, draagt bij aan de rechtsontwikkeling via onderzoek en publicaties.
Deze studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van de basisbegrippen van het recht, essentieel voor een grondige voorbereiding op examens.
```
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Recht** | Een geheel van gedragsregels, opgelegd door de maatschappij, met als doel de kwalitatieve ordening van de maatschappij. Deze regels omvatten bevelen of verboden van verschillende intensiteit en kunnen dwingend of aanvullend zijn, waarbij dwingende regels niet afgeweken mogen worden en regels van openbare orde nog fundamenteel zijn voor de maatschappelijke ordening. |
| **Subjectief recht** | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Dit staat tegenover objectief recht, dat verwijst naar het geheel van gedragsregels dat op een bepaald moment geldt. |
| **Rechtssubject** | Een "persoon" (natuurlijk of rechtspersoon) waarvoor de rechtsnorm rechten en plichten meebrengt. Het is de drager van rechten en plichten in het juridische systeem. |
| **Rechtsfeit** | Een feit waaraan de rechtsregel rechtsgevolgen koppelt, zonder dat deze rechtsgevolgen door de rechtsnorm zijn bedoeld. Een voorbeeld is de geboorte van een kind, waaraan onmiddellijk rechten worden toegekend. |
| **Rechtshandeling** | Een menselijke wilsverklaring waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, en die bewust wordt gesteld met de bedoeling deze rechtsgevolgen teweeg te brengen. Het is een wilsuiting die gericht is op het ontstaan van rechtsgevolgen. |
| **Handelingsbekwaamheid** | De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig en autonoom uit te oefenen in het rechtsverkeer. Dit staat tegenover rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid), de bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. |
| **Onrechtmatige daad** | Een gedraging die in strijd is met een rechtsregel of de algemene zorgvuldigheidsnorm, en die schade veroorzaakt. Dit kan leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| **Dwingend recht** | Rechtsregels waarvan de partijen niet mogen afwijken. Afwijkingen hiervan leiden tot nietigheid van de rechtshandeling, aangezien deze regels de openbare orde of fundamentele maatschappelijke belangen beschermen. |
| **Consensualisme** | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming tussen partijen volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling, zonder dat specifieke vormvereisten noodzakelijk zijn. |
| **Formalisme** | Het principe dat de geldigheid van een rechtshandeling afhankelijk is van het naleven van door de wet voorgeschreven vormvereisten. |
Cover
Beginselen van regelgeving - Outline laatste versie.docx
Summary
# De institutionele omgeving van regelgeving
De institutionele omgeving waarin regelgeving tot stand komt, is cruciaal voor het begrijpen van het wetgevingsproces, met name in België als federale staat binnen de Europese Unie.
### 1.1 België als (lid)staat in de Europese Unie en de wereld
* **Internationale verdragen:** België is gebonden door internationale verdragen.
* **Europese Unie:**
* Richtlijnen en verordeningen zijn de belangrijkste vormen van Unierecht die van belang zijn voor België.
* Het Unierecht heeft voorrang op intern recht.
* Belangrijke instellingen van de EU zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees Parlement.
* **Federale staat:**
* België kent een federale overheid, drie gemeenschappen en drie gewesten.
* Bevoegdheden zijn in beginsel exclusief, maar samenwerking via samenwerkingsakkoorden en gezamenlijke decreten is mogelijk.
* Het **verticaliteitsbeginsel** houdt in dat een overheid bevoegd is voor het vaststellen van regels, de toepassing ervan op individuele situoven, toezicht, controle, handhaving en het oprichten en financieren van instellingen.
* **Federale instellingen:** Kamer van volksvertegenwoordigers, Senaat (voorlopig nog), Koning, regering.
* **Deelstaatinstellingen:** Parlement (bv. Vlaams Parlement), regering (bv. Vlaamse Regering).
* **Rechtsstaat en democratie:**
* België is een parlementaire democratie en een rechtsstaat.
* De **rechtsstaat** betekent dat zowel burgers als overheden gebonden zijn door rechtsregels. Deze regels moeten duidelijk, toegankelijk en stabiel zijn (rechtszekerheid). Er mag geen willekeur zijn door de overheid, en basisrechten, zoals grondrechten, mogen niet zomaar worden geschonden.
* Het **democratiebeginsel** ("alle machten gaan uit van de Natie") houdt in dat er drie staatsmachten zijn (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) met onderlinge samenwerking en controle.
* De **scheiding der machten** omvat het maken van regels, het uitvoeren van regels en rechterlijk toezicht, onder meer op bevoegdheidsverdelingen en naleving van grondrechten.
### 1.2 Van beleid naar rechtsregels
De omzetting van politiek beleid naar rechtsregels verloopt via verschillende stappen en instrumenten.
#### 1.2.1 Besluitvorming en beleid
* Politiek beleid is idealiter gebaseerd op een consistente, democratisch bepaalde visie.
* **Regeerakkoorden** vormen een basis voor beleid, met wisselende mate van detail.
* Per legislatuur of beleidscyclus worden beleidsverklaringen (federaal) en beleidsnota's (Vlaams) opgesteld.
* Per jaar of begrotingscyclus zijn er beleidsnota's (federaal) en beleids- en begrotingsdoelstellingen (Vlaams).
* Andere beleidsdocumenten zijn Groenboeken, Witboeken, Conceptnota's en Visienota's.
#### 1.2.2 Alternatieven voor regelgeving
Rechtsregels zijn slechts één instrument van de overheid. Andere instrumenten om beleid te voeren zijn:
* **Zelfregulering door specifieke instanties:**
* Een sector reguleert zichzelf, soms met meer expertise.
* Dit kan variëren van volledige vrijheid tot het opnemen van zelfregulering als voorwaarde in regelgeving (niet-verplicht).
* Certificaten of labels kunnen een vorm van zelfregulering zijn.
* Geschiktheid hangt af van kennisvereiste, draagvlak, en organisatiekracht in de sector.
* **Overeenkomsten:**
* Afspraken tussen actoren en eventueel de overheid, met of zonder stimuli.
* Benamingen variëren (akkoord, protocol, handvest, convenant, beleidsovereenkomst, charter).
* Afdwingbaarheid is wisselend, maar de overheid kan bij niet-naleving alsnog regelgevend optreden.
* Geschiktheid hangt af van draagvlak, organisatiekracht, en de mate waarin de overheid zichzelf kan binden.
* **Sensibilisering en nudging:**
* Indirecte beïnvloeding van gedrag.
* **Sensibilisering** legt voordelen en nadelen van gedrag uit.
* **Nudging** stuurt gedrag op onbewuste wijze via psychologische processen.
* Niet geschikt als andere prikkels (bv. financiële sancties/beloningen) nodig zijn voor gedragsverandering.
* **Betere toepassing of handhaving van bestaande regels:**
* Indien regels tekortschieten door gebreken (complexiteit, interne tegenstrijdigheid), moeten ze worden aangepast.
* Indien regels niet (afdoende) worden toegepast of gehandhaafd, moet de controle en handhaving worden verbeterd.
* De hoogte van de sanctie is minder belangrijk dan de pakkans.
* Meer toezicht vergt investeringen, maar kan maatschappelijke baten opleveren en zichzelf financieel terugverdienen via geïnde boetes.
#### 1.2.3 Andere aandachtspunten bij de besluitvorming
* Keuze uit beleidsopties (evaluatie vooraf).
* Verantwoording van beleidskeuzen.
* Overleg en consultatie.
* Opvolging (evaluatie achteraf).
#### 1.2.4 Regeldruk en deregulering
* **Regeldruk:** Moeilijk kwantitatief te meten (tekstuele omvang, complexiteit, toepassingsgebied, wijzigingen). Subjectieve perceptie is belangrijk. Kosten en lasten zijn nauwkeuriger te meten. Toegankelijkheid en begrijpelijkheid zijn cruciaal.
* **Regelgevingsparadox:** De tegenstelling tussen "te veel regels" en de behoefte aan nieuwe regels.
* **Deregulering:** Pogingen om onbruik geraakte regelgeving te verwijderen of een "one in, one out" principe toe te passen. Een doordacht programma is noodzakelijk.
### 1.3 Soorten rechtsregels
Rechtsregels kunnen op verschillende niveaus en in diverse vormen bestaan.
#### 1.3.1 Internationale verdragen
* Bilateraal, multilateraal, of binnen internationale organisaties.
* Artikel 167 Grondwet regelt de sluiting en instemming met verdragen door de Koning en de deelstaatregeringen.
#### 1.3.2 Europese rechtsregels
* Richtlijnen en verordeningen zijn van belang voor België.
* De implementatie ervan in het intern recht wordt later gedetailleerder besproken.
#### 1.3.3 Grondwet
* De hoogste interne rechtsregel, die de organisatie van de staatsmachten en fundamentele rechten regelt.
#### 1.3.4 Bijzondere meerderheidswetten, -decreten en -ordonnanties
* Wetgeving die een bijzondere meerderheid vereist, vaak om federale structuren te wijzigen.
#### 1.3.5 Wetten, decreten en ordonnanties
* **Algemeen:** Het startpunt voor de meeste regelgeving. De wetgever mag slechts in beperkte gevallen niet optreden. Wetten, decreten en ordonnanties hebben dezelfde rechtskracht.
* **Kracht van wet en bekrachtiging:** Bekrachtiging kan een lagere rechtsregel kracht van wet toekennen, maar dit is een uitzondering. Bekrachtiging aan het einde van het wetgevingsproces (door de uitvoerende macht) is een andere betekenis.
* **Bevoegdheidsverdeling:** Geldt enkel binnen de eigen bevoegdheden van de overheid.
* **Procedure voor totstandkoming:** Wordt later besproken.
* **Soorten en categorieën:**
* Bijzondere meerderheidswetten en -decreten.
* **Gezamenlijke decreten en ordonnanties:** Een instrument ingevoerd bij de zesde staatshervorming, vereist instemming in elk betrokken parlement en bespreking in een interparlementaire commissie.
* Begrotings- en rekeningwetten.
* Naturalisatiewetten.
* Domeinwetten.
* Opdrachtwetten: wetten die opdrachten geven aan de uitvoerende macht.
* **Kaderwetten:** Schetsen een algemeen kader dat door de uitvoerende macht verder ingevuld wordt, met grote flexibiliteit.
* **Bijzonderemachtenwetten:** Delegeren zeer ruime bevoegdheden in ruim geformuleerde aangelegenheden, vaak met de mogelijkheid om bestaande normen te wijzigen of op te heffen. Er gelden strikte voorwaarden.
* Besluitwetten: Fictie van wetten uitgevaardigd alsof alle takken van de wetgevende macht deelnamen (noodsituaties).
* Instemmingswetten: Instemming met verdragen of samenwerkingsakkoorden.
* Bekrachtigingswetten: Geven besluiten van de uitvoerende macht kracht van wet.
* **Interpretatieve wetten:** Verlenen een authentieke interpretatie aan een bestaande bepaling bij onduidelijkheid, met terugwerkende kracht. Vereist dat er effectief onduidelijkheid bestond en de interpretatie al tot de mogelijkheden behoorde.
* Organieke wetten: Regelen de oprichting en inrichting van overheidsonderdelen.
* Verzamelwetten, mozaïekwetten en programmawetten: Bevatten bepalingen over uiteenlopende onderwerpen.
* Reparatiewetten: Corrigeren fouten in wetgeving op korte termijn.
* Gelegenheidswetten, steekvlamwetten en symboolwetten: Ontstaan door concrete gebeurtenissen, soms zonder veel rechtsgevolgen.
#### 1.3.6 ‘Wetgevende’ samenwerkingsakkoorden
* Afspraken tussen deelstaten en de federale overheid over de gezamenlijke uitoefening van bevoegdheden.
* Vereisen instemming van de wetgevers van de betrokken overheden.
* Kunnen worden uitgevoerd bij uitvoerend samenwerkingsakkoord.
* Kunnen wettelijke rechtsregels wijzigen of opheffen.
#### 1.3.7 Koninklijke besluiten en regeringsbesluiten
* Hoogste rechtsregels van de uitvoerende macht.
* **Vereiste juridische basis (rechtsgrond):** Vereist een (grond)wettelijke basis (legaliteitsbeginsel). Drie categorieën: uitdrukkelijke machtiging/delegatie, algemene uitvoeringsbevoegdheid, rechtstreeks uit Grondwet/BWHI.
* **Reglementaire en individuele besluiten:** Verschillen in formaliteit, motivering en advies van de Raad van State.
* **Wijziging van wetgevende normen:** Uitzonderlijk, onder voorwaarden.
* **Bevoegheidsbeperking bij lopende zaken:** Beperkingen voor de uitvoerende macht bij ontslag van regering of ontbinding parlement.
* **Soorten en categorieën:** Uitvoeringsbesluiten, bijzonderemachtenbesluiten, koninklijke besluiten na overleg in Ministerraad, besluiten tot algemeenverbindendverklaring.
#### 1.3.8 Ministeriële besluiten
* Gaan uit van individuele ministers.
* **Vereiste juridische basis (rechtsgrond):** Meestal een KB of regeringsbesluit, of een hogere norm. Een 'tweetrapsraket' is gebruikelijk.
* **Reglementaire en individuele besluiten:** Idem als regeringsbesluiten.
* **Wijziging van koninklijke besluiten of regeringsbesluiten:** Mogelijk voor bijkomstige of detailmatige aangelegenheden.
#### 1.3.9 Rechtsregels van het bestuur en van gedecentraliseerde en verzelfstandigde instanties
* Sommige publieke instanties kunnen ook reglementaire besluiten nemen, vaak gespecialiseerd maar met beperkte politieke verantwoordelijkheid.
#### 1.3.10 Rechtsregels van particuliere instanties
* In beginsel een overheidsmonopolie, maar afwijkingen mogelijk (bv. beroepsregels, deontologische regels). Vaak met goedkeuring van de regering.
#### 1.3.11 Rechtsregels van lokale besturen
* Provincies en gemeenten hebben een democratische legitimiteit op lokaal niveau.
#### 1.3.12 Aanverwante fenomenen
* **Omzendbrieven of circulaires:** Instructies gericht tot lagere overheden, mogen geen bijkomende rechten of plichten bevatten voor burgers.
* **Overeenkomsten:** Kunnen alternatief zijn voor regelgeving, maar de overheid mag haar bevoegdheden niet wegcontracteren.
* **Soft law, richtsnoeren:** Niet-afdwingbare voorschriften die toch nuttig kunnen zijn.
* **Toelichting bij regelgeving:** Memorie van toelichting, verslagen, etc. zijn in beginsel niet bindend maar kunnen wel geraadpleegd worden voor interpretatie.
* **Verwijzingen naar niet-regelgevende teksten:** Kunnen afdwingbaar worden gemaakt door verwijzing in rechtsregels.
### 1.4 Onderlinge verhouding van rechtsregels (normenhiërarchie)
* **Algemeen:** De hiërarchie van normen bepaalt de voorrang van rechtsregels.
* **Voorrang van internationale rechtsregels op interne rechtsregels:** Dit geldt zowel voor wetten als besluiten.
* **Voorrang van de Grondwet op andere interne rechtsregels:** Afgedwongen via grondwettigheidscontrole door het Grondwettelijk Hof.
* **Rechtsgrondvereiste en voorrang van wetgevende normen op besluiten:**
* **Art. 105 Gw.:** Beperkt de macht van de Koning tot wat Grondwet en bijzondere wetten hem toekennen.
* **Art. 108 Gw.:** Verordent dat de Koning wetten uitvoert zonder ze te mogen schorsen of de uitvoering ervan te mogen ontheffen.
* **Art. 159 Gw.:** Hoven en rechtbanken passen besluiten en verordeningen enkel toe voor zover ze met wetten overeenstemmen.
* **Rechtsgrondvereiste in inhoudelijk perspectief:** Het legaliteitsbeginsel vereist een wettelijke basis voor optreden van de uitvoerende macht. Dit kan een uitdrukkelijke delegatie zijn, de algemene uitvoeringsbevoegdheid, of rechtstreeks uit de Grondwet/BWHI voortvloeien.
* **Rechtsgrondvereiste in chronologisch perspectief:** De rechtsgrond moet bestaan op het moment van het uitvaardigen van besluiten. Substitutie van rechtsgrond is mogelijk bij continuïteit. Het wegvallen van de rechtsgrond kan leiden tot betwisting van de toepassing van een besluit.
* **Voorrang van koninklijke besluiten en regeringsbesluiten op ministeriële besluiten:** Geldt ook hier het legaliteitsbeginsel. Ministers hebben geen algemene uitvoeringsbevoegdheid, tenzij expliciet gedelegeerd.
* **Andere voorrangsregels:** Het algemeen legaliteitsbeginsel geldt voor alle lagere regels.
* **Principiële voorrang van de specifieke en van de meer recente gelijkrangige rechtsregels:** Interpretatieregels voor regels van gelijke rang.
### 1.5 Keuze van de juiste rechtsregels (delegatie)
* **Algemeen:** Inhoudelijke regeling start idealiter op het niveau van de wetgevende norm, met verdere uitwerking in besluiten.
* **Legaliteitsbeginsel en voorrang van de wetgevende macht:** De wetgever heeft een residuaire bevoegdheid.
* **Delegatie aan de Koning of de regering:**
* De delegatie moet voldoende duidelijk zijn.
* **Delegaties in niet-voorbehouden aangelegenheden:** Inhoudelijk onbeperkt, maar meestal met behoud van belangrijke krachtlijnen in de wet.
* **Wijziging van wetgevende normen:** Mogelijk bij besluiten onder strikte voorwaarden.
* **Delegaties in voorbehouden aangelegenheden:** Een principieel, maar niet absoluut, delegatieverbod geldt voor essentiële elementen van voorbehouden aangelegenheden (bv. straffen, belastingen, grondrechten). Delegatie van niet-essentiële elementen is mogelijk.
* **Bijzondere machten:** Zeer ruime delegaties met veel beleidsvrijheid, vaak in crisissituaties, met strikte voorwaarden en tijdsbeperkingen.
* **Delegatie aan ministers:** Niet erg duidelijk op federaal niveau, meer geregeld op deelstaatniveau. Meestal beperkt tot bijkomstige of detailmatige aangelegenheden.
* **Delegatie aan gedecentraliseerde en verzelfstandigde instellingen zonder politieke verantwoordelijkheid:** In beginsel problematisch, maar aanvaard voor praktische redenen indien de draagwijdte beperkt of technisch is.
### 1.6 De totstandkoming van rechtsregels (vanaf Deel 6 in handboek)
Dit deel behandelt de procedures voor het opstellen van wetten, decreten, ordonnanties en besluiten.
#### 1.6.1 Algemeen
* Het belang van planning en de rol van openbare regelgevingsagenda's.
#### 1.6.2 Vormvereisten
* **Algemeen:** Handelingen die moeten worden gesteld bij de voorbereiding van rechtsregels (advies, akkoord, overleg).
* **Voorafgaande impactanalyses:** Federale en Vlaamse regelgevingsimpactanalyses evalueren de mogelijke gevolgen van regelgeving. Andere analyses omvatten evenredigheidsbeoordeling, jongeren-/kindereffectenrapporten en armoedetoetsen.
* **Taalkundige en wetgevingstechnische controle:** Cruciaal voor duidelijkheid en correctheid.
* **Begrotingscontrole:** Beoordeling van de financiële impact door de Inspectie van Financiën en de bevoegde minister.
* **Administratieve controle:** Vereist akkoord van de minister bevoegd voor personeelsbeleid.
* **Interkabinettenwerkgroepen:** Politieke afstemming tussen kabinetten.
* **Overleg in de Ministerraad en beraadslaging in de deelstaatregering:** Essentiële stappen voor de vaststelling van besluiten.
* **Syndicale onderhandelingen en overleg:** Relevant voor overheidspersoneel.
* **Aanmelding bij Europese Commissie:** Verplicht bij staatssteun en technische voorschriften.
* **Samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten:** Informatieverstrekking, samen beslissingen nemen, samenwerkingsakkoorden.
* **Consultatie en adviesorganen:** Onafhankelijke advisering door sectorale organen (bv. Nationale Arbeidsraad, SERV) en gegevensbeschermingsautoriteiten. Publieke consultatie en advies van de Raad van State zijn belangrijke stappen.
#### 1.6.3 Vaststelling van besluiten
* Omvat de definitieve goedkeuring, ondertekening en bekendmaking van KB's, regeringsbesluiten en ministeriële besluiten.
#### 1.6.4 Parlementaire procedure
* **Institutionele aspecten:** Behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat (federaal) en de parlementen van de deelstaten.
* **Wetgevende initiatieven:** Voorstellen van parlementsleden en ontwerpen van de regering.
* **Behandeling in de bevoegde commissie en de plenaire vergadering:** Proces van amendering, stemming en revisie.
* **Bezorging van het perkament aan de regering:** De authentieke versie voor de volgende fase.
#### 1.6.5 Bekrachtiging en afkondiging van wetgevende normen
* **Bekrachtiging:** De instemming van de Koning (federaal) of de regering (deelstaten) met het door het parlement aangenomen ontwerp.
* **Afkondiging:** Vaststelling door de Koning of regering dat de wet geldig tot stand is gekomen, gevolgd door de verplichting tot uitvoering en bekendmaking.
#### 1.6.6 Bekendmaking
* **Verplichting tot bekendmaking:** Rechtsregels moeten kenbaar zijn voor burgers. Dit gebeurt via het Belgisch Staatsblad of de digitale variant ervan.
* **Rechtzettingen of errata:** Mogelijkheid om vergissingen bij de bekendmaking te corrigeren.
#### 1.6.7 Officiële vertalingen
* Rechtsregels kunnen meertalig zijn (authentieke talen) of officiële vertalingen hebben. De rechtskracht van de authentieke versie is doorslaggevend.
### 1.7 Rechtsregels in tijdsperspectief (vanaf Deel 5 in handboek)
Dit deel behandelt de temporele werking van rechtsregels.
#### 1.7.1 Basisbegrippen
* **Totstandkoming:** Het moment waarop een rechtsregel formeel wordt aangenomen.
* **Bekendmaking:** Noodzakelijk voor kennisname en gebondenheid van burgers.
* **Inwerkingtreding:** Het tijdstip vanaf wanneer een rechtsregel verbindend is voor burgers. Kan niet plaatsvinden voor de bekendmaking.
* **Terugwerkende kracht:** Een rechtsregel geldt ook ten aanzien van feiten die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding. Dit is aan voorwaarden onderworpen en verboden voor strengere straffen.
* **Uitgestelde of eerbiedigende werking:** Een rechtsregel geldt pas ten aanzien van feiten die zich voordoen na een bepaald tijdstip.
* **Overgangsbepalingen:** Verzachten de impact van nieuwe rechtsregels op bestaande situaties.
* **Inwerkingtredingsbepalingen:** Regelen het tijdstip van inwerkingtreding.
* **Buitenwerkingtreding:** Een rechtsregel bepaalt zelf zijn einde, zeldzamer dan inwerkingtreding.
#### 1.7.2 Uitvoeringsbepalingen
* De bevoegde minister wordt belast met de uitvoering van een besluit.
#### 1.7.3 Bijlagen
* Worden gebruikt voor onderdelen die zich niet makkelijk in een artikel laten vatten (bv. formulieren, lijsten) of voor de opname van beslissingen van andere overheden.
#### 1.7.4 (Mede)ondertekening
* De officiële en volledige titel van de minister(s) wordt vermeld.
#### 1.7.5 Indieningsbesluit
* Een besluit dat een document indient bij een parlement, met een beperkte aanhef.
#### 1.7.6 (Memorie van) toelichting
* Verklaringen die het doel en de achtergrond van een regelgevend document toelichten.
#### 1.7.7 Verslag aan de Koning/regering
* Een verplichte toelichting bij bepaalde besluiten die wetsbepalingen wijzigen of vervangen.
### 1.8 Handhaving van rechtsregels
* Handhaving houdt in dat ongewenste gedragingen worden bestraft. Dit kan strafrechtelijk of bestuursrechtelijk gebeuren.
* **Strafrechtelijke handhaving:** Gekarakteriseerd door strafsancties (gevangenisstraf, geldboete) en geldt het formeel en materieel legaliteitsbeginsel. Proportionaliteit en non bis in idem zijn belangrijke beginselen.
* **Bestuursrechtelijke handhaving:** Alternatief of cumulatief met strafrechtelijke handhaving. Omvat administratieve geldboeten, intrekking van vergunningen, terugvordering van subsidies, etc. Ook hier geldt proportionaliteit en non bis in idem.
* **Toezicht en procedure:** Vereist de aanwijzing van toezichthouders en een procedure met waarborgen. De keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving hangt af van de wetgeving.
### 1.9 Implementatie van Europees recht
* **Europeesrechtelijke uitgangspunten:**
* **Voorrang van het EU-recht:** Rechtstreeks toepasselijke bepalingen gelden vanzelf en mogen niet strijdig zijn met intern recht.
* Lidstaten moeten **verordeningen uitvoeren** en **richtlijnen omzetten** binnen de gestelde termijn.
* **Internrechtelijke uitgangspunten:**
* De **bevoegdheidsverdeling** moet worden geëerbiedigd bij de implementatie.
* De **rechtsgrondvereiste en het legaliteitsbeginsel** blijven van toepassing. EU-recht dient nooit als rechtsgrond.
* **Inhoudelijke aandachtspunten:** Bepalen welke richtlijnbepalingen moeten worden omgezet. Nauwkeurige omzetting is cruciaal, met aandacht voor definities en de vrijheid die richtlijnen laten aan lidstaten. Ruimer of strenger omzetten is mogelijk onder voorwaarden.
* **Niet-tijdige of niet-correcte omzetting:** Kan leiden tot terugwerkende kracht, richtlijnconforme interpretatie, buiten toepassing laten van internrechtelijke bepalingen, of overheidsaansprakelijkheid.
### 1.10 Codificaties, coördinaties en vereenvoudiging van wetgeving
* **Codificaties en coördinaties:** Methodes om bestaande rechtsregels samen te brengen en te ordenen. Codificatie gaat verder dan coördinatie en kan aanpassingen bevatten. Dit wordt vaak aan de uitvoerende macht overgelaten, met mogelijke bekrachtiging door de wetgever.
* **Vereenvoudiging van wetgeving:** Houdt in dat verouderde of problematische rechtsregels op een geordende wijze worden aangepast, met als doel duidelijkere en toegankelijkere regelgeving.
---
# Van beleid naar rechtsregels en alternatieven voor regelgeving
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht voor het onderwerp "Van beleid naar rechtsregels en alternatieven voor regelgeving".
## 2. Van beleid naar rechtsregels en alternatieven voor regelgeving
Dit deel onderzoekt de transformatie van politiek beleid naar juridische regels en de alternatieve beleidsinstrumenten die de overheid ter beschikking staan naast traditionele regelgeving.
### 2.1 Besluitvorming en beleid
Politiek beleid zou idealiter gebaseerd moeten zijn op een consistente visie en democratisch tot stand komen. Verschillende documenten en instrumenten weerspiegelen dit beleid gedurende een legislatuur of beleidscyclus:
* **Regeerakkoord:** Een basisdocument dat de beleidslijnen voor een legislatuur vastlegt, met wisselende mate van detail.
* **Federaal niveau:**
* Beleidsverklaringen (per legislatuur)
* Beleidsnota's (per jaar/begrotingscyclus)
* **Vlaams niveau:**
* Beleidsnota's (per legislatuur)
* Beleids- en begrotingsdoelstellingen (per jaar/begrotingscyclus)
* **Overige beleidsdocumenten:** Groenboek/witboek, conceptnota/visienota.
### 2.2 Alternatieven voor regelgeving
Rechtsregels zijn slechts één van de instrumenten waarover de overheid beschikt om beleid te voeren. Diverse alternatieven kunnen worden ingezet:
#### 2.2.1 Zelfregulering door specifieke instanties
Hierbij reguleren specifieke instanties, vaak binnen een sector, zichzelf. Dit kan variëren van volledige autonomie tot het opnemen van zelfregulering als voorwaarde in overheidsregelgeving of het toekennen van certificaten/labels. Geschiktheid hangt af van:
* **Kennisvereiste:** Is zelfregulering gebaseerd op specialistische kennis?
* **Draagvlak:** Is er voldoende steun binnen de sector?
* **Organisatiekracht:** Zijn de betrokken actoren goed georganiseerd?
* **Belang:** Weegt het algemeen belang af tegen de voordelen van zelfregulering?
#### 2.2.2 Overeenkomsten
Afspraken tussen actoren, eventueel met de overheid, die variëren in benaming (akkoord, protocol, convenant, beleidsovereenkomst, etc.). Afdwingbaarheid is wisselend, maar de overheid kan bij niet-naleving alsnog regulerend optreden. Geschiktheid hangt af van:
* **Draagvlak:** Is er voldoende steun binnen de sector?
* **Organisatiekracht:** Zijn de betrokken actoren goed georganiseerd?
* **Overheidsbinding:** Beperkt de overheid zichzelf in haar toekomstige bevoegdheden?
#### 2.2.3 Sensibilisering en nudging
Dit betreft geen directe sturing, maar beïnvloeding van gedrag.
* **Sensibilisering:** Bewustmaken van voor- en nadelen.
* **Nudging:** Onrechtstreekse sturing via psychologische processen om gedrag te beïnvloeden.
Deze methoden zijn minder geschikt als burgers enkel reageren op financiële prikkels.
#### 2.2.4 Betere toepassing of handhaving van bestaande regels
Indien bestaande regels tekortschieten, kan dit liggen aan:
* **Gebreken in de regels zelf:** Complexiteit, interne tegenstrijdigheid, uitvoerbaarheid. Deze vereisen aanpassing van de regels.
* **Onvoldoende toepassing of handhaving:** Meer en betere controle en handhaving is nodig. De pakkans is hierbij een cruciale factor, naast de hoogte van de sanctie. Hoewel meer toezicht extra investeringen vergt, kunnen maatschappelijke baten en hogere boete-inkomsten deze compenseren.
### 2.3 Andere aandachtspunten bij de besluitvorming
Enkele belangrijke aspecten die bij besluitvorming een rol spelen zijn:
* **Keuze uit beleidsopties:** Evaluatie vooraf (ex ante).
* **Verantwoording van beleidskeuzen.**
* **Overleg en consultatie.**
* **Opvolging:** Evaluatie achteraf (ex post).
### 2.4 Regeldruk en deregulering
Regeldruk kan op verschillende manieren worden benaderd:
* **Kwantitatieve aspecten:** Het aantal regels is niet altijd een goede indicator; tekstuele omvang, complexiteit en toepassingsgebied spelen een rol. Wijzigingen en de subjectieve perceptie van burgers zijn ook relevant.
* **Kosten en lasten:** Een nauwkeurigere analyse hiervan is cruciaal, met name voor het bedrijfsleven.
* **Toegankelijkheid en begrijpelijkheid:** Naast het aantal regels is de manier waarop ze gecommuniceerd worden van belang.
* **Regelgevingsparadox:** De spanning tussen de roep om minder regels en de vraag naar nieuwe regelgeving over specifieke thema's.
* **Deregulering:** Pogingen om onbruikgeraakte regelgeving te verwijderen, zoals het "one in, one out" principe of procentuele doelstellingen. Een doordacht en realistisch dereguleringprogramma is noodzakelijk.
### 2.5 Andere aandachtspunten bij regelgeving (Deel 4)
De kwaliteit van regelgeving wordt bepaald door inhoudelijke en vormelijke eisen.
#### 2.5.1 Inhoudelijke kwaliteitseisen
* **Noodzakelijkheid:** Alleen regels uitvaardigen die werkelijk nodig zijn en de doelstelling op de meest efficiënte manier bereiken.
* **Onderbouwd:** Beslissingen moeten gebaseerd zijn op objectieve analyses en feitelijke gegevens, niet op intuïtie.
* **Werkzaam:** De regel moet adequaat en pertinent zijn om de doelstelling te bereiken en uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
* **Evenredig:** De regel mag niet verder gaan dan noodzakelijk om het nagestreefde doel te bereiken, zeker bij inperkingen van grondrechten.
* **Rechtszekerheid:** Burgers moeten de gevolgen van hun handelingen kunnen voorzien. Dit omvat beperkingen aan terugwerkende kracht en duidelijke begrippen.
* **Gewekte verwachtingen / Vertrouwensbeginsel:** De overheid mag bestaande regels niet zomaar bruusk wijzigen, tenzij het algemeen belang dit vereist.
* **Zorgvuldigheid:** De overheid moet beslissingen zorgvuldig voorbereiden, uitvaardigen en opvolgen, met transparantie en belangenafweging.
* **Motivering:** De regelgever moet het doel van de regel en de juridische/feitelijke grondslagen aangeven.
#### 2.5.2 Vormelijke kwaliteitseisen
* **Duidelijkheid:** Regels moeten leesbaar, begrijpelijk en toegankelijk zijn, ook voor niet-juristen.
* **Regelgeving op het juiste niveau:** De keuze voor het juiste bestuursniveau is cruciaal.
* **Kenbaarheid en toegankelijkheid:** De overheid moet rechtsregels zoveel mogelijk kenbaar en toegankelijk maken, o.a. door verplichte bekendmaking.
### 2.6 Rechtsregels in tijdsperspectief (Deel 5)
De totstandkoming, inwerkingtreding en buitenwerkingtreding van rechtsregels zijn cruciaal.
* **Totstandkoming:** Bekrachtiging en afkondiging voor wetgevende normen, ondertekening voor besluiten.
* **Bekendmaking:** Noodzakelijk voor burgers om kennis te nemen van regels en erdoor gebonden te zijn.
* **Inwerkingtreding:** Het tijdstip vanaf wanneer een regel verbindend is. Hierbij is terugwerkende kracht aan strikte voorwaarden gebonden (algemeen belang, geen impact op definitieve rechterlijke uitspraken).
* **Overgangsbepalingen:** Verzachten de impact van nieuwe regels en zorgen voor een geleidelijke overgang.
* **Buitenwerkingtreding:** Regels kunnen zelf hun einddatum bepalen, wat zeldzamer is dan inwerkingtreding.
### 2.7 De totstandkoming van rechtsregels (Deel 6)
Dit deel beschrijft de formele procedures en vereisten bij het opstellen van rechtsregels.
* **Vormvereisten:** Diverse handelingen (advies, akkoord, overleg) die cruciaal zijn voor de geldigheid van de regel.
* **Impactanalyses:** Evaluatie van de mogelijke gevolgen van regelgeving (RIA, kindeffectenrapporten, etc.).
* **Taalkundige en wetgevingstechnische controle:** Zorg voor correct taalgebruik en juridische vorm.
* **Begrotingscontrole:** Nagaan of de voorgestelde regel binnen de begroting past.
* **Administratieve controle:** Akkoord van bevoegde minister(s) vereist voor personeelsaangelegenheden.
* **Overleg in Ministerraad / Regering:** Collegiale besluitvorming.
* **Syndicale onderhandelingen:** Belangrijk voor overheidspersoneel.
* **Aanmelding bij Europese Commissie:** Noodzakelijk bij staatssteun of technische voorschriften.
* **Samenwerking tussen overheden:** Essentieel in een federale staat, via overlegcomités, interministeriële conferenties en samenwerkingsakkoorden.
* **Consultatie en adviesorganen:** Onafhankelijke advisering door diverse raden en commissies.
* **Vaststelling van besluiten:** Definitieve goedkeuring en ondertekening.
* **Parlementaire procedure:** Behandeling van initiatieven in commissie en plenaire vergadering.
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Formele goedkeuring door de uitvoerende macht.
* **Bekendmaking:** Publicatie in het Staatsblad.
* **Officiële vertalingen:** Zorgen voor toegankelijkheid in alle authentieke talen.
### 2.8 Andere regels en fenomenen (Deel 3 en 5)
* **Soorten rechtsregels:** Internationale verdragen, EU-regels, Grondwet, wetten, decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten, regeringsbesluiten, ministeriële besluiten, rechtsregels van besturen en particuliere instanties, lokale regels.
* **Onderlinge verhouding van rechtsregels:** Geldt de normenhiërarchie, met voorrang van internationale en EU-regels op interne regels, en van de Grondwet op alle andere interne regels.
* **Rechtsgrondvereiste:** Elke handeling van de uitvoerende macht moet gebaseerd zijn op een hogere wettelijke norm.
* **Verwijzingen in rechtsregels:** Interne en externe verwijzingen, statisch en dynamisch, met specifieke regels voor de redactie.
* **Inleidende bepalingen:** Vermelding van de rechtsgrond, vormvereisten, EU-implementatie en definities.
* **Recurrente bepalingen:** Machtigingen, bekrachtigingen, wijzigingen, opheffingen en inwerkingtredingsbepalingen.
### 2.9 Handhaving van rechtsregels (Deel 8)
Handhaving verzekert de effectiviteit van rechtsregels door ongewenste gedragingen te bestraffen.
* **Strafrechtelijke handhaving:** Klassieke sancties zoals gevangenisstraffen en geldboetes, gebonden aan het formeel en materieel legaliteitsbeginsel.
* **Bestuursrechtelijke handhaving:** Alternatieve of cumulatieve sancties zoals administratieve geldboeten, intrekking van vergunningen, of terugvordering van subsidies.
* **Toezicht en procedure:** Aanwijzing van toezichthouders en het volgen van procedures met waarborgen voor de betrokkenen. De keuze tussen strafrechtelijk en bestuursrechtelijk spoor is cruciaal.
### 2.10 Implementatie van Europees recht (Deel 10)
* **Europese uitgangspunten:** Voorrang van EU-recht, rechtstreekse toepasselijkheid van verordeningen, en de verplichting tot omzetting van richtlijnen.
* **Internrechtelijke uitgangspunten:** Eerbiediging van de bevoegdheidsverdeling en de rechtsgrondvereiste.
* **Inhoudelijke aandachtspunten:** Nauwkeurige omzetting van richtlijnbepalingen, definities en de mogelijke vrijheid van lidstaten om strenger te reguleren (gold-plating).
* **Fouten in EU-recht:** Oplossingen via Europese Commissie, interpretatie van taalversies, of het buiten toepassing laten van internrechtelijke bepalingen.
* **Niet-tijdige of niet-correcte omzetting:** Kan leiden tot inbreukprocedures en overheidsaansprakelijkheid.
### 2.11 Codificaties, coördinaties en vereenvoudiging van wetgeving (Deel 10)
* **Codificaties en coördinaties:** Het samenbrengen en ordenen van bestaande rechtsregels in één tekst, waarbij codificatie verder gaat dan coördinatie door ook aanpassingen door te voeren. Dit vereist specifieke machtigingen.
* **Vereenvoudiging van wetgeving:** Een minder duidelijk omschreven begrip dat streeft naar duidelijkere en toegankelijkere regelgeving, vaak in combinatie met deregulering.
---
# Soorten rechtsregels en hun onderlinge verhouding
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de "Soorten rechtsregels en hun onderlinge verhouding" voor je studiehandleiding:
## 3 Soorten rechtsregels en hun onderlinge verhouding
Dit onderdeel definieert rechtsregels, categoriseert ze op basis van hun oorsprong en rechtskracht, en verklaart de hiërarchie en voorrangsregels tussen deze normen.
### 3.1 Definitie van rechtsregels
Rechtsregels zijn algemeen verbindende voorschriften die eenzijdig door de overheid worden opgelegd en tot doel hebben gedragingen van burgers (en andere entiteiten) te sturen. Ze worden ook wel rechtsnormen of regelgeving genoemd.
**Kenmerken van rechtsregels:**
* **Algemeen verbindende voorschriften:** Dit betekent dat ze van toepassing zijn op een onbepaald aantal gevallen en personen, en niet op specifieke individuele beslissingen (zoals een vergunning of een benoeming). Het aantal toepassingsgevallen is hierbij niet relevant.
* **Uitgevaardigd door de overheid:** De overheid heeft een monopolie op het opleggen en handhaven van rechtsregels. Hoewel private instanties ook regels kunnen opleggen, is hierbij meestal sprake van vrijwillige toetreding of een specifieke wettelijke verplichting. De democratische legitimering van de overheid verklaart het verschil tussen rechtsregels en andere opgelegde regels.
* **Doel is gedragssturing:** Rechtsregels sturen gedrag door middel van bestraffing, beloning, of andere middelen. Afdwingbaarheid is een kwaliteitskenmerk, maar niet strikt noodzakelijk voor de definitie.
**Voordelen van rechtsregels:**
* Rechtszekerheid
* Gelijkheid (gelijke gevallen gelijk behandelen)
* Totstandkoming volgens een vaste procedure (met voorspelbaarheid, inspraak en controle)
**Nadelen van rechtsregels:**
* Het algemene karakter maakt ze niet altijd optimaal voor individuele gevallen.
* Regels kunnen verouderen.
### 3.2 Soorten rechtsregels
Rechtsregels kunnen worden ingedeeld op basis van hun oorsprong en rechtskracht:
#### 3.2.1 Internationale verdragen
Dit zijn overeenkomsten tussen staten. Ze kunnen bilateraal (twee partijen) of multilateraal (meerdere partijen) zijn, en worden vaak gesloten binnen internationale organisaties. In België vereisen deze verdragen, met uitzondering van bepaalde specifieke aangelegenheden, instemming van het Parlement om gevolg te hebben.
#### 3.2.2 Europese rechtsregels
Met name richtlijnen en verordeningen zijn van groot belang. Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk, terwijl richtlijnen door de lidstaten moeten worden omgezet in nationaal recht.
#### 3.2.3 Grondwet
De hoogste interne rechtsregel in België. Ze organiseert de staatsmachten en omvat de fundamentele rechten van burgers.
#### 3.2.4 Bijzondere meerderheidswetten, -decreten en -ordonnanties
Deze wetten vereisen een gekwalificeerde meerderheid voor hun totstandkoming, vaak om belangrijke institutionele wijzigingen te regelen.
#### 3.2.5 Wetten, decreten en ordonnanties
Dit zijn de belangrijkste rechtsregels die door de wetgevende macht worden vastgesteld. Ze hebben in beginsel dezelfde rechtskracht ("kracht van wet").
* **Algemeen:** Ze vormen het startpunt voor de meeste regelgeving.
* **Gezamenlijke decreten en ordonnanties:** Een relatief nieuw instrument waarbij de deelstaten en/of de federale overheid samen regels vaststellen.
* **Kaderwetten:** Deze schetsen een algemeen kader dat door de uitvoerende macht verder wordt ingevuld.
* **Bijzondere-machtenwetten:** Delegeren zeer ruime bevoegdheden aan de uitvoerende macht, vaak in crisissituaties.
* **Besluitwetten:** Historisch gebruikt in crisistijden, fictief alsof de gehele wetgevende macht deelnam aan de totstandkoming.
* **Instemmingswetten:** Verlenen instemming met verdragen of samenwerkingsakkoorden.
* **Bekrachtigingswetten:** Kennen een besluit van de uitvoerende macht kracht van wet toe.
* **Interpretatieve wetten:** Verlenen een authentieke interpretatie aan een onduidelijke bestaande wetsbepaling, met terugwerkende kracht. Hiervoor gelden strikte voorwaarden.
#### 3.2.6 ‘Wetgevende’ samenwerkingsakkoorden
Dit zijn akkoorden tussen de federale overheid en de deelstaten, waarbij de wetgevers van de betrokken overheden moeten instemmen. Ze kunnen wettelijke rechtsregels wijzigen of opheffen.
#### 3.2.7 Koninklijke besluiten (KB's) en Regeringsbesluiten
Dit zijn de hoogste rechtsregels van de uitvoerende macht. Ze vereisen een juridische basis in een hogere norm (legaliteitsbeginsel). Ze kunnen reglementair (algemeen verbindend) of individueel zijn.
* **Uitvoeringsbesluiten:** Deze geven uitvoering aan wetten, decreten of ordonnanties.
* **Bijzondere-machtenbesluiten:** Uitvoering van bijzondere-machtenwetten.
* **Besluiten tot algemeenverbindendverklaring:** Kennen een niet-regeringsbesluit de rechtskracht van een regeringsbesluit toe, vaak bij collectieve arbeidsovereenkomsten.
#### 3.2.8 Ministeriële besluiten (MB's)
Deze gaan uit van individuele ministers en kunnen reglementair of individueel zijn. Ze vereisen een juridische basis in een hogere norm, meestal een KB of regeringsbesluit (tweetrapsraket). Er geldt geen algemene uitvoeringsbevoegdheid voor ministers; delegaties zijn doorgaans beperkt tot bijkomstige of detailmatige aangelegenheden.
#### 3.2.9 Rechtsregels van het bestuur en van gedecentraliseerde/verzelfstandigde instanties
Sommige publieke instanties kunnen ook reglementaire besluiten nemen, vaak voor specialisatie en snellere besluitvorming. De delegaties hierbij zijn aan strenge voorwaarden onderworpen wegens het ontbreken van directe politieke verantwoordelijkheid.
#### 3.2.10 Rechtsregels van particuliere instanties
In uitzonderlijke gevallen kunnen ook private instanties regels uitvaardigen (bv. beroepsregels), vaak met goedkeuring van de overheid.
#### 3.2.11 Rechtsregels van lokale besturen (Provincies en Gemeenten)
Deze staan laag in de rechtsorde, maar hebben een zekere democratische legitimiteit.
#### 3.2.12 Aanverwante fenomenen
* **Omzendbrieven of circulaires:** Instructies van de uitvoerende macht aan lagere niveaus. Ze mogen geen nieuwe rechten of plichten voor burgers bevatten.
* **Overeenkomsten:** Kunnen een alternatief of onderdeel zijn van regelgeving, maar de overheid mag haar bevoegdheden niet wegcontracteren.
* **Soft law, richtsnoeren:** Niet-afdwingbare voorschriften die toch nuttig kunnen zijn.
* **Toelichting bij regelgeving:** Memoriën van toelichting, verslagen, etc. zijn in beginsel niet bindend, maar kunnen wel helpen bij de interpretatie.
* **Verwijzingen naar niet-regelgevende teksten:** Rechtsregels kunnen verwijzen naar teksten die zelf geen rechtsregels zijn, waardoor deze afdwingbaar worden.
### 3.3 Onderlinge verhouding van rechtsregels
De onderlinge verhouding van rechtsregels wordt beheerst door het **principe van de normenhiërarchie**.
#### 3.3.1 Voorrang van internationale rechtsregels op interne rechtsregels
Internationale rechtsregels (en EU-recht) hebben voorrang op interne rechtsregels, inclusief wetten en besluiten, en kunnen directe werking hebben.
#### 3.3.2 Voorrang van de Grondwet op andere interne rechtsregels
De Grondwet staat bovenaan de interne hiërarchie. Dit wordt afgedwongen via grondwettelijk (pre)toetsing door het Grondwettelijk Hof.
#### 3.3.3 Rechtsgrondvereiste en voorrang van wetgevende normen op besluiten
De uitvoerende macht mag enkel optreden indien daarvoor een wettelijke basis bestaat (legaliteitsbeginsel). Dit principe is verankerd in de artikelen 105, 108 en 159 van de Grondwet.
* **Delegaties:** De wetgever kan specifieke bevoegdheden delegeren aan de uitvoerende macht.
* **Algemene uitvoeringsbevoegdheid:** Artikel 108 Grondwet (en artikel 20 BWHI voor deelstaten) geeft de uitvoerende macht de bevoegdheid om wetten uit te voeren, zelfs zonder uitdrukkelijke delegatie, mits dit logisch voortvloeit uit de wet en het de essentie van de wet niet verandert. Het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van een wet is hierbij niet toegestaan.
#### 3.3.4 Rechtsgrondvereiste en voorrang van KB's/regeringsbesluiten op ministeriële besluiten
Ministeriële besluiten moeten hogere normen eerbiedigen en beschikken over een rechtsgrond, vaak via een KB of regeringsbesluit. Er geldt geen algemene uitvoeringsbevoegdheid voor ministers.
#### 3.3.5 Andere voorrangsregels
Voor alle rechtsregels van de uitvoerende macht geldt het algemeen legaliteitsbeginsel.
#### 3.3.6 Principiële voorrang van de specifieke en van de meer recente gelijkrangige rechtsregels
Indien er conflicten zijn tussen regels van dezelfde rang, primeert in beginsel de specifieke regel op de algemene regel, en de recentere regel op de oudere. Deze interpretatieregels moeten echter altijd in context worden bekeken.
### 3.4 Keuze van de juiste rechtsregels (delegatie)
* **Beginsel:** Elke inhoudelijke regeling start idealiter op wetgevend niveau ("eerste spadesteek"). Delegatie naar lagere normen is mogelijk, maar met duidelijke voorwaarden.
* **Delegatie aan de Koning of regering:**
* De delegatie moet voldoende duidelijk zijn.
* **Niet-voorbehouden aangelegenheden:** Inhoudelijk in beginsel onbeperkt, maar meestal worden de hoofdlijnen in de wet vastgelegd.
* **Voorbehouden aangelegenheden:** Hier geldt een principieel delegatieverbod voor de *essentiële elementen*. Delegatie van niet-essentiële elementen is wel mogelijk.
* **Wijziging van wetgevende normen:** Mogelijk bij besluiten, maar met strikte voorwaarden.
* **Bijzondere machten:** Ruime delegaties, vaak met beleidsvrijheid, die ook wetgevende normen kunnen wijzigen, met strikte voorwaarden en tijdelijke aard.
* **Delegatie aan ministers:** Meestal beperkt tot bijkomstige of detailmatige aangelegenheden. Rechtstreekse delegatie door de wetgever is zeldzaam.
* **Delegatie aan gedecentraliseerde/verzelfstandigde instellingen:** Problematisch zonder politieke verantwoordelijkheid. Enkel aanvaardbaar voor zeer beperkte, technische aangelegenheden.
### 3.5 Rechtsregels in tijdsperspectief
* **Totstandkoming:** Vanaf de totstandkoming (bekrachtiging/afkondiging wet; ondertekening besluit) is de regel uitvoerbaar en bindend.
* **Bekendmaking:** Noodzakelijk voor kennisname en gebondenheid door burgers.
* **Inwerkingtreding:** Het tijdstip vanaf wanneer de rechtsregel verbindend is. Dit kan niet plaatsvinden vóór de bekendmaking.
* **Terugwerkende kracht (Retroactiviteit):** De rechtsregel geldt ook ten aanzien van feiten die zich vóór de bekendmaking/inwerkingtreding hebben voorgedaan. Dit is aan strikte voorwaarden gebonden en vereist een goede reden van algemeen belang.
* **Overgangsbepalingen:** Verzamelen de impact van nieuwe rechtsregels en verzachten de overgang.
* **Inwerkingtredingsbepalingen:** Regelen het tijdstip van inwerkingtreding. Delegatie hiervan is mogelijk, maar met bepaalde beperkingen.
* **Buitenwerkingtreding:** De regel bepaalt zelf zijn einde, wat zeldzamer is dan inwerkingtreding.
### 3.6 De totstandkoming van rechtsregels (vereenvoudigde weergave van het proces)
Het proces van regelgeving omvat diverse stappen en vormvereisten, waaronder:
* **Vormvereisten:** Advies, akkoord, overleg, etc. met verschillende instanties (bv. Raad van State, Inspectie van Financiën).
* **Impactanalyses:** Beoordeling van de effecten van regelgeving.
* **Parlementaire procedure:** Behandeling van wetsvoorstellen of -ontwerpen in commissies en plenaire vergaderingen.
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Formele goedkeuring en vaststelling door de uitvoerende macht.
* **Bekendmaking:** Publicatie in het Belgisch Staatsblad, wat noodzakelijk is voor de verbindendheid.
* **Codificaties en coördinaties:** Het bundelen en ordenen van bestaande rechtsregels.
* **Vereenvoudiging van wetgeving:** Het aanpassen van verouderde of problematische regelgeving.
### 3.7 Handhaving van rechtsregels
Handhaving zorgt ervoor dat de beoogde gedragsverandering daadwerkelijk plaatsvindt.
* **Strafrechtelijke handhaving:** Via strafrechtelijke sancties (gevangenis, geldboete) en strikte naleving van het legaliteitsbeginsel.
* **Bestuursrechtelijke handhaving:** Via administratieve sancties (bv. geldboetes, intrekking vergunningen) die ook aan specifieke rechtsgronden en waarborgen gebonden zijn.
* **Toezicht en procedure:** Aanwijzing van toezichthouders en procedures voor vaststelling van inbreuken en toepassing van sancties.
### 3.8 Implementatie van Europees recht
* **Uitgangspunten:** Voorrang van EU-recht, directe toepasselijkheid van verordeningen, en de verplichting tot omzetting van richtlijnen door de lidstaten.
* **Internrechtelijke uitgangspunten:** De bevoegdheidsverdeling binnen België moet worden geëerbiedigd bij de implementatie.
* **Rechtsgrondvereiste:** EU-recht vormt nooit zelf een rechtsgrond voor interne regelgeving; er is steeds een interne rechtsgrond nodig.
* **Inhoudelijke aandachtspunten:** Nauwkeurige omzetting van richtlijnbepalingen, rekening houdend met definities en mogelijke marges voor de lidstaten.
* **Niet-tijdige of incorrecte omzetting:** Kan leiden tot overheidsaansprakelijkheid en inbreukprocedures.
### 3.9 De onderlinge verhouding van rechtsregels: Een samenvatting van de hiërarchie
De hiërarchie van rechtsregels is cruciaal voor de geldigheid en toepasbaarheid van normen:
1. **Internationale rechtsregels (o.a. EU-recht):** Hebben voorrang op alle interne rechtsregels.
2. **Grondwet:** Staat aan de top van de interne hiërarchie.
3. **Bijzondere meerderheidswetten, -decreten en -ordonnanties:** Vereisen een gekwalificeerde meerderheid en staan hoog in de hiërarchie.
4. **Wetten, decreten en ordonnanties:** De belangrijkste wetgevende normen.
5. **Koninklijke besluiten (KB's) en Regeringsbesluiten:** De hoogste normen van de uitvoerende macht, die moeten steunen op een hogere rechtsgrond en de wetgevende normen moeten eerbiedigen.
6. **Ministeriële besluiten (MB's):** Gaan uit van individuele ministers en staan lager in de hiërarchie dan KB's en regeringsbesluiten.
7. **Rechtsregels van lagere overheden en instanties:** Zoals provinciale en gemeentelijke verordeningen, en regels van gedecentraliseerde of verzelfstandigde instanties.
Bij conflicten tussen regels van **gelijke rang** gelden in beginsel de interpretatieregels van de **specifieke regel** (primeert op de algemene) en de **recente regel** (primeert op de oudere). Deze regels zijn echter interpretatief en moeten in context worden bekeken.
---
# Keuze van de juiste rechtsregels en totstandkoming van wetgeving
Oké, hier is de uitwerking van de studiehandleiding voor het onderwerp "Keuze van de juiste rechtsregels en totstandkoming van wetgeving", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Keuze van de juiste rechtsregels en totstandkoming van wetgeving
Dit deel behandelt de principes, procedures en vereisten die komen kijken bij het selecteren en opstellen van rechtsregels binnen het Belgische en Europese juridische kader.
### 4.1 Algemene beginselen bij de keuze van rechtsregels
Het principe is dat elke inhoudelijke regeling begint op het niveau van de wetgevende norm, waarna deze kan worden uitgewerkt op lagere niveven in de hiërarchie van rechtsnormen. Een meerlagige benadering is noodzakelijk omdat het volledig regelen van alle materie op wetsniveau de wetteksten zwaar en moeilijk wijzigbaar zou maken. Traditioneel werden algemene beginselen in wetgevende normen vastgelegd en de verdere uitwerking in besluiten, maar er bestaan grote variaties hierin omwille van historische redenen, grondwettelijke bepalingen, beginselen en rechtspraak.
#### 4.1.1 Het legaliteitsbeginsel en de voorrang van de wetgevende macht
De wetgevende macht heeft een residuaire bevoegdheid en voert de "eerste spadesteek" uit bij regelgeving. Dit betekent dat de wetgever de kern van de regeling vastlegt.
#### 4.1.2 Delegatie aan de Koning of de regering
* **Algemeen:** Elke delegatie moet voldoende duidelijk zijn om misverstanden over de overgedragen bevoegdheden te voorkomen. De duidelijkheid van de delegatie staat los van de hoeveelheid bevoegdheden die worden overgedragen.
* **Delegaties in niet-voorbehouden aangelegenheden:** Dit zijn aangelegenheden die niet door de Grondwet exclusief aan de wetgever zijn voorbehouden. Er is hier een inhoudelijk onbeperkte delegatiemogelijkheid, die de vorming van kaderwetten mogelijk maakt. Desondanks worden meestal de belangrijkste krachtlijnen in de wet vastgelegd voordat ruime delegaties worden verleend, mede door politieke en historische overwegingen en het delicate karakter van de materie.
* **Delegaties in voorbehouden aangelegenheden:** Voorbehouden aangelegenheden zijn die domeinen waar de Grondwet expliciet optreden van de wetgevende macht vereist. Hier geldt een principieel, maar niet absoluut, delegatieverbod. Voorbeelden van voorbehouden aangelegenheden zijn de beperking van grondrechten, belastingszaken, straffen en essentiële elementen van de staatsindeling.
* **Delegatie van essentiële elementen van voorbehouden aangelegenheden:** Dit is onder strikte voorwaarden mogelijk, bijvoorbeeld in fiscale zaken en met specifieke formaliteiten zoals uitdrukkelijke machtiging, motivering van uitzonderlijke omstandigheden en verplichte bekrachtiging binnen een korte termijn.
* **Delegatie van niet-essentiële elementen van voorbehouden aangelegenheden:** Dit kan betrekking hebben op de verdere uitwerking van essentiële elementen, mits het voldoende detailmatig is. Dit geldt ook voor de delegatie van niet-voorbehouden aangelegenheden.
* **Bijzondere machten:** Dit zijn zeer ruime delegaties met veel beleidsvrijheid, vaak inclusief de bevoegdheid om wetgevende normen te wijzigen. Ze worden doorgaans verleend in crisissituaties en zijn beperkt in de tijd. De voorwaarden zijn vergelijkbaar met die voor delegatie van essentiële elementen van voorbehouden aangelegenheden.
* **Wijziging van wetgevende normen door besluiten:** Dit is niet strikt verboden indien de formele wijzigingsbevoegdheid duidelijk is omschreven in de machtiging. Dit kan nuttig zijn voor snelle, eenvoudige wijzigingen na een hervorming.
#### 4.1.3 Delegatie aan ministers
Delegaties aan ministers zijn aan strikte voorwaarden gebonden. Ze zijn meestal beperkt tot bijkomstige of detailmatige aangelegenheden en hebben geen algemene uitvoeringsbevoegdheid. Directe delegatie door de wetgever aan een minister is uitzonderlijk en wordt streng getoetst. Op deelstaatniveau is er een wettelijk kader voor delegaties aan ministers.
#### 4.1.4 Delegatie aan gedecentraliseerde en verzelfstandigde instellingen zonder politieke verantwoordelijkheid
Delegatie aan instellingen zonder politieke verantwoordelijkheid is in principe problematisch wegens het gebrek aan democratische controle. Dergelijke delegaties worden enkel aanvaard indien ze strikt noodzakelijk zijn om praktische redenen en een beperkte, technische draagwijdte hebben.
### 4.2 De totstandkoming van rechtsregels: procedures en vormvereisten
De totstandkoming van rechtsregels omvat een reeks formele handelingen die moeten worden gesteld bij de voorbereiding en vaststelling van de regel.
#### 4.2.1 Vormvereisten
Vormvereisten zijn handelingen die voorafgaand aan de rechtsregel moeten worden gesteld, zoals advies, akkoord, overleg of onderhandelingen. Deze hebben als doel controle, het vinden van betere alternatieven, het waarborgen van uitvoerbaarheid, het betrekken van het middenveld en het vergroten van politieke consensus.
* **Soorten vormvereisten:**
* **Facultatieve vormvereisten:** Deze zijn niet verplichtend.
* **Verplichte vormvereisten:** Deze moeten worden vervuld. De afdwingbaarheid ervan voor besluiten is afhankelijk van de wetgevende norm die ze voorschrijft. Voor wetgevende normen zelf zijn deze in beginsel onschendbaar voor de gewone rechter, tenzij het Hof van Cassatie of het Grondwettelijk Hof bevoegd is.
* **Impactanalyses:**
* **Federale regelgevingsimpactanalyse (RIA):** Een bundeling van analyses, met een zelfbevraging door de opstellers.
* **Vlaamse reguleringsimpactanalyse (VIRA):** Een gestructureerd proces dat meer gelijkenissen vertoont met EU impact assessments.
* **Andere impactanalyses:** O.a. evenredigheidsbeoordeling, jongeren- en kindeffectenrapport (JoKER), armoedetoets.
* **Begrotingscontrole:** Dit is een politiek belangrijke fase die de financiële impact van de regelgeving toetst.
* **Overleg:**
* **Federale Ministerraad:** Vereist indien de wet dit voorschrijft; veronderstelt goedkeuring bij consensus.
* **Deelstaatregeringen:** Collegiale besluitvorming.
* **Europese aanmelding:** Voor bepaalde regels (bv. staatssteun) is voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie vereist.
* **Samenwerking tussen overheden:** Diverse vormen van overleg en samenwerking tussen federale en deelstaatregeringen zijn voorgeschreven, zoals via het Overlegcomité en interministeriële conferenties.
* **Consultatie en adviesorganen:** Onafhankelijke organen geven advies, zoals de Raad van State (Afdeling Wetgeving), strategische adviesraden en sectorale adviesorganen.
#### 4.2.2 Vaststelling van besluiten
Dit omvat de definitieve goedkeuring en ondertekening van Koninklijke Besluiten (KB's), regeringsbesluiten en ministeriële besluiten (MB's).
#### 4.2.3 Parlementaire procedure
* **Wetgevende initiatieven:** Kunnen komen van parlementsleden (voorstellen) of van de regering (ontwerpen).
* **Behandeling:** In commissies en plenaire vergaderingen, met amendementen en stemmingen.
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Door de Koning of de regering, wat de wettelijke norm bindend maakt.
* **Bekendmaking:** Verplicht via het Belgisch Staatsblad (digitaal).
#### 4.2.4 Officiële vertalingen
Rechtsregels moeten toegankelijk zijn in de verschillende officiële talen (Nederlands, Frans, Duits), ook al is niet elke versie authentiek.
### 4.3 De structuur van rechtsregels
#### 4.3.1 Opschrift
Het opschrift geeft de aard van de akte en een beknopte weergave van het onderwerp weer, essentieel voor identificatie en opzoeking.
#### 4.3.2 Aanhef
De aanhef van besluiten bevat de rechtsgrond, vermelding van vereiste vormvereisten, en soms ook motivering en juridisch kader. Het dient als bewijs van de naleving van procedures en de wettelijke basis.
#### 4.3.3 Dispositief
Het dispositief, het beschikkende gedeelte, bevat de eigenlijke rechtsvoorschriften, gegroepeerd in artikelen. Deze artikelen worden verder onderverdeeld in leden en paragrafen. Verwijzingen binnen de tekst zijn cruciaal voor de correcte interpretatie en toepassing.
#### 4.3.4 Bijlagen
Bijlagen worden gebruikt voor elementen die zich niet makkelijk in artikelen laten vatten, zoals plannen, formulieren of lijsten, en maken integraal deel uit van de rechtsregel.
### 4.4 De rechtsregels in tijdsperspectief
#### 4.4.1 Basisbegrippen: totstandkoming, bekendmaking en inwerkingtreding
* **Totstandkoming:** Het moment van definitieve goedkeuring/ondertekening.
* **Bekendmaking:** Noodzakelijk voor kennisname door burgers, meestal via het Staatsblad.
* **Inwerkingtreding:** Het tijdstip vanaf wanneer de rechtsregel verbindend is voor burgers. Dit kan niet plaatsvinden vóór de bekendmaking.
#### 4.4.2 Terugwerkende kracht en eerbiedigende werking
* **Terugwerkende kracht (retroactiviteit):** De rechtsregel geldt ook voor feiten die zich vóór de inwerkingtreding hebben voorgedaan. Dit is aan strikte voorwaarden gebonden om rechtsonzekerheid te vermijden en vereist een goede reden van algemeen belang.
* **Eerbiedigende werking:** De rechtsregel geldt pas vanaf een tijdstip ná de inwerkingtreding.
#### 4.4.3 Overgangsbepalingen
Deze bepalingen verzachten de impact van nieuwe rechtsregels en zorgen voor continuïteit en rechtszekerheid.
#### 4.4.4 Inwerkingtredingsbepalingen
Deze regelen het tijdstip vanaf wanneer rechtsregels verbindend zijn. De wetgever kan de inwerkingtreding delegeren.
#### 4.4.5 Buitenwerkingtreding
Dit is een uitzondering op het principe dat regels voor onbepaalde tijd gelden; de regel bepaalt zelf zijn einde.
### 4.5 Handhaving van rechtsregels
Handhaving zorgt ervoor dat ongewenste gedragingen worden bestraft.
#### 4.5.1 Strafrechtelijke handhaving
Klassieke sancties via de strafrechter, gebonden aan het formeel en materieel legaliteitsbeginsel en proportionaliteit.
#### 4.5.2 Bestuursrechtelijke handhaving
Sancties opgelegd door het bestuur, zoals administratieve geldboeten of intrekking van vergunningen. Ook hier gelden legaliteitsbeginselen en proportionaliteit.
#### 4.5.3 Toezicht en procedure
De aanwijzing van toezichthouders en het volgen van procedures met waarborgen zijn essentieel voor effectieve handhaving.
### 4.6 Implementatie van Europees recht
#### 4.6.1 Europeesrechtelijke uitgangspunten
* **Voorrang van EU-recht:** Rechtstreeks toepasselijke bepalingen gelden vanzelf in de interne rechtsorde.
* **Uitvoering van verordeningen:** Soms zijn bijkomende maatregelen nodig.
* **Omzetting van richtlijnen:** Richtlijnen moeten worden overgeschreven in intern recht, met vrijheid over de wijze maar met vereiste van een duidelijk en correct eindresultaat.
#### 4.6.2 Internrechtelijke uitgangspunten
* **Bevoegdheidsverdeling:** Elke overheid implementeert EU-recht binnen de eigen bevoegdheden.
* **Rechtsgrondvereiste en legaliteitsbeginsel:** EU-recht dient nooit zelf als rechtsgrond; interne regels of delegaties worden gebruikt.
#### 4.6.3 Inhoudelijke aandachtspunten
Nauwe omzetting van richtlijnbepalingen is vereist, met aandacht voor definities en mogelijke mazen. De interne wetgever kan niet zelf EU-fouten rechtzetten.
#### 4.6.4 Niet-tijdige of niet-correcte omzetting
Kan leiden tot terugwerkende kracht (mits voldaan aan interne voorwaarden), richtlijnconforme interpretatie, of overheidsaansprakelijkheid.
### 4.7 Codificaties, coördinaties en vereenvoudiging van wetgeving
* **Coördinatie:** Bestaande rechtsregels worden samengebracht in één tekst zonder inhoudelijke wijziging.
* **Codificatie:** Gaat verder dan coördinatie, brengt meer regels samen en kan aanpassingen bevatten.
* **Vereenvoudiging van wetgeving:** Houdt in het aanpassen van verouderde of problematische rechtsregels.
### 4.8 Keuze van de juiste rechtsregels (delegatie)
Deze sectie gaat dieper in op de voorwaarden en de reikwijdte van delegaties van wetgevende bevoegdheden aan de uitvoerende macht.
#### 4.8.1 Delegaties aan de Koning of de regering
* **Niet-voorbehouden aangelegenheden:** Inhoudelijk vrijwel onbeperkt, maar meestal met behoud van belangrijke krachtlijnen in de wet.
* **Voorbehouden aangelegenheden:** Principieel delegatieverbod voor essentiële elementen, maar delegatie van niet-essentiële elementen is mogelijk. Strikte voorwaarden gelden voor de delegatie van essentiële elementen, inclusief een ondubbelzinnige machtiging en uitzonderlijke omstandigheden.
* **Bijzondere machten:** Ruime delegaties in crisissituaties, met vergelijkbare voorwaarden en tijdelijke beperking.
#### 4.8.2 Delegatie aan ministers
Beperkt tot bijkomstige of detailmatige aangelegenheden, met strikte voorwaarden en zelden directe delegatie door de wetgever.
#### 4.8.3 Delegatie aan gedecentraliseerde en verzelfstandigde instellingen
Problematisch wegens gebrek aan politieke verantwoordelijkheid, enkel toegelaten voor zeer beperkte, technische taken.
### 4.9 Behoorlijke regelgeving: inhoudelijke en formele kwaliteitseisen
#### 4.9.1 Inhoudelijke kwaliteitseisen
* **Noodzakelijkheid:** Regels mogen niet meer dan nodig zijn.
* **Onderbouwd:** Gebaseerd op objectieve analyses en gegevens.
* **Werkzaam:** Adequaat en pertinent om de doelstelling te bereiken en handhaafbaar.
* **Evenredig:** Noodzakelijk, adequaat en proportioneel in verhouding tot het nagestreefde doel.
* **Rechtszekerheid:** Burgers moeten de gevolgen van hun handelingen kunnen voorzien; beperking van terugwerkende kracht en duidelijke begrippen.
* **Gewekte verwachtingen/Vertrouwensbeginsel:** De overheid mag bestaande regels niet zomaar wijzigen zonder gegronde reden.
* **Zorgvuldigheid:** Grondige voorbereiding, transparantie, en opvolging van de regel.
* **Motivering:** De regelgever moet het doel en de grondslagen van de regel aangeven.
#### 4.9.2 Formele kwaliteitseisen
* **Duidelijkheid:** Leesbaar en begrijpelijk, ook voor niet-juristen.
* **Juiste niveau:** Regelgeving op het meest geschikte niveau (federaal, deelstaat, etc.).
* **Kenbaarheid en toegankelijkheid:** Burgers moeten de regels kunnen kennen en raadplegen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsregels | Algemeen verbindende voorschriften, eenzijdig opgelegd door de overheid, waarmee gedragingen worden gestuurd. |
| Institutionele omgeving | De politieke en juridische context waarin overheden opereren, inclusief hun structuur, bevoegdheden en verhoudingen onderling en met burgers. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarbij de soevereiniteit is verdeeld tussen een centrale overheid en deelstaten, die elk eigen bevoegdheden hebben. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin het overheidsoptreden, net als dat van burgers, gebonden is aan duidelijke, toegankelijke en stabiele rechtsregels, met waarborgen tegen willekeur. |
| Beleid | Een samenhangende visie en reeks van acties die de overheid onderneemt om maatschappelijke doelstellingen te bereiken. |
| Zelfregulering | Een vorm van regelgeving waarbij specifieke instanties of sectoren zichzelf reguleren, soms in overleg met of onder toezicht van de overheid. |
| Overeenkomsten | Afspraken tussen actoren, al dan niet met deelname van de overheid, die dienen als alternatief of aanvulling op formele regelgeving. |
| Sensibilisering | Het bewust maken van burgers van de voor- of nadelen van bepaald gedrag om dit te beïnvloeden. |
| Nudging | Het op onrechtstreekse wijze beïnvloeden van gedrag door psychologische processen en het inspelen op gewoontes en routines. |
| Regeldruk | De lasten, kosten of administratieve verplichtingen die voortvloeien uit regelgeving voor burgers, bedrijven of overheden. |
| Deregulering | Het verminderen of vereenvoudigen van bestaande regelgeving, vaak met als doel regeldruk te verlagen. |
| Algemeen verbindende voorschriften | Regels die gelden voor een onbepaald aantal gevallen en personen, in tegenstelling tot individuele beslissingen. |
| Overheidsmonopolie | Het exclusieve recht van de overheid om rechtsregels uit te vaardigen en te handhaven. |
| Verticaliteitsbeginsel | Het principe dat een overheid niet alleen bevoegd is om regels vast te stellen, maar ook om deze toe te passen, te handhaven en de bijhorende instellingen op te richten en te financieren. |
| Conformiteitstoetsing | De controle door een rechter of hof of een lagere rechtsregel in overeenstemming is met een hogere rechtsregel, zoals de Grondwet. |
| Delegatie | De overdracht van regelgevende bevoegdheden van de wetgevende macht aan de uitvoerende macht, onder strikte voorwaarden en met duidelijke omschrijvingen. |
| Rechtsgrond | De wettelijke of constitutionele basis die de uitvoerende macht machtigt om besluiten te nemen. |
| Algemene uitvoeringsbevoegdheid | De impliciete bevoegdheid van de uitvoerende macht om de wetten uit te voeren, verankerd in de Grondwet, ook zonder uitdrukkelijke delegatie. |
| Vormvereisten | Handelingen die gesteld moeten worden bij de voorbereiding van rechtsregels, zoals advies, akkoord of overleg, teneinde de kwaliteit en legitimiteit ervan te waarborgen. |
| Impactanalyse | Een proces waarbij de verwachte effecten van een voorgestelde rechtsregel op verschillende gebieden (sociaal, economisch, milieu) worden onderzocht. |
| Begrotingscontrole | De beoordeling van de budgettaire haalbaarheid en impact van voorgestelde rechtsregels door financiële inspectiediensten. |
| Collegialiteit | Het principe dat beslissingen binnen een bestuursorgaan, zoals een regering, gezamenlijk worden genomen na overleg en bij consensus. |
| Wetgevingstechniek | De methodologie en de regels voor het correct opstellen en structureren van rechtsregels om hun duidelijkheid, consistentie en uitvoerbaarheid te garanderen. |
| Opschrift | Het deel van een rechtsregel dat de aard van de akte en een beknopte weergave van het onderwerp aangeeft, essentieel voor identificatie. |
| Aanhef | Het gedeelte van een besluit dat de rechtsgrond, vervulde vormvereisten, voordracht van ministers en andere relevante informatie vermeldt alvorens het eigenlijke besluit (dispositief). |
| Dispositief | Het beschikkende of bepalende gedeelte van een rechtsregel, waarin de eigenlijke rechtsvoorschriften zijn gegroepeerd in artikelen. |
| Inwerkingtreding | Het tijdstip vanaf wanneer een rechtsregel verbindend is voor burgers en overheden en rechtsgevolgen kan hebben. |
| Terugwerkende kracht (Retroactiviteit) | Het principe waarbij een rechtsregel ook van toepassing is op feiten die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding ervan, mits strikt gereguleerd en gerechtvaardigd. |
| Overgangsbepalingen | Bepalingen die de overgang van oude naar nieuwe rechtsregels verzachten, om continuïteit en rechtszekerheid te garanderen. |
| Handhaving | Het proces waarbij de overheid toeziet op de naleving van rechtsregels en ongewenste gedragingen bestraft met dwingende maatregelen. |
| Strafrechtelijke handhaving | Sancties zoals gevangenisstraf en geldboetes opgelegd door de strafrechter na een strafrechtelijke procedure. |
| Bestuursrechtelijke handhaving | Sancties opgelegd door het bestuur zelf, zoals administratieve geldboetes, intrekking van vergunningen of subsidies. |
| Non bis in idem | Het principe dat niemand tweemaal mag worden berecht of gestraft voor hetzelfde feit. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat overheidsoptreden, in het bijzonder strafrechtelijk en bestuursrechtelijk, gebaseerd moet zijn op een wettelijke basis. |
| Proportionaliteit (Evenredigheid) | Het principe dat de gekozen maatregel of sanctie in verhouding moet staan tot het nagestreefde doel of de gepleegde inbreuk. |
| Implementatie van Europees recht | Het proces waarbij lidstaten Europese richtlijnen en verordeningen omzetten of uitvoeren in hun nationale rechtsorde. |
| Europees recht | De rechtsregels die voortvloeien uit verdragen, verordeningen en richtlijnen van de Europese Unie. |
| Voorrang van het EU-recht | Het principe dat Europees recht prevaleert boven strijdige nationale rechtsregels. |
| Omzetting van richtlijnen | Het proces waarbij lidstaten richtlijnen van de EU in hun nationale wetgeving opnemen om het nagestreefde resultaat te bereiken. |
| Codificatie | Het systematisch samenbrengen en ordenen van bestaande rechtsregels in één coherente tekst, vaak met beperkte inhoudelijke aanpassingen. |
| Coördinatie | Het samenbrengen en ordenen van bestaande rechtsregels in één tekst zonder de inhoud ervan te wijzigen. |
| Deregulering | Het verminderen of vereenvoudigen van regelgeving, vaak met als doel de administratieve lasten te verlagen. |
| Behoorlijke regelgeving | De kwaliteitseisen waaraan rechtsregels moeten voldoen, zoals noodzakelijkheid, onderbouwing, werkzaamheid, evenredigheid, rechtszekerheid, zorgvuldigheid en motivering. |
Cover
Beginselen van regelgeving - Voorbeelden laatste versie.docx
Summary
# Beginselen van regelgeving: Overzicht en Toepassing
Dit studieboek biedt een gedetailleerd overzicht van de beginselen van regelgeving, met een focus op de institutionele omgeving, de overgang van beleid naar rechtsregels, diverse alternatieven voor regelgeving, de totstandkoming en handhaving van rechtsregels, en de uitdagingen van behoorlijke regelgeving.
## Deel 1: De institutionele omgeving
De institutionele omgeving vormt de basis voor alle regelgevende activiteiten. Het begrijpen van deze omgeving is cruciaal voor het effectief navigeren door het recht en beleid.
### De omvang van regeerakkoorden
Regeerakkoorden geven de ambitie en de omvang van het beleid van een regering aan. De lengte ervan kan een indicatie geven van de complexiteit en het aantal voorgenomen hervormingen.
* **Regeerakkoord Regering De Croo:** 84 bladzijden.
* **Regeerakkoord Regering De Wever:** 202 bladzijden.
* **Regeerakkoord Regering Diependaele:** 236 bladzijden.
* **Regeerprogramma Regering Schoof (Nederland):** 138 bladzijden (13 september 2024).
Deze cijfers illustreren de variëteit in de omvang van politieke programma's, wat impliceert dat de reikwijdte van het beoogde regelgevende werk sterk kan verschillen.
### Bronnen voor beleidsinformatie
Toegang tot beleidsdocumenten is essentieel voor analyse en begrip.
* **Federaal niveau:**
* Beleidsverklaringen 2025: Raadpleegbaar via de website van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
* Beleidsnota's 2025: Ook beschikbaar via de website van de Kamer van volksvertegenwoordigers, specifiek onder het budgetdossier.
* **Vlaams niveau:**
* Voorbeelden van Beleidsnota's 2025 (Media, Werk, Onderwijs, Dierenwelzijn) zijn online beschikbaar.
* Voorbeelden van Beleids- en begrotingstoelichtingen 2025 (Werk, Cultuur) zijn eveneens toegankelijk.
## Deel 2: Van beleid naar rechtsregels
Dit deel behandelt de transitie van beleidsintenties naar concrete juridische regels.
### I. Besluitvorming en beleid
De besluitvormingsprocessen en de formulering van beleid zijn de voorlopers van wetgeving.
### II. Alternatieven voor regelgeving
Naast formele wetgeving bestaan er diverse flexibelere instrumenten om beleidsdoelstellingen te bereiken.
#### A. Zelfregulering door specifieke instanties
Zelfregulering houdt in dat een sector of belangengroep zijn eigen regels opstelt en naleeft. De geschiktheid hiervan hangt af van de specifieke context en de doelstellingen.
* **Bespreek:** Is zelfregulering in dit geval geschikt? Dit vereist een analyse van de specifieke sector, de mogelijke nadelen (zoals gebrek aan handhaving of bescherming van consumenten) en voordelen (zoals flexibiliteit en expertise).
#### B. Overeenkomsten
Overeenkomsten tussen publieke en/of private actoren kunnen ook dienen als alternatief voor wetgeving. Ze bieden flexibiliteit maar vereisen vaak een duidelijke juridische basis en nalevingsmechanismen.
* **Voorbeeld:** "De Standaard" 19 september 2025 bespreekt situaties waar zelfregulering of een overeenkomst als oplossing kan dienen.
#### C. Sensibilisering en nudging
Deze instrumenten beogen gedragsverandering door middel van informatie, voorlichting of subtiele stimulansen.
* **Zijn dit allemaal voorbeelden van sensibilisering als alternatief voor regelgeving?** Deze vraag nodigt uit tot reflectie over de definitie en reikwijdte van sensibilisering en nudging, en of ze als volwaardige alternatieven voor dwingende regels kunnen worden beschouwd.
#### D. Betere toepassing of handhaving van bestaande regels
Soms is het effectiever om bestaande regels beter te handhaven dan nieuwe regels te creëren. Dit vereist een analyse van de knelpunten in de handhaving en de implementatie van verbeteringsmaatregelen.
* **Voorbeeld:** "De Tijd" 5 september 2025 belicht mogelijk een casus waarbij handhaving centraal staat.
### III. Regeldruk en deregulering
Het verminderen van de regeldruk en het bevorderen van deregulering zijn belangrijke beleidsprioriteiten om de economie te stimuleren. Websites zoals www.wetwatchers.be kunnen hierbij relevant zijn.
## Deel 3: Rechtsregels
Dit deel gaat dieper in op de definitie, soorten en onderlinge verhouding van rechtsregels.
### I. Definitie
Een rechtsregel is een algemene, abstracte en bindende norm die door de bevoegde autoriteit wordt vastgesteld en die het gedrag van burgers en instellingen regelt.
### II. Soorten rechtsregels
Rechtsregels kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun oorsprong, hiërarchie en inhoud.
#### A. Internationale verdragen
Verdragen die België heeft gesloten met andere staten of internationale organisaties.
#### B. Grondwet
De fundamentele wet van het land.
#### C. Bijzondere meerderheidswetten, -decreten en -ordonnanties
Deze normen vereisen een specifieke, verhoogde meerderheid voor hun aanneming, wat hun belang en de consensus die nodig is voor hun totstandkoming weerspiegelt.
#### D. Wetten, decreten en ordonnanties
Dit zijn de belangrijkste wetgevende akten op respectievelijk federaal, Vlaams/Gemeenschaps- en Brussels Hoofdstedelijk niveau.
* **Soorten en categorieën:** Deze onderverdeling kan zich richten op de thematiek, de aard van de bevoegdheid (bv. primair vs. uitvoerend) of de specifieke doelstelling van de wet.
##### Voorbeeld interpretatieve wet
Een interpretatieve wet verduidelijkt de betekenis van een bestaande wet. De Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen definieert "natuurramp". Vervolgens heeft de Interpretatieve Wet van 29 oktober 2021 artikel 124, § 1, d) van deze wet verduidelijkt om rechtsonzekerheid op te heffen, wat resulteerde in een oordeel van het Grondwettelijk Hof (arrest 86/2023).
* **Probleem:** De oorspronkelijke tekst liet ruimte voor interpretatie.
* **Interpretatieve Wet:** Verduidelijking met terugwerkende kracht.
* **Grondwettelijk Hof:** Bevestigt het interpretatieve karakter en de rechtvaardiging van de terugwerkende kracht, indien de betekenis redelijkerwijs kon worden afgeleid uit de oorspronkelijke tekst en de rechtsonzekerheid wordt opgeheven.
#### E. Organieke wetten
Deze wetten regelen de structuur, bevoegdheden en organisatie van bepaalde instellingen, zoals de Organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
* **Andere organieke wetten / decreten:** Voorbeelden zijn de wetten betreffende De Lijn of de Nationale Loterij.
#### F. Verzamelwetten, mozaïekwetten en programmawetten
Dit zijn wetten die meerdere, vaak niet-gerelateerde onderwerpen regelen, wat de wetgeving complexer kan maken. Voorbeelden zijn de Wet van 12 mei 2024 houdende diverse fiscale bepalingen of de Programmawet van 18 juli 2025.
* **Symboolwetgeving?** Een kritische vraag over het nut en de effectiviteit van dergelijke wetten.
#### G. ‘Wetgevende’ samenwerkingsakkoorden
Deze akkoorden tussen overheden hebben de kracht van wetgeving en regelen de samenwerking op specifieke domeinen, zoals het Centraal fietsregister.
#### H. Koninklijke besluiten en regeringsbesluiten
Dit zijn uitvoerende besluiten die de wetten en decreten nader invullen.
* **Soorten en categorieën:** Deze kunnen variëren van algemene regels tot specifieke maatregelen, zoals het template voor indieningsbesluiten (KB).
#### I. Rechtsregels van het bestuur en van gedecentraliseerde en verzelfstandigde instanties
Regels die door overheidsinstanties zelf worden opgesteld binnen hun bevoegdheden.
#### J. Rechtsregels van particuliere instanties
Regels opgesteld door private organisaties, bijvoorbeeld in het kader van zelfregulering.
#### K. Aanverwante fenomenen
* **Toelichting bij regelgeving:** Memories van toelichting en adviezen die de totstandkoming en intentie van regelgeving verduidelijken.
* **Verwijzingen naar niet-regelgevende teksten:** Artikelen of rapporten die context bieden bij regelgeving.
### III. Onderlinge verhouding van rechtsregels
De hiërarchie van normen bepaalt welke regel voorrang heeft bij conflicten.
#### A. Rechtsgrondvereiste en voorrang van wetgevende normen op besluiten
Een besluit moet gebaseerd zijn op een wetgevende akte en kan niet in strijd zijn met hogere normen.
* **Voorbeeld rechtsgrondtabel:** Toont hoe een decreet de basis vormt voor een besluit van de Vlaamse Regering.
#### B. Rechtsgrondvereiste en voorrang van koninklijke besluiten en regeringsbesluiten op ministeriële besluiten
Koninklijke en regeringsbesluiten hebben voorrang op ministeriële besluiten.
### IV. Keuze van de juiste rechtsregels (delegatie)
De wetgever kan bevoegdheden delegeren aan de uitvoerende macht.
#### A. Delegatie aan de Koning of de regering
* **Delegaties in voorbehouden aangelegenheden:** Artikelen uit de Grondwet (bv. Art. 14 Gw. – strafrecht, Art. 15 Gw. – woning, Art. 170 Gw. – belastingen) bepalen wanneer een wet vereist is.
* **Art. 9 BWHI en Art. 14 BWHI:** Bepalingen over de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten inzake de oprichting van gedecentraliseerde diensten en de invoering van een recht van voorkoop.
#### B. Delegatie aan gedecentraliseerde en verzelfstandigde instellingen zonder politieke verantwoordelijkheid
Hierbij wordt bevoegdheid overgedragen aan instellingen die niet rechtstreeks politiek verantwoording afleggen.
## Deel 4: Behoorlijke regelgeving
Dit deel focust op de kwaliteitseisen die aan regelgeving gesteld worden.
* **Voorbeelden van adviezen en arresten:** Diverse voorbeelden illustreren hoe rechtbanken en adviesorganen toetsen aan beginselen van behoorlijke regelgeving, zoals:
* **Rechtzetting:** Voorbeelden van correcties op officiële bekendmakingen (KB, Ordonnanties, Regeringsbesluiten) om fouten te herstellen.
* **Motiveringsplicht:** Arresten van de Raad van State en het Grondwettelijk Hof die de noodzaak van een duidelijke en deugdelijke motivering benadrukken.
* **Schending van beginselen:** Gevallen waarin regelgeving werd vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids-, redelijkheids- of motiveringsbeginsel (bv. Arrest Grondwettelijk Hof nr. 106/2024).
* **Subjectieve bewoordingen:** Arresten die de onduidelijkheid van bepalingen aan de kaak stellen, wat kan leiden tot vernietiging (bv. epiloog betreffende een besluit over boetes voor onzedelijkheid in Antwerpen).
* **Europese regelgeving:** Knelpunten bij de implementatie van EU-richtlijnen, zoals de noodzaak tot notificatie bij de Europese Commissie (Advies 70.450 en 67.858 van de Raad van State).
* **Rechtszekerheid:** Ambigue bepalingen of onduidelijk toepassingsgebied die de rechtszekerheid schaden (Advies 75.505/3).
> **Tip:** Let bij de analyse van regelgeving altijd op de motivering en de rechtsgrond. Schending van deze beginselen kan leiden tot vernietiging van de norm.
## Deel 5: Opstellen van rechtsregels
Dit deel behandelt het praktische proces van het opstellen van juridische teksten.
### Titels en bevoegdheden
De bevoegdheidsverdeling tussen verschillende ministeriële departementen is cruciaal voor het opstellen van regelgeving.
### Methodologie
Het correct formuleren en structureren van wetgeving is essentieel.
* **Voorbeelden van structuur:** Overzichten van de indeling van wetgeving (bv. Wetboek van Economisch Recht, Vlaamse Codex Fiscaliteit, Nieuw Burgerlijk Wetboek) tonen de hiërarchische opbouw.
* **Citeeropschriften:** Officiële en informele manieren om wetgeving te refereren.
* **Stroomschema's en voorbeelden:** Visuele weergaven en concrete voorbeelden helpen bij het begrijpen van het opstelproces.
### Overwegingen bij het opstellen
* **Rechtsgrond:** De noodzaak van een duidelijke juridische basis voor elk besluit.
* **Duidelijkheid en precisie:** Het belang van ondubbelzinnige formuleringen om interpretatieproblemen te vermijden.
* **Bekrachtiging:** Het proces waarbij een hogere autoriteit een besluit van een lagere autoriteit goedkeurt.
## Deel 6: Totstandkoming van regelgeving
Dit deel beschrijft de formele stappen die leiden tot de creatie van een rechtsregel.
### I. Algemeen
Een algemeen overzicht van het wetgevingsproces.
### II. Vormvereisten
Specifieke formele eisen waaraan regelgeving moet voldoen, zoals bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
### III. Parlementaire procedure
Het traject van een wetsvoorstel door het parlement, inclusief debatten, amendementen en stemmingen.
* **Voorbeelden van parlementaire documenten:** Parl.St. (Parlementaire Stukken) bieden inzicht in de totstandkoming van wetgeving.
### IV. Bekrachtiging en afkondiging
Het proces waarbij een wet definitief wordt bekrachtigd door de uitvoerende macht en publiekelijk wordt bekendgemaakt.
* **Mini-koningskwestie:** Een historisch voorbeeld van politieke spanningen rond de bekrachtiging van wetten.
### V. Inwerkingtreding en uitwerking in de tijd
De datum waarop een wet van kracht wordt en de wijze waarop deze van toepassing is op situaties die zich voordeden vóór of na de inwerkingtreding.
* **Verschillende scenario's:**
* Geen specifieke bepaling.
* Inwerkingtreding op een specifieke datum (bv. "treedt in werking op 1 juli").
* Uitwerking met terugwerkende kracht (bv. "heeft uitwerking met ingang van 1 mei").
* Combinatie van uitwerking en toepasselijkheid (bv. "heeft uitwerking met ingang van 1 mei" en "van toepassing op leveringen vanaf die datum").
### VI. Rechtzetting
Het corrigeren van fouten in officiële bekendmakingen van wetgeving.
* **Voorbeeld 1 (KB):** Rechtzetting in het Belgisch Staatsblad.
* **Voorbeeld 2 (Ordonnanties):** Rechtzetting van een Brussels ordonnantie.
* **Voorbeeld 3 (Regeringsbesluit):** Errata in het Belgisch Staatsblad.
* **Voorbeeld 4 (Nieuw Strafwetboek):** Een uitgebreide casus met fouten in de bekendmaking en correcties via een erratum, wat de complexiteit van het proces illustreert.
## Deel 8: Handhaving van rechtsregels
Dit deel behandelt de mechanismen om naleving van wetten en regels te garanderen.
* **Sociaal Strafwetboek:** Regelt de verschillende niveaus van sancties en de procedure voor vervolging, zowel strafrechtelijk als administratief.
* **Gerechtelijke vs. Administratieve vervolging:** Een analyse van de 'una via'-regeling, waarbij een keuze moet worden gemaakt tussen verschillende handhavingsprocedures.
* **Rol van inspectiediensten:** Sociaal inspecteurs die optreden als hulpofficier van de gerechtelijke politie.
* **Sanctieniveaus:** Verschillende niveaus van geldboetes en gevangenisstraffen.
## Deel 10: Specifieke thema's
### I. Implementatie van Europees recht
De wijze waarop Europese richtlijnen en verordeningen worden omgezet in nationale wetgeving.
* **Vlaams Regeerakkoord 2024-2029:** Kan bepalingen bevatten over de aanpak van Europese regelgeving.
### IV. Codificaties, coördinaties en vereenvoudiging van wetgeving
Het proces van het samenvoegen en herschikken van wetgeving om deze toegankelijker en coherenter te maken.
* **Voorbeelden van codificatie:**
* Het **Decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling** en het bijhorende uitvoeringsbesluit illustreren hoe gedragsregels kunnen worden vastgelegd.
* Het **Materialendecreet van 23 december 2011** en het **VLAREMA-besluit** tonen de totstandkoming van milieubeleidsovereenkomsten.
* Het **Nieuw Burgerlijk Wetboek** is een voorbeeld van een omvangrijke codificatie.
* De **Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening** stelt de principes van duurzame ruimtelijke ontwikkeling centraal.
* Het **Belgisch Scheepvaartwetboek** is een voorbeeld van de vervanging van talrijke oude wetten door een nieuw, gecoördineerd wetboek.
* **Coördinatie:** Het proces van het samenvoegen van bestaande teksten tot één coherente wet, met behoud van de oorspronkelijke inhoud. Bijvoorbeeld de coördinatie van de Bijzondere Financieringswet.
* **Vereenvoudiging:** Het proces van het stroomlijnen en toegankelijker maken van regelgeving.
### Overige relevante thema's en voorbeelden
* **Gedragscodes:** Vastgesteld in decreten en besluiten, zoals in de context van private arbeidsbemiddeling.
* **Beroepserkenning:** De noodzaak voor erkenning van beroepen om misbruik te stoppen, zoals geschetst in het artikel over uitvaartondernemers.
* **Regulering van reclame:** Discussies rond alcoholreclame en de rol van zelfregulering versus wettelijke bepalingen.
* **Sectorconvenants:** Afspraken tussen sociale partners en de overheid om het werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen.
* **Milieubeleidsovereenkomsten:** Contracten tussen overheid en industrie voor milieuverbetering.
* **Veiligheid en hygiëne:** Regels voor apothekers (KB) en de bescherming van de gezondheid (wetgeving over voedingsmiddelen, geneesmiddelen).
* **Strafrechtelijke bepalingen:** Wetgeving rond begravingen en de naleving van regels op begraafplaatsen.
* **Digitale apparaten op school:** Regelgeving over het gebruik van "slimme apparaten" in het onderwijs.
* **Financiële verslagen:** Middelen- en uitgavenbegrotingen als basis voor overheidsfinanciën.
* **Deontologie:** Vaststelling van ethische normen voor magistraten door de Hoge Raad voor de Justitie.
* **Mensenrechten:** Verbod op slavernij en dwangarbeid (EVRM).
* **Nachtwerk:** Internationale conventies (ILO) en nationale wetgeving die nachtarbeid regelen.
* **Grondwettelijke bevoegdheden:** Artikel 105 Gw. (machten van de Koning) en de verdeling van bevoegdheden tussen federale staat, gemeenschappen en gewesten (bv. Art. 4 en 127 Gw.).
* **Internationale samenwerking:** Samenwerkingsakkoorden en de omzetting van EU-recht.
* **Strafprocedure:** Maatregelen in het kader van COVID-19 en de schorsing van termijnen.
* **Sociale zekerheid:** Regels rond bijdragen en de rol van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
* **Overheidsopdrachten:** Gunningscriteria en de economisch meest voordelige inschrijving (Richtlijn 2014/24/EU).
* **Wetgeving en its implementation:** Adviezen van de Raad van State over de correcte omzetting en implementatie van Europese richtlijnen.
* **Regionaal vs. Federaal:** Voorbeelden van regionale uitvoering van federale wetten (bv. Dienstencheques).
* **Algemene uitvoeringsbevoegdheid:** De bevoegdheid van de regering om wetten nader uit te werken.
* **Subsidies:** Regels rond de toekenning van subsidies, zoals voor het Vlaamse woonbeleid of sociaal-cultureel volwassenenwerk.
* **Milieubeleid:** Energiebeleid en de regulering van het Vlaamse woonbeleid.
* **Handhaving:** Kaderdecreten die de handhaving van specifieke regelgeving regelen.
* **Overgangsbepalingen:** Regels die de overgang van oude naar nieuwe wetgeving regelen, bijvoorbeeld bij de invoering van een nieuw vennootschappenrecht of de wijziging van btw-tarieven.
* **Specifieke beroepen:** Regulering van gezondheidszorgberoepen, architecten, apothekers.
* **Consumentenbescherming:** Regels rond de verkoop van toegangsbewijzen tot evenementen en de preventie van ernstige schade aan consumentenbelangen.
### **Veelvoorkomende valkuilen bij het opstellen van regelgeving:**
* **Gebrek aan duidelijke rechtsgrond:** Besluiten zonder wettelijke basis zijn ongeldig.
* **Ambigue formuleringen:** Onduidelijke taal leidt tot rechtsonzekerheid en betwistingen.
* **Onvoldoende motivering:** Regelgeving moet de redenen voor de beslissing duidelijk maken.
* **Schending van hogere normen:** Regelgeving mag niet in strijd zijn met de Grondwet, Europese regelgeving of hogere nationale wetten.
* **Vergeten van Europese notificatieplicht:** Bij de omzetting van EU-richtlijnen kan het nalaten van de notificatie aan de Europese Commissie leiden tot vertraging of ongeldigheid.
* **Onjuiste toepassing van 'technisch voorschrift':** Verwarring over wanneer iets als een technisch voorschrift moet worden beschouwd, wat een aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie kan met zich meebrengen.
* **'Namaak' regelgeving:** Bepalingen met enkel een programmatische of beleidsmatige waarde, zonder directe normatieve strekking, horen niet in het dispositief van een besluit thuis.
* **Ongelijke behandeling zonder objectieve rechtvaardiging:** Schending van het gelijkheidsbeginsel (art. 10 en 11 Gw.).
* **Schending van het rechtszekerheidsbeginsel:** Onduidelijke regels of onvoorzienbare gevolgen.
### **Veelvoorkomende fouten bij de analyse van regelgeving:**
* **Verwarring tussen verschillende soorten normen:** Niet onderscheiden tussen wetten, decreten, koninklijke besluiten, etc.
* **Negeer de hiërarchie van normen:** Ervan uitgaan dat een lagere norm een hogere kan overrulen.
* **Onvoldoende aandacht voor de parlementaire voorbereiding:** De memorie van toelichting en parlementaire stukken bevatten vaak cruciale informatie over de bedoeling van de wetgever.
* **Het belang van de 'ratio legis' onderschatten:** De achterliggende doelstelling van een regel is vaak essentieel voor de interpretatie ervan.
* **Vergeten van de tijdelijke aard van sommige regels:** Veel wetgeving is tijdelijk of heeft specifieke inwerkings- en einddatums.
* **Verwarring tussen 'zelfregulering' en 'regelgeving':** Zelfregulering is geen wetgeving, maar een alternatief of aanvulling daarop.
* **Kijken naar de tekst zonder de context:** De betekenis van een artikel kan veranderen door andere bepalingen, jurisprudentie of Europees recht.
* **Niet rekening houden met de uitwerking in de tijd:** Het belang van overgangsbepalingen voor bestaande situaties.
> **Tip:** Analyseer altijd de rechtsgrond, de hiërarchie van de normen, de intentie van de wetgever (via parlementaire voorbereiding) en de mogelijke interpretaties door rechtbanken.
## Conclusie
Het juridische landschap is complex en voortdurend in beweging. Een grondige kennis van de principes van regelgeving, de verschillende soorten rechtsregels en de totstandkomingsprocessen is essentieel voor iedereen die betrokken is bij het maken, toepassen of interpreteren van wetten.
### Veel gemaakte fouten om te vermijden:
* Het negeren van de hiërarchie van normen (Grondwet, EU-recht, wet, decreet, besluit).
* Het niet correct toepassen van de beginselen van behoorlijke regelgeving (motiveringsplicht, rechtszekerheid, duidelijkheid).
* Het verwarren van beleid met wetgeving; beleid is de intentie, wetgeving is de juridische realisatie.
* Het onderschatten van de rol van rechtspraak en adviezen van de Raad van State bij de interpretatie en handhaving van wetten.
* Het vergeten van de context: een rechtsregel moet altijd binnen zijn bredere juridische en maatschappelijke kader worden geplaatst.
* Het niet correct identificeren van de bevoegdheid: welke overheid is bevoegd om deze regel vast te leggen?
* Het onjuist interpreteren van delegatiebepalingen.
* Het over het hoofd zien van overgangsbepalingen of de specifieke inwerkingsdatum van wetgeving.
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Beleidsnota | Een document waarin de regering de beleidsvoornemens en -doelstellingen voor een specifieke beleidssector uiteenzet, vaak als voorbereiding op de begrotingsopmaak. |
| Beleidsverklaring | Een officiële verklaring waarin een regering haar algemene beleidslijnen en prioriteiten voor de komende legislatuur of het komende jaar presenteert, doorgaans bij de aanvang van een parlementaire zitting. |
| Besluit | Een algemene regel die door een uitvoerende macht (zoals de Koning, een regering of een minister) wordt uitgevaardigd en die bindende kracht heeft. Het is een lagere norm dan een wet. |
| Codificatie | Het systematisch samenvoegen en ordenen van bestaande wetgeving tot één coherent geheel, vaak met behoud van de inhoud maar met aanpassing van de formulering en structuur voor duidelijkheid en consistentie. |
| Decreet | Een wetgevende akte die specifiek wordt aangenomen door een parlement van een Gemeenschap of Gewest in België en die bindende kracht heeft binnen dat rechtsgebied. |
| Deregulering | Het proces van het verminderen of afschaffen van bestaande regels en wetgeving, met als doel bureaucratie te verminderen en economische activiteit te bevorderen. |
| Delegatie | Het overdragen van wetgevende of uitvoerende bevoegdheden van een hoger orgaan (zoals de wetgever) aan een lager orgaan (zoals de regering of een minister). |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan men niet mag afwijken, zelfs niet door een overeenkomst tussen partijen. Deze regels beschermen fundamentele belangen van individuen of de samenleving. |
| Gecoördineerde wet | Een wet die tot stand komt door het samenvoegen van verschillende wetten of wetswijzigingen tot één nieuwe, coherente tekst, met behoud van de oorspronkelijke inhoud maar met aanpassing van de structuur en formulering. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de organisatie van de overheid, de fundamentele rechten en vrijheden van burgers en de verhouding tussen de verschillende staatsorganen regelt. |
| Institutionele omgeving | De structuur, regels en organen binnen een politiek en juridisch systeem die de totstandkoming en handhaving van regelgeving beïnvloeden. |
| Interpretatieve wet | Een wet die wordt aangenomen om de betekenis van een bestaande wet te verduidelijken, met terugwerkende kracht tot op de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke wet, om rechtsonzekerheid op te heffen. |
| Koninklijk besluit | Een uitvoerend besluit, uitgevaardigd door de Koning (en de bevoegde minister) na overleg in de Ministerraad, dat de wetten en decreten nader invult. |
| Milieubeleidsovereenkomst | Een contractuele overeenkomst tussen de overheid en representatieve organisaties van ondernemingen met als doel milieuverontreiniging te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken. |
| Ministerieel besluit | Een uitvoerend besluit, uitgevaardigd door een bevoegde minister, dat doorgaans lagere normen vastlegt dan een koninklijk besluit en ter uitvoering dient van hogere regelgeving. |
| Nudging | Een beleidsinstrument waarbij subtiele aanmoedigingen worden gebruikt om mensen aan te zetten tot gewenst gedrag, zonder hun keuzevrijheid te beperken. |
| Organieke wet | Een wet die de structuur, bevoegdheden en organisatie van een specifieke overheidsinstelling of -dienst regelt. |
| Ordonnantie | Een wetgevende akte die specifiek wordt aangenomen door het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vergelijkbaar met een decreet in Vlaanderen of Wallonië. |
| Parlementaire procedure | Het formele proces dat een wetsvoorstel doorloopt binnen het parlement, van indiening tot aan de uiteindelijke goedkeuring en afkondiging. |
| Rechtsbasis (Rechtsgrond) | De wettelijke bevoegdheid die een orgaan heeft om een bepaalde beslissing te nemen of een bepaalde handeling te verrichten. Zonder rechtsbasis is een handeling onwettig. |
| Rechtsonzekerheid | Een situatie waarin de toepassing of interpretatie van rechtsregels onduidelijk of betwist is, wat leidt tot onzekerheid voor burgers en bedrijven. |
| Rechtsregel | Een algemene, abstracte en bindende norm die door de bevoegde autoriteit wordt vastgesteld en die het gedrag van burgers en instellingen regelt. |
| Regeldruk | De last die voortvloeit uit de naleving van wetten, regels en administratieve verplichtingen voor burgers en bedrijven. |
| Regeerakkoord | Een document waarin de coalitiepartijen hun gezamenlijke beleidsvoornemens en afspraken vastleggen voor de duur van de legislatuur. |
| Regeringsbesluit | Een besluit uitgevaardigd door een regionale of gemeenschapsregering, vergelijkbaar met een koninklijk besluit op federaal niveau. |
| Responsabilisering | Het proces waarbij individuen of organisaties verantwoordelijk worden gehouden voor hun acties en beslissingen. |
| Retroactiviteit (Terugwerkende kracht) | Het effect van een wet of besluit dat van toepassing is op feiten die zich voordeden vóór de inwerkingtreding ervan. |
| Ruimtelijke ordening | Het proces van plannen en beheren van het landgebruik binnen een bepaald gebied, met als doel een duurzame en efficiënte inrichting van de ruimte te realiseren. |
| Samenwerkingsakkoord | Een overeenkomst tussen verschillende overheden (federale staat, gewesten, gemeenschappen) om samen te werken op een bepaald beleidsterrein, vaak om bevoegdheidsoverdrachten te regelen. |
| Zelfregulering | Het proces waarbij een sector of beroepsgroep eigen regels en gedragscodes opstelt en naleeft, vaak ter voorkoming van overheidsregulering. |
Cover
belangrijke namen AR (1).pdf
Summary
# Verschillende definities en oorsprongen van recht
Dit onderwerp verkent diverse perspectieven op wat recht is, beginnend bij filosofische definities tot sociologische en rechtspositivistische benaderingen, inclusief historische figuren die hieraan hebben bijgedragen.
### 1.1 De ondefinieerbaarheid van recht
Een ultieme, universele definitie van het recht ontbreekt nog steeds [1](#page=1).
### 1.2 Perspectieven op de oorsprong en aard van recht
Verschillende denkers en stromingen hebben uiteenlopende ideeën over waar recht vandaan komt en wat het precies inhoudt.
#### 1.2.1 Sociologische benaderingen
De sociologische benadering benadrukt het belang van sociale praktijken en het dagelijks leven van mensen bij het vormgeven en identificeren van recht.
* **Brian Tamanaha:** Stelt dat recht alles is wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als 'recht'. Recht is dus afhankelijk van het standpunt en de maatschappij [1](#page=1).
* **Eugen Ehrlich:** Meende dat het zwaartepunt van de rechtsontwikkeling niet in de wetgeving of rechtspraak ligt, maar in de maatschappij zelf. Het 'levende recht' is het maatschappelijk recht van een hogere orde, dat in interactie staat met juristen en statelijk recht. Hij onderscheidde drie soorten recht: statelijk recht, juristenrecht en maatschappelijk recht [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Max Gluckman & Edward Adamson Hoebel:** Onderzochten het recht in primitieve samenlevingen. Gluckman stelde dat deze samenlevingen vertrouwd waren met gedragsregels en voorschriften. Hoebel beschreef in 'The Law of Primitive Man' regels die grenzen stellen aan diefstal, overspel, incest en fysiek geweld, en benadrukte conflictverwerking zonder het conflict uit handen te geven [1](#page=1).
#### 1.2.2 Rechtspositivisme en afdwingbaarheid
Deze stroming ziet recht als een product van menselijke wil en macht, vaak gekoppeld aan de rol van de staat en de mogelijkheid tot handhaving.
* **John Austin:** Definieerde recht als 'the command of the sovereign backed by sanction'. Een regel is een rechtsregel als de staat de naleving ervan kan verzekeren. Hij werkte het idee van Jeremy Bentham uit, die recht zag als "a rule laid down for the guidance of an intelligent being by an intelligent being having power over him" [2](#page=2).
* **Rudolf von Jhering:** Beschouwde de door de staat opgelegde dwang als het absolute criterium van het recht. Een rechtsregel zonder dwang is in tegenspraak met zichzelf [2](#page=2).
* **Hans Kelsen:** Zag dwang als het onderscheidingsinstrument om te bepalen wat recht is. Hij ontwikkelde het normatief rechtspositivisme met zijn 'Reine Rechtslehre' (zuivere rechtsgeleerdheid) en het concept van de 'Grundnorm' (grondslag van de geldigheid van de grondwet) [5](#page=5).
* **Herbert Hart:** Stelde dat de geldigheid van recht voortvloeit uit de 'ultimate rule of recognition', een metajuridische standaard. Hij definieerde recht als "the union of primary and secondary rules", waarbij secundaire regels bestaan uit regels van erkenning, regels van verandering en regels van berechting [5](#page=5).
#### 1.2.3 Filosofische en deugdenethische perspectieven
Deze benaderingen kijken naar de fundamentele principes achter recht, moraliteit en de menselijke natuur.
* **Immanuel Kant:** Werkte deontologische/plichtstheorieën uit, met zijn categorische imperatief: handel alleen volgens de maxime waarvan je tegelijk kunt willen dat ze een algemene wet wordt [1](#page=1).
* **Sophocles:** Illustreerde in zijn tragedie over Antigone de spanning tussen statelijk en goddelijk recht, en de grondslag van regels en normatieve aanvaarding [2](#page=2).
* **Aristoteles:** Maakte onderscheid tussen universele en particuliere rechtvaardigheid (verdelende en ruil), en zag rechtvaardig handelen als afhankelijk van iemands karakter en houding (deugdethische theorieën) [2](#page=2).
* **Cicero:** Verdedigde de absolute geldigheid van natuurrecht, dat onveranderlijk en overal van toepassing is [3](#page=3).
#### 1.2.4 Theocratische en goddelijke oorsprong van recht
Sommige opvattingen plaatsen de oorsprong van recht bij een godheid of goddelijke openbaring.
* **Plato (Theocratische stroming):** Zag recht als afkomstig van godheden, die ook optreden als wetgevers [2](#page=2).
* **Saïd en Chérif Kouachi / George Tiller / Yitzhak Rabin:** Gekoppeld aan de theocratische stroming, waar religieuze motieven ten grondslag liggen aan acties en vermeende vergelding [2](#page=2).
* **Augustinus van Hippo:** Ontwikkelde het christelijk-theologisch natuurrecht, waarbij de zondige mens weliswaar geen directe toegang heeft tot het goddelijke recht (lex aeterna), maar wel vat krijgt op het natuurrecht (lex naturae) door rede en geweten. Dit vormt een verbinding met het menselijke recht (lex positiva) [3](#page=3).
* **Thomas van Aquino:** Zag een objectieve ordening in de aard der dingen, kenbaar door menselijke rede, als basis voor het christelijk-theologisch natuurrecht [4](#page=4).
#### 1.2.5 Autocratische en machtsgerichte opvattingen
Deze stromingen benadrukken de macht van de heerser of de 'sterkste' als bron van recht.
* **Trasymachos en Kallikles:** Stelden dat rechtvaardigheid het belang van de sterkste is [3](#page=3).
* **Niccolo Machiavelli:** Betoogde dat morele deugden en beginselen voor de staat niet van tel zijn, en dat alles is toegelaten om macht te verwerven of te behouden ('Machiavellisme') [3](#page=3).
* **Lodewijk XIV & Jean-Baptiste Colbert:** Vertegenwoordigden de autocratische stroming, waarbij het gezag van de soeverein niet door wetgeving beperkt wordt. Colbert verklaarde dat de gehele wetgevende macht van het koninkrijk bij de soeverein berust [3](#page=3).
#### 1.2.6 Democratische en sociale contracttheorieën
Deze benaderingen zien recht als een product van een overeenkomst of de algemene wil van het volk.
* **Jean-Jacques Rousseau:** Introduceerde het concept van de 'contrat social' om het volk soeverein te maken, waarbij het algemeen belang ('la volonté générale des citoyens') de staat begrenst [3](#page=3).
* **Thomas Hobbes:** Stelde dat mensen in de natuurtoestand in constante oorlog met elkaar verkeren en daarom hun natuurlijke vrijheid opgeven om vrede te verzekeren, die door een soeverein wordt gehandhaafd [3](#page=3).
#### 1.2.7 Verlicht en utilitaristisch recht
Deze stromingen focussen op rede en nut als basis voor wetgeving.
* **Hugo Grotius:** Zag natuurrecht als een gebod van de ware rede, waarbij god niet noodzakelijk betrokken hoeft te zijn [4](#page=4).
* **Jeremy Bentham:** Beschouwde onvervreemdbare rechten als nonsens en pleitte ervoor wetten te beoordelen op hun doelmatigheid of nut (utilitarisme) [4](#page=4).
#### 1.2.8 Historische en culturele oorsprong van recht
Dit perspectief benadrukt dat recht een product is van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling.
* **Montesquieu:** Beklemtoonde het belang van de concrete context van rechtsregels als resultaat van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling. Hij benadrukte ook de rol van de scheiding der machten om tirannie te voorkomen [4](#page=4).
* **Gustav Hugo, Georg Friedrich Puchta, Friedrich Carl von Savigny:** Voortbouwend op Montesquieu, benadrukten zij het concept van 'Volksgeist' (de gemeenschappelijke wil van het volk) als oorsprong van het recht. Savigny stelde dat recht ontstaat door "innerlijke, stille krachten, niet door de willekeur van een wetgever" en dat wetgeving ondergeschikt is aan gewoonterecht en de Volksgeist moet weerspiegelen. Hij verzette zich tegen codificatie, omdat de inhoud van het recht niet door mensen, maar door het verleden van de natie en het innerlijke wezen ervan wordt bepaald [4](#page=4).
#### 1.2.9 Methodologisch en descriptief positivisme
Deze stromingen richten zich op de wetenschappelijke analyse van recht en de rol van rechters.
* **August Comte:** Beschreef drie stadia in de ontwikkeling van de mensheid: theologisch, metafysisch en positief stadium, waarbij vooruitgang wordt geboekt door wetenschap [4](#page=4).
* **Alf Ross:** Verklaarde de niet-wetenschappelijke aard van natuurrecht vanuit het rechtspositivisme [5](#page=5).
* **Roscoe Pound & Cuthbert W. Pound:** Maakten onderscheid tussen 'law in books' (LiB) en 'law in action' (LiA) vanuit een descriptief positivisme [5](#page=5).
* **John Chipman Gray & Oliver Wendell Holmes Jr.:** Waren radicale aanhangers van het descriptief rechtspraakpositivisme. Holmes definieerde recht als "de voorspelling van wat rechters in de praktijk doen" [5](#page=5).
* **Jerome Frank:** Verkondigde 'conceptual rule-sceptism' en werd geassocieerd met legal realism. De term 'Frankification' verwijst naar de tendens om zijn radicale opvattingen toe te schrijven aan alle descriptieve rechtspraakpositivisten [5](#page=5).
#### 1.2.10 Normatieve stromingen en de Categorische Imperatief
Deze stromingen leggen de nadruk op de normatieve aspecten en ethische fundamenten van recht.
* **Koning George III:** Toonde een vorm van normatieve aanvaarding door 'vanzelfsprekende waarheden' te respecteren, wat leidde tot verzet toen hij dit niet deed volgens revolutionairen [2](#page=2).
* **Immanuel Kant:** Zijn categorische imperatief, een centraal concept in deontologische theorieën, is een belangrijk normatief principe [1](#page=1).
> **Tip:** Bij het bestuderen van verschillende definities van recht is het nuttig om te letten op de nadruk die elke benadering legt: ofwel op de sociale praktijk, de afdwingbaarheid door de staat, de filosofische grondslagen, de historische context, of de rol van de rechter.
> **Voorbeeld:** De definitie van John Austin (recht als bevel van de soeverein met sanctie) staat in schril contrast met die van Eugen Ehrlich (recht als maatschappelijke praktijk), wat de diversiteit aan perspectieven illustreert.
---
# Rechtvaardigheid en ethische stromingen
Dit deel behandelt concepten van rechtvaardigheid zoals uiteengezet door filosofen en politieke denkers, inclusief theocratische en autocratische stromingen.
### 2.1 Criterium van rechtvaardigheid en oorsprong van recht
Er zijn verschillende visies op wat rechtvaardigheid inhoudt en waar het recht vandaan komt.
#### 2.1.1 Afdwingbaarheid als criterium
* **John Austin** definieerde recht als het bevel van de soeverein, ondersteund door een sanctie. Een regel is een rechtsregel als de staat de naleving ervan kan verzekeren. Dit idee werd verder uitgewerkt door Jeremy Bentham als "een regel opgesteld ter leiding van een intelligent wezen door een intelligent wezen met macht over hem" [2](#page=2).
* **Rudolf von Jhering** stelde dat de dwang die door de staat wordt opgelegd, het absolute criterium van het recht is. Een rechtsregel zonder dwang is in tegenspraak met zichzelf, net zoals vuur dat niet brandt of licht dat niet schijnt [2](#page=2).
#### 2.1.2 Juiste ordening en normatieve aanvaarding
* **Sophocles**’ tragedie over Antigone illustreert de spanning tussen statelijk en goddelijk recht, wat de basis vormt voor regels en normatieve aanvaarding [2](#page=2).
* **Koning George III** had moeite met het respecteren van 'vanzelfsprekende waarheden', wat leidde tot verzet van revolutionairen. Dit raakt aan het idee van normatieve aanvaarding [2](#page=2).
#### 2.1.3 Verschillende soorten rechtvaardigheid
* **Aristoteles** onderscheidde universele en particuliere rechtvaardigheid, waaronder verdelende en ruilrechtvaardigheid valt. Zijn deugdethische theorieën stellen dat rechtvaardig handelen afhangt van iemands karakter en houding [2](#page=2).
### 2.2 Stromingen in rechtvaardigheid en staatsinrichting
Verschillende ethische en politieke stromingen hebben uiteenlopende ideeën over de oorsprong en toepassing van rechtvaardigheid.
#### 2.2.1 Theocratische stromingen
Bij theocratische stromingen is recht afkomstig van een godheid en worden wetten door goden opgesteld [2](#page=2).
* **Plato** wordt geassocieerd met de theocratische stroming [2](#page=2).
* De aanslagen door de **Saïd en Chérif Kouachi** op het hoofdkantoor van een satirisch weekblad (en de onthoofding van Samuel Paty) worden genoemd als voorbeelden van de spanning die kan ontstaan vanuit een theocratisch gedachtegoed [2](#page=2).
* **Yitzhak Rabin** werd vermoord als vergelding voor de Oslo-akkoorden, wat een voorbeeld kan zijn van religieus gemotiveerd geweld [2](#page=2).
* **George Tiller** werd vermoord als vergelding voor het uitvoeren van abortus, eveneens een daad met mogelijke religieuze achtergronden [2](#page=2).
#### 2.2.2 Autocratische stromingen
Autocratische stromingen stellen dat rechtvaardigheid het belang van de sterkste dient.
* **Trasymachus en Kallikles** vertegenwoordigen de opvatting dat rechtvaardigheid het belang van de sterkste is [3](#page=3).
* **Plato** is ook verbonden met het concept van antiek natuurrecht, waarbij de menselijke wil en de feitelijke toestand centraal staan [3](#page=3).
* **Niccolò Machiavelli** stelde dat morele deugden en beginselen voor de staat niet van tel zijn of zelfs hinderlijk kunnen zijn. Het 'Machiavellisme' houdt in dat alles is toegestaan om macht te verwerven of te behouden [3](#page=3).
* **Lodewijk XIV**, een absolute monarch, belichaamt een gezag dat niet beperkt wordt door wetgeving [3](#page=3).
* **Jean-Baptiste Colbert** stelde dat de gehele wetgevende macht van een koninkrijk in de persoon van de soeverein berust [3](#page=3).
#### 2.2.3 Democratische stromingen
Democratische stromingen leggen de nadruk op de soevereiniteit van het volk en het algemeen belang.
* **Jean-Jacques Rousseau** pleitte voor een 'contrat social' (sociaal contract) met als doel het volk soeverein te maken door eigenbelang terzijde te schuiven ten gunste van het algemeen belang ('la volonté générale des citoyens') [3](#page=3).
* **Thomas Hobbes** beschreef de mens in de natuurtoestand als continu in oorlog met elkaar. Om vrede te verzekeren, doen mensen afstand van hun natuurlijke vrijheid ten gunste van een soeverein die deze vrede handhaaft [3](#page=3).
#### 2.2.4 Natuurrechtelijke stromingen
Natuurrechtelijke stromingen gaan uit van universele, onveranderlijke principes.
* **Cicero** stelde dat natuurrecht van absolute gelding is en overal van toepassing is, vergelijkbaar met vuur [3](#page=3).
* **Augustinus van Hippo** ontwikkelde een christelijk-theologisch natuurrecht, waarbij de zondige mens geen directe toegang heeft tot het goddelijke recht ('lex aeterna'), maar wel via rede en geweten tot het natuurrecht ('lex naturae'), dat een afspiegeling is van het goddelijke recht en verbinding legt met het menselijke ('statelijke') recht ('lex positiva') [3](#page=3).
* **Thomas van Aquino** beschreef een christelijk-theologisch natuurrecht gebaseerd op menselijke rede. Hij geloofde in een objectieve ordening in de aard der dingen die door rede kenbaar is [3](#page=3).
* **Hugo Grotius** formuleerde een verlicht natuurrecht als een gebod van de ware rede, waarbij God niet noodzakelijk betrokken is, zelfs niet indien Hij zou bestaan [3](#page=3).
#### 2.2.5 Utilitarisme
* **Jeremy Bentham** beschouwde onvervreemdbare rechten als "nonsense upon stilts" en stelde dat wetten beoordeeld moeten worden op hun doelmatigheid of nut [4](#page=4).
#### 2.2.6 Historische stroming
De historische stroming benadrukt het belang van de concrete context en de ontwikkeling van rechtsregels.
* **Montesquieu** onderstreepte het belang van de concrete context van rechtsregels als resultaat van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling. Hij pleitte ook voor scheiding der machten om het risico op tirannie te verkleinen [4](#page=4).
* **Gustav Hugo**, **Georg Friedrich Puchta** en **Friedrich Carl von Savigny** worden ook geassocieerd met de historische stroming [4](#page=4).
* **Friedrich Carl von Savigny** introduceerde het concept van 'Volksgeist' (gemeenschappelijke wil van het volk) als oorsprong van het recht, dat ontstaat door "innerlijke, stille krachten, niet door de willekeur van een wetgever". Voor hem was wetgeving ondergeschikt aan gewoonterecht en moest deze de 'Volksgeist' weerspiegelen. Hij zag codificatie als problematisch omdat de inhoud van het recht niet door mensen bepaald zou moeten worden, maar gegeven door het innerlijke wezen van de natie's verleden [4](#page=4).
#### 2.2.7 Methodologisch positivisme
* **August Comte** beschreef drie stadia in de ontwikkeling van de mensheid: het theologische, het metafysische en het positivistische stadium [4](#page=4).
#### 2.2.8 Egalitaire stroming
Egalitaire stromingen streven naar inhoudelijke gelijkheid.
* **Karl Marx** was kritisch op de historische stroming, die volgens hem de misstanden van vandaag legitimeert met die van gisteren. Hij en **Friedrich Engels** betoogden dat maatschappijen niet gevormd worden door idealen, maar door materiële omstandigheden (productie- en eigendomsverhoudingen), wat resulteert in het historisch materialisme [6](#page=6).
* **Blaise Pascal** beschouwde het utopische ideaal van communisme als een dystopische nachtmerrie, omdat de mens noch engel, noch beest is, en het nastreven van engelenachtigheid kan leiden tot beestachtig gedrag [6](#page=6).
* **Paul Magnaud**, een 'rebelse rechter', koos systematisch de kant van de zwakke en kleine man, soms tegen de letter van de wet in [6](#page=6).
* **John Rawls** stelde in zijn boek 'A Theory of Justice' dat rechtvaardigheid gericht is op inhoudelijke gelijkheid. Hij gebruikte de theorie van het maatschappelijk verdrag als basis voor een gedachte-experiment met de 'onwetenheidssluier' (veil of ignorance). Dit leidde tot twee fundamentele principes: 1) het principe van grootst gelijke vrijheid, en 2) het onderscheidsprincipe (met aandacht voor toekomstige generaties en gelijke kansen) [6](#page=6).
#### 2.2.9 Legal Realism
Legal realism kijkt naar wat rechters daadwerkelijk doen als de definitie van recht.
* **Karl Llewellyn** en **Robert Ellickson** worden geassocieerd met descriptief rechtspraakpositivisme en legal realism. Ellickson stelde een empirische these [6](#page=6).
#### 2.2.10 Capability Approach
* **Martha Nussbaum** is bekend om haar 'Capability Approach' [6](#page=6).
---
# Methodologische en stromingen in het recht
Dit onderwerp behandelt verschillende methodologische benaderingen en stromingen binnen de rechtsfilosofie, waaronder het natuurrecht, historisch recht, utilitarisme, egalitarisme en rechtspositivisme, met hun sleutelfiguren en centrale ideeën.
### 3.1 Natuurrecht
Het natuurrecht stelt dat er universele rechtsbeginselen bestaan die onafhankelijk zijn van menselijke wetgeving en die hun oorsprong vinden in de natuur of in goddelijke openbaring [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 3.1.1 Antiek natuurrecht
Antiek natuurrecht legt de nadruk op de menselijke wil en de feitelijke toestand [3](#page=3).
#### 3.1.2 Christelijk-theologisch natuurrecht
Binnen het christelijk-theologisch natuurrecht, zoals uiteengezet door Augustinus van Hippo en Thomas van Aquino, wordt het natuurrecht gezien als een afspiegeling van goddelijk recht, kenbaar door menselijke rede en geweten [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Augustinus van Hippo** (345-430) stelde dat hoewel de zondige mens geen directe toegang heeft tot het goddelijke recht ($lex \ aeterna$), het natuurrecht ($lex \ naturae$) wel toegankelijk is door rede en geweten. Dit natuurrecht vormt de verbinding met het menselijke, statelijke recht ($lex \ positiva$) ] [3](#page=3).
* **Thomas van Aquino** (1225-1274) zag het natuurrecht als een objectieve ordening die zich manifesteert in de aard der dingen en die door de menselijke rede kenbaar is [4](#page=4).
#### 3.1.3 Verlicht natuurrecht
Hugo Grotius (1583-1645) definieerde natuurrecht als een gebod van de ware rede, waarbij god niet essentieel is voor het bestaan ervan [4](#page=4).
### 3.2 Rechtspositivisme
Rechtspositivisme is een stroming die het recht ziet als een sociaal verschijnsel, los van moraal, en dat het recht positief, oftewel door mensen gemaakt, beschouwt [5](#page=5).
* **August Comte** (1798-1857) beschreef de ontwikkeling van de mensheid in drie stadia, waaronder het positieve stadium dat vooruitgang door wetenschap benadrukt [4](#page=4).
* **Alf Ross** (1899-1979) bekritiseerde de niet-wetenschappelijke aard van het natuurrecht vanuit een rechtspositivistisch perspectief [5](#page=5).
* **Hans Kelsen** (1881-1973) definieerde recht primair door dwang als onderscheidend instrument en ontwikkelde de 'Reine Rechtslehre' (zuivere rechtsleer), gericht op het recht als een volmaakt systeem met een grondnorm ($Grundnorm$) voor de geldigheid van de grondwet [5](#page=5).
* **Herbert Hart** (1907-1992) zag recht als de vereniging van primaire en secundaire regels ($Law \ as \ “the \ union \ of \ primary \ and \ secondary \ rules”$). Hij introduceerde de 'ultimate rule of recognition' als bron van rechtsgeldigheid en onderscheidde drie soorten secundaire regels: erkenningsregels (rules of recognition), wijzigingsregels (rules of change) en berechtingsregels (rules of adjudication) ] [5](#page=5).
#### 3.2.1 Descriptief rechtspraakpositivisme
Deze stroming richt zich op wat rechters in de praktijk doen en stellen dat dit het recht is [5](#page=5).
* **Oliver Wendell Holmes Jr.** (1841-1935) definieerde recht als de voorspelling van wat rechters in de praktijk zullen doen [5](#page=5).
* **John Chipman Gray** (1839-1915) en **Karl Llewellyn** (1893-1962) worden gezien als radicale aanhangers van het legal realism, waarbij het gedrag van rechters centraal staat [5](#page=5).
* **Jerome Frank** (1889-1957) introduceerde het 'conceptual rule-sceptism' en 'legal realism', en de 'Frankification' verwijst naar de tendens om zijn radicale opvattingen toe te schrijven aan alle descriptieve rechtspraakpositivisten [5](#page=5).
* **Roscoe Pound** (1870-1964) maakte een onderscheid tussen 'law in books' (LiB) en 'law in action' (LiA) ] [5](#page=5).
* **Robert Ellickson** wordt genoemd in de context van descriptief rechtspraakpositivisme met een empirische stelling [5](#page=5).
### 3.3 Historisch recht
De historische stroming benadrukt het belang van de concrete context van rechtsregels en ziet deze als het resultaat van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling [4](#page=4).
* **Montesquieu** (1689-1755) benadrukte de contextuele ontwikkeling van rechtsregels [4](#page=4).
* **Gustav Hugo** (1764-1844), **Georg Friedrich Puchta** (1798-1849) en **Friedrich Carl von Savigny** (1779-1861) worden geassocieerd met deze stroming [4](#page=4).
* **Friedrich Carl von Savigny** introduceerde het concept van 'Volksgeist' (gemeenschappelijke wil van het volk) als de oorsprong van het recht, dat ontstaat door "innerlijke, stille krachten, niet door de willekeur van een wetgever". Hij stelde dat wetgeving ondergeschikt is aan gewoonterecht en de Volksgeist moet weerspiegelen. Codificatie werd gezien als een proces waarbij de inhoud van het recht niet door mensen wordt bepaald, maar gegeven wordt door het innerlijke wezen van de natie en haar verleden [4](#page=4).
### 3.4 Utilitarisme
Het utilitarisme beoordeelt wetten op hun doelmatigheid of nut [4](#page=4).
* **Jeremy Bentham** (1748-1832) achtte onvervreemdbare rechten een nonsens en benadrukte het beoordelen van wetten op nut. Hij zag recht als een geheel van gedragsregels, zoals beschreven in zijn boek 'Of Laws In General' . Hij introduceerde ook de 'imperatieventheorie' binnen de voorgeschreven gedraging [4](#page=4) [8](#page=8).
### 3.5 Egalitarisme
Het egalitarisme streeft naar inhoudelijke gelijkheid en kritiseert bestaande structuren die ongelijkheid in stand houden [6](#page=6).
* **Karl Marx** (1818-1883) bekritiseerde de historische stroming voor het legitimeren van bestaande ongelijkheden door te verwijzen naar het verleden [6](#page=6).
* **Friedrich Engels** (1820-1895) betoogde dat maatschappijen gevormd worden door materiële omstandigheden (productie- en eigendomsverhoudingen) en historisch materialisme, in plaats van idealen [6](#page=6).
* **Blaise Pascal** (1623-1662) waarschuwde voor het streven naar een utopische communistische droom, wat kan leiden tot een dystopische nachtmerrie [6](#page=6).
* **Paul Magnaud** (1848-1926) was een 'rebelse rechter' die de kant koos van de zwakke, vaak op basis van zijn buikgevoel in plaats van het letterlijke recht [6](#page=6).
* **John Rawls** (1921-2002) ontwikkelde in 'A Theory of Justice' een theorie van rechtvaardigheid als streven naar inhoudelijke gelijkheid, gebaseerd op een gedachte-experiment met een 'onwetenheidssluier' (veil of ignorance). Hij formuleerde twee fundamentele principes: het 'greatest equal liberty principle' (principe van grootst gelijke vrijheid) en het 'equal opportunity principle' (principe van gelijke kansen), aangevuld met het 'difference principle' (onderscheidsprincipe) en het 'just savings principle' (principe van rechtvaardige besparingen voor toekomstige generaties) ] [6](#page=6).
### 3.6 Andere stromingen en concepten
* **Autocratische stroming:** Deze stroming, vertegenwoordigd door figuren als Trasymachos, Kallikles, Niccolo Machiavelli en Lodewijk XIV, ziet rechtvaardigheid als het belang van de sterkste en autoriseert machtverwerving en -behoud, waarbij morele deugden irrelevant of hinderlijk kunnen zijn. Jean-Baptiste Colbert definieerde de soeverein als de houder van de gehele wetgevende macht [3](#page=3).
* **Democratische stroming:** Jean-Jacques Rousseau zag de algemene wil van het volk ('la volonté générale des citoyens') als begrenzing van de staat en pleitte voor een maatschappelijk verdrag waarbij het volk soeverein wordt. Thomas Hobbes stelde dat mensen in de natuurtoestand oorlog voeren en daarom hun natuurlijke vrijheid opgeven voor een soeverein die vrede handhaaft [3](#page=3).
* **Capability Approach:** Ontwikkeld door **Martha Nussbaum** (1947-heden) en **Eric Lancksweerdt** (1959-heden), richt deze benadering zich op vaardigheden en capaciteiten in relatie tot menselijke waardigheid en zelfverwezenlijking. Lancksweerdt benadrukte de rol van welvaart, welbevinden en de complexiteit van het bevorderen van integratie in de werkomgeving, wat kan leiden tot 'therapeutic jurisprudence' ] [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Modificatie: welvaart en welbevinden:** Vertegenwoordigd door **Koen Geens** (MvJ), die de staat ziet als 'traumabegeleider' met een morele plicht om slachtoffers te helpen na traumatische gebeurtenissen [7](#page=7).
* **Modificatie: opkomst, technieken en oriëntatie:** **Gottlieb Planck** (1824-1910) stelde dat recht de maatschappij verandert en dat wetten zowel economische en sociale doelen nastreven als technisch-juridische middelen daarvoor hanteren [7](#page=7).
* **Descriptieve normen:** **Isaac Newton** (1642-1726) beschreef 'Seinsgesetze' (zijnswetten) en de traagheidswet, die regelmatigheden in de natuur aantonen [7](#page=7).
* **Modaliteiten: rechten en plichten:** **Wesley Hohfeld** (1879-1918) identificeerde vier soorten subjectieve rechten [8](#page=8).
* **Recht als dogmatisch inwendig systeem:** **Ronald Dworkin** (1931-2013) overtuiging dat recht een volmaakt inwendig systeem is, met concepten als 'law as integrity', 'single author thesis', 'legislative integrity' en 'chain novel' ] [8](#page=8).
* **Recht als sociaal systeem:** **Niklas Luhmann** (1927-1998) zag politiek en recht als sociale deelsystemen. Recht wordt beschouwd als een autonoom, zelfcreërend en zelfonderhoudend 'autopoietisch systeem' van normatieve verwachtingen [8](#page=8).
* **Recht als chaotische janboel:** **Herman Schoordijk** en **Charles Sampford** bekritiseerden de idee van recht als een dogmatisch of sociaal systeem, en stelden dat het recht veel minder systematisch is dan vaak wordt voorgesteld [8](#page=8).
* **Besluitvorming binnen een groep:** Dit concept, gerelateerd aan de scheiding der machten ter voorkoming van tirannie, wordt genoemd in de context van **John Locke** (1632-1704) en de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2000 met **George W. Bush** ] [7](#page=7).
* **Codificatie:** **Wilhelm von Humboldt** (1767-1835) betoogde dat de staat zich niet moet bemoeien met het verbeteren van de zeden en ruimte moet geven aan sociale groeperingen en individuen om zelf te beslissen [7](#page=7).
* **Voorgeschreven gedraging:** **Umberto Eco** (1932-2016) gebruikte in 'De naam van de roos' de metafoor van een ladder die men wegwerpt na gebruik, om de aard van geconstrueerde orde te illustreren [8](#page=8).
---
# Metaforen en systemen van recht
Dit onderdeel onderzoekt hoe het recht wordt beschreven aan de hand van metaforen en geanalyseerd als een systeem, waarbij de systematische aard van het recht kritisch wordt beReviewed.
### 4.1 Beschrijvingen van recht
Recht wordt op verschillende manieren beschreven, vaak aan de hand van metaforen die de aard en functie ervan proberen te duiden [8](#page=8).
#### 4.1.1 Recht als voorgeschreven gedrag
Een veelvoorkomende beschrijving is dat recht bestaat uit voorgeschreven gedragsregels. Jeremy Bentham, een invloedrijke filosoof, definieerde recht in zijn werk "Laws In General" als een geheel van gedragsregels. Umberto Eco, in "De naam van de roos", vergeleek de door de geest bedachte orde, die dient om ergens te komen, met een ladder die men later wegwerpt omdat ze van zin verstoken was. Dit impliceert een kritiek op rigide systemen die hun nut hebben bewezen maar uiteindelijk aan betekenis verliezen [8](#page=8).
#### 4.1.2 Recht als modale operatoren
Wesley Hohfeld analyseerde recht door middel van modaliteiten, specifiek rechten en plichten, en identificeerde vier soorten subjectieve rechten [8](#page=8).
#### 4.1.3 Recht als dogmatisch en sociaal systeem
Ronald Dworkin zag recht als een volmaakt, dogmatisch inwendig systeem, hetgeen hij uiteenzette in zijn theorieën over "law as integrity", de "single author thesis" en "legislative integrity", vergelijkbaar met een kettingroman. Niklas Luhmann daarentegen beschouwde recht als een onafhankelijk sociaal deelsysteem dat beslissingen implementeert in de maatschappij. Volgens Luhmann is recht een geheel van normatieve verwachtingen dat zichzelf kan creëren en in stand houden, wat hij aanduidt als een autopoietisch systeem [8](#page=8).
### 4.2 Kritiek op systematische visies op recht
Diverse denkers hebben kritiek geuit op de neiging om recht als een strikt systeem te beschouwen.
#### 4.2.1 Recht als chaotische janboel
Herman Schoordijk stelt dat we het recht niet als een systeem moeten beschouwen totdat er systeem in is aangebracht. Charles Sampford bekritiseert het idee van recht als een sociaal systeem en betoogt dat rechtsordes, overheden en instituten veel minder geordend en intern consistent zijn dan vaak wordt voorgesteld. Hij benadrukt dat recht het werk is van eigenaardige mensen met hoogstpersoonlijke opvattingen en gedragingen, waarbij de overkoepelende systematiek een illusie is [8](#page=8) [9](#page=9).
### 4.3 Metaforen voor recht
Naast de beschrijvingen als systeem, wordt recht ook vaak verklaard aan de hand van metaforen die de complexiteit en dynamiek ervan illustreren [9](#page=9).
#### 4.3.1 Twee metaforen: Recht als brug en steen
Italo Calvino gebruikt de metafoor van een brug en een steen om te suggereren dat recht in zekere mate een systeem vormt [9](#page=9).
#### 4.3.2 Vier metaforen: Recht als stad, bazaar, jungle en organisme
Peter Langer presenteert vier metaforen voor recht: recht als stad, bazaar, jungle en organisme [9](#page=9).
#### 4.3.3 Recht als stad
De metafoor van recht als stad wordt verder uitgewerkt aan de hand van voorbeelden zoals Brasilia. Juscelino Kubitschek, de toenmalige president, initieerde de bouw van een nieuwe hoofdstad met het doel economische vooruitgang te realiseren. Jane Jacobs bekritiseert echter dat een keurige geometrische orde, zoals die van een stad, niet altijd aansluit bij de noden van mensen. Dit suggereert dat de structuur en organisatie van een systeem (zoals een stad of recht) niet per definitie de werkelijke behoeften van de gebruikers ervan weerspiegelen [9](#page=9).
> **Tip:** Bij het bestuderen van dit onderwerp is het nuttig om de verschillende metaforen te zien als verschillende lenzen waardoor men naar het recht kan kijken. Sommige lenzen benadrukken de orde en structuur (systeemmetaforen), terwijl andere juist de chaos, menselijke factor en gebreken aan consistentie belichten (kritische metaforen) [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Denk na over welke metaforen het best aansluiten bij de dagelijkse praktijk van het recht en welke mogelijk een geïdealiseerd beeld schetsen [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontologische theorieën | Filosofische theorieën die de nadruk leggen op plicht en de inherente juistheid of onjuistheid van handelingen, ongeacht hun consequenties. |
| Categorische imperatief | Een fundamenteel principe in de ethiek van Immanuel Kant, dat stelt dat men alleen moet handelen volgens een maxime waarvan men tegelijk kan willen dat deze een algemene wet wordt. |
| Sociologisch rechtspositivisme | Een benadering die het recht bestudeert vanuit de sociale praktijken en het gedrag van mensen, met focus op het 'levende recht' dat buiten de formele staat om functioneert. |
| Imperatieventheorie | De theorie die recht definieert als een bevel van de soeverein, ondersteund door sancties, waarbij een regel een rechtsregel is als de staat de naleving ervan kan verzekeren. |
| Natuurrecht | Een filosofische opvatting dat er universele, onveranderlijke rechtsprincipes bestaan die inherent zijn aan de menselijke natuur of de goddelijke orde, en die als leidraad dienen voor positief recht. |
| Christelijk-theologisch natuurrecht | Een vorm van natuurrecht die voortkomt uit de christelijke leer, waarbij goddelijke openbaring en menselijke rede worden gebruikt om de principes van het natuurrecht te begrijpen. |
| Verlicht natuurrecht | Een stroming binnen het natuurrecht die de nadruk legt op de rede als bron van natuurrechtelijke principes, en die de rol van God mogelijk reduceert of negeert. |
| Utilisme | Een ethische theorie die stelt dat de juistheid van een handeling wordt bepaald door het totale nut of geluk dat het produceert voor het grootste aantal mensen. |
| Historische stroming (recht) | Een benadering die het belang benadrukt van de concrete context, de nationale geschiedenis en de culturele ontwikkeling van rechtsregels. |
| Volksgeist | Het concept van de gemeenschappelijke geest of wil van een volk, dat wordt gezien als de oorsprong van het recht en dat zich uitdrukt in tradities en gewoonten. |
| Methodologisch positivisme | Een filosofische benadering die de nadruk legt op observeerbare feiten en wetenschappelijke methoden, en die zich richt op de positieve (feitelijke) stadia van menselijke ontwikkeling. |
| Rechtspositivisme | Een filosofische theorie die stelt dat het recht bestaat uit regels die door menselijke autoriteiten zijn gecreëerd, en dat de geldigheid van het recht losstaat van morele overwegingen. |
| Normatief rechtspositivisme | Een tak van het rechtspositivisme die zich richt op de structuur en logica van het recht als een systeem van normen, zoals de 'zuivere rechtsleer'. |
| Descriptief rechtspraakpositivisme | Een benadering die zich concentreert op de feitelijke praktijk van rechters en de voorspelling van rechterlijke uitspraken als de essentie van het recht. |
| Legal realism | Een stroming die stelt dat het recht niet primair bestaat uit abstracte regels, maar uit de werkelijke beslissingen van rechters en de sociale en psychologische factoren die deze beïnvloeden. |
| Egalitaire stroming | Denkstroom die streeft naar gelijkheid tussen mensen, vaak met kritiek op bestaande machtsstructuren en sociale ongelijkheid. |
| Capability approach | Een benadering die zich richt op de vaardigheden en capaciteiten van individuen, en op de middelen die nodig zijn om deze te ontwikkelen, met als doel menselijke waardigheid en welzijn te bevorderen. |
| Therapeutic jurisprudence | Een interdisciplinair onderzoeksveld dat de therapeutische effecten van juridische regels en procedures op individuen bestudeert. |
| Codificatie | Het proces van het systematisch verzamelen en organiseren van wetten in een coherente en gestructureerde code. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat zichzelf in stand houdt en reproduceert door middel van zijn eigen componenten en processen, zoals beschreven door Niklas Luhmann in relatie tot recht. |
| Recht als chaotische janboel | Een kritische visie op het recht die stelt dat het minder systematisch en meer gefragmenteerd en beïnvloed door individuele opvattingen is dan vaak wordt voorgesteld. |
Cover
Belgisch publiekrecht SV (1).pdf
Summary
# De Belgische staat: ontstaan en kenmerken
De Belgische staat: ontstaan en kenmerken omvat de historische context van de vorming van België, de elementen die nodig zijn om als staat te worden beschouwd, en de consequenties van die staatskwalificatie.
## 1. Het ontstaan van de Belgische staat
Het ontstaan van staten kan op twee manieren gebeuren: oorspronkelijk en afgeleid. Oorspronkelijk ontstaat een staat wanneer mensen zich vestigen op een onbewoond gebied, wat vandaag de dag zelden voorkomt buiten de Zuidpool. Hedendaags is het ontstaan van staten meestal afgeleid en kent het verschillende vormen: dekolonisatie, secessie (afscheiding van een deel van een staat), dismembratio (uiteenvallen van een staat) en fusie (samenvoeging van staten) [2](#page=2).
### 1.1 De vorming van België
België is specifiek ontstaan door secessie in 1830, waarbij het zich afscheidde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Dit Koninkrijk werd in 1814 gevormd door het Congres van Wenen, met als doel een bufferstaat te creëren in Europa om de Franse macht te beheersen. De zuidelijke provincies (het latere België) waren echter al snel ontevreden om diverse redenen [2](#page=2) [3](#page=3):
* Economische tegenstellingen tussen de handel in het noorden en de industrie in het zuiden [3](#page=3).
* Politieke ondervertegenwoordiging van het zuiden [3](#page=3).
* Inmenging in het onderwijs en religieuze spanningen tussen het protestantse noorden en het katholieke zuiden [3](#page=3).
* Beknotting van de persvrijheid [3](#page=3).
* Taalverschillen: het noorden was Nederlandstalig, terwijl Wallonië Franstalig was. De elite in Vlaanderen was eveneens Franstalig [3](#page=3).
Koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden probeerde zijn gezag te handhaven, wat leidde tot een "monsterverbond" van zuidelijke elites tegen het Nederlandse bewind. Dit culmineerde in de uitroeping van de Belgische onafhankelijkheid op 4 oktober 1830 door het voorlopig bewind [3](#page=3).
> **Tip:** Begrijp de historische context van de vorming van België door de specifieke grieven van de zuidelijke provincies onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden te kennen.
## 2. Constitutieve elementen van een staat
Om als staat te worden gekwalificeerd, moet aan een aantal elementen worden voldaan. Deze zijn [3](#page=3):
### 2.1 Permanente bevolking
Een staat vereist een permanente bevolking. Op 1 januari 2021 telde België 11.507.163 inwoners [3](#page=3).
### 2.2 Afgebakend gebied (territorium)
Een staat heeft een afgebakend grondgebied, ook wel territorium genoemd. De grenzen van België zijn definitief vastgelegd bij het Verdrag van Maastricht in 1843 en het grenst aan Nederland, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk, met een kustlijn aan de Noordzee. Territoriale grenzen kunnen echter veranderen, soms door uitwisseling van gebieden, en wijzigingen vereisen een wet [3](#page=3).
### 2.3 Effectieve overheid
Een staat moet beschikken over een effectieve overheid die de taken van een staat uitoefent. Dit omvat het maken, uitvoeren en toepassen van wetten (wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht). Dit gezag is hiërarchisch georganiseerd, van nationale (federale) overheden tot deelstatelijke en lokale overheden [3](#page=3).
### 2.4 Onafhankelijk opereren in het internationale rechtsverkeer
Een staat moet op eigen gezag betrekkingen kunnen onderhouden met andere staten. Volgens het Verdrag van Montevideo maken federale staten voor internationaal recht slechts één rechtspersoon uit. Dit uit zich in diplomatie, lidmaatschap van internationale organisaties zoals de VN, en het sluiten van talloze verdragen [3](#page=3).
### 2.5 Internationale erkenning
Internationale erkenning is een declaratieve handeling die het bestaan van een nieuwe staat bevestigt. Het is een eenzijdige en niet-verplichte handeling, gebaseerd op geopolitieke overwegingen. Staten worden erkend, niet hun regeringen. Voor België was het Verdrag der XXIV artikelen (Verdrag van Londen) in 1839 cruciaal voor de erkenning door Nederland, na een periode van oorlog. Europese mogendheden erkenden België doorgaans sneller [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Het onderscheid tussen de constitutieve elementen is belangrijk. Denk eraan dat internationale erkenning een *declaratieve* handeling is, geen *constitutieve*, hoewel het wel de praktische werking van een staat in het internationale toneel beïnvloedt.
## 3. Gevolgen van de kwalificatie als staat
Wanneer een entiteit als staat wordt gekwalificeerd, brengt dit specifieke juridische gevolgen met zich mee, waaronder rechtspersoonlijkheid en soevereiniteit.
### 3.1 Rechtspersoonlijkheid
Rechtspersoonlijkheid betekent dat de staat kan optreden als een afzonderlijke entiteit [4](#page=4).
* **Extern:** De staat kan rechten en plichten dragen in het internationaal recht, bijvoorbeeld door het sluiten van verdragen [4](#page=4).
* **Intern:** De staat kan op nationaal niveau worden beschouwd als een afzonderlijke juridische entiteit, bijvoorbeeld bij het heffen van belastingen [4](#page=4).
### 3.2 Soevereiniteit
Soevereiniteit omvat zowel een externe als een interne component [4](#page=4).
* **Extern:** De staat heeft het recht om ongestoord te functioneren zonder dwang van andere staten. Dit principe van soevereine gelijkheid impliceert het non-interventiebeginsel: staten mogen zich niet in elkaars aangelegenheden mengen en er is een verbod op fysiek geweld [4](#page=4).
* **Intern:** De staat heeft het recht om zijn eigen rechtsordening te bepalen, inclusief wetgeving en procedures [4](#page=4).
De Belgische Grondwet weerspiegelt deze soevereiniteitsgedachte:
* Artikel 33 GW stelt dat "Alle machten gaan uit van de Natie", wat betekent dat de bevoegdheden binnen België voortkomen uit de Belgische natie [4](#page=4).
* Artikel 34 GW staat bevoegdheidsoverdrachten aan internationale organisaties toe [4](#page=4).
### 3.3 Rechtsmacht
Rechtsmacht is de juridische erkenning van de mogelijkheid om gezag uit te oefenen, zoals het maken, uitvoeren en toepassen van wetten, en het uitoefenen van fysieke dwang [4](#page=4).
* **Uitvoeringshandelingen:** De rechtsmacht is territoriaal gebonden; het betreft personen, gebeurtenissen en zaken op het eigen grondgebied, met uitzondering van immuniteiten [4](#page=4).
* **Normerende of rechtsprekende handelingen:** De rechtsmacht kan minder strikt territoriaal zijn. Staten kunnen bijvoorbeeld normen opleggen aan personen die zich niet op hun grondgebied bevinden of rechtspreken over gebeurtenissen die elders hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld op basis van de nationaliteit van de betrokkenen [4](#page=4).
> **Tip:** Het onderscheid tussen externe en interne soevereiniteit is fundamenteel voor het begrijpen van de positie van een staat in de wereld en binnen zijn eigen grenzen. De grondwet bevat vaak expliciete bepalingen die deze soevereiniteit waarborgen of regelen.
## 4. Gezagsuitoefening in de staat na Verlichting
Na de Verlichting werd het absolutisme verworpen en ontstond er een streven naar vrijheid en gelijkheid, wat de basis vormde voor de moderne staatsinrichting. België wordt gekarakteriseerd als een meergelaagde, democratische rechtsstaat in Europa [2](#page=2) [4](#page=4).
---
# De democratische rechtsstaat en de scheiding der machten
Dit onderdeel onderzoekt het concept van de democratische rechtsstaat, de trias politica (scheiding der machten) en de checks and balances die zorgen voor een evenwichtige machtsuitoefening binnen de staat.
### 2.1 Gezagsuitoefening in de staat na de Verlichting
Na de Verlichting werd het absolutisme verworpen ten gunste van een streven naar vrijheid en gelijkheid [4](#page=4).
### 2.2 De scheiding der machten (trias politica)
Het uitgangspunt van de scheiding der machten is dat gezagsdragers minder gelegenheid hebben om hun autoriteit te misbruiken wanneer de macht verspreid is over verschillende, in beginsel onafhankelijke organen. Dit principe, geformuleerd door Montesquieu, stelt dat machthebbers verleid worden om macht te misbruiken, en daarom moet de uitoefening van macht worden verdeeld over verschillende entiteiten die onafhankelijk van elkaar opereren. Het is een ongeschreven grondwettelijk beginsel waarbij elke macht wordt gecontroleerd door een tegenmacht [5](#page=5).
De klassieke opdeling omvat de volgende functies:
* **Wetgevende functie**: Het uitvaardigen van rechtsregels met een algemeen karakter [5](#page=5).
* **Bestuursfunctie**: Het verfijnen van algemene normen, bepaald door de wetgevende macht, en het toepassen ervan in concrete gevallen, met een beleidsrol [5](#page=5).
* **Rechterlijke macht**: Het oplossen van geschillen die voortvloeien uit de toepassing van algemene normen en het toezien op de naleving ervan. Deze macht moet onafhankelijk en onpartijdig zijn [5](#page=5).
#### 2.2.1 Checks and balances
De scheiding der machten is geen orthodoxe scheiding, maar een systeem van wederzijdse controle en samenwerking, bekend als checks and balances. Dit betekent dat de verschillende machten elkaar controleren en samenwerken [5](#page=5).
Voorbeelden van deze controles zijn:
* De Kamer controleert de Koning [5](#page=5).
* De Koning maakt mede wetten en kan wetten uitvoeren, en kan soms de Kamer ontbinden [5](#page=5).
* De wetgever bepaalt het statuut van de rechters en de regels die zij moeten toepassen [5](#page=5).
* De Koning benoemt rechters/magistraten en staat in voor de uitvoering van rechterlijke beslissingen [5](#page=5).
* Rechters controleren beide andere machten en moeten verantwoording afleggen, met een motiveringsplicht [5](#page=5).
Soms is er sprake van een diffuse taakverdeling, zoals bij parlementair onderzoek, gratieverlening of naturalisatie. Ook de rechtsvormende rol van de rechter, die verplicht is te rechtspreken zelfs bij onduidelijke of lacunaire wetten, draagt bij aan deze diffuse taakverdeling [5](#page=5).
De machtenscheiding geldt ook tussen de federale overheid, de deelstaten en de Europese Unie [5](#page=5).
### 2.3 De rechtsstaat
Een rechtsstaat is een staat waarin de gezagsdragers gebonden zijn aan het objectieve, democratisch tot stand gekomen recht, waarvan zij de toepassing verzekeren. Bovendien wordt de bevoegdheid van de gezagsdragers beperkt door de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers, en zijn de rechtsregels afdwingbaar voor een onafhankelijke rechtbank [5](#page=5).
#### 2.3.1 Formele voorwaarden (dunne opvatting)
De formele voorwaarde van de rechtsstaat is dat de overheid zelf onderworpen is aan het recht (rule of law). De overheid moet de rechtsregels die voor haar gelden, respecteren en staat niet boven of buiten het recht. Dit sluit willekeur uit, wat betekent dat de overheid niet zomaar naar eigen goeddunken kan handelen. Politieke staatsmachten moeten de juridische principes en regels naleven bij het maken of uitvoeren van nieuwe rechtsnormen. Dit wordt ook wel het rechtmatigheidsbeginsel genoemd. Een probleem hierbij is dat zonder inhoudelijke grenzen, de overheid rechtsregels kan opleggen die individuele personen niet gelijkwaardig behandelen [6](#page=6).
#### 2.3.2 Materiële voorwaarden (dikke opvatting)
De materiële voorwaarden leggen inhoudelijke eisen aan het recht:
* **Voldoende zekerheid van de inhoud van het recht**: De regels moeten toegankelijk, duidelijk en consistent zijn. Idealiter is het recht stabiel en voorspelbaar, en moeten procedures transparant zijn [6](#page=6).
* **Democratische totstandkoming van het recht**: Het recht moet democratisch tot stand komen, bijvoorbeeld door geheime verkiezingen en verantwoording van machthebbers [6](#page=6).
* **Respect voor grondrechten**: Het recht moet bepaalde grenzen stellen en minimale rechten waarborgen om tirannie van de meerderheid te voorkomen [6](#page=6).
* **Afdwingbaarheid voor de rechter**: Het recht moet afdwingbaar zijn voor de rechter, wat rechtsbescherming biedt tegen de overheid via het rechtmatigheidsbeginsel [6](#page=6).
> **Tip:** De rechtsstaat, democratie en grondrechten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Grondrechten zijn alleen effectief als de rechter de naleving ervan kan afdwingen, en democratie zorgt ervoor dat machthebbers ter verantwoording kunnen worden geroepen, wat de rechtsstaat in stand houdt [6](#page=6).
België wordt beschouwd als een democratische rechtsstaat. Uitdagingen voor de democratische rechtsstaat ontstaan bij het vinden van een balans tussen de vereisten van de rechtsstaat en de noodzaak om maatschappelijke problemen op te lossen. Dit kan leiden tot achteruitgang door nevenschade van oplossingen voor complexe problemen of door graduele ingrepen van leiders met autocratische neigingen. De vraag rijst of een dictator een wereldprobleem zou kunnen oplossen, wat de kwetsbaarheid van democratische rechtsstaten onderstreept [6](#page=6).
België is sinds 1831 een nieuwe parlementaire democratie, aanvankelijk als een gewone meerderheidsdemocratie [6](#page=6).
> **Example:** Een voorbeeld van de formele rechtsstaat is dat de politie een wettelijke basis moet hebben om iemand te arresteren; ze kunnen niet zomaar willekeurig iemand oppakken. Een voorbeeld van materiële voorwaarden is dat een wet die discrimineert op basis van ras, niet in overeenstemming zou zijn met de grondrechten en dus niet voldoet aan de materiële eisen van de rechtsstaat [6](#page=6).
---
# De meergelaagde structuur van België en de Europese Unie
Dit document onderzoekt de evolutie van België naar een federale staat, de rol van gemeenschappen en gewesten, en de invloed van de Europese Unie op de staatsmacht en wetgevingsprocedures.
### 3.1 De evolutie van België naar een federale staat
#### 3.1.1 De oorsprong van communautaire spanningen
België kende aanvankelijk communautaire spanningen die voornamelijk gebaseerd waren op taaldiscriminatie en taalconflicten, met name tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Dit manifesteerde zich in de wetgeving, het bestuur, het gerecht en het onderwijs, waarbij het Frans dominant was. De Gelijkheidswet van 1898 zorgde voor de verplichting om wetgeving zowel in het Nederlands als in het Frans op te stellen, hoewel dit pas na bijna 70 jaar effectief werd toegepast. De invoering van de taalgrens in 1962 en de tienjaarlijkse talentellingen waren pogingen om de taalverhoudingen te reguleren, maar fricties bestaan tot op heden, met name in Brussel en de randgemeenten [7](#page=7).
#### 3.1.2 Consociationalisme en groepsautonomie
Sinds 1970 kent België elementen van consociationalisme of consensusdemocratie, waarbij verschillende groepen met etnische, religieuze of linguïstische kenmerken akkoorden sluiten om conflicten te vermijden en vrede te bewaren. Dit uit zich in de regeringsvorming, waar evenveel Nederlandstaligen als Franstaligen moeten zetelen en waar bijzonderemeerderheidswetten enkel goedgekeurd worden met instemming van beide taalgroepen. In ruil voor deze consensus kregen de Nederlandstaligen meer autonomie voor hun eigen groep [7](#page=7).
#### 3.1.3 Federalisering en de opbouw van deelstaten
Na een aanvankelijk unitaire staatsstructuur, onderging België sinds 1970 een federalisering. Dit leidde tot de oprichting van nationale en deelstatelijke overheden, met principes van *self-rule* (autonomie) en *shared rule* (participatie). Dit proces, gekenmerkt door zowel centripetale als centrifugale ontwikkelingen, wordt beschreven door zes staatshervormingen tussen 1970 en 2014 [8](#page=8) [9](#page=9).
* **1970 (Eerste staatshervorming):** Oprichting van drie cultuurgemeenschappen (Vlaams, Frans, Duitstalig). Verankering van taalgebieden in de Grondwet [8](#page=8).
* **1980 (Tweede staatshervorming):** Inrichting van de Vlaamse en Waalse Gewesten, transformatie van cultuurgemeenschappen tot gemeenschappen met persoonsgebonden bevoegdheden [9](#page=9).
* **1988 (Derde staatshervorming):** Overdracht van onderwijsbevoegdheden naar gemeenschappen en oprichting van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest [9](#page=9).
* **1993 (Vierde staatshervorming):** België wordt een federale staat. Rechtstreekse verkiezing van deelstaatparlementen en internationale bevoegdheden voor deelstaten [9](#page=9).
* **2001 (Vijfde staatshervorming):** Overdracht van diverse bevoegdheden en aanpassing van de financiering van gemeenschappen [9](#page=9).
* **2011-2014 (Zesde staatshervorming):** Hervorming van Brusselse instellingen, overdracht van bevoegdheden en uitbreiding van fiscale autonomie van de gewesten [9](#page=9).
#### 3.1.4 Confederalisme versus Federalisme
De klassieke definitie van confederalisme omvat onafhankelijke staten die samenwerken, waarbij de partners hun soevereiniteit behouden. Hoewel België bepaalde consensuskenmerken vertoont, missen de deelstaten de *Kompetenz-Kompetenz* (bevoegdheid om bevoegdheden te bepalen), wat impliceert dat de Belgische staat de autonomie van de deelstaten bepaalt [8](#page=8).
#### 3.1.5 Bevoegdheidsverdeling op deelstatelijk niveau
De bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de deelstaten is verankerd in de Grondwet of bij bijzondere wet, met moeilijke wijzigingsprocedures die brede consensus vereisen. De deelstaten bezitten autonomie en zijn gelijk aan elkaar, zonder hiërarchische verhouding met de federale overheid of onderling. Het exclusiviteitsbeginsel geldt als regel, maar nuances zoals gedeelde exclusiviteit en concurrerende bevoegdheden bestaan [62](#page=62).
* **Gemeenschapsbevoegdheden:** Omvatten cultuur en onderwijs, met specifieke bepalingen voor de Duitstalige Gemeenschap. Ook persoonsgebonden aangelegenheden zoals gezondheid en welzijn vallen hieronder [64](#page=64).
* **Gewestbevoegdheden:** Zijn voornamelijk grondgebonden, zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu en economie. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (BHG) heeft vergelijkbare bevoegdheden. Er bestaat asymmetrie, waarbij de uitoefening van bevoegdheden kan worden overgedragen tussen gemeenschappen en gewesten [65](#page=65).
* **Instrumentele bevoegdheden:** Deelstaten kunnen zelf verdragen sluiten, overtredingen van eigen normen strafbaar stellen en beschikken over een autonome belastingbevoegdheid [65](#page=65).
#### 3.1.6 Verhoudingen tussen entiteiten en samenwerking
De verhoudingen tussen de federale entiteiten kenmerken zich door de noodzaak tot interactie en beleidscoördinatie. Het overlegcomité is een centraal orgaan voor dit overleg, met een dubbele pariteit (NL/FR en federaal/deelstatelijk). Samenwerkingsvormen variëren van informatieplichten tot samenwerkingsakkoorden en gezamenlijke decreten. Er zijn procedures voor belangenconflicten, waarbij de opportuniteit van een maatregel centraal staat en bevoegdheidsconflicten, die de legaliteit van maatregelen aangaan en door rechtbanken of het Grondwettelijk Hof beslecht kunnen worden [66](#page=66) [68](#page=68).
### 3.2 De Europese Unie en de impact op staatsmacht
#### 3.2.1 Europese integratie en verdragen
De Europese Unie (EU) is voortgekomen uit opeenvolgende Europese verdragen, beginnend met de EGKS in 1951 en de EEG in 1958, gericht op economische integratie en de voltooiing van de interne markt. De Europese Akte van 1986 versterkte de interne markt met de vrijheid van goederen, personen, diensten en kapitaal. Het Verdrag van Maastricht in 1992 leidde tot de oprichting van de Europese Unie, met een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en samenwerking op justitie- en binnenlandse zaken. Het Verdrag van Lissabon in 2009 paste de structuur en werking van de EU aan [10](#page=10).
#### 3.2.2 Europeanisering van de staatsmacht
De EU leidt tot een "europeanisering" van de staatsmacht door de overdracht van (de uitoefening van) bevoegdheden, gebaseerd op artikel 34 van de Belgische Grondwet. De EU is geen staat, maar heeft supranationale kenmerken met eigen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke instellingen [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 3.2.3 De positie van Europees recht in de nationale rechtsorde
Europees recht, met name primair Unierecht (VEU, VWEU, Handvest), vervult een grondwettelijke rol. Het is rechtstreeks toepasselijk in lidstaten met een monistisch rechtssysteem, zoals België. Unierecht heeft rechtstreekse werking indien het duidelijk en onvoorwaardelijk is [15](#page=15).
#### 3.2.4 Europese wetgevingsprocedure
De Europese wetgevingsprocedure, zoals de gewone wetgevingsprocedure (codecisie), verloopt via initiatief van de Commissie, behandeling door het Parlement en de Raad, waarbij gekwalificeerde meerderheid vaak vereist is [32](#page=32).
#### 3.2.5 Bevoegdheidsverdeling binnen de EU
Binnen de EU is de bevoegdheidsverdeling geregeld in de VEU en VWEU. Er zijn exclusieve bevoegdheden (bv. douane-unie), gedeelde bevoegdheden (lidstaten treden op als de EU niet optreedt, bv. milieu) en ondersteunende bevoegdheden (EU coördineert en vult aan, bv. onderwijs). Algemene beginselen zoals subsidiariteit, evenredigheid en loyale samenwerking sturen de uitoefening van EU-bevoegdheden [68](#page=68).
#### 3.2.6 Verordeningen en Richtlijnen
* **Verordeningen:** Hebben algemene strekking, zijn rechtstreeks toepasselijk en hoeven niet te worden omgezet in nationaal recht, maar kunnen wel uitvoeringsmaatregelen vereisen. Ze hebben rechtstreekse werking, zowel verticaal als horizontaal [32](#page=32).
* **Richtlijnen:** Zijn bindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar lidstaten bepalen zelf hoe ze dit nastreven. Omzetting in nationale wetgeving is vereist, en burgers kunnen zich op een richtlijn beroepen, zelfs indien deze nog niet is omgezet [32](#page=32).
### 3.3 De meergelaagde structuur in de praktijk
#### 3.3.1 Het deelstatelijke niveau
Deelstaatparlementen zijn unicameraal en kennen constitutieve autonomie. Decreten en ordonnanties worden aangenomen met meerderheid van stemmen, met soms specifieke vereisten voor taalgroepen. De alarmbelprocedure is een mechanisme om belangen van gemeenschappen te beschermen, maar de ideologische alarmbelprocedure, die levensbeschouwelijke minderheden beschermt, wordt zelden gebruikt [22](#page=22) [30](#page=30) [32](#page=32).
#### 3.3.2 Deelstaatregeringen
Deelstaatregeringen maken deel uit van de wetgevende macht en staan aan het hoofd van de uitvoerende macht. Ze beschikken over constitutieve autonomie en werken met vaste legislatures. Er is geen hiërarchische relatie met de federale overheid of onderlinge deelstaten. De samenstelling van de deelstaatregeringen verschilt, met asymmetrie en specifieke regels voor Brussel [41](#page=41) [42](#page=42) [62](#page=62).
#### 3.3.3 Deelstaatspecifieke instrumenten
* **Fiscale bevoegdheden:** Deelstaten hebben een autonome belastingbevoegdheid, geregeld in de Grondwet en de Bijzondere Financieringswet [65](#page=65).
* **Strafrecht:** Hoewel een federale residuaire bevoegdheid, kunnen deelstaten overtredingen van eigen normen strafbaar stellen [65](#page=65).
* **Verdragsluiting:** Deelstaten kunnen zelf verdragen sluiten ('in foro interno, in foro externo') [65](#page=65).
#### 3.3.4 Controle op de staatsmacht
* **Federale controle:** De Kamer van volksvertegenwoordigers controleert de federale regering en de geïntegreerde politie via organen als Comité P en Comité I. Koninklijke besluiten worden medeondertekend door een minister [47](#page=47).
* **Deelstatelijke controle:** Vertrouwen en controle op deelstaatregeringen gebeuren via moties van wantrouwen en vertrouwen [41](#page=41).
#### 3.3.5 Taalgebruik in de besturen
Het taalgebruik in federale, deelstatelijke en lokale besturen is geregeld door de Federale Bestuurstaalwet van 1966. De wet bepaalt het taalgebruik in de verschillende taalgebieden en faciliteitengemeenten. Sancties bij overtreding zijn nietigheid van de handeling [61](#page=61).
#### 3.3.6 Bevoegdheidsconflicten en -verdeling
Bevoegdheidsconflicten ontstaan wanneer een overheid haar materiële of territoriale bevoegdheden overschrijdt. Deze kunnen preventief (advies Afdeling Wetgeving RvS) of reactief (door rechters, Grondwettelijk Hof of Raad van State) gecontroleerd worden. De bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU kent exclusieve, gedeelde en ondersteunende bevoegdheden [68](#page=68).
---
# Grondrechten en hun bescherming
Grondrechten vertegenwoordigen de fundamentele rechten en vrijheden die een vrije en menswaardige samenleving waarborgen en afdwingbaar zijn [71](#page=71).
### 4.1 De evolutie van grondrechten op federaal niveau
De Belgische Grondwet van 1831 bevatte reeds een vooruitstrevende catalogus van grondrechten, sterk beïnvloed door het Verlichtingsdenken en de nadruk op individuele vrijheden. Aanvankelijk was deze catalogus klassiek-liberaal, met een focus op burgerlijke en politieke rechten die fungeerden als afweerrechten tegenover de overheid (nachtwakersstaat). Later werd dit uitgebreid met economische, sociale en culturele rechten om een vrij en menswaardig bestaan te garanderen, wat wijst op een evolutie naar een verzorgingsstaat [71](#page=71).
#### 4.1.1 Klassieke grondrechten
Klassieke grondrechten, ook wel intellectuele rechten en vrijheden genoemd, waren essentieel voor de grondwetgever en omvatten onder meer:
* **Recht op leven**: Levensberoving is slechts beperkt mogelijk. De doodstraf is afgeschaft [74](#page=74).
* **Verbod van foltering, onmenselijke of vernederende behandeling**: Dit biedt absolute bescherming aan iedereen binnen de rechtsmacht [74](#page=74).
* **Verbod van slavernij en dwangarbeid**: Beperkingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld voor militaire dienst [74](#page=74).
* **Gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel**: Gelijkheidsbeginsel staat in artikel 10 en 11 van de Grondwet, inclusief gelijkheid van vrouwen en mannen. Het EVRM kent hieraan een beperktere werking toe. Specifieke VN-verdragen behandelen ook gelijkheid op het gebied van gender en ras [74](#page=74).
* **Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van de media**: Geregeld in artikel 19 en 25 van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Dit omvat het hebben en openbaar maken van meningen. Politieke en drukpersmisdrijven worden behandeld door het hof van assisen [74](#page=74).
* **Vrijheid van vergadering en van vereniging**: Geregeld in artikel 26 en 27 van de Grondwet en artikel 11 EVRM. Dit omvat ook het recht om samen te komen en te betogen [74](#page=74).
* **Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst**: Geregeld in artikel 19 en 20 van de Grondwet en artikel 9 EVRM. Dit omvat het niet-hebben en (niet-)uiten van godsdienstige overtuigingen. Dit is deels verbonden met de scheiding van Kerk en Staat (art. 21 GW), hoewel erediensten erkend worden en overheidsbijdragen mogelijk zijn [74](#page=74).
* **Vrijheid van en recht op onderwijs**: Geregeld in artikel 2 van de Grondwet. Dit omvat zowel het actief aanbieden van onderwijs als het passief kiezen van een onderwijstype. De gemeenschappen richten onderwijs in (GO!) en garanderen het recht op kosteloos onderwijs tot het einde van de leerplicht. De overheid moet neutraal onderwijs voorzien en de keuzevrijheid waarborgen [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Vrijheid van taalgebruik**: Geregeld in artikel 30 van de Grondwet. In principe kiest de burger zelf zijn taalgebruik, maar er bestaan taalregelingen voor overheidsgebruik en gerechtelijke zaken [75](#page=75).
#### 4.1.2 Democratische rechten
Democratische rechten waarborgen de participatie van burgers aan het politieke leven:
* **Recht op vrije en geheime verkiezingen**: Dit volgt uit de samenstelling van de organen, ondanks dat het niet expliciet in de Grondwet staat. Het Eerste Protocol bij het EVRM regelt dit mede [75](#page=75).
* **Petitierecht**: Geregeld in artikel 28, eerste lid van de Grondwet, maakt burgerinspraak mogelijk via verzoekschriften [75](#page=75).
* **Recht op openbaarheid van bestuur**: Geregeld in artikel 32 van de Grondwet, geeft burgers het recht om bestuursdocumenten in te zien en afschriften te verkrijgen, wat essentieel is voor een democratie [75](#page=75).
#### 4.1.3 Rechten tijdens de rechtspleging
Deze rechten waarborgen een eerlijke en behoorlijke rechtsgang:
* **Recht op toegang tot de rechter**: Geregeld in artikel 13 van de Grondwet, garandeert toegang tot bij wet bepaalde rechten. Artikel 13 EVRM bepaalt het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel met volle rechtsmacht [75](#page=75).
* **Recht op een eerlijk proces**: Geregeld in artikel 6.1 EVRM. Dit vereist een onafhankelijke en onpartijdige rechter, een behandeling binnen een redelijke termijn, en openbaarheid van zittingen en uitspraken (art. 148+149 GW). De rechter moet zaken met "volle rechtsmacht" kunnen beoordelen [76](#page=76).
* **Rechten tijdens de strafrechtspleging**:
* **Recht op fysieke vrijheid**: Geregeld in artikel 12 van de Grondwet en artikel 5 EVRM. Vrijheidsontneming mag enkel na rechterlijk bevel of veroordeling, met wettelijk voorgeschreven procedures en motivering. Aanhoudingen mogen maximaal 48 uur duren [76](#page=76).
* **Geen misdrijf of straf zonder wet (nullum crimen, nulla poena sine lege)**: Vereist dat strafbaarstelling voldoende toegankelijk en nauwkeurig is, en dat de wetgever tussenkomt (formele wet) [76](#page=76).
* **Vermoeden van onschuld en recht van verdediging**: De overheid moet schuld bewijzen, en de beschuldigde moet op de hoogte worden gebracht van de reden van beschuldiging [76](#page=76).
* **Recht op tweede aanleg**: Biedt de mogelijkheid tot herbeoordeling door een hoger gerecht [76](#page=76).
* **Non bis in idem**: Het recht om niet tweemaal voor hetzelfde misdrijf te worden berecht of gestraft [76](#page=76).
#### 4.1.4 De bescherming van de private levenssfeer
Deze rechten beschermen de persoonlijke autonomie en relaties van individuen:
* **Recht op bescherming privé-, gezin- en familieleven**: Geregeld in artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 EVRM. Dit omvat de onschendbaarheid van de woning (art. 15 GW) en bescherming van private communicatie (art. 29 GW). Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermt persoonsgegevens. Het recht om te huwen is geregeld in artikel 12 EVRM [76](#page=76).
#### 4.1.5 Economische, sociale en culturele rechten
Deze rechten garanderen een menswaardig bestaan en omvatten:
* **Recht op eigendom**: Geregeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 16 van de Grondwet. Het recht op ongestoord genot van eigendom is mogelijk, maar kan worden gereguleerd in het algemeen belang. Onteigening is enkel toegestaan ten algemenen nutte, onder wettelijke voorwaarden en mits billijke en voorafgaande schadeloosstelling. Algemene verbeurdverklaring is verboden, bijzondere verbeurdverklaring is wel mogelijk [77](#page=77).
* **Recht op een menswaardig leven**: Geregeld in artikel 23 van de Grondwet, garandeert een ondergrens aan welvaart en comfort op het gebied van huisvesting, arbeid, gezinsbijslagen, een gezond leefmilieu, sociale zekerheid en culturele ontplooiing. Dit zijn rechten met positieve verplichtingen voor de overheid. Het standstill-beginsel geldt hierbij [77](#page=77).
* **Duurzame ontwikkeling**: Artikel 7bis van de Grondwet verplicht overheden tot een duurzaam beleid, rekening houdend met intergenerationele solidarititeit. Dit is een gedragslijn voor overheden, geen grondrecht, maar artikel 23 moet in dit licht geïnterpreteerd worden [77](#page=77).
* **Rechten voor specifieke groepen**:
* **Rechten voor kinderen**: Geregeld in artikel 22bis van de Grondwet, omvatten het recht op eerbiediging van hun integriteit, het uiten van hun mening, en diensten die hun ontwikkeling bevorderen. Het Kinderrechtenverdrag speelt hierin een rol [77](#page=77).
* **Rechten voor personen met een handicap**: Geregeld in artikel 22ter van de Grondwet, omvatten inclusie en redelijke aanpassingen, gewaarborgd door de wetgever met inachtneming van het standstill-beginsel [77](#page=77).
### 4.2 De beperkingen van de grondrechten
#### 4.2.1 Gerechtvaardigde inmenging en absolute rechten
Voor de meeste rechten zijn beperkingen aanvaardbaar, mits ze voldoen aan wettelijke voorwaarden. Absolute rechten, zoals het verbod op foltering of slavernij, kennen echter geen enkele beperking [78](#page=78).
#### 4.2.2 Grenzen gesteld door de Grondwet
* **Formeel wettigheidsbeginsel**: Beperkingen aan de uitoefening van grondrechten moeten door de wetgever worden vastgesteld. Delegatie is soms mogelijk, maar een basis in de formele wet is altijd vereist [78](#page=78).
* **Verbod van preventieve maatregelen**: Overheden mogen grondrechten niet op voorhand beperken door voorwaarden of formaliteiten voorafgaand aan de uitoefening van het recht. Dit is verboden voor onder andere de vrije meningsuiting, persvrijheid, onderwijsvrijheid, en vrijheid van vergadering en vereniging, behalve bij openluchtvergaderingen [78](#page=78).
#### 4.2.3 Grenzen gesteld door het EVRM
Artikel 8-11 EVRM bevatten zogenaamde "escape clauses" die inmenging in rechten onder bepaalde voorwaarden toestaan [78](#page=78):
* **Bij wet voorzien**: De beperking moet in een juridische tekst staan en duidelijk en nauwkeurig zijn om willekeur te vermijden [78](#page=78).
* **Wettig doel**: De inmenging moet een doel dienen dat aanvaardbaar is in een democratische staat, zoals openbare orde, veiligheid, gezondheid, goede zeden, of de bescherming van rechten van anderen [78](#page=78).
* **Noodzakelijk in democratische samenleving**: Dit omvat de criteria van geschiktheid (bijdrage aan het doel), noodzakelijkheid (minst ingrijpende middel) en evenredigheid (fair balance tussen voordeel en nadeel) [79](#page=79).
#### 4.2.4 Synthese van benaderingen Grondwet & EVRM
Nationale en Europese rechtsbescherming moeten samen worden geïnterpreteerd, waarbij het EVRM nooit afbreuk mag doen aan hogere nationale beschermingsniveaus. Artikel 53 EVRM stelt dat de bescherming ruimer kan zijn dan die van het EVRM zelf [79](#page=79).
#### 4.2.5 Bijzonder geval: het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel
Ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen is slechts toegestaan indien dit bij wet is voorzien, berust op een objectief onderscheid met een wettig doel, geschikt is, en de gevolgen evenredig zijn [79](#page=79).
* **Maatregelen van positieve actie**: Specifieke maatregelen die gericht zijn op het compenseren van historisch ontstane feitelijke ongelijkheid en het waarborgen van volledige gelijkheid in de praktijk, zijn toegestaan onder voorwaarden: kennelijke ongelijkheid, doel om ongelijkheid te laten verdwijnen, tijdelijkheid, en geen onnodige beperking van de rechten van anderen [79](#page=79).
#### 4.2.6 Beperking van economische, sociale en culturele rechten in tijden van noodtoestand
De Grondwet laat een noodtoestand niet toe, wat betekent dat grondrechten niet kunnen worden opgeschort. Het EVRM kent wel de mogelijkheid tot afwijking in tijden van nood, met uitzondering van bepaalde kernrechten. Een aanzienlijke achteruitgang van bestaande beschermingsniveaus inzake economische, sociale en culturele rechten is problematisch, tenzij er geldige redenen van algemeen belang zijn en de achteruitgang niet aanzienlijk is [80](#page=80).
### 4.3 De rechtsbescherming van grondrechten
#### 4.3.1 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht, uitgeoefend door hoven en rechtbanken, beslecht geschillen over burgerlijke en politieke rechten. Het oprichten van rechtscolleges is een bevoegdheid van de wetgever. Magistraten van de zetel worden benoemd door de Koning op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie [80](#page=80).
#### 4.3.2 De hiërarchie van de normen
Het rechtmatigheidsbeginsel vereist dat elke overheid optreedt in overeenstemming met het recht, wat een hiërarchie van normen impliceert. Lagere normen moeten overeenstemmen met hogere normen [84](#page=84).
* **Internationaal en Europees recht**: Staat in de praktijk hoger dan de Grondwet. Het Hof van Cassatie (arrest Le Ski) en het Hof van Justitie (arrest Costa/ENEL) hebben de voorrang van respectievelijk internationaal recht met rechtstreekse werking en Unierecht boven nationale normen bevestigd. De verhouding met de Grondwet is complexer, maar de wil van de grondwetgever om machten over te dragen aan internationale instellingen (art. 34 Gw.) kan de voorrang van Unierecht rechtvaardigen. De Raad van State (arrest Orfinger) en het Grondwettelijk Hof (arrest CREG) nuanceren deze voorrang, met name wat betreft de nationale identiteit en kernwaarden [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 4.3.3 Rechtsbescherming tegen de wetgever
* **Door de rechter**: De gewone rechter kon vroeger de wet niet toetsen aan de Grondwet (onschendbaarheid van de wet). Nuances in de rechtspraak van het Hof van Cassatie laten wel een grondwetsconforme uitlegging van de wet toe (arrest Waleffe). Bovendien mag de rechter wetten die strijdig zijn met internationaal of Europees recht met rechtstreekse werking buiten toepassing laten (arrest Le Ski) [86](#page=86).
* **Door het Grondwettelijk Hof**: Dit Hof, opgericht in 1984, toetst formele wetten, decreten en ordonnanties aan de Grondwet, met name aan Titel II (grondrechten) en bevoegdheidsverdelende regels [87](#page=87).
* **Toegang**: Via een beroep tot vernietiging door belanghebbenden of overheden, of via een prejudiciële vraag gesteld door een andere rechter [87](#page=87).
* **Bevoegdheid**: Het Hof beoordeelt de wetten 'in abstracto' [87](#page=87).
* **Sanctie bij ongrondwettigheid**: Volledige of gedeeltelijke vernietiging van de wet met absoluut gezag van gewijsde en retroactieve werking. Soms kan de handhaving van gevolgen worden toegepast [88](#page=88).
* **Prejudiciële vraag**: Een rechter die oordeelt dat een wettelijke regeling ongrondwettig is, kan een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. De exceptie van onwettigheid is een algemene bevoegdheid van elke rechter om onrechtmatige bestuurlijke rechtshandelingen buiten toepassing te laten [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 4.3.4 Rechtsbescherming tegen het bestuur
* **Exceptie van onwettigheid**: Elke rechter is verplicht om onrechtmatige bestuurlijke rechtshandelingen die in strijd zijn met hogere normen buiten toepassing te laten. Dit geldt alleen 'inter partes' (tussen de betrokken partijen) [89](#page=89).
#### 4.3.5 Bijkomende rechtsbescherming
* **Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)**: Biedt bescherming voor rechten uit het EVRM. Toegang is mogelijk na uitputting van nationale rechtsmiddelen, binnen vier maanden na de beslissing. De 'margin of appreciation' erkent een zekere beoordelingsruimte voor de verdragsstaten. Arresten van het EHRM zijn bindend voor de verdragsstaat [93](#page=93).
* **Hof van Justitie van de Europese Unie**: Biedt bescherming voor rechten uit het Unierecht. Nationale rechters moeten Europees recht dat in strijd is met Unierecht buiten toepassing laten, eventueel na een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie [93](#page=93).
> **Tip:** Het onderscheid tussen subjectieve geschillen (bescherming van een individueel recht) en objectieve geschillen (controle van de geldigheid van een bestuurlijke rechtshandeling) is cruciaal voor de bevoegdheid van de verschillende rechtscolleges [89](#page=89).
> **Tip:** Bij een vermoeden van strijdigheid tussen een wettelijke norm en een internationale norm, dient de rechter in principe eerst het Grondwettelijk Hof te consulteren via een prejudiciële vraag [89](#page=89).
---
# Wetgeving, bestuur en rechtspraak
Dit deel behandelt het proces van wetgeving op federaal en deelstatelijk niveau, de werking van de uitvoerende macht, de verschillende bestuursniveaus en de rol van de rechterlijke macht bij geschillenbeslechting en rechtsbescherming.
### 5.1 Wetgeving op federaal niveau
#### 5.1.1 De federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht bestaat uit de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Koning. In principe is er sprake van monocameralisme, waarbij de Kamer en de Koning de wetgevende macht uitoefenen. In uitzonderlijke gevallen, zoals bij grondwetsherzieningen of bijzondere meerderheidswetten, is er sprake van verplicht bicameralisme, waarbij zowel de Kamer als de Senaat hun akkoord moeten geven. Optioneel bicameralisme is ook mogelijk, waarbij de Senaat de mogelijkheid heeft om wetsvoorstellen te behandelen en te amenderen, maar het laatste woord blijft bij de Kamer [24](#page=24) [25](#page=25).
##### 5.1.1.1 De Kamer van volksvertegenwoordigers
De Kamer telt 150 leden, die rechtstreeks worden verkozen via evenredige vertegenwoordiging in kieskringen die overeenkomen met de provincies. De toewijzing van zetels gebeurt via het d'Hondt-systeem, met een kiesdrempel van 5% om versnippering te vermijden. De actieve kiesvoorwaarden omvatten het Belg zijn, 18 jaar zijn, ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters en geen schorsing of uitsluiting van het kiesrecht hebben. De passieve kiesvoorwaarden vereisen eveneens het Belg zijn en 18 jaar zijn, alsook een woonplaats in België en het bezit van burgerlijke en politieke rechten. Sinds de zesde staatshervorming is de legislatuur van de Kamer vijf jaar. De Kamer onderzoekt zelf de geloofsbrieven van de verkozenen. De leden zijn ingedeeld in twee taalgroepen: de Nederlandse en de Franse taalgroep [19](#page=19) [20](#page=20).
##### 5.1.1.2 De Senaat
De Senaat telt 60 senatoren. Er is geen rechtstreekse verkiezing; 50 deelstaatsenatoren worden aangeduid uit en door de deelstaatparlementen, en 10 senatoren worden gecoöpteerd door de deelstaatsenatoren. Het mandaat van de deelstaatsenatoren is gekoppeld aan de legislatuur van de deelstaatparlementen. Sinds de zesde staatshervorming brengt de ontbinding van de Kamer niet langer automatisch de ontbinding van de Senaat mee. Onverenigbaarheden met het lidmaatschap van de Senaat omvatten onder andere lidmaatschap van andere federale of deelstaatparlementen (met uitzondering van deelstaatsenatoren), regeringsfuncties en rechterlijke functies. Senatoren genieten immuniteiten, zoals onverantwoordelijkheid en onschendbaarheid, om hun parlementaire werk te beschermen [21](#page=21).
##### 5.1.1.3 De wetgevingsprocedure
Het wetgevend initiatief kan uitgaan van een Kamerlid (wetsvoorstel) of van de Koning, wat in de praktijk neerkomt op de regering (wetsontwerp). Er is een memorie van toelichting of een toelichting bij het voorstel. Advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State is vaak verplicht, maar niet bindend. De behandeling en aanneming gebeuren eerst in parlementaire commissies, waar amendementen mogelijk zijn. Vervolgens vindt de behandeling en aanneming plaats in de plenaire vergadering, met goedkeuring bij gewone meerderheid, of bij bijzondere meerderheid voor specifieke wetten [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
##### 5.1.1.4 De alarmbelprocedure
De alarmbelprocedure (art. 54 GW) is een preventieve bescherming voor de Franstalige minderheid in de Kamers, die de behandeling van een wetsontwerp of -voorstel kan schorsen indien de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang komen. Dit vereist een 3/4e meerderheid in de taalgroep [29](#page=29).
##### 5.1.1.5 Bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking
De Koning bekrachtigt de door het parlement goedgekeurde wet. De uitvoerende macht kondigt de wet af en beveelt de bekendmaking ervan in het Staatsblad. De wet treedt in principe 10 dagen na verschijning in het Staatsblad in werking, tenzij anders bepaald [29](#page=29).
#### 5.1.2 Overdracht van wetgevende bevoegdheden
Het parlement kan via 'opdrachtwetten' een deel van zijn wetgevende bevoegdheid delegeren aan de uitvoerende macht. Dit is mogelijk voor residuaire aangelegenheden, en voor toegewezen aangelegenheden onder strikte voorwaarden van duidelijkheid, noodzakelijkheid en kortstondige bekrachtiging. In crisistijden kunnen via bijzondere- of buitengewone-machtenwetten zeer ruime delegaties aan de Koning worden verleend [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 5.1.3 Formele deelstatelijke wetten
Decreten (Gemeenschappen, Vlaams & Waals Gewest) en ordonnanties (Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie) zijn de formele wetten op deelstatelijk niveau. De wetgevingsprocedure is vergelijkbaar met de federale procedure, maar steeds unicameral. De Koning speelt hierin geen rol. De ideologische alarmbelprocedure (art. 131 GW) beschermt de levensbeschouwelijke minderheid in parlementen [30](#page=30) [32](#page=32).
### 5.2 Bestuur op federaal niveau
#### 5.2.1 De Koning en de regering
De Koning is het staatshoofd, een erfelijke constitutionele monarch onderworpen aan de Grondwet. De persoon van de Koning is onschendbaar, maar hij heeft geen persoonlijke macht; de regering is verantwoordelijk voor politiek relevante handelingen (onverantwoordelijkheid). De regering bestaat uit de Ministerraad en staatssecretarissen, en wordt benoemd en ontslagen door de Koning. De vorming van een regering verloopt via informateurs en formateuren, resulterend in een regeerakkoord. Ministers zijn verantwoordelijk tegenover de Kamer [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
##### 5.2.1.1 De Ministerraad
De Ministerraad omvat de eerste minister, vice-eersteministers en ministers, met een maximum van 15 leden en een paritaire samenstelling qua taal. Beslissingen worden collegiaal genomen. Staatssecretarissen zijn toegevoegd aan ministers en maken geen deel uit van de Ministerraad [36](#page=36).
#### 5.2.2 Controle op de regering
Het parlement oefent controle uit op de regering. Dit gebeurt via parlementaire vragen (schriftelijk en mondeling), interpellaties en moties (van wantrouwen of aanbeveling). Een motie van wantrouwen kan gewone of constructieve zijn, waarbij een constructieve motie de voordracht van een nieuwe eerste minister vereist. Het parlement kan ook een parlementair onderzoeksrecht uitoefenen bij belangwekkende gebeurtenissen of controverses [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 5.2.3 Lopende zaken
Tijdens de periode dat de Kamer ontbonden is, of bij ontslag van de regering, blijft de regering in lopende zaken functioneren om de continuïteit van de openbare dienst te garanderen. Dit beperkt zich tot beslissingen van dagelijks bestuur of beslissingen die reeds in gang waren gezet [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 5.2.4 Deelstaatregeringen
Deelstaatregeringen staan aan het hoofd van de uitvoerende macht op deelstatelijk niveau en hun leden worden door het parlement gekozen. De samenstelling en werking worden geregeld bij bijzondere wet (BWHI). De controle op deze regeringen gebeurt via een vaste legislatuur en een motie van wantrouwen of vertrouwen [41](#page=41).
#### 5.2.5 Besturen op lokaal en Europees niveau
Op lokaal niveau besturen de gemeenten en provincies via hun college van burgemeester en schepenen (CBS) respectievelijk de deputatie. Deze organen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van beslissingen van de gemeenteraad of provincieraad en de handhaving van lokale reglementen. Op Europees niveau is de Europese Commissie het uitvoerende orgaan, bestaande uit één commissaris per lidstaat [42](#page=42) [43](#page=43) [50](#page=50).
#### 5.2.6 Bevoegdheden van het bestuur
Het bestuur heeft in beginsel alleen toegewezen bevoegdheden, zoals de uitvoering en handhaving van wetten, en bijzondere bevoegdheden op het vlak van ambtenarij, staatsfinanciën, buitenlandse betrekkingen, krijgsmacht en politie. Het bestuur kan verordenend optreden (materiële wet) om de uitvoering van wetten te concretiseren. Het bestuur kan ook beschikkend optreden, waarbij regels worden toegepast op individuele gevallen. Bestuurlijke handhaving door het bestuur is een alternatief voor de strafrechter [44](#page=44) [45](#page=45).
##### 5.2.6.1 Behoorlijk bestuur
Het bestuur dient algemene rechtsbeginselen in acht te nemen, zoals onpartijdigheid, hoorplicht, zorgvuldigheidsplicht, gelijkheidsbeginsel, redelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Er geldt een materiële en formele motiveringsplicht voor bestuurlijke beslissingen [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 5.2.7 Deorganisatie van het bestuur
De overdracht van bevoegdheden aan niet-politiek bestuur gebeurt via deconcentratie (hiërarchische ondergeschiktheid) of functionele decentralisatie (oprichting van autonome entiteiten met eigen rechtspersoonlijkheid). Ministeriële omzendbrieven zijn een belangrijk instrument voor het niet-politieke bestuur [51](#page=51).
### 5.3 Rechtspraak
#### 5.3.1 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht in België is opgedeeld in verschillende rechtscolleges. De lagere rechtscolleges omvatten onder andere de vrederechter, de rechtbank van eerste aanleg (REA), de correctionele rechtbank, de politierechtbank, de arbeidsrechtbank en de ondernemingsrechtbank. Tegen uitspraken van deze rechtbanken kan hoger beroep ingesteld worden bij de hoven van beroep, arbeidshoven of het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege en oordeelt over de wettigheid van rechterlijke beslissingen, niet over de feiten. Het openbaar ministerie, hoewel deel van de rechterlijke 'orde', valt onder leiding van de minister van justitie en oefent de strafvordering uit [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 5.3.2 De grondwettelijkheid en de rechter
Traditioneel konden gewone rechters een wet niet toetsen aan de Grondwet (onschendbaarheid van de wet). De rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft echter nuances aangebracht: rechters moeten de wet grondwetsconform uitleggen indien er meerdere interpretaties mogelijk zijn (arrest-Waleffe). Bovendien kunnen rechters sinds het arrest-Le Ski wetten buiten toepassing laten indien deze strijdig zijn met internationaal of Europees recht met rechtstreekse werking [86](#page=86).
#### 5.3.3 Rechtsbescherming tegen de overheid
Rechtsbescherming tegen de overheid kan langs verschillende wegen verkregen worden. De **exceptie van onwettigheid** (art. 159 GW) verplicht elke rechter om onrechtmatige bestuurlijke rechtshandelingen buiten toepassing te laten indien deze in strijd zijn met hogere normen. Rechtbanken en hoven zijn bevoegd voor subjectieve geschillen, waarbij het subjectieve recht beschermd wordt. De Raad van State is primair bevoegd voor objectieve geschillen, gericht op de nietigverklaring van bestuurlijke rechtshandelingen [89](#page=89) [90](#page=90).
##### 5.3.3.1 De Raad van State
De Raad van State beoordeelt de rechtmatigheid van bestuurlijke rechtshandelingen op basis van de hiërarchie van de normen en de wettelijkheid van de bevoegdheid van de gestelde orgaan. Men kan een beroep tot nietigverklaring instellen binnen 60 dagen na bekendmaking. Bij schending kan de nietigverklaring van de handeling volgen, met absolute gezag van gewijsde [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92).
#### 5.3.4 Overheidsaansprakelijkheid
De staat kan aansprakelijk worden gehouden voor fouten van bestuur, rechter of wetgever. De aansprakelijkheid voor de fout van een bestuurlijke daad kan voortvloeien uit de nietigverklaring van een beslissing door de Raad van State of rechtstreeks via toepassing van art. 159 GW. De aansprakelijkheid voor fouten van de rechter is mogelijk na het Anca-arrest, mits de rechterlijke beslissing geen gezag van gewijsde meer heeft. Aansprakelijkheid voor fouten van de wetgever is mogelijk bij schending van hogere rechtsnormen, zoals internationaal recht of de Grondwet, vastgesteld door het Grondwettelijk Hof. Het Francovich-arrest van het Hof van Justitie van de EU legt lidstaten een recht op schadevergoeding op bij schending van Unierecht [94](#page=94) [95](#page=95).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een rationeel opgebouwd geheel van precies afgelijnde begrippen en normen waaraan van overheidswege opgelegde, minstens van overheidswege erkende, sancties kleven, die langs (evenzeer genormeerde) instellingen kunnen worden afgedwongen en waarvan de bedoeling is de orde in de samenleving te organiseren, te handhaven of te herstellen. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de relaties tussen overheden onderling en de relaties tussen overheden en particuliere (rechts)personen beheerst. Het omvat onder andere staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de relaties tussen particuliere (rechts)personen beheerst. |
| Staat | Een entiteit met een permanente bevolking, een afgebakend grondgebied, een effectieve overheid en de mogelijkheid om onafhankelijk te opereren in het internationale rechtsverkeer. |
| Soevereiniteit | Het exclusieve recht van een staat om eigen rechtsregels te bepalen en deze uit te oefenen, zowel intern binnen het eigen grondgebied als extern in relatie tot andere staten. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de gezagsdragers gebonden zijn door het objectieve, democratisch tot stand gekomen recht, waarin de bevoegdheid van de gezagsdragers door fundamentele rechten en vrijheden van burgers wordt beperkt, en waarbij rechtsregels afdwingbaar zijn voor een onafhankelijke rechtbank. |
| Scheiding der machten | Het principe dat de staatsmacht is verdeeld over verschillende, van elkaar in beginsel onafhankelijke machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht, die elkaar wederzijds controleren (checks and balances). |
| Trias Politica | De doctrine van de scheiding der machten, voorgesteld door Montesquieu, die de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende functies onderscheidt en toewijst aan verschillende instellingen. |
| Grondwet | Het fundamentele juridische document dat de organisatie, werking en bevoegdheden van de staatsmachten bepaalt, alsook de relatie tussen de staat en de burger, en de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers waarborgt. |
| Consociationalisme | Een vorm van consensusdemocratie waarbij in een politieke ruimte verschillende groepen (op basis van etnische, religieuze of linguïstische kenmerken) aanwezig zijn die consensus nastreven in besluitvorming om conflicten te vermijden en politieke stabiliteit te bewaren. |
| Federalisme | Een staatsstructuur waarbij de uitoefening van de soevereiniteit wordt verdeeld over een federale overheid en deelstaten, waarbij beide entiteiten eigen bevoegdheden en autonomie hebben. |
| Decentratie | Een bestuurlijke organisatievorm waarbij bevoegdheden worden toegewezen aan gedecentraliseerde overheden, die onderworpen zijn aan het administratief toezicht van een hogere overheid. |
| Gedeconcentreerde besturen | Ondergeschikte organen binnen een overheid waaraan bevoegdheden worden gedelegeerd, die onderworpen zijn aan het hiërarchisch gezag en de instructies van die overheid. |
| Constitutionele monarchie | Een monarchie waarbij het staatshoofd (de koning) is gebonden aan de grondwet en zijn macht wordt beperkt door constitutionele regels en de aanwezigheid van een parlement dat de regering controleert. |
| Rechtsmacht | De juridische erkenning van de mogelijkheid voor een staat om gezag uit te oefenen, inclusief het maken, uitvoeren en rechtspreken van wetten, en het uitoefenen van fysieke dwang binnen zijn territorium. |
| Alarmbelprocedure | Een procedure in het Belgische parlementaire stelsel die een taalgroep de mogelijkheid biedt om de behandeling van een wetsvoorstel of ontwerp te schorsen indien de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang worden gebracht, met als doel de bescherming van minderheden. |
| Monteringsplicht | De verplichting van een bestuurlijke overheid om de redenen voor een beslissing duidelijk en gemotiveerd uiteen te zetten, zowel feitelijk als juridisch, om transparantie en rechtsbescherming te garanderen. |
| Rechtmatigheidsbeginsel | Het principe dat elke overheid moet optreden in overeenstemming met het recht, wat impliceert dat lagere normen moeten overeenstemmen met hogere normen en dat bestuurlijke handelingen de geldende rechtsregels moeten respecteren. |
| Grondrechten | Subjectieve rechten, juridisch bekrachtigd en afdwingbaar, die de voorwaarden creëren en garanderen voor een vrij en menswaardig bestaan van individuen, waaronder burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten. |
| EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) | Een internationaal verdrag gesloten onder de Raad van Europa dat fundamentele rechten en vrijheden waarborgt, en dat afdwingbaar is via het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
| Hof van Justitie van de Europese Unie | Het hoogste rechtscollege van de Europese Unie dat zorgt voor de uniforme interpretatie en toepassing van het Unierecht. |
| Raad van State | Het hoogste administratieve rechtscollege in België, met zowel een wetgevende adviesfunctie als een bestuursrechtelijke rechtsprekende functie, dat rechtsbescherming biedt tegen bestuurlijke rechtshandelingen. |
| Grondwettelijk Hof | Een constitutioneel hof in België dat de wetten, decreten en ordonnanties toetst aan de Grondwet en aan bepaalde bevoegdheidsverdelende regels, met als doel de grondwettigheid van de wetgeving te waarborgen. |
| Exceptie van onwettigheid | Een rechtsmiddel dat elke rechter de mogelijkheid geeft om een onrechtmatige bestuurlijke rechtshandeling buiten toepassing te laten indien deze in strijd is met hogere rechtsnormen, met gevolgen enkel voor de betrokken partijen in een specifiek geschil. |
| Menswaardig bestaan | Een bestaansniveau dat individuen in staat stelt om zich vrij en met waardigheid te ontplooien, gegarandeerd door economische, sociale en culturele rechten zoals huisvesting, arbeid, gezond leefmilieu en sociale zekerheid. |
| Non bis in idem | Een juridisch beginsel dat stelt dat niemand tweemaal voor hetzelfde feit mag worden berecht of gestraft. |
| Verordening (EU) | Een rechtshandeling van de Europese Unie die rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten en bindend is in al haar onderdelen, zonder dat omzetting in nationaal recht nodig is. |
| Richtlijn (EU) | Een rechtshandeling van de Europese Unie die bindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar waarbij de lidstaten de vrijheid hebben om de vorm en middelen te kiezen voor de omzetting in nationaal recht. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat vergelijkbare situaties gelijk moeten worden behandeld en ongelijke situaties ongelijk, tenzij er een objectieve en gerechtvaardigde reden is voor een onderscheid. |
| Rechtszekerheidsbeginsel | Het principe dat het recht stabiliteit en orde moet bieden, en dat burgers moeten weten welke rechten en plichten zij hebben, wat onder meer impliceert dat wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden ingevoerd voor misdrijven. |
| Ministeriële omzendbrief | Een circulatie van een minister aan ondergeschikte organen die richtlijnen bevat voor de interpretatie of toepassing van wetten en besluiten, of voor de uitoefening van toezicht. |
| Bestuurlijke rechtshandeling | Een eenzijdige rechtshandeling, gesteld door een bestuurlijke overheid, gericht op het doen ontstaan, wijzigen of ophouden van plichten, rechten of andere rechtsgevolgen. |
Cover
Ch1:sect2 les sources formelles du droit .pdf
Summary
# Les différents types de lois fédérales
Les lois fédérales se distinguent selon la procédure d'élaboration qui détermine l'implication du Roi, de la Chambre des représentants et du Sénat, menant à des catégories de lois bicamérales intégrales, bicamérales virtuelles et monocamérales [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 Les lois bicamérales intégrales
Les lois bicamérales intégrales sont celles pour lesquelles la Chambre des représentants et le Sénat sont compétents sur un pied d'égalité pour intervenir aux côtés du Roi dans leur élaboration. Cela signifie que le Sénat est impliqué dans le processus législatif de la même manière que la Chambre des représentants [1](#page=1) [3](#page=3).
Il existe quatre catégories principales de matières qui donnent lieu à des lois bicamérales intégrales, conformément à l'article 77, alinéas 3 à 6 de la Constitution coordonnée du 17 février 1994 [1](#page=1):
* Les lois spéciales, qui nécessitent des majorités particulières et sont définies par la Constitution comme devant faire l'objet d'une loi spéciale [3](#page=3).
* Les lois concernant le financement de la Communauté germanophone et de ses institutions [1](#page=1).
* Les lois concernant le financement des partis politiques et le contrôle des dépenses électorales [1](#page=1).
* Les lois concernant l'organisation du Sénat et le statut de sénateur [1](#page=1).
> **Tip:** Les lois spéciales sont toujours des lois bicamérales intégrales [3](#page=3).
### 1.2 Les lois bicamérales virtuelles
Les lois bicamérales virtuelles sont des lois dans lesquelles les deux chambres fédérales sont impliquées dans leur élaboration, mais pas de la même manière. Les projets de loi sont d'abord adoptés par la Chambre des représentants, puis transmis au Sénat pour les matières listées à l'article 78, paragraphe 1er de la Constitution coordonnée du 17 février 1994 [1](#page=1) [2](#page=2).
Le Sénat peut examiner un projet de loi s'il en fait la demande, à condition que la majorité de ses membres, avec au moins un tiers des membres de chaque groupe linguistique, formule cette demande dans les 15 jours suivant la réception du projet. Si les conditions ne sont pas réunies, le Sénat peut ne pas être impliqué du tout, ou donner un accord tacite en se taisant [2](#page=2).
Les trois matières concernées par les lois bicamérales virtuelles sont [2](#page=2):
* Les lois prises en exécution des lois spéciales [2](#page=2).
* Les lois visées par des articles spécifiques de la Constitution [2](#page=2).
* Les lois relatives au Conseil d'État et aux juridictions administratives fédérales [2](#page=2).
> **Attention:** Il faut être prudent, car certains articles de la Constitution renvoient à des lois spéciales (qui sont bicamérales intégrales) et à des lois traitant des institutions de la Communauté germanophone (également bicamérales intégrales) ] [2](#page=2).
### 1.3 Les lois monocamérales
Les lois monocamérales résultent d'une dérogation à l'article 36 de la Constitution, où le pouvoir législatif fédéral s'exerce collectivement par le Roi et la Chambre des représentants uniquement, sans l'intervention du Sénat. Ces lois sont adoptées pour toutes les matières fédérales autres que celles visées aux articles 77 et 78 de la Constitution [2](#page=2).
> **Conclusion:** Aujourd'hui, la quasi-totalité des lois fédérales sont monocamérales, le Sénat ayant une implication très limitée dans leur élaboration [3](#page=3).
#### 1.3.1 Les lois ordinaires
Les lois ordinaires constituent la majorité des lois fédérales et sont presque toujours monocamérales, bien qu'elles puissent parfois être bicamérales intégrales ou virtuelles. Une loi ordinaire ne requiert pas de majorité particulière pour être adoptée. Elles peuvent régler trois catégories de matières [3](#page=3):
1. **Les matières attribuées au législateur fédéral ordinaire par la Constitution (matières réservées au sens strict)**: Il s'agit des domaines explicitement désignés par la Constitution comme relevant du législateur fédéral ordinaire. Par exemple, l'article 22 de la Constitution coordonnée du 17 février 1994 stipule que chacun a droit au respect de sa vie privée, sauf dans les cas et conditions fixés par la loi [3](#page=3).
2. **Les matières attribuées à la collectivité fédérale sans autre précision (matières réservées au sens large)**: Cette catégorie englobe les matières attribuées au législateur fédéral spécial ou ordinaire par la Constitution, celles attribuées au Roi par la Constitution, ainsi que celles attribuées à la collectivité fédérale sans autre précision [3](#page=3).
3. **Les matières résiduelles**: Puisque l'article 35 de la Constitution n'est pas entré en vigueur, les matières qui ne sont attribuées à aucune collectivité reviennent à la collectivité fédérale, qui peut les régler par des lois ordinaires [3](#page=3).
### 1.4 Position dans la hiérarchie des normes de droit interne
Les lois fédérales se situent directement sous la Constitution dans la hiérarchie des normes internes et doivent la respecter [3](#page=3).
### 1.5 Domaine de spécialisation
Les règles de droit adoptées par la collectivité fédérale ont vocation à s'appliquer sur l'intégralité du territoire belge, c'est-à-dire sur le territoire national [3](#page=3).
### 1.6 Procédure d'élaboration
Le processus de base considéré pour l'élaboration des lois fédérales est celui de la loi fédérale monocamérale [3](#page=3).
---
# La procédure d'élaboration des lois fédérales
La procédure d'élaboration des lois fédérales en Belgique englobe plusieurs étapes cruciales, depuis l'initiative législative jusqu'à la publication de la loi, impliquant l'intervention du Roi, des chambres législatives et parfois du Conseil d'État.
### 2.1 L'initiative législative
L'initiative législative est le point de départ de la création d'une loi fédérale. Elle peut émaner de différentes sources, donnant naissance à des projets de loi ou des propositions de loi [4](#page=4).
#### 2.1.1 Les titulaires de l'initiative législative
Le droit d'initiative législative appartient formellement au Roi, mais il est exercé par les ministres fédéraux sur le plan politique. Un texte initié par le Roi est appelé un "projet de loi" après sa signature en vue de son dépôt; avant cela, il est désigné comme "avant-projet de loi" [4](#page=4).
* **Projet de loi monocaméral:** Doit être déposé sur le bureau de la Chambre des représentants [4](#page=4).
* **Projet de loi bicaméral virtuel:** Doit être déposé sur le bureau de la Chambre des représentants et transmis ensuite au Sénat [4](#page=4).
* **Projet de loi bicaméral intégral:** Peut être déposé indifféremment sur le bureau de la Chambre ou du Sénat [4](#page=4).
Le droit d'initiative appartient également à chaque député et à chaque sénateur. Le texte qu'ils proposent est appelé "proposition de loi" et est déposé sur le bureau de l'assemblée à laquelle appartient le parlementaire initiateur. Les sénateurs ont cependant une initiative limitée aux matières réglées par une loi bicamérale intégrale, telles que visées à l'article 77 de la Constitution [4](#page=4).
#### 2.1.2 La consultation de la Section de législation du Conseil d'État (SLCE)
La Section de législation du Conseil d'État (SLCE) intervient comme conseiller dans l'élaboration des règles de droit fédéral, formulant des observations sur la régularité juridique et formelle des textes. Son avis porte sur [4](#page=4):
* **Régularité juridique:** Vérifie que l'auteur respecte sa sphère de compétence constitutionnelle et les règles de droit supérieures [4](#page=4).
* **Régularité formelle:** Évalue la cohérence, la clarté du langage et la concordance entre les textes en français et en néerlandais [4](#page=4).
L'intervention de la SLCE est réglée par les Lois sur le Conseil d'État coordonnées le 12 janvier 1973 (LCCE) [5](#page=5).
##### 2.1.2.1 Avis sur les avant-projets de loi
* **Principe:** Tout avant-projet de loi doit être soumis à l'avis de la SLCE avant la signature du Roi et son dépôt. Cet avis est obligatoire [5](#page=5).
* **Exceptions:** Certaines initiatives royales particulières, relatives au budget, aux comptes, aux emprunts, aux opérations domaniales et au contingent de l'armée, ne passent pas par le stade d'avant-projet et deviennent directement des projets de loi, n'étant donc pas soumises à l'avis de la SLCE [5](#page=5).
* **Accélération de l'avis :** Une accélération peut être demandée pour l'avis de la SLCE.
* **Accélération modérée:** Délai de 30 ou 60 jours. La SLCE peut limiter son examen à quatre questions: compétence de l'auteur, fondement juridique, formalités prescrites, et si l'avant-projet concerne les matières des articles 74, 77 ou 78 de la Constitution [5](#page=5).
* **Accélération maximale:** Délai de 5 jours ouvrables en cas d'urgence spécialement motivée. L'examen se limite aux quatre questions mentionnées précédemment [5](#page=5).
##### 2.1.2.2 Avis sur les propositions de loi
* **Premier principe:** La consultation de la SLCE n'est pas obligatoire mais peut être donnée à la demande du président de la chambre concernée, après le dépôt d'une proposition de loi et au stade des travaux parlementaires [6](#page=6).
* **Obligation de demander l'avis:** Le président de la chambre est obligé de demander l'avis de la SLCE à la demande d'un tiers des membres de l'assemblée ou de la majorité des membres d'un des deux groupes linguistiques [6](#page=6).
* **Accélération de l'avis:** Le président peut demander une accélération modérée ou maximale, comme pour les avant-projets de loi [6](#page=6).
* **Deuxième principe:** Un ministre fédéral peut demander un avis de la SLCE après le dépôt d'une proposition de loi sur le bureau de l'une des assemblées, au stade des travaux des assemblées. Là encore, il n'y a pas d'obligation de solliciter cet avis [6](#page=6).
* **Observation:** La SLCE rend des avis qui sont des conseils et n'ont pas un caractère contraignant (avis non conforme). Les avis portent sur la régularité formelle et juridique. Après l'avis de la SLCE, l'avant-projet revient en Conseil des ministres pour une seconde lecture, où le texte peut être adapté [6](#page=6).
> **Tip :** L'avis de la SLCE est toujours un conseil, jamais une contrainte. Il vise à garantir la qualité juridique et la cohérence des textes législatifs.
> **Example :** Une proposition de loi visant à modifier le code pénal est déposée à la Chambre. Le président de la Chambre, suite à une demande de 20 députés, sollicite un avis de la SLCE sur la conformité de cette proposition avec les directives européennes en matière pénale.
### 2.2 Les travaux de la ou des Chambres législatives
Une fois qu'un projet ou une proposition de loi est déposé, il entame son parcours législatif au sein d'une ou des deux chambres fédérales, en collaboration avec le Roi [7](#page=7).
* **Passage en commission:** Le texte est envoyé à une commission parlementaire spécialisée. Les membres débattent du texte, d'abord de manière générale, puis article par article [7](#page=7).
* **Amendements:** Durant le débat en commission, des amendements (modifications du texte) peuvent être déposés par les membres de la commission ou par le gouvernement fédéral. Les amendements adoptés modifient le texte [7](#page=7).
* **Avis de la SLCE:** Pour les propositions de loi, le débat en commission peut mener à une demande d'avis de la SLCE, qui aide la commission à poursuivre ses travaux [7](#page=7).
* **Vote en commission:** Après la discussion article par article, des votes ont lieu sur les amendements, puis sur chaque article, et enfin un vote général sur l'ensemble du texte [7](#page=7).
* **Rapport:** La commission consigne ses travaux dans un rapport destiné à l'ensemble de l'assemblée [7](#page=7).
* **Séance plénière :** Le projet ou la proposition de loi est inscrit à l'ordre du jour de la séance plénière pour discussion et vote.
* **Discussion générale:** Basée sur le texte tel qu'adopté par la commission [7](#page=7).
* **Discussion article par article:** Suivie de votes article par article, puis d'un vote général sur l'ensemble du texte [7](#page=7).
#### 2.2.1 Les quorums pour l'adoption d'une loi
L'adoption d'une proposition ou d'un projet de loi nécessite l'atteinte de quorums spécifiques pour qu'une décision soit valide [8](#page=8).
* **Loi ordinaire:** Nécessite un quorum de présence et un vote à la majorité absolue des suffrages exprimés. La majorité absolue des membres de l'assemblée doit être physiquement présente, et le texte doit recueillir la majorité absolue des suffrages exprimés. Les abstentions ne sont pas prises en compte pour vérifier l'atteinte du quorum de vote [8](#page=8).
* **Loi spéciale:** Requiert un quorum de présence particulier et un double quorum de vote. Il faut la majorité absolue des membres de chaque groupe linguistique pour le quorum de présence. De plus, le texte doit recueillir la majorité absolue des suffrages exprimés dans chaque groupe linguistique et, simultanément, les deux tiers des suffrages exprimés au sein de l'assemblée tout entière. Les abstentions ne sont pas non plus prises en compte pour le calcul des suffrages exprimés [8](#page=8).
#### 2.2.2 Types de procédures législatives
* **Loi monocamérale:** Le processus législatif est réduit car le texte ne passe que par la Chambre des représentants; le Sénat n'intervient pas. C'est la procédure de droit commun, régie par l'article 74 de la Constitution [8](#page=8).
* **Loi bicamérale intégrale:** Le texte concerne des matières visées à l'article 77 de la Constitution. La Chambre des représentants et le Sénat sont compétents sur un pied d'égalité. Le texte ne devient loi que si les deux assemblées adoptent le même texte. Le processus se déroule dans une chambre, puis dans l'autre. Si des amendements sont adoptés par la seconde chambre, le texte est renvoyé à la première, et ainsi de suite, jusqu'à accord mutuel. C'est la procédure suivie pour l'élaboration des lois spéciales [8](#page=8).
* **Loi bicamérale virtuelle:** Le texte concerne des matières visées à l'article 78 de la Constitution. La Chambre des représentants intervient toujours en premier lieu et adopte un texte. Ce texte est ensuite transmis au Sénat [8](#page=8).
* **Intervention du Sénat:** Le Sénat examine le projet de loi uniquement si une majorité de ses membres, avec au moins un tiers des membres de chaque groupe linguistique, en font la demande dans les 15 jours de la réception du projet. Le Sénat n'est pas sur un pied d'égalité avec la Chambre [9](#page=9).
* **Absence de décision du Sénat:** Si le Sénat ne statue pas dans le délai de 30 jours, son intervention est outrepassée; il y a accord tacite et le texte est transmis au Roi [9](#page=9).
* **Décision du Sénat:** Si le Sénat statue dans le délai et modifie le texte, celui-ci est renvoyé à la Chambre des représentants, qui a le dernier mot après réexamen [9](#page=9).
### 2.3 L'intervention royale
L'intervention du Roi dans le processus législatif se manifeste par la sanction et la promulgation des lois [9](#page=9).
#### 2.3.1 La sanction
La sanction est un acte par lequel le Roi marque son accord avec la volonté exprimée par les chambres législatives. Elle confère à la loi son existence [9](#page=9).
* **Formule de sanction :**
* **Loi monocamérale:** "Philippe Roi des Belges, À tous, présent et à venir, Salut. La Chambre des représentants a adopté et Nous sanctionnons ce qui suit: (loi)" [9](#page=9).
* **Loi bicamérale:** "Philippe Roi des Belges, À tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit: (loi)" [9](#page=9).
#### 2.3.2 La promulgation
La promulgation est un acte du Roi en tant que chef du pouvoir exécutif fédéral. Elle atteste de l'existence de la loi et lui confère une date. La promulgation ordonne également l'exécution de la loi par les agents de la force publique, lui conférant ainsi force exécutoire [10](#page=10).
* **Formule de promulgation:** "[Nous Philippe Roi des belges Promulguons la présente loi, ordonnons qu’elle soit revêtue du sceau de l’État et publiée par la Moniteur belge." [10](#page=10).
Le Roi sanctionne et promulgue la loi simultanément en la signant [10](#page=10).
### 2.4 La publication au Moniteur Belge
Après la promulgation, la loi doit être publiée au Moniteur Belge [10](#page=10).
* **Obligation de publication:** Les lois sont insérées au Moniteur Belge, en texte français et néerlandais [10](#page=10).
* **Portée de la publication:** Aucune loi n'est obligatoire avant d'avoir été publiée dans la forme déterminée par la loi. La publication est une condition de l'entrée en vigueur de la loi et de l'acquisition de sa force obligatoire [10](#page=10).
* **Entrée en vigueur:** La loi est obligatoire dans tout le royaume le 10ème jour après celui de sa publication, à moins que la loi n'ait fixé un autre délai. Ce délai ne peut être antérieur à la date de publication [10](#page=10).
> **Tip :** La publication au Moniteur Belge rend la loi opposable à tous et assure sa pleine effectivité.
> **Example :** Une nouvelle loi sur la protection des données personnelles est adoptée par le Parlement. Après sanction et promulgation par le Roi, elle est publiée au Moniteur Belge. Dix jours plus tard, elle devient pleinement obligatoire et doit être respectée par tous les citoyens et organismes.
---
# Les décrets et ordonnances
Ce chapitre analyse les décrets communautaires, régionaux et spéciaux, ainsi que les ordonnances bruxelloises, en abordant leur notion, leur position hiérarchique, leur domaine spatial et leur procédure d'élaboration.
### 3.1 Les décrets
#### 3.1.1 Notion
Les décrets sont des règles de droit de valeur législative, au même rang que les lois fédérales, et occupent la même position dans la hiérarchie des normes de droit interne. Ils sont adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la collectivité fédérée concernée [11](#page=11).
Il existe plusieurs types de décrets selon la collectivité qui les adopte :
* **Décrets communautaires**: Adoptés par les Parlements et Gouvernements des trois Communautés (française, flamande, germanophone). Peuvent aussi être adoptés par des autorités exerçant certaines compétences de la Communauté française (Assemblée et Collège de la COCOF, Parlement et Gouvernement de la Région wallonne sur la base de l'article 138, al. 3 de la Constitution) [11](#page=11).
* **Décrets régionaux**: Adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Région wallonne. Peuvent également être adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Communauté germanophone selon l'article 139, al. 2 de la Constitution, limités à la région de langue allemande. Les décrets régionaux sont aussi adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Communauté flamande en vertu de l'article 137 de la Constitution, la Région flamande n'ayant pas d'autorité propre [11](#page=11).
> **Note:** Aucun décret n'est adopté par la Région de Bruxelles-Capitale, celle-ci émettant des ordonnances [11](#page=11).
* **Décrets spéciaux**: Adoptés à une majorité particulière et portant sur des matières précisées par la Constitution. Un décret ordinaire est un décret qui n'est pas spécial [11](#page=11).
#### 3.1.2 Position dans la hiérarchie des normes
Les décrets ont force de loi. Ils se situent au même niveau que les lois fédérales, immédiatement en dessous de la Constitution qu'ils doivent respecter [11](#page=11) [12](#page=12).
* Les décrets communautaires ont force de loi en vertu de la Constitution, articles 127 à 130, §2 [11](#page=11).
* Les décrets régionaux ont force de loi en vertu de la loi spéciale du 8 août 1980, article 19, §2 [11](#page=11).
#### 3.1.3 Domaine spatial
Le domaine spatial des décrets n'est pas national comme celui des lois fédérales.
* **Décrets régionaux** :
* **Règle de principe**: Applicables sur le territoire de la Région concernée (Région wallonne ou Région flamande). L'application des décrets régionaux de la Région wallonne et de la Communauté flamande agissant par la Région flamande est exclue en région bilingue de Bruxelles-Capitale [12](#page=12).
* **Règle particulière**: Le Parlement et le Gouvernement de la Communauté germanophone peuvent, par décret, exercer des compétences de la Région wallonne dans la région de langue allemande. Les décrets adoptés dans ce cadre ne s'appliquent qu'en région de langue allemande [12](#page=12).
* **Décrets communautaires** :
* **Communauté germanophone**: Les décrets sont applicables uniquement dans la région de langue allemande [12](#page=12).
* **Communauté française et Communauté flamande** : Le domaine spatial varie en fonction de leurs objets.
1. **Matières culturelles et enseignement**: Les décrets sont applicables dans la région de langue française ou néerlandaise, ainsi qu'à l'égard des institutions établies dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, doivent être considérées comme appartenant exclusivement à l'une ou l'autre Communauté. Ils peuvent soumettre directement les personnes physiques se rattachant à la région linguistique concernée [13](#page=13).
> **Exemple**: Un décret de la Communauté française accordant des aides financières aux professionnels des arts de la scène est applicable aux institutions établies en région de langue française et s'adressant exclusivement à des publics de cette région, ainsi qu'aux personnes physiques rattachées à ces institutions ou s'y adressant [13](#page=13).
> **Note:** Les décrets ne s'appliquent pas aux institutions bicommunautaires ou biculturelles (ex: Théâtre royal de la Monnaie, Palais des Beaux-Arts) ni aux personnes physiques hors de toute appartenance à une institution spécifique, afin d'éviter que les Bruxellois ne doivent s'identifier comme francophones ou néerlandophones. Les compétences résiduelles en matière culturelle et d'enseignement dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale relèvent de la collectivité fédérale ou de la Région bruxelloise [13](#page=13) [14](#page=14).
2. **Matières personnalisables**: Les décrets ont force de loi dans la région de langue française et néerlandaise, et à l'égard de certaines institutions établies dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, selon leur organisation. Ils ne peuvent imposer directement des obligations aux personnes physiques à Bruxelles (ex: médecins généralistes) que par l'intermédiaire d'institutions. Les autorités compétentes pour les matières personnalisables bicommunautaires à Bruxelles sont celles de la COCOM (Coordination Communautaire) [15](#page=15).
> **Exemple**: Certains hôpitaux en région bilingue de Bruxelles-Capitale ne se rattachant pas exclusivement à une Communauté (ex: CHU St. Pierre) sont bicommunautaires et donc les décrets ne leur sont pas applicables [15](#page=15).
3. **Emploi des langues**: Les décrets ne sont pas applicables dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, ni dans certaines communes à statut linguistique spécial (communes à facilités). Ces matières relèvent de la collectivité fédérale. Les modifications aux règles d'emploi des langues dans les matières communautaires requièrent l'intervention du législateur spécial [16](#page=16).
* **Décrets de la Région wallonne et de la COCOF** :
* Les décrets adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Région wallonne s'appliquent en région de langue française, excluant la région de langue allemande [16](#page=16).
* Les décrets adoptés par l'Assemblée et le Collège de la COCOF s'appliquent dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, en raison de la langue de leur activité ou organisation [16](#page=16).
#### 3.1.4 Procédure d'élaboration
Le pouvoir de décréter s'exerce collectivement par le Parlement et le Gouvernement. La procédure est similaire à celle de la loi fédérale monocamérale, avec quelques adaptations [16](#page=16).
* **Initiative**: Appartient au Gouvernement de la collectivité fédérée ou à chacun de ses membres [16](#page=16).
* **Sanction et promulgation**: Reviennent au Gouvernement de la Communauté ou de la Région concernée [16](#page=16).
La distinction entre décrets ordinaires et décrets spéciaux s'applique. Pour un **décret spécial**, l'adoption requiert une majorité absolue des membres du Parlement présents et une majorité des deux tiers des suffrages exprimés [17](#page=17).
### 3.2 Les ordonnances bruxelloises
#### 3.2.1 Notion
Les ordonnances bruxelloises sont des règles de droit de valeur législative, adoptées par les autorités publiques bruxelloises, et ont la même valeur juridique que la loi fédérale et les décrets. Elles sont adoptées par des autorités de la Région de Bruxelles-Capitale ainsi que par d'autres autorités publiques agissant en région bilingue de Bruxelles-Capitale [17](#page=17).
Il existe deux catégories d'ordonnances :
* **Ordonnances régionales**: Exercent les compétences attribuées à la Région de Bruxelles-Capitale. Elles sont adoptées par le Parlement et le Gouvernement de la Région bruxelloise et sont applicables dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [18](#page=18).
* **Ordonnances communautaires**: Régissent les matières personnalisables. Elles sont adoptées pour la plupart par la COCOM. Certaines peuvent être adoptées par la Région bruxelloise. Elles sont le fruit de l'intervention collective de l'Assemblée réunie et du Collège réuni [18](#page=18).
On distingue également les ordonnances ordinaires et les ordonnances spéciales, ces dernières nécessitant des majorités particulières [18](#page=18).
#### 3.2.2 Position dans la hiérarchie des normes
Les ordonnances sont au même niveau que les décrets et les lois fédérales [18](#page=18).
#### 3.2.3 Domaine spatial
* **Ordonnances régionales**: Applicables dans le territoire de la région bilingue de Bruxelles-Capitale, soit les 19 communes bruxelloises [19](#page=19).
* **Ordonnances communautaires**: Applicables aux institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui ne relèvent pas exclusivement d'une Communauté, en fonction de la langue de leur organisation (institutions bruxelloises bi-personnalisables). Elles s'appliquent également directement aux personnes physiques dans les matières personnalisables (prestations familiales) [19](#page=19).
#### 3.2.4 Procédure d'élaboration
La procédure est très similaire à celle des décrets et des lois fédérales monocamérales. Il existe cependant des particularités [19](#page=19):
* **Quorum de vote pour les ordonnances communautaires de la COCOM**: Spécifique (non détaillé ici) [19](#page=19).
* **Quorum de vote pour certaines ordonnances régionales (ordonnances spéciales)** :
* **Quorum de présence**: Majorité absolue des membres du Parlement de la Région bruxelloise [19](#page=19).
* **Quorum de vote double**: Majorité des deux tiers des suffrages exprimés dans l'ensemble du Parlement, et majorité absolue des suffrages exprimés dans chaque groupe linguistique [19](#page=19).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Loi fédérale | Règle de droit élaborée par la Chambre des représentants et le Roi, ou par la Chambre des représentants, le Sénat et le Roi. Elles régissent les affaires de compétence fédérale. |
| Loi bicamérale intégrale | Type de loi fédérale dont l'élaboration implique la Chambre des représentants et le Sénat sur un pied d'égalité, avec les mêmes prérogatives pour chaque chambre. |
| Loi bicamérale virtuelle | Type de loi fédérale où la Chambre des représentants et le Sénat interviennent dans l'élaboration, mais sans disposer des mêmes prérogatives ; le Sénat peut ne pas être impliqué de manière effective. |
| Loi monocamérale | Type de loi fédérale élaborée uniquement par le Roi et la Chambre des représentants, excluant le Sénat, et concernant les matières non spécifiquement attribuées aux lois bicamérales. |
| Initiative législative | Droit d'introduire un texte visant à devenir une loi, appartenant aux membres du pouvoir législatif fédéral, que ce soit le Roi (projet de loi) ou les parlementaires (proposition de loi). |
| Avant-projet de loi | Texte préparatoire à une loi, soumis à l'avis de la Section de législation du Conseil d'État avant d'être signé par le Roi et de devenir un projet de loi. |
| Proposition de loi | Texte législatif initié par un député ou un sénateur, soumis au bureau de l'assemblée à laquelle appartient le parlementaire. |
| Conseil d'État (Section de législation) | Organe consultatif chargé d'examiner la régularité juridique et formelle des avant-projets et propositions de loi. |
| Amendement | Modification proposée à un texte de loi en cours de discussion, visant à altérer son contenu avant son adoption. |
| Quorum | Nombre minimum de membres présents ou de votes requis pour qu'une décision puisse être prise lors d'une assemblée ; il varie selon le type de loi (ordinaire ou spéciale). |
| Promulgation | Acte par lequel le Roi atteste l'existence d'une loi et ordonne son exécution, lui conférant ainsi force exécutoire. |
| Publication au Moniteur Belge | Formalité essentielle rendant la loi opposable à tous, condition nécessaire à son entrée en vigueur. |
| Décret | Règle de droit de valeur législative adoptée par le Parlement et le Gouvernement d'une collectivité fédérée (communauté ou région), ayant la même valeur qu'une loi fédérale. |
| Ordonnance bruxelloise | Règle de droit de valeur législative adoptée par les autorités de la Région de Bruxelles-Capitale, applicable dans cette région bilingue. |
| Matières personnalisables | Domaines relevant de la compétence des communautés, tels que la culture et l'enseignement, qui peuvent avoir des spécificités d'application territoriale. |
| Matières résiduelles | Compétences qui ne sont explicitement attribuées à aucune autre collectivité, revenant par défaut à la collectivité fédérale. |
| Communauté germanophone | Une des trois communautés linguistiques de Belgique, disposant de son propre Parlement et Gouvernement pour légiférer par décrets dans ses domaines de compétence. |
| Communauté française | Une des trois communautés linguistiques de Belgique, disposant de son propre Parlement et Gouvernement pour légiférer par décrets dans ses domaines de compétence. |
| Communauté flamande | Une des trois communautés linguistiques de Belgique, disposant de son propre Parlement et Gouvernement pour légiférer par décrets dans ses domaines de compétence. |
| Région wallonne | Une des trois régions de Belgique, disposant de son propre Parlement et Gouvernement pour légiférer par décrets dans ses domaines de compétence. |
| Région flamande | Une des trois régions de Belgique, disposant de son propre Parlement et Gouvernement pour légiférer par décrets dans ses domaines de compétence. |
| Région de Bruxelles-Capitale | Région bilingue de Belgique, dotée d'un Parlement et d'un Collège pour adopter des ordonnances dans ses domaines de compétence. |
| COCOF | Commission Communautaire Française, autorité compétente pour certaines matières communautaires dans la Région de Bruxelles-Capitale. |
| COCOM | Commission Communautaire Commune, autorité compétente pour les matières bicommunautaires dans la Région de Bruxelles-Capitale. |
| Régularité juridique | Conformité d'un texte législatif avec la sphère de compétence de son auteur et le respect des règles de droit supérieures. |
| Régularité formelle | Correction dans la formulation et l'ordonnancement des dispositions d'un texte législatif, ainsi que la cohérence avec les règles existantes et la qualité de la langue utilisée. |
| Loi spéciale | Loi adoptée selon une procédure et avec des majorités particulières, souvent pour régler des matières constitutionnellement définies comme nécessitant une telle procédure. |
| Décret spécial | Décret dont l'adoption requiert une majorité particulière, et qui règle des matières que la Constitution spécifie devoir faire l'objet d'un décret spécial. |
| Ordonnance spéciale | Ordonnance dont l'adoption requiert des majorités particulières, et qui règle des matières spécifiquement prévues par la Constitution ou une loi spéciale. |
Cover
Ch1:sect2 les sources formelles du droit .pdf
Summary
# Les types de lois fédérales
Cette section détaille les différentes catégories de lois fédérales, notamment les lois bicamérales intégrales, bicamérales virtuelles et monocamérales, en expliquant leurs caractéristiques et leur élaboration.
### 1.1 Notion de loi fédérale
Les lois fédérales sont des règles de droit élaborées principalement par la Chambre des représentants et le Roi, et parfois par la Chambre des représentants, le Sénat et le Roi. Le pouvoir législatif fédéral s'exerce collectivement par le Roi, la Chambre des représentants et le Sénat [1](#page=1).
### 1.2 Les différentes catégories de lois fédérales
Il existe trois catégories principales de lois fédérales, distinguées par l'implication du Sénat dans leur processus d'élaboration :
#### 1.2.1 Les lois bicamérales intégrales
Les lois bicamérales intégrales sont celles pour lesquelles la Chambre des représentants et le Sénat sont compétents sur un pied d'égalité pour intervenir aux côtés du Roi. Ces lois impliquent les deux chambres fédérales dans leur élaboration de la même manière, le Sénat étant pleinement impliqué. Il existe quatre catégories principales de matières relevant des lois bicamérales intégrales [1](#page=1):
* Les lois spéciales (art. 4, dernière alinéa) [1](#page=1).
* Les lois concernant le financement de la Communauté germanophone et ses institutions [1](#page=1).
* Les lois concernant le financement des partis politiques et le contrôle des dépenses électorales [1](#page=1).
* Les lois concernant l'organisation du Sénat et le statut de sénateur [1](#page=1).
> **Tip:** Les lois spéciales sont toujours des lois bicamérales intégrales et requièrent des majorités particulières pour leur adoption [3](#page=3).
#### 1.2.2 Les lois bicamérales virtuelles
Les lois bicamérales virtuelles sont celles où les textes sont d'abord adoptés par la Chambre des représentants, puis transmis au Sénat pour des matières spécifiques énumérées à l'article 78, §1er, al. 1er de la Constitution. Dans ce cas, le Sénat peut examiner le projet de loi à la demande de la majorité de ses membres, avec au moins un tiers des membres de chaque groupe linguistique, formulée dans les 15 jours de la réception du projet [1](#page=1) [2](#page=2).
Ces lois sont dites "virtuelles" car le Sénat n'est pas impliqué de la même manière que la Chambre des représentants, et son implication effective dans le processus d'élaboration peut ne pas se produire si les conditions ne sont pas réunies. Si le Sénat n'intervient pas effectivement, on considère qu'il donne un accord tacite, par son silence [2](#page=2).
Les trois matières concernées par les lois bicamérales virtuelles sont :
* Les lois prises en exécution des lois spéciales [2](#page=2).
* Les lois visées par des articles de la Constitution [2](#page=2).
* Les lois relatives au Conseil d'État et aux juridictions administratives fédérales [2](#page=2).
> **Attention:** Il faut être prudent car certains articles de la Constitution renvoient à des lois spéciales (qui sont bicamérales intégrales) et à des lois traitant des institutions de la Communauté germanophone (qui sont également bicamérales intégrales) [2](#page=2).
#### 1.2.3 Les lois monocamérales
Les lois monocamérales découlent d'une dérogation à l'article 36 de la Constitution, où le pouvoir législatif fédéral s'exerce collectivement par le Roi et la Chambre des représentants uniquement, excluant le Sénat. Elles sont adoptées dans toutes les matières fédérales autres que celles visées par les articles 77 et 78 de la Constitution [2](#page=2).
> **Observation:** Actuellement, la quasi-totalité des lois fédérales sont monocamérales, le Sénat ayant une influence limitée dans leur élaboration [3](#page=3).
### 1.3 Classification des lois selon leur domaine
Les lois fédérales peuvent être classifiées en lois spéciales et lois ordinaires :
#### 1.3.1 Les lois spéciales
Les lois spéciales sont des lois dont l'adoption requiert des majorités particulières et sont toujours des lois bicamérales intégrales. Elles règlent des matières que la Constitution précise doivent faire l'objet d'une loi spéciale, c'est-à-dire des matières explicitement attribuées par la Constitution à l'auteur de ces lois spéciales. Leur domaine est délimité par la Constitution [3](#page=3).
#### 1.3.2 Les lois ordinaires
Les lois ordinaires ne requièrent pas de majorité particulière pour être adoptées et sont presque toujours des lois monocamérales, ou plus rarement des lois bicamérales intégrales ou virtuelles. Elles peuvent régler trois catégories de matières [3](#page=3):
1. **Matières attribuées au législateur fédéral ordinaire par la Constitution (matières réservées au sens strict)**: Par exemple, l'article 22 de la Constitution stipule que chacun a droit au respect de sa vie privée, sauf dans les cas et conditions fixés par la loi. Ce principe connaît des exceptions fixées par la loi fédérale ordinaire [3](#page=3).
2. **Matières attribuées à la collectivité fédérale sans autres précisions (matières réservées au sens large)**: Cela inclut les matières attribuées au législateur fédéral spécial ou ordinaire, celles attribuées au Roi, et celles attribuées à la collectivité fédérale sans autre précision [3](#page=3).
3. **Matières résiduelles**: Ces matières ne sont attribuées à aucune collectivité spécifique car l'article 35 de la Constitution n'est pas entré en vigueur. Elles reviennent à la collectivité fédérale, qui peut les régler par des lois ordinaires [3](#page=3).
### 1.4 Position dans la hiérarchie des normes de droit interne
Les lois fédérales se situent directement en dessous de la Constitution dans la hiérarchie des normes internes et doivent la respecter sans la méconnaître [3](#page=3).
### 1.5 Domaine de spécialisation
Les règles de droit adoptées par la collectivité fédérale ont vocation à s'appliquer sur l'intégralité du territoire belge, le territoire national [3](#page=3).
### 1.6 Procédure d'élaboration
Le processus d'élaboration de la loi fédérale monocamérale sert de processus de base pour comprendre l'élaboration des lois fédérales [3](#page=3).
---
# Le processus d'élaboration des lois fédérales
Voici une synthèse du processus d'élaboration des lois fédérales, conçue pour un examen.
## 2. Le processus d'élaboration des lois fédérales
L'élaboration d'une loi fédérale en Belgique est un processus complexe impliquant plusieurs étapes clés, de l'initiative législative à la publication finale.
### 2.1 L'initiative législative
L'initiative législative, c'est-à-dire la possibilité de proposer un texte qui pourrait devenir une loi, appartient à plusieurs acteurs du pouvoir fédéral [4](#page=4).
#### 2.1.1 Les titulaires de l'initiative législative
Selon l'article 75, alinéa 1er, de la Constitution coordonnée du 17 février 1994, le droit d'initiative appartient à chaque membre des chambres législatives fédérales. Ce droit s'exerce sous deux formes [4](#page=4):
* **Projet de loi:** Il s'agit d'un texte émanant du Roi, c'est-à-dire du gouvernement fédéral, avant qu'il ne soit signé par le Roi pour être déposé. Une fois signé, il devient un projet de loi [4](#page=4).
* Si le projet concerne une matière monocamérale, il est déposé sur le bureau de la Chambre des représentants [4](#page=4).
* Si le projet concerne une matière relevant de la bicaméralité virtuelle (article 78 de la Constitution), il est déposé à la Chambre des représentants puis transmis au Sénat [4](#page=4).
* Si le projet concerne une matière relevant de la bicaméralité intégrale (article 77 de la Constitution), il peut être déposé indifféremment sur le bureau de la Chambre ou du Sénat [4](#page=4).
* **Proposition de loi:** Il s'agit d'un texte émanant d'un député ou d'un sénateur individuel. Elle est déposée sur le bureau de l'assemblée à laquelle appartient le parlementaire [4](#page=4).
Il est important de noter que le droit d'initiative du Sénat est limité aux matières visées à l'article 77 de la Constitution, c'est-à-dire celles relevant de la bicaméralité intégrale [4](#page=4).
#### 2.1.2 La consultation de la Section de législation du Conseil d'État (SLCE)
La Section de législation du Conseil d'État (SLCE) joue un rôle consultatif dans l'élaboration des règles de droit fédéral. Son avis porte sur la régularité juridique (respect des compétences et des règles supérieures) et la régularité formelle (cohérence, correction de la langue, concordance entre les versions linguistiques) des textes [4](#page=4).
L'intervention de la SLCE est régie par les Lois sur le Conseil d'État, coordonnées le 12 janvier 1973. Les règles diffèrent selon qu'il s'agit d'avant-projets de loi ou de propositions de loi [5](#page=5).
##### 2.1.2.1 Consultation sur les avant-projets de lois
* **Principe:** Tout avant-projet de loi doit obligatoirement être soumis à l'avis de la SLCE avant la signature du Roi. Ce principe ne souffre pas d'exception pour les avant-projets de loi classiques [5](#page=5).
* **Observation importante:** Certaines initiatives royales spécifiques, relatives au budget, aux comptes, aux emprunts, aux opérations domaniales et au contingent de l'armée, ne passent pas par le stade d'avant-projet et sont directement des projets de loi. Elles ne peuvent donc pas être soumises à la SLCE [5](#page=5).
* **Accélération de l'avis:** Un aménagement du principe d'obligation permet une accélération de l'avis de la SLCE [5](#page=5).
* **Accélération modérée:** L'avis est demandé dans un délai de 30 ou 60 jours. La SLCE peut limiter son examen à quatre questions: la compétence de l'auteur, le fondement juridique, l'accomplissement des formalités prescrites et la qualification de la matière (loi monocamérale, bicamérale virtuelle ou intégrale) [5](#page=5).
* **Accélération maximale:** En cas d'urgence spécialement motivée, l'avis peut être demandé dans un délai de 5 jours ouvrables. L'examen est alors limité aux quatre questions mentionnées ci-dessus. L'urgence motivée passe obligatoirement par la SLCE [5](#page=5).
##### 2.1.2.2 Consultation sur les propositions de lois
* **Premier principe:** La consultation de la SLCE n'est pas obligatoirement requise pour les propositions de loi, mais peut être donnée à la demande du président de la chambre concernée. Cette demande peut intervenir après le dépôt de la proposition, au stade des travaux des chambres [6](#page=6).
* **Cas d'obligation:** Le président de la chambre est obligé de demander l'avis de la SLCE dans deux hypothèses: à la demande d'un tiers des membres de l'assemblée, ou à la demande de la majorité des membres d'un des deux groupes linguistiques [6](#page=6).
* **Accélération:** Le président de la chambre peut demander une accélération modérée ou maximale de l'intervention de la SLCE, comme pour les avant-projets de loi [6](#page=6).
* **Deuxième principe:** Un ministre fédéral peut demander l'avis de la SLCE après que la proposition de loi a été déposée, au stade des travaux des assemblées. Là encore, la consultation n'est pas une obligation [6](#page=6).
* **Accélération:** Le ministre fédéral peut demander une accélération modérée ou maximale [6](#page=6).
* **Nature de l'avis:** Les avis de la SLCE ne sont que consultatifs; ce ne sont pas des avis contraignants ou conformes. Ils portent sur la régularité formelle et juridique des textes. L'avant-projet, accompagné des observations de la SLCE, revient au Conseil des ministres pour une deuxième lecture, où le texte peut être adapté [6](#page=6).
> **Tip :** La consultation de la SLCE est un contrôle de légalité et de conformité, mais le pouvoir de décision reste aux organes législatifs et au Roi.
### 2.2 Les travaux de la ou des Chambres législatives
Les chambres fédérales exercent le pouvoir législatif fédéral en collaboration avec le Roi. Le processus suit généralement les étapes suivantes [7](#page=7):
1. **Examen en commission:** Le projet ou la proposition de loi est envoyé à une commission parlementaire spécialisée. Les membres débattent du texte, d'abord de manière générale, puis article par article [7](#page=7).
* Durant ce débat, des amendements peuvent être déposés par des membres de la commission ou par le gouvernement fédéral. Un amendement est une modification apportée au texte en cours de discussion. Les amendements adoptés modifient le texte [7](#page=7).
* Si la proposition de loi le nécessite, les membres de la commission peuvent demander un avis à la SLCE, sollicité par le président de la chambre [7](#page=7).
2. **Vote en commission:** Après la discussion article par article et l'examen des amendements, des votes ont lieu, d'abord sur chaque article, puis sur l'ensemble du texte. La commission consigne ses travaux dans un rapport destiné à l'assemblée plénière [7](#page=7).
3. **Discussion et vote en séance plénière:** Le projet ou la proposition de loi est inscrit à l'ordre du jour de l'assemblée plénière [7](#page=7).
* Une discussion générale a lieu, basée sur le texte adopté par la commission [7](#page=7).
* S'ensuit une discussion article par article, puis des votes [7](#page=7).
* Un premier vote porte sur chaque article et les amendements éventuels, suivi d'un vote général sur l'ensemble du texte [7](#page=7).
4. **Adoption et quorums:** Le projet ou la proposition est adopté si les quorums requis sont atteints [7](#page=7).
* **Loi ordinaire:** L'adoption requiert un quorum de présence et un vote à la majorité absolue des suffrages exprimés. La majorité absolue des membres de l'assemblée doit être physiquement présente. Les abstentions ne sont pas prises en compte pour vérifier le quorum de vote [8](#page=8).
* **Loi spéciale:** L'adoption requiert un quorum de présence particulier et un double quorum de vote. Il faut la majorité absolue des membres de chaque groupe linguistique pour le quorum de présence. Au niveau du vote, il faut la majorité absolue des suffrages exprimés dans chaque groupe linguistique, et simultanément les deux tiers des suffrages exprimés au sein de l'assemblée entière. Les abstentions ne sont pas non plus prises en compte pour le quorum de vote des lois spéciales [8](#page=8).
#### 2.2.1 Différents types de procédures législatives
La procédure législative varie en fonction de la nature de la loi :
* **Loi monocamérale:** Le texte ne passe que par la Chambre des représentants, le Sénat n'intervenant pas. C'est la procédure de droit commun, régie par l'article 74 de la Constitution [8](#page=8).
* **Loi bicamérale intégrale:** Le texte porte sur des matières énumérées à l'article 77 de la Constitution. La Chambre des représentants et le Sénat sont compétents sur un pied d'égalité. Le texte doit être adopté par les deux assemblées dans le même libellé. Le processus implique des échanges et des amendements successifs entre les deux chambres jusqu'à accord. C'est le régime suivi pour l'élaboration des lois spéciales [8](#page=8).
* **Loi bicamérale virtuelle:** Le texte porte sur des matières énumérées à l'article 78 de la Constitution. La Chambre des représentants intervient toujours en premier lieu et adopte un texte [8](#page=8).
* Le texte est ensuite transmis au Sénat. Le Sénat n'examine le projet de loi que si une majorité de ses membres, incluant au moins un tiers des membres de chaque groupe linguistique, en fait la demande dans les 15 jours de la réception [9](#page=9).
* Si le Sénat ne statue pas dans ce délai, son intervention est outrepassée, un accord tacite est considéré, et le texte est transmis au Roi [9](#page=9).
* Si le Sénat statue et modifie le texte, celui-ci est renvoyé à la Chambre des représentants, qui a le dernier mot. Le Sénat n'est donc pas sur un pied d'égalité avec la Chambre [9](#page=9).
### 2.3 L'intervention royale
Le Roi sanctionne et promulgue les lois [9](#page=9).
#### 2.3.1 La sanction
La sanction est l'acte par lequel le Roi marque son accord avec la volonté exprimée par le pouvoir législatif. Elle confère son existence à la loi. Elle est attestée par une formule inscrite dans la loi [9](#page=9).
* Pour une loi monocamérale, la formule est: « Philippe roi des Belges, À tous, présent et à venir, Salut. La Chambre des représentants a adopté et Nous sanctionnons ce qui suit: (loi) » [9](#page=9).
* Pour une loi bicamérale, la formule est: « Philippe roi des Belges, À tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit: (loi) » [9](#page=9).
#### 2.3.2 La promulgation
La promulgation est l'acte par lequel le Roi, en tant que chef du pouvoir exécutif, atteste l'existence de la loi et ordonne son exécution. La loi acquiert alors une date et une force exécutoire [10](#page=10).
La formule de promulgation, trouvée dans la loi du 31 mai 1961, est: « [Nous Philippe Roi des belges Promulguons la présente loi, ordonnons qu’elle soit revêtue du sceau de l’État et publiée par la Moniteur belge. » [10](#page=10).
En signant la loi, le Roi la sanctionne et la promulgue simultanément [10](#page=10).
### 2.4 La publication au Moniteur Belge
La publication de la loi au Moniteur Belge est une étape essentielle [10](#page=10).
* **Obligation de publication:** Conformément à la loi du 31 mai 1961, les lois, après leur promulgation, sont insérées au Moniteur Belge, dans leurs versions française et néerlandaise [10](#page=10).
* **Condition d'entrée en vigueur:** La publication est une condition de l'entrée en vigueur de la loi et de son caractère obligatoire [10](#page=10).
* **Délai d'entrée en vigueur:** Les lois sont obligatoires dans tout le royaume le 10ème jour après leur publication, à moins qu'un autre délai ne soit fixé par la loi elle-même. Ce délai ne peut être antérieur à la date de publication [10](#page=10).
> **Tip :** La publication au Moniteur Belge rend la loi opposable à tous et lui confère sa force obligatoire.
---
# Les décrets et ordonnances : sources de droit subnationales
Les décrets et ordonnances sont des sources de droit subnational qui, bien que d'une valeur juridique comparable à celle des lois fédérales, possèdent des domaines d'application spatiaux spécifiques et des procédures d'élaboration distinctes [11](#page=11) [17](#page=17).
### 3.1 Les décrets communautaires et régionaux
#### 3.1.1 Notion
Les décrets sont des règles de droit de valeur législative, au même titre que les lois fédérales. Ils sont adoptés par la collaboration du Parlement et du Gouvernement de la collectivité fédérée concernée. Il existe des décrets communautaires et des décrets régionaux, distingués selon les compétences qu'ils exercent [11](#page=11).
* **Décrets communautaires**: Adoptés par les Parlements et Gouvernements des Communautés française, flamande et germanophone. Ils peuvent également être adoptés par les autorités de la Communauté française (Assemblée et Collège de la COCOF) et de la Région wallonne pour certaines compétences [11](#page=11).
* **Décrets régionaux**: Adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Région wallonne. Ils peuvent aussi être adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Communauté germanophone pour certaines compétences de la Région wallonne transférées. Les décrets régionaux sont également adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Communauté flamande, car la Région flamande n'a pas d'autorité propre [11](#page=11).
* **Décrets spéciaux**: Requiert une majorité particulière pour leur adoption et portent sur des matières spécifiées par la Constitution. Un décret ordinaire est un décret qui n'est pas spécial [11](#page=11).
#### 3.1.2 Position dans la hiérarchie des normes de droit interne
Les décrets ont force de loi et occupent la même position que les lois fédérales, se situant immédiatement en dessous de la Constitution qu'ils doivent respecter. Les décrets communautaires ont force de loi en vertu de l'article 127 à 130 de la Constitution. Les décrets régionaux ont force de loi en vertu de l'article 19, §2 de la loi spéciale du 8 août 1980 [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.1.3 Domaine spatial
Contrairement aux lois fédérales, les décrets n'ont pas une application sur l'ensemble du territoire national [12](#page=12).
* **Domaine spatial des décrets régionaux** :
* **Règle de principe**: Les décrets régionaux sont d'application dans la Région wallonne ou dans la Région flamande, selon le cas. Les décrets adoptés pour l'exercice des compétences de la Région wallonne s'appliquent sur son territoire, et ceux pour la Région flamande s'appliquent sur son territoire. L'application des décrets régionaux de la Région wallonne et de la Communauté flamande agissant pour la Région flamande est exclue en région bilingue de Bruxelles-Capitale [12](#page=12).
* **Règle particulière à certains décrets régionaux**: Le Parlement de la Communauté germanophone et celui de la Région wallonne peuvent, d'un commun accord, décider que le Parlement et le Gouvernement de la Communauté germanophone exercent certaines compétences de la Région wallonne dans la région de langue allemande. Dans ce cas, les décrets adoptés par les autorités de la Région wallonne ne sont plus applicables dans la région de langue allemande, et ce sont les décrets de la Communauté germanophone qui s'appliquent [12](#page=12).
* **Domaine spatial des décrets communautaires** :
* **Décrets communautaires de la Communauté germanophone**: Ils ont force de loi uniquement dans la région de langue allemande [12](#page=12).
* **Décrets de la Communauté française et de la Communauté flamande**: Ces décrets ont un domaine spatial variable selon leur objet [13](#page=13).
1. **Décrets réglant les matières culturelles et l'enseignement**: Ils ont force de loi dans la région de langue française ou néerlandaise, ainsi qu'à l'égard des institutions établies dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, sont considérées comme appartenant exclusivement à l'une ou l'autre Communauté. Ces décrets s'appliquent aux institutions et aux personnes physiques liées à la région linguistique correspondante. Ils s'appliquent aussi à certaines institutions dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale appartenant exclusivement à une communauté [13](#page=13).
* Les **institutions biculturelles** (ex: Théâtre royal de la Monnaie, Palais des Beaux-Arts) ou bicommunautaires ne sont pas soumises à ces décrets car leurs activités sont communes aux francophones et néerlandophones [14](#page=14).
* Les **personnes physiques en dehors de toute appartenance à une institution** ne sont pas directement assujetties par ces décrets communautaires dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale, pour éviter l'obligation de s'identifier comme francophone ou néerlandophone. Les compétences résiduelles dans ces matières pour les institutions biculturelles et les personnes physiques relèvent de la collectivité fédérale [14](#page=14).
2. **Décrets réglant les matières personnalisables**: Ils ont force de loi respectivement dans la région de langue française et dans la région de langue néerlandaise, ainsi qu'à l'égard de certaines institutions établies dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale dont l'organisation les fait appartenir exclusivement à l'une ou l'autre Communauté. Ces décrets s'appliquent aux institutions uni-communautaires et aux personnes physiques rattachées à la région linguistique concernée [15](#page=15).
* Les **institutions bicommunautaires ou bi-personnalisables** (ex: certains hôpitaux en région bilingue) ne sont pas soumises à ces décrets [15](#page=15).
* Ces décrets ne peuvent pas imposer directement d'obligations aux personnes physiques de la Région bilingue de Bruxelles-Capitale, sauf par l'intermédiaire d'institutions. Les autorités compétentes pour les matières personnalisables bicommunautaires et les personnes physiques de la Région bilingue de Bruxelles-Capitale sont celles de la COCOM [15](#page=15).
3. **Décrets de la Communauté française et flamande en matière d’emploi des langues**: Ces décrets ne sont pas applicables dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale. Les trois volets communautaires en matière d'emploi des langues dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale relèvent de la compétence de la collectivité fédérale par une loi ordinaire [16](#page=16).
* **Exceptions institutionnelles**: Ils ne sont pas applicables à certaines institutions dont l'activité s'étend au-delà de leur région linguistique (ex: bases de la marine belge). Ces institutions relèvent de la compétence de la collectivité fédérale [16](#page=16).
* **Exceptions territoriales**: Ils ne sont pas applicables dans les communes à statut linguistique spécial (18 en tout) situées dans les régions de langue néerlandaise et française. Ces communes relèvent de la compétence de la collectivité fédérale. Les modifications aux règles d'emploi des langues dans les matières communautaires requièrent l'intervention du législateur spécial [16](#page=16).
* **Domaine spatial des décrets communautaires de la Région wallonne et de la COCOF** :
* Les décrets adoptés par le Parlement et le Gouvernement de la Région wallonne s'appliquent en région de langue française, excluant le territoire de la région de langue allemande où la Communauté germanophone est compétente [17](#page=17).
* Les décrets adoptés par l'Assemblée et le Collège de la COCOF s'appliquent dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, concernant les institutions en raison de la langue de leur activité ou de leur organisation [17](#page=17).
#### 3.1.4 Procédure d’élaboration
La procédure d'élaboration des décrets est très similaire à celle des lois fédérales monocamérales. L'initiative appartient au Gouvernement de la collectivité fédérée ou à ses membres. La sanction et la promulgation reviennent au Gouvernement de la Communauté ou de la Région concernée [17](#page=17).
* **Décrets ordinaires**: Adoptés à la majorité absolue des membres du Parlement présents, avec un quorum de vote spécifique [17](#page=17).
* **Décrets spéciaux**: Nécessitent la présence de la majorité absolue des membres du Parlement et une majorité des 2/3 des suffrages exprimés. Les abstentions ne sont pas prises en compte [17](#page=17).
### 3.2 Les ordonnances bruxelloises
#### 3.2.1 Notion
Les ordonnances bruxelloises sont des règles de droit de valeur législative en principe. Elles sont adoptées par les autorités publiques de la Région bruxelloise et d'autres autorités publiques agissant en région bilingue de Bruxelles-Capitale [17](#page=17).
Il faut distinguer :
* **Ordonnances régionales**: Adoptées par la Région bruxelloise pour exercer ses compétences, notamment en matière culturelle non dévolue aux Communautés. Elles sont applicables dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Ordonnances communautaires**: Adoptées principalement par la COCOM pour les matières personnalisables. Certaines peuvent être adoptées par la Région bruxelloise. Elles sont le fruit de l'intervention collective de l'Assemblée réunie et du Collège réuni (COCOM) [18](#page=18).
Les ordonnances peuvent être ordinaires ou spéciales, nécessitant des majorités particulières pour leur adoption [18](#page=18).
#### 3.2.2 Position dans la hiérarchie des normes de droit interne
Les ordonnances sont au même niveau que les lois fédérales et les décrets [18](#page=18).
#### 3.2.3 Domaine spatial
* Les ordonnances régionales sont applicables dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [19](#page=19).
* Les ordonnances communautaires de la COCOM sont applicables aux institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui ne relèvent pas exclusivement d'une communauté en raison de la langue de leur organisation (institutions bi-personnalisables). Elles s'appliquent également aux personnes physiques liées à ces institutions. De plus, elles sont applicables dans les matières personnalisables (prestations familiales) directement aux personnes physiques [19](#page=19).
#### 3.2.4 Procédure d’élaboration
La procédure d'élaboration des ordonnances bruxelloises est similaire à celle des décrets et des lois fédérales monocamérales, avec deux particularités [19](#page=19).
* **Quorum de vote spécifique pour les ordonnances communautaires de la COCOM** [19](#page=19).
* **Quorum de vote pour certaines ordonnances régionales de la Région bruxelloise (ordonnances spéciales)** :
* Quorum de présence: majorité absolue des membres du Parlement de la Région bruxelloise [19](#page=19).
* Quorum de vote double: majorité des 2/3 des suffrages exprimés dans l'ensemble du parlement ET majorité absolue des suffrages exprimés dans chaque groupe linguistique [19](#page=19).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Loi fédérale | Règle de droit adoptée par la Chambre des représentants et le Roi, ou par la Chambre des représentants, le Sénat et le Roi, régissant des matières d'intérêt général au niveau fédéral. |
| Loi bicamérale intégrale | Type de loi fédérale où la Chambre des représentants et le Sénat interviennent sur un pied d'égalité dans l'élaboration du texte, impliquant les deux chambres de manière équivalente. |
| Loi bicamérale virtuelle | Type de loi fédérale où le Sénat est impliqué dans l'élaboration, mais pas de la même manière que la Chambre des représentants, son intervention étant conditionnée par des critères spécifiques. |
| Loi monocamérale | Type de loi fédérale élaborée uniquement par le Roi et la Chambre des représentants, écartant l'intervention du Sénat, et s'appliquant aux matières fédérales non visées par les articles 77 et 78 de la Constitution. |
| Constitution coordonnée | Texte constitutionnel consolidé qui réunit les différentes révisions constitutionnelles en un seul document, servant de fondement au droit belge. |
| Initiative législative | Droit d'un organe ou d'une personne de proposer l'élaboration d'une loi ou d'un décret. Au niveau fédéral, elle appartient au Roi, aux ministres fédéraux, aux députés et aux sénateurs. |
| Proposition de loi | Texte législatif initié par un parlementaire (député ou sénateur), soumis au bureau de l'assemblée à laquelle il appartient. |
| Projet de loi | Texte législatif initié par le Roi (via le gouvernement fédéral), soumis au Parlement, qui est appelé "avant-projet de loi" avant la signature royale. |
| Conseil d'État (Section de législation) | Organe consultatif essentiel dans le processus législatif belge, chargé de vérifier la régularité juridique et formelle des avant-projets et propositions de loi. |
| Régularité juridique | Conformité d'un texte législatif avec la Constitution et les règles de droit supérieures, ainsi qu'avec la sphère de compétence de son auteur. |
| Régularité formelle | Correction dans la formulation de la pensée par l'auteur d'un texte législatif, incluant la cohérence, l'ordre des dispositions et la correction de la langue. |
| Amendement | Modification apportée à un texte législatif en cours de discussion, proposée par un membre de la commission parlementaire ou par le gouvernement fédéral. |
| Quorum | Nombre minimum de membres présents ou de votes requis pour qu'une décision puisse être prise lors d'une assemblée ou d'un vote. |
| Majorité absolue | Majorité obtenue lorsque le nombre de suffrages positifs est supérieur au nombre de suffrages négatifs, ou lorsque le nombre de présents est supérieur au nombre d'absents. |
| Décret | Règle de droit de valeur législative adoptée par le Parlement et le Gouvernement d'une collectivité fédérée (Communauté ou Région), ayant la même importance qu'une loi fédérale. |
| Décret spécial | Décret dont l'adoption requiert une majorité particulière et qui règle des matières spécifiquement désignées par la Constitution. |
| Ordonnance bruxelloise | Règle de droit de valeur législative, adoptée par les autorités de la Région de Bruxelles-Capitale ou d'autres autorités publiques agissant dans cette région, portant sur des matières régionales ou communautaires. |
| Hiérarchie des normes | Principe selon lequel les normes juridiques sont classées par ordre d'importance, les normes inférieures devant respecter les normes supérieures. |
| Moniteur Belge | Journal officiel de la Belgique où sont publiées les lois, décrets, ordonnances et autres actes officiels, rendant ceux-ci opposables aux tiers. |
| Force exécutoire | Caractère obligatoire d'une loi ou d'un acte juridique, qui permet son application par la force publique. |
Cover
chapitre 2 DC .pdf
Summary
# Définitions et critères d'une constitution
Cette section explore les différentes manières de définir une constitution, en se basant sur son contenu matériel et sa forme d'élaboration formelle, ainsi que les critères qui la distinguent des autres normes juridiques.
### 1.1 La constitution comme règle suprême et sa genèse
La Constitution revêt une valeur symbolique et juridique de règle suprême, justifiant la fondation d'un État. De nombreuses constitutions sont nées suite à des événements majeurs tels qu'une révolution, un coup d'État militaire, ou la volonté de renverser un pouvoir autoritaire. Les indépendances, notamment en 1960, ont également conduit à la création de nouveaux États et à l'adoption de nouvelles constitutions, confirmant ainsi le rôle de la Constitution comme un cadre juridique. La question de ce qui doit être inclus dans une constitution est centrale, menant à deux critères de définition: le critère matériel et le critère formel [1](#page=1).
### 1.2 Le critère matériel de la constitution
Le critère matériel se concentre sur le contenu de la matière constitutionnelle, soulevant la question de ce qui doit y figurer. Les révolutionnaires français de 1789 proposaient une définition de la constitution parfaite, stipulant dans l'Article 16 de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen que "Toute société dans laquelle la garantie des droits n’est pas assurée, ni la séparation des pouvoirs déterminée, n’a point de Constitution". Cela implique que les règles fondamentales d'une société à un moment donné et dans un pays donné doivent y être énoncées. Il existe cependant des constitutions dont la matière est réduite, comme les trois lois constitutionnelles qui ont fondé la IIIe République française les 24 et 25 février, et le 16 juillet 1875 [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** La définition matérielle de la constitution s'intéresse à la substance des règles qu'elle contient, principalement les garanties des droits et la séparation des pouvoirs.
### 1.3 Le critère formel de la constitution
Le critère formel s'intéresse au mode d'élaboration de la constitution et à l'organe chargé de l'édicter, ce qui renvoie à sa forme. Les constitutions formelles peuvent se présenter sous un texte unique et peuvent porter d'autres dénominations, comme "loi fondamentale" dans le cas de l'Allemagne fédérale depuis 1949. De nombreux textes constitutionnels incluent un préambule. On distingue ainsi les constitutions qui se définissent matériellement et formellement de celles qui ne le font pas au sens formel [2](#page=2).
Contrairement à des pays comme le Royaume-Uni, qui n'a pas de constitution au sens formel mais plutôt une addition de textes et de règles coutumières, certains pays privilégient un texte unique. En France, pour des raisons politiques, certaines règles de fond qui pourraient être considérées comme constitutionnelles ne figurent pas dans le texte constitutionnel, comme les règles de scrutin. Les hommes politiques préfèrent la flexibilité de la loi pour ces questions plutôt que de les "geler" dans un texte constitutionnel [2](#page=2).
> **Example:** Le cas du Royaume-Uni illustre l'absence d'une constitution formelle unique, remplacée par un ensemble de lois et de coutumes.
### 1.4 Les formes d'une constitution : écrite et coutumière
La constitution peut exister sous deux formes principales: écrite et coutumière. Les constitutions écrites sont généralement compilées en un document unique ou un ensemble de documents officiels, tandis que les constitutions coutumières reposent sur des pratiques et des traditions établies au fil du temps, souvent complétées par des décisions de justice et des lois fondamentales [2](#page=2).
---
# Formes et adoption des constitutions
Ce thème examine la distinction entre constitutions écrites et coutumières, ainsi que les diverses méthodes d'adoption constitutionnelle, notamment par référendum ou assemblée constituante, reflétant différentes approches démocratiques.
### 2.1 Les formes d'une constitution
Historiquement, les constitutions étaient coutumières avant que le constitutionnalisme ne favorise l'écriture des textes à partir du 18e siècle [3](#page=3).
#### 2.1.1 Constitutions coutumières
Ces constitutions sont rares. Sous l'ancien régime français, les lois fondamentales du royaume servaient de constitution. Le Royaume-Uni possède toujours une constitution coutumière, bien qu'elle intègre des textes écrits majeurs tels que [3](#page=3):
* La Grande Charte de 1215 [3](#page=3).
* La Pétition des droits de 1628 [3](#page=3).
* L'Habeas Corpus de 1679 [3](#page=3).
* L'Acte d'établissement de 1701 [3](#page=3).
Pour qu'une coutume existe, il faut une répétition d'un même phénomène et une conviction de son caractère obligatoire. Des coutumes peuvent coexister avec un texte, soit pour l'interpréter, soit pour le compléter (coutume supplétive). Par exemple, les lois constitutionnelles de 1875 n'avaient pas prévu de chef de gouvernement, rôle créé par la coutume. La Constitution de 1958, rédigée avec un président élu au suffrage universel indirect, a vu son mode d'élection du président réformé en 1962 par suffrage universel direct, sans modification du texte constitutionnel concernant le rapport entre président et Premier ministre [3](#page=3).
Il est même possible que des coutumes s'appliquent à l'encontre du texte constitutionnel écrit. On peut supposer que la Constitution de 1958 ne peut pas être révisée par la procédure de l'article 11. Pourtant, une telle pratique a eu lieu en 1962 concernant le changement du mode d'élection du président, créant une coutume considérée par certains partisans du Général de Gaulle comme la véritable constitution [4](#page=4).
#### 2.1.2 Constitutions écrites
Les premières constitutions écrites apparaissent aux États-Unis, avec l'État de Virginie le 29 juin 1776, précédée d'une déclaration des droits fondamentaux. D'autres états ont suivi, ainsi que la Pologne en mai 1791, et la France le 3 septembre 1791 [3](#page=3).
Les avantages des constitutions écrites incluent leur lisibilité et leur accessibilité. Elles peuvent se présenter sous un seul texte ou porter un autre nom, comme la Loi fondamentale en Allemagne fédérale depuis 1949. Elles comportent souvent un préambule [2](#page=2) [3](#page=3).
Cependant, certaines constitutions définies matériellement et formellement peuvent ne pas figurer dans un texte unique. En France, certaines règles matériellement constitutionnelles ne sont pas inscrites dans la Constitution pour des raisons politiques, comme les règles de scrutin, privilégiant la souplesse de la loi à la rigidité du texte constitutionnel [2](#page=2).
> **Tip:** La distinction entre constitutions écrites et coutumières n'est pas toujours absolue, comme le montre le cas du Royaume-Uni, où une constitution est formée d'un mélange de textes écrits et de règles coutumières [3](#page=3).
### 2.2 L'adoption de la Constitution
L'adoption d'une constitution relève du pouvoir constituant originaire, un pouvoir inconditionné et libre, souvent exercé dans des périodes de rupture. Toutefois, le constituant peut être tenté par le mimétisme, s'inspirant de régimes précédents ou géographiques [4](#page=4).
Le préambule de 1958 en France illustre une continuité constitutionnelle, proclamant le lien entre le texte adopté, la Constitution de 1946 et la Déclaration des Droits de l'Homme [4](#page=4).
La nouvelle constitution est adoptée selon la volonté de ceux qui exercent le pouvoir, notamment lors de la naissance d'un nouvel État après une indépendance. Dans le cas d'un coup d'État militaire, ceux qui prennent le pouvoir peuvent définir les modalités d'élaboration de la constitution. Des modes d'établissement autoritaires incluent la Charte du 4 juin 1814 par Louis XVIII ou la constitution russe donnée par Nicolas II après la première révolution russe [4](#page=4).
La démocratie, caractérisée par l'acceptation des gouvernants par les gouvernés, requiert la participation de ces derniers à l'élaboration de la constitution. Dans les pays de grande taille, cette participation peut s'exprimer par différentes voies [4](#page=4):
#### 2.2.1 Le référendum
Le peuple est appelé à approuver ou rejeter un projet de texte, sans pouvoir l'amender. Les constitutions adoptées par référendum peuvent parfois masquer des régimes autoritaires, relevant du césarisme, malgré une façade démocratique. La Constitution française de 1958 a été adoptée par ce biais, le peuple ayant eu à dire "oui" ou "non" à un texte déjà rédigé [5](#page=5).
#### 2.2.2 L'élection d'une assemblée constituante
Le peuple élit une assemblée chargée de rédiger la constitution. La démocratie se situe en amont, lors de l'élection. Le peuple n'est pas convoqué pour l'adoption du texte. Cette assemblée peut être contrainte par des délais. Son unique tâche peut être la rédaction constitutionnelle, comme ce fut le cas pour la Convention de Philadelphie en 1787 aux États-Unis, initialement réunie pour modifier les Articles de la Confédération mais qui a fini par rédiger une nouvelle constitution. La tradition française diffère, les assemblées constituantes ayant souvent mené d'autres actions comme l'adoption de lois ou le renversement de gouvernements [5](#page=5).
#### 2.2.3 L'association de l'assemblée constituante et du référendum
Ce mode est considéré comme le plus démocratique, combinant démocratie semi-directe et intervention populaire à double titre. En 1792, la Convention a été élue pour rédiger une constitution soumise au suffrage, mais elle fut suspendue peu après. La Constitution de 1946 représente un cas significatif de cette double intervention, avec une loi constitutionnelle prévoyant l'élection d'une assemblée et la convocation du peuple [5](#page=5).
> **Tip:** La participation populaire à l'adoption d'une constitution peut varier en intensité, le référendum et l'assemblée constituante offrant des niveaux d'implication différents. L'association des deux est souvent vue comme le sommet de la démocratie constitutionnelle [5](#page=5).
### 2.3 Les révisions de la Constitution
Le pouvoir constituant peut également intervenir pour réviser la constitution. L'article 28 de la Déclaration des Droits précédent la Constitution du 24 juin 1793 stipule qu'un peuple a toujours le droit de réformer sa constitution. Ce pouvoir de révision est souvent qualifié de pouvoir dérivé. La possibilité de révision dépend de la classification des constitutions en souples et rigides [5](#page=5).
---
# Révisions et limites constitutionnelles
Cette section examine le pouvoir de réviser une constitution, la distinction entre constitutions souples et rigides, les mécanismes de révision, ainsi que les limites temporelles, circonstancielles et matérielles qui peuvent s'appliquer à ce pouvoir [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 Le pouvoir de révision constitutionnelle
Le pouvoir de réviser une constitution, souvent qualifié de pouvoir constituant dérivé, permet d'apporter des modifications aux textes constitutionnels. L'idée fondamentale qu'un peuple a le droit de réformer sa constitution est énoncée dès la Déclaration des Droits précédant la Constitution du 24 juin 1893, dans son article 28. Ce pouvoir est encadré par une classification essentielle [5](#page=5):
#### 3.1.1 Constitutions souples et rigides
* **Constitutions souples:** Ce sont celles dont les modifications ne nécessitent pas de procédures spéciales, se rapprochant de celles utilisées pour les lois ordinaires. Le Royaume-Uni et Israël en sont des exemples [6](#page=6).
* **Constitutions rigides:** Elles prévoient des formes et des procédures de révision distinctes de celles applicables aux lois ordinaires. Cela garantit une protection renforcée des principes constitutionnels. La Constitution américaine, par exemple, exige la ratification des amendements par les assemblées des États, illustrant une grande rigidité par le temps long nécessaire à l'adoption de certaines modifications, comme le 27e amendement ratifié près de 200 ans après son adoption initiale au niveau fédéral [6](#page=6).
### 3.2 Mécanismes de révision
La détermination de qui a le pouvoir de réviser la constitution et selon quelles procédures est cruciale [6](#page=6).
#### 3.2.1 Initiative de la révision
L'initiative de la révision peut émaner :
* Du pouvoir exécutif [6](#page=6).
* Du pouvoir législatif [6](#page=6).
* D'un pouvoir partagé entre l'exécutif et le législatif, comme en Espagne [6](#page=6).
#### 3.2.2 Procédure de révision
La méthode la plus fréquente est celle où le parlement procède à la révision, soit par une seule assemblée, soit par les deux. En France, l'article 89 de la Constitution prévoit à la fois un vote séparé par les deux assemblées (Assemblée Nationale et Sénat) et un vote conjoint par les deux assemblées réunies en Congrès à Versailles [6](#page=6).
> **Tip:** La manière dont une constitution est adoptée (référendum, assemblée constituante, ou combinaison des deux) reflète le degré de démocratie directe et indirecte prévu, avec des implications sur la légitimité du texte [5](#page=5).
### 3.3 Limites de la révision constitutionnelle
Le pouvoir de révision constitutionnelle n'est pas absolu et peut être soumis à diverses contraintes, qu'elles soient temporelles, circonstancielles ou matérielles [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.3.1 Limites temporelles
Certaines constitutions peuvent interdire la révision avant un certain délai. Par exemple, la Constitution de 1791 et celle de 1848 prévoyaient un délai de six ans avant toute révision. Cependant, une telle rigidité temporelle peut présenter un danger: si la constitution ne peut être révisée par des voies normales, cela peut inciter à la violer. Napoléon a ainsi opéré un coup d'État en 1851 car il ne pouvait pas procéder à la révision constitutionnelle comme il le souhaitait [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 3.3.2 Limites circonstancielles
Des périodes spécifiques peuvent être exclues de la possibilité de révision constitutionnelle, notamment :
* Les périodes de guerre, d'état d'urgence, ou d'occupation du territoire [7](#page=7).
* La Constitution du Portugal, de Roumanie et de Belgique prévoient l'impossibilité de réviser la constitution pendant l'état de siège [7](#page=7).
* La Constitution française interdit toute révision en cas d'occupation du territoire (art. 89-4) et pendant l'intérim présidentiel, c'est-à-dire lorsque le Président du Sénat assure les fonctions de Président de la République (art. 7) [7](#page=7).
#### 3.3.3 Limites matérielles (clausules d'éternité)
Des limites matérielles peuvent empêcher la modification de certaines dispositions constitutionnelles, même par le pouvoir constituant dérivé [7](#page=7).
* **Exemple français:** La loi constitutionnelle du 14 août 1884 a interdit de modifier la forme républicaine du gouvernement. Cette interdiction a été reconduite dans les Constitutions de 1846 (art. 95) et de 1958 (art. 89-5) [7](#page=7).
* D'autres pays, comme le Brésil, ont également inscrit des "clauses d'éternité" dans leurs constitutions [7](#page=7).
> **Questionnement sur la liberté du pouvoir constituant dérivé:** La question se pose de savoir si le pouvoir constituant dérivé est véritablement libre. Dans le cas français, l'article 89-5 suggère que le pouvoir constituant peut lui-même modifier la règle qui lui interdit de toucher à la Constitution, le rendant potentiellement aussi libre que le pouvoir constituant originaire [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.3.4 Jurisprudence et contrôle de constitutionnalité
Le Conseil Constitutionnel, par sa jurisprudence, notamment dans la décision n°92-312 DC du 2 septembre 1992 relative au traité de Maastricht, a encadré le pouvoir de révision en affirmant que ce pouvoir est libre sous réserve du respect des règles constitutionnelles, qu'elles soient de fond ou circonstancielles [8](#page=8).
### 3.4 La supériorité de la Constitution et ses sanctions
La supériorité de la Constitution, qui doit s'imposer comme un acte supérieur, nécessite des sanctions pour être efficace [8](#page=8).
#### 3.4.1 Sanctions politiques
La méconnaissance de la Constitution représente une tentation constante pour les pouvoirs publics, car elle les encadre [8](#page=8).
* **Sanctions désorganisées:** Historiquement, certaines constitutions révolutionnaires françaises (1791, 1793, 1795) confiaient la garde de la Constitution à la "vigilance des bons citoyens", des pères de famille, des épouses et mères, et au courage de tous les Français, mais ces sanctions manquaient d'organisation précise [8](#page=8).
* **Sanctions organisées:** D'autres sanctions politiques associent des procédures de nature pénale à un but politique, visant à empêcher les gouvernants d'agir de manière inconstitutionnelle. Ces sanctions visent souvent le pouvoir exécutif, jugé le plus dangereux pour les libertés citoyennes et l'équilibre des pouvoirs [8](#page=8).
---
# Sanctions de la constitutionnalité et contrôle
Voici le résumé de l'étude sur les sanctions de la constitutionnalité et le contrôle.
## 4. Sanctions de la constitutionnalité et contrôle
La supériorité de la Constitution impose le respect de ses normes, dont la méconnaissance peut être sanctionnée par des voies politiques ou juridiques, incarnées par différents modèles de contrôle de constitutionnalité.
### 4.1 Les sanctions de la constitutionnalité
La Constitution, en tant que norme suprême, encadre le pouvoir politique, constituant ainsi une contrainte pour les gouvernants. La question de la sanction de sa méconnaissance, une tentation permanente, s'est développée avec le constitutionnalisme dès le XVIIIe siècle. Pour être efficace, cette supériorité doit s'accompagner de mécanismes de sanction [8](#page=8).
#### 4.1.1 Les sanctions politiques
Les sanctions politiques visent à corriger la méconnaissance de la Constitution par les pouvoirs publics. Elles peuvent être de diverses natures [8](#page=8):
* **Sanctions désorganisées:** Historiquement, certaines constitutions révolutionnaires françaises (1791, 1793, 1795) confiaient la garde de la Constitution à la vigilance des citoyens, des familles, ou même à tous les Français, sans précision de procédure [8](#page=8).
* **Sanctions organisées (politique et pénal):** D'autres systèmes ont intégré des procédures aux formes pénales, dans un but politique, visant à empêcher les gouvernants, souvent l'exécutif jugé le plus dangereux pour les libertés, d'agir en violation de la Constitution [8](#page=8).
* **Le modèle du Royaume-Uni et des États-Unis:** Le Royaume-Uni a connu une procédure d'empêchement, où une assemblée juge et condamne des personnes pour leur destitution. Les États-Unis ont également un système similaire, ancré dans leur pratique [9](#page=9).
* **Le modèle français:** La Constitution française a connu une procédure de "haute trahison" (articles 67 et 68 de la Constitution), où la Haute Cour de Justice, composée de parlementaires, pouvait juger le Président de la République et conduire à sa destitution. Cependant, le concept de "haute trahison" n'était pas précisé, rendant la procédure obscure. En 2007, une loi constitutionnelle a réformé l'article 68 pour prévoir la destitution du Président en cas de "manquement manifestement incompatible avec l'exercice de son mandat", impliquant une procédure devant les deux assemblées [9](#page=9).
#### 4.1.2 Les sanctions juridiques : le contrôle de constitutionnalité
Face aux limites des sanctions politiques, les sanctions juridiques se sont développées à travers le contrôle de constitutionnalité. Ce contrôle ne peut exister qu'au profit d'une Constitution formelle, c'est-à-dire une constitution écrite [9](#page=9).
L'acceptation du principe de contrôle de constitutionnalité n'a pas toujours été évidente, car elle implique de remettre en cause la loi, perçue par certains comme l'expression de la "volonté générale". En France, cette tradition a longtemps freiné l'instauration d'un contrôle de constitutionnalité des lois, bien qu'un contrôle ait existé à l'égard des autorités administratives. La IIIe République a notamment renforcé la toute-puissance du Parlement et de la loi, une période qualifiée de "parlementarisme absolu" [10](#page=10) [9](#page=9).
### 4.2 Le modèle américain de contrôle de constitutionnalité
Ce mécanisme, qui n'est pas expressément inscrit dans la Constitution fédérale de 1787, est le fruit de la jurisprudence de la Cour Suprême des États-Unis [10](#page=10).
* **Origines:** Le débat lors de la Convention de Philadelphie a opposé partisans et opposants à la subordination de l'autorité de la Constitution. La Constitution a initialement peu tranché sur ce point [10](#page=10).
* **Le rôle du pouvoir judiciaire:** Le pouvoir judiciaire aux États-Unis est confié à la Cour Suprême et à toutes les juridictions, aux niveaux fédéral et étatique [10](#page=10).
* **La jurisprudence Keff:** C'est dans l'arrêt *Marbury v. Madison* en 1803 que la Cour Suprême a affirmé sa compétence pour examiner la conformité d'une loi à la Constitution fédérale. Cette décision marque le premier contrôle de constitutionnalité fondé sur la hiérarchie des normes [10](#page=10).
* **Modalités:** Dans le système judiciaire américain, il ne s'agit pas de juger la loi, mais d'écarter son application au profit du texte supérieur (la Constitution) [10](#page=10).
* **La règle du précédent:** Le modèle américain s'appuie également sur la règle du précédent du Common Law, selon laquelle une décision de justice fait autorité et doit être respectée par les juges ultérieurs [10](#page=10).
### 4.3 Le modèle européen de contrôle de constitutionnalité
Ce modèle se caractérise par la concentration du contrôle de constitutionnalité entre les mains d'une seule juridiction spécialisée: une Cour constitutionnelle. Cette cour se situe en dehors de la pyramide des juridictions ordinaires [10](#page=10).
* **Monopole et étendue du contrôle:** Les Cours constitutionnelles détiennent le monopole du contentieux constitutionnel et sont les seules à pouvoir se prononcer sur la conformité des lois à la Constitution. Le contrôle peut être exercé de manière "a priori" (avant l'entrée en vigueur de la loi) ou "a posteriori" (après son entrée en vigueur), et peut être lié à un litige spécifique [11](#page=11).
* **Fondements théoriques:** Ce modèle est né de la réflexion théorique du juriste Hans Kelsen, qui prônait, au nom de la hiérarchie des normes, un mécanisme de contrôle des lois par rapport à la Constitution [11](#page=11).
* **Prémisses historiques:** La Révolution française a connu des tentatives antérieures, comme celle d'un jury constitutionnaire, mais cette idée fut écartée par l'Assemblée constituante [11](#page=11).
* **Évolution historique :** Le modèle européen a connu plusieurs "vagues" de création de cours constitutionnelles :
* **Après la Seconde Guerre mondiale:** Création de juridictions en Autriche et en République fédérale allemande pour marquer la fin du nazisme et consacrer l'importance des principes fondamentaux [11](#page=11).
* **Période de dictature ibérique:** Instauration de juridictions en Espagne et au Portugal à la suite de périodes dictatoriales [11](#page=11) .
* **Pays de l'ancien bloc soviétique:** Après la chute du Mur de Berlin, de nombreux pays ont adopté des juridictions constitutionnelles inspirées des modèles allemand et italien pour contrôler la constitutionnalité des lois [11](#page=11).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Constitution | Norme juridique suprême qui fonde un État, justifie le pouvoir politique et définit les règles fondamentales d'une société. Elle peut être définie par son contenu matériel ou son mode d'élaboration formel. |
| Critère matériel | Approche de la constitution qui se concentre sur la nature de son contenu, c'est-à-dire les sujets qu'elle doit aborder, tels que la garantie des droits fondamentaux et la séparation des pouvoirs. |
| Critère formel | Approche de la constitution qui se fonde sur le mode d'élaboration du texte et l'organe chargé de l'édicter, mettant l'accent sur la procédure spécifique d'adoption et de modification du texte constitutionnel. |
| Constitution coutumière | Constitution qui n'est pas contenue dans un texte unique et écrit, mais qui résulte d'un ensemble de règles, de traditions et de précédents historiques, comme c'est le cas pour le Royaume-Uni. |
| Constitution écrite | Constitution qui est compilée dans un document unique ou un ensemble de textes officiels, garantissant une meilleure lisibilité et accessibilité des règles fondamentales de l'État. |
| Pouvoir constituant originaire | Pouvoir inconditionné et libre de créer ou de modifier une constitution, s'exerçant généralement lors de périodes de rupture politique, comme une révolution ou une indépendance. |
| Pouvoir constituant dérivé | Pouvoir de révision constitutionnelle qui est encadré par la constitution elle-même, soumis à des procédures spécifiques différentes de celles des lois ordinaires. |
| Constitution souple | Constitution dont les modifications peuvent être effectuées selon des procédures similaires à celles utilisées pour l'adoption des lois ordinaires. |
| Constitution rigide | Constitution dont la modification requiert des formes et des procédures distinctes et plus complexes que celles applicables aux lois ordinaires, garantissant ainsi sa stabilité. |
| Contrôle de constitutionnalité | Mécanisme juridique visant à vérifier la conformité des lois et des autres actes normatifs à la Constitution, assurant ainsi la suprématie de la norme constitutionnelle. |
| Hiérarchie des normes | Principe selon lequel les différentes normes juridiques sont organisées en niveaux, la Constitution occupant le sommet de cette pyramide, suivie par les lois, puis les règlements. |
| Loi fondamentale | Terme alternatif utilisé pour désigner une constitution, particulièrement dans certains systèmes juridiques, comme en Allemagne où la "Grundgesetz" est considérée comme telle. |
| Haute Cour de justice | Juridiction spéciale, souvent composée de membres du parlement, chargée de juger des personnalités politiques, comme le Président, pour des faits graves pouvant entraîner leur destitution. |
| Manquement manifestement incompatible | Critère utilisé pour justifier la destitution d'un Président, signifiant une faute d'une gravité telle qu'elle rend l'exercice de ses fonctions impossible. |
| Juridiction constitutionnelle | Organe indépendant, souvent une cour constitutionnelle, chargé d'exercer le contrôle de constitutionnalité des lois et de se prononcer sur la conformité des actes à la Constitution. |
Cover
College 3
Summary
# Soorten rechtsbronnen
Dit onderwerp biedt een overzicht van de verschillende categorieën waaruit rechtsbronnen kunnen worden afgeleid, met een specifieke focus op het onderscheid tussen materiële en formele rechtsbronnen.
### 1.1 Bronnen van recht
Recht is een complex fenomeen dat voortkomt uit diverse maatschappelijke en juridische processen. De oorsprong van recht kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: materiële en formele rechtsbronnen.
### 1.2 Materiële rechtsbronnen
Materiële rechtsbronnen zijn de factoren die bijdragen aan de totstandkoming van rechtsregels. Deze bronnen beïnvloeden de inhoud en richting van het recht, maar zijn zelf geen juridisch bindende regels. Ze kunnen worden onderverdeeld in algemene en concrete materiële bronnen.
* **Algemene materiële bronnen:** Dit zijn brede, invloedrijke factoren die het recht vormgeven. Voorbeelden hiervan zijn:
* Maatschappelijke veranderingen (bv. demografische verschuivingen, nieuwe sociale normen)
* Ethische overwegingen (bv. morele principes, waarden)
* Technologische ontwikkelingen (bv. internet, biotechnologie)
* Geografische factoren (bv. locatie, natuurlijke hulpbronnen)
* Economische omstandigheden (bv. inflatie, globalisering)
* Politieke ideologieën en stromingen
* **Concrete materiële bronnen:** Dit zijn specifiekere invloeden die directer bijdragen aan de totstandkoming van een rechtsregel. Voorbeelden zijn:
* Nieuwsberichten die aanzetten tot wetgevingswijzigingen.
* Deskundigenverslagen in gerechtelijke procedures die de feitelijke basis voor een beslissing vormen.
### 1.3 Formele rechtsbronnen
Formele rechtsbronnen zijn de officieel erkende bronnen waaruit het recht kan worden afgeleid en die bindend zijn voor rechtstoepassers zoals rechters. Dit zijn de kanalen waardoor rechtsregels tot stand komen en kenbaar worden gemaakt. De belangrijkste formele rechtsbronnen zijn:
* **Wetgeving:** Dit omvat alle geschreven regels uitgevaardigd door een bevoegd orgaan.
* **Andere benamingen:** decreet (wetgeving op Vlaams niveau), koninklijk besluit, besluit, ministerieel besluit, reglement, wetsontwerp, wetsvoorstel, ontwerp van decreet, voorstel van decreet.
* **Rechtspraak:** De uitspraken van rechtbanken en hoven.
* **Andere benamingen:** vonnis (uitgesproken door een rechtbank), arrest (uitgesproken door een hof of het Hof van Cassatie, Grondwettelijk Hof, Raad van State).
* **Andere stukken:** PV van de zitting, zittingsblad.
* **Rechtsleer:** De doctrine geschreven door academici en juridische experts in boeken, artikelen en commentaren.
* **Gewoonte:** Langdurig bestaande gedragingen die als juridisch bindend worden ervaren.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele rechtsprincipes die de basis vormen van het rechtssysteem, zoals het principe van hoor en wederhoor of de onschuldpresumptie.
### 1.4 Kenmerken van formele bronnen
Formele rechtsbronnen kunnen worden gekenmerkt aan de hand van drie criteria:
* **1.4.1 Geschreven of ongeschreven:**
* De meeste formele rechtsbronnen, zoals wetgeving en rechtspraak, zijn geschreven.
* Gewoonte kan echter een ongeschreven rechtsbron zijn.
* **1.4.2 Gepubliceerd of niet gepubliceerd:**
* **Publicatie van wetgeving:** Wetgeving wordt officieel opgenomen in het Belgisch Staatsblad (BS). Dit zorgt ervoor dat iedereen geacht wordt de wet te kennen. Dit is een officiële publicatie.
* **Publicatie van vonnissen/arresten:** Uitspraken van rechtbanken en hoven kunnen worden gepubliceerd in juridische tijdschriften, boeken of databanken.
* **Verplichte publicatie:** Arresten van het Grondwettelijk Hof (GwH) en de Raad van State (RvS) kennen een verplichte publicatie. Dit is een officiële publicatie.
* **Niet verplichte publicatie (officieuze publicatie):** Vonnis (RS) en arresten (RS) van lagere rechtbanken zijn niet verplicht te publiceren, maar mogen wel verschijnen. Het doel van publicatie is om eenheid in rechtspraak te bevorderen en rechters te inspireren bij toekomstige beslissingen. Advocaten kunnen gepubliceerde uitspraken als argumentatie gebruiken.
* **1.4.3 Bindend of gezaghebbend:**
* **Bindend:** De regel moet door iedereen gevolgd worden en is afdwingbaar.
* Wetgeving is bindend ten aanzien van iedereen.
* Een vonnis is bindend tussen de partijen in het geschil.
* **Gezaghebbend:** De regel heeft grote invloed en wordt vaak gevolgd, maar is niet strikt bindend.
* Rechtspraak (in algemene zin) en rechtsleer zijn gezaghebbend. Rechters volgen vaak eerdere uitspraken van hogere rechtbanken om eenheid te bewaren, maar zijn niet wettelijk verplicht om dit te doen.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen materiële en formele bronnen te begrijpen. Materiële bronnen zijn de inspiratiebronnen van het recht, terwijl formele bronnen de \_uridisch geldige en afdwingbare regels leveren.
> **Voorbeeld:** Een nieuwsartikel dat de noodzaak van strengere verkeersregels aankaart, is een materiële bron. De daaropvolgende totstandkoming en publicatie van een nieuwe verkeerswet in het Belgisch Staatsblad maken dit tot een formele rechtsbron.
* * *
# Kenmerken van formele bronnen
Dit gedeelte verkent de specifieke eigenschappen die formele rechtsbronnen definiëren en onderscheiden.
### 2.1 Onderscheid tussen geschreven en ongeschreven bronnen
Een belangrijk onderscheid tussen formele rechtsbronnen betreft hun fysieke vorm: of ze geschreven zijn of niet.
* **Geschreven bronnen:** Deze bronnen zijn vastgelegd in een fysieke, leesbare vorm. De meeste formele rechtsbronnen vallen onder deze categorie.
* **Ongeschreven bronnen:** Hoewel minder frequent, kunnen bepaalde rechtsprincipes of gedragingen als juridisch bindend worden beschouwd zonder expliciet te zijn neergeschreven. Het document specificeert echter voornamelijk geschreven bronnen in de context van de kenmerken.
### 2.2 Onderscheid tussen gepubliceerde en ongepubliceerde bronnen
De toegankelijkheid en de officiële status van een formele rechtsbron hangen nauw samen met publicatie.
#### 2.2.1 Publicatie van wetgeving
* **Wat het inhoudt:** De tekst van wetgeving wordt officieel opgenomen in het Belgisch Staatsblad (BS).
* **Het doel:** Door officiële publicatie wordt gesubstitueerd dat iedereen geacht wordt de wet te kennen. Dit principe heet ignorantia iuris non excusat (onwetendheid van de wet is geen excuus).
* **Andere benamingen voor wetgeving:** decreet (op Vlaams niveau), koninklijk besluit, ministerieel besluit, reglement, wetsontwerp, wetsvoorstel, ontwerp van decreet, voorstel van decreet.
#### 2.2.2 Publicatie van vonnissen en arresten
* **Wat het inhoudt:** De tekst van een vonnis of arrest wordt gepubliceerd in een juridisch tijdschrift, boek of databank.
* **Het doel:** Publicatie van rechtspraak beoogt verschillende doelen:
* Het beïnvloeden van andere rechters in latere zaken, wat leidt tot eenheid in rechtspraak.
* Het bieden van argumentatie voor advocaten in nieuwe zaken.
* Lagere rechtbanken volgen vaak de lijnen van hogere rechtbanken, wat de uniformiteit van de rechtspraak verder bevordert.
#### 2.2.3 Verplichte versus facultatieve publicatie
* **Verplichte publicatie:**
* Wetgeving (zoals decreten en koninklijke besluiten) wordt altijd verplicht gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Dit wordt beschouwd als een officiële publicatie.
* Arresten van het Grondwettelijk Hof (GwH) en de Raad van State (RvS) kennen eveneens een verplichte publicatie.
* **Facultatieve publicatie:**
* Vonnissen van rechtbanken en arresten van het Hof van Cassatie (Rv) worden niet verplicht gepubliceerd. Publicatie is facultatief en gebeurt enkel in juridische publicaties of databanken. Dit wordt aangeduid als een officieuze publicatie.
### 2.3 Onderscheid tussen bindende en gezaghebbende bronnen
Een cruciaal kenmerk van formele rechtsbronnen is de mate waarin ze juridisch afdwingbaar zijn en invloed hebben.
* **Bindend:**
* **Wetgeving (WG), Algemene Verbrekingsverordening (ARB), Grondwet (GWR), vonnis, arrest:** Deze bronnen zijn bindend ten aanzien van iedereen. Dit betekent dat alle burgers en instanties zich aan de inhoud ervan dienen te houden. Er is geen keuzevrijheid; de naleving is verplicht en afdwingbaar.
* **Gezaghebbend:**
* **Rechtspraak (RS) en Rechtsleer (RL) in het algemeen:** Deze bronnen worden als gezaghebbend beschouwd. Hoewel ze niet altijd direct bindend zijn voor alle partijen (zoals een wet dat is), hebben ze een aanzienlijke invloed op de rechtsvorming en de interpretatie van het recht. Rechters en juridische professionals houden rekening met de inhoud van gezaghebbende bronnen.
* **Rechtspraak (RS) specifiek:**
* Een **vonnis** is bindend tussen de partijen die bij de zaak betrokken zijn.
* Een **arrest** (van een hogere rechtbank zoals het Hof van Cassatie) kan weliswaar formeel bindend zijn tussen de betrokken partijen, maar door de hiërarchie van de rechterlijke macht en het principe van precedentwerking (ook al is dit in België geen strikt bindend precedent zoals in common law systemen) oefent het een zeer sterke gezaghebbende invloed uit op lagere rechtbanken.
> **Tip:** Het onderscheid tussen bindend en gezaghebbend is essentieel. Bindende bronnen \_moeten worden nageleefd. Gezaghebbende bronnen \_informeren en \_beïnvloeden, maar zijn niet altijd direct afdwingbaar ten opzichte van iedereen buiten de directe partijen.
#### 2.3.1 Voorbeeld: Kenmerken van een decreet
* **Soort formele bron:** Wetgeving (op Vlaams niveau).
* **Kenmerken:**
* **Geschreven:** Decreten zijn altijd in schriftelijke vorm vastgelegd.
* **Gepubliceerd:** Decreten moeten verplicht gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad (officiële publicatie).
* **Bindend:** Decreten zijn bindend ten aanzien van iedereen binnen het rechtsgebied waarvoor ze gelden. Naleving is verplicht en afdwingbaar.
* * *
# Oefeningen en voorbeelden
Dit onderwerp biedt oefeningen en gedetailleerde voorbeelden om studenten te helpen bij het identificeren en categoriseren van juridische bronnen, met speciale aandacht voor hun kenmerken.
### 3.1 Categoriseren van juridische bronnen: formeel of materieel?
Het correct classificeren van een juridische bron is essentieel. Een belangrijke onderscheiding is die tussen formele en materiële bronnen van recht.
* **Materiële bronnen** zijn de oorzaken of invloeden die leiden tot de creatie van rechtsregels. Dit kan variëren van maatschappelijke veranderingen en ethische overwegingen tot technologische ontwikkelingen en economische factoren. Ze worden verder onderverdeeld in algemene en concrete materiële bronnen. Voorbeelden hiervan zijn nieuwsberichten die maatschappelijke discussies aanwakkeren of deskundigenverslagen die de basis vormen voor juridische argumenten.
* **Formele bronnen** zijn de vastgestelde, herkenbare vormen waarin rechtsregels worden gegoten en die bindende kracht hebben. Dit zijn onder andere wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen.
**Oefening Focus:** De oefeningen op de gespecificeerde pagina's richten zich op het analyseren van specifieke documenten of situaties en het bepalen of deze als formele of materiële bronnen van recht kunnen worden beschouwd. Daarbij moet ook de specifieke subcategorie worden bepaald en de reden voor deze classificatie worden gegeven, gebaseerd op de essentiële kenmerken van de bron.
### 3.2 Kenmerken van formele bronnen
Formele bronnen van recht vertonen specifieke kenmerken die hun aard en functie bepalen. Deze kenmerken zijn cruciaal voor de identificatie en analyse ervan.
#### 3.2.1 Kenmerk 1: Geschreven of ongeschreven
Een fundamenteel onderscheid is of een formele bron geschreven of ongeschreven is.
* **Geschreven bronnen** zijn expliciet neergelegd in tekst. Voorbeelden zijn:
* **Wetgeving:** Dit omvat wetten, decreten (op Vlaams niveau), koninklijke besluiten, ministeriële besluiten, reglementen, wetsontwerpen en wetsvoorstellen. Op Vlaams niveau worden decreten ook wel ontwerp van decreet of voorstel van decreet genoemd.
* **Rechtspraak:** Dit omvat vonnissen (uitgesproken door lagere rechtbanken) en arresten (uitgesproken door hogere rechtbanken zoals het Hof van Cassatie of de Raad van State). Een PV van de zitting of een zittingsblad behoort ook tot de documentatie van rechtspraak.
* **Ongeschreven bronnen** worden niet in een specifieke tekst vastgelegd, maar ontstaan door langdurige praktijk en acceptatie. De gewoonte is hier een primair voorbeeld van.
#### 3.2.2 Kenmerk 2: Gepubliceerd of niet gepubliceerd
De publicatie van een formele bron bepaalt de toegankelijkheid en de verwachte kennis ervan.
* **Publicatie van Wetgeving:**
* **Inhoud:** De wettekst wordt officieel opgenomen in het Belgisch Staatsblad (BS).
* **Doel:** Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Dit principe van rechtszekerheid impliceert dat onbekendheid met de wet geen excuus is voor niet-naleving. Dit is een **officiële publicatie**.
* **Publicatie van Vonnis/Arrest:**
* **Inhoud:** De tekst van het vonnis of arrest wordt gepubliceerd in juridische tijdschriften, boeken of databanken.
* **Doel:** Gepubliceerde uitspraken kunnen andere rechters in latere zaken beïnvloeden, wat bijdraagt aan de eenheid van rechtspraak. Advocaten gebruiken deze gepubliceerde uitspraken als argumentatie. Lagere rechters volgen vaak de lijn van hogere rechtbanken, wat eveneens zorgt voor continuïteit en uniformiteit. Dit wordt beschouwd als een **officieuze publicatie**, aangezien het niet verplicht is voor alle vonnissen en arresten.
* **Specifieke publicatieplichten:**
* Arresten van het Grondwettelijk Hof (GwH) en de Raad van State (RvS) kennen een **verplichte publicatie** en worden beschouwd als officiële publicaties.
* Vonnis en arresten van andere rechtscolleges (RS) hebben **geen verplichte publicatie**, maar publicatie is wel toegestaan en gebeurt vaak in juridische publicaties. Dit zijn **officieuze publicaties**.
#### 3.2.3 Kenmerk 3: Bindend of gezaghebbend
De mate waarin een formele bron gevolgd moet worden, onderscheidt bindende van gezaghebbende bronnen.
* **Bindend:** Een rechtsbron is bindend wanneer deze verplicht is na te leven en afdwingbaar is voor iedereen. Er is geen keuze om deze wel of niet te volgen.
* **Wetgeving** (WG) is bindend t.a.v. iedereen.
* Een **vonnis** of **arrest** is bindend tussen de partijen in het specifieke geschil waarvoor het is uitgesproken.
* **Gezaghebbend:** Een rechtsbron is gezaghebbend wanneer deze weliswaar niet strikt bindend is in de zin van algemene verplichting, maar wel een grote invloed heeft en als leidraad dient. Rechters en juristen zullen er doorgaans rekening mee houden.
* **Rechtspraak** (RS) en **Rechtsleer** (RL) worden over het algemeen als gezaghebbend beschouwd.
### 3.3 Voorbeelden en oefeningen
De oefeningen op de gespecificeerde pagina's moedigen studenten aan om concrete voorbeelden te analyseren en toe te passen op de besproken concepten.
> **Voorbeeld (Wetgeving):** Een decreet, zijnde wetgeving op Vlaams niveau, is een formele bron.
>
> * **Kenmerken:**
>
> * **Geschreven:** Het is neergelegd in tekst.
>
> * **Gepubliceerd:** Het wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (officiële publicatie).
>
> * **Bindend:** Het is bindend t.a.v. iedereen en moet verplicht worden nageleefd en is afdwingbaar.
>
**Oefening Focus:** Bij de oefeningen wordt gevraagd om per bijlage (die typisch een specifiek document of juridische situatie voorstelt) te bepalen:
1. **Soort formele bron:** Welke categorie valt dit onder (wetgeving, rechtspraak, etc.)?
2. **De kenmerken:** Wat zijn de relevante kenmerken (geschreven/ongeschreven, gepubliceerd/niet gepubliceerd, bindend/gezaghebbend) en hoe worden deze toegepast op het specifieke voorbeeld? Een korte toelichting is hierbij vereist.
3. **De reden:** Waarom valt deze bijlage onder die specifieke categorie en kenmerken? Welk essentieel kenmerk bepaalt de keuze?
Deze oefeningen helpen studenten om de abstracte theoretische kennis over juridische bronnen te vertalen naar concrete, herkenbare juridische materie. Door deze aanpak wordt het begrip verdiept en de vaardigheid in juridische analyse versterkt.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Materiële bronnen | Dit zijn de oorzaken van de inhoud van het recht, zoals maatschappelijke, economische, technologische, politieke, geografische en ethische veranderingen die aanleiding geven tot nieuwe wetten of aanpassingen van bestaande wetten. |
| Formele bronnen | Dit zijn de erkende vormen waarin rechtsregels kenbaar worden gemaakt, zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. |
| Wetgeving | De verzameling van geschreven rechtsnormen die door een bevoegde wetgevende macht zijn uitgevaardigd. Dit omvat wetten, decreten, koninklijke besluiten en ministeriële besluiten. |
| Rechtsleer | De opvattingen en commentaren van rechtsgeleerden over het recht, die worden gepubliceerd in juridische tijdschriften, boeken of wetenschappelijke artikelen. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken, zoals vonnissen en arresten, die door rechtbanken en hoven worden gewezen bij de beslechting van geschillen. |
| Gewoonte | Ongeschreven rechtsregels die ontstaan door langdurige en algemene praktijk, met de overtuiging dat deze praktijk juridisch bindend is. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het rechtssysteem en die de basis vormen voor de interpretatie en toepassing van andere rechtsnormen. |
| Geschreven bron | Een rechtsbron die vastgelegd is in een schriftelijke vorm, zoals een wet, een vonnis of een juridisch artikel. |
| Ongeschreven bron | Een rechtsbron die niet schriftelijk is vastgelegd, maar voortkomt uit traditie, praktijk of algemene erkenning, zoals gewoonte. |
| Gepubliceerde bron | Een rechtsbron die officieel is bekendgemaakt of opgenomen in een officiële publicatie, zoals het Belgisch Staatsblad voor wetgeving of een juridisch tijdschrift voor rechtspraak. |
| Bindend | Een rechtsbron die verplicht is na te leven voor alle betrokkenen, en waarvan de schending kan leiden tot juridische consequenties. Wetgeving is bindend ten aanzien van iedereen. |
| Gezaghebbend | Een rechtsbron die autoriteit heeft en kan dienen als leidraad of argumentatie, maar niet altijd strikt bindend is voor iedereen. Rechtsleer is doorgaans gezaghebbend. |
Cover
COURS DROIT DES LIBERTÉS FONDAMENTALES .pdf
Summary
# Les notions fondamentales de droits et libertés
Cette section explore la définition des droits et libertés fondamentaux et des concepts connexes, ainsi que les distinctions entre diverses notions voisines [4](#page=4).
### 1.1 Définition des notions clés
Les termes "droits et libertés fondamentaux" désignent de manière doctrinale soit les droits porteurs de valeurs fondamentales (approche substantialiste), soit les droits énoncés dans une norme de rang fondamental dans l'ordre juridique, c'est-à-dire au niveau constitutionnel ou conventionnel (approche normativiste) [4](#page=4).
#### 1.1.1 Droits de l'homme
En droit international et européen, cette expression est générique et désigne les droits consacrés dans les conventions relatives aux droits de l'homme. En droit interne français, elle renvoie à la conception jusnaturaliste des droits découlant de la Déclaration des Droits de l'Homme de 1789 [4](#page=4).
#### 1.1.2 Libertés publiques
Cette notion désigne les droits et libertés dégagés par le Conseil d'État, de valeur législative, depuis la IIIe République. Leur respect s'impose aux autorités étatiques. Un exemple est le droit au recours pour excès de pouvoir, dégagé dans l'arrêt CE, Ass., 1950, Lamotte [4](#page=4).
#### 1.1.3 Principes fondamentaux
Dans un sens large, cette notion renvoie aux principes structurant l'ordre juridique, tels que la liberté, l'égalité et la fraternité. Dans un sens plus étroit, elle désigne les principes fondamentaux reconnus par les lois de la République (PFRLR). Il s'agit de principes issus d'une norme législative antérieure à 1946, mise en œuvre de manière continue et portant sur une règle générale et essentielle à la Nation. La liberté d'association est un exemple de PFRLR identifié par le Conseil constitutionnel dans sa décision de 1971 [4](#page=4).
### 1.2 Distinctions des notions voisines
#### 1.2.1 Liberté vs droit
Une **liberté** est une prérogative ancrée dans la sphère d'autonomie du sujet de droit, conférant un pouvoir d'autodétermination, comme la liberté d'expression ou de manifestation. Un **droit** est une prérogative attribuée par une autorité, dont le sujet de droit peut invoquer le bénéfice auprès de cette autorité, comme le droit à la santé ou le droit au respect de la vie privée [4](#page=4).
#### 1.2.2 Droits et libertés fondamentaux vs "Liberté fondamentale" (art. L. 521-2, c. justice adm.)
Les **droits et libertés fondamentaux** sont ceux porteurs de valeurs fondamentales ou consacrés dans une norme de rang fondamental. La **"liberté fondamentale"** (au sens de l'article L. 521-2 du CJA) désigne l'ensemble des droits et libertés identifiés par le Conseil d'État comme tels, pouvant être invoqués dans le cadre d'un référé-liberté [4](#page=4).
#### 1.2.3 Liberté individuelle vs Libertés personnelles
La **liberté individuelle** est le droit de ne pas être soumis arbitrairement à la contrainte physique, relevant de la compétence du juge judiciaire. Les **libertés personnelles** englobent l'ensemble des prérogatives, autres que la liberté individuelle, dont les sujets de droit sont titulaires [4](#page=4).
### 1.3 Typologie des libertés et des droits fondamentaux
#### 1.3.1 Classification selon l'objet
* **Droit-autonomie (ou droit de)**: prérogative visant à la protection d'un pouvoir d'émancipation de l'autorité publique (ex.: droit d'aller et venir) [5](#page=5).
* **Droit-créance (ou droit à)**: prérogative visant à l'obtention d'une prestation de l'autorité publique (ex.: droit au travail) [5](#page=5).
#### 1.3.2 Classification selon la génération
* **Droits de première génération**: issus de l'esprit révolutionnaire de 1789, ils protègent l'autodétermination du sujet de droit face à l'État (ex.: droit à la liberté d'expression) [5](#page=5).
* **Droits de deuxième génération**: issus d'un esprit socialisant et égalitariste (milieu du XXe siècle), ils impliquent des prestations de l'État (droits-créances) [5](#page=5).
* **Droits de troisième génération**: issus de la globalisation de la fin du XXe et début du XXIe siècle, ils visent la protection de l'Humanité et de son environnement (ex.: droit à un environnement sain) [5](#page=5).
#### 1.3.3 Classification selon les obligations des autorités
* **Obligation négative**: devoir pour les autorités de s'abstenir de toute action contraire aux droits [5](#page=5).
* **Obligation positive**: devoir pour les autorités de mettre en œuvre les moyens raisonnablement exigibles pour prévenir ou remédier aux situations contraires aux droits [5](#page=5).
#### 1.3.4 Critères secondaires de distinction
* **Titulaires**: peuvent être des personnes physiques (nationaux ou étrangers) ou des personnes morales (syndicat, société, etc.) [5](#page=5).
* **Intensité du contrôle juridictionnel**: en l'absence de hiérarchie stricte, les conflits sont résolus par la recherche d'un juste équilibre. Le contrôle juridictionnel dépend de la nature des droits [5](#page=5):
* **Droits absolus**: ne peuvent faire l'objet de dérogation ou d'exception (ex.: droit de ne pas être soumis à des traitements inhumains ou dégradants) [5](#page=5).
* **Droits non absolus**: peuvent être limités par l'État si la limite est proportionnée (ex.: droit au respect de la vie privée). Le contrôle repose sur le principe de proportionnalité, souvent appliqué via un triple test: adéquation, nécessité et proportionnalité stricte [5](#page=5).
---
# Sources et évolution des droits et libertés fondamentaux
Ce thème examine l'historique des libertés avant la Révolution française, leur développement depuis 1789, ainsi que les sources constitutionnelles, internationales et européennes qui les consacrent.
### 2.1 Les libertés avant la Révolution de 1789
L'émergence des droits et libertés fondamentaux trouve ses racines dans diverses périodes historiques, allant de l'Antiquité au XVIIIe siècle [6](#page=6).
#### 2.1.1 L'Antiquité
La pensée gréco-romaine a vu naître les premières formes de démocratie, caractérisées par le pouvoir du peuple, bien que de manière directe et inégalitaire. L'exclusion des femmes, des esclaves et des étrangers, ainsi que la variation du poids du vote selon la richesse, limitaient cette notion de pouvoir citoyen. Les prémices de la théorie du droit naturel se font également sentir, liant la Cité à l'homme et les droits à la citoyenneté. Le christianisme a apporté une contribution significative en consacrant la dignité de chaque individu, indépendamment de toute distinction, et en affirmant l'idée de liberté humaine, impliquant la responsabilité des actes [6](#page=6).
#### 2.1.2 Le Moyen-Âge
Au Moyen-Âge, la légitimité du pouvoir politique fut subordonnée à Dieu, donnant naissance au droit de résistance à un gouvernement injuste, comme le soutenait Saint Thomas d'Aquin. Les légistes ont développé l'exigence pour le souverain de poursuivre le bien commun à travers des lois fondamentales s'imposant au Roi. Une forme de droit des libertés a émergé avec la reconnaissance de libertés concédées par les seigneurs locaux ou consacrées dans des textes royaux, tels que la Magna Carta de 1215. Des juridictions furent également instituées pour veiller au respect de ces lois fondamentales [6](#page=6).
#### 2.1.3 L'Ancien Régime et les Lumières
Les Lumières ont marqué une progression décisive des idées sur le droit naturel, le concevant comme inhérent à la nature humaine, indépendamment de toute appartenance sociale ou politique. La notion de contrat social s'est développée, une fiction juridique postulant que les individus renoncent à certaines libertés pour déléguer le pouvoir de gouverner à des représentants, en vue d'assurer la paix et le bien commun. En France, l'édit de Nantes de 1598 a accordé des libertés de conscience et de culte aux protestants, bien que les avancées législatives aient été limitées. En Angleterre, la Petition of Rights de 1628 a prohibé les détentions illégales, et l'Habeas Corpus de 1679 a constitutionnalisé ces droits, établissant le droit d'être présenté devant un juge et le droit à réparation en cas d'arbitraire. Le Bill of Rights de 1689 a fondamentalement subordonné le pouvoir royal au respect de ces droits, marquant la fin de la royauté de droit divin [6](#page=6).
### 2.2 Les libertés depuis la Révolution de 1789
La Révolution française a constitué un tournant majeur dans la consécration et l'évolution des droits et libertés fondamentaux.
#### 2.2.1 L'héritage de la Révolution de 1789
La Déclaration des droits de l'Homme et du citoyen de 1789 a proclamé des droits universels et naturels, inhérents à la nature humaine, et a exigé la légalité des atteintes qui leur seraient portées. La Déclaration de 1793 a introduit des droits-créances à la charge de l'État, tels que le secours aux indigents et le droit à l'instruction. L'abolition de l'esclavage a été décrétée en France et dans ses colonies le 4 février 1794 [7](#page=7).
#### 2.2.2 Une marche contrariée des libertés
Le XIXe siècle a connu une éclipse des droits de l'homme en raison de régimes autoritaires. Des critiques contre-révolutionnaires ont contesté l'universalisme des droits, le considérant comme une fiction face aux inégalités sociales. La critique marxiste a avancé que les libertés proclamées étaient formelles, masquant une dépendance et une aliénation concrètes des individus. Le totalitarisme a directement nié les droits de l'homme et la primauté de l'individu [7](#page=7).
L'œuvre républicaine a tenté de rétablir un équilibre. La IIe République a instauré une philosophie d'équilibre entre liberté et égalité, ajoutant une dimension fraternelle, comme l'interdiction de pratiquer l'esclavage même à l'étranger. La IIIe République a été une ère de libertés consacrées par des lois républicaines, incluant la liberté de réunion la liberté de la presse la liberté syndicale et la liberté d'association ainsi que la séparation des Églises et de l'État. Ces avancées ont préfiguré les principes fondamentaux reconnus par les lois de la République et les libertés publiques reconnues par le Conseil d'État [7](#page=7).
#### 2.2.3 Renouveau après la Seconde Guerre mondiale
La protection des droits et libertés a connu un renforcement considérable après la Seconde Guerre mondiale, notamment par l'internationalisation de leur protection [7](#page=7).
* **Système international:** La Déclaration universelle des droits de l'homme a été adoptée en 1948. Les Pactes internationaux relatifs aux droits civils et politiques (PIDCP) et aux droits économiques, sociaux et culturels (PIDESC) sont entrés en vigueur en 1966, supervisés par des comités spécifiques. Diverses conventions sectorielles et catégorielles, comme la convention sur l'élimination de toutes les formes de discrimination raciale et la convention relative aux droits de l'enfant ont été adoptées. Le droit humanitaire a également connu un essor avec les Conventions de Genève de 1949 [7](#page=7).
* **Système régional:** En Europe, la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) de 1950, relevant du Conseil de l'Europe, est protégée par la Cour européenne des droits de l'homme. La Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, issue du traité de Lisbonne de 2007, fait partie du cadre de l'Union européenne. Des systèmes régionaux existent également en Amérique (Convention américaine des droits de l'homme) et en Afrique (Charte africaine des droits de l'homme et des peuples) [8](#page=8).
Au niveau national, la IVe République a intégré des droits-créances dans le Préambule de sa Constitution de 1946. Sous la Ve République, le Préambule de la Constitution de 1958 renvoie à plusieurs textes fondateurs, dont la Déclaration de 1789, le Préambule de 1946 et la Charte de l'environnement de 2004. Le Conseil Constitutionnel, créé en 1958, est devenu un garant des libertés et droits constitutionnels en France [8](#page=8).
#### 2.2.4 Ambivalences de la période actuelle
La période actuelle est marquée par une tendance à la limitation des libertés au nom de la sécurité publique et de la lutte contre le terrorisme, avec une intégration progressive des restrictions du régime d'exception dans le droit commun. L'émergence d'une quatrième génération de droits vise à protéger la personne humaine contre les dangers liés aux progrès technologiques, tels que les manipulations génétiques ou la surveillance automatisée [8](#page=8).
### 2.3 Les sources constitutionnelles
Les sources constitutionnelles des droits et libertés en France sont structurées autour du « bloc de constitutionnalité ».
#### 2.3.1 Le bloc de constitutionnalité
Ce terme, d'origine doctrinale, désigne l'ensemble des normes de rang constitutionnel qui s'imposent à la hiérarchie des normes juridiques en France. La décision du Conseil constitutionnel de 1971, « Liberté d'association », est considérée comme fondatrice de cette notion. Ces normes constitutionnelles priment sur les conventions internationales (article 55 de la Constitution de 1958) et les lois. Les conflits entre normes conventionnelles et constitutionnelles sont résolus au profit de la norme constitutionnelle par les juges administratifs et judiciaires. Les lois sont soumises au respect des normes constitutionnelles, ce que vérifie le Conseil constitutionnel lors de ses contrôles a priori et a posteriori (QPC). Les actes administratifs sont également soumis au contrôle de conformité aux normes constitutionnelles [11](#page=11).
#### 2.3.2 Normes faisant partie du « bloc de constitutionnalité »
Le bloc de constitutionnalité comprend des normes textuelles et non-textuelles.
* **Normes textuelles :**
* Le **Corps de la Constitution de 1958**: contient des articles mentionnant des droits de manière sporadique (ex.: liberté individuelle à l'article 66) [11](#page=11).
* Le **Préambule de la Constitution de 1958**: renvoie à la DDHC de 1789, au Préambule de 1946 et à la Charte de l'environnement de 2004, et est formellement inclus dans le bloc de constitutionnalité depuis 1971 [11](#page=11).
* La **Déclaration des droits de l'homme et du citoyen de 1789**: consacre des droits civils et politiques et est incluse dans le bloc de constitutionnalité depuis 1973 [11](#page=11).
* Le **Préambule de la Constitution de 1946**: énumère les principes particulièrement nécessaires à notre temps (PPNT) et identifie les principes fondamentaux reconnus par les lois de la République (PFRLR) [11](#page=11).
* Les **Principes particulièrement nécessaires à notre temps (PPNT)**: droits économiques, sociaux et culturels tels que l'égalité homme-femme, le droit au travail, la liberté syndicale et le droit de grève [11](#page=11).
* Les **Principes fondamentaux reconnus par les lois de la République (PFRLR)**: principes issus de lois républicaines antérieures à 1946, mis en œuvre de manière continue et visant une règle générale et essentielle. Des exemples incluent la liberté d'association, la liberté d'enseignement et l'indépendance de la juridiction administrative [11](#page=11) [12](#page=12).
* La **Charte de l'environnement de 2004**: consacre le droit de chacun à vivre dans un environnement sain, reposant sur les principes de prévention et de précaution [12](#page=12).
* **Normes non-textuelles :**
* **Principes de valeur constitutionnelle (PVC)**: normes dégagées par le Conseil constitutionnel sans fondement textuel direct, consacrant des libertés et droits fondamentaux comme la continuité du service public [12](#page=12).
* **Objectifs de valeur constitutionnelle (OVC)**: normes identifiées par le Conseil constitutionnel, visant à limiter l'exercice des libertés et droits fondamentaux, comme la sauvegarde de l'ordre public [12](#page=12).
### 2.4 Les sources internationales
Le droit international joue un rôle crucial dans la protection des droits et libertés fondamentaux.
#### 2.4.1 Droit international général
Le droit international général reconnaît plusieurs sources normatives.
* **Notions :**
* **Convention**: Accord entre sujets de droit international, régi par le droit international et liant les parties [13](#page=13).
* **Coutume**: Norme générale opposable à tous les États, découlant d'une pratique fréquente et perçue comme obligatoire [13](#page=13).
* **Principe général de droit**: Norme issue de la convergence des ordres juridiques nationaux et de leur transposition dans l'ordre juridique international [13](#page=13).
* **Principe général du droit**: Norme structurante de l'ordre juridique international, comme l'égalité entre les États [13](#page=13).
* **Jus cogens**: Norme impérative et indérogeable reconnue par la communauté internationale, protégeant des intérêts fondamentaux, telle que la prohibition de la torture ou de l'esclavage [13](#page=13).
* **Instruments :**
* **Déclaration universelle des droits de l'homme de 1948**: Texte déclaratif sans valeur conventionnelle, posant une matrice des droits inhérents à l'homme, destinée à être déclinée dans des conventions universelles, régionales et spéciales [13](#page=13).
* **Pacte international relatif aux droits civils et politiques de 1966 (PIDCP)**: Consacre les droits civils et politiques et repose sur la protection du Comité des droits de l'homme [13](#page=13).
* **Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels de 1966 (PIDESC)**: Consacre les droits économiques, sociaux et culturels et repose sur la protection du Comité des droits économiques, sociaux et culturels [13](#page=13).
#### 2.4.2 Droit international spécial
Ce droit traite de la protection des droits humains dans des contextes spécifiques.
* **Notions :**
* **Droit international des droits de l'homme**: Oblige les États à garantir les droits reconnus aux personnes sous leur juridiction [13](#page=13).
* **Droit international humanitaire**: Régit l'activité des États en période de conflits armés [13](#page=13).
* **Droit international pénal**: Répime les activités portant atteinte aux principes fondamentaux du droit humanitaire et des droits de l'homme [13](#page=13).
* **Instruments :**
* **Convention pour la prévention et la répression du crime de génocide de 1948**: Prohibe le génocide et oblige les États parties à le prévenir et le réprimer [13](#page=13).
* **Convention contre la torture et autres peines ou traitements inhumains ou dégradants de 1984**: Prohibie la torture et impose des mesures positives pour la prévenir [13](#page=13).
* **Convention sur l’élimination de toutes les formes de discrimination à l’égard des femmes de 1979**: Consacre les droits des femmes sur le principe de non-discrimination [14](#page=14).
* **Convention internationale relative aux droits de l’enfant de 1989**: Consacre les droits des enfants sur le principe de l’intérêt supérieur de l’enfant [14](#page=14).
### 2.5 Les sources européennes
Le droit européen, tant au niveau du Conseil de l'Europe qu'au niveau de l'Union européenne, offre des cadres de protection des droits et libertés.
#### 2.5.1 Droit du Conseil de l'Europe
Le Conseil de l'Europe, créé en 1949, a pour objectif la protection des droits de l'homme, de la démocratie et de la prééminence du droit en Europe [15](#page=15).
* **Instruments :**
* **Convention européenne des droits de l'homme (CEDH)**: Protège les droits civils et politiques et repose sur le mécanisme de la Cour européenne des droits de l'homme. Les droits consacrés sont universels, leur protection repose sur les principes d'effectivité et d'actualité, et leur garantie est objective. La CEDH est considérée comme l'« instrument constitutionnel de l’ordre public européen » [15](#page=15).
* **Charte sociale européenne**: Consacre les droits économiques, sociaux et culturels, protégés par un mécanisme de recommandation devant le Comité européen des droits sociaux [15](#page=15).
#### 2.5.2 Droit de l'Union européenne
L'Union européenne, issue du Traité de Rome de 1957, vise la coopération économique et politique entre les États membres [15](#page=15).
* **Instruments :**
* **Principes généraux du droit de l'Union européenne**: Dégagés par la Cour de justice de l'Union européenne, ils s'inspirent des traditions constitutionnelles communes et de la CEDH [15](#page=15).
* **Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne**: Proclamée en 2000 et entrée en vigueur en 2009, elle consacre les droits fondamentaux et contraint les institutions européennes ainsi que les États membres lors de la mise en œuvre du droit de l'Union européenne [15](#page=15).
---
# Protection institutionnelle des droits et libertés
Voici une synthèse détaillée sur la protection institutionnelle des droits et libertés, conçue pour être un outil d'étude complet.
## 3. La protection institutionnelle des droits et libertés
Cette section explore les mécanismes et les institutions, tant au niveau international qu'au niveau national, qui visent à garantir et à protéger les droits et libertés fondamentaux.
### 3.1 Les juridictions pénales internationales
Les juridictions pénales internationales sont chargées de juger les crimes les plus graves qui relèvent du droit international. Elles peuvent être divisées en plusieurs catégories en fonction de leur temporalité et de leur rattachement [16](#page=16).
#### 3.1.1 Tribunaux militaires internationaux
Ces tribunaux étaient des juridictions pénales internationales temporaires, créées pour juger des crimes commis lors de conflits armés internationaux.
* **Tribunal de Nuremberg:** Établi par l'Accord de Londres du 8 août 1945, il visait à juger les "grands criminels de guerre des pays européens de l'Axe", sans limitation géographique [16](#page=16).
* **Tribunal de Tokyo (pour l'Extrême-Orient):** Mis en place par la Proclamation spéciale du 16 janvier 1946, il avait pour objectif la poursuite et le châtiment des grands criminels de guerre [16](#page=16).
#### 3.1.2 Tribunaux pénaux internationaux
Créés dans le cadre des Nations Unies, ces tribunaux étaient également temporaires et avaient pour mission de juger des crimes contre l'humanité, de guerre et de génocide.
* **Tribunal Pénal International pour l’ex-Yougoslavie (TPIY):** Instauré par la Résolution 827 du Conseil de Sécurité en 1993, il était compétent pour les agissements commis à compter du 1er janvier 1991 sur le territoire de l'ex-Yougoslavie [16](#page=16).
* **Tribunal Pénal International pour le Rwanda (TPIR):** Créé par la Résolution 955 du Conseil de Sécurité en 1994, il s'occupait des crimes commis entre le 1er janvier et le 31 décembre 1994 au Rwanda et par des ressortissants rwandais dans des États voisins [16](#page=16).
#### 3.1.3 Mécanisme international appelé à exercer les fonctions résiduelles des Tribunaux pénaux
Ce mécanisme, créé par la Résolution 1966 du Conseil de Sécurité en 2010, a pour rôle de prendre la suite du TPIY et du TPIR une fois leur mandat achevé [16](#page=16).
#### 3.1.4 Tribunaux pénaux "internationalisés"
Il s'agit de juridictions intégrées à l'ordre juridique interne d'un État, mais dont la procédure et la compétence sont régies par le droit international. Des exemples incluent le Tribunal Spécial pour la Sierra Leone (TSSL) et les Chambres Extraordinaires au sein des Tribunaux Cambodgiens (CETC) [16](#page=16).
#### 3.1.5 Cour pénale internationale (CPI)
La CPI est une juridiction pénale internationale permanente, établie par le Statut de Rome en 1998. Elle juge les crimes contre l'humanité, le génocide, les crimes de guerre et d'agression commis depuis le 1er juillet 2002 par des ressortissants ou sur le territoire d'un État partie au Statut de Rome. Sa compétence est *complémentaire* à celle des juridictions nationales, intervenant en cas de manque de volonté ou de capacité des États à juger les auteurs présumés [16](#page=16).
#### 3.1.6 Crimes de droit pénal international
Le droit pénal international définit plusieurs catégories de crimes particulièrement graves :
* **Génocide:** Actes visant à détruire, en tout ou en partie, un groupe national, ethnique, racial ou religieux, incluant le meurtre, l'atteinte grave à l'intégrité physique ou mentale, la stérilisation ou l'avortement forcé, le transfert forcé d'enfants, et la soumission à des conditions de vie destinées à entraîner la destruction du groupe [16](#page=16).
* **Crime contre l'humanité:** Meurtre, extermination, réduction en esclavage, déportation ou transfert forcé de population, emprisonnement, torture, viol, esclavage sexuel, persécution, disparition forcée, crime d'apartheid ou autres actes inhumains, commis dans le cadre d'une attaque généralisée ou systématique contre une population civile [16](#page=16).
* **Crime de guerre:** Infractions graves aux Conventions de Genève de 1949 et aux lois et coutumes applicables aux conflits armés internationaux [16](#page=16).
* **Crime d'agression:** Planification, préparation, lancement ou exécution d'un acte d'agression constituant une violation manifeste de la Charte des Nations Unies, par une personne apte à diriger l'action politique ou militaire d'un État [16](#page=16).
### 3.2 La Cour européenne des droits de l’homme (CEDH)
La CEDH est une institution clé dans la protection des droits de l'homme en Europe, veillant à l'application de la Convention européenne des droits de l'homme.
#### 3.2.1 Organisation de la Cour
* **Juges:** La Cour compte 46 membres, un par État partie, élus par l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe pour un mandat de neuf ans non renouvelable. Le président est élu par la Cour en assemblée plénière [17](#page=17).
* **Formations de jugement :**
* **Juge unique:** Traite les demandes de mesures provisoires et les requêtes manifestement irrecevables [17](#page=17).
* **Comité de trois juges:** Statue sur la recevabilité et/ou le fond des requêtes lorsque la jurisprudence est bien établie [17](#page=17).
* **Chambre:** Composée de sept juges, elle juge les requêtes transmises ou qui lui sont directement allouées. L'arrêt devient définitif sauf si un renvoi devant la Grande Chambre est demandé et accepté [17](#page=17).
* **Grande Chambre:** Comprenant dix-sept juges, elle statue sur les affaires dont la Chambre s'est dessaisie ou sur renvoi [17](#page=17).
* **Requêtes :**
* **Requête interétatique:** Introduite par un État partie contre un autre [17](#page=17).
* **Requête individuelle:** Introduite par un individu contre un État partie [17](#page=17).
#### 3.2.2 Procédures particulières
* **Procédure de l'arrêt pilote:** Utilisée lorsque la violation trouve son origine dans un problème systémique et structurel, la Cour donne des indications à l'État pour remédier au dysfonctionnement [17](#page=17).
* **Procédure de règlement amiable:** Une forme de conciliation dont l'effet est de radier l'affaire du rôle si les parties parviennent à un accord [17](#page=17).
* **Demande de satisfaction équitable:** Demande de réparation forfaitaire pour un dommage subi, lorsque le droit interne ne permet pas de le réparer [17](#page=17).
#### 3.2.3 Jurisprudence de la Cour
* **Notion autonome:** La définition des termes utilisés dans la Convention est propre au droit de la Convention et indépendante des définitions nationales [17](#page=17).
* **Obligation positive:** Les États ont l'obligation de prendre des mesures raisonnablement exigibles pour prévenir ou remédier aux situations contraires aux droits conventionnels [17](#page=17).
* **Violation virtuelle:** Une violation caractérisée par le risque qu'une situation fait peser sur le requérant, même si la violation n'a pas encore eu lieu (ex.: expulsion vers un État où le risque de torture est avéré) [17](#page=17).
* **Nécessité dans une société démocratique:** Test de proportionnalité utilisé par la Cour pour vérifier si une mesure est nécessaire pour atteindre un but légitime sans être excessive [17](#page=17).
* **Autorité de la chose jugée:** Les décisions de la Cour sont obligatoires pour les États parties au litige, qui doivent en tirer les conséquences pour réparer et prévenir de futures violations, sous la surveillance du Comité des Ministres [17](#page=17).
### 3.3 Les recours devant la Cour européenne des droits de l’homme
La CEDH offre deux voies de recours principales pour la protection des droits et libertés.
#### 3.3.1 Le recours interétatique
Ce recours, prévu par l'article 33 de la Convention, permet à un État partie de saisir la Cour pour alléguer la violation par un autre État de ses obligations conventionnelles [18](#page=18).
#### 3.3.2 Le recours individuel
Ouvert à toute personne sous la juridiction d'un État partie (article 34 de la Convention), ce recours est obligatoire depuis 1998 et constitue un véritable droit de recours international [18](#page=18).
##### 3.3.2.1 Conditions tenant au requérant
* **Personne:** Peut être une personne physique (seule ou en groupe) ou une personne morale si elle est une "organisation non gouvernementale" [18](#page=18).
* **Qualité de victime :**
* **Catégories de victimes:** Directe (directement affectée) ou indirecte (proche d'une personne décédée). Une victime peut être potentielle si le risque de violation est avéré et le dommage irréversible [18](#page=18).
* **Perte de la qualité de victime:** En cas de reconnaissance de la violation par les autorités et de réparation du préjudice [18](#page=18).
##### 3.3.2.2 Conditions tenant à la procédure
* **Épuisement des voies de recours internes:** Le requérant doit avoir exercé les recours disponibles et efficaces en droit national, et avoir invoqué les griefs conventionnels devant les instances nationales [18](#page=18).
* **Délai de saisine de la Cour:** Le délai est passé de six à quatre mois à compter de la dernière décision interne définitive, suite à l'entrée en vigueur du Protocole n° 15 [18](#page=18).
* **Abus de droit:** L'exercice d'un droit détourné de sa finalité ou visant à nuire à autrui constitue un obstacle procédural [18](#page=18).
##### 3.3.2.3 Conditions tenant à la compétence de la Cour
* **Compétence ratione materiae:** La Cour est compétente pour examiner le respect des droits protégés par la Convention européenne des droits de l'homme [19](#page=19).
* **Compétence ratione personae:** La Cour examine le respect des obligations par un État partie à l'égard d'une personne sous sa juridiction, c'est-à-dire une personne sur laquelle l'État exerce son autorité ou son contrôle [19](#page=19).
* **Compétence ratione loci:** En général, une personne est sous la juridiction d'un État si elle se trouve sur son territoire [19](#page=19).
* **Compétence ratione temporis:** La Cour est compétente pour les situations se déroulant à partir de la ratification de la Convention ou de ses Protocoles par l'État partie [19](#page=19).
##### 3.3.2.4 Conditions tenant au fond
* **Absence de défaut manifeste de fondement:** Une requête est irrecevable si elle ne révèle aucune violation apparente de la Convention [19](#page=19).
* **Existence d'un préjudice important:** Une requête est irrecevable si le préjudice subi est mineur, sauf si le respect des droits de l'homme exige un examen [19](#page=19).
### 3.4 Le Conseil constitutionnel
Le Conseil constitutionnel est une institution centrale dans le contrôle de la constitutionnalité des normes en France.
#### 3.4.1 Composition
Le Conseil est composé de membres de droit (anciens Présidents de la République) et de neuf membres nommés pour un mandat de neuf ans irrévocable et non renouvelable. Trois sont nommés par le Président de la République, trois par le Président du Sénat, et trois par le Président de l'Assemblée Nationale [20](#page=20).
#### 3.4.2 Compétences
* **Compétence consultative:** Avis sur la mise en œuvre de l'article 16 de la Constitution (pouvoirs exceptionnels) [20](#page=20).
* **Compétence juridictionnelle:** Juge électoral pour l'élection présidentielle, les élections législatives et les référendums, et contrôle des mandats électoraux [20](#page=20).
* **Contrôle de constitutionnalité :**
* Règlements des assemblées parlementaires (obligatoire) [20](#page=20).
* Lois organiques (contrôle a priori obligatoire) [20](#page=20).
* Lois ordinaires (contrôle a priori et a posteriori facultatifs) [20](#page=20).
* Lois référendaires (incompétence du Conseil) [20](#page=20).
* Engagements internationaux (contrôle avant ratification ou approbation) [20](#page=20).
#### 3.4.3 Contrôle de constitutionnalité des lois
* **Contrôle a priori:** Conformité à la Constitution après le vote et avant la promulgation de la loi [20](#page=20).
* **Contrôle a posteriori:** Conformité aux droits et libertés des lois en vigueur, dans le cadre d'un litige [20](#page=20).
#### 3.4.4 Saisine
* **Contrôle a priori:** Initialement réservée aux plus hautes autorités de l'État, la saisine est désormais possible par 60 députés ou 60 sénateurs [20](#page=20).
* **Contrôle a posteriori:** Instauration de la question prioritaire de constitutionnalité (QPC) transmise par les juridictions ordinaires sur demande du justiciable [20](#page=20).
#### 3.4.5 Techniques de contrôle
* **Effet cliquet:** Le législateur ne peut pas réduire le niveau de protection des droits et libertés une fois qu'il a été établi [20](#page=20).
* **Garanties légales:** Le législateur ne peut pas créer un régime moins protecteur que celui prévu par la Constitution, ni omettre les garanties essentielles [20](#page=20).
* **Réserve d'interprétation:** Indication par le Conseil du sens à donner à une disposition législative validée [20](#page=20).
* **Types de contrôle:** Dénaturation, erreur manifeste d'appréciation, ou triple test [20](#page=20).
### 3.5 La Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC)
La QPC est un outil majeur pour le contrôle de constitutionnalité a posteriori.
#### 3.5.1 La procédure de QPC
Créée par la réforme de 2008 (article 61-1 de la Constitution), la QPC permet de contrôler la conformité d'une disposition législative aux droits et libertés garantis par la Constitution dans le cadre d'un litige [21](#page=21).
* **Transmission de la QPC aux juridictions suprêmes :**
* Une QPC peut être posée durant toute instance, par un écrit distinct et motivé [21](#page=21).
* La juridiction saisie du litige l'examine sans délai et la transmet au Conseil d'État ou à la Cour de cassation si la disposition est applicable au litige, n'a pas déjà été déclarée conforme à la Constitution, et si la QPC n'est pas dépourvue de caractère sérieux [21](#page=21).
* La juridiction sursoit à statuer jusqu'à réception de la décision des juridictions suprêmes [21](#page=21).
* **Renvoi de la QPC par les juridictions suprêmes au Conseil constitutionnel :**
* Les juridictions suprêmes statuent dans un délai de trois mois; à défaut, la QPC est automatiquement renvoyée au Conseil constitutionnel [21](#page=21).
* La QPC est transmise au Conseil constitutionnel si la disposition est applicable, n'a pas déjà été déclarée conforme, et si la QPC est nouvelle ou présente un caractère sérieux [21](#page=21).
#### 3.5.2 Décision du Conseil constitutionnel
Si le Conseil constitutionnel déclare une disposition inconstitutionnelle, il peut l'abroger ou reporter ses effets pour protéger un objectif d'intérêt général [21](#page=21).
#### 3.5.3 Les termes de la QPC
* **Disposition législative:** L'objet du contrôle peut être une loi ordinaire, organique, une ordonnance ratifiée, une loi du pays, ou les interprétations constantes de la jurisprudence des juridictions suprêmes. Les lois référendaires et les révisions constitutionnelles sont exclues du contrôle [21](#page=21).
* **Droits et libertés garantis par la Constitution:** Le contrôle s'opère uniquement à l'égard des droits et libertés garantis par la Constitution, excluant les normes constitutionnelles qui n'en protègent pas [21](#page=21).
### 3.6 L’indépendance des juridictions
L'indépendance des juridictions est un pilier de l'État de droit, assurant une justice impartiale.
#### 3.6.1 Corps judiciaire
* **Magistrat :**
* **Du siège:** Le juge, qui tranche les litiges sur la base du droit [22](#page=22).
* **Du parquet:** Le procureur, conseiller-rapporteur, avocat général, qui participent à l'exercice de la fonction juridictionnelle mais sont sous l'autorité du garde des Sceaux, limitant leur indépendance au sens de l'article 5 § 3 de la CEDH [22](#page=22).
* **Droit à un procès équitable:** Ensemble de garanties procédurales (art. 14 PIDCP, art. 6 CEDH, art. 47 Charte UE) assurant la composition du tribunal, l'accès et le déroulement de l'instance [22](#page=22).
* **Principes de valeur constitutionnelle :**
* **Indépendance de l'autorité judiciaire:** Possibilité de prendre des décisions à l'abri de toute instruction ou pression [22](#page=22).
* **Inamovibilité des magistrats du siège:** Garantie constitutionnelle [22](#page=22).
* **Égalité de traitement dans l'accès à la magistrature:** Principe d'accès aux emplois publics [22](#page=22).
* **Impartialité des magistrats:** Absence de préjugé ou de préjugement de l'affaire [22](#page=22).
#### 3.6.2 Juridictions administratives
* **Juges administratifs:** Ils appartiennent à deux corps distincts: les conseillers des tribunaux administratifs et des cours administratives d'appel, et les conseillers d'État [22](#page=22).
* **Dualisme juridictionnel:** Principe de séparation des autorités administratives et judiciaires, inspiré par le principe fondamental reconnu par les lois de la République (PFRLR) d'indépendance de la juridiction administrative [22](#page=22).
* **Indépendance des juridictions administratives:** Reconnue implicitement par la loi de 1872 portant réorganisation du Conseil d'État [22](#page=22).
* **Dualisme fonctionnel:** Le Conseil d'État exerce à la fois une fonction consultative et contentieuse, ce qui n'est pas contraire à l'impartialité si les juges des formations de jugement n'ont pas siégé dans les formations consultatives sur la même affaire [22](#page=22).
* **Rapporteur public:** Anciennement "commissaire du Gouvernement", il exprime une opinion juridique. Son ancienne participation au délibéré et l'absence de communication de ses conclusions ont été jugées contraires aux principes d'égalité des armes et de contradictoire [22](#page=22).
### 3.7 L’autorité judiciaire
L'autorité judiciaire est le "gardienne de la liberté individuelle" et joue un rôle essentiel dans la protection des droits et libertés.
#### 3.7.1 Juge naturellement protecteur des droits et libertés fondamentaux
* **Autorité judiciaire:** Ensemble des magistrats, juridictions et organes concourant au pouvoir de juger. Elle est la "gardienne de la liberté individuelle" (article 66 de la Constitution) [23](#page=23).
* Elle contrôle la *conventionnalité* des lois (Ch. mixte, 1975, *Jacques Vabre*), mais pas leur constitutionnalité. En cas d'inconventionnalité, le juge écarte la loi [23](#page=23).
#### 3.7.2 Juge civil
Le juge civil peut être saisi de recours, notamment par la voie du référé, concernant :
* Le droit de propriété, défini comme le droit de jouir et disposer des choses de la manière la plus absolue [23](#page=23).
* Les droits conventionnels, qui produisent leurs effets dans les rapports privés, comme le droit au respect de la vie privée [23](#page=23).
#### 3.7.3 Juge pénal
Le juge pénal détermine la culpabilité et fixe la sanction, limitant l'exercice de la liberté de l'auteur. Il protège ainsi d'autres libertés fondamentales en réprimant les entraves [23](#page=23).
#### 3.7.4 Juge assurant la protection des droits et libertés contre l’administration
* **Gardien de la liberté individuelle:** Le juge judiciaire est compétent pour se prononcer sur la légalité des décisions administratives portant gravement atteinte à la liberté individuelle, dans la limite du droit à la sûreté [23](#page=23).
* **Censeur de la voie de fait:** Le juge judiciaire est compétent lorsque l'administration porte atteinte à une liberté individuelle ou à un droit de propriété en manifestant être sortie de ses attributions. Le juge administratif peut être compétent en référé-liberté [23](#page=23).
* **Protecteur de la propriété privée:** Le juge judiciaire intervient dans les procédures d'expropriation et en cas d'emprise irrégulière de l'administration, pour statuer sur l'indemnisation du préjudice [23](#page=23).
### 3.8 Le juge administratif
Le juge administratif est un acteur essentiel dans la protection des libertés.
#### 3.8.1 Juge compétent pour protéger les libertés
* **Juridiction administrative:** Composée des tribunaux administratifs, des cours administratives d'appel et du Conseil d'État. Le juge administratif dispose d'une compétence constitutionnellement réservée en matière de réformation ou d'annulation des décisions des autorités publiques [24](#page=24).
* Il est "juge de la légalité" des actes administratifs et vérifie le respect des libertés constitutionnelles et conventionnelles [24](#page=24).
* Lorsque les normes existantes sont insuffisantes, il crée de nouvelles normes sous forme de principes généraux du droit [24](#page=24).
* Il contrôle la conventionnalité des lois et, en cas d'inconventionnalité, écarte la loi [24](#page=24).
* Il contrôle la constitutionnalité des actes administratifs, sauf si l'acte est prévu par une loi, auquel cas la loi fait "écran". L'écran peut être "transparent" si la loi ne fait que définir une compétence [24](#page=24).
#### 3.8.2 Juge contrôlant les atteintes portées par l’administration aux libertés
* **Atteintes causées par la police administrative:** Le juge contrôle la légalité externe (procédure, formalités) et interne (respect du principe de proportionnalité, nécessité de la mesure) des mesures de police [24](#page=24).
* **Atteintes résultant du service public:** Le juge vérifie que la création d'un service public à vocation économique est justifiée par un motif d'intérêt général et ne contrevient pas aux règles de concurrence [24](#page=24).
### 3.9 Les recours devant le juge administratif
Le juge administratif dispose de plusieurs recours pour garantir la légalité des actes administratifs et la protection des libertés.
#### 3.9.1 Juge de l’excès de pouvoir
* **Recours pour excès de pouvoir (REP):** Ce recours, ouvert même sans texte, vise à assurer le respect de la légalité de tout acte administratif [25](#page=25).
* **Conditions de recevabilité :**
* **Intérêt à agir:** Doit être direct, individuel, légitime, personnel, direct et certain [25](#page=25).
* **Délai:** Le recours doit être introduit dans un délai de deux mois à compter de la publication de la décision [25](#page=25).
* **Moyens invocables :**
* **Légalité externe:** Vice d'incompétence, vice de procédure, vice de forme [25](#page=25).
* **Légalité interne:** Erreur de droit, erreur sur les faits, erreurs de qualification juridique, détournement de pouvoir [25](#page=25).
* **Intensité du contrôle:** Le juge peut exercer un contrôle absent, restreint (bilan coûts-avantages), normal (entier), ou maximum (mieux adapté) [25](#page=25).
* **Effets du recours:** Une décision de rejet a une autorité relative, tandis qu'une décision d'annulation a une autorité absolue. L'annulation est rétroactive, sauf exception, et peut être différée ou expliquée [25](#page=25).
#### 3.9.2 Juge de l’urgence
* **Référé-suspension (article L. 521-1 du CJA):** Permet la suspension temporaire de l'exécution d'une décision administrative en cas de doute sérieux sur sa légalité et d'urgence [25](#page=25).
* **Référé-liberté (article L. 521-2 du CJA):** Procédure d'urgence permettant d'ordonner toutes mesures nécessaires pour mettre fin à une atteinte grave et manifestement illégale portée à une liberté fondamentale. La notion de "liberté fondamentale" est définie par la jurisprudence du Conseil d'État [26](#page=26).
### 3.10 La protection non-juridictionnelle des libertés
Outre les recours juridictionnels, des garanties non-juridictionnelles existent tant au niveau interne qu'international.
#### 3.10.1 Les garanties non-juridictionnelles en droit interne
* **Droits de démocratie directe :**
* **Droit de résistance à l’oppression:** Droit naturel et imprescriptible de l'homme, incluant le droit à l'insurrection et à la désobéissance à un ordre manifestement illégal [27](#page=27).
* **Droit de pétition:** Possibilité de s'adresser aux pouvoirs publics et autorités constitutionnelles, aux électeurs d'une collectivité territoriale, et aux organes de l'Union Européenne [27](#page=27).
* **Institutions indépendantes :** Organismes agissant au nom de l'État sans relever du gouvernement.
* **Défenseur des droits:** Autorité constitutionnelle chargée de défendre les droits et libertés, avec des missions spéciales pour la protection des enfants, la lutte contre les discriminations, et la déontologie des forces de sécurité. Il dispose de pouvoirs d'information, de recommandation et de médiation [27](#page=27).
* **Contrôle général des lieux de privation de liberté (CGLPL):** Veille au respect des droits fondamentaux des personnes privées de liberté, avec des droits de visite, d'accès à l'information, et la possibilité de formuler des recommandations ou d'initier des poursuites [27](#page=27).
* **Commission nationale de l’informatique et des libertés (CNIL):** Assure la conformité des traitements de données personnelles aux lois et normes. Elle dispose de droits de contrôle et de sanctions pécuniaires [27](#page=27).
* **Commission d’accès aux documents administratifs (CADA):** Veille au respect de la liberté d'accès aux documents administratifs et aux archives publiques, et au principe de transparence [27](#page=27).
#### 3.10.2 Les garanties non-juridictionnelles en droit international
* **Contrôle sur rapport:** Exercé par des comités onusiens à partir de rapports étatiques évaluant la conformité aux obligations conventionnelles. Ce contrôle peut concerner un rapport initial ou périodique [28](#page=28).
* **Contrôle sur plainte :** Exercé par des comités onusiens à l'occasion de communications alléguant des violations conventionnelles. Ces communications peuvent être :
* **Communications étatiques:** Un État partie peut dénoncer le non-respect d'une convention par un autre État partie [28](#page=28).
* **Communications individuelles:** Une personne peut saisir un comité d'une plainte contre un État partie, après épuisement des voies de recours internes [28](#page=28).
---
# Protection effective des droits et limitations
Ce module explore les garanties procédurales essentielles à un procès équitable, ainsi que les restrictions qui peuvent s'appliquer aux droits, notamment dans le contexte de la lutte antiterroriste.
### 4.1 Le droit à un procès équitable
Le droit à un procès équitable constitue un ensemble de droits qui encadrent la composition du tribunal et le déroulement de la procédure judiciaire, qu'il s'agisse d'un litige civil, pénal, administratif, disciplinaire ou pénitentiaire. Le concept de tribunal, tel que défini par la Cour européenne des droits de l'homme (CEDH), englobe tout organe établi par la loi, chargé de trancher des questions relevant de sa compétence sur la base de normes de droit et d'une procédure organisée [30](#page=30).
#### 4.1.1 Champ matériel du droit à un procès équitable (article 6 de la Convention EDH)
Le champ d'application de ce droit se divise en deux volets :
* **Volet civil:** Il concerne les procédures relatives à une "contestation en matière civile ou commerciale", c'est-à-dire un différend portant sur les droits reconnus par le droit interne et ayant des incidences patrimoniales [30](#page=30).
* **Volet pénal:** Il s'applique aux procédures concernant une "accusation en matière pénale". Ceci inclut la notification par une autorité compétente du reproche d'avoir commis une infraction pénale, qu'elle soit qualifiée comme telle en droit interne ou qu'elle contrevienne à une norme répressive ou dissuasive entraînant une sanction suffisamment grave [30](#page=30).
#### 4.1.2 Les garanties du procès équitable
Les garanties d'un procès équitable se déclinent en droits relatifs à la composition du tribunal et au déroulement de la procédure.
##### 4.1.2.1 Droits relatifs à la composition du tribunal
Ces droits, protégés par l'article 6 § 1 de la Convention EDH, incluent :
* **Garantie d'indépendance des juges:** L'indépendance doit être à la fois subjective (absence de pressions ou d'influences extérieures) et objective (apparence d'indépendance vis-à-vis des autres organes et des parties) [30](#page=30).
* **Garantie d'impartialité des juges:** L'impartialité doit être subjective (juger sans préjugé ni préjugement) et objective (garantir l'apparence d'impartialité) [30](#page=30).
##### 4.1.2.2 Droits relatifs au déroulement de la procédure
Ces droits comprennent :
* **Droit d'accès à un tribunal:** Il s'agit du droit de soumettre un différend à un tribunal disposant d'une compétence de "pleine juridiction". Ce droit n'est pas absolu et peut faire l'objet de restrictions proportionnées à un but légitime [30](#page=30).
* **Droit à l'aide juridictionnelle:** Ce droit garantit l'accès à l'aide juridictionnelle pour les parties dont les ressources ne permettent pas un accès effectif au tribunal [30](#page=30).
* **Droit à être jugé dans un délai raisonnable:** Les litiges doivent être résolus dans un délai proportionné à leur complexité et à leur enjeu, en tenant compte du comportement des parties et des autorités [30](#page=30).
* **Principe du contradictoire:** Il exige que chaque partie ait une possibilité effective de présenter les éléments nécessaires à ses prétentions, en discutant de toutes les pièces du dossier [31](#page=31).
* **Principe de l'égalité des armes:** Ce principe assure un juste équilibre entre les parties, garantissant qu'aucune partie ne se trouve en situation de désavantage significatif [31](#page=31).
* **Droits de la défense:** Spécifiques au procès pénal, ils incluent le droit à disposer du temps et des facilités nécessaires à la préparation de sa défense, le droit à l'assistance d'un avocat et le droit à un interprète gratuit [31](#page=31).
* **Principe de la présomption d'innocence:** Il implique le droit pour tout accusé de ne pas subir les effets d'une déclaration de culpabilité avant qu'elle ne soit prononcée par une juridiction, et la charge de la preuve incombe à l'accusation [31](#page=31).
* **Principe de publicité des débats:** La publicité des audiences et des jugements assure la transparence de l'administration de la justice, avec des exceptions possibles pour protéger d'autres intérêts légitimes [31](#page=31).
* **Principe de loyauté de la preuve:** Il garantit la légalité dans l'administration de la preuve [31](#page=31).
##### 4.1.2.3 Droits relatifs à la décision de justice rendue
* **Droit à l'obtention d'une solution juridictionnelle:** Le droit d'obtenir une décision définitive à l'issue d'une procédure judiciaire [31](#page=31).
* **Principe non bis in idem:** L'interdiction d'être poursuivi ou puni une deuxième fois pour les mêmes faits par les juridictions du même État [31](#page=31).
* **Droit à la motivation des décisions de justice:** Les juges doivent permettre aux requérants de comprendre les raisons de la décision rendue [31](#page=31).
* **Prohibition du déni de justice:** Les décisions rendues ne doivent pas être arbitraires ou manifestement erronées [31](#page=31).
* **Droit à l'exécution du jugement:** Les autorités doivent veiller à ce que les décisions définitives produisent leurs effets [31](#page=31).
### 4.2 Le droit à l'exécution des décisions de justice
Le droit à l'exécution des décisions de justice garantit à la partie gagnante l'effectivité et la rapidité de l'application de la décision rendue. Ce droit n'est pas absolu et peut faire l'objet de restrictions proportionnées à un but légitime [32](#page=32).
#### 4.2.1 Moyens d'exécution des décisions de justice par le juge
* **Juge civil:** Dispose de pouvoirs d'injonction, d'astreinte, de prescription de mesures de protection, de coercition renforcée pour les affaires familiales, et peut recourir au concours de la force publique [32](#page=32).
* **Juge administratif:** Dispose de pouvoirs d'astreinte et d'injonction, pouvant être préventifs ou prononcés a posteriori pour assurer l'exécution d'une décision [32](#page=32).
* **Arrêts de la Cour européenne des droits de l'homme:** Leur exécution est contrôlée par le Comité des ministres, qui invite l'État condamné à informer des mesures prises et peut saisir la Cour en cas de non-exécution [32](#page=32).
### 4.3 Le droit à la sûreté
Le droit à la sûreté, ou liberté individuelle, interdit la contrainte physique arbitraire ou illégale [33](#page=33).
#### 4.3.1 La rétention
La rétention peut intervenir dans le cadre de contrôles d'identité :
* **Contrôles d'identité administratifs:** Préventifs, visant à prévenir une atteinte à l'ordre public [33](#page=33).
* **Contrôles d'identité judiciaires:** Réalisés en cas de soupçon plausible d'infraction, de recherche de renseignements ou de personnes recherchées [33](#page=33).
* **Contrôles "Schengen":** Effectués aux frontières pour vérifier le respect des titres et documents prévus par la loi [33](#page=33).
* **Contrôles d'identité des étrangers:** Visent à vérifier les titres de séjour [33](#page=33).
La vérification d'identité prolongée peut entraîner une rétention, limitée au temps strictement nécessaire pour établir l'identité, avec notification au procureur de la République [33](#page=33).
#### 4.3.2 Garde à vue
La garde à vue est une mesure de contrainte où une personne soupçonnée d'une infraction est maintenue à la disposition des enquêteurs pour une durée limitée. Le gardé à vue bénéficie de droits fondamentaux, tels que le droit au silence, l'assistance d'un avocat et d'un interprète, l'aide juridictionnelle, un avis médical, et le droit de faire prévenir un proche [33](#page=33).
#### 4.3.3 La détention
* **Détention dans un établissement pénitentiaire :**
* **Détention provisoire:** Peut être prononcée en cours d'instruction ou après sa clôture, sous conditions strictes et contestable [34](#page=34).
* **Mesures de sûreté:** Visent à prévenir de nouvelles infractions et protéger la société, incluant l'inscription à des fichiers, injonctions de soins, suivis judiciaires, et placements sous surveillance [34](#page=34).
* **Détention dans un établissement psychiatrique:** L'hospitalisation sans consentement est possible sous certaines conditions (demande d'un tiers, péril imminent, demande du représentant de l'État). La dignité et la liberté individuelle de la personne hospitalisée sont garanties, avec un contrôle du magistrat du siège du tribunal judiciaire [34](#page=34).
### 4.4 Limitations normales
Les limitations normales restreignent l'exercice des droits et libertés qui ne sont pas absolus, dans des circonstances non exceptionnelles [36](#page=36).
#### 4.4.1 L'autorité de limitation des libertés
* **En droit interne:** Le principe de réserve de la loi impose que l'ingérence de l'État soit fondée sur une loi votée par le Parlement, traitant de domaines réservés, notamment les libertés publiques [36](#page=36).
* **En droit international:** L'exigence de légalité requiert que les restrictions soient fondées sur une loi accessible, précise et obligatoire [36](#page=36).
#### 4.4.2 Les régimes de limitation des libertés
* **Régime répressif:** La liberté est le principe, la restriction l'exception. Les restrictions sont généralement postérieures à l'exercice du droit, et le régime est indissociable de la proportionnalité et du contrôle judiciaire a posteriori [36](#page=36).
* **Régime préventif:** La sécurité est le principe, la liberté l'exception. Les restrictions sont antérieures à l'exercice du droit, pouvant nécessiter une autorisation préalable. Ce régime repose sur un contrôle a priori par les autorités administratives, soumis à un contrôle judiciaire étroit [36](#page=36).
### 4.5 L'ordre public
L'ordre public, notion transversale et évolutive, justifie la conciliation des droits et libertés, ainsi que leur limitation [37](#page=37).
#### 4.5.1 Un motif de protection des droits et des libertés fondamentaux
L'État est responsable de garantir les droits de chacun en assurant leur conciliation. Les conflits entre droits sont résolus par des principes d'ordre public, tant en droit interne qu'international [37](#page=37).
#### 4.5.2 Un motif de limitation d'un droit ou d'une liberté fondamental
* **Protection de l'intérêt général:** La sauvegarde de l'ordre social peut justifier la limitation des droits. Cela s'applique en droit administratif (pouvoirs de police générale) et constitutionnel (protection de la salubrité, sécurité, tranquillité publique). En droit pénal, la sanction des infractions porte atteinte à la liberté individuelle [37](#page=37).
* **Protection des valeurs essentielles:** L'ordre public immatériel limite l'exercice des droits portant atteinte à la dignité humaine ou à la moralité publique. Ceci s'applique dans les contrats entre personnes privées (ordre public de direction) et entre États (normes de jus cogens) [37](#page=37).
### 4.6 Le contrôle de proportionnalité
Le contrôle de proportionnalité vérifie si une atteinte portée à un droit non absolu est conforme à la loi [38](#page=38).
#### 4.6.1 Objet du contrôle
Il vise à s'assurer que les mesures étatiques n'apportent pas une atteinte disproportionnée aux droits non absolus [38](#page=38).
#### 4.6.2 Étapes du contrôle
Le contrôle comprend l'identification d'un but légitime et l'évaluation de la proportionnalité selon trois étapes: aptitude, nécessité, et proportionnalité stricto sensu (absence de mesure alternative moins attentatoire) [38](#page=38).
#### 4.6.3 Contrôles de proportionnalité
* **Ordre juridique national:** Le contrôle de constitutionnalité (par le Conseil constitutionnel) et le contrôle de conventionnalité (par les juges judiciaires et administratifs) vérifient la proportionnalité des atteintes portées aux droits [38](#page=38).
* **Ordre juridique européen:** La Cour européenne des droits de l'homme contrôle la proportionnalité des atteintes à la CEDH, en vérifiant la nécessité dans une société démocratique et la situation concrète du requérant [38](#page=38).
### 4.7 Limitations exceptionnelles
Les limitations exceptionnelles restreignent l'exercice des droits dans des circonstances exceptionnelles, telles que les états de siège ou d'urgence [39](#page=39).
#### 4.7.1 Limitations exceptionnelles posées par le droit interne
* **Régimes constitutionnels :**
* **Recours aux pouvoirs exceptionnels de l'article 16:** Applicable en cas de circonstances exceptionnelles graves empêchant les pouvoirs publics d'agir. La décision est un acte de gouvernement, mais les actes pris en application sont soumis au contrôle du juge s'ils relèvent du domaine réglementaire [39](#page=39).
* **État de siège:** Déclaré en cas de péril imminent résultant d'une guerre étrangère ou d'une insurrection armée, entraînant le transfert de compétences de police à l'autorité militaire [39](#page=39).
* **Autres régimes :**
* **État d'urgence:** Déclaré en cas de péril imminent ou de calamité publique. Il permet des mesures telles que les assignations à résidence, perquisitions administratives, dissolutions de groupements, fermetures de lieux, et réquisitions. Il y a un phénomène de banalisation de ces mesures dans le droit commun [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Circonstances exceptionnelles:** Étend les pouvoirs de l'administration en cas de gravité particulière, d'imprévisibilité, rendant impossible l'action selon la légalité ordinaire. Les mesures doivent poursuivre un but d'intérêt général, être exigées par les circonstances, strictement limitées dans le temps et proportionnées [40](#page=40).
#### 4.7.2 Limitations exceptionnelles résultant du droit international
* **Article 15 de la CEDH:** Permet aux États de déroger à certains droits pour sauvegarder la vie ou l'existence de la Nation, sous notification au Secrétaire général du Conseil de l'Europe. La dérogation doit être motivée par des circonstances exceptionnelles, strictement nécessaire, et exclut certains droits fondamentaux [40](#page=40).
* **Article 4 du PIDCP:** Autorise des dérogations dans le but de sauvegarder l'existence de la Nation, sous notification au Secrétaire général des Nations Unies, et exclut certains droits non dérogeables [40](#page=40).
### 4.8 La lutte contre le terrorisme
Le terrorisme se définit comme l'usage de la violence à des fins politiques [41](#page=41).
#### 4.8.1 L'arsenal répressif à l'encontre du terrorisme
* **Infractions de droit commun:** Des infractions de droit commun sont réprimées au titre du terrorisme lorsqu'elles sont commises en relation avec une entreprise visant à troubler gravement l'ordre public par intimidation ou terreur [41](#page=41).
* **Infractions spécifiques au terrorisme:** Celles-ci incluent le terrorisme écologique, l'association de malfaiteurs, le financement du terrorisme, la non-justification des ressources, le recrutement à des fins terroristes, la provocation et l'apologie du terrorisme, l'entrave au blocage de sites faisant l'apologie du terrorisme, la consultation habituelle de tels sites, et l'entreprise terroriste individuelle [41](#page=41).
#### 4.8.2 Les modalités de lutte contre le terrorisme
* **Modalités administratives :**
* **État d'urgence:** Étend les pouvoirs de police pour prévenir et lutter contre le terrorisme, permettant des limitations de circulation, assignations à résidence, dissolutions de groupements, fermetures de lieux, et perquisitions [41](#page=41).
* **Droit commun:** La loi renforce la sécurité intérieure et la lutte contre le terrorisme par des mesures de prévention, des techniques de renseignement, et des contrôles d'identité étendus dans les zones frontalières [42](#page=42).
* **Modalités judiciaires :**
* **Règles de compétence dérogatoires:** Compétence spéciale du procureur de la République, du juge d'instruction, du tribunal correctionnel et de la cour d'assises de Paris, ainsi que la création du parquet national antiterroriste [42](#page=42).
* **Règles particulières de poursuites et d'instruction:** Procédures dérogatoires concernant les contrôles d'identité, les perquisitions nocturnes, les procédés d'investigation (interceptions téléphoniques, sonorisations, captations de données), la prolongation de la garde à vue, et la durée de la détention provisoire [42](#page=42).
---
# Droits fondamentaux spécifiques et leur protection
Voici une synthèse détaillée sur les droits fondamentaux spécifiques et leur protection, conçue pour un guide d'étude.
## 5. Droits fondamentaux spécifiques et leur protection
Ce chapitre explore les droits fondamentaux essentiels que sont l'égalité, la dignité de la personne, l'intimité et la vie sociale, ainsi que la nationalité et la citoyenneté, en détaillant les mécanismes de leur protection juridique.
### 5.1 L'égalité devant la loi et par la loi
Le principe d'égalité, énoncé dans la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) de 1789, stipule que les êtres humains naissent et demeurent libres et égaux en droits. Ce principe se décline en deux dimensions principales: l'égalité devant la loi (formelle) et l'égalité par la loi (réelle) [43](#page=43).
#### 5.1.1 L'égalité devant la loi (égalité formelle)
L'égalité devant la loi exige que les pouvoirs publics ne puissent exclure une catégorie de personnes du bénéfice d'une règle. Elle se manifeste par plusieurs principes [43](#page=43):
* **Principes généraux du droit:** Le Conseil d'État exige qu'un traitement similaire soit réservé à des situations similaires. Toutefois, les pouvoirs publics peuvent légitimement opérer une différence de traitement si elle est rendue nécessaire par une loi, justifiée par des différences de situations appréciables entre les administrés, ou motivée par une raison d'intérêt général, à condition que cette différence soit proportionnée au motif [43](#page=43).
* **Principe de valeur constitutionnelle:** Le Conseil constitutionnel a consacré l'égalité comme principe à valeur constitutionnelle. Il impose au législateur de réserver un traitement similaire à des situations semblables, tout en lui accordant la faculté de prévoir une différence de traitement si celle-ci est proportionnée à un but légitime et prohibé [43](#page=43).
* **Droit de l'Union européenne:** Le droit européen impose un traitement similaire pour les situations identiques et un traitement différent pour les situations distinctes, impliquant ainsi deux obligations [43](#page=43).
#### 5.1.2 L'égalité par la loi (égalité réelle)
L'égalité par la loi exige une intervention positive des pouvoirs publics pour assurer une justice sociale et une égalité réelle dans les conditions d'existence [43](#page=43).
* **En droit français:** Cette égalité se fonde sur la faculté des pouvoirs publics de différencier les traitements pour tendre vers une égalité réelle. La différence de traitement doit être proportionnée au but poursuivi. Les pouvoirs publics ne sont cependant pas obligés de traiter différemment des situations distinctes [43](#page=43).
* **En droit européen:** Le droit européen impose de traiter différemment des situations distinctes lorsque les traiter de manière similaire serait disproportionné [43](#page=43).
#### 5.1.3 Les discriminations positives
Les discriminations positives sont des mesures de traitement différencié et préférentiel en faveur d'une minorité, visant à atteindre une égalité réelle [43](#page=43).
* **En droit français:** Elles sont en principe peu admises, car contraires à la conception universaliste de l'égalité. L'exception notable est le principe de parité, favorisant l'accès des femmes aux mandats et fonctions [43](#page=43).
* **En droit européen:** L'Union européenne a promu des directives en matière d'emploi et de travail pour favoriser l'égalité. Cependant, les quotas sont généralement interdits, sauf pour les travailleurs handicapés [43](#page=43).
### 5.2 L'interdiction des discriminations
La prohibition des discriminations interdit de traiter différemment deux personnes en raison d'une caractéristique liée à un critère prohibé, tel que l'âge, le sexe, l'orientation sexuelle ou l'origine [44](#page=44).
#### 5.2.1 Discrimination directe et indirecte
* **Discrimination directe:** Le traitement réservé à une personne est moins favorable en raison d'un critère prohibé [44](#page=44).
* **Discrimination indirecte:** Les effets d'un même traitement désavantagent une personne en raison de caractéristiques personnelles liées à un critère prohibé [44](#page=44).
#### 5.2.2 Le principe de non-discrimination
Le principe de non-discrimination est consacré dans divers ordres juridiques :
* **Droit de la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH):** Les discriminations directes ou indirectes sont interdites seulement si elles sont disproportionnées par rapport à un but légitime. L'article 14 de la CEDH interdit la discrimination dans la jouissance des droits conventionnels, tandis que le Protocole n°12 élargit cette interdiction à tout droit garanti par le droit interne et conventionnel [44](#page=44).
* **Droit de l'Union européenne:** Les discriminations directes sont prohibées, tandis que les discriminations indirectes le sont si elles sont disproportionnées. Les articles 18 et 19 du TFUE interdisent les discriminations fondées sur la nationalité, le sexe, la race, l'origine ethnique, la religion, un handicap, l'âge ou l'orientation sexuelle. L'article 21 de la Charte des droits fondamentaux de l'UE prohibe également les discriminations [44](#page=44).
* **Droit français:** La loi de 2008 a instauré le délit de rupture de neutralité et assimilé le harcèlement et l'injonction de discriminer à des discriminations [44](#page=44).
#### 5.2.3 Déclinaisons de la non-discrimination
* **Discriminations à raison de la race:** Les statistiques ethniques sont prohibées [44](#page=44).
* **Discriminations à raison de l'orientation sexuelle:** La CJUE a jugé illégale l'exclusion permanente des hommes homosexuels du don du sang. La CEDH a condamné des commentaires haineux en ligne visant un couple homosexuel [44](#page=44).
* **Discriminations à raison des convictions religieuses:** Une obligation générale de neutralité vestimentaire dans un règlement intérieur peut constituer une discrimination indirecte si elle désavantage particulièrement les adhérents d'une religion et n'est pas justifiée [44](#page=44).
### 5.3 La dignité de la personne et ses atteintes
La dignité est une qualité inaliénable et inhérente à toute personne humaine. Toute atteinte à la dignité constitue une violation de ce droit absolu [45](#page=45).
#### 5.3.1 Prohibition générale des atteintes à la dignité
La prohibition s'applique aux traitements indignes par nature et par gravité.
* **Traitements indignes par nature:** Sont prohibés l'esclavage, le travail forcé, la servitude et la traite des êtres humains [45](#page=45).
* **Esclavage:** État où s'exercent des attributs de propriété sur un individu [45](#page=45).
* **Travail forcé:** Travail exigé sous menace, pour lequel la personne ne s'est pas offerte volontairement [45](#page=45).
* **Servitude:** État de dépendance complète d'une personne envers une autre, n'impliquant la négation de la liberté [45](#page=45).
* **Traite:** Recrutement, transport ou accueil de personnes par la force, la contrainte, la tromperie, l'abus d'autorité ou de vulnérabilité, aux fins d'exploitation [45](#page=45).
* **Traitements indignes par leur gravité:** Incluent la torture, les traitements inhumains ou dégradants, qui doivent dépasser un certain seuil de gravité [45](#page=45).
* **Traitement dégradant:** Crée chez les victimes un sentiment de peur, d'angoisse et d'infériorité, visant à les humilier et les avilir [45](#page=45).
* **Traitement inhumain:** Cause de vives souffrances physiques ou morales infligées sans respect pour les victimes [45](#page=45).
* **Torture:** Traitements inhumains délibérés provoquant de très graves et cruelles souffrances [45](#page=45).
* **Détermination du seuil de gravité :**
* **Élément objectif:** La nature des souffrances [45](#page=45).
* **Élément subjectif:** La vulnérabilité de la victime (âge, sexe, état de santé, situation de détention, statut d'étranger illégal) [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 5.3.2 Prohibition absolue de l'atteinte à la dignité
L'État ne peut ni justifier une atteinte à la dignité, ni déroger à son obligation de protection [46](#page=46).
* **Protection contre l'État:** En cas de traitement indigne infligé par l'État, sa responsabilité internationale peut être engagée [46](#page=46).
* **Protection par l'État:** En cas de traitement indigne perpétré par un individu, l'État a une obligation de prévention (cadre législatif et réglementaire) et de réaction (enquête, protection des victimes) [46](#page=46).
#### 5.3.3 Protection étendue de la dignité
* **Conséquences indignes de l'éloignement:** Le principe de non-refoulement s'applique, interdisant d'éloigner une personne vers un pays où elle risque de subir des traitements indignes. Ceci inclut la protection des étrangers malades qui ne pourraient pas accéder aux soins nécessaires dans le pays de destination [46](#page=46).
* **Conditions indignes de détention:** Les mineurs en rétention administrative sont particulièrement vulnérables. La surpopulation carcérale, caractérisée par un espace personnel réduit, des conditions insalubres et une nourriture insuffisante, peut constituer un traitement indigne. Le droit français a mis en place de nouveaux recours pour contester ces conditions [47](#page=47).
### 5.4 La dignité de la personne et la bioéthique
La bioéthique étudie les problèmes éthiques liés aux avancées biologiques, techniques et médicales, en plaçant la dignité de la personne au centre des préoccupations [48](#page=48).
#### 5.4.1 Principe matriciel et significations de la dignité
* **Principe "matriciel":** La dignité est un principe à valeur constitutionnelle, fondement de nombreux droits fondamentaux [48](#page=48).
* **Significations plurielles :**
* **Droit au respect de la dignité (subjective):** Droit de toute personne à être protégée contre toute forme d'asservissement et de dégradation de son corps [48](#page=48).
* **Restriction de droits au titre de la protection de la dignité (objective):** La dignité peut justifier des restrictions à l'exercice de droits fondamentaux, à condition qu'elles soient proportionnées [48](#page=48).
#### 5.4.2 La protection de la vie
* **Naissance de la personne:** Le droit au respect de la vie privée garantit la liberté de devenir ou non parent [48](#page=48).
* **Nature juridique de l'embryon:** L'embryon n'a pas la personnalité juridique et n'est pas une chose ordinaire. Les autorités n'ont pas d'obligation de le protéger au titre du droit à la vie [48](#page=48).
* **Conception de l'embryon:** Les techniques d'assistance médicale à la procréation (AMP) sont strictement encadrées. Le don de gamètes est gratuit et anonyme. La gestation pour autrui (GPA) et le clonage sont interdits [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Instrumentalisation de l'embryon:** Le "bébé-médicament" est autorisé sous conditions strictes. L'expérimentation sur embryon est encadrée [49](#page=49).
* **La vie de la personne :**
* **Protection du corps humain:** Le principe de l'inviolabilité et de l'intégrité du corps humain subordonne toute intervention thérapeutique au consentement de l'intéressé ou à la nécessité médicale. Les atteintes légales incluent le don et l'utilisation d'éléments du corps, le prélèvement d'organes, la recherche biomédicale, et les examens génétiques. Les atteintes illégales incluent les traitements inhumains, dégradants et la torture [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Non-patrimonialité du corps humain:** Le corps humain est indisponible à titre onéreux [50](#page=50).
* **Protection de l'espèce humaine:** Interdiction des pratiques eugéniques, du clonage reproductif et des manipulations génétiques visant à modifier la descendance [50](#page=50).
#### 5.4.3 La protection de la fin de vie
* **La mort:** L'instant de la mort, au niveau du cerveau et du tronc cérébral, met fin à la personnalité juridique [50](#page=50).
* **Le choix de la mort :**
* **Suicide:** La provocation au suicide est réprimée [50](#page=50).
* **Euthanasie:** Le droit à la vie ne garantit pas un "droit à mourir". L'euthanasie active est réprimée. L'euthanasie passive, par le refus de l'obstination déraisonnable ou le droit de refuser un traitement, vise à assurer une fin de vie digne. La sédation profonde et continue jusqu'au décès est reconnue dans certains cas [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Le mort:** Le cadavre fait l'objet d'une protection spécifique, notamment pour le prélèvement d'organes, les recherches biomédicales et l'identification génétique post-mortem [51](#page=51).
### 5.5 La dignité de la personne et les droits sociaux
Les droits sociaux, souvent qualifiés de droits-créances, sont des droits dont la mise en œuvre dépend de l'action de l'État et dont la justiciabilité est variable. Ils sont ancrés dans les principes particulièrement nécessaires à notre temps (PPNT) du Préambule de la Constitution de 1946 [51](#page=51).
#### 5.5.1 Le droit à la protection sociale
Ce droit consacre la solidarité nationale face aux risques de l'existence. Il est reconnu comme un droit fondamental mais ne produit pas d'effet direct et peut faire l'objet de restrictions proportionnées [51](#page=51).
* **Concrétisations en droit interne :**
* **Lutte contre les exclusions:** Obligation de garantir l'accès aux droits fondamentaux en matière d'emploi, logement, santé, justice et éducation [51](#page=51).
* **Sécurité sociale:** Couvre les risques maladie, maternité, famille et perte de revenus professionnels [51](#page=51).
* **Revenu de solidarité active (RSA):** Garantit un revenu minimum en contrepartie d'une démarche de recherche d'emploi ou de projet professionnel [51](#page=51).
#### 5.5.2 Le droit à l'emploi
Il s'agit d'une liberté de travailler, et non d'un droit à l'obtention d'un emploi. Sa mise en œuvre suppose l'action du législateur. C'est un droit fondamental, mais il n'est pas une liberté fondamentale au sens du référé-liberté et ne produit pas d'effet direct [51](#page=51).
* **Concrétisations en droit interne:** Les politiques publiques de lutte contre le chômage visent à protéger le droit du travail en limitant la capacité de licenciement des employeurs [52](#page=52).
#### 5.5.3 Le droit au logement
Ce droit est une déclinaison du droit à un niveau de vie suffisant et à des conditions de vie dignes [52](#page=52).
* **Droit fondamental :**
* **Droit au logement:** Reconnu par des normes conventionnelles, il ne produit pas d'effet direct [52](#page=52).
* **Droit à l'hébergement d'urgence:** Reconnu comme une liberté fondamentale au sens du référé-liberté [52](#page=52).
* **Objectif de valeur constitutionnelle:** Vise à garantir un logement décent [52](#page=52).
* **Concrétisations en droit interne:** L'interdiction de la discrimination dans l'accès au logement, l'obligation d'un plan d'hébergement d'urgence, et le "droit au logement opposable" (DALO) et le "droit à l'hébergement opposable" (DAHO). Le respect de ces droits peut être imposé au juge administratif [52](#page=52).
### 5.6 La protection internationale de la personne
La protection internationale concerne les réfugiés et ceux bénéficiant de la protection subsidiaire, dans le cadre du régime d'asile européen commun [53](#page=53).
#### 5.6.1 La procédure d'éligibilité
* **Accès à la procédure:** La demande d'asile peut être faite à la frontière ou sur le territoire. Des procédures accélérées ou normales existent selon les cas [53](#page=53).
* **Examen des demandes:** L'Office français de protection des réfugiés et apatrides (OFPRA) examine la demande et peut accorder ou rejeter l'asile. La Cour nationale du droit d'asile (CNDA) est compétente pour les recours contre les décisions de rejet de l'OFPRA [53](#page=53).
#### 5.6.2 Les conditions d'éligibilité
* **Qualité de réfugié:** L'octroi du statut de réfugié est déclaratif. Il faut remplir plusieurs conditions: un élément d'extranéité, une crainte personnelle et fondée de persécutions, un motif de persécutions lié à la race, religion, nationalité, opinions politiques ou appartenance à un groupe social, un agent de persécution, et une absence de protection dans le pays d'origine [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Protection subsidiaire:** Si le demandeur n'est pas réfugié, il peut bénéficier de la protection subsidiaire s'il risque la peine de mort, des actes de torture, ou des menaces graves en cas de conflit armé [54](#page=54).
#### 5.6.3 Éviction de la protection internationale
Le principe de non-refoulement protège les réfugiés et bénéficiaires de la protection subsidiaire. Des clauses d'exclusion (crimes graves, agissements contraires aux buts de l'ONU) et de cessation (retour volontaire dans le pays d'origine, acquisition d'une nouvelle nationalité) peuvent entraîner la perte de ces protections [54](#page=54).
### 5.7 Le droit au respect de la vie privée et familiale
Ce droit protège l'intégrité physique et mentale, ainsi que l'intimité, l'identité et la sphère personnelle de l'individu. Il est garanti par la CEDH, la Constitution et la loi [55](#page=55).
#### 5.7.1 Le droit au respect de la vie privée
La vie privée comprend la vie personnelle intime (liberté sexuelle, image, domicile, secret de la correspondance, données personnelles, identité biologique) et la vie privée sociale (droit à l'insertion sociale et professionnelle, conversations avocat-client, identité sociale) [55](#page=55).
* **Voies d'action :**
* **Voie civile:** Référé pour faire cesser une atteinte grave, et action en réparation du préjudice subi [56](#page=56).
* **Voie pénale:** Sanction des atteintes à la vie privée (captation, enregistrement), à la représentation de la personne, et violations du secret professionnel et des correspondances [56](#page=56).
#### 5.7.2 Le droit au respect de la vie familiale
Il inclut le droit de se marier et de mener une vie familiale normale [56](#page=56).
* **Droit de se marier:** Les États doivent permettre d'instaurer des partenariats civils pour les couples homosexuels si le mariage leur est fermé [56](#page=56).
* **Droit de mener une vie familiale normale:** Se limite au noyau familial et protège le droit d'entretenir des liens et de vivre avec sa famille. Il ne garantit pas le simple désir de fonder une famille ni le droit de procréer [56](#page=56).
### 5.8 La protection des données personnelles
Toute information se rapportant à une personne physique identifiée ou identifiable est une donnée personnelle. Le traitement de ces données est encadré pour garantir la transparence et la protection [57](#page=57).
#### 5.8.1 Consécration du droit à la protection des données personnelles
Ce droit est une composante du droit au respect de la vie privée, avec un caractère fondamental indirect en droit constitutionnel et direct en droit européen [57](#page=57).
* **Droit constitutionnel:** La loi "Informatique et Libertés" de 1978, modifiée pour transposer le RGPD, constitue une garantie légale d'exigence constitutionnelle [57](#page=57).
* **Droit européen:** La "Convention 108" et l'article 8 de la CEDH garantissent la protection des données. Le droit de l'Union européenne, notamment le RGPD, pose des principes et obligations pour le traitement des données [57](#page=57).
#### 5.8.2 Le régime de protection des données personnelles
* **Protection décentralisée:** Contrôlée par une autorité administrative indépendante, la CNIL, et assurée par des délégués à la protection des données (DPO) [58](#page=58).
* **Protection différenciée:** Deux régimes existent selon que les données sont sensibles (origine raciale, opinions politiques, santé, etc.) ou ordinaires. Le traitement des données sensibles est en principe interdit, sauf consentement explicite [58](#page=58).
* **Protection procédurale:** Inclut le droit à l'information, le droit d'accès, le droit à la rectification et le droit à l'oubli numérique [58](#page=58).
### 5.9 La vie privée et familiale des détenus
Les détenus bénéficient du droit au respect de leur vie privée et familiale, bien que des restrictions soient admises pour garantir l'ordre pénitentiaire [59](#page=59).
#### 5.9.1 Garantie du droit au respect de la vie privée et familiale des détenus
Ce droit est reconnu aux détenus au niveau universel, régional et national. Il inclut le droit d'entretenir des liens avec sa famille, y compris par insémination artificielle [59](#page=59).
#### 5.9.2 Restrictions au droit au respect de la vie privée et familiale des détenus
Des restrictions proportionnées sont possibles concernant :
* **Communications avec l'extérieur:** Correspondances (sous pli ouvert sauf exceptions) et appels téléphoniques peuvent être limités [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Visites:** Les visites peuvent être soumises à des fouilles et écoutes avec information préalable [60](#page=60).
* **Vidéo-surveillance:** Peu permise en principe, elle peut être utilisée si la protection de l'ordre le justifie, en cas de risque d'évasion ou de suicide [60](#page=60).
### 5.10 Le travail en prison
Les détenus ont un droit d'accès à une activité proposée par l'établissement pénitentiaire, visant à leur réinsertion. Ce droit n'est pas absolu et peut faire l'objet de restrictions proportionnées [61](#page=61).
#### 5.10.1 Un régime dérogatoire
Le travail en prison peut être interne (service général, travaux industriels) ou externe. L'accès à l'emploi est décidé par la Commission pluridisciplinaire unique [61](#page=61).
#### 5.10.2 Exclusion du droit commun du travail et évolution
Longtemps, le droit commun du travail ne s'appliquait pas aux détenus. Depuis la loi de 2021, ils concluent un contrat d'emploi pénitentiaire, dont les litiges relèvent toutefois du juge administratif [61](#page=61).
#### 5.10.3 Droits des détenus
Certains droits sociaux (retraite, maladie, chômage) sont reconnus, mais le droit de grève et la liberté syndicale restent exclus [61](#page=61).
### 5.11 Le droit à l'environnement
Le droit à un environnement sain protège l'intérêt de tout être humain à la qualité de sa vie et à sa santé [62](#page=62).
#### 5.11.1 Droit à un environnement sain
Ce droit, considéré comme de "troisième génération", protège contre les risques pour la vie, les traitements inhumains et dégradants, les atteintes disproportionnées à la vie privée et le risque pour la santé humaine. Les États ont une obligation de vigilance environnementale. La protection de l'environnement est un objectif de valeur constitutionnelle [62](#page=62).
#### 5.11.2 Protection du droit à un environnement sain
* **Mesures préventives:** Information et participation des citoyens, principe de précaution face aux risques incertains, et mesures de prévention face aux risques avérés [63](#page=63).
* **Mesures curatives :**
* **Responsabilité interne:** Réparation du préjudice écologique (civil et pénal) [63](#page=63).
* **Responsabilité internationale:** Réparation des dommages environnementaux causés par un fait internationalement illicite [63](#page=63).
### 5.12 La nationalité
La nationalité est le lien juridique de rattachement d'un individu à un État. Le droit à la nationalité, pour ne pas être apatride, est reconnu mais limité par le droit souverain des États [64](#page=64).
#### 5.12.1 L'entrée dans la communauté nationale
La nationalité s'établit par attribution (droit du sang et droit du sol) ou par acquisition (décret de naturalisation, déclaration de mariage, déclaration d'enfants adoptés ou recueillis) [64](#page=64).
#### 5.12.2 Hypothèses d'opposition à l'établissement de la nationalité
Le défaut d'assimilation (respect des valeurs essentielles de la société française) et la fraude (actes d'état civil falsifiés, mariages blancs) peuvent s'opposer à l'établissement de la nationalité [64](#page=64).
#### 5.12.3 La sortie de la communauté nationale
La perte de la nationalité peut résulter d'un comportement fait comme national d'un pays étranger, ou d'une déchéance en cas de condamnation pour des crimes portant atteinte aux intérêts fondamentaux de la Nation, sauf si cela conduit à l'apatridie [65](#page=65).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Libertés et droits fondamentaux | Notion doctrinale désignant soit les droits porteurs de valeurs fondamentales, soit les droits énoncés dans une norme de rang fondamental (constitutionnel ou conventionnel). |
| Droits de l’homme | Terme générique en droit international et européen pour les droits consacrés dans les conventions de droits de l’homme. En droit interne, il renvoie à la conception jusnaturaliste issue de la Déclaration des droits de l’Homme de 1789. |
| Libertés publiques | Droits et libertés dégagés de manière prétorienne par le Conseil d’État, de valeur législative, s’imposant aux autorités étatiques. |
| Principes fondamentaux | Au sens large, principes structurant l'ordre juridique. Au sens étroit, principes fondamentaux reconnus par les lois de la République, issus d'une loi républicaine antérieure à 1946, mise en œuvre de manière continue et portant une règle générale et essentielle. |
| Droit-autonomie | Prérogative protégeant le pouvoir d'émancipation d'un sujet de droit vis-à-vis de l'autorité publique. |
| Droit-créance | Prérogative attribuant au sujet de droit le droit à une prestation de l'autorité publique. |
| Droits de première génération | Droits issus de l'esprit révolutionnaire de 1789, protégeant l'autodétermination de l'individu contre ou en dehors de l'État. |
| Droits de deuxième génération | Droits issus d'un esprit socialisant et égalitariste, nécessitant une prestation de l'État. |
| Droits de troisième génération | Droits issus de la globalisation, visant la protection de l'Humanité et de son environnement. |
| Obligation négative | Obligation pour l'État de ne pas agir en violation des droits. |
| Obligation positive | Obligation pour l'État de prendre des mesures pour prévenir ou remédier aux situations contraires aux droits. |
| Droits absolus | Droits ne pouvant faire l'objet de dérogation ou d'exception. |
| Droits non absolus | Droits dont l'exercice peut être limité par l'État sous condition de proportionnalité. |
| État de droit | Ordonnancement juridique garantissant la neutralisation du pouvoir pour protéger les justiciables contre l'arbitraire. |
| Bloc de constitutionnalité | Ensemble des normes de rang constitutionnel dans la Ve République, incluant la Constitution, le Préambule de 1958, la DDHC de 1789, le Préambule de 1946 et la Charte de l'environnement de 2004. |
| Principes particulièrement nécessaires à notre temps (PPNT) | Droits économiques, sociaux et culturels énoncés dans le Préambule de la Constitution de 1946. |
| Principes fondamentaux reconnus par les lois de la République (PFRLR) | Principes dégagés par le Conseil constitutionnel, issus d'une loi républicaine antérieure à 1946, mise en œuvre continue et portant une règle générale et essentielle. |
| Principes de valeur constitutionnelle (PVC) | Normes identifiées par le Conseil constitutionnel, sans fondement textuel nécessaire, consacrant des libertés et droits fondamentaux. |
| Objectifs de valeur constitutionnelle (OVC) | Normes identifiées par le Conseil constitutionnel, sans fondement textuel nécessaire, limitant l'exercice des libertés et droits fondamentaux. |
| Convention européenne des droits de l’homme (CEDH) | Texte conventionnel régional consacrant les droits civils et politiques, protégé par la Cour européenne des droits de l’homme. |
| Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne | Texte conventionnel régional proclamé en 2000, entré en vigueur en 2009, consacrant les droits fondamentaux dans le cadre de l'UE. |
| Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) | Voie de contrôle de conformité de la loi aux droits et libertés garantis par la Constitution, initiée a posteriori et dans le cadre d'un litige. |
| Indépendance des juridictions | Principe garantissant que les juges et magistrats exercent leurs fonctions à l'abri de toute instruction, pression ou influence extérieure. |
| Autorité judiciaire | Ensemble des magistrats et juridictions concourant à l'exercice du pouvoir de juger dans l'ordre judiciaire, gardienne de la liberté individuelle. |
| Juge administratif | Juridiction administrative chargée de réformer ou annuler les décisions des autorités publiques et de contrôler la légalité des actes administratifs. |
| Recours pour excès de pouvoir | Recours permettant de contester la légalité d'un acte administratif. |
| Référé-liberté | Procédure d'urgence permettant au juge administratif d'ordonner toute mesure nécessaire pour mettre fin à une atteinte grave et manifestement illégale portée à une liberté fondamentale. |
| Ordre public | Notion transversale et évolutive protégeant les droits et libertés, justifiant des limitations pour la sauvegarde de l'intérêt général ou des valeurs essentielles. |
| Contrôle de proportionnalité | Méthode de contrôle permettant de vérifier si une atteinte portée à un droit non absolu est justifiée par un but légitime et si elle est adéquate, nécessaire et proportionnée stricto sensu. |
| Limitations exceptionnelles | Restrictions aux droits et libertés imposées en circonstances exceptionnelles, telles que l'état de siège, l'état d'urgence ou les pouvoirs exceptionnels. |
| Lutte contre le terrorisme | Ensemble des infractions et des modalités administratives et judiciaires visant à prévenir, détecter et réprimer les actes terroristes. |
| Principe d’égalité | Droit de toute personne de bénéficier d'un traitement similaire dans une situation semblable, avec des déclinaisons formelles et réelles. |
| Discrimination | Traitement différentiel fondé sur un critère prohibé, qu'il soit direct ou indirect. |
| Dignité de la personne | Qualité inaliénable et indisponible inhérente à toute personne humaine, qui interdit les traitements inhumains, dégradants ou la torture. |
| Bioéthique | Étude des problèmes éthiques posés par les avancées biologiques, techniques et médicales, notamment en ce qui concerne la protection de la vie et du corps humain. |
| Droits sociaux | Droits-créances dont la mise en œuvre dépend de l'action de l'État, tels que le droit à la protection sociale, le droit à l'emploi et le droit au logement. |
| Protection internationale de la personne | Régime de protection des personnes au titre de la qualité de réfugié ou de la protection subsidiaire, encadré par des procédures et des conditions d'éligibilité. |
| Droit au respect de la vie privée et familiale | Droit à la protection contre les atteintes disproportionnées à l'intimité, à l'identité et à la sphère personnelle de la vie d'un individu. |
| Protection des données personnelles | Composante du droit au respect de la vie privée garantissant la transparence du traitement des données et encadrant leurs usages. |
| Travail en prison | Droit pour les détenus d'accéder à une activité professionnelle visant leur réinsertion, encadré par un régime dérogatoire au droit commun du travail. |
| Droit à l’environnement sain | Droit de troisième génération protégeant l'intérêt de l'être humain à la qualité de sa vie et de sa santé face aux impacts environnementaux. |
| Nationalité | Lien juridique de rattachement d'un individu à un État, établi par attribution (jus sanguinis, jus soli) ou acquisition (naturalisation, déclaration). |
Cover
Deel 1 BBR .pdf
Summary
# Das objektive Recht und seine Definition
Das objektive Recht stellt die Gesamtheit der Rechtsregeln dar, die in einer Gesellschaft gelten, und steht im Gegensatz zu subjektiven Rechten, welche individuelle Ansprüche einer Person bezeichnen.
### 1.1. Recht und Rechte
#### 1.1.1. Recht und seine verschiedenen Bedeutungen
Der Begriff "Recht" ist allgegenwärtig und vielschichtig. Er kann sich auf individuelle Ansprüche beziehen, wie das Recht, etwas zu tun, oder die Menschenrechte. Des Weiteren kann er das gesamte Regelwerk einer Gesellschaft bezeichnen, z. B. das belgische Recht, oder einen spezifischen Bereich des gesellschaftlichen Lebens, wie das Umweltrecht. Die akademische Bezeichnung "Rechte" im Sinne von "Studium der Rechte" oder "Master in den Rechten" entstammt der historischen Tradition europäischer Universitäten, wo man bis zum "doctor utriusque iuris" (Doktor beider Rechte) promovieren konnte, was sowohl weltliches Privatrecht als auch kirchliches Kirchenrecht umfasste [21](#page=21).
#### 1.1.2. Relativität von Recht in Zeit und Raum
Recht ist kein statisches Gebilde, sondern passt sich zeitlich und räumlich an. Gesetze werden neu erlassen oder geändert, und die Rechtsprechung entwickelt sich ebenfalls weiter. Recht ist zudem national geprägt, wobei jeder Staat sein eigenes Rechtssystem entwickelt. Internationale Zusammenarbeit hat zur Entstehung von internationalem Recht auf globaler (z. B. Vereinte Nationen) oder regionaler Ebene (z. B. Europäische Union) sowie bilateralen oder multilateralen Beziehungen geführt, was oft zu einer Harmonisierung des nationalen Rechts führt [21](#page=21).
#### 1.1.3. Objektives und subjektives Recht
Für ein fundiertes Rechtsverständnis sind zwei Kernkonzepte zentral: objektives Recht und subjektive Rechte [21](#page=21).
* **Objektives Recht (le droit objectif)**: Bezeichnet die Gesamtheit der Rechtsregeln, die in einer Gesellschaft zu einem bestimmten Zeitpunkt und an einem bestimmten Ort gelten. Dies wird auch als positives Recht (le droit positif) bezeichnet [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Subjektives Recht (un droit subjectif)**: Bezeichnet einen individuellen Anspruch, den eine Person geltend machen kann. Ein subjektives Recht existiert nur, wenn es durch eine Regel des objektiven Rechts gestützt wird. Beispiel: Ein Käufer hat ein subjektives Recht auf Lieferung der gekauften Ware, da dies in den Artikeln 1603 und 1604 des alten Bürgerlichen Gesetzbuchs (alt BW) festgelegt ist. Aus der Verpflichtung des Verkäufers zur Lieferung (Art. 1604 Abs. 1 alt BW) folgt das subjektive Recht des Käufers auf Lieferung [21](#page=21) [22](#page=22).
### 1.2. Das objektive Recht
#### 1.2.1. Keine eindeutige Definition
Recht ist ein gesellschaftliches Phänomen. Das in einer Gesellschaft geltende Recht ist das objektive Recht, also die Gesamtheit der Rechtsregeln, die zu einem bestimmten Zeitpunkt und an einem bestimmten Ort anwendbar sind. Es gibt keine einheitliche Definition des objektiven Rechts [22](#page=22).
* **Henri De Page**: Definiert Recht als die Gesamtheit der Regeln, die unter der Garantie sozialer Zwangsmittel das Verhalten von Menschen in der Gesellschaft regeln [22](#page=22).
* **Dabin**: Definiert positives Recht als die mehr oder weniger kohärente und vollständige Gesamtheit von Verhaltensregeln, die im Voraus von der öffentlichen Autorität erlassen werden, unter Androhung einer von der Autorität selbst vorgesehenen und organisierten äußeren Zwangsmittels (öffentlicher Zwang) zur Verwirklichung einer bestimmten Ordnung in menschlichen Beziehungen, und zwar der für das Gemeinwohl günstigsten Ordnung [22](#page=22).
* **Andere Definitionen**: Beschreiben Recht als ein kohärentes Ganzes von Aktivitäten, bei denen nach bestimmten Verfahren unter Verwendung von Regeln oder anderen Modellen versucht wird, eine gerechte Ordnung in den gesellschaftlichen Beziehungen herzustellen, und wobei diese gerechte Ordnung bis zu einem gewissen Grad auch auf geordnete Weise durchgesetzt werden kann [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Storme & Storme**: Beschreiben Recht als ein Ganzes von Verhaltensregeln und damit zusammenhängenden institutionellen Vorschriften, die von der gesellschaftlichen Autorität erlassen und durchgesetzt werden, mit dem Ziel einer effektiven, rechtssicheren und gerechten Ordnung der Gesellschaft [23](#page=23).
#### 1.2.2. Konstituierende Elemente in Definitionen
In den genannten Definitionen des objektiven Rechts tauchen wiederkehrende Elemente auf:
* Recht ist auf die normative Ordnung in und von der Gesellschaft gerichtet [23](#page=23).
* Recht ist ein Ganzes von Regeln und Vorschriften [23](#page=23).
* Recht wird von der gesellschaftlichen Autorität erlassen oder durch diese begründet [23](#page=23).
* Recht ist einklagbar/durchsetzbar [23](#page=23).
#### 1.2.3. Abstrakter Charakter
Das objektive Recht ist abstrakt, da es sich auf die Rechtsregeln konzentriert. Rechtsregeln sind Vorschriften, die von einer zuständigen Behörde erlassen, angewendet und durchgesetzt werden [23](#page=23).
* **Regelorientierte/doktrinäre Betrachtung (law in books)**: Konzentriert sich auf die Rechtsregeln und deren Zusammenhang untereinander. Sie gibt keinen Einblick in die tatsächliche Einhaltung und Nutzung der Regeln in der Gesellschaft (law in action) [23](#page=23).
* **Verhaltensorientierte Betrachtung (law in action)**: Geht vom Recht als Ganzes der regelmäßigen Verhaltensweisen aus, die Menschen bei der Bewältigung bestimmter gesellschaftlicher Probleme zeigen [23](#page=23).
Diese beiden Ansätze beeinflussen auch die Rechtswissenschaft:
* **Rechtsdogmatik**: Untersucht das objektive Recht an sich wissenschaftlich [23](#page=23).
* **Meta-juristische Studien**: Betrachten Recht als gesellschaftliches Phänomen und untersuchen Faktoren, die zur Entstehung, Ausgestaltung und Einhaltung von Rechtsregeln beitragen. Diese empirische Herangehensweise nutzt Disziplinen wie Anthropologie, Ökonomie, Philosophie, Geschichte, Politikwissenschaft, Psychologie und Soziologie [23](#page=23).
#### 1.2.4. Statischer Charakter
Das objektive Recht wird auch als statisches Gebilde betrachtet, das das bestehende, geltende Recht zu einem bestimmten Zeitpunkt widerspiegelt. Dies bedeutet jedoch nicht, dass das Recht unveränderlich ist. Es unterliegt wie die Gesellschaft selbst Veränderungen in Zeit und Raum. Juristen müssen lebenslang lernen, da sich Gesetze und deren Auslegung ständig weiterentwickeln [24](#page=24).
#### 1.2.5. Materiell und formell Recht
Das objektive Recht wird weiter unterteilt in materielles Recht und formelles Recht [24](#page=24).
* **Materielles Recht**: Definiert den Inhalt von Rechtsregeln. Dazu gehören Rechte und Pflichten von Personen, Bedingungen für rechtsgültige Handlungen, Verbote bestimmter Handlungen und die Folgen dieser Handlungen oder bestimmter Ereignisse [24](#page=24).
* **Formelles Recht**: Legt die verschiedenen Verfahren fest, die zur Durchsetzung und Aufrechterhaltung des materiellen Rechts befolgt werden müssen. Dies umfasst z. B. Regeln des privatrechtlichen Prozessrechts zur Lösung von Streitigkeiten zwischen Privatpersonen, des Strafprozessrechts zur Verfolgung von Straftaten und des Verwaltungsrechtsprozessrechts zur Streitbeilegung mit öffentlichen Behörden [24](#page=24).
### 1.3. Subjektive Rechte
#### 1.3.1. Begriff
Bei der Betrachtung des subjektiven Rechts wird das Recht aus der Perspektive des Rechtssubjekts, das einen bestimmten rechtlichen Anspruch hat, analysiert [24](#page=24).
* **Van Gerven**: Definiert ein subjektives Recht als eine vom objektiven Recht an ein Individuum (Rechtssubjekt) anerkannte oder zuerkannte Herrschaft, die auf die Befriedigung menschlicher Bedürfnisse abzielt [24](#page=24).
* Es handelt sich um eine durch das objektive Recht bekräftigte Befugnis oder einen Anspruch, den ein Rechtssubjekt auf eine bestimmte Sache oder gegenüber einer bestimmten Person ausüben kann, um eigene Ziele zu verwirklichen [24](#page=24).
---
# Subjektive Rechte und ihre Ausprägungen
Dieses Thema erläutert das Konzept des subjektiven Rechts als individuelle Ansprüche, die sich aus dem objektiven Recht ergeben, und stellt dessen verschiedene Ausprägungen sowie deren Zusammenhang mit Rechtssubjekten und Rechtsregeln dar.
### 2.1 Begriff und Abgrenzung subjektiver Rechte
#### 2.1.1 Definition und Wesen subjektiver Rechte
Ein subjektives Recht wird aus der Perspektive der Person, des sogenannten Rechtssubjekts, betrachtet, die einen bestimmten rechtlichen Anspruch hat. Es wird definiert als eine vom objektiven Recht an ein Individuum – das Rechtssubjekt – anerkannte oder zugewiesene Herrschaft, die auf die Befriedigung menschlicher Bedürfnisse abzielt. Es handelt sich um eine durch das objektive Recht bekräftigte Befugnis oder einen Anspruch, den ein Rechtssubjekt gegenüber einer Sache oder einer bestimmten Person ausüben kann, um eigene Ziele zu verfolgen. Gegenüber einem solchen Anspruch steht oft eine klar definierte rechtliche Verpflichtung, die einem Dritten direkt durch eine Regel des objektiven Rechts auferlegt wird und deren Einhaltung von der Person, die ein Interesse an ihrer Erfüllung hat, vor Gericht durchgesetzt werden kann [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.1.2 Zusammenhang mit dem objektiven Recht
Das objektive Recht und ein subjektives Recht sind untrennbar miteinander verbunden. Die Rechtsnormen des objektiven Rechts bestimmen, welche subjektiven Rechte eine Person besitzt. Ohne eine Regel aus dem objektiven Recht gibt es kein subjektives Recht. Beispielsweise bestimmt eine Regel aus dem objektiven Recht die Ansprüche und Befugnisse des Eigentümers eines Objekts. In den meisten Fällen legt der Gesetzgeber die Existenz eines subjektiven Rechts und dessen Reichweite fest. Wenn ein Recht in der Verfassung oder in einem internationalen Menschenrechtsvertrag anerkannt ist, handelt es sich um ein Grundrecht oder ein fundamentales Recht [25](#page=25).
> **Tipp:** Das objektive Recht ist das "Recht an sich" (Gesamtheit der Regeln), während subjektive Rechte die "Rechte von jemandem" sind, die aus diesen Regeln abgeleitet werden.
#### 2.1.3 Interessen im Rechtsverhältnis
Neben subjektiven Rechten erkennt das Recht auch Interessen an, denen kein gerichtlich durchsetzbarer subjektiver Recht gegenübersteht. Solche Interessen können jedoch rechtliche Relevanz erlangen und beispielsweise zur Einleitung von Maßnahmen durch den Jugendrichter führen. Die widerrechtliche Beeinträchtigung von Interessen eines Rechtssubjekts kann zu einem Schadenersatzanspruch führen [25](#page=25).
### 2.2 Vielfalt subjektiver Rechte
#### 2.2.1 Die "Legal Conceptions" von Wesley Hohfeld
Um die Vielfalt der Herrschaftsverhältnisse ("Ich habe das Recht auf...") innerhalb der subjektiven Rechte besser zu erklären, unterscheidet der amerikanische Rechtsphilosoph Wesley Hohfeld eine Reihe von Begriffen. Diese bezeichnen jeweils einen anderen Typ von Beziehung zwischen Personen. Er nennt sie "Legal Conceptions" und unterscheidet:
* **Anspruch (Claim):** Hierbei steht einer Forderung eine Pflicht gegenüber. Der Käufer hat beispielsweise einen Anspruch auf Lieferung der gekauften Ware, und der Verkäufer hat die Pflicht, diese Ware zu liefern. Solche Pflichten sind rechtlich verankert, und ein Verstoß gegen eine Pflicht führt zu Verantwortlichkeit. Ansprüche können sich nicht nur gegen Personen richten, sondern auch auf Güter bezogen sein; wer das Eigentumsrecht an einem Gut hat, kann verlangen, dass jeder dieses Eigentum respektiert (die Pflicht) [26](#page=26).
* **Freiheit (Privilege):** Ein subjektives Recht als Freiheit (privilege) erlaubt dem Rechtssubjekt, etwas zu tun, ohne dazu verpflichtet zu sein. Der Eigentümer eines Fahrrads hat beispielsweise die Freiheit, damit Fahrrad zu fahren oder auch nicht. Dies schränkt die Freiheit anderer nicht ein, ebenfalls Fahrrad zu fahren oder nicht. Gegenüber der Freiheit steht keine Verpflichtung. Freiheiten werden oft zusätzlich durch eine Verpflichtung anderer geschützt, nicht in die Ausübung dieser Freiheit einzugreifen (siehe Immunität) [26](#page=26).
> **Tipp:** Freiheiten sind Handlungsoptionen, die nicht verboten sind. Ein Recht als Freiheit bedeutet, dass man etwas tun "darf", ohne verpflichtet zu sein, es zu tun oder nicht zu tun.
* **Macht (Power):** Ein Recht als Macht (power) gibt dem Rechtssubjekt die Befugnis, Ansprüche und Freiheiten im Recht zu begründen. In der deutschen Rechtstheorie wird dies als Gestaltungsrecht bezeichnet, das Recht, etwas zu gestalten. Ein solches Recht umfasst die Möglichkeit, durch eine einseitige Handlung eine konkrete Rechtsbeziehung zu begründen, zu ändern oder zu beenden. Beispielsweise hat jemand das Recht, die Macht, sein Vermögen per Testament an einen Erben zu übertragen. Beim Tod des Erblassers erhält der Erbe das Eigentumsrecht am Nachlass. Der Erblasser hat also die Macht, für den Erben einen Anspruch zu begründen und für Nicht-Erben die Verpflichtung, dessen Eigentumsrecht zu respektieren [27](#page=27).
* **Immunität (Immunity):** Immunität (immunity) schützt vor der Macht anderer, einen Anspruch oder eine Freiheit zu ändern. Wer ein Recht hat, dem verleiht dies die Immunität, dass die andere Person keine Macht hat, dessen Ansprüche oder Freiheiten zu verändern. Fundamentale Freiheiten entziehen beispielsweise dem Staat das Recht, Gesetze zu erlassen, die diese Freiheiten abschaffen. In einer vertraglichen Beziehung genießt eine Vertragspartei Immunität gegenüber der anderen Vertragspartei, die nicht die Macht hat, einseitig die Vertragsbedingungen zu ändern [27](#page=27).
#### 2.2.2 Kontext von subjektiven Rechten
Aus diesem Überblick ergibt sich, dass subjektive Rechte sowohl im privaten Kontext, zwischen Individuen, als auch in der Beziehung zwischen Bürger und Staat bestehen können [27](#page=27).
### 2.3 Die Rechtsregel und das subjektive Recht
#### 2.3.1 Hypothetische Form der Rechtsregel
Subjektive Rechte werden aus Rechtsregeln abgeleitet, die vom objektiven Recht bestätigt werden. Die Rechtsregel hat als Verhaltensnorm oft eine hypothetische Struktur. Die Norm verknüpft bestimmte, allgemein beschriebene Fakten oder Handlungen mit bestimmten, allgemein beschriebenen Rechtsfolgen für diejenigen, an die sich die Norm richtet [27](#page=27).
Als Beispiel kann die in Artikel 6.5 BGB formulierte Norm über die außervertragliche Haftung dienen: "Jeder ist für den Schaden verantwortlich, den er durch sein Verschulden einem anderen zufügt." Wenn das Vorhandensein eines bestimmten Elements nachgewiesen wird, leitet sich daraus die Haftung der Person ab, durch deren Verschulden dieser Schaden entstanden ist. Aus den Rechtsfakten "Schaden" und "Verschulden", die in einem kausalen Zusammenhang stehen, ergibt sich als Rechtsfolge eine rechtliche Haftung des Täters. Dieser ist zur vollständigen Entschädigung des geschädigten Teils verpflichtet. Der Geschädigte hat dadurch ein subjektives Recht auf Entschädigung [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 2.3.2 Das Leben in der Anwendung
Erst wenn und dadurch, dass der Inhaber eines subjektiven Rechts sein Recht geltend macht und/oder auf seine Rechtspflichten in Anspruch genommen wird, erwacht das objektive Recht zum Leben. Bei der Anwendung der Norm auf konkrete Fakten wird geprüft, ob diese Fakten der Hypothese in der Norm entsprechen. Wenn dies der Fall ist, ergeben sich daraus die Rechtsfolgen, die die Norm enthält [28](#page=28).
Die Anwendung einer scheinbar einfachen und abstrakt formulierten Rechtsregel kann zu vielen Anwendungs- und Interpretationsfragen führen. Im Beispiel des Artikels 6.5 BGB muss der Richter, der von einem Opfer wegen der Entschädigung von durch eine andere Person verursachten Schäden kontaktiert wird, prüfen, welche konkreten Fakten und Verhaltensweisen tatsächlich zu einer Schadenersatzleistung führen. Liegt überhaupt ein Verschulden vor? Kommt jeder Schaden in Frage oder nur der Schaden, der für den Täter vernünftigerweise vorhersehbar war? Verursacht das Verschulden tatsächlich den Schaden, oder gibt es noch andere Ursachen? Dieses Beispiel illustriert bereits, dass zur Erkenntnis dessen, was das Recht auf Schadenersatz beinhaltet, die Lektüre des Gesetzestextes nicht ausreicht und man auch die Anwendung durch die Richter im konkreten Fall berücksichtigen muss [28](#page=28).
### 2.4 Das Rechtssubjekt
#### 2.4.1 Begriff des Rechtssubjekts
Eine Rechtsregel enthält ein oder mehrere der folgenden Elemente: ein Rechtssubjekt, ein Rechtsobjekt, ein Rechtsfactum und eine Rechtsfolge. Das Rechtssubjekt ist die Person, für die die Rechtsnorm Folgen hervorruft, oder die Person, der das objektive Recht mögliche Rechte zuweist und Verpflichtungen auferlegt. Das Rechtssubjekt ist der Träger oder Inhaber von Rechten und Verpflichtungen. Es gibt zwei Arten von Rechtssubjekten: die physische oder natürliche Person und die juristische Person [28](#page=28).
#### 2.4.2 Die natürliche Person
Jeder Mensch ist eine natürliche Person und somit ein Rechtssubjekt. Es gibt keine Ausnahmen [28](#page=28).
##### 2.4.2.1 Handlungsfähigkeit und Rechtsfähigkeit
Alle Menschen sind grundsätzlich in gleichem Maße Personen und somit in gleichem Maße Träger von Rechten und Verpflichtungen. Sofern das Gesetz nichts anderes bestimmt, besitzt jede natürliche Person (und jede juristische Person) Rechtsfähigkeit und Handlungsfähigkeit [29](#page=29).
* **Rechtsfähigkeit:** Dies ist die Fähigkeit, Träger von subjektiven Rechten zu sein [29](#page=29).
* **Handlungsfähigkeit:** Dies ist die Fähigkeit, Rechtshandlungen vorzunehmen [29](#page=29).
Es kann vorkommen, dass ein Träger eines subjektiven Rechts nicht über die notwendige Handlungsfähigkeit verfügt, um dieses Recht auszuüben, aufgrund eines verminderten geistigen Vermögens oder Reifegrades. In diesem Fall ist die rechtsfähige Person handlungsunfähig [29](#page=29).
##### 2.4.2.2 Tiere und Pflanzen als Rechtsobjekte
Obwohl Tiere und Pflanzen einen gewissen Schutz genießen, beispielsweise aufgrund der Tierschutz- oder Naturschutzgesetzgebung, sind sie keine Personen. Nach antropozentrischer Herangehensweise des Rechts können Tiere und Pflanzen nur als Rechtsobjekte, d.h. als Gegenstand eines subjektiven Rechts, betrachtet werden. In dem Maße, wie sie durch das Recht geschützt werden, genießen sie keine subjektiven Rechte, sondern es handelt sich eher um Einschränkungen der subjektiven Rechte des Menschen an Natur oder Tier [29](#page=29).
Auch auf Tiere ruhen keine Pflichten. Wenn sie Schaden verursachen, können sie nicht zur Schadenersatzleistung herangezogen werden. Nach Artikel 6.17 BGB ist der Aufseher eines Tieres verschuldensunabhängig für den durch dieses Tier verursachten Schaden haftbar. Das bedeutet, dass der Aufseher haftet, auch wenn er kein Verschulden trifft. Sobald festgestellt ist, dass das Tier den Schaden verursacht hat, ist der Aufseher haftbar [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 2.4.3 Die juristische Person
Das Recht verleiht auch Gruppierungen von Menschen, den juristischen Personen, Rechtsfähigkeit. Eine juristische Person ist eine Gruppierung von Rechtssubjekten oder ein für einen bestimmten Zweck abgetrenntes Vermögen, das gegenüber dem Recht als eine eigenständige Einheit behandelt wird. Die juristische Person kann als solche Träger von Rechten und Pflichten sein und ein eigenes Vermögen haben. Sie wird im Recht als eine Person gedacht, genannt und behandelt. Juristische Personen können sowohl privatrechtlicher als auch öffentlich-rechtlicher Natur sein [30](#page=30).
##### 2.4.3.1 Juristische Personen des öffentlichen Rechts
Juristische Personen des öffentlichen Rechts sind von der Regierung zur Erbringung öffentlicher Dienstleistungen errichtete juristische Personen. Beispiele hierfür sind der Belgische Staat, Gemeinschaften und Regionen, Provinzen, Gemeinden, interkommunale Vereinigungen, verselbstständigte Agenturen (z.B. das Integrations- und Einwanderungsamt) und berufsständische Organisationen (z.B. die Anwaltskammer) [30](#page=30).
##### 2.4.3.2 Privatrechtliche juristische Personen
Privatrechtliche juristische Personen werden auf private Initiative gegründet: die Gesellschaften, die Vereine ohne Gewinnzweck und die Stiftungen. Ihre Rechtsform wird in Belgien durch das Gesetzbuch der Gesellschaften und Vereine (WVV) geregelt [30](#page=30).
Eine Gesellschaft wird durch eine Rechtshandlung einer oder mehrerer Personen (Gesellschafter) gegründet, die einen Beitrag leisten. Sie verfügt über ein Vermögen und hat die Ausübung einer oder mehrerer bestimmter Tätigkeiten zum Gegenstand. Eines ihrer Ziele ist es, ihren Gesellschaftern einen direkten oder indirekten Vermögensvorteil auszuzahlen oder zu verschaffen. In Belgien gab es eine Vielzahl von Gesellschaftsformen, die Rechtspersönlichkeit besaßen oder nicht. Mit der Einführung des WVV im Jahr 2019 hat der Gesetzgeber das Gesellschaftsrecht grundlegend geändert und die Anzahl der Gesellschaftsformen mit Rechtspersönlichkeit auf folgende beschränkt [30](#page=30):
* Die Offene Handelsgesellschaft (OHG)
* Die Kommanditgesellschaft (KG)
* Die Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH)
* Die Genossenschaft (Gen)
* Die Aktiengesellschaft (AG) [30](#page=30).
Neben den Gesellschaften existieren auch der Verein ohne Gewinnzweck und die Stiftung [31](#page=31).
* **Verein ohne Gewinnzweck (vzw):** Wird von zwei oder mehr Personen (Mitgliedern) gegründet, um einen gemeinnützigen Zweck zu verfolgen, ohne Gewinnausschüttung an die Mitglieder [31](#page=31).
* **Stiftung:** Ist eine juristische Person ohne Mitglieder, deren Vermögen dazu bestimmt ist, einen gemeinnützigen Zweck zu verfolgen, ohne Gewinnausschüttung an die Gründer oder Verwalter. Eine Stiftung kann als gemeinnützig anerkannt werden, wenn der von ihr verfolgte Zweck philanthropischer, philosophischer, religiöser, kultureller, künstlerischer, pädagogischer oder wissenschaftlicher Natur ist (z.B. die König-Baudouin-Stiftung). Eine private Stiftung ist ein abgetrenntes Vermögen, das zur Verwirklichung eines bestimmten privaten gemeinnützigen Zwecks verwendet wird, wie der Erhalt eines Familienschlosses oder die Versorgung eines behinderten Kindes. Eine private Stiftung hat keine Mitglieder, aber wohl Verwalter [31](#page=31).
#### 2.4.4 Organe und faktische Vereinigungen
Juristische Personen handeln über ihre Organe. Dies sind die physischen Personen, die gemäß Gesetz oder Satzung der juristischen Person befugt sind, für die juristische Person zu handeln und diese zu vertreten [31](#page=31).
Nur die vom Gesetzgeber vorgesehenen Gruppierungen können, sofern sie die gesetzlichen Voraussetzungen erfüllen, Rechtspersönlichkeit (la personnalité juridique) besitzen. Andere Gruppierungen von Menschen sind faktische Vereinigungen (une association de fait) ohne Rechtspersönlichkeit. Die Verfassung garantiert in Artikel 27 die Vereinigungsfreiheit (la liberté d’association), die keiner präventiven Maßnahme unterworfen werden kann. Dies bedeutet, dass jeder eine Vereinigung gründen kann, ohne verpflichtet zu sein, ihr die Form einer vzw zu geben [31](#page=31).
Eine faktische Vereinigung hat jedoch keine Rechtspersönlichkeit. Das Recht erkennt diese Vereinigung grundsätzlich nicht an, es erkennt nur ihre Mitglieder an. Ausnahmsweise gewährt das Gesetz faktischen Vereinigungen einen bestimmten Aspekt der Rechtspersönlichkeit. So können Gewerkschaften, die faktische Vereinigungen sind, Kollektivarbeitsverträge (CAO) schließen [31](#page=31).
### 2.5 Das Rechtsobjekt
#### 2.5.1 Begriff des Rechtsobjekts
Das Rechtsobjekt ist der Gegenstand des subjektiven Rechts, der vom objektiven Recht dem Rechtssubjekt verliehene, weit gefasste Vorteil. Es ist der Gegenstand, über den ein Rechtssubjekt seine subjektiven Rechte ausüben kann. Auf Grundlage des Rechtsobjekts können die subjektiven Rechte in zwei Hauptkategorien eingeteilt werden: die politischen subjektiven Rechte und die bürgerlichen subjektiven Rechte [32](#page=32).
#### 2.5.2 Politische subjektive Rechte
Politische Rechte sind die Rechte und Befugnisse des Bürgers, an der Verwaltung des Staates und am Leben im Staat teilzunehmen. Sie können unterteilt werden in [32](#page=32):
* **Politische Freiheiten** (z.B. die Meinungsfreiheit) [32](#page=32).
* **Partizipationsrechte**, die einer Person die Teilnahme an der staatlichen Politik ermöglichen (z.B. das Wahlrecht) [32](#page=32).
* **Sozioökonomische Rechte**, die einer Person das Recht auf Basisversorgung (z.B. Bildung) und finanzielle Leistungen (z.B. Sozialversicherungsleistungen) gewähren [32](#page=32).
Streitigkeiten über politische subjektive Rechte werden von den ordentlichen Gerichten entschieden. Der Gesetzgeber kann jedoch auch Verwaltungsgerichte dafür einrichten (Art. 145 GG) [32](#page=32).
#### 2.5.3 Bürgerliche subjektive Rechte
Bürgerliche Rechte verleihen einer Person die Befugnis, ihre individuelle Lebenssphäre zu regeln. Sie können unterteilt werden in [32](#page=32):
* **Extramonale Rechte** (nicht monetär bewertbar, wie Persönlichkeitsrechte) [32](#page=32).
* **Monetäre Rechte** (monetär bewertbar, wie Forderungsrechte, Sachenrechte und Urheberrechte) [32](#page=32).
Die ordentlichen Gerichte entscheiden über Streitigkeiten bezüglich bürgerlicher subjektiver Rechte (Art. 144 GG) [32](#page=32).
### 2.6 Das Rechtsfactum
#### 2.6.1 Begriff des Rechtsfactums
Ein Rechtsfactum ist ein Faktum, an das eine Rechtsregel Rechtsfolgen knüpft [32](#page=32).
---
# Die Rolle des Rechts in der gesellschaftlichen Ordnung
Die gesellschaftliche Ordnung bedarf zwingend rechtlicher Regelungen, um Chaos und Konflikte zu vermeiden, wobei verschiedene Theorien die Legitimität staatlicher Autorität und die Entstehung von Rechtssystemen beleuchten.
### 3.1 Notwendigkeit der Rechtsordnung in der Gesellschaft
#### 3.1.1 Ordnungsfunktion des Rechts
Wo Menschen zusammenleben, entsteht ein Bedürfnis nach Ordnung, da sie sowohl übereinstimmende als auch widersprüchliche Interessen haben. Verlangen, Leidenschaften, Ehrgeiz und Egoismus können in einer Welt der Knappheit zu Konflikten führen. Selbst in einfachen Gemeinschaften ohne formelle Gesetzgebung existieren informelle Verhaltensregeln, die in Gebräuchen, Moral oder Religion verankert sind. Ob diese als Recht gelten, hängt von der Betrachtungsweise ab: entweder gedrags- oder regelorientiert [34](#page=34).
##### 3.1.1.1 Die gedragsgeorientierte Betrachtung
In dieser Perspektive wird das Recht als das Gesamtheit der regelmäßigen Verhaltensweisen verstanden, die Menschen zur Bewältigung gesellschaftlicher Probleme anwenden. Dies ist charakteristisch für die Rechtssoziologie, die Recht als soziales Phänomen betrachtet. Die Rechtssoziologie untersucht, wie Recht entsteht, funktioniert, sich verändert und angewendet wird, sowie seine Auswirkungen auf Verhalten, Kultur, Organisation und Struktur der Gesellschaft. In wenig komplexen Gesellschaften gelten solche Verhaltensregeln als Rechtsregeln, wenn sie dieselben Sachverhalte betreffen (z. B. Güter, Schulden, Ehen) und dieselbe ordnende Funktion erfüllen wie formelle Rechtsregeln eines organisierten Staates [34](#page=34).
> **Tip:** Die gedragsgeorientierte Betrachtung des Rechts, oft als "law in action" bezeichnet, konzentriert sich auf die tatsächliche Anwendung und Wirkung von Regeln im sozialen Leben, im Gegensatz zu den formellen Regeln selbst.
##### 3.1.1.2 Die regelorientierte Betrachtung
Die im vorliegenden Buch verwendete regelorientierte Betrachtung versteht Recht als eine Sammlung von Regeln, die von oder durch gesellschaftliche Autorität erlassen und durchgesetzt werden. Diese Regeln sind normativ und schreiben vor, wie sich Menschen verhalten sollen, unabhängig davon, ob dies tatsächlich geschieht (das sogenannte "law in books") [36](#page=36).
> **Tip:** Die regelorientierte Betrachtung betont den normativen Charakter des Rechts und seine institutionelle Verankerung durch eine staatliche oder staatlich anerkannte Autorität.
In dieser Sichtweise verlangt Recht eine gewisse Institutionalisierung. Informelle Verhaltensregeln gelten in dieser Perspektive nicht als Rechtsregeln [35](#page=35).
#### 3.1.2 Vermeidung von Chaos und Konflikten
Die normative ordnende Kraft des Rechts zielt darauf ab, Chaos und Konflikte in einer Gesellschaft zu verhindern. Fehlen rechtlicher Regeln, droht das Recht des Stärkeren, bei dem Macht und Gewalt die bestimmenden Faktoren sind, und die Freiheit sowie die Interessen der Schwächeren geraten in Gefahr. Die Erlangung und Aufrechterhaltung von Macht führt zu Auseinandersetzungen und Konflikten. Ein institutionalisiertes Rechtssystem, das vom Staat erlassen und durchgesetzt wird, soll dieses Chaos verhindern, indem es die Gesellschaft ordnet. Dies illustriert das Sprichwort "Ubi societas, ibi ius" – wo eine Gesellschaft ist, da ist Recht [37](#page=37).
> **Tip:** Das Prinzip "Ubi societas, ibi ius" (Wo eine Gesellschaft ist, da ist Recht) unterstreicht die untrennbare Verbindung zwischen sozialer Organisation und Recht.
### 3.2 Theorien zur Legitimität staatlicher Autorität und Entstehung von Rechtssystemen
Das staatliche Autorität leitet seine Legitimität teilweise aus seiner ordnenden Funktion ab. Die Art und Weise, wie der Staat ordnet, hat sich im Laufe der Geschichte stark gewandelt, von autokratischer bis hin zu parlamentarischer Herrschaft. Mit dem Aufkommen des modernen Staates haben sich Theorien des Gesellschaftsvertrags herausgebildet, die die Entstehung staatlicher Autorität und die Beziehung zwischen Staat und Individuum als metaphorischen Gesellschaftsvertrag oder Gesellschaftsvereinbarung beschreiben [38](#page=38).
#### 3.2.1 Thomas Hobbes: Homo homini lupus
Thomas Hobbes (1588-1679) sah die Angst vor Chaos am stärksten ausgeprägt. Er bezog sich auf die Idee "homo homini lupus" – der Mensch als Wolf für den Mitmenschen. In seinem Werk "Leviathan" argumentierte er, dass die menschliche Motivation im Streben nach Eigeninteresse und Selbstbewahrung liegt, selbst wenn dies auf Kosten anderer geht. Dies kann zu Konflikten und einem "Krieg aller gegen alle" führen, oder zumindest zu Unsicherheit über die Früchte eigener Handlungen und somit zu einem unglücklichen Leben .
Um diese Situation zu vermeiden und sicherzustellen, dass jeder das tun kann, was für sein Eigenleben notwendig ist, formulierte Hobbes Naturgesetze (lex naturalis). Ein Naturgesetz ist eine allgemeine Regel, die die Vernunft erkennt und Handlungen verbietet, die das Leben schädigen. Diese Naturgesetze schränken das natürliche Recht auf Selbsterhaltung ein, indem sie Grenzen für die Mittel setzen, die zur Selbsterhaltung eingesetzt werden. Das umfassendste Naturgesetz ist das Streben nach Frieden, dem alle anderen Naturgesetze dienen. Menschen müssen bereit sein, zugunsten des Friedens auf Ansprüche auf Güter zu verzichten, die sie für ihre Selbsterhaltung benötigen, und sich auf Mittel zu beschränken, die sie ohne Konflikte mit anderen nutzen können. Vereinbarungen müssen eingehalten werden .
Hobbes hielt es jedoch für absurd anzunehmen, dass Menschen selbst ein groß angelegtes oder kleinteiliges Übereinkommen über diese Einschränkungen der Selbsterhaltung treffen und einhalten könnten, da kurzfristiges Eigeninteresse und Gewinn oft überwiegen. Um dies zu verhindern und die Einhaltung der Naturgesetze sowie der darin enthaltenen Ordnung zu gewährleisten, sei die Schaffung einer politischen Ordnung mit einem einzelnen Herrscher oder Souverän notwendig. Dieser Souverän legt konkret fest, welche Handlungen mit den Naturgesetzen vereinbar sind, erlässt daraufhin konkrete Regeln oder positive Gesetze und verfügt über die Macht, diese Gesetze mit Gewalt durchzusetzen und Streitigkeiten beizulegen .
Der Souverän erlangt diese Macht durch einen Gesellschaftsvertrag: Alle Menschen übertragen ihr natürliches Recht auf den Souverän und verpflichten sich gegenseitig, die Ausübung der Autorität durch diesen Souverän zu akzeptieren, seine positiven Gesetze zu befolgen und mitzuwirken. Der Gesellschaftsvertrag besteht zwischen den Menschen, die laut Naturgesetz verpflichtet sind, die Übereinkunft einzuhalten. Der Souverän selbst ist keine Vertragspartei. Die Menschen treffen keine Vereinbarung mit dem Souverän über die Ausübung seiner Macht, sondern übertragen ihm diese. Der Souverän ist daher keinen Beschränkungen unterworfen. Hobbes bevorzugte einen starken Souverän mit absoluter Macht .
#### 3.2.2 John Locke: Gewaltenteilung
John Locke (1632-1704) betrachtete den Gesellschaftsvertrag weniger als eine absolute Übertragung der Souveränität an den Herrscher. Für Locke schlossen sich freie und gleiche Individuen in einem ursprünglichen Naturzustand, der natürliche Rechte auf Leben, Gesundheit, Freiheit und Eigentum hat, einem Gesellschaftsvertrag an. In seinen "Two Treatises of Government" war er weniger pessimistisch bezüglich der menschlichen Natur: Menschen können ohne Staat zusammenleben. Bei Konflikten über die Missachtung natürlicher Rechte drohen jedoch Uneinigkeiten über die Tatbestandsfrage und die Höhe des Schadensersatzes .
Um dies zu verhindern, wird ein Gesellschaftsvertrag geschlossen, bei dem die Menschen eine dritte Partei, den Staat, bestimmen, um Uneinigkeiten zu vermeiden und zu schlichten. Dieser Staat kann die Naturrechte definieren (legislative Funktion) und die Rechte durchsetzen sowie Streitigkeiten darüber schlichten (exekutive Funktion mit der Befugnis zur Rechtsdurchsetzung). Locke sah diese beiden Gewalten getrennt, wobei die exekutive Macht der legislativen Macht untergeordnet ist. Wichtig für die Legitimität des Staates ist die Beteiligung der Bürger an der Ausübung der Macht durch Vertreter. Die gewählten Vertreter sind bei der Erfüllung ihres Amtes den Bürgern rechenschaftspflichtig .
Lockes Staatsmacht ist nicht absolut, sondern muss auf der impliziten Zustimmung der Mehrheit durch ihre Vertreter beruhen. Individuen haben ihre eigenen Rechte und somit ihre Freiheit nicht an den Staat abgetreten, sondern behalten ihre Souveränität. Laut Locke dient das Recht nicht dazu, Freiheit abzuschaffen oder einzuschränken, sondern sie zu bewahren und zu erweitern. Es besteht Volksouveränität. Wenn die Machthaber die Rechte der Bürger missachten und ihr Vertrauen verlieren, liegt eine Verletzung des Gesellschaftsvertrags vor, was zur Auflösung der bestehenden Macht führt. Bürger haben in diesem Fall auch ein Widerstandsrecht gegen den Staat .
> **Example:** John Lockes Ideen inspirierten maßgeblich die amerikanische Unabhängigkeitserklärung und die Verfassung der Vereinigten Staaten, insbesondere die Prinzipien der Gewaltenteilung und der natürlichen Rechte.
Lockes Einfluss als einer der Begründer des Liberalismus war später spürbar in der amerikanischen Declaration of Independence der Verfassung und der Bill of Rights. Diese verweisen auf und erwähnen die unveräußerlichen natürlichen Rechte der Menschen, die vom Staat respektiert werden müssen. Regierungen sind nur dann legitim, wenn sie die Zustimmung des Volkes haben. Ihr primäres Ziel ist der Schutz der natürlichen Rechte der Bürger. Sowohl der Mangel an Vertretung der Kolonien im britischen Parlament als auch die Missachtung ihrer Rechte waren für die Kolonisten eine Rechtfertigung, sich vom Königreich zu lösen. Die amerikanische Verfassung führte ein System von "Checks and balances" zwischen Exekutive, Legislative und Judikative ein .
#### 3.2.3 Jean-Jacques Rousseau: La volonté générale
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) ging in "Du contrat social" von einer kollektiven statt einer individuellen Betrachtung des Gesellschaftsvertrags aus. Das Individuum ist von Natur aus frei, aber Machtbeziehungen können eine Person unterdrücken. Um die Freiheit wiederherzustellen, ist ein Gesellschaftsvertrag nötig, bei dem die Menschen ihren individuellen Willen gegen den allgemeinen Willen (la volonté générale) austauschen, der Ausdruck des Ganzen ist. Der Bürger muss im Interesse dieses allgemeinen Volkswillens handeln. Das Volk behält seine Macht, und die Regierung muss diesen Volkswillen ausführen. Dabei üben die Individuen ihre Macht direkt aus, durch Teilnahme an Volksversammlungen und nicht über Vertreter, die zu viel Macht erwerben könnten .
Die Regierung muss den allgemeinen Volkswillen allen Bürgern auferlegen. Im Gegensatz zu Locke steht hier nicht die individuelle Freiheit im Vordergrund, sondern der kollektive Volkswille und die kollektive Freiheit. Die Bürger geben ihre individuelle natürliche Freiheit für diesen Volkswillen auf und können nur innerhalb der bürgerlichen Freiheit handeln, die ihnen der Volkswille gewährt. Die Gehorsamkeit gegenüber diesem allgemeinen Willen garantiert laut Rousseau eine individuelle Freiheit, die moralisch höher steht als das Befolgen des eigenen Willens, der Vorlieben und der Begierden .
### 3.3 Die normative Natur des Rechts
Diese Beispiele aus der politischen Philosophie illustrieren, dass Ordnung nicht an sich existiert, sondern mit der Frage verbunden ist, wie der Mensch sein Leben in Freiheit und Eigenheit führen kann und gleichzeitig im Einklang mit der Freiheit und Eigenheit anderer. Das Recht, erlassen von der dafür bestimmten gesellschaftlichen Autorität, wird diesem Leben und Zusammenleben Richtung und Führung geben .
Dies geschieht auf normative Weise: Das Recht legt Normen für das Verhalten auf, sowohl für Privatpersonen als auch für öffentliche Institutionen, die in der Gesellschaft Autorität ausüben können. Die Ordnung ist nicht überall dieselbe; das objektive Recht ist nicht statisch, sondern entwickelt sich im Laufe der Zeit. Auch räumlich gibt es Unterschiede, da es kein universell geltendes positives Rechtssystem gibt .
Damit das Recht seine ordnende Funktion erfüllen kann, muss es zwei Erwartungen erfüllen: die der Rechtssicherheit und der Gerechtigkeit .
> **Tip:** Das Recht ist sowohl "law in books" (formelle Regeln) als auch "law in action" (tatsächliche Anwendung und Wirkung) und muss diesen beiden Dimensionen gerecht werden, um seine ordnende Funktion effektiv ausüben zu können.
---
# Recht und Rechtsunsicherheit
Rechtsunsicherheit untergräbt die Funktion einer Rechtsordnung, indem sie die Vorhersehbarkeit und Planbarkeit des eigenen Handelns erschwert [39](#page=39).
### 4.1 Die Bedingungen der Rechtsunsicherheit
Rechtsunsicherheit entsteht, wenn die Grundprinzipien einer Rechtsordnung nicht erfüllt sind. Diese Prinzipien umfassen Allgemeinheit, Vorhersehbarkeit, Klarheit und Beständigkeit [39](#page=39).
#### 4.1.1 Allgemeinheit
Das Recht muss allgemein anwendbar sein, was bedeutet, dass alle Personen, die unter den Geltungsbereich einer Rechtsregel fallen, auch tatsächlich von dieser Regel erfasst werden müssen. Ausnahmen und Abweichungen sind nur dann zulässig, wenn das Recht selbst dies vorsieht [39](#page=39).
#### 4.1.2 Vorhersehbarkeit
Rechtsunsicherheit entsteht, wenn das Recht nicht vorhersehbar ist. Rechtsunterworfene müssen in der Lage sein, die Rechtsfolgen ihrer Handlungen oder der Handlungen anderer zu kennen. Dies erfordert, dass das Recht erkennbar und zugänglich ist. Vorhersehbarkeit impliziert ferner, dass sich die staatlichen Organe an das Recht halten und dass Gerichte Streitigkeiten auf Grundlage des Rechts entscheiden. Es muss Vertrauen bestehen, dass diese Entscheidungen eingehalten und notfalls auch durchgesetzt werden [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 4.1.3 Klarheit und Konsistenz
Nur klare Rechtsregeln ermöglichen es, das eigene Verhalten daran auszurichten, zu wissen, welches Verhalten von Mitmenschen zu erwarten ist, und die eigenen Rechte und Pflichten zu kennen. Klarheit setzt zudem voraus, dass Regeln nicht widersprüchlich sind und das Rechtssystem konsistent ist [40](#page=40).
#### 4.1.4 Beständigkeit
Ordnung ist nur möglich, wenn das Recht selbst nicht ständig geändert wird. Das Recht muss beständig sein. Dies bedeutet nicht, dass sich das Recht im Laufe der Zeit nicht ändern darf, aber wer eine Handlung in Übereinstimmung mit einer geltenden Rechtsregel vornimmt, muss prinzipiell darauf vertrauen können, dass diese Regel auch dann noch zur Anwendung kommt, wenn sie inzwischen geändert wurde. Das Verhalten an eine noch nicht in Kraft getretene Regel anzupassen, ist nicht möglich [40](#page=40).
### 4.2 Rechtsunsicherheit, formale Rechtsstaatlichkeit und Gesetzespositivismus
Rechtsunsicherheit betrachtet das Recht primär unter formalen Aspekten. Die Bedingungen der Rechtsunsicherheit sagen nichts über die materielle oder inhaltliche Güte des Rechtssystems aus [40](#page=40).
#### 4.2.1 Rechtsunsicherheit und die Rechtsstaatlichkeit in formeller Hinsicht
Rechtsunsicherheit ist eng mit dem Konzept des Rechtsstaates (rule of law) verbunden. In dieser Auffassung dürfen staatliche Organe Macht nur ausüben, wenn dies auf vereinbarten Regeln basiert und nicht willkürlich geschieht; sie sind an das Recht gebunden. Die formale oder enge Rechtsstaatlichkeit umfasst [40](#page=40) [41](#page=41):
* Jeden (auch die staatlichen Organe) der Obrigkeit unterstellt ist (Legalitätsprinzip) [1](#page=1) [41](#page=41).
* Die Gesetzgebungs- und Rechtsprechungsfunktionen getrennt sind [2](#page=2) [41](#page=41).
* Niemand über dem Gesetz steht [3](#page=3) [41](#page=41).
Diese formale Rechtsstaatlichkeit wird auch als "État légal" bezeichnet. Sie geht davon aus, dass die Rechtsfolge der korrekten Ausübung von Autorität Recht ist, ohne ein weiteres inhaltliches Prüfungsraster für die so erlassene und angewandte Rechtsregel [41](#page=41).
#### 4.2.2 Gesetzespositivismus
Die Entwicklung der Rechtsstaatlichkeit in formeller Hinsicht fiel mit der Entwicklung des Gesetzespositivismus in der Rechtsphilosophie zusammen. Der Positivismus beschränkt sich auf die Beschreibung realer Gesetzmäßigkeiten, unabhängig von religiösen und metaphysischen Dogmen. Der Gesetzespositivist konzentriert sich auf die Beschreibung konkreter und empirisch feststellbarer Erfahrungen und betrachtet das vom Gesetzgeber erlassene Gesetz als Hauptquelle des Rechts. Das Recht wird als geschlossenes System der Gesetzgebung verstanden, mit folgenden Grundsätzen [41](#page=41):
* (a) Die Willenserklärung des Gesetzgebers ist die einzige Rechtsquelle [41](#page=41).
* (b) Nur durch den Staat nach vorgeschriebenen Verfahren erlassene Regeln sind Rechtsregeln (Gesetzgebung im materiellen Sinne). Es gibt kein Recht außerhalb des Staates [41](#page=41).
* (c) Die Rechtswissenschaft ist eine wertfreie Disziplin, die eine objektive und beschreibende Analyse des Gesetzgeberwillens anstrebt, wie er sich im Gesetz manifestiert [41](#page=41).
* (d) Es besteht keine notwendige Verbindung zwischen Recht (Was tatsächlich ist) und Moral (Was sein sollte). Der Gesetzgeber ist bei der Verabschiedung von Rechtsregeln nicht an ethische Prinzipien oder moralische Werte gebunden [42](#page=42).
#### 4.2.3 Scheiternder Gesetzespositivismus: die Nürnberger Gesetze
Die Nürnberger Gesetze des nationalsozialistischen Deutschlands dienen als Beispiel dafür, dass formale Kriterien der Rechtsunsicherheit allein nicht ausreichen. Aus rein gesetzespositivistischer Sicht erfüllten die Nürnberger Gesetze die Kriterien der Rechtsunsicherheit: Sie wurden vom gesetzlich gewählten Parlament erlassen, waren in ihrer Beschreibung klar, und die Rechtsfolgen waren vorhersehbar. Dennoch handelte es sich dabei nicht um Recht im Sinne einer modernen demokratischen Gesellschaft, die die menschliche Würde und individuelle Freiheit achtet. Die Nürnberger Gesetze, die zur Entrechtung und Verfolgung der jüdischen Bevölkerung führten, wurden nach dem Krieg von den Alliierten aufgehoben [42](#page=42) [45](#page=45).
### 4.3 Die materielle Rechtsstaatlichkeit
Das Beispiel der Nürnberger Gesetze zeigt, dass die Erfüllung rein formaler Kriterien, die Rechtsunsicherheit gewährleisten, nicht ausreicht, um von einem wirksamen Recht sprechen zu können, insbesondere im Hinblick auf Gerechtigkeit. Auch die inhaltlichen Aspekte des Rechts müssen betrachtet werden [45](#page=45).
#### 4.3.1 Formale Demokratie
Die formale Demokratie konzentriert sich auf die Verfahren und Prozesse, die zu einer demokratischen Entscheidungsfindung führen: Wahlen und Mehrheitsentscheidungen. Der Inhalt der demokratischen Entscheidungsfindung ist hierbei nebensächlich; es wird von einer Demokratie gesprochen, sobald die Mehrheit der Stimmen erreicht ist. Demokratie ist in dieser Sicht werteneutral [45](#page=45).
#### 4.3.2 Materielle Demokratie
Die materielle Demokratie fordert, dass Demokratie mehr ist als eine rein funktionierende Entscheidungsfindungsverfahren. Sie erfordert, dass die Inhalte der Entscheidungen bestimmten Werten entsprechen [45](#page=45).
---
# Recht und Gerechtigkeit
Die Untersuchung des Zusammenhangs zwischen Recht und Gerechtigkeit ist essentiell für die Legitimität und Akzeptanz von Rechtssystemen, wobei sowohl formelle als auch materielle Gerechtigkeitskonzepte und deren theoretische Fundierungen beleuchtet werden.
### 5.1 Rechtfertigende Funktion der Gerechtigkeit
#### 5.1.1 Bedeutung der Gerechtigkeit für die Akzeptanz des Rechts
Damit objektives Recht eine ordnende Funktion erfüllen kann, muss es neben Rechtsicherheit auch Gerechtigkeit gewährleisten. Das römische Recht integrierte bereits die Idee der Gerechtigkeit im Begriff "ius". Gerechtigkeit ist entscheidend für die Akzeptanz und Einhaltung von Rechtsnormen, da Menschen Regeln nur befolgen, wenn sie normativ annehmbar sind und ihren Werten entsprechen. Wenn Gesellschaftsgruppen die staatliche Organisation als unvereinbar mit ihren Grundvorstellungen von Recht empfinden und das bestehende Recht als ungerecht wahrnehmen, kann dies zur Ablehnung der staatlichen Autorität führen, was bis hin zu Sezession oder Revolution reichen kann. Das Recht muss daher danach streben, als gerecht empfunden zu werden. Der römische Jurist Celsus definierte Recht als die Kunst des Guten und Billigen ("ius est ars aequi et boni") und Thomas von Aquino formulierte, dass nur Gerechtes Recht sein kann ("ius id quod iustum est") [47](#page=47).
### 5.2 Konzeptionen von Gerechtigkeit
#### 5.2.1 Allgemeine Gerechtigkeit (Moralität)
In ihrer weitesten Auslegung kann Gerechtigkeit als allgemeine Gerechtigkeit verstanden werden, die mit Moralität gleichgesetzt wird. Dieses Verständnis besagt, dass gerechtes Handeln dem moralisch Guten, Richtigen oder Pflichtmäßigen entspricht. Moralität ist jedoch subjektiv, da jeder Mensch eigene Vorstellungen von Gut und Böse, Gerechtigkeit und Ungerechtigkeit hat [48](#page=48).
#### 5.2.2 Rechtmäßigkeit (Hans Kelsen)
Der Rechtspositivist Hans Kelsen kritisiert die Abhängigkeit der Gerechtigkeitsbewertung von subjektiven moralischen Normen. Er sieht darin eine subjektive Vorgehensweise, die nicht zu einem rational erfassbaren Rechtssystem führe. Kelsen vertritt ein engeres Verständnis von Gerechtigkeit als soziale Friedenssicherung, die er als Rechtmäßigkeit bezeichnet. Rechtmäßigkeit liegt vor, wenn eine Rechtsregel in allen ihren Anwendungsbereichen konsequent angewendet wird, unabhängig von ihrer inhaltlichen moralischen Wertigkeit. Für Kelsen können sowohl demokratische als auch kommunistische oder autokratische Rechtsordnungen rechtmäßig sein, solange ihre Regeln konsequent angewendet werden. Die Gerechtigkeit einer Handlung wird demnach ausschließlich anhand ihrer Übereinstimmung mit einer gesetzlichen Norm beurteilt, losgelöst von moralischen oder ethischen Maßstäben [48](#page=48).
#### 5.2.3 Formale und materielle Gerechtigkeit
##### 5.2.3.1 Aristotelische Unterscheidungen
Aristoteles differenzierte in seiner Ethik Nkomacheia Gerechtigkeit im Kontext der Verteilung knapper Güter in der Gesellschaft. Er unterschied drei Arten von Gerechtigkeit [48](#page=48):
* **Verteilende (distributive) Gerechtigkeit:** Diese bezieht sich auf die Verteilung von Gütern, Rechten und Pflichten (Lusten und Lasten) innerhalb einer politischen oder sozialen Gemeinschaft. Das Prinzip lautet, dass jeder das Seine erhalten soll ("cuique suum tribuere"). Dies wird primär im öffentlichen Recht durch Steuern und Sozialleistungen umgesetzt. Dabei gilt der Gleichheitssatz: Gleiches muss gleich und Ungleiches ungleich behandelt werden, wobei für eine ungleiche Behandlung eine Rechtfertigung vorliegen muss, um Willkür zu vermeiden [48](#page=48).
* **Kriterien für die Verteilung:**
* **Gleichheit:** Jeder erhält einen gleichen Teil [48](#page=48).
* **Bedarf:** Mittel werden entsprechend den Bedürfnissen verteilt; Bedürftigere erhalten proportional mehr [49](#page=49).
* **Verdienst:** Wer die meiste Leistung erbringt oder am härtesten arbeitet, erhält mehr [49](#page=49).
* **Billigkeit:** Mittel werden ungleich verteilt; Bedürftige werden stärker begünstigt, andere erhalten möglicherweise nichts [49](#page=49).
* **Marktwert:** Verteilung basiert auf marktwirtschaftlichen Beiträgen (Produktion von Dienstleistungen und Gütern, Beschäftigung); wer mehr produziert, erhält mehr [49](#page=49).
* **Tauschgerechtigkeit (kommutative Gerechtigkeit):** Diese ist relevant für freiwillige Tauschverhältnisse zwischen Personen nach erfolgter Verteilung. Sie fordert eine Verhältnismäßigkeit im Austausch, unabhängig von Ansehen oder Verdienst einer Person. Ein Beispiel ist die Gleichwertigkeit zwischen dem Verkaufsgut und dem Kaufpreis im Vertragsrecht [49](#page=49).
* **Ausgleichsgerechtigkeit (retributive Gerechtigkeit):** Diese greift bei unfreiwilligen Tauschverhältnissen, die das Verteilungsgefüge stören, wie bei Schadenszufügung oder Diebstahl. Sie zielt auf die Wiederherstellung des Gleichgewichts durch Wiedergutmachung des erlittenen Verlusts und findet Anwendung im Haftungs- und Strafrecht [49](#page=49).
##### 5.2.3.2 Materielle Gerechtigkeit
In Rechtssystemen, die auf fundamentalen Werten basieren (explizit in Verfassungen oder implizit in allgemeinen Prinzipien), erhält Gerechtigkeit eine materiellere Ausgestaltung. In liberalen Gesellschaften, die individuelle Autonomie und Gleichheit betonen, ist der Schutz der Freiheit ("la liberté") von zentraler Bedeutung für eine gerechte Gesellschaft. Das Recht schränkt die Ausübung der Freiheit zum Schutz der Gleichheit aller ein und sucht einen Ausgleich zwischen Freiheit und den damit verbundenen Beschränkungen [49](#page=49).
### 5.3 Regelorientierte Gerechtigkeits- und Grundslagentheorieén
#### 5.3.1 Begriffsbestimmung
Recht muss Gerechtigkeitsanforderungen berücksichtigen, um ordnend zu wirken. Die historische Auffassung von Gerechtigkeit ist vielfältig und hat sich in verschiedenen Gerechtigkeitstheorien in der politischen und Rechtsphilosophie niedergeschlagen, die auch die Grundlage von Rechtssystemen bilden. Regelorientierte Theorien untersuchen, warum eine Regel gerecht ist und befolgt werden sollte. Sie basieren auf einer prinzipiellen Wahl eines Kriteriums, das bestimmt, welche Regel in einer Gesellschaft als Rechtsregel gilt. Dies begründet auch die Ausübung von Macht durch die Gesetzgeber als legitimes Autoritätshandeln und nicht nur als bloße Machtausübung [50](#page=50).
#### 5.3.2 Kategorien regelorientierter Theorien
Regelorientierte Theorien lassen sich in drei Hauptkategorien unterteilen:
1. **Formelle regelgeoriéntierte Theorien:** Diese orientieren sich an der Herkunft oder Quelle der Regeln als formales Kriterium für deren Gerechtigkeit. Das Kriterium kann personalisiert (z. B. ein Gott oder ein Herrscher) oder prozedural sein (z. B. demokratische Willensbildung oder Gesetzgebungsverfahren). Eine Regel gilt als gerechtfertigt, wenn sie nach diesem Kriterium erlassen oder angenommen wurde [50](#page=50).
> **Tip:** Formelle Theorien bieten gute Erkennbarkeit, ihnen fehlen jedoch Kriterien zur inhaltlichen Bewertung der Rechtsregeln [50](#page=50).
2. **Materielle regelgeoriéntierte Theorien:** Diese begründen die Gerechtigkeit von Regeln durch inhaltliche Rechtfertigungsgründe [50](#page=50).
3. **Descriptive regelgeoriéntierte Theorien:** Diese orientieren sich daran, ob das Recht in der Realität Geltung hat [50](#page=50).
Es existieren auch verhaltensorientierte Theorien, die sich auf die Rechtfertigung individuellen Verhaltens anhand moralischer Prinzipien konzentrieren und Tugenden, ethische Verpflichtungen oder die Folgen von Handlungen betonen [50](#page=50).
---
## Häufige fehler vermeiden
- Überprüfen Sie alle Themen gründlich vor Prüfungen
- Achten Sie auf Formeln und wichtige Definitionen
- Üben Sie mit den in jedem Abschnitt bereitgestellten Beispielen
- Memorieren Sie nicht ohne die zugrunde liegenden Konzepte zu verstehen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objektives Recht | Das objektive Recht, auch positives Recht genannt, bezeichnet die Gesamtheit der Rechtsregeln, die zu einem bestimmten Zeitpunkt und an einem bestimmten Ort gelten und die Gesellschaft ordnen sollen. |
| Subjektives Recht | Ein subjektives Recht ist ein individueller Anspruch oder eine Befugnis, die das objektive Recht einer Person (dem Rechtssubjekt) gewährt, um eigene Bedürfnisse zu befriedigen und das eigene Ziel zu verfolgen. |
| Rechtssubjekt | Ein Rechtssubjekt ist eine Person (natürlich oder juristisch), die Träger von Rechten und Pflichten sein kann und für die Rechtsnormen rechtswirksam werden. |
| Rechtsregel | Eine Rechtsregel ist ein Gebot oder Verbot, das durch oder aufgrund staatlicher Autorität erlassen und durchsetzbar ist und das Verhalten von Personen in einer Gesellschaft ordnen soll. |
| Rechtsfeit | Ein Rechtsfeit ist ein Ereignis oder eine Tatsache, an die eine Rechtsregel bestimmte Rechtsfolgen knüpft, unabhängig davon, ob es sich um ein menschliches Handeln oder ein äußeres Ereignis handelt. |
| Rechtsfolge | Das Rechtsgefolge ist die Konsequenz oder Wirkung, die eine Rechtsregel an ein Rechtsfeit knüpft, wie das Entstehen, Ändern oder Erlöschen von Rechten, Pflichten oder Rechtszuständen. |
| Rechtsicherheit | Rechtsicherheit ist ein grundlegendes Prinzip, das sicherstellt, dass das Recht vorhersehbar, klar, allgemein anwendbar und beständig ist, damit Bürger ihr Verhalten daran orientieren können und die staatliche Ordnung verlässlich ist. |
| Rechtsstaat | Ein Rechtsstaat ist ein Staat, in dem die Staatsgewalt an Recht und Gesetz gebunden ist und dessen Organe nur im Rahmen der Gesetze handeln dürfen, um Willkür zu verhindern und die Rechte der Bürger zu schützen. |
| Rechtspositivismus | Der Rechtspositivismus ist eine Rechtsphilosophie, die das Recht auf das vom Gesetzgeber erlassene positive Recht beschränkt und eine Trennung von Recht und Moral vertritt, wobei die formale Gültigkeit und der Ursprung des Rechts im Vordergrund stehen. |
| materielles Recht | Das materielle Recht befasst sich mit dem Inhalt von Rechtsregeln, insbesondere mit den Rechten und Pflichten von Personen, den Voraussetzungen für rechtwirksames Handeln und den Folgen von Handlungen oder Ereignissen. |
| formelles Recht | Das formelle Recht regelt die Verfahren und Prozesse, die zur Durchsetzung und Handhabung des materiellen Rechts erforderlich sind, wie z.B. Zivilprozessrecht, Strafprozessrecht oder Verwaltungsrecht. |
| Naturrecht | Das Naturrecht ist eine Rechtsphilosophie, die davon ausgeht, dass es universelle, von der Natur oder göttlichen Vernunft abgeleitete Rechtsprinzipien gibt, die auch über positives Recht stehen und als Maßstab für dessen Gerechtigkeit dienen. |
| Gesellschaftsvertrag | Die Gesellschaftsvertragstheorie beschreibt die Entstehung staatlicher Herrschaft und die Beziehung zwischen Staat und Individuum als Ergebnis eines hypothetischen oder tatsächlichen Vertrages, bei dem Individuen zugunsten einer geordneten Gesellschaft auf bestimmte Freiheiten verzichten. |
| Rechtsdogmatik | Die Rechtsdogmatik ist die wissenschaftliche Untersuchung des objektiven Rechts, die sich primär auf die Analyse von Rechtsnormen, deren Systematik und deren logische Zusammenhänge konzentriert, auch als 'law in books' bezeichnet. |
| Rechtstheorie | Die Rechtstheorie (auch Rechtsphilosophie oder Rechtssoziologie) befasst sich mit den grundlegenden Fragen des Rechts, seiner Natur, seiner Funktion, seiner Entwicklung und seiner Beziehung zu anderen gesellschaftlichen Phänomenen. |
| Gerechtigkeit | Gerechtigkeit ist ein zentrales Ziel und Prinzip des Rechts, das sich auf die faire Verteilung von Gütern und Lasten, die Wiederherstellung von Gleichgewicht und die Achtung der menschlichen Würde bezieht und als Maßstab für die Beurteilung der Qualität von Rechtssystemen dient. |
Cover
Deel 1 BBR .pdf
Summary
# Het objectieve recht en subjectieve rechten
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over "Het objectieve recht en subjectieve rechten", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met nadruk op pagina's 7, 21-33.
## 1. Objectief en subjectief recht
Dit gedeelte legt de fundamenten uit van het objectieve recht, de verzameling rechtsregels die in een samenleving gelden, en introduceert het concept van subjectieve rechten, de individuele aanspraken die hieruit voortvloeien.
### 1.1 Recht en rechten
Recht is alomtegenwoordig in de samenleving en kent vele betekenissen. Het kan verwijzen naar een individuele aanspraak die een persoon heeft, zoals het recht om iets te doen, of naar het geheel van rechtsregels dat in een samenleving geldt, zoals het Belgisch recht, of een specifiek deel ervan, zoals milieurecht. Ondanks de wijdverspreide aanwezigheid is er geen eenduidige definitie van "recht". Recht is relatief in tijd en ruimte; het wijzigt en evolueert mee met de samenleving, en verschilt per staat, hoewel internationale samenwerking kan leiden tot harmonisatie. Twee kernbegrippen voor een goed begrip van het recht zijn objectief recht en subjectieve rechten [21](#page=21).
* **Objectief recht (le droit objectif)**: Slaat op het geheel van rechtsregels dat in de samenleving geldt [21](#page=21).
* **Subjectief recht (un droit subjectif)**: Slaat op een aanspraak die een persoon kan laten gelden, gebaseerd op een regel uit het objectieve recht [21](#page=21).
Een voorbeeld van de relatie tussen objectief en subjectief recht is het kooprecht: uit regels in het Burgerlijk Wetboek (oud BW) artikel 1603 en 1604 vloeit voort dat de koper een subjectief recht heeft op de levering van het goed, en de verkoper een juridische verplichting [22](#page=22).
> **Tip:** De meerderheidsvorm "rechten" in "master in de rechten" (LL.M.) stamt uit de historische traditie van het promoveren tot "doctor utriusque iuris" (doctor in de beide rechten), wat zowel wereldlijk privaatrecht als kerkelijk canoniek recht omvatte [21](#page=21).
### 1.2 Het objectieve recht
Het objectieve recht, ook wel positief recht (le droit positif) genoemd, is het geheel aan rechtsregels dat op een bepaald moment en op een bepaalde plaats van toepassing is. Er bestaat geen eenduidige definitie, maar de volgende elementen komen terug in definities [22](#page=22):
* Het objectieve recht richt zich op de normatieve ordening in en van de samenleving [23](#page=23).
* Het is een geheel van regels en voorschriften [23](#page=23).
* Het wordt uitgevaardigd door of krachtens het maatschappelijk gezag [23](#page=23).
* Het is afdwingbaar [23](#page=23).
* Het streeft naar een ordelijke, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Henri De Page definieerde recht als "I’ensemble des régles qui, sous la garantie de la contrainte sociale, gouvernent l’activité des hommes vivant en société.". Dabin definieerde positief recht als "l’ensemble (plus ou moins cohérent, plus ou moins achevé) des régles de conduite édictées d’avance par Eautorité publique, sous la sanction d’une contrainte extérieure prévue et organisée par I’autorité elle-méme (contrainte publique) en vue de réaliser dans les rapports humains un certain ordre — disons tout de suite — T’ordre le plus favorable au bien commun." [22](#page=22).
De studie van het objectieve recht kan op twee manieren benaderd worden:
* **Regelgeoriënteerde of doctrinaire benadering (law in books)**: Focust op de rechtsregels en hun samenhang [23](#page=23).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (law in action)**: Vertrekt van het recht als het geheel van regelmatige gedragingen van mensen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen [23](#page=23).
De rechtsdogmatiek bestudeert het objectieve recht wetenschappelijk, terwijl meta-juridische studie het recht als een breder maatschappelijk fenomeen onderzoekt vanuit diverse disciplines zoals sociologie, economie en psychologie [23](#page=23).
Het objectieve recht is een statisch gegeven op een bepaald ogenblik, maar is, net als de samenleving, onderhevig aan wijzigingen in tijd en ruimte. Levenslang leren is daarom essentieel voor een jurist [24](#page=24).
Men onderscheidt verder tussen **materieel recht** en **formeel recht** [24](#page=24):
* **Materieel recht**: Bepaalt de inhoud van rechtsregels, inclusief rechten en plichten, voorwaarden voor handelingen en de gevolgen daarvan [24](#page=24).
* **Formeel recht**: Bepaalt de procedures die gevolgd moeten worden om materieel recht af te dwingen en te handhaven, zoals procesrecht [24](#page=24).
### 1.3 De subjectieve rechten
#### 1.3.1 Begrip
Een subjectief recht wordt bekeken vanuit het perspectief van het **rechtssubject** (degene die een juridische aanspraak heeft). Het is een door het objectieve recht erkende of toegekende heerschappij van een individu, strekkend tot de bevrediging van menselijke behoeften. Het is een door het objectieve recht bekrachtigde bevoegdheid of aanspraak die een rechtssubject kan uitoefenen op een zaak of jegens een persoon om eigen doelstellingen te verwezenlijken. Tegenover een subjectief recht staat vaak een juridische verplichting opgelegd aan een derde, waarvan de naleving kan worden afgedwongen [24](#page=24) [25](#page=25).
> **Tip:** De meeste subjectieve rechten zijn gebaseerd op het objectieve recht. Zonder een regel uit het objectieve recht is er geen subjectief recht [25](#page=25).
Het eigendomsrecht is een voorbeeld, waarbij artikel 3.50 BW de aanspraken en bevoegdheden van de eigenaar bepaalt. Het eigendomsrecht verleent het recht om te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, behoudens wettelijke beperkingen [25](#page=25).
Naast subjectieve rechten erkent het recht ook belangen die niet noodzakelijk juridisch afdwingbaar zijn als subjectief recht, maar wel aanleiding kunnen geven tot maatregelen of schadevergoeding [25](#page=25).
#### 1.3.2 Verscheidenheid aan subjectieve rechten
Onder de noemer subjectieve rechten valt een verscheidenheid aan bevoegdheden en aanspraken die aan personen toekomen, met verschillende gradaties van heerschappij [25](#page=25).
De Amerikaanse rechtsfilosoof Wesley Hohfeld onderscheidt vier **legal conceptions** om de verscheidenheid aan heerschappij te duiden [26](#page=26):
* **Aanspraak (claim)**: Stemt het meest overeen met de verhouding dat tegenover een recht een plicht staat. De koper heeft een aanspraak op levering, en de verkoper de plicht tot leveren. Aanspraken kunnen ook betrekking hebben op goederen, zoals het eigendomsrecht dat respect door eenieder vereist [26](#page=26).
* **Vrijheid (privilege)**: Laat het rechtssubject de vrijheid om iets te doen, zonder daartoe verplicht te zijn. De eigenaar van een fiets heeft de vrijheid om ermee te fietsen of niet. Tegenover vrijheid staat geen verplichting, maar wel vaak een verplichting voor anderen om niet tussen te komen [26](#page=26).
* **Bevoegdheid (power)**: Geeft het rechtssubject de bevoegdheid om aanspraken en vrijheden in het leven te roepen, te wijzigen of te beëindigen. In de Duitse rechtstheorie wordt dit een **Gestaltungsrecht** genoemd. Iemand heeft bijvoorbeeld de macht om zijn vermogen bij testament over te laten aan een erfgenaam [27](#page=27).
* **Immuniteit (immunity)**: Beschermt tegen de macht van anderen om een aanspraak of vrijheid te wijzigen. Wie het recht heeft, zegt dat de ander geen macht heeft om diens aanspraken of vrijheden te veranderen. Fundamentele vrijheden ontnemen bijvoorbeeld aan de Staat het recht wetgeving te maken die deze vrijheden afschaft [27](#page=27).
Subjectieve rechten kunnen zowel in een private context (tussen individuen) als in de verhouding tussen burger en overheid bestaan [27](#page=27).
#### 1.3.3 De rechtsregel en het subjectieve recht
**A. Hypothetische vorm**
Subjectieve rechten worden ontleend aan rechtsregels die door het objectieve recht zijn bekrachtigd. De rechtsregel heeft vaak een hypothetische structuur: het verbindt algemeen omschreven feiten of handelingen aan algemeen omschreven rechtsgevolgen voor degenen tot wie de norm zich richt [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Artikel 6.5 BW over buitencontractuele aansprakelijkheid luidt: "Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.". Als aan de voorwaarden ("fout", "schade", "causaal verband") is voldaan, volgt als rechtsgevolg een juridische aansprakelijkheid en dus een subjectief recht op schadeloosstelling voor de benadeelde partij [27](#page=27) [28](#page=28).
Het objectieve recht komt pas tot leven wanneer de titularis van een subjectief recht zijn recht opeist en/of aangesproken wordt op zijn rechtsplichten. De toepassing van een rechtsregel op concrete feiten kan leiden tot interpretatievragen, waarbij de rechter moet nagaan of de feiten aan de hypothese van de norm voldoen en welke rechtsgevolgen daaruit voortvloeien [28](#page=28).
**B. Het rechtssubject**
Een rechtsregel kan de volgende elementen bevatten: een rechts subject, een rechtsobject, een rechtsfeit en een rechtsgevolg [28](#page=28).
* **Rechtssubject (un sujet de droit)**: Is degene voor wie de rechtsnorm gevolgen teweegbrengt, of degene aan wie het objectieve recht rechten toekent en verplichtingen oplegt. Het is de drager of titularis van rechten en verplichtingen. Er zijn twee soorten [28](#page=28):
1. **De natuurlijke persoon (une personne physique)**: Elke mens is een natuurlijke persoon en dus een rechtssubject; er bestaan geen uitzonderingen. De mens is zowel **rechtsbekwaam** (geschikt om houder te zijn van subjectieve rechten) als in principe **handelingsbekwaam** (bekwaam om rechtshandelingen te stellen), tenzij de wet anders bepaalt. Dieren en planten zijn geen personen; ze kunnen wel bescherming genieten, maar worden als rechtsobjecten beschouwd [28](#page=28) [29](#page=29).
2. **De rechtspersoon (une personne morale)**: Zijn groeperingen van mensen of afgescheiden vermogens die door het recht als zelfstandige entiteiten worden behandeld, met eigen rechten en plichten [30](#page=30).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen**: Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, gemeenten) [30](#page=30).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen**: Opgericht op privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen) [30](#page=30).
> **Tip:** De burgerlijke dood, een burgerrechtelijke sanctie waarbij veroordeelden hun rechts- en handelingsbekwaamheid, vermogen en huwelijksstatus verloren, is in België afgeschaft sinds 1831 [29](#page=29).
**C. Het rechtsobject**
Het rechtsobject is het voorwerp van het subjectieve recht, het door het objectieve recht verleende voordeel dat ruim wordt begrepen. Het is het voorwerp waarover een rechtssubject zijn subjectieve rechten kan uitoefenen. Op basis van het rechtsobject kunnen subjectieve rechten worden ingedeeld in [32](#page=32):
* **Politieke subjectieve rechten**: Rechten en bevoegdheden van de burger om deel te nemen aan het bestuur van de Staat (bv. politieke vrijheden, participatierechten, sociaaleconomische rechten) [32](#page=32).
* **Burgerlijke subjectieve rechten**: Verlenen de bevoegdheid om de individuele levenssfeer te regelen. Deze worden verder onderverdeeld in [32](#page=32):
* **Extrapatrimoniale rechten** (niet in geld waardeerbaar, zoals persoonlijkheidsrechten) [32](#page=32).
* **Patrimoniale rechten** (wel in geld waardeerbaar, zoals vorderingsrechten, zakelijke rechten en intellectuele rechten) [32](#page=32).
**D. Het rechtsfeit**
Een rechtsfeit is een feit waaraan een rechtsregel rechtsgevolgen verbindt. Men onderscheidt [32](#page=32):
* **Loutere rechtsfeiten**: Feiten buiten elke specifieke handeling van een rechtssubject, waaraan juridische gevolgen zijn gekoppeld (bv. geboorte, het bereiken van een bepaalde leeftijd) [33](#page=33).
* **Feitelijke menselijke handelingen**: Handelingen gesteld zonder dat de stellar de rechtsgevolgen bewust heeft beoogd (bv. zaakwaarneming, het veroorzaken van een verkeersongeval) [33](#page=33).
* **Rechtshandelingen**: Handelingen gesteld met de wil om rechtsgevolgen te doen ontstaan, zoals een testament opstellen (eenzijdig) of een huurovereenkomst sluiten (meerzijdig) [33](#page=33).
**E. Het rechtsgevolg**
Het rechtsgevolg is het gevolg dat de rechtsregel aan het rechtsfeit verbindt. Dit kan zijn [33](#page=33):
* Het ontstaan, wijzigen of uitdoven van subjectieve rechten [33](#page=33).
* Het ontstaan, wijzigen of uitdoven van rechtsplichten [33](#page=33).
* De sanctionering van een overtreding van een rechtsplicht [33](#page=33).
* De wijziging in de rechtstoestand van een rechtssubject [33](#page=33).
---
# Het doel van recht: normatieve ordening, rechtszekerheid en rechtvaardigheid
Dit hoofdstuk onderzoekt de fundamentele doelen van het recht: het creëren van een geordende samenleving, het waarborgen van rechtszekerheid en het nastreven van rechtvaardigheid [34](#page=34).
### 2.1 De normatieve ordening in en van de samenleving als doel van het recht
#### 2.1.1 Ordening van de samenleving
Het samenleven van mensen brengt inherent een behoefte aan ordening met zich mee, gedreven door zowel overlappende als conflicterende belangen, verlangens en egoïsme in een schaarse wereld [34](#page=34).
**Twee benaderingen van recht:**
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Beschouwt recht als het geheel van regelmatige gedragingen die mensen stellen om maatschappelijke problemen aan te pakken (law in action). Dit is kenmerkend voor de rechtsociologie [34](#page=34).
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Ziet recht als een geheel van regels, uitgevaardigd en gehandhaafd door maatschappelijk gezag. Deze regels hebben een normatief karakter en schrijven voor hoe mensen zich *moeten* gedragen (law in books). Deze benadering wordt in dit boek gehanteerd [34](#page=34) [35](#page=35).
**Noodzaak van ordening:** Zonder rechtsregels dreigt het recht van de sterkste, waarbij de vrijheid en belangen van zwakkeren in het gedrang komen. Een geinstitutionaliseerd rechtssysteem, afgedwongen door de staat, voorkomt deze chaos. Het adagium "Ubi societas, ibi ius" (waar een samenleving is, is recht) onderstreept dit principe [35](#page=35).
**Sociale contracttheorieën:** Deze theorieën verklaren de legitimiteit van staatsgezag op basis van een metaforisch sociaal contract, waarbij individuen hun natuurlijke rechten (deels) overdragen aan de staat voor ordening en bescherming.
* **Thomas Hobbes (homo homini lupus):** In de natuurtoestand is de mens een wolf voor zijn medemens, gedreven door eigenbelang en zelfbehoud, wat leidt tot een "oorlog van allen tegen allen". Hobbes formuleerde natuurwetten als algemene regels die de rede kan waarnemen en die het leven niet schaden. Om naleving te garanderen, is een soeverein met absolute macht nodig, die positieve wetten uitvaardigt en handhaaft [36](#page=36).
* **John Locke:** Locke zag het sociaal contract als een overeenkomst tussen vrije individuen met natuurlijke rechten (leven, gezondheid, vrijheid, bezit). De staat treedt op om conflicten te beslechten. Locke pleitte voor een scheiding der machten (wetgevend en uitvoerend) met een ondergeschikte uitvoerende macht. De macht van de staat is niet absoluut en steunt op instemming van de meerderheid. Burgers behouden hun soevereiniteit en hebben recht op verzet bij schending van hun rechten. Zijn ideeën beïnvloedden de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en Bill of Rights [37](#page=37).
* **Jean-Jacques Rousseau (la volonté générale):** Rousseau benadrukte de collectieve benadering. Individuen ruilen hun individuele wil in voor de algemene wil (la volonté générale), die het belang van het geheel vertegenwoordigt. Dit garandeert burgerlijke vrijheid, die moreel hoger staat dan het volgen van de eigen wil [38](#page=38).
**Recht is normatief:** Het recht, uitgevaardigd door het maatschappelijk gezag, geeft richting aan het leven en samenleven door normen op te leggen aan zowel private personen als publieke instellingen. Er bestaat geen universeel geldend positief rechtssysteem; het recht evolueert in tijd en ruimte. Om zijn ordenende functie te vervullen, moet het recht voldoen aan de verwachtingen van rechtszekerheid en rechtvaardigheid [38](#page=38).
#### 2.1.2 Recht en rechtszekerheid
##### A. De voorwaarden voor rechtszekerheid
Rechtszekerheid (la sécurité juridique) is cruciaal voor een werkende ordening. Het stelt rechtsonderhorigen in staat de gevolgen van hun handelen in te schatten en hun gedrag daarop af te stemmen. Dit vereist dat normen begrepen kunnen worden, op iedereen van toepassing zijn en effectief worden toegepast. Rechtszekerheid is een formeel wezenskenmerk van het recht en veronderstelt de volgende voorwaarden [39](#page=39):
1. **Algemeenheid:** Het recht moet algemeen toepasbaar zijn; iedereen is gelijk voor de wet. Situaties binnen het toepassingsgebied van een regel moeten door die regel worden beheerst, tenzij het recht zelf uitzonderingen voorziet [39](#page=39).
2. **Voorspelbaarheid:** Rechtsonderhorigen moeten de rechtsgevolgen van hun handelen kunnen kennen. Dit vereist dat het recht kenbaar en toegankelijk is. De overheid moet zich aan het recht houden en de rechter moet geschillen effectief op grond van het recht beslechten [39](#page=39) [40](#page=40).
3. **Duidelijkheid en consistentie:** Duidelijke regels maken afstemming van gedrag mogelijk en maken rechten en plichten kenbaar. Regels mogen niet tegenstrijdig zijn en het rechtssysteem moet consistent zijn [40](#page=40).
4. **Bestendigheid (Vastheid):** Het recht mag niet voortdurend wijzigen. Wie een handeling stelt in overeenstemming met een op dat moment geldende regel, mag erop vertrouwen dat deze regel, ook bij latere wetswijziging, in de oorspronkelijke versie wordt toegepast bij betwisting [40](#page=40).
##### B. Rechtszekerheid, formele rechtsstaat en wetspositivisme
* **Formeel wezenskenmerk:** Rechtszekerheid richt zich enkel op formele aspecten van het recht (algemeenheid, voorspelbaarheid, duidelijkheid, bestendigheid) en zegt niets over de materiële of inhoudelijke aspecten [40](#page=40).
* **De rechtsstaat in formele zin (rule of law, Etat légal):** Dit concept houdt in dat staatsorganen enkel macht uitoefenen op basis van overeengekomen regels en gebonden zijn door het recht. De formele rechtsstaat omvat [40](#page=40):
1. Iedereen (ook de overheid) is onderworpen aan de wet (legaliteitsvereiste) [41](#page=41).
2. Scheiding van de wetgevende en rechtsprekende functie [41](#page=41).
3. Niemand staat boven de wet [41](#page=41).
Dit leidde in de 19e eeuw tot het onderscheid met de absolutistische staat [41](#page=41).
* **Wetspositivisme:** Deze rechtsfilosofische stroming beperkt zich tot de beschrijving van feitelijke wetmatigheden en ziet de wet, aangenomen door de wetgever, als de voornaamste bron van recht [41](#page=41).
* **Uitgangspunten:**
* De wil van de wetgever is de enige bron van recht [41](#page=41).
* Enkel door de Staat uitgevaardigde regels zijn rechtsregels (wetgeving in materiële zin). Er is geen recht buiten de Staat [41](#page=41).
* Rechtsbeoefening is een waardenvrije, objectieve analyse van de wil van de wetgever [41](#page=41).
* Er is geen noodzakelijke band tussen recht (feitelijk) en moraal (wat zou moeten zijn) [42](#page=42).
**Falend wetspositivisme: de Neurenberger wetten:** De Neurenberger wetten uit Nazi-Duitsland, hoewel louter formeel aan de voorwaarden van rechtszekerheid voldoend (aangenomen door parlement, duidelijk, voorspelbaar), illustreren dat dit niet volstaat voor "recht" in een moderne democratische samenleving. Deze wetten ontnamen Joden op wettelijke wijze hun rechten, wat uiteindelijk leidde tot hun vervolging en dood. Na de Duitse capitulatie behoorden deze wetten tot de eersten die werden opgeheven [44](#page=44) [45](#page=45).
##### C. De materiële rechtsstaat
* **Inhoud telt:** Het voorbeeld van de Neurenberger wetten toont aan dat louter formele criteria onvoldoende zijn; de inhoud van het recht is ook van belang voor zijn ordenende functie, zeker in het licht van rechtvaardigheid [45](#page=45).
* **Formele versus materiële democratie:**
* **Formele democratie:** Nadruk op procedures en processen van democratische besluitvorming (verkiezingen, meerderheidsregel), ongeacht de inhoudelijke uitkomst [45](#page=45).
* **Materiële democratie:** Vereist dat democratische besluitvorming rekening houdt met fundamentele waarden zoals gelijkheid, vrijheid en menselijke waardigheid, ook van minderheden. Het Duitse naoorlogse Grondwet van 1949 illustreert dit principe, met bepalingen die antidemocratische partijen verbieden [46](#page=46).
* **De materiële rechtsstaat (rule of law in ruime zin, Etat de droit):** Naast de formele eisen (iedereen gebonden aan de wet, scheiding der machten), legt de materiële rechtsstaat bevoegdheidsbeperkingen op aan staatsmachten en beschermt zij mensenrechten. De rechtsstaat moet inhoudelijk de eerbied voor menselijke waardigheid en individuele vrijheid verzekeren. Dit duidt op het wezenskenmerk van rechtvaardigheid [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 2.1.3 Recht en rechtvaardigheid
##### A. Rechtvaardigheid
Om als recht ordenend te werken, moet het naast rechtszekerheid ook streven naar rechtvaardigheid (la justice). Het Romeinse begrip 'ius' omvat zowel bevel als rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid is belangrijk voor de aanvaardbaarheid en naleving van recht. Wanneer groepen het bestaande recht niet als rechtvaardig ervaren, bestaat het risico dat zij de autoriteit van de staat niet langer aanvaarden. Recht is de kunst van het goede en het billijke (ius est ars aequi et boni). Alleen wat rechtvaardig is, kan recht zijn (ius id quod iustum est) [47](#page=47).
* **Algemene gerechtigheid:** In de ruimste zin synoniem met moraliteit; rechtvaardig handelen stemt overeen met wat moreel goed is. Deze opvatting is echter subjectief [48](#page=48).
* **Rechtmatigheid (Hans Kelsen):** Een enger begrip van rechtvaardigheid als sociale vrede. Rechtmatigheid bestaat wanneer een rechtsregel in alle toepasselijke gevallen effectief wordt toegepast, ongeacht de inhoudelijke morele waarde. Zowel democratische, communistische als autocratische ordes kunnen rechtmatig zijn als de regels consequent worden toegepast [48](#page=48).
* **Formele rechtvaardigheid en verdeling (Aristoteles):** Rechtvaardigheid kan betrekking hebben op de verdeling van schaarse goederen (rechten en plichten) [48](#page=48).
* **Verdelende rechtvaardigheid (distributieve rechtvaardigheid):** Ieder krijgt het zijne (cuique suum tribuere). Criteria hiervoor kunnen zijn: gelijkheid, behoefte, verdienste, billijkheid, of marktwaarde [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Ruilrechtvaardigheid (commutatieve rechtvaardigheid):** Belangrijk bij vrijwillige ruilverhoudingen; er moet evenredigheid zijn in de ruil [49](#page=49).
* **Vereffenende rechtvaardigheid (retributieve rechtvaardigheid):** Herstelt onevenwicht na onvrijwillige verstooringen (schade, diefstal). Komt aan bod in aansprakelijkheids- en strafrecht [49](#page=49).
* **Materiële rechtvaardigheid:** In een rechtssysteem met fundamentele waarden, krijgt rechtvaardigheid een materiële invulling. In een liberale samenleving beschermt het recht de individuele vrijheid, waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen vrijheid en de inherente beperkingen daarvan ten bate van gelijkheid [49](#page=49).
##### B. Regelgeoriënteerde rechtvaardigheids- en grondslagentheorieën
Regelgeoriënteerde theorieën vertrekken van de vraag waarom een regel rechtvaardig is en moet worden nageleefd, en geven een verantwoording voor de machtsuitoefening door rechtsscheppers [50](#page=50).
* **Formele regelgeoriënteerde theorieën:** Hanteren de herkomst of bron van de regels als formeel criterium voor rechtvaardigheid. Dit kan een gepersonaliseerd criterium zijn (godheid, vorst) of een procedureel criterium (democratische wilsuiting, wetgevend proces). Deze theorieën bieden herkenbaarheid, maar missen criteria voor de inhoudelijke rechtvaardigheid van de regel [50](#page=50).
---
# De verschillende rechtsbronnen
De diverse bronnen van het objectieve recht worden onderzocht, met specifieke aandacht voor de wet, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte, algemene rechtsbeginselen en billijkheid .
### 3.1 Het begrip rechtsbron
#### 3.1.1 Materiële en formele bronnen
Het objectieve recht, gedefinieerd als het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment en plaats van toepassing is kent zowel materiële als formele bronnen [22](#page=22).
* **Materiële bronnen** betreffen de factoren die bijdragen aan de totstandkoming van rechtsregels. Deze kunnen politiek, feitelijk, ideologisch, rechtsfilosofisch, rechtstheoretisch of juridisch van aard zijn. Ze geven inzicht in de oorzaken en invloeden achter het recht .
* **Formele bronnen** zijn de juridische bronnen die direct voortvloeien uit de rechtsorde en waaruit de rechtsregels voortkomen. Deze bronnen zijn bepalend voor de geldigheid van het recht. Formele bronnen kunnen verder worden onderscheiden in zelfstandige en niet-zelfstandige bronnen, en in bindende en gezaghebbende bronnen .
### 3.2 De wet als bron van recht
De wet is een fundamentele rechtsbron, die zowel in formele als materiële zin kan worden beschouwd .
#### 3.2.1 Beginselen van behoorlijke wetgeving
De totstandkoming van wetgeving dient te voldoen aan verschillende beginselen om rechtszekerheid te garanderen. Deze omvatten het democratiebeginsel, het beginsel van de rechtsstaat, het subsidiariteitsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel (zowel gelijkheid voor als door de wet), en de beginselen van rechtszekerheid, zoals toegankelijkheid, duidelijkheid, bestendigheid en niet-terugwerkende kracht van de wet - .
#### 3.2.2 Plaats van de wet in de rechtsorde
De wet kan op verschillende niveaus als rechtsbron optreden:
* **Federaal niveau:** Hieronder vallen de Grondwet, de wet in formele zin (door de wetgevende macht aangenomen) en in bredere zin ook koninklijke besluiten en ministeriële besluiten - .
* **Deelstatelijk niveau:** Dit omvat decreten (en bijzondere decreten), ordonnantiën en besluiten op regeringsniveau .
* **Provinciaal en gemeentelijk niveau:** Verordeningen en besluiten op deze lagere overheden spelen hier een rol .
* **Bestuurlijk niveau:** Bestuursovereenkomsten, zoals collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) en milieubeleidsovereenkomsten, worden eveneens als rechtsbronnen beschouwd .
* **Internationaal niveau:** Dit omvat internationaal recht, internationale verdragen, het recht van de Benelux, het recht van de Europese Unie (primair en secundair, zoals verordeningen, richtlijnen en besluiten) en het recht van de Raad van Europa en de Verenigde Naties - .
#### 3.2.3 Verhouding tussen wetten en wetsconflicten
Wetsconflicten worden opgelost aan de hand van diverse conflictregels:
* **Superioriteitsregel:** Een hogere regel gaat voor op een lagere regel. Dit principe kent verschillende toepassingen door rechters .
* **Hiërarchisch conflict tussen regels met ongelijke rechtskracht:** Hierbij wordt de verhouding tussen wetten, decreten, ordonnantiën, internationaal recht en het recht van de Europese Unie beschouwd -. Belangrijk hierbij zijn de principes van rechtstreekse werking en de voorrang van het Unierecht op nationaal recht .
* **Conflicten tussen regels met gelijke rechtskracht:** Dit kan gebeuren tussen regels van verschillende wetgevers (geen directe conflictregel, maar wel de mogelijkheid van rechtsmiddelen) of van dezelfde wetgever. Bij regels van dezelfde wetgever gelden de posterioriteitsregel (latere wet wijzigt eerdere) en de specialiteitsregel (specifieke regel gaat voor op algemene) - .
### 3.3 Rechtspraak als bron van recht
Rechtspraak kan zowel als rechtstoepassing als rechtsvorming worden beschouwd .
#### 3.3.1 Aard van rechtspraak als rechtsbron
Hoewel rechtspraak in België geen algemeen bindende rechtsbron is zoals de wet, fungeert zij wel als een gezaghebbende bron. Een vaste rechtspraak, met name die van het Hof van Cassatie, kan een belangrijke invloed hebben. Soms kan rechtspraak echter ook een bindende werking hebben, bijvoorbeeld door de interpretatie die rechters geven aan open normen of lacunes in de wet .
#### 3.3.2 Nationale en internationale rechtscolleges
Rechtspraak wordt geveld door diverse rechtscolleges, zowel nationaal (gewone rechtbanken, administratieve rechtscolleges, de Raad van State) als internationaal (Benelux-Gerechtshof, gerechtshoven van de Europese Unie, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Internationaal Gerechtshof) - .
### 3.4 Rechtsleer als bron van recht
De rechtsleer, bestaande uit geschriften van juridische experts, wordt beschouwd als een gezaghebbende rechtsbron. Hoewel de rechtsleer geen bindende kracht heeft, kan zij wel de rechter en wetgever beïnvloeden en leiden tot interpretatie en ontwikkeling van het recht .
### 3.5 De gewoonte als bron van recht
Gewoonte kan een bron van recht zijn, onderverdeeld in:
* **Gewoonte volgens de wet (secundum legem):** De wet erkent expliciet de gewoonte als rechtsbron .
* **Gewoonte naast de wet (praeter legem):** De gewoonte vult lacunes in de wet aan .
* **Gewoonte tegen de wet (contra legem):** In beginsel is dit niet toegestaan, maar kan het wel voorkomen in de praktijk .
Voor het bestaan van gewoonterecht zijn twee elementen vereist: een objectief element (een herhaaldelijk voorkomend gedrag, "usus") en een subjectief element (de overtuiging dat dit gedrag juridisch verplichtend is, "opinio juris") .
### 3.6 De algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele normen en waarden die, hoewel niet altijd expliciet in de wet vastgelegd, wel deel uitmaken van de rechtsorde .
* **Algemene beginselen in de wet:** Deze zijn expliciet in de wet opgenomen .
* **Algemene rechtsbeginselen volgens de wet (secundum legem):** Deze worden door de wet erkend en toegepast .
* **Algemene rechtsbeginselen naast de wet (praeter legem):** Deze vullen de wet aan waar deze zwijgt .
* **Algemene rechtsbeginselen tegen de wet (contra legem):** Deze hebben in principe geen gelding, maar kunnen in uitzonderlijke gevallen worden toegepast indien ze een fundamenteel principe van rechtvaardigheid vertegenwoordigen dat hoger staat dan de wet .
Deze beginselen, zoals proportionaliteit, gelijkheid en rechtszekerheid, zijn essentieel voor de materiële rechtsstaat .
### 3.7 De billijkheid als bron van recht
Billijkheid verwijst naar de beginselen van rechtvaardigheid en redelijkheid die worden toegepast om tot een rechtvaardige oplossing te komen, met name waar de letter van de wet tot een onbillijk resultaat zou leiden .
* **Billijkheid in de wet:** De wet zelf kan billijkheidselementen bevatten .
* **Billijkheid volgens de wet (secundum legem):** De wet erkent de toepassing van billijkheid .
* **Billijkheid naast de wet (praeter legem):** Billijkheid kan worden ingeroepen om lacunes in de wet op te vullen en tot een rechtvaardiger uitkomst te komen .
* **Billijkheid tegen de wet (contra legem):** In uitzonderlijke gevallen kan billijkheid ertoe leiden dat een strikte toepassing van de wet wordt gecorrigeerd .
Billijkheid is nauw verbonden met de rechtvaardigheid en dient om een rechtvaardige ordening van de samenleving te bewerkstelligen .
---
# Elementen van publiekrecht: staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht, fiscaal recht en internationaal publiekrecht
Dit deel duikt in de verschillende facetten van het publiekrecht, met een focus op de structuur van de staat, de werking van het bestuur, strafrechtelijke beginselen en de internationale rechtsorde.
## 4. Elementen van publiekrecht: staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht, fiscaal recht en internationaal publiekrecht
Publiekrecht omvat de rechtsregels die de organisatie van de staat en de verhouding tussen de overheid en de burgers regelen. Het doel is een efficiënte, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de samenleving [10](#page=10) [23](#page=23) [5](#page=5).
### 4.1 Staatsrecht
Het staatsrecht regelt de inrichting en de werking van de staat [10](#page=10).
#### 4.1.1 Algemene kenmerken van de Belgische staatsstructuur
België wordt gekenmerkt door:
* **Nationale soevereiniteit:** De staat is zelfbesturend en oefent gezag uit binnen zijn grenzen .
* **Rechtsstaat:** De overheid is gebonden aan het recht en mag haar macht enkel uitoefenen op basis van regels, zonder willekeur. Dit omvat zowel een formele (legaliteitsbeginsel, scheiding der machten) als een materiële benadering (eerbiediging van mensenrechten en menselijke waardigheid) [40](#page=40) [46](#page=46).
* **Scheiding der machten:** De staatsmacht is verdeeld over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, ter voorkoming van machtsmisbruik [13](#page=13) .
* **Representatieve en parlementaire democratie:** Burgers oefenen hun politieke rechten uit via verkozen vertegenwoordigers in het parlement .
* **Erfelijke constitutionele monarchie:** Het staatshoofd is een monarch wiens macht beperkt wordt door de grondwet .
* **Federale staat:** België is een federale staat, ontstaan uit een evolutie van een unitaire staat door opeenvolgende staatshervormingen [15](#page=15) .
#### 4.1.2 België: van unitaire staat naar federale staat
De transformatie naar een federale staat is een geleidelijk proces geweest, met verschillende staatshervormingen die bevoegdheden hebben overgedragen aan gemeenschappen en gewesten. Dit heeft geleid tot een duaal federalisme, waarbij de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten eigen bevoegdheden hebben .
* **De federale Staat:** Omvat de federale wetgevende macht (Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat), de federale uitvoerende macht (Koning en federale regering) en de federale rechterlijke macht .
* **De gemeenschappen:** Hebben bevoegdheden inzake persoonsgebonden aangelegenheden (cultuur, onderwijs, welzijn) .
* **De gewesten:** Hebben bevoegdheden inzake territoriale aangelegenheden (ruimtelijke ordening, leefmilieu, economie) .
#### 4.1.3 De federale Staat in detail
* **Het federale parlement:** Bestaat uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. De wetgevende macht omvat diverse procedures, waaronder de monocamerale en bicamerale wetgevingsprocedure .
* **De koning en de federale regering:** De koning is staatshoofd, de regering voert de wetten uit en neemt reglementaire besluiten .
* **De rechtsprekende functie:** Wordt uitgeoefend door de rechterlijke macht, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof. De rechterlijke macht is hiërarchisch gestructureerd, met onder andere vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg, hoven van beroep en het Hof van Cassatie .
#### 4.1.4 De gemeenschappen en gewesten
De Vlaamse Gemeenschap heeft een eigen wetgevende macht (Vlaams Parlement) en uitvoerende macht (Vlaamse Regering). Vergelijkbare structuren bestaan voor de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Waals-Brusselse instellingen [16](#page=16) .
#### 4.1.5 De inwoners
De staat heeft betrekking op zijn inwoners, waaronder Belgen en niet-Belgen. De rechten en vrijheden van deze personen worden beschermd door de wet [17](#page=17).
#### 4.1.6 De rechten en vrijheden
De Belgische grondwet garandeert een reeks fundamentele rechten en vrijheden, waaronder het gelijkheidsbeginsel, persoonlijkheidsrechten, vrijheidsrechten, gezinsrechten, vermogensrechten, sociale rechten en politieke rechten. De behoorlijke rechtsbedeling, met waarborgen zoals onafhankelijkheid, onpartijdigheid en openbaarheid van de rechtspleging, is hierbij cruciaal .
### 4.2 Bestuursrecht
Het bestuursrecht regelt de werking van het openbaar bestuur en de bestuursmiddelen. Het omvat de principes van behoorlijk bestuur, zoals het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur. Burgers kunnen zich wenden tot politieke, bestuurlijke of rechterlijke controle om zich te beschermen tegen de overheid [10](#page=10) [18](#page=18) .
#### 4.2.1 De openbare dienst en bestuursmiddelen
De openbare dienst is de kern van het bestuursrecht. Bestuursmiddelen zijn de instrumenten die de overheid gebruikt om haar taken uit te voeren .
#### 4.2.2 Rechtsbescherming tegen de overheid
* **Politieke en bestuurlijke controle:** Controle door politieke organen of interne bestuurlijke beroepen .
* **Rechterlijke controle:** Controle door de rechterlijke macht en de specifieke bestuursrechtelijke rechtscolleges, zoals de Raad van State .
#### 4.2.3 Beginselen van bestuursrecht
* **Legaliteitsbeginsel:** De overheid moet handelen op basis van de wet .
* **Rechtszekerheidsbeginsel:** Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat het bestuur zich aan de regels houdt .
* **Beginselen van behoorlijk bestuur:** Omvatten beginselen zoals zorgvuldigheid, onpartijdigheid en de plicht om te luisteren naar belanghebbenden .
* **Wetten van de openbare dienst:** Specifieke regels die de werking van de overheid regelen .
### 4.3 Strafrecht en strafprocesrecht
Het strafrecht regelt welke gedragingen strafbaar zijn en welke straffen eraan verbonden zijn. Het strafprocesrecht regelt de procedure om strafrechtelijke inbreuken op te sporen, te vervolgen en te berechten [10](#page=10) [18](#page=18).
#### 4.3.1 Strafrecht
* **Strafen:** De mogelijke sancties die een rechter kan opleggen (bv. gevangenisstraf, boete) .
* **Beginselen:**
* **Legaliteitsbeginsel:** Geen straf zonder wet .
* **Territorialiteitsbeginsel:** Het strafrecht van een staat is van toepassing op feiten die op zijn grondgebied zijn gepleegd .
* **Schuldbeginsel:** Straf is enkel mogelijk indien er schuld is aan het misdrijf .
#### 4.3.2 Strafprocesrecht
* **Waarborgen:** Bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden .
* **Strafvordering:** De procedure die leidt tot de berechting van een verdachte, met de rol van het openbaar ministerie en het slachtoffer .
* **Vooronderzoek, terechtzitting en beginselen:** De verschillende fasen van de strafrechtspleging .
### 4.4 Fiscaal recht
Het fiscaal recht regelt de heffing van belastingen door de overheid. Het omvat de regels omtrent belastbare feiten, tarieven, procedures en de rechten en plichten van belastingplichtigen [10](#page=10) [18](#page=18).
### 4.5 Internationaal publiekrecht
Internationaal publiekrecht regelt de betrekkingen tussen staten en de organisatie van de internationale gemeenschap [10](#page=10) [18](#page=18).
#### 4.5.1 Beginselen van internationaal publiekrecht
* **Staatssoevereiniteit:** Elke staat is soeverein en gelijk aan andere staten [18](#page=18) .
* **Supranationaliteit:** Staten dragen bepaalde bevoegdheden over aan internationale organisaties, zoals de Europese Unie [18](#page=18) .
* ***Ius cogens*:** Dwingende normen van internationaal recht die niet kunnen worden afgeweken [18](#page=18).
* **Internationaal gewoonterecht:** Regels die ontstaan uit de algemene praktijk van staten, met de overtuiging dat deze verplichtend is [18](#page=18).
#### 4.5.2 Internationale organisaties
* **De Verenigde Naties (VN):** Een intergouvernementele organisatie die is opgericht om internationale vrede en veiligheid te handhaven en samenwerking tussen staten te bevorderen [18](#page=18) .
* **De Europese Unie (EU):** Een supranationale organisatie die economische en politieke integratie tussen Europese staten nastreeft. De EU kent eigen instellingen (Europees Parlement, Europese Raad, Raad van de EU, Commissie, Hof van Justitie) en een eigen rechtsorde (primair en secundair Unierecht) [18](#page=18) .
* **De Raad van Europa:** Een internationale organisatie die zich richt op de bescherming van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een belangrijk orgaan binnen de Raad van Europa [18](#page=18) .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment en op een bepaalde plaats van toepassing is. Dit wordt ook wel het positieve recht genoemd. |
| Subjectief recht | Een door het objectieve recht aan een individu toegekende aanspraak of bevoegdheid die strekt tot de bevrediging van menselijke behoeften. |
| Rechtsregel | Een voorschrift dat door of krachtens het maatschappelijk gezag wordt uitgevaardigd en gehandhaafd, en dat bepaalt hoe mensen zich in de samenleving moeten gedragen. |
| Rechtszekerheid | Het beginsel dat het recht geordend, voorspelbaar, duidelijk, consistent en bestendig moet zijn, zodat rechtsonderhorigen de gevolgen van hun handelen kunnen inschatten en erop kunnen vertrouwen dat het recht op iedereen gelijk van toepassing is. |
| Rechtsstaat | Een staatsbegrip waarbij de uitoefening van staatsmacht gebonden is aan overeengekomen regels en niet op willekeurige basis berust. In formele zin betekent dit dat iedereen, ook de overheid, aan de wet onderworpen is en dat er een scheiding is tussen de wetgevende en rechtsprekende functies. In materiële zin omvat dit ook de bescherming van mensenrechten en bevoegdheidsbeperkingen aan staatsmachten. |
| Wetspositivisme | Een rechtsfilosofische stroming die de aandacht exclusief richt op de wet als de enige bron van recht, aangenomen door de wetgever volgens de geijkte procedures. Het recht wordt gezien als een gesloten systeem van wetgeving, los van morele of ethische overwegingen. |
| Materiële rechtsstaat | Een ruimere opvatting van de rechtsstaat die naast formele criteria ook inhoudelijke vereisten stelt, zoals de eerbiediging van menselijke waardigheid, individuele vrijheid en fundamentele rechten, en een rechtvaardige ordening van de samenleving nastreeft. |
| Rechtvaardigheid | Een fundamenteel beginsel voor een effectieve ordening van de samenleving, dat kan worden opgevat als algemene gerechtigheid (moraliteit), rechtmatigheid (gelijke toepassing van regels) of als een verdelingsproblematiek van schaarse goederen, waarbij gelijkheid, behoefte, verdienste of billijkheid een rol kunnen spelen. |
| Rechtsbron | Een bron waaruit het recht voortvloeit, zoals de wet, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte, algemene rechtsbeginselen en billijkheid. |
| Formele bronnen van het recht | Categorieën van rechtsnormen die door specifieke wetgevende of rechterlijke organen worden vastgesteld, zoals de wet in formele zin, koninklijke besluiten en rechterlijke uitspraken. |
| Materiële bronnen van het recht | De oorzaken of factoren die leiden tot de totstandkoming van rechtsregels, zoals politieke, feitelijke, ideologische, rechtsfilosofische en juridische inspiratiebronnen. |
| De wet | Een door de wetgevende macht uitgevaardigde rechtsregel die algemene draagwijdte heeft en een verbindend karakter bezit, bedoeld om de samenleving te ordenen en te reguleren. |
| Rechtspraak | Het geheel van rechterlijke uitspraken in concrete gevallen. Het kan zowel rechtstoepassing als rechtsvorming inhouden, waarbij rechters de bestaande regels interpreteren en toepassen. |
| Rechtsleer | Het geheel van juridische geschriften, doctrines en commentaren van rechtsgeleerden die het recht interpreteren en analyseren, en die als inspiratiebron voor het recht kunnen dienen. |
| Gewoonte | Een langdurig en herhaaldelijk toegepaste gedragsregel die door de gemeenschap als bindend wordt ervaren en die als rechtsbron kan fungeren, mits aan bepaalde wettelijke vereisten is voldaan. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan het rechtssysteem, zoals gelijkheid, proportionaliteit en rechtszekerheid, die zowel expliciet in de wet kunnen voorkomen als impliciet uit de algemene rechtspraktijk kunnen worden afgeleid. |
| Billijkheid | Een correctie op de strikte toepassing van de wet, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van een geval om tot een rechtvaardige oplossing te komen. |
| Staatsrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de organisatie van de staat, de grondbeginselen van het overheidsgezag, de verhoudingen tussen de verschillende staatsmachten en de rechten en plichten van de burgers. |
| Bestuursrecht | Het rechtsgebied dat de organisatie, bevoegdheden en werking van het openbaar bestuur reguleert, inclusief de rechtsbescherming tegen beslissingen van de overheid. |
| Strafrecht | Het rechtsgebied dat bepaalt welke gedragingen strafbaar zijn en welke straffen daarop van toepassing zijn, met als doel de samenleving te beschermen tegen criminaliteit. |
| Strafprocesrecht | Het rechtsgebied dat de procedure regelt bij de opsporing, vervolging, berechting en executie van strafbare feiten, met waarborgen voor de verdachte en het slachtoffer. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de heffing en inning van belastingen regelt, inclusief de rechten en plichten van belastingplichtigen en de overheid. |
| Internationaal publiekrecht | Het rechtsgebied dat de betrekkingen tussen staten en internationale organisaties regelt, evenals de rechten en plichten van staten in de internationale gemeenschap. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding regelt tussen de overheid en de burgers, en de organisatie van de staat en zijn instellingen. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, zoals contracten, eigendom en familierecht. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan een rechtsregel rechtsgevolgen verbindt, zoals geboorte, overlijden of een onrechtmatige daad. |
| Rechtsgevolg | Het gevolg dat een rechtsregel aan een rechtsfeit verbindt, zoals het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van rechten en plichten. |
| Rechtssubject | Een persoon of entiteit die drager kan zijn van rechten en plichten, zoals een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. |
| Rechtsobject | Het voorwerp van een subjectief recht, hetgeen waarover een rechtssubject zijn rechten kan uitoefenen, zoals een goed of een gedraging. |
| Natuurlijke persoon | Een mens van geboorte tot overlijden, die in principe zowel rechtsbekwaam als handelingsbekwaam is. |
| Rechtspersoon | Een door de wet erkende groepering van mensen of een afgezonderd vermogen die als zelfstandige eenheid in het recht wordt behandeld en subject kan zijn van rechten en plichten. |
| Burgerlijk Wetboek (BW) | Een wetboek dat de belangrijkste regels van het privaatrecht bevat, zoals eigendom, verbintenissen, huwelijk en erfopvolging. |
| Grondwet (Gw.) | De hoogste wet van een land, die de fundamentele rechten en vrijheden van burgers garandeert en de basisstructuur van de staat bepaalt. |
| Verdrag | Een internationale overeenkomst tussen twee of meer staten, die juridisch bindend is voor de betrokken partijen en deel kan uitmaken van het nationale recht. |
| EU-recht | Het recht van de Europese Unie, dat bestaat uit primair recht (verdragen) en secundair recht (verordeningen, richtlijnen, besluiten) en rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten. |
| EVRM | Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, een internationaal verdrag dat de fundamentele rechten en vrijheden van de mens beschermt en wordt bewaakt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België dat oordeelt over de correcte toepassing van het recht door lagere rechtbanken, zonder de feiten te herbeoordelen. |
| Raad van State | Een administratief rechtscollege dat oordeelt over geschillen tussen burgers en de overheid, en tevens advies geeft over wetgevingsprojecten. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het beginsel dat allen gelijk zijn voor de wet en dat discriminatie op basis van ras, geslacht, religie, etc. verboden is. |
| Legaliteitsbeginsel | Het beginsel dat overheidsoptreden gebaseerd moet zijn op de wet en dat de overheid de wet niet mag overtreden. |
| Openbare orde | Regels die essentieel zijn voor het functioneren van de samenleving en die niet door private partijen opzijgezet mogen worden, zoals regels met betrekking tot de bescherming van de zwakkeren of de fundamentele beginselen van het recht. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, omdat ze de openbare orde of de bescherming van zwakkere partijen dienen. |
| Suppletief recht | Rechtsregels die van toepassing zijn indien partijen niets anders hebben afgesproken; zij vullen aan wat partijen niet expliciet hebben geregeld. |
| Rechtsvinding | Het proces waarbij de rechter in een concreet geval het toepasselijke recht vaststelt en interpreteert om tot een oplossing te komen. |
| Rechtsdogmatiek | De wetenschappelijke studie van het recht die zich richt op de analyse en systematisering van rechtsregels en juridische concepten. |
| Rechtssociologie | De wetenschap die het recht bestudeert als een sociaal verschijnsel, met aandacht voor de interactie tussen recht en samenleving, en de maatschappelijke effecten van het recht. |
| Normatieve ordening | Het systeem van regels en voorschriften dat de samenleving ordent en de gedragingen van individuen en instellingen stuurt. |
| Sociale contracttheorieën | Filosofische theorieën die de oorsprong van het staatsgezag en de relatie tussen staat en individu verklaren als een metaforisch sociaal contract. |
| Homo homini lupus | Latijnse uitdrukking die aangeeft dat de mens een wolf is voor zijn medemens, verwijzend naar het egoïstische en conflictueuze karakter van de mens in afwezigheid van een geordende samenleving. |
| La volonté générale | Franse term voor de algemene wil, een concept van Rousseau dat het collectieve belang en de algemene volkswil vertegenwoordigt, waaraan individuen zich dienen te conformeren. |
| Rassenwetten van Neurenberg | Wetten aangenomen in Nazi-Duitsland in 1935 die Joden discrimineerden en hun burgerrechten ontnamen, illustratief voor de gevaren van louter formeel recht. |
| Materiële democratie | Een opvatting van democratie die naast procedurele aspecten ook de bescherming van fundamentele waarden, gelijkheid, vrijheid en menselijke waardigheid vereist in de uitkomst van besluitvorming. |
| Formele democratie | Een opvatting van democratie die de nadruk legt op de procedures en processen van besluitvorming, zoals verkiezingen en meerderheidsregels, zonder inhoudelijke eisen te stellen aan de uitkomst. |
| Verdelende rechtvaardigheid | Het principe dat de verdeling van goederen, rechten en plichten in een gemeenschap eerlijk en gelijk moet geschieden, waarbij gelijken gelijk en ongelijken ongelijk behandeld worden. |
| Ruilrechtvaardigheid | Het principe dat er evenredigheid moet zijn in vrijwillige ruiltransacties, zodat de waarde van hetgeen wordt uitgewisseld vergelijkbaar is. |
| Vereffenende rechtvaardigheid | Het principe dat verstoringen in de verdeling van goederen of rechten, veroorzaakt door bijvoorbeeld schade of diefstal, moeten worden hersteld. |
| Regelgeoriënteerde theorieën | Theorieën die vertrekken van de vraag waarom een regel rechtvaardig is en moet worden nageleefd, en die een principieel criterium hanteren om de geldigheid van rechtsregels te bepalen. |
Cover
Deel III Cursus Inleiding tot het recht (2).pdf
Summary
# De wetgevende procedure in België
De wetgevende procedure in België beschrijft de formele stappen die gevolgd moeten worden om tot een bindende wet te komen, met specifieke aandacht voor de rollen van de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, en de variaties hierin naargelang de aard van de aangelegenheid [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 De federale wetgevende macht
Op federaal niveau bestaat de wetgevende macht in principe uit de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Zij vaardigen wetten in formele zin uit, die doorgaans ook wetten in materiële zin zijn, wat betekent dat ze tot stand komen door de gezamenlijke werking van twee of drie van deze takken [1](#page=1).
### 1.2 De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat
#### 1.2.1 Vóór 1993
Voor de grondwetsherziening van 1993 hadden de Kamer en de Senaat gelijke bevoegdheden [1](#page=1).
#### 1.2.2 1993-2014
Met de Vierde Staatshervorming in 1993 werd de taakverdeling gewijzigd. De Kamer kreeg exclusieve bevoegdheid voor politieke controle op de Regering en controle op de openbare financiën. De Senaat vervulde de rol van reflectiekamer en gaf uiting aan de gevoeligheden van gemeenschappen en gewesten. Beide kamers bleven gezamenlijk bevoegd voor grondbeginselen van de Staat en de verhouding tussen federale staat, gemeenschappen en gewesten. Er werden drie soorten aangelegenheden onderscheiden [2](#page=2):
* Monocamerale aangelegenheden: de Senaat speelde geen rol meer [2](#page=2).
* Volledig bicamerale aangelegenheden: Kamer en Senaat traden op voet van gelijkheid op [2](#page=2).
* Gedeeltelijk bicamerale aangelegenheden: de Kamer had het laatste woord en de Senaat fungeerde als reflectiekamer [2](#page=2).
#### 1.2.3 2014 - Zesde Staatshervorming
In het kader van de Zesde Staatshervorming werden de bevoegdheden van de Senaat verder beperkt. Er blijven drie wetgevingsprocedures bestaan: verplicht bicameraal, optioneel bicamraal en monocameraal [3](#page=3).
* **Monocamerale aangelegenheden:** exclusief federale materies waarin geen inspraak van deelstaten wordt gewenst [3](#page=3).
* **Optioneel bicamerale aangelegenheden:** materies die de bevoegdheden van deelstaten raken, waarbij de federale staat het standpunt van de deelstaten wil kennen [3](#page=3).
* **Verplicht bicamerale aangelegenheden:** aangelegenheden die het bestaan en de organisatie van federale staat en deelstaten raken, of de essentie van federalisme, waarover een akkoord tussen federale staat en deelstaten vereist is [3](#page=3).
Het evocatierecht van de Senaat werd beperkt tot een eenmalig recht van inspraak [3](#page=3).
**Verplicht bicamerale aangelegenheden:** Artikel 77 Gw. somt de volgende aangelegenheden op waarvoor Kamer en Senaat gelijkelijk bevoegd zijn [4](#page=4):
1. Verklaring tot herziening van de Grondwet, herziening en coördinatie van de Grondwet [4](#page=4).
2. Aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide kamers geregeld dienen te worden [4](#page=4).
3. Wetten die met bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen [4](#page=4).
4. Wetten betreffende de instellingen en financiering van de Duitstalige Gemeenschap [4](#page=4).
5. Wetten betreffende de financiering van politieke partijen en controle op verkiezingsuitgaven [4](#page=4).
6. Wetten betreffende de organisatie van de Senaat en het statuut van senator [4](#page=4).
7. Andere aangelegenheden aangeduid bij bijzondere meerderheidswet [4](#page=4).
**Optioneel bicamerale aangelegenheden:** Artikel 78 Gw. somt de volgende aangelegenheden op die door de Senaat kunnen worden geëvoceerd [4](#page=4):
1. Wetten ter uitvoering van wetten die met bijzondere meerderheid worden aangenomen [4](#page=4).
2. Wetten bedoeld in diverse artikelen van de Grondwet (o.a. 5, 39, 115, 117-118, 121, 123, 127-129, 131, 135-137, 141-143, 163, 165-167, 169, 170, 175, 177), met uitzondering van de wetgeving op geautomatiseerde stemming [4](#page=4).
3. Wetten aangenomen conform artikel 169 om naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren [4](#page=4).
4. Wetten op de Raad van State en federale administratieve rechtscolleges [4](#page=4).
5. Andere aangelegenheden aangeduid bij bijzondere meerderheidswet [4](#page=4).
**Monocamerale aangelegenheden:** Alle andere aangelegenheden dan die bedoeld in artikelen 77 en 78 Gw. worden gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De residuaire wetgevende bevoegdheid ligt bij de Kamer en de Koning [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 De wetgevende procedure
De cascade-regel bepaalt welke procedure gevolgd moet worden: eerst wordt nagegaan of de materie verplicht bicamraal is, dan optioneel bicamraal, en zo niet, volgt de monocamerale procedure [5](#page=5).
#### 1.3.1 Initiatiefrecht
Het recht om een wetgevend voorstel of ontwerp in te dienen en amendementen voor te stellen [5](#page=5).
* **Monocamerale procedure:** Enkel leden van de Kamer en de Koning kunnen een initiatief nemen [5](#page=5).
* **Bicamerale procedure:** De Koning, leden van de Kamer en leden van de Senaat kunnen een initiatief nemen [5](#page=5).
* **Optioneel bicamerale procedure:** Leden van de Kamer en de Koning kunnen een initiatief nemen [5](#page=5).
Een initiatief van de Koning wordt een wetsontwerp (projet de loi) genoemd, terwijl een initiatief van parlementsleden een wetsvoorstel (proposition de loi) is. Bij ontbinding van het Parlement vervallen ongestemde voorstellen en ontwerpen [5](#page=5) [6](#page=6).
**Initiatief van de Koning (wetsontwerp):**
Een voorontwerp van wet moet voor advies worden voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State, behalve voor louter formele wetten. Indien het voorontwerp de bevoegdheid van de federale overheid overschrijdt en tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten behoort, wordt het doorgestuurd naar het Overlegcomité voor advies binnen 40 dagen bij consensus. Een wetsontwerp gaat vergezeld van een memorie van toelichting [6](#page=6).
De voorzitter van de Kamer of Senaat kan de tekst van wetsontwerpen voor advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voorleggen [6](#page=6).
**Parlementair initiatief (wetsvoorstel):**
Een wetsvoorstel hoeft niet verplicht aan de afdeling wetgeving van de Raad van State te worden voorgelegd. De voorzitters van Kamer of Senaat kunnen echter op eigen initiatief advies vragen, of zijn hiertoe verplicht indien minstens een derde van de leden van de kamer, de meerderheid van een taalgroep, of minstens 12 leden van de parlementaire overlegcommissie daarom verzoeken. Ook ministers kunnen advies vragen. Als de afdeling wetgeving oordeelt dat het voorstel de bevoegdheid te buiten gaat, wordt het Overlegcomité ingeschakeld, dat de Regering kan vragen amendementen in te dienen. Wetsvoorstellen gaan vergezeld van een toelichting [7](#page=7).
#### 1.3.2 De monocamerale procedure
1. **Inoverwegingneming van een wetsvoorstel:** Vóór bespreking in commissie moet over de inoverwegingneming worden gestemd. Dit dient als filter om ongeschikte voorstellen te weren, maar wordt quasi automatisch goedgekeurd [7](#page=7).
2. **Verzending naar en bespreking in de bevoegde parlementaire commissie:** Na indiening van een wetsontwerp of inoverwegingneming van een wetsvoorstel, wordt dit naar de bevoegde commissie verwezen. De initiatiefnemer licht de tekst toe, gevolgd door algemene en artikelsgewijze bespreking, waarbij amendementen kunnen worden ingediend. Er volgt stemming per artikel en vervolgens over het geheel. Een schriftelijk verslag wordt opgemaakt. Veel voorstellen stranden hier [8](#page=8).
3. **Behandeling en stemming in de plenaire vergadering:** Na commissiewerk wordt het voorstel op de agenda van de Kamer ingeschreven. De goedkeuringsprocedure omvat algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking, artikelsgewijze stemming en stemming over het geheel (eventueel na een tweede lezing). Discussies vinden in openbare vergadering plaats [8](#page=8) [9](#page=9).
4. **Overzending aan de Koning:** Het aangenomen ontwerp wordt door de Kamer aan de Koning overgemaakt [9](#page=9).
5. **Bekrachtiging en afkondiging door de Koning:** Bekrachtiging is de rechtshandeling waarbij de Koning instemt met het ontwerp. Hij kan geen wijzigingen meer aanbrengen. De datum van bekrachtiging is de datum van de wet. De bekrachtiging is niet aan een termijn gebonden en de ministers dragen de politieke verantwoordelijkheid. Afkondiging bevestigt het bestaan van de wet en beveelt de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad met het ’s lands zegel. Bekrachtiging en afkondiging worden onder één handtekening gegeven, medeondertekend door de bevoegde minister en de minister van justitie. De afkondiging is de eerste daad van uitvoering van de wet [10](#page=10) [9](#page=9).
6. **Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad:** Geen enkele wet is verbindend dan na bekendmaking. De bekendmaking geschiedt in het Belgisch Staatsblad, waarin de Nederlandse en Franse teksten verschijnen. Beide teksten zijn officieel en authentiek. De Duitse vertaling wordt ook bekendgemaakt, maar is een vertaling en bij interpretatieproblemen wordt naar de Nederlandse en Franse teksten gekeken. Door bekendmaking wordt de wet tegenstelbaar aan eenieder; niemand mag zich beroepen op onwetendheid [11](#page=11).
7. **Inwerkingtreding:** De datum waarop de rechten en plichten bindend worden. In beginsel treedt de wet in werking op de tiende dag na bekendmaking, tenzij de wet anders bepaalt [12](#page=12).
#### 1.3.3 De bicamerale procedure
Een wetsvoorstel of -ontwerp moet door beide kamers (Kamer en Senaat) worden goedgekeurd. Het voorstel of ontwerp kan in beide kamers worden ingediend. Eerst wordt het behandeld in de kamer waar het werd ingediend (commissie, dan plenaire vergadering). Na goedkeuring door één kamer, wordt het naar de andere kamer gestuurd, waar dezelfde procedure volgt. Indien er amendementen zijn, wordt de geamendeerde tekst heen en weer gestuurd totdat beide kamers akkoord zijn. Daarna volgen bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking [12](#page=12).
#### 1.3.4 De optioneel bicamerale procedure
Het initiatief kan enkel uitgaan van Kamerleden of de Koning. Wetsvoorstellen van de Kamer en wetsontwerpen van de regering worden in de Kamer ingediend en daar behandeld. Na goedkeuring in de Kamer wordt het ontwerp aan de Senaat overgezonden. De Senaat kan het wetsontwerp evoceren (zelf behandelen) binnen 15 dagen na overzending, mits instemming van de meerderheid van de senatoren en een derde van de leden van elke taalgroep [13](#page=13).
* **Indien de Senaat niet evoceert:** Overzending aan de Koning [13](#page=13).
* **Indien de Senaat evoceert:** De Senaat heeft 30 dagen om het te onderzoeken [13](#page=13).
* Als de termijn verstrijkt of de tekst niet wordt gewijzigd, wordt het teruggezonden naar de Kamer [13](#page=13).
* Als de Senaat het ontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Kamer voor een tweede behandeling. De Kamer kan akkoord gaan, de amendementen verwerpen of nieuwe wijzigingen aanbrengen. De beslissing van de Kamer is definitief, zij heeft het laatste woord [14](#page=14).
Daarna wordt de tekst overgezonden aan de Koning voor bekrachtiging en afkondiging, gevolgd door bekendmaking en inwerkingtreding [14](#page=14).
### 1.4 Voorkoming en regeling van belangenconflicten
Deze procedure omvat een tijdelijke schorsing met het oog op overleg. Bij gebrek aan oplossing wordt de zaak verwezen naar de Senaat en het Overlegcomité [14](#page=14).
### 1.5 De grondwettelijke alarmbel
Artikel 54 Gw. voorziet in de bescherming van de Franstalige minderheid in het federaal Parlement [14](#page=14).
### 1.6 De verschillende wijzen van stemmen
Stemmingen gebeuren bij volstrekte meerderheid, tenzij er uitzonderingen zijn: dubbele tweederdemeerderheid of bijzondere versterkte meerderheid [14](#page=14).
#### 1.6.1 Volstrekte meerderheid
Besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen (helft + één van de uitgebrachte stemmen). Er is een aanwezigheidsquorum van de helft plus één van de leden vereist (76/150 Kamerleden, 31/60 senatoren). Onthoudingen tellen mee voor het aanwezigheidsquorum, maar niet voor de meerderheid bij de stemming [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.6.2 Dubbele tweederdemeerderheid
Vereist dat twee derden van de leden van Kamer en Senaat aanwezig zijn en dat het voorstel twee derden van de uitgebrachte stemmen verkrijgt. Dit geldt onder andere voor herziening van de Grondwet, benoeming van de opvolger van de Koning bij gebrek aan nakomelingen, en toestemming voor de Koning om tegelijk hoofd van een andere staat te zijn [15](#page=15).
* Kamer: 100 van de 150 leden aanwezig [15](#page=15).
* Senaat: 40 van de 60 leden aanwezig [15](#page=15).
#### 1.6.3 Bijzondere versterkte meerderheid (versterkte gekwalificeerde meerderheid)
Vereist dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep in beide kamers aanwezig is, de meerderheid van de leden in elke taalgroep de tekst aanneemt, en het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen tweederde van de uitgebrachte stemmen bereikt. Dit geldt onder andere voor het onttrekken van gebieden aan de indeling in provincies, grenswijzigingen, vaststelling van samenstelling en werking van Gemeenschapsparlementen en hun Regeringen, en vaststelling van samenstelling, bevoegdheid en functioneren van het Grondwettelijk Hof. Deze wetten worden bijzondere meerderheidswetten genoemd en staan hiërarchisch hoger dan gewone wetten [16](#page=16).
* Kamer: meerderheid (helft + één) aanwezig van beide taalgroepen [17](#page=17).
* Senaat: meerderheid (helft + één) aanwezig van beide taalgroepen [17](#page=17).
### 1.7 Bijzondere soorten wetten
#### 1.7.1 Interpretatieve wetten
Deze wetten worden door de wetgever zelf uitgevaardigd om onduidelijkheid over de betekenis van wetgeving weg te nemen. Er zijn drie voorwaarden: de geïnterpreteerde wet moet rechtsonzekerheid veroorzaken, de interpretatieve wet moet de onzekerheid wegnemen, en de wetgever stemt een nieuwe wet die verondersteld wordt met de eerste wet één geheel te hebben gevormd (retroactieve werking) [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 1.7.2 Wetten aangenomen met een bijzondere meerderheid
Zie 1.6.3 [18](#page=18).
#### 1.7.3 Programmawetten
Een geheel van maatregelen ter verwezenlijking van het algemeen en financieel beleid van de regering, dat samen met de Rijksbegroting aan de Kamers wordt voorgelegd. Ze hebben vaak een budgettaire doelstelling en kunnen zeer uiteenlopende onderwerpen behandelen, waardoor ze ook wel 'vuilbakwetten' worden genoemd [18](#page=18).
#### 1.7.4 Opdrachtwetten
Zie verder bij de bespreking van de Koninklijke besluiten [18](#page=18).
#### 1.7.5 Besluitwetten
Deze juridische constructies kwamen tot stand tijdens de beide wereldoorlogen toen het Parlement niet kon samenkomen. Tijdens WOI werd de wetgevende macht uitgeoefend door Koning Albert I met zijn ministers, en tijdens WOII door de in raad vergaderde ministers. Het Hof van Cassatie heeft de wetskracht hiervan bekrachtigd, waardoor ze dezelfde juridische waarde hebben als wetten [18](#page=18) [19](#page=19).
---
# Normatieve bevoegdheden van deelstaten
Dit deel behandelt de totstandkoming van decreten door de gemeenschappen en gewesten, en ordonnanties door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie [22](#page=22).
### 2.1 Het decreet
#### 2.1.1 Algemeen
De drie gemeenschappen, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest oefenen hun normatieve bevoegdheid uit via decreten. Decreten zijn voor deze deelstaten wat wetten zijn voor de federale Staat. Ook de Franse Gemeenschapscommissie vaardigt decreten uit voor bevoegdheden die door de Franse Gemeenschap werden overgedragen. De decreetgevende macht wordt uitgeoefend door de parlementen en regeringen van de gemeenschappen en gewesten [22](#page=22).
#### 2.1.2 Rechtskracht van het decreet
Een decreet heeft kracht van wet en neemt in de hiërarchie van rechtsnormen dezelfde rang in als een federale wet. De federale wetgever is niet langer bevoegd voor aangelegenheden waarvoor decreten mogen worden genomen. Decreten kunnen bestaande wetten wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. Het belangrijkste verschil met een wet is het toepassingsgebied: een wet geldt op het gehele Belgische grondgebied, terwijl een decreet enkel geldt op het grondgebied van de betrokken deelstaat (ratione loci) [22](#page=22).
#### 2.1.3 Soorten decreten
##### 2.1.3.1 Bijzondere (meerderheids)decreten
Deze vereisen een bijzondere meerderheid: de meerderheid van de leden moet aanwezig zijn en twee derden van de uitgebrachte stemmen moeten ja-stemmen zijn. De gevallen waarin dit vereist is, worden bepaald door of krachtens de Grondwet. Bijzondere decreten staan in de hiërarchie lager dan de Grondwet maar hoger dan gewone decreten; een gewoon decreet kan dus niet afwijken van een bijzonder decreet [23](#page=23).
##### 2.1.3.2 Gewone decreten
Deze worden aangenomen bij gewone meerderheid (de helft plus één van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden aanwezig is) [23](#page=23).
#### 2.1.4 Procedure van totstandkoming van het decreet
De procedure vertoont grote gelijkenissen met de wetgevende procedure [23](#page=23).
* **Recht van initiatief:** Dit behoort toe aan de leden van het Parlement (voorstel van decreet) en aan de gemeenschaps- of gewestregering (ontwerp van decreet) [23](#page=23).
* **Raadpleging van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State:** Een ontwerp van decreet wordt voorafgegaan door een voorontwerp dat voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State. Een uitzondering geldt bij hoogdringendheid, waarbij het advies beperkt kan worden tot de bevoegdheidskwestie. Indien de Afdeling Wetgeving oordeelt dat een voorontwerp de bevoegdheid te buiten gaat, wordt het doorgezonden naar het Overlegcomité voor een gemotiveerd advies binnen 40 dagen, met nadruk op consensus en eventuele verbeteringsvragen [24](#page=24).
Voorstellen van decreet hoeven niet verplicht naar de Afdeling Wetgeving te gaan, maar kunnen wel op initiatief van parlementaire voorzitters of op verzoek van ten minste één derde van de leden worden voorgelegd. Eventueel volgt dan de tussenkomst van het Overlegcomité [24](#page=24).
* **Behandeling in het gemeenschaps- of gewestparlement:**
Het voorstel of ontwerp wordt besproken in de bevoegde parlementaire commissie, waar eerst artikelsgewijze stemming plaatsvindt (inclusief amendementen) en vervolgens stemming over het geheel van de artikelen. Na goedkeuring in de commissie volgt doorverwijzing naar de plenaire vergadering van het parlement van de deelstaat [24](#page=24).
Nadelen van het monocamerale stelsel worden opgevangen door een systeem van tweede lezing en, in het Vlaams Parlement, een reflectietermijn. Er bestaat geen communautaire alarmbel, maar wel een ideologische alarmbel [25](#page=25).
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Dit gebeurt door de regering van de betrokken gemeenschap of gewest, meer bepaald door ondertekening door de Minister-President en de bevoegde minister [25](#page=25).
* **Bekendmaking en inwerkingtreding:** Decreten zijn verbindend na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ze zijn verbindend de tiende dag na bekendmaking, tenzij anders bepaald in het decreet [25](#page=25).
### 2.2 De ordonnantie
Er bestaan twee soorten ordonnanties [26](#page=26).
#### 2.2.1 Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in gewestelijke aangelegenheden
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft identieke bevoegdheden als de andere gewesten, maar met strengere voorwaarden voor constitutieve autonomie. De bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement worden uitgeoefend via ordonnanties in plaats van decreten. Het recht van initiatief behoort toe aan de Regering en de parlementsleden. Ordonnanties hebben in principe dezelfde rechtskracht als decreten, en kunnen geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Ze gelden op het gebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Ordonnanties in gewestelijke aangelegenheden zijn echter onderworpen aan een bijkomend toezicht van de rechter en de federale overheid [26](#page=26).
#### 2.2.2 Ordonnanties van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
In Brussel-Hoofdstad heeft de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegdheid in persoonsgebonden aangelegenheden voor individuele Brusselaars en voor instellingen die vanwege hun verplicht tweetalig karakter niet tot één specifieke gemeenschap behoren (bipersoonsgebonden aangelegenheden). Wanneer de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie optreedt op dit vlak, vaardigt zij ordonnanties uit die wetskrachtig zijn zonder bestuurlijk toezicht door andere gemeenschappen. Deze ordonnanties kunnen geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen en gelden op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Deze ordonnanties zijn onderworpen aan hetzelfde rechterlijke toezicht als gewestelijke ordonnanties, maar niet aan federaal bestuurlijk toezicht [27](#page=27).
#### 2.2.3 Procedure van totstandkoming van een ordonnantie
De procedure is identiek aan die van een decreet. Het ontwerp of voorstel wordt ingediend in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, behandeld in de bevoegde commissie en vervolgens in de plenaire vergadering. Een tweede lezing kan gevraagd worden. Na parlementaire goedkeuring volgt bekrachtiging en afkondiging door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, gevolgd door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De inwerkingtreding is in principe de 10e dag na publicatie, tenzij anders bepaald [27](#page=27).
#### 2.2.4 Bijzondere ordonnanties
In beginsel worden ordonnanties aangenomen bij gewone meerderheid. Echter, voor sommige ordonnanties is een bijzondere meerderheid vereist. Dit kan een volstrekte meerderheid van de stemmen en in elke taalgroep zijn, of een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en volstrekte meerderheid in elke taalgroep. Ordonnanties betreffende de organisatie van gewestelijke volksraadplegingen vereisen een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, met aanwezigheid van de meerderheid van de leden en een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep. Bijzondere ordonnanties staan in de hiërarchie lager dan de Grondwet maar hoger dan gewone ordonnanties [28](#page=28).
---
# Samenwerkingsakkoorden binnen de federale staat
Samenwerkingsakkoorden zijn een cruciaal instrument voor coördinatie en samenwerking tussen de verschillende entiteiten van de Belgische federale staat [29](#page=29).
### 3.1 Het concept van samenwerkingsakkoorden
Het Belgische federale systeem is gestoeld op het principe van coöperatief federalisme, wat de noodzaak van overleg en samenwerking tussen de diverse entiteiten binnen het federale België onderstreept. De meest verregaande vorm van deze samenwerking is het samenwerkingsakkoord [29](#page=29).
#### 3.1.1 Juridische basis en doelstellingen
Samenwerkingsakkoorden worden geregeld door artikel 92bis van de Bijzondere Wet Hervorming Instellingen (BWHI). De voornaamste doelstellingen van deze akkoorden zijn [29](#page=29):
* **Materiële coördinatie:** Dit omvat de gezamenlijke uitoefening van exclusieve bevoegdheden [29](#page=29).
* **Procedurele samenwerking:** Dit betreft de instelling van overleg- en geschillenbeslechtingsmechanismen, evenals de gezamenlijke oprichting en het beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen [29](#page=29).
Het is belangrijk dat een samenwerkingsakkoord de federale Staat, de gemeenschappen of de gewesten niet toestaat om bevoegdheden die hen door de Grondwet of een bijzondere wet zijn toegewezen, af te staan of ongedaan te maken. Met andere woorden, ze kunnen geen uitwisseling, afstand of teruggave van bevoegdheden inhouden [29](#page=29).
#### 3.1.2 Vergelijking met internationale verdragen
Samenwerkingsakkoorden worden beschouwd als overeenkomsten tussen autonome overheden, vergelijkbaar met verdragen in de internationale rechtsorde. De procedure voor het sluiten van een samenwerkingsakkoord vertoont dan ook gelijkenissen met het sluiten van een internationaal verdrag. Het akkoord wordt onderhandeld en gesloten door de betrokken uitvoerende machten, en in veel gevallen vereist het nadien goedkeuring bij wet, decreet of ordonnantie [29](#page=29).
> **Tip:** De analogie met internationale verdragen helpt om de juridische aard en de totstandkomingsprocedure van samenwerkingsakkoorden te begrijpen.
### 3.2 Verplicht en facultatief karakter
In bepaalde aangelegenheden is het sluiten van een samenwerkingsakkoord verplicht. Dit geldt bijvoorbeeld voor verenigingen van gemeenten en provincies die de grenzen van een Gewest overschrijden en tot nut van het algemeen zijn, zoals het samenwerkingsakkoord van 28 november 2013 betreffende gewestgrensoverschrijdende intercommunales. In andere gevallen is het sluiten van een samenwerkingsakkoord facultatief, zoals de oprichting van het Interfederaal Gelijkekansencentrum [30](#page=30).
Met elke staatshervorming neemt de lijst van verplichte samenwerkingsakkoorden toe. Dit gebeurt vaak wanneer bevoegdheden aan de deelstaten worden overgedragen; de verplichting om ter zake een samenwerkingsakkoord te sluiten, legt hieraan een zekere beperking op [30](#page=30).
#### 3.2.1 Politieke en coördinerende functie
Samenwerkingsakkoorden vervullen een ‘paraconstitutionele functie’. Ze dienen als een tegenwicht voor een te ver doorgedreven autonomie van de deelstaten. Politiek gezien maken ze de overdracht van bevoegdheden aan de deelstaten soms makkelijker te aanvaarden. Bovendien worden ze steeds vaker ingezet om complexe communautaire kwesties naar verder overleg te verschuiven [30](#page=30).
> **Tip:** Samenwerkingsakkoorden kunnen gezien worden als een politiek instrument om de federale structuur te stabiliseren en de samenwerking te bevorderen, met name bij gevoelige bevoegdheidsoverdrachten.
### 3.3 Geschillenbeslechting
Bij betwistingen tussen de partijen over de uitlegging of de uitvoering van een samenwerkingsakkoord, wordt dit behandeld door een speciaal opgerichte rechtscollege, namelijk een samenwerkingsgerecht. Dit betreft een ad hoc gerecht dat specifiek voor dit doel wordt ingesteld [30](#page=30).
### 3.4 Plaats in de hiërarchie van de normen
De precieze plaats van samenwerkingsakkoorden in de hiërarchie van de normen is niet expliciet bepaald door de Grondwet of bijzondere wetten. Wel staat vast dat zij ondergeschikt zijn aan het internationaal recht, de Grondwet en de bijzondere meerderheidswetten. Meestal wordt aangenomen dat ze in de hiërarchie der rechtsnormen boven de ‘gewone’ wetskrachtige normen staan [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet in formele zin | Een wet die tot stand komt door de gezamenlijke werking van de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, ongeacht de inhoud ervan. |
| Wet in materiële zin | Een norm die gericht is tot een algemeen publiek en die rechten en plichten oplegt, ongeacht hoe deze tot stand is gekomen. |
| Bicameraal stelsel | Een wetgevingssysteem waarbij twee kamers, in België de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, betrokken zijn bij de totstandkoming van wetten. |
| Monocamerale aangelegenheden | Aangelegenheden waarbij enkel één kamer, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, een rol speelt in het wetgevingsproces. |
| Bicamerale aangelegenheden | Aangelegenheden waarbij beide kamers, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, betrokken zijn bij het wetgevingsproces. |
| Evocatierecht | Het recht van de Senaat om bepaalde wetsontwerpen of -voorstellen naar zich toe te trekken en zelf te onderzoeken. |
| Wetsontwerp (projet de loi) | Een wetgevend initiatief dat uitgaat van de Koning, voorgesteld door de regering. |
| Wetsvoorstel (proposition de loi) | Een wetgevend initiatief dat uitgaat van leden van de wetgevende kamers. |
| Afdeling Wetgeving van de Raad van State | Een afdeling binnen de Raad van State die geacht wordt advies te geven over de legaliteit en wenselijkheid van wetsontwerpen en -voorstellen. |
| Overlegcomité | Een orgaan dat consensus zoekt bij bevoegdheidsoverschrijdingen tussen de federale overheid en de deelstaten bij het opstellen van wetgevende teksten. |
| Plenaire vergadering | De vergadering van alle leden van een parlementaire kamer waar uiteindelijke stemmingen plaatsvinden. |
| Bekrachtiging | De rechtshandeling waarbij de Koning, als tak van de wetgevende macht, zijn goedkeuring verleent aan een aangenomen wetsontwerp. |
| Afkondiging | De handeling waarbij de Koning het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat deze met het staatszegel wordt bekleed en bekendgemaakt. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieorgaan waarin wetten en andere officiële besluiten worden bekendgemaakt. |
| Inwerkingtreding | De datum waarop een wet verbindend wordt en de rechten en plichten die erin zijn vastgelegd, effectief worden. |
| Decreet | Een normatieve akte die wordt uitgevaardigd door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten in België en die dezelfde rechtskracht heeft als een federale wet binnen hun bevoegdheidsgebied. |
| Ordonnantie | Een normatieve akte die wordt uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en die rechtskracht heeft binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
| Bijzondere meerderheidswet | Een wet die, naast de gewone meerderheid, specifieke gekwalificeerde meerderheden vereist voor goedkeuring, vaak met betrekking tot fundamentele staatsaangelegenheden. |
| Gewone meerderheid | De helft plus één van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de helft plus één van de leden aanwezig is. |
| Bijzondere decreten | Decreten die, net als bijzondere wetten, specifieke gekwalificeerde meerderheden vereisen voor hun goedkeuring, vaak met betrekking tot aangelegenheden die de autonomie van de deelstaten raken. |
| Gewone decreten | Decreten die worden aangenomen met een gewone meerderheid. |
| Samenwerkingsakkoord | Een overeenkomst tussen autonome overheden binnen de Belgische federale staat, gericht op materiële of procedurele coördinatie en samenwerking. |
| Coöperatief federalisme | Een principe binnen het Belgische federale systeem dat samenwerking en overleg tussen de federale overheid en de deelstaten bevordert. |
| Normenhiërarchie | De rangorde van rechtsnormen, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen. |
| Retroactiviteit | De terugwerkende kracht van een wet, waardoor deze van toepassing is op feiten die zich voordeden vóór de inwerkingtreding ervan. |
| Interpretatieve wet | Een wet die de betekenis van een bestaande wet verduidelijkt op een wijze die bindend is voor alle rechtssubjecten, inclusief de rechter. |
| Programmawet | Een wet die een verzameling maatregelen bevat ter verwezenlijking van het algemeen en financieel beleid van de regering, vaak voorgelegd samen met de begroting. |
| Opdrachtwet | Een wet die de regering de opdracht geeft om nadere regels uit te werken via besluiten (zie verder bij Koninklijke besluiten). |
| Besluitwet | Een juridische constructie die ontstond tijdens noodtoestanden (wereldoorlogen) waarbij de wetgevende macht niet door het Parlement kon worden uitgeoefend en de regering deze bevoegdheid waarnam. |
Cover
Deel III Cursus Inleiding tot het recht.pdf
Summary
# De wetgevende procedure in België
Dit onderwerp behandelt het proces van wetgeving op federaal niveau in België, waarbij de rollen van de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat centraal staan, inclusief de verschillende procedures en de uiteindelijke bekrachtiging en afkondiging [1](#page=1).
### 1.1 Algemeen over de wetgevende macht in België
De hoogste wetgevende macht op federaal niveau bestaat in principe uit drie takken: de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Deze federale wetgevende macht vaardigt wetten in formele zin uit, die doorgaans ook materiële wetten zijn, en tot stand komen door de gezamenlijke werking van twee of drie van deze takken [1](#page=1).
### 1.2 De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat
De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat heeft door de jaren heen significante wijzigingen ondergaan, met name sinds de grondwetsherzieningen van 1993 en de Zesde Staatshervorming in 2014.
#### 1.2.1 Vóór 1993
Vóór de grondwetsherziening van 1993 hadden de Kamer en de Senaat gelijke bevoegdheden. Beide kamers moesten dezelfde tekst goedkeuren voordat deze door de Koning bekrachtigd kon worden (navetbicameralisme) [1](#page=1).
#### 1.2.2 1993-2014
De grondwetsherziening van 1993 bracht een wijziging aan in het bicameralisme, met het oog op tijdswinst en specialisatie. De principes van deze hervorming waren [1](#page=1):
* De Kamer werd exclusief bevoegd voor politieke controle op de Regering en controle op de openbare financiën [2](#page=2).
* De Senaat vervulde de rol van reflectiekamer [2](#page=2).
* De Senaat gaf uiting aan de gevoeligheden van de gemeenschappen en de gewesten [2](#page=2).
* Beide kamers bleven gezamenlijk bevoegd inzake grondbeginselen van de Staat en de verhouding tussen de federale Staat, gemeenschappen en gewesten [2](#page=2).
Dit leidde tot drie soorten aangelegenheden:
* **Monocamerale aangelegenheden:** De Senaat speelde geen rol meer op wetgevend vlak [2](#page=2).
* **Volledig bicamerale aangelegenheden:** Kamer en Senaat traden op voet van gelijkheid op [2](#page=2).
* **Gedeeltelijk bicamerale aangelegenheden:** Een procedure die het midden hield tussen de voorgaande, waarbij de Kamer het laatste woord had en de Senaat als reflectiekamer fungeerde [2](#page=2).
De Kamer had sinds deze hervorming grotendeels het laatste woord, met de Senaat die voor sommige materies geen bevoegdheid meer had, of een rol als reflectiekamer vervulde. Alleen voor welbepaalde aangelegenheden, zoals de werking van de Staat, internationale verdragen en de organisatie van hoven en rechtbanken, bleef de Senaat gelijkwaardig aan de Kamer [2](#page=2).
#### 1.2.3 2014 - Huidige situatie na Zesde Staatshervorming
Met de Zesde Staatshervorming werden de bevoegdheden van de Senaat verder beperkt. Op normatief vlak werd de rol van de Senaat verder gereduceerd. Er blijven drie wetgevingsprocedures bestaan [2](#page=2) [3](#page=3):
* De procedure voor aangelegenheden die verplicht bicameraal zijn [3](#page=3).
* De procedure voor optioneel bicamerale aangelegenheden [3](#page=3).
* De procedure voor monocamerale aangelegenheden (het éénkamerstelsel) [3](#page=3).
De logica achter de verdeling is:
* **Monocameraal:** Exclusief federale aangelegenheden waarin de federale overheid geen inspraak van deelstaten wenst of duldt [3](#page=3).
* **Optioneel bicameraal:** Materies die raken aan de bevoegdheden van deelstaten, waarbij de federale staat belang heeft bij het kennen van hun standpunt [3](#page=3).
* **Verplicht bicameraal:** Aangelegenheden die raken aan het bestaan en de organisatie van de federale staat én de deelstaten, of aan de essentie van het federalisme, waarover een akkoord tussen beide niveaus noodzakelijk is [3](#page=3).
Het evocatierecht van de Senaat is beperkt tot een eenmalig recht van inspraak [3](#page=3).
##### 1.2.3.1 Verplicht bicamerale aangelegenheden
Artikel 77 van de Grondwet somt de aangelegenheden op waarvoor de Kamer en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn [4](#page=4):
1. De verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en coördinatie ervan [4](#page=4).
2. Aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide kamers geregeld moeten worden [4](#page=4).
3. Wetten die met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen [4](#page=4).
4. Wetten met betrekking tot de instellingen en financiering van de Duitstalige Gemeenschap [4](#page=4).
5. Wetten met betrekking tot de financiering van politieke partijen en de controle op verkiezingsuitgaven [4](#page=4).
6. Wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator [4](#page=4).
7. Andere aangelegenheden aangeduid bij een wet die met bijzondere meerderheid moet worden aangenomen en waarvoor beide kamers gelijkelijk bevoegd zijn [4](#page=4).
##### 1.2.3.2 Optioneel bicamerale aangelegenheden
Artikel 78 van de Grondwet somt de aangelegenheden op die door de Senaat geëvoceerd (naar zich toegetrokken) en onderzocht kunnen worden. De Senaat kan federale normen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden evoceren en onderzoeken [4](#page=4):
1. Wetten ter uitvoering van wetten die met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen [4](#page=4).
2. Wetten bedoeld in specifieke artikelen van de Grondwet (o.a. 5, 39, 115, 117, 118, 121, 123, 127-129, 131, 135-137, 141-143, 163, 165, 166, 167 §1 derde lid, 169, 170 §2 tweede lid, §3 tweede en derde lid, §4 tweede lid, 175 en 177), alsook hun uitvoeringswetten, met uitzondering van wetgeving over geautomatiseerde stemming [4](#page=4).
3. Wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren [4](#page=4).
4. Wetten op de Raad van State en op federale administratieve rechtscolleges [4](#page=4).
5. Andere aangelegenheden aangeduid bij een wet met bijzondere meerderheid waarvoor de Senaat over het evocatie- en onderzoeksrecht beschikt [4](#page=4).
##### 1.2.3.3 Monocamerale aangelegenheden
Voor alle andere aangelegenheden dan die bedoeld in artikel 77 en 78 van de Grondwet, wordt de wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De residuaire wetgevende bevoegdheid valt dus toe aan de Kamer en de Koning [5](#page=5).
### 1.3 De wetgevende procedure
Om te bepalen welke procedure gevolgd moet worden, wordt de zogenaamde cascade-regel toegepast. Eerst wordt nagegaan of een aangelegenheid onder de verplicht bicamerale regeling valt, daarna of het onder de optioneel bicamerale regeling valt. Indien niet, volgt de monocamerale procedure [5](#page=5).
#### 1.3.1 Initiatiefrecht
Het initiatiefrecht is het recht om een voorstel of ontwerp van wet in te dienen en amendementen voor te stellen [5](#page=5).
* **Monocamerale procedure:** Alleen leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning kunnen een wetgevend initiatief nemen [5](#page=5).
* **Bicamerale procedure:** De Koning, leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en leden van de Senaat kunnen een initiatief nemen [5](#page=5).
* **Optioneel bicamerale procedure:** Leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning kunnen een wetgevend initiatief nemen [5](#page=5).
Wanneer de Koning het initiatief neemt, spreekt men van een **wetsontwerp** (*projet de loi*). Wanneer het initiatief uitgaat van parlementsleden, spreekt men van een **wetsvoorstel** (*proposition de loi*). Bij ontbinding van het Parlement vervallen alle nog niet gestemde wetsvoorstellen en -ontwerpen [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.3.1.1 Initiatief van de Koning - Raadpleging Raad van State
Een voorontwerp van wet, ingediend door de Koning (meestal via de bevoegde minister), moet worden voorgelegd voor beredeneerd advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. Dit geldt voor ontwerpen van materiële wetten, niet voor louter formele wetten. Als de afdeling wetgeving oordeelt dat een voorontwerp de federale bevoegdheid overschrijdt en tot de domeinen van gemeenschappen of gewesten behoort, wordt het doorgestuurd naar het Overlegcomité. Het Overlegcomité brengt binnen 40 dagen, bij consensus, advies uit over bevoegdheidsoverschrijding. Bij gebrek aan consensus gaat de procedure normaal verder. Bij een wetsontwerp hoort een memorie van toelichting die de bedoeling van het ontwerp toelicht. De voorzitter van de Kamer of Senaat kan de tekst van elk wetsontwerp voor advies aan de Raad van State voorleggen [6](#page=6).
#### 1.3.1.2 Parlementair initiatief - Raadpleging Raad van State
Een wetsvoorstel hoeft niet verplicht voor advies aan de Raad van State te worden voorgelegd. De voorzitters van de Kamer en Senaat kunnen dit advies echter op eigen initiatief vragen en zijn hiertoe verplicht indien [7](#page=7):
* Minstens één derde van de leden van de betrokken kamer daarom verzoekt [7](#page=7).
* De meerderheid van de leden van een taalgroep in de betrokken kamer daarom verzoekt [7](#page=7).
* Minstens 12 leden van de parlementaire overlegcommissie daarom verzoeken ingevolge een bevoegdheidsconflict tussen Kamer en Senaat [7](#page=7).
Ministers kunnen het advies ook vragen. Indien de Raad van State oordeelt dat een voorstel de federale bevoegdheid overschrijdt, wordt het Overlegcomité ingeschakeld. Dit vraagt vervolgens aan de Regering om amendementen in te dienen die de overschrijding beëindigen. Aan wetsvoorstellen gaat eveneens een toelichting vooraf [7](#page=7).
#### 1.3.2 De monocamerale procedure
##### 1.3.2.1 Inoverwegingneming van een wetsvoorstel
Voordat een wetsvoorstel in de parlementaire commissie kan worden besproken, moet erover de inoverwegingneming gestemd worden. Dit diende als filter voor onzinnige, ongrondwettelijke of ernstige voorstellen. De inoverwegingneming wordt quasi automatisch goedgekeurd, met uitzonderingen zoals amnestieverzoeken voor collaborateurs tijdens WOII. De stemming over inoverwegingneming raakt in principe niet de grond van het voorstel [7](#page=7) [8](#page=8).
##### 1.3.2.2 Verzending naar en bespreking in de bevoegde parlementaire commissie
Na indiening van een wetsontwerp of na inoverwegingneming van een wetsvoorstel, wordt dit door de Kamervoorzitter verwezen naar de bevoegde kamercommissie [8](#page=8).
* De initiatiefnemer licht de tekst toe [8](#page=8).
* Volgt een algemene bespreking [8](#page=8).
* Dan een artikelsgewijze bespreking, waarbij amendementen kunnen worden ingediend [8](#page=8).
* Artikelsgewijze stemming over amendementen en de artikelen zelf [8](#page=8).
* Stemming over het geheel van de tekst [8](#page=8).
Om geldig te stemmen in de commissie is de meerderheid van de leden aanwezig. Er wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Veel voorstellen stranden in de commissie [8](#page=8).
##### 1.3.2.3 Behandeling en stemming in de plenaire vergadering
Na het commissiewerk wordt het ontwerp of voorstel op de agenda van de Kamer geplaatst. De goedkeuringsprocedure omvat vier fasen [8](#page=8):
1. Algemene bespreking [8](#page=8).
2. Artikelsgewijze bespreking [9](#page=9).
3. Artikelsgewijze stemming [9](#page=9).
4. Stemming over het geheel, eventueel na een tweede lezing in de Kamer [9](#page=9).
Discussies vinden plaats in openbare vergadering. Een beknopt algemeen verslag en de parlementaire handelingen worden gepubliceerd [9](#page=9).
##### 1.3.2.4 Overzending aan de Koning
Na de goedkeuring door de Kamer wordt het ontwerp overgemaakt aan de Koning [9](#page=9).
##### 1.3.2.5 Bekrachtiging en afkondiging door de Koning
* **Bekrachtiging:** De rechtshandeling waarbij de Koning akkoord gaat met het aangenomen wetsontwerp. De Koning kan geen wijzigingen meer aanbrengen. De bekrachtigingsformule luidt: “FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt.”. De datum van bekrachtiging is de datum van de wet. De bekrachtiging is niet aan termijn onderworpen; ministers dragen de politieke verantwoordelijkheid voor het uitblijven ervan. In theorie kan de Koning de bekrachtiging weigeren, mits gedekt door de ministers [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Afkondiging:** De handeling waarbij de Koning als hoofd van de uitvoerende macht het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat deze, met ’s lands zegel, in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. Bekrachtiging en afkondiging zijn juridisch onderscheiden, maar worden onder eenzelfde handtekening gegeven. Minstens twee ministers ondertekenen mee: de bevoegde minister en de minister van justitie. De afkondiging is de eerste uitvoeringsdaad van de wet. De afkondigingsformule luidt: “Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt”. Vanaf de datum van afkondiging kunnen uitvoeringsbesluiten genomen worden [10](#page=10).
##### 1.3.2.6 Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad
Volgens artikel 190 Gw. is geen wet, besluit of verordening verbindend dan na bekendmaking in de bij wet bepaalde vorm. Er zijn geen termijnen voor bekendmaking. Dit gebeurt in het Belgisch Staatsblad, waarin de Nederlandse en Franse teksten verschijnen en beide authentiek zijn. De wetten worden in het Nederlands en Frans gestemd, bekrachtigd, afgekondigd en bekendgemaakt. De Duitse vertaling wordt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling verzorgd en is een vertaling, dus bij interpretatieproblemen kijkt men naar de Nederlandse en Franse tekst. Door de bekendmaking wordt de wet tegenstelbaar aan eenieder (nemo censetur ignorare legem) [11](#page=11).
##### 1.3.2.7 Inwerkingtreding
Dit is de datum waarop de rechten en plichten in werking treden. In beginsel treedt de wet in werking op de tiende dag na bekendmaking, tenzij de wet zelf anders bepaalt [12](#page=12).
#### 1.3.3 De bicamerale procedure
Bij deze procedure moet een wetsvoorstel of -ontwerp door beide wetgevende kamers goedgekeurd worden. Wetsvoorstellen en -ontwerpen kunnen zowel in de Kamer als in de Senaat worden ingediend. Het voorstel/ontwerp wordt eerst behandeld in de kamer waar het werd ingediend (commissie, dan plenaire vergadering). Na goedkeuring door de ene kamer, wordt het overgezonden naar de andere kamer. In geval van amendering wordt de geamendeerde tekst overgemaakt aan de andere kamer, waarbij de procedure opnieuw wordt gevolgd. Dit kan leiden tot meerdere over en weer gezonden teksten totdat beide kamers het eens zijn over een eensluidende tekst. Daarna volgen bekrachtiging, afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding [12](#page=12).
#### 1.3.4 Optioneel bicamerale procedure
Het wetgevend initiatief kan genomen worden door Kamerleden en de Koning; er is geen initiatief vanuit de Senaat. Wetsvoorstellen van de Kamer en wetsontwerpen van de regering worden in de Kamer ingediend. Het voorstel/ontwerp wordt eerst behandeld in de Kamer. Het door de Kamer goedgekeurde ontwerp wordt aan de Senaat overgezonden [13](#page=13).
De Senaat kan het **evocatierecht** uitoefenen: de beslissing nemen om het wetsontwerp zelf te behandelen. Hierover moet de Senaat beslissen binnen 15 dagen na overzending, met instemming van de meerderheid van de senatoren en ten minste een derde van de leden van elke taalgroep [13](#page=13).
* **Indien de Senaat het wetsontwerp niet evoceert:** Het wordt overgezonden aan de Koning [13](#page=13).
* **Indien de Senaat het wetsontwerp wel evoceert:** Hij heeft 30 dagen om het te onderzoeken [13](#page=13).
* Als de termijn verstrijkt of de tekst niet wijzigt, wordt het teruggezonden naar de Kamer, die het aan de Koning overzendt [13](#page=13).
* Als de Senaat het ontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Kamer. De Kamer kan dan akkoord gaan, de amendementen verwerpen, of nieuwe wijzigingen aanbrengen. Elke beslissing van de Kamer is definitief; de Kamer heeft het laatste woord. Daarna wordt de tekst overgezonden aan de Koning [13](#page=13) [14](#page=14).
### 1.4 Voorkoming en regeling van belangenconflicten
Deze procedure houdt een voorlopige schorsing in met het oog op overleg. Indien geen oplossing wordt gevonden, volgt verwijzing naar de Senaat en het Overlegcomité [14](#page=14).
### 1.5 De grondwettelijke alarmbel
Dit is artikel 54 van de Grondwet, ter bescherming van de Franstalige minderheid in het federaal Parlement [14](#page=14).
### 1.6 De verschillende wijzen van stemmen
Er zijn drie wijzen van stemmen:
1. **Regel: bij volstrekte meerderheid** [14](#page=14).
2. **Twee uitzonderingen:**
* Dubbele tweederdemeerderheid [14](#page=14).
* Bijzondere versterkte meerderheid [14](#page=14).
#### 1.6.1 Stemming bij volstrekte meerderheid
Volgens artikel 53 Gw. wordt elk besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Dit betekent de helft plus één van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. Geen enkele kamer kan een besluit nemen zonder aanwezigheid van de meerderheid van haar leden (aanwezigheidsquorum van 76/150 voor de Kamer, 31/60 voor de Senaat). Eerst wordt per artikel gestemd, daarna over het volledige ontwerp. Onthoudingen tellen mee voor het aanwezigheidsquorum, maar niet voor de meerderheidsberekening [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.6.2 Dubbele tweederdemeerderheid
De Grondwet eist in enkele gevallen een dubbele tweederdemeerderheid: twee derden van de leden van beide kamers moeten aanwezig zijn en het voorstel moet twee derden van de uitgebrachte stemmen behalen. Dit geldt voor [15](#page=15):
* Herziening van de Grondwet (art. 195 Gw.) [15](#page=15).
* Benoeming van de opvolger van de Koning bij gebrek aan nakomelingen (art. 86 Gw.) [15](#page=15).
* Instemming van beide kamers waarbij de Koning toegelaten wordt tegelijk hoofd te zijn van een andere staat (art. 87 Gw.) [15](#page=15).
* Wijziging van de nummering en onderverdelingen van de Grondwet (art. 198 Gw.) [15](#page=15).
Het aanwezigheidsquorum is hierbij 100/150 leden voor de Kamer en 40/60 leden voor de Senaat [15](#page=15).
#### 1.6.3 Bijzondere versterkte meerderheid (versterkte gekwalificeerde meerderheid)
In sommige gevallen is een bijzondere versterkte meerderheid vereist (art. 4, derde lid Gw.) [16](#page=16):
* De meerderheid van de leden van elke taalgroep in beide kamers moet aanwezig zijn [16](#page=16).
* De meerderheid van de leden in elke taalgroep moet de tekst aannemen (helft plus één van de uitgebrachte stemmen per taalgroep) [16](#page=16).
* Het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen moet tweederde van de uitgebrachte stemmen bereiken [16](#page=16).
Dit geldt voor zogenaamde bijzondere meerderheidswetten, communautaire wetten of bijzondere wetten, zoals:
* Het onttrekken van gebieden aan de indeling in provincies (art. 5, derde lid Gw.) [16](#page=16).
* Verandering of correctie van de grenzen van de vier taalgebieden (art. 4, derde lid Gw.) [16](#page=16).
* Vaststelling van de samenstelling en werking van Gemeenschapsparlementen en hun Regeringen (art. 115 §1 en 121 §1 Gw.) [16](#page=16).
* Vaststelling van de samenstelling, bevoegdheid en functioneren van het Grondwettelijk Hof (art. 142, vierde lid Gw.) [16](#page=16).
Bijzondere meerderheidswetten staan hiërarchisch lager dan de Grondwet, maar hoger dan een "gewone" wet. Het Grondwettelijk Hof kan deze wetten toetsen aan de bevoegdheidsverdelende regels en bepaalde artikelen van de Grondwet [16](#page=16).
Het aanwezigheidsquorum is de meerderheid (helft + één) van beide taalgroepen in de Kamer en de Senaat [17](#page=17).
### 1.7 Bijzondere soorten wetten
#### 1.7.1 Interpretatieve wetten
Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de betekenis van wetgeving, kan de wetgever zelf een authentieke interpretatie geven middels interpretatieve wetten. Een authentieke interpretatie is bindend voor alle machten, inclusief de rechter (art. 7 Ger.W.). De Grondwet erkent het bestaan hiervan (art. 84 Gw. voor wetten, art. 133 Gw. voor decreten) [17](#page=17).
Om een wet als interpretatief te beschouwen, moeten drie voorwaarden vervuld zijn [17](#page=17):
1. De geïnterpreteerde wet moet rechtsonzekerheid veroorzaken door onduidelijkheid, onzekerheid of controversie. Een interpretatieve wet is niet mogelijk bij duidelijke wetten [17](#page=17).
2. De interpretatieve wet moet de onzekerheid wegnemen zonder nieuwe twijfel te zaaien. De gekozen interpretatie moet een van de mogelijke interpretaties zijn die de rechter ook zonder de wetgever had kunnen vinden [17](#page=17).
3. De wetgever stemt een nieuwe wet die geacht wordt steeds met de eerste wet één geheel te hebben gevormd. Dit betreft steeds een retroactieve wet, waarbij de terugwerkende kracht essentieel is [18](#page=18).
#### 1.7.2 Wetten aangenomen met een bijzondere meerderheid
Zie sectie 1.6.3 [18](#page=18).
#### 1.7.3 Programmawetten
Een programmawet is een geheel van maatregelen ter verwezenlijking van het algemeen en financieel beleid van de regering, dat samen met de Rijksbegroting wordt voorgelegd. Ze hebben doorgaans een budgettaire doelstelling en behandelen diverse, soms minder relevante onderwerpen, wat hen de bijnaam 'vuilbakwetten' oplevert [18](#page=18).
#### 1.7.4 Opdrachtwetten
Zie verder bij de bespreking van Koninklijke besluiten [18](#page=18).
#### 1.7.5 Besluitwetten
Besluitwetten werden uitgevaardigd tijdens de beide wereldoorlogen toen het Parlement niet kon samenkomen [18](#page=18).
* **WOI:** De wetgevende macht werd uitgeoefend door Koning Albert I met zijn in raad vergaderde ministers [18](#page=18).
* **WOII:** De wetgevende macht werd uitgeoefend door de in raad vergaderde ministers alleen, handelend in naam van het Belgische volk [18](#page=18).
Deze juridische constructies zijn niet voorzien in de Grondwet en ontstonden tijdens noodtoestanden als handelingen van legale overheden die als plaatsvervangers van de normaal bevoegde organen werden beschouwd. Het Hof van Cassatie heeft hun wetskracht bekrachtigd, waardoor ze dezelfde juridische waarde hebben als wetten en op hetzelfde niveau in de hiërarchie van rechtsnormen staan. Een arrest van het Hof van Cassatie uit 1919 bevestigt dat de Koning, als enige tak van de wetgevende macht met behoud van zijn handelingsvrijheid, onder verantwoordelijkheid van zijn ministers, besluitwetten kon nemen die noodzakelijk waren voor de verdediging van het grondgebied en de vitale belangen van de Natie. Deze besluitwetten werden regelmatig bekrachtigd, verzegeld met het staatszegel en gepubliceerd [19](#page=19) [20](#page=20).
---
# De totstandkoming en rechtskracht van decreten en ordonnanties
Dit deel behandelt de normatieve bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten, de procedure voor het aannemen van decreten en ordonnanties, en hun plaats in de hiërarchie van rechtsnormen.
### 2.1 De decreten
#### 2.1.1 Algemene principes
Decreten zijn de normatieve akten waarmee de drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse en Duitstalige) en de twee gewesten (Vlaamse en Waalse) hun bevoegdheden uitoefenen. Ze hebben dezelfde kracht als wetten voor de federale Staat. De Franse Gemeenschapscommissie te Brussel vaardigt eveneens decreten uit voor overgedragen bevoegdheden. De decreetgevende macht ligt bij de parlementen en regeringen van de gemeenschappen en gewesten [22](#page=22).
#### 2.1.2 Werking ratione loci
Decreten gelden enkel op het grondgebied van de betrokken deelstaat, in tegenstelling tot federale wetten die op het hele Belgische grondgebied van toepassing zijn [22](#page=22).
#### 2.1.3 Rechtskracht van het decreet
Een decreet heeft kracht van wet en neemt in de hiërarchie van rechtsnormen dezelfde rang in als een federale wet. De federale wetgever is niet langer bevoegd voor aangelegenheden die door decreten geregeld kunnen worden. Decreten kunnen bestaande wetten wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen [22](#page=22).
#### 2.1.4 Soorten decreten
##### 2.1.4.1 Bijzondere (meerderheids)decreten
Deze decreten vereisen een bijzondere meerderheid: de meerderheid van de leden moet aanwezig zijn en twee derde van de uitgebrachte stemmen moet ja zijn. De gevallen waarin dit vereist is, worden door of krachtens de Grondwet bepaald. Bijzondere decreten staan hiërarchisch hoger dan gewone decreten [23](#page=23).
##### 2.1.4.2 Gewone decreten
Gewone decreten worden aangenomen met een gewone meerderheid (de helft plus één van de uitgebrachte stemmen, mits de meerderheid van de leden aanwezig is) [23](#page=23).
#### 2.1.5 Procedure van totstandkoming van het decreet
De procedure vertoont gelijkenissen met de wetgevende procedure [23](#page=23).
* **Recht van initiatief:** Leden van het Parlement (voorstel van decreet) en de gemeenschaps- of gewestregering (ontwerp van decreet) kunnen initiatief nemen [23](#page=23).
* **Raadpleging van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State:** Een voorontwerp van decreet wordt ter advies voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving. Bij hoogdringendheid met bijzondere redenen kan het advies beperkt worden tot de bevoegdheidskwestie. Indien de Afdeling Wetgeving oordeelt dat het bevoegdheidskwesties overschrijdt, wordt het voorontwerp naar het Overlegcomité gestuurd voor een gemotiveerd advies binnen 40 dagen. Voorstellen van decreet hoeven niet verplicht de Afdeling Wetgeving te raadplegen, maar dit kan wel op verzoek van ten minste één derde van de parlementsleden [24](#page=24).
* **Behandeling in het gemeenschaps- of gewestparlement:** Eerst vindt de artikelsgewijze stemming plaats in de bevoegde parlementaire commissie, gevolgd door stemming over het geheel. Daarna wordt het doorverwezen naar de plenaire vergadering. Het monocamerale stelsel wordt opgevangen door een systeem van tweede lezing en, in het Vlaams Parlement, een reflectietermijn. Er is geen communautaire alarmbel, maar wel een ideologische alarmbel [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Dit gebeurt door de regering van de betrokken gemeenschap of gewest, meer bepaald door de Minister-President en de bevoegde minister [25](#page=25).
* **Bekendmaking en inwerkingtreding:** Decreten zijn verbindend na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in principe in werking de tiende dag na bekendmaking, tenzij anders bepaald [25](#page=25).
### 2.2 De ordonnantie
#### 2.2.1 Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest oefent zijn bevoegdheden uit via ordonnanties in plaats van decreten. Deze hebben in principe dezelfde rechtskracht als decreten en kunnen geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Ze gelden op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn echter onderworpen aan een bijkomend toezicht van de rechter en de federale overheid, wat een verschil is met decreten [26](#page=26).
#### 2.2.2 Ordonnanties van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vaardigt ordonnanties uit voor bipersoonsgebonden aangelegenheden in Brussel-Hoofdstad. Deze optreedt als een orgaan van een autonome gemeenschap en de ordonnanties zijn wetskrachtig zonder bestuurlijk toezicht van andere gemeenschappen. Ze gelden op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Deze ordonnanties zijn onderworpen aan hetzelfde rechterlijke toezicht als gewestelijke ordonnanties, maar niet aan federaal bestuurlijk toezicht [27](#page=27).
#### 2.2.3 Procedure van totstandkoming van een ordonnantie
De procedure is identiek aan die van decreten. Het ontwerp of voorstel wordt ingediend in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, behandeld in commissie en vervolgens in plenaire vergadering. Een tweede lezing kan gevraagd worden. Bekrachtiging en afkondiging gebeuren door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, waarna bekendmaking in het Belgisch Staatsblad volgt. Inwerkingtreding gebeurt in principe de 10e dag na publicatie, tenzij anders bepaald [27](#page=27).
#### 2.2.4 Bijzondere ordonnanties
In beginsel worden ordonnanties aangenomen bij gewone meerderheid. Echter, in specifieke gevallen is een bijzondere meerderheid vereist. Dit kan gaan om [28](#page=28):
* Volstrekte meerderheid van stemmen en volstrekte meerderheid in elke taalgroep, met mogelijkheid tot een tweede stemming [28](#page=28).
* Meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en volstrekte meerderheid in elke taalgroep [28](#page=28).
* Volstrekte meerderheid van stemmen in elke taalgroep [28](#page=28).
* Voor ordonnanties betreffende de regels van de gewestelijke volksraadpleging: meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, met aanwezigheid van de meerderheid van de leden en een volstrekte meerderheid in elke taalgroep [28](#page=28).
Bijzondere ordonnanties staan hiërarchisch lager dan de Grondwet maar hoger dan gewone ordonnanties. Gewone ordonnanties mogen dus niet afwijken van bijzondere ordonnanties [28](#page=28).
---
# Samenwerkingsakkoorden binnen de federale structuur
Samenwerkingsakkoorden zijn een essentieel instrument voor coöperatief federalisme in België, bedoeld om de coördinatie en samenwerking tussen federale entiteiten te faciliteren [29](#page=29).
### 3.1 Doel en aard van samenwerkingsakkoorden
Samenwerkingsakkoorden dienen ter bevordering van zowel materiële als procedurele samenwerking tussen de verschillende entiteiten van de federale staat [29](#page=29).
* **Materiële coördinatie:** Dit betreft de gezamenlijke uitoefening van bevoegdheden die door de Grondwet of een bijzondere wet exclusief aan een entiteit zijn toegewezen [29](#page=29).
* **Procedurele samenwerking:** Dit omvat de instelling van overleg- en geschillenbeslechtingsmechanismen, alsook de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen [29](#page=29).
Het is cruciaal dat een samenwerkingsakkoord er niet toe leidt dat een entiteit een aan haar toegewezen bevoegdheid overdraagt, afstand doet van of teruggeeft. Ze worden beschouwd als overeenkomsten tussen autonome overheden, vergelijkbaar met internationale verdragen [29](#page=29).
> **Tip:** De kern van een samenwerkingsakkoord ligt in coördinatie en gezamenlijk beheer, niet in de overdracht van soevereiniteit.
### 3.2 Procedure voor het sluiten van samenwerkingsakkoorden
De procedure voor het sluiten van een samenwerkingsakkoord vertoont gelijkenissen met die van internationale verdragen [29](#page=29).
1. **Onderhandeling en sluiting:** De betrokken uitvoerende machten onderhandelen en sluiten het akkoord [29](#page=29).
2. **Goedkeuring:** In veel gevallen vereist het akkoord goedkeuring door middel van een wet, decreet of ordonnantie [29](#page=29).
### 3.3 Verplichting en facultativiteit van samenwerkingsakkoorden
Het sluiten van samenwerkingsakkoorden kan zowel verplicht als facultatief zijn, afhankelijk van de aangelegenheid [30](#page=30).
* **Verplichte akkoorden:** Deze worden expliciet voorgeschreven door de wet, zoals in het geval van verenigingen van gemeenten en provincies die de grenzen van een gewest overschrijden, of bij de oprichting van gewestgrensoverschrijdende intercommunales. Met elke staatshervorming neemt de lijst van verplichte samenwerkingsakkoorden toe, vaak als een manier om de overdracht van bevoegdheden aan de deelstaten te structureren [30](#page=30).
* **Facultatieve akkoorden:** Deze worden gesloten wanneer de entiteiten dit wensen, zoals bij de oprichting van het Interfederaal Gelijkekansencentrum [30](#page=30).
> **Tip:** Samenwerkingsakkoorden fungeren als een "paraconstitutionele functie" die een tegenwicht biedt tegen al te verregaande autonomie van de deelstaten en soms politiek lastige kwesties naar verder overleg doorschuift [30](#page=30).
### 3.4 Geschillenbeslechting
Bij betwistingen over de interpretatie of uitvoering van een samenwerkingsakkoord, wordt dit behandeld door een speciaal opgerichte rechtscollege, een zogenaamd samenwerkingsgerecht (ad hoc rechtscollege) [30](#page=30).
### 3.5 Plaats in de hiërarchie van de normen
De precieze plaats van samenwerkingsakkoorden in de hiërarchie van de normen is niet expliciet vastgelegd in de Grondwet of bijzondere wetten. Ze staan wel [30](#page=30):
* Ondergeschikt aan internationaal recht, de Grondwet en bijzondere meerderheidswetten [30](#page=30).
* Meestal wordt aangenomen dat zij boven de "gewone" wetskrachtige normen staan in de hiërarchie der rechtsnormen [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet in formele zin | Een norm die tot stand komt door de gezamenlijke werking van de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Dit is de procedurele totstandkoming van een wet. |
| Wet in materiële zin | Een norm die algemene regels uitvaardigt die tot een onbepaald aantal personen gericht zijn en die de burger persoonlijk binden. Dit verwijst naar de inhoudelijke reikwijdte van de norm. |
| Tweekamerstelsel (bicameralisme) | Een parlementair systeem waarbij de wetgevende macht is verdeeld over twee kamers, meestal een lagerhuis (bv. Kamer van Volksvertegenwoordigers) en een hogerhuis (bv. Senaat). Beide kamers moeten instemmen met wetgeving. |
| Monocameraal stelsel | Een parlementair systeem waarbij de wetgevende macht bij één kamer berust. In België wordt dit stelsel toegepast voor specifieke aangelegenheden na de staatshervormingen. |
| Initiatiefrecht | Het recht om een voorstel of ontwerp van wet in te dienen bij de wetgevende kamers, en eveneens het recht om amendementen voor te stellen tijdens het wetgevingsproces. |
| Wetsontwerp (projet de loi) | Een wetgevend initiatief dat uitgaat van de Koning (in de praktijk de regering), voorgelegd aan het parlement voor goedkeuring. |
| Wetsvoorstel (proposition de loi) | Een wetgevend initiatief dat uitgaat van de leden van de wetgevende kamers (Kamer of Senaat). |
| Afdeling Wetgeving van de Raad van State | Een adviesorgaan dat binnen de Raad van State is ingesteld en belast is met het geven van beredeneerd advies over ontwerpen van wetten en decreten ter waarborging van de juridische kwaliteit en de bevoegdheidsverdeling. |
| Overlegcomité | Een orgaan dat tot doel heeft overleg te plegen en consensus te bereiken tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, met name bij bevoegdheidsoverschrijdingen. |
| Parlementaire commissie | Een werkgroep binnen het parlement die belast is met de gedetailleerde bespreking, analyse en voorbereiding van wetsvoorstellen en -ontwerpen alvorens deze in plenaire vergadering worden behandeld. |
| Plenaire vergadering | De openbare vergadering van het voltallige parlement, waar de definitieve behandeling en stemming over wetsvoorstellen en -ontwerpen plaatsvindt. |
| Bekrachtiging | De rechtshandeling waarbij de Koning, als tak van de wetgevende macht, zijn akkoord verleent aan een door het parlement aangenomen wetsontwerp. |
| Afkondiging | De handeling waarbij de Koning als hoofd van de uitvoerende macht het bestaan van een wet bevestigt en beveelt dat deze, met het landszegel bekleed, in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. |
| Belgisch Staatsblad (Moniteur Belge) | Het officiële publicatieblad van de Belgische overheid waarin wetten, decreten, ordonnanties en andere officiële akten worden gepubliceerd, waardoor ze verbindend worden. |
| Inwerkingtreding | De datum waarop de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een wet, decreet of ordonnantie in werking treden en de norm bindend wordt. |
| Decreet | Een norm die wordt uitgevaardigd door de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten, en die rechtskracht heeft als een formele wet binnen het grondgebied van de betreffende deelstaat. |
| Ordonnantie | Een norm die wordt uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement voor gewestelijke aangelegenheden of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, en die rechtskracht heeft vergelijkbaar met een decreet. |
| Bijzondere meerderheidswet | Een wet die, in tegenstelling tot een gewone wet, tot stand komt door de goedkeuring van een verhoogde meerderheid van stemmen, vaak met specifieke vereisten per taalgroep, om fundamentele staatsstructuren te beschermen of te wijzigen. |
| Interpretatieve wet | Een wet die door de wetgever wordt uitgevaardigd om de betekenis van een bestaande wet authentiek en bindend te verduidelijken, vooral in geval van onduidelijkheid of controversie, en die met terugwerkende kracht geldt. |
| Programmawet | Een wet die een reeks maatregelen bevat ter realisatie van het algemeen en financieel beleid van de regering en die samen met de rijksbegroting aan het parlement wordt voorgelegd; soms ook wel "vuilbakwetten" genoemd vanwege de diversiteit aan onderwerpen. |
| Besluitwet | Een juridische constructie die ontstond tijdens de wereldoorlogen toen het parlement niet kon samenkomen. De wetgevende macht werd toen uitgeoefend door de Koning of de ministers alleen, en deze besluitwetten kregen achteraf dezelfde juridische waarde als formele wetten. |
| Samenwerkingsakkoord | Een overeenkomst tussen autonome overheden (federale staat, gemeenschappen, gewesten) met als doel materiële of procedurele coördinatie, vergelijkbaar met een internationaal verdrag, en die de rechtsorde stabiliteit en continuïteit kan verlenen. |
| Coöperatief federalisme | Een principe in de staatsinrichting waarbij de verschillende entiteiten binnen een federale staat (federaal niveau, deelstaten) samenwerken en overleggen om gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen te bereiken en conflicten te vermijden. |
Cover
Deel III Cursus Inleiding tot het recht.pdf
Summary
# De totstandkoming van wetten in België
Dit onderwerp behandelt de evolutie van de taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat, de verschillende wetgevende procedures en de rol van de Koning bij bekrachtiging en afkondiging.
### 1.1 Algemene beginselen van wetgeving
De hoogste wetgever op federaal niveau in België bestaat in principe uit drie takken: de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Deze federale wetgevende macht vaardigt wetten in formele zin uit, die doorgaans ook wetten in materiële zin zijn. Dit zijn normen die tot stand komen door de gezamenlijke werking van twee of drie takken van de federale wetgevende macht [1](#page=1).
### 1.2 De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat
#### 1.2.1 Vóór 1993
Vóór de grondwetsherziening van 1993 hadden de Kamer en de Senaat gelijke bevoegdheden [1](#page=1).
#### 1.2.2 1993-2014 (Vierde Staatshervorming)
De grondwetsherziening van 1993 introduceerde een verandering in de bevoegdheden van Kamer en Senaat. Het oude systeem van navetbicameralisme, waarbij dezelfde tekst door beide kamers moest worden aangenomen, werd gewijzigd met het oog op tijdswinst en specialisatie. De principes van deze hervorming waren [1](#page=1):
* De Kamer werd exclusief bevoegd voor de politieke controle op de Regering en de controle op de openbare financiën [2](#page=2).
* De Senaat vervulde de rol van reflectiekamer [2](#page=2).
* De Senaat gaf uiting aan de gevoeligheden van de gemeenschappen en de gewesten [2](#page=2).
* Beide kamers bleven gezamenlijk bevoegd inzake de grondbeginselen van de Staat en de verhouding tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten [2](#page=2).
Er ontstonden drie soorten aangelegenheden:
* **Monocamerale aangelegenheden:** De Senaat speelde geen rol meer op wetgevend vlak [2](#page=2).
* **Volledig bicamerale aangelegenheden:** Beide kamers traden op voet van gelijkheid op [2](#page=2).
* **Gedeeltelijk bicamerale aangelegenheden:** Een procedure die het midden hield tussen de vorige twee, waarbij de Kamer het laatste woord had en de Senaat de rol van reflectiekamer vervulde [2](#page=2).
De Kamer kreeg meer zeggenschap, terwijl de Senaat voor sommige aangelegenheden geen bevoegdheid meer had of enkel een reflectieve rol kon spelen. Enkel voor welbepaalde aangelegenheden, zoals de werking van de Staat, internationale verdragen en de organisatie van hoven en rechtbanken, bleef de Senaat gelijkwaardig aan de Kamer [2](#page=2).
#### 1.2.3 2014-Zesde Staatshervorming
De Zesde Staatshervorming beperkte de bevoegdheden van de Senaat verder, met name op normatief vlak. Er bleven drie wetgevingsprocedures bestaan [2](#page=2):
* Procedure voor aangelegenheden die verplicht bicameraal zijn [3](#page=3).
* Procedure voor optioneel bicamerale aangelegenheden [3](#page=3).
* Procedure voor monocamerale aangelegenheden (het éénkamerstelsel) [3](#page=3).
De logica van de Zesde Staatshervorming voor de verdeling van aangelegenheden is als volgt [3](#page=3):
* **Monocameraal:** Exclusief federale aangelegenheden waarin de federale overheid geen inspraak van de deelstaten wenst of duldt [3](#page=3).
* **Optioneel bicameraal:** Materies die raken aan de bevoegdheden van de deelstaten, waarbij de federale staat het standpunt van de deelstaten wil kennen alvorens wetgeving definitief wordt aangenomen [3](#page=3).
* **Verplicht bicameraal:** Aangelegenheden die raken aan het bestaan en de organisatie van zowel de federale staat als de deelstaten, of aan de essentie van het federalisme, waarover de federale staat en de deelstaten een akkoord moeten bereiken [3](#page=3).
Het evocatierecht van de Senaat werd beperkt tot een eenmalig recht van inspraak [3](#page=3).
##### 1.2.3.1 Verplicht bicamerale aangelegenheden
Artikel 77 Gw. somt de aangelegenheden op waarvoor de Kamer en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn [4](#page=4):
1. De verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie van de Grondwet [4](#page=4).
2. Aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld [4](#page=4).
3. Wetten die met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen [4](#page=4).
4. Wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan [4](#page=4).
5. Wetten met betrekking tot de financiering van politieke partijen en de controle op de verkiezingsuitgaven [4](#page=4).
6. Wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator [4](#page=4).
7. Andere aangelegenheden aangeduid bij een wet die met bijzondere meerderheid moet worden aangenomen en waarvoor de Kamer en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn [4](#page=4).
##### 1.2.3.2 Optioneel bicamerale aangelegenheden
Artikel 78 Gw. somt de aangelegenheden op die door de Senaat kunnen worden geëvoceerd (naar zich toe getrokken en onderzocht). De Senaat kan enkel federale normen onderzoeken die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden [4](#page=4):
1. Wetten ter uitvoering van wetten die met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen [4](#page=4).
2. Wetten bedoeld in diverse artikelen van de Grondwet, met uitzondering van wetgeving betreffende de organisatie van de geautomatiseerde stemming [4](#page=4).
3. Wetten aangenomen om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren [4](#page=4).
4. Wetten op de Raad van State en op de federale administratieve rechtscolleges [4](#page=4).
5. Andere aangelegenheden aangeduid bij een wet met bijzondere meerderheid, waarvoor de Senaat over het evocatie- en onderzoeksrecht beschikt [4](#page=4).
##### 1.2.3.3 Monocamerale aangelegenheden
De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor alle andere aangelegenheden dan die bedoeld in artikelen 77 en 78 Gw.. De residuaire wetgevende bevoegdheid ligt dus bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning [5](#page=5).
### 1.3 De wetgevende procedure
#### 1.3.1 De cascade-regel
Om te bepalen welke wetgevende procedure gevolgd moet worden, wordt de cascade-regel toegepast. Eerst wordt nagegaan of de aangelegenheid onder de verplicht bicamerale aangelegenheden valt, daarna onder de optioneel bicamerale aangelegenheden. Indien geen van beide van toepassing is, volgt de monocamerale procedure [5](#page=5).
#### 1.3.2 Initiatiefrecht
Dit is het recht om een voorstel of ontwerp van wet in te dienen en amendementen voor te stellen [5](#page=5).
* **Monocamerale procedure:** Enkel leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning kunnen een wetgevend initiatief nemen [5](#page=5).
* **Bicamerale procedure:** De Koning, leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en leden van de Senaat kunnen een initiatief nemen [5](#page=5).
* **Optioneel bicamerale procedure:** Leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning kunnen een wetgevend initiatief nemen [5](#page=5).
Wanneer de Koning het initiatief neemt, spreekt men van een wetsontwerp (projet de loi). Wanneer het initiatief uitgaat van parlementsleden, spreekt men van een wetsvoorstel (proposition de loi). Bij ontbinding van het Parlement vervallen alle nog niet gestemde wetsvoorstellen en -ontwerpen [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.3.3 Initiatief van de Koning (wetsontwerp)
Een wetsontwerp gaat vooraf door een voorontwerp van wet dat ter beredeneerd advies moet worden voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State. Dit geldt enkel voor ontwerpen van materiële wetten, niet voor louter formele wetten [6](#page=6).
Indien het voorontwerp de federale bevoegdheid overschrijdt en tot het domein van de gemeenschappen en gewesten behoort, wordt het doorgezonden naar het Overlegcomité. Het Overlegcomité brengt binnen 40 dagen een gemotiveerd advies uit bij consensus; bij gebrek aan consensus volgt de gewone procedure [6](#page=6).
Bij een wetsontwerp hoort een memorie van toelichting die de bedoeling van het ontwerp uitlegt. De voorzitter van de Kamer of Senaat kan de tekst van ontwerpen van wet ter beredeneerd advies aan de afdeling wetgeving van de Raad van State voorleggen [6](#page=6).
#### 1.3.4 Parlementair initiatief (wetsvoorstel)
Een wetsvoorstel hoeft niet standaard aan de afdeling wetgeving van de Raad van State te worden voorgelegd. De voorzitter van de Kamer of Senaat kan dit advies echter vragen op eigen initiatief of wanneer [6](#page=6):
* Minstens één derde van de leden van de betrokken wetgevende kamer erom verzoekt [7](#page=7).
* De meerderheid van de leden van een taalgroep erom verzoekt [7](#page=7).
* Minstens 12 leden van de parlementaire overlegcommissie erom verzoeken ingevolge een bevoegdheidsconflict [7](#page=7).
Ook ministers kunnen dit advies vragen [7](#page=7).
Als de afdeling wetgeving adviseert dat het voorstel de federale bevoegdheid overschrijdt, wordt het Overlegcomité ingeschakeld. Als het Overlegcomité bevoegdheidsoverschrijding vaststelt, vraagt het aan de Regering om amendementen in te dienen die de overschrijding beëindigen. Aan wetsvoorstellen gaat een toelichting vooraf [7](#page=7).
#### 1.3.5 De monocamerale procedure
i. **Inoverwegingneming van een wetsvoorstel:** Voordat een wetsvoorstel in de commissie besproken wordt, moet erover gestemd worden. Dit dient als filter voor ongrondwettelijke of onserieuze voorstellen, maar wordt quasi automatisch goedgekeurd. Uitzonderlijk werd dit geweigerd, zoals bij amnestie voor collaborateurs tijdens WOII. De stemming raakt in principe niet de grond van het voorstel [7](#page=7).
ii. **De verzending naar en de bespreking in de bevoegde parlementaire commissie:** Na indiening van een wetsontwerp of inoverwegingneming van een wetsvoorstel, wordt het naar de bevoegde kamercommissie verwezen. De procedure omvat: toelichting door de initiatiefnemer, algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking met mogelijkheid tot amendering, artikelsgewijze stemming over amendementen en artikelen, en een stemming over het geheel. Een geldig stembesluit vereist de aanwezigheid van de meerderheid van de commissieleden. Er wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Veel voorstellen stranden in de commissie [8](#page=8).
iii. **Behandeling en stemming in de plenaire vergadering:** Na het commissiewerk wordt het voorstel of ontwerp op de agenda van de Kamer van Volksvertegenwoordigers geplaatst. De goedkeuringsprocedure omvat algemene bespreking, artikelsgewijze bespreking, artikelsgewijze stemming en stemming over het geheel (eventueel na een tweede lezing). Discussies vinden plaats in openbare vergadering. Een grondige tweede lezing kan voorzien worden om gebreken in de wetgeving te ondervangen [8](#page=8) [9](#page=9).
iv. **De overzending aan de Koning:** Na de procedure wordt het aangenomen ontwerp door de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan de Koning overgemaakt [9](#page=9).
v. **Bekrachtiging en afkondiging door de Koning:**
* **Bekrachtiging:** De rechtshandeling waarbij de Koning als tak van de wetgevende macht akkoord gaat met het wetsontwerp. De Koning kan geen wijzigingen meer aanbrengen. De bekrachtigingsformule begint met "FILIP, Koning der Belgen...". De datum van bekrachtiging is de datum van de wet. De bekrachtiging is niet aan een termijn onderworpen, maar de ministers dragen de politieke verantwoordelijkheid voor een eventueel uitblijven. In theorie kan de Koning de bekrachtiging weigeren mits dekking door de ministers [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Afkondiging:** De handeling waarbij de Koning als hoofd van de uitvoerende macht het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat deze, met ’s lands zegel bekleed, in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt. Bekrachtiging en afkondiging zijn juridisch onderscheiden handelingen maar worden onder één handtekening gegeven. Nog minstens twee ministers ondertekenen de wet (de bevoegde minister en de minister van Justitie). De afkondigingsformule luidt: “Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt”. Vanaf de afkondigingsdatum kunnen uitvoeringsbesluiten worden genomen [10](#page=10).
vi. **Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad:** Geen enkele wet, besluit of verordening is verbindend dan na bekendmaking in de bij wet bepaalde vorm. Er zijn geen termijnen bepaald voor de bekendmaking. De bekendmaking geschiedt wanneer de uitvoerende macht zulks opportuun acht. Beide teksten (Nederlands en Frans) zijn officieel en authentiek. Wetten worden in het Nederlands, Frans en (indien van belang) Duits vertaald en bekendgemaakt. Door bekendmaking wordt de wet tegenstelbaar aan eenieder (nemo censetur ignorare legem) [11](#page=11).
vii. **Inwerkingtreding:** Dit is de datum waarop de rechten en verplichtingen in werking treden en de wet bindend wordt. In beginsel treedt de wet in werking de tiende dag na haar bekendmaking, tenzij de wet zelf anders bepaalt [12](#page=12).
#### 1.3.6 De bicamerale procedure
Bij deze procedure moet een wetsvoorstel of -ontwerp door beide wetgevende kamers worden goedgekeurd. Wetsvoorstellen en -ontwerpen kunnen in beide kamers worden ingediend. Het voorstel of ontwerp wordt eerst behandeld in de kamer waar het het eerst werd ingediend, inclusief commissiebehandeling en stemming in de plenaire vergadering [12](#page=12).
Na goedkeuring door één kamer, wordt het aan de andere kamer overgezonden. In geval van amendering wordt het geamendeerde ontwerp opnieuw door de andere kamer behandeld, wat kan leiden tot meervoudige heen-en-weer zendingen totdat een eensluidende tekst door beide kamers is goedgekeurd. Daarna volgen bekrachtiging, afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding [12](#page=12).
#### 1.3.7 Optioneel bicamerale procedure
Het wetgevend initiatief kan genomen worden door Kamerleden en door de Koning; de Senaat heeft hierin geen initiatiefrecht. Wetsvoorstellen en -ontwerpen worden eerst in de Kamer behandeld [13](#page=13).
Na goedkeuring door de Kamer wordt het ontwerp aan de Senaat overgezonden. De Senaat kan het evocatierecht uitoefenen, wat inhoudt dat hij het ontwerp zelf behandelt. Hierover moet de Senaat beslissen binnen 15 dagen na overzending, met instemming van de meerderheid van de senatoren en ten minste een derde van de leden van elke taalgroep [13](#page=13).
* Indien de Senaat het ontwerp niet evoceert, volgt overzending aan de Koning [13](#page=13).
* Indien de Senaat het ontwerp wel evoceert, heeft hij 30 dagen om het te onderzoeken [13](#page=13).
* Als de Senaat deze termijn laat verstrijken of de tekst niet wijzigt, wordt het teruggezonden naar de Kamer [13](#page=13).
* Als de Senaat het ontwerp amendeert, wordt het teruggezonden naar de Kamer, die het ontwerp een tweede maal behandelt [13](#page=13).
De Kamer kan hierbij drie beslissingen nemen: akkoord met de wijzigingen van de Senaat, verwerping van de amendementen, of nieuwe wijzigingen. De beslissing van de Kamer is definitief; zij heeft het laatste woord. Nadien volgt overzending aan de Koning, bekendmaking en inwerkingtreding [13](#page=13).
### 1.4 Voorkoming en regeling van belangenconflicten
Deze procedure houdt een voorlopige schorsing met het oog op overleg in. Indien geen oplossing wordt gevonden, volgt verwijzing naar de Senaat en het Overlegcomité [14](#page=14).
### 1.5 De grondwettelijke alarmbel
Zie artikel 54 Gw. ter bescherming van de Franstalige minderheid in het federaal Parlement [14](#page=14).
### 1.6 De verschillende wijzen van stemmen
#### 1.6.1 De regel: bij volstrekte meerderheid
Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, wat betekent de helft + één van de uitgebrachte stemmen. Geen enkele kamer kan een besluit nemen zonder de aanwezigheid van de meerderheid van haar leden (aanwezigheidsquorum). Dit is 76 van de 150 leden van de Kamer en 31 van de 60 senatoren. Eerst wordt per artikel gestemd, daarna over het geheel. Onthoudingen tellen mee voor het aanwezigheidsquorum, maar niet voor de meerderheidsberekening [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.6.2 Uitzonderingen
##### 1.6.2.1 Dubbele tweederdemeerderheid
In enkele gevallen eist de Grondwet een dubbele tweederdemeerderheid: twee derden van de leden van beide kamers moeten aanwezig zijn en het voorstel moet twee derden van de uitgebrachte stemmen verkrijgen. Dit geldt voor [15](#page=15):
* Herziening van de Grondwet (art. 195 Gw.) [15](#page=15).
* Benoeming van de opvolger van de Koning bij gebrek aan nakomelingen (art. 86 Gw.) [15](#page=15).
* Instemming van beide kamers om de Koning toe te laten hoofd te zijn van een andere staat (art. 87 Gw.) [15](#page=15).
* Wijziging van de nummering en onderverdelingen van de Grondwet (art. 198 Gw.) [15](#page=15).
Het aanwezigheidsquorum hiervoor is 100 van de 150 leden van de Kamer en 40 van de 60 senatoren [15](#page=15).
##### 1.6.2.2 Bijzondere versterkte meerderheid (versterkte gekwalificeerde meerderheid)
Een bijzondere versterkte meerderheid is vereist indien aan de volgende voorwaarden is voldaan [16](#page=16):
* De meerderheid van de leden van elke taalgroep in beide Kamers is aanwezig [16](#page=16).
* De meerderheid van de leden in elke taalgroep neemt de tekst aan (helft plus één van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep) [16](#page=16).
* Het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen bereikt tweederde van de uitgebrachte stemmen [16](#page=16).
Dit type meerderheid geldt onder meer voor:
* Het onttrekken van gebieden aan de indeling in provincies (art. 5, derde lid Gw.) [16](#page=16).
* De verandering of correctie van de grenzen van de vier taalgebieden (art. 4, derde lid Gw.) [16](#page=16).
* De vaststelling van de samenstelling en werking van Gemeenschapsparlementen en hun Regeringen (art. 115, §1 en art. 121, §1 Gw.) [16](#page=16).
* De vaststelling van de samenstelling, bevoegdheid en het functioneren van het Grondwettelijk Hof (art. 142, vierde lid Gw.) [16](#page=16).
Dergelijke wetten worden bijzondere meerderheidswetten, communautaire wetten of bijzondere wetten genoemd. Ze staan in de hiërarchie van rechtsnormen lager dan de Grondwet, maar hoger dan een gewone wet. Het Grondwettelijk Hof kan deze wetten toetsen aan bevoegdheidsverdelende regels en specifieke artikelen van de Grondwet [16](#page=16).
Het aanwezigheidsquorum vereist de meerderheid (helft + één) van beide taalgroepen in beide kamers [17](#page=17).
### 1.7 Bijzondere soorten wetten
#### 1.7.1 Interpretatieve wetten
In geval van onduidelijkheid over de betekenis van wetgeving vaardigt de wetgever soms interpretatieve wetten uit om een authentieke uitlegging te geven, die bindend is voor alle rechtssubjecten en de rechter (artikel 7 Ger.W.). De Grondwet erkent dit bestaan [17](#page=17).
Om een wet als interpretatief te beschouwen, moet aan drie voorwaarden worden voldaan [17](#page=17):
1. De geïnterpreteerde wet veroorzaakt rechtsonzekerheid omdat ze onduidelijk, onzeker of controversieel is [17](#page=17).
2. De interpretatieve wet werkt de onzekerheid weg zonder nieuwe twijfel te zaaien. De gekozen interpretatie moet een van de mogelijke interpretaties zijn die de rechter ook zonder tussenkomst van de wetgever had kunnen ontdekken [17](#page=17).
3. De wetgever stemt een nieuwe wet die verondersteld wordt steeds met de eerste wet één geheel te hebben gevormd. Dit gaat steeds om een retroactieve wet; de terugwerkende kracht behoort tot het wezen van de interpretatieve wet [18](#page=18).
#### 1.7.2 Wetten aangenomen met een bijzondere meerderheid
Zie de bespreking onder punt 1.6.2.2 [18](#page=18).
#### 1.7.3 Programmawetten
Dit zijn "een geheel van maatregelen ter verwezenlijking van het algemeen en financieel beleid van de regering, dat samen met de Rijksbegroting aan de Kamers ter goedkeuring wordt voorgelegd". Ze hebben in beginsel een budgettaire doelstelling en behandelen zeer verscheiden onderwerpen, soms ook onderwerpen die er niet thuishoren, wat hen de bijnaam 'vuilbakwetten' oplevert [18](#page=18).
#### 1.7.4 Opdrachtwetten
Zie de bespreking van Koninklijke besluiten [18](#page=18).
#### 1.7.5 Besluitwetten
Deze werden uitgevaardigd tijdens de beide wereldoorlogen, toen het Parlement niet kon samenkomen. Tijdens WOI oefende Koning Albert I met zijn ministers de wetgevende macht uit. Tijdens WOII oefenden de ministers alleen, in naam van het Belgische volk, de wetgevende macht uit [18](#page=18) [19](#page=19).
Besluitwetten zijn juridische constructies die niet in de Grondwet zijn voorzien en tijdens een noodtoestand tot stand kwamen als handelingen van legale overheden die als plaatsvervangers van de normaal bevoegde organen worden beschouwd. Het Hof van Cassatie heeft hun wetskracht bekrachtigd, waardoor ze dezelfde juridische waarde hebben als wetten en op hetzelfde niveau in de hiërarchie van rechtsnormen staan [19](#page=19).
> **Tip:** Let goed op de evolutie van de rol van de Senaat doorheen de verschillende staatshervormingen. Dit is cruciaal om de huidige wetgevende procedures te begrijpen.
> **Tip:** De cascade-regel is essentieel voor het bepalen van de juiste procedure. Onthoud de volgorde: verplicht bicameraal, dan optioneel bicameraal, en als laatste monocameraal.
> **Tip:** Maak onderscheid tussen wetsontwerpen (initiatief van de Koning/Regering) en wetsvoorstellen (initiatief van parlementsleden). Dit heeft implicaties voor de procedure bij de Raad van State.
---
# Normatieve bevoegdheden van deelstaten
Dit onderdeel behandelt de normatieve bevoegdheden van de deelstaten, specifiek met betrekking tot decreten en ordonnanties, hun rechtskracht, de verschillende soorten, en de procedures voor hun totstandkoming.
### 2.1 Het decreet
#### 2.1.1 Algemeen
De drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) en de drie gewesten (Vlaamse, Waalse, Brusselse Hoofdstedelijke) oefenen hun normatieve bevoegdheid uit middels decreten. Voor deze deelstaten hebben decreten dezelfde betekenis als wetten voor de federale Staat. De Franse Gemeenschapscommissie te Brussel vaardigt ook decreten uit voor bevoegdheden die haar door de Franse Gemeenschap zijn overgedragen. De decreetgevende macht ligt bij de parlementen van de gemeenschappen en gewesten en hun respectievelijke regeringen [22](#page=22).
#### 2.1.2 Rechtskracht van het decreet
Een decreet heeft kracht van wet en staat in de hiërarchie van rechtsnormen op hetzelfde niveau als een federale wet. De federale wetgever is niet langer bevoegd voor materies waarvoor decreten mogen worden aangenomen. Decreten kunnen bestaande wetten wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. Het belangrijkste verschil met een wet is het geografische toepassingsgebied: een wet geldt in heel België, een decreet enkel op het grondgebied van de betreffende deelstaat [22](#page=22).
#### 2.1.3 Soorten decreten
**2.1.3.1 Bijzondere (meerderheids)decreten**
Deze vereisen, naast de aanwezigheid van de meerderheid van de leden, een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen. De gevallen waarin dit vereist is, worden door of krachtens de Grondwet bepaald. Bijzondere decreten staan hiërarchisch hoger dan gewone decreten en er kan niet van worden afgeweken middels een gewoon decreet [23](#page=23).
**2.1.3.2 Gewone decreten**
Deze worden aangenomen met een gewone meerderheid (helft plus één van de uitgebrachte stemmen), mits de meerderheid van de leden aanwezig is [23](#page=23).
#### 2.1.4 Procedure van totstandkoming van het decreet
De procedure lijkt sterk op die van de wetgevende procedure [23](#page=23).
* **Recht van initiatief:** Leden van het parlement (voorstel van decreet) en de gemeenschaps- of gewestregering (ontwerp van decreet) [23](#page=23).
* **Raadpleging van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State:** Een voorontwerp van decreet wordt ter advies voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State. Uitzonderingen gelden bij hoogdringendheid. Als de Raad van State oordeelt dat het voorontwerp de bevoegdheid te buiten gaat, wordt het doorgezonden naar het Overlegcomité. Voorstellen van decreet moeten niet verplicht naar de Raad van State, tenzij ten minste één derde van de leden erom verzoekt [24](#page=24).
* **Behandeling in het gemeenschaps- of gewestparlement:** Eerst in de bevoegde parlementaire commissie (artikelsgewijze stemming, vervolgens stemming over het geheel), daarna in de plenaire vergadering. Nadelen van een monocameraal stelsel worden opgevangen door een tweede lezing en in het Vlaams Parlement een reflectietermijn. Er is geen communautaire alarmbel, wel een ideologische [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Bekrachtiging en afkondiging:** Door de regering van de betrokken gemeenschap of gewest, ondertekend door de Minister-President en bevoegde minister [25](#page=25).
* **Bekendmaking en inwerkingtreding:** Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De ordonnantie is verbindend de tiende dag na bekendmaking, tenzij anders bepaald [25](#page=25).
### 2.2 De ordonnantie
#### 2.2.1 Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest oefent zijn bevoegdheden uit middels ordonnanties. Deze hebben in principe dezelfde rechtskracht als decreten en kunnen bestaande wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Ze gelden op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Echter, ordonnanties in gewestelijke aangelegenheden zijn onderworpen aan een bijkomend toezicht van de rechter en de federale overheid [26](#page=26).
#### 2.2.2 Ordonnanties van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vaardigt ordonnanties uit voor bipersoonsgebonden aangelegenheden in Brussel-Hoofdstad. Deze ordonnanties zijn wetskrachtig zonder bestuurlijk toezicht door andere gemeenschappen. Ze gelden op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Deze ordonnanties zijn onderworpen aan hetzelfde rechterlijke toezicht als gewestelijke ordonnanties, maar niet aan federaal bestuurlijk toezicht [27](#page=27).
#### 2.2.3 Procedure van totstandkoming van een ordonnantie
De procedure is grotendeels gelijk aan die van het decreet. Het ontwerp of voorstel wordt ingediend in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, behandeld in de commissie en daarna in de plenaire vergadering. Een tweede lezing kan worden gevraagd. Na parlementaire goedkeuring volgen bekrachtiging en afkondiging door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, waarna bekendmaking in het Belgisch Staatsblad volgt. De inwerkingtreding is in principe de 10e dag na publicatie, tenzij anders bepaald [27](#page=27).
#### 2.2.4 Bijzondere ordonnanties
Sommige ordonnanties vereisen bijzondere meerderheden, zoals volstrekte meerderheid in elke taalgroep of een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen. Bijzondere ordonnanties staan hiërarchisch lager dan de Grondwet maar hoger dan gewone ordonnanties. Van een bijzondere ordonnantie kan niet worden afgeweken met een gewone ordonnantie [28](#page=28).
---
# Samenwerkingsakkoorden in België
Samenwerkingsakkoorden zijn een cruciaal instrument voor coöperatief federalisme in België, dat de samenwerking tussen de federale entiteiten regelt [29](#page=29).
### 3.1 Het principe van coöperatief federalisme
Het Belgische federale systeem is gebaseerd op het principe van coöperatief federalisme. De grondwet voorziet in procedures voor overleg en samenwerking tussen de verschillende entiteiten binnen België. De meest vergaande vorm van deze samenwerking is het samenwerkingsakkoord [29](#page=29).
### 3.2 De aard en doel van samenwerkingsakkoorden
Samenwerkingsakkoorden zijn overeenkomsten tussen autonome overheden, zoals de federale staat en de deelstaten, en worden vergeleken met internationale verdragen. Ze dienen twee hoofddoelen [29](#page=29):
* **Materiële coördinatie**: Dit betreft de gezamenlijke uitoefening van exclusieve bevoegdheden [29](#page=29).
* **Procedurele samenwerking**: Dit omvat de instelling van overleg- en geschillenbeslechtingsmechanismen, evenals de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen [29](#page=29).
Het is echter essentieel dat een samenwerkingsakkoord de federale staat, gemeenschappen of gewesten niet toestaat om zich te ontdoen van hun wettelijk toegewezen bevoegdheden. Zij kunnen dus geen uitwisseling, afstand of teruggave van bevoegdheden inhouden [29](#page=29).
> **Tip:** Begrijp dat samenwerkingsakkoorden gericht zijn op het *gezamenlijk* uitoefenen van bestaande bevoegdheden, niet op het overdragen van definitieve controle over die bevoegdheden.
### 3.3 Procedure voor het sluiten van samenwerkingsakkoorden
De procedure voor het sluiten van een samenwerkingsakkoord vertoont gelijkenissen met die van internationale verdragen. Het akkoord wordt onderhandeld en gesloten door de uitvoerende machten van de betrokken entiteiten. Nadien is in veel gevallen goedkeuring vereist middels een wet, decreet of ordonnantie [29](#page=29).
### 3.4 Verplichte en facultatieve samenwerkingsakkoorden
In bepaalde aangelegenheden is het sluiten van een samenwerkingsakkoord verplicht. Dit is het geval voor verenigingen van gemeenten en provincies van algemeen nut die de grenzen van een gewest overschrijden, zoals het samenwerkingsakkoord van 28 november 2013 tussen het Vlaamse, Waalse en Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende gewestgrensoverschrijdende intercommunales. In andere gevallen is het sluiten van een samenwerkingsakkoord facultatief, zoals de oprichting van het Interfederaal Gelijkekansencentrum [30](#page=30).
> **Tip:** De lijst van verplichte samenwerkingsakkoorden groeit met elke staatshervorming. Dit dient als een mechanisme om de autonomie van deelstaten te beheersen wanneer bevoegdheden aan hen worden overgedragen [30](#page=30).
### 3.5 De "paraconstitutionele functie" en politieke rol
Samenwerkingsakkoorden hebben een 'paraconstitutionele functie', wat betekent dat ze een tegenwicht bieden tegen een te verregaande autonomie van de deelstaten. Politiek gezien vergemakkelijken ze de overdracht van bevoegdheden aan de deelstaten en worden ze steeds vaker gebruikt om complexe communautaire kwesties naar verder overleg te verschuiven [30](#page=30).
### 3.6 Geschillenbeslechting
Bij betwistingen tussen de partijen over de interpretatie of uitvoering van een samenwerkingsakkoord, wordt dit aangepakt door de oprichting van een speciaal daarvoor ingesteld rechtscollege, een zogenaamd samenwerkingsgerecht. Dit is een gerecht ad hoc [30](#page=30).
### 3.7 Plaats in de hiërarchie van normen
De plaats van samenwerkingsakkoorden in de hiërarchie van normen is niet expliciet bepaald door de Grondwet of bijzondere wetten. Het is echter duidelijk dat zij ondergeschikt zijn aan internationaal recht, de Grondwet en bijzondere meerderheidswetten. Meestal wordt aangenomen dat zij boven de "gewone" wetten staan in de hiërarchie van rechtsnormen [30](#page=30).
> **Example:** Stel dat de federale staat en de Vlaamse Gemeenschap een gezamenlijk beleid willen voeren op het gebied van jeugd(on)welzijn over de taalgrens heen, waarbij beide entiteiten bevoegdheden hebben. Ze kunnen een samenwerkingsakkoord sluiten om deze bevoegdheden gecoördineerd uit te oefenen, zonder dat de federale staat of de Vlaamse Gemeenschap definitief afstand doet van zijn eigen bevoegdheid [29](#page=29) [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet in formele zin | Een norm die tot stand komt door de gezamenlijke werking van de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, ongeacht de inhoudelijke materie van de norm. |
| Wet in materiële zin | Een norm die algemene regels inhoudt en tot doel heeft de burgers te binden, ongeacht de instelling die de norm uitvaardigt. |
| Tweekamerstelsel (Bicameralisme) | Een wetgevend systeem waarbij twee parlementaire kamers (in België de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat) samenwerken bij de totstandkoming van wetten. |
| Monocameraal | Een systeem waarbij de wetgevende macht wordt uitgeoefend door één enkele kamer, in de Belgische context de Kamer van Volksvertegenwoordigers. |
| Bicameraal | Een systeem waarbij de wetgevende macht wordt uitgeoefend door twee kamers, in de Belgische context de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. |
| Evocatierecht | Het recht van de Senaat om federale normen, die normaal door de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden behandeld, naar zich toe te trekken en zelf te onderzoeken. |
| Initiatiefrecht | Het recht om een voorstel of ontwerp van wet in te dienen bij de wetgevende kamers, en tevens het recht om amendementen voor te stellen. |
| Wetsontwerp | Een voorstel van wet dat wordt ingediend door de Koning, vertegenwoordigd door de regering. |
| Wetsvoorstel | Een voorstel van wet dat wordt ingediend door leden van de wetgevende kamers. |
| Afdeling Wetgeving van de Raad van State | Een adviesorgaan dat zich buigt over de juridische kwaliteit en bevoegdheid van wetsontwerpen en -voorstellen alvorens deze het parlementaire traject doorlopen. |
| Overlegcomité | Een orgaan dat tot doel heeft consensus te bereiken over bevoegdheidsoverschrijdingen tussen de federale overheid en de deelstaten. |
| Bekrachtiging | De rechtshandeling waarbij de Koning zijn akkoord geeft aan een door het parlement aangenomen wetsontwerp, als tak van de wetgevende macht. |
| Afkondiging | De handeling waarbij de Koning als hoofd van de uitvoerende macht het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat deze wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. |
| Belgisch Staatsblad | Het officiële publicatieorgaan waarin wetten, decreten en ordonnanties, evenals andere officiële mededelingen, worden bekendgemaakt. |
| Decreet | Een normatieve akte die wordt uitgevaardigd door de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten in België, met dezelfde rechtskracht als een federale wet binnen hun bevoegdheidsdomein. |
| Ordonnantie | Een normatieve akte die wordt uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, met vergelijkbare rechtskracht als een decreet of wet. |
| Samenwerkingsakkoord | Een overeenkomst tussen autonome overheden (federale staat, gemeenschappen, gewesten) bedoeld voor materiële coördinatie of procedurele samenwerking op hun respectieve bevoegdheidsgebieden. |
| Coöperatief federalisme | Een principe in de staatsinrichting dat samenwerking en overleg tussen de verschillende entiteiten binnen een federale staat bevordert. |
| Interpretatieve wet | Een wet die door de wetgever zelf wordt uitgevaardigd om de betekenis van een bestaande, onduidelijke of controversiële wet authentiek te interpreteren, met terugwerkende kracht. |
| Programmawet | Een wet die een geheel van maatregelen bevat ter verwezenlijking van het algemeen en financieel beleid van de regering, vaak ingediend samen met de begroting. |
| Besluitwet | Een juridische constructie die ontstond tijdens de wereldoorlogen, waarbij de wetgevende macht door de Koning of de ministers alleen werd uitgeoefend wegens de onmogelijkheid van het parlement om samen te komen. |
Cover
Deel IV Cursus Inleiding tot het recht (2).pdf
Summary
# Gezamenlijke decreten en ordonnanties
Sedert de Zesde Staatshervorming kunnen deelstaten gezamenlijke decreten en ordonnanties uitvaardigen om bevoegdheden samen uit te oefenen [1](#page=1).
### 1.1 Introductie en wettelijke basis
De mogelijkheid voor deelstaten om gezamenlijke decreten en ordonnanties uit te vaardigen, werd geïntroduceerd na de Zesde Staatshervorming in 2014. Dit dient als alternatief voor het traditionele samenwerkingsakkoord [1](#page=1).
* **Wettelijke grondslag:**
* Artikel 92bis/1 van de Bijzondere Wet op de institutionele hervormingen (BWHI) [1](#page=1).
* Artikel 42 van de Bijzondere Wet met betrekking tot de Brusselse instellingen [1](#page=1).
### 1.2 Toepassingsgebied
* **Wie kan gezamenlijke decreten en ordonnanties uitvaardigen?**
* Enkel de gemeenschappen en de gewesten [1](#page=1).
* Niet de federale overheid [1](#page=1).
* **Doel van gezamenlijke decreten en ordonnanties:**
* Het gezamenlijk uitoefenen van bevoegdheden [1](#page=1).
* De gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen [1](#page=1).
* De gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven [1](#page=1).
* Het vereenvoudigen van de samenwerking tussen de deelstaten [1](#page=1).
### 1.3 Praktische toepassing
De mogelijkheid tot het aannemen van gezamenlijke decreten of ordonnanties werd voor het eerst benut door het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap. Zij vaardigden een gezamenlijk decreet uit betreffende hergebruik van overheidsinformatie en open data, gepubliceerd op 13 september 2017. Sindsdien zijn er nog meerdere gezamenlijke decreten uitgevaardigd [1](#page=1).
> **Tip:** Beschouw gezamenlijke decreten en ordonnanties als een instrument dat de institutionele samenwerking tussen de deelstaten efficiënter wil maken door een direct wetgevend kader te creëren voor gedeelde bevoegdheden [1](#page=1).
---
# Koninklijke besluiten en hun grondslagen
Dit onderwerp behandelt het begrip koninklijk besluit (KB), het onderscheid tussen reglementaire en individuele KB's, en de verschillende grondslagen van de verordeningsbevoegdheid van de Koning.
### 2.1 Het begrip "koninklijk besluit" (KB)
Een koninklijk besluit wordt gedefinieerd als een rechtshandeling waarbij de Koning een algemene bestuurlijke maatregel (verordening) of een individuele overheidshandeling stelt. Hieruit volgen twee soorten KB's [2](#page=2):
* **Reglementaire/verordenende KB's:** Deze formuleren een rechtsregel met een algemene draagwijdte en zijn daarmee wetgeving in materiële zin. Een voorbeeld hiervan is een KB dat de benoemingsvoorwaarden van ambtenaren vaststelt [2](#page=2).
* **Individuele/beschikkende KB's:** Dit zijn uitvoeringsbesluiten die een algemene rechtsregel toepassen op een concreet geval, oftewel op één of meerdere welbepaalde personen of zaken. Ze bevatten geen normen maar specifieke beschikkingen die gelden voor één situatie of persoon/groep personen, zoals een ontbindingsbesluit van de kamers of een benoemingsbesluit van een specifiek genoemde persoon. Deze zijn geen bronnen van rechtsregels en hebben geen normatieve draagwijdte [2](#page=2).
Deze cursus richt zich uitsluitend op reglementaire koninklijke besluiten. In de moderne samenleving behoort de normatieve bevoegdheid (het maken van algemeen geldende regels) niet exclusief toe aan de wetgevende macht. De Koning, gedekt door zijn ministers, bezit eveneens de bevoegdheid om via koninklijke besluiten materiële wetten uit te vaardigen. De bron van de reglementerende macht van de Koning is de wet. Een reglementair KB staat in beginsel onder de wet in de hiërarchie van rechtsnormen en mag hier nooit mee in strijd zijn [2](#page=2).
### 2.2 De grondslag voor de verordeningsbevoegdheid van de Koning
De verordeningsbevoegdheid van de Koning, dat wil zeggen de bevoegdheid om reglementaire of verordenende besluiten uit te vaardigen, vindt steun in de artikelen 108 en 105 van de Grondwet (Gw.), alsook in de zogenaamde autonome of zelfstandige verordeningsbevoegdheid van de Koning. De drie grondslagen zijn dus [3](#page=3):
* Artikel 108 Gw.
* Artikel 105 Gw.
* Autonome of zelfstandige verordeningsbevoegdheid van de Koning [3](#page=3).
#### 2.2.1 Artikel 108 Gw.: de rechtstreeks door de Grondwet verleende verordeningsbevoegdheid / uitvoeringsbevoegdheid
Artikel 108 Gw. stelt: “De Koning maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.”. Deze bepaling verleent rechtstreeks een algemene uitvoeringsbevoegdheid aan de Koning. De Koning kan een wet uitvoeren zonder dat hem hiervoor noodzakelijkerwijs een expliciete wetsbepaling machtiging verleent. Wanneer een wet niet alle details kan regelen, komt het aan de Koning toe om de wet uit te voeren door nadere regels vast te stellen die de wet toepasbaar maken [3](#page=3).
Het Hof van Cassatie heeft hierover geoordeeld dat de Uitvoerende Macht, hoewel zij de draagwijdte van de wet niet mag uitbreiden noch beperken, wel uit het beginsel en de algemene opzet van de wet de gevolgen dient af te leiden die daaruit natuurlijk voortvloeien, naar de geest en de finaliteit van de wet. Anders gezegd, de Koning mag de draagwijdte van een wet niet verruimen of beperken, maar bij stilzwijgen van de wet heeft hij de vrije keuze van middelen om het door de wetgever bepaalde doel te bereiken [4](#page=4).
Artikel 108 Gw. legt ook de verplichting op aan de Koning om wetten uit te voeren, welke juridisch gesanctioneerd kan worden via overheidsaansprakelijkheid als een buitencontractuele fout. Een KB dat op grond van artikel 108 Gw. tot stand komt, kan in beginsel steeds worden gewijzigd door een ander KB en staat altijd onder de wet in de hiërarchie van rechtsnormen [4](#page=4).
#### 2.2.2 Artikel 105 Gw.: de verordeningsbevoegdheid gesteund op een (opdracht)wet - delegatie van normatieve bevoegdheid door de wetgever aan de Koning
Artikel 105 Gw. luidt: “De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.”. Hoewel de grondwetgever dit artikel aanvankelijk opvatte als een beperking van de koninklijke macht om de "koninklijke besluitenregering" van Willem I te bestrijden, heeft de grondwettelijke praktijk een andere draagwijdte toegekend [5](#page=5).
Artikel 105 Gw. impliceert dat de Koning slechts over normatieve bevoegdheid beschikt voor zover deze hem is toegewezen door de Grondwet of de wetgever. Hieruit volgt dat de wetgever de bevoegdheid van de uitvoerende macht kan verruimen en aan de Koning andere normatieve bevoegdheden kan toekennen dan die welke hij ontleent aan artikel 108 Gw., mits deze bevoegdheidstoekenningen restrictief worden geïnterpreteerd [5](#page=5).
##### De opdrachtwet
Het toekennen van normatieve bevoegdheid aan de Koning op grond van artikel 105 Gw. gebeurt via zogenaamde ‘opdrachtwetten’. Een opdrachtwet is een wet die aan de Koning andere normatieve bevoegdheden toekent dan die welke hij op grond van artikel 108 Gw. bezit [5](#page=5).
Een onderscheid wordt gemaakt tussen aan de wetgevende macht voorbehouden aangelegenheden en residuaire aangelegenheden [6](#page=6).
* **Aan de wetgevende macht voorbehouden aangelegenheden:** Deze worden door de Grondwet expliciet aan de wetgevende macht voorbehouden (bv. belastingen). Bij woordgebruik als "door" of "bij" de wet, kan de wetgever zijn bevoegdheid ter zake in beginsel niet delegeren aan de uitvoerende macht. Bij woordgebruik als "krachtens de wet" kan de wetgever zijn bevoegdheid wel aan de uitvoerende macht opdragen, mits hij de basisregels en grondbeginselen zelf regelt. Hoewel aan de wetgever voorbehouden aangelegenheden in beginsel nooit aan de Koning kunnen worden opgedragen, wordt hiervan in de praktijk afgeweken als het om 'niet essentiële' aspecten gaat, en onder bepaalde voorwaarden zelfs voor essentiële elementen [6](#page=6).
* **Residuaire aangelegenheden:** Dit zijn aangelegenheden die niet door de Grondwet aan de wetgever zijn voorbehouden. De wetgever staat vrij om de opdracht aan de Koning te verlenen om deze te regelen. Delegatie aan de Koning in residuaire aangelegenheden schendt de Grondwet niet, zelfs niet als het om essentiële bestanddelen van regelgeving gaat [6](#page=6).
Traditioneel worden vier types opdrachtwet onderscheiden, gebaseerd op de omvang van de aan de Koning toegekende bevoegdheden [7](#page=7):
* **Gewone opdrachtwet:** Een wet waarin de wetgever de Koning de bevoegdheid verleent om bij een gewoon, verordenend KB een welomschreven aangelegenheid te regelen die tot de residuaire bevoegdheid van de wetgever behoort. De wetgever geeft het te bereiken doel concreet aan, waardoor de bevoegdheid van de Koning strak omlijnd en voorzienbaar blijft. De Koning mag de beleidsopties en doelstellingen van de wetgever niet wijzigen. Een KB genomen ter uitvoering van een gewone opdrachtwet is enkel mogelijk met een uitdrukkelijke wetsbepaling, blijft verordenend van aard en staat onder de wet in de hiërarchie van rechtsnormen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Kader- of raamwet:** Een vorm van gewone opdrachtwet waarbij de wetgever in grote trekken de essentiële beginselen van de regelgeving formuleert en de verdere invulling aan de Koning overlaat. De wetgever legt het kader vast, en de Koning werkt dit uit en vult het aan binnen dit kader. Dit houdt een ruime delegatie van bevoegdheid in, maar de gedelegeerde bevoegdheid blijft louter verordenend; de Koning mag geen bestaande wetten wijzigen, opheffen of ervan afwijken. Het KB dat hieruit voortkomt, blijft een louter verordenend KB onder de wet [8](#page=8).
* **Bijzonderemachtenwet:** Een wet die de Koning bevoegdheid verleent om onder beperkte parlementaire controle de wetgevende bevoegdheid uit te oefenen in bepaalde maatschappelijke domeinen. Het objectief dat met de te nemen maatregelen bereikt moet worden, is dermate algemeen geformuleerd dat de Koning de concrete lijnen van dit objectief mag uitzetten, in plaats van de wetgever. Dit verleent een zeer ruime verordeningsbevoegdheid aan de Koning, vaak in sociaal-economische domeinen, gedurende een bepaalde periode. Een dergelijke wet verstoort de normale verhoudingen tussen wetgevende en uitvoerende macht en kan de democratische parlementaire controle ondermijnen. Om dit te temperen, worden de KB's (bijzonderemachtenbesluiten, ook genummerde KB's genoemd) vaak onderworpen aan parlementaire bekrachtiging binnen een bepaalde termijn, anders verliezen ze rechtskracht. Na bekrachtiging worden ze wetskrachtig en kunnen enkel nog bij wet gewijzigd worden. De bevoegdheid die een bijzonderemachtenwet verleent is niet louter verordenend, maar wetskrachtig; de Koning kan gedurende een bepaalde termijn geldende wetgeving opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. Er zijn voorwaarden waaraan het toekennen van bijzondere machten moet voldoen: uitzonderlijke/crisisomstandigheden, een bepaalde tijdsperiode, nauwkeurige omschrijving van de machten, en eerbiediging van supranationale, internationale en grondwettelijke normen [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Buitengewonemachtenwet:** Deze heeft dezelfde grondslag (artikel 105 Gw.) en draagwijdte als de bijzonderemachtenwet (KB kan wetten opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen). Buitengewone machten werden verleend voor en na WOII (wetten van 1939, 1944 en 1945). De verschillen met de bijzonderemachtenwet zijn: enkel in geval van nood of hoogdringendheid, een ruimer en minder nauwkeurig omschreven voorwerp, voor een langere periode, en meestal geen bekrachtiging van het KB vereist. Deze wet wordt soms ook een oneigenlijke besluitwet genoemd [11](#page=11).
#### 2.2.3 De autonome of zelfstandige verordeningsbevoegdheid van de Koning
In principe kan de Koning slechts verordenend optreden uit hoofde van artikel 108 Gw. (uitvoering van een wet) of artikel 105 Gw. (uitvoering van een opdrachtwet). Er lijken echter twee domeinen te zijn waar de Koning over een zelfstandige verordeningsbevoegdheid beschikt, die geen steun vindt in de artikelen 105 en 108 Gw. [11](#page=11):
* De interne organisatie en werking van de ministeriële departementen mogen door de Koning bij besluit worden geregeld. Dit omvat de bevoegdheid om de oprichting en organisatie van diensten van het algemeen bestuur te bepalen, alsook het statuut van het rijkspersoneel. Deze bevoegdheid kan gesteund worden op de artikelen 37, 96 (eerste lid) en 107 (tweede lid) Gw. [11](#page=11).
* De stelling wordt verdedigd dat de Koning, zonder een opdrachtwet nodig te hebben, de bevoegdheid heeft om politiemaatregelen te nemen ter handhaving van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en rust (het gebied van de openbare zedelijkheid blijft bij de wetgever). Vaak wordt deze bevoegdheid gekoppeld aan artikel 37 Gw., dat de uitvoerende macht aan de Koning opdraagt [12](#page=12).
### 2.3 Schematische voorstelling
* **Onderscheid reglementaire/verordenende (o.m. organieke) – individuele/beschikkende KB.** [12](#page=12).
* **Onderscheid naargelang de grondslag van de verordeningsbevoegdheid:**
* Artikel 108 Gw.: ter uitvoering van een wet → uitvoeringsbesluiten, van verordenende aard [12](#page=12).
* Artikel 105 Gw.: ter uitvoering van een opdrachtwet [12](#page=12).
* Gewone opdrachtwet → verordenende besluiten [12](#page=12).
* Kaderwet → verordenende besluiten [12](#page=12).
* Bijzonderemachtenwet → wetskrachtige besluiten (genummerde KB) [12](#page=12).
* Buitengewonemachtenwet → wetskrachtige besluiten (oneigenlijke besluitwetten) [12](#page=12).
* Autonome/zelfstandige verordeningsbevoegdheid van de Koning: geen grondslag in de artikelen 105 en 108 Gw. → verordenende besluiten [12](#page=12).
### 2.4 Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit
De procedure start met een initiatief van de federale Regering. Hierna volgt de raadpleging van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State [12](#page=12).
---
# Procedure en bekendmaking van koninklijke besluiten
Dit hoofdstuk beschrijft de totstandkomingsprocedure van reglementaire koninklijke besluiten, inclusief de raadpleging van de Raad van State, het overleg in de Ministerraad, en de regels voor bekendmaking en inwerkingtreding [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
### 3.1 Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit
De procedure voor de totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit begint met het initiatief van de federale Regering [12](#page=12).
#### 3.1.1 Raadpleging Afdeling Wetgeving Raad van State
Ontwerpen van reglementaire koninklijke besluiten moeten verplicht voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State [13](#page=13).
* **Uitzondering:** Deze verplichte raadpleging geldt niet in geval van hoogdringendheid, mits deze redenen expliciet worden gemotiveerd of toegelicht [13](#page=13).
* **Vormvereiste:** De verplichte raadpleging is een substantiële vormvereiste [13](#page=13).
* **Sanctie:** Niet-naleving kan leiden tot nietigheid van het koninklijk besluit, met mogelijke vernietiging door de Raad van State of buiten toepassing laten door elke rechter op grond van artikel 159 Gw. [13](#page=13).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je het verschil kent tussen de algemene regel en de uitzondering op de raadpleging van de Raad van State, alsook de juridische consequenties van niet-naleving.
#### 3.1.2 Overleg in de Ministerraad
Voor bepaalde koninklijke besluiten is het overleg in de Ministerraad een bijkomende vormvereiste. Dit geldt wanneer de wetgever of de grondwetgever dit expliciet voorschrijft [13](#page=13).
* **Inhoud:** Dit houdt in dat er voorafgaand overleg plaatsvindt over het ontwerp door alle ministers, verenigd in de Ministerraad [13](#page=13).
* **Praktijk:** In de praktijk vindt er niet alleen overleg plaats wanneer expliciet voorgeschreven, maar ook bij politiek gevoelige aangelegenheden [13](#page=13).
* **Vormvereiste:** Wanneer expliciet voorgeschreven, wordt dit beschouwd als een substantiële vormvereiste [13](#page=13).
* **Sanctie:** Niet-naleving kan leiden tot nietigheid van het koninklijk besluit, met mogelijke vernietiging door de Raad van State of buiten toepassing laten door elke rechter op grond van artikel 159 Gw. [13](#page=13).
> **Tip:** Merk op dat de sancties voor het niet-naleven van de raadpleging van de Raad van State en het overleg in de Ministerraad identiek zijn.
#### 3.1.3 Voorkoming en regeling van belangenconflicten
De procedure kan ook betrekking hebben op de voorkoming en regeling van belangenconflicten. Meer details hierover zijn te vinden in de cursus Grondwettelijk recht in de tweede Bachelor [13](#page=13).
### 3.2 Bekendmaking en inwerkingtreding
De regels voor bekendmaking en inwerkingtreding van koninklijke besluiten zijn afhankelijk van hun draagwijdte [14](#page=14).
#### 3.2.1 Koninklijke besluiten van algemeen belang
* **Bekendmaking:** Deze besluiten moeten integraal bekendgemaakt worden binnen één maand na de dagtekening in het Belgisch Staatsblad [14](#page=14).
* **Inwerkingtreding:** Ze treden in principe in werking op de tiende dag na publicatie [14](#page=14).
#### 3.2.2 Koninklijke besluiten die niet van algemeen belang zijn
* **Bekendmaking:** Deze mogen bij uittreksel (een samenvatting) worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [14](#page=14).
* **Afzien van publicatie:** Indien publicatie geen openbaar nut heeft, mag er zelfs van worden afgezien [14](#page=14).
#### 3.2.3 Verslag aan de Koning
Aan belangrijke koninklijke besluiten gaat vaak een 'Verslag aan de Koning' vooraf [14](#page=14).
* **Inhoud:** Dit verslag dient als toelichting op de beweegredenen van de federale Regering en verduidelijkt de bepalingen van het koninklijk besluit [14](#page=14).
* **Bekendmaking:** Het Verslag aan de Koning wordt samen met het koninklijk besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad [14](#page=14).
---
# Besluiten van deelstaatoverheden en andere normatieve akten
De besluiten van deelstaatoverheden en andere normatieve akten omvatten een breed scala aan regelgevende documenten die worden uitgevaardigd door diverse overheidsniveaus en instellingen binnen een staat, met verschillende rechtskrachten en hiërarchische posities.
## 4. Besluiten van deelstaatoverheden en andere normatieve akten
### 4.1 Besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen
De gemeenschaps- en gewestregeringen hebben de bevoegdheid om verordeningen te maken en besluiten te nemen die nodig zijn voor de uitvoering van decreten, zonder deze decreten te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te verlenen. Deze besluiten hebben een normatieve inhoud en worden beschouwd als wetten in materiële zin. Voorontwerpen van deze besluiten moeten, net als koninklijke besluiten, ter advies worden voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State, tenzij er sprake is van hoogdringendheid. Na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad worden ze verbindend vanaf de tiende dag na publicatie, tenzij anders bepaald. In de hiërarchie van rechtsnormen staan deze besluiten naast koninklijke besluiten en hebben ze dezelfde rechtskracht [15](#page=15).
### 4.2 Ministeriële besluiten (federaal)
Ministeriële besluiten worden uitgevaardigd door ministers van de federale Regering en kunnen, indien ze normen bevatten, worden beschouwd als wetten in materiële zin. Soms verlenen wetten of koninklijke besluiten een normatieve bevoegdheid aan een minister, hoewel de grondwettelijke basis hiervoor ter discussie staat. De regels voor bekendmaking en inwerkingtreding zijn dezelfde als voor koninklijke besluiten. Ministeriële besluiten staan hiërarchisch onder koninklijke besluiten [16](#page=16).
### 4.3 Besluiten van leden van de deelstaatregeringen
Leden van de deelstaatregeringen hebben, hoewel hun verordenende macht niet expliciet door of krachtens de Grondwet wordt toegekend, dezelfde bevoegdheid als leden van de federale Regering. Dit betekent dat zij, net als hun federale counterparts, besluiten kunnen nemen met een normatieve inhoud [17](#page=17).
### 4.4 Besluiten van federale staatssecretarissen
Federale staatssecretarissen kunnen verordenende bevoegdheid uitoefenen en reglementaire besluiten uitvaardigen, maar enkel met instemming van de minister waaraan zij zijn toegevoegd. Deze besluiten staan hiërarchisch onder ministeriële besluiten [18](#page=18).
### 4.5 Provinciale en gemeentelijke besluiten
Provincies en gemeenten hebben de taak om te zorgen voor zaken van provinciaal of gemeentelijk belang en beschikken hiervoor over een normatieve bevoegdheid. Zij kunnen provinciale respectievelijk gemeentelijke reglementen uitvaardigen met een algemene draagwijdte, zoals belastingreglementen, subsidiereglementen, personeelsstatuten of politieverordeningen [19](#page=19).
#### 4.5.1 Agglomeratienormen en normen van districtsraden
Uitsluitend voor de Brusselse agglomeratie bestaan er agglomeratienormen. Ook de normen van districtsraden, zoals in Antwerpen, vallen onder deze categorie [19](#page=19).
#### 4.5.2 Bekendmaking en inwerkingtreding
Provinciale reglementen worden bekendgemaakt op de website van de provincie of in het Bestuursmemoriaal en worden verbindend op de vijfde of achtste dag na bekendmaking, tenzij een andere termijn is vastgesteld. Gemeentelijke reglementen worden bekendgemaakt op de website van de gemeente of door aanplakking en worden verbindend op de vijfde dag na bekendmaking, tenzij anders bepaald [19](#page=19) [20](#page=20).
### 4.6 Besluiten van zelfstandige openbare instellingen
De wetgever kan specifieke overheidsinstellingen de bevoegdheid verlenen om reglementen uit te vaardigen. Voorbeelden hiervan zijn het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, dat de bevoegdheid heeft om eigen reglementen uit te vaardigen, en onderwijsinstellingen die eigen onderwijs- en examenreglementen mogen opstellen. De Raad van State beschouwt de toekenning van normatieve bevoegdheid aan openbare instellingen echter als ongrondwettig, aangezien de Grondwet uitgaat van een eenheid van verordenende bevoegdheid die enkel toekomt aan de Koning en de deelregeringen [21](#page=21).
### 4.7 Pseudo-wetgeving en omzendbrieven
Pseudo-wetgeving omvat voorschriften die niet worden uitgevaardigd krachtens een specifieke wetgevende bevoegdheid, maar die wel lijken op wettelijke voorschriften en een beleidslijn of gedragsnorm uitstippelen voor de administratie. Het doel hiervan is een doelmatig en rechtmatig bestuur, en het bevordert de gelijke behandeling van soortgelijke gevallen. Pseudo-wetgeving kan verschillende vormen aannemen, zoals omzendbrieven, richtlijnen, circulaires, instructies, dienstnota's en dienstorders. Hoewel deze voorschriften niet dezelfde rechtskracht hebben als wettelijke regels, kunnen ze wel bindend zijn voor ambtenaren op basis van hun verplichting om bevelen van de hiërarchie op te volgen. De term "omzendbrieven" wordt doorgaans gebruikt om dit type regelgeving aan te duiden [22](#page=22).
> **Tip:** Het onderscheid tussen echte wetgeving en pseudo-wetgeving is cruciaal voor het begrip van de hiërarchie van rechtsnormen en de bindende kracht van verschillende documenten. Let goed op de bevoegdheidsgrondslag voor de uitvaardiging van een normatieve akte.
>
> **Tip:** De hiërarchie van rechtsnormen is belangrijk: Grondwet > Decreten/Ordonnanties > Koninklijke Besluiten/Besluiten van deelstaatregeringen > Ministeriële Besluiten > Pseudo-wetgeving. Provinciale en gemeentelijke besluiten hebben een eigen, lagere plaats in deze hiërarchie binnen hun bevoegdheidsdomein.
---
# Indeling van wetten en voorrangsregels
Deze sectie behandelt de classificatie van wetten op basis van hun inhoudelijke aard en de essentiële voorrangsregels die bepalen welke norm prevaleert bij tegenstrijdigheid.
### 5.1 Inhoudelijke indeling van wetten
Wetten kunnen worden ingedeeld op basis van hun aard en de mate waarin partijen ervan kunnen afwijken.
#### 5.1.1 Wetten van openbare orde
Wetten van openbare orde raken de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap, of leggen juridische grondslagen vast voor de economische of morele orde van de maatschappij. Ze vormen een grens op de vrijheid om overeenkomsten te sluiten. Het begrip "openbare orde" is een open norm die door de rechter wordt ingevuld en evolueert [23](#page=23) [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** De tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer, die van openbare orde is, kan niet bij overeenkomst worden uitgesloten [23](#page=23).
De overtreding van een wet van openbare orde wordt gesanctioneerd met een **absolute nietigheid**. Dit betekent dat:
* Iedere belanghebbende (inclusief het Openbaar Ministerie) de nietigheid kan inroepen [24](#page=24).
* De rechter de absolute nietigheid ambtshalve kan opwerpen [24](#page=24).
* De partijen de rechtshandeling niet kunnen bevestigen [24](#page=24).
* De absolute nietigheid in elke stand van een geding kan worden ingeroepen [24](#page=24).
#### 5.1.2 Imperatieve of dwingende wetten
Dit zijn wetten die een rechtstoestand uitsluitend regelen, niettegenstaande strijdige bepalingen of overeenkomsten. Ze beschermen particuliere belangen, voornamelijk die van de zwakkere contractspartij, en geen openbare belangen [24](#page=24).
De sanctie voor het overtreden van een dwingende wet is **relatieve nietigheid**, die enkel door de beschermde partij kan worden ingeroepen. De beschermde partij kan ervoor kiezen zich wel of niet op deze bescherming te beroepen. Indien de beschermde partij afziet van de relatieve nietigheid, blijft de eigen contractuele regeling van kracht. De rechter kan de relatieve nietigheid niet ambtshalve opwerpen. De beschermde partij kan wel verzaken aan de mogelijkheid om relatieve nietigheid in te roepen. De vrijwillige uitvoering kan een relatief nietige akte geldig maken, maar partijen mogen niet op voorhand afstand doen van de bescherming van dwingend recht. De relatieve nietigheid moet **in limine litis** (bij het begin van het proces) worden opgeworpen [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 5.1.3 Wilsaanvullende of suppletieve wetten
Bij deze wetten mag men bij overeenkomst afwijken. De wettelijke regeling speelt een aanvullende rol en geldt enkel wanneer partijen geen afwijkende regeling hebben getroffen [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Artikel 1583 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat de koop voltooid is en eigendomsoverdracht plaatsvindt zodra partijen overeenstemming hebben bereikt over prijs en voorwerp. Partijen kunnen echter andere afspraken maken over het moment van eigendomsoverdracht [26](#page=26).
#### 5.1.4 Beschikkende wetten
Dit zijn geschreven rechtsregels die toestanden creëren waaruit verbintenissen ontstaan zonder dat daarvoor wilsovereenstemming is bereikt [26](#page=26).
Ze omvatten twee soorten verbintenissen:
* **Verbintenissen krachtens de wet:** Ontstaan rechtstreeks uit de wet, zonder tussenkomst van menselijke wil.
> **Voorbeeld:** Artikel 203, §1 BW, dat ouders verplicht te voorzien in de behoeften van hun kinderen [27](#page=27).
* **Verbintenissen ontstaan uit de eigen daad:** Ontstaan uit handelingen van personen.
> **Voorbeeld:** Artikel 1382 BW, dat iemand verplicht de schade te vergoeden die hij aan een ander heeft veroorzaakt door zijn schuld [27](#page=27).
### 5.2 Voorrangsregels in het recht
Bij tegenstrijdigheid tussen rechtsregels gelden specifieke voorrangsregels om te bepalen welke norm primeert.
#### 5.2.1 Lex superior derogat legi inferiori
Letterlijk: een hogere wet doet afbreuk aan een lagere wet. Bij een conflict tussen normen van ongelijke rechtskracht, heeft de hogere norm voorrang op de lagere. De rechtsregels zijn gehiërarchiseerd, waarbij een lagere regel slechts rechtskracht heeft indien deze in overeenstemming is met de hogere regel [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Een federale wet kan geen besluiten van gemeenschaps- of gewestregeringen opheffen indien deze betrekking hebben op een bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten [28](#page=28).
#### 5.2.2 De door de bevoegde overheid uitgevaardigde wet gaat voor op de door een onbevoegde overheid uitgevaardigde wet
Wanneer er een conflict is tussen rechtsregels van gelijke rang, die uitgaan van verschillende overheden, wordt dit opgelost door de bevoegdheidsverdelende regels. De regel uitgevaardigd door de bevoegde wetgever heeft voorrang op die van de onbevoegde. Wetten, decreten en ordonnanties staan hiërarchisch op hetzelfde niveau; conflicten worden opgelost via bevoegdheidsregels [29](#page=29).
#### 5.2.3 Lex posterior derogat legi priori
Letterlijk: de latere wet doet afbreuk aan de eerdere wet. Bij een conflict tussen normen met gelijke rechtskracht, primeert de norm van een latere datum, omdat deze geacht wordt de meest recente wil van de wetgever uit te drukken [29](#page=29).
#### 5.2.4 Lex specialis derogat legi generali
Letterlijk: een bijzondere wet doet afbreuk aan een algemene wet. Wanneer twee regels van toepassing zijn op een bepaald onderwerp, maar er tegenspraak bestaat, moet de meest specifieke norm worden toegepast [29](#page=29) [30](#page=30).
> **Voorbeeld:** Een specifieke regel over handelshuur prevaleert boven een algemene regel over de huur van onroerende goederen, indien de feiten betrekking hebben op handelshuur [30](#page=30).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gezamenlijk decreet | Een wetgevend instrument dat door twee of meer deelstaten (gemeenschappen en gewesten) gezamenlijk wordt uitgevaardigd om bevoegdheden gezamenlijk uit te oefenen, als alternatief voor een samenwerkingsakkoord. |
| Koninklijk besluit (KB) | Een rechtshandeling van de Koning, vertegenwoordigd door zijn ministers, die een algemene bestuurlijke maatregel (verordening) of een individuele overheidshandeling inhoudt. |
| Reglementair/verordenend KB | Een Koninklijk Besluit dat een algemene rechtsregel formuleert en een algemene draagwijdte heeft; het betreft wetgeving in de materiële zin. |
| Individueel/beschikkend KB | Een Koninklijk Besluit dat een algemene rechtsregel toepast op een concreet geval of op welbepaalde personen of zaken; het bevat geen normen maar beschikkingen. |
| Verordeningsbevoegdheid | De bevoegdheid om algemeen geldende regels te maken, die zowel aan de wetgevende macht als aan de Koning (via ministers) kan toekomen. |
| Artikel 108 Gw. | Een bepaling in de Grondwet die de Koning de bevoegdheid verleent om verordeningen te maken en besluiten te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van wetten, zonder deze te mogen schorsen of vrijstelling te verlenen. |
| Artikel 105 Gw. | Een bepaling in de Grondwet die stelt dat de Koning slechts over de macht beschikt die de Grondwet en bijzondere wetten hem uitdrukkelijk toekennen, wat de basis vormt voor de delegatie van normatieve bevoegdheid door de wetgever aan de Koning. |
| Autonome/zelfstandige verordeningsbevoegdheid | Een verordenende bevoegdheid van de Koning die geen directe steun vindt in artikel 108 of 105 van de Grondwet, zoals de interne organisatie van ministeriële departementen of bepaalde politiemaatregelen. |
| Opdrachtwet | Een wet waarbij de wetgever aan de Koning normatieve bevoegdheden toekent die verder reiken dan de loutere uitvoeringsbevoegdheid krachtens artikel 108 Gw. |
| Gewone opdrachtwet | Een wet waarbij de wetgever aan de Koning de bevoegdheid verleent om bij een gewoon, verordenend KB een welomschreven aangelegenheid te regelen, waarbij het te bereiken doel concreet is aangegeven. |
| Kader- of raamwet | Een vorm van gewone opdrachtwet waarbij de wetgever de krachtlijnen en essentiële beginselen van regelgeving vastlegt en aan de Koning een ruime opdracht geeft voor nadere invulling. |
| Bijzonderemachtenwet | Een wet die aan de Koning bevoegdheid verleent om onder beperkte parlementaire controle de wetgevende bevoegdheid uit te oefenen in bepaalde domeinen, wat kan leiden tot wetskrachtige besluiten. |
| Buitengewonemachtenwet | Een wet die aan de Koning buitengewone en zeer ruime bevoegdheden verleent, vergelijkbaar met die van een bijzonderemachtenwet, maar dan enkel in geval van nood of hoogdringendheid, vaak resulterend in oneigenlijke besluitwetten. |
| Pseudo-wetgeving | Voorschriften zoals omzendbrieven, richtlijnen en instructies die door overheden worden uitgevaardigd om hun beleid vorm te geven en een gedragslijn te volgen, die weliswaar geen wetten zijn maar wel bindend kunnen zijn voor ambtenaren. |
| Wetten van openbare orde | Wetten die als essentieel worden beschouwd voor de ordening van de maatschappij, die de fundamentele socio-economische en staatspolitieke opties weerspiegelen, en waarvan geen afwijking wordt geduld. |
| Imperatieve of dwingende wetten | Wetten die een rechtstoestand op uitsluitende wijze regelen ter bescherming van particuliere belangen, waarbij afwijking bij overeenkomst niet is toegestaan en de sanctie relatieve nietigheid is. |
| Wilsaanvullende of suppletieve wetten | Wetten waarvan wel bij overeenkomst mag worden afgeweken; de wettelijke regeling speelt enkel een aanvullende rol en geldt indien de partijen geen andere regeling treffen. |
| Beschikkende wetten | Geschreven rechtsregels waaruit verbintenissen ontstaan zonder dat wilsovereenstemming is bereikt, zoals verbintenissen die uitsluitend uit de wet voortvloeien of die ontstaan uit eigen daad van degene die verbonden is. |
| Lex superior derogat legi inferiori | Een voorrangsregel die stelt dat een hogere juridische norm primeert op een lagere, tegenstrijdige norm in de hiërarchie van rechtsregels. |
| Lex posterior derogat legi priori | Een voorrangsregel die stelt dat een juridische norm van een latere datum primeert op een norm die eerder werd uitgevaardigd, wanneer beide normen gelijke rechtskracht hebben. |
| Lex specialis derogat legi generali | Een voorrangsregel die stelt dat een meer specifieke juridische norm primeert op een tegenstrijdige algemene norm, wanneer beide van toepassing zijn. |
Cover
Deel VIII Cursus Inleiding tot het recht.pdf
Summary
# De structuur van de Belgische federale staat
De Belgische federale staat kenmerkt zich door een bipolaire structuur met gemeenschappen en gewesten, gebetonneerde en verschanste bevoegdheden, een asymmetrische organisatie en een coöperatieve benadering tussen de verschillende entiteiten.
### 1.1 Kenmerken van het Belgische federale systeem
Het Belgische federale systeem kan beschreven worden als centrifugaal en bipolair [1](#page=1).
#### 1.1.1 Centrifugaal-federale staat
Dit verwijst naar de decentralisatie van bevoegdheden van het centrum naar de deelstaten [1](#page=1).
#### 1.1.2 Bipolaire aard
Het Belgische federale systeem is bipolair omdat het is gebaseerd op de verhouding tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Talrijke federale instellingen zijn paritair samengesteld, en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest streeft naar een evenwichtige machtsverdeling tussen beide taalgroepen. Technieken zoals de alarmbelprocedure werden ingevoerd ter bescherming van minderheden [1](#page=1).
### 1.2 Gebetonneerde en verschanste bevoegdheden
De bevoegdheidsverdeling in België geniet een bijzondere bescherming [1](#page=1).
#### 1.2.1 Gebetonneerde bevoegdheden van de gemeenschappen
De gemeenschapsbevoegdheden worden grotendeels vastgelegd in de Grondwet en verder uitgewerkt in bijzondere meerderheidswetten (communautaire wetten). Deze worden "gebetonneerd" genoemd, wat wijst op hun bescherming [1](#page=1).
#### 1.2.2 Verschanste bevoegdheden van de gewesten
De gewestbevoegdheden zijn niet in de Grondwet opgesomd, maar worden vastgelegd door bijzondere meerderheidswetten. Een bijzondere meerderheid is vereist om deze bevoegdheden te wijzigen, waardoor ze "beschermd" of "verschanst" zijn. Dit maakt bevoegdheidswijzigingen in de praktijk moeilijk [1](#page=1).
### 1.3 Federaal systeem met een asymmetrische structuur
De institutionele organen van de gemeenschappen en gewesten zijn niet uniform over de taalgrenzen heen georganiseerd, wat leidt tot een asymmetrische structuur [2](#page=2).
#### 1.3.1 Organisatie in Wallonië en Vlaanderen
* **Wallonië:** Gemeenschaps- en gewestelijke aangelegenheden worden gescheiden geregeld door respectievelijk het Franse Gemeenschapsparlement en de Franse Gemeenschapsregering, en het Waals Parlement en de Waalse Regering [2](#page=2).
* **Vlaanderen:** Zowel gemeenschaps- als gewestelijke aangelegenheden worden uitgeoefend door één Vlaams Parlement en één Vlaamse Regering. De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest zijn weliswaar onderscheiden rechtspersonen met een eigen begroting, maar de organen die hun bevoegdheden uitoefenen zijn dezelfde [2](#page=2).
#### 1.3.2 Overheveling van bevoegdheden
Artikel 138 van de Grondwet maakt het mogelijk voor de Franse Gemeenschap om bevoegdheden over te hevelen naar de instellingen van het Waals Gewest of de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel. Dit betreft onder andere [2](#page=2):
* Gemeentelijke, provinciale, intergemeentelijke en privé-infrastructuren voor lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven [2](#page=2).
* Sociale promotie [2](#page=2).
* Beroepsomscholing en -bijscholing [2](#page=2).
* Systemen van alternerend leren (met uitzondering van alternerend onderwijs) [2](#page=2).
* Leerlingenvervoer [2](#page=2).
* Gezondheidsbeleid (met uitzonderingen) [2](#page=2).
* Bijstand aan personen (met uitzonderingen) [2](#page=2).
* Gezinsbijslagen [3](#page=3).
Op vergelijkbare wijze laat artikel 139 van de Grondwet toe dat de organen van de Duitstalige Gemeenschap bevoegdheden van het Waals Gewest uitoefenen in het Duitse taalgebied, bijvoorbeeld voor monumenten en landschappen [3](#page=3).
### 1.4 Coöperatief-federale staatsstructuur
De Belgische federale staat voorziet in procedures voor overleg en coördinatie tussen de verschillende entiteiten, wat duidt op een coöperatief systeem [3](#page=3).
### 1.5 Materiële bevoegdheden van de gemeenschappen
De materiële bevoegdheden van de gemeenschappen, zoals vastgelegd in artikelen 127 tot 130 van de Grondwet, omvatten:
* **Culturele aangelegenheden:** Nader omschreven in artikel 4 van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 (BWHI). Voorbeelden zijn taalbescherming, schone kunsten, cultureel erfgoed, musea, bibliotheken, lichamelijke opvoeding, sport, jeugdbeleid en artistieke vorming [3](#page=3).
* **Onderwijs:** Gevestigd in artikel 127, §1 Gw.. Sinds de derde staatshervorming in 1988 zijn de gemeenschappen bevoegd voor vrijwel het gehele onderwijsbeleid, inclusief het administratieve en geldelijke statuut van onderwijzend personeel. Uitzonderingen die federaal blijven zijn de bepaling van de leerplicht, minimale diplomavereisten en de pensioenregeling [4](#page=4).
* **Persoonsgebonden aangelegenheden:** Toegevoegd in 1980, deze hebben betrekking op "aangelegenheden die nauw met het leven van de mens in zijn gemeenschap zijn verbonden". Ze zijn nader bepaald in artikel 5, §1 BWHI. Categorieën omvatten aspecten van gezondheidsbeleid, bijstand aan personen, de organisatie van justitiehuizen en elektronisch toezicht, gezinsbijslagen en filmkeuring. Concreet betreft dit onder meer jeugdbescherming, gezinsbeleid, kinderopvang, beleid inzake gehandicapten en bejaarden, integratie van migranten en geestelijke gezondheidszorg buiten ziekenhuizen. De federale overheid behoudt bevoegdheid voor ziekte- en invaliditeitsverzekering [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Gebruik der talen:** Artikel 129, §1 Gw. geeft de Vlaamse en Franse Gemeenschap de bevoegdheid om het taalgebruik te regelen voor bestuurszaken, onderwijs in door de overheid opgerichte of gesubsidieerde instellingen, en sociale betrekkingen tussen werkgevers en personeel. Gemeenten met een bijzondere taalregeling, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied vallen hier buiten en blijven federaal geregeld [5](#page=5).
* **Samenwerking tussen de gemeenschappen** [5](#page=5).
* **Internationale samenwerking** in de voornoemde aangelegenheden, inclusief het sluiten van verdragen [5](#page=5).
* **Wetenschapsbeleid:** Gemeenschappen zijn ook bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek in hun bevoegdheidsdomeinen [5](#page=5).
### 1.6 Materiële bevoegdheden van de gewesten
De gewesten zijn in principe bevoegd voor "plaatsgebonden" aangelegenheden, nader bepaald in artikel 6, §1 BWHI. Dit omvat [6](#page=6):
* **Ruimtelijke ordening:** Gewestplannen, bouw- en verkavelingsvergunningen, stadsvernieuwing, bescherming van monumenten en landschappen [6](#page=6).
* **Leefmilieu en waterbeleid:** Afvalwaterzuivering, productie van drinkwater, bestrijding van vervuiling, geluidshinder, afvalstoffenbeleid, en financiële tegemoetkoming bij rampen [6](#page=6).
* **Landinrichting en natuurbehoud:** Natuurbescherming, bossen, jacht en visteelt. De federale overheid blijft bevoegd voor de handel in jachtwapens en vogelvangst [6](#page=6).
* **Huisvesting:** Sociale woningbouw, strijd tegen verkrotting, en huurregels [6](#page=6).
* **Landbouwbeleid en zeevisserij:** Landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten, onderzoek en ontwikkeling, en uitvoerbeleid. De federale overheid blijft bevoegd voor controle op grondstoffen, voedselveiligheid en dierengezondheid [7](#page=7).
* **Economie:** Algemeen economisch beleid, steun aan bedrijven, vestigingsvoorwaarden, handelshuur, toerisme. Dit moet rekening houden met de Economische en Monetaire Unie (EMU) [7](#page=7).
* **Energiebeleid** [7](#page=7).
* **Ondergeschikte besturen:** Gemeenten, provincies en intercommunales [7](#page=7).
* **Tewerkstellingsbeleid:** Arbeidsbemiddeling, controle op werklozen, betaald educatief verlof en lokale werkgelegenheidsagentschappen [7](#page=7).
* **Openbare werken en vervoer** [7](#page=7).
* **Dierenwelzijn** [7](#page=7).
* **Verkeersveiligheidsbeleid** [7](#page=7).
De gewesten zijn ook bevoegd voor het sluiten van internationale akkoorden en voor wetenschappelijk onderzoek [8](#page=8).
### 1.7 Bevoegdheden van de federale overheid
De federale overheid beschikt over toegewezen bevoegdheden en de residuaire bevoegdheden, d.w.z. alle bevoegdheden die niet expliciet aan de gemeenschappen of gewesten zijn toegewezen. Tot de federale bevoegdheden behoren onder andere [8](#page=8):
* Monetair beleid [8](#page=8).
* (Het grootste deel van) Justitie [8](#page=8).
* Het grootste deel van de Sociale Zekerheid [8](#page=8).
* Veiligheidsbeleid (openbare veiligheid, ordehandhaving, civiele bescherming) [8](#page=8).
* Defensie [8](#page=8).
* Grote delen van burgerlijk, arbeids- en strafrecht [8](#page=8).
* Regelen van de uitoefening van gezondheidszorgberoepen [8](#page=8).
* Vennootschaps- en handelsrecht [8](#page=8).
* Industriële en intellectuele eigendommen [8](#page=8).
### 1.8 Belangrijke begrippen inzake de bevoegdheidsverdeling
#### 1.8.1 Economische en monetaire unie (EMU)
De gewesten oefenen economische bevoegdheden uit binnen het kader van de EMU, die het economisch institutioneel verband van België vormt. Dit impliceert naleving van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen, en de vrijheid van handel en nijverheid. Het Belgische institutionele kader wordt gekenmerkt door een geïntegreerde markt en een eenheid van munt, wat beperkingen kan opleggen aan de bevoegdheidsuitoefening van deelgebieden. Het beginsel van de EMU is in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof geëvolueerd tot een algemeen bevoegdheidsbeperkend principe. De federale overheid stelt het normatieve kader vast, terwijl de gewesten hun economische bevoegdheden binnen dit kader uitoefenen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.8.2 Exclusieve bevoegdheden
Het Belgisch federalisme is gebaseerd op een systeem van exclusieve bevoegdheden, waarbij in beginsel slechts één overheid bevoegd is voor een bepaalde aangelegenheid. De exclusiviteit houdt in dat de bevoegdheid van de ene overheid de bevoegdheid van de andere uitsluit. In de praktijk zijn er echter afwijkingen van dit principe door technieken zoals gedeelde exclusieve bevoegdheden, concurrerende en parallelle bevoegdheden, wat leidt tot niet-homogene bevoegdheidspakketten [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.8.3 Constitutieve autonomie
Hoewel deelstaten in België geen eigen grondwet hebben, beschikken ze wel over constitutieve autonomie. Dit betekent dat zij bepaalde aspecten van hun organisatie en de inrichting van hun organen kunnen regelen via decreten die met een tweederdemeerderheid worden aangenomen [10](#page=10).
#### 1.8.4 Federale loyauteit
Het beginsel van de federale loyauteit, ingeschreven in de Grondwet in 1993 (art. 143, §1 Gw.), vereist dat de federale Staat, gemeenschappen en gewesten bij de uitoefening van hun bevoegdheden loyaal zijn ten opzichte van de federale structuur. Ze mogen het evenwicht van de totaalconstructie niet in gevaar brengen en de belangen van andere geledingen niet schaden. Dit beginsel sluit aan bij het evenredigheidsbeginsel [10](#page=10) [11](#page=11).
### 1.9 Instellingen van de gemeenschappen en de gewesten
De bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten worden uitgeoefend door parlementen en regeringen [11](#page=11).
#### 1.9.1 Parlementen van de gemeenschappen en de gewesten
Parlementen nemen decreten of ordonnanties aan, die door de regering worden bekrachtigd en afgekondigd. Hun samenstelling en werking worden, met uitzondering van de Duitstalige Gemeenschap, geregeld bij bijzondere meerderheidswet. Gemeenschaps- en gewestregeringen voeren enkel de eigen wetgeving uit (verticaliteitsbeginsel) [11](#page=11).
* **Samenstelling en verkiezing:** De parlementen van de deelstaten worden rechtstreeks verkozen voor een vaste termijn van 5 jaar, op dezelfde dag als de Europese Parlementsverkiezingen. Het zijn legislatuurparlementen [12](#page=12).
* **Vlaams Parlement:** Bestaat uit 118 rechtstreeks verkozen leden in het Vlaamse Gewest en 6 leden verkozen door kiezers uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die stemmen op lijsten van de Nederlandse taalgroep. De Brusselse leden stemmen enkel mee over gemeenschapsaangelegenheden [12](#page=12).
* **Waals Parlement:** Bestaat uit 75 leden, rechtstreeks verkozen in het Waalse Gewest [12](#page=12).
* **Parlement van de Franse Gemeenschap:** Wordt niet rechtstreeks verkozen en bestaat uit de 75 leden van het Waals Parlement en 19 leden gekozen uit en door de Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement [12](#page=12).
#### 1.9.2 Regeringen van de gemeenschappen en de gewesten
De uitvoerende macht van de gemeenschappen en gewesten berust bij de regering, die verordeningen en besluiten neemt ter uitvoering van decreten of ordonnanties [13](#page=13).
* **Samenstelling en verkiezing:** De regeringen worden verkozen door het parlement met een volstrekte meerderheid. De leden leggen de eed af in handen van de parlementsvoorzitter. Elke regering duidt een voorzitter aan, wiens aanstelling door de Koning wordt bekrachtigd, waarna de Minister-President de eed aflegt [13](#page=13).
* **Aantal leden:**
* Vlaamse Regering: Maximaal elf leden, waarvan minstens één in Brussel woonachtig moet zijn [13](#page=13).
* Franse Gemeenschapsregering: Maximaal vier leden, waarvan minstens één in Brussel woonachtig moet zijn [13](#page=13).
* Waalse Regering: Maximaal zeven leden [13](#page=13).
* Regering van de Duitstalige Gemeenschap: Minimaal drie en maximaal vijf leden [13](#page=13).
* **Besluitvorming:** Regeringen regelen hun werkwijze, waarbij het beginsel van collegiale besluitvorming geldt. Beslissingen worden bij consensus genomen, door middel van overleg, waarbij gestreefd wordt naar instemming van elke minister. Indien dit niet lukt, kan een minister zich neerleggen bij de beslissing of ontslag aanbieden. Dit is een regel van gewoonterecht [14](#page=14).
---
# Bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten
Dit deel van het document focust op de specifieke materiële bevoegdheden die zijn toegekend aan de gemeenschappen en de gewesten in België, inclusief voorbeelden en nuances.
### 2.1 De (materiële) bevoegdheden van de gemeenschappen
De materiële bevoegdheden van de gemeenschappen hebben betrekking op culturele aangelegenheden, onderwijs, persoonsgebonden aangelegenheden, het gebruik der talen, samenwerking tussen de gemeenschappen, internationale samenwerking in voornoemde aangelegenheden en wetenschapsbeleid [3](#page=3) [5](#page=5).
#### 2.1.1 Culturele aangelegenheden
Deze zijn nader omschreven in artikel 4 van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (BWHI). Voorbeelden hiervan zijn de bescherming en luister van de taal, de schone kunsten, cultureel erfgoed (met uitzondering van monumenten en landschappen), musea en andere wetenschappelijk-culturele instellingen, bibliotheken, lichamelijke opvoeding, sport, openluchtleven, hulp aan de pers, jeugdbeleid en artistieke vorming [3](#page=3).
#### 2.1.2 Het onderwijs
De onderwijsbevoegdheid vindt haar grondslag in artikel 127, § 1 Gw.. Sinds de derde staatshervorming in 1988 zijn de gemeenschappen bevoegd voor vrijwel het gehele onderwijsbeleid, inclusief alle onderwijsniveaus en het autonoom vaststellen van het administratief en geldelijk statuut van het onderwijzend personeel. De federale overheid behoudt echter de bevoegdheid voor de bepaling van het begin en einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's en de pensioenregeling [4](#page=4).
#### 2.1.3 Persoonsgebonden aangelegenheden
Deze werden in 1980 aan de gemeenschapsbevoegdheden toegevoegd en betreffen aangelegenheden die nauw met het leven van de mens in zijn gemeenschap verbonden zijn. Ze zijn nader bepaald in artikel 5, §1 BWHI en omvatten vijf categorieën [4](#page=4):
* Aspecten van het gezondheidsbeleid [4](#page=4).
* Aspecten van de bijstand aan personen [4](#page=4).
* De organisatie, werking en opdrachten van justitiehuizen en van de dienst die elektronisch toezicht verzekert [4](#page=4).
* Gezinsbijslagen [5](#page=5).
* Filmkeuring met het oog op de toegang van minderjarigen tot bioscoopzalen [5](#page=5).
Concreet betreft dit onder meer jeugdbescherming, gezinsbeleid, kinderopvang, gehandicapten- en bejaardenbeleid, integratie van migranten, zorgverstrekking in instellingen voor ouderen en revalidatiecentra, en geestelijke gezondheidszorg buiten ziekenhuizen. De federale overheid blijft bevoegd voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering [5](#page=5).
#### 2.1.4 Het gebruik der talen
Artikel 129, § 1 Gw. kent de Vlaamse en Franse Gemeenschap de bevoegdheid toe om bij decreet het taalgebruik te regelen voor bestuurszaken, onderwijs in door de overheid opgerichte instellingen, en sociale betrekkingen tussen werkgevers en personeel. Echter, de bevoegdheid om het taalgebruik te regelen in gemeenten met een bijzondere taalregeling, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied blijft bij de federale overheid [5](#page=5).
#### 2.1.5 Samenwerking tussen de gemeenschappen en internationale samenwerking
De gemeenschappen zijn bevoegd voor samenwerking met elkaar en voor internationale samenwerking, inclusief het sluiten van verdragen in hun bevoegdheidsdomeinen [5](#page=5).
#### 2.1.6 Wetenschapsbeleid
Voor de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn, zijn ze ook bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek [5](#page=5).
### 2.2 De (materiële) bevoegdheden van de gewesten
Algemeen wordt gesteld dat de gewesten bevoegd zijn voor "plaatsgebonden" aangelegenheden, zoals bedoeld in artikel 39 en 134 Gw.. Deze bevoegdheden zijn nader bepaald in artikel 6, §1 BWHI en omvatten onder meer [6](#page=6):
* Ruimtelijke ordening (gewestplannen, bouw- en verkavelingsvergunningen, stadsvernieuwing, bescherming van monumenten en landschappen, groengebieden) [6](#page=6).
* Leefmilieu en waterbeleid (zuivering afvalwater, drinkwaterproductie en -distributie, bestrijding milieuvervuiling, afvalstoffenbeleid, geluidshinder, financiële tegemoetkoming rampenschade) [6](#page=6).
* Landinrichting en natuurbehoud (natuurbescherming, bossen, jacht, visvangst en visteelt). De federale overheid behoudt echter bevoegdheid voor jachtwapens en vogelvangst [6](#page=6).
* Huisvesting (sociale woningbouw, strijd tegen verkrotting, regels voor huurverhuur) [6](#page=6).
* Landbouwbeleid en zeevisserij (landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten, promotie, onderzoek, uitvoerbeleid). De federale overheid blijft bevoegd voor grondstoffencontrole, voedselveiligheid, diergezondheid en kwaliteit van dierlijke producten [7](#page=7).
* Economie (algemeen economisch beleid, steun aan bedrijven, vestigingsvoorwaarden, handelshuur, toerisme). Hierbij moet rekening gehouden worden met de Economische en Monetaire Unie [7](#page=7) [8](#page=8).
* Energiebeleid [7](#page=7).
* Ondergeschikte besturen (gemeenten, provincies, intercommunales) [7](#page=7).
* Tewerkstellingsbeleid (arbeidsbemiddeling, controle beschikbaarheid werklozen, betaald educatief verlof, plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen). De federale overheid behoudt bevoegdheid voor het normatief kader en sancties [7](#page=7).
* Openbare werken en vervoer [7](#page=7).
* Dierenwelzijn [7](#page=7).
* Verkeersveiligheidsbeleid [7](#page=7).
De gewesten zijn ook bevoegd voor internationale akkoorden in hun bevoegdheidsdomeinen en voor wetenschappelijk onderzoek [8](#page=8).
### 2.3 De bevoegdheden van de federale overheid
De federale overheid beschikt over toegewezen bevoegdheden en de residuaire bevoegdheden, dat wil zeggen alle bevoegdheden die niet uitdrukkelijk aan gemeenschappen of gewesten zijn toegewezen. Enkele van deze bevoegdheden zijn monetair beleid, (grootste deel van) justitie, (grootste deel van) sociale zekerheid, veiligheidsbeleid, defensie, grote delen van burgerlijk en strafrecht, civiele bescherming, regels inzake gezondheidszorgberoepen, officiële bekendmaking wetteksten, vennootschapsrecht, handelsrecht en industriële/intellectuele eigendommen [8](#page=8).
### 2.4 Belangrijke begrippen inzake de bevoegdheidsverdeling
#### 2.4.1 Economische en monetaire unie
De gewesten zijn in beginsel bevoegd voor economische aangelegenheden, maar moeten deze uitoefenen in het kader van de Economische en Monetaire Unie (EMU). De EMU is het economisch institutioneel verband van België waaronder het land naar buiten treedt [8](#page=8).
> **Tip:** Hoewel de documentatie specifieke voorbeelden geeft, is het belangrijk te onthouden dat de interpretatie van deze bevoegdheden dynamisch kan zijn en kan evolueren door rechtspraak en verdere staatshervormingen. Bestudeer de grondwetsartikelen en de BWHI nauwkeurig voor een volledig begrip.
>
> **Tip:** Let goed op de uitzonderingen en de residuaire bevoegdheden van de federale overheid, aangezien deze essentieel zijn voor de correcte afbakening van de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten.
---
# Institutionele organen van gemeenschappen en gewesten
Dit onderwerp behandelt de parlementen en regeringen van de gemeenschappen en gewesten, hun samenstelling, werking en verkiezing, met specifieke aandacht voor het asymmetrische model binnen de Belgische federale staatsstructuur.
### 3.1 De rol van parlementen en regeringen
De bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten worden uitgeoefend door respectievelijk hun parlementen en regeringen. Voor de grondwetsherziening van 1993 werden de regeringen van de deelstaten 'executieven' genoemd. In 2005 werden verwijzingen naar 'raden' in de Grondwet vervangen door 'parlementen'. De instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap worden hier niet uitvoerig behandeld [11](#page=11).
#### 3.1.1 Parlementen van de gemeenschappen en gewesten
Het parlement neemt decreten of ordonnanties aan, die vervolgens worden bekrachtigd en afgekondigd door de regering. Met uitzondering van de Duitstalige Gemeenschap, worden de samenstelling en werking van deze parlementen en regeringen geregeld bij bijzondere meerderheidswet. Gemeenschaps- en gewestregeringen voeren enkel de eigen decreetgeving uit, niet de federale wetgeving (verticaliteitsbeginsel) [11](#page=11).
Er zijn zes rechtspersonen (gemeenschappen en gewesten), maar slechts vijf parlementen en regeringen, wat voortkomt uit de "fusie" van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest (asymmetrisch model). De parlementen van de gemeenschappen en gewesten worden rechtstreeks verkozen door de bevolking op gewestelijke basis voor een vaste termijn van vijf jaar, gelijktijdig met de Europese Parlementsverkiezingen. Het zijn legislatuurparlementen die niet voortijdig ontbonden kunnen worden [12](#page=12).
Er is geen Parlement van het Vlaamse Gewest, maar wel een Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, dat het Vlaams Parlement wordt genoemd. De gemeenschapsparlementen worden samengesteld op een gewestelijke basis, met uitzondering van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap [12](#page=12).
* **Vlaams Parlement:**
* 118 leden rechtstreeks verkozen in het Vlaamse Gewest [12](#page=12).
* 6 leden rechtstreeks verkozen door kiezers uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die op een lijst van de Nederlandse taalgroep voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement hebben gestemd. Deze Brusselse leden stemmen enkel mee over gemeenschapsaangelegenheden, niet over gewestaangelegenheden [12](#page=12).
* **Waals Parlement:**
* 75 leden, rechtstreeks verkozen in het Waalse Gewest [12](#page=12).
* **Parlement van de Franse Gemeenschap:**
* Niet rechtstreeks verkozen [12](#page=12).
* Bestaat uit de 75 leden van het Waals Parlement [12](#page=12).
* 19 leden gekozen uit en door de Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement [12](#page=12).
De werking van de parlementen is grotendeels vergelijkbaar met die van het federale Parlement [13](#page=13).
#### 3.1.2 Regeringen van de gemeenschappen en gewesten
De uitvoerende functie wordt uitgeoefend door de regering, die verordeningen maakt en besluiten neemt ter uitvoering van decreten of ordonnanties. Een regering mag decreten of ordonnanties niet schorsen of vrijstelling van uitvoering verlenen. De bevoegdheden van de regering zijn beperkt tot wat de Grondwet, staatshervormingswetten, en decreten/ordonnanties haar uitdrukkelijk toekennen [13](#page=13).
Bij de totstandkoming van een decreet of ordonnantie treedt de regering op als tweede tak van de wetgevende macht bij bekrachtiging, en als uitvoerende macht bij afkondiging en uitvoering. De gemeenschaps- en gewestregeringen worden verkozen door het parlement met een volstrekte meerderheid van de leden. De "government making power" van deze parlementen is dus groter dan die van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. De leden van de regering leggen de eed af in handen van de parlementsvoorzitter. Elke regering duidt een voorzitter aan, wiens aanstelling door de Koning wordt bekrachtigd, waarna de Minister-President de eed aflegt in handen van de Koning [13](#page=13).
De samenstelling van de regeringen is als volgt:
* **Vlaamse Regering:** Maximaal elf leden (inclusief voorzitter). Minstens één lid moet zijn woonplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad [13](#page=13).
* **Franse Gemeenschapsregering:** Maximaal vier leden (inclusief voorzitter). Minstens één lid moet zijn woonplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad [13](#page=13).
* **Waalse Regering:** Maximaal zeven leden (inclusief voorzitter) [13](#page=13).
* **Regering van de Duitstalige Gemeenschap:** Minimaal drie en maximaal vijf leden (inclusief voorzitter) [13](#page=13).
#### 3.1.3 Werkwijze van de regeringen
In principe regelt elke regering zelf haar werkwijze. Daarbij moet rekening gehouden worden met het beginsel van de collegiale besluitvorming. Dit betekent dat elke beslissing door de voltallige regering moet worden genomen, tenzij er expliciete delegatie aan leden is verleend. Een portefeuille geeft een lid enkel het recht om beslissingen in een beleidsdomein voor te bereiden en uit te voeren, niet om ze zelf te nemen zonder delegatie [14](#page=14).
Besluitvorming in de deelstaatregeringen gebeurt niet bij stemming, maar bij "consensus" (analogie met de federale Ministerraad). Er wordt gestreefd naar een beslissing waar elke minister mee kan instemmen. Als niet alle ministers instemmen, maar een overgrote meerderheid wel, dan heeft de minister met ernstige bezwaren twee opties: zich neerleggen bij de beslissing uit solidariteit en zich onthouden van kritiek, of ontslag aanbieden. Dit is een regel van gewoonterecht [14](#page=14).
---
# De Brusselse instellingen
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een unieke entiteit binnen het Belgische federale systeem, met een eigen juridisch statuut en institutionele structuur die afwijkt van de andere gewesten [16](#page=16).
### 10.1 Ontstaan en bijzondere status
De organisatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dateert van 1989, na de Grondwetswijziging van 1970 die drie gewesten voorzag. Deze vertraging was te wijten aan onenigheid over de gelijkwaardigheid van Brussel met de andere gewesten, waarbij Vlamingen vreesden voor een scheidsrechtersrol van Brussel en Franstaligen en Walen juist aandrongen op volwaardige erkenning. De complexe demografische samenstelling en de aanwezigheid van vier bestuursniveaus in Brussel droegen eveneens bij aan deze vertraging [16](#page=16).
Het resultaat is een institutioneel kluwen met een afwijkend statuut, wat onder meer blijkt uit de benaming "Brussels Hoofdstedelijk Gewest" en het gebruik van "ordonnanties" in plaats van "decreten" voor zijn rechtsnormen. Deze ordonnanties zijn onderworpen aan bijkomend toezicht door de rechter en bestuurlijke overheid, wat niet het geval is voor decreten. Het rechtsgebied strekt zich uit over het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, bestaande uit de negentien gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad [16](#page=16).
### 10.2 Instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Binnen de Brusselse instellingen opereren vijf rechtspersonen met diverse bevoegdheden op gewestelijk, agglomeratie-, gemeenschaps- en provinciaal vlak. De focus ligt hier op de organen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf [17](#page=17).
#### 10.2.1 Parlement
* **Samenstelling:** Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement telt 89 rechtstreeks verkozen leden voor een periode van vijf jaar, met verkiezingen die samenvallen met die van het Europees Parlement [17](#page=17).
* **Taalgroepen:** Leden worden verkozen op eentalige lijsten en aangeduid als behorende tot een Nederlandse of Franse taalgroep. Sinds 2004 is er een vaste zetelverdeling: 17 voor de Nederlandse taalgroep en 72 voor de Franse taalgroep, wat de Nederlandstalige vertegenwoordiging garandeert [17](#page=17).
* **Legislatuur:** Het Parlement is een legislatuurparlement dat niet ontbonden kan worden voor het einde van de legislatuur [17](#page=17).
#### 10.2.2 Regering
* **Samenstelling:** De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bestaat uit 5 leden, waaronder een minister-president, gekozen door het Parlement. Er geldt pariteit, met twee leden van de Nederlandse en twee van de Franse taalgroep, uitgezonderd de voorzitter. De Regering beslist collegiaal en bij consensus [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Bevoegdheden:** De Regering heeft de uitvoerende macht: ze kondigt ordonnanties af, maakt verordeningen en neemt besluiten voor de uitvoering van ordonnanties [19](#page=19).
* **Minister-president:** De voorzitter van de Regering wordt door het Parlement aangeduid [18](#page=18).
#### 10.2.3 Staatssecretarissen
* **Aantal en verkiezing:** De 5 Regeringsleden worden bijgestaan door 3 gewestelijke staatssecretarissen, die eveneens door het Parlement worden verkozen. Minstens één staatssecretaris moet tot de minst talrijke taalgroep behoren [18](#page=18).
* **Uniekheid:** Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de enige deelstaat met staatssecretarissen [18](#page=18).
* **Bevoegdheden:** Hun bevoegdheden zijn beperkter dan die van federale staatssecretarissen: ze maken geen deel uit van de regering (maar kunnen vergaderingen bijwonen), hebben geen initiatiefrecht, geen recht van medeondertekening van besluiten, en geen verordenende bevoegdheid. Ze oefenen voornamelijk voorbereidende en uitvoerende taken uit [18](#page=18).
### 10.3 Bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De gewestbevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn identiek aan die van het Vlaamse en Waalse Gewest [18](#page=18).
* **Constitutieve autonomie:** Sinds de Zesde Staatshervorming beschikt het Gewest over constitutieve autonomie, zij het met afwijkingen wat betreft waarborgen voor de Nederlandstaligen en Franstaligen in het Parlement en de Regering. Bijzondere meerderheidsvereisten gelden voor de uitoefening hiervan [18](#page=18).
* **Rechtsvorming:** De bevoegdheden van het Parlement worden uitgeoefend via ordonnanties [18](#page=18).
* **Initiatiefrecht:** Het recht van initiatief behoort toe aan de Regering en de leden van het Parlement [18](#page=18).
#### 10.3.1 De "alarmbelprocedure"
In het Brussels Parlement kan de "alarmbelprocedure" worden toegepast [19](#page=19).
> **Tip:** De Brusselse instellingen zijn complex vanwege de historische compromissen en de specifieke context van de tweetalige hoofdstad. Concentreer je op de afwijkende kenmerken zoals ordonnanties en de rol van staatssecretarissen.
> **Voorbeeld:** Het feit dat ordonnanties strenger gecontroleerd worden dan decreten is een direct gevolg van de bijzondere status van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [16](#page=16).
---
# Indeling van het recht
Dit topic legt de fundamentele indeling van het recht in publiek en privaatrecht uit, de doelen van deze indeling en de nuanceringen die hierbij komen kijken in de moderne rechtsstaat [20](#page=20).
### 5.1 Belang van de indeling in rechtstakken
De indeling van het recht in verschillende takken dient twee belangrijke doelen [20](#page=20):
* **Didactisch doel:** Het maakt het mogelijk om het recht systematisch en geordend te bestuderen [20](#page=20).
* **Rechtstheorievorming:** Het brengt rechtsregels samen die door vergelijkbare principes worden beheerst, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van juridische theorieën [20](#page=20).
Een belangrijk aspect hierbij is dat begrippen in verschillende rechtstakken een andere betekenis kunnen hebben, wat de autonomie van elke rechtstak benadrukt [20](#page=20).
### 5.2 Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht
Dit is een klassieke basisindeling die reeds in het Romeinse recht werd gemaakt [20](#page=20).
#### 5.2.1 Privaatrecht
Het privaatrecht regelt de verhoudingen tussen privépersonen onderling, of tussen privépersonen en rechtspersonen (#page=20, 21). Het kenmerkt zich door de vrijheid en gelijkheid van burgers, met principes als wilsautonomie, contractvrijheid en testeervrijheid [20](#page=20) [21](#page=21).
De belangrijkste takken van het privaatrecht zijn:
* Burgerlijk recht (gemeen recht) [21](#page=21).
* Gerechtelijk privaatrecht [21](#page=21).
* Verbintenissenrecht [21](#page=21).
* Handelsrecht – economisch recht [21](#page=21).
* Sociaal recht: arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht [21](#page=21).
* Internationaal privaatrecht [21](#page=21).
#### 5.2.2 Publiekrecht
Het publiekrecht omvat de regels die het handelen van de overheid regelen (#page=20, 21). Het regelt de verhouding tussen de overheid en haar onderdanen, de interne organisatie van de overheid, de verhouding tussen verschillende overheden, en de verhouding tussen staten. In tegenstelling tot het privaatrecht, vertrekt het publiekrecht vanuit de premisse dat de burger een ondergeschikte positie inneemt ten opzichte van de overheid [20](#page=20) [21](#page=21).
De belangrijkste takken van het publiekrecht zijn:
* Grondwettelijk recht (publiekrecht sensu stricto) [21](#page=21).
* Administratief recht [21](#page=21).
* Budgettair recht (inclusief regels betreffende de rijkscomptabiliteit) [21](#page=21).
* Strafrecht [21](#page=21).
* Strafprocesrecht [21](#page=21).
* Fiscaal recht [21](#page=21).
* Internationaal (publiek)recht [21](#page=21).
### 5.3 Nuancering van het onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht
Het klassieke onderscheid tussen publiek- en privaatrecht vereist in de praktijk nuancering om verschillende redenen [22](#page=22).
* **Overheid als privépersoon:** Publiekrecht geldt alleen wanneer de overheid optreedt in haar hoedanigheid als overheid. Wanneer de overheid optreedt als privépersoon, is zij in de regel onderworpen aan het privaatrecht [22](#page=22).
* **Overheidstaken door privépersonen:** Privépersonen kunnen ook overheidstaken uitvoeren, bijvoorbeeld via een concessie voor een openbare dienst. In zo'n geval wordt de rechtsverhouding beheerst door publiekrechtelijke bepalingen. Een concessie van een openbare dienst is gedefinieerd als "een administratief contract waarbij de overheid, een particulier (natuurlijk persoon of rechtspersoon) of een publiekrechtelijk orgaan tijdelijk ermee belast, onder haar gezag en, mits naleving van de door haar bepaalde voorwaarden, een openbare dienst op eigen kosten en risico te exploiteren tegen een vergoeding die normaliter op de gebruikers wordt verhaald" [22](#page=22).
* **Vervlechting van publiek- en privaatrecht:** Er is een toenemende vermenging van beide rechtsgebieden. De overheid neemt steeds vaker taken op zich via privaatrechtelijke wegen (zoals privaatrechtelijke concessies of deelname in privaatrechtelijke verenigingen). Tegelijkertijd worden publieke taken toegekend aan privaatrechtelijke organisaties, zoals instellingen van openbaar nut of vzw's die overheidstaken uitvoeren [22](#page=22).
* **Relatieve autonomie en grenzen:** Zowel de autonomie van de burger in het privaatrecht als de beschikkingsvrijheid van de overheid in het publiekrecht zijn relatief [22](#page=22).
* In het privaatrecht wordt de autonomie van de burger begrensd door dwingende rechtsregels. Contractvrijheid is niet altijd een realiteit; bijvoorbeeld, een werkzoekende heeft vaak weinig onderhandelingsmarge bij een sollicitatie [22](#page=22).
* De rechtsstaat impliceert dat de overheid onderworpen is aan het recht [22](#page=22).
#### 5.3.1 Evolutie van de staatsopvatting
Het onderscheid tussen publiek en privaat vindt zijn oorsprong in de liberale staatsopvatting van de negentiende eeuw, waarbij de overheid primair een "nachtwakersrol" vervulde. Tegenwoordig is de overheid geëvolueerd naar een sociale verzorgingsstaat met een breder takenpakket. De overheid reguleert nu ook het sociaal en financieel-economisch leven en participeert actief in het economische leven (bijvoorbeeld via openbaar vervoer, radio, televisie, gezondheidszorg en onderwijs). Publieke investeringen en subsidies ondersteunen ook private initiatieven die het algemeen belang dienen [23](#page=23).
#### 5.3.2 Toenemende wederkerigheid en burgerparticipatie
De toenemende "wederkerigheid van het bestuursrecht" en de mondigheid van de burger dwingen de overheid steeds vaker rekening te houden met de wil van de burger in haar besluitvorming. Waar de overheid vroeger macht kon uitoefenen om het algemeen belang te behartigen (bv. via onteigening), is er nu vaker sprake van overleg en samenwerking met burgers. Dit uit zich in de noodzaak om adviezen van deskundige instanties te betrekken en inspraak- en participatiemogelijkheden aan burgers te bieden in besluitvormingsprocedures. De overheid beschikt over het monopolie van geweld binnen een bepaald grondgebied en ten aanzien van bepaalde personen [23](#page=23).
> **Tip:** Wees kritisch op de 'harde' scheiding tussen publiek en privaatrecht. De hedendaagse juridische realiteit toont een significante vermenging en wederkerigheid.
> **Voorbeeld:** De overheid die een privaatrechtelijke vennootschap opricht om een publieke dienst aan te bieden, zoals het beheer van openbaar vervoer, illustreert de vervlechting van publieke taken en privaatrechtelijke instrumenten.
### 5.4 Voorbeelden van examenvragen
* Bespreek het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. In welk opzicht moet dit onderscheid genuanceerd worden [24](#page=24)?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Centrifugaal-federale Staat | Een staatsvorm waarbij de federale structuur gericht is op het centrifugeren van bevoegdheden naar de deelstaten, wat resulteert in een grotere autonomie voor deze deelstaten ten opzichte van de centrale overheid. |
| Bipolaire federale Staat | Een federale staat die gekenmerkt wordt door de cruciale verhouding tussen twee dominante taalgroepen of culturele entiteiten, wat leidt tot paritaire samenstelling van instellingen en specifieke beschermingsmechanismen voor minderheden. |
| Gebetonneerde bevoegdheden | Bevoegdheden die zeer stevig zijn verankerd, meestal in de Grondwet, waardoor wijzigingen uiterst moeilijk zijn en een bijzondere bescherming genieten om de autonomie van de deelstaten te waarborgen. |
| Verschanste bevoegdheden | Bevoegdheden die niet noodzakelijk in de Grondwet zijn opgesomd, maar wel zijn vastgelegd in bijzondere meerderheidswetten, wat vereist dat een bijzondere meerderheid nodig is om deze te wijzigen, waardoor ze beschermd zijn tegen lichte aanpassingen. |
| Assymetrische structuur | Een federale structuur waarbij de deelstaten niet op dezelfde institutionele wijze zijn georganiseerd, wat kan leiden tot verschillen in de uitoefening van bevoegdheden en de inrichting van beleidsstructuren tussen de deelstaten. |
| Constitutieve autonomie | De bevoegdheid van deelstaten om bepaalde aspecten van hun eigen organisatie, hun materiële bevoegdheidsuitoefening en de werking van hun organen zelf te regelen, waar dit anders door de federale wetgever zou gebeuren. |
| Coöperatief-federale staatsstructuur | Een federale staatsstructuur die is gebaseerd op overleg en coördinatie tussen de verschillende entiteiten, wat duidt op een keuze voor een samenwerkingsmodel boven een puur conflictmodel. |
| Materiële bevoegdheden | De inhoudelijke domeinen waarover een overheidsinstantie wetgevende en uitvoerende macht heeft, zoals cultuur, onderwijs en gezondheidszorg voor de gemeenschappen. |
| Plaatsgebonden aangelegenheden | Aangelegenheden die voornamelijk betrekking hebben op een specifiek territorium of gebied, en die doorgaans onder de bevoegdheid van de gewesten vallen, zoals ruimtelijke ordening en leefmilieu. |
| Residuaire bevoegdheden | De bevoegdheden die niet expliciet door de Grondwet of bijzondere wetten aan de gemeenschappen of gewesten zijn toegewezen, en die daardoor bij de federale overheid blijven berusten. |
| Economische en monetaire unie (EMU) | Een economisch institutioneel verband dat de economische en monetaire integratie van lidstaten bevordert, waarbij België zijn economische bevoegdheden moet uitoefenen binnen het kader van de beginselen van vrij verkeer en monetaire eenheid. |
| Exclusieve bevoegdheden | Bevoegdheden die aan slechts één overheidsinstantie zijn toegekend, wat impliceert dat andere overheden niet bevoegd zijn om op dat specifieke gebied te opereren. |
| Federale loyauteit | Een beginsel in een federale staat dat vereist dat de verschillende overheden loyaal zijn aan de federale structuur en de belangen van andere geledingen niet schaden bij de uitoefening van hun bevoegdheden. |
| Verticaliteitsbeginsel | Een principe in het staatsrecht dat inhoudt dat eenzelfde overheid verantwoordelijk is voor zowel de totstandkoming van wetgeving als de uitvoering ervan binnen haar bevoegdheidsdomeinen. |
| Collegiale besluitvorming | Een besluitvormingsproces binnen een orgaan (zoals een regering) waarbij beslissingen gezamenlijk door het voltallige orgaan worden genomen, tenzij specifieke delegatie is verleend aan individuele leden. |
| Consensus | Een besluitvormingsmethode waarbij gestreefd wordt naar een gezamenlijke overeenstemming door middel van overleg, zodat alle betrokkenen instemmen met de uiteindelijke beslissing. |
| Rechtsstaat | Een staatsbeginsel waarbij de overheid gebonden is aan het recht en haar macht uitoefent binnen de grenzen van de wet, ter bescherming van de rechten en vrijheden van de burgers. |
| Publiekrecht | Het recht dat de verhouding tussen de overheid en haar onderdanen regelt, de interne organisatie van de overheid, de verhouding tussen overheden onderling en de verhouding tussen staten. |
| Privaatrecht | Het recht dat de relaties tussen privépersonen onderling regelt, zoals huwelijk, eigendom, contracten en erfenissen. |
| Grondwettelijk recht | De tak van het publiekrecht die zich bezighoudt met de grondwet, de fundamentele regels van de staatsinrichting, de bevoegdheidsverdeling en de grondrechten. |
| Administratief recht | De tak van het publiekrecht die de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de uitvoerende macht en de overheidsdiensten regelt, evenals de verhouding tussen de overheid en de burger. |
Cover
document-download.pdf
Summary
# Les caractéristiques et la définition de la règle de droit
Voici une synthèse détaillée des caractéristiques et de la définition de la règle de droit, conçue pour être un support d'étude exhaustif.
## 1. Les caractéristiques et la définition de la règle de droit
La règle de droit est un ensemble de principes et de normes qui gouvernent la société, se distinguant par plusieurs caractéristiques fondamentales qui en garantissent l'efficacité et l'application.
### 1.1 Les critères distinctifs de la règle
#### 1.1.1 Les caractéristiques essentielles d'une "règle"
##### 1.1.1.1 Caractère général
Une règle de droit se caractérise par sa généralité, ce qui signifie qu'elle s'adresse à un groupe d'individus indéterminé et anonyme. Elle présente une généralité de ses destinataires. Par exemple, l'article 9 du Code civil, qui garantit le droit au respect de la vie privée, s'applique à l'ensemble de la population française. Contrairement à une loi qui concerne une décision individuelle et ponctuelle, comme une loi d'espèce, une règle de droit est abstraite et ne dénomme pas spécifiquement les personnes [2](#page=2).
Il est important de noter qu'une règle générale peut concerner une partie de la population, à condition que ce groupe soit défini par des caractéristiques communes, comme le stipule l'article L110-3 du Code de commerce qui s'applique "à l'égard des commerçants". L'exemple de l'article 8 de la Constitution, qui stipule que le Président de la République nomme le Premier ministre, illustre cette généralité: bien que s'appliquant à une personne spécifique à un moment donné, la règle s'applique de manière identique à tous les Présidents successifs et futurs. Cette généralité est un vecteur d'égalité, assurant que la règle s'applique uniformément à toutes les personnes concernées. Il s'ensuit que les règles et les décisions individuelles ne sont pas soumises au même régime juridique [2](#page=2).
> **Tip:** La généralité assure que la règle de droit est un modèle abstrait qui s'applique à une catégorie, et non à des individus nommément désignés.
##### 1.1.1.2 Caractère permanent
La permanence est une autre caractéristique essentielle de la règle de droit. Une fois adoptée, elle s'applique à toutes les situations juridiques jusqu'à son abrogation. Cette permanence est une source fondamentale de sécurité juridique, permettant aux citoyens de fonder leurs actions et d'anticiper les conséquences de leurs actes. Elle est également cruciale pour le développement économique en offrant une prévisibilité de la règle [3](#page=3).
Cependant, la permanence ne signifie pas l'éternité. La société évoluant constamment, les règles de droit peuvent être modifiées. Une instabilité excessive du droit, due à des changements trop fréquents de lois, peut cependant engendrer un facteur d'insécurité [3](#page=3).
> **Tip:** La permanence de la règle de droit garantit la prévisibilité et la sécurité, piliers essentiels d'un État de droit.
##### 1.1.1.3 Caractère obligatoire
La règle de droit n'est pas une simple description de la réalité, mais une prescription de ce qui "doit être". Elle impose un modèle à suivre, à la différence des lois physiques qui ne peuvent être violées. Ce n'est pas un conseil, mais une injonction [3](#page=3).
On distingue deux types de règles obligatoires :
* **Règles impératives (ou d'ordre public):** Elles s'imposent absolument et l'emportent sur les intérêts personnels et les volontés individuelles. Les dispositions qualifiées d'"ordre public" ne peuvent être écartées par convention [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Règles supplétives:** Elles s'appliquent uniquement en l'absence de volonté contraire des parties. Les parties peuvent décider d'écarter une règle supplétive pour en choisir une autre. Par exemple, l'article 1641 du Code civil relatif à la garantie des vices cachés lors d'un achat peut être écarté par les parties [3](#page=3).
> **Example:** L'article 1641 du Code civil stipule que le vendeur est tenu de la garantie à raison des défauts cachés de la chose vendue qui la rendent impropre à l'usage auquel on la destine, ou qui diminuent tellement cet usage, que l'acheteur ne l'aurait pas acquise, ou n'en aurait donné qu'un moindre prix, s'il les avait connus. Les parties peuvent convenir de renoncer à cette garantie, faisant de cette règle une règle supplétive [3](#page=3).
Les règles supplétives remplissent plusieurs fonctions: elles fournissent une règle en cas d'omission des parties, évitant ainsi un vide juridique (bien que le terme "vide juridique" soit considéré comme journalistique car il existe toujours des règles) , et elles simplifient les échanges. La question de leur qualification en tant que règles de droit est résolue par le fait que le caractère obligatoire demeure: elles s'imposent dès lors qu'elles n'ont pas été écartées par les deux parties [3](#page=3).
Pour savoir si une règle est supplétive ou impérative, des formulations clés peuvent être utilisées: la présence de "sauf clause contraire" indique généralement une règle supplétive, tandis que des mentions telles que "les dispositions du présent titre sont d'ordre public" signalent une règle impérative. En l'absence de précision, l'interprétation revient au juge [4](#page=4).
#### 1.1.2 Le caractère spécifique de la "règle de droit" : le caractère coercitif
##### 1.1.2.1 Une sanction existante
Le critère de la coercition distingue la règle de droit d'autres types de règles. La coercition se manifeste par une sanction, c'est-à-dire la "conséquence prévue à l'avance d'une infraction ou d'un non respect d'une règle ou d'une loi explicitement formulée et reconnue" ] [4](#page=4).
Il existe deux types principaux de sanctions :
* **Sanctions pénales:** Amendes et emprisonnement [4](#page=4).
* **Sanctions administratives:** Par exemple, la CNIL peut prononcer des amendes, comme l'amende d'environ 500 millions d'euros infligée à Google et SHEIN [4](#page=4).
La notion de "punition" peut aller au-delà de la sanction pénale [4](#page=4).
Il est important de noter la distinction entre la possibilité d'une sanction et le prononcé effectif d'une sanction. Il existe des règles de droit qui ne sont jamais sanctionnées car jamais violées, comme l'interdiction du clonage (article R141-2 du Code de la santé publique), en l'absence de cas avérés en France, ce qui démontre un effet préventif. Inversement, il peut arriver qu'aucune sanction ne soit prononcée malgré une violation de la règle de droit, ce qui peut indiquer une ineffectivité de la règle. Très peu de règles sont respectées entièrement; par exemple, la prohibition du meurtre est violée chaque année, mais de nombreux meurtriers ne sont pas retrouvés [4](#page=4).
##### 1.1.2.2 Une sanction étatique
La caractéristique spécifique de la sanction en droit est qu'elle est mise en œuvre par l'État. Max Weber a défini l'État comme détenant le "monopole de la contrainte légitime" , signifiant qu'il est le seul à pouvoir légalement contraindre les individus au sein d'un système juridique, que ce soit dans le domaine pénal ou civil [4](#page=4).
> **Tip:** Le caractère étatique de la sanction est ce qui confère à la règle de droit son caractère contraignant et son autorité, la distinguant des règles morales ou sociales qui n'ont pas de conséquences juridiques directes et imposées par l'État.
#### 1.1.3 Le droit souple
Le document introduit la notion de "droit souple" , qui semble faire référence à des normes qui, sans être contraignantes au sens strict des règles de droit traditionnelles, ont néanmoins une influence et peuvent avoir des conséquences dans les relations sociales et économiques. L'analyse de ce concept ne fait pas l'objet d'une définition détaillée dans les pages fournies pour ce sujet spécifique [4](#page=4).
---
# Les finalités et les fondements du droit
Le sujet "Les finalités et les fondements du droit" explore les objectifs du droit, sa fonction sociale, ses liens avec la morale et la religion, ainsi que les théories du droit naturel et positiviste.
## 2. Les finalités et les fondements du droit
### 2.1 Les finalités du droit
Le droit vise à régir la vie en société en fournissant un cadre normatif pour les interactions humaines.
#### 2.1.1 La finalité sociale
Le droit existe fondamentalement en raison de la nécessité d'organiser la coexistence au sein d'une société. Il est un rempart contre l'anarchie et les violences arbitraires, incarnant le principe "ubi societas ibi jus" (là où il y a société, il y a du droit). Une règle de droit se structure généralement autour d'un présupposé (les conditions d'application de la règle) et des faits de droit (la conséquence juridique qui en découle), suivant un schéma "si... alors" [6](#page=6).
#### 2.1.2 Droit et autres systèmes normatifs
Le droit entretient des relations complexes avec d'autres ensembles de règles, notamment la morale et la religion.
##### 2.1.2.1 Droit et morale
La morale, définie comme un ensemble de règles de conduite au sein d'une société ou une théorie du bien et du mal présente des similitudes avec le droit en tant que règles de comportement visant à organiser la vie collective. Cependant, trois différences principales les distinguent [6](#page=6):
* **Origine:** La morale trouve souvent son origine dans une divinité ou une conscience individuelle, tandis que le droit émane d'autorités établies [6](#page=6).
* **Finalité:** La morale vise la perfection de l'individu, alors que le droit privilégie l'organisation sociétale [7](#page=7).
* **Sanctions:** Les sanctions morales sont internes (remords, culpabilité), contrairement aux sanctions juridiques qui sont externes et appliquées par l'État [7](#page=7).
Les relations entre droit et morale se manifestent de plusieurs manières :
* **Réception de la morale par le droit:** De nombreuses règles morales sont intégrées dans le droit. Le droit pénal, par exemple, sanctionne des actes considérés comme moralement répréhensibles, tels que le meurtre ou le vol. Le droit de la famille, avec des articles comme celui imposant honneur et respect aux parents et le droit des contrats, qui exige la bonne foi reflètent également des préceptes moraux [7](#page=7).
* **Indifférence du droit à l'égard de la morale:** Certaines règles juridiques sont purement techniques et sans lien avec la moralité, comme celles du code de la construction et de l'habitation [7](#page=7).
* **Contradiction entre le droit et la morale:** Il arrive que le droit comprenne des règles considérées comme immorales, comme la prescription extinctive qui éteint une obligation après un certain délai, bien que cette règle ne s'applique pas aux crimes contre l'humanité [7](#page=7).
##### 2.1.2.2 Droit et religion
Historiquement, une confusion entre droit et religion a existé dans certains systèmes juridiques. Dans l'ancien droit français, le pouvoir royal puisait sa légitimité dans des règles religieuses, et l'Église tenait les registres d'état civil. Le principe de la distinction entre le spirituel et le temporel, tel que prôné dans le catholicisme ("rendez à César ce qui lui appartient, et à Dieu ce qui lui appartient"), a progressivement mené à une séparation [7](#page=7).
Dans la France contemporaine, la séparation stricte entre droit et religion, initiée par la Révolution française et accomplie avec la loi de 1905, repose sur deux principes fondamentaux :
* **La laïcité:** Inscrite dans l'article 1er de la Constitution, la laïcité garantit la neutralité de l'État face aux religions. Cela se traduit par l'absence de subventions aux cultes, un enseignement neutre, l'interdiction pour les fonctionnaires de manifester leurs croyances religieuses, et le détachement de la politique du religieux [8](#page=8).
* **La primauté de la loi civile sur la religion:** Le droit civil prime sur les prescriptions religieuses. Un arrêt du Conseil d'État de 2004 a affirmé qu'il est interdit de se prévaloir de ses croyances religieuses pour échapper à la loi civile [8](#page=8).
La question de l'équilibre entre ces principes a été soulevée, notamment avec la loi de 2004 interdisant le port de signes religieux ostensibles dans les établissements scolaires publics [8](#page=8).
#### 2.1.3 La justice
Le droit est intrinsèquement lié à la notion de justice. Celse définit le droit comme "l'art du bon et du juste" (ius est ars boni et aequi). La justice peut être appréhendée de manière objective, comme ce à quoi chacun peut prétendre en vertu du droit, ou de manière subjective, comme un idéal de conformité à l'équité et à la raison [8](#page=8).
##### 2.1.3.1 Droit et équité
L'équité est le sentiment de ce qui est bon, mesuré et juste. Elle vise à produire un résultat conforme à la justice, surtout lorsque l'application littérale d'une loi, en raison de sa généralité, pourrait conduire à une situation jugée inique. Aristote considérait l'équité comme un correctif à la loi dans ses applications particulières [8](#page=8) [9](#page=9).
Cependant, le droit français consacre le principe "Dura lex, sed lex" (la loi est dure, mais c'est la loi). L'article 12 du Code de procédure civile stipule que le juge tranche les litiges selon les règles de droit applicables, et la Cour de cassation a affirmé que "l'équité n'est pas une règle de droit". Cette exclusion de principe est héritée d'une période où les parlements judiciaires pouvaient trancher en équité, conduisant à des abus et une impression de justice arbitraire, d'où l'adage "Dieu nous préserve de l'équité des parlements" . L'équité étant synonyme de subjectivité et d'imprévisibilité, elle est en opposition avec la vertu de prévisibilité du droit [9](#page=9).
Néanmoins, l'équité joue un rôle :
* **Source d'inspiration pour le législateur:** L'équité peut inspirer l'élaboration des règles de droit [9](#page=9).
* **Renvoi exprès à l'équité:** Certaines règles de droit renvoient explicitement à l'équité, comme l'article 700 du Code de procédure civile qui permet au juge de tenir compte de l'équité ou de la situation économique de la partie condamnée [9](#page=9).
* **Accord des parties:** Les parties à un procès peuvent convenir que le juge tranchera le litige "comme amiable compositeur", c'est-à-dire en équité, bien que cela reste rare [9](#page=9).
* **Influence sur le juge:** Dans le choix entre plusieurs solutions possibles pour trancher un litige, le juge peut être influencé par ce qui lui paraît être une solution bonne et équitable [10](#page=10).
### 2.2 Les fondements du droit
Les fondements du droit renvoient aux bases théoriques qui expliquent pourquoi et comment le droit existe et s'impose.
#### 2.2.1 Les théories du droit naturel (jusnaturalisme)
Le droit naturel postule l'existence d'un ensemble de règles immuables, supérieures à tous les hommes, sociétés et temps, fondées sur des valeurs éminentes. Il sert de recours lorsque le droit positif apparaît injuste. La loi de Kréon dans l'Antigone de Sophocle, qui interdisait d'enterrer les traîtres, et le refus d'Antigone de s'y conformer au nom d'une loi naturelle supérieure, illustre cette conception. Le droit naturel fixe ainsi une limite au législateur [10](#page=10).
Les penseurs ont diversement fondé le droit naturel :
* **Aristote:** Il le dérive de la nature des choses [10](#page=10).
* **Saint Thomas d'Aquin:** Il le fait découler d'une origine divine [10](#page=10).
* **Grotius:** Il le fonde sur la nature de l'homme et sa raison, un principe reflété dans la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) qui mentionne "Les droits naturels, inaliénables et sacrés de l'homme" ] [10](#page=10).
Selon cette perspective, les règles du droit positif n'ont de valeur que si elles sont conformes au droit naturel. Cependant, l'un des principaux défis du jusnaturalisme est l'absence de consensus sur la composition exacte de ce droit naturel [10](#page=10).
#### 2.2.2 Les théories positives
Le droit positif se définit comme le droit en vigueur dans un État à un moment donné et il est tiré de l'État. Hans Kelsen a développé une théorie où une règle de droit s'impose par sa conformité à une règle supérieure, dans une hiérarchie des normes (par exemple, les décrets sont conformes à la loi, qui est conforme à la Constitution) . L'approche positiviste s'inscrit dans une démarche scientifique [10](#page=10) [7](#page=7).
#### 2.2.3 Observations sur les fondements du droit
Le positivisme pur présente certaines limites :
* **Un regard critique nécessaire:** Le positivisme pur peut se révéler "desséchant" en l'absence d'un regard critique sur les normes [10](#page=10).
* **Risque de danger:** Il peut conduire à accepter n'importe quelles règles, comme l'a illustré la France de Vichy. Ce constat alimente le phénomène de désobéissance civile, où des individus refusent d'obéir à des règles jugées contraires à des valeurs supérieures [10](#page=10).
* **Positivisme de l'État:** L'État est intrinsèquement positiviste, car il fonde son autorité sur le droit qu'il édicte [10](#page=10).
Le développement des droits de l'homme a cependant permis d'établir un pont entre le jusnaturalisme et le positivisme, en réintroduisant des principes de justice et de valeurs supérieures dans le cadre du droit positif [10](#page=10).
---
# Les sources du droit
Cette partie détaille les différentes origines du droit, qu'elles soient textuelles (constitution, lois, traités internationaux, droit de l'UE) ou non textuelles (jurisprudence, coutume), en analysant leur élaboration et leur efficacité.
### 3.1 Les sources textuelles
#### 3.1.1 Les sources nationales
##### 3.1.1.1 La Constitution
La Constitution est le document fondamental qui organise la vie de l'État, détermine le régime politique, distribue et limite les pouvoirs. Elle constitue la norme suprême et sa modification est complexe, nécessitant soit un référendum, soit l'accord du Congrès (Sénat et Assemblée Nationale) à une majorité qualifiée des trois cinquièmes. La Constitution fixe le régime, organise les pouvoirs publics, détermine la procédure de vote des lois et l'émission des règlements. Le Conseil Constitutionnel est le garant du bloc constitutionnel, qui inclut le préambule de la Constitution de 1958, la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen, la Constitution de 1946, les principes fondamentaux reconnus par les lois de la République, et la Charte de l'environnement de 2004 [26](#page=26).
##### 3.1.1.2 La loi
La loi peut être entendue au sens matériel, comme tout texte ayant un caractère obligatoire indépendamment de sa source, ou au sens formel, comme une norme votée par le Parlement. Il existe une diversité de lois [26](#page=26):
* **Les lois constitutionnelles**: Elles modifient la Constitution et nécessitent une procédure particulière de vote par le Parlement, suivie d'une approbation par le Congrès [27](#page=27).
* **Les lois organiques**: Elles fixent les règles d'organisation et de fonctionnement et complètent la Constitution. Leur contrôle par le Conseil Constitutionnel est obligatoire pour assurer leur conformité [27](#page=27).
* **Les lois ordinaires**: Elles constituent l'essentiel du droit positif et doivent respecter la Constitution [27](#page=27).
Le domaine de la loi est défini par l'Article 34 de la Constitution, qui délimite les matières où le législateur a compétence exclusive, telles que le droit civique, la nationalité, la question matrimoniale, et la détermination des crimes, délits et peines. Le Parlement peut déléguer sa compétence au gouvernement pour élaborer des règles juridiques dans le domaine de la loi par le biais d'ordonnances, qui ont la même valeur juridique qu'une loi [27](#page=27).
Le processus d'élaboration de la loi comprend :
1. L'initiative de la loi (proposition de loi par des parlementaires ou projet de loi par le gouvernement) [27](#page=27).
2. L'examen du texte en commission [28](#page=28).
3. L'examen du texte en séance publique [28](#page=28).
4. La navette parlementaire entre l'Assemblée Nationale et le Sénat [28](#page=28).
5. La promulgation par le Président de la République [28](#page=28).
6. La publication au Journal Officiel de la République Française [28](#page=28).
#### 3.1.2 Les sources internationales
##### 3.1.2.1 Les traités internationaux
Les traités internationaux sont des accords conclus entre deux ou plusieurs États. Leur adoption se déroule en trois temps: négociation, signature, et ratification. La signature fixe la version définitive du traité, mais ne le rend pas encore obligatoire. La ratification formalise la volonté de l'État de s'engager. L'Article 55 de la Constitution dispose que le Président négocie et ratifie les traités, mais certains nécessitent une loi de ratification [28](#page=28).
En droit international, les traités produisent des effets entre les États, fondés sur le principe *pacta sunt servanda* (les conventions doivent être respectées). Leur non-respect peut entraîner la responsabilité internationale de l'État [28](#page=28).
Dans l'ordre interne, l'efficacité des traités peut être abordée selon deux conceptions :
* **Conception dualiste**: Les traités restent propres à l'ordre international et ne peuvent être invoqués en droit interne qu'après avoir été repris dans une loi interne (approche du Royaume-Uni) [29](#page=29).
* **Conception moniste**: Les traités s'intègrent directement dans l'ordre interne et peuvent être invoqués lors d'un procès (approche retenue par la Ve République) [29](#page=29).
Selon l'Article 55 de la Constitution, les traités régulièrement ratifiés ou approuvés ont, dès leur publication, une autorité supérieure à celle des lois, sous réserve de réciprocité. Pour qu'un traité international soit invoqué devant le juge français, quatre conditions sont nécessaires [29](#page=29):
1. Un traité régulièrement ratifié [29](#page=29).
2. Un traité publié au Journal Officiel [29](#page=29).
3. La condition de réciprocité, écartée pour les conventions relatives aux droits de l'homme [29](#page=29).
4. L'applicabilité ou effet direct du traité, c'est-à-dire qu'il crée des droits dont les particuliers peuvent se prévaloir [29](#page=29).
L'effet direct d'une stipulation est reconnu par le juge administratif lorsqu'elle n'a pas pour objet exclusif de régir les relations entre États et ne requiert aucun acte complémentaire pour produire des effets à l'égard des particuliers. Cela dépend de critères objectifs (la stipulation se suffit à elle-même) et subjectifs (l'intention des États de créer des droits pour les particuliers). Par exemple, les articles 3 et 27 de la Convention internationale des droits de l'enfant ont des effets différents: l'article 3 créant des droits directement invocables, tandis que l'article 27 nécessitant des mesures d'application [29](#page=29) [30](#page=30).
##### 3.1.2.2 Le droit de l'Union européenne
Le droit de l'Union européenne (UE) constitue un ordre juridique imbriqué dans les ordres juridiques nationaux des États membres. Il comprend deux sources principales [30](#page=30):
* **Le droit primaire**: Il s'agit des traités fondateurs, tels que le Traité sur l'Union Européenne et le Traité sur le Fonctionnement de l'UE, ainsi que la Charte des droits fondamentaux de l'UE [30](#page=30).
* **Le droit dérivé** : Il émane des organes de l'UE et comprend principalement :
* **Les règlements européens**: Textes contenant des normes générales et obligatoires, directement applicables dans les États membres (ex: RGPD) [30](#page=30).
* **Les directives**: Textes fixant des objectifs que les États membres doivent atteindre, en laissant la détermination des moyens à leur droit interne (ex: loi de transposition en France) [30](#page=30).
L'Article 88-1 de la Constitution stipule la participation de la République à l'Union européenne. Les conséquences de cette intégration sont [30](#page=30):
* L'exclusion de la condition de réciprocité [31](#page=31).
* Un champ d'application de l'effet direct plus étendu qu'en droit international classique [31](#page=31).
Le droit de l'UE crée directement des droits pour les justiciables. La CJCE, dans l'arrêt Van Gend en Loos, a reconnu la place spécifique du droit de l'UE à cet égard [31](#page=31).
* **Effet direct vertical**: Possibilité de se prévaloir d'un texte dans un litige entre un particulier et un État [31](#page=31).
* **Effet direct horizontal**: Possibilité de se prévaloir d'un texte dans un litige entre deux particuliers [31](#page=31).
Le droit primaire a un effet direct complet (horizontal et vertical) si ses dispositions sont claires, précises et inconditionnelles. Concernant le droit dérivé [31](#page=31):
* Les règlements ont un effet direct complet [31](#page=31).
* Les directives bénéficient d'un effet direct vertical si leurs dispositions sont claires, précises et inconditionnelles, même si les États dépassent le délai de transposition [31](#page=31).
### 3.2 Les sources non textuelles
#### 3.2.1 La jurisprudence
La jurisprudence désigne, au sens large, l'ensemble des décisions de justice rendues dans une période donnée. Au sens plus étroit, elle représente un ensemble de solutions apportées par les décisions de justice dans l'application et l'interprétation du droit, voire dans sa création lorsqu'une règle fait défaut. Elle a donc vocation à compléter la règle écrite et à fournir le sens de celle-ci [31](#page=31) [32](#page=32).
##### 3.2.1.1 Le statut de la jurisprudence
Bien que des textes comme l'Article 5 du Code civil interdisent les arrêts de règlement (interdiction faite aux juges de prononcer par voie de disposition générale et réglementaire) l'Article 4 du même code impose au juge de juger sous peine de déni de justice, même en cas de silence, obscurité ou insuffisance de la loi. Cette conciliation permet de reconnaître au juge un pouvoir créateur de droit, exercé dans le cadre du litige soumis. Le juge crée du droit différemment du législateur, en se basant sur les motivations de ses décisions qui peuvent préfigurer des règles générales [32](#page=32) [33](#page=33).
##### 3.2.1.2 Les modes d'élaboration de la règle jurisprudentielle
La règle jurisprudentielle s'élabore de deux manières :
* **La jurisprudence des petits pas**: Par accumulation d'arrêts, le juge affine et ajuste la règle jusqu'à énoncer un arrêt de principe [33](#page=33).
* **Le grand bond**: Un seul arrêt de principe peut, d'un coup, énoncer une nouvelle règle de droit [33](#page=33).
##### 3.2.1.3 Le rayonnement de la règle jurisprudentielle
Une règle jurisprudentielle devient une règle de droit, dépassant l'arrêt de principe, par un processus sociologique influencé par trois facteurs :
* **Le facteur hiérarchique**: La Cour de cassation, au sommet de l'ordre judiciaire, casse les décisions des juridictions inférieures qui s'en éloignent [33](#page=33).
* **Le facteur d'adhésion**: La décision est jugée convaincante par les autres juges [33](#page=33).
* **Le facteur de continuité**: Bien que le précédent ne soit jamais strictement obligatoire (revirement de jurisprudence possible), les juges privilégient la stabilité et la sécurité juridique [33](#page=33).
##### 3.2.1.4 La reconnaissance par le juge de son pouvoir créateur
Historiquement, les juges cachaient leur pouvoir créateur en rattachant artificiellement leurs décisions à des textes. Progressivement, la Cour de cassation a commencé à viser des principes, au-delà des textes, reconnaissant ainsi une source jurisprudentielle. Cette reconnaissance s'est amplifiée, avec le développement de motivations enrichies, la citation de précédents, et la publication d'ouvrages sur son pouvoir normatif. La jurisprudence est désormais une source du droit assumée [33](#page=33) [34](#page=34).
##### 3.2.1.5 La connaissance de la jurisprudence
La compréhension d'une règle jurisprudentielle dépend de la qualité de la motivation de la décision. Traditionnellement concises, les motivations des juridictions suprêmes sont devenues plus explicites grâce à la reconnaissance du pouvoir créateur, la faveur pour la sécurité juridique et l'influence de la CEDH. Depuis 2016, la Cour de cassation adopte la motivation enrichie pour ses arrêts les plus importants. Le style des décisions a également évolué vers des paragraphes numérotés et une structure plus claire [34](#page=34).
Pour identifier les décisions sources de droit, trois indices sont à considérer :
* **La motivation**: une motivation enrichie est un indice [35](#page=35).
* **La formation**: arrêts d'assemblée plénière, de chambre mixte et de sections [35](#page=35).
* **La publicité donnée à la décision**: les arrêts sont hiérarchisés par leur degré de publicité (arrêt D, arrêt B, arrêt B+R). La publication sur le site de la Cour de cassation ou dans leurs lettres trimestrielles renforce leur visibilité [35](#page=35).
##### 3.2.1.6 L'évolution de la jurisprudence
La jurisprudence, comme la loi, peut évoluer. Les juridictions privilégient la stabilité, mais le juge peut modifier sa position face à des évolutions législatives, économiques ou des mœurs, conduisant parfois à un revirement de jurisprudence [35](#page=35).
#### 3.2.2 La coutume
La coutume, autrefois majeure, a aujourd'hui un rôle résiduel. Elle est définie comme une norme de droit objectif, fondée sur une tradition populaire, conférant un caractère juridiquement contraignant à une pratique constante. Elle se compose de deux éléments [35](#page=35) [36](#page=36):
* **Élément matériel**: un usage constant et généralisé, répété dans le temps [36](#page=36).
* **Élément psychologique**: la conviction chez les sujets de droit du caractère obligatoire de l'usage [36](#page=36).
La coutume peut jouer trois rôles :
* **Coutume *secundum legem***: elle seconde la loi lorsque celle-ci y renvoie [36](#page=36).
* **Coutume *praeter legem***: elle intervient dans le silence de la loi, particulièrement en droit commercial [36](#page=36).
* **Coutume *contra legem***: elle ne peut aller à l'encontre de la loi, car une pratique ne peut contredire une norme votée [36](#page=36).
---
# Le système juridique et son organisation
Ce thème explore la structure fondamentale du système juridique, en détaillant sa division principale entre droit public et droit privé, sa relativité historique et géographique, et son organisation juridictionnelle, incluant le rôle et les caractéristiques des juges.
### 4.1 La relativité des systèmes juridiques
La compréhension d'un système juridique nécessite de considérer son évolution dans le temps et sa variation dans l'espace.
#### 4.1.1 La relativité du droit français dans le temps
L'histoire du droit français est marquée par plusieurs périodes distinctes, reflétant des influences et des transformations majeures.
* **Le droit romain**
Rome est reconnue comme le berceau du droit. L'adoption de nombreuses lois écrites, générales et impersonnelles, comme la loi des XII tables, en témoigne. Face à l'inadaptation de ce système rigide, les magistrats romains, notamment les prêteurs, ont élargi le droit en reconnaissant de nouvelles actions via leurs édits. Les jurisconsultes, spécialistes du droit, ont également contribué à l'élaboration d'un corps de règles. Au VIe siècle, l'empereur Justinien a compilé ce droit dans le "Corpus Juris Civilis" [11](#page=11).
* **L'Ancien droit**
L'Ancien droit, couvrant la période de 476 à 1789, a vu le droit romain disparaître avec l'empire romain et être remplacé par des coutumes, règles non écrites basées sur une pratique constante. La redécouverte du "Corpus Juris Civilis" en Italie à la fin du XIe siècle a réintroduit le droit romain en Europe, en faisant le "Jus Commune". La France s'est alors divisée en deux zones juridiques: le sud, pays de droit écrit (droit romain), et le nord, pays de coutume. Des ordonnances royales, comme celle de Villers Cotterêts celle de Colbert et celle de D'Aguesseau ont tenté d'unifier le droit, sans y parvenir complètement. L'Ancien droit était critiqué pour sa fragmentation, son inégalité sociale et la subjectivité des jugements des parlements [12](#page=12) .
* **La Révolution française : le droit intermédiaire**
La période de 1789 à 1804 marque une rupture avec l'Ancien Régime et son droit. La Révolution a instauré une nouvelle société basée sur le droit et des réformes fondamentales [12](#page=12):
* Mise en place d'une constitution et séparation des pouvoirs [12](#page=12).
* Promulgation de la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) le 26 août 1789, plaçant les droits de l'homme au fondement de la société (égalité, liberté, propriété) [12](#page=12).
* Culte de la loi, vue comme l'expression de la volonté générale et la garantie des droits de l'homme [12](#page=12).
* Abolition des privilèges dans la nuit du 4 août 1789, éliminant les règles différenciées selon les classes sociales [13](#page=13).
* Laïcisation du droit de la famille avec le mariage civil [13](#page=13).
* Libéralisation du droit de la famille, notamment avec un accès facilité au divorce [13](#page=13).
* **La codification**
À partir de 1804, la codification, notamment avec le Code Civil, a visé à assurer l'égalité et à glorifier la loi, conformément aux souhaits révolutionnaires. Sous l'impulsion de Napoléon, des commissions composées de quatre juristes ont élaboré le Code Civil, promulgué le 21 mars 1804. Ce code, riche d'environ 2000 articles, se caractérise par [13](#page=13):
* Une langue claire et un style souligné [13](#page=13).
* Une unité législative pour la France [13](#page=13).
* Son caractère pratique, sans ambitions dogmatiques ou philosophiques [13](#page=13).
* Son caractère transactionnel, conciliant le droit des pays de coutumes et de droit écrit, ainsi que le droit révolutionnaire et l'ancien droit (ex: le divorce) [13](#page=13).
* Sa cohérence, formant un ensemble de principes et de règles [13](#page=13).
* **Depuis la codification**
* **Le XIXe siècle:** Les juristes étaient considérés comme des "serviteurs du Code Civil", analysant son contenu dans l'idée que les juges sont les "bouches de la loi" [14](#page=14).
* **Le tournant de la fin du XIXe siècle:** L'évolution de la société, marquée par la Révolution industrielle, a engendré de nouveaux besoins et difficultés, notamment pour les ouvriers victimes d'accidents. Le Code Civil ne permettait pas toujours d'indemniser adéquatement, menant au développement de la jurisprudence. Les juges ont commencé à interpréter, voire créer de nouvelles règles en s'appuyant sur des textes existants pour s'adapter aux nouvelles problématiques [14](#page=14).
* **Depuis la Seconde Guerre mondiale:** On observe le développement des droits de l'Homme (Déclaration universelle de 1948, Convention européenne des droits de l'homme de 1950, préambule de la Constitution française de 1946). Il y a eu une multiplication des lois, les États les utilisant pour atteindre leurs objectifs politiques, avec des réformes importantes du Code Civil (droit des personnes et de la famille). Le droit européen a pris une ampleur considérable avec la création de l'Union Européenne, dont les règles sont désormais appliquées dans tous les États membres (ex: RGPD, DSA, DMA). L'accroissement des sources du droit et des contradictions potentielles a renforcé le rôle du juge [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 4.1.2 La relativité des systèmes juridiques dans l'espace
La relativité du droit dans l'espace, bien que non détaillée dans les pages fournies, fait référence à la comparaison et à l'interaction des systèmes juridiques entre différents pays et juridictions [15](#page=15).
### 4.2 Les divisions du système juridique
Le système juridique est organisé selon des distinctions principales et secondaires pour mieux appréhender ses différentes branches.
#### 4.2.1 La distinction principale : droit public et droit privé
Cette distinction fondamentale repose sur la nature des sujets de droit impliqués et l'objet des règles.
* **Le principe de la distinction**
Le droit public régit l'organisation, les structures et les composants de l'État et des collectivités publiques, ainsi que leurs rapports avec les particuliers. Le droit privé encadre les rapports entre particuliers et avec des collectivités privées comme les sociétés ou associations. Une conséquence de cette distinction est la séparation des autorités judiciaires et administratives, inscrite dans la loi du 16-24 août 1790. Cela signifie que le juge judiciaire ne peut intervenir dans l'administration, donnant lieu à deux ordres juridictionnels distincts: judiciaire et administratif [15](#page=15).
* **Le droit public**
Il comprend plusieurs branches :
* Droit constitutionnel: Étude de l'État et de la constitution de la République [15](#page=15).
* Droit administratif: Régit les rapports entre l'État, ses administrations et les administrés [15](#page=15).
* Droit budgétaire: Concerne l'utilisation et l'adoption du budget de l'État, souvent lié au droit fiscal [16](#page=16).
* **Le droit privé**
Il se divise également en plusieurs branches :
* Droit civil: Droit commun, applicable en l'absence de règles spécifiques. Il couvre le droit des personnes, de la famille, des biens, des obligations, etc. [16](#page=16).
* Droit commercial: Droit des affaires et des entreprises [16](#page=16).
* Droit du travail: Régit la formation et l'exécution du contrat de travail [16](#page=16).
* **Matières mixtes**
Certaines branches du droit peuvent avoir des caractéristiques relevant à la fois du droit public et du droit privé :
* Droit pénal: Il sanctionne les infractions portant atteinte à l'intérêt général, mais aussi à la personne privée [16](#page=16).
* Droit de l'environnement: Il implique des relations avec l'État ainsi qu'avec des particuliers [16](#page=16).
#### 4.2.2 Les distinctions secondaires
Au-delà de la distinction principale, d'autres classifications permettent de mieux cerner le droit.
* **Droit interne et droit international**
* **Le droit international stricto sensu:** Le critère essentiel du droit est la contrainte, qui doit être imposée au sein de chaque État souverain. La création d'institutions (ex: ONU) et la conclusion de traités internationaux visent à réguler les rapports entre États. Deux juridictions internationales majeures existent: la Cour internationale de Justice et la Cour Pénale Internationale [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Le droit de l'Union Européenne (UE):** L'UE, composée de 27 États membres, édicte de nombreuses règles de droit qui s'appliquent directement dans les systèmes juridiques nationaux (ex: RGPD, DSA, DMA, réglementations sur l'IA) [17](#page=17).
* **Le droit du Conseil de l'Europe:** Créé par le Traité de Londres en 1949, il regroupe 46 États. La Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales (ConvEDH), adoptée le 4 novembre 1950, est un texte clé. La Cour Européenne des droits de l'homme (CourEDH) veille à son application et peut condamner un État en cas de non-respect, incitant ainsi les États à adapter leurs lois et les juges à appliquer la Convention [17](#page=17).
* **Droits substantiels et droit réalisateur**
* **Droits substantiels (ou règles de fond):** Ces règles énoncent ce que les sujets de droit peuvent ou ne peuvent pas faire, fixant ainsi des règles de conduite (ex: le Code Pénal définissant les infractions et les peines) [17](#page=17).
* **Droit réalisateur (ou règle de procédure):** Il concerne la manière dont le droit substantiel est appliqué concrètement, incluant le choix du juge compétent, le déroulement d'un procès, la manière dont une décision est rendue et exécutée, ainsi que les voies de recours. Il se divise en procédure civile, pénale et administrative [18](#page=18).
### 4.3 L'organisation juridictionnelle
L'organisation juridictionnelle regroupe l'ensemble des tribunaux, dont le rôle est de rendre justice pour assurer la paix sociale, interdisant ainsi la justice privée [18](#page=18).
#### 4.3.1 Les juges
Le juge est un tiers impartial et indépendant, essentiel à l'exercice de la justice.
* **Définition d'un juge**
Le juge est une personne extérieure au litige, se caractérisant par deux qualités fondamentales :
* **Impartialité:** Le juge doit être à égale distance des parties, sans parti pris. Une récusation peut être demandée s'il existe un lien de parenté ou un autre motif empêchant son impartialité [18](#page=18).
* **Indépendance:** Le juge doit être indépendant des pressions, notamment celles du pouvoir exécutif. Cette indépendance se manifeste par [18](#page=18):
* **L'inamovibilité:** Les magistrats du siège ne peuvent être mutés sans leur consentement, garantissant leur stabilité [18](#page=18).
* **La liberté dans son activité juridictionnelle:** Le juge est libre de juger selon sa conscience, sans recevoir d'ordres extérieurs [19](#page=19).
* **Principe de collégialité**
La justice est souvent rendue par un collège de juges, généralement trois. Bien que ce principe tende à reculer en raison de contraintes budgétaires et de la multiplication des affaires, la collégialité permet d'éviter les erreurs, de garantir la qualité des décisions et de renforcer l'indépendance [19](#page=19).
* **Juges et magistrats**
Les juges sont des magistrats, mais tous les magistrats ne sont pas des juges. La magistrature englobe l'ensemble des personnes recrutées par concours et formées à l'ENM. Elle se divise en deux catégories [19](#page=19):
* **Magistrats du siège (les juges):** Ils rendent les décisions de justice [19](#page=19).
* **Magistrats du parquet (ministère public):** Ils représentent l'État, défendent l'intérêt général et requièrent, sans toutefois juger. Ils sont soumis à une hiérarchie, mais le ministère de la justice ne peut leur donner d'instructions particulières. Contrairement aux magistrats du siège, ils ne sont pas indépendants des pressions du pouvoir exécutif et ne bénéficient pas de l'inamovibilité [19](#page=19).
#### 4.3.2 Les juridictions
L'organisation juridictionnelle se structure selon différents ordres et degrés de juridiction.
* **Les différents ordres de juridictions**
Il existe deux ordres de juridictions principaux: l'ordre judiciaire et l'ordre administratif. Le Tribunal des conflits est chargé de résoudre les conflits de compétence entre ces deux ordres. Au sens large, le terme "judiciaire" peut inclure les juges administratifs, par opposition aux pouvoirs législatif et exécutif [15](#page=15) [20](#page=20).
* **Les juridictions judiciaires**
L'ordre judiciaire est organisé selon une structure pyramidale: première instance, appel, puis cassation [20](#page=20).
* **Statistiques et investissement dans la justice:** La France dépense environ 77 euros par habitant pour sa justice, soit 0,2% du PIB, un chiffre inférieur à la moyenne européenne. En 2023, environ 7 900 juges professionnels et 2 200 procureurs exerçaient dans les juridictions judiciaires et administratives. Ces chiffres reflètent un sous-investissement dans le système judiciaire français, perçu par deux tiers des Français comme fonctionnant mal, bien qu'une augmentation du budget et du recrutement ait été observée ces cinq dernières années [20](#page=20).
* **Juridictions de première instance:** La compétence territoriale est généralement celle du lieu de domicile du défendeur [20](#page=20).
* **Juridictions de droit commun:** Le Tribunal Judiciaire (TJ) est compétent pour juger en première instance toutes les affaires de droit privé pour lesquelles aucune autre juridiction n'est expressément désignée. Il doit y avoir au moins un TJ par département, composé de magistrats du siège et du parquet, dirigés respectivement par un président et un procureur [21](#page=21).
* **Juridictions spécialisées :**
* **Tribunaux de Commerce (TC):** Ce sont les juridictions les plus anciennes et les plus nombreuses (134 en France). Ils traitent des contestations relatives aux engagements entre commerçants, entre sociétés commerciales, et aux actes de commerce. Les juges des TC, appelés juges consulaires, sont des entrepreneurs ou dirigeants d'entreprise élus par leurs pairs. Bien qu'ils soient bénévoles, des critiques portent sur leur formation juridique limitée (8 jours) et les potentiels conflits d'intérêts. Néanmoins, ces juridictions fonctionnent relativement bien avec des délais courts et un faible taux d'appel [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Conseil des Prud'hommes (CPH):** Il règle les différends liés au contrat de travail entre employeurs et salariés. Les juges, appelés "conseillers prud'hommes", sont des juges à temps partiel rémunérés, nommés par le ministre de la Justice et du Travail sur proposition d'organisations professionnelles. La procédure comprend une tentative de conciliation, suivie d'un jugement et, potentiellement, d'un départage avec un juge professionnel. L'échevinage, système composant la juridiction avec des magistrats de carrière et des non-professionnels, est critiqué pour ses longs délais, un taux d'appel élevé (62%), un manque de compétences juridiques des conseillers et des problèmes d'impartialité [22](#page=22).
* **Juridictions pénales:** Les infractions sont classées en crimes, délits et contraventions [23](#page=23).
* **Crimes:** Punis d'au moins 15 ans de réclusion criminelle (ex: meurtre). Jugés par la Cour d'assise, composée de trois magistrats professionnels et d'un jury de six citoyens. L'association du peuple à la justice est un avantage, mais la variabilité des jugements et l'influence sur les jurés sont des inconvénients [23](#page=23).
* **Délits:** Punis de 10 ans maximum d'emprisonnement et/ou d'une amende (ex: vol). Jugés par le tribunal correctionnel, composé de trois juges [23](#page=23).
* **Contraventions:** Punies de maximum 3000 euros d'amende (ex: excès de vitesse). Jugées par le tribunal de police, composé d'un juge unique [23](#page=23).
* La Cour Criminelle Départementale, composée de cinq magistrats professionnels, a été créée pour juger les crimes passibles de 15 à 20 ans de réclusion, mais son bilan est mitigé en raison d'un manque de magistrats [23](#page=23).
* **Les cours d'appel:** Elles constituent le deuxième degré de juridiction, permettant de réexaminer une affaire jugée en première instance. Elles statuent en fait et en droit, confirmant ou infirmant le jugement initial. Le double degré de juridiction est une garantie pour le justiciable. Les jugements en première instance sont rendus "en premier ressort" (susceptibles d'appel), sauf pour les affaires de faible valeur (en dessous de 5 000 euros) qui sont rendues "en premier et dernier ressort". Les cours d'appel sont souvent en difficulté en raison du volume d'affaires. Il est important de distinguer "relaxe" (décision de non-culpabilité par un TJ) et "acquittement" (décision de non-culpabilité par une Cour d'assise). Les Cour d'assises d'appel rejugent entièrement l'affaire sur le fond. L'exécution provisoire permet la mise en œuvre immédiate d'une décision de justice malgré un recours [23](#page=23) [24](#page=24).
* **La Cour de cassation:** C'est la plus haute juridiction de l'ordre judiciaire [24](#page=24).
* **Composition:** Elle est divisée en six chambres spécialisées (criminelle, commerciale, sociale, trois chambres civiles). Elle comprend également un premier président et un parquet général [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Formations:** Les chambres mixtes regroupent plusieurs chambres pour résoudre des divergences de jurisprudence, tandis que l'assemblée plénière est la formation la plus prestigieuse, réunissant tous les magistrats, notamment pour les questions de principe [25](#page=25).
* **Rôle:** Elle garantit l'unité juridique sur le territoire français en jugeant uniquement en droit. La Cour de cassation n'est donc pas un troisième degré de juridiction. Elle a également une fonction consultative [25](#page=25).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit objectif | L'ensemble des règles de droit qui régissent la vie en société. Il s'oppose au droit subjectif qui représente les prérogatives individuelles. |
| Droit subjectif | Les prérogatives individuelles que les personnes tirent du droit objectif, leur permettant d'agir et de faire valoir leurs intérêts. |
| Règle générale | Une règle de droit qui s'applique à un groupe d'individus indéterminé ou anonyme, caractérisé par ses traits communs. |
| Règle permanente | Une règle de droit qui, une fois adoptée, conserve son applicabilité jusqu'à son abrogation, assurant ainsi la sécurité juridique. |
| Règle impérative | Une règle de droit d'ordre public qui s'impose à tous et ne peut être écartée par la volonté des parties, primant sur les intérêts personnels. |
| Règles supplétives | Des règles de droit qui s'appliquent uniquement en l'absence de volonté contraire des parties, leur permettant de choisir une autre règle. |
| Sanction étatique | La conséquence prévue par le droit en cas de non-respect d'une règle, mise en œuvre par l'État à travers divers mécanismes (amendes, emprisonnement, etc.). |
| Droit souple (Soft Law) | Un ensemble de règles qui, bien que dépourvues de caractère contraignant direct et de sanction étatique, exercent une influence normative et persuasive. |
| Finalité sociale | L'objectif principal du droit qui est de régir les comportements et d'organiser la vie en société pour prévenir l'anarchie et les violences arbitraires. |
| Morale | L'ensemble des normes et règles de conduite relatives au bien et au mal, visant la perfection de l'individu et guidant ses actions. |
| Droit et religion | Deux systèmes normatifs distincts, bien que pouvant parfois se confondre ou s'influencer mutuellement, le droit étant d'origine étatique et la religion d'origine divine. |
| Justice | L'art du bien et du juste, visant à attribuer à chacun ce qui lui est dû, selon des définitions objectives (ce qui est positivement juste) et subjectives (ce qui est idéalement juste). |
| Équité | Le sentiment de ce qui est bon, juste et mesuré, intervenant pour tempérer l'application générale de la loi lorsque celle-ci produirait un résultat injuste dans un cas particulier. |
| Droit naturel (Jusnaturalisme) | Un ensemble de règles immuables et supérieures, représentant des valeurs éminentes, indépendantes du droit positif et servant de recours en cas d'injustice manifeste de ce dernier. |
| Droit positif | Le droit en vigueur dans un État à un moment donné, créé et appliqué par les autorités compétentes. |
| Ordre juridique | Un système organisé composé d'un groupe social uni par un intérêt commun, doté d'une structure permettant de produire, appliquer et sanctionner le droit de manière cohérente. |
| Droit romain | Le système juridique de la Rome antique, qui a profondément influencé le développement du droit en Europe, notamment par la compilation du "Corpus Juris Civilis". |
| Ancien droit | La période juridique précédant la Révolution française, caractérisée par des coutumes locales, le droit romain comme droit commun, et une organisation fragmentée du droit. |
| Droit intermédiaire | La période suivant la Révolution française (1789-1804), marquée par des réformes fondamentales et l'établissement des principes de la DDHC. |
| Codification | Le processus de rassemblement et d'organisation des règles de droit en codes systématiques, visant à assurer l'unité législative et l'égalité devant la loi, comme illustré par le Code Civil de 1804. |
| Jurisprudence | L'ensemble des décisions de justice rendues par les tribunaux qui, par leur interprétation ou leur création, contribuent à l'élaboration et à l'application du droit. |
| Coutume | Une norme de droit objectif fondée sur une pratique constante et générale, accompagnée de la croyance en son caractère obligatoire, jouant un rôle résiduel dans le droit contemporain. |
| Droit public | L'ensemble des règles régissant l'organisation de l'État, les collectivités publiques, et leurs rapports avec les particuliers. |
| Droit privé | L'ensemble des règles gouvernant les rapports entre particuliers et avec les personnes morales privées. |
| Droit constitutionnel | Branche du droit public qui étudie la constitution, l'organisation de l'État et les principes fondamentaux de la République. |
| Droit administratif | Branche du droit public qui régit les relations entre l'administration et les citoyens, ainsi que le fonctionnement des services publics. |
| Droit civil | Droit commun qui régit les relations entre particuliers dans de nombreux domaines (personnes, famille, biens, obligations). |
| Droit commercial | Branche du droit privé qui encadre les activités économiques, les entreprises et les actes de commerce. |
| Droit du travail | Branche du droit privé qui régit les relations entre employeurs et salariés dans le cadre du contrat de travail. |
| Droit pénal | Branche du droit qui définit les infractions et fixe les peines correspondantes, visant à sanctionner les comportements portant atteinte à l'ordre public et à la société. |
| Droit international | Ensemble des règles qui régissent les relations entre États et autres sujets du droit international (organisations internationales, individus dans certains cas). |
| Droit de l'Union européenne | Ensemble des règles qui régissent le fonctionnement de l'Union européenne et s'appliquent directement ou indirectement dans les États membres. |
| Juridictions judiciaires | Tribunaux chargés de trancher les litiges relevant du droit privé et du droit pénal. |
| Juridictions administratives | Tribunaux chargés de trancher les litiges opposant les particuliers à l'administration. |
| Cour de cassation | La plus haute juridiction de l'ordre judiciaire en France, chargée de contrôler la conformité des décisions judiciaires au droit. |
| Arrêts de règlement | Décisions générales et réglementaires rendues par les juges, interdites depuis la Révolution française pour préserver la séparation des pouvoirs. |
| Déni de justice | Le refus d'un juge de statuer sur une affaire qui lui est soumise, sous prétexte du silence, de l'obscurité ou de l'insuffisance de la loi. |
| Revirement de jurisprudence | Changement de position d'une juridiction suprême sur une question de droit, modifiant ainsi l'interprétation ou la création d'une règle jurisprudentielle. |
| Pacta sunt servanda | Principe du droit international signifiant que les accords conclus doivent être respectés par les parties. |
| Effet direct | La capacité d'une norme juridique, telle qu'un traité ou un règlement européen, à créer des droits dont les particuliers peuvent se prévaloir devant les juridictions nationales. |
| Constitution | La norme suprême de l'ordre juridique d'un État, définissant l'organisation politique, la distribution des pouvoirs et les droits fondamentaux. |
| Loi | Norme juridique votée par le Parlement, qui fixe les règles dans des domaines définis par la Constitution, ou tout autre texte de caractère obligatoire. |
| Traité international | Accord conclu entre deux ou plusieurs États, qui peut produire des effets dans l'ordre interne des États signataires sous certaines conditions. |
| Règlement européen | Norme juridique de l'Union européenne, d'application directe et obligatoire dans tous les États membres, ayant la même valeur qu'une loi nationale. |
| Directive européenne | Norme juridique de l'Union européenne qui fixe des objectifs à atteindre par les États membres, nécessitant une transposition en droit national. |
| Jurisprudence | L'ensemble des décisions de justice rendues par les tribunaux, qui contribuent à l'interprétation et à la création du droit. |
| Coutume secundum legem | Une coutume qui est reconnue et appliquée par la loi, ou à laquelle la loi renvoie explicitement. |
| Coutume praeter legem | Une coutume qui s'applique en l'absence de loi sur un sujet donné, comblant un vide juridique. |
Cover
DROIT INSTITUTIONNEL DE L'UE - PARENTS.pdf
Summary
# Droit institutionnel de l'UE
Ce guide d'étude explore les fondements, l'évolution, les institutions, le processus décisionnel, la délimitation des compétences et l'impact des crises sur le projet européen, en mettant l'accent sur la nature juridique de l'Union européenne.
## L'émergence du projet européen
L'unification politique de l'Europe est un projet ancien, mais c'est après la Seconde Guerre mondiale que des réalisations concrètes ont vu le jour, guidées par la déclaration de Robert Schuman le 9 mai 1950. L'objectif premier était la réconciliation franco-allemande, l'économie servant de moyen à cette fin pacifique.
### Les prémices de la construction européenne (1948-1954)
Le Congrès de La Haye en mai 1948, réunissant la société civile européenne, a donné une impulsion initiale à la construction européenne. Il a révélé une fracture entre unionistes et fédéralistes, mais a néanmoins tracé la direction vers l'union des nations européennes.
* **1. La CECA** : Créée par le traité de Paris du 18 avril 1951 entre six États (France, RFA, Italie, Belgique, Pays-Bas, Luxembourg), la Communauté européenne du charbon et de l'acier visait à rendre la guerre entre ces pays industriellement impossible en créant un marché commun du charbon et de l'acier. Elle a posé les bases des institutions actuelles de l'UE (Haute Autorité ancêtre de la Commission, Conseil des ministres, Assemblée commune ancêtre du Parlement européen, Cour de justice).
* **2. L'échec de la Communauté européenne de défense (CED)** : Suite au succès de la CECA, une tentative de prolonger la collaboration dans le domaine de la défense a mené au projet de CED en 1952. Ce projet ambitieux, qui prévoyait une intégration supranationale avec un commissariat européen, a échoué en raison de son rejet par l'Assemblée nationale française le 30 août 1954, sous la pression des partis anti-européens. Parallèlement, un projet de Communauté politique européenne, plus vaste, a également été abandonné.
### L'acte fondateur de Rome
L'échec de la CED a montré que l'heure de l'Europe politique n'était pas encore venue. Les partisans de l'Europe ont repris la méthode de Schuman en se concentrant sur de nouveaux secteurs :
* **1. La CEAA (Communauté européenne de l'énergie atomique)** : Signée à Rome le 25 mars 1957, la CEAA, également appelée Euratom, visait à garantir l'autonomie énergétique de l'Europe dans le domaine nucléaire civil. Son objectif était de réguler la distribution du combustible nucléaire.
* **2. La Communauté économique européenne (CEE)** : Signée le 25 mars 1957, la CEE a institué un marché commun, dépassant les modèles de zones de libre-échange et d'unions douanières. Elle reposait sur les quatre libertés : libre circulation des marchandises, des personnes, des services et des capitaux. La CEE a également instauré des politiques communes dans les domaines commercial, agricole (PAC) et des transports. Cependant, comparées à la CECA, la CEE et la CEAA révélaient un retour vers un modèle moins intégré, avec un pouvoir décisionnel moins prononcé pour la Commission au profit du Conseil.
### L'Acte Unique européen : le marché unique
En 1986, Jacques Delors, alors président de la Commission européenne, a lancé l'objectif de parfaire le marché intérieur pour 1993, éliminant les barrières techniques, fiscales et réglementaires subsistantes. L'Acte Unique européen, signé en février 1986, a également introduit trois nouvelles politiques : cohésion économique et sociale, environnement, et recherche et développement technologique.
## L'avènement d'une union politique
À la fin des années 1980 et début 1990, bouleversées par la chute du mur de Berlin et l'effondrement de l'URSS, la CEE s'est trouvée à la croisée des chemins, face au choix entre élargissement et approfondissement.
### Traité de Maastricht et création de l'UE
Signé le 7 février 1992, le traité de Maastricht, entré en vigueur le 1er novembre 1993, a marqué un tournant majeur :
* **1. La création de l'UE** : Une nouvelle entité, l'Union européenne, a été créée, destinée à englober les trois communautés européennes existantes.
* **2. L'Union économique et monétaire (UEM)** : Maastricht a appelé à la création d'une monnaie unique, l'Euro, et a prévu la coordination des politiques économiques des États membres, soumises à un Pacte de stabilité et de croissance.
La structure de l'UE a été illustrée par l'image d'un temple grec à trois piliers : les Communautés européennes (1er pilier), la Politique étrangère et de sécurité commune (PESC, 2ème pilier), et la Coopération en matière de justice et d'affaires intérieures (3ème pilier). Les deux derniers piliers restaient gouvernés par la méthode intergouvernementale, tandis que le premier pilier reposait sur la méthode communautaire (supranationalité, intégration, effet direct et primauté des normes).
### La problématique de l'élargissement
L'élargissement accéléré après 1990 a posé de nouvelles difficultés institutionnelles, nécessitant des réformes.
* **1. Le traité d'Amsterdam** : Entré en vigueur en 1999, il a adopté la structure en trois piliers, créé un espace de liberté, de sécurité et de justice, renforcé la politique de l'emploi, consacré les coopérations renforcées et instauré une procédure de sanction contre les États membres qui violeraient les principes de l'État de droit. Il a également prévu la nomination d'un "Haut représentant de la politique étrangère et de sécurité commune".
* **2. Le traité de Nice** : Signé en février 2001, ce traité a tenté de répondre aux points restants de réforme, notamment la taille de la Commission, la pondération des voix au Conseil et l'extension du vote à la majorité qualifiée. Bien qu'ayant consacré le droit de chaque État membre à avoir un commissaire et modifié la pondération des voix, il a été considéré comme un demi-échec en raison de l'insuffisance des réformes et du maintien de l'unanimité dans de nombreux domaines clés.
### L'échec de la tentative de Constitution de l'Union
Face aux limites du traité de Nice, le Conseil européen d'Alexandrie en 2001 a convoqué une convention pour doter l'UE d'une Constitution.
* **1. Le rejet du projet de "Constitution européenne"**: Le traité établissant une Constitution pour l'Europe, signé à Rome le 29 octobre 2004, visait à remplacer les traités précédents et à simplifier l'architecture juridique de l'UE. Il introduisait notamment la figure du Président du Conseil européen et du Ministre des affaires étrangères de l'Union. Son rejet par référendum en France et aux Pays-Bas a mis fin à ce projet [2005](#page=2005).
* **2. Le traité de Lisbonne** : Signé le 13 décembre 2007, le traité de Lisbonne a repris l'essentiel du volet institutionnel des travaux de la Convention, mais sous la forme d'un traité modificatif et non d'une Constitution. Il a conféré à l'UE la personnalité juridique, généralisé la procédure de codécision (devenue procédure législative ordinaire), renforcé le rôle du Parlement européen et la Charte des droits fondamentaux a acquis la même valeur juridique que les traités. La procédure de ratification a été complexe, marquée par le rejet initial de l'Irlande, suivie d'un nouveau vote positif.
## Identité politique de l'Union
L'identité politique de l'UE, comprise comme son régime politique, demeure incertaine.
### Absence de régime politique identifié
L'architecture institutionnelle de l'UE ne permet pas de la rattacher clairement à une catégorie politique existante.
* **1. L'absence de séparation organique des pouvoirs** : Il n'y a pas de séparation organique stricte entre l'exécutif et le législatif. La fonction législative est partagée entre le Parlement et le Conseil, tandis que la fonction exécutive est exercée conjointement par les États membres (via le Conseil) et la Commission.
* **2. Un régime parlementaire en devenir ?** : Des traits communs avec un régime parlementaire existent, tels que l'élection du président de la Commission par le Parlement. Cependant, l'absence de droit de dissolution du Parlement par l'exécutif européen empêche une qualification parlementaire stricte.
### L'identité axiologique (valeurs) de l'Union
L'UE est fondée sur des valeurs de respect de la dignité humaine, de liberté, de démocratie, d'égalité, de l'État de droit, ainsi que de respect des droits de l'homme.
* **a. Une Union assise sur des valeurs** : Le respect de ces valeurs est une condition d'adhésion (article 49 du TUE) et de maintien dans l'Union.
* **b. La projection des valeurs européennes** : La diplomatie européenne vise également à promouvoir activement ces valeurs dans ses accords externes.
* **2. La défense des valeurs européennes** : Le respect de ces valeurs doit être constant après l'adhésion. L'article 7 du TUE prévoit une procédure de sanction en cas de violation grave et persistante. Le règlement de 2020 sur la conditionnalité des fonds européens renforce cet arsenal en liant le versement des fonds au respect de l'État de droit.
## L'impact des crises sur le projet européen
Jean Monnet affirmait que "L'Europe se fera dans les crises et sera la somme des réponses apportées à ces crises". Historiquement, certaines crises ont stérilisé le processus d'intégration (crise de la chaise vide), tandis que d'autres, plus récemment, ont révélé la résilience de l'UE et agi comme des catalyseurs d'intégration.
### Les crises, des facteurs d'intégration ?
* **1. Crise financière de 2008** : Elle a conduit à l'adoption du Traité sur la stabilité, la coordination et la gouvernance au sein de l'Union économique et monétaire (TSCG) en 2012, renforçant la rigueur budgétaire. Le programme OMT de la BCE en 2012, validé par la CJUE en 2015, a permis de stabiliser les marchés financiers.
* **2. La crise de la Covid-19** : Bien que la compétence sanitaire relève principalement des États membres, l'UE a joué un rôle de coordination dans les achats groupés de médicaments et l'action du mécanisme européen de protection civile. Sur le plan économique, le plan de relance "NextGenerationEU" de 750 milliards d'euros, adopté en 2020, a marqué une étape vers un fédéralisme budgétaire potentiel, avec une mutualisation partielle de la dette et des transferts budgétaires.
### Les crises, des facteurs d'élargissement ?
Les guerres, notamment celles de l'ex-Yougoslavie et la guerre en Ukraine, ont favorisé le processus d'élargissement de l'UE. L'UE a joué un rôle clé dans le processus de paix dans les Balkans, conduisant à l'adhésion de la Slovénie et de la Croatie. La candidature de l'Ukraine, la Moldavie et la Géorgie, suite à l'invasion russe, témoigne de cette dynamique, bien que les procédures d'adhésion soient longues et complexes, soumises aux critères de Copenhague et à des négociations sur 35 chapitres [2004](#page=2004) [2013](#page=2013).
## Chapitre 1 : La nature juridique de l'Union européenne
La nature juridique de l'UE est complexe et débattue, ne correspondant parfaitement à aucune catégorie juridique classique (État, confédération).
### Une union d'États
L'UE, tout en aspirant à une intégration poussée, reste fondamentalement une union d'États souverains.
* **A. L'impossibilité de rattachement de l'UE à la catégorie d'État** : Malgré les aspirations fédéralistes de certains pères fondateurs et les symboles d'État dont l'UE s'est dotée (drapeau, hymne, devise), elle ne possède pas de Constitution au sens formel. Le projet de Constitution européenne a été rejeté. Juridiquement, l'UE est qualifiée de "cadre constitutionnel" par la CJUE, mais pas d'État au sens strict, notamment en raison de l'absence d'un peuple européen unique et d'une loi fondamentale unilatérale émanant de ce peuple.
* **B. Le très discutable rattachement à la catégorie des confédérations** : L'UE présente certaines caractéristiques des confédérations (organisation internationale, fondement sur des traités, respect de la souveraineté des États membres, droit de retrait). Cependant, des éléments la distinguent fondamentalement : la citoyenneté européenne, la méthode communautaire (prise de décision à la majorité qualifiée plutôt qu'à l'unanimité) et la primauté du droit communautaire sur le droit national.
### Une union de peuples
L'UE aspire à être une démocratie représentative et participative.
* **A. La place du principe démocratique dans l'Union** :
* **1. Une démocratie européenne ?** : L'UE est une "démocratie de démocraties", ne rassemblant que des États démocratiques. Le principe démocratique est consacré par le TUE, avec une démocratie représentative (Parlement européen représentant directement les citoyens) et participative (consultation des citoyens et des corps intermédiaires, initiative citoyenne européenne).
* **2. Un déficit démocratique persistante ?** : Des critiques subsistent quant au poids inégal des voix au Parlement européen et à la responsabilité indirecte du Conseil devant les parlements nationaux.
* **B. La place des citoyens dans l'Union** :
* **1. La citoyenneté européenne** : Créée par Maastricht et précisée par Amsterdam, elle s'ajoute à la citoyenneté nationale et confère des droits, notamment la liberté de circulation et de séjour, le droit de vote et d'éligibilité aux élections locales et européennes dans l'État membre de résidence, ainsi que le droit de pétition devant le Parlement européen et de saisir le Médiateur européen.
* **2. La protection des droits fondamentaux dans l'Union** : Initialement négligée au profit des libertés économiques, la protection des droits fondamentaux s'est renforcée avec le temps, culminant avec la Charte des droits fondamentaux de Nice, dont la valeur juridique contraignante a été reconnue par le traité de Lisbonne. La CJUE a joué un rôle déterminant dans la consécration de ces droits.
### L'Union européenne : une union à vocation fédérale
L'UE chemine vers une forme de fédéralisme, mais fait face à des obstacles politiques, juridiques et existentiels.
* **A. La destinée fédérale de l'union** : Les principes du fédéralisme (autonomie, superposition, participation) trouvent des échos dans l'organisation de l'UE, notamment dans la répartition des compétences et la structure bicamérale du pouvoir législatif.
* **B. Une fédération d'en nations ?** : La qualification de l'UE comme "fédération d'en nations" est débattue. Si certains théoriciens y voient un nouveau modèle politique, d'autres rejettent cette idée, notamment en raison de l'absence de constitution au sens strict, de la souveraineté des États membres et du droit de retrait inscrit à l'article 50 du TUE.
## Chapitre 2 : Les États membres de l'UE
L'UE est composée d'États membres souverains, dont le statut a été revalorisé depuis le traité de Maastricht.
### L'adhésion à l'UE
L'adhésion est un processus long et complexe, soumis à des critères stricts.
* **A. Les critères d'adhésion** :
* **1. Article 49 du TUE** : Tout État européen respectant les valeurs de l'article 2 peut demander à devenir membre. Trois conditions : être un État, être un État européen, et respecter les valeurs de l'UE.
* **2. Les critères de Copenhague** : Ils ajoutent des conditions pratiques : respect des principes démocratiques, de l'État de droit, des droits de l'homme, de la protection des minorités, existence d'une économie de marché viable, et capacité à assumer l'acquis communautaire.
* **3. Le critère de la capacité d'absorption** : L'UE doit pouvoir intégrer de nouveaux membres sans compromettre son propre approfondissement.
* **B. La procédure d'adhésion** : Elle comprend une phase interne aux institutions européennes (avis de la Commission, décision du Conseil à l'unanimité, approbation du Parlement européen) et une phase interétatique (négociations, signature et ratification des traités d'adhésion par tous les États membres).
* **C. L'élargissement de l'UE** : L'UE a connu plusieurs élargissements successifs, passant de 6 membres fondateurs à 27 aujourd'hui (suite au Brexit). Les perspectives d'élargissement futur incluent les Balkans occidentaux, la Turquie (dont le dossier est bloqué), l'Ukraine, la Moldavie et la Géorgie. Les mouvements séparatistes en Écosse et en Catalogne soulèvent des questions complexes quant à la possibilité pour des entités infra-étatiques de rejoindre l'UE en cas d'indépendance.
### Le statut de l'État membre
Le statut de l'État membre est marqué par un équilibre entre intégration européenne et respect de la souveraineté nationale.
* **A. Les obligations des États membres** :
* **1. Coopération loyale (ou fidélité)** : Les États membres doivent prendre toutes les mesures appropriées pour exécuter leurs obligations et faciliter l'accomplissement des missions de l'UE.
* **2. Confiance mutuelle** : Principe non expressément traité mais régulièrement invoqué, il repose sur l'idée que les États membres partagent des valeurs communes et peuvent se faire confiance mutuellement dans le respect du droit de l'Union.
* **B. Le respect de la souveraineté de l'État membre** :
* **1. Le principe d'égalité des États membres** : Les institutions comme le Conseil, le Conseil européen et la Commission sont organisées de manière à refléter cette égalité, bien que des mécanismes de pondération existent dans certains votes.
* **2. Le respect de l'identité nationale des États membres** : Ce principe, consacré par Maastricht, se traduit par le respect de la diversité culturelle et linguistique, et le droit pour chaque citoyen de s'adresser aux institutions dans sa langue nationale.
* **3. La consécration des fonctions essentielles de l'État** : Les traités reconnaissent que l'UE respecte les fonctions essentielles des États membres, notamment en matière de sécurité nationale, d'ordre public et d'intégrité territoriale.
### La suspension d'un État membre (et de ses droits)
Bien qu'il n'existe pas de procédure d'exclusion d'un État membre, le traité d'Amsterdam, complété par le traité de Nice, a introduit des procédures de sanction.
* **1. L'article 7 du TUE** : Il prévoit une procédure préventive (constatation d'un risque clair de violation grave des valeurs de l'UE) et une procédure répressive (constatation d'une violation grave et persistante). Ces procédures peuvent mener à la suspension de certains droits de l'État membre, y compris son droit de vote au Conseil.
* **2. L'alternative juridictionnelle** : En cas de violation du droit de l'UE, la Commission peut engager un recours en manquement devant la CJUE. De plus, le règlement de 2020 sur la conditionnalité des fonds européens permet de suspendre ou réduire les paiements budgétaires à un État membre en cas de constatation de violations de l'État de droit portant atteinte aux intérêts financiers de l'UE.
## Chapitre 3 : Les Institutions européennes (de l'UE)
L'UE est dotée d'un ensemble d'institutions qui œuvrent à la réalisation de ses objectifs. L'équilibre des pouvoirs entre elles a évolué au fil des traités, renforçant notamment le rôle du Parlement européen.
### Le Parlement européen
Son ancêtre remonte à la CECA. Les traités de Rome ont créé une Assemblée fusionnée, qui a pris le nom de Parlement européen en 1962, officiellement reconnu en 1986 avec l'Acte Unique européen. Depuis le traité de Lisbonne, il assure la représentation directe des citoyens de l'UE.
* **A. Organisation du Parlement européen** : Il siège à Strasbourg (séances plénières), Bruxelles (réunions en commission) et Luxembourg (secrétariat général). Ses travaux sont organisés en périodes de sessions mensuelles. Sa composition a évolué avec les élargissements, le Brexit ayant entraîné une redistribution des sièges. La répartition est principalement basée sur la démographie, mais avec des déformations pour assurer une représentation des petits États.
* **B. Les attributions du PE** :
* **1. Les pouvoirs de délibération** : En matière législative, le PE est devenu un co-législateur de premier plan, participant à la procédure législative ordinaire au même titre que le Conseil. En matière budgétaire, il est devenu co-décideur depuis le traité de Lisbonne. Il dispose également d'un pouvoir d'approbation pour les accords externes importants.
* **2. La participation du Parlement au pouvoir de nomination** : Le PE élit le président de la Commission (proposé par le Conseil européen), approuve la Commission dans son ensemble et participe à la nomination des membres de la Cour des comptes et du directoire de la BCE. Il n'a cependant aucune compétence directe dans la nomination des magistrats de la CJUE.
* **3. Le contrôle politique opéré par le Parlement européen** : Le PE exerce un contrôle politique principalement sur la Commission (questions, commissions d'enquête, motion de censure), mais aussi, de manière plus limitée, sur le Conseil (droit d'information).
### Le Conseil européen
Désormais une institution reconnue par le traité de Lisbonne, le Conseil européen, qui réunit les chefs d'État ou de gouvernement, donne les impulsions politiques nécessaires au développement de l'Union et définit les orientations générales.
* **A. L'organisation du Conseil européen** : Composé des chefs d'État ou de gouvernement, de son Président, du président de la Commission et du Haut représentant pour les affaires étrangères et la politique de sécurité commune. Le Président du Conseil européen est élu à la majorité qualifiée pour un mandat de deux ans et demi, renouvelable une fois. Il se réunit en principe quatre fois par an à Bruxelles.
* **B. Les fonctions du Conseil européen** : Il joue un rôle central dans les nominations institutionnelles, la révision des traités, l'approbation des nouvelles adhésions et la définition des priorités politiques. Il agit également comme une instance arbitrale dans les domaines où les États membres éprouvent des réticences à passer à la majorité qualifiée.
### Le Conseil (de l'Union européenne)
Souvent appelé "Conseil des ministres", le Conseil est une institution hybride, composée des représentants des gouvernements des États membres (pouvoir exécutif), mais exerçant une fonction législative en tant que co-législateur avec le Parlement européen.
* **A. Organisation du Conseil** : Il se réunit en différentes formations selon la thématique abordée (affaires générales, affaires étrangères, Écofin, etc.). La présidence du Conseil est assurée par rotation tous les six mois par un État membre, sauf exceptions (formation "affaires étrangères" présidée par le Haut représentant, et "Eurogroupe" présidé par son propre président). Le COREPER (Comité des représentants permanents) joue un rôle technique crucial en amont des réunions du Conseil.
* **B. Les attributions du Conseil** :
* **1. Les prérogatives du Conseil** : Il exerce conjointement avec le Parlement européen les fonctions législatives et budgétaires, et définit les politiques et assure la coordination des politiques nationales.
* **2. Les règles de vote** : Historiquement basé sur l'unanimité, le vote à la majorité qualifiée est devenu la procédure de droit commun depuis le traité de Lisbonne. Il repose sur un système de double majorité : 55% des États membres représentant 65% de la population de l'UE. Cependant, l'unanimité subsiste dans certains domaines sensibles.
### La Commission européenne
Souvent comparée au "gouvernement de l'UE", la Commission incarne l'intérêt général de l'Union et est indépendante des États membres.
* **A. Organisation de la Commission** : C'est une institution collégiale, dont les membres sont nommés pour cinq ans et sont collectivement responsables devant le Parlement européen. La question de sa taille est délicate, avec une tendance à l'égalité entre États membres (un commissaire par État) plutôt qu'à une pondération basée sur la démographie ou l'importance économique, ce qui soulève des questions de fonctionnement efficace. Le président de la Commission est élu par le Parlement européen sur proposition du Conseil européen.
* **B. Les prérogatives de la Commission** :
* **1. Le pouvoir d'initiative de la Commission** : Elle détient un quasi-monopole de l'initiative législative, les autres institutions ne pouvant que l'inciter à proposer des actes législatifs.
* **2. La négociation des accords externes** : Elle négocie les accords externes de l'Union, sous réserve des directives du Conseil.
* **3. La Commission est gardienne des traités** : Elle veille à l'application du droit de l'UE et peut engager des recours en manquement contre les États membres.
* **4. Le pouvoir réglementaire de la Commission** : Elle exerce des fonctions d'exécution, principalement pour assurer l'application uniforme des actes de l'UE, et exécute le budget de l'Union.
* **5. Les fonctions de la Commission dans le cadre de l'UEM** : Elle a un rôle d'avis et de surveillance sur les politiques économiques et budgétaires des États membres de la zone euro.
### Les Institutions et organes chargés d'une mission de contrôle
* **A. La CJUE** : La Cour de justice de l'Union européenne assure le respect du droit de l'UE. Elle se compose de la Cour de justice et du Tribunal. Elle est compétente pour les recours en annulation, en carence, en responsabilité, les recours en manquement contre les États membres et les renvois préjudiciels des juridictions nationales.
* **B. La Cour des comptes** : Créée en 1975, elle contrôle les finances publiques de l'UE, la régularité des recettes et des dépenses. Elle n'a pas de pouvoir de sanction mais remet des rapports et avis aux autres institutions.
* **C. Le Médiateur** : Créé par le traité de Maastricht, il est un organe administratif indépendant chargé d'enquêter sur les cas de mauvaise administration des institutions ou organes de l'UE. Il ne dispose pas de pouvoir de décision mais peut émettre des recommandations.
### Les organes consultatifs
* **A. Le Comité économique et social européen** : Organe consultatif représentant les organisations d'employeurs, de salariés et de la société civile.
* **B. Le Comité des régions** : Crée en 1992, il permet d'associer les régions européennes au processus décisionnel et est consulté sur les actes législatifs affectant les compétences régionales.
### Les Institutions financières
* **A. La BCE** : La Banque centrale européenne, pilier du Système européen de banques centrales (SEBC), a pour mission principale de garantir la stabilité des prix dans la zone euro.
* **B. La Banque européenne d'investissement (BEI)** : Elle finance des projets d'investissement d'intérêt européen, notamment dans les domaines de l'énergie, des transports, de l'emploi et de la lutte contre le changement climatique.
### Les organisations paneuropéennes
Il existe diverses organisations paneuropéennes (Conseil de l'Europe, OSCE, OCDE, AELE) qui n'ont pas de lien juridique direct avec l'UE, bien que certaines aient des objectifs similaires, notamment en matière de droits de l'homme et de coopération.
## Chapitre 4 : Le processus décisionnel
Le processus décisionnel de l'UE implique l'initiative législative de la Commission, suivie de l'adoption des actes législatifs par le Parlement européen et le Conseil, selon des procédures variables.
### Les procédures législatives
* **Procédure législative ordinaire** : Procédure de codécision devenue la procédure de droit commun, plaçant le Parlement européen et le Conseil sur un pied d'égalité. Elle se déroule en trois lectures, avec des possibilités de compromis via le comité de conciliation.
* **Procédures législatives spéciales** : Elles impliquent une intervention inégale du Parlement et du Conseil, souvent dans des domaines sensibles où l'unanimité est privilégiée (fiscalité, protection sociale).
### La procédure budgétaire
Elle est régie par des principes classiques (unité, universalité, annualité, spécialité, équilibre, bonne gestion, transparence) et des principes spécifiques à l'UE. L'élaboration du projet de budget relève de la Commission, son adoption étant partagée entre le Conseil (qui statue à la majorité qualifiée) et le Parlement européen (qui peut amender et rejeter le projet). L'exécution du budget est largement déléguée aux États membres, sous le contrôle de la Cour des comptes européenne et du Parlement européen. Les ressources propres de l'UE proviennent principalement des contributions des États membres basées sur le RNB, complétées par d'autres ressources (droits de douane, TVA, nouvelles ressources liées au plan de relance).
### La conclusion d'accords internationaux
La procédure de conclusion d'accords internationaux est régie par l'article 218 du TFUE. Elle implique l'initiative de la Commission (sauf pour la PESC), l'ouverture des négociations autorisée par le Conseil, la conduite des négociations par un négociateur désigné par le Conseil (souvent la Commission), la délibération parlementaire (consultation ou approbation du Parlement européen), et enfin la signature et la conclusion de l'accord par le Conseil.
### La révision des traités
La révision des traités s'effectue principalement par une procédure ordinaire (article 48 du TUE) impliquant l'initiative d'un État membre, de la Commission ou du Parlement, la convocation éventuelle d'une convention, l'adoption par une Conférence intergouvernementale, et la ratification par tous les États membres. Des procédures simplifiées existent pour des révisions moins substantielles. La clause passerelle permet de basculer certains domaines de l'unanimité à la majorité qualifiée au Conseil européen.
## Chapitre 5 : Les compétences de l'UE
La délimitation des compétences de l'UE repose sur le principe d'attribution, tandis que leur exercice est régi par les principes de subsidiarité et de proportionnalité.
### La délimitation des compétences de l'UE
* **A. La clé de répartition des compétences de l'UE** : Le principe d'attribution, consacré par le traité de Maastricht, limite l'action de l'UE aux compétences qui lui ont été attribuées par les traités. La CJUE a interprété ces compétences de manière extensive via la théorie des compétences implicites.
* **B. Les compétences exclusives et partagées de l'UE** : L'article 3 du TFUE distingue les compétences exclusives (où seule l'UE peut légiférer), les compétences partagées (où l'UE et les États membres peuvent légiférer, mais l'UE préempte la compétence dès qu'elle intervient), et les compétences de coordination, d'appui ou de PESC.
* **C. L'ajustement des compétences de l'Union à ses objectifs** : Le TFUE permet un ajustement des compétences de l'Union pour atteindre les objectifs des traités, via une procédure simplifiée impliquant la Commission, le Parlement et le Conseil.
* **D. La différenciation : l'Europe "à la carte" ?** : Le principe de différenciation, se manifestant par des clauses d' "opting-out" (non-participation volontaire à certaines politiques) et des coopérations renforcées (entre un groupe restreint d'États volontaires), témoigne d'une Europe à plusieurs vitesses, nécessaire pour permettre l'approfondissement de l'intégration malgré les divergences entre États membres.
### Les conditions d'exercice des compétences de l'Union
* **A. Le principe de subsidiarité** : L'UE intervient seulement si et dans la mesure où les objectifs ne peuvent être mieux réalisés au niveau de l'Union qu'au niveau des États membres. Il s'applique aux compétences partagées et à la PESC, mais pas aux compétences exclusives. Un contrôle par les parlements nationaux (mécanismes d'alerte précoce ou "carton jaune/orange") vise à garantir le respect de ce principe.
* **B. Le principe de proportionnalité** : L'action de l'UE ne doit pas excéder ce qui est nécessaire pour atteindre les objectifs des traités.
### L'exécution des décisions de l'UE
* **A. Le principe d'administration indirecte** : L'exécution du droit de l'UE relève principalement des États membres, qui disposent d'une marge d'autonomie quant aux modalités de transposition, tout en devant respecter les principes de coopération loyale, d'autonomie, d'effectivité et d'équivalence. La transposition des directives se fait par voie législative ou réglementaire nationale. Le contrôle juridictionnel de la mise en œuvre incombe aux juridictions nationales, sous le contrôle ultime de la CJUE, et peut mener à des recours en manquement et à des actions en responsabilité des États membres.
* **B. Les habilitations exécutives au Conseil et à la Commission** : Le Conseil peut se réserver la compétence exécutive dans des cas exceptionnels, et peut également habiliter la Commission, qui est généralement assistée par des comités techniques (comitologie).
* **C. Les actes délégués** : Actes non législatifs de portée générale adoptés par la Commission pour compléter ou modifier certains points non essentiels d'un acte législatif, sous réserve du droit de veto du Parlement et du Conseil.
## Conclusion : Erreurs courantes à éviter
* **Confondre les institutions** : Ne pas mélanger le Conseil européen, le Conseil de l'UE et le Conseil de l'Europe.
* **Sous-estimer le rôle du Parlement européen** : Son pouvoir a considérablement augmenté, le plaçant sur un pied d'égalité avec le Conseil dans de nombreux domaines.
* **Ignorer la primauté du droit de l'UE** : Les normes de l'UE priment sur les normes nationales, même si la primauté de la Constitution nationale est parfois affirmée par les juridictions constitutionnelles nationales.
* **Confondre droit primaire et droit dérivé** : Comprendre la hiérarchie des normes dans l'ordre juridique de l'UE.
* **Mal interpréter les compétences** : Distinguer clairement les compétences exclusives, partagées et d'appui.
* **Oublier l'importance des principes de subsidiarité et de proportionnalité** : Ils encadrent l'exercice des compétences de l'UE.
* **Ne pas comprendre la complexité de la nature juridique de l'UE** : Elle n'est ni un État fédéral, ni une simple confédération, mais une entité sui generis.
* **Méconnaître les procédures décisionnelles** : Notamment la procédure législative ordinaire et les différentes procédures spéciales.
* **Simplifier à l'excès le rôle des États membres** : Leur influence reste prépondérante, notamment dans la conclusion des traités et la répartition des compétences.
Glossary
# Glossaire
| Terme | Définition |
|---|---|
| **Acte délégué** | Acte législatif non législatif et de portée générale, adopté par la Commission sur délégation du législateur (Parlement et Conseil), destiné à compléter ou modifier certains points non essentiels d'un acte législatif. Le législateur conserve un droit de veto. |
| **Acquis communautaire** | L'ensemble du droit positif de l'Union européenne, y compris les traités, les règlements, les directives, les décisions, les avis et les recommandations, ainsi que la jurisprudence de la Cour de justice de l'UE. Les États candidats doivent accepter l'intégralité de l'acquis communautaire pour adhérer à l'UE. |
| **Article 7 du TUE** | Procédure prévue par le Traité sur l'Union européenne permettant de sanctionner un État membre qui s'écarte gravement et persistamment des valeurs de l'Union, notamment l'État de droit. Les sanctions peuvent aller jusqu'à la suspension de certains droits, y compris le droit de vote au Conseil. |
| **Comité économique et social européen (CESE)** | Organe consultatif de l'UE composé de représentants des organisations d'employeurs, de salariés, de consommateurs et d'autres acteurs représentatifs de la société civile, notamment dans les domaines sociaux, économiques, civiques et professionnels. Il est obligatoirement consulté dans de nombreux cas prévus par les traités et peut également émettre des avis de sa propre initiative. |
| **Compétence d'attribution** | Principe selon lequel l'Union européenne n'agit que dans la limite des compétences que les États membres lui ont attribuées par les traités. Toutes les compétences non attribuées à l'UE appartiennent aux États membres. |
| **Compétence exclusive** | Domaine dans lequel seule l'Union européenne peut légiférer et adopter des actes juridiques contraignants. Les États membres ne peuvent intervenir que s'ils sont habilités par l'UE ou pour mettre en œuvre ses actes. |
| **Compétence partagée** | Domaine dans lequel l'Union européenne et les États membres peuvent intervenir. Cependant, les États membres perdent leur droit d'intervenir dès lors que l'UE a adopté un acte dans ce domaine, opérant ainsi une préemption de compétence par l'UE. |
| **Coopération loyale (ou principe de fidélité)** | Principe issu de l'article 4 § 3 du TUE, qui impose aux États membres de prendre toutes les mesures nécessaires pour garantir l'exécution des obligations découlant des traités et de faciliter l'accomplissement des missions de l'Union. Il s'applique de manière verticale (entre l'UE et les États membres) et horizontale (entre les États membres). |
| **Cour de justice de l'Union européenne (CJUE)** | Institution de l'UE chargée d'assurer le respect du droit de l'Union dans l'interprétation et l'application des traités. Elle se compose de la Cour de justice et du Tribunal. |
| **Critères de Copenhague** | Conditions d'adhésion à l'UE définies en juin 1993, complétant l'article 49 du TUE. Ils comprennent le respect des principes démocratiques, de l'État de droit, des droits de l'homme et des minorités ; l'existence d'une économie de marché viable et solide ; et la capacité du pays candidat à assumer les obligations découlant de l'acquis communautaire. |
| **Droit dérivé** | Ensemble des actes juridiques adoptés par les institutions de l'UE, tels que les règlements, les directives et les décisions. |
| **Droit primaire** | Ensemble des traités fondateurs de l'Union européenne, constituant le fondement juridique de l'UE. |
| **Principe de proportionnalité** | Principe selon lequel l'action de l'Union européenne ne doit pas excéder ce qui est nécessaire pour atteindre les objectifs fixés par les traités. Il s'applique tant aux compétences propres qu'aux compétences partagées de l'UE, ainsi qu'aux États membres. |
| **Principe de subsidiarité** | Principe selon lequel l'Union européenne intervient seulement si et dans la mesure où les objectifs de l'action envisagée ne peuvent pas être réalisés de manière suffisante par les États membres, que ce soit au niveau central ou au niveau régional et local, mais peuvent être mieux réalisés au niveau de l'Union. |
| **Procédure législative ordinaire** | Procédure législative principale de l'UE, qui implique l'adoption conjointe d'un acte législatif par le Parlement européen et le Conseil, sur proposition de la Commission. Appelée anciennement "procédure de codecision". |
| **Procédure législative spéciale** | Procédure législative dans laquelle le Parlement européen et le Conseil n'interviennent pas sur un pied d'égalité. Soit le Conseil agit seul après consultation du Parlement, soit le Parlement approuve une proposition du Conseil. |
| **Ressources propres** | Ensemble des recettes qui financent le budget de l'Union européenne, telles que les droits de douane, les prélèvements agricoles, une part de la TVA et une contribution basée sur le revenu national brut des États membres. De nouvelles ressources propres sont en cours d'introduction, comme une contribution basée sur les déchets plastiques ou une taxe sur les transactions financières. |
Cover
fiscaal deel 1 inleiding.pdf
Summary
# Algemene principes van het fiscaal recht
Dit onderdeel behandelt de fundamentele definities, kenmerken en noodzaak van belastingen in een moderne samenleving, inclusief hun diverse functies.
### 1.1 Begrip en kenmerking van belastingen
Een belasting kan gedefinieerd worden als een bijdrage die door de overheid wordt opgelegd volgens specifieke rechtsregels, met als doel financiële middelen te verzamelen om uitgaven in het algemeen belang te kunnen doen, en die bij wet of decreet als belasting wordt erkend [2](#page=2).
#### 1.1.1 Kenmerken van een belasting
Een belasting kent de volgende kenmerken [2](#page=2):
1. **Financieel doel**:
* Het primaire doel is het dekken van overheidsuitgaven, zoals het aanleggen van wegen of het betalen van salarissen in het onderwijs en het onderhoud van onderwijsgebouwen [2](#page=2).
* Er is geen rechtstreekse en individuele tegenprestatie. Dit betekent dat men niet exact ziet waar de betaalde belasting naartoe gaat; de middelen komen in een algemene pot voor diverse uitgaven. Dit staat in contrast met een retributie [2](#page=2) [3](#page=3).
2. **Dwingend karakter**:
* Belastingen worden eenzijdig opgelegd en zijn verplicht te betalen [2](#page=2).
* Er zijn sancties mogelijk, zowel administratieve (zoals boetes, bijvoorbeeld een verhoging van 10% op de verschuldigde belasting) als strafrechtelijke (bij fraude met bedrieglijk oogmerk, zoals geld verduisteren of oplichten) [2](#page=2).
* Het **una via-principe** stelt dat de administratie moet kiezen tussen het opleggen van een administratieve of een strafrechtelijke sanctie; beide zijn niet mogelijk voor dezelfde feiten [3](#page=3).
#### 1.1.2 Onderscheid met andere heffingen
Het is belangrijk belastingen te onderscheiden van andere heffingen [3](#page=3):
* **Retributie**: Dit is een vergoeding voor een individuele tegenprestatie. Het is vrijwillig (de burger is niet verplicht de dienst af te nemen) en levert een persoonlijk voordeel op. Voorbeelden zijn het huren van een gemeentelijke sportzaal of het betalen voor toegang tot gemeentelijke zwembaden [3](#page=3).
* **Parafiscale bijdragen**: Dit zijn bijdragen die niet meetellen in de algemene begroting, maar apart staan voor een specifiek doel, zoals sociale bijdragen voor de sociale zekerheid [3](#page=3).
* **Verhaalbelasting / Urbanisatiebelasting**: Dit zijn specifieke heffingen die door gemeenten worden opgelegd. Verhaalbelasting is gericht op de directe gebruiker of genieter van een specifieke dienst, zoals herstelwerkzaamheden aan riolering die op bewoners van een straat worden verhaald. Urbanisatiebelasting is gerelateerd aan nieuwe bouwprojecten of infrastructuur [3](#page=3).
> **Tip:** Onthoud dat het cruciale verschil tussen een belasting en een retributie ligt in het ontbreken van een directe, individuele tegenprestatie bij belastingen.
### 1.2 Noodzakelijk karakter van belastingen in een moderne samenleving
Belastingen zijn essentieel voor een moderne samenleving, omdat de overheid inkomsten nodig heeft om haar kerntaken te kunnen vervullen en te zorgen voor het algemeen welzijn van haar inwoners. Zonder belastingen kan de overheid haar uitgaven niet financieren [3](#page=3).
### 1.3 Functies van de belasting
Belastingen dienen meerdere functies, die herkend moeten kunnen worden in casussen [3](#page=3).
1. **De financiële functie**:
* Dit is de belangrijkste functie, waarbij belastingen dienen als een cruciale inkomstenbron voor de overheid om haar uitgaven te dekken [3](#page=3).
* De jaarlijkse begroting is hier een direct gevolg van [3](#page=3).
2. **De economische functie**:
* Belastingen kunnen worden ingezet om de economie te sturen en te beïnvloeden. Dit gebeurt onder andere door invloed uit te oefenen op prijsvorming, spaargedrag, investeringen en tewerkstelling [4](#page=4).
* **Stimulans en gedragssturing**: Overheden kunnen belastingen gebruiken om gewenst gedrag te stimuleren of ongewenst gedrag te ontmoedigen.
* **Voorbeeld (pensioensparen)**: Om burgers aan te moedigen pensioen te sparen, kan de overheid een belastingvermindering toepassen [4](#page=4).
* **Voorbeeld (accijnzen)**: Hoge accijnzen op brandstof en tabak zijn bedoeld om roken en autorijden te ontmoedigen, hoewel dit ook kan leiden tot hogere gezondheidszorgkosten [4](#page=4).
* **Investeringsstimulering**: De overheid kan de fiscale regels aanpassen om investeringen te bevorderen.
* **Voorbeeld (investeringsaftrek)**: Een standaard investeringsaftrek van 8% kan worden verhoogd, bijvoorbeeld naar 25%, om investeringen tijdens economisch moeilijke periodes te stimuleren [4](#page=4).
3. **De sociale functie**:
* Belastingen kunnen worden gebruikt om inkomensverschillen te verminderen en solidariteit te bevorderen door een progressief systeem. Hierbij wordt een groter deel van hogere inkomens belast dan van lagere inkomens, en de opbrengsten kunnen worden ingezet ten gunste van lagere inkomens [4](#page=4).
* **Voorbeeld (progressieve personenbelasting)**: Naarmate iemands inkomen stijgt, stijgt ook het belastingtarief dat van toepassing is in de hogere belastingschijven. Dit leidt tot een herverdeling van middelen, waarbij de hogere inkomens relatief meer bijdragen dan de lagere [4](#page=4).
* **Voorbeeld (registratiebelasting)**: Een lagere registratiebelasting voor de aankoop van een eerste woning dan voor een tweede woning creëert een evenwicht en stimuleert het bezit van een eigen woning [4](#page=4).
### 1.4 Wie mag belastingen heffen?
Belastingen mogen geheven worden door entiteiten binnen hun eigen bevoegdheden. Dit omvat verschillende niveaus van bestuur [4](#page=4):
* Federale overheid [4](#page=4).
* Regionale besturen (voor eigenlijke en oneigenlijke bevoegdheden) [4](#page=4).
* Lokale besturen [4](#page=4).
* Publiekrechtelijke instellingen [4](#page=4).
* Supranationale overheden [4](#page=4).
#### 1.4.1 De Zesde Staatshervorming (2014-2015)
Deze hervorming had als doel de autonomie van de gewesten en gemeenschappen te versterken, hen meer bevoegdheden en inkomsten te geven, en meer beslissingsruimte te bieden op gebieden die regionaal of lokaal beter beheerd kunnen worden [4](#page=4).
Een belangrijke verandering op fiscaal vlak was de overdracht van de bevoegdheid inzake erfbelasting van het federale niveau naar de gewesten [4](#page=4).
* * *
# Constitutionele en wettelijke basis van belastingen
Hieronder volgt een gedetailleerd studieonderdeel over de constitutionele en wettelijke basis van belastingen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2\. Constitutionele en wettelijke basis van belastingen
De constitutionele en wettelijke basis van belastingen regelt wie belastingen mag heffen, hoe dit wordt beïnvloed door staatsstructuren en de fundamentele grondwettelijke beginselen die belastingheffing reguleren.
### 2.1 Wie mag belastingen heffen?
Het heffen van belastingen is bevoegdheid van verschillende publiekrechtelijke instanties, elk binnen hun eigen bevoegdheidsdomein. Dit betreft [4](#page=4):
* De federale overheid [4](#page=4).
* Regionale besturen (met zowel eigenlijke als oneigenlijke bevoegdheden) [4](#page=4).
* Lokale besturen [4](#page=4).
* Publiekrechtelijke instellingen [4](#page=4).
* Supranationale overheden [4](#page=4).
### 2.2 Gevolgen van de zesde staatshervorming (2014-2015) op fiscaal gebied
De zesde staatshervorming had tot doel de autonomie van gewesten en gemeenschappen te versterken, wat zich vertaalde in belangrijke veranderingen op fiscaal vlak [4](#page=4).
#### 2.2.1 Doelstellingen van de hervorming
* Versterking van de autonomie van gewesten en gemeenschappen [4](#page=4).
* Meer bevoegdheden en inkomsten voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel [4](#page=4).
* Meer beslissingsruimte op gebieden die regionaal of lokaal beter beheerd kunnen worden [4](#page=4).
#### 2.2.2 Belangrijke fiscale veranderingen
* **Erfbelasting:** Voorheen federaal geregeld, nu een gewestelijke bevoegdheid, waarbij elk gewest tarieven en regels kan aanpassen [4](#page=4).
* **Onroerende voorheffing:** De gewestelijke bevoegdheid is uitgebreid, met mogelijkheden tot aanpassing van tarieven en vrijstellingen [5](#page=5).
* **Verkeersbelasting:** Wordt beheerd door de gewesten en verschilt per regio [5](#page=5).
* **Personenbelasting:** De basisheffing blijft federaal, maar gemeenten kunnen aanvullende gemeentebelastingen opleggen [5](#page=5).
* **Overdracht van financiële middelen:** Gewesten ontvingen een groter aandeel van de federale inkomsten om nieuwe bevoegdheden te financieren [5](#page=5).
#### 2.2.3 Belang van deze veranderingen
Deze hervormingen waren essentieel omdat veel beslissingen die lokaal beter pasten voorheen federaal werden geregeld. Nu kan elk gewest belastingen aanpassen aan zijn eigen beleid en economische situatie, wat een direct gevolg is van de federale structuur van België, waarbij bevoegdheden en financiële draagkracht op elkaar moeten afgestemd zijn [5](#page=5).
> **Tip:** Het is belangrijk om te weten welke belastingen onder welke bevoegdheid vallen. Een overzicht voor de federale overheid, gewesten en gemeenten is nuttig:
>
> * **Federaal:** Personenbelasting, vennootschapsbelasting, BTW, accijnzen [5](#page=5).
>
> * **Gewesten:** Onroerende voorheffing, verkeersbelasting, registratierechten, erfbelasting [5](#page=5).
>
> * **Gemeenten:** Aanvullende opcentiemen op personenbelasting en onroerende voorheffing, gemeentebelastingen (bv. huisvuil, terrassen) [5](#page=5).
>
### 2.3 Grondwettelijke beginselen van de belastingheffing
De overheid moet zich houden aan bepaalde grondwettelijke beginselen om rechtvaardigheid in de belastingheffing te waarborgen. Deze beginselen zorgen ervoor dat belastingen enkel kunnen worden ingevoerd op basis van specifieke wettelijke bepalingen. Het uitgangspunt is dat wat niet als belastbaar is aangemerkt, in principe ook niet belastbaar is [5](#page=5).
#### 2.3.1 Het legaliteitsbeginsel
Dit beginsel stelt dat er steeds een wet, decreet of besluit nodig is om een nieuwe belasting in te voeren. De invoering van een belasting omvat drie facetten [5](#page=5):
1. Vaststelling van het belastingsubject en de grondslag [5](#page=5).
2. Vaststelling van het tarief [5](#page=5).
3. Vaststelling van de modaliteiten [5](#page=5).
Het legaliteitsbeginsel impliceert een principiële belastingvrijdom, een vermoeden van niet-belastbaarheid ten gunste van de belastingplichtige, en een gebonden bevoegdheid van de administratie. De administratie mag geen kwijtschelding of vermindering verlenen aan een belastingplichtige buiten de wettelijke kaders. Administratieve commentaren hebben geen bindende kracht voor de belastingplichtige. Daarnaast is er het voorzienbaarheidsbeginsel, dat vereist dat wetten duidelijk zijn en consistent worden toegepast, zodat belastingplichtigen weten waar ze aan toe zijn. De gevolgen hiervan zijn het vermoeden van niet-belastbaarheid, de gebonden bevoegdheid en het principe dat een jaarlijkse toepassing in het verleden leidt tot continuïteit in de toekomst [6](#page=6).
> **Tip:** Een decreet wordt uitgevaardigd door een gewest of gemeenschap, een wet door de staat, en een besluit door een gemeente of provincie [6](#page=6).
#### 2.3.2 Het eenjarigheidsbeginsel
Hoewel belastingwetten voor onbepaalde duur kunnen worden ingevoerd, moet de uitvoerende macht elk jaar opnieuw machtiging krijgen om belastingen te heffen op basis van bestaande wetgeving. Dit betekent dat de begroting elk jaar opnieuw moet worden goedgekeurd voor een periode van één jaar, wat verband houdt met de septemberverklaring. Dit beginsel kan ertoe leiden dat bijvoorbeeld de indiening van de personenbelasting jaarlijks plaatsvindt of dat bedrijfskosten jaarlijks aftrekbaar zijn, gekoppeld aan het betreffende fiscale jaar [6](#page=6).
#### 2.3.3 Het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel stelt dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden en ongelijke gevallen ongelijk, mits er een objectieve en redelijke verantwoording is voor de ongelijke behandeling. Er moet een redelijke verhouding bestaan tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. De controle op dit beginsel kan geschieden via een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof (GWH), wat kan leiden tot schorsing of vernietiging binnen zes maanden na uitvaardiging [6](#page=6).
Het is toegestaan om belastingplichtigen ongelijk te behandelen als er objectieve criteria zijn en een redelijke verantwoording. Een voorbeeld hiervan is een ongelijke gemeentebelasting (bv. 0% in Knokke versus 8% in Brugge), wat is toegestaan omdat de gemeente die de belasting int, hiervoor een objectieve reden kan geven. Ook het verschil in behandeling tussen bedrijven en gezinnen is toegestaan, omdat een bedrijf financieel krachtiger kan worden geacht dan een gezin, en dus meer zou mogen betalen [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Controle op het gelijkheidsbeginsel kan op verschillende niveaus plaatsvinden:
>
> * **Controle door het Grondwettelijk Hof (GWH):**
>
> * Via een prejudiciële vraag: Dit is slechts bindend voor de specifieke partijen in het geding en niet algemeen toepasbaar [7](#page=7).
>
> * Schorsing of vernietiging: Binnen 6 maanden na uitvaardiging van de bepaling [7](#page=7).
>
> * **Rechtbanken en Hoven (voor KB's, MB's, belastingreglementen):** Deze kunnen Koningsbesluiten (KB's) en Ministeriële Besluiten (MB's) toetsen zonder prejudiciële vraag [7](#page=7).
>
> * **Raad van State:** Kan met terugwerkende kracht vernietigen of schorsen [7](#page=7).
>
### 2.4 Beginselen en kenmerken die voortvloeien uit de aard van belastingen en het recht in het algemeen
#### 2.4.1 Geen volstrekte autonome rechtsvak
Er bestaat geen algemeen fiscaal wetboek dat alle fiscale bepalingen omvat. Recentelijk is er wel een wetboek voor inning en invordering tot stand gekomen. Procedurele regels en tarieven zijn vaak verspreid terug te vinden. Het gemeen recht is van toepassing, tenzij er specifieke afwijkingen zijn [7](#page=7).
#### 2.4.2 Openbare orde
Fiscaal recht behoort tot de openbare orde, wat betekent dat ervan kan worden afgeweken, zelfs met de medewerking van een controleur. Het raakt de belangen van de maatschappij. De belastingwet bepaalt wie de schuldenaar is van de belastingen; de schuldenaar is niet noodzakelijk de belastingdrager. De fiscus houdt geen rekening met overeenkomsten tussen partijen die afwijken van de wettelijke bepalingen omtrent de betaling van belastingen. Bijvoorbeeld, bij een huurovereenkomst waarin de huurder de onroerende voorheffing betaalt, zal de fiscus bij niet-betaling nog steeds de eigenaar (verhuurder) aanspreken, die nadien de huurder kan aanspreken op basis van hun overeenkomst [7](#page=7).
#### 2.4.3 Belastingontduiking
Belastingontduiking is illegaal en wordt beschouwd als fiscale fraude. Het is strafrechtelijk en fiscaal sanctioneerbaar. Het houdt in dat belastingen opzettelijk niet worden betaald, wat een inbreuk is op de fiscale wet [7](#page=7).
* * *
# Interpretatie en handhaving van fiscale wetgeving
Dit onderwerp behandelt de principes en praktijken die ten grondslag liggen aan de interpretatie en handhaving van fiscale wetgeving, inclusief de rol van algemene rechtsbeginselen en internationale verdragen [7](#page=7).
### 3.1 Algemene beginselen en kenmerken van belastingen
Fiscaal recht is geen volledig autonome rechtsvak, aangezien er geen algemeen fiscaal wetboek bestaat; de procedureregels en tarieven zijn verspreid. Het gemeen recht is van toepassing, tenzij er specifieke afwijkingen zijn. Belastingen raken de belangen van de maatschappij en worden beschouwd als openbare orde, wat betekent dat hiervan niet kan worden afgeweken, zelfs niet met instemming van de belastingplichtige of de fiscus [7](#page=7).
#### 3.1.1 Belastingontduiking versus belastingontwijking
* **Belastingontduiking** is illegaal en wordt beschouwd als fiscale fraude. Het betreft het opzettelijk niet betalen van verschuldigde belasting in strijd met de fiscale wetgeving. Voorbeelden hiervan zijn het niet aangeven van inkomsten uit zwarte kas of simulatie om schenkbelasting te vermijden. Belastingontduiking kan zowel fiscaal als strafrechtelijk gesanctioneerd worden [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Belastingontwijking** is legaal en houdt in dat men ervoor zorgt dat de fiscale wet niet op hem van toepassing is door aan de voorwaarden niet te voldoen, waardoor minder of geen belasting verschuldigd is. Voorbeelden zijn stoppen met roken na een accijnsverhoging, overstappen op milieuvriendelijker vervoer, of verhuizen naar een land met een gunstiger belastingregime. Juridische vormgeving door bijvoorbeeld het oprichten van een buitenlandse entiteit voor het ontvangen van dividenden kan ook belastingontwijking zijn, maar dit kan door de wetgever geneutraliseerd worden via antimisbruikbepalingen [10](#page=10) [8](#page=8).
#### 3.1.2 Fiscale optimalisatie
Fiscale optimalisatie, ook wel tax engineering genoemd, houdt in dat men handig gebruikmaakt van fiscale voordelen, aftrekken en verminderingen om het gewenste gedrag te stimuleren [9](#page=9).
#### 3.1.3 Simulatie en antimisbruikbepalingen
Simulatie, waarbij de juridische werkelijkheid niet overeenkomt met de werkelijke intentie, mag in principe niet leiden tot ontduiking, maar tot het kiezen van de fiscaal minst belastbare weg, mits er geen wettelijke bepalingen worden overtreden en de juridische gevolgen ervan worden gedragen. Invoering van antimisbruikwetgeving, zoals artikel 344 §1 WIB92, zorgt ervoor dat de juridische werkelijkheid primeert indien deze correct is [10](#page=10).
#### 3.1.4 Akkoorden en rulings
* **Akkoorden** kunnen worden gesloten tussen de fiscus en de belastingplichtige over feitelijke kwesties, niet over rechtskwesties. Dit kan gebeuren na een belastingcontrole, waarbij men tot een overeenkomst komt over bijvoorbeeld de aftrek van kosten [10](#page=10).
* **Rulings** zijn voorafgaande beslissingen van de administratie over de fiscale behandeling van een specifieke situatie, aangevraagd vóór de handeling wordt uitgevoerd. Eenmaal toegekend, is de ruling voor de administratie bindend voor een bepaalde periode (bv. 5 jaar). De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) geeft ook rulings af [10](#page=10) [14](#page=14).
#### 3.1.5 Strikte interpretatie van de belastingwet
Bij de interpretatie van belastingwetten geldt de regel "in dubio contra fiscum", wat betekent dat bij twijfel het voordeel naar de belastingplichtige gaat. Wettelijke teksten worden tekstueel geïnterpreteerd, rekening houdend met de bedoeling van de wetgever [10](#page=10).
#### 3.1.6 Retroactiviteit van belastingwetten
De retroactiviteit van belastingwetten is aan strikte regels gebonden. Strafwetten mogen absoluut geen terugwerkende kracht hebben. Koninklijke besluiten (KB's) en ministeriële besluiten (MB's) hebben geen terugwerkende kracht, tenzij dit expliciet in de wet is bepaald [10](#page=10).
### 3.2 Beginselen van behoorlijk bestuur
De fiscus dient zich te houden aan bepaalde gedragsnormen [11](#page=11).
* **Vertrouwensbeginsel:** Belastingplichtigen moeten kunnen vertrouwen op een vaste gedragsregel van de fiscus [11](#page=11).
* **Redelijkheidsbeginsel:** Dit impliceert het verbod op willekeur. Een voorbeeld is het meenemen van documenten zonder inventarisatie door de controleur, wat later tot bewijsproblemen kan leiden [11](#page=11).
* **Rechten van verdediging:** Dit omvat het hoorrecht en het inzagerecht. Belastingplichtigen hebben recht op inzage in hun dossier en moeten de mogelijkheid krijgen om hun standpunt toe te lichten, vaak tijdens mondelinge gesprekken met de controleur [11](#page=11).
* **Motiveringsplicht:** De fiscus is verplicht om de redenen te motiveren waarom hij bijvoorbeeld niet akkoord gaat met een aangifte [11](#page=11).
* **Zorgvuldigheidsplicht:** De fiscus moet zorgvuldig te werk gaan en geen onnodige schade veroorzaken bij controles. Een veroordeling van de Belgische staat kan volgen indien een onderneming failliet gaat door een onterecht bevroren bankrekening tijdens een controle [11](#page=11).
* **Fair play:** De fiscus mag niet bewust fouten maken of misleidende tactieken toepassen, zoals het onrechtmatig verkrijgen van informatie [11](#page=11).
### 3.3 Realiteitsbeginsel
Het realiteitsbeginsel stelt dat de werkelijk gestelde handelingen en feiten primeren. De wetgever kan echter bepalen dat de economische werkelijkheid prevaleert. Dit principe houdt ook in dat illegale activiteiten belastbaar zijn (morele neutraliteit) [11](#page=11).
### 3.4 Non bis in idem beginsel
Dit beginsel verbiedt dat een belastingplichtige voor hetzelfde belastbare feit, met hetzelfde doel en door dezelfde belasting, meer dan eens wordt getroffen [12](#page=12).
> **Voorbeeld (geen inbreuk):** Leegstandsheffing en roerende voorheffing op hetzelfde pand. De rechter oordeelde dat dit geen inbreuk is omdat, hoewel het om hetzelfde belastbare feit (eigendom onroerend goed) gaat, het doel anders is. De leegstandsheffing beoogt leegstand te vermijden voor economische redenen, terwijl de roerende voorheffing gebaseerd is op het eigendom [12](#page=12).
>
> **Voorbeeld (wel inbreuk):** Een huurder (H) die de onroerende voorheffing betaalt terwijl de wet de verhuurder (VH) als schuldenaar aanwijst. Dit kan als een inbreuk op non bis in idem worden beschouwd indien het dezelfde materie en doel betreft [12](#page=12).
### 3.5 Territorialiteitsbeginsel
Voor de toepassing van de Belgische fiscale wetgeving zijn voldoende aanknopingspunten met België nodig. Dit kan een personele aanknoping zijn (bv. woonplaats in België) of een zakelijke aanknoping (bv. onroerend goed gelegen in België) [12](#page=12).
### 3.6 Verdragsrecht beheerst intern fiscaal recht
Europese of internationale wetgeving moet in acht worden genomen. Rijksinwoners zijn belastbaar op hun wereldwijd inkomen, en verdragen zijn essentieel om internationale dubbele belasting te vermijden. Dubbele belastingverdragen bepalen welk land belastingsrecht heeft in situaties waar zowel de woonstaat als de bronstaat van inkomsten belasting kunnen heffen [12](#page=12).
### 3.7 Indeling van belastingen
Belastingen kunnen worden ingedeeld naar de heffende overheid (staatsbelasting, regionale belastingen, lokale belastingen, supranationale belastingen) en naar het tijdstip van heffing:
* **Directe belastingen** (voortdurende of permanente toestand): Inkomensbelasting (personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, belasting niet-inwoners) en gelijkgestelde belastingen (verkeersbelasting, belasting op spelen, belasting inverkeerstelling, kilometerheffing, deelname WN in winst) [14](#page=14).
* **Indirecte belastingen** (voorbijgaand feit): Verbruiksbelastingen (douanerechten, accijnzen, verpakkingsheffing) en belastingen op het rechtsverkeer (BTW, erfbelasting, registratiebelasting, diverse rechten) [14](#page=14).
### 3.8 De administratieve inrichting
De belangrijkste federale overheidsdienst voor financiën in België is de FOD Financiën, met afdelingen zoals AAfisc (fiscaliteit) en AABBI (bijzondere belastinginspectie). De Hoge Raad van Financiën adviseert de minister van begroting. De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) is verantwoordelijk voor regionale belastingen en verstrekt ook voorafgaande beslissingen (rulings) [14](#page=14).
* * *
# Classificatie van belastingen
Belastingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, gebaseerd op de heffende overheid, de grondslag, de wijze van vereffening en of ze direct of indirect zijn [12](#page=12) [13](#page=13).
### 4.1 Classificatie naar heffende overheid
Deze indeling kijkt naar welk publiekrechtelijk orgaan de belasting int [12](#page=12).
#### 4.1.1 Staatsbelastingen
Dit zijn belastingen die door de federale overheid worden geheven. Voorbeelden hiervan zijn de personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en de belasting voor niet-rijksinwoners [12](#page=12).
#### 4.1.2 Regionale belastingen
Deze belastingen worden geïnd door de gemeenschappen en gewesten. Voorbeelden zijn de erfbelasting, schenkbelasting en verkeersbelasting [12](#page=12).
#### 4.1.3 Lokale belastingen
Dit zijn belastingen die door provincies, agglomeraties en gemeenten worden geheven [12](#page=12).
#### 4.1.4 Supranationale belastingen
Belastingen die door supranationale overheden worden opgelegd vallen onder deze categorie [12](#page=12).
#### 4.1.5 Belastingen door publiekrechtelijke lichamen
Naast de bovengenoemde overheden kunnen ook andere publiekrechtelijke lichamen belastingen heffen [12](#page=12).
### 4.2 Classificatie naar de grondslag van de belasting
Deze indeling kijkt naar waarop de belasting wordt gebaseerd [13](#page=13).
#### 4.2.1 Zakelijke en persoonlijke belastingen
* **Zakelijke belastingen:** Deze zijn gebaseerd op objectieve maatstaven, zoals het kadastraal inkomen (KI) of de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) [13](#page=13).
* **Persoonlijke belastingen:** Deze houden rekening met de persoonlijke toestand van de belastingplichtige, zoals de personenbelasting [13](#page=13).
#### 4.2.2 Kapitaal- of vermogensbelastingen en inkomensbelastingen
* **Vermogensbelastingen:** Dit zijn belastingen op het vermogen. Een directe vermogensbelasting gedurende het leven bestaat in België niet, maar bij overlijden zijn er successierechten (erfbelasting) [13](#page=13).
* **Inkomensbelastingen:** Dit zijn belastingen op het inkomen, zoals de personenbelasting [13](#page=13).
#### 4.2.3 Specifieke belastingen en belastingen ad valorem
* **Specifieke belastingen:** De hoogte van de belasting is direct afhankelijk van de aard van het belastbaar feit [13](#page=13).
* **Ad valorem belastingen:** De hoogte van de belasting is gebaseerd op de waarde van het belastbaar feit [13](#page=13).
### 4.3 Classificatie naar de wijze van vereffening
Deze indeling beschrijft hoe de hoogte van de belasting wordt bepaald [13](#page=13).
#### 4.3.1 Vaste belastingen
Bij vaste belastingen geldt een vast tarief, ongeacht de omvang van het belastbare feit. Een voorbeeld is een vast bedrag voor het registreren van een schenkingsakte [13](#page=13).
#### 4.3.2 Evenredige belastingen
Evenredige belastingen worden berekend aan de hand van een vast percentage van het belastbare feit. Voorbeelden zijn BTW, registratierechten en de vennootschapsbelasting [13](#page=13).
#### 4.3.3 Progressieve belastingen
Bij progressieve belastingen stijgt het percentage naarmate het belastbare feit hoger is. De personenbelasting is hiervan een voorbeeld, waarbij men meer belasting betaalt bij een hoger inkomen [13](#page=13).
> **Tip:** Het registreren van een contract, zoals een schenking, krijgt een vaste datum en bewijs van indiening tegen betaling. Dit is essentieel om het moment van de schenking aan te tonen [13](#page=13).
### 4.4 Directe en indirecte belastingen
Het onderscheid tussen directe en indirecte belastingen is cruciaal [13](#page=13).
#### 4.4.1 Directe belastingen
Directe belastingen hebben betrekking op een voortdurende of permanente toestand en worden doorgaans jaarlijks of periodiek geheven [13](#page=13).
* **A. Inkomensbelastingen:**
* Personenbelasting
* Vennootschapsbelasting
* Rechtspersonenbelasting
* Belasting niet-inwoners [14](#page=14).
* **B. Met inkomensbelasting gelijkgestelde belastingen:**
* Verkeersbelasting
* Belasting op spelen en weddenschappen
* Belasting op automatische ontspanningstoestellen
* Belasting inverkeerstelling
* Kilometerheffing voor zware vrachtwagens
* Deelname van werknemers in winst of kapitaal van een vennootschap [14](#page=14).
#### 4.4.2 Indirecte belastingen
Indirecte belastingen worden geheven naar aanleiding van een voorbijgaand feit of een specifieke handeling, zoals het verbruiken van goederen of diensten [13](#page=13).
* **Indirecte belastingen op verbruik:**
* Verbruiksbelastingen
* Douanerechten
* Accijnzen
* Verpakkingsheffing en milieuheffing [14](#page=14).
* **Indirecte belastingen op het rechtsverkeer:**
* Belasting over de toegevoegde waarde (BTW)
* Erfbelasting
* Hypotheek- en griffierechten
* Registratiebelasting
* Diverse rechten en taksen [14](#page=14).
### 4.5 De administratieve inrichting
De inning en het beheer van belastingen in België zijn georganiseerd rond verschillende overheidsdiensten [14](#page=14).
* **FOD Financiën (Federale Overheidsdienst Financiën):** De grootste federale overheidsdienst met diverse afdelingen, waaronder de afdeling Fiscaliteit (AAfisc) en de Bijzondere Belastinginspectie (AABBI) [14](#page=14).
* **Hoge Raad van Financiën:** Deze instantie adviseert de minister van Begroting [14](#page=14).
* **De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL):** Deze dienst verstrekt voorafgaande beslissingen (rulings) en publiceert standpunten en commentaren over fiscale regelgeving [14](#page=14).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belasting | Een bijdrage die volgens bepaalde rechtsregels door de overheid wordt opgelegd met het oog op het verzamelen van financiële middelen die nodig zijn om uitgaven te doen in het algemeen belang. |
| Retributie | Een vergoeding voor een individuele tegenprestatie, die vrijwillig is en een persoonlijk voordeel oplevert, in tegenstelling tot een belasting die een algemeen belang dient. |
| Parafiscale bijdragen | Bijdragen die niet meetellen in de algemene begroting, maar bestemd zijn voor specifieke doelen, zoals sociale bijdragen die bestemd zijn voor de sociale zekerheid. |
| Financieel doel (van belastingen) | Het primair doel van belastingen is het vergaren van inkomsten voor de overheid om overheidsuitgaven te dekken, zoals de aanleg van wegen of het betalen van lonen in het onderwijs. |
| Dwingend karakter (van belastingen) | Belastingen worden eenzijdig opgelegd door de overheid en zijn verplicht te betalen, waarbij sancties mogelijk zijn bij niet-naleving, zoals boetes of strafrechtelijke vervolging. |
| Una via-principe | Het principe dat de administratie moet kiezen tussen het opleggen van administratieve of strafrechtelijke sancties bij een belastingovertreding; men kan niet voor beide tegelijk worden gesanctioneerd. |
| Verhaalbelasting | Een belasting die door een gemeente wordt opgelegd aan specifieke gebruikers of genietende inwoners voor werken die direct ten goede komen aan hen, zoals bij de aanleg van een riolering in een straat. |
| Urbanisatiebelasting | Een gemeentelijke belasting die wordt geheven bij nieuwe bouwprojecten of de ontwikkeling van infrastructuur, bedoeld om de kosten van deze ontwikkelingen te dekken. |
| Economische functie (van belastingen) | Belastingen kunnen worden ingezet om de economie te sturen door middel van prijsvorming, spaarwezen, investeringen en tewerkstelling, bijvoorbeeld via belastingverminderingen of accijnzen. |
| Sociale functie (van belastingen) | Belastingen kunnen worden gebruikt om inkomensverschillen te verkleinen door hogere tarieven toe te passen op hogere inkomens en via progressieve tarieven geld over te hevelen naar lagere inkomensgroepen. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat er steeds een wettelijke basis (wet, decreet of besluit) nodig is om een nieuwe belasting in te voeren, inclusief de vaststelling van het belastbaar subject, de grondslag en het tarief. |
| Eenjarigheidsbeginsel | Hoewel belastingwetten voor onbepaalde duur kunnen worden ingevoerd, moet de uitvoerende macht jaarlijks machtiging krijgen om belastingen te heffen, wat samenhangt met de jaarlijkse begrotingsgoedkeuring. |
| Gelijkheidsbeginsel | Dit principe vereist dat belastingplichtigen die zich in objectief vergelijkbare situaties bevinden, gelijk worden behandeld, tenzij er een redelijke en objectieve verantwoording is voor een ongelijke behandeling. |
| Non bis in idem beginsel | Het principe dat een belastingplichtige niet tweemaal mag worden belast voor hetzelfde belastbare feit, met hetzelfde doel en met betrekking tot dezelfde belastbare materie. |
| Territorialiteitsbeginsel | Bepalen of een persoon of zaak voldoende aanknopingspunten heeft met België om onder de Belgische fiscale wetgeving te vallen, gebaseerd op persoonlijke of zakelijke banden. |
| Belastingontduiking | Illegale praktijken, ook wel fiscale fraude genoemd, waarbij opzettelijk de verschuldigde belasting niet wordt betaald door inbreuk te maken op de fiscale wetgeving. |
| Belastingontwijking | Legale methoden waarbij men ervoor zorgt dat de fiscale wet niet op de eigen situatie van toepassing is, of dat de voorwaarden niet vervuld zijn, waardoor de belasting ofwel niet ofwel minder verschuldigd is. |
| Fiscale optimalisatie (tax engineering) | Het slim benutten van bestaande fiscale voordelen, aftrekken en verminderingen om de fiscale last te verlagen, vaak gestuurd door de overheid om bepaald gedrag te stimuleren. |
| Realiteitsbeginsel | Het principe dat de werkelijke gestelde handelingen en feiten primeren bij de belastingheffing, hoewel de wetgever ook de economische werkelijkheid kan laten primeren en zelfs illegale activiteiten belastbaar kan maken. |
| FOD Financiën | De Federale Overheidsdienst Financiën is de grootste federale overheidsdienst in België en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de fiscale wetgeving. |
| VLABEL (De Vlaamse Belastingdienst) | De Vlaamse Belastingdienst is de regionale overheidsdienst die belast is met de inning en beheer van gewestelijke belastingen en die ook voorafgaande beslissingen (rulings) aflevert. |
Cover
fiscaal deel 3 personenbelasting.pdf
Summary
# Basisbegrippen van de personenbelasting
Dit hoofdstuk behandelt de fundamentele concepten van de personenbelasting, inclusief wie belastbaar is, de aard van het wereldwijde inkomen, en de verschillende inkomsten categorieën [1](#page=1).
### 1.1 Belastingplichtigen onderworpen aan de personenbelasting
#### 1.1.1 Rijksinwoners
Een rijksinwoner is een natuurlijk persoon die in België zijn/haar 'woonplaats' heeft gevestigd, of, indien geen woonplaats in België, de zetel van fortuin in België heeft gevestigd [1](#page=1).
* **Woonplaats:**
* Er bestaat een weerlegbaar vermoeden van woonplaats als het gezin elders verblijft en naar school gaat, waarbij men ervan uitgaat dat de belastingplichtige daar woont [1](#page=1).
* De plaats van inschrijving in het bevolkingsregister (plaats van domicilie) geldt als een onweerlegbaar vermoeden [1](#page=1).
* **Belasting van niet-rijksinwoners:** Personen die geen rijksinwoner zijn, betalen belasting als niet-rijksinwoner [1](#page=1).
#### 1.1.2 Echtgenoten/Gehuwden en wettelijk samenwonenden
* **Gemeenschappelijke aangifte:** Echtgenoten en wettelijk samenwonenden dienen in beginsel één gemeenschappelijke aangifte in. Sinds AJ 2023 geldt voor gehuwden van verschillend geslacht dat de linkerkolom voor de man en de rechterkolom voor de vrouw is, of, aangepast, de linkerkolom voor de oudste partner en de rechterkolom voor de jongste partner [2](#page=2).
* **Aangifte versus aanslag:** De aangifte is wat de belastingplichtige indient, terwijl de aanslag is wat de fiscus berekent aan belasting die moet worden betaald of teruggekregen [2](#page=2).
* **Feitelijk samenwonenden:** Worden belast als alleenstaande [2](#page=2).
* **Huwelijk en wettelijke samenwoning:** In het jaar van huwelijk wordt men, tenzij men reeds wettelijk samenwonend was in het jaar X-1, afzonderlijk belast [2](#page=2).
* **Weduwnaar/weduwe:** In het jaar waarin een partner overlijdt, moeten er afzonderlijke aangiftes worden ingediend, maar er is een keuze om de aanslag afzonderlijk of gemeenschappelijk te laten behandelen [2](#page=2).
#### 1.1.3 Feitelijke scheiding
Het jaar volgend op de feitelijke scheiding worden de personen als alleenstaande belast [3](#page=3).
#### 1.1.4 Overzicht fiscale situatie: Aanslag vs. Aangifte
| Fiscale situatie | Aangifte | Aanslag |
| :--------------------------------------------------- | :--------- | :---------------------- |
| Nooit gehuwd of wettelijk samenwonend / feitelijk samenwonend | Afzonderlijk | Afzonderlijk | [2](#page=2).
| Gehuwd of wettelijk samenwonend | Gezamenlijk | Gezamenlijk | [1](#page=1).
| Jaar van wettelijke samenwoning | Afzonderlijk | Afzonderlijk | [2](#page=2).
| Jaar van huwelijk (zonder wettelijke samenwoning jaar X-1) | Afzonderlijk | Afzonderlijk | [2](#page=2).
| Jaar van huwelijk (met wettelijke samenwoning jaar X-1) | Gezamenlijk | Gezamenlijk | [1](#page=1).
| Jaar van overlijden | Keuze: afzonderlijk of gezamenlijk | Afzonderlijk | [1](#page=1) [2](#page=2).
| Jaar van overschrijving van echtscheiding of scheiding van tafel en bed | Afzonderlijk | Afzonderlijk | [2](#page=2).
#### 1.1.5 Voordelen van gemeenschappelijke aanslag
* **Huwelijksquotient:** Dit is enkel van toepassing bij een gemeenschappelijke aanslag en zorgt ervoor dat een partner zonder of met beperkt beroepsinkomen minstens 30% van het gezamenlijk beroepsinkomen verwerft, met een maximum van 13.050 euro (AJ 25). Dit voordeel ontstaat doordat een deel van het inkomen van de ene partner fictief wordt overgedragen aan de andere partner, waardoor het in lagere belastingschijven terechtkomt. De computer past deze berekening automatisch toe [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeeld Huwelijksquotient:**
> Jan: Netto beroepsinkomen 50.000 EUR
> Mieke: Netto beroepsinkomen 0 EUR
>
> Huwelijksquotient (30%):
> Jan: - 13.050 EUR (ipv 15.000 EUR)
> Mieke: + 13.050 EUR
>
> Belastbaar netto beroepsinkomen:
> Jan: 36.950 EUR
> Mieke: 13.050 EUR
> [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Verhoging belastingvrije som:** Alleenstaanden met kinderen ten laste genieten van een stijging van de belastingvrije som [4](#page=4).
#### 1.1.6 Volledige decumul
Bij een gemeenschappelijke aanslag worden de beroepsinkomsten per partner apart berekend en vervolgens samengevoegd, wat resulteert in een gesplitste belastbare grondslag [4](#page=4).
### 1.2 Wereldwijd inkomen
Het wereldwijde inkomen omvat zowel Belgische als buitenlandse inkomsten [1](#page=1).
### 1.3 Categorieën van inkomsten
De personenbelasting kent vier hoofdcategorieën van inkomsten [1](#page=1):
1. **Onroerende inkomsten:** Denk aan het verhuren van vastgoed of vakantiewoningen. Eigen woningen zijn vrijgesteld [1](#page=1).
2. **Roerende inkomsten:** Hieronder vallen dividenden en interesten [1](#page=1).
3. **Beroepsinkomsten:** Inkomsten verkregen in het kader van arbeid of een beroep [1](#page=1).
4. **Diverse inkomsten:** Bijvoorbeeld inkomsten uit cryptomunten of vrijwilligerswerk [1](#page=1).
* Onroerende en beroepsinkomsten worden samengevoegd en belast volgens een progressief tarief [1](#page=1).
* Roerende en diverse inkomsten worden apart belast met afzonderlijke, niet-progressieve tarieven [1](#page=1).
### 1.4 Belastbaar tijdperk en aanslagjaar
* **Belastbaar tijdperk (BT):** Het jaar waarin de belastingplichtige belastbare inkomsten heeft verkregen. Dit is in beginsel gelijk aan het kalenderjaar (KJ) en kent geen gebroken jaren [1](#page=1).
* **Aanslagjaar (AJ):** In beginsel het jaar dat volgt op het belastbaar tijdperk. Voorbeeld: BT 2024 (kalenderjaar) leidt tot AJ 2025 [1](#page=1).
### 1.5 Berekening van de belasting
#### 1.5.1 Aftrekbare bestedingen en belastingverminderingen
* Er is nog slechts één federale aftrekbare besteding: betaalde onderhoudsuitkeringen. Deze gaan af van de inkomsten en verlagen zo de belastbare basis [4](#page=4).
* **Belastingvermindering:** Gaat af van de te betalen belastingen. Indien er geen belastingen verschuldigd zijn, kan men geen belastingvermindering krijgen, tenzij er sprake is van een negatieve belastingvermindering (belastingkrediet) [4](#page=4).
* **Gewestelijke opcentiemen:** De gewesten zijn bevoegd voor de gewestelijke opcentiemen, gebaseerd op de werkelijke woonplaats op 1 januari van het aanslagjaar [4](#page=4).
> **Tip:** Een aftrekbare besteding verlaagt het belastbaar inkomen, waardoor men in lagere belastingschijven kan komen. Een belastingvermindering verlaagt rechtstreeks de te betalen belasting [4](#page=4).
#### 1.5.2 Progressieve belasting
Het tarief van de belasting stijgt naarmate het inkomen groter wordt [5](#page=5).
* **AJ 2025 Tarieven:**
* Eerste schijf tot 15.820 EUR: 25%
* Tweede schijf van 15.820 tot 27.920 EUR: 40%
* Derde schijf van 27.920 tot 48.320 EUR: 45%
* Vierde schijf boven 48.320 EUR: 50%
> **Voorbeeld progressieve belasting:**
> Gezamenlijk belastbaar tarief van 53.000 EUR.
>
> * 25% op 15.820 EUR = 3.955,00 EUR
> * 40% op (27.920 - 15.820) EUR = 4.840,00 EUR
> * 45% op (48.320 - 27.920) EUR = 9.180,00 EUR
> * 50% op (53.000 - 48.320) EUR = 2.340,00 EUR
> * **Totaal:** 20.315,00 EUR
>
> Hierbij wordt enkel de progressieve basisbelasting berekend, exclusief bijvoorbeeld de belastingvrije som [5](#page=5).
#### 1.5.3 Afzonderlijke tarieven
Afzonderlijke tarieven worden toegepast op bepaalde inkomsten, zoals opzegvergoedingen of vervroegd vakantiegeld. Het tarief kan gebaseerd zijn op de gemiddelde aanslagvoet van het laatste jaar waarin de belastingplichtige 12 maanden beroepsinkomsten heeft gehad, of op de gemiddelde aanslagvoet van het huidige jaar [6](#page=6).
#### 1.5.4 Buitenlandse inkomsten
* **Landen met Dubbel Belastingverdrag (DBV):** Inkomsten uit deze landen worden samengevoegd en vrijgesteld met progressievoorbehoud. Dit betekent dat de inkomsten bij het totale inkomen worden geteld om de belastingschijven te bepalen, maar dat de belasting op die specifieke inkomsten wordt verminderd [6](#page=6).
* **Landen zonder DBV:** Inkomsten uit deze landen worden toegevoegd aan het inkomen, maar voor de helft vrijgesteld. Dit kan leiden tot dubbele belasting [6](#page=6).
#### 1.5.5 Stappen in de belastingberekening
De algemene berekening van de belasting omvat diverse stappen, waaronder de samenstelling van het belastbaar inkomen, de berekening van de belasting op afzonderlijk belaste inkomsten, de basisbelasting op gezamenlijk belastbaar inkomen, en diverse verminderingen en verrekeningen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Belastbaar inkomen:** Bestaat uit netto onroerende, roerende, beroeps- en diverse inkomsten, verminderd met aftrekbare bestedingen zoals onderhoudsuitkeringen [7](#page=7).
* **Belastingberekening:**
1. Opsplitsing van inkomsten voor afzonderlijke en progressieve tarieven [6](#page=6).
2. Berekening van de belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten [7](#page=7).
3. Berekening van de basisbelasting op de progressief belastbare inkomsten [7](#page=7).
4. Toepassing van de belastingvrije som: het bedrag waarop geen belastingen worden gehoffen. Dit bedrag wordt eerst door de belastingschijven gejaagd om een belastingvermindering te bekomen die van de hoofdsom kan worden afgetrokken [8](#page=8).
5. Samenvoeging van de belasting op afzonderlijke en progressieve inkomsten tot de 'hoofdsom' [7](#page=7).
6. Verdere verrekeningen, inclusief de aftrek van de roerende inkomstenbox (interesten, dividenden) [7](#page=7) [8](#page=8).
7. Verdeling van de belasting tussen federaal (75%) en gewesten (25%) [7](#page=7) [8](#page=8).
8. Eventuele overflow-mechanismen waarbij negatieve bedragen tussen het federale en gewestelijke deel kunnen worden overgedragen [8](#page=8).
9. Berekening van de gemeentebelasting (opcentiemen) [7](#page=7) [8](#page=8).
10. Verrekening van de bedrijfsvoorheffing (BV) [7](#page=7) [8](#page=8).
11. Eindresultaat: verschuldigde of terug te storten personenbelasting [7](#page=7).
> **Tip:** De belastingvrije som is een bedrag waarop geen belastingen worden geheven, niet een bedrag dat direct van de inkomsten mag worden afgetrokken. De vermindering hiervoor wordt berekend aan het laagste tarief van 25% [8](#page=8).
#### 1.5.6 Fiscale bevoegdheid van de gewesten
De bevoegdheid van de gewesten voor belastingheffing wordt bepaald door de werkelijke woonplaats van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar [4](#page=4).
> **Voorbeeld fiscale bevoegdheid:**
> 1. Wout woont sinds 1 augustus 2024 in Brussel, maar is nog officieel gedomicilieerd in Gent. Voor inkomstenjaar 2024 (AJ 2025) is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd, aangezien de werkelijke woonplaats in Brussel is [5](#page=5).
> 2. Marie en François woonden tot augustus 2024 in Luik (Vlaams Gewest) en verhuisden in september 2024 naar Hasselt. Voor inkomstenjaar 2024 (AJ 2025) is het Vlaams Gewest bevoegd [5](#page=5).
#### 1.5.7 Tariefschijven en berekening
De berekening van de belasting is complex en omvat de toepassing van verschillende tariefschijven op de belastbare inkomsten, verminderingen en verrekeningen. Het is essentieel om de verschillende inkomsten correct te categoriseren en de toepasselijke regels voor elke categorie toe te passen [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Werk de berekeningen nauwkeurig uit en let op de specifieke instructies in de opgaven, zoals het enkel berekenen van de progressieve som wanneer gevraagd. Bij de verdeling van de belasting tussen federaal en gewesten wordt vaak afgerond op 25% voor de gewesten op het examen [5](#page=5) [8](#page=8).
---
# Belastingvrije som en toeslagen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de berekening van de belastingvrije som (BVS) en de verschillende verhogingen en toeslagen die hierop van toepassing zijn, met speciale aandacht voor personen ten laste, handicaps en specifieke gezinssituaties zoals wettelijk samenwonenden en fiscale co-ouderschap.
### 2.1 Introductie tot de Belastingvrije Som
De belastingvrije som (BVS) is een deel van het inkomen dat vrijgesteld is van belastingheffing. Het doel ervan is om een basisinkomen te beschermen tegen belasting [9](#page=9).
### 2.2 Basisbedrag van de Belastingvrije Som
Voor aanslagjaar (AJ) 2025 bedraagt het basisbedrag van de belastingvrije som EUR 10.570 [9](#page=9).
### 2.3 Verhogingen en Toeslagen op de Belastingvrije Som
Er zijn diverse verhogingen en toeslagen die de basisbelastingvrije som kunnen verhogen.
#### 2.3.1 Verhoging voor zware handicap van de belastingplichtige
Indien de belastingplichtige zelf zwaar gehandicapt is, wordt de belastingvrije som verhoogd met EUR 1.920. Deze verhoging is persoonsgebonden en komt toe aan de belastingplichtige zelf [13](#page=13) [9](#page=9).
#### 2.3.2 Verhoging voor kinderen ten laste
De belastingvrije som wordt verhoogd op basis van het aantal kinderen ten laste. De bedragen voor AJ 2025 zijn als volgt:
* **1 kind:** EUR 1.920 [9](#page=9).
* **2 kinderen:** EUR 4.950 [9](#page=9).
* **3 kinderen:** EUR 11.090 [9](#page=9).
* **4 kinderen:** EUR 17.940 [9](#page=9).
* **Meer dan 4 kinderen:** EUR 17.940 plus EUR 6.850 voor elk bijkomend kind [9](#page=9).
**Belangrijke opmerkingen:**
* Gehandicapte kinderen tellen voor de berekening van de verhoging voor kinderen ten laste steeds voor twee. Dit betekent dat het aantal kinderen wordt verdubbeld, niet het toegekende bedrag. Bijvoorbeeld, één kind zonder handicap en één gehandicapt kind telt als drie fictieve kinderen [9](#page=9).
* De toekenning van de toeslag voor kinderen ten laste bij gezamenlijke aangifte wordt door de fiscus geoptimaliseerd voor het meest voordelige resultaat, wat meestal neerkomt op toekenning aan de partner met het hoogste inkomen [13](#page=13).
##### 2.3.2.1 Kinderen die fiscaal ten laste kunnen worden genomen
De volgende categorieën kinderen kunnen fiscaal ten laste worden genomen:
* **Afstammelingen:** Eigen kinderen en kleinkinderen [10](#page=10).
* **Andere kinderen:** Kinderen die volledig of hoofdzakelijk ten laste zijn, zoals pleegkinderen en adoptiekinderen [10](#page=10).
##### 2.3.2.2 Voorwaarden om fiscaal ten laste te kunnen worden genomen
1. **Deel uitmaken van het gezin op 1 januari van het AJ:** De gezinssituatie op 1 januari van het aanslagjaar is bepalend [9](#page=9).
* Een kind dat tijdens het inkomstenjaar overlijdt, telt nog mee voor dat jaar [10](#page=10).
* Een doodgeboren kind na een miskraam van minstens 180 dagen telt mee voor dat ene jaar [10](#page=10).
* Ontvoerde of vermiste kinderen blijven ten laste totdat ze zijn teruggevonden of doodverklaard [10](#page=10).
* Studerende kinderen blijven ten laste, zelfs als ze op kot zitten [10](#page=10).
2. **Netto bestaansmiddelen:** De netto bestaansmiddelen van het kind mogen een bepaalde grens niet overschrijden. (Berekening hiervan dient niet gekend te worden) [12](#page=12).
3. **Geen aftrekbare bezoldigingen:** Het kind mag geen bezoldigingen genieten die door de belastingplichtige als beroepskosten kunnen worden afgetrokken [10](#page=10) [12](#page=12).
4. **Geen student-zelfstandige:** Voor student-zelfstandigen gelden specifieke voorwaarden met betrekking tot bedrijfsbezoldigingen die niet gekend dienen te worden [12](#page=12).
##### 2.3.2.3 Fiscale co-ouderschap
In geval van co-ouderschap kan de verhoging voor kinderen ten laste in principe slechts aan één ouder toekomen. Onder bepaalde voorwaarden kan deze echter voor de helft aan elke ouder worden toegekend (fiscale co-ouderschap) [10](#page=10).
**Voorwaarden fiscale co-ouderschap:**
* Gelijkmatige verdeling van de huisvesting van de kinderen [10](#page=10).
* Andere voorwaarden (zoals afspraken over toezicht) moeten voldaan zijn [10](#page=10).
**Belangrijke consequenties van fiscale co-ouderschap:**
* Betaalde onderhoudsgelden kunnen niet meer afgetrokken worden in de personenbelasting (PB) door de betaler. Dit is een cruciale afweging, aangezien deze aftrek deels vermindert voor AJ 2025 (80%), AJ 2026 (70%), AJ 2027 (60%) en AJ 2028 (50%) [10](#page=10) [11](#page=11).
**Stappenplan fiscale co-ouderschap:**
1. Bepaal bij wie de gemeenschappelijke kinderen gedomicilieerd zijn. Deze ouder telt alle kinderen samen (volledig ten laste + co-ouderschapskinderen) en trekt vervolgens de helft van de toeslag voor de gemeenschappelijke kinderen af [11](#page=11).
2. De ouder bij wie de gemeenschappelijke kinderen niet gedomicilieerd zijn, ontvangt de andere helft van de toeslag voor de gemeenschappelijke kinderen, plus de toeslag voor kinderen die volledig fiscaal ten laste zijn [11](#page=11).
> **Tip:** Bij fiscale co-ouderschap moet steeds gesimuleerd worden wat het meest voordelig is: de aftrek van onderhoudsgelden of de toekenning van de helft van de toeslag voor kinderen ten laste.
#### 2.3.3 Verhoging voor kinderen jonger dan drie jaar
Er is een toeslag op de belastingvrije som van EUR 720 voor kinderen jonger dan drie jaar (op 1 januari AJ) voor wie geen belastingvermindering voor kinderoppaskosten wordt ingebracht. Indien het een gehandicapt kind betreft, wordt dit bedrag verdubbeld [12](#page=12).
> **Tip:** Analyseer in casus goed of de aftrek van oppaskosten voordeliger is dan deze toeslag.
#### 2.3.4 Verhoging voor ten laste hebben van ascendent of broer/zus
* **Ascendenten (ouders, grootouders) en zijverwanten tot en met de tweede graad (broers, zussen):**
* Per persoon een verhoging van EUR 5.770 indien zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt én zorgbehoevend zijn. Het puntensysteem voor zorgbehoevendheid hoeft niet gekend te worden; de status zal op het examen vermeld worden [12](#page=12).
#### 2.3.5 Andere personen ten laste
Voor personen die onder de categorieën van ascendenten of zijverwanten tot en met de tweede graad vallen, maar die niet aan de leeftijdscriteria (65+) of zorgbehoevendheid voldoen, is er een verhoging van EUR 1.920. Dit geldt ook voor pleegouders. Echtgenoten of wettelijk samenwonende partners komen hier nooit voor in aanmerking [12](#page=12).
#### 2.3.6 Verhoging voor alleenstaande met kinderlast
Alleenstaande belastingplichtigen met kinderlast komen in aanmerking voor een verhoging van de belastingvrije som met EUR 1.920. Bijkomende toeslagen zijn mogelijk voor werkelijke alleenstaande ouders met een laag inkomen [12](#page=12).
### 2.4 Aanrekening van de Belastingvrije Som
Het berekende bedrag van de belastingvrije som, inclusief alle toeslagen, wordt niet zomaar afgetrokken van de belastbare basis. In plaats daarvan wordt het aangewend via aparte tariefschijven met specifieke tarieven. Sinds AJ 2017 worden deze schijven als volgt toegepast [13](#page=13):
| Inkomstenschijf van de belastingvrije som | Tarief |
| :--------------------------------------- | :----- |
| EUR 0 tot EUR 15.820 | 25% |
| EUR 15.820 tot EUR 27.920 | 40% |
| EUR 27.920 tot EUR 48.320 | 45% |
| Boven EUR 48.320 | 50% |
Elke partner heeft recht op het basisbedrag van de belastingvrije som (EUR 10.570). De toeslag wegens zware handicap komt de betreffende belastingplichtige zelf toe. Bij een gezamenlijke aangifte optimaliseert de fiscus de toekenning van de overige verhogingen, wat meestal ten gunste komt aan de partner met het hoogste inkomen [13](#page=13).
#### 2.4.1 Berekening van de belastingvermindering op de BVS
De belastingvermindering die voortvloeit uit de belastingvrije som wordt berekend aan de hand van de progressieve tariefschijven van de personenbelasting, maar toegepast op het bedrag van de belastingvrije som zelf [13](#page=13).
> **Voorbeeld:**
> Stel een BVS van EUR 21.660.
>
> * EUR 11.120 aan 25% = EUR 2.780
> * EUR 4.700 aan 30% = EUR 1.410
> * EUR 5.840 aan 40% = EUR 2.336
>
> Totale belastingvermindering = EUR 2.780 + EUR 1.410 + EUR 2.336 = EUR 6.526 [16](#page=16).
#### 2.4.2 Beperkingen en overwegingen
* **Gezinsinkomen:** Het totale gezinsinkomen en de verdeling ervan over de partners is cruciaal voor de uiteindelijke belastingberekening, zeker bij toepassing van het huwelijksquotiënt [18](#page=18).
* **Kosten aftrekken vs. toeslag ontvangen:** Bij kinderen jonger dan drie jaar of bij fiscale co-ouderschap moet een afweging gemaakt worden tussen het aftrekken van specifieke kosten (bv. kinderopvang) en het ontvangen van een toeslag op de BVS [12](#page=12).
---
# Onroerende inkomsten en hun belasting
Deze sectie behandelt de fiscale aspecten van inkomsten uit onroerende goederen, met inbegrip van het kadastraal inkomen (KI), de berekening van brutohuur, en de behandeling van onroerende inkomsten onder verschillende huwelijksvermogensstelsels [19](#page=19).
### 3.1 Inkomsten uit onroerende goederen in België en het buitenland
België belast zijn inwoners op hun wereldwijd inkomen, ongeacht de locatie van het onroerend goed. De behandeling van buitenlandse onroerende inkomsten hangt af van de aanwezigheid van een dubbelbelastingverdrag [19](#page=19):
* **Met verdrag:**
* Als België heffingsbevoegd is, worden de inkomsten volledig bij het belastbaar inkomen gevoegd en progressief belast [19](#page=19).
* Als België niet heffingsbevoegd is, geniet het inkomen vrijstelling onder voorbehoud van progressie. Dit betekent dat het inkomen niet belast wordt, maar wel in rekening wordt gebracht bij het bepalen van de schijven en tarieven voor andere inkomsten [19](#page=19).
* **Zonder verdrag:** Er wordt een belastingvermindering van 50% toegepast [19](#page=19).
### 3.2 Kadastraal inkomen (KI)
Het kadastraal inkomen vertegenwoordigt het gemiddelde normale netto-inkomen van een onroerend goed per jaar. Sinds 1975 is het KI niet meer aangepast aan de werkelijke waarde en wordt het jaarlijks geïndexeerd. Voor AJ 2025 bedraagt de indexatiecoëfficiënt 2,1763 [19](#page=19).
**Belangrijke aandachtspunten bij het KI:**
* **Afronding:** Een geïndexeerd KI moet altijd eerst naar de eenheid worden afgerond alvorens het in verdere berekeningen te gebruiken [19](#page=19).
* **Aangifte:** In de aangifte wordt het niet-geïndexeerde KI opgenomen [19](#page=19).
* **Berekening per dag:** Het KI wordt proportioneel berekend op basis van het aantal dagen dat de belastingplichtige eigenaar is van het onroerend goed gedurende het belastbare tijdperk [19](#page=19).
> **Tip:** Bij de aankoop of verkoop van een onroerend goed gedurende het belastbare jaar, is het cruciaal om de KI-aangifte correct te verdelen tussen de oude en de nieuwe eigenaar op basis van het aantal dagen eigendom.
**Voorbeeld:** Een woning met een niet-geïndexeerd KI van 1.000 euro wordt op 6 maart 2024 gekocht en vervolgens particulier verhuurd.
* De oude eigenaar geeft KI aan voor 64 dagen (31 jan + 28 feb + 5 mrt): `1000 * 64/366 = 174,86` euro, afgerond tot 178 euro [19](#page=19).
* De nieuwe eigenaar geeft KI aan voor 302 dagen (366 - 64): `1000 * 302/366 = 825,14` euro [19](#page=19).
* **Eigen woning:** Sinds AJ 2015 is het inkomen van de eigen woning vrijgesteld van personenbelasting, hoewel de onroerende voorheffing wel verschuldigd blijft [19](#page=19).
* Een woning is een eigen woning indien deze zelf betrokken wordt of indien de belastingplichtige deze niet zelf betrekt omwille van beroeps-, sociale, wettelijke/contractuele redenen, of de stand van (ver)bouwwerkzaamheden (enkel indien de belastingplichtige geen andere woning bezit die hij zelf betrekt) [23](#page=23).
* **Nieuwbouw:** Het KI wordt berekend vanaf de eerste dag van ingebruikname of eerste verhuring. De onroerende voorheffing is pas belastbaar vanaf 1 januari van het jaar volgend op de ingebruikname [19](#page=19).
> **Tip:** Bij de ingebruikname van een woning op 1 januari is men voorbij het referentietijdstip voor de onroerende voorheffing van dat jaar, waardoor men voor dat jaar geen OV betaalt.
**Gewijzigd KI tijdens belastbaar tijdperk:** Indien het KI tijdens het belastbare tijdperk wordt gewijzigd (bv. na verbouwingen), wordt het nieuwe KI van toepassing vanaf de eerste dag van de voltooiing van de werken [20](#page=20).
**Voorbeeld:** Een woning met KI 1.250 wordt verbouwd, met werken beëindigd op 4 juni 2024. KI na verbouwing is 1.750.
* Te aangeven: `1.250 + (500 * 211/366) = 1.538,25` euro, afgerond tot 1.538 euro [20](#page=20).
* **Vermindering KI wegens onproductiviteit of niet-bewoning:** Het KI kan proportioneel verminderd worden bij minstens 90 dagen niet-gebruik (onbewoond, niet-gemeubileerd gebouw) of wanneer een gebouw/materieel voor minstens 25% vernield is of voor minstens 90 dagen voor minstens 25% buiten werking is [20](#page=20).
* **Onroerende goederen in onverdeeldheid:** Elke mede-eigenaar geeft het niet-geïndexeerde KI aan dat overeenkomt met zijn aandeel in de onverdeeldheid [20](#page=20).
### 3.3 Brutohuur
Brutohuur omvat de werkelijk ontvangen huurprijs plus huurvoordelen. Huurvoordelen zijn kosten die normaal door de huurder gedragen worden, maar door de eigenaar betaald worden [20](#page=20).
**Berekening:**
* Indien de huurprijs per maand wordt gegeven, dient deze vermenigvuldigd te worden met 12 om de jaarlijkse brutohuur te verkrijgen [20](#page=20).
**Voorbeeld:** Huurprijs van 1.000 euro per maand voor een volledig jaar: `12 x 1000 = 12.000` euro brutohuur [21](#page=21).
### 3.4 Huwelijksvermogensstelsel
Het huwelijksvermogensstelsel heeft invloed op de toerekening van onroerende inkomsten:
| Inkomstensoort | Scheiding van goederen / Wettelijk samenwonenden | Wettelijk stelsel |
| :---------------------- | :------------------------------------------------ | :----------------------------------------------------- |
| Beroepsinkomsten | Elk belast op eigen deel na huwelijksquotient | Elk belast op eigen deel na huwelijksquotient |
| **Onroerende inkomsten** | **Belastbaar bij eigenaar van het goed** | **Belastbaar voor de helft bij elke echtgenoot** |
| Inkomsten v. kapitaal | Belastbaar bij eigenaar | Belastbaar voor de helft bij elke echtgenoot (niet altijd) |
**Voorbeelden van aangifteverdeling:**
* **Wettelijk stelsel:**
* Gezinswoning: niet meer aan te geven [21](#page=21).
* Appartement met KI 1.000, 50/50 eigendom: partner 1 geeft 500 aan (code 1106-58), partner 2 geeft 500 aan (code 2106-28) [21](#page=21).
* Fabriekspand met KI 2.500, 100% eigendom partner 1, huur 12.000: partner 1 geeft 1.250 aan (code 1109-55), partner 2 geeft 1.250 aan (code 2109-25) [21](#page=21).
* **Scheiding van goederen:**
* Gezinswoning: niet meer aan te geven [21](#page=21).
* Appartement met KI 1.000, 50/50 eigendom: partner 1 geeft 1.000 aan (code 1106-58), partner 2 geeft 0 aan (code 2106-28) [21](#page=21).
* Fabriekspand met KI 2.500, 100% eigendom partner 1, huur 12.000: partner 1 geeft 2.500 aan (code 1109-55), partner 2 geeft 12.000 aan (code 2110-24) [21](#page=21).
> **Belangrijk:** Wettelijk samenwonenden worden fiscaal gelijkgesteld met gehuwden onder het stelsel van scheiding van goederen. Feitelijk samenwonenden dienen aparte aangiften in, zonder gemeenschappelijke codes [21](#page=21) [22](#page=22).
### 3.5 Aangifte van onroerende inkomsten
**Wie moet KI aangeven?**
* Eigenaar [22](#page=22).
* Vruchtgebruiker (niet de blote eigenaar) [22](#page=22).
* Opstalhouder [22](#page=22).
* Erfpachter [22](#page=22).
* Onverdeelde eigenaar [22](#page=22).
#### 3.5.1 Eigen woning
Sinds AJ 2015 wordt de eigen woning niet meer aangegeven in de personenbelasting (PB), omdat deze vrijgesteld is. De definitie van een eigen woning is hierboven vermeld onder 3.2 [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.5.2 Beroepsmatig gebruik (niet verhuurd)
Het beroepsmatig gebruikte deel van een pand, waarvoor geen huurgelden worden betaald, wordt aangegeven in code 1105/2105. Dit deel is niet belastbaar als onroerend inkomen, omdat het wordt geacht reeds in het beroepsinkomen aanwezig te zijn onder de vorm van uitgespaarde huur. De verhouding van het beroepsmatig gebruikte deel moet getoetst worden aan de realiteit. Bij gemengd gebruik wordt eerst het beroepsmatige deel bepaald en aangegeven, het resterende deel wordt fiscaal behandeld volgens het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel [23](#page=23) [31](#page=31).
**Voorbeeld:** KI = 1.000, 50% eigendom van partner 1, 50% van partner 2. 50% beroepsmatig gebruikt door partner 2.
* Beroepsmatig gebruik door partner 2: `500` euro (code 2105-29) [23](#page=23).
* Particulier gebruik door partner 1: niet vermelden [23](#page=23).
* Particulier gebruik door partner 2: niet vermelden [23](#page=23).
#### 3.5.3 Niet verhuurd of privé verhuurd
* **Gebouwd OG:** KI (niet-geïndexeerd) in code 1106/2106 [24](#page=24).
* **Ongebouwd OG (grond):** KI (niet-geïndexeerd) in code 1107/2107 [24](#page=24).
**Belastbaar inkomen:** Geïndexeerd KI x 1,40 [24](#page=24).
> **Tip:** Vergeet niet het KI eerst af te ronden op de eenheid alvorens te indexeren en vervolgens met 1,40 te vermenigvuldigen [24](#page=24).
**Verhuring aan VZW of OCMW:** Wordt gelijkgesteld met een privé verhuur [24](#page=24).
**Voorbeeld:** Appartement met KI 800, volledig privé verhuurd.
* Te aangeven KI: 800 [24](#page=24).
* Belastbaar inkomen: `800 x 2,1763 = 1.741`, afgerond tot 1.741 euro, vervolgens `1.741 x 1,40 = 2.437,40` euro [31](#page=31).
#### 3.5.4 Beroepsmatig verhuurd
Hierbij worden twee bedragen aangegeven: het KI en de brutohuur [26](#page=26).
* **Aangifte:**
* Gebouwd: Code 1109/2109 (KI) of 1112/2112 (ongebouwd) [26](#page=26).
* Gebouwd: Code 1110/2110 (Brutohuur) of 1113/2113 (ongebouwd) [26](#page=26).
* **Belastbaar inkomen:** Brutohuur (inclusief huurvoordelen) min kosten [26](#page=26).
**Kosten:**
* Ongebouwde OG: minimum 10% kosten [26](#page=26).
* Gebouwde OG: minimum 40% kosten, beperkt tot het niet-geïndexeerde KI x 2/3 x 5,46 (revalorisatiecoëfficiënt AJ 2025) [26](#page=26).
**Minimum belastbaar inkomen:**
* Ongebouwde OG: Geïndexeerd KI [26](#page=26).
* Gebouwde OG: Geïndexeerd KI x 1,40 [26](#page=26).
> **Tip:** Het belastbare inkomen is het resultaat na kosten, maar mag niet lager zijn dan het minimumbedrag bepaald door de fiscus.
**Formules voor beroepsmatig verhuurde gebouwde OG:**
1. **Bereken brutohuur:** Huurprijs per maand x 12 + huurvoordelen [26](#page=26).
2. **Bereken kosten:**
* Optie 1: 40% van de brutohuur [27](#page=27).
* Optie 2: KI x 2/3 x 5,46. De kosten mogen niet hoger zijn dan dit bedrag [26](#page=26) [27](#page=27).
* Te gebruiken kosten = min(40% brutohuur, KI x 2/3 x 5,46).
3. **Bereken netto inkomen (voorlopig):** Brutohuur - gebruikte kosten [27](#page=27).
4. **Bereken minimum belastbaar inkomen:** KI x 2,1763 x 1,40 [27](#page=27).
5. **Belastbaar inkomen:** max(voorlopig netto inkomen, minimum belastbaar inkomen) [28](#page=28).
**Voorbeeld (Situatie 1):** KI 1.250, jaarlijkse huur 8.000 EUR.
1. Brutohuur = 8.000 [27](#page=27).
2. Kosten:
* 40% van 8.000 = 3.200 [27](#page=27).
* `2/3 x 1.250 x 5,46 = 4.550` [27](#page=27).
* Te gebruiken kosten = min(3.200, 4.550) = 3.200 [27](#page=27).
3. Voorlopig netto inkomen: `8.000 - 3.200 = 4.800` [27](#page=27).
4. Minimum belastbaar inkomen: `1.250 x 2,1763 = 2.720,38` afgerond tot 2.720. `2.720 x 1,40 = 3.808` [27](#page=27).
5. Belastbaar inkomen: max(4.800, 3.808) = 4.800 euro [27](#page=27).
**Gemengd gebruik (privé en beroepsmatig) met geregistreerde huurovereenkomst:**
Indien er geen geregistreerde huurovereenkomst is met een opsplitsing van de bedragen voor privé en beroepsgedeelte, wordt het geheel belast als beroepsmatig gebruik [30](#page=30).
* **Privé gedeelte:** Belastbaar volgens de regels voor privé verhuurde woningen (geïndexeerd KI x 1,4) [29](#page=29).
* **Beroepsmatig gedeelte:** Belastbaar volgens de regels voor beroepsmatig verhuurde gebouwde OG [29](#page=29).
#### 3.5.5 Ontvangen erfpacht / opstalvergoeding
* **Aangifte:** De vergoeding wordt aangegeven in code 1114/2114 [30](#page=30).
* **Belastbaar:** De werkelijk ontvangen vergoeding, met als minimum de waarde van het recht dat voor registratierechten in aanmerking is genomen [30](#page=30).
* **Tijdelijkheid:** De vergoeding is integraal belastbaar in het jaar van ontvangst of toekenning, zelfs indien deze betrekking heeft op de gehele duur van het recht. Uitgaven zijn niet aftrekbaar. De vergoeding wordt progressief mee belast [30](#page=30).
**Voorbeeld:** Eenmalige erfpachtvergoeding van 270.000 EUR voor een recht van 27 jaar.
* Aangifte: 270.000 in code 1114 [30](#page=30).
* Belastbaar: 270.000 euro, progressief belast [30](#page=30).
---
# Bezoldigingen van werknemers en beroepskosten
Dit onderwerp behandelt de verschillende aspecten van de bezoldigingen die werknemers ontvangen, inclusief diverse voordelen en de aftrekbaarheid van beroepskosten.
### 4.1 Bezoldigingen van werknemers
Bezoldigingen van werknemers omvatten alle vergoedingen die een werknemer ontvangt voor arbeid geleverd onder leiding van een werkgever. Dit kan zowel materiële als immateriële voordelen betreffen. Het tijdstip van belastbaarheid is het jaar waarin de bezoldigingen zijn betaald of toegekend [33](#page=33).
#### 4.1.1 Indeling van bezoldigingen
Bezoldigingen van werknemers kunnen worden onderverdeeld in:
* Eigenlijke bezoldigingen: Dit zijn de directe betalingen voor geleverde prestaties, zoals lonen, wedden, vakantiegeld en eindejaarspremies. Deze worden vermeld onder code 250 op de loonfiche 281.10 [33](#page=33).
* Voordelen van alle aard (VAA): Dit zijn niet-monetaire voordelen die de werknemer ontvangt [43](#page=43).
* Vergoedingen verkregen bij stopzetting van de arbeidsovereenkomst of na beëindiging ervan [33](#page=33).
* Vergoedingen ter compensatie van tijdelijke derving van bezoldigingen [33](#page=33).
* Eerder verworven bezoldigingen die na stopzetting van de werkzaamheid worden betaald of toegekend [33](#page=33).
#### 4.1.2 Vrijgestelde bestanddelen van eigenlijke bezoldigingen
Sommige kosten die normaal ten laste van de werkgever vallen, maar door de werknemer zijn voorgeschoten, kunnen als 'kosten eigen aan de werkgever' worden beschouwd. Deze zijn voor de werknemer niet belastbaar, hoewel het bedrag wel op de loonfiche verschijnt ter controle. De fiscus kan proberen aan te tonen dat het om een 'verdoken bezoldiging' gaat, waarbij de bewijslast bij de fiscus ligt. Er zijn drie mogelijkheden voor de afhandeling [34](#page=34):
* **Zelf bewijzen via bewijsstukken:** Dit wordt toegepast wanneer de werkelijke uitgaven hoger zijn dan een forfaitair bedrag [34](#page=34).
* **Forfait volgens ernstige normen:** Dit zijn door de wetgever opgelegde forfaits [34](#page=34).
* **Forfait niet volgens ernstige normen:** De werkgever hanteert eigen forfaits zonder onderbouwing, wat een hoger risico op herkwalificatie tot loon inhoudt [34](#page=34).
#### 4.1.3 Forfaitaire vergoedingen volgens ernstige normen
De wet voorziet in specifieke forfaits voor diverse kosten die werknemers maken.
##### 4.1.3.1 Kilometervergoeding voor verplaatsingen met eigen wagen (niet woon-werkverkeer)
De kilometervergoeding varieert per kwartaal en jaar. Deze vergoeding dekt alle kosten verbonden aan het voertuig, zoals brandstof, slijtage, onderhoud en verzekeringen [34](#page=34).
##### 4.1.3.2 Dagvergoeding voor binnenlandse dienstreizen
Deze vergoeding dekt kosten voor maaltijden en dranken tijdens dienstreizen die minimaal 6 uur duren. Er is geen minimale afstand vereist. Ontvangen maaltijdcheques moeten in mindering worden gebracht op dit forfait. Er is een maximum van 16 dagvergoedingen per maand toegelaten [35](#page=35).
##### 4.1.3.3 Maandelijkse forfaitaire vergoeding voor binnenlandse dienstreizen
Voor werknemers die regelmatig binnenlandse dienstreizen maken, kan een maandelijkse forfaitaire vergoeding toegekend worden, zonder de vereiste van een minimale duur van 6 uur [35](#page=35).
##### 4.1.3.4 Huisvestingskosten tijdens dienstreizen
Indien een werknemer buiten zijn woonplaats moet overnachten, kan een aanvullende dagelijkse forfaitaire vergoeding worden toegekend, mits de werkgever de kost niet op zich heeft genomen en de huisvesting daadwerkelijk betaald moest worden door de werknemer. De bedragen variëren afhankelijk van de aard van de dienstreis en de periode [35](#page=35).
> **Tip:** Dienstreizen worden gedefinieerd als verplaatsingen naar een andere bestemming dan de vaste plaats van tewerkstelling, in opdracht van de werkgever. De 40-dagen regel is hierop van toepassing, wat betekent dat als men meer dan 40 dagen per jaar naar dezelfde plaats reist, dit geen dienstreis meer is [35](#page=35).
##### 4.1.3.5 Dagvergoeding voor buitenlandse dienstreizen
Deze vergoeding dekt kosten voor maaltijden en kleine uitgaven. De dagvergoeding voor de dagen van vertrek en terugkeer wordt voor de helft toegekend. Huisvestingskosten en verplaatsingskosten naar het buitenland en terug zijn hier niet in begrepen en vereisen werkelijke bewijsstukken. De bedragen van de dagvergoeding variëren per land en duur van de dienstreis [36](#page=36).
> **Tip:** Als de factuur van het hotel zowel overnachting als maaltijden dekt en er geen opsplitsing is, worden er percentages afgetrokken van de forfaitaire verblijfsvergoeding voor ontbijt (15%), middagmaal (35%) en avondmaal (45%). Sinds 15 februari 2023 worden ontbijtkosten niet langer geacht begrepen te zijn in de dagelijkse forfaitaire verblijfsvergoeding [36](#page=36).
##### 4.1.3.6 Forfaitaire kantoorvergoeding voor thuiswerk
Voor werknemers die regelmatig thuiswerken (minimaal 5 dagen per maand) kan een forfaitaire kantoorvergoeding toegekend worden. Er zijn maximumbedragen per maand vastgesteld die variëren per periode. Dit dekt kosten zoals huur, afschrijvingen van de ruimte, gebruik van materiaal, nutsvoorzieningen, onderhoud, en kantoorbenodigdheden [37](#page=37).
##### 4.1.3.7 Mogelijke extra forfaitaire vergoedingen voor thuiswerk
Bovenop de kantoorvergoeding kunnen volgende bijkomende forfaits toegekend worden:
* Maximaal 20 euro per maand voor professioneel gebruik van privé-internetaansluiting en abonnement [37](#page=37).
* Maximaal 20 euro per maand voor professioneel gebruik van privé-computer met randapparatuur [37](#page=37).
* Maximaal 10 euro per maand voor professioneel gebruik van een eigen tweede computerscherm [37](#page=37).
##### 4.1.3.8 Vrijstelling woon-werkverkeer
Woon-werkverkeer is privéverkeer en in principe belastbaar. Echter, de wet voorziet in een vrijstelling indien de werkgever tussenkomt in deze kosten. Een cruciale voorwaarde hiervoor is dat de werknemer zijn werkelijke beroepskosten niet vraagt [37](#page=37).
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de forfaitaire tussenkomst van de werkgever in het woon-werkverkeer (die deels vrijgesteld kan zijn) en de aftrek van werkelijke beroepskosten inzake woon-werkverkeer (waarvoor men de kosten moet bewijzen). Dit zijn twee verschillende regelingen met bijhorende codes [37](#page=37).
* **Openbaar gemeenschappelijk vervoer (OGV):** Dit betreft vervoer georganiseerd door een openbare vervoersmaatschappij (trein, tram, bus, metro). Volledige tussenkomst van de werkgever is vrijgesteld. Een derdebetalersysteem, waarbij de werkgever direct een deel of de volledige abonnementskosten betaalt, kan de tussenkomst aantrekkelijker maken. Indien de werkgever voor minimaal 71,8% tussenkomt, betaalt de federale overheid nog eens 7,5% extra tussen 1 januari 2024 en 31 december 2027 [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer (GGV):** Dit omvat gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden, georganiseerd door de werkgever of een groep werkgevers, ongeacht het vervoermiddel (ook carpooling kan hieronder vallen). De vrijstelling is gelijk aan de prijs van een treinabonnement eerste klas voor de afgelegde afstand. Het aantal maandtreinkaarten wordt bepaald door het aantal dagen te delen door 20 [39](#page=39).
* **Andere vervoerswijzen:** Hieronder vallen onder andere de eigen personenwagen, motorfiets, te voet gaan, (elektrische) step. De vrijstelling is gemaximeerd op 490 euro per jaar (AJ 2025). Deze vrijstelling geldt op voorwaarde dat de kosten niet bewezen worden [40](#page=40).
> **Tip:** De vrijstellingen per vervoerswijze mogen worden samengevoegd. Bij een globale vergoeding gebeurt de aanrekening in de volgende volgorde: eerst op 'andere vervoerswijze', dan op openbaar gemeenschappelijk vervoer, en tenslotte op georganiseerd gemeenschappelijk vervoer. De belastingplichtige moet de vrijstelling zelf vermelden in code 1255 van de aangifte [40](#page=40).
#### 4.1.4 Loonbonus (niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen)
Loonbonussen zijn gebonden aan collectieve resultaten en het behalen van vooraf bepaalde doelstellingen. De referentieperiode moet minimaal 3 maanden bedragen. Er is een maximum van 3.496 euro vrijgesteld. De werkgever betaalt een bijzondere sociale bijdrage van 33% en de werknemer 13,07%. Deze zijn aftrekbaar voor de werkgever [40](#page=40).
#### 4.1.5 Winstpremie
Winstpremies zijn geen collectieve doelstellingen maar vloeien voort uit de winst van de onderneming. Er geldt een bevrijdende roerende voorheffing van 7% voor de werknemer, die ook een solidariteitsbijdrage van 13,07% verschuldigd is. Uitkeringen zijn niet aftrekbaar voor de werkgever [41](#page=41).
#### 4.1.6 PC-bonus
Dit betreft tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs van een pc (inclusief randapparatuur) door de werknemer. Dit kan slechts één keer per drie belastbare tijdperken. De vrijstelling bedraagt maximaal 1.070 euro, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van de werknemer 42.090 euro niet overschrijden. Dit is aftrekbaar voor de werkgever [41](#page=41).
#### 4.1.7 Sociale voordelen
Sociale voordelen zijn voordelen die moeilijk te koppelen zijn aan een individuele prestatie en waarvoor het moeilijk is een bedrag op te plakken. Deze zijn niet belastbaar bij de werknemer en niet aftrekbaar bij de werkgever. Er is echter een lijst van sociale voordelen die wel aftrekbaar zijn bij de werkgever als een tolerantie van de fiscus. Voorbeelden hiervan zijn gezelschapsreizen van één dag, occasionele terbeschikkingstelling van accommodatie voor sport/cultuur/vrije tijd, en kosteloze soep, koffie of frisdrank tijdens kantooruren [41](#page=41).
> **Tip:** Maaltijdcheques, eco-cheques, geschenk- en cultuurcheques zijn sociale voordelen, maar moeten aan specifieke voorwaarden voldoen om als zodanig te worden beschouwd. Momenteel bedraagt de werkgevers tussenkomst maximaal 6,91 euro per maaltijdcheque, met een minimale werknemersbijdrage van 1,09 euro. De werkgevers tussenkomst is slechts voor 2 euro per maaltijdcheque aftrekbaar [41](#page=41) [42](#page=42).
### 4.2 Voordelen van alle aard (VAA)
Voordelen van alle aard zijn belastbaar bij de werknemer, op voorwaarde dat er een verband is met de beroepsactiviteit. De administratie vermoedt dat elk voordeel dat de werkgever aan zijn werknemers toestaat, voortkomt uit de beroepswerkzaamheid [43](#page=43).
#### 4.2.1 Vaststelling van de waarde van VAA
* Indien het voordeel in geld is, is de waarde gelijk aan de ontvangen geldsom [43](#page=43).
* Indien het voordeel in natura is, is de waarde gelijk aan de werkelijke waarde die de verkrijger normaal zou betalen. Als de werkgever het goed weggeeft, kan het voordeel belast worden tegen kostprijs inclusief btw onder bepaalde voorwaarden (goederen voor dagelijks of duurzaam gebruik met kleine waarde, bestemd voor persoonlijk gebruik, niet te frequent weggegeven) [43](#page=43).
* Voor specifieke voordelen heeft de wetgever de waarde forfaitair geraamd [43](#page=43).
De te belasten VAA moet steeds verminderd worden met de door de werknemer betaalde bijdrage [43](#page=43).
#### 4.2.2 Forfaitaire raming van VAA
##### 4.2.2.1 Forfait leningen
Als een onderneming een lening verstrekt aan een werknemer zonder uitdrukkelijk terugbetalingstijdstip (rekening-courant), wordt het voordeel berekend op basis van de gemiddelde maandstand of, onder voorwaarden, de gemiddelde debetjaarstand. Het is voordeliger om een rekening-courant om te zetten naar een lening met vaste looptijd omdat de debetrente op een rekening-courant hoog kan zijn. De forfaitaire rentevoeten voor 2021 tot 2024 zijn vermeld [44](#page=44).
##### 4.2.2.2 Forfait kosteloze beschikking ongebouwd/gebouwd onroerend goed (OG)
* **Ongebouwd OG:** Voordeel = Geïndexeerd Kadastraal Inkomen (KI) x 100/90 [45](#page=45).
* **Gebouwd OG:** Voordeel = Geïndexeerd KI x 100/60 x 2 [45](#page=45).
* Indien gemeubeld: voordeel x 5/3 [45](#page=45).
* De indexeringscoëfficiënt voor AJ 2025 is 2,1763 [45](#page=45).
Indien OG slechts gedeeltelijk ter beschikking wordt gesteld, wordt het belastbaar bedrag pro rata berekend op basis van het aantal dagen [45](#page=45).
##### 4.2.2.3 Forfait elektriciteit en verwarming
Dit forfait kan enkel worden toegepast indien de werkgever samen met het voordeel ook de woning ter beschikking stelt. De bedragen voor leidinggevend en niet-leidinggevend personeel voor verwarming en elektriciteit zijn gespecificeerd voor inkomstenjaar 2024 en 2025 [45](#page=45).
##### 4.2.2.4 Forfait firmawagen
Het voordeel voor privégebruik van een firmawagen wordt berekend met de volgende formule:
VAA = Cataloguswaarde × % (CO2-percentage) × 6/7 × % leeftijd voertuig [46](#page=46).
Deze berekening omvat zowel woon-werkverplaatsingen als andere privéverplaatsingen [46](#page=46).
* **Cataloguswaarde:** De catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat, inclusief opties en btw, zonder kortingen [46](#page=46).
* **Leeftijdsfactor:** Per volledig jaar sinds de eerste inschrijving wordt de cataloguswaarde met 6% verminderd, met een maximumvermindering van 30% (dus tot 70%). Een begonnen maand telt voor een volle maand [46](#page=46).
* **CO2-uitstoot:** Elk jaar worden percentages voor CO2 vastgelegd. Het basispercentage van 5,5% geldt bij 65g/km voor diesel en 71g/km voor benzine (AJ 2025). Dit percentage stijgt of daalt met 0,1% per gram CO2 boven of onder de referentiewaarde, met minimum 4% en maximum 18%. Bij gebreke van CO2-gegevens worden de uitstootwaarden 205g/km voor diesel en 195g/km voor benzine gehanteerd. Het minimumbedrag voor het VAA is 1.600 euro per jaar (AJ 2025) [47](#page=47).
> **Belangrijk:** De eigen bijdrage van de werknemer wordt in mindering gebracht op het berekende voordeel. Indien de firmawagen slechts een gedeelte van het jaar ter beschikking is, wordt het voordeel pro rata berekend op basis van het aantal kalenderdagen [47](#page=47).
* **Elektrische wagens:** Privéverplaatsingen geven in principe aanleiding tot een bijkomend VAA, tenzij de werkgever naast de elektrische wagen ook een slimme laadpaal ter beschikking stelt, de elektriciteitskosten terugbetaalt op basis van werkelijke kosten, en de car policy dit voorziet [47](#page=47).
* **Loonfiche:** Het voertuig wordt gemengd gebruikt (woon-werkverkeer + privéverplaatsingen). Maximaal 490 euro wordt in rubriek 14c geplaatst, en het saldo in rubriek 6b, op voorwaarde dat de werknemer zijn beroepskosten niet bewijst [47](#page=47).
##### 4.2.2.5 Telefonie, internet en PC
Er zijn forfaitaire jaarlijkse bedragen vastgesteld voor deze voordelen, die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2018. Deze bedragen worden pro rata berekend indien het voordeel slechts een gedeelte van het jaar ter beschikking is. Een 'split bill'-regeling kan een VAA voorkomen indien privételefoons rechtstreeks aan de werknemer worden gefactureerd [48](#page=48).
### 4.3 Beroepskosten
Belastingplichtigen (BP) mogen van hun brutoberoepsinkomsten beroepskosten aftrekken. Zij hebben de keuze tussen de aftrek van werkelijke of forfaitaire beroepskosten [50](#page=50).
#### 4.3.1 Werkelijke beroepskosten
De werknemer moet een bijlage toevoegen aan de aangifte waarin de beroepskosten worden gespecificeerd. De kosten moeten voldoen aan vier voorwaarden [50](#page=50):
1. Noodzakelijk verband met de beroepswerkzaamheid [50](#page=50).
2. Gedaan of gedragen tijdens het belastbare tijdperk [50](#page=50).
3. Gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden [50](#page=50).
4. De echtheid en het bedrag moeten worden verantwoord [50](#page=50).
Individuele akkoorden zijn mogelijk voor kosten waarvan de echtheid, maar niet het bedrag, kan worden bewezen. Dit is niet mogelijk voor inkomsten (en VAA). De werknemer moet facturen bijhouden [50](#page=50).
##### 4.3.1.1 Werkelijke beroepskosten inzake woon-werkverkeer
Dit betreft de meest normale weg, niet noodzakelijk de kortste. Er is een keuze tussen het volledig zelf bewijzen van de kosten of het gebruikmaken van forfaits binnen de werkelijke beroepskosten [50](#page=50).
* **Eigen wagen:** Een forfait van 0,15 euro per kilometer kan worden afgetrokken [50](#page=50).
* Aftrekbaar bedrag = Aantal werkdagen × Afstand woon-werk × 2 (heen en terug) × EUR 0,15 [50](#page=50).
* Dit is enkel van toepassing op het traject naar de vaste plaats van tewerkstelling. De EUR 0,15 omvat alle autokosten (verkeersbelasting, verzekering, onderhoud, brandstofkosten) [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Andere vervoersmiddelen dan eigen wagen:** De keuze is tussen EUR 0,15/km of EUR 0,35/km indien het om een fiets gaat. Dit is beperkt tot 100 km enkel. Ook de werkelijk bewezen kosten kunnen worden ingebracht zonder limiet [51](#page=51).
* Indien men kosten bewijst en een fietskilometervergoeding ontvangt, zal deze fietsvergoeding belastbaar zijn. Indien men een fiets ter beschikking krijgt gesteld, zal er een VAA aangerekend worden zodra men de kosten gaat bewijzen [51](#page=51).
* **Carpooling:** Het forfait van EUR 0,15 per km is ook van toepassing voor meerijdende passagiers (beperkt tot 100 km enkel) [51](#page=51).
> **Belangrijk:** Combinaties van verschillende vervoerswijzen zijn mogelijk (bv. eigen wagen gecombineerd met fiets), maar de 'andere vervoersmiddelen dan eigen wagen' kunnen niet gecombineerd worden met de werkelijk bewezen beroepskosten [52](#page=52).
##### 4.3.1.2 Werkelijke beroepskosten - Huur/aankoop van een tweede verblijf
Dit is enkel aftrekbaar indien de kosten noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, bijvoorbeeld om een abnormaal lange pendel te vermijden of omdat men buiten werkuren kan worden teruggeroepen. Privémotieven zijn niet aftrekbaar [54](#page=54).
##### 4.3.1.3 Werkelijke beroepskosten - Andere voorbeelden
* Vakbondbijdrage [54](#page=54).
* Kosten voor bureau (indien een deel van de woning als bureau dient) [54](#page=54).
* Vakliteratuur [54](#page=54).
* Studiekosten, op voorwaarde dat deze betrekking hebben op de huidige uitgeoefende beroepswerkzaamheid en leiden tot grotere vakbekwaamheid. Toegang tot een nieuw beroep is niet toegestaan [54](#page=54).
#### 4.3.2 Niet-aftrekbare kosten
Volgende kosten zijn niet aftrekbaar als beroepskosten:
* Persoonlijke uitgaven [55](#page=55).
* Belastingen [55](#page=55).
* Geldboetes [55](#page=55).
* Niet specifieke beroepskledij [55](#page=55).
* Kosten van jacht [55](#page=55).
* Kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoefte overtreffen [55](#page=55).
#### 4.3.3 Forfaitaire beroepskosten
Indien de werknemer zijn werkelijke kosten niet kan of wil bewijzen, heeft hij recht op een kostenforfait. Het gewone kostenforfait bedraagt 30% van de relevante inkomsten, met een absoluut maximum van 5.750 euro. Dit forfait moet niet apart worden ingevuld in de aangifte [55](#page=55).
> **Tip:** Forfaitaire beroepskosten worden berekend op het totaal van de brutobezoldiging, het niet-vrijgestelde gedeelte van de woon-werkverkeervergoeding, het niet-vrijgestelde gedeelte van de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, en het niet-vrijgestelde gedeelte van de werkgevers tussenkomst in pc-privé [55](#page=55).
##### 4.3.3.1 Aanvullend forfait verre verplaatsingen
Bij een forfaitaire kostenberekening kan een aanvullend forfait verkregen worden indien de woonplaats ver van de plaats van tewerkstelling ligt. Dit moet zelf worden aangevraagd [56](#page=56).
### 4.4 Bedrijfsvoorheffing
Bedrijfsvoorheffing is een voorschot op de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting. Dit wordt maandelijks door de werkgever ingehouden [56](#page=56).
### 4.5 Inhouding bijzondere bijdrage sociale zekerheid (BBSZ)
Dit is een voorlopige inhouding die later wordt verrekend. De bijdrage is afhankelijk van het gezamenlijk belastbaar netto-inkomen van het gezin (beroepsinkomen + netto onroerend inkomen + roerend inkomen + divers inkomen). Pensioenen zijn hiervan uitgesloten, maar gepensioneerden met andere inkomsten zijn wel onderworpen aan de bijdrage op die inkomsten [56](#page=56).
---
# Uitgaven die recht geven op belastingvermindering en -krediet
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt diverse federale en gewestelijke uitgaven die in aanmerking komen voor een belastingvermindering of -krediet, waaronder giften, kosten voor kinderopvang, pensioensparen en investeringen in startende en groeiende ondernemingen.
### 5.1 Federale belastingverminderingen
Federale belastingverminderingen kunnen betrekking hebben op verschillende soorten uitgaven, elk met specifieke voorwaarden en percentages.
#### 5.1.1 Giften
Giften aan erkende instellingen komen in aanmerking voor een federale belastingvermindering van 45%. De gift kan zowel in geld als in de vorm van een kunstwerk zijn. Sinds kort kunnen ook hogescholen en vergelijkbare instellingen binnen de EER giften ontvangen die fiscaal voordeel opleveren [60](#page=60).
**Voorwaarden en limieten:**
* Een attest van de erkende instelling is vereist [60](#page=60).
* Er geldt een minimumgift van 40 euro per jaar per instelling [60](#page=60).
* De totale giften die recht geven op belastingvermindering zijn beperkt tot maximaal 10% van het totale netto-inkomen [60](#page=60).
* Er geldt een absolute maximumlimiet van 408.130 euro voor het bedrag waarover de vermindering berekend kan worden [60](#page=60).
* Alle grenzen en voorwaarden worden per belastingplichtige beoordeeld [60](#page=60).
* Het is niet van belang op wiens naam de attesten staan; alle stortingen door echtgenoten worden samengevoegd [60](#page=60).
* Voor de 10% limiet van het netto-inkomen wordt dit per echtgenoot afzonderlijk beoordeeld, waarna een evenredige verdeling plaatsvindt op basis van het belastbaar inkomen van elke partner [60](#page=60).
**Datum van de gift:**
De ontvangstdatum van de gift op de financiële rekening van de erkende vereniging is bepalend. Giften die op het einde van een jaar worden gestort, mogen als giften van datzelfde jaar worden beschouwd indien de rekening van de instelling binnen de eerste drie werkdagen van het volgende jaar is gecrediteerd, mits akkoord van de schenker [60](#page=60).
**Aangifte:**
Het totaalbedrag van de giften wordt ingevuld in code 1394 [60](#page=60).
#### 5.1.2 Kosten voor kinderopvang
Kosten voor kinderopvang komen in aanmerking voor een federale belastingvermindering van 45% [61](#page=61).
**Voorwaarden:**
* De kosten moeten betaald zijn voor kinderen ten laste tot 14 jaar [61](#page=61).
* Voor zwaar gehandicapte kinderen geldt deze leeftijdsgrens tot 21 jaar [61](#page=61).
* Het gaat om opvang buiten de normale lesuren, zoals voor en na schooltijd, over de middag, op woensdagnamiddagen, tijdens vakantiedagen en weekends [61](#page=61).
* Internaten en vakantiekampen van jeugdbewegingen komen in aanmerking [61](#page=61).
* Niet inbegrepen zijn bijlessen, kosten voor syllabi, bosklassen, sneeuwklassen en andere schoolreizen tijdens normale schooldagen [61](#page=61).
* De opvang moet plaatsvinden bij erkende instellingen [61](#page=61).
* De belastingplichtige (BP) en/of zijn echtgenoot moeten tijdens het belastbaar tijdperk beroepsinkomsten hebben gehad [61](#page=61).
* Een attest (model 281.86) is vereist [61](#page=61).
* Deze vermindering kan niet gecumuleerd worden met de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen jonger dan 3 jaar [61](#page=61).
**Limieten:**
* Er is een beperking tot maximaal 16,40 euro per opvangdag en per kind [61](#page=61).
**Bijzonderheden:**
* De belastingvermindering voor kinderoppas wordt verhoogd voor alleenstaande ouders met een laag inkomen [61](#page=61).
* In de aangifte moet het totale maximumbedrag van de aftrekbare uitgaven voor kinderopvang worden vermeld, welk zelf uit te rekenen is [61](#page=61).
**Aangifte:**
Het te vermelden bedrag wordt ingevuld in code 1384-71 [61](#page=61).
#### 5.1.3 Pensioensparen
Voor pensioensparen bestaan er twee systemen naast elkaar, met verschillende belastingverminderingen afhankelijk van het gestorte bedrag [61](#page=61).
* **Systeem 1:** Stortingen tot een maximum van 1.020 euro geven recht op een federale belastingvermindering van 30% [61](#page=61).
* **Systeem 2:** Stortingen boven 1.020 euro, met een maximum van 1.310 euro, geven recht op een federale belastingvermindering van 25% [61](#page=61).
**Belangrijke overweging:**
Het fiscaal voordeel is niet altijd groter bij een verhoogde inbreng. Met de 25% vermindering is het fiscaal voordeel slechts groter dan in de oude regeling indien er meer dan 1.224 euro gestort wordt [61](#page=61).
**Voorwaarden:**
* De belastingplichtige (BP) moet aan de personenbelasting onderworpen zijn [61](#page=61).
* De BP moet minstens 18 jaar oud zijn en mag maximaal 65 jaar zijn [61](#page=61).
* De spaarrekening of -verzekering moet een minimumlooptijd van 10 jaar hebben [61](#page=61).
* De bedragen moeten definitief in de EER worden betaald [61](#page=61).
* De voordelen zijn: bij leven ten gunste van de BP zelf, en bij overlijden ten gunste van de echtgenoot of bloedverwanten tot de tweede graad [61](#page=61).
* Niet cumuleerbaar met werkgeversaandelen [61](#page=61).
**Aangifte:**
Bedragen die in het kader van pensioensparen werkelijk worden gestort en in aanmerking komen voor belastingvermindering, worden ingevuld in code 1361-94 / 2361-64 [62](#page=62).
#### 5.1.4 Werkgeversaandelen
Deze belastingvermindering betreft aandelen van de werkgever waar de belastingplichtige tewerkgesteld is en kan niet gecombineerd worden met pensioensparen [62](#page=62).
**Voorwaarden:**
* Het gaat enkel om nieuwe aandelen, verkregen bij oprichting of kapitaalverhoging [62](#page=62).
* De aandelen moeten op 31 december van het jaar van betaling nog in het bezit zijn van de werknemer [62](#page=62).
* De aandelen moeten gedurende 5 jaar in bezit blijven, behoudens overlijden [62](#page=62).
* Er is een maximum van 820 euro (aanslagjaar 2024) voor de aanschaffingsprijs die in aanmerking komt [62](#page=62).
**Belastingvermindering:**
De belastingvermindering bedraagt 30% op de aanschaffingsprijs [62](#page=62).
**Aangifte:**
De aanschaffingsprijs van de aandelen die voor belastingvermindering in aanmerking komt, moet worden ingevuld in codes 1362-93 / 2362-63 [62](#page=62).
**Terugname bij vervreemding:**
Wanneer de betrokken aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de 5 jaar na de aanschaffing, wordt de federale belastingvermindering in het jaar van vervreemding als volgt bepaald: de genoten belastingvermindering voor verwerving van werkgeversaandelen x 1/60 x het aantal volle maanden vanaf de vervreemdingsdatum tot het einde van de periode van 60 maanden vanaf verwerving van die aandelen. Dit bedrag wordt ingevuld in code 1366/2366 [62](#page=62).
#### 5.1.5 Investeringen in startende ondernemingen
Er zijn drie fiscale incentives voor startende ondernemingen: de tax shelter, de vrijstelling van interesten voor particulieren die leningen toekennen via crowdfunding, en de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing door startende ondernemingen. De tax shelter voor startende ondernemingen richt zich op natuurlijke personen (NP) die inschrijven op nieuwe aandelen uitgegeven door een startende kmo of op rechten van deelneming in een erkend startersfonds [62](#page=62).
**Definitie starters:**
Starters zijn ondernemingen die minder dan 48 maanden actief zijn, gerekend vanaf de datum van inschrijving in het KBO [62](#page=62).
**Manieren van inschrijving:**
1. **Rechtstreekse inschrijving:** De belastingplichtige schrijft zelf in op aandelen van de betreffende kmo [63](#page=63).
* **Voorwaarden:** Inschrijving op nieuwe aandelen die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal; inschrijving naar aanleiding van oprichting of kapitaalverhoging binnen 4 jaar na oprichting; aandelen volledig volstort; al dan niet via een crowdfundingplatform [63](#page=63).
2. **Onrechtstreekse inschrijving:** Inschrijving op rechten van deelneming van een erkend startersfonds, private privaks of financieringsvehikels [63](#page=63).
* **Voorwaarden:** Erkend zijn door de FSMA, een vast aantal rechten van deelneming bezitten, rechten van deelneming op naam, fonds met een vast aantal rechten van deelneming, aandelen uitgegeven bij oprichting of kapitaalverhoging binnen 4 jaar na oprichting, aandelen volledig volstort, en minstens 80% van de ingebrachte middelen belegd in aandelen van startende ondernemingen [63](#page=63).
**Voorwaarden m.b.t. de vennootschap:**
* Binnenlandse vennootschap, niet opgericht in kader van fusie of splitsing [63](#page=63).
* Kleine vennootschap, niet-beursgenoteerd [63](#page=63).
* Nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd of dividenden uitgekeerd [63](#page=63).
* Geen collectieve insolventieprocedure [63](#page=63).
* Maximum 500.000 euro maatschappelijk kapitaal [63](#page=63).
* Geen beleggings-, vastgoed- of managementvennootschap [63](#page=63).
* Sommen niet gebruiken voor uitkering van dividenden [63](#page=63).
**Voorwaarden kapitaalinbreng:**
* Inbreng in geld, geen inbreng in natura [63](#page=63).
* Aandelen moeten volledig volstort zijn [63](#page=63).
* Bedrijfsleiders die aandelen verwerven in hun eigen vennootschap zijn uitgesloten [63](#page=63).
* De participatie van de investeerder mag niet meer bedragen dan 30% van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap [63](#page=63).
**Fiscaal voordeel:**
* Kleine vennootschappen: 30% belastingvermindering [64](#page=64).
* Micro vennootschappen: 45% belastingvermindering [64](#page=64).
* Maximum 100.000 euro per jaar per belastingplichtige. De belastingvermindering bedraagt dus maximaal (100.000 euro x 45%) 45.000 euro [64](#page=64).
* Dit maximum is samen met de belastingvermindering voor groeibedrijven [64](#page=64).
**Aangifte:**
Codes 1318/2318 en 1320/2320 worden gebruikt [64](#page=64).
**Bezitsduur:**
De belastingvermindering is definitief indien de investeerder de aandelen of rechten van deelneming gedurende 4 belastbare tijdperken behoudt. Terugname van de genoten belastingvermindering is niet te kennen voor het examen [64](#page=64).
#### 5.1.6 Investeringen in groeibedrijven
Dit betreft vennootschappen die reeds 5 jaar bestaan en kapitaal nodig hebben voor groei, maar niet ouder zijn dan 10 jaar [64](#page=64).
**Fiscaal voordeel:**
Burgers die investeren in deze vennootschappen krijgen een belastingvermindering van 25% van het geïnvesteerde bedrag [64](#page=64).
**Voorwaarden en limieten:**
* Indien de voorwaarden niet worden nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen, zal een belastingvermeerdering worden toegepast [64](#page=64).
* Bedrijfsleiders kunnen geen belastingvermindering krijgen voor investeringen in vennootschappen waarin zij rechtstreeks of onrechtstreeks activiteit als bedrijfsleider uitoefenen [64](#page=64).
* De belastingvermindering is gelijk aan 25% van het in aanmerking te nemen bedrag [64](#page=64).
* Maximum 100.000 euro per jaar per belastingplichtige. Dit maximum is samen met de belastingvermindering voor startende bedrijven [64](#page=64).
**Aangifte:**
Code 1334 / 2334 wordt gebruikt [64](#page=64).
### 5.2 Federale belastingkredieten
Belastingverminderingen worden afgetrokken van de verschuldigde belasting en kunnen de belasting enkel tot nul herleiden, zonder terugbetaling. Een belastingkrediet kan echter onder nul gaan en is terugbetaalbaar indien het voordeel groter is dan de belasting waarop het aangerekend kan worden [64](#page=64).
#### 5.2.1 Winwinlening
Een Winwinlening is een lening tussen een particulier (kredietgever) en een kmo (kredietnemer) [65](#page=65).
**Voorwaarden kredietnemer (kmo):**
* Kmo status [65](#page=65).
* Inschrijving in KBO [65](#page=65).
* Exploitatiezetel in het Vlaams Gewest [65](#page=65).
* Middelen moeten voor ondernemingsdoeleinden worden gebruikt [65](#page=65).
**Voorwaarden kredietgever (particulier):**
* Natuurlijke persoon [65](#page=65).
* Geen werknemer van de kredietnemer [65](#page=65).
* Niet de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de kredietnemer [65](#page=65).
* Geen bestuurder in de kredietnemer [65](#page=65).
* Beperking in aandelenparticipatie in de kredietnemer (max 5%) [65](#page=65).
* Mag geen kredietnemer zijn bij een andere Winwinlening [65](#page=65).
**Voorwaarden Winwinlening:**
* Looptijd tussen 5 en 10 jaar [65](#page=65).
* Terugbetaling via aflossingen of in één keer [65](#page=65).
* Kredietgever kan maximaal 75.000 euro uitlenen (samen met vriendenaandeel), niet noodzakelijk bij dezelfde kmo [65](#page=65).
* Kredietnemer kan maximaal 300.000 euro ontlenen van kredietgevers (samen met vriendenaandeel) [65](#page=65).
* Intresten volgens vastgelegde formule - RV 30% inhouden [65](#page=65).
**Belastingkrediet:**
* **Jaarlijks:** 2,5% op het rekenkundig gemiddelde van alle uitgeleende openstaande saldi volgens de aflossingstabellen op 1 januari en 31 december van het belastbare tijdperk [65](#page=65).
* **Eenmalig:** Wanneer de kredietnemer failliet gaat, de lening niet kan terugbetalen, of de kredietgever de lening opeisbaar stelt. Het verloren bedrag, met een maximum van 75.000 euro, wordt als grondslag genomen (maximaal 30% van dit bedrag). Een oefening op de berekening zal niet gevraagd worden op het examen [65](#page=65).
#### 5.2.2 Vriendenaandeel
* Trad in werking op 11 februari 2021 [65](#page=65).
* Dit betreft inschrijven op nieuwe aandelen, geen lening [65](#page=65).
* Plafonds worden gedeeld met de Winwinlening [65](#page=65).
* Indien voldaan aan de voorwaarden voor de kredietnemer, kredietgever en de inbreng zelf, wordt een jaarlijks belastingkrediet van 2,5% verleend voor maximaal 5 jaar [65](#page=65).
* Geen waarborg bij faillissement [65](#page=65).
### 5.3 Oefeningen en Toepassingen
De documentatie bevat enkele oefeningen die de toepassing van deze regels illustreren.
#### Oefening 1: Kinderopvang stagekosten
Een 13-jarig meisje volgt een 10-daagse balletstage van 300 euro en een 5-daagse turnstage van 50 euro. De kosten werden betaald in 2024.
* Balletstage: beperkt tot 16,40 euro per dag x 10 dagen = 164 euro.
* Turnstage: 50 euro.
* Totaal aftrekbare kosten: 164 euro + 50 euro = 214 euro.
* Belastingvermindering: 214 euro x 45% = 96,30 euro.
* In aangifte: Code 1384-71: 207 euro (dit bedrag is het totaal van de uitgaven die in aanmerking komen, dus 214 euro, vermeld als 207 in de oefening, wat kan duiden op een afronding of specifieke instructie in het document dat niet verder is uitgewerkt in dit fragment) [66](#page=66).
#### Oefening 2: Kinderopvang internaat
Een gezin met een 19-jarig kind met verhoogde kinderbijslag waarvan de kosten voor opvang forfaitair vastgesteld zijn op 25 euro per dag. Het gezin betaalde 220 dagen x 25 euro in 2024 (van 1 december 2023 tot 30 november 2024). De opvangkosten voor december 2024 (20 dagen x 25 euro) werden pas in 2025 betaald.
* **Aanslagjaar 2024 (belastbaar tijdperk 2023):** 220 dagen x 16,40 euro (maximum per dag) = 3.608 euro. In te vullen in code 1384-71 [66](#page=66).
* **December 2024:** Deze kosten vallen onder aanslagjaar 2026 (belastbaar tijdperk 2025) omdat ze in 2025 betaald werden [66](#page=66).
#### Oefening 3: Werkgeversaandelen
Een alleenstaande werknemer schreef op 15 maart 2023 in op nieuwe aandelen van zijn werkgever voor 780 euro, effectief gestort in 2023. Hij genoot een belastingvermindering van 234 euro voor aanslagjaar 2024. Op 20 juli 2024 verkoopt hij de aandelen voor 930 euro.
* Terugname van de belastingvermindering: 234 euro x (aantal resterende maanden / 60 maanden). De aandelen werden gekocht op 15 maart 2023. De verkoop is op 20 juli 2024. De periode van 5 jaar (60 maanden) loopt tot 15 maart 2028. Van 20 juli 2024 tot 15 maart 2028 zijn er 43 volle maanden.
* Bedrag in code 1366: 234 euro x 43/60 = 167,70 euro [66](#page=66).
#### Oefening 4 + 5
Verwijzen naar oefening 1 in het handboek [66](#page=66).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belastbaar tijdperk (BT) | De periode waarin een belastingplichtige belastbare inkomsten heeft verkregen. In beginsel is dit gelijk aan het kalenderjaar. |
| Aanslagjaar (AJ) | Het jaar dat volgt op het belastbaar tijdperk, waarin de belasting wordt geheven. Bijvoorbeeld, inkomsten uit 2024 worden belast in aanslagjaar 2025. |
| Rijksinwoner | Een natuurlijk persoon die in België zijn woonplaats heeft gevestigd, of, indien geen woonplaats in België, de zetel van fortuin in België heeft gevestigd. |
| Wereldwijd inkomen | Alle inkomsten, zowel Belgische als buitenlandse, die een persoon verkrijgt en die onderworpen zijn aan de personenbelasting. |
| Onroerende inkomsten | Inkomsten die voortvloeien uit de verhuur of het gebruik van onroerende goederen, zoals huurinkomsten van een woning of een vakantiewoning. |
| Roerende inkomsten | Inkomsten die voortkomen uit kapitalen en goederen, zoals dividenden, intresten, en royalty's. |
| Beroepsinkomsten | Inkomsten die verkregen worden in het kader van arbeid of een beroep, zoals lonen, wedden, en winst uit zelfstandige activiteiten. |
| Diverse inkomsten | Een categorie van inkomsten die niet onder de andere hoofdcategorieën vallen, zoals winsten uit crypto-activa of vergoedingen voor vrijwilligerswerk. |
| Kadastraal inkomen (KI) | Het gemiddelde normale netto-inkomen van een onroerend goed per jaar, dat dient als basis voor de berekening van de onroerende voorheffing en de personenbelasting. Het KI wordt geïndexeerd en afgerond naar de eenheid. |
| Brutohuur | De totale huurinkomsten die een eigenaar ontvangt, inclusief huurprijs en eventuele huurvoordelen, vóór aftrek van kosten. |
| Huwelijksquotient | Een fiscaal mechanisme dat bij een gemeenschappelijke aanslag kan worden toegepast om het inkomen van een echtpaar met een onevenwichtige inkomensverdeling fiscaal voordeliger te belasten, door een deel van het inkomen van de partner met het hoogste inkomen fictief toe te rekenen aan de partner met het laagste inkomen. |
| Belastingvrije som | Een bedrag van het inkomen waarop geen belastingen worden geheven. Dit bedrag kan worden verhoogd op basis van persoonlijke of gezinslasten. |
| Voordeel van alle aard (VAA) | Elk voordeel dat een werknemer ontvangt van zijn werkgever dat niet in geld is, maar wel een economische waarde vertegenwoordigt en belastbaar is als inkomen. |
| Forfaitaire beroepskosten | Een wettelijk vastgesteld bedrag dat werknemers kunnen aftrekken van hun bruto-inkomsten als beroepskosten, zonder dat zij specifieke uitgaven hoeven te bewijzen. Dit bedrag bedraagt 30% van bepaalde inkomsten, met een maximum. |
| Werkelijke beroepskosten | De daadwerkelijk gemaakte en bewijsbare kosten die een werknemer heeft gemaakt ten behoeve van zijn beroepswerkzaamheid en die hij kan aftrekken van zijn bruto-inkomsten. |
| Belastingvermindering | Een korting op de verschuldigde belasting die de belastingplichtige kan genieten op basis van specifieke uitgaven of situaties, zoals giften of kosten voor kinderopvang. Deze vermindering kan de belasting tot nul herleiden. |
| Belastingkrediet | Een fiscaal voordeel dat, indien het groter is dan de verschuldigde belasting, kan leiden tot een terugbetaling aan de belastingplichtige. |
| Bedrijfsvoorheffing (BV) | Een voorschot op de uiteindelijke personenbelasting dat maandelijks door de werkgever wordt ingehouden op het loon van de werknemer. |
| Dubbelbelastingverdrag (DBV) | Een overeenkomst tussen twee landen om dubbele belasting van hetzelfde inkomen te voorkomen en de fiscale samenwerking te bevorderen. |
| Gemiddelde aanslagvoet | De gemiddelde belastingvoet die wordt toegepast op bepaalde inkomsten, zoals opzeggingsvergoedingen, en die gebaseerd is op de aanslagvoet van het voorgaande jaar of het jaar zelf. |
Cover
Hfst 11.pdf
Summary
# Het begrip algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, rechtsethische principes waarop een rechtsstaat is gebaseerd en waarover consensus bestaat binnen de rechtseenheid [3](#page=3).
### 1.1 De aard en definitie van algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen omvatten de minimale voorwaarden waaraan het recht en de rechtshandelingen van actoren in een rechtsstaat moeten voldoen. Ze behoren tot het *ius commune*, oftewel het gemeenschappelijk recht [3](#page=3).
### 1.2 Algemene rechtsbeginselen ten aanzien van de Staat
* **Rechtsstaat en legaliteit:** De staat is onderworpen aan het recht, wat impliceert dat de staat gebonden is door het beginsel van de rechtsstaat, het legaliteitsbeginsel en het principe *patere legem quem ipse fecisti* (onderwerp je aan de wet die je zelf gemaakt hebt) [3](#page=3).
* **Continuïteit van de staat:** Er moet steeds een wetgevende macht zijn, wat het continuïteitsbeginsel van de staat waarborgt [3](#page=3).
* **Scheiding der machten:** De staatsmachten zijn van elkaar gescheiden [3](#page=3).
* **Verdragsverplichtingen:** Staten dienen zich te houden aan hun internationale verdragsverplichtingen, zoals vastgelegd in het beginsel *pacta sunt servanda* (overeenkomsten moeten worden nagekomen) [3](#page=3).
### 1.3 Algemene rechtsbeginselen ten aanzien van de wetgever
* **Democratiebeginsel:** De vertegenwoordigers van het volk zetelen in de wetgevende organen [4](#page=4).
* **Kenbaarheid van de wet:** De wet moet bekendgemaakt zijn en duidelijk geformuleerd, zodat deze kenbaar is en de toepassing ervan redelijkerwijs voorspelbaar is [4](#page=4).
* **Non-retroactiviteitsbeginsel:** Nieuwe wetten hebben in principe onmiddellijke uitwerking en worden niet met terugwerkende kracht toegepast [4](#page=4).
* **Hiërarchiebeginsel:** Internationaal recht heeft voorrang op nationale wetgeving [4](#page=4).
### 1.4 Algemene rechtsbeginselen ten aanzien van de rechter
* **Verbod van eigenrichting:** Men mag zichzelf geen recht verschaffen [5](#page=5).
* **Onafhankelijkheid en onpartijdigheid:** De rechter dient onafhankelijk en onpartijdig te zijn [5](#page=5).
* ***Nemo judex in sua causa*:** Niemand mag rechter zijn in zijn eigen zaak [5](#page=5).
* **Rechtsweigering verboden:** De rechter mag niet weigeren recht te spreken [5](#page=5).
* **Belang bij zaak:** Om voor de rechter te kunnen komen, moet men een belang hebben bij de zaak [5](#page=5).
* **Vermoeden van onschuld:** Het vermoeden van onschuld dient te worden geëerbiedigd [5](#page=5).
* **Autonomie van procespartijen:** In burgerlijke zaken zijn de procespartijen autonoom [5](#page=5).
* **Niet *ultra petita* uitspraak:** De rechter mag niet meer toewijzen dan wat gevraagd is [6](#page=6).
* **Rechten van de verdediging:** De rechten van de verdediging moeten worden geëerbiedigd [6](#page=6).
* **Openbare behandeling:** Zaken dienen in het openbaar te worden behandeld [6](#page=6).
* **Motiveringsplicht:** Beslissingen van de rechter moeten worden gemotiveerd [6](#page=6).
* **Restrictieve uitleg strafrecht:** Het strafrecht wordt restrictief uitgelegd [6](#page=6).
* ***Res iudicata pro veritate habetur*:** Een rechterlijke uitspraak wordt geacht de juridische waarheid te zijn [6](#page=6).
* ***Non bis in idem*:** Men mag niet tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd en veroordeeld [6](#page=6).
### 1.5 Algemene rechtsbeginselen ten aanzien van het bestuur
* **Fair play en zorgvuldigheid:** Het bestuur dient fair play te betrachten tegenover burgers, eerlijk en zorgvuldig te handelen, en zorgvuldigheid en redelijkheid te betrachten [7](#page=7).
* **Motiveringsplicht:** Bestuurlijke beslissingen moeten op motieven zijn gegrond [7](#page=7).
* ***Patere legem quem ipse fecisti*:** Het bestuur dient zich aan de eigen regels te houden [7](#page=7).
* **Verbod op machtsafwending en willekeur:** Het bestuur mag zich niet schuldig maken aan machtsafwending of willekeur [7](#page=7).
* **Zuinigheidsplicht:** Het bestuur dient de zuinigheidsplicht na te leven [7](#page=7).
* **Rechten van verdediging in tuchtzaken:** In tuchtzaken eerbiedigt het bestuur de rechten van verdediging, de hoorplicht en de discretieplicht [7](#page=7).
* **Continuïteit, veranderlijkheid en gelijkheid van openbare dienst:** De openbare dienst wordt continu verstrekt, is veranderlijk en behandelt burgers gelijk [7](#page=7).
### 1.6 Algemene rechtsbeginselen ten aanzien van de burger
* **Subjectieve rechten en verplichtingen:** De burger kan drager zijn van subjectieve rechten en verplichtingen en deze uitoefenen, tenzij de wet anders bepaalt [8](#page=8).
* ***Wilsautonomie* en goede trouw:** De burger kan zichzelf in een overeenkomst binden en dient deze ter goeder trouw uit te voeren [8](#page=8).
* **Beperking van vertegenwoordigingsbevoegdheid:** De burger kan in beginsel anderen niet verbinden; *res inter alios acta nemnini nocet, nec prodest* (een overeenkomst bindt slechts de partijen die haar hebben gesloten) [8](#page=8).
* **Verbod op rechtsmisbruik:** De burger mag geen misbruik maken van zijn rechten [8](#page=8).
* ***Nemo auditur propriam turpitudinem allegans* en *fraus omnia corrumpit*:** De burger mag geen voordeel halen uit eigen bedrog; bedrog vernietigt alles [8](#page=8).
* **Gelijkheid voor de wet:** De burger is gelijk voor de wet [8](#page=8).
* **Gelijkheid inzake eigendom en lasten:** De burger is gelijk inzake eigendom en openbare lasten (evenwichtsleer) [9](#page=9).
* **Verantwoordelijkheid voor fouten:** De burger kan ter verantwoording worden geroepen voor zijn fouten en schuld [9](#page=9).
* **Fundamentele rechten:** De burger bezit een aantal fundamentele rechten [9](#page=9).
* ***Nemo censetur ignorare legem*:** De burger wordt in beginsel geacht het recht te kennen [9](#page=9).
* ***Error communis facit ius*:** De burger leeft in beginsel het recht na, behoudens een onoverkomelijke dwaling [9](#page=9).
* **Naleving van verplichtingen bij overmacht:** De burger komt zijn verplichtingen na, behoudens overmacht [9](#page=9).
---
# Algemene rechtsbeginselen als bron van recht
Algemene rechtsbeginselen functioneren als rechtsbron mits zij gepositiveerd zijn, wat inhoudt dat zij opgenomen zijn in het positieve recht door de wetgever of de rechter, en daardoor meer dan louter rechtsethische principes zijn [11](#page=11).
### 2.1 Vereisten voor positivering als rechtsbron
Om algemene rechtsbeginselen te laten gelden als een rechtsbron, is hun opname in het positieve recht een absolute vereiste. Zonder deze positivering blijven het slechts rechtsethische beginselen, die niet als rechtsbron kunnen fungeren omdat ze onbepaald, onbestemd en potentieel betwistbaar zijn. De noodzakelijke erkenning van deze beginselen komt tot stand door het gezag van de wetgever of de rechter, die het beginsel omvormen tot een juridisch bindend rechtsbeginsel [11](#page=11).
> **Tip:** Beschouw positivering als het proces waarbij een abstract idee wordt omgezet in een concreet, afdwingbaar juridisch principe.
### 2.2 Kenmerken van algemene rechtsbeginselen als rechtsbron
Algemene rechtsbeginselen die gepositiveerd zijn, kenmerken zich door hun abstracte aard, die verder reikt dan specifieke rechtsregels. Ze bieden eerder een richting en een leidraad dan een direct toepasbaar, pasklaar antwoord op een specifiek juridisch probleem. Desondanks worden zij beschouwd als een **dwingende rechtsbron**, wat betekent dat zij bindend zijn en door rechters toegepast moeten worden. Ze vormen echter geen zelfstandige rechtsbron in die zin dat zij vaak functioneren als interpretatieve of aanvullende normen, geworteld in reeds bestaande wetgeving of jurisprudentie. De wetgever en de rechter spelen dus een cruciale rol in het specificeren en toepasbaar maken van deze abstracte beginselen [11](#page=11).
---
# Algemene rechtsbeginselen in het positieve recht
Dit deel behandelt de integratie en erkenning van algemene rechtsbeginselen binnen het positieve recht, hun toepassing door rechtscolleges zoals het Hof van Cassatie en de Raad van State, en de verschillende nuances in hun juridische status [13](#page=13).
### 3.1 Algemene rechtsbeginselen in de wet
Algemene rechtsbeginselen vinden hun oorsprong vaak in de grondwet en internationale mensenrechtenverdragen, vanwege hun fundamentele karakter. De wetgever vertaalt deze beginselen vervolgens naar concretere wettelijke bepalingen [13](#page=13).
* **Voorbeelden:**
* De scheiding der machten wordt concreet gemaakt in titel III van de Grondwet betreffende "De Machten" [13](#page=13).
* Het beginsel van een behoorlijke rechtsbedeling wordt geregeld door de voorwaarden in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) [13](#page=13).
* Het verbod op rechtsmisbruik is gepositiveerd in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat stelt dat niemand misbruik mag maken van zijn recht. De sanctie hiervoor is de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd de schadeherstel [13](#page=13).
### 3.2 Algemene rechtsbeginselen secundum legem
Deze categorie betreft situaties waarin de rechter een beroep doet op algemene rechtsbeginselen die reeds door de wetgever zijn gepositiveerd of waar de wetgever expliciet naar verwijst [14](#page=14).
* Er is geen algemene regel die de rechter toestaat om zomaar beroep te doen op algemene rechtsbeginselen [14](#page=14).
* Echter, de wetgever kan expliciet verwijzen naar dergelijke beginselen [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) stelt dat de regels van het wetboek van toepassing zijn op alle rechtsplegingen, behoudens wettelijke bepalingen of rechtsbeginselen die niet verenigbaar zijn met de toepassing van de bepalingen van dit wetboek [14](#page=14).
* Het Hof van Cassatie (HvC) erkent dat de rechter, met name in het procesrecht, algemene rechtsbeginselen mag en moet toepassen [14](#page=14).
### 3.3 Algemene rechtsbeginselen praeter legem
Dit betreft algemene rechtsbeginselen die door de rechtspraak, met name door het Hof van Cassatie, zijn erkend, zelfs wanneer ze niet expliciet in de wet zijn opgenomen of ernaar wordt verwezen [15](#page=15).
#### 3.3.1 Erkenning door het Hof van Cassatie en de Raad van State
Het Hof van Cassatie aanvaardt dat rechters algemene rechtsbeginselen kunnen toepassen die niet door de wetgever zijn gepositiveerd. Het Hof erkent deze beginselen zelf als bron van het recht. Hetzelfde geldt voor de Raad van State met betrekking tot beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bepaald in artikel 14 van deRvS-Wet [15](#page=15).
* **Voorbeelden van jurisprudentieel erkende beginselen:**
* Het verbod voor een rechter en partij om in dezelfde zaak op te treden [15](#page=15).
* Het verbod op fysieke dwanguitoefening [15](#page=15).
* Het bezoekrecht van biologische grootouders met een geadopteerd kind [15](#page=15).
#### 3.3.2 Juridische status
Wanneer algemene rechtsbeginselen door het Hof van Cassatie worden erkend, staan ze op gelijke voet met de wet. Dit betekent dat het Hof kennis kan nemen van schendingen ervan, conform artikel 608 Ger.W [15](#page=15).
#### 3.3.3 Terughoudendheid en evolutie
De erkenning van algemene rechtsbeginselen door het Hof van Cassatie gebeurt echter met enige terughoudendheid. Er was een bloeiperiode tussen 1970 en 1976, waarna een tendens ontstond om deze beginselen terzijde te schuiven door te verwijzen naar wetten die de beginselen toepassen [16](#page=16).
* **Voorbeeld: Rechtsmisbruik**
* Aanvankelijk erkend als een algemeen rechtsbeginsel: de uitoefening van een recht die kennelijk de normale grenzen te buiten gaat, bijvoorbeeld met het oogmerk te schaden of met gering voordeel voor de titularis [16](#page=16).
* In latere rechtspraak werd verwezen naar artikel 1382 BW (extracontractuele relaties) of artikel 1134, derde lid BW (contractuele relaties) [16](#page=16).
* In het nieuwe BW is dit beginsel gepositiveerd [16](#page=16).
#### 3.3.4 Afgewezen als algemeen rechtsbeginsel
Niet elk principe dat door het Hof van Cassatie als zodanig wordt beschouwd, wordt ook als een algemeen rechtsbeginsel erkend. De volgende principes werden bijvoorbeeld afgewezen [17](#page=17):
* Het samenstellen van de som van verschillende vorderingen voor het bepalen van de aanleg [17](#page=17).
* De theorie van de vertrouwensleer in het verbintenissenrecht [17](#page=17).
* De onsplitsbaarheid van de bewijsmiddelen [17](#page=17).
* De regel dat de vervaldag naar de eerstkomende werkdag wordt verplaatst indien deze op een zaterdag valt [17](#page=17).
* Het rechtsbeginsel van evenredigheid in strafzaken [17](#page=17).
* De spreuk "wie het meerdere kan, kan ook het mindere" [17](#page=17).
* De regel dat niemand tot het onmogelijke is gehouden (ad impossibile nemo tenetur) [17](#page=17).
* De regel "onderhoudsgeld laat geen achterstallen na" [17](#page=17).
* De evenredigheid van de straf in straf- en tuchtzaken [17](#page=17).
* De regel dat een proces te goeder trouw moet worden gevoerd [17](#page=17).
#### 3.3.5 Afleiding uit het geheel van het rechtssysteem
Soms worden algemene rechtsbeginselen afgeleid uit het gehele rechtssysteem, de aard van internationaal recht en constitutionele waarden [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De primauteit van het internationaal recht met rechtstreekse werking op de nationale wet [19](#page=19).
* Dit betreft constitutionele beginselen die een grondwetswijziging vereisen en niet meer bij wet of bijzondere wet te wijzigen zijn [19](#page=19).
#### 3.3.6 Vermogensverschuiving zonder oorzaak
Het principe van vermogensverschuiving zonder oorzaak (verwant aan vereffende rechtvaardigheid) werd door het Hof van Cassatie in 1983 als een algemeen rechtsbeginsel erkend, ook al was het niet door de wetgever gepositiveerd. Dit principe betreft een verschuiving van vermogen van de ene persoon (de verarmde) ten voordele van de andere (de verrijkte) zonder juridische oorzaak (contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis). Het kan slechts subsidiair worden ingeroepen wanneer er geen ander terugvorderingsrecht bestaat. Dit principe is nu gepositiveerd in artikel 5.138 BW, dat stelt dat er een wil tot definitieve vermogensverschuiving in hoofde van de verarmde moet zijn [18](#page=18).
#### 3.3.7 Kritiek en rechtsvorming
Kritiek op de erkenning van algemene rechtsbeginselen praeter legem richt zich op artikel 6 Ger.W., dat rechters verbiedt uitspraken te doen bij wijze van algemene en als regel geldende beschikking. De vraag is of de rechter hiermee rechtscheppend in plaats van rechtstoepassend te werk gaat. Wanneer een specifieke wet voorhanden is, wordt het beroep op een algemeen rechtsbeginsel als onwenselijk beschouwd [20](#page=20).
---
# Algemene rechtsbeginselen contra legem
Dit onderwerp verkent de beperkingen van algemene rechtsbeginselen wanneer deze in strijd komen met de letterlijke tekst van een wet.
### 4.1 De hiërarchie van rechtsbronnen
De aanname dat algemene rechtsbeginselen deel uitmaken van de wet, of geïntegreerd zijn in het geheel van wetten, impliceert dat de wetgever de flexibiliteit heeft om van deze beginselen af te wijken. Dit betekent dat algemene rechtsbeginselen in principe niet kunnen worden ingeroepen tegen de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van een wet [21](#page=21).
> **Tip:** Begrijp dat de geschreven wet de voorkeur geniet boven algemene rechtsbeginselen wanneer er sprake is van een directe conflict.
#### 4.1.1 Jurisprudentie ter ondersteuning
De rechtspraak bevestigt dit principe. Een relevant voorbeeld is de uitspraak van het Arbitragehof op 29 januari 1987, nr. 32. In deze zaak oordeelde het hof dat het inroepen van een algemeen rechtsbeginsel de rechter niet ontslaat van de plicht om de geschreven wet toe te passen die een specifieke materie regelt [21](#page=21).
> **Example:** Stel, een algemeen rechtsbeginsel stelt dat alle contracten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Echter, een specifieke wet bepaalt expliciet dat onder bepaalde omstandigheden een contract zonder deze voorwaarde geldig is. In dat geval moet de rechter de specifieke wet volgen, zelfs als dit lijkt af te wijken van het algemene beginsel van goede trouw. De geschreven wet prevaleert hier.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene rechtsbeginselen | Rechtsethische beginselen die de fundamentele voorwaarden voor een rechtsstaat definiëren, waaraan zowel het recht als de rechtsactoren moeten voldoen en waarover een brede consensus bestaat. |
| Rechtsstaatsbeginsel | Het principe dat de staat zelf onderworpen is aan het recht, wat impliceert dat alle staatsorganen en overheidsinstanties handelen binnen de grenzen van de wet. |
| Legaliteitsbeginsel | Een fundamenteel beginsel dat stelt dat overheidsoptreden gebaseerd moet zijn op een wettelijke grondslag en dat niemand mag worden gestraft zonder een daaraan voorafgaande wettelijke bepaling. |
| Continuïteitsbeginsel | Het principe dat de staat permanent is en dat er altijd een functionerende wetgevende macht moet zijn om de continuïteit van het bestuur te waarborgen. |
| Scheiding der machten | Het beginsel waarbij de staatsmacht wordt verdeeld over verschillende, onafhankelijke organen (wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend) om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Pacta sunt servanda | Een fundamenteel beginsel van het internationaal recht dat stelt dat overeenkomsten bindend zijn en door de partijen te goeder trouw moeten worden nagekomen. |
| Democratiebeginsel | Het principe dat de wetgevende organen de vertegenwoordigers van het volk bevatten en dat de macht van de overheid voortkomt uit de wil van het volk. |
| Non-retroactiviteitsbeginsel | Het principe dat nieuwe wetten in beginsel onmiddellijke uitwerking hebben en geen terugwerkende kracht krijgen, om rechtsonzekerheid te voorkomen. |
| Hiërarchiebeginsel | Het principe dat bepaalt dat wetten en rechtsregels een bepaalde rangorde hebben, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen, zoals het internationaal recht boven nationale wetgeving. |
| Verbod van eigenrichting | Het principe dat burgers niet zelf het recht in eigen handen mogen nemen, maar hun geschillen moeten voorleggen aan de bevoegde rechterlijke instanties. |
| Nemo judex in sua causa | Het beginsel dat inhoudt dat niemand rechter mag zijn in zijn eigen zaak, wat de onpartijdigheid van de rechtspraak waarborgt. |
| Res iudicata pro veritate habetur | Het principe dat een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, wordt geacht de juridische waarheid te zijn en daarmee definitief is. |
| Non bis in idem | Het rechtsbeginsel dat inhoudt dat niemand tweemaal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd of veroordeeld. |
| Fair play | Het principe dat het bestuur zich eerlijk en zorgvuldig gedraagt tegenover de burgers die door het bestuur worden beïnvloed. |
| Motiveringsplicht | De verplichting van overheidsinstanties om hun beslissingen te onderbouwen met duidelijke redenen, zodat deze controleerbaar en begrijpelijk zijn. |
| Zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel | Het principe dat bestuurlijke beslissingen en handelingen redelijk en zorgvuldig moeten zijn, met inachtneming van alle relevante omstandigheden. |
| Wilsautonomie | Het principe dat burgers de vrijheid hebben om hun wil te verklaren, zichzelf te verbinden in overeenkomsten en deze ter goeder trouw uit te voeren. |
| Res inter alios acta nemini nocet, nec prodest | Het principe dat een overeenkomst alleen de partijen die de overeenkomst hebben gesloten bindt en geen voordelen of nadelen berokkent aan derden. |
| Nemo auditur propriam turpitudinem allegans | Het beginsel dat iemand geen voordeel mag halen uit zijn eigen bedrog of oneerlijk handelen. |
| Fraus omnia corrumpit | Een rechtsbeginsel dat stelt dat bedrog alles wat daaruit voortvloeit, ongeldig maakt. |
| Nemo censetur ignorare legem | Het principe dat burgers geacht worden de wet te kennen, tenzij er sprake is van een onoverkomelijke dwaling. |
| Error communis facit ius | Een rechtsbeginsel dat stelt dat een algemene dwaling, indien deze redelijk en onoverkomelijk is, het recht kan creëren of wijzigen. |
| Ad impossibile nemo tenetur | Het principe dat niemand gehouden kan worden om iets onmogelijks te doen of na te komen. |
| Positiveeren | Het proces waarbij een idee, principe of regel wordt vastgelegd in positief recht, zoals in een wet of verdrag, waardoor het een bindende rechtsbron wordt. |
| Secundum legem | Een toepassing van een algemeen rechtsbeginsel die in overeenstemming is met de bestaande wetgeving. |
| Praeter legem | Een toepassing van een algemeen rechtsbeginsel die een situatie regelt die niet expliciet door de wet wordt gedekt, maar ook niet in strijd is met de wet. |
| Contra legem | Een toepassing van een algemeen rechtsbeginsel die in strijd is met de duidelijke tekst van een bestaande wet. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening overschrijdt, vaak met schadelijke bedoelingen of met gering voordeel voor de titularis. |
Cover
Hfst 4.pdf
Summary
# Recht en godsdienst in seculiere staten
Dit onderwerp onderzoekt de complexe wisselwerking tussen religieuze voorschriften en staatsrecht binnen seculiere samenlevingen, waarbij de scheiding van kerk en staat centraal staat en tegelijkertijd ruimte wordt gecreëerd voor godsdienstuitoefening.
### 1.1 De gedragsregels in godsdienst
Religieuze gedragsregels worden door gelovigen beschouwd als voorschriften die voortkomen uit de wil van God. De naleving hiervan is gemotiveerd door het religieuze gezag en de verwachting van een ultieme goddelijke rechtvaardigheid [4](#page=4).
### 1.2 Religieuze rechtsstelsels
In samenlevingen die niet geseculariseerd zijn, bestaat er geen strikte scheiding tussen recht en godsdienst. Sommige religieuze regels functioneren hier tevens als rechtsregels, waarbij hun uitvaardiging en naleving plaatsvindt door religieus gezag. De burgerlijke overheid ontleent in dergelijke systemen haar gezag aan de godsdienst. Een theocratie is een staat waarin de godheid de bron van al het recht is [6](#page=6).
### 1.3 Godsdienstige regels in seculiere staten
In seculiere staten is er een fundamenteel onderscheid tussen het staatsrecht en religieuze regels, hoewel er interactie plaatsvindt.
#### 1.3.1 Scheiding van kerk en staat
Het principe van de scheiding van kerk en staat wordt vaak samengevat in de uitspraak: "Geef aan de Keizer wat aan de Keizer toekomt en aan God wat aan God toekomt". Dit illustreert de scheiding van wereldlijke en religieuze autoriteit [8](#page=8).
#### 1.3.2 Godsdienst als inspiratiebron
Religieuze concepten kunnen dienen als inspiratiebron voor seculiere wetgeving. Een voorbeeld hiervan is het principe van zondagsrust, dat geworteld is in religieuze tradities [8](#page=8).
#### 1.3.3 Recht schept ruimte voor godsdienst
Het recht in seculiere staten creëert actief ruimte voor de uitoefening van godsdienst en levensbeschouwing. Dit gebeurt via zowel negatieve als positieve verplichtingen voor de overheid [8](#page=8).
##### 1.3.3.1 Negatieve verplichtingen (onthoudingsplicht)
Negatieve verplichtingen houden in dat de overheid zich dient te onthouden van inmenging in de godsdienstuitoefening. Dit wordt gewaarborgd door de vrijheid van eredienst en levensbeschouwing, vastgelegd in artikel 19 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze bepalingen creëren 'verweerrechten' die leiden tot een negatieve onthoudingsplicht voor de overheid, wat betekent dat zij zich niet mag mengen in individuele en collectieve godsdienstuitoefening [8](#page=8) [9](#page=9).
Individueel houdt dit in dat er vrijheid van eredienst en levensbeschouwing is, er geen godsdienstdwang mag zijn, godslastering niet strafbaar is, en de godheid niet in eedformules vermeld hoeft te worden. Collectief garandeert dit de interne autonomie van geloofsgroepen en levensbeschouwelijke verenigingen [9](#page=9).
##### 1.3.3.2 Positieve verplichtingen
Positieve verplichtingen vereisen dat de overheid actieve maatregelen treft om de daadwerkelijke uitoefening van vrijheidsrechten, waaronder godsdienstvrijheid, mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn [10](#page=10):
* Het strafbaar stellen van verstoringen van de eredienst (artikel 142 Strafwetboek) [10](#page=10).
* De wedden en pensioenen van bedienaren ten laste van de Staat (artikel 181 Grondwet) [10](#page=10).
* Het onderwijs in erkende erediensten in het Gemeenschapsonderwijs (GO!). Dit omvat godsdienstonderwijs voor het katholieke, protestantse, anglicaanse, israëlitische, islamitische, orthodoxe geloof en vrijzinnig humanisme [10](#page=10).
* Het opnemen van vakantiedagen op religieuze feestdagen in de arbeidswetgeving [10](#page=10).
##### 1.3.3.3 Geen absolute verplichtingen
De vrijheid van eredienst en de vrije openbare uitoefening ervan zijn echter geen absolute rechten. Artikel 20 van de Grondwet stelt dat deze vrijheden beschermd zijn "behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd". Artikel 9 van het EVRM bevat eveneens beperkingen op de vrijheid van godsdienst, die noodzakelijk kunnen zijn in een democratische samenleving voor de bescherming van de openbare veiligheid, orde, gezondheid, goede zeden of de rechten en vrijheden van anderen [11](#page=11).
> **Voorbeelden van beperkingen:**
> * Burgerrechtelijke gevolgen aan religieuze huwelijken worden niet verleend [12](#page=12).
> * Polygame huwelijken worden niet erkend [12](#page=12).
> * Ritueel slachten van dieren kan onderworpen worden aan de eis van voorafgaande bedwelming of verdoving [12](#page=12).
> * GO! scholen kunnen omwille van neutraliteit een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke kentekens opleggen om proselitisme, uitsluiting en dwang tegen te gaan [12](#page=12).
##### 1.3.3.4 Rechtspluralisme (in het buitenland)
In bepaalde (buitenlandse) contexten kan rechtspluralisme optreden, waarbij religieuze rechtsregels doorwerken in de statelijke rechtsorde. Islamitisch recht is hier een belangrijk voorbeeld van [13](#page=13).
> **Kenmerken van Islamitisch recht:**
> * **Bronnen:** Koran, Hadith (overleveringen), Ijma (consensus onder rechtsgeleerden) en Qiyas (analogie) [13](#page=13).
> * **Structuur:** Niet-gecodificeerd, met diversiteit door vier soennitische en twee sjiitische rechtsscholen [13](#page=13).
> * **Toepassingsgebied:** Bevat regels voor religieuze rituelen en plichten, evenals regels voor private aangelegenheden (zakelijke transacties, personen- en familierecht, erfrecht) en openbare aangelegenheden (strafrecht, belastingen) [13](#page=13).
In het Verenigd Koninkrijk passen shariarechtbanken en -raden islamitisch recht toe in familiezaken via arbitrage of bemiddeling. De door hen uitgevaardigde 'awards' blijven echter onderworpen aan rechterlijke controle krachtens de Arbitration Act 1996, met inachtneming van de rechten van verdediging en de rechten en vrijheden bepaald in de Human Rights Act 1998 (HRA 1998). In Ontario was er in het familierecht een vergelijkbare mogelijkheid onder de Arbitration Act 1991, mits rechterlijke controle, maar dit werd in 2006 afgeschaft [14](#page=14).
---
# Verschil en verhouding tussen recht en moraal
Dit onderdeel onderzoekt de fundamentele verschillen en de complexe relatie tussen juridische regels en morele normen, inclusief de spanningen die kunnen ontstaan in ethisch pluralistische samenlevingen.
### 4.2.1. Het verschil tussen recht en moraal
Er zijn significante verschillen aan te wijzen tussen moraal en recht, die voornamelijk betrekking hebben op hun oorsprong, gerichtheid, afdwingbaarheid en de mate van consensus die ze genieten.
* **Oorsprong en autoriteit:**
* Moraal is **autonoom**, wat betekent dat de mens zelf de bron is van morele normen. Mensen bepalen voor zichzelf wat goed en fout is, gebaseerd op hun eigen geweten of redenering [17](#page=17).
* Recht en godsdienst daarentegen zijn **heteronoom**. Hun regels worden opgelegd door externe autoriteiten of instellingen, zoals de staat of een religieuze gemeenschap [17](#page=17).
* **Gerichtheid:**
* Moraal is **inwendig gericht**. De intentie achter een handeling is cruciaal voor de morele beoordeling. Het gaat om de wil om het juiste te doen [17](#page=17).
* Recht is primair **uitwendig gericht**. Het naleven van de rechtsregel is in de meeste gevallen voldoende, ongeacht de intentie van de persoon. Het gedrag telt, niet per se de innerlijke drijfveer [17](#page=17).
* **Afdwingbaarheid en sancties:**
* Moraal is **niet afdwingbaar** door externe instanties. De enige sanctie is morele afkeuring door anderen of gewetenswroeging bij de persoon zelf [17](#page=17).
* Recht is **afdwingbaar en sanctioneerbaar**. Overheden beschikken over middelen om naleving af te dwingen en overtredingen te bestraffen [17](#page=17).
* **Consensus en vastheid:**
* Er is doorgaans **geen eensgezindheid** over wat precies moreel juist is; dit leidt tot ethisch pluralisme. Morele opvattingen kunnen sterk verschillen tussen individuen en groepen [17](#page=17).
* Het **positief recht** staat, volgens de daartoe behorende secundaire regels, vast. Rechtsregels zijn duidelijk vastgelegd en identificeerbaar [17](#page=17).
> **Tip:** Denk bij het verschil tussen recht en moraal aan de volgende kernwoorden: moraal = autonoom, inwendig, niet afdwingbaar, pluralisme; recht = heteronoom, uitwendig, afdwingbaar, vaststaand.
### 4.2.2. De verhouding tussen recht en moraal
De relatie tussen recht en moraal is veelzijdig en kent zowel spanningen als niet-problematische raakvlakken.
#### A. De spanning
Een fundamentele spanning ontstaat bij de vraag of een juridische regel die strijdig is met de moraal, nog wel als 'recht' kan worden beschouwd.
* **Positivisme:**
* Volgens het **rechtspositivisme** is de geldigheid van een rechtsregel niet afhankelijk van de morele inhoud ervan. Recht en moraal zijn gescheiden concepten [19](#page=19).
* **Extreem positivisme** stelt dat elke regel die op de juiste manier tot stand is gekomen, recht is, ongeacht de morele inhoud [19](#page=19).
* **Gematigd positivisme** erkent wel dat er sprake kan zijn van 'immoreel recht' of 'slecht recht', maar blijft vasthouden aan de formele geldigheid van de regel [19](#page=19).
* **Natuurrechtsleer:**
* Volgens de **natuurrechtsleer** is een regel pas recht in zoverre deze overeenstemt met hogere ethische beginselen [19](#page=19).
* Deze beginselen kunnen worden ontleend aan de **natuur van de mens** (natuurrechtsleer in engere zin) of aan de **rechtscultuur** die door beschaafde volkeren wordt erkend (cultuurrecht) [19](#page=19).
* Als een regel hiermee strijdig is, wordt deze als **non-recht** beschouwd [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Een wet die discriminatie op basis van ras verbiedt, is in overeenstemming met zowel positivistische als natuurrechtelijke opvattingen. Een wet die slavernij toestaat, zou door natuurrechtelijke denkers als non-recht worden beschouwd, terwijl positivisten het als geldig recht zouden erkennen mits correct tot stand gekomen.
#### B. De niet-problematische verhouding
In veel gevallen zijn recht en moraal compatibel en versterken ze elkaar, of zijn ze simpelweg neutraal ten opzichte van elkaar.
* **Amorale rechtsregels:** Veel juridische regels raken aan kwesties die moreel irrelevant zijn. Denk hierbij aan verkeersregels die puur praktische afspraken betreffen [20](#page=20).
* **Recht in lijn met moraal:** Vaak verbiedt het recht handelingen die immoreel worden geacht, of verplicht het handelingen die moreel wenselijk zijn [20](#page=20).
* **Verbod op immorele daden:** Het strafrecht verbiedt bijvoorbeeld moord [20](#page=20).
* **Verplichting tot morele daden:** Het recht verplicht tot het te goeder trouw uitvoeren van overeenkomsten. De rol van fundamentele rechten en vrijheden, zoals het recht op leven of vrijheid van meningsuiting, is eveneens een gebied waar recht en moraal elkaar overlappen en versterken [20](#page=20).
#### C. De problematische verhouding
De complexiteit neemt toe in ethisch pluralistische samenlevingen, waar uiteenlopende morele overtuigingen naast elkaar bestaan.
* **Recht en ethisch minimum:** Het recht kan niet alle individuele morele opvattingen ondersteunen. De vraag rijst of het recht verplicht is om verder te gaan dan een 'ethisch minimum' en rekening te houden met de diverse morele overtuigingen van burgers [21](#page=21).
* **Conflict met geweten:** Soms gaat het recht in tegen iemands morele overtuiging.
* **Gewetensbezwaren:** Er is geen algemene erkenning van gewetensbezwaren als geldige reden om rechtsregels niet na te leven [21](#page=21).
* **Tegemoetkoming:** Desondanks wordt er soms tegemoetgekomen aan gewetensbezwaren [21](#page=21).
* **Voorbeelden:** Legerdienst, waarbij in sommige systemen dienstweigering mogelijk is, of abortus, waarbij rekening wordt gehouden met de gewetensvorming van medici en patiënten [21](#page=21).
> **Tip:** In een pluralistische samenleving zoekt het recht vaak naar een balans tussen het garanderen van fundamentele rechten en het respecteren van diverse morele overtuigingen, wat kan leiden tot specifieke regelingen en uitzonderingen.
---
# De aard van objectief recht en andere gedragsregels
Dit onderwerp verkent de essentie van objectief recht en plaatst dit in relatie tot godsdienst, moraal en sociale zeden.
### 1.1 Objectief recht versus subjectief recht
Objectief recht verwijst naar het geheel van rechtsregels dat geldt binnen een bepaalde gemeenschap op een bepaald tijdstip. Het omvat de regels die het gedrag van de leden van die gemeenschap normeren en sturen. Subjectief recht daarentegen, is de individuele bevoegdheid die voortvloeit uit het objectieve recht; het is het recht dat een persoon heeft om iets te doen of te eisen. De studie van objectief recht vormt de kern van de rechtsdogmatiek [1](#page=1).
### 1.2 Recht en andere gedragsregels
Het recht staat niet op zichzelf, maar opereert in interactie met andere normatieve systemen die het menselijk gedrag reguleren, zoals godsdienst, moraal en sociale zeden [15](#page=15) [22](#page=22) [2](#page=2).
#### 1.2.1 Recht en godsdienst
Godsdienstige normen zijn afkomstig van een hogere macht en richten zich op het leven na de dood, of op innerlijke overtuigingen. Hoewel er vroeger een sterke overlap was tussen religieuze en juridische regels, is de moderne rechtsstaat er een die religieuze normen niet zomaar als rechtsregels overneemt. De focus ligt op de concrete gedragingen en maatschappelijke orde, eerder dan op religieuze doctrines [15](#page=15) [22](#page=22) [2](#page=2).
#### 1.2.2 Recht en moraal
Morele regels hebben betrekking op hetgeen als goed en kwaad wordt beschouwd in de maatschappij, en zijn vaak gericht op de intentie en het innerlijk van een persoon. Recht en moraal kunnen samenvallen, zoals bij het verbod op moord. Echter, niet alles wat immoreel is, is ook bij wet verboden, en vice versa. De maatschappij kan bijvoorbeeld van mening verschillen over de moraliteit van euthanasie, terwijl het recht hier een specifieke regeling voor heeft [15](#page=15) [22](#page=22) [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen recht en moraal ligt in de externe dwang en de sanctionering door de overheid, die bij recht wel aanwezig is en bij moraal minder prominent [15](#page=15) [22](#page=22) [2](#page=2).
#### 1.2.3 Recht en sociale zeden
Sociale zeden, gewoonten en geplogenheden zijn normen die voortkomen uit het maatschappelijk verkeer en de omgangsvormen. Deze verschillen van recht doordat ze niet door de overheid worden opgelegd, niet door de overheid worden toegepast, en er geen formele sanctie door de overheid aan verbonden is. Gewoonterecht kan wel een rechtsbron zijn, maar dit is anders dan louter gebruiken. Afspraken die voortvloeien uit sociale gewoonten zijn niet altijd juridisch afdwingbaar, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals een foutieve aanbieding [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Het geven van een fooi is een sociale zede, geen juridische verplichting. Het niet geven van een fooi leidt niet tot juridische consequenties [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat in een bepaalde gemeenschap geldt, onafhankelijk van de individuele toepassing ervan door specifieke personen. Dit omvat alle geldende wettelijke normen en beginselen. |
| Subjectief recht | De bevoegdheid of aanspraak die een individu ontleent aan het objectieve recht, waardoor deze persoon iets mag doen, eisen of nalaten. Het is de concrete toepassing van het objectieve recht op een individu. |
| Gedragsregels | Normen die het gedrag van mensen binnen een samenleving sturen. Deze kunnen afkomstig zijn uit verschillende bronnen, zoals godsdienst, moraal, sociale zeden en het recht zelf. |
| Godsdienstige rechtsstelsels | Juridische systemen die direct of indirect gebaseerd zijn op religieuze voorschriften en doctrines. Deze komen vooral voor in niet-geseculariseerde samenlevingen waar religieuze autoriteit ook wereldlijk gezag kan uitoefenen. |
| Theocratie | Een staatsvorm waarin de godheid als bron van alle recht wordt beschouwd en waarin religieuze leiders de politieke macht uitoefenen, vaak met de pretentie om goddelijke wil uit te voeren. |
| Seculiere Staten | Staten waarin de scheiding tussen kerk en staat is doorgevoerd, en waar religie geen officiële rol speelt in de wetgeving of het bestuur. Het recht is hier gescheiden van religieuze doctrines. |
| Rechtspluralisme | Een situatie waarin meerdere rechtsorden naast elkaar bestaan binnen eenzelfde samenleving of grondgebied. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer religieuze of etnische gemeenschappen eigen rechtssystemen hanteren die naast het staatsrecht bestaan. |
| Positivisme (juridisch) | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat recht dat geldig is voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, ook als recht kan worden beschouwd, los van de morele inhoud ervan. Kwalificatie als recht vereist niet dat het recht aan de moraal beantwoordt. |
| Natuurrecht | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat er universele, inherente rechtvaardigheidsbeginselen bestaan die onafhankelijk van menselijke wetgeving gelden. Recht is pas geldend recht indien het in overeenstemming is met deze hogere morele of natuurlijke beginselen. |
| Sociaal contract | Een theoretische overeenkomst tussen individuen of tussen individuen en de staat, die de basis vormt voor de oprichting van een samenleving en de legitieme uitoefening van politieke macht. |
| Gewetensbezwaar | De weigering om deel te nemen aan of een bepaalde handeling te verrichten die in strijd is met de diepgevoelde morele of religieuze overtuigingen van een persoon. |
| Sociale zeden | Ongeschreven gedragsnormen en gebruiken die binnen een bepaalde groep of samenleving als algemeen geaccepteerd worden beschouwd, en die de interactie tussen individuen beïnvloeden. |
| Heteronoom | Een norm of regel die van buitenaf wordt opgelegd, bijvoorbeeld door een externe autoriteit zoals de staat (recht) of godsdienst, in tegenstelling tot autonoom recht dat van binnenuit de wil van de persoon zelf voortkomt. |
| Autonoom | Zelfstandig en op eigen initiatief tot stand gekomen. In de context van moraal betekent dit dat de mens zelf de bron is van zijn morele regels, bepaald door het eigen geweten en redenering. |
| Sanctioneerbaar | Een gedrag of actie dat kan leiden tot een sanctie of bestraffing volgens de geldende regels. Juridische regels zijn doorgaans sanctioneerbaar door overheidsinstanties, in tegenstelling tot morele regels. |
Cover
Hfst 5.pdf
Summary
# Het begrip en de indeling van het objectieve recht
Dit onderwerp verkent het concept van het objectieve recht binnen de rechtsdogmatiek en de diverse manieren waarop het recht wordt ingedeeld in verschillende rechtstakken [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.1 Het begrip rechtsdogmatiek
De rechtsdogmatiek is een onderdeel van de rechtswetenschap dat zich richt op het beschrijven, begrijpen, analyseren en systematiseren van het geldende positieve recht. Dit betekent dat de rechtsdogmatiek vertrekt van en binnen de grenzen van het bestaande recht blijft. In tegenstelling tot andere disciplines binnen de rechtswetenschap, die het bestaande recht bestuderen vanuit een extern perspectief met behulp van criteria uit andere sociale wetenschappen, hanteert de rechtsdogmatiek een interne benadering. De rechtsdogmatiek schrijft op een niet-bindende wijze voor hoe het geldende recht geïnterpreteerd en toegepast moet worden [3](#page=3).
### 1.2 De indeling in rechtstakken
Het recht wordt systematisch ingedeeld in verschillende rechtstakken. Deze indeling heeft zowel een didactisch nut, door het bestuderen van het recht op een geordende manier mogelijk te maken, als een rechtstheoretisch nut. Door rechtsregels met vergelijkbare beginselen, accenten qua bronnentheorie en fundamentele rechtsbegrippen samen te brengen, ontstaat een normatief inzicht in de samenhang van het recht [5](#page=5).
#### 1.2.1 Publiekrecht versus privaatrecht
Een fundamentele indeling van het recht is die in publiekrecht en privaatrecht [7](#page=7).
* **Publiekrecht:**
* **Doel:** Waarborgen van de algemene belangen van de Staat [7](#page=7).
* **Karakter:** Dwingend recht, van openbare orde [7](#page=7).
* **Subjecten:** De Staat en de staatsburgers in een verhouding van ondergeschiktheid [7](#page=7).
* **Sanctie:** Eenzijdig optreden van de overheid, eventueel gevolgd door rechterlijke tussenkomst [7](#page=7).
* **Privaatrecht:**
* **Doel:** Dienen van de private belangen van individuen [7](#page=7).
* **Karakter:** Wilsautonomie en contractsvrijheid, veeleer aanvullend of regelend recht [7](#page=7).
* **Subjecten:** De burgers onderling in een verhouding van coördinatie [7](#page=7).
* **Sanctie:** De Staat (rechter) beslecht de particuliere geschillen [7](#page=7).
#### 1.2.2 Belangrijke rechtstakken
Op basis van de indeling in publiek- en privaatrecht, kunnen verschillende specifieke rechtstakken worden onderscheiden [8](#page=8).
* **Publiekrechtelijke rechtstakken:**
* Grondwettelijk recht / staatsrecht [8](#page=8).
* Administratief recht / bestuursrecht [8](#page=8).
* Strafrecht [8](#page=8).
* Strafprocesrecht [8](#page=8).
* Fiscaal recht [8](#page=8).
* **Privaatrechtelijke rechtstakken:**
* Burgerlijk recht [8](#page=8).
* Handels- / ondernemingsrecht [8](#page=8).
* Privaatrechtelijk procesrecht [8](#page=8).
* Internationaal privaatrecht [8](#page=8).
Daarnaast zijn er ook rechtstakken die elementen van beide kunnen bevatten of een eigen positie innemen, zoals arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht, economisch recht en financieel recht [8](#page=8).
### 1.3 Privaatrecht
Het privaatrecht regelt de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling. Het wordt verder onderverdeeld in verschillende subcategorieën [10](#page=10):
#### 1.3.1 Burgerlijk recht
Het burgerlijk recht regelt de algemene verhoudingen tussen private personen en wordt beschouwd als het gemene recht. Het wordt voornamelijk gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek (BW), dat na de 'Code Napoléon' uit 1804 recentelijk werd hervormd met de invoering van een nieuw BW, met verschillende boeken die geleidelijk in werking traden. Deze boeken bestrijken onderwerpen als algemene bepalingen, personen- en familierecht, goederenrecht, nalatenschappen, verbintenissen, buitencontractuele aansprakelijkheid, bijzondere overeenkomsten, bewijs, zekerheden en verjaring [11](#page=11).
#### 1.3.2 Ondernemingsrecht
Het ondernemingsrecht (voorheen handelsrecht) regelt transacties tussen handelaars en de economische activiteiten in bredere zin. Het kenmerkt zich door een soepeler systeem qua vormen en bewijzen dan het algemene burgerlijk recht. De moderne regelgeving omvat het marktgebeuren, intellectuele eigendom en economische activiteiten, en is grotendeels gecodificeerd in het Wetboek Economisch Recht (WER). Dit recht bevat zowel aanvullende regels (bijv. voor vennootschappen) als afwijkende regels met betrekking tot het statuut van de ondernemer, bewijsrecht en specifieke rechtbanken. Het ondernemingsrecht regelt ook insolventieprocedures zoals gerechtelijke reorganisatie en faillissement [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.3.3 Gerechtelijk privaatrecht
Dit deel van het privaatrecht betreft de rechterlijke organisatie, bevoegdheid, rechtspleging en tenuitvoerlegging in privaatrechtelijke geschillen. Het omvat het procesverloop, van dagvaarding of verzoekschrift tot vonnis of arrest, betekening en tenuitvoerlegging (vrijwillig of gedwongen). Gerechtsdeurwaarders spelen hierbij een rol, onder meer bij bewarend of uitvoerend beslag [14](#page=14).
#### 1.3.4 Internationaal privaatrecht
Internationaal privaatrecht (IPR) behandelt situaties met een grensoverschrijdend karakter waarbij rechtsregels van meerdere staten van toepassing kunnen zijn. Het IPR van elke staat bepaalt welke rechter bevoegd is, welk recht (eigen of buitenlands) van toepassing is, en welke uitwerking buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten hebben. Het Belgische IPR is grotendeels gecodificeerd in het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WIPR) uit 2004, met een toenemende invloed van internationale verdragen en EU-recht. Wanneer buitenlands recht van toepassing is, moet de Belgische rechter dit recht in de buitenlandse interpretatie hanteren; bij onmogelijkheid kan het Belgische recht worden toegepast [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.3.5 Sociaal recht
Het sociaal recht omvat het arbeidsrecht en het socialezekerheids- en socialebijstandsrecht [17](#page=17).
* **Arbeidsrecht:** Beschermt de werknemer in een ondergeschikte arbeidsrelatie. Het omvat zowel individueel arbeidsrecht (met dwingende bepalingen zoals de Arbeidsovereenkomstenwet van 1978) als collectief arbeidsrecht (met betrekking tot syndicale vrijheid en overleg). Er bestaat een eigen normenhiërarchie en gespecialiseerde arbeidsrechtbanken [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Socialezekerheidsrecht:** Regelt het systeem van verplichte sociale verzekering dat risico's zoals gezins-, gezondheids- en economische risico's dekt. De financiering gebeurt door bijdragen van werkgevers, werknemers, zelfstandigen en overheidstussenkomsten. De prestaties omvatten vervangingsinkomen, uitkeringen ter dekking van kosten en prestaties in natura [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Socialebijstandsrecht / welzijnsrecht:** Betreft de (on)rechtstreekse tussenkomst van de overheid aan hulpbehoevenden zonder dat er sprake is van een verzekering. Dit omvat onder meer bestaansminimum, OCMW-hulp, jeugdzorg en sociale huisvesting [21](#page=21).
### 1.4 Publiekrecht
Het publiekrecht regelt de organisatie en werking van de staat en de verhouding tussen de overheid en de burger. De belangrijkste takken zijn [23](#page=23):
#### 1.4.1 Staatsrecht
Het staatsrecht, ook wel grondwettelijk recht genoemd, bevat de fundamentele regels voor de inrichting en werking van de staatsmachten, hun onderlinge relaties en hun relaties tot de burgers (grondrechten). De bronnen omvatten de Grondwet, bijzondere wetten en decreten, gewone wetten en grondwettelijke gewoonten [24](#page=24).
#### 1.4.2 Bestuursrecht
Het bestuursrecht (ook wel administratief recht genoemd) regelt de werking van het overheidsbestuur, de uitvoerende macht. Er is geen algemene wet bestuursrecht, maar wel specifieke wetgeving zoals de Uitdrukkelijkemotiveringswet. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemeen en bijzonder bestuursrecht, materieel bestuursrecht (aanspraken en verplichtingen) en formeel bestuursrecht (bestuurlijk procesrecht) [25](#page=25).
#### 1.4.3 Strafrecht en strafprocesrecht
* **Strafrecht (materieel strafrecht):** Definieert gedragingen die leiden tot een strafsanctie of beveiligingssanctie. De naleving wordt ambtshalve bewaakt door het openbaar ministerie. Het bestaat uit algemeen strafrecht (het Strafwetboek) en bijzonder strafrecht (strafrechtelijke bepalingen in specifieke wetten) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Strafprocesrecht (formeel strafrecht):** Regelt het vaststellen van misdrijven, de opsporing en vervolging van daders, de rechtspleging voor de strafrechter en de tenuitvoerlegging van straffen. De belangrijkste wetgeving is het Wetboek van Strafvordering en diverse bijzondere wetten [28](#page=28).
#### 1.4.4 Fiscaal recht
Het fiscaal recht regelt de heffing en inning van belastingen. Belastingen zijn verplichte geldelijke bijdragen zonder directe tegenprestatie van de overheid. Er wordt onderscheid gemaakt tussen directe belastingen (periodiek) en onrechtstreekse belastingen (occasioneel). Een retributie is een vergoeding voor een facultatieve prestatie van de overheid. De wetgeving omvat onder andere het WIB, het BTW-Wetboek en de Codex Vlaamse Fiscaliteit [29](#page=29).
#### 1.4.5 Openbaar financieel recht
Dit deel van het publiekrecht regelt de begroting, die een staat is van voorziene en toegelaten ontvangsten en uitgaven. Het omvat ook de rekening, die de werkelijk geïnde ontvangsten en gedane uitgaven weergeeft, en de wetgeving op de rijkscomptabiliteit [30](#page=30).
#### 1.4.6 Internationaal publiekrecht
Het internationaal publiekrecht regelt de betrekkingen tussen staten onderling en met andere rechtssubjecten in het internationale rechtsverkeer. Het behandelt onderwerpen als het ontstaan van staten, grondgebied, de bevolking, verdragen, aansprakelijkheid van staten, economische verhoudingen en fundamentele rechten en vrijheden. Het omvat ook de werking en bevoegdheid van internationale en regionale organisaties. De bronnen van internationaal publiekrecht zijn internationale verdragen, internationale gebruiken, algemene rechtsbeginselen, besluiten van internationale instellingen, rechtspraak en rechtsleer [31](#page=31) [32](#page=32).
---
# Privaatrechtelijke rechtstakken
Het privaatrecht omvat verschillende gespecialiseerde rechtstakken die de juridische betrekkingen tussen private personen regelen.
### 5.3.1 Burgerlijk recht
Het burgerlijk recht vormt het gemene recht binnen het privaatrecht en regelt de algemene verhouding tussen private personen. De basis hiervoor ligt in het oude Burgerlijk Wetboek, de 'Code Napoléon' van 1804, en de latere Belgische Burgerlijke Wetboeken die vanaf 1 november 2020 gefaseerd in werking traden. De huidige structuur omvat onder andere boeken over algemene bepalingen, personen- en familierecht, goederenrecht, nalatenschappen, verbintenissen, buitencontractuele aansprakelijkheid, bijzondere overeenkomsten, bewijs, zekerheden en verjaring [11](#page=11).
> **Tip:** Het is belangrijk om de inwerkingsdata van de verschillende boeken van het nieuwe Burgerlijk Wetboek goed te onthouden, aangezien deze cruciaal kunnen zijn voor de toepasselijkheid van wetgeving.
### 5.3.2 Ondernemingsrecht
Het ondernemingsrecht, voorheen bekend als handelsrecht, regelt transacties tussen ondernemers en kenmerkt zich door een soepeler systeem wat betreft vormen en bewijs. In de 20e eeuw is er een toegenomen regulering gekomen met betrekking tot marktgebeuren, intellectuele eigendom en economische activiteiten. Tegenwoordig omvat het ondernemingsrecht het handels-, ondernemings- en economisch gebeuren, voornamelijk geregeld in het Wetboek Economisch Recht (WER) uit 2013 [12](#page=12).
Het ondernemingsrecht bevat zowel aanvullende regels (bijvoorbeeld voor vennootschappen, wisselbrieven en vervoerscontracten) als afwijkende regels (met betrekking tot het statuut van de ondernemer, bewijsrecht en eigen rechtbanken). Een belangrijk aspect is de eigen bewijsregeling, die stelt dat bewijs tussen en tegen ondernemingen met alle middelen kan worden geleverd (art. 8.11 BW). Daarnaast kent het ondernemingsrecht eigen insolventieprocedures, zoals gerechtelijke reorganisatie (door minnelijk akkoord, collectief akkoord of overdracht onder gerechtelijk gezag) en faillissement [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Het bewijsrecht in het ondernemingsrecht is soepeler dan in het burgerlijk recht. Een handelaar kan bijvoorbeeld een mondelinge overeenkomst gemakkelijker bewijzen dan een consument.
### 5.3.3 Gerechtelijk privaatrecht
Het gerechtelijk privaatrecht heeft betrekking op de rechterlijke organisatie, bevoegdheid, rechtspleging en de tenuitvoerlegging in privaatrechtelijke geschillen. Het verloop van een procedure omvat typisch de dagvaarding of het verzoekschrift, het indienen van conclusies, de rechtsdag, het uitspreken van een vonnis (of arrest bij hoven), de betekening en ten slotte de tenuitvoerlegging. Tenuitvoerlegging kan vrijwillig of gedwongen plaatsvinden, vaak met de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder en middels bewarend of uitvoerend beslag [14](#page=14).
### 5.3.4 Internationaal privaatrecht
Internationaal privaatrecht (IPR) regelt situaties met een grensoverschrijdend karakter, waarbij rechtsregels van meerdere staten van toepassing kunnen zijn. Er is geen overkoepelende internationale regeling die bepaalt welk recht van toepassing is of welke rechter bevoegd is; elke staat heeft daartoe een eigen IPR ontwikkeld. Het Belgisch IPR, dat lange tijd in rechtspraak werd ontwikkeld, werd gecodificeerd in het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WIPR) in 2004 [15](#page=15) [16](#page=16).
Het IPR beantwoordt drie kernvragen:
1. Welke nationale rechter is bevoegd [15](#page=15)?
2. Welk recht is van toepassing (eigen of buitenlands recht) [15](#page=15)?
3. Welke uitwerking hebben buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten [15](#page=15)?
Internationale verdragen en het EU-recht spelen een steeds grotere rol in het IPR, zowel voor inhoudelijke harmonisatie van rechtsregels (zoals Benelux-wetten) als voor het creëren van dezelfde aanknopingspunten om tegenstrijdige verwijzingen te voorkomen (via o.a. de Haagse Conferentie en de EU). Bij de toepassing van buitenlands recht moet de Belgische rechter dit recht hanteren in de interpretatie die in het buitenland geldt. Indien de inhoud van het buitenlandse recht kennelijk onmogelijk tijdig vast te stellen is, kan het Belgische recht worden toegepast [16](#page=16).
> **Tip:** Bij de bestudering van het internationaal privaatrecht is het essentieel om het onderscheid te maken tussen de bevoegdheid van de rechter, het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.
---
# Publiekrechtelijke rechtstakken
Dit gedeelte bespreekt de diverse takken van het publiekrecht, waaronder staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht, strafprocesrecht, fiscaal recht en internationaal publiekrecht, met hun specifieke doelstellingen en inhoud [23](#page=23).
### 5.4.1 Staatsrecht
Het staatsrecht, ook wel grondwettelijk recht genoemd, omvat de fundamentele regels betreffende de inrichting en werking van de staatsmachten, hun onderlinge relaties en hun relaties tot de burgers, waaronder de grondrechten. De belangrijkste bronnen van het staatsrecht zijn de Grondwet, bijzondere wetten en bijzondere decreten, gewone wetten en grondwettelijke gewoonten [24](#page=24).
### 5.4.2 Bestuursrecht
Het bestuursrecht, ook wel administratief recht genoemd, regelt de werking van het overheidsbestuur, de uitvoerende macht. Het is terug te vinden in een veelheid aan wetgeving en kan worden onderverdeeld in verschillende types [25](#page=25):
* **Algemeen bestuursrecht:** Dit omvat algemene regels en beginselen die van toepassing zijn op het bestuur, hoewel er geen algemene wet bestaat die alle aspecten dekt; wel zijn er specifieke wetten zoals de Uitdrukkelijkemotiveringswet [25](#page=25).
* **Bijzonder bestuursrecht:** Dit richt zich op specifieke beleidsdomeinen, zoals ambtenarenrecht, omgevingsrecht en verblijfsrecht [25](#page=25).
* **Materieel bestuursrecht:** Dit behandelt de aanspraken en verplichtingen die zowel voor bestuursorganen als voor rechtsonderhorigen gelden [25](#page=25).
* **Formeel bestuursrecht (bestuurlijk procesrecht):** Dit regelt de organisatie en werking van de rechtsbescherming tegen beslissingen van de overheid [25](#page=25).
### 5.4.3 Strafrecht en strafprocesrecht
Dit deel behandelt het strafrecht, dat regels bevat waarvan schending kan leiden tot een strafsanctie of beveiligingssanctie. Het strafrecht is een publiekrechtelijke tak, waarbij de naleving ambtshalve door het openbaar ministerie wordt bewaakt. Vroeger had het deels een privaatrechtelijk karakter, wat nog blijkt uit bepaalde klachtmisdrijven [26](#page=26).
#### 5.4.3.1 Strafrecht
Het strafrecht kan worden onderverdeeld in:
* **Algemeen strafrecht:** Dit is vastgelegd in het Strafwetboek van 8 juni 1867, dat een eerste boek met algemene beginselen en een tweede boek met strafbare feiten en straffen bevat. Een nieuw Strafwetboek treedt in werking op 8 april 2026 [27](#page=27).
* **Bijzonder strafrecht:** Hieronder vallen strafrechtelijke bepalingen die zijn opgenomen in wetten die betrekking hebben op de regulering van specifieke activiteiten en materies, ook in gewestelijke en gemeenschapsregelgeving. Voorbeelden hiervan zijn milieuwetgeving, de Drugswet en de Wapenwet [27](#page=27).
#### 5.4.3.2 Strafprocesrecht
Het strafprocesrecht, ook wel formeel strafrecht genoemd, regelt het vaststellen van misdrijven, het opsporen en vervolgen van daders, de rechtspleging voor de strafrechter en de tenuitvoerlegging van straffen. De belangrijkste wetgeving op dit gebied is het Wetboek van Strafvordering van 17 november 1808 (Sv.) en de voorafgaande titel bij de wet van 17 april 1878 (VT.Sv.). Daarnaast zijn er ook bijzondere wetten, zoals de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, en de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [28](#page=28).
### 5.4.4 Fiscaal recht
Het fiscaal recht regelt het heffen en innen van belastingen, wat een verplichte geldelijke bijdrage is zonder rechtstreekse tegenprestatie van de overheid. Men onderscheidt [29](#page=29):
* **Directe belastingen:** Deze worden periodiek geheven van personen die zich in een bepaalde situatie bevinden, zoals personenbelasting en verkeersbelasting op voertuigen [29](#page=29).
* **Indirecte belastingen:** Deze worden occasioneel geheven naar aanleiding van een gebeurtenis, zoals douanerechten, successierechten en BTW [29](#page=29).
Een retributie is een vergoeding voor een facultatieve prestatie geleverd door de overheid. De regelgeving is verspreid over diverse wetten, zoals het WIB, het BTW-Wetboek en de Codex Vlaamse Fiscaliteit [29](#page=29).
### 5.4.5 Openbaar financieel recht
Dit rechtsgebied omvat de regelgeving met betrekking tot de begroting en de rekening van de overheid. De begroting is de staat van voorziene en toegelaten ontvangsten en uitgaven, en schept de verplichting om geraamde ontvangsten in te vorderen en machtiging om geraamde uitgaven te doen. De rekening is de staat van de werkelijk geïnde ontvangsten en gedane uitgaven door de overheid. De wetgeving op de rijkscomptabiliteit is hierbij van belang [30](#page=30).
### 5.4.6 Internationaal publiekrecht
Het internationaal publiekrecht regelt de betrekkingen tussen staten onderling en met andere rechtssubjecten die tot het internationaal rechtsverkeer zijn toegelaten. Het behandelt onderwerpen als het ontstaan en tenietgaan van staten, grondgebied, het statuut van de zeeën, poolgebieden en de ruimte, bevolking (inclusief vreemdelingen- en vluchtelingenrecht), de vertegenwoordiging van staten door diplomaten en consuls, verdragen, aansprakelijkheid van staten, economische verhoudingen tussen staten, en fundamentele rechten en vrijheden. Ook de samenstelling, werking en bevoegdheid van internationale en regionale organisaties vallen hieronder [31](#page=31).
De rechtsregels van het internationaal publiekrecht zijn, zoals uitgewerkt in artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, gebaseerd op:
* Internationale verdragen [32](#page=32).
* Internationale gebruiken, als blijk van een als recht aanvaarde algemene praktijk [32](#page=32).
* Algemene rechtsbeginselen erkend door de beschaafde volkeren [32](#page=32).
* Besluiten van internationale instellingen [32](#page=32).
* Rechtspraak en rechtsleer (“opvattingen van de meest bevoegde schrijvers der verschillende naties”) als hulpmiddelen voor het bepalen van rechtsregels [32](#page=32).
---
# Sociaal recht
Sociaal recht omvat de regels die gericht zijn op de bescherming van werknemers en de invulling van het sociaal verzekeringsstelsel. Het wordt onderverdeeld in arbeidsrecht en socialezekerheids- en socialebijstandsrecht [17](#page=17) [19](#page=19).
### 4.1 Arbeidsrecht
Het arbeidsrecht richt zich op de bescherming van de werknemer, zijnde een arbeider of bediende, binnen een arbeidsrelatie in ondergeschikt verband. De regeling hiervan is in het Burgerlijk Wetboek (BW) beperkt. Historisch gezien bepaalde art. 1780 oud BW dat men zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kon verbinden. Tot 1883 bepaalde art. 1781 oud BW dat in geval van betwisting rond een huur van werk, de meester op zijn woord geloofd werd [17](#page=17).
Het individuele arbeidsrecht kent dwingende bepalingen, zoals de Arbeidsovereenkomstenwet 1978. Daarnaast bestaat er collectief arbeidsrecht dat handelt over syndicale vrijheid, syndicale actie en collectief overleg. Het arbeidsrecht kent een eigen normenhiërarchie en de arbeidsrechtbanken hebben een eigen samenstelling, met altijd de mogelijkheid tot hoger beroep [18](#page=18).
### 4.2 Socialezekerheids- en socialebijstandsrecht
Dit deelgebied omvat twee hoofdcomponenten: het socialezekerheidsrecht en het socialebijstandsrecht (ook wel welzijnsrecht genoemd) [19](#page=19) [21](#page=21).
#### 4.2.1 Socialezekerheidsrecht
Het socialezekerheidsrecht omvat het geheel van regels die het stelsel beheersen waarmee levensrisico's worden opgevangen door middel van een verplichte sociale verzekering. De overheid bepaalt de financiering en de prestaties van dit stelsel. De risico's die het socialezekerheidsrecht beoogt af te dekken zijn [19](#page=19):
* **Gezinsrisico's:** Geregeld via gezinsbijslagen [19](#page=19).
* **Gezondheidsrisico's:** Geregeld via ziekte- en invaliditeitsverzekering, alsook arbeidsongevallen en beroepsziekten [19](#page=19).
* **Economische risico's:** Geregeld via werkloosheid, jaarlijkse vakantie en pensioenen [19](#page=19).
Aanvankelijk waren verzekeringen vrijwillig, maar tegenwoordig is het een publiekrechtelijke, verplichte verzekering. Het beheer ervan gebeurt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid [19](#page=19).
De financiering van de socialezekerheid geschiedt door bijdragen van werkgevers, werknemers, zelfstandigen en door tussenkomsten van de overheid. De prestaties die voortvloeien uit de socialezekerheid kunnen worden onderverdeeld in [20](#page=20):
* **Vervangingsinkomen:** Zoals uitkeringen bij werkloosheid, invaliditeit, pensioenen en betaald verlof [20](#page=20).
* **Uitkering ter dekking van kosten:** Zoals voor geneeskundige verstrekkingen en gezinsbijslag [20](#page=20).
* **Prestaties in natura:** Zoals beroepsherscholing [20](#page=20).
#### 4.2.2 Socialebijstandsrecht of welzijnsrecht
Het socialebijstandsrecht, ook wel welzijnsrecht genoemd, betreft de (on)rechtstreekse tussenkomst van de overheid ten gunste van hulpbehoevenden, waarbij geen sprake is van een verzekering. Dit omvat onder meer bestaansminimumregelingen, hulp van het OCMW, jeugdzorg, bejaardenzorg, zorg voor mindervaliden en sociale huisvesting. Een deel van deze bevoegdheden is overgedragen aan de gemeenschappen [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat een bepaalde gemeenschap bindt en de menselijke relaties regelt. Dit omvat zowel dwingende als aanvullende regels en wordt in verschillende rechtstakken ingedeeld. |
| Subjectief recht | De aan een bepaald persoon verleende bevoegdheid of aanspraak die voortvloeit uit een objectieve rechtsregel en die kan worden afgedwongen, bijvoorbeeld het eigendomsrecht. |
| Rechtsdogmatiek | Het deel van de rechtswetenschap dat zich richt op de beschrijving, analyse en systematisering van het geldende positieve recht, zonder gebruik te maken van externe criteria uit andere wetenschappen. |
| Positief recht | Het door menselijke autoriteiten gecreëerde en afdwingbare recht, in tegenstelling tot natuurrecht of moraal. Het is het geldende recht op een bepaald moment en in een bepaalde plaats. |
| Privaatrecht | De rechtsregels die de verhoudingen tussen private personen regelen. Kenmerkend is de nadruk op wilsautonomie en contractsvrijheid, en het bevat grotendeels aanvullend of regelend recht. |
| Publiekrecht | De rechtsregels die betrekking hebben op de organisatie en de werking van de staat en de relaties tussen de staat en burgers. Het dient de algemene belangen en kent een dwingend karakter. |
| Burgerlijk recht | Het gemene recht binnen het privaatrecht dat de algemene verhoudingen tussen private personen regelt, zoals personen- en familierecht, goederenrecht en verbintenissenrecht. |
| Ondernemingsrecht | De rechtsregels die van toepassing zijn op transacties tussen ondernemingen en de juridische structuur daarvan. Het kan aanvullende of afwijkende regels bevatten ten opzichte van het algemeen burgerlijk recht. |
| Gerechtelijk privaatrecht | De regels die betrekking hebben op de rechterlijke organisatie, bevoegdheid, rechtspleging en tenuitvoerlegging van beslissingen in privaatrechtelijke geschillen. |
| Internationaal privaatrecht (IPR) | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met rechtsverhoudingen die een grensoverschrijdend karakter hebben. Het bepaalt welke rechter bevoegd is en welk nationaal recht van toepassing is. |
| Sociaal recht | Een verzamelnaam voor arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht, gericht op de bescherming van werknemers en het omgaan met levensrisico's door middel van sociale verzekeringen en bijstand. |
| Arbeidsrecht | Het deel van het sociale recht dat de rechtsrelatie tussen werkgever en werknemer regelt, met beschermende bepalingen voor de werknemer en regels voor collectief overleg. |
| Socialezekerheidsrecht | Het stelsel van regels dat de verplichte sociale verzekeringen beheerst, bedoeld om risico's zoals werkloosheid, ziekte en ouderdom op te vangen door financiële prestaties. |
| Socialebijstandsrecht | Het recht dat de (on)rechtstreekse tussenkomst van de overheid regelt om hulpbehoevenden te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van een bestaansminimum of specifieke zorgverlening. |
| Staatsrecht | Het fundamentele recht dat de inrichting, werking en onderlinge relaties van de staatsmachten regelt, evenals de relaties tussen de staat en zijn burgers (grondrechten). |
| Bestuursrecht | De rechtsregels die de werking van het overheidsbestuur, oftewel de uitvoerende macht, reguleren. Dit omvat zowel algemene als specifieke bepalingen met betrekking tot diverse beleidsdomeinen. |
| Strafrecht | Het materieel strafrecht omvat de regels waarvan de schending leidt tot een strafsanctie. Het publieke karakter ervan zorgt ervoor dat naleving ambtshalve wordt bewaakt. |
| Strafprocesrecht | Het formeel strafrecht dat de procedures regelt voor het vaststellen van misdrijven, het opsporen van daders, de rechtspleging en de tenuitvoerlegging van straffen. |
| Fiscaal recht | De rechtsregels die betrekking hebben op het heffen en innen van belastingen, die verplichte geldelijke bijdragen zijn zonder directe tegenprestatie van de overheid. |
| Internationaal publiekrecht | Het recht dat de betrekkingen regelt tussen staten onderling en met andere internationale rechtssubjecten, zoals verdragen, gebruiken en algemene rechtsbeginselen. |
Cover
Hfst_6_Enkele_basisprincipes_van_het_EU_recht.pptx
Summary
# Het attributiebeginsel en bevoegdheidscategorieën van de Unie
Dit onderwerp behandelt het beginsel van bevoegdheidstoedeling binnen de EU, waarbij de grenzen van de Unie bevoegdheden en de verschillende categorieën van bevoegdheden (exclusief, gedeeld, aanvullend) worden uiteengezet, inclusief relevante jurisprudentie.
## 1. Het attributiebeginsel
De uitoefening van bevoegdheden binnen de Europese Unie wordt beheerst door drie fundamentele beginselen: attributie, subsidiariteit en evenredigheid. Het attributiebeginsel stelt dat de Unie enkel handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toegedeeld, behoren toe aan de lidstaten.
### 1.1 Categorieën van bevoegdheden
De Verdragen van de Europese Unie kennen verschillende categorieën van bevoegdheden toe aan de Unie:
#### 1.1.1 Exclusieve bevoegdheden (Artikel 3 VWEU)
Bij exclusieve bevoegdheden kan enkel de Unie wetgevend optreden. De lidstaten kunnen in dit domein enkel uitvoeringsmaatregelen nemen. De belangrijkste voorbeelden van exclusieve bevoegdheden zijn:
* De douane-unie.
* De vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn.
* Het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben.
* De instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
* De gemeenschappelijke handelspolitiek.
De Unie is tevens exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit wordt ook wel de impliciete externe bevoegdheid genoemd.
> **Voorbeeld:** De zaak Commissie tegen Raad (ERTA/AETR-zaak) betrof de vraag of de lidstaten of de EEG bevoegd waren inzake de onderhandelingen over en het sluiten van het AETR-akkoord. Het Hof stelde dat, zodra de Unie een gemeenschappelijke regel heeft vastgesteld, de lidstaten niet meer kunnen optreden op een manier die de toepassing van die regel zou kunnen wijzigen of belemmeren.
#### 1.1.2 Gedeelde bevoegdheden (Artikel 4 VWEU)
Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel de Unie als de lidstaten wetgevend optreden. In beginsel kunnen de lidstaten enkel optreden voor zover de Unie haar bevoegdheden nog niet heeft uitgeoefend. Dit principe staat bekend als het *pre-emption* beginsel. De belangrijkste domeinen van gedeelde bevoegdheden omvatten, naast de eerder genoemde gebieden zoals milieu, consumentenbescherming, transport, energie en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:
* Interne markt.
* Sociaal beleid.
* Economische, sociale en territoriale samenhang.
* Landbouw en visserij (met uitzonderingen).
* Ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp.
* Bescherming en verbetering van menselijke gezondheid.
* Industrie.
* Cultuur.
* Toerisme.
* Onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport.
* Civiele bescherming.
* Administratieve samenwerking.
#### 1.1.3 Aanvullende bevoegdheden (Artikel 6 VWEU)
Bij aanvullende bevoegdheden is de Unie bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. De Unie treedt enkel op indien een optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen nodig blijkt om een van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken, zonder dat de Verdragen in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden voorzien. Dit vereist eenparigheid in de Raad na een voorstel van de Commissie en goedkeuring van het Europees Parlement. Dit geldt niet voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB).
> **Tip:** De reikwijdte van de aanvullende bevoegdheden is beperkt en de keuze om op dit niveau op te treden is van ‘constitutioneel belang’. De grenzen hiervan werden onderstreept in Advies 2/94 betreffende de toetreding van de EU tot het EVRM.
#### 1.1.4 Sui generis bevoegdheden
Naast deze hoofdcategorieën bestaan er ook zogenaamde *sui generis* bevoegdheden, die specifiek zijn voor bepaalde beleidsterreinen:
* Coördinatie van sociaal-economisch beleid van de lidstaten (Artikel 5 VWEU).
* Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) (Artikel 24 VEU).
### 1.2 De flexibiliteitsclausule (Artikel 352 VWEU)
De flexibiliteitsclausule biedt de mogelijkheid voor EU-optreden wanneer de Verdragen in de nodige bevoegdheden ontbreken, maar optreden noodzakelijk is om een doelstelling van de Unie te verwezenlijken. Dit vereist eenparigheid in de Raad na een voorstel van de Commissie en goedkeuring van het Europees Parlement, en wordt gezien als een clausule van ‘constitutioneel belang’ die de aard en omvang van de EU-bevoegdheid en de bijbehorende procedures bepaalt.
### 1.3 Keuze van de rechtsgrondslag
De keuze van de juiste rechtsgrondslag voor een Uniehandeling is van cruciaal belang, omdat deze de bevoegdheidscategorie, de besluitvormingsprocedure en de betrokken instellingen bepaalt. Het Hof van Justitie van de EU (HvJ-EU) baseert deze keuze op "objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn", waarbij het doel en de inhoud van de handeling centraal staan. De zogenaamde zwaartepunt-test of absorptiedoctrine bepaalt dat de hoofddoelstelling van de handeling doorslaggevend is voor de rechtsgrondslag.
#### 1.3.1 Meervoudige rechtsgrondslag
In uitzonderlijke gevallen kan een handeling meerdere rechtsgrondslagen hebben indien de handeling verschillende doelstellingen nastreeft die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, en indien de besluitvormingsprocedures compatibel zijn.
> **Voorbeeld:** De zaak Commissie tegen Raad (Titaandioxide) illustreert de zwaartepunt-test. De richtlijn inzake harmonisatie van programma's ter vermindering en opheffing van verontreiniging door afval afkomstig van de titaandioxide-industrie werd aangenomen op grond van milieubescherming, hoewel het ook aspecten van de interne markt raakte. Het Hof oordeelde dat het milieu het hoofddoel was.
> **Voorbeeld:** In de zaak Europees Parlement tegen Raad (zaak C-130/10) met betrekking tot sancties tegen personen verbonden met Osama bin Laden, oordeelde het Hof dat een combinatie van de rechtsgrondslagen voor het GBVB (Artikel 215 VWEU) en maatregelen ter bestrijding van terrorisme (Artikel 75 VWEU) procedureel onverenigbaar was, omdat de besluitvormingsprocedures verschilden. De keuze van de rechtsgrondslag blijft relevant, ook na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.
## 2. De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid
Naast het attributiebeginsel zijn subsidiariteit en evenredigheid belangrijke beginselen die de uitoefening van Uniebevoegdheden sturen.
### 2.1 Subsidiariteitsbeginsel (Artikel 5(3) VEU)
Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. Nationale parlementen spelen een cruciale rol bij de controle op de naleving van dit beginsel, via de gele en oranje kaart procedures.
> **Voorbeeld:** De zaak Polen tegen Europees Parlement en Raad (zaak C-358/14) betreffende de richtlijn over tabaksproducten toonde aan dat de Uniewetgever een ruime discretionaire bevoegdheid heeft op gebieden die politieke, economische en sociale keuzes vereisen. Een maatregel is slechts onrechtmatig als deze kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het nagestreefde doel.
### 2.2 Evenredigheidsbeginsel (Artikel 5(4) VEU)
Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Dit beginsel geldt ook voor de toetsing van de handelingen van de lidstaten, bijvoorbeeld met betrekking tot uitzonderingen op verdragsvrijheden.
## 3. Het beginsel van loyale samenwerking (Artikel 4(3) VEU)
Dit beginsel houdt in dat de Unie en de lidstaten elkaar respecteren en steunen bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten moeten alle geschikte maatregelen treffen om de nakoming van hun Unieverplichtingen te verzekeren en mogen geen maatregelen nemen die de verwezenlijking van de Uniedoelstellingen in gevaar kunnen brengen.
* De instellingen van de Unie werken eveneens loyaal samen (Artikel 13(2) VEU).
* Lidstaten hebben de plicht om strijdige nationale regels buiten toepassing te laten en arresten van het Hof van Justitie na te leven.
* Het internationale optreden van lidstaten mag het uniforme optreden van de Unie niet ondermijnen.
> **Voorbeeld:** De zaken Commissie tegen Griekenland (zaak C-45/07) en Commissie tegen Zweden (zaak C-264/07) benadrukken de plicht van lidstaten om de Unieverplichtingen na te komen.
## 4. Het gelijkheidsbeginsel en non-discriminatie
Het gelijkheidsbeginsel, ook wel het principe van non-discriminatie genoemd, houdt in dat vergelijkbare situaties op dezelfde wijze worden behandeld en verschillende situaties op verschillende wijze. Er kan sprake zijn van:
* **Directe discriminatie:** Onderscheid op grond van een verboden onderscheidingscriterium, zoals nationaliteit (Artikel 18 VWEU).
* **Indirecte discriminatie:** Onderscheid op grond van een niet-verboden criterium, maar met discriminerende effecten, zoals een woonplaatsvereiste.
> **Voorbeeld:** De zaken Commissie tegen Spanje (Musea I, zaak C-45/93) en Commissie tegen Italië (Musea II, zaak C-388/01) betroffen regelingen waarbij Spaanse en lokale onderdanen gratis toegang hadden tot musea, wat als discriminatie op grond van nationaliteit kon worden beschouwd.
> **Voorbeeld:** De zaak Bressol (zaak C-73/08) ging over de beperking van het aantal ‘niet-ingezeten studenten’ voor bepaalde opleidingen in de Franse Gemeenschap. Het Hof oordeelde dat dit indirecte discriminatie op grond van nationaliteit kon zijn en mogelijke rechtvaardiging afhing van een risico voor de volksgezondheid, waarbij de maatregel noodzakelijk en evenredig moest zijn.
> **Voorbeeld:** In de zaak Bidar (zaak C-209/03) werd geoordeeld dat een Britse regeling inzake studieleningen, die onderscheid maakte op basis van ‘vestiging’ in het VK, indirect discriminerend kon zijn en dat een eis van ‘integratie in de samenleving’ legitiem kon zijn, mits de regeling proportioneel was.
> **Voorbeeld:** De zaak Angonese (zaak C-281/98) betrof een vereiste voor een tweetaligheidsattest, wat als indirecte discriminatie kon worden beschouwd indien het attest enkel in een specifieke regio kon worden behaald.
> **Voorbeeld:** De zaken Feryn (zaak C-54/07) en NH, t. Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI (zaak C-507/18) illustreren dat uitspraken die de perceptie van discriminatie kunnen creëren, zelfs buiten een formele aanwervingsprocedure, onder het toepassingsgebied van de richtlijnen inzake gelijke behandeling kunnen vallen. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut en kan beperkt worden mits dit bij wet is vastgesteld, de wezenlijke inhoud van het recht behouden blijft en het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen.
> **Voorbeeld:** Het arrest Achbita (zaak C-157/15) stelde dat een algemeen verbod op het dragen van zichtbare politieke, filosofische of religieuze tekens op de werkvloer, indien neutraal toegepast, indirecte discriminatie kon zijn, onderworpen aan een proportionaliteitstoets.
### 4.1 Omgekeerde discriminatie
Omgekeerde discriminatie treedt op wanneer eigen onderdanen of nationale situaties minder gunstig worden behandeld dan onderdanen of situaties van andere lidstaten. Dit is niet verboden onder het EU-recht en moet in het kader van het interne rechtsstelsel van de lidstaat worden opgelost, tenzij er sprake is van een grensoverschrijdend element dat de toepassing van EU-recht rechtvaardigt.
> **Voorbeeld:** De zaak Vlaamse zorgverzekering (zaak C-212/06) toonde aan dat situaties zonder enig aanknopingspunt met het EU-recht en met alle relevante elementen binnen de interne sfeer van één lidstaat, in beginsel buiten het toepassingsgebied van de interne markt regels vallen. Een probleem van omgekeerde discriminatie kan ontstaan door de interactie tussen Europees en nationaal recht.
---
# Beginselen van subsidiariteit en evenredigheid
Dit onderdeel behandelt de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid die de uitoefening van EU-bevoegdheden reguleren, met speciale aandacht voor de rol van nationale parlementen en de toetsing door het Hof van Justitie.
### 2.1 Subsidiariteitsbeginsel
Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.
#### 2.1.1 Rol van nationale parlementen
Nationale parlementen spelen een prioritaire rol in de controle op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Dit wordt vormgegeven door de "gele kaart" en "oranje kaart" procedures, zoals vastgelegd in artikel 6 en 7 van Protocol nr. 2 bij de Verdragen.
> **Tip:** De subsidiariteitscontrole door nationale parlementen is een belangrijke democratische waarborg die ervoor moet zorgen dat de EU niet op de stoel van de lidstaten gaat zitten waar deze zelf adequate maatregelen kunnen treffen.
### 2.2 Evenredigheidsbeginsel
Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Dit beginsel geldt niet alleen voor wetgevingshandelingen van de Unie, maar ook voor de toetsing van de handelingen van de lidstaten, bijvoorbeeld met betrekking tot uitzonderingen op de verdragsvrijheden.
#### 2.2.1 Toetsing door het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie toetst de naleving van het evenredigheidsbeginsel. In zaken waar de Uniewetgever een ruime discretionaire bevoegdheid heeft, zoals op politieke, economische en sociale gebieden, is een vastgestelde maatregel slechts onrechtmatig indien deze "kennelijk ongeschikt" is ter bereiking van het nagestreefde doel.
> **Voorbeeld:** De richtlijn betreffende tabaksproducten werd betwist op grond van subsidiariteit en evenredigheid. Het Hof oordeelde dat de Uniewetgever op dit gebied een ruime beoordelingsmarge heeft en een maatregel enkel onrechtmatig is indien deze kennelijk ongeschikt is.
### 2.3 Verhouding met andere beginselen
De beginselen van subsidiariteit en evenredigheid werken nauw samen met het attributiebeginsel en het beginsel van loyale samenwerking om een evenwichtige verdeling van bevoegdheden en een effectieve werking van de Unie te waarborgen. De keuze van de juiste rechtsgrondslag voor een EU-handeling, die een "objectieve toetsing" vereist op basis van het doel en de inhoud van de handeling, is cruciaal voor de correcte toepassing van deze beginselen. Het Hof van Justitie past hierbij de "zwaartepunt-test" en de "absorptiedoctrine" toe om de hoofddoelstelling te bepalen die de rechtsgrondslag dicteert. In uitzonderlijke gevallen, wanneer een handeling meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen nastreeft, kan een meervoudige rechtsgrondslag aanvaard worden, mits de besluitvormingsprocedures compatibel zijn.
---
# Het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking verplicht de Unie en haar lidstaten tot wederzijds respect en ondersteuning bij de uitvoering van hun taken, met inbegrip van de naleving en handhaving van het EU-recht.
### 3.1 De inhoud van het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking, verankerd in artikel 4, lid 3 VEU, omvat de volgende kernverplichtingen:
* **Wederzijds respect en ondersteuning:** De Unie en de lidstaten dienen elkaar te respecteren en elkaar te ondersteunen bij de vervulling van de taken die voortvloeien uit de Verdragen.
* **Effectieve naleving van EU-recht:** Lidstaten moeten alle algemene en bijzondere maatregelen treffen die geschikt zijn om de nakoming van hun verplichtingen onder de Verdragen en de handelingen van de instellingen van de Unie te verzekeren.
* **Faciliteren van de Unie-taak:** Lidstaten moeten de Unie in staat stellen haar taken te vervullen en mogen zich niet onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
* **Institutionele samenwerking:** Volgens artikel 13, lid 2 VEU moeten alle instellingen loyaal met elkaar samenwerken, binnen de grenzen van hun toegedeelde bevoegdheden en de vastgestelde procedures.
### 3.2 Gevolgen van het beginsel van loyale samenwerking
Het beginsel van loyale samenwerking heeft diverse belangrijke juridische en praktische gevolgen:
* **Niet-contractuele aansprakelijkheid van lidstaten:** Dit beginsel vormt de basis voor de aansprakelijkheid van lidstaten voor schade die burgers lijden als gevolg van schending van het EU-recht door de lidstaat zelf. Het arrest *Francovich* is hierbij cruciaal.
* **Samenwerking met de Europese Commissie inzake inbreukprocedures:** Lidstaten moeten meewerken met de Europese Commissie bij het onderzoek naar en de afhandeling van inbreukprocedures tegen lidstaten. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking in de *Mox*-zaak.
* **Plicht om strijdige nationale regels buiten toepassing te laten:** Lidstaten zijn verplicht nationale wetgeving die in strijd is met het EU-recht, buiten toepassing te laten. Dit vloeit voort uit het beginsel van suprematie van het EU-recht.
* **Plicht om arresten van het Hof van Justitie na te leven:** Lidstaten dienen de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie onvoorwaardelijk na te leven.
* **Uniformiteit van internationaal optreden:** Het internationaal optreden van lidstaten mag het uniforme optreden van de Unie op het wereldtoneel niet ondermijnen.
> **Voorbeeld:** Arresten zoals *Commissie t. Griekenland* (Zaak C-45/07) en *Commissie t. Zweden* (Zaak C-264/07) illustreren hoe lidstaten hun internationaal beleid moeten afstemmen op de EU-doelstellingen.
### 3.3 Jurisprudentie met betrekking tot loyale samenwerking
De jurisprudentie van het Hof van Justitie heeft het beginsel van loyale samenwerking verder uitgewerkt en de reikwijdte ervan verduidelijkt:
* **ERTA / AETR-zaak (Zaak 22/70, Commissie t. Raad):** Dit arrest benadrukte dat zodra de Unie de bevoegdheid heeft om een internationale overeenkomst te sluiten, de lidstaten deze bevoegdheid niet meer mogen uitoefenen. Het internationaal optreden van lidstaten mag de effectiviteit van het gemeenschapsrecht niet aantasten.
* **Mox-zaak (Zaak C-157/07, Commissie t. Frankrijk):** In deze zaak werd Frankrijk veroordeeld voor het niet naleven van een arrest van het Hof van Justitie, wat een directe schending van de loyale samenwerking inhield.
* **Zaken C-45/07 (Commissie t. Griekenland) en C-264/07 (Commissie t. Zweden):** Deze zaken betroffen de naleving van EU-regelgeving inzake de plaatsing van windturbines en de bijbehorende milieueffectbeoordelingen, waarbij de lidstaten werden gehouden aan hun verplichtingen onder het beginsel van loyale samenwerking.
### 3.4 Belang van loyale samenwerking voor de handhaving van EU-recht
Het beginsel van loyale samenwerking is fundamenteel voor de effectieve werking van de Europese Unie. Het zorgt ervoor dat de door de Unie vastgestelde regels en beleidslijnen daadwerkelijk worden nageleefd en gehandhaafd door de lidstaten. Zonder deze wederzijdse inspanningen zou de interne markt niet functioneren en zouden de doelstellingen van de Unie onbereikbaar blijven. Het beginsel vereist van lidstaten dat zij niet alleen positieve handelingen verrichten om het EU-recht na te leven, maar ook dat zij zich onthouden van handelingen die het EU-recht ondermijnen.
---
# Het gelijkheidsbeginsel en non-discriminatie
Dit deel bespreekt het principe van non-discriminatie binnen de EU, waarbij verschillende vormen van discriminatie (direct, indirect) en hun rechtvaardigingsgronden worden geanalyseerd aan de hand van jurisprudentie over diverse sectoren.
### 4.1 Het gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel, ook wel het principe van non-discriminatie genoemd, houdt in dat gelijke situaties gelijk moeten worden behandeld en verschillende situaties verschillend. Binnen de Europese Unie is dit principe een fundamentele rechtsbeginsel dat de basis vormt voor gelijke behandeling.
#### 4.1.1 Vormen van discriminatie
Er worden twee hoofdvormen van discriminatie onderscheiden:
* **Directe discriminatie:** Dit is een onderscheid dat rechtstreeks wordt gemaakt op grond van een verboden onderscheidingscriterium. Een duidelijk voorbeeld hiervan is discriminatie op grond van nationaliteit, zoals vastgelegd in Artikel 18 VWEU.
* **Indirecte discriminatie:** Dit is een situatie waarbij een ogenschijnlijk neutraal criterium (niet-verboden) toch leidt tot discriminerende effecten voor een bepaalde groep. Een voorbeeld hiervan is een woonplaatsvereiste die personen uit andere lidstaten benadeelt, ook al is er geen expliciet onderscheid op grond van nationaliteit gemaakt.
> **Tip:** Hoewel de focus binnen de EU vaak ligt op discriminatie op grond van nationaliteit, omvat het non-discriminatiebeginsel ook andere gronden zoals ras, etnische afstamming, religie of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid, zoals uiteengezet in diverse richtlijnen.
#### 4.1.2 Rechtvaardigingsgronden
Discriminatie is niet altijd verboden. Er kunnen legitieme redenen zijn om toch een onderscheid te maken, mits dit aan specifieke voorwaarden voldoet.
* **Voorbeelden uit jurisprudentie:**
* **Zaak C-45/93, Commissie t. Spanje (Musea I):** Een Spaanse regeling die Spaanse onderdanen gratis toegang gaf tot nationale musea werd beschouwd als directe discriminatie op grond van nationaliteit.
* **Zaak C-388/01, Commissie t. Italië (Musea II):** Een Italiaanse regeling die gratis toegang verleende aan personen die in de gemeente of regio woonden waar het museum gevestigd was, kon als indirecte discriminatie worden beschouwd.
* **Zaken 293/83, Gravier en 24/86, Blaizot:** Additionele inschrijvingsgelden voor onderdanen van andere lidstaten bij het hoger onderwijs werden beschouwd als verboden discriminatie op grond van nationaliteit.
* **Zaak C-73/08, Bressol:** Een Franse regel die het aantal 'niet-ingezeten studenten' beperkte voor bepaalde medische en paramedische opleidingen werd gezien als indirecte discriminatie. Dit kon mogelijk gerechtvaardigd worden op grond van volksgezondheid, mits het risico op de instelling van de nationale instelling werd aangetoond en de maatregel noodzakelijk en evenredig was.
> **Voorbeeld:** De vereiste van een bepaald aantal jaren gevestigd zijn in het VK om in aanmerking te komen voor een studielening, terwijl dit voor eigen onderdanen anders geregeld is, kan als indirecte discriminatie worden gezien. Het arrest **Bidar (C-209/03)** stelde dat een dergelijke eis disproportioneel kan zijn, zelfs als de eis van "integratie in de samenleving" als legitiem doelstelling wordt beschouwd.
#### 4.1.3 Bewijslast en sancties
Bij discriminatie spelen de bewijslast en mogelijke sancties een cruciale rol.
* **Arrest Angonese (C-281/98):** In deze zaak werd gesteld dat een bankinstelling die een tweetaligheidsattest vereist dat enkel in een specifieke provincie werd afgegeven, mogelijk discrimineerde. Het Hof van Justitie beoordeelde de toepasselijkheid van Artikel 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers).
* **Arrest Feryn (C-54/07):** Het Hof van Justitie benadrukte dat het doel van de richtlijnen betreffende gelijke behandeling is om de werkingssfeer niet restrictief uit te leggen. Publieke verklaringen die de perceptie van een negatieve invloed op het aanwervingsbeleid kunnen creëren, zijn relevant. Er hoeft geen identificeerbare klager te zijn om discriminatie aan te nemen.
* **Arrest NH, t. Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI (C-507/18):** Dit arrest bevestigde dat de werkingssfeer van de richtlijnen niet restrictief kan worden uitgelegd. Zelfs uitspraken buiten een specifieke aanwervingsprocedure kunnen relevant zijn als ze de perceptie van het aanwervingsbeleid beïnvloeden. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut en kan beperkingen kennen die bij wet zijn vastgesteld, mits de wezenlijke inhoud van het recht behouden blijft en het evenredigheidsbeginsel wordt gerespecteerd.
> **Voorbeeld:** Het verbod op het dragen van een islamitische hoofddoek op de werkvloer, zoals in **Arrest Achbita (C-157/5)**, werd getoetst aan directe en indirecte discriminatie. Het Hof oordeelde dat een algemeen, neutraal bedrijfsbeleid dat het zichtbaar dragen van politieke, filosofische of religieuze tekens verbiedt, mogelijk geen directe discriminatie is, maar wel indirecte discriminatie kan vormen indien het specifieke groepen onevenredig treft. De proportionaliteitstoets is hierbij essentieel.
#### 4.1.4 Omgekeerde discriminatie
Omgekeerde discriminatie treedt op wanneer eigen onderdanen of nationale situaties minder gunstig worden behandeld dan die van andere landen. Dit is een direct gevolg van het attributiebeginsel, aangezien EU-recht primair de grensoverschrijdende situaties regelt.
* **Situaties zonder aanknopingspunt met EU-recht:** Situaties waarbij alle relevante elementen zich binnen de interne sfeer van één lidstaat bevinden en geen enkel aanknopingspunt hebben met het recht van de Unie, vallen in principe buiten de werkingssfeer van de EU interne marktregels.
* **Interactie tussen Europees en nationaal recht:** Omgekeerde discriminatie kan ontstaan door de interactie tussen Europees recht en nationaal recht.
* **Zaak C-212/06 (Vlaamse zorgverzekering):** Na opmerkingen van de Europese Commissie werd het systeem van de Vlaamse zorgverzekering uitgebreid naar personen die in Vlaanderen of Brussel werkten en in een andere lidstaat woonden. De vraag rees wat betreft personen die in Vlaanderen/Brussel werkten en in Wallonië woonden, wat een kwestie van intern recht was.
> **Tip:** Het probleem van omgekeerde discriminatie dient in beginsel te worden opgelost binnen het interne rechtsstelsel van de lidstaat zelf, tenzij er een grensoverschrijdend element is dat de toepassing van EU-recht rechtvaardigt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beginselen van subsidiariteit en evenredigheid | Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat de Unie alleen optreedt op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, indien en voor zover de doelstellingen van het optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie. Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de inhoud en vorm van Unie-optreden niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te bereiken. |
| Beginsel van bevoegdheidstoedeling | Dit principe bepaalt dat de Unie enkel handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld. Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn toegedeeld, blijven toebehoren aan de lidstaten. |
| Directe discriminatie | Een vorm van discriminatie waarbij een direct onderscheid wordt gemaakt op grond van een verboden onderscheidingscriterium, zoals nationaliteit, wat leidt tot ongelijke behandeling van personen in vergelijkbare situaties. |
| Gedeelde bevoegdheden | Bevoegdheden waarbij zowel de Unie als de lidstaten wetgevend kunnen optreden. In principe kunnen de lidstaten optreden voor zover de Unie haar bevoegdheden nog niet heeft uitgeoefend, hetgeen het pre-emptiebeginsel inhoudt. |
| Gelijkheidsbeginsel | Dit principe houdt in dat soortgelijke situaties gelijk behandeld moeten worden en verschillende situaties verschillend, zonder ongerechtvaardigde discriminatie. Het vormt de basis voor non-discriminatie op diverse gronden. |
| Impliciete externe bevoegdheid | De bevoegdheid van de Unie om internationale overeenkomsten te sluiten die voortvloeit uit haar interne bevoegdheden, zelfs indien deze niet expliciet in de Verdragen is opgenomen, bijvoorbeeld indien een wetgevingshandeling van de Unie voorziet in de sluiting ervan. |
| Indirecte discriminatie | Een vorm van discriminatie waarbij een maatregel die op het eerste gezicht neutraal is, in de praktijk leidt tot een ongerechtvaardigd nadelig effect voor bepaalde groepen personen, vaak op grond van criteria die indirect verband houden met een verboden onderscheidingscriterium. |
| Rechtsgrondslag | De juridische basis in de Verdragen waarop een handeling van de Unie wordt gebaseerd. De keuze van de juiste rechtsgrondslag is cruciaal, omdat deze de procedurele en materiële aspecten van de wetgeving bepaalt. |
| Ruime discretionaire bevoegdheid | Een juridisch concept dat inhoudt dat de wetgever een grote mate van vrijheid heeft bij het nemen van beslissingen, vooral op gebieden waar politieke, economische en sociale keuzes vereist zijn en waar ingewikkelde beoordelingen moeten worden gemaakt. |
| Sui generis bevoegdheden | Specifieke, op zichzelf staande bevoegdheden van de Unie die niet netjes binnen de traditionele categorieën van exclusieve, gedeelde of aanvullende bevoegdheden vallen, zoals de coördinatie van sociaal-economisch beleid en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). |
| Toetsing door het Hof van Justitie | De mogelijkheid voor het Hof van Justitie van de Europese Unie om wetgevende en uitvoerende handelingen van de Unie en de lidstaten te beoordelen op hun conformiteit met het EU-recht, inclusief de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. |
Cover
Hfst 6.pdf
Summary
# Het begrip rechtsbron
Dit onderwerp verkent de fundamentele concepten van materiële en formele rechtsbronnen en de factoren die de inhoud van het recht bepalen, evenals de verschillende verschijningsvormen van het recht zelf [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.1 Materiële bronnen van het recht
Materiële bronnen van het recht verwijzen naar de factoren die de inhoud van het recht bepalen. Dit zijn de invloeden en krachten die vorm geven aan de regels die we kennen [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.2 Formele bronnen van het recht
Formele bronnen van het recht betreffen de verschijningsvormen van het recht zelf. Dit zijn de manieren waarop rechtsregels kenbaar en bindend worden gemaakt [3](#page=3) [7](#page=7).
---
# Materiële bronnen van het recht
Materiële bronnen van het recht zijn de diverse factoren die de inhoud van het recht beïnvloeden en de vorming van wetgeving en rechtspraktijken bepalen [4](#page=4).
### 2.1 Politieke bronnen
Politieke bronnen refereren aan de machtsverhoudingen op politiek en sociaal vlak. Deze komen tot uiting in de instellingen, zoals het parlement en de regering, en worden beïnvloed door machtsgroepen [4](#page=4).
### 2.2 Feitelijke bronnen
Feitelijke bronnen omvatten concrete omstandigheden die het recht vormgeven. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
* **Economie**: Factoren zoals de aanwezigheid van 'wijn' (landbouw, handel) of 'mijnbouw' (grondstoffen) kunnen de wetgeving beïnvloeden [4](#page=4).
* **Geografie**: De fysieke ligging, zoals de nabijheid van water of de indeling van een land, kan relevant zijn voor wetgeving (bv. waterrecht, federalisme) [4](#page=4).
* **Klimaat**: Weersomstandigheden en milieuaspecten leiden tot specifieke milieuregelgeving [4](#page=4).
* **Demografie**: De bevolkingssamenstelling en -groei beïnvloeden sociale wetgeving [4](#page=4).
* **Technologie**: Nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals digitale informatie, hebben impact op wetgeving rond privacy en milieu [4](#page=4).
### 2.3 Ideologische bronnen
Ideologische bronnen betreffen overtuigingen en waarden die de basis vormen van rechtssystemen [5](#page=5).
* **Religie**: Religieuze principes kunnen leiden tot religieuze rechtsstelsels of de oprichting van een staatskerk [5](#page=5).
* **Morele overtuigingen**: Fundamentele morele opvattingen, zoals het idee van morele verantwoordelijkheid voor eigen optreden, bepalen mede de strafbaarheid van gedragingen. Dit raakt aan de relatie tussen recht en moraal [5](#page=5).
### 2.4 Rechtsfilosofische en -theoretische bronnen
Deze bronnen gaan over de reflectie op de aard, het doel en de werking van het recht [5](#page=5).
* **Rechtsfilosofie**: Dit domein houdt zich bezig met de fundamentele rechtsideeën en nadenkt over wat recht in essentie is [5](#page=5).
* **Rechtstheorie**: De rechtstheorie bestudeert het recht als een instrument en evalueert de efficiëntie van juridische regels en procedures. Centraal staat de visie op het doel van het recht, zoals rechtvaardigheid en rechtszekerheid [5](#page=5).
### 2.5 Juridische bronnen
Juridische bronnen omvatten de studie van het recht zelf, hetgeen kennis oplevert die relevant is voor regelgevers en rechters. Dit omvat [6](#page=6):
* **Studie van het geldende recht**: Dit wordt gedaan door middel van de rechtsleer, die de huidige wetgeving analyseert [6](#page=6).
* **Studie van het recht in de tijd**: Rechtsgeschiedenis onderzoekt de evolutie van rechtsregels en -systemen [6](#page=6).
* **Studie van het recht in de ruimte**: Rechtsvergelijking bestudeert hoe recht in verschillende landen is georganiseerd [6](#page=6).
Deze studies bieden inspiratie voor wat het recht *de lege lata* (zoals het geldende recht is) is en wat het *de lege ferenda* (wat het recht idealiter zou moeten zijn of ontwikkelen) zou moeten worden [6](#page=6).
---
# Formele bronnen van het recht
Dit onderwerp behandelt de uiterlijke kenmerken en de mechanismen waarmee rechtsregels worden erkend, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen zelfstandige en niet-zelfstandige bronnen, en tussen bindende en louter gezaghebbende bronnen.
### 3.1 De rol van formele bronnen
Formele bronnen van het recht zijn de verschijningsvormen die de rechtsregels aanreiken. Erkenningsregels bepalen welke van deze regels afdwingbaar zijn. Deze bronnen kunnen worden onderverdeeld in zelfstandige en niet-zelfstandige bronnen, en in bindende en louter gezaghebbende bronnen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.1.1 Zelfstandige en niet-zelfstandige bronnen
* **Zelfstandige bronnen**: Deze bronnen reiken een rechtsregel aan zonder dat deze nog in een andere bron bevestigd hoeft te worden; zij hebben een eigen rechtsvormer. Voorbeelden hiervan zijn de wet, rechtspraak en rechtsleer [8](#page=8).
* **Niet-zelfstandige bronnen**: Bij deze bronnen moet de regel in een andere bron worden bevestigd om als rechtsregel erkend te worden. Zij hebben geen specifieke rechtsvormer, maar moeten door andere rechtsvormers als rechtsregel worden (h)erkend. Voorbeelden zijn gewoonte, algemene rechtsbeginselen en billijkheid [8](#page=8).
#### 3.1.2 Bindende en louter gezaghebbende bronnen
* **Bindende bronnen**: Bij bindende bronnen moet de regel door de burger worden nageleefd en door de rechter worden toegepast [9](#page=9).
* **Algemeen-bindend**: Deze regels zijn van toepassing op iedereen [9](#page=9).
* **Niet-algemeen bindend**: Deze regels zijn slechts van toepassing op bepaalde rechters en burgers [9](#page=9).
* **Niet-bindende of louter gezaghebbende bronnen**: Dit zijn bronnen die weliswaar autoriteit bezitten, maar waarvan de regels niet dwingend moeten worden toegepast [9](#page=9).
> **Tip**: Het onderscheid tussen bindende en niet-bindende bronnen is cruciaal voor het begrijpen van de afdwingbaarheid van rechtsregels.
### 3.2 Overzicht van formele rechtsbronnen
Het volgende schema geeft een overzicht van de zelfstandige rechtsbronnen, hun rechtsvormer, vorm en bindende kracht [10](#page=10):
| Zelfstandige rechtsbron | Rechtsvormer | Vorm | Bindende kracht |
| :---------------------- | :------------- | :---------------- | :--------------------- |
| de wet | wetgever | wettekst | algemeen bindend |
| de rechtspraak | rechter | rechterlijke uitspraak | niet-algemeen bindend |
| de rechtsleer | rechtsgeleerde | rechtsleer | niet-bindend, gezaghebbend |
> **Voorbeeld**: Een rechterlijke uitspraak is een zelfstandige bron van recht, maar de bindende kracht ervan is niet-algemeen; ze geldt primair tussen de partijen in het geding en kan als precedent dienen, maar is niet per se op iedereen van toepassing zoals een wet dat is [10](#page=10).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald ogenblik geldt binnen een bepaalde gemeenschap, en dat de gedragingen van de leden van die gemeenschap regelt. |
| Materële bronnen van het recht | Factoren die de inhoud van het recht bepalen, zoals politieke verhoudingen, economische omstandigheden, ideologieën, religie, filosofische opvattingen en de studie van het recht zelf. |
| Formele bronnen van het recht | De specifieke verschijningsvormen waarin rechtsregels kenbaar en afdwingbaar zijn, zoals wetten, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. |
| Rechterlijke uitspraak | Een beslissing genomen door een rechter of rechtbank in een specifiek juridisch geschil. Deze kan dienen als een formele rechtsbron, hoewel vaak niet-algemeen bindend. |
| Rechtsleer | De interpretatie, analyse en kritiek van het geldende recht door rechtsgeleerden, vaak gepubliceerd in juridische tijdschriften, boeken of adviezen. Het is een niet-bindende, maar gezaghebbende bron van recht. |
| Gewoonte | Een langdurig en algemeen nageleefde gedragsregel die door de gemeenschap als juridisch bindend wordt ervaren. Het is een niet-zelfstandige formele bron van recht. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele normen en waarden die inherent zijn aan een rechtsorde en die als leidraad dienen voor de interpretatie en toepassing van specifieke rechtsregels. Ze zijn niet-zelfstandige formele bronnen. |
| Billijkheid | Het principe van rechtvaardigheid en redelijkheid dat wordt toegepast om in specifieke gevallen tot een eerlijke oplossing te komen, met name wanneer de strikte toepassing van de wet tot onrechtvaardige uitkomsten zou leiden. Het is een niet-zelfstandige formele bron. |
| Bindende rechtsbron | Een bron die rechtsregels aanreikt die door de burger moeten worden nageleefd en door de rechter moeten worden toegepast. Dit kan algemeen (voor iedereen) of niet-algemeen bindend zijn. |
Cover
Hfst 7(1).pdf
Summary
# Het begrip wet als rechtsbron
Dit onderwerp onderzoekt de verschillende definities van een wet, zowel in formele als materiële zin, en de fundamentele beginselen waaraan wetgeving moet voldoen om als behoorlijk beschouwd te worden.
### 1.1. De wet in formele en materiële zin
Een wet kan op twee manieren worden gedefinieerd: in materiële zin en in formele zin [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.1. Wet in materiële zin
* Een wet in materiële zin betreft de **inhoud** van een regel [4](#page=4).
* Dit is elke algemene regel die door een daartoe bevoegde overheid uitdrukkelijk is uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst [4](#page=4).
* Kenmerken van zo'n regel zijn:
* Geschreven [4](#page=4).
* Algemeen uitgevaardigd [4](#page=4).
* Door een bevoegde overheid [4](#page=4).
* Volgens de geijkte procedure [4](#page=4).
* Niet alleen de formele wetgever kan dergelijke regels uitvaardigen, maar ook bestuurlijke overheden met een verordenende bevoegdheid, zoals de Koning, de regering of een gemeenteraad [4](#page=4).
* Voorbeelden hiervan zijn het Koninklijk Besluit (KB) op de Wegcode of de Politiecodex van een stad [4](#page=4).
* Individuele beschikkingen van een bestuurlijke overheid vallen hier niet onder [4](#page=4).
#### 1.1.2. Wet in formele zin
* Een wet in formele zin betreft de **vorm** van de wetgevende akte [5](#page=5).
* Dit is een wetgevende akte, met de naam wet, decreet of ordonnantie, die is aangenomen door een orgaan dat bekleed is met de wetgevende macht [5](#page=5).
* Een wet in formele zin is vereist telkens wanneer de Grondwet voorschrijft dat iets bij of door wet moet worden geregeld [5](#page=5).
#### 1.1.3. Verhouding tussen formele en materiële zin
* Niet elke wet in formele zin is een wet in materiële zin, en omgekeerd is niet elke wet in materiële zin een wet in formele zin [5](#page=5).
* Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van verschillende soorten wetten [6](#page=6):
* **Begrotingswet:** Wet in formele zin, niet noodzakelijk in materiële zin [6](#page=6).
* **Naturalisatiewet:** Wet in formele zin, niet noodzakelijk in materiële zin [6](#page=6).
* **Gemeentelijk overlastreglement:** Wet in materiële zin, maar geen wet in formele zin [6](#page=6).
* **KB 1/12/1975 op het wegverkeer:** Wet in materiële zin, maar geen wet in formele zin [6](#page=6).
* **Burgerlijk Wetboek:** Zowel wet in formele als materiële zin [6](#page=6).
* **Decreet Vlaamse Gemeenschap 15/07/2005 tot regeling van interlandelijke adoptie van kinderen:** Zowel wet in formele als materiële zin [6](#page=6).
### 1.2. De beginselen van behoorlijke wetgeving
Naast de definitie van een wet zijn er diverse rechtsethische beginselen waaraan wetgeving moet voldoen. Deze beginselen zijn nauw verbonden met het concept van de rechtsstaat. Sommige van deze beginselen zijn gepositiveerd in de Grondwet of verdragen en zijn daardoor juridisch afdwingbaar, terwijl andere meer een ethisch of fundamenteel karakter hebben en door de wetgever vrijwillig worden nageleefd [8](#page=8).
#### 1.2.1. Democratiebeginsel
* Het democratiebeginsel is geworteld in het idee van "regering van, voor en door het volk" [9](#page=9).
* Het uitgangspunt is de heerschappij van de meerderheid, waarbij aangenomen wordt dat de meerderheid leidt tot wat iedereen zou moeten kunnen instemmen (volonté générale) [9](#page=9).
* Democratie kan zich manifesteren via directe democratie (referendum) of representatieve democratie (met eventuele volksraadpleging) [9](#page=9).
* In België gaan alle machten uit van de natie, niet direct van het volk, conform de artikelen 33 en 42 van de Grondwet. Een beslissend referendum is strijdig met de Grondwet. Enkel consultatieve volksraadplegingen zijn mogelijk op gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk niveau (met uitzonderingen voor financiën, begroting of aangelegenheden waarvoor een tweederde meerderheid vereist is) [9](#page=9).
* Er zijn verschillende staatsvormen gebaseerd op de relatie tussen wetgevende en uitvoerende macht:
* **Presidentieel systeem:** Zowel wetgevende als uitvoerende macht zijn verkozen [10](#page=10).
* **Parlementair systeem:** De uitvoerende macht is afhankelijk van het vertrouwen van de meerderheid in het parlement [10](#page=10).
* **Semi-presidentieel systeem:** Een verkozen president werkt samen met een regering die het vertrouwen van het parlement behoeft [10](#page=10).
#### 1.2.2. Beginsel van rechtsstaat
* Het beginsel van de rechtsstaat (rule of law) impliceert dat de overheid zelf gebonden is door rechtsregels en niet door willekeur regeert (rule of man). Dit wordt op verschillende manieren gewaarborgd [11](#page=11):
* Rechtsregels, met name de Grondwet en verdragen, stellen grenzen aan de overheidsmacht. Dit omvat de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten [11](#page=11).
* Er bestaat een hiërarchie in de rechtsregels, met de mogelijkheid tot rechterlijke controle (grondwettigheidstoetsing en wettigheidstoetsing) [11](#page=11).
* Onrechtmatige wetgeving kan leiden tot aansprakelijkheid van de wetgever, bijvoorbeeld op basis van de artikelen 1382-83 van het oude Burgerlijk Wetboek [11](#page=11).
* Het optreden van de uitvoerende macht moet berusten op de wet (legaliteitsbeginsel) [11](#page=11).
#### 1.2.3. Subsidiariteitsbeginsel
* Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat wetgeving wordt uitgevaardigd op het niveau dat daarvoor het meest geschikt is [12](#page=12).
* Dit is voornamelijk een politiek beginsel, maar is deels gepositiveerd [12](#page=12).
* Artikel 5, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) stelt dat de Europese Unie inzake concurrerende bevoegdheden enkel optreedt indien de doelstellingen niet voldoende door lidstaten kunnen worden bereikt, maar vanwege de omvang of gevolgen beter door de Gemeenschap kunnen worden nagestreefd [12](#page=12).
* Ook in de Belgische Grondwet speelt dit beginsel een rol in de bevoegdheidsregeling [12](#page=12).
#### 1.2.4. Gelijkheidsbeginsel
Het gelijkheidsbeginsel kent twee aspecten: gelijkheid voor de wet en gelijkheid door de wet [13](#page=13) [14](#page=14).
##### 1.2.4.1. Gelijkheid voor de wet (formele gelijkheid)
* Dit principe, ook wel het beginsel van behoorlijke wetstoepassing genoemd, houdt in dat een wet op gelijke wijze moet worden toegepast op iedereen binnen het toepassingsgebied ervan [13](#page=13) [14](#page=14).
* Dit betekent dat er geen privileges of uitzonderingen mogen zijn die niet in de wet zelf zijn bepaald [13](#page=13) [14](#page=14).
* Een historisch voorbeeld is een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 12 december 1888, dat de specifieke aard van vrouwen als reden aanvoerde om hen uit te sluiten van het beroep van advocaat [13](#page=13).
##### 1.2.4.2. Gelijkheid door de wet (materiële gelijkheid)
* Dit principe houdt in dat de wet zelf burgers gelijk moet behandelen [14](#page=14).
* Elke wet creëert echter onvermijdelijk een onderscheid tussen personen, afhankelijk van of zij onder de wet vallen of niet. Een voorbeeld hiervan is een wet die de toegang tot een beroep beperkt tot houders van een specifiek diploma [14](#page=14).
* Het gelijkheidsbeginsel wordt beschermd door verschillende artikelen in de Grondwet (artt. 10, 11, 11bis, 24 § 4, 172, 191 Gw.), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, art. 14) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR, art. 26) [15](#page=15).
* Het principe is "gelijke gevallen gelijk en ongelijke gevallen ongelijk behandelen" [15](#page=15).
* Niet elke ongelijke behandeling is echter verboden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
* **Differentiatie:** Een ongelijke behandeling waarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Discriminatie:** Een ongelijke behandeling waarvoor geen verantwoording bestaat [15](#page=15).
* De grondwettelijke regels van gelijkheid en niet-discriminatie sluiten een verschil in behandeling niet uit, voor zover er een objectieve en redelijke verantwoording voor het onderscheid bestaat. De beoordeling hiervan hangt af van het doel en de gevolgen van de maatregel; het gelijkheidsbeginsel is geschonden indien de middelen niet evenredig zijn met het beoogde doel [16](#page=16).
##### 1.2.4.3. Toetsing aan het discriminatieverbod
Bij de toetsing aan het discriminatieverbod worden de volgende criteria gehanteerd [17](#page=17):
1. **Vergelijkbaarheid:** Betreft het vergelijkbare gevallen [17](#page=17)?
2. **Legitimiteit van het onderscheid:** Streeft de wetgever een legitiem doel na met de ongelijke behandeling [17](#page=17)?
3. **Objectiviteit van het criterium:** Is het criterium van onderscheid objectief en staat het los van persoonlijke subjectieve appreciatie [17](#page=17)?
4. **Relevantie van het onderscheid (pertinentie):** Laat het onderscheid toe om het doel adequaat en relevant te bereiken en wordt de juiste groep bereikt [17](#page=17)?
5. **Evenredigheid:** Zijn de gevolgen van de ongelijke behandeling niet te zwaar en staan ze in een evenredige verhouding tot het doel? De strengheid van de toetsing is afhankelijk van de geraakte rechten [17](#page=17).
#### 1.2.5. Rechtszekerheid en naleefbaarheid
Dit beginsel omvat verschillende aspecten die ervoor zorgen dat wetten toegankelijk, duidelijk en stabiel zijn, en dat ze niet met terugwerkende kracht gelden [18](#page=18).
##### 1.2.5.1. Toegankelijkheid van de wet
* Volgens artikel 190 van de Grondwet is geen enkele wet verbindend voordat deze bekend is gemaakt in de bij wet bepaalde vorm [19](#page=19).
* Bekendmaking geschiedt via het Belgisch Staatsblad (BS), het Publicatieblad van de Europese Unie (Pb.L.), het Bestuursmemoriaal, of webtoepassingen [19](#page=19).
* Het gevolg van bekendmaking is **tegenstelbaarheid**: de wet kan in rechte tegen een persoon worden ingeroepen [19](#page=19).
* Dit leidt tot het **wettelijk vermoeden** dat niemand de wet kan negeren (Nemo censetur ignorare legem / Nul n’est censé ignorer la loi) [19](#page=19).
* Slechts uitzonderlijk wordt dwaling over het recht vergoed. Voorbeelden hiervan zijn [20](#page=20):
* Het putatief huwelijk (artt. 201-202 oud BW) [20](#page=20).
* Gebreken in de toestemming (art. 5.33 BW) [20](#page=20).
* Onoverwinnelijke dwaling in het strafrecht (Error communis facit ius) [20](#page=20).
* Volgens het Hof van Cassatie is onoverkomelijke (rechts)dwaling een algemeen rechtsbeginsel dat als rechtvaardigheidsgrond kan dienen [20](#page=20).
##### 1.2.5.2. Duidelijkheid van de wet
* Duidelijkheid van de wet is voornamelijk een rechtsethisch beginsel zonder directe juridische sanctie op zich [21](#page=21).
* Het speelt echter een rol bij andere beginselen, zoals het legaliteitsbeginsel in het strafrecht (nullum crimen, nulla poena sine legem) en beperkingen op fundamentele vrijheden die enkel door kenbare en voorspelbare wetten mogen worden ingevoerd [21](#page=21).
* De afdeling wetgeving van de Raad van State oefent rechtstechnisch toezicht uit op wetgeving (legistiek) [21](#page=21).
* Een rechter mag zich niet beroepen op de onduidelijkheid van de wet om geen recht te spreken [21](#page=21).
##### 1.2.5.3. Bestendigheid van de wet
* Dit beginsel belet niet dat de wetgever de wet kan wijzigen [22](#page=22).
* Te frequente wijzigingen kunnen echter het beginsel Nemo censetur ondermijnen [22](#page=22).
##### 1.2.5.4. Non-retroactiviteit van de wet (niet-terugwerkende kracht)
* In principe gelden er geen wetten met terugwerkende kracht. Er zijn echter uitzonderingen op dit principe [22](#page=22).
---
# De wet als bron van recht op verschillende niveaus
Dit deel van het document verkent de veelzijdige rol van de wet als rechtsbron, met aandacht voor de hiërarchische structuur van wetgeving op federaal, deelstatelijk, provinciaal, gemeentelijk, bestuurlijk, privaat en internationaal niveau [24](#page=24).
### 2.1 Situering van de wet als rechtsbron
#### 2.1.1 Scheiding der machten en de rechtsstaat
Het concept van de scheiding der machten, zoals uiteengezet door Montesquieu in "De L'Esprit des Lois" is fundamenteel voor de rechtsstaat en beoogt een machtsbeperking en wederzijdse controle tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. In het Belgische bestel is deze scheiding niet strikt, aangezien organen van de uitvoerende macht (Koning en regeringen) participeren in de wetgevende macht, en uitvoerende organen ook wetten in materiële zin kunnen aannemen. De wetgevingsbevoegdheid is op verschillende niveaus georganiseerd, waaronder het federalisme, territoriaal gedecentraliseerde overheden (gemeenten en provincies) en de internationale rechtsorde [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 2.1.2 De federale staatsstructuur in België
België kent een federale staatsstructuur met een federaal niveau (Belgische Staat), de Gemeenschappen (met wetgevende en uitvoerende bevoegdheid: Vlaamse, Franse, en Duitse Gemeenschap) en de Gewesten (met wetgevende en uitvoerende bevoegdheid: Vlaams, Waals, en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) [27](#page=27).
### 2.2 Het federale niveau
#### 2.2.1 De Grondwet
De Grondwet is de hoogste federale wet die de werking van de overheidsinstellingen en de verhouding tussen de overheid en de burgers regelt. Oorspronkelijk opgesteld in 1831, werd de Nederlandse tekst in 1967 officieel. De Grondwet is "rigide", wat betekent dat wijzigingen een bijzondere procedure vereisen die verder gaat dan een gewone meerderheid. Deze procedure omvat een verklaring tot herziening, ontbinding van de wetgevende kamers, nieuwe verkiezingen, en vervolgens een grondwetgevende bevoegdheid (Constituante) voor de nieuwe kamers, die wijzigingen met een bijzondere meerderheid van twee derde kunnen doorvoeren. Belangrijke wijzigingen omvatten de evolutie van het stemrecht, hervormingen van het tweekamerstelsel, de invoering van nieuwe grondrechten, en de oprichting van rechtscolleges zoals het Grondwettelijk Hof en de Raad van State [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.2.2 De (federale) wet in formele zin
Een formele wet is een besluit dat tot stand komt door de gezamenlijke werking van de wetgevende macht (Koning, Kamer van Volksvertegenwoordigers, en eventueel Senaat). Het betreft een schriftelijk vastgelegd besluit met een specifieke procedure en publicatie in het Belgisch Staatsblad. Een formele wet is vereist wanneer de Grondwet voorschrijft dat iets "bij de wet" of "door de wet" geregeld moet worden. Niet elke formele wet is echter ook een wet in materiële zin (algemeen verbindende regels). Er bestaan zowel "gewone" wetten (meerderheid van aanwezigen en meerderheid van stemmen) als "bijzondere (meerderheids)wetten" die een hogere hiërarchische positie innemen en een bijzondere meerderheid vereisen, met name een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen over het geheel [32](#page=32) [33](#page=33).
**Hiërarchie van normen (federaal niveau, gedeeltelijk):**
1. Grondwet [34](#page=34).
2. Bijzondere wet [34](#page=34).
3. Wet, decreet, ordonnantie [34](#page=34).
4. Verordeningen en besluiten van de uitvoerende macht [34](#page=34).
De inhoud van een wet kan divers zijn, variërend van louter formele besluiten zoals de begroting, tot wetboeken, specifieke wetgeving, verzamelwetgeving (programmawetten, mozaïekwetten) en wijzigingswetten [35](#page=35).
#### 2.2.3 De besluitwet
Besluitwetten zijn besluiten die tijdens de uitzonderlijke omstandigheden van de Eerste en Tweede Wereldoorlog door de uitvoerende macht (Koning Albert I en ministers, of de in Londen vergaderde ministers) werden aangenomen en die kracht van wet hebben. Ze kunnen bestaande wetgeving aanpassen en kunnen enkel nog bij wet worden gewijzigd [36](#page=36).
#### 2.2.4 Het koninklijk besluit
Het koninklijk besluit is een normatieve bevoegdheid van de Koning die voortvloeit uit artikel 108 van de Grondwet, dat bepaalt dat de Koning de wetgeving uitvoert. Deze besluiten hebben wetten in materiële zin en behoeven, na advies van de Raad van State, publicatie in het Belgisch Staatsblad. Naast deze reglementaire besluiten neemt de Koning ook individuele beslissingen die geen wetten zijn [37](#page=37).
#### 2.2.5 Het ministerieel besluit en de ministeriële omzendbrief
Ministeriële besluiten en omzendbrieven kunnen ook wetten in materiële zin bevatten, mits publicatie in het Belgisch Staatsblad. Hoewel de Grondwet geen expliciete basis biedt voor de toekenning van normerende bevoegdheid aan ministers, aanvaardt de rechtspraak dit voor bijkomstige en aanvullende besluiten. Omzendbrieven kunnen interpretatieve, indicatieve of verordenende regels bevatten [38](#page=38).
### 2.3 Het deelstatelijke niveau
#### 2.3.1 Decreten en bijzondere decreten
Decreten zijn rechtsregels uitgevaardigd door de parlementen van de Gemeenschappen en Gewesten, en hebben kracht van wet binnen hun bevoegdheidsdomeinen. Ze kunnen bestaande nationale wetten wijzigen, aanvullen of opheffen, en nieuwe wetgevende normen creëren. Bijzondere decreten, die een tweederdemeerderheid vereisen, bieden de deelstaten constitutieve autonomie om hun institutionele organisatie en onderwijs op een meer solide manier te regelen, en kunnen afwijken van federale bijzondere wetten [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 2.3.2 Ordonnanties
Ordonnanties zijn rechtsregels uitgevaardigd door het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Ze hebben binnen hun bevoegdheden dezelfde kracht als wetten en decreten en wijzigen, vullen aan of heffen deze op. De rechterlijke controle op ordonnanties is ruimer dan die op wetten en decreten [43](#page=43).
#### 2.3.3 Besluiten van de regeringen of van het verenigd college van de GGC
De regeringen van de deelstaten en het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voeren decreten en ordonnanties uit en kunnen, indien bevoegdheden worden toegekend, besluiten met normatieve inhoud nemen die wetten in materiële zin zijn. Deze besluiten vereisen advies van de Raad van State en publicatie in het Belgisch Staatsblad [44](#page=44).
#### 2.3.4 Samenwerkingsakkoorden en gezamenlijke decreten
Samenwerkingsakkoorden tussen de federale staat, gemeenschappen en gewesten zijn noodzakelijk voor gecoördineerd beleid, met name op grensoverschrijdende gebieden. Het is ook mogelijk om gezamenlijke decreten en/of ordonnanties uit te vaardigen, die tegelijkertijd in de bevoegde parlementen worden ingediend en goedgekeurd [45](#page=45) [46](#page=46).
### 2.4 Het provinciale niveau
#### 2.4.1 Provinciale organen en regelgeving
Provincies zijn territoriale gedecentraliseerde overheden die het provinciaal belang behartigen en medebewindstaken uitvoeren. De bestuursorganen omvatten de provincieraad, de deputatie en de gouverneur. Provincies kunnen zelfstandig "provinciale reglementen" uitvaardigen die wetten in materiële zin zijn en die bekendgemaakt worden in het Bestuursmemoriaal van de provincie [48](#page=48) [49](#page=49).
### 2.5 Het gemeentelijke niveau
#### 2.5.1 Gemeentelijke organen en regelgeving
Gemeenten zijn territoriaal gedecentraliseerde ondergeschikte besturen die het gemeentelijk belang behartigen en medebewindstaken uitvoeren. Instellingen zijn de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, en de burgemeester. Gemeenten kunnen "gemeentelijke reglementen" vaststellen, die wetten in de materiële zin zijn en verbindend worden na bekendmaking op de gemeentelijke website. Provincies en gemeenten kunnen zich ook verenigen in intercommunale verenigingen, die mogelijk ook normatieve bepalingen kunnen bevatten [51](#page=51) [52](#page=52).
### 2.6 Het bestuurlijke niveau
#### 2.6.1 Gedecentraliseerde bestuurslichamen
Gedecentraliseerde bestuurslichamen, zoals parastatalen, paracommunautairen en pararegionalen, hebben specifieke taken gekregen en sommige beschikken over een verordenende macht, waardoor ze wetten in materiële zin kunnen aannemen. De toekenning van dergelijke bevoegdheid aan autonome administratieve overheden, zoals de FSMA, is grondwettelijk toegestaan mits er rechterlijke controle is [54](#page=54) [55](#page=55).
### 2.7 Het niveau van de private regelgeving
#### 2.7.1 De privaatrechtelijke overeenkomst
Het principe van de overeenkomst-wet bepaalt dat een geldig tot stand gekomen contract de partijen tot wet strekt. Deze overeenkomsten hebben echter enkel relatieve werking en mogen niet in strijd zijn met dwingend recht of de openbare orde [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 2.7.2 Privaatrechtelijke overeenkomsten met normatieve werking
**Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO):**
* Een CAO is een collectief akkoord tussen werkgevers en werknemersorganisaties dat arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden regelt [59](#page=59).
* Het bevat zowel verbindende bepalingen (vredesplicht) als normatieve bepalingen (rechten en plichten) [60](#page=60).
* In het arbeidsrecht geldt een specifieke normenhiërarchie, waarbij dwingende wetsbepalingen bovenaan staan, gevolgd door algemeen verbindend verklaarde CAO's, niet algemeen verbindend verklaarde CAO's, individuele arbeidsovereenkomsten, arbeidsreglementen en tenslotte suppletieve wetsbepalingen en gebruik [61](#page=61) [62](#page=62).
**Arbeidsreglement:**
* Een arbeidsreglement bevat bepalingen over de rechten en verplichtingen van werknemers binnen een onderneming. Het is onderdeel van de arbeidsovereenkomst en kan bij individuele overeenkomst worden afgeweken [63](#page=63).
**Milieubeleidsovereenkomsten:**
* Deze overeenkomsten tussen het Vlaams Gewest en ondernemingsorganisaties beogen de bescherming van het milieu. Ze mogen geldende wetgeving niet vervangen en stellen geen minder strenge eisen. De overeenkomsten zijn bindend voor de partijen en hun leden [64](#page=64) [65](#page=65).
### 2.8 Het internationale niveau
#### 2.8.1 Internationaal recht
Internationaal recht regelt de co-existentie en coöperatie van staten en kan bindende normen creëren. Primair internationaal recht omvat verdragen, en secundair internationaal recht besluiten van internationale organisaties met regelgevende bevoegdheid [67](#page=67).
#### 2.8.2 Het internationaal verdrag
Internationale verdragen zijn schriftelijke overeenkomsten tussen staten. Ze kunnen ingedeeld worden in [68](#page=68):
* **Verdrag-overeenkomst:** Heeft geen directe weerslag in de interne rechtsorde en is vergelijkbaar met privaatrechtelijke overeenkomsten [69](#page=69).
* **Verdrag-wet:** Stelt algemeen geldende rechtsregels vast die bron van objectief recht zijn, en kan gewoonterechtelijke regels bevestigen of nieuwe rechtsregels bevatten, zowel voor staten als voor burgers [70](#page=70).
* **Verdrag-constitutie:** Richt internationale organisaties op en regelt hun samenstelling, bevoegdheid en werking, vergelijkbaar met een Grondwet [71](#page=71).
De totstandkoming van een verdrag omvat onderhandeling, ondertekening, goedkeuring door de wetgevende vergadering, publicatie en ratificatie [72](#page=72).
#### 2.8.3 Het recht van de Benelux
Het Benelux-Unieverdrag streeft naar harmonisatie van wetgeving met als doel uniforme Benelux-wetten, met name op het gebied van intellectuele eigendom, aansprakelijkheid en invordering van schulden [73](#page=73).
#### 2.8.4 Het recht van de Europese Unie
De Europese Unie (EU) heeft een eigen rechtsorde, het Unierecht, dat bestaat uit primair Unierecht (de verdragen zoals VEU en VWEU) en secundair Unierecht (besluiten van de EU-instellingen) [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Primair Unierecht:** Bevat constitutieve verdragen maar ook normatieve verdragen die rechten voor burgers vastleggen, zoals het vrij verkeer. Het EU Handvest van de Grondrechten is van toepassing op alle instellingen en lidstaten bij de uitvoering van EU-recht [75](#page=75).
* **Secundair Unierecht:**
* **Verordening:** Heeft algemene strekking, is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, zonder omzetting. Rechtsonderhorigen kunnen ze inroepen, zelfs boven nationale wetgeving [76](#page=76).
* **Richtlijn:** Verplicht de lidstaat tot het bereiken van een bepaald resultaat. Pas na omzetting in nationaal recht binnen een bepaalde termijn verkrijgt deze volledige normatieve status. Bij niet-tijdige omzetting kan de lidstaat aansprakelijk worden gesteld, maar rechtsonderhorigen mogen de richtlijn wel inroepen tegen de overheid indien de bepaling onvoorwaardelijk en nauwkeurig is [77](#page=77).
* **Besluiten (voorheen beschikkingen):** Zijn individueel gericht en rechtstreeks verbindend voor de geadresseerde [78](#page=78).
* **Aanbevelingen en adviezen:** Zijn niet verbindend [78](#page=78).
#### 2.8.5 Het recht van de Raad van Europa
De Raad van Europa richt zich op de erkenning van rechtsstaatprincipes en de bescherming van mensenrechten. De organisatie kan geen bindende normen uitvaardigen, maar wel aanbevelingen doen. Belangrijke normatieve verdragen zijn het Europees Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Europees Sociaal Handvest (ESH). Er bestaan toezichtmechanismen zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 2.8.6 Het recht van de Verenigde Naties
Het Handvest van de Verenigde Naties beoogt de handhaving van internationale vrede en veiligheid en samenwerking op sociaal, cultureel en humanitair vlak. Resoluties van de Algemene Vergadering zijn juridisch niet verbindend, terwijl resoluties van de Veiligheidsraad, met name over vrede en veiligheid, wel juridisch verbindend kunnen zijn [81](#page=81) [82](#page=82).
---
# Verhouding tussen wetten en wetsconflicten
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht over de verhouding tussen wetten en wetsconflicten, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud:
## 3. De verhouding tussen wetten en wetsconflicten
Dit onderwerp verkent de principes en regels die worden toegepast wanneer meerdere rechtsregels op eenzelfde situatie van toepassing zijn en tot tegenstrijdige uitkomsten leiden.
### 3.1 Wetsconflicten en conflictregels
Het risico van veelheid aan regelgeving brengt het probleem van wetsconflicten met zich mee, waarbij meerdere wetten (in materiële zin) op eenzelfde situatie lijken van toepassing te zijn en de toepassing ervan tot tegenstrijdige uitkomsten leidt. Een voorbeeld hiervan is de huurovereenkomst van een onroerend goed, waar zowel het Burgerlijk Wetboek (BW) als het Vlaams Woninghuurdecreet van toepassing kunnen zijn, wat tot verschillende interpretaties van de duur en beëindiging van de overeenkomst kan leiden [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87).
Conflictregels bieden de oplossing voor deze tegenstrijdigheden en zijn gebaseerd op de volgende principes [88](#page=88):
* **Hiërarchische rangorde van rechtsregels:** Een hogere wet gaat voor op een lagere wet (lex superior derogat legi inferiori) [88](#page=88) [90](#page=90).
* **Bevoegdheidsverdeling:** De door de bevoegde overheid uitgevaardigde wet gaat voor op de door de onbevoegde overheid uitgevaardigde wet [88](#page=88).
* **Tijd:** Bij conflicten tussen twee wetten met gelijke rechtskracht, uitgevaardigd door de bevoegde overheid, gaat de later uitgevaardigde wet voor op de eerder uitgevaardigde wet (lex posterior derogat legi priori) [88](#page=88).
* **Draagwijdte:** Bij conflicten tussen twee wetten met gelijke rechtskracht, uitgevaardigd door de bevoegde overheid, gaat de meer specifieke wet voor op de meer algemene wet (lex specialis legi generali derogat) [88](#page=88).
* **Internationaal privaatrecht:** Indien wetten uit meerdere landen van toepassing zijn, duiden de verwijzingsregels uit het internationaal privaatrecht de toepasselijke wet aan [88](#page=88).
### 3.2 Het hiërarchisch conflict tussen regels met ongelijke rechtskracht
De **superioriteitsregel**, *lex superior derogat legi inferiori*, stelt dat de hogere wet voorgaat op de lagere wet. Dit principe is gebaseerd op de hiërarchische structuur van rechtsregels, waarbij een lagere rechtsregel haar rechtskracht ontleent aan een hogere rechtsregel en daarmee in overeenstemming moet zijn (wettigheids- of legaliteitsbeginsel). Een lagere norm die strijdig is met een hogere norm is onwettig of ongrondwettig [90](#page=90).
De normenhiërarchie in België ziet er over het algemeen als volgt uit, van hoog naar laag [92](#page=92):
1. Internationaal recht met rechtstreekse werking (mits correct ingevoerd)
2. Grondwet
3. Bijzondere wet - Bijzonder decreet
4. Wet - Decreet - Ordonnantie
5. Koninklijk besluit - Besluit van de gemeenschaps- of gewestregering
6. Ministerieel besluit - Besluit van een lid van de gemeenschaps- of gewestregering
7. Provinciaal reglement
8. Gemeentelijk reglement
Een hogere rechtsregel kan een lagere rechtsregel opheffen, wijzigen en aanvullen. Bijvoorbeeld, de herziening van de Grondwet heft alle strijdige wetten en besluiten op, tenzij overgangsbepalingen anders voorzien [91](#page=91).
#### 3.2.1 Toepassing van de superioriteitsregel
De superioriteitsregel wordt toegepast in zowel **subjectief** als **objectief contentieux** [93](#page=93) [95](#page=95).
* **Subjectief contentieux:** Dit betreft geschillenbeslechting gericht op de vaststelling van subjectieve rechten en het bieden van rechtsherstel. De rechter moet de normenhiërarchie eerbiedigen en de geldende wet toepassen. De rechter stelt ambtshalve of op verzoek van partijen vast of een lagere regel met een hogere regel in overeenstemming is. Indien een strijdigheid wordt vastgesteld, past de rechter de lagere rechtsregel in die specifieke zaak niet toe (*inter partes* gevolgen) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Objectief contentieux:** Dit betreft de beoordeling van de (grond)wettigheid van wetten en overheidshandelingen. De sanctie is de vernietiging of on(grond)wettigverklaring van de bestreden norm. Deze toetsing gebeurt door het Grondwettelijk Hof (voor wetten in formele zin) en de Raad van State (voor handelingen van de uitvoerende macht). Bij vaststelling van strijdigheid wordt de lagere rechtsregel vernietigd *erga omnes* [95](#page=95) [96](#page=96).
#### 3.2.2 Verhouding met internationaal recht
De verhouding tussen nationale wetten en internationaal recht kent twee opvattingen:
* **Dualisme:** Internationale en nationale rechtsordes zijn gescheiden. Internationaal recht moet eerst worden omgezet in nationaal recht om werking te hebben. Bij een conflict tussen een omzettingswet en een oudere nationale wet, gaat de latere omzettingswet voor (*lex posterior*). De wetgever kan echter internrechtelijk terug afwijken van het verdrag, wat wel internationaalrechtelijke problemen kan veroorzaken [100](#page=100).
* **Monisme:** Beide rechtsordes vormen één geheel en internationaal recht kan rechtstreeks de burger raken. Bij een conflict moet de rechter voorrang verlenen aan de internationale rechtsregel (*lex superior*). Dit vereist wel dat de internationale rechtsregel **rechtstreekse werking** heeft (self-executing), wat betekent dat de verdragspartijen de bedoeling hadden om rechten en plichten voor particulieren te creëren en de bepaling voldoende nauwkeurig en volledig is .
Naar Belgisch recht heeft internationaal recht met **rechtstreekse werking** voorrang op de nationale rechtsregels, zelfs op de Grondwet, hoewel dit een algemeen rechtsbeginsel van constitutionele aard is. Het 'Smeerkaasarrest' (Cass. 27 mei 1971) bevestigt deze voorrang van internationaal recht met rechtstreekse gevolgen in de interne rechtsorde .
* **Toepassing in objectief contentieux:** Er is geen georganiseerd objectief contentieux om rechtstreeks vernietiging te vorderen op basis van schending van een verdragsbepaling. Wel kan dit in samenloop met Belgische grondrechten via een beroep bij het Grondwettelijk Hof .
* **Toepassing in subjectief contentieux:** Elke rechter moet voorrang verlenen aan internationaal recht met rechtstreekse werking. Bij EU-recht en Benelux-recht kan de rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie van de EU of het Benelux Gerechtshof .
##### Verhouding tot Europees Unierecht
Het Europees Unierecht (EU-recht) heeft, indien het rechtstreekse werking heeft, voorrang op alle strijdige nationale wetgeving, inclusief de nationale Grondwet. Nationale rechters zijn verplicht om aan deze bepalingen voorrang te verlenen zonder te wachten op een ongeldigverklaring door een nationaal constitutioneel hof. Lidstaten zijn aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit de niet-omzetting of miskenning van het EU-recht. Het Hof van Justitie van de EU kan via prejudiciële vragen de interpretatie van het Unierecht verzorgen, maar stelt zelf de strijdigheid van nationaal recht niet vast .
##### Verhouding tot het EVRM
De meeste bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hebben rechtstreekse werking en kunnen voor de Belgische rechter worden ingeroepen. Na uitputting van nationale rechtsmiddelen kan een klacht worden ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) .
#### 3.2.3 Verhouding met de Grondwet en bijzondere wet
Tot op heden bestond er in België lange tijd geen rechterlijk toezicht op de grondwettigheid van wetten (*onschendbaarheid van de wet*). Later ontwikkelde zich de **grondwetsconforme interpretatie**, waarbij rechters, bij interpretatie van een wet die op meerdere manieren kan worden gelezen, de interpretatie kiezen die in overeenstemming is met de Grondwet (Cass. 20 april 1950, Waleffe) .
Met de federalisering van België ontstond de noodzaak voor een instantie die geschillen over de overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de bevoegdheidsverdelende regels kon beslechten. België opteert voor het Oostenrijkse model van grondwettigheidstoetsing, wat leidde tot de oprichting van het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) .
Het **Grondwettelijk Hof** toetst decreten, wetten en ordonnanties aan onder meer:
* De bevoegdheidsverdelende regels (in Grondwet en bijzondere wetten) .
* Titel II van de Grondwet ("De Belgen en hun rechten"), waarbij deze rechten ook worden samengelezen met gelijkaardige bepalingen in mensenrechtenverdragen .
* Artikel 143, § 1 Gw. (beginsel van de federale loyaliteit) .
* Artikelen 170 en 172 Gw. (legaliteits- en gelijkheidsbeginsel inzake belastingen) .
* Artikel 191 Gw. (gelijkberechtiging van vreemdelingen) .
##### Grondwettelijk Hof en objectief contentieux
In het objectief contentieux kan elke belanghebbende, regeringen, of de voorzitters van parlementen (op verzoek van 2/3 leden) een **beroep tot vernietiging** instellen bij het Grondwettelijk Hof binnen een specifieke termijn na publicatie. Vernietiging werkt *erga omnes*. Er is ook de mogelijkheid om **schorsing** te vorderen mits een ernstig middel en een moeilijk te herstellen nadeel, of indien de norm gelijkaardig is aan een reeds vernietigde norm .
##### Grondwettelijk Hof en subjectief contentieux
In het subjectief contentieux mogen de gewone rechters zelf niet oordelen over de overeenstemming met de Grondwet. Het beginsel is het stellen van een **prejudiciële vraag** aan het Grondwettelijk Hof. Als het Hof strijdigheid vaststelt, past de rechter de betreffende wettelijke norm niet meer toe (*inter partes*). De norm zelf blijft wel bestaan, maar er opent zich wel een nieuwe beroepstermijn om vernietiging te vorderen .
#### 3.2.4 Verhouding met besluiten van de uitvoerende macht
De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, oordeelt in het **objectief contentieux** over beroepen tot vernietiging van eenzijdige bestuurshandelingen van administratieve overheden wegens machtsoverschrijding (o.a. miskenning van een hogere rechtsnorm). Vernietiging werkt *erga omnes* .
In het **subjectief contentieux** geldt de **exceptie van onwettigheid** (art. 159 Gw.). Deze bepaling stelt dat hoven en rechtbanken algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen enkel toepassen voor zover ze met de wetten overeenstemmen. Bij strijdigheid wordt het besluit niet toegepast (*inter partes*) .
### 3.3 Regels met gelijke rechtskracht van verschillende wetgevers
Bij een conflict tussen regels met gelijke rechtskracht uitgevaardigd door **verschillende wetgevers** (bv. federale wet versus een decreet) is er geen algemene voorrangsregel op federaal niveau. Een conflict zal in de regel worden opgelost door het Grondwettelijk Hof, dat nagaat of een van de wetgevers zijn bevoegdheid heeft overschreden, wat een schending van de Grondwet en de bevoegdheidsverdelende normen inhoudt .
### 3.4 Regels met gelijke rechtskracht van dezelfde wetgever
Bij conflicten tussen regels met gelijke rechtskracht van **dezelfde wetgever** zijn er twee hoofdtypen:
#### 3.4.1 Conflicten in de tijd: lex posterior derogat legi priori
De **posterioriteitsregel** stelt dat een latere wet voorgaat op een oudere wet. De latere wet kan de oudere wet opheffen, wijzigen of aanvullen, zowel expliciet als stilzwijgend .
De **wet heeft in beginsel onmiddellijke werking** en werkt voor de toekomst (art. 1.2 BW). Dit betekent dat een nieuwe wet van toepassing is op situaties die na haar inwerkingtreding ontstaan en op toekomstige gevolgen van onder de vroegere wet ontstane situaties, voor zover dit geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten of definitief voltrokken toestanden .
Er zijn echter belangrijke **uitzonderingen** op de onmiddellijke werking van wetten:
* **Eerbiedigende werking van de oude wet:** De oude wet blijft van kracht als overgangsrecht, met name op lopende rechtsfeiten die vóór de inwerkingtreding zijn aangevangen maar nog niet volledig zijn afgerond, en op voortdurende rechtsgevolgen die vóór de inwerkingtreding zijn ontstaan en nog voortduren. Dit geldt met name voor aanvullend recht in overeenkomsten .
* **Terugwerkende kracht:** De wetgever kan ervoor kiezen om een nieuwe wet met terugwerkende kracht te laten gelden. Dit kan een belangrijke impact hebben, maar kent **temperingen** :
* **Strafrecht:** Het legaliteitsbeginsel (*nullum crimen, nulla poena, sine lege*) geldt, wat betekent dat een feit enkel strafbaar is indien het op het moment van de daad bij wet was voorzien. Indien de strafwet echter wordt gewijzigd en de nieuwe straf lichter is, wordt de minst zware strafwet toegepast .
* **Burgerlijk recht:** Artikel 1.2 BW bevestigt de toekomstige werking, maar stelt dat een wet terugwerkende kracht kan hebben indien dit noodzakelijk is voor een doelstelling van algemeen belang. Retroactiviteit wordt niet vermoed en moet expliciet door de wetgever worden bepaald .
* **Verbod op terugwerkende kracht als algemeen rechtsbeginsel:** Dit beginsel is bedoeld om rechtsonzekerheid te voorkomen en kan beschermd zijn door het gelijkheidsbeginsel en het recht op eigendom (art. 1 Eerste Protocol EVRM). Rechters moeten een redelijk evenwicht nastreven tussen het algemeen belang en individuele rechten .
* **De interpretatieve wet:** Een interpretatieve wet geeft authentieke uitleg aan een reeds bestaande, onduidelijke wet. Hoewel zij terugwerkt, mag zij geen afbreuk doen aan in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen .
#### 3.4.2 Conflicten in draagwijdte: lex specialis legi generali derogat
De **specialiteitsregel** stelt dat de wet die een meer bijzondere regeling bevat, voorrang heeft op de wet met een meer algemene regeling voor die specifieke situatie. De wet met een algemene inhoud heft dus niet de wet met een bijzondere inhoud op (*legi speciali per generalem non derogatur*) .
### 3.5 Regels van wetgevers uit verschillende Staten
Wanneer rechtsregels uit meerdere staten van toepassing zijn op een situatie met een grensoverschrijdend karakter, komen de regels van het **internationaal privaatrecht (IPR)** aan bod. Het IPR, als formeel en secundair recht, wijst door middel van verwijzingsregels of conflictregels welk nationaal recht moet worden toegepast [88](#page=88).
Voorbeelden van IPR-verwijzingsregels betreffen de staat en bekwaamheid van personen (recht van nationaliteit) huwelijk (geldigheid, vormvereisten, gevolgen) zakelijke rechten (recht van de plaats waar de goederen zich bevinden) en overeenkomsten (keuzevrijheid van de partijen, anders de bepalende aanknopingsfactoren) .
Er kunnen echter **beperkingen** zijn op het inroepen van buitenlands recht, met name de **Belgische internationale openbare orde**. Dit zijn fundamentele regels van de Belgische rechtsorde die niet wijken voor buitenlandse regels die het IPR aanwijst, zoals het verbod op bigamie .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wet in materiële zin | Elke algemene regel die door een daartoe bevoegde overheid uitdrukkelijk werd uitgevaardigd en neergelegd in een bindende tekst, ongeacht de formele benaming of de herkomst. Dit kan dus zowel een formele wetgever als een bestuurlijke overheid met verordenende bevoegdheid zijn. |
| Wet in formele zin | Een wetgevende akte, met de naam wet, decreet of ordonnantie, die is aangenomen door een orgaan dat is bekleed met de wetgevende macht. Dit type wetgeving is vereist telkens wanneer de Grondwet bepaalt dat iets bij of door wet geregeld moet worden. |
| Beginselen van behoorlijke wetgeving | Rechtsethische beginselen waaraan wetgeving moet voldoen om de rechtsstaat te waarborgen. Dit omvat onder andere het democratiebeginsel, het subsidiariteitsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, en de rechtszekerheid en naleefbaarheid van wetten. |
| Democratiebeginsel | Het principe dat de macht uitgaat van het volk, wat zich kan uiten in directe of representatieve democratie. In België gaan alle machten uit van de natie, wat specifieke implicaties heeft voor de toepassing van dit beginsel. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Wetgeving dient te worden uitgevaardigd op het niveau dat daartoe het meest geschikt is. Dit is een politiek beginsel dat de bevoegdheidsverdeling tussen verschillende overheidsniveaus reguleert, met name binnen de Europese Unie en de Belgische staatsstructuur. |
| Gelijkheidsbeginsel | Dit beginsel omvat zowel de formele gelijkheid (gelijke toepassing van de wet) als de materiële gelijkheid (de wet zelf behandelt burgers gelijk). Ongelijke behandeling is toegestaan indien er een objectieve en redelijke verantwoording voor bestaat. |
| Rechtszekerheid en naleefbaarheid | Het belang dat wetten toegankelijk, duidelijk en bestendig zijn, en dat ze geen terugwerkende kracht hebben, tenzij dit wettelijk is bepaald. Dit draagt bij aan de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van het recht. |
| Trias Politica | Het principe van de scheiding der machten, zoals oorspronkelijk uiteengezet door Montesquieu, waarbij de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende functies worden gescheiden en elkaar controleren. In de praktijk zijn er echter vaak interacties en samenwerkingen tussen deze machten. |
| Grondwet | De hoogste federale wet die de werking van de overheidsinstellingen en de verhouding tussen de staat en de burgers regelt. De Belgische Grondwet is rigide en kent een bijzondere wijzigingsprocedure. |
| Bijzondere (meerderheids)wet | Een wet die tot stand komt met een bijzondere meerderheid van stemmen in de wetgevende vergadering. Deze wetten staan hiërarchisch hoger dan gewone wetten en kunnen enkel door een andere bijzondere wet worden gewijzigd. |
| Besluitwet | Een besluit met de kracht van wet dat is genomen door de uitvoerende macht in uitzonderlijke omstandigheden, zoals tijdens oorlogen, wanneer de normale wetgevende procedure niet kon worden gevolgd. |
| Koninklijk besluit | Een besluit dat wordt uitgevaardigd door de Koning (uitvoerende macht) ter uitvoering van de wetgeving. Deze besluiten hebben normatieve kracht en zijn wetten in materiële zin. |
| Decreet | Een rechtsregel uitgevaardigd door een parlement van een Gemeenschap of Gewest, met dezelfde rechtskracht als een federale wet binnen de bevoegdheidsdomeinen die aan die deelstaten zijn overgedragen. |
| Ordonnantie | Een rechtsregel uitgevaardigd door het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, met dezelfde rechtskracht als een federale wet binnen hun respectieve bevoegdheden. |
| Intercommunale vereniging | Een samenwerkingsverband tussen gemeenten, die soms ook normatieve bepalingen kunnen bevatten binnen hun mandaat. |
| Bestuurlijke decentralisatie | De overdracht van beleidstaken aan gedecentraliseerde bestuurslichamen, zoals parastatalen of paracommunautairen, die specifieke taken uitvoeren binnen hun autonomie en soms een verordenende macht hebben. |
| Privaatrechtelijke overeenkomst | Een afspraak tussen private partijen die, volgens het beginsel van de overeenkomst-wet, voor henzelf bindend is. Dergelijke overeenkomsten hebben echter in beginsel geen algemene werking. |
| Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) | Een akkoord tussen werknemers- en werkgeversorganisaties dat arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden regelt. CAO's kunnen zowel verbindende als normatieve bepalingen bevatten en volgen een eigen hiërarchie binnen het arbeidsrecht. |
| Internationaal recht | Het recht dat de betrekkingen tussen staten regelt. Dit omvat primair internationaal recht (verdragen) en secundair of afgeleid internationaal recht (besluiten van internationale organisaties). |
| Internationaal verdrag | Een schriftelijke overeenkomst tussen staten die wederzijdse rechten en plichten vaststelt. Verdragen kunnen variëren van simpele overeenkomsten tot wetten of constituties voor internationale organisaties. |
| Unierecht | Het recht van de Europese Unie, bestaande uit primair Unierecht (de verdragen) en secundair Unierecht (besluiten van de EU-instellingen zoals verordeningen en richtlijnen). Unierecht heeft voorrang op nationaal recht en kan rechtstreekse werking hebben. |
| EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) | Een verdrag van de Raad van Europa dat individuele rechten en vrijheden beschermt. Bepalingen uit het EVRM hebben vaak rechtstreekse werking en kunnen door de nationale rechter worden toegepast. |
| Wetsconflicten | Situaties waarin meerdere rechtsregels van toepassing zijn op eenzelfde geval en leiden tot tegenstrijdige uitkomsten. |
| Conflictregels | Regels die worden toegepast om wetsconflicten op te lossen. Dit omvat principes zoals hiërarchie, bevoegdheid, tijd en draagwijdte. |
| Lex superior derogat legi inferiori | Een hiërarchische conflictregel die stelt dat een hogere wet voorrang heeft op een lagere wet. Lagere rechtsregels moeten in overeenstemming zijn met hogere rechtsregels. |
| Lex posterior derogat legi priori | Een conflictregel die stelt dat bij conflicten in de tijd, een latere wet van dezelfde wetgever voorrang heeft op een oudere wet. |
| Lex specialis legi generali derogat | Een conflictregel die stelt dat bij conflicten in de draagwijdte, een meer specifieke wet voorrang heeft op een meer algemene wet. |
| Internationaal privaatrecht (IPR) | Het recht dat bepaalt welk nationaal recht van toepassing is in situaties met een grensoverschrijdend karakter, door middel van verwijzingsregels of conflictregels. |
| Belgische internationale openbare orde | Fundamentele regels van de Belgische rechtsorde die zo wezenlijk worden geacht dat ze niet wijken voor buitenlandse regels die door het internationaal privaatrecht worden aangewezen. |
Cover
Hfst 9.pdf
Summary
# Bronnen van het objectieve recht
Dit onderdeel bespreekt de verschillende bronnen waaruit het objectieve recht kan worden afgeleid [1](#page=1).
### 1.1 Inleiding tot rechtsbronnen
Het objectieve recht, oftewel het geheel van geldende rechtsregels in een gemeenschap, vindt zijn oorsprong in diverse bronnen. Deze bronnen bepalen welke regels als bindend en afdwingbaar worden beschouwd [1](#page=1).
### 1.2 De wet
De wet is een primaire bron van het objectieve recht. Zij omvat alle door bevoegde overheden uitgevaardigde geschreven rechtsnormen [1](#page=1).
### 1.3 De rechtspraak
Rechtspraak, de uitspraken van rechters in concrete geschillen, vormt eveneens een belangrijke bron van het objectieve recht. Hoewel in principe rechters gebonden zijn aan de wet, kan hun interpretatie en toepassing van de wet bijdragen aan de ontwikkeling van rechtsregels [1](#page=1).
### 1.4 De rechtsleer
De rechtsleer, bestaande uit de geschriften en de opinies van rechtsgeleerden, kan indirect een bron van objectief recht zijn. Zij draagt bij aan de interpretatie en kritische analyse van bestaande rechtsregels en kan suggesties doen voor wetswijzigingen of nieuwe rechtspraak [1](#page=1).
### 1.5 De gewoonte
Gewoonte als rechtsbron verwijst naar gedragingen die binnen een gemeenschap langdurig en herhaaldelijk worden gevolgd, met de overtuiging dat deze gedragingen juridisch bindend zijn. Vooraleer een gewoonte als rechtsbron kan worden erkend, moeten twee elementen aanwezig zijn: een materieel element (vaste gedragslijn) en een psychologisch element (opinio juris sive necessitatis, de overtuiging dat men juridisch verplicht is zo te handelen) [1](#page=1).
### 1.6 De algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele opvattingen die als leidraad dienen voor de rechtspraktijk. Ze hebben vaak een ethische of morele grondslag en bieden een kader voor de interpretatie en aanvulling van specifieke wetsartikelen [1](#page=1).
### 1.7 De billijkheid
Billijkheid kan, naast de reeds genoemde bronnen, een rol spelen bij de vorming en toepassing van het objectieve recht. Ze richt zich op de rechtvaardige oplossing in specifieke gevallen, rekening houdend met de omstandigheden van het individuele geschil [1](#page=1).
---
# Het begrip rechtsleer
De rechtsleer omvat de verzameling van opvattingen van rechtsgeleerden en speelt een specifieke rol binnen het positieve recht [2](#page=2).
### 2.1 Definitie en inhoud
De rechtsleer wordt gedefinieerd als het geheel van opvattingen van rechtsgeleerden. Deze opvattingen worden verspreid in diverse vormen, waaronder gepubliceerde geschriften, in het kader van rechtsonderwijs, tijdens redevoeringen en voordrachten, en in adviezen. De inhoud van de rechtsleer kan variëren en omvat commentaar op wetgeving en rechtspraak, de interpretatie hiervan, de inpassing in het gehele rechtssysteem, vergelijkingen met andere rechtsstelsels, en de beoordeling van het recht zoals het is (de lege lata) of zoals het zou moeten zijn (de lege ferenda) [2](#page=2).
### 2.2 Rechtsleer als rechtsbron
Hoewel de rechtsleer niet als een zelfstandige, bindende rechtsbron wordt beschouwd, is ze wel gezaghebbend. Haar gezag kan soms expliciet worden vermeld in de rechtspraak [3](#page=3).
### 2.3 Rol binnen het positieve recht
De rechtsleer is met name van belang in situaties waar veel toepassingsproblemen optreden. Dit doet zich voor bij [4](#page=4):
* Nieuwe wetgeving [4](#page=4).
* Verouderde wetgeving, waarbij leemten of tegenstrijdigheden bestaan [4](#page=4).
* Rechtstakken waarin naast het geschreven recht ook ongeschreven recht een belangrijke rol speelt [4](#page=4).
> **Tip:** Begrijpen waar en waarom de rechtsleer invloedrijk is, helpt bij het duiden van juridische vraagstukken, vooral in complexe of evoluerende rechtsdomeinen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat van toepassing is in een bepaald rechtsstelsel, ongeacht of deze regels door individuen worden afgedwongen. Het omvat de geldende wetten, jurisprudentie en andere rechtsbronnen. |
| Rechtsbron | Een oorsprong of fundament van juridische regels. Dit kan variëren van geschreven wetten en jurisprudentie tot ongeschreven gewoonten en algemene rechtsbeginselen die de basis vormen voor juridische besluitvorming. |
| Rechtsleer | De verzameling van opvattingen van rechtsgeleerden, verspreid in publicaties, onderwijs, toespraken en adviezen. Het omvat interpretaties van wetgeving en jurisprudentie, hun plaats in het rechtssysteem en beoordelingen van bestaand of wenselijk recht. |
| Zelfstandige rechtsbron | Een juridische bron die op zichzelf staat en directe invloed heeft op de totstandkoming of interpretatie van rechtsregels, zonder noodzakelijkerwijs afhankelijk te zijn van andere rechtsbronnen. |
| Niet-bindend | Een juridisch document, advies of opvatting dat geen directe wettelijke kracht heeft en niet verplichtend is om na te leven, hoewel het wel gezaghebbend kan zijn en invloed kan uitoefenen. |
| Positieve recht | Het recht zoals het op een bepaald moment bestaat en geldt in een specifieke samenleving, vastgelegd in wetten, verdragen, jurisprudentie en andere rechtsbronnen. |
| Toepassingsproblemen | Situaties waarin de interpretatie of toepassing van bestaande rechtsregels onduidelijk, complex of problematisch wordt, bijvoorbeeld bij nieuwe wetgeving, tegenstrijdigheden of leemten in het recht. |
| Ongeschreven recht | Rechtsregels die niet expliciet in geschreven bronnen zoals wetten zijn vastgelegd, maar voortkomen uit gewoonten, algemene rechtsbeginselen of de rechtspraak. |
| De lege lata | Een Latijnse term die verwijst naar het "recht zoals het is", dat wil zeggen de bestaande, geldende rechtsregels op een bepaald moment. |
| De lege ferenda | Een Latijnse term die verwijst naar "recht zoals het zou moeten zijn", wat duidt op de wenselijke ontwikkeling of hervorming van het recht. |
Cover
hoofdstuk 3 burgerlijk recht.pdf
Summary
# Bronnnen van het recht
Het recht vindt zijn oorsprong in verschillende bronnen die samen het juridisch systeem vormen, waaronder wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen.
### 1.1 Wetgeving
Wetgeving omvat regels die door een overheidsinstantie zijn vastgesteld en die een bindende kracht hebben. Het kan worden onderverdeeld in formele en materiële wetten [3](#page=3).
#### 1.1.1 Materiële wet
Een materiële wet is een voorschrift dat door een bevoegde overheid is uitgevaardigd en dat een algemeen bindende regel bevat, waarbij de inhoud primeert. Dit kan een wet zijn, maar ook een Koninklijk Besluit (KB), een decreet of een besluit. Een voorbeeld is een KB houdende de wegcode [3](#page=3).
#### 1.1.2 Formele wet
Een formele wet is een handeling die is uitgevaardigd door het federaal wetgevend parlement, ongeacht de inhoud ervan. Elke formele wet is dus een wet, maar niet elke materiële wet is een formele wet [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.3 De verhouding tussen formele en materiële wet
Niet elke materiële wet is een formele wet, omdat deze weliswaar algemeen bindend is, maar niet door het federaal parlement is opgesteld. Omgekeerd hoeft een formele wet niet altijd materieel te zijn; een voorbeeld is de naturalisatiewet, die wel formeel is omdat ze door het parlement is aangenomen, maar niet materieel omdat ze niet algemeen bindend is [4](#page=4).
#### 1.1.4 Internationale verdragen
Internationale verdragen hebben geldigheid binnen het Belgische grondgebied wanneer de Belgische staat een verdrag sluit met betrekking tot een binnenlandse materie of lid wordt van een internationale organisatie die bevoegd is voor een binnenlandse materie [5](#page=5).
##### 1.1.4.1 EU-regelgeving
* **Verordening:** Een bindende rechtshandeling die in de hele Europese Unie (EU) van toepassing is en rechtstreeks in elke lidstaat geldt [6](#page=6).
* **Richtlijn:** Legt een doel vast dat alle EU-landen moeten bereiken, waarbij de lidstaten zelf de wetgeving bepalen om dat doel te realiseren [6](#page=6).
* **Besluit:** Bindend voor de ontvanger (een EU-land of bedrijf) en is rechtstreeks van toepassing [6](#page=6).
Supranationale regels hebben voorrang [6](#page=6).
#### 1.1.5 De Grondwet
De Grondwet is de meest fundamentele nationale wet. Ze regelt de inrichting van de machten en de fundamentele rechten en vrijheden van de burger. De wijzigingsprocedure is specifiek: de Koning en het parlement duiden de te wijzigen artikelen aan, het parlement wordt ontbonden, er volgen verkiezingen, en het nieuwe parlement (de constituante) is bevoegd om de Grondwet te wijzigen met een dubbele bijzondere meerderheid van twee derde van de stemmen en twee derde van de aanwezigen, zowel in de Kamer als in de Senaat [7](#page=7).
#### 1.1.6 De wet (formele wet)
De formele wet wordt gemaakt door de federale wetgevende macht, bestaande uit de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat [8](#page=8).
#### 1.1.7 Decreten en ordonnanties
* **Decreet:** Uitgevaardigd door regionale parlementen (behalve Brussel) op niveau van Gemeenschappen en Gewesten, bekrachtigd en afgekondigd door de betreffende regering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (B.S.). Het heeft kracht van wet binnen het betrokken grondgebied en staat op hetzelfde niveau als een federale wet. Conflicten worden beslecht door het Grondwettelijk Hof [9](#page=9).
* **Ordonnantie:** Uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, bekrachtigd en afgekondigd door de betreffende regering en gepubliceerd in het B.S.. Het heeft kracht van wet binnen het Brussels Gewest [10](#page=10).
#### 1.1.8 Koninklijke besluiten (KB)
KB's worden uitgevaardigd door de uitvoerende macht ter verdere uitwerking van een federale wet. Ze zijn ondergeschikt aan de wet en mogen deze niet wijzigen. Ze hebben initiatief van de Koning, worden voorbereid door een minister en ondertekend door de Koning en de minister [11](#page=11).
#### 1.1.9 Ministeriële besluiten
Deze werken de regels uit KB's verder uit en worden uitgevaardigd door één of meerdere ministers. Ze worden gepubliceerd in het B.S. en zijn ondergeschikt aan zowel de wet als een KB [12](#page=12).
#### 1.1.10 Besluiten van een deelregering
Deze werken een decreet of ordonnantie verder uit, vergelijkbaar met hoe een KB een federale wet uitvoert. De Koning komt hierbij niet tussen. Ze worden gepubliceerd in het B.S. en staan op hetzelfde niveau als een KB [13](#page=13).
#### 1.1.11 Provinciaal en gemeentelijk reglement
* **Provinciaal reglement:** Uitgevaardigd door de provincieraad en bindend op het grondgebied van de provincie, 8 dagen na publicatie in het bestuursmemoriaal van de provincie [14](#page=14).
* **Gemeentelijk reglement:** Uitgevaardigd door de gemeenteraad en bekendgemaakt via de webtoepassing van de gemeente, 5 dagen na publicatie [14](#page=14).
### 1.2 Hiërarchie van de rechtsregels
De rechtsregels zijn hiërarchisch geordend, waarbij hogere regels voorrang hebben op lagere regels. De hiërarchie is als volgt [16](#page=16):
1. Internationale regels [16](#page=16).
2. Grondwet [16](#page=16).
3. Wet - Decreet - Ordonnantie [16](#page=16).
4. Koninklijk besluit (uitwerking wet) - Besluit deelregering [16](#page=16).
5. Ministerieel besluit (uitwerking KB) [16](#page=16).
### 1.3 Rechtspraak
Rechtspraak is het geheel van uitspraken van verschillende rechtscolleges, ook wel jurisprudentie genoemd. Een uitspraak van een rechtbank heet een vonnis, en een uitspraak van een hof heet een arrest [17](#page=17).
#### 1.3.1 Rol van de rechter
De rechter past de wet toe, maar moet deze vaak interpreteren aangezien de wet niet alle concrete problemen voorziet. Dit gebeurt door middel van analogie (het toepassen van de wet op een niet-voorziene situatie die er wel op lijkt) of rechtsverfijning (het maken van een uitzondering op een algemene rechtsregel) [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 1.3.2 Creatieve functie van de rechter
De rechter kan recht spreken zonder bestaande rechtsnorm, door zelf recht te scheppen op basis van algemene rechtsbeginselen en maatschappelijke noodwendigheden. Dit is een verplichting; anders kan er sprake zijn van rechtsweigering, wat artikel 5 van de Ger.W. schendt [19](#page=19).
#### 1.3.3 Bindende werking van rechtspraak
Volgens artikel 6 van de Ger.W. hoeft een rechter geen rekening te houden met precedenten. Toch kan vaststaande rechtspraak van hogere rechtscolleges invloed hebben [20](#page=20).
### 1.4 Rechtsleer
Rechtsleer is het geheel van standpunten van rechtsgeleerden. Het is geen formele rechtsbron omdat het geen dwingende kracht heeft en naast zich kan worden neergelegd. Wel kan het een informele rechtsbron zijn die de inhoud van wetgeving en rechtspraak beïnvloedt [21](#page=21).
### 1.5 De gewoonte
De gewoonte bestaat uit normen die voortkomen uit langdurig en eenvormig gebruik door de gemeenschap, nageleefd met de rechtsovertuiging, zonder dat ze zijn vastgelegd in een geschreven rechtsregel [22](#page=22).
#### 1.5.1 Componenten van de gewoonte
* **Materieel bestanddeel:** Het concrete gebruik, dat algemeen aanvaard, duurzaam en openbaar moet zijn [23](#page=23).
* **Psychologisch bestanddeel:** De rechtsovertuiging, waarbij men ervan overtuigd is dat het zo hoort en dat de regel afdwingbaar is [23](#page=23).
#### 1.5.2 Voordelen en nadelen
* **Voordeel:** Spontaniteit en soepelheid [24](#page=24).
* **Nadelen:** Moeilijk te bewijzen, onvast in formulering wat rechtszekerheid kan aantasten, en de plaatselijke verschillen kunnen het rechtsverkeer bemoeilijken [24](#page=24).
### 1.6 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen vormen een formele bron van recht die niet in een geschreven tekst zijn vastgelegd. Ze vormen het morele en institutionele geraamte van de maatschappelijke organisatie. Voorbeelden zijn het recht van verdediging en de onpartijdigheid van de rechter [25](#page=25).
#### 1.6.1 Nut van algemene rechtsbeginselen
Ze dienen om de onvolledigheid van het recht aan te vullen, het recht op een soepelere wijze toe te passen, en zorgen voor een grotere samenhang tussen diverse rechtstakken [26](#page=26).
### 1.7 Hoe komt een wet tot stand?
De totstandkoming van een wet is een procedureel proces dat verschillende fasen doorloopt [27](#page=27).
#### 1.7.1 Initiatiefnemers
Het initiatief voor een wet kan komen van een individuele volksvertegenwoordiger of senator (wetsvoorstel) of van de Koning, wat neerkomt op de regering (wetsontwerp). Een voorontwerp van wet wordt door de regering opgesteld voordat de Koning het ondertekent. Zodra een voorstel door één kamer is aangenomen, wordt het een wetsontwerp [28](#page=28).
#### 1.7.2 Parlementaire procedure
Een kamerlid dient een wetsvoorstel in en verzoekt de Kamer het in overweging te nemen. Het voorstel wordt doorverwezen naar de bevoegde commissie, die een verslag opstelt ("de gedrukte stukken"). De plenaire vergadering van de Kamer stemt vervolgens over het voorstel [29](#page=29).
* **Parlementaire commissies:** Een beperkte groep gespecialiseerde parlementsleden die een grondige studie van het voorstel maken. Hun verslag vormt de basis voor de bespreking in de plenaire vergadering [30](#page=30).
* **Plenaire vergadering:** Hier vindt de eerste algemene bespreking plaats, gevolgd door een bespreking per artikel. Amendementen (voorstellen tot tekstwijziging) kunnen worden ingediend. Na goedkeuring van de artikelen wordt over het voorstel in zijn geheel gestemd. Goedkeuring vereist een meerderheid van de stemmen en de aanwezige leden. Bij staking van stemmen wordt het voorstel verworpen [30](#page=30).
#### 1.7.3 Bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking
* **Bekrachtiging:** De schriftelijke verklaring van de Koning als lid van de uitvoerende macht die de tekst van de wet aanneemt en goedkeurt [31](#page=31).
* **Afkondiging:** De Koning verklaart als hoofd van de uitvoerende macht de wet authentiek en uitvoerbaar [31](#page=31).
* **Bekendmaking:** De afgekondigde wet wordt ter kennis gebracht van het publiek via publicatie in het Belgisch Staatsblad (B.S.) [31](#page=31).
> **Tip:** De hiërarchie van de rechtsregels is cruciaal voor het oplossen van conflicten tussen verschillende normen. Houd rekening met de supranationale regels die voorrang hebben op nationaal recht.
> **Tip:** De onderscheiding tussen formele en materiële wetgeving is essentieel om de reikwijdte en aard van verschillende juridische documenten te begrijpen.
> **Tip:** Hoewel rechtspraak geen formele rechtsbron is in de zin van bindende precedenten, is de invloed ervan op de interpretatie en evolutie van het recht aanzienlijk. Het bestuderen van jurisprudentie is daarom onmisbaar.
---
# Soorten wetgeving
Dit document verschaft een overzicht van de verschillende soorten wetgeving binnen het Belgische rechtsbestel, gaande van formele en materiële wetten tot internationale verdragen en lagere reglementen [3](#page=3).
### 2.1 Formele en materiële wetten
Het onderscheid tussen formele en materiële wetten is cruciaal voor het begrijpen van de hiërarchie en totstandkoming van rechtsregels [3](#page=3).
#### 2.1.1 Materiële wet
Een materiële wet wordt gedefinieerd als een voorschrift uitgevaardigd door een lokale overheid dat een algemeen bindende regel bevat, waarbij de inhoud primeert. Dit omvat niet enkel "wetten" in de strikte zin, maar ook Koninklijke Besluiten (KB's), decreten en andere besluiten. Een voorbeeld hiervan is een KB dat de wegcode regelt [3](#page=3).
#### 2.1.2 Formele wet
Een formele wet daarentegen verwijst naar handelingen van het federale wetgevende parlement, ongeacht hun inhoud. Dit betreft specifiek wetten die door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat worden gemaakt [3](#page=3) [8](#page=8).
#### 2.1.3 Relatie tussen formele en materiële wetten
Niet elke materiële wet is een formele wet, en omgekeerd. Een wet kan materieel zijn (algemeen bindend qua inhoud) maar niet formeel (niet opgesteld door het federale parlement), zoals een verordening van een lokale overheid. Een formele wet hoeft niet altijd materieel te zijn; een voorbeeld hiervan is een naturalisatiewet, die weliswaar formeel is (gemaakt door het parlement) maar niet materieel omdat deze slechts op een specifieke groep personen van toepassing is en dus niet algemeen bindend is [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat de inhoud (materieel) en de vorm/herkomst (formeel) twee verschillende kenmerken van een wet zijn.
### 2.2 Internationale verdragen en supranationale regels
Internationale verdragen hebben geldingskracht binnen het Belgische grondgebied wanneer de Belgische staat een verdrag sluit over een binnenlandse materie, of wanneer België lid wordt van een internationale organisatie die bevoegd is voor een binnenlandse materie [5](#page=5).
#### 2.2.1 EU-regelgeving
Binnen de Europese Unie zijn er specifieke soorten rechtsinstrumenten:
* **Verordening:** Een bindende rechtshandeling die in de gehele EU van toepassing is en rechtstreeks in elke lidstaat toepasselijk is [6](#page=6).
* **Richtlijn:** Legt een doel vast dat alle EU-landen moeten bereiken, waarbij elke lidstaat zelf de wetgeving bepaalt om dit doel te realiseren [6](#page=6).
* **Besluit:** Bindend voor de geadresseerde (een EU-land of bedrijf) en is rechtstreeks van toepassing [6](#page=6).
Supranationale regels genieten voorrang boven nationale wetgeving [6](#page=6).
### 2.3 De Grondwet
De Grondwet is de meest fundamentele nationale wet. Zij regelt de inrichting van de machten en de fundamentele rechten en vrijheden van de burger. De oorsprong van de Grondwet dateert uit 1831. Het wijzigen van de Grondwet vereist een specifieke procedure: artikelen die gewijzigd moeten worden worden aangeduid door de Koning en het parlement, het parlement wordt ontbonden, er volgen verkiezingen, en het nieuwe parlement is bevoegd om de Grondwet te wijzigen (constituante) . Dit vereist een dubbele bijzondere meerderheid van twee derde van de stemmen en twee derde van de aanwezigen, zowel in de Kamer als in de Senaat [7](#page=7).
### 2.4 De wet (formele wet)
De wet, in de zin van een formele wet, wordt gemaakt door de federale wetgevende macht, bestaande uit de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat [8](#page=8).
### 2.5 Decreten en ordonnanties
#### 2.5.1 Decreten
Decreten worden uitgevaardigd door de regionale parlementen (met uitzondering van Brussel) en hebben betrekking op het niveau van de Gemeenschappen en Gewesten. Na bekrachtiging en afkondiging door de betreffende regering en publicatie in het Belgisch Staatsblad (B.S.), hebben decreten binnen het grondgebied van de betrokken regio kracht van wet en staan ze op hetzelfde niveau als federale wetten. Bij conflicten tussen federale wetten en decreten, beslist het Grondwettelijk Hof [9](#page=9).
#### 2.5.2 Ordonnanties
Ordonnanties worden uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Na bekrachtiging en afkondiging door de betreffende regering en publicatie in het B.S., hebben ordonnanties kracht van wet binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [10](#page=10).
### 2.6 Koninklijke besluiten
Koninklijke besluiten (KB's) worden uitgevaardigd door de uitvoerende macht. Ze dienen voor de verdere uitwerking van federale wetten en zijn hieraan ondergeschikt, wat betekent dat een KB een wet niet mag wijzigen. Het initiatief voor een KB ligt bij de Koning, het wordt voorbereid door een minister en ondertekend door zowel de Koning als de minister [11](#page=11).
### 2.7 Ministeriële besluiten
Ministeriële besluiten dienen voor de verdere uitwerking van de regels uit een Koninklijk Besluit. Ze worden uitgevaardigd door één of meer ministers en na publicatie in het B.S. zijn ze bindend. Ministeriële besluiten zijn ondergeschikt aan zowel de wet als aan Koninklijke Besluiten [12](#page=12).
### 2.8 Besluiten van een deelregering
Besluiten van een deelregering dienen voor de verdere uitwerking van een decreet of ordonnantie, vergelijkbaar met hoe een KB een federale wet uitwerkt. Hierbij komt de Koning niet tussen. Na publicatie in het B.S. hebben deze besluiten hetzelfde niveau als Koninklijke Besluiten [13](#page=13).
### 2.9 Provinciaal en gemeentelijk reglement
#### 2.9.1 Provinciaal reglement
Provinciale reglementen worden uitgevaardigd door de provincieraad en worden gepubliceerd in het bestuursmemoriaal van de provincie. Ze zijn bindend op het grondgebied van de provincie, acht dagen na publicatie [14](#page=14).
#### 2.9.2 Gemeentelijk reglement
Gemeentelijke reglementen worden uitgevaardigd door de gemeenteraad. Na bekendmaking via de webtoepassing van de gemeente, vijf dagen na publicatie, zijn ze bindend [14](#page=14).
### 2.10 Hiërarchie van de rechtsregels
De verschillende soorten wetgeving staan in een hiërarchische verhouding tot elkaar, waarbij supranationale regels en de Grondwet aan de top staan, gevolgd door wetten, decreten en ordonnanties, en daaronder de uitvoerende besluiten zoals Koninklijke besluiten, besluiten van deelregeringen, en ministeriële besluiten. Provinciale en gemeentelijke reglementen bevinden zich aan de basis van deze hiërarchie [14](#page=14) [16](#page=16).
* Internationale regels [16](#page=16).
* Grondwet [16](#page=16).
* Wet - Decreet - Ordonnantie [16](#page=16).
* Koninklijk besluit (uitwerking wet) - Besluit deelregering [16](#page=16).
* Ministerieel besluit (uitwerking KB) ] [16](#page=16).
---
# Rol van de rechterlijke macht
De rol van de rechterlijke macht omvat meer dan louter de toepassing van bestaande wetten; de rechter is actief betrokken bij interpretatie, rechtsvinding en zelfs het scheppen van nieuw recht.
### 3.1 Jurisprudentie en de interpretatie van de wet
Jurisprudentie, gedefinieerd als het geheel van uitspraken van verschillende rechtscolleges, is cruciaal voor het functioneren van het rechtssysteem. Een uitspraak van een rechtbank wordt een vonnis genoemd, terwijl een uitspraak van een hof een arrest is. De rechter gaat echter niet louter mechanisch te werk bij het toepassen van de wet, aangezien de wet niet alle concrete problemen voorziet. Dit impliceert dat interpretatie een essentieel onderdeel is van de rechterlijke taak [17](#page=17).
### 3.2 Rechtsvinding: analogie en rechtsverfijning
Rechtsvinding is het proces waarbij de rechter de wet toepast op een specifiek geval. Hierbij kan de rechter gebruikmaken van twee methoden: analogie en rechtsverfijning [17](#page=17).
* **Analogie:** Dit houdt in dat een wet die niet expliciet op een bepaald geval van toepassing is, toch wordt toegepast omdat het geval sterk lijkt op een geval waarvoor de wet wel geschreven is [18](#page=18).
* **Rechtsverfijning:** Dit is het tegenovergestelde van analogie en houdt in dat een uitzondering wordt gemaakt op een algemene rechtsregel [18](#page=18).
> **Tip:** Het onderscheid tussen analogie en rechtsverfijning is belangrijk omdat ze verschillende manieren vertegenwoordigen waarop rechters de reikwijdte van bestaande wetten uitbreiden of beperken.
### 3.3 De creatieve functie van de rechter
Naast interpretatie en rechtsvinding heeft de rechter ook een creatieve functie, waarbij hij of zij zelf recht schept. Dit gebeurt wanneer er geen bestaande rechtsnorm is die een concreet geval kan oplossen. In dergelijke situaties is de rechter verplicht om toch recht te spreken, gebaseerd op algemene rechtsprincipes en noodwendigheden. Het nalaten hiervan zou neerkomen op rechtsweigering, wat verboden is volgens artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Stel dat er een nieuw technologisch fenomeen ontstaat waarvoor nog geen specifieke wetgeving bestaat. De rechter kan, in afwezigheid van een directe wettelijke bepaling, toch een uitspraak doen door principes van bestaand recht toe te passen op deze nieuwe situatie.
### 3.4 De bindende werking van rechtspraak
De vraag naar de bindende werking van rechtspraak is complex. Volgens artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek moet een rechter geen rekening houden met precedenten, wat betekent dat eerdere uitspraken niet automatisch bindend zijn. Echter, de rechtspraak van hogere rechtscolleges heeft wel degelijk invloed op lagere rechtbanken, en vaste rechtspraak wordt in de praktijk vaak gevolgd [20](#page=20).
> **Tip:** Hoewel formele precedentwerking afwezig is in het Belgische rechtssysteem, is het bestuderen van de jurisprudentie van hogere rechtscolleges essentieel voor het begrijpen van de huidige interpretatie en toepassing van het recht.
---
# Totstandkoming van wetgeving
Het proces van totstandkoming van een wet omvat het initiatief, de parlementaire behandeling en de bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking [27](#page=27).
### 4.1 Initiatief tot wetgeving
Het initiatief voor wetgeving kan vanuit verschillende hoeken komen [28](#page=28).
#### 4.1.1 Wetsvoorstel
Een individueel volksvertegenwoordiger of senator kan het initiatief nemen door een wetsvoorstel in te dienen. Wanneer een kamerlid een wetsvoorstel indient, verzoekt hij de Kamer om het voorstel in overweging te nemen [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 4.1.2 Wetsontwerp
De Koning, wat feitelijk neerkomt op de regering, kan ook het initiatief nemen, wat resulteert in een wetsontwerp. Voorafgaand aan de ondertekening door de Koning wordt dit een voorontwerp van wet genoemd. Vanaf het moment dat een voorstel door één kamer wordt aangenomen, wordt het een wetsontwerp [28](#page=28).
### 4.2 Parlementaire procedure
Nadat een wetsvoorstel is ingediend, doorloopt het een reeks parlementaire stappen [29](#page=29).
#### 4.2.1 Commissie
Het voorstel wordt doorverwezen naar een parlementaire commissie. Deze commissies bestaan uit een beperkte groep gespecialiseerde parlementsleden die een grondige studie maken van het voorstel. Hun studie resulteert in een verslag, bekend als "de gedrukte stukken", dat de basis vormt voor de bespreking in de plenaire vergadering [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 4.2.2 Plenaire vergadering
De plenaire vergadering van de Kamer bespreekt het voorstel. Deze bespreking begint met een algemene beschouwing, gevolgd door een bespreking per artikel. Tijdens deze fase kunnen amendementen, oftewel voorstellen tot tekstwijziging, worden ingediend. Na goedkeuring van de artikelen en eventuele amendementen, volgt er een stemming over het voorstel in zijn geheel [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 4.2.3 Goedkeuring en verwerping
Goedkeuring van een voorstel vereist een meerderheid van stemmen waarbij tevens een meerderheid van de aanwezige leden moet instemmen. Indien dit niet het geval is, of bij staking van stemmen (evenveel ja- als nee-stemmen), wordt het voorstel verworpen [30](#page=30).
### 4.3 Bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking
Nadat een wet is goedgekeurd door het parlement, volgt een procedure van bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking om de wet rechtsgeldig te maken [31](#page=31).
#### 4.3.1 Bekrachtiging
Bekrachtiging is de schriftelijke verklaring van de Koning, als lid van de uitvoerende macht, waarbij hij de tekst van de wet aanneemt en goedkeurt [31](#page=31).
#### 4.3.2 Afkondiging
Afkondiging is de handeling waarbij de Koning, als hoofd van de uitvoerende macht, verklaart dat de bestaande wet authentiek is en uitvoerbaar [31](#page=31).
#### 4.3.3 Bekendmaking
Bekendmaking houdt in dat de afgekondigde wet ter kennis wordt gebracht van het publiek via het Belgisch Staatsblad (B.S.) [31](#page=31).
> **Tip:** Begrijp de onderscheiding tussen een wetsvoorstel (door parlementslid) en een wetsontwerp (door regering) goed, dit is een belangrijk onderscheid in het wetgevingsproces.
>
> **Tip:** De rol van de commissies is cruciaal voor de gedetailleerde uitwerking en voorbereiding van de plenaire debatten. Dit is waar de meeste technische discussies plaatsvinden.
>
> **Tip:** Let op de meerderheidsregels bij stemmingen in de plenaire vergadering, vooral de eis van een meerderheid van aanwezige leden bij goedkeuring.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetgeving sensu lato | Omvat alle algemeen bindende rechtsregels, ongeacht de instelling die ze heeft uitgevaardigd of de vorm waarin ze zijn gegoten. Dit omvat zowel formele als materiële wetten. |
| Materiële wet | Een voorschrift dat algemeen bindende regels bevat, uitgevaardigd door een bevoegde overheid. De inhoud is doorslaggevend, en het kan voorkomen in verschillende vormen zoals wetten, koninklijke besluiten of decreten. |
| Formele wet | Een handeling van het federaal wetgevend parlement (Koning, Kamer en Senaat), ongeacht de inhoud ervan. |
| Internationale verdragen | Overeenkomsten tussen staten die geldigheid verkrijgen binnen het Belgische grondgebied, vaak betrekking hebbend op binnenlandse materies of deelname aan internationale organisaties met bevoegdheden op binnenlands vlak. |
| Verordening (EU) | Een bindende rechtshandeling van de Europese Unie die rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten, zonder dat verdere omzetting nodig is. |
| Richtlijn (EU) | Een EU-rechtshandeling die een doelstelling vastlegt die alle lidstaten moeten bereiken, maar waarbij de lidstaten zelf de middelen kiezen om dit doel te realiseren via hun nationale wetgeving. |
| Grondwet | Het fundamentele wetboek dat de inrichting van de staatsmachten regelt en de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers waarborgt. Wijzigingen vereisen een specifieke en complexe procedure, waaronder een bijzondere meerderheid in het parlement. |
| Decreet | Een regionale wetgevende akte uitgevaardigd door de regionale parlementen (behalve Brussel), met kracht van wet binnen het betrokken gewest of de gemeenschap. |
| Ordonnantie | Een wetgevende akte uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, met kracht van wet binnen het Brussels Gewest. |
| Koninklijk besluit (KB) | Een uitvoerend besluit, uitgevaardigd door de Koning als hoofd van de uitvoerende macht, dat een verdere uitwerking geeft aan federale wetten en ondergeschikt is aan deze wetten. |
| Ministerieel besluit | Een besluit uitgevaardigd door één of meer ministers, dat een verdere uitwerking geeft aan regels uit koninklijke besluiten en hiërarchisch lager staat dan zowel wetten als KB’s. |
| Rechtsspraak (Jurisprudentie) | Het geheel van uitspraken van rechtscolleges, zoals vonnissen van rechtbanken en arresten van hoven. Hoewel rechters geen rekening hoeven te houden met precedenten, kan vaste rechtspraak wel invloed hebben. |
| Analogie (in recht) | De methode waarbij een wettelijke bepaling wordt toegepast op een geval waarvoor ze niet expliciet geschreven was, maar dat er wel sterk op lijkt. |
| Rechtsverfijning (in recht) | Het aanbrengen van een uitzondering op een algemene rechtsregel, waarbij de regel in specifieke omstandigheden niet wordt toegepast. |
| Rechtsleer | Het geheel van standpunten en meningen van rechtsgeleerden over juridische vraagstukken. Het is geen formele rechtsbron maar kan wel invloed hebben op wetgeving en rechtspraak. |
| Gewoonte (in recht) | Een norm die voortvloeit uit langdurig, eenvormig gebruik door de gemeenschap, gepaard gaand met de overtuiging dat het een rechtmatig afdwingbare regel betreft, zonder dat deze in geschreven tekst is vastgelegd. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele normen die het morele en institutionele kader van de maatschappelijke organisatie vormen, niet expliciet in geschreven teksten vervat maar wel juridisch afdwingbaar. Ze dienen om het recht aan te vullen, soepeler toe te passen en samenhang te creëren. |
| Bekrachtiging (van een wet) | De formele goedkeuring van een wetstekst door de Koning, als lid van de wetgevende macht. |
| Afkondiging (van een wet) | De verklaring door de Koning, als hoofd van de uitvoerende macht, dat een wet authentiek is en uitvoerbaar wordt verklaard. |
| Bekendmaking (van een wet) | Het officieel ter kennis brengen van een afgekondigde wet aan het publiek, meestal via publicatie in het Belgisch Staatsblad (B.S.). |
Cover
Hs 2
Summary
# Het objectieve recht en zijn kenmerken
Dit onderwerp verkent de aard van het objectieve recht als een normatieve ordening in de samenleving, gekenmerkt door regels en voorschriften die door maatschappelijk gezag worden uitgevaardigd en gehandhaafd, en onderzoekt de relatie tussen recht, rechtszekerheid en rechtvaardigheid [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 De normatieve ordening in en van de samenleving
De samenleving wordt geordend door verschillende middelen, niet noodzakelijk uitsluitend door rechtsregels, wat aansluit bij een gedragsgeoriënteerde benadering van 'law in action'. Echter, een regelgeoriënteerde benadering ('law in books') definieert recht als een geheel van rechtsregels, uitgevaardigd en gehandhaafd door maatschappelijk gezag. Deze ordening is noodzakelijk vanwege gelijklopende en tegenstrijdige belangen binnen de samenleving [4](#page=4).
#### 1.1.1 De noodzaak van ordening: filosofische perspectieven
Verschillende filosofen hebben de noodzaak van maatschappelijke ordening en de rol van het recht hierin benadrukt:
* **Thomas Hobbes (1588-1679)**: Stelde dat de mens gedreven wordt door eigenbelang ("homo homini lupus"). In zijn werk *Leviathan* beschreef hij natuurwetten (*lex naturalis*) als regels van de rede die het natuurlijke recht op zelfbehoud beperken door grenzen te stellen aan middelen die conflicten kunnen vermijden. Hij betoogde dat om vrede te bereiken, mensen afstand moeten doen van bepaalde aanspraken en overeenkomsten moeten respecteren. Dit vereist de creatie van een politieke orde met een soeverein die wetten uitvaardigt en afdwingt, gebaseerd op een sociaal contract waarbij natuurlijke rechten worden overgedragen aan de soeverein in ruil voor absolute macht [5](#page=5) [6](#page=6).
* **John Locke (1632-1704)**: In *Two Treatises of Government* beschreef hij een sociaal contract tussen vrije en gelijke individuen die in de natuurtoestand natuurlijke rechten op leven, gezondheid, vrijheid en bezit hebben. Zij wijzen een derde partij, de Staat, aan om geschillen te beslechten en natuurrechten te definiëren en te handhaven. De macht van de Staat moet steunen op instemming van de meerderheid, en mensen behouden hun soevereiniteit; het doel van het recht is het bewaren en vergroten van vrijheid. Bij schending van het sociaal contract door de Staat kan de zittende macht ontbonden worden [7](#page=7).
* **Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)**: In *Du contrat social* presenteerde hij een collectieve benadering van het sociaal contract. Individuen ruilen hun individuele wil in voor de algemene wil, die de uitdrukking is van het geheel van mensen. De burger moet handelen in het belang van de volkswil, en de regering moet deze uitvoeren. Rousseau benadrukte directe deelname aan de macht door de burger via volksvergaderingen en legde de nadruk op collectieve volkswil en vrijheid, waarbij individuele vrijheid wordt opgegeven ten gunste van burgerlijke vrijheid bepaald door de volkswil [8](#page=8).
#### 1.1.2 Recht, vrijheid en de rol van normen
Recht geeft richting (*directum*). Dit gebeurt normatief door gedragsnormen te stellen voor zowel private als publieke personen. Er bestaat echter geen universeel positief rechtssysteem. Kernelementen van het recht zijn rechtszekerheid en rechtvaardigheid [9](#page=9).
##### 1.1.2.1 Recht en rechtszekerheid
Rechtszekerheid zorgt ervoor dat rechtsonderhorigen de gevolgen van hun handelen kunnen voorzien en hun gedrag daarop kunnen afstemmen. De voorwaarden voor rechtszekerheid zijn [11](#page=11):
1. Algemene toepasbaarheid [11](#page=11).
2. Voorspelbaarheid voor burger, overheid en rechter [11](#page=11).
3. Duidelijkheid en consistentie [11](#page=11).
4. Bestendigheid [11](#page=11).
###### 1.1.2.1.1 Rechtszekerheid, formele rechtsstaat en wetspositivisme
De rechtsstaat (*état de droit, rule of law*) houdt in dat de Staat gebonden is door het recht, wat betekent dat eenieder onderworpen is aan de wet, de wetgevende en rechtsprekende functies gescheiden zijn, en niemand boven de wet staat. Rechtszekerheid richt zich op de formele aspecten van het recht en zegt niets over de inhoud ervan. Dit kenmerkt het rechtspositivisme in de 19e en vroege 20e eeuw, waarbij de wet als voornaamste bron van het recht wordt beschouwd, als een empirisch waarneembaar fenomeen [12](#page=12).
Het rechtspositivisme in enge zin stelt dat de wil van de wetgever de enige bron van recht is. Alleen regels die door de staat volgens de geijkte procedures worden uitgevaardigd, zijn rechtsregels. De beoefening van het recht wordt gezien als een waardenvrije discipline die zich richt op de analyse van de wil van de wetgever, zonder een noodzakelijke band tussen recht en moraal of tussen 'zijn' en 'behoren' [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** De Duitse Rassenwetten van 15 september 1935, zoals de Rijksburgerschapswet en de Wet op de bescherming van Duitse Bloed en eer, waren formeel geldige wetten met duidelijke bepalingen en sancties. Echter, ondanks hun formele geldigheid, druisten ze zozeer in tegen beginselen van individuele vrijheid en gelijkheid dat ze geen 'goed recht' vormden [14](#page=14) [15](#page=15).
###### 1.1.2.1.2 Materiële rechtsstaat
De materiële rechtsstaat (ook wel democratische rechtsstaat of constitutionalisme genoemd) gaat verder dan de formele benadering en vereist dat staatsmachten gebonden zijn aan beperkingen en de mensenrechten eerbiedigen. Dit staat in contrast met een formele democratiebenadering die zich enkel richt op verkiezingen en meerderheidsbesluitvorming. De materiële benadering houdt rekening met de belangen van anderen, fundamentele waarden, gelijkheid, vrijheid en menselijke waardigheid [16](#page=16).
##### 1.1.2.2 Recht en rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid (*ius est ars aequi et boni* - recht is de kunst van het goede en billijke; *ius est quod justum est* - enkel wat rechtvaardig is, kan recht zijn) is cruciaal voor de aanvaardbaarheid en naleving van het recht. Zonder rechtvaardigheid kunnen zaken als afscheiding, onafhankelijkheidsstrijd of revolutie ontstaan. Rechtspositivisten waarschuwen echter voor subjectiviteit in de beoordeling van rechtvaardigheid, en stellen dat enkel rechtmatigheid (het toepassen van de regel op alle gevallen) binnen het recht valt [18](#page=18).
###### 1.1.2.2.1 Invullingen van rechtvaardigheid
Er is geen unieke invulling van rechtvaardigheid [19](#page=19).
* **Aristoteles (4e eeuw v. Chr.)**, in zijn *Ethica Nicomachaea*, onderscheidde twee vormen van rechtvaardigheid [19](#page=19):
* **Verdelende/distributieve rechtvaardigheid**: Betreft de verdeling van rechten en plichten binnen de gemeenschap ("ieder het zijne"). Dit is de taak van het publiekrecht en vereist gelijkheid (gelijken gelijk, ongelijken ongelijk). Criteria voor verdeling kunnen variëren, zoals verdienste, afkomst of behoefte. Vragen hierbij zijn wie in aanmerking komt, welke criteria gehanteerd worden en wat er verdeeld moet worden [19](#page=19) [20](#page=20).
* Verschillende types van distributieve rechtvaardigheid bestaan: gebaseerd op gelijkheid, behoefte, verdienste, billijkheid (ten gunste van de meest behoeftigen), of de markt (zij die meest kunnen verwezenlijken) [21](#page=21).
* **Vereffenende/ruilrechtvaardigheid**: Zorgt voor evenredigheid in ruilverhoudingen tussen personen na de verdeling [22](#page=22).
* **Commutatieve rechtvaardigheid**: Vrijwillige ruil waar evenredigheid heerst, los van aanzien of verdienste (contractenrecht) [22](#page=22).
* **Retributieve rechtvaardigheid**: Onvrijwillige ruil waarbij evenredigheid is verstoord door schade of diefstal (aansprakelijkheidsrecht, strafrecht) [22](#page=22).
Recht dient de vrijheid van de mens te eerbiedigen, waarbij de eigen autonomie wordt ingezet met respect voor de autonomie van anderen. Het recht bepaalt de zones van vrijheid, die niet absoluut zijn [23](#page=23).
###### 1.1.2.2.2 Rechtvaardigheidstheorieën
Er zijn diverse rechtvaardigheidstheorieën [24](#page=24):
* **Gedragsoriënterende theorieën**: Beoordelen de rechtvaardigheid van handelingen op basis van morele principes. De categorische imperatief van Kant ("Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt") is hier een voorbeeld van [24](#page=24).
* **Regelgeoriënteerde theorieën**: Vertrekken van de vraag waarom een regel rechtvaardig is en nageleefd moet worden. Deze kunnen formeel of materieel zijn [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Formele regelgeoriënteerde theorieën**: Kijken naar de gepersonaliseerde of procedurele herkomst van de regel (bv. theocratie, autocratie, democratie, nomocratie) [25](#page=25).
* **Materiële regelgeoriënteerde theorieën**: Zoeken een inhoudelijke rechtvaardigingsgrond buiten het recht [26](#page=26).
* **Natuurrechtsdenken**: Beschouwt de natuur of rede als bron van eeuwige, onveranderlijke rechten. Bekende stromingen omvatten de ideeën van Plato, de Stoa, Thomas van Aquino (lex aeterna, lex naturalis, lex humana), Hugo de Groot, Kant, Fuller en Dworkin. Dit gedachtegoed weerspiegelt zich in de *Declaration des Droits de l’Homme et du Citoyen* de UVRM en het EVRM [27](#page=27).
* **Utilisme**: Richt zich op doelmatigheid en nut, met als doel het menselijk genot te vergroten of lijden te verminderen. Jeremy Bentham's principe luidt: "It is the greatest happiness of the greatest number that is the measure of right and wrong" [28](#page=28).
* **Historische School**: Stelt dat wetten eigen moeten zijn aan het volk, niet universeel toepasbaar. Montesquieu meende dat wetten het meest geschikt zijn voor het volk waarvoor ze gemaakt zijn. Friedrich Carl von Savigny introduceerde het concept van 'Volksgeist', waarbij recht voortvloeit uit de gemeenschappelijke wil van het volk, zoals die zich uit in gewoonterecht [29](#page=29).
* **Egalitarisme**: Stelt dat rechtssystemen vaak spanningen tussen arbeid en kapitaal bestendigen en de macht van de heersende klasse weerspiegelen. Karl Marx en Friedrich Engels pleitten voor een proletarische revolutie die zou leiden tot socialistisch recht. Dit gedachtegoed is terug te vinden in rechtskritische rechtstheorieën zoals die van de Frankfurter Schule (Habermas) en de Critical Legal Studies, alsook in de liberale benadering van John Rawls' *A Theory of Justice*, met principes als gelijke basisrechten en het verschilprincipe [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Descriptieve regelgeoriënteerde theorieën**: Beschrijven empirisch het bestaande recht. Hieronder vallen het rechtspositivisme en wetspositivisme, waarbij de wet als voornaamste bron van recht wordt gezien. Hans Kelsen's *Reine Rechtslehre* introduceerde het concept van de 'Grundnorm' en de normatieve trapsgewijze ordening (*Stufenbau*) van het recht, van de Grondwet tot individuele toepassingen. De intrinsieke waarde van een wet wordt buiten het recht beoordeeld [32](#page=32) [34](#page=34).
> **Hierarchie van normen (exemplarisch):** [33](#page=33).
> INTERNATIONAAL RECHT
> GRONDWET
> BIJZONDERE WET
> WET, DECREET, ORDONNANTIE
> VERORDENINGEN EN BESLUITEN VAN DE UITVOERENDE MACHT
> RECHTERLIJKE BESLISSINGEN
> OVEREENKOMSTEN EN EENZIJDIGE RECHTSHANDELINGEN VAN RECHTSONDERHORIGEN
###### 1.1.2.2.3 Wat als recht onrechtvaardig is?
De Radbruch-formule biedt een kader voor situaties waarin positief recht als onrechtvaardig wordt ervaren. Deze formule stelt voorrang te geven aan positief recht, tenzij het conflict met rechtvaardigheid zo onduldbaar wordt dat de wet "vals recht" (*unrichtiges Recht*) wordt en moet wijken voor rechtvaardigheid. Een duidelijk punt van afscheiding is wanneer er geen poging tot rechtvaardigheid is, en de gelijkheid opzettelijk wordt verraden [35](#page=35).
> **Voorbeeld (Radbruch-formule toegepast):**
> * **Nazi-wetgeving**: Het Duitse Federale Constitutionele Hof (BVerfG) oordeelde in 1968 dat wetten die fundamentele rechtvaardigheidsbeginselen zozeer schendden, nietig waren omdat ze onrecht in plaats van recht zouden spreken. De tegenstrijdigheid met rechtvaardigheid was van een ondraaglijk niveau [36](#page=36).
> * **DDR-Grenswachterszaken**: Het Duitse Federale Gerechtshof (BGH) oordeelde in 1992 dat het doodschieten van een ongewapende vluchteling door een grenswacht dermate verschrikkelijk was dat het elke redelijke rechtvaardiging onttrok en indruiste tegen het elementaire verbod op het doden van mensen [37](#page=37).
Na de Tweede Wereldoorlog hebben de positivering van fundamentele rechten en vrijheden een deel van het morele waardeoordeel over rechtvaardigheid in het recht geïntegreerd. Deze rechten en vrijheden zijn echter zelden absoluut en kunnen beperkt worden, waarbij de concrete invulling een blijvende vraag blijft [38](#page=38).
### 1.2 Een geheel van regels en voorschriften
Het objectieve recht is een verzameling van regels en voorschriften [40](#page=40).
#### 1.2.1 De rechtsregel als gedragsregel
Een rechtsregel is een door het recht bindend opgelegde gedragsregel die voorschrijft hoe een persoon zich moet, kan of niet mag gedragen. Dit omvat [42](#page=42):
* **Gebodsbepalingen**: Vereisen een bepaald gedrag, positief of negatief geformuleerd [42](#page=42).
* **Verbodsbepalingen**: Verbieden bepaalde gedragingen [42](#page=42).
* **Toelatingsbepalingen**: Laten bepaalde gedragingen toe zonder verplichting, zoals privileges [42](#page=42).
De opgelegde norm is algemeen en abstract geformuleerd, *erga omnes* (tegenover iedereen) [42](#page=42).
#### 1.2.2 Het verbindend karakter van rechtsregels
Rechtsregels kunnen imperatief-dwingend of suppletief-aanvullend zijn [43](#page=43).
* **Imperatief-dwingend**: Regels die niet afgeweken kunnen worden, op straffe van nietigheid. Er zijn twee gradaties [43](#page=43):
* **Openbare orde [en goede zeden]**: Regels die de essentiële belangen van de staat of gemeenschap raken, of juridische grondslagen van de maatschappij bepalen (bv. straf-, fiscale wetgeving). Overtreding leidt tot absolute nietigheid die door iedereen kan worden ingeroepen. "Goede zeden" verwijzen naar gedragingen die moreel onaanvaardbaar zijn volgens maatschappelijke opvattingen [45](#page=45).
* **Louter dwingend recht**: Regels ter bescherming van een partij die als zwakker wordt beschouwd (bv. huurrecht). Overtreding leidt tot relatieve nietigheid die enkel door de beschermde partij kan worden ingeroepen [46](#page=46).
* **Suppletief-aanvullend**: Regels die gelden als partijen niets anders overeenkomen. Deze komen voornamelijk voor in het privaatrecht, waar wilsautonomie belangrijk is [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Art. 5.3, tweede lid BW, bepaalt dat de bepalingen over verbintenissen aanvullend recht zijn, tenzij blijkt dat ze dwingend recht of van openbare orde zijn. Art. 6.1 BW inzake buitencontractuele aansprakelijkheid stelt dat de bepalingen van dat boek aanvullend recht zijn, tenzij anders aangegeven [43](#page=43) [47](#page=47).
#### 1.2.3 Recht is meer dan gedragsregels
Hoewel rechtsregels fundamenteel zijn, omvat het objectieve recht meer dan louter gedragsnormen. De rechtspraak is hier een essentieel onderdeel van [41](#page=41) [48](#page=48).
---
# Rechtvaardigheid en de inhoud van het recht
Dit deel van de tekst analyseert het concept rechtvaardigheid in relatie tot het recht, de verschillende rechtvaardigheidstheorieën en de vraag hoe om te gaan met onrechtvaardig recht, met specifieke aandacht voor de Radbruch-formule [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
### 2.1 De betekenis van rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid is cruciaal voor de aanvaardbaarheid en naleving van het recht. De Latijnse term 'ius' omvat zowel de wet als het bevel/de norm, en de betekenis van rechtvaardigheid ('justus' wat correct of rechtvaardig betekent). Het principe 'ius est ars aequi et boni' stelt dat recht de kunst van het goede en billijke is, en 'ius est quod justum est' suggereert dat alleen wat rechtvaardig is, als recht kan worden beschouwd. Rechtspositivisten, zoals Kelsen, waarschuwen echter voor subjectiviteit en benadrukken dat rechtvaardigheidsbeoordelingen los moeten staan van ethische oordelen, waarbij enkel rechtmatigheid (de regel wordt op alle gevallen toegepast) centraal staat [18](#page=18).
#### 2.1.1 Aristoteles' rechtvaardigheidsleer
Aristoteles onderscheidde in zijn Ethica Nicomachaea twee hoofdtypen rechtvaardigheid [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Verdelende (distributieve) rechtvaardigheid**:
* Dit type betreft de verdeling van rechten en plichten binnen een gemeenschap, met het principe "ieder het zijne". Het is de taak van het publiekrecht [19](#page=19).
* Het kernprincipe is gelijkheid: gelijken gelijk behandelen en ongelijken ongelijk, waarbij een ongelijke behandeling steeds een rechtvaardiging vereist [19](#page=19).
* Aristoteles specificeerde de criteria voor deze verdeling niet, maar identificeerde wel vragen die hierbij komen kijken: wie komt in aanmerking voor gunsten en lasten, welke criteria worden gebruikt, en wat moet er precies verdeeld worden [20](#page=20).
* **Verschillende vormen van verdelende rechtvaardigheid**:
* Gebaseerd op **gelijkheid**: Iedereen krijgt een zelfde aandeel [21](#page=21).
* Gebaseerd op **behoefte**: Ongelijke verdeling naar rato van de behoeften; wie meer behoefte heeft, krijgt een groter aandeel [21](#page=21).
* Gebaseerd op **verdienste**: Ongelijke verdeling naar rato van de verdienste of inzet; wie meer verdienste heeft, krijgt een groter aandeel [21](#page=21).
* Gebaseerd op **billijkheid**: Ongelijke verdeling ten gunste van wie het meest behoeftig is; de meest noodlijdenden krijgen meer, wie niet behoeftig is, ontvangt niets [21](#page=21).
* Gebaseerd op de **markt**: Ongelijke verdeling naar rato van het bezit van de juiste vaardigheden; zij die het meest kunnen verwezenlijken, krijgen een groter aandeel [21](#page=21).
* **Vereffenende (ruil)rechtvaardigheid**:
* Deze vorm treedt op nadat de verdeling volgens de distributieve rechtvaardigheid heeft plaatsgevonden en regelt de ruilverhoudingen tussen personen [22](#page=22).
* **Vrijwillige vereffening (commutatieve rechtvaardigheid)**: Betreft de evenredigheid in de ruil, los van het aanzien of de verdienste van de persoon. Dit is relevant in het contractenrecht [22](#page=22).
* **Onvrijwillige vereffening (retributieve rechtvaardigheid)**: Betreft situaties waarin de evenredigheid is verstoord door schade of diefstal, zoals in het aansprakelijkheidsrecht en strafrecht [22](#page=22).
#### 2.1.2 Recht en vrijheid
Het recht dient de vrijheid van de mens te eerbiedigen, wat inhoudt dat men de eigen autonomie kan inzetten met respect voor die van anderen. Vrijheid wordt hier gedefinieerd als de overtuiging dat er morele verplichtingen bestaan ten opzichte van de vrijheid van anderen. Het recht bepaalt de zones van vrijheid, die echter niet absoluut zijn [23](#page=23).
### 2.2 Rechtvaardigheidstheorieën
De invulling van rechtvaardigheid kan zeer divers zijn, waarbij theorieën kunnen worden ingedeeld op basis van hun focus [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.2.1 Gedragsoriënterende theorieën
Deze theorieën beoordelen of een handeling gerechtvaardigd is op basis van morele principes die bepalen welke beslissing iemand moet nemen. Een voorbeeld is de categorische imperatief van Kant: "Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt" [24](#page=24).
#### 2.2.2 Regelgeoriënteerde theorieën
Deze theorieën vertrekken vanuit de vraag waarom een regel rechtvaardig is en nageleefd moet worden, gebaseerd op een bepaald criterium. Ze kunnen verder worden onderverdeeld in formele en materiële theorieën [24](#page=24).
* **Formele regelgeoriënteerde theorieën**: Deze theorieën focussen op de gepersonaliseerde of procedurele herkomst of bron van de regel. Voorbeelden zijn [25](#page=25):
* Theocratie
* Autocratie
* Democratie
* Nomocratie
* **Materiële regelgeoriënteerde theorieën**: Deze theorieën baseren de rechtvaardiging van een regel op een inhoudelijke grond buiten het recht. Belangrijke stromingen zijn [26](#page=26):
* **Natuurrechtsdenken**: Gaat ervan uit dat de natuur, de rede, of goddelijke wetten de bron zijn van eeuwige, onveranderlijke en onvervreemdbare rechten. Bekende vertegenwoordigers zijn Plato, de Stoa, Thomas van Aquino (lex aeterna, lex naturalis, lex humana), Hugo de Groot, en Kant. Dit denken is terug te vinden in de Declaration des Droits de l’Homme et du Citoyen de UVRM en het EVRM [27](#page=27).
* **Utilisme**: Richt zich op de doelmatigheid en het nut van rechtsregels, met als doel menselijk genot te vergroten of lijden te verminderen. Jeremy Bentham stelde: "It is the greatest happiness of the greatest number that is the measure of right and wrong". De beoordeling van de rechtsregel vindt plaats op basis van het nut voor het welzijn van de gemeenschap [28](#page=28).
* **Historische School**: Stelt dat wetten eigen zijn aan het volk en niet universeel toepasbaar. Montesquieu meende dat wetten zo goed mogelijk moesten aansluiten bij het volk waarvoor ze gemaakt waren. Von Savigny introduceerde het concept van 'Volksgeist', waarbij recht voortvloeit uit de gemeenschappelijke wil van het volk, die gevonden kan worden in historisch gegroeid gewoonterecht. Wetgeving moet hiermee in overeenstemming zijn [29](#page=29).
* **Egalitarisme**: Stelt dat rechtssystemen spanningen tussen arbeid en kapitaal en de macht van de heersende klasse bestendigen. Ongelijkheid in de onderbouw resulteert in het recht als bovenbouw. Marx en Engels pleitten voor een fundamentele wijziging in de onderbouw via een proletarische revolutie, waaruit socialistisch recht zou voortvloeien, gericht op gelijk bezit en arbeidsmiddelen in een staat- en klasseloze maatschappij. Dit gedachtegoed vindt weerslag in rechtskritische theorieën zoals de Frankfurter Schule (Habermas) en Critical Legal Studies, alsook in de liberale rechtsbenadering van John Rawls met zijn 'justice as fairness', het principe van gelijke basisrechten en het verschilprincipe [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.2.3 Descriptieve regelgeoriënteerde theorieën
Deze theorieën houden zich bezig met de empirische beschrijving van het recht [32](#page=32).
* **Rechtspositivisme en wetspositivisme**: Zien de wet als de voornaamste bron van het recht. Kelsen's Reine Rechtslehre introduceerde het concept van de 'Grundnorm' als basis voor machtsuitoefening en een normatieve trapsgewijze ordening ('Stufenbau') van het recht, van de grondwet tot individuele toepassingen. Volgens deze stroming wordt de intrinsieke waarde van een wet (goed of kwaad) buiten het recht beoordeeld. De hiërarchie van de rechtsorde omvat, van hoog naar laag: internationaal recht, grondwet, bijzondere wet, wet/decreet/ordonnantie, verordeningen en besluiten van de uitvoerende macht, rechterlijke beslissingen, en overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen van rechtssubjecten [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [39](#page=39).
### 2.3 Wat als recht onrechtvaardig is?
Het omgaan met onrechtvaardig recht, met name naar aanleiding van de Nazi-wetgeving, wordt behandeld aan de hand van de Radbruch-formule [35](#page=35).
#### 2.3.1 De Radbruch-formule
De Radbruch-formule stelt twee principes centraal [35](#page=35):
1. **Voorrang aan positief recht**: Het positieve recht, dat behoorlijk is uitgevaardigd en door staatsmacht wordt gewaarborgd, heeft voorrang, zelfs wanneer het onrechtvaardig is en het volk niet ten goede komt [35](#page=35).
2. **Uitzondering bij onduldbaar onrecht**: Dit geldt niet wanneer het conflict met rechtvaardigheid een dermate onduldbaar niveau bereikt dat de wet in werkelijkheid "vals recht" ('unrichtiges Recht') wordt en moet wijken voor rechtvaardigheid [35](#page=35).
De formule legt de nadruk op een duidelijke scheidslijn: wanneer er zelfs geen poging tot rechtvaardigheid is en de gelijkheid, de kern van rechtvaardigheid, opzettelijk wordt verraden bij het uitvaardigen van positief recht, druist dit in tegen de dienende rol van het recht [35](#page=35).
#### 2.3.2 Toepassing van de Radbruch-formule
* **Nazi-wetgeving (BVerfG 14 februari 1968)**: De rechtbank oordeelde dat wetgeving die zo duidelijk in tegenspraak was met fundamentele rechtvaardigheidsbeginselen dat de toepassing ervan onrecht in plaats van recht zou spreken, ab initio nietig was, omdat de tegenstrijdigheid met rechtvaardigheid een ondraaglijk niveau bereikte. Dit was in strijd met het verbod van willekeur (art. 3 GG) [36](#page=36).
* **DDR-Grenswachterszaken (BGH 5 StR 370/92, 3 november 1992)**: Het doodschieten van een ongewapende vluchteling door een grenswacht werd als dermate verschrikkelijk beschouwd dat het aan elke redelijke rechtvaardiging onttrokken was en indruiste tegen het elementaire verbod op het doden van mensen, zelfs voor een geïndoctrineerde grenswacht. § 27 van de Grensgesetz 1982 (DDR) betreffende het gebruik van vuurwapens werd hierbij getoetst [37](#page=37).
#### 2.3.3 Positivering van fundamentele rechten
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de positivering van fundamentele rechten en vrijheden deels het morele waardeoordeel van wat rechtvaardig is, in het recht geïntegreerd. Deze rechten en vrijheden zijn in algemene termen bepaald en zelden absoluut; ze kunnen worden beperkt, zoals artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aantoont. Desondanks blijft de vraag naar de concrete invulling van deze rechten bestaan [38](#page=38).
---
# Totstandkoming en afdwingbaarheid van rechtsregels
Dit hoofdstuk behandelt de totstandkoming en afdwingbaarheid van rechtsregels, met een focus op hun oorsprong binnen het maatschappelijk gezag en de mechanismen die zorgen voor hun naleving.
### 3.1 De rechtsregel als gedragsregel
Een rechtsregel is in de kern een bindende gedragsregel die voorschrijft hoe een persoon zich dient te gedragen, door middel van geboden, verboden of toelatingen. Deze regels zijn algemeen en abstract geformuleerd en gelden erga omnes [42](#page=42).
#### 3.1.1 Gebodsbepalingen
Gebodsbepalingen houden een bepaald gedrag in voor eenieder en kunnen zowel positief als negatief geformuleerd zijn [42](#page=42).
#### 3.1.2 Verbodsbepalingen
Verbodsbepalingen verbieden specifieke gedragingen en komen voor in diverse takken van het recht, zoals het strafrecht, privaatrecht en publiekrecht [42](#page=42).
#### 3.1.3 Toelatingsbepalingen
Toelatingsbepalingen, ook wel privileges genoemd, laten toe om bepaalde gedragingen te stellen zonder een directe verplichting [42](#page=42).
#### 3.1.4 Verbindend karakter van rechtsregels
Het verbindende karakter van rechtsregels kent twee gradaties: imperatief-dwingend en suppletief-aanvullend [43](#page=43).
##### 3.1.4.1 Imperatief-dwingend recht
Imperatief-dwingend recht kan verder worden onderverdeeld in regels van openbare orde (en goede zeden) en louter dwingend recht (#page=43, 44) [43](#page=43) [44](#page=44).
###### 3.1.4.1.1 Openbare orde en goede zeden
Regels van openbare orde raken de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap, of bepalen de juridische grondslagen van de maatschappij, zoals de economische, morele, sociale of milieuorde. Schending hiervan leidt tot absolute nietigheid, die door iedereen kan worden ingeroepen, zelfs ambtshalve. De goede zeden betreffen gedragingen die moreel onaanvaardbaar zijn in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen [45](#page=45).
###### 3.1.4.1.2 Louter dwingend recht
Dit type rechtsregel beschermt een partij die door de wet als zwakker wordt beschouwd. Schending leidt tot relatieve nietigheid, die enkel door de beschermde partij kan worden ingeroepen. Een voorbeeld hiervan is het Vlaams Woninghuurdecreet dat specifieke regels stelt aan huurovereenkomsten voor huisvesting [46](#page=46).
##### 3.1.4.2 Suppletief-aanvullend recht
Suppletief recht biedt de mogelijkheid tot afwijking door partijen. Indien partijen niets zijn overeengekomen, geldt de wettelijke regeling. Het huwelijksvermogensrecht en de bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn hier voorbeelden van [47](#page=47).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen dwingend recht (openbare orde en louter dwingend) en aanvullend recht te begrijpen, aangezien dit bepaalt of partijen ervan kunnen afwijken en welke gevolgen schending heeft.
### 3.2 Recht is meer dan gedragsregels
Naast gedragsregels omvat het recht ook bijkomende regels die het institutionele kader voor het ontstaan, de toepassing en de afdwinging van gedragsregels regelen. Herbert Hart onderscheidt in "The Concept of Law" primaire regels (duty-imposing rules) en secundaire regels [49](#page=49).
#### 3.2.1 Secundaire regels volgens Hart
Secundaire regels omvatten:
* **Rules of recognition:** Bepalen welke regels als rechtsregels gelden binnen een systeem. De "ultimate rule of recognition" is gebaseerd op sociale praktijk van erkenning, niet louter machtsuitoefening [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Rules of change:** Faciliteren de aanpassing en evolutie van het recht [49](#page=49).
* **Rules of adjudication:** Voorzien in mechanismen voor geschillenbeslechting [49](#page=49).
#### 3.2.2 De Hart-Fuller-debat
Dit debat betreft de relatie tussen recht en moraal. Lon Fuller, een natuurrechtsdenker, stelt dat recht alleen geldig is indien het "juist en noodzakelijk" is. Immorele wetten kunnen volgens hem geen recht zijn. Hij formuleerde beginselen van behoorlijke regelgeving (tertiaire regels) die leiden tot behoorlijke wetgeving, rechtspraak en bestuur. Deze beginselen omvatten duidelijkheid, niet-retroactiviteit, consistentie en bekendmaking [51](#page=51).
> **Tip:** Het concept van secundaire regels van Hart is fundamenteel om te begrijpen hoe een rechtssysteem functioneert en zichzelf kan handhaven en ontwikkelen.
### 3.3 De rol van rechtspraak
Rechtspraak speelt een cruciale rol in de toepassing en afdwinging van rechtsregels. Rechterlijke uitspraken geven concrete invulling aan abstracte en generiek geformuleerde wetsteksten, zoals artikel 1382 oud BW inzake buitencontractuele aansprakelijkheid [53](#page=53).
#### 3.3.1 Montesquieu's visie
Montesquieu zag rechters als "de mond die de woorden van de wet uitspreekt", zonder de kracht of de strengheid ervan te kunnen matigen [53](#page=53).
#### 3.3.2 Rechtsvinding versus rechtsschepping
Hoewel de definitie van een fout in artikel 6.6 BW de invulling door de rechter soms lijkt te kaderen binnen een zorgvuldigheidsnorm, blijft de vraag of de rechter enkel rechtsvindt of ook recht schept [53](#page=53).
### 3.4 Totstandkoming door maatschappelijk gezag
Rechtsregels worden uitgevaardigd door of krachtens het maatschappelijk gezag, wat direct verband houdt met staatssoevereiniteit [55](#page=55).
#### 3.4.1 Staatssoevereiniteit
De Vrede van Westfalen in 1648 markeerde het begin van de moderne staat als hoogste gezag, onafhankelijk van externe machten [55](#page=55).
#### 3.4.2 Evolutie van de staat
De rol van de staat is geëvolueerd van een nachtwakersstaat naar een sociale verzorgingsstaat, met een toenemende verantwoordelijkheid voor het welzijn van burgers [55](#page=55).
#### 3.4.3 Multi-level rechtsorde en rechtspluralisme
Naast de nationale rechtsorde bestaan er internationale en supranationale rechtsordes. Bovendien zorgt de federalisering van België voor interne rechtspluralisme. Ook niet-statelijke entiteiten zoals sportverenigingen of kerkgenootschappen kunnen rechtsregels uitvaardigen, hoewel de statelijke rechtsorde doorgaans een bevoorrechte positie behoudt [55](#page=55).
### 3.5 Afdwingbaarheid door maatschappelijk gezag
De afdwingbaarheid van rechtsregels geschiedt door of krachtens het maatschappelijk gezag, wat zowel de uitvoering als de sanctionering van miskenningen omvat [57](#page=57).
#### 3.5.1 Uitvoering van rechtsregels
De uitvoering van rechtsregels kan vrijwillig of gedwongen zijn [57](#page=57).
##### 3.5.1.1 Gedwongen naleving
Gedwongen naleving kan gebeuren via uitvoering in natura, tenzij dit onmogelijk of abusief is. Een fundamenteel beginsel hier is dat niemand precies gedwongen kan worden tot een feitelijke handeling (Nemo praecise cogi potest ad factum). Bij veroordelingen die geen geldsom betreffen, is er geen dwang mogelijk. Indien directe uitvoering niet mogelijk is, kan dit leiden tot uitvoering bij equivalent, zoals een schadevergoeding die een integraal herstel van de schade beoogt. In sommige gevallen kan ook uitvoering door een derde op kosten van de schuldenaar plaatsvinden [58](#page=58).
#### 3.5.2 Sanctionering van miskenningen
Miskenningen van rechtsregels kunnen leiden tot diverse sancties:
* **Strafsanctie:** Strafrechtelijke boetes of gevangenisstraffen [57](#page=57).
* **Administratieve sanctie:** Administratieve geldboetes, sluitingen of tuchtsancties [57](#page=57).
* **Private sfeer:** In het privaatrecht kan men via de overheidsrechter en uitvoerende macht naleving afdwingen [57](#page=57).
#### 3.5.3 Geweldmonopolie en verbod op eigenrichting
De Staat bezit het geweldmonopolie, wat inhoudt dat enkel de Staat geweld mag gebruiken ter handhaving van de rechtsorde. Dit impliceert een strikt verbod op eigenrichting (Nemo judex in causa sua) [57](#page=57).
#### 3.5.4 Sancties en onvolkomen rechtsregels
Sancties hebben een ontradend en preventief effect. Er bestaan echter ook onvolkomen rechtsregels, die geen mogelijkheid tot sanctionering kennen, zoals een termijn van orde [59](#page=59).
> **Tip:** Het geweldmonopolie van de Staat en het verbod op eigenrichting zijn hoekstenen van een geordende samenleving en essentieel om willekeur te voorkomen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels en voorschriften dat een samenleving ordent, uitgevaardigd en afdwingbaar door maatschappelijk gezag. Het regelt de gedragingen van individuen en instellingen binnen een gemeenschap. |
| Subjectief recht | Het recht dat een individu kan ontlenen aan het objectieve recht, zoals een recht of een bevoegdheid die aan een persoon is toegekend. Het is de individuele aanspraak die voortvloeit uit de algemene rechtsnormen. |
| Rechtszekerheid | Een fundamenteel principe dat vereist dat het recht voorspelbaar, duidelijk en consistent is, zodat rechtssubjecten de gevolgen van hun handelen kunnen voorzien en hun gedrag daarop kunnen afstemmen. |
| Rechtvaardigheid | Het principe van billijkheid en gerechtigheid dat ten grondslag ligt aan het recht. De invulling ervan kan divers zijn, variërend van verdelende rechtvaardigheid tot het principe van gelijke behandeling. |
| Formele rechtsstaat | Een staatsinrichting waarbij de Staat gebonden is door de wet in enge zin, met nadruk op gelijkheid voor de wet, scheiding van machten en het principe dat niemand boven de wet staat. De focus ligt op de procedurele correctheid van de wetgeving. |
| Materiële rechtsstaat | Een ruimere invulling van de rechtsstaat die naast formele aspecten ook rekening houdt met fundamentele waarden, mensenrechten, gelijkheid en menselijke waardigheid. Het omvat ook de inhoudelijke correctheid van wetgeving en overheidsoptreden. |
| Rechtspositivisme | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat het recht datgene is wat door de bevoegde autoriteit is vastgesteld, onafhankelijk van morele overwegingen. De nadruk ligt op de formele geldigheid van de rechtsregels. |
| Natuurrecht | Een filosofische stroming die stelt dat er universele, eeuwige en onveranderlijke rechtsbeginselen bestaan die voortkomen uit de natuur of de rede, en die boven het positieve recht staan. Positief recht moet in overeenstemming zijn met deze natuurrechtelijke beginselen. |
| Utilisme | Een ethische en juridische theorie die het nut en de doelmatigheid van rechtsregels centraal stelt. Het doel is om het menselijk genot te maximaliseren en het menselijk lijden te minimaliseren voor het grootste aantal mensen. |
| Volksgeist | Een term, prominent binnen de historische school van het recht, die verwijst naar de collectieve geest of de gemeenschappelijke wil van een volk, waaruit het recht voortvloeit en die zich manifesteert in de historische ontwikkeling en gewoonterecht. |
| Egalitarisme | Een filosofische stroming die streeft naar gelijkheid in de samenleving, met name op het gebied van kansen, middelen en uitkomsten. In juridische zin kan dit leiden tot wetgeving die gericht is op het verminderen van sociale en economische ongelijkheden. |
| Grundnorm | Een centraal concept in Kelsens rechtstheorie, een hypothetische, ultieme norm die de geldigheid van de gehele rechtsorde fundeert. Het is de basis van waaruit alle andere rechtsnormen worden afgeleid in een trapsgewijze ordening. |
| Radbruch-formule | Een formule, geformuleerd door Gustav Radbruch, die een evenwicht probeert te vinden tussen positief recht en rechtvaardigheid. Het stelt dat positief recht geldig blijft, tenzij het een onduldbaar niveau van onrechtvaardigheid bereikt en daarmee "vals recht" wordt. |
| Rule of law | Het principe dat iedereen, inclusief de overheid, gebonden is aan het recht. Het omvat zowel formele aspecten (legaliteit) als materiële aspecten (bescherming van fundamentele rechten en vrijheden). |
| Primary rules | De basisrechtsregels die gedragingen van burgers reguleren (gebieden, verbieden, toelaten). Volgens H.L.A. Hart vereist een rechtssysteem echter ook secundaire regels om effectief te functioneren. |
| Secondary rules | Regels die de primaire regels reguleren en beheren. Hart identificeert drie soorten: rules of recognition (om rechtsregels te identificeren), rules of change (om regels te wijzigen) en rules of adjudication (om geschillen te beslechten). |
| Verdelende rechtvaardigheid (distributieve rechtvaardigheid) | Een concept, uiteengezet door Aristoteles, dat betrekking heeft op de eerlijke verdeling van goederen, rechten en plichten binnen een gemeenschap, waarbij "ieder het zijne" toekomt. De criteria voor verdeling kunnen variëren (gelijkheid, behoefte, verdienste). |
| Vereffenende rechtvaardigheid (ruilrechtvaardigheid) | Een concept, ook door Aristoteles beschreven, dat zich richt op de gelijkheid en evenredigheid in ruiltransacties, zowel vrijwillige (commutatieve rechtvaardigheid) als onvrijwillige (retributieve rechtvaardigheid, bijv. na schade). |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet contractueel mogen afwijken, omdat ze zijn opgesteld ter bescherming van fundamentele belangen van de maatschappij (openbare orde) of van een partij die als zwakker wordt beschouwd (louter dwingend recht). Schending leidt tot nietigheid. |
| Suppletief recht (aanvullend recht) | Rechtsregels die van toepassing zijn wanneer partijen in een overeenkomst niets hebben geregeld over een bepaald onderwerp. Partijen mogen hier contractueel wel van afwijken. |
Cover
Hs 3
Summary
# De relativiteit van recht in tijd en ruimte
Dit onderwerp verkent hoe het recht zich door de geschiedenis heen heeft ontwikkeld en de verschillende rechtsfamilies die hieruit zijn voortgekomen.
### 1.1 De ontwikkeling van het recht
De ontwikkeling van het recht is een dynamisch proces dat sterk varieert tussen verschillende samenlevingsverbanden. Een vroeg voorbeeld hiervan is de Code van Hammurabi, die dateert van 1792-1750 v. Chr.. Deze code bevatte 282 wetten in hypothesevorm, waaronder principes als de lex talionis (wraak naar rato), het vermoeden van onschuld en het verbod op dubbele bestraffing. De ontwikkeling van het recht verliep vaak 'bottom-up', beginnend bij geschilbeslechters die geleidelijk uitgroeiden tot gezaghebbende autoriteiten. Dit leidde tot het ontstaan van meerdere rechtsordes, waarvan de intensiteit kon verschillen. Tegenwoordig zien we dit ook terug in de ontwikkeling van bijvoorbeeld internationaal en mondiaal recht [3](#page=3).
### 1.2 De rechtsfamilies
#### 1.2.1 Begrip
Rechtsfamilies omvatten verschillende rechtsstelsels die op basis van één of meerdere gemeenschappelijke criteria in een specifieke groep kunnen worden ingedeeld. Deze indeling wordt beïnvloed door een breed scala aan factoren, waaronder historische, filosofische, religieuze, sociale, economische en geografische elementen die de rechtsorde bepalen. Rechtsvergelijking maakt het mogelijk om, ondanks deze diversiteit, toch gemeenschappelijke kenmerken binnen rechtsstelsels te onderscheiden [5](#page=5).
#### 1.2.2 Vroege classificaties van rechtsfamilies
Door de geschiedenis heen zijn er diverse pogingen ondernomen om rechtsstelsels te classificeren in verschillende families. Een vroege indeling werd in 1950 gemaakt door René David, die vijf families onderscheidde, voornamelijk gebaseerd op ideologische achtergronden: het Westerse recht, het Sovjetrecht, het islamitische recht, het Hindoeïstische recht en het Chinese recht [6](#page=6).
Later, in 1961, presenteerden Zweigert en Kötz een indeling in zeven families, gebaseerd op criteria als geschiedenis, denkmethoden, rechtsinstellingen, de aard van rechtsbronnen en ideologie. Hun families waren: de Romeinse rechtsfamilie, de Germaanse rechtsfamilie, de Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie, de Noorse rechtsfamilie, de rechtsfamilie van het Verre Oosten, de islamitische rechtsfamilie en de Hindoeïstische rechtsfamilie [6](#page=6).
> **Tip:** Het is belangrijk te beseffen dat deze indelingen kritische vragen hebben opgeroepen en zijn bijgesteld, mede door de opkomst van nieuw recht, zoals het EU-recht, de ontwikkeling van Afrikaans recht en de hernieuwde aandacht voor religieus recht [6](#page=6).
#### 1.2.3 Toekomstige uitwerking
De specifieke invulling en uitwerking van de Romeinse en Anglo-Amerikaanse rechtsfamilies zal verder worden behandeld in de volgende subsecties.
---
# De Romeinse rechtsfamilie
Dit deel van het document onderzoekt de oorsprong, ontwikkeling, receptie en evolutie van het Romeinse rechtssysteem, met een focus op de overgang van gewoonterecht naar wettenrecht en de impact van codificatie in Europa en daarbuiten.
### 2.1 De receptie van het Romeinse recht
De Romeinse rechtsfamilie, met name beïnvloed door het *Corpus Iuris Civilis* (samengesteld tussen 529 en 534 na Christus) vond zijn weg naar westelijk en zuidelijk continentaal Europa, inclusief België. Het *Corpus Iuris Civilis* omvatte de *Codex Justinianus* (keizerlijke verordeningen), de *Digesta* of *Pandectae* (geschriften van Romeinse juristen zoals Ulpianus en Paulus) en de *Institutiones* (leerboeken). Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 na Christus werd Germaans gewoonterecht geïmporteerd [8](#page=8).
De belangstelling voor het Romeinse recht herleefde in Bologna in de 12e en 13e eeuw, mede dankzij de inspanningen van Irnerius en de glosatoren. Dit leidde tot de verspreiding van het *ius commune* naast het bestaande gewoonterecht in Europa, zoals geïllustreerd door het Reichskammergericht van keizer Maximiliaan in 1495. Het Romeinse recht werd gesystematiseerd tot een gerationaliseerde structuur van regels, waarbij oplossingen deductief werden gezocht [9](#page=9).
### 2.2 Van gewoonterecht naar wettenrecht
De overgang van gewoonterecht naar wettenrecht werd gedreven door de behoefte aan rechtszekerheid. Gewoonterecht werd gedeeltelijk op schrift gesteld in de vorm van *coutumes*, zoals de costumen van de stad en de kasselrij Kortrijk in 1557. Regels van canoniek recht en Romeins recht, alsook vorstelijke ordonnanties met een publiekrechtelijk karakter, speelden hierbij een rol [10](#page=10).
De moderne staat (17e-18e eeuw) zag een toenemende rechtsvorming door de overheid, met de trias politica die een wetgevende functie omvatte. Rechtsgeleerden zoals Grotius, Domat en Pothier droegen bij aan de systematisering van het recht [10](#page=10).
#### 2.2.1 Codificatiebeweging
De codificatie van het "rederecht" resulteerde in belangrijke wetboeken, waaronder het *Allgemeines Landrecht* (Pruisen, 1794), het *Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch* (Oostenrijk, 1811), en de Franse *Code civil* en bijbehorende codes op het gebied van handel, burgerlijke procedure, strafprocedure en strafrecht [11](#page=11) .
De codificatie werd ondersteund door de Exegetische School, die stelde dat het recht volledig in geschreven wetten te vinden was en dat gewoonterecht geen autonome rechtsbron meer was tenzij opgenomen in de wet. De rol van de rechter en rechtsgeleerden werd hierbij beperkt tot de interpretatie van de wet (legisme). Dit stond in contrast met de Historische School, vertegenwoordigd door von Savigny, die het recht zag als een organische uiting van de *Volksgeist* die zich in de tijd ontwikkelde [12](#page=12).
> **Tip:** Begrijp het fundamentele verschil tussen de legistische benadering van de Exegetische School en de historisch-evolutieve kijk van de Historische School op codificatie en de bronnen van het recht.
##### 2.2.1.1 Wet en rechterlijke rechtsvinding
Ondanks de codificatie kan de wetgever niet alles regelen. De rechter speelt een cruciale rol bij het beslechten van concrete geschillen. De rechter baseert zich hierbij op uitspraken van collega-rechters in soortgelijke zaken, algemene rechtsbeginselen, billijkheid en gewoonten. Hierdoor heeft de rechter een rechtscreatieve rol, zolang deze niet ingaat tegen geldige wettelijke bepalingen [13](#page=13).
De continentale juridische systematiek kenmerkt zich door een deductieve techniek, waarbij algemene en abstracte rechtsregels, systematisch vastgelegd bij of krachtens de wet, worden toegepast op concrete situaties om de rechtspositie van betrokkenen te bepalen [14](#page=14).
#### 2.2.2 Verspreiding en varianten
Deze gemeenschappelijke kenmerken van de continentale juridische systematiek verspreidden zich naar Midden- en Zuid-Amerika, delen van Noord-Amerika (Louisiana, Québec), Turkije en Japan, en worden internationaal vaak aangeduid als "civil law", in tegenstelling tot "common law" [15](#page=15).
Ondanks de gemeenschappelijke oorsprong zijn de rechtssystemen inhoudelijk niet identiek en kennen ze verschillende positiefrechtelijke invullingen per staat. Belangrijke familietakken binnen het continentaal recht zijn onder andere het Frans-Napoleontische recht, het Duitse recht, het Scandinavische/Noordse recht en gemengde takken zoals in Nederland [15](#page=15).
[ ] toont een visuele weergave van verschillende rechtsfamilies: Romaans/Frans of Napoleontisch recht, Germaans/Duits recht, Gemengd Romaans en Germaans, Scandinavisch/Noords recht, Gemengd continentaal recht en common law, en Common law [16](#page=16).
##### 2.2.2.1 België
In België bleven na de onafhankelijkheid in 1831 bestaande wetten behouden, voor zover deze niet strijdig waren met de Grondwet. De Franse codes werden geleidelijk vervangen door Belgische wetboeken: de *Code Civil* door het Burgerlijk Wetboek (2020-...), de *Code de procédure civile* door het Gerechtelijk Wetboek de *Code de Commerce* door het Wetboek Economisch Recht (2013-2018), en de strafrechtelijke codes door het Strafwetboek en een nieuw Strafwetboek [17](#page=17) .
##### 2.2.2.2 Belgisch Congo
In Belgisch Congo, aanvankelijk de persoonlijke bezitting van Leopold II (Congo Vrijstaat, 1885-1908), werden wetgevende optredens verricht via koninklijke decreten. Na 1908, als Belgische kolonie, kende het gebied een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid, met burgerlijke rechten die verschilden voor Belgen en inheemse personen. De wetgevende macht lag bij de Koning en de Minister van Koloniën, met decreten die niet strijdig mochten zijn met Belgisch recht [18](#page=18).
Bij de onafhankelijkheid in 1960 bleef het bestaande recht van toepassing voor zover verenigbaar met de Grondwet. De continentale rechtsbenadering werd gehandhaafd, met tevens erkenning van gewoonterecht als rechtsbron [19](#page=19).
### 2.3 Succes van de wet als rechtsbron
Het succes van de wet als rechtsbron wordt toegeschreven aan de democratische legitimiteit van de wetgever. Vanuit een nachtwakersstaat evolueerde men naar een verzorgingsstaat, wat leidde tot een toename van het aantal wetgevers door multi-level government [20](#page=20).
> **Tip:** Wees kritisch op de potentiële nadelen van een overmatige wetgeving, zoals de bedreiging van eenheid, duidelijkheid en rechtszekerheid. Vereenvoudiging, harmonisatie en deregulering worden gezien als mogelijke oplossingen [20](#page=20).
---
# De Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie
De Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie, ook wel bekend als common law, kenmerkt zich door de centrale rol van rechtersrecht en het beginsel van stare decisis, wat leidt tot een casuïstische rechtsontwikkeling [21](#page=21) [4](#page=4) [7](#page=7).
### 3.1 Geschiedenis en ontwikkeling
#### 3.1.1 De Angelsaksische periode (ca. 600-1000)
Gedurende de Angelsaksische periode werd gewoonterecht geïmporteerd door de Juten, Anglen, Saksen en Denen. Er waren drie belangrijke rechtssystemen: Danelaw, Mercia en Wessex. Dit recht was ongeschreven en variabel van aard. De geschilbeslechting vond lokaal plaats, eerst door een 'doomsman' en later door middel van 'secta' of 'suit'. De ontwikkeling van 'lordships' zorgde voor de handhaving van vrede op het grondgebied, maar er was nog geen sterke centrale autoriteit. In de 10de en 11de eeuw vond echter een centralisatie van macht plaats bij de Koning, waarbij justitie als een koninklijk prerogatief werd beschouwd [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.1.2 De Normandische periode en de opkomst van common law (vanaf 1066)
De Normandische periode markeerde een versterking van het centrale gezag met de oprichting van instellingen zoals de Exchequer, de Chancery en de Curia Regis. Rechtspraak werd een koninklijke aangelegenheid. De Koning stuurde leden van de Curia Regis uit om recht te spreken 'on circuit'. Later werden drie centrale koninklijke rechtbanken opgericht: het Court of Common Pleas, het Court of King’s/Queen’s Bench en het Court of Exchequer. Deze rechtbanken spraken recht op basis van het oude gewoonterecht, dat steeds uniformer werd toegepast. Rechtsherstel werd geboden door middel van 'forms of action' waarvoor een 'writ' kon worden gebruikt, gebaseerd op het principe 'Ubi remedium, ibi ius' (waar een rechtsmiddel is, daar is een recht). Na de Provisions of Oxford in 1258 trad er echter een zekere verstarring op [24](#page=24).
#### 3.1.3 De ontwikkeling van equity law
Wanneer iemand geen recht kon verkrijgen voor de koninklijke rechtbank, kon hij de Koning verzoeken om een billijke ('equity') oplossing. Aanvankelijk behandelde de Chancellor deze verzoeken, geleid door ideeën van billijkheid en natuurlijke rechtvaardigheid, geïnspireerd door het Romeinse 'aequitas'. Dit resulteerde niet in een vonnis, maar in een koninklijk bevel (injunction) op straffe van contempt of court. Tegen het einde van de 15e eeuw nam de Court of Chancery deze taak over, waardoor een tweede casuïstiek naast die van common law ontstond: equity law. Vanaf 1852 konden alle rechtbanken zowel common law als equity law toepassen, en in 1873-1875 werden de rechtbanken gefuseerd [25](#page=25).
#### 3.1.4 De rol van stare decisis (bindende precedentenwerking)
Stare decisis is een cruciaal mechanisme voor de bestendiging van het rechtersrecht en is essentieel voor rechtszekerheid en gelijkheid. Het principe 'stare decisis et quieta non movere' betekent dat rechters gebonden zijn door precedenten onder de 'rules of precedent'. Deze regels houden in dat rechtbanken oudere, relevante rechtspraak in ogenschouw moeten nemen. Lagere rechtbanken moeten de beslissingen van hogere rechtbanken volgen (hiërarchiebeginsel). Rechtbanken zijn in principe ook gebonden aan beslissingen van rechtbanken van hetzelfde niveau [26](#page=26).
> **Tip:** Het begrijpen van de hiërarchie van rechtbanken is cruciaal voor het toepassen van stare decisis.
**Overruling en rechtsontwikkeling:**
Het strikt vasthouden aan precedenten kan leiden tot verstarring, wat overruled kan worden. Het Supreme Court in het Verenigd Koninkrijk kan in uitzonderlijke gevallen terugkomen op een precedent. Hierbij maakt rechtszekerheid plaats voor rechtsontwikkeling, met als doel een netto verbetering van het recht. Dit gebeurt niet op basis van loutere onvrede. Het 'Practice Statement' stelt dat te rigide naleving van precedenten kan leiden tot onrechtvaardigheid en de ontwikkeling van het recht onnodig kan beperken. Rechters zullen dus van een eerdere beslissing afwijken wanneer dit juist wordt geacht, rekening houdend met de gevestigde basis van overeenkomsten, eigendomsregelingen en fiscale regelingen, en met name de behoefte aan zekerheid in het strafrecht. Overruling kan echter ook verstorend werken, zoals geïllustreerd door de ontwikkelingen in de Verenigde Staten met 'Roe v. Wade' en 'Dobbs v Jackson Women’s Health Organization' [27](#page=27).
#### 3.1.5 De beperkte plaats voor wettenrecht
Wettenrecht ('statute law') heeft in de Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie traditioneel een meer bescheiden functie. Het was lange tijd een ondergeschikte rechtsbron en kenmerkte zich door een gebrek aan grote codificaties, met eerder thematische wetgeving. De rol van wettenrecht is echter wel toegenomen in de 20e eeuw [28](#page=28).
> **Tip:** Hoewel rechtersrecht dominant is, is de rol van wettenrecht niet statisch en groeit deze, met name in de moderne tijd.
### 3.2 Kenmerken van de Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie
#### 3.2.1 Casuïstische rechtsvorming
De ontwikkeling van het recht is primair casuïstisch van aard, wat betekent dat rechtsregels zich ontwikkelen op basis van de uitspraken in specifieke gevallen. Dit staat in contrast met de meer abstracte en systematische benadering van de Romeinse rechtsfamilie [24](#page=24).
#### 3.2.2 Rechtersrecht (case law) als primaire rechtsbron
De kern van de Anglo-Amerikaanse rechtsfamilie wordt gevormd door rechtersrecht. Beslissingen van hogere rechtbanken dienen als bindende precedenten voor lagere rechtbanken [24](#page=24) [26](#page=26).
#### 3.2.3 Strikte toepassing van stare decisis
Het beginsel 'stare decisis' zorgt voor consistentie en voorspelbaarheid, maar kan ook leiden tot verstarring. Overruling is mogelijk, maar wordt met voorzichtigheid toegepast om de rechtszekerheid niet te ondermijnen [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.2.4 Bescheiden rol voor wettenrecht
Hoewel de invloed toeneemt, blijft wettenrecht een ondergeschikte rol spelen in vergelijking met rechtersrecht. Er is geen sprake van omvangrijke codificaties zoals in continentaal Europa [28](#page=28).
#### 3.2.5 De rol van equity
Equity law is ontstaan om tekortkomingen in het common law te corrigeren en biedt een middel voor billijkheid en natuurlijke rechtvaardigheid [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een rechter die een zaak beslist, zal eerst kijken naar vergelijkbare eerdere uitspraken (precedenten) van hogere rechtbanken om te bepalen hoe hij de wet moet toepassen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat geldt binnen een bepaalde gemeenschap of samenleving. Dit omvat de regels die het gedrag van mensen reguleren en die afdwingbaar zijn. |
| Subjectief recht | Een individueel recht dat voortvloeit uit het objectieve recht; een bevoegdheid of aanspraak die een persoon kan uitoefenen. Bijvoorbeeld, het eigendomsrecht is een subjectief recht dat voortkomt uit het objectieve vermogensrecht. |
| Rechtsdogmatiek | De wetenschappelijke studie van het recht, gericht op de analyse, interpretatie en systematisering van bestaande rechtsnormen. Het doel is het begrijpen van de inhoud en structuur van het positieve recht. |
| Lex talionis | Een principe van rechtsherstel dat stelt dat de straf gelijk moet zijn aan de toegebrachte schade, vaak samengevat als "oog om oog, tand om tand". Dit principe was al aanwezig in oude rechtssystemen zoals de Code van Hammurabi. |
| Rechtsfamilies | Groeperingen van rechtsstelsels die op basis van gemeenschappelijke historische, filosofische, religieuze, sociale, economische of geografische factoren tot een specifieke juridische orde kunnen worden samengebracht. |
| Corpus Iuris Civilis | Een monumentale verzameling van Romeinse wetgeving en juridische geschriften, samengesteld in opdracht van keizer Justinianus I in de 6e eeuw. Het is een fundamentele bron voor de Romeinse rechtsfamilie. |
| Glossatoren | Juristen in middeleeuws Europa (vooral de 12e en 13e eeuw) die het Romeinse recht bestudeerden en becommentarieerden door middel van marginale aantekeningen (glossen) in juridische teksten. |
| Ius commune | Het gemeenschappelijk recht dat zich in Europa ontwikkelde, voornamelijk gebaseerd op het Romeinse recht en canoniek recht, dat naast het lokale gewoonterecht bestond. |
| Coutumes | Gewoonterechtelijke regels die in een specifieke regio of gemeenschap worden gevolgd en als bindend worden beschouwd. Deze werden soms, zoals de "coutumes van de stad en de kasselrij Kortrijk", op schrift gesteld. |
| Codificatie | Het proces waarbij rechtsregels systematisch worden verzameld, geordend en vastgelegd in een wetboek. Bekende voorbeelden zijn de Franse Code civil en het Pruisische Allgemeines Landrecht. |
| Exegetische School | Een juridische stroming die stelt dat het recht volledig in de geschreven wetten te vinden is en dat de rol van de rechter beperkt is tot de interpretatie van de wettekst (legisme). |
| Historische School | Een juridische stroming, vertegenwoordigd door figuren als von Savigny, die stelt dat het recht een organische uitdrukking is van de volksgeest (Volksgeist) en zich ontwikkelt zoals taal en cultuur. |
| Rechtersrecht | Recht dat door rechters wordt gecreëerd door middel van hun uitspraken in individuele zaken, in plaats van door de wetgever. Dit is een kenmerk van het common law-systeem. |
| Stare decisis | Een fundamenteel principe in common law-systemen dat inhoudt dat rechters gebonden zijn door de beslissingen van hogere rechtbanken in eerdere, vergelijkbare zaken. Dit zorgt voor rechtszekerheid en consistentie. |
| Equity law | Een aanvullend rechtsgebied binnen het common law-systeem dat werd ontwikkeld om billijkheid en rechtvaardigheid te waarborgen in gevallen waarin het strikte toepassen van common law tot onbillijke resultaten zou leiden. |
| Statute law | Wetgeving die is vastgesteld door een wetgevend orgaan. Hoewel het in common law-systemen een bescheidenere rol speelde dan rechtersrecht, is de betekenis ervan in de 20e eeuw toegenomen. |
Cover
IAD 1 partie 2.pdf
Summary
# La notion d'État et ses composantes
La notion d'État et ses composantes
La notion d'État renvoie à une collectivité dotée d'une constitution, d'une structure institutionnelle exerçant une autorité souveraine sur une population et un territoire définis [6](#page=6).
## 1. La notion d'État
### 1.1 Définition de l'État
L'État se définit comme une collectivité dotée d'un statut, appelé constitution (écrite ou non), d'une structure institutionnelle exerçant une autorité souveraine exclusive sur la population vivant sur un territoire déterminé. L'institutionnalisation du pouvoir est le passage d'un pouvoir détenu par une personne (roi) à des institutions permanentes comme le gouvernement, les tribunaux et le parlement [6](#page=6).
### 1.2 Évolution des théories de l'État
* **Haut Moyen Âge:** Le pouvoir est fragmenté entre de nombreux petits seigneurs [6](#page=6).
* **Bas Moyen Âge:** Tendance à la centralisation du pouvoir entre les mains d'un souverain, donnant naissance au concept de souveraineté [6](#page=6).
* **Post-Révolution Française:** La souveraineté réside dans le peuple, représenté par des institutions élues comme la Chambre des représentants et le Sénat [6](#page=6).
### 1.3 Caractéristiques de l'État moderne
L'État moderne se caractérise par :
* **La souveraineté:** Le pouvoir exclusif de commander, juger et contraindre sur son territoire [7](#page=7).
* **La personnalité juridique:** L'État est une personne morale de droit public capable d'agir en justice [7](#page=7).
### 1.4 Les éléments constitutifs de l'État
Trois éléments fondamentaux constituent l'État :
* Un territoire [7](#page=7).
* Une population (souvent assimilée à une Nation) [7](#page=7).
* Une puissance publique [7](#page=7).
À ces trois éléments s'ajoute la reconnaissance internationale, essentielle pour l'intégration dans la communauté des États [7](#page=7).
## 2. Le territoire
Le territoire d'un État est l'assise physique dans laquelle il exerce sa souveraineté. Il englobe l'espace terrestre, fluvial, maritime et aérien [7](#page=7).
### 2.1 Caractéristiques du territoire
* **Continuité:** Le territoire est un espace géographiquement homogène où tous les points sont connectés sans interruption [7](#page=7).
* Exemple: Luxembourg, Vatican [7](#page=7).
* **Discontinuité:** Le territoire est divisé en plusieurs espaces distincts, souvent séparés par d'autres entités ou des étendues d'eau, incluant parfois des territoires d'outre-mer [7](#page=7).
* Exemple: France, Belgique [7](#page=7).
* **Note:** La Belgique est considérée comme un territoire discontinu en raison de particularités comme Baarle aux Pays-Bas [7](#page=7).
### 2.2 Modification des frontières
Les frontières d'un État ne peuvent être modifiées ou rectifiées qu'en vertu d'une loi [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.3 Évolutions territoriales de la Belgique
* **Traité de Londres:** Reconnaissance officielle de l'indépendance de la Belgique et du Luxembourg [8](#page=8).
* **Traité de Versailles:** Acquisition des cantons de l'Est par la Belgique [8](#page=8).
* Des ajustements de frontières mineurs peuvent survenir régulièrement en raison de phénomènes naturels (ex: modification d'un cours d'eau) [8](#page=8).
### 2.4 Principales divisions territoriales en Belgique
* **Communes:** 581 communes réparties en Flandre, Wallonie et Bruxelles [8](#page=8).
* **Provinces:** 10 provinces, dont le Brabant a été scindé en 1995. Elles servent de circonscriptions électorales et sont des collectivités dotées de compétences [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Régions linguistiques:** Quatre régions définies par la Constitution (française, néerlandaise, bilingue de Bruxelles-Capitale, allemande). Elles ne sont pas des collectivités dotées de compétences propres, mais leurs limites peuvent être modifiées par une loi adoptée à majorité qualifiée. Le champ d'application territorial est exprimé en région [8](#page=8).
## 3. La population (Nation)
La population est le groupement humain qui constitue une composante de l'État, dont la vie est organisée par ce dernier. L'État belge a une population composite, incluant Flamands et Wallons, ce qui peut conduire à un "fédéralisme d'opposition" [9](#page=9).
### 3.1 La "Qualité de Belge"
Le lien juridique de nationalité est formalisé par la "Qualité de Belge" . L'acquisition, la conservation et la perte de cette qualité sont déterminées par la loi civile. Des conditions supplémentaires peuvent exister pour l'exercice des droits politiques [9](#page=9).
### 3.2 Distinction entre nationaux et citoyens
* **National:** Personne possédant la qualité de Belge [9](#page=9).
* **Citoyen:** Personne physique qui, outre la qualité de Belge, dispose de droits subjectifs politiques lui permettant d'exercer une partie de la puissance publique [9](#page=9).
## 4. La puissance publique
La puissance publique exerce les services publics dans l'intérêt général et est soumise aux règles de droit, constituant ainsi un État de droit. Elle dispose de droits (pouvoir unilatéral) et de devoirs (respect des principes généraux du droit, agir dans l'intérêt public) ] [10](#page=10).
### 4.1 Structure de la puissance publique
La puissance publique est structurée en collectivités publiques territoriales qui agissent par le biais d'institutions. Elle dispose d'un pouvoir de décision unilatéral, pouvant contraindre les individus, et peut employer la force publique en cas de non-respect des règles [10](#page=10).
### 4.2 Tableau récapitulatif des pouvoirs
| Pouvoir | Niveau fédéral | Niveau des entités fédérées (communautés et régions) |
| :--------------- | :------------------------------------------------- | :------------------------------------------------- |
| Législatif | Chambre des représentants, Sénat + Roi | Parlements (wallon, flamand, bruxellois) |
| Exécutif | Roi (théorie), Gouvernement fédéral (pratique) | Gouvernements (wallon, flamand, bruxellois) |
| Juridictionnel | Juridictions judiciaires, constitutionnelles, administratives | Juridictions non fédéralisées, pas de séparation stricte |
## 5. La constitution, acte fondateur de l'État
La constitution est l'acte fondateur qui crée l'État et ses pouvoirs constitués. En Belgique, la constitution a été adoptée le 7 février 1831 [11](#page=11).
### 5.1 Pouvoir constituant
* **Pouvoir constituant originaire:** Détient la mission de rédiger la constitution. En Belgique, il s'agissait du Congrès national de février 1831, élu au suffrage censitaire [11](#page=11).
* **Pouvoir constituant dérivé:** Détient le pouvoir de modifier la constitution. En Belgique, il s'agit du pouvoir législatif fédéral (Roi, Chambre, Sénat) ] [11](#page=11).
La procédure de révision constitutionnelle est lourde, notamment en raison du caractère fédéral de l'État, ce qui protège les minorités. La constitution belge de 1830 était reconnue pour son libéralisme, mais aujourd'hui, elle est considérée comme désuète sur certains aspects, ne couvrant pas tous les droits fondamentaux modernes [11](#page=11).
### 5.2 Fonctions de la constitution
La constitution fixe les collectivités qui composent l'État, leur organisation, leur fonctionnement, ainsi que les droits fondamentaux. Elle occupe la place la plus haute dans la hiérarchie des normes [11](#page=11).
## 6. Les composantes de l'État
Il existe trois manières de comprendre la notion d'État :
1. **L'État fédéral dans sa structure:** La Belgique est un État fédéral composé des communautés et des régions, distinct de l'État unitaire. Il s'agit de la collectivité publique étatique [12](#page=12).
2. **L'État comme entité abstraite et permanente:** La collectivité publique fédérale, agissant en tant que personne morale de droit public, dotée d'un patrimoine, de compétences et agissant sur un territoire déterminé [12](#page=12).
3. **L'État comme territoire:** L'espace terrestre, fluvial et aérien sur lequel l'État exerce sa souveraineté [12](#page=12).
### 6.1 Les collectivités publiques en Belgique
La Belgique compte trois collectivités publiques principales :
* **L'État:** La collectivité fédérale [12](#page=12).
* **Les Régions et les Communautés:** Entités fédérées compétentes notamment en matière de communes et provinces, adoptant des normes ayant valeur de lois [12](#page=12).
* **Les Communes et les Provinces:** Collectivités subordonnées aux régions [12](#page=12).
Les collectivités publiques sont territoriales et leurs actions s'étendent sur leur territoire respectif. Parallèlement, il existe des organismes d'intérêt public (ex: SNCB) ] [12](#page=12).
> **Tip :** La distinction entre la Nation (concept sociologique) et l'État (concept juridique) est importante. L'État est une construction juridique et politique, tandis que la Nation peut être perçue comme une communauté partageant une identité culturelle, historique ou linguistique.
> **Tip :** La Belgique, en tant qu'État fédéral, se caractérise par une répartition des compétences entre le niveau fédéral et les entités fédérées (communautés et régions), ce qui est une particularité par rapport aux États unitaires.
> **Tip :** Comprendre le concept de souveraineté est crucial : il s'agit du pouvoir suprême de l'État, libre de toute contrainte extérieure ou intérieure.
> **Example :** Lorsque vous parlez de la souveraineté de l'État, il s'agit de sa capacité à prendre des décisions indépendantes en matière de politique étrangère, de défense ou de législation, sans qu'une autre entité ne puisse s'y opposer de manière contraignante.
---
# La structuration des pouvoirs et le fédéralisme en Belgique
Cette section traite de l'organisation des pouvoirs au sein de l'État belge, en expliquant les concepts fondamentaux du fédéralisme, son évolution historique à travers les réformes de l'État, et en détaillant la structure de l'État fédéral belge ainsi que le partage des compétences entre ses différentes composantes [16](#page=16).
### 2.1 Le fédéralisme : fondements et définition
Le fédéralisme est une forme d'organisation de l'État caractérisée par le partage de la fonction législative entre une collectivité publique étatique (fédérale) et des collectivités publiques infra-étatiques (fédérées) qui sont égales entre elles. Ce système repose sur trois fondements essentiels: l'autonomie législative, l'égalité et la collaboration [16](#page=16).
#### 2.1.1 L'autonomie législative
L'autonomie législative confère aux collectivités publiques étatique et infra-étatiques une liberté d'action dans des domaines déterminés, leur permettant d'adopter des règles de droit ayant une valeur législative. Ces règles sont appelées lois pour la collectivité fédérale, et décrets ou ordonnances pour les collectivités fédérées [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.1.2 L'égalité
Les composantes de l'État fédéral sont égales entre elles. Cela signifie que les institutions de la collectivité fédérale ne peuvent pas contrôler la régularité des actes juridiques des institutions des collectivités fédérées, et inversement. Cependant, des contrôles existent pour assurer le respect de la Constitution [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.1.3 La collaboration
Le fédéralisme implique une collaboration étroite entre les différentes composantes de l'État. Les collectivités fédérées sont associées à la prise de décisions au niveau fédéral et sont amenées à dialoguer entre elles ainsi qu'avec la collectivité fédérale. Des techniques de concertation et la conclusion d'accords font partie de ce processus [16](#page=16).
### 2.2 L'histoire du fédéralisme belge : les réformes de l'État
La Belgique, initialement un État unitaire organisé selon les principes de la décentralisation territoriale en 1831, s'est progressivement transformée en un État fédéral à travers six réformes de l'État [18](#page=18).
* **1970:** Inscription des quatre régions linguistiques dans la Constitution, création des lois spéciales pour modifier les limites de ces régions, et création des communautés culturelles (française, néerlandaise, allemande) [18](#page=18).
* **1980:** Modification de la Constitution, extension des domaines d'action des communautés, et octroi aux régions du pouvoir de lever des impôts. Création des lois spéciales de réformes institutionnelles pour les communautés et régions [18](#page=18).
* **1983:** Modification de la Constitution avec la création de la Cour d'arbitrage (aujourd'hui Cour constitutionnelle) pour régler les conflits de normes [18](#page=18).
* **1988-1989:** Expansion des compétences des communautés et des régions, allégeant ainsi l'État fédéral. Création de la loi spéciale relative aux institutions bruxelloises [18](#page=18).
* **1993:** Modifications apportées au Sénat et à la manière de faire la loi fédérale, ainsi qu'à l'organisation des autorités des collectivités fédérées [18](#page=18).
* **2001:** Transfert de compétences supplémentaires aux communautés et régions (défédéralisation) [18](#page=18).
* **2012-2014:** Vaste réforme constitutionnelle (42 modifications) marquée par de nouvelles révisions du Sénat, de la loi fédérale, et un transfert accru de compétences vers les communautés et régions [18](#page=18).
Ce processus de réforme est considéré comme non terminé, laissant entrevoir une septième réforme de l'État [18](#page=18).
### 2.3 Les composantes de l'État fédéral belge
L'État fédéral belge se compose de la collectivité fédérale et des collectivités fédérées, qui incluent les communautés et les régions [17](#page=17) [20](#page=20).
#### 2.3.1 Les régions linguistiques
La Belgique compte quatre régions linguistiques: française, néerlandaise, bilingue de Bruxelles-Capitale et allemande. Chaque commune appartient à une de ces régions. Les limites de ces régions ne peuvent être modifiées que par une loi spéciale adoptée à une majorité qualifiée. Les régions linguistiques ne sont pas des collectivités publiques, mais des circonscriptions administratives [19](#page=19).
#### 2.3.2 La collectivité fédérale
La collectivité fédérale est l'autorité étatique centrale. Elle est unique, dotée d'un territoire correspondant à l'ensemble du territoire national belge, et est qualifiée de diverses manières dans la Constitution (État fédéral, État, Autorité fédérale), ce qui peut prêter à confusion avec ses organes [20](#page=20).
#### 2.3.3 Les collectivités fédérées
Les collectivités fédérées sont au nombre de deux catégories: les communautés et les régions. Les commissions communautaires (COCOM et COCOF) s'y ajoutent [20](#page=20).
##### 2.3.3.1 Les régions
La Belgique compte trois régions: la Région wallonne, la Région flamande et la Région bruxelloise [21](#page=21).
* **Territoire:** La Région wallonne comprend les provinces du Brabant wallon, Hainaut, Liège, Luxembourg et Namur. La Région flamande comprend les provinces d'Anvers, Brabant flamand, Flandre occidentale, Flandre orientale et Limbourg. La Constitution ne précise pas le territoire de la Région bruxelloise, mais il correspond à l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale [21](#page=21).
* **Statut:** Les régions sont dotées d'organes propres et d'attributions propres (matières propres) par des prérogatives de puissance publique. Elles disposent également de ressources propres. Les Lois spéciales de réformes institutionnelles précisent leurs compétences [21](#page=21).
##### 2.3.3.2 Les communautés
La Belgique compte trois communautés: la Communauté française, la Communauté flamande et la Communauté germanophone [22](#page=22).
* **Dénomination:** La Communauté française est parfois appelée "Fédération Wallonie-Bruxelles" (appellation officieuse). La Communauté germanophone se nomme "Ostbelgien" (appellation officieuse) [22](#page=22).
* **Aire de compétence:** Les communautés française et flamande n'ont pas de territoire défini mais une aire de compétence. La Communauté française peut agir en région de langue française et, pour certaines matières, dans la Région bruxelloise. La Communauté flamande agit en région de langue néerlandaise et, pour certaines matières, dans la Région bruxelloise. La Communauté germanophone a pour territoire la région de langue allemande [22](#page=22).
* **Statut:** Les communautés sont dotées d'organes propres et d'attributions propres (matières propres) par des prérogatives de puissance publique. Elles disposent également de ressources propres [22](#page=22).
##### 2.3.3.3 La COCOM et la COCOF
La Commission Communautaire Commune (COCOM) et la Commission Communautaire Française (COCOF) sont des collectivités publiques territoriales dotées d'organes propres sur un territoire donné et dans un champ de compétence donné, exerçant des prérogatives de puissance publique. Elles agissent sur le territoire de la Région bruxelloise. Initialement décentralisées, elles ont acquis le statut de collectivités publiques fédérées pour certaines matières [23](#page=23).
### 2.4 Le partage des compétences
Le partage des compétences entre les composantes de l'État fédéral est régi par plusieurs principes fondamentaux [24](#page=24).
#### 2.4.1 Principes du partage des compétences
* **Principe d'attribution:** Concerne exclusivement les collectivités publiques fédérées, qui ne disposent que des compétences qui leur sont expressément attribuées par la Constitution et les lois. La collectivité fédérale dispose de compétences réservées (attribuées explicitement) et de compétences résiduelles (non attribuées) [24](#page=24).
> **Tip:** L'article 35 de la Constitution, qui attribue les matières résiduelles aux collectivités fédérées, n'est pas encore en vigueur en raison d'exigences constitutionnelles et légales complexes. Son entrée en vigueur pourrait déplacer le centre de gravité de l'État belge vers les collectivités fédérées [25](#page=25).
* **Principe d'exclusivité:** Les compétences attribuées à une composante de l'État fédéral sont exclusives et ne peuvent être exercées par une autre, que ce soit la collectivité fédérale ou les collectivités fédérées [25](#page=25).
* **Principe de proportionnalité:** Énoncé par la Cour constitutionnelle, ce principe implique que l'exercice des compétences par les différentes composantes ne doit pas rendre impossible ou excessivement difficile l'exercice des compétences par une autre composante. Il est lié au principe de loyauté fédérale [26](#page=26).
#### 2.4.2 Compétences des Communautés
Les communautés sont compétentes pour plusieurs catégories de matières [26](#page=26):
* **Matières culturelles:** Communautés française et flamande (loi spéciale), Communauté germanophone (loi ordinaire). Cela inclut la défense de la langue, les beaux-arts, les musées, la formation artistique, les médias, le soutien à la presse, l'éducation physique et les sports [26](#page=26).
* **Enseignement:** Les trois communautés ont une compétence quasi plénière en matière d'enseignement, à l'exception de la fixation du début et de la fin de l'obligation scolaire, des conditions minimales de diplômes et du régime des pensions des enseignants, qui restent de compétence fédérale [27](#page=27).
* **Matières personnalisables:** Communautés française et flamande (loi spéciale), Communauté germanophone (loi ordinaire). Cela concerne le contrôle des films pour mineurs, certaines politiques de santé (prévention, promotion, maisons de repos), l'aide aux personnes (politique familiale, personnes handicapées, protection de la jeunesse), et les prestations familiales [27](#page=27).
> **Tip:** La décentralisation récente des prestations familiales aux communautés marque une évolution, tout en maintenant le principe de solidarité pour la sécurité sociale au niveau fédéral [27](#page=27).
* **Certaines matières relevant de l'emploi des langues:** Communautés française et flamande (loi spéciale), Communauté germanophone (loi ordinaire). Cela inclut les matières administratives, l'enseignement dans les établissements publics, et les relations sociales entre employeurs et personnel [28](#page=28).
#### 2.4.3 Compétences des Régions
La plupart des compétences des régions sont attribuées par des dispositions non constitutionnelles adoptées en vertu de l'article 39 de la Constitution, qui renvoie à une loi spéciale [28](#page=28).
* **La Région bruxelloise:** Elle dispose des mêmes compétences que les régions wallonne et flamande, mais se voit attribuer des compétences dans les matières culturelles qui ne sont pas dévolues aux communautés française et flamande dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [29](#page=29).
* **Les Régions wallonne et flamande :** Leurs compétences sont définies par la loi spéciale du 8 août 1980 et couvrent notamment :
* Les pouvoirs subordonnés (communes et provinces) [30](#page=30).
* L'économie et la politique de l'emploi [30](#page=30).
* Le cadre de vie régional: environnement, politique de l'eau, agriculture, pêche maritime, logement, travaux publics et transports, sécurité routière [30](#page=30).
#### 2.4.4 Compétences de la COCOM et de la COCOF
* **COCOM:** Compétente dans les matières personnalisables qui ne sont pas dévolues aux communautés française et flamande dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [31](#page=31).
* **COCOF:** Exerce des compétences qui lui sont attribuées par une autre collectivité [31](#page=31).
### 2.5 Modulations de l'exercice des compétences
Trois modulations introduisent une asymétrie dans le fonctionnement de l'État fédéral belge, portant sur le transfert de l'exercice des compétences, et non sur le transfert des compétences elles-mêmes [31](#page=31).
* **Région flamande → Communauté flamande:** L'exercice de toutes les compétences de la Région flamande est assumé par les institutions de la Communauté flamande. En Flandre, il n'y a pas d'autorités régionales distinctes [31](#page=31).
* **Communauté française → Région wallonne et COCOF:** L'exercice de certaines compétences de la Communauté française peut être exercé par les institutions de la Région wallonne (pour la région de langue française) et par la COCOF (pour la région bilingue de Bruxelles-Capitale). Ce transfert vise à équilibrer les moyens financiers et à permettre des politiques différenciées [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Région wallonne → Communauté germanophone:** L'exercice de certaines compétences de la Région wallonne peut être assumé par les institutions de la Communauté germanophone dans la région de langue allemande. Ce transfert répond à des préoccupations identitaires de la région germanophone [34](#page=34).
### 2.6 La décentralisation territoriale
La décentralisation territoriale se distingue du fédéralisme. Elle consiste à confier à des collectivités publiques infra-étatiques décentralisées (communes, provinces, VGC, COCOM, COCOF) la faculté d'intervenir de manière autonome dans certaines matières, sous réserve d'un contrôle de tutelle par les collectivités publiques supérieures. Contrairement au fédéralisme, ces collectivités décentralisées n'ont pas l'autonomie législative [35](#page=35).
* **En 1831:** L'État belge était organisé selon la décentralisation territoriale, avec l'État et les communes [36](#page=36).
* **Aujourd'hui:** La Belgique est un État fédéral qui conserve la décentralisation territoriale. Les communes et provinces sont des collectivités décentralisées, contrôlées par la Région correspondante. De nouvelles catégories de collectivités décentralisées, comme les commissions communautaires, ont été créées. La région bilingue de Bruxelles-Capitale est déprovincialisée [36](#page=36).
---
# Les institutions de la Belgique fédérale
Ce sujet détaille la structure et le fonctionnement des institutions de la Belgique fédérale, couvrant les niveaux fédéral et fédéré, ainsi que les spécificités des institutions bruxelloises [13](#page=13).
### 3.1 Les institutions fédérales
Au niveau fédéral, on distingue deux assemblées délibérantes formant un système bicaméral: la Chambre des représentants et le Sénat [39](#page=39).
#### 3.1.1 La Chambre des représentants
* **Composition et élection:** La Chambre compte 150 membres, appelés députés fédéraux. Ils sont élus directement par les citoyens pour un mandat de cinq ans. Les conditions d'éligibilité incluent la nationalité belge, le domicile en Belgique, l'âge de 18 ans accomplis et la jouissance des droits civils et politiques. Pour voter, il suffit d'être belge et d'avoir 18 ans accomplis, sans obligation de domicile en Belgique. La Chambre est renouvelée intégralement tous les cinq ans, bien qu'une dissolution puisse entraîner des élections anticipées [39](#page=39).
* **Groupes linguistiques:** Les députés sont répartis en groupes linguistiques français et néerlandais, utilisés principalement pour les lois spéciales. La répartition se fait selon le lieu d'élection du député dans les régions linguistiques (française, allemande, néerlandaise, ou bilingue de Bruxelles-Capitale). Le nombre de députés par groupe varie d'une législature à l'autre [39](#page=39).
* **Rôle:** Les membres de la Chambre représentent la Nation et non uniquement leurs électeurs. Les résolutions sont prises à la majorité absolue des suffrages, avec rejet en cas de partage des voix, et nécessitent la présence de la majorité des membres. La Chambre se réunit en assemblée plénière chaque jeudi, et des commissions sont organisées quotidiennement [13](#page=13).
> **Tip:** Une assemblée délibérante est un regroupement de personnes habilitées à délibérer en commun d'affaires publiques par le biais d'un débat public. Une législature est la période entre deux élections pour une même assemblée [39](#page=39).
#### 3.1.2 Le Sénat
* **Composition et élection:** Le Sénat est composé de 60 sénateurs, issus des entités fédérées. Ils sont élus indirectement [13](#page=13).
* **Sénateurs des collectivités fédérées (50 membres):** Ils sont élus au second degré par les parlements des Communautés et Régions, ou par des groupements linguistiques au sein de ces parlements [40](#page=40).
* 29 sénateurs sont élus par le Parlement de la Communauté flamande ou le groupe linguistique néerlandais du Parlement de la Région bruxelloise [40](#page=40).
* 10 sénateurs sont élus par le Parlement de la Communauté française, dont une partie incluant des élus du groupe linguistique français du Parlement de la Région bruxelloise [40](#page=40).
* 8 sénateurs sont élus par le Parlement de la Région wallonne [40](#page=40).
* 2 sénateurs sont élus par le groupe linguistique français du Parlement de la Région bruxelloise [40](#page=40).
* 1 sénateur est élu par le Parlement de la Communauté germanophone [40](#page=40).
Ces sénateurs conservent leur qualité de membre de leur assemblée d'origine, démontrant la collaboration entre le fédéral et les entités fédérées [40](#page=40).
* **Sénateurs cooptés (10 membres):** Ils sont élus par les sénateurs déjà constitués, se complétant ainsi eux-mêmes [41](#page=41).
* **Groupes linguistiques:** Les sénateurs sont répartis en groupes linguistiques français et néerlandais (à l'exception du sénateur de la Communauté germanophone). Contrairement aux députés, le nombre de sénateurs par groupe linguistique ne varie pas d'une législature à l'autre [41](#page=41).
* **Rôle:** Les sénateurs se réunissent environ 8 fois par an, le Sénat n'étant pas permanent [13](#page=13).
#### 3.1.3 Le Roi et le Gouvernement fédéral (exécutif)
* **Le Roi :**
* **Mode de désignation:** Les pouvoirs constitutionnels du Roi sont héréditaires dans la descendance directe, naturelle et légitime de S.M. Léopold Georges Chrétien Frédéric de Saxe-Cobourg, de mâle en mâle, par ordre de primogéniture, excluant perpétuellement les femmes et leur descendance. Le premier Roi, Léopold Ier, fut choisi par le Congrès national. Le Roi doit prêter serment devant les deux chambres pour le respect de la Constitution [42](#page=42).
* **Pouvoirs:** Le Roi n'a que les pouvoirs que lui confèrent formellement la Constitution et les lois particulières. Il exerce des fonctions législatives (art. 36 Const.) et exécutives (art. 37 Const.). Aucun acte du Roi ne peut avoir d'effet s'il n'est contresigné par un ministre, qui en devient responsable. Cette règle du contreseing ministériel vise à préserver la stabilité de la monarchie en évitant que le Roi soit directement questionné pour ses démarches. En cas de désaccord entre le Roi et les ministres, l'opinion des ministres prévaut. Le Roi "règne mais ne gouverne pas", exerçant une influence morale. Sa faculté est particulièrement importante durant la période d'affaires courantes, lors de la formation du gouvernement [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Le Conseil des ministres :**
* **Composition:** Il compte au maximum 15 membres. À l'exception du Premier Ministre, il doit y avoir une parité linguistique entre ministres francophones et néerlandophones. L'exigence de sexe différent s'applique également au Conseil des ministres [13](#page=13) [44](#page=44).
* **Nomination et révocation:** Le Roi nomme et révoque ses ministres. Le remplacement du Conseil des ministres s'effectue par une série d'arrêtés royaux assurant la continuité et le contreseing [44](#page=44) [45](#page=45).
* **Les Secrétaires d'État fédéraux :**
* **Rôle et nomination:** Ils sont membres du Gouvernement fédéral mais ne font pas partie du Conseil des ministres. Le Roi les nomme et les révoque. Ils sont adjoints à un ministre et leurs attributions, ainsi que les limites de leur contreseing, sont déterminées par le Roi. Leurs statuts sont similaires à ceux des ministres, sans maximum ni règle linguistique spécifiée [13](#page=13) [45](#page=45).
* **Le Gouvernement fédéral:** Il est composé du Conseil des ministres et des secrétaires d'État [45](#page=45).
* **Le Comité ministériel restreint (le kern):** Il est composé des Vices-Premiers Ministres de chaque formation politique de la coalition majoritaire, ainsi que du Premier Ministre. Il prend les décisions politiques majeures du gouvernement fédéral [45](#page=45).
#### 3.1.4 Les Cours suprêmes et les cours et tribunaux (juridictionnel)
La Belgique compte des institutions judiciaires de portée nationale :
* La Cour de cassation [13](#page=13).
* Le Conseil d'État [13](#page=13).
* La Cour constitutionnelle [13](#page=13).
### 3.2 Les institutions des entités fédérées (communautés et régions)
Les entités fédérées disposent de leurs propres institutions législatives (parlements) et exécutives (gouvernements). La justice reste une matière exclusivement fédérale [14](#page=14).
#### 3.2.1 Les Parlements des Communautés et Régions
* **Mandat et élection:** Les membres des Parlements de Communauté et de région sont élus pour une période de cinq ans, et les parlements sont intégralement renouvelés tous les cinq ans. Les élections coïncident avec celles du Parlement européen. L'élection peut se faire directement en tant que membre du parlement concerné ou comme membre d'un parlement de région, ou une combinaison des deux [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Organisation:** La loi fédérale règle l'organisation des parlements, avec une autonomie organisationnelle pour la plupart des collectivités fédérées (Communautés française, flamande et germanophone; Régions wallonne et bruxelloise), leur permettant de régler certaines matières relatives à leur organisation par décret ou ordonnance spécial(e) [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Subtilités institutionnelles :**
* La Région flamande transfère l'exercice de ses compétences au Parlement de la Communauté flamande, conduisant à une fusion théorique des institutions [14](#page=14).
* Il n'y a pas de Parlement de la Fédération Wallonie-Bruxelles; les élus du Parlement wallon et quelques élus du Parlement bruxellois composent le Parlement de la Communauté française [14](#page=14).
* Le Parlement de la Communauté flamande intègre les matières communautaires et régionales, avec des élus de la zone linguistique concernée, incluant des élus qui seraient destinés au Parlement flamand et des élus de Bruxelles [14](#page=14).
#### 3.2.2 Les Gouvernements des Communautés et Régions
* **Composition et élection:** Les membres des Gouvernements de Communauté ou de Région sont élus par leur Parlement, ce qui signifie qu'ils sont élus indirectement et nommés [48](#page=48).
* **Organisation:** La loi fédérale règle la composition et le fonctionnement des gouvernements, avec une autonomie organisationnelle permettant à la plupart des collectivités fédérées de définir certaines matières relatives à l'organisation de leurs gouvernements par décret ou ordonnance spécial(e) [48](#page=48).
* **Nombre de membres:** Le nombre de membres des gouvernements est fixé constitutionnellement, avec une possibilité de modification par décret spécial, bien que cela ne soit pas toujours mis en œuvre. Chaque gouvernement dispose d'un ministre-président élu en son sein, ratifié par le Roi et prêtant serment [50](#page=50) [51](#page=51).
### 3.3 Les institutions spécifiques
#### 3.3.1 Les institutions de la Région flamande
Le Parlement et le Gouvernement de la Communauté flamande exercent les compétences de la Région flamande [50](#page=50).
#### 3.3.2 Les institutions de la Région wallonne et des Communautés
Le tableau suivant résume la composition des parlements et gouvernements :
| Institution | Bases légales | Parlement (nombre de membres) | Gouvernement (nombre max.) | Possibilité de modification |
| :-------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------ | :----------------------------------------------------------- | :-------------------------- |
| Région wallonne | art. 39, 115 §2, 121 §2 Const. + art. 24, 59, 60, 63 LSRI | 75 membres | 9 membres | Décret spécial (non mis en œuvre) |
| Communauté française | art. 115 §1 Const. + art. 24, 59, 60, 63 LSRI | 75 membres + 19 (grp. ling. fr. parl. Région bx.) = 94 membres | 11 membres | Décret spécial (mis en œuvre) |
| Communauté flamande | art. 115 §1 Const. + art. 24, 59, 60, 63 LSRI | 118 membres + 6 (domiciliés en région bilingue de Bx-Cap.) = 124 membres | 7 membres | Décret spécial (mis en œuvre) |
| Communauté germanophone | art. 8, 49 Loi ordinaire du 31 déc. 1983 | 25 membres | 3 à 5 membres | Décret spécial (non mis en œuvre) |
> **Tip:** Les ministres sont élus par le parlement mais pas nécessairement en son sein [50](#page=50).
#### 3.3.3 Les institutions de la Région bruxelloise et autres institutions bruxelloises
La Région de Bruxelles-Capitale, la Commission communautaire commune (COCOM) et la Commission communautaire française (COCOF) ont des structures distinctes mais coïncident souvent dans leurs sièges et présidence [51](#page=51).
* **Région bruxelloise:** Composée d'un Parlement et d'un Gouvernement. Le nombre de membres du Parlement et du Gouvernement (5 membres maximum) est fixé par la loi spéciale, avec une composition linguistique spécifique [51](#page=51) .
* **COCOM et COCOF:** Ces institutions disposent également d'assemblées et de collèges (gouvernements). Les membres des assemblées de la COCOM et de la COCOF sont issus du Parlement de la Région bruxelloise. Les membres des secrétaires d'État régionaux sont soumis à des règles linguistiques et adjoints à un ministre de leur groupe linguistique [51](#page=51).
> **Tip:** Juridiquement, les institutions de la Région bruxelloise, de la COCOM et de la COCOF sont distinctes, même si elles partagent certains aspects organisationnels. Le "Parlement francophone bruxellois" est une appellation officieuse pour l'assemblée de la COCOF [51](#page=51).
### 3.4 Les institutions publiques ou autorités publiques
Les institutions publiques sont les organes par lesquels agissent les collectivités publiques composant l'État. Elles agissent par le biais de personnes physiques qui ont la qualité d'agir en leur nom. Les collectivités locales comprennent les provinces (Collège et Conseil provinciaux) et les communes (Collège des bourgmestres et échevins et Conseil communal) [13](#page=13) [14](#page=14).
---
# Les sources formelles du droit positif belge et leur contrôle
Voici la synthèse pour l'examen :
## 4. Les sources formelles du droit positif belge et leur contrôle
Ce chapitre aborde les différentes sources du droit belge, leurs procédures d'élaboration et les mécanismes de contrôle de leur conformité.
### 4.1 Les actes législatifs
Les actes législatifs sont les règles de droit édictées par le pouvoir législatif. Ils constituent la principale source du droit positif belge.
#### 4.1.1 Les lois fédérales
La notion de loi fédérale est à distinguer selon deux perspectives :
**A. Distinction selon l'intervention des chambres (art. 36, 77, 78 Const.)**
* **Lois bicamérales intégrales (art. 77 Const.):** La Chambre des représentants et le Sénat interviennent sur un pied d'égalité pour des matières limitativement énumérées (lois spéciales, institutions de la Communauté germanophone, financement des partis politiques, organisation du Sénat) [54](#page=54).
* **Lois bicamérales virtuelles (art. 78 Const.):** Le projet de loi adopté par la Chambre est transmis au Sénat, qui peut l'examiner à la demande de la majorité de ses membres (avec au moins un tiers par groupe linguistique). Le Sénat intervient donc sous conditions et ne dispose pas des mêmes prérogatives que la Chambre [54](#page=54).
* **Lois monocamérales (art. 74 Const.):** Le pouvoir législatif fédéral s'exerce uniquement par le Roi et la Chambre des représentants pour toutes les matières autres que celles visées aux articles 77 et 78 de la Constitution [55](#page=55).
> **Tip:** Le rôle du Sénat dans l'élaboration des lois fédérales a été considérablement réduit suite à la 6ème réforme de l'État [55](#page=55).
**B. Distinction selon la procédure d'adoption**
* **Lois spéciales:** Adoptées à des majorités particulières (majorité des suffrages dans chaque groupe linguistique, majorité des membres de chaque groupe réunie, et les deux tiers des suffrages exprimés au total). Elles concernent des matières spécifiques définies par la Constitution [55](#page=55).
* **Lois ordinaires:** Peuvent être monocamérales ou bicamérales (intégrales/virtuelles) et sont adoptées dans le respect des formes traditionnelles [56](#page=56).
#### 4.1.2 Les décrets
Les décrets sont des règles de droit de valeur législative adoptées par le Parlement et le Gouvernement d'une Communauté ou d'une Région [61](#page=61).
* **Décrets communautaires:** Émanent des Communautés (française, flamande, germanophone) et portent sur leurs compétences propres (culture, enseignement, matières personnalisables, etc.). (#page=61,62,63) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63).
* **Décrets régionaux:** Émanent des Régions (wallonne, flamande, Bruxelles-Capitale) et portent sur leurs compétences propres (environnement, aménagement du territoire, etc.). (#page=61,62) [61](#page=61) [62](#page=62).
> **Tip:** La Communauté flamande adopte des décrets régionaux pour certaines compétences, et la Région wallonne et la COCOF adoptent des décrets communautaires [61](#page=61).
#### 4.1.3 Les ordonnances bruxelloises
Les ordonnances sont des règles de droit de valeur législative adoptées par le Parlement et le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, ainsi que par la COCOM pour les matières personnalisables. Elles ont force de loi [65](#page=65).
* **Ordonnances communautaires:** Émanent de la COCOM (Commission communautaire commune) pour les matières personnalisables [65](#page=65).
* **Ordonnances régionales:** Émanent de la Région de Bruxelles-Capitale pour les compétences régionales [65](#page=65).
#### 4.1.4 La procédure d'élaboration des lois fédérales
La procédure d'élaboration d'une loi fédérale suit plusieurs étapes :
1. **Initiative législative:** Elle appartient au Roi (projet de loi, après avis de la SLCE) ou aux membres des Chambres (proposition de loi) [56](#page=56).
2. **Consultation de la Section de Législation du Conseil d'État (SLCE):** Son avis vise à vérifier la régularité juridique et formelle du texte. L'avis est facultatif pour les propositions de loi et obligatoire pour les projets de loi, sauf urgence spécialement motivée. L'avis de répartition des compétences est contraignant. (#page=56,57) [56](#page=56) [57](#page=57).
3. **Renvoi en commission parlementaire:** Discussion et amendements du texte [58](#page=58).
4. **Séance plénière:** Discussion et vote du texte. Les quorums de présence et de vote sont requis [58](#page=58).
5. **Intervention royale:** Sanction (accord du Roi en tant que branche du pouvoir législatif) et promulgation (ordonner l'exécution de la loi en tant que chef du pouvoir exécutif) [60](#page=60).
6. **Publication au Moniteur belge:** Condition de l'entrée en vigueur et de l'opposabilité de la loi [61](#page=61).
> **Tip:** Pour les lois bicamérales virtuelles, le Sénat intervient dans un délai de 30 jours et la Chambre a le pouvoir du dernier mot. Pour les lois bicamérales intégrales, la Chambre et le Sénat ont des prérogatives égales [59](#page=59).
#### 4.1.5 La Constitution
La Constitution est l'acte fondateur de l'État belge et se situe au sommet de la hiérarchie des normes [71](#page=71).
**Procédure de révision de la Constitution (art. 195 Const.)**
Elle est particulièrement lourde et se déroule en trois phases :
1. **Déclaration de révision :**
* Initiative: Roi, Chambre ou Sénat [71](#page=71).
* Adoption: Par le Roi, la Chambre et le Sénat, avec une majorité absolue des suffrages et de présence [72](#page=72).
* Publication au Moniteur belge [72](#page=72).
* Dissolution automatique des Chambres [73](#page=73).
2. **Convocation de nouvelles Chambres:** Organisation d'élections [74](#page=74).
3. **Pouvoir constituant :**
* Les nouvelles Chambres, avec le Roi, détiennent le pouvoir constituant [74](#page=74).
* Initiative de révision: Roi, Chambre ou Sénat, mais seulement sur les dispositions déclarées révisables [74](#page=74).
* Adoption: Majorité des deux tiers des membres présents et des deux tiers des suffrages exprimés [75](#page=75).
* Sanction et promulgation royale [76](#page=76).
* Publication au Moniteur belge [76](#page=76).
> **Tip:** La procédure de révision vise à assurer la stabilité de l'État et est intentionnellement lourde [71](#page=71).
### 4.2 Le contrôle des sources formelles du droit
Le contrôle des sources formelles du droit vise à assurer leur conformité avec les normes hiérarchiquement supérieures. Il existe deux types de contrôle : préventif et curatif.
#### 4.2.1 Le contrôle préventif
Il s'exerce avant l'entrée en vigueur d'une norme.
* **Section de Législation du Conseil d'État (SLCE):** Son avis (obligatoire pour les projets de loi, facultatif pour les propositions) permet de vérifier la régularité juridique et formelle des textes législatifs et réglementaires. (#page=56,57,69) [56](#page=56) [57](#page=57) [69](#page=69).
* **L'avis de la SLCE concernant la répartition des compétences est contraignant.** [57](#page=57).
#### 4.2.2 Le contrôle curatif
Il s'exerce après l'entrée en vigueur d'une norme.
**A. Le contrôle de la Cour constitutionnelle**
La Cour constitutionnelle est une juridiction suprême qui contrôle la conformité des règles de droit de valeur législative (lois, décrets, ordonnances) avec [78](#page=78):
* Les règles répartitrices de compétences (Constitution, lois spéciales, lois ordinaires) [78](#page=78).
* Les dispositions constitutionnelles relatives aux droits fondamentaux (Titre II de la Constitution) [78](#page=78).
Deux modes de saisine :
1. **Recours en annulation:** Introduit par certaines autorités publiques ou par toute personne justifiant d'un intérêt, dans un délai de 6 mois après la publication. L'arrêt d'annulation a un effet *erga omnes* (pour tous) et entraîne la suppression rétroactive de la norme [79](#page=79).
2. **Question préjudicielle:** Posée par un juge lorsqu'il a un doute sur la conformité d'une norme avec les normes de référence. La Cour répond à la question, mais n'annule pas la norme. La réponse ouvre cependant un nouveau délai de 6 mois pour introduire un recours en annulation. (#page=80,81) [80](#page=80) [81](#page=81).
> **Tip:** La Cour constitutionnelle ne contrôle pas les règles constitutionnelles elles-mêmes ni les arrêtés d'exécution [78](#page=78).
**B. Le contrôle de la Section du Contentieux Administratif du Conseil d'État (SCACE)**
La SCACE est une juridiction suprême qui contrôle la conformité des règles de droit de valeur réglementaire (arrêtés, règlements) avec les normes hiérarchiquement supérieures (Constitution, lois, décrets, ordonnances) [81](#page=81).
Mode de saisine :
1. **Recours en annulation:** Introduit par toute partie justifiant d'un intérêt (intérêt non présumé par la SCACE), dans un délai de 60 jours après la publication. L'arrêt d'annulation a un effet *erga omnes* [82](#page=82).
2. **Demande de suspension:** Peut être introduite durant la procédure en annulation, si les moyens d'annulation sont sérieux et en cas d'urgence grave et difficilement réparable [82](#page=82).
> **Tip:** La SCACE ne contrôle pas les lois, décrets ou ordonnances, ni les règles constitutionnelles [81](#page=81).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| État | Collectivité dotée d'un statut (Constitution), d'une structure institutionnelle exerçant une autorité souveraine exclusive sur la population vivant sur un territoire déterminé. |
| Souveraineté | Pouvoir exercé par l'État sur son territoire, incluant le commandement, le jugement et la contrainte, sans nécessiter d'autres entités pour son exercice. |
| Personnalité juridique | Qualité d'une entité (comme l'État) d'être reconnue par le droit comme sujet de droits et d'obligations, lui permettant d'agir en justice. |
| Territoire | Assise physique (terrestre, fluvial, maritime et aérien) dans laquelle un État exerce sa souveraineté. |
| Population (Nation) | Ensemble des individus dont la vie est organisée par l'État, formant une composante humaine du groupement étatique. |
| Puissance publique | Entité qui exerce les services publics au nom de la Nation dans l'intérêt général, dotée de droits et d'obligations, y compris le pouvoir de décision unilatéral. |
| Constitution | Acte fondateur de l'État qui fixe les collectivités le composant, leur organisation, leur fonctionnement, ainsi que les droits fondamentaux, et se situe au sommet de la hiérarchie des normes. |
| Pouvoir constituant | Pouvoir qui crée l'État et les pouvoirs constitués ; il peut être originaire (lors de la création de l'État) ou dérivé (lors de la modification de la Constitution). |
| Pouvoir législatif | Pouvoir qui a pour fonction d'adopter des normes à valeur législative, exercé collectivement par le Roi, la Chambre des représentants et le Sénat au niveau fédéral. |
| Pouvoir exécutif | Pouvoir qui donne exécution aux normes à valeur législatives par l'adoption d'actes réglementaires ou administratifs, exercé par le Roi et le Gouvernement fédéral. |
| Pouvoir juridictionnel | Pouvoir de trancher des litiges de manière obligatoire en appliquant les règles de droit, exercé par les cours et tribunaux. |
| Fédéralisme | Forme d'organisation de l'État qui partage l'exercice de la fonction législative entre une collectivité publique étatique (fédérale) et des collectivités publiques infra-étatiques (fédérées), basées sur l'autonomie législative, l'égalité et la collaboration. |
| Autonomie législative | Liberté d'action dans des domaines déterminés permettant à certaines collectivités publiques d'adopter des règles de droit à valeur législative. |
| Égalité (entre composantes de l'État fédéral) | Principe selon lequel les institutions publiques de la collectivité fédérale ne peuvent pas contrôler la régularité des actes juridiques des institutions des collectivités fédérées, et vice-versa, avec des exceptions pour le respect de la Constitution. |
| Collaboration (entre composantes de l'État fédéral) | Principe selon lequel les collectivités fédérées sont associées à la prise de décisions au niveau fédéral et sont amenées à dialoguer entre elles et avec la collectivité fédérale. |
| Réforme de l'État | Processus historique ayant conduit à la transformation de l'État belge d'un État unitaire en un État fédéral par le biais de modifications constitutionnelles et législatives. |
| Compétence d'attribution | Matières que peuvent régler les collectivités fédérées, qui leur sont expressément attribuées par la Constitution et les lois qui la prolongent. |
| Principe d'exclusivité | Principe selon lequel les compétences de la collectivité fédérale et des collectivités fédérées sont exclusives les unes des autres, s'excluant mutuellement. |
| Principe de proportionnalité | Principe selon lequel chaque composante de l'État fédéral doit agir dans le champ de ses compétences propres, en évitant de rendre impossible ou exagérément difficile l'exercice par une autre composante de ses propres compétences. |
| Principe de loyauté fédérale | Principe selon lequel il ne faut pas perturber l'équilibre d'ensemble de la construction fédérale, ce qui est considéré comme équivalent au principe de proportionnalité depuis 2004. |
| Décret | Règle de droit de valeur législative adoptée par le parlement et le gouvernement d'une communauté ou d'une région, ayant force de loi au même titre que les lois fédérales. |
| Ordonnance bruxelloise | Règle de droit de valeur législative adoptée par les autorités de la Région de Bruxelles-Capitale et de la COCOM, ayant force de loi dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale. |
| Acte administratif réglementaire | Acte pris par une autorité qui produit des effets juridiques de portée générale et abstraite, visant un ensemble de situations définies impersonnellement, et n'ayant pas valeur de loi. |
| Arrêté royal d'exécution | Acte administratif réglementaire pris par le Roi (politiquement par les ministres fédéraux) pour mettre en œuvre une loi fédérale, sans pouvoir en étendre, restreindre, suspendre ou dispenser l'exécution. |
| Hiérarchie des normes | Classement hiérarchique des règles de droit, où les normes supérieures priment sur les normes inférieures, la Constitution étant au sommet. |
| Contrôle préventif | Mesure de contrôle exercée avant l'entrée en vigueur d'une norme, visant à en vérifier la conformité avant sa publication (par exemple, par la Section de Législation du Conseil d'État). |
| Contrôle curatif | Mesure de contrôle exercée après l'entrée en vigueur d'une norme, visant à en vérifier la conformité et potentiellement en annuler les effets (par exemple, par la Cour constitutionnelle ou la Section du Contentieux Administratif du Conseil d'État). |
| Cour constitutionnelle | Juridiction suprême chargée de contrôler la conformité des lois, décrets et ordonnances aux dispositions constitutionnelles et aux règles répartissant les compétences. |
| Section du Contentieux Administratif du Conseil d'État (SCACE) | Juridiction suprême chargée de contrôler la légalité des actes administratifs réglementaires et individuels par rapport aux règles qui leur sont hiérarchiquement supérieures. |
| Recours en annulation | Procédure visant à obtenir l'annulation d'une règle de droit jugée illégale, introduite devant la Cour constitutionnelle pour les normes de valeur législative ou devant la SCACE pour les normes de valeur réglementaire. |
| Question préjudicielle | Question posée par une juridiction à la Cour constitutionnelle concernant l'interprétation ou la constitutionnalité d'une norme, nécessaire pour trancher un litige. |
| Dissolution des chambres | Acte entraînant la fin anticipée d'une législature, qui peut intervenir de plein droit lors de la déclaration de révision de la Constitution. |
| Séparation des pouvoirs | Principe selon lequel les fonctions étatiques (constituante, législative, exécutive, judiciaire) sont réparties entre des institutions distinctes et autonomes, conçues pour se contrôler mutuellement. |
| Indépendance des pouvoirs | Garantie que les différentes branches du pouvoir (législatif, exécutif, judiciaire) agissent sans subir d'interférences indues de la part des autres branches. |
| Interdépendance des pouvoirs | Relation entre les différentes branches du pouvoir où elles peuvent contribuer au fonctionnement des autres ou exercer un contrôle mutuel, assurant un équilibre. |
| Monocaméralisme | Système législatif où une seule assemblée délibérante (chambre) est compétente pour adopter les lois. |
| Bicaméralisme | Système législatif où deux assemblées délibérantes (chambres) sont impliquées dans l'adoption des lois, avec des degrés d'implication variables (intégral, virtuel). |
| Loi spéciale | Loi fédérale adoptée selon une majorité qualifiée (majorité spéciale) et portant sur des matières particulièrement sensibles ou structurelles pour l'État fédéral. |
| Loi ordinaire | Loi fédérale adoptée selon les règles de vote traditionnelles (majorité simple). |
| Sanction royale | Acte par lequel le Roi marque son accord avec la volonté des chambres législatives, condition d'existence de la loi. |
| Promulgation royale | Acte par lequel le Roi atteste l'existence de la loi et ordonne son exécution. |
| Moniteur belge | Journal officiel de l'État belge où sont publiées toutes les lois et autres actes normatifs pour leur rendre obligatoire. |
| Acte administratif | Acte pris par une autorité qui produit des effets juridiques, mais n'a pas valeur de loi ; il peut être réglementaire (portée générale et abstraite) ou individuel (portée concrète). |
| Comité ministériel restreint (kern) | Groupe restreint composé des vices-premiers ministres et du Premier ministre, chargé de décider des grandes actions politiques du gouvernement fédéral. |
| Désignation du Roi | Processus héréditaire, basé sur la descendance directe, naturelle et légitime du premier Roi, de mâle en mâle par ordre de primogéniture. |
| Contreseing ministériel | Obligation pour un ministre de contresigner tout acte du Roi pour qu'il ait d'effet, le ministre assumant ainsi la responsabilité politique de l'acte. |
| Pouvoirs subordonnés | Collectivités publiques infra-étatiques décentralisées (comme les communes et provinces) qui agissent sous la surveillance et le contrôle des collectivités publiques supérieures. |
| Contrôle de tutelle | Contrôle exercé par une collectivité publique supérieure sur les actes des collectivités décentralisées, portant sur la régularité juridique et l'opportunité politique. |
| Mandataires élus | Personnes élues pour représenter les citoyens au sein des parlements et autres organes délibérants. |
| Législature | Période de temps entre deux élections se rapportant à une même assemblée délibérante, d'une durée de cinq ans pour les parlements fédérés. |
| Autonomie organisationnelle | Faculté accordée aux collectivités fédérées de régler elles-mêmes certaines matières relatives à l'organisation de leurs parlements et gouvernements, dans les limites fixées par la loi fédérale. |
| Quorum | Nombre minimum de membres requis pour qu'une assemblée puisse délibérer ou voter valablement. |
| Amendement | Proposition de modification d'un texte de loi ou de tout autre acte normatif. |
| Navette parlementaire | Processus d'aller-retour d'un texte législatif entre deux chambres (dans un système bicaméral) jusqu'à ce qu'un accord soit trouvé. |
| Excès de pouvoir | Fait qu'une autorité prenne une décision qu'elle n'est pas habilitée à prendre, constituant un motif d'annulation d'un acte administratif par la SCACE. |
| Intérêt (pour recours) | Qualité requise pour introduire un recours, consistant en une atteinte personnelle, directe et défavorable par une règle de droit, dont la situation serait améliorée en cas de disparition de cette règle. |
| Suspension d'une règle de droit | Demande visant à ce qu'une règle de droit ne produise plus d'effets juridiques pendant la durée d'une procédure, conditionnée par des moyens sérieux et un préjudice grave. |
| Suppression rétroactive | Effet d'une annulation qui fait comme si la règle de droit attaquée n'avait jamais existé, tant dans le passé que dans le futur. |
| Communautés | Collectivités publiques fédérées de Belgique, compétences en matières culturelles, enseignement et matières personnalisables. |
| Régions | Collectivités publiques fédérées de Belgique, compétences en matières économiques, environnementales, travaux publics, etc. |
| COCOM (Commission communautaire commune) | Organe bruxellois exerçant certaines compétences attribuées aux communautés dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale. |
| COCOF (Commission communautaire française) | Organe bruxellois exerçant certaines compétences attribuées à la Communauté française dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale. |
| Transfert de l'exercice des compétences | Situation où une collectivité transfère la capacité d'exercer certaines de ses compétences à une autre collectivité, sans transférer la compétence elle-même. |
| Décentralisation territoriale | Forme d'organisation de l'État confiant à des collectivités infra-étatiques (locales) la faculté d'intervenir de manière autonome sur un territoire, moyennant un contrôle de tutelle. |
Cover
III. Rechterlijke organisatie.pptx
Summary
# Organen en actoren van de rechterlijke macht
Dit onderwerp behandelt de verschillende organen en actoren binnen de Belgische rechterlijke macht, met inbegrip van de rechtbanken, het Openbaar Ministerie, de griffie en andere betrokken partijen in het rechtssysteem.
## 1. Hoven en rechtbanken
De rechterlijke organisatie is territoriaal ingedeeld in ressorten, arrondissementen en gerechtelijke kantons.
### 1.1 Inleidend
* **Ressorten:** Er zijn 5 ressorten.
* **Arrondissementen:** Er zijn 12 arrondissementen.
* **Kantons:** Er zijn 162 gerechtelijke kantons.
De territoriale bevoegdheid van de rechtbanken is van belang.
### 1.2 Vredegerecht
* **Locatie:** Gelegen per gerechtelijk kanton.
* **Samenstelling:** Een alleenzetelend beroepsmagistraat (de vrederechter).
* **Bevoegdheid:** Heeft specifieke bevoegdheden voor bepaalde dossiers, zoals huurzaken, ongeacht het bedrag.
### 1.3 Politierechtbank
* **Locatie:** Per arrondissement, met soms opgesplitste afdelingen (totaal 15).
* **Samenstelling:** Meerdere alleenzetelende beroepsmagistraten.
* **Afdelingen:** Heeft zowel een burgerlijke als een strafrechtelijke (correctionele) afdeling.
* **Bevoegdheid:** Bevoegd voor specifieke zaken, geen algemene bevoegdheden. In het strafrecht worden overtredingen vanaf april niet meer als zodanig benoemd.
### 1.4 Rechtbank eerste aanleg
* **Locatie:** Per arrondissement, met territoriale afdelingen (13).
* **Samenstelling:** Meerdere beroepsmagistraten die alleen of met drie zetelen.
* **Afdelingen:**
* **Burgerlijke rechtbank:** Heeft een "volheid van bevoegdheid", wat betekent dat ze altijd bevoegd is tenzij de zaak exclusief tot de bevoegdheid van een andere rechtbank behoort. Hoger beroep voor burgerlijke zaken boven een bepaald bedrag kan hier terecht.
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Behandelt zaken gerelateerd aan familie- en jeugdzaken, waaronder verontrustende opvoedingssituaties (VOS).
* **Correctionele rechtbank:** Behandelt strafzaken.
* **Bijzondere instanties binnen de Rechtbank van eerste aanleg:**
* **Beslagrechter:** Bevoegd voor bewarend en conservatoir beslag.
* **Kortgedingrechter:** Bevoegd voor versnelde procedures waarbij dringende maatregelen nodig zijn. De spoedeisendheid is een belangrijke voorwaarde.
* **Onderzoeksrechter:** Leidt het gerechtelijk onderzoek, is onafhankelijk en kan dwangmaatregelen bevelen (huiszoekingen, telefoontaps, etc.). Hij onderzoekt elementen die wijzen op schuld (`à charge`) en onschuld (`à décharge`).
* **Raadkamer:** Een alleenzetelende rechter die achter gesloten deuren oordeelt over het bevel tot aanhouding en verwijzing naar de strafrechtbank. Kan ook oordelen over strafvordering in specifieke gevallen (internering, opschorting).
* **Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB en SUR):**
* **SURB:** Bepaalt modaliteiten voor straffen van meer dan drie jaar, met lekenrechters.
* **SUR:** Bepaalt modaliteiten voor straffen van zes maanden tot drie jaar (sinds september 2023), alleenzetelend.
### 1.5 Arrondissementsrechtbank
* **Locatie:** Per arrondissement.
* **Samenstelling:** Vier beroepsmagistraten.
### 1.6 Ondernemingsrechtbank
* **Locatie:** Negen rechtbanken (door opsplitsing volgens taalwetgeving).
* **Samenstelling:** Beroepsmagistraten (voorzitter kamer) en lekenrechters (twee bijzitters).
* **Bevoegdheid:** Behandelt ondernemingsgeschillen, inclusief insolventieprocedures (zoals faillissementen). Ondernemingen kunnen natuurlijke of rechtspersonen zijn.
### 1.7 Arbeidsrechtbank
* **Locatie:** Negen rechtbanken (door opsplitsing volgens taalwetgeving).
* **Samenstelling:** Beroepsmagistraten (voorzitter kamer) en lekenrechters (één werknemersvertegenwoordiger, één werkgeversvertegenwoordiger).
* **Bevoegdheid:** Behandelt arbeidsgerelateerde geschillen, zoals ontslag en loonvorderingen.
### 1.8 Hof van beroep
* **Locatie:** Per ressort.
* **Samenstelling:** Beroepsmagistraten (raadsheren) die alleen of met drie zetelen.
* **Bevoegdheid:** Behandelt hoger beroep tegen uitspraken van de Rechtbank van eerste aanleg en de Ondernemingsrechtbank.
* **Kamers:** Bestaan voor burgerlijke en ondernemingszaken, familie- en jeugdzaken, en correctionele zaken.
* **Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI):**
* **Samenstelling:** Drie beroepsmagistraten (raadsheren).
* **Bevoegdheid als onderzoeksgerecht:** Behandelt hoger beroep tegen beslissingen van de onderzoeksrechter en de raadkamer, en houdt toezicht op het gerechtelijk onderzoek (zuivering van nietigheden). Verwijst zaken naar het Hof van Assisen.
* **Bevoegdheid als vonnisgerecht:** Heeft dezelfde bevoegdheden als de raadkamer.
Er bestaat geen derde aanleg in het Belgische rechtssysteem.
### 1.9 Arbeidshof
* **Locatie:** Per ressort.
* **Samenstelling:** Beroepsmagistraten (voorzitter kamer) en lekenrechters (twee of vier bijzitters) - raadsheren.
* **Bevoegdheid:** Behandelt hoger beroep tegen uitspraken van de Arbeidsrechtbank.
### 1.10 Hof van Assisen
* **Bevoegdheid:**
* Behandelt misdaden die niet gecorrectionaliseerd werden (zoals moord, doodslag).
* Behandelt politieke en drukpersmisdrijven.
* Vanaf 9 april 2026: misdrijven van niveau 8 en enkele van niveau 7 van de nieuwe strafwet.
* **Locatie:** Zetelend in de provincies (elf hoven).
* **Samenstelling:** Drie beroepsmagistraten en een volksjury (12 leden).
* **Kenmerk:** Dit is geen permanent gerecht.
### 1.11 Hof van Cassatie
* **Locatie:** Eén Hof.
* **Samenstelling:** Beroepsmagistraten (raadsheren) - 5 per kamer.
* **Kamers:** Drie kamers voor burgerlijke zaken, sociale zaken en correctionele zaken.
* **Bevoegdheid:** Behandelt enkel cassatieberoep tegen uitspraken die in laatste aanleg zijn gewezen.
* **Mogelijkheden:**
* Cassatie van het vonnis/arrest met verwijzing.
* Cassatie zonder verwijzing.
* Afwijzing van het verzoek in cassatie.
## 2. Openbaar Ministerie (OM)
Het Openbaar Ministerie is de 'staande magistratuur' die de gemeenschap vertegenwoordigt en instaat voor de opsporing en vervolging van misdrijven.
* **Kenmerken:**
* **Hiërarchische opbouw:** Piramidale structuur, met de Minister van Justitie aan het hoofd.
* **Eenheid en ondeelbaarheid:** Alle leden treden op als orgaan van één Openbaar Ministerie en kunnen elkaar vervangen.
* **Onafhankelijkheid:** Onafhankelijk in de individuele opsporing en vervolging, maar onderworpen aan de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid bepaald door de bevoegde minister.
* **Opdracht:**
* **Oordelen over opportuniteit van vervolging:** Beslist of een strafvordering wordt ingesteld of geseponeerd. Kan ook buitengerechtelijke afhandeling, minnelijke schikking, bemiddeling of VES (Vrijwillige Educatieve Sanctionering) toepassen.
* **Uitoefenen strafvordering:** Stelt de strafvordering in bij het onderzoeksgerecht of vonnisgerecht, behartigt de samenstelling van het strafdossier, waakt over het verloop van de strafrechtspleging en de uitvoering van uitgesproken straffen.
* **Aanwezigheid:** Het OM kan worden aangetroffen in verschillende rechtscolleges.
## 3. Griffie
* **Functie:** Het administratief centrum van de rechtbank of het hof.
* **Taken:**
* Toegankelijk maken van de griffie.
* Afleveren van uitgiften.
* Bijstand verlenen aan magistraten.
* Notuleren op de zitting.
* **Wettelijke basis:** Bepaald in artikelen 157-161 en 260-272 bis van het Gerechtelijk Wetboek.
## 4. Advocaat
* **Wettelijke basis:** Artikel 428 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Organisatie:** Verenigd door een 'balie' per arrondissement, met aan het hoofd een stafhouder.
## 5. Gerechtsdeurwaarder
* **Wettelijke basis:** Artikel 509 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Functie:** Gerechtelijk ambtenaar die een vrij beroep uitoefent.
## 6. Gerechtsdeskundige
* **Wettelijke basis:** Artikel 962 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Functie:** Technische raadgever van de rechtbank, aangesteld tijdens een procedure.
* **Kenmerk:** Een zelfstandige professional, los van de rechtbank.
## 7. Specifieke actoren in het strafprocesrecht
### 7.1 (Vermoedelijke) dader
* **Definitie:** Een natuurlijke persoon of rechtspersoon.
* **In het strafrecht:** Dader, mededader en medeplichtige. Vanaf 9 april 2026 zal er geen onderscheid meer zijn in bestraffing tussen mededader en medeplichtige; men spreekt dan van "dader" (incl. mededader) en "deelnemer".
* **In de strafprocedure:**
* **Verdachte:** Tijdens het opsporingsonderzoek (geleid door het OM).
* **Inverdenkinggestelde:** Door de onderzoeksrechter tijdens het gerechtelijk onderzoek.
* **Beklaagde:** Voor de politierechtbank of correctionele rechtbank.
* **Beschuldigde:** Voor het Hof van Assisen.
* **Veroordeelde:** Na uitspraak van het vonnis.
### 7.2 Slachtoffer
* **Definitie:** Een persoon die benadeeld is door een misdrijf.
* **Rechten:**
* Wordt (in principe) niet uitgeoefend de strafvordering.
* Kan het misdrijf melden (aangifte) en de vervolging wensen (klacht neerleggen).
* Kan beslissen schadevergoeding te vorderen.
* Heeft basisrechten, waaronder zorgvuldig en correct behandeld worden, recht op informatie en contact met justitieassistenten.
* **Verklaring van benadeelde (art. 5 bis V.T.Sv.):**
* Een laagdrempelig statuut, geen burgerlijke partijstelling.
* Geeft recht op bijstand/vertegenwoordiging, voeging van stukken, verwittiging, inzage en kopie van het strafdossier.
* **Burgerlijke partij stellen:**
* Een burgerlijke vordering gericht tegen de dader en/of burgerrechtelijk aansprakelijke partij.
* Indien strafvordering al bestaat: burgerlijke vordering wordt gevoegd bij de strafvordering (of gaat naar burgerlijke rechter).
* Indien strafvordering nog niet bestaat: stelt ook de strafvordering in (klacht met BP-stelling bij OR).
### 7.3 Politie
* **Structuur:** Geïntegreerde politiedienst op twee autonome niveaus: Lokale politie (basispolitiezorg in elke zone) en Federale politie (taken op het hele grondgebied en grensoverschrijdend).
* **Taken:** Bestuurlijke politieopdrachten, gerechtelijke politieopdrachten, bovenlokale politieopdrachten.
* **Gerechtelijke politie:** Spoort misdrijven op, verzamelt bewijzen, onder bevoegdheid van parketten en minister van Justitie. Vereist een officier bij specifieke acties zoals huiszoekingen.
### 7.4 Openbaar Ministerie (zie punt 2 hierboven)
Het Openbaar Ministerie treedt ook op als specifieke actor in het strafproces.
### 7.5 Onderzoeksrechter (zie punt 1.4 hierboven)
De onderzoeksrechter is een sleutelfiguur in het gerechtelijk onderzoek.
### 7.6 Onderzoeksgerechten (zie punt 1.4 hierboven)
De raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingstelling fungeren als onderzoeksgerechten.
### 7.7 Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB en SUR) (zie punt 1.4 hierboven)
Deze rechtbanken regelen de uitvoering van straffen.
### 7.8 Justitieassistenten en justitiehuizen
Deze instanties bieden ondersteuning aan verschillende actoren binnen het rechtssysteem, waaronder slachtoffers en daders.
---
# Specifieke strafrechtelijke actoren
Dit deel van de studiegids behandelt de verschillende specifieke actoren die een rol spelen binnen het Belgische strafrechtelijk proces.
## 2 Specifieke strafrechtelijke actoren
Binnen het strafprocesrecht zijn diverse actoren betrokken, elk met een eigen rol en bevoegdheden. Deze omvatten onder meer de (vermoedelijke) dader, het slachtoffer, de politie, het Openbaar Ministerie en specifieke gerechtelijke organen zoals de onderzoeksrechter en de onderzoeksgerechten.
### 2.1 De (vermoedelijke) dader
De dader is de natuurlijke of rechtspersoon die verdacht wordt van het plegen van een misdrijf. In het strafrecht worden verschillende termen gebruikt om de juridische status van de dader aan te duiden gedurende het proces:
* **Verdachte:** Dit is de persoon tegen wie opsporingsonderzoek wordt ingesteld, onder leiding van het Openbaar Ministerie.
* **Inverdenkinggestelde:** Een persoon die door de onderzoeksrechter van een misdrijf wordt verdacht tijdens het gerechtelijk onderzoek.
* **Beklaagde:** De persoon die terechtstaat voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank.
* **Beschuldigde:** De persoon die terechtstaat voor het Hof van Assisen.
* **Veroordeelde:** Een persoon na de uitspraak van een schuldigbevinding en oplegging van een straf.
Vanaf 9 april 2026 zal er geen onderscheid meer gemaakt worden in bestraffing tussen mededader en medeplichtige, en wordt gesproken van "dader" (inclusief mededader) en "deelnemer".
### 2.2 Het slachtoffer
Het slachtoffer is de persoon die benadeeld is door een misdrijf. Hoewel het slachtoffer in principe de strafvordering niet zelf uitoefent, heeft deze wel diverse rechten en kan hij of zij verschillende rollen opnemen binnen het proces.
* **Meldingsrechten:** Een slachtoffer kan het misdrijf aangeven bij de overheid en de wens uiten om strafrechtelijke vervolging te zien (klacht neerleggen).
* **Basisrechten:** Slachtoffers hebben recht op een zorgvuldige en correcte bejegening, informatie, contact met justitieassistenten, en informatie over burgerlijke partijstelling en het statuut van benadeelde persoon. De parketmagistraat informeert het slachtoffer over de verschijning voor het vonnisgerecht, en de vonnisrechter informeert over de uitvoering van straffen.
**Statuut van benadeelde persoon:** Dit is een laagdrempelig statuut met vier rechten:
* Recht op bijstand of vertegenwoordiging door een advocaat.
* Voeging van stukken bij het dossier.
* Verwittigingsplicht.
* Inzagerecht en recht op kopie van het strafdossier.
**Burgerlijke partijstelling:** Dit houdt in dat het slachtoffer een burgerlijke vordering instelt tegen de dader en/of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij.
* Als de strafvordering reeds bestaat, wordt de burgerlijke vordering gevoegd bij de strafvordering of verwezen naar de burgerlijke rechter.
* Indien de strafvordering nog niet ingesteld is, stelt het slachtoffer tevens de strafvordering in (klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter).
### 2.3 De politie
De politie in België is geïntegreerd en opereert op twee autonome niveaus: de lokale politie (in 178 politiezones) en de federale politie. De politie heeft voornamelijk drie taken:
* **Bestuurlijke politieopdrachten:** Gericht op het handhaven van de openbare orde en veiligheid.
* **Gerechtelijke politieopdrachten:** Deze omvatten het opsporen van misdrijven, het verzamelen van bewijzen en het ondersteunen van het Openbaar Ministerie. Deze taken worden uitgevoerd onder het gezag van de procureurs des Konings, het Federaal Parket, het College van procureurs-generaal en de minister van Justitie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen officieren van de gerechtelijke politie en agenten.
* **Bovenlokale politieopdrachten:** Specifieke taken die boven de lokale zone uitstijgen.
### 2.4 Het Openbaar Ministerie (OM)
Het Openbaar Ministerie (ook wel parket genoemd) is een hiërarchisch gestructureerd orgaan met een piramidale opbouw, onderworve aan het gezag van de Minister van Justitie.
**Kenmerken:**
* **Hiërarchische opbouw:** Het OM is onderworpen aan de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, vastgesteld door de Minister van Justitie.
* **Eenheid en ondeelbaarheid:** Alle leden van het OM treden op als orgaan van één Openbaar Ministerie en nooit in eigen naam. Elk lid heeft dezelfde bevoegdheid en kan vrij vervangen worden.
* **Onafhankelijkheid:** Het OM is onafhankelijk ten opzichte van de rechtbanken en fungeert als partij in het proces, net als de beklaagde of de burgerlijke partij. Het vertolkt het standpunt van de gemeenschap. Artikel 151, § 1 van de Grondwet benadrukt de onafhankelijkheid van het OM in de individuele opsporing en vervolging, onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en bindende richtlijnen vast te leggen.
**Opdracht:**
* **Oordelen over de opportuniteit van de vervolging:** De procureur des Konings oordeelt, rekening houdend met de beleidsrichtlijnen, of er vervolging ingesteld wordt. Bij seponering moet hij hiervan de reden aangeven. Andere opties zijn buitengerechtelijke afhandeling, minnelijke schikking, bemiddeling of een alternatieve strafaanpak (VES).
* **Uitoefenen van de strafvordering:** Het OM stelt de strafvordering in bij het onderzoeksgerecht of vonnisgerecht. Het is verantwoordelijk voor de samenstelling van het strafdossier, waakt over het verloop van de strafrechtspleging en ziet toe op de uitvoering van uitgesproken straffen.
### 2.5 De onderzoeksrechter
De onderzoeksrechter, een lid van de rechtbank van eerste aanleg, leidt het gerechtelijk onderzoek. Hij is onafhankelijk van de overheid en onderzoekt zowel elementen die de schuld van de verdachte ondersteunen (à charge) als elementen die wijzen op onschuldigheid (à décharge). De onderzoeksrechter kan dwangmaatregelen bevelen, zoals huiszoekingen, telefoontaps en inbeslagname van bewijsmateriaal.
### 2.6 Onderzoeksgerechten
Onderzoeksgerechten spelen een rol in het gerechtelijk onderzoek:
* **Raadkamer:** Een steeds alleenzetelende rechter die oordeelt over het bevel tot aanhouding en de verwijzing van een zaak naar de bevoegde strafrechtbank. Als vonnisgerecht kan de raadkamer oordelen over internering of opschorting, fungerend als een filter tussen het gerechtelijk onderzoek en het vonnisgerecht. Zittingen vinden plaats achter gesloten deuren, met aanwezigheid van het Openbaar Ministerie en de beklaagde of diens advocaat.
* **Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI):** Samengesteld uit drie raadsheren (beroepsmagistraten), heeft de KI bevoegdheid als onderzoeksgerecht om hoger beroep te behandelen tegen beslissingen van de onderzoeksrechter en de raadkamer. De KI oefent toezicht uit op het gerechtelijk onderzoek en kan zaken doorverwijzen naar het Hof van Assisen. Als vonnisgerecht heeft de KI dezelfde bevoegdheden als de raadkamer.
### 2.7 Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB en SUR)
Deze rechtbanken, ingesteld bij wet van 17 mei 2006, bepalen de modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van straffen.
* **SURB (Strafuitvoeringsonderbevoegdheidsrechtbank):** Behandelt straffen van meer dan drie jaar, met deelname van lekenrechters.
* **SUR (Strafuitvoeringsrechter):** Behandelt straffen van zes maanden tot drie jaar (sinds september 2023). Deze zijn alleenzetelende rechters.
### 2.8 Justitieassistenten en justitiehuizen
Justitieassistenten en justitiehuizen bieden ondersteuning en begeleiding aan diverse justitiabelen, waaronder slachtoffers, daders en personen die alternatieve straffen krijgen. Ze bevorderen de reintegratie en het herstel binnen de samenleving.
> **Tip:** De specifieke termen die gebruikt worden voor de dader (verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde) zijn cruciaal om te onthouden. Ze geven de evolutie van de zaak binnen het strafproces weer.
>
> **Tip:** Maak een schema van de verschillende rechtbanken en hun bevoegdheden om een beter overzicht te krijgen van het gerechtelijk landschap. Dit helpt bij het plaatsen van de verschillende actoren.
---
# Rol van de advocaat, gerechtsdeurwaarder en gerechtsdeskundige
Dit onderwerp behandelt de specifieke rollen, bevoegdheden en plaats binnen het juridische systeem van de advocaat, de gerechtsdeurwaarder en de gerechtsdeskundige.
### 3.1 De advocaat
Advocaten zijn organisatorisch verenigd in een 'balie' per arrondissement en staan onder leiding van een stafhouder. Ze opereren op basis van de artikelen 428 en verder van het Gerechtelijk Wetboek.
### 3.2 De gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder is een gerechtelijk ambtenaar die een vrij beroep uitoefent. Hun juridische basis is te vinden in artikel 509 en verder van het Gerechtelijk Wetboek. De gerechtsdeurwaarder wordt beschouwd als een zelfstandige intellectueel.
### 3.3 De gerechtsdeskundige
Een gerechtsdeskundige fungeert als technische raadgever voor de rechtbank en wordt gedurende een procedure aangesteld. Hun rol wordt beschreven in artikel 962 en verder van het Gerechtelijk Wetboek. Het is cruciaal te onthouden dat gerechtsdeskundigen zelfstandig opereren en niet gebonden zijn aan de rechtbank.
> **Tip:** Hoewel de gerechtsdeskundige een aanstelling krijgt van de rechtbank, behoudt hij zijn zelfstandigheid en professionele autonomie. Dit is essentieel voor de objectiviteit van zijn advies.
> **Example:** Bij complexe bouwgeschillen kan een gerechtsdeskundige worden ingeschakeld om technische expertise te verlenen over de aard van de gebreken en de oorzaak daarvan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechterlijke organisatie | Het geheel van organen en instellingen die belast zijn met de rechtspraak in een land. Dit omvat de hoven, rechtbanken en de daaraan verbonden rechtspersonen en ambtenaren. |
| Organen van de rechterlijke macht | Dit zijn de verschillende gerechtelijke instanties die bevoegd zijn om recht te spreken, zoals hoven en rechtbanken op diverse niveaus. |
| Actoren van de rechterlijke macht | Personen of instanties die een rol spelen in het juridische proces, zoals magistraten, griffiers, advocaten, en andere functionarissen die de rechterlijke organisatie ondersteunen. |
| Hoven en rechtbanken | De rechterlijke instanties waar juridische geschillen worden beslecht en waar recht wordt gesproken. Dit varieert van lagere rechtbanken tot hogere hoven. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Een orgaan binnen de rechterlijke macht dat belast is met de handhaving van de wet, het opsporen van misdrijven en het vervolgen van verdachten. Het vertegenwoordigt de gemeenschap. |
| Griffie | Het administratieve centrum van een rechtbank of hof, dat instaat voor de ondersteuning van de magistraten, het beheer van dossiers en het afleveren van akten en uitgiften. |
| Vredegerecht | Een gerecht van eerste aanleg dat zich bezighoudt met specifieke, vaak lagere, burgerlijke en soms strafrechtelijke zaken binnen een bepaald kanton. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor bepaalde strafrechtelijke overtredingen en kleinere burgerlijke geschillen. Het heeft zowel een burgerlijke als een strafrechtelijke afdeling. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een belangrijk gerecht van eerste aanleg met een brede bevoegdheid in burgerlijke, familierechtelijke, jeugdrechtelijke en correctionele zaken. |
| Ondernemingsrechtbank | Een gespecialiseerde rechtbank die zich bezighoudt met geschillen die voortvloeien uit ondernemingsactiviteiten, zoals faillissementen en geschillen tussen bedrijven. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die oordeelt over geschillen die verband houden met arbeidsovereenkomsten, ontslag, loon en andere arbeidsrechtelijke kwesties. |
| Hof van beroep | Een hogere rechtbank waar men in beroep kan gaan tegen de uitspraken van rechtbanken van eerste aanleg of gespecialiseerde rechtbanken. |
| Arbeidshof | Een hogere rechtbank waar men in beroep kan gaan tegen uitspraken van de arbeidsrechtbank. |
| Hof van Assisen | Een speciaal hof dat oordeelt over ernstige misdrijven, zoals moord en doodslag, en waar een jury van burgers participeert in de beslissing. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste gerecht in België, dat enkel uitspraken toetst op rechtmatigheid en niet op feiten. Het oordeelt niet over de zaak zelf, maar over de correcte toepassing van het recht. |
| Advocaat | Een rechtgeleerde persoon die bevoegd is om partijen te vertegenwoordigen en te verdedigen in juridische procedures, zowel voor de rechtbank als daarbuiten. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een openbare ambtenaar die belast is met de betekening van gerechtelijke akten, de tenuitvoerlegging van vonnissen en andere gerechtelijke taken. |
| Gerechtsdeskundige | Een technisch raadgever die door de rechtbank wordt aangesteld om expertise te verlenen in specifieke technische of wetenschappelijke domeinen tijdens een procedure. |
| Strafvordering | Het geheel van rechtsregels en procedures die betrekking hebben op de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. |
| Burgerlijke partij | Een persoon die zich in een strafprocedure voegt om naast de strafrechtelijke vordering ook zijn burgerlijke schade te laten vergoeden. |
| Onderzoeksrechter | Een rechter belast met het leiden van gerechtelijke onderzoeken naar strafbare feiten, waarbij hij bewijzen verzamelt en dwangmaatregelen kan bevelen. |
| Raadkamer | Een kamer binnen de rechtbank van eerste aanleg die oordeelt over het bevel tot aanhouding en de verwijzing van zaken naar de strafrechtbank tijdens een gerechtelijk onderzoek. |
| Strafuitvoeringsrechtbank (SURB) | Een rechtbank die de modaliteiten bepaalt voor de uitvoering van straffen die langer duren dan drie jaar, inclusief voorwaarden voor vervroegde invrijheidstelling. |
Cover
Inleiding tot het economisch recht H1 Samenvatting (niet af).docx
Summary
# Fundamenten van het recht en de rechtsstaat
Hier volgt een gedetailleerd studiemateriaal over de fundamenten van het recht en de rechtsstaat, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 1\. Fundamenten van het recht en de rechtsstaat
Dit onderdeel verkent de basisprincipes van het recht, inclusief de definities van objectief en subjectief recht, de noodzaak van recht in de samenleving, de kenmerken van een rechtsstaat, de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten.
### 1.1 Wat is recht?
Recht kan worden gedefinieerd aan de hand van twee belangrijke concepten: objectief recht en subjectief recht.
#### 1.1.1 Objectief recht
Objectief recht verwijst naar de algemene gedragsregels die gelden binnen een samenleving. Deze regels worden uitgevaardigd door bevoegde overheden en hebben tot doel de maatschappij te ordenen. Een cruciaal kenmerk van objectief recht is dat de naleving ervan afdwingbaar is en dat er sancties verbonden zijn aan het niet naleven ervan.
* **Voorbeeld:** De regel dat contracten nageleefd moeten worden, is een onderdeel van het objectief recht.
Het recht richt zich uitsluitend op uitwendig gedrag en verbiedt niets met betrekking tot iemands gedachten. Het is algemeen toepasbaar, wat betekent dat het op iedereen van toepassing is.
#### 1.1.2 Subjectief recht
Subjectief recht is een recht dat door het objectief recht wordt beschermd en dat een individu kan doen gelden ten aanzien van het gedrag van anderen. Het is de individualisering van de rechtsregel, die een aanspraak creëert voor een specifiek persoon.
* **Voorbeeld:** Het is mijn subjectief recht dat mijn contract door de andere partij wordt nageleefd.
### 1.2 Waarom hebben we recht?
De noodzaak van recht ontstaat vanuit de overgang van een "natuurstaat" (een staat zonder rechten en plichten) naar een "rechtstaat". In een rechtstaat hebben zowel burgers als de overheid bepaalde rechten en plichten.
#### 1.2.1 Verboden van eigenrichting en het geweldsmonopolie
In een rechtstaat is "eigenrichting" – het zelf recht in eigen handen nemen – verboden. Enkel wettelijk toegestane zelfverdediging is een uitzondering hierop. De staat bezit het "geweldsmonopolie", wat betekent dat alleen de staat fysiek geweld of dwang mag uitoefenen. Dit uit zich bijvoorbeeld wanneer de politie tussenkomt bij strafbare feiten of bij de uitvoering van vonnissen.
#### 1.2.2 Kenmerken van een rechterlijke beslissing
Rechtspraak sanctioneert misdrijven. Een rechterlijke beslissing heeft de volgende kenmerken:
* **Gelijkheid:** Rechterlijke beslissingen zijn altijd gelijk, wat inhoudt dat ze op gelijke voet worden toegepast.
* **Uitvoerende kracht:** De beslissingen van de rechter kunnen worden uitgevoerd.
* **Gezag van gewijsde:** Een vonnis is bindend voor de partijen die bij de zaak betrokken zijn.
* **Formulier van tenuitvoerlegging:** Dit is het proces waarbij de beslissing van de rechter daadwerkelijk wordt uitgevoerd door de bevoegde instanties.
#### 1.2.3 Onderwerping van de overheid aan het recht
In een rechtsstaat is niet alleen de burger, maar ook de overheid onderworpen aan het recht. De overheid moet bij het uitvaardigen, toepassen en afdwingen van regels procedures volgen en zich aan de geldende rechtsregels houden.
### 1.3 Scheiding der machten
De scheiding der machten is een fundamenteel principe van de rechtsstaat en is cruciaal voor de democratie. Het systeem is opgesplitst in drie categorieën van organen:
* **Wetgevende macht:** Stelt wetten op.
* **Uitvoerende macht:** Voert de wetten uit.
* **Rechterlijke macht:** Past wetten en uitvoerende normen toe.
Deze machten moeten zich houden aan de toepasselijke rechtsregels, met de grondwet als hoogste norm. Er is echter geen absolute scheiding; de machten mogen samenwerken en elkaar controleren. Dit principe van "macht en tegenmacht" voorkomt dat één macht te veel dominant wordt.
#### 1.3.1 De wetgevende macht
In België bestaat de wetgevende macht uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat (met een uitzonderlijke wetgevende rol) en de Koning. Er is sprake van een bicamerale procedure wanneer wetgeving door beide kamers moet worden goedgekeurd. De Senaat kan een wetgevend initiatief 'evoceren', wat betekent dat ze de wet wil bekijken.
De representatieve vertegenwoordiging heeft een historische evolutie gekend, van cijnskiesrecht in 1831 naar algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en vrouwen in 1948.
Het proces van wetgeving omvat initiatief (van de Koning/regering of een parlementslid), advies (o.a. van de Raad van State), behandeling in commissie en plenaire vergadering, bekrachtiging door de Koning en afkondiging. Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad is de laatste stap voor de wet in werking treedt.
#### 1.3.2 De uitvoerende macht
De uitvoerende macht bestaat uit de regering, bestaande uit de Koning en de ministers. De Eerste Minister is de regeringsleider. De Koning benoemt en ontslaat ministers. Het regeerakkoord bevat de belangrijkste politieke keuzes. De regering kan ontslag nemen, en de Kamer kan een motie van wantrouwen indienen.
#### 1.3.3 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht omvat lagere rechtscolleges (rechtbanken met rechters, die vonnissen vellen) en hogere rechtscolleges (hoven met raadsheren, die arresten vellen). Deelstaten hebben geen eigen rechterlijke macht.
**Waarborgen binnen de rechterlijke macht:**
* **Geen rechtbank zonder wet:** Rechtspraak mag niet ad hoc ontstaan.
* **Arbitrage:** Bij akkoord van beide partijen kunnen arbiters ingeschakeld worden voor een snellere oplossing.
* **Onafhankelijkheid en onpartijdigheid:** Rechters mogen niet gebonden zijn aan iemand en moeten objectief en subjectief onpartijdig zijn.
**Rechtsmiddelen:**
* **Verzet:** Mogelijk wanneer iemand veroordeeld is zonder aanwezig te zijn geweest, enkel in tweede aanleg.
* **Hoger beroep:** Wanneer men niet akkoord is met een uitspraak, kan men naar een hogere rechter stappen.
* **Voorziening in Cassatie:** Het hoogste gerechtshof controleert of de wet technisch correct is toegepast, niet de feiten van de zaak.
Er is een onderscheid tussen de materiële bevoegdheid (welke materie) en de territoriale bevoegdheid (welk gebied) van de rechtbanken.
### 1.4 Grondrechten
Grondrechten zijn fundamentele rechten en vrijheden die burgers beschermen. Ze hebben een hoge rang in de hiërarchie van de rechtsnormen en zijn moeilijk te wijzigen.
* **Voorbeeld:** Artikel 10 van de Grondwet garandeert het gelijkheidsbeginsel en artikel 11 het non-discriminatiebeginsel.
Deze beginselen vereisen dat personen in gelijke situaties gelijk worden behandeld, en personen in ongelijke situaties ongelijk. De afweging van deze rechten is echter cruciaal en kan leiden tot specifieke bepalingen, zoals kinder- of onderwijsvrijheid.
### 1.5 Indelingen van het recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 1.5.1 Dwingend en aanvullend recht
* **Dwingend recht:** Regels waarvan partijen niet mogen afwijken. Dit is vaak ter bescherming van zwakkere partijen.
* **Aanvullend recht:** Regels waarvan partijen anders kunnen afspreken. Dit maakt contracten efficiënter omdat niet alle regels opnieuw moeten worden bedacht.
#### 1.5.2 Publiek recht en privaatrecht
* **Publiek recht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers en de overheid (bv. grondwettelijk recht, strafrecht, fiscaal recht).
* **Privaatrecht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling (bv. verbintenissenrecht, goederenrecht).
#### 1.5.3 Bijzonder recht en gemeen recht
* **Gemeen recht:** De algemene regel.
* **Bijzonder recht:** Specifieke regels voor bepaalde situaties, die voorrang hebben op het gemeen recht.
### 1.6 Bronnen van het recht
De belangrijkste bronnen van het recht zijn:
#### 1.6.1 Nationaal niveau
* **Wetten:** Bindende regels, met een hiërarchie (hogere wetten primeren op lagere).
* **Rechtspraak:** De interpretatie van wetten door rechters. Hoewel niet bindend voor andere rechters, is het zeer belangrijk voor de interpretatie van wetten.
* **Gewoonterecht:** Ongeschreven regels die ontstaan uit een vaste gedraging en de overtuiging dat men zo moet handelen.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Ongeschreven, fundamentele normen die als bindend worden beschouwd en door de rechtspraak worden geformuleerd.
* **Rechtsleer:** Wetenschappelijke teksten over het recht, die de rechtspraak kunnen beïnvloeden maar niet bindend zijn.
#### 1.6.2 Internationaal en supranationaal niveau
* **Internationale verdragen en overeenkomsten:** Afspraken tussen landen die rechten en plichten creëren.
* **Supranationaal recht:** Recht van instellingen die boven de nationale staten staan en eigen wetgeving kunnen uitvaardigen die bindend is voor lidstaten.
### 1.7 Hiërarchie der rechtsnormen
Er bestaat een hiërarchie van rechtsnormen, waarbij de hogere normen primeren op de lagere: Internationaal/supranationaal recht > Grondwet > Wet in formele zin > Administratieve normen (wet in materiële zin maar niet in formele zin) > Bijzonder recht > Gemeen recht.
### 1.8 Begrippen: rechtssubject, rechtsfeit, rechtshandeling
* **Rechtssubject:** Drager van subjectieve rechten en plichten. Dit kan een natuurlijke persoon (ieder mens) of een rechtspersoon (juridische constructie) zijn.
* **Rechtsfeit:** Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt.
* **Rechtshandeling:** Een rechtsfeit waarvan de rechtsgevolgen bewust gewild zijn.
### 1.9 De rechtsstaat en grondrechten in België
België is een constitutionele monarchie met een erfelijke monarch die een symbolische rol vervult. De rechtsstaat is gebaseerd op de onderwerping van iedereen aan het recht en de bescherming van grondrechten. De scheiding der machten is hierbij essentieel.
#### 1.9.1 Bevoegdheidsverdeling in België (Federalisme)
België kent een federale structuur waarbij de macht is verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten). Gewesten zijn bevoegd voor "harde" economische zaken, terwijl gemeenschappen zich richten op "zachte" culturele zaken.
### 1.10 Europees recht
Europees recht heeft een supranationaal karakter en geniet absolute voorrang op nationaal recht. Het kan directe werking hebben indien het voldoende precies is omschreven, geen verdere handeling van lidstaten vereist en niet afhankelijk is van een voorwaarde.
#### 1.10.1 Bronnen van Unierecht
* **Primair recht:** De oprichtingsverdragen van de EU.
* **Secundair recht:** Wetgeving uitgevaardigd door de EU-instellingen (verordeningen, richtlijnen, besluiten).
De belangrijkste EU-instellingen zijn de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement, de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
* * *
Dit studiemateriaal biedt een grondige basis voor het begrijpen van de fundamenten van het recht en de rechtsstaat, essentieel voor examensucces.
* * *
# Indelingen en bronnen van het recht
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de indelingen en bronnen van het recht, bedoeld als studiemateriaal voor een examen.
## 2\. Indelingen en bronnen van het recht
Deze sectie behandelt de fundamentele indeling van het recht in publiek en privaatrecht, evenals de verschillende nationale en internationale rechtsbronnen die de basis vormen voor ons rechtssysteem.
### 2.1 Het begrip recht en de functie ervan
Recht kan worden omschreven als een geheel van algemene gedragsregels die door de bevoegde overheid zijn uitgevaardigd, met als doel het maatschappelijk leven te ordenen. De naleving van deze regels is afdwingbaar, en bij niet-naleving volgen er sancties.
* **Objectief recht:** Verwijst naar het geheel van rechtsregels zoals ze bestaan, onafhankelijk van de persoon die ernaar kijkt. Het bepaalt hoe de werkelijkheid is en welke gedragsnormen gelden.
* **Subjectief recht:** Is de door het objectief recht beschermde aanspraak op andermans gedrag, wat een individualisering van de rechtsregel inhoudt.
Recht richt zich enkel op uitwendig gedrag en verbiedt niets over gedachten. Het is in principe op iedereen van toepassing.
De belangrijkste functie van recht is het creëren van een rechtsstaat, waarin burgers en de overheid rechten en plichten hebben. Dit staat in contrast met een natuurstaat, waar dergelijke ordening ontbreekt. In een rechtsstaat is "eigenrichting" (het recht in eigen handen nemen) verboden. De staat bezit het geweldsmonopolie, wat betekent dat alleen de staat fysiek geweld of dwang mag uitoefenen, zoals door politie en gerechtelijke instanties.
Rechtspraak, uitgevaardigd door rechters, is bindend en heeft uitvoerende kracht door het gezag van gewijsde. De overheid en haar organen zijn eveneens onderworpen aan het recht en moeten procedures volgen bij het uitvaardigen, toepassen en afdwingen van regels.
**Kenmerken van rechterlijke beslissingen:**
* Altijd gelijk (onpartijdig)
* Uitvoerende kracht
* Gezag van gewijsde (bindend tussen partijen)
Er zijn verschillende soorten rechtsnormen:
* **Dwingend recht:** Normen waarvan niet mag worden afgeweken, vaak ter bescherming van zwakkere partijen.
* **Aanvullend recht:** Normen waarvan partijen mogen afwijken, wat zorgt voor efficiëntie en minder noodzaak om alle details zelf af te spreken.
* **Openbare orde:** Normen die absoluut niet mogen worden geschonden, ter bescherming van het algemene belang en de maatschappelijke orde.
### 2.2 Indelingen van het recht
Het recht kan worden onderverdeeld in publiek recht en privaatrecht.
#### 2.2.1 Publiek recht
Publiek recht regelt de verhoudingen tussen burgers en de overheid, evenals de organisatie en bevoegdheid van overheidsorganen.
* **Grondwettelijk recht:** Bevat de fundamentele grondwetten die de basis vormen van de rechtsstaat.
* **Strafrecht:** Bestraft misdrijven met als doel afschrikking en vergelding.
* **Fiscaal recht:** Regelt de procedures en regels met betrekking tot belastingen.
#### 2.2.2 Privaatrecht
Privaatrecht regelt de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling.
* **Verbintenissenrecht:** Behandelt de rechtsbanden tussen personen, zoals contracten, en de plichten die daaruit voortvloeien (bv. schadevergoeding).
* **Goederenrecht:** Regelt de rechtsverhouding tussen een persoon en een zaak, en de rechten die men op goederen kan hebben.
### 2.3 Bronnen van het recht
De bronnen van het recht bepalen waar juridische regels vandaan komen.
#### 2.3.1 Nationale rechtsbronnen
Op nationaal niveau zijn de belangrijkste rechtsbronnen:
* **Wetten:** Dit zijn bindende regels die door de bevoegde wetgevende macht worden uitgevaardigd. Er bestaat een hiërarchie tussen wetten, waarbij de wetten van het parlement hoger staan dan koninklijke besluiten.
* **Rechtspraak:** De interpretatie van wetten door rechters. Hoewel rechtspraak niet formeel bindend is voor andere rechters, heeft het wel een grote invloed op de rechtsontwikkeling, vooral bij het interpreteren van onduidelijke of tegenstrijdige wetten.
* **Gewoonterecht:** Ongeschreven regels die ontstaan uit langdurige en algemeen gevolgde praktijken, waarbij men ook de overtuiging heeft dat men er juridisch toe gehouden is.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Ongeschreven fundamentele normen die als bindend worden beschouwd en door de rechtspraak worden geformuleerd ter aanvulling van wettelijke bepalingen (bv. het verbod op rechtsmisbruik).
* **Rechtsleer:** Wetenschappelijke teksten over het recht (boeken, artikelen) die de rechtspraak kunnen beïnvloeden, maar op zichzelf niet bindend zijn.
**Redeneringsmethoden toegepast in de rechtsleer:**
* **Analogie:** Een regel toepassen op een geval dat er sterk op lijkt, ook al is het niet expliciet in de regel opgenomen.
* **A contrario:** Een regel die geldt voor een bepaalde situatie, juist \_niet toepassen op een andere, tegenstrijdige situatie.
#### 2.3.2 Internationale en supranationale rechtsbronnen
Naast nationale bronnen zijn er ook internationale en supranationale rechtsbronnen die directe of indirecte invloed hebben op het nationale recht.
* **Internationale verdragen en overeenkomsten:** Afspraken tussen staten die rechten en plichten creëren voor de ondertekenende landen.
* **Supranationaal recht:** Wetgeving van instellingen die boven de nationale staten staan, zoals de Europese Unie. Dit recht kan directe werking hebben en voorrang genieten op nationaal recht.
* **Primaire Unierecht:** De oprichtingsverdragen van de EU (bv. VEU en VWEU).
* **Secundair Unierecht:** Besluiten van de Europese instellingen (bv. verordeningen, richtlijnen).
* **Rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU:** Zorgt voor een uniforme interpretatie en toepassing van het Unierecht.
#### 2.3.3 Hiërarchie der rechtsnormen
Er bestaat een hiërarchie tussen de verschillende rechtsnormen:
1. Internationaal/supranationaal recht (met voorrang, ook op de Grondwet).
2. Grondwet.
3. Wetten in formele zin (uitgevaardigd door de wetgevende macht).
4. Wetten in materiële zin (algemeen bindende normen, ook van uitvoerende macht, maar lager in hiërarchie dan wetten in formele zin).
5. Bijzonder recht (specifieke regels) heeft voorrang op gemeen recht (algemene regels).
### 2.4 Rechtssubject, rechtsfeit en rechtshandeling
* **Rechtssubject:** Een drager van subjectieve rechten en plichten. Dit kunnen natuurlijke personen (mensen) of rechtspersonen (juridische constructies zoals vennootschappen) zijn.
* **Rechtsfeit:** Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt (bv. geboorte, overlijden, het bereiken van een bepaalde leeftijd).
* **Rechtshandeling:** Een rechtsfeit waarvan de rechtsgevolgen bewust gewild zijn. Dit vereist een wilsovereenkomst tussen partijen.
### 2.5 De wet als rechtsbron
Wetten kunnen op twee manieren worden gedefinieerd:
* **Formele zin:** Elke beslissing van een wetgevende macht (federaal, gemeenschaps- of gewestniveau). Dit criterium focust op de herkomst van de wet.
* **Materiële zin:** Een algemeen bindende norm, ongeacht het orgaan dat haar heeft uitgevaardigd. Dit criterium focust op de inhoud en algemeenheid van de norm.
Wetten in formele zin staan hoger in de hiërarchie, omdat ze worden uitgevaardigd door verkozen vertegenwoordigers. De totstandkoming van een wet in België verloopt via een complex proces met initiatief, advies van de Raad van State, behandeling in commissie en plenaire vergadering, bekrachtiging door de Koning en bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
### 2.6 Rechtsmiddelen en interpretatie
Rechtspraak is cruciaal voor de interpretatie van wetten. Rechters kunnen wetten uitleggen door analogie of a contrario redeneringen. De symbolen van justitie (blinddoek, weegschaal, zwaard) illustreren de principes van onpartijdigheid, evenwicht en beslissingskracht.
### 2.7 Het Belgische staatsrecht
België is een constitutionele monarchie met een scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke macht). De grondrechten, zoals het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, zijn van hoog belang en staan verankerd in de grondwet. De macht is verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten (gewesten en gemeenschappen), wat leidt tot een complex federalisme.
### 2.8 Europees recht
Het Europese recht, voortkomend uit supranationale instellingen, heeft een significante impact op het nationale recht. Het kent een eigen hiërarchie en kan directe werking hebben, waarbij het voorrang geniet op nationaal recht. De belangrijkste instellingen zijn de Europese Raad, de Raad van de EU, het Europees Parlement, de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de EU.
### 2.9 Burgerlijk recht: basisbegrippen
* **Vermogen:** De totaliteit van de in geld waardeerbare rechten en plichten die aan een persoon toebehoren. Het vermogen is ondeelbaar en dient als verhaalsobject voor schuldeisers.
* **Vermogensrechten:** Rechten met een economische waarde, die verhandelbaar zijn en niet uitdoven bij overlijden.
* **Zakelijke rechten:** Rechten op een zaak (bv. eigendomsrecht, vruchtgebruik). Gekenmerkt door een beperkt aantal (numerus clausus) en werking erga omnes (tegenstelbaar aan iedereen).
* **Persoonlijke rechten:** Rechten ten aanzien van een specifieke persoon (bv. recht op een prestatie uit een contract). Geldig tussen contractspartijen (relatief).
* **Intellectuele rechten:** Rechten op ideeën en creaties (bv. auteursrecht).
* **Extrapatsrimoniale rechten:** Rechten zonder economische waarde, die niet verhandelbaar zijn en uitdoven bij overlijden (bv. persoonlijkheidsrechten, familierechten).
### 2.10 Verbintenissen
* **Verbintenis:** Een juridisch afdwingbare rechtsband tussen een schuldeiser (gerechtigd tot een prestatie) en een schuldenaar (gehouden tot een prestatie).
* **Voorwerp van de verbintenis:** Kan bestaan uit een doen, een niet-doen of een geven.
* **Soorten verbintenissen (naar beoordeling):**
* **Resultaatsverbintenis:** Een bepaald resultaat moet bereikt worden.
* **Inspanningsverbintenis:** Men moet zich inspannen om een resultaat te bereiken, maar het resultaat is niet gegarandeerd.
* **Bronnen van verbintenissen:** Rechtshandelingen (eenzijdig of meerzijdig), onrechtmatige daad, oneigenlijke contracten (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, onrechtvaardigde verrijking).
* **Modaliteiten:** Voorwaardelijke verbintenissen (met opschortende of ontbindende voorwaarde) en verbintenissen met tijdsbepaling.
* **Tenietgaan van verbintenissen:** Door betaling, schuldvergelijking, bevrijdende verjaring, etc.
### 2.11 Totstandkoming van overeenkomsten
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en een aanvaarding. Geldigheidsvoorwaarden zijn onder meer wilsovereenstemming, rechts- en handelingsbekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Vormvoorwaarden zijn in principe niet vereist, behalve voor bewijsregels.
### 2.12 Gevolgen van overeenkomsten
Overeenkomsten binden de partijen ("strekt de partijen tot wet") en worden te goeder trouw geïnterpreteerd. Ze kunnen ook gevolgen hebben voor derden (bv. derdenbeding), maar in beginsel zijn derden niet gebonden door de verplichtingen.
### 2.13 Nakoming van overeenkomsten en wanprestatie
Niet-nakoming, laattijdige uitvoering of gebrekkige uitvoering van een overeenkomst wordt beschouwd als wanprestatie. De gevolgen hiervan hangen af van de toerekenbaarheid van de fout aan de schuldenaar. Sancties kunnen gedwongen uitvoering, schadeherstel, ontbinding van de overeenkomst of prijsvermindering omvatten. Verweermiddelen zoals de ENAC (exceptio non adimpleti contractus) kunnen door de schuldenaar worden ingeroepen.
### 2.14 Beëindiging van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen eindigen door nietigheid (indien de geldigheid niet voldeed aan de voorwaarden), opzegging (bij overeenkomsten van onbepaalde duur of via een beding), of ontbinding (bij wanprestatie).
### 2.15 Onrechtmatige daad
Een onrechtmatige daad vereist een fout, schade en een oorzakelijk verband daartussen. De fout kan bestaan uit het schenden van een specifieke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm. Aansprakelijkheid kan voortvloeien uit eigen handelen, maar ook uit de daad van anderen (bv. ouders voor hun kinderen) of uit de staat van zaken (bv. bewaarder van een dier). Het herstel gebeurt in beginsel in natura, of via een aanvullende schadevergoeding.
### 2.16 Zekerheden
Om de positie van schuldeisers te versterken, bestaan er zekerheden. Het vermogen van de schuldenaar vormt het verhaalsobject. Bij samenloop van schuldeisers geldt in principe een gelijke behandeling (pondspondsgewijze verdeling), maar voorrechten en zakelijke zekerheden (pand, hypotheek) doorbreken deze gelijkheid door een rangorde te creëren.
### 2.17 Ondernemingsrecht
Het ondernemingsrecht regelt de juridische aspecten van ondernemingen. Een onderneming kan worden gedefinieerd in formele zin (natuurlijke persoon of rechtspersoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent) of in functionele zin (duurzame economische activiteit). De ondernemingsrechtbank is bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen. Ondernemingen hebben diverse verplichtingen, zoals inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO), het voeren van een boekhouding en het uitreiken van facturen. Er is een passieve hoofdelijkheid onder ondernemingen voor schulden, wat de positie van schuldeisers versterkt. In het ondernemingsrecht geldt vrij bewijs, zelfs voor geschriften. Specifieke regels gelden voor de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
### 2.18 Vertegenwoordiging en tussenpersonen
Vertegenwoordiging houdt in dat iemand rechtshandelingen verricht in naam van een opdrachtgever, die de gevolgen van deze handelingen draagt. Dit kan wettelijk geregeld zijn (bv. ouder voor kind) of contractueel (bv. lastgeving). Handelstussenpersonen, zoals handelsagenten of distributeurs, werken voor rekening van anderen, soms in eigen naam. Hun rechtspositie wordt vaak beschermd door specifieke wetgeving.
* * *
# Structuur van het Belgische staatsrecht
Dit deel bespreekt de constitutionele monarchie, de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht), de totstandkoming van wetten en de bevoegdheden van de verschillende machten binnen de Belgische staatsstructuur.
### 3.1 Constitutionele monarchie
België is sinds 1830 een constitutionele monarchie met een erfelijke monarchie. De koning is het symbolische staatshoofd en oefent invloed uit, maar zijn macht is beperkt. De koning is onschendbaar en onverantwoordelijk, wat betekent dat hij niet voor de rechtbank kan worden gebracht of veroordeeld. Dit brengt met zich mee dat de koning niet alleen kan handelen en dat ministers verantwoordelijk zijn voor zijn daden. In de praktijk betekent dit vaak dat de regering het politieke optreden van de koning bepaalt.
### 3.2 Rechtsstaat en grondrechten
De rechtsstaat houdt in dat iedereen, inclusief de staat en staatsmachten, onderworpen is aan het recht. De grondwet staat hiërarchisch boven alle andere wetten en legt beperkingen en procedures vast die belangrijk zijn om procedurefouten te voorkomen.
Grondrechten zijn fundamentele rechten en vrijheden die een hoge rang innemen in de hiërarchie van de rechtsnormen. Belangrijke voorbeelden zijn:
* **Artikel 10:** Het gelijkheidsbeginsel, dat stelt dat iedereen gelijk is voor de wet.
* **Artikel 11:** Het non-discriminatiebeginsel, dat verbiedt dat de overheid discrimineert tussen burgers. Gelijke situaties moeten gelijk worden behandeld, en ongelijke situaties ongelijk.
De nuances hierbij zijn belangrijk, waarbij afwegingen essentieel zijn, zoals bij kinderrechten, de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van meningsuiting.
### 3.3 Scheiding der machten
De scheiding der machten is een fundamenteel principe voor het bestaan van de rechtsstaat. Deze is opgesplitst in drie categorieën van organen:
* **Wetgevende macht:** Stelt wetten op.
* **Uitvoerende macht:** Voert de wetten uit.
* **Rechterlijke macht:** Past wetten en uitvoerende normen toe.
Deze machten moeten zich houden aan de toepasselijke rechtsregels, met de grondwet als hoogste norm. Er is echter geen strikte scheiding; de machten mogen samenwerken en elkaar controleren. Dit mechanisme van macht en tegenmacht zorgt ervoor dat de ene macht de andere tegenhoudt.
#### 3.3.1 De wetgevende macht
De wetgevende macht in België bestaat uit:
* **De Kamer van Volksvertegenwoordigers:** De belangrijkste wetgevende instelling.
* **De Senaat:** Heeft een uitzonderlijke wetgevende rol.
Er is een bicamerale procedure voor wetten die door beide kamers moeten worden goedgekeurd. Dit kan een verplichte rol voor de Senaat zijn (volledige bicamerale procedure) of een optionele rol (bemiddelende rol, waarbij de Senaat kan beslissen om een wet te evalueren). Vroeger had de Senaat een grotere rol, nu is deze sterk gereduceerd.
De vertegenwoordiging in het parlement is geëvolueerd van cijnskiesrecht (1831) naar algemeen meervoudig stemrecht voor mannen (1894), algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen (1919) en ten slotte algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en vrouwen (1948).
#### 3.3.2 Totstandkoming van een wet
Het proces van wetgeving verloopt via de volgende stappen:
1. **Initiatief:** Een wetsontwerp kan afkomstig zijn van de Koning/regering/minister (na bespreking in de Raad van Ministers) of een wetsvoorstel van een parlementslid.
2. **Advies Raad van State:** De Raad van State geeft technisch advies, niet over de opportuniteit van de inhoud, maar over de bevoegdheid van het parlement.
3. **Behandeling in de commissie:** Groepen parlementsleden bestuderen en amenderen het voorstel.
4. **Bespreking en stemming in plenaire vergadering:** Alle leden bespreken en stemmen over het definitieve voorstel.
5. **Bekrachtiging door de Koning:** Als lid van de wetgevende macht.
6. **Afkondiging door de Koning:** Als lid van de uitvoerende macht. Dit formaliseert de wet en beveelt de uitvoering ervan.
7. **Bekendmaking:** Publicatie in het Belgisch Staatsblad.
#### 3.3.3 De uitvoerende macht
De uitvoerende macht bestaat uit de regering, gevormd door de Koning en de ministers. De Eerste Minister is de regeringsleider. Ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen, en er moet een gelijk aantal Franstalige en Nederlandstalige ministers zijn. De regeringspartijen vormen de regering en bepalen de ministers. Het regeerakkoord bevat de belangrijkste politieke keuzes. De regering kan ontslag nemen, en het parlement kan een motie van wantrouwen stemmen.
#### 3.3.4 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht is onderverdeeld in lagere rechtscolleges (rechtbanken die vonnissen vellen) en hogere rechtscolleges (hoven die arresten vellen). Deelstaten hebben geen eigen rechterlijke macht.
**Belangrijke waarborgen voor de rechterlijke macht:**
* **Geen rechtbank zonder wet:** Een rechtbank mag enkel oordelen op basis van bestaande wetgeving.
* **Arbitrage:** Partijen kunnen bij akkoord kiezen voor arbiters als onafhankelijke scheidsrechters, wat vaak sneller is dan een rechtbankprocedure.
* **Onafhankelijkheid en onpartijdigheid:** Rechters mogen niet gebonden zijn aan externe invloeden en mogen geen vooroordelen hebben (objectieve en subjectieve onpartijdigheid).
**Rechtsmiddelen:**
* **Verzet:** Mogelijkheid voor veroordeelden die niet aanwezig waren bij de uitspraak om alsnog voor de rechter te verschijnen.
* **Hoger beroep:** Beroep aantekenen bij een hogere rechter tegen een uitspraak.
* **Voorziening in Cassatie:** Het hoogste gerechtshof controleert enkel de correcte toepassing van de wet en procedure, niet de feiten van de zaak.
**Bevoegdheid:**
* **Materiële bevoegdheid:** Betrekking op de specifieke materie die een rechtscollege behandelt.
* **Vredegerecht:** Kleine burgerlijke geschillen en specifieke materies (bv. huurgeschillen, burenruzies).
* **Politierechtbank:** Strafrechtelijke misdrijven (overtredingen).
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Overtreft de bevoegdheid van het vredegerecht. Bevat burgerlijke, familie- en jeugdrechtbanken, correctionele rechtbanken en strafuitvoeringsrechtbanken.
* **Arbeidsrechtbank:** Geschillen tussen werknemers en werkgevers.
* **Ondernemingsrechtbank:** Economische geschillen tussen of tegen ondernemingen.
* **Hof van Beroep:** Behandelt zaken opnieuw, zowel feiten als rechten.
* **Hof van Cassatie:** Controleert de correcte toepassing van de wet.
* **Assisenhof:** Oordeelt over misdaden en bestaat uit 12 burgers.
* **Territoriale bevoegdheid:** Bepaalt welk gerecht bevoegd is op basis van geografische locatie (kanton, arrondissement, ressort).
### 3.4 Federalisme
België is een federale staat waarbij de macht verdeeld is tussen de federale overheid en de deelstaten (gewesten en gemeenschappen). Dit is een evolutief proces dat begon als eenheidsstaat. Er bestaan juridische en politieke garanties voor minderheidsgroepen (vergrendeling en minderheidsbescherming).
* **Gewesten:** Hebben bevoegdheden op economisch en "hard" beleidsterrein (economie, ruimtelijke ordening, leefmilieu, …).
* **Gemeenschappen:** Hebben bevoegdheden op cultureel en "zacht" beleidsterrein (taal, cultuur, onderwijs, gezondheidspreventie, …).
* **Federaal niveau:** Bevat bevoegdheden zoals staatsveiligheid, buitenlands beleid, sociaal recht en residuaire bevoegdheden.
Elke gemeenschap en gewest heeft eigen instellingen (parlement en regering). Brussel is een bijzonder geval met zijn eigen "mini"-parlementjes.
### 3.5 Internationale en supranationale normen
* **Internationaal recht:** Afspraken tussen landen (verdragen, overeenkomsten) die rechten en plichten creëren.
* **Supranationaal recht:** Instellingen die boven de staten staan en eigen wetgeving kunnen uitvaardigen die bindend is voor lidstaten (bv. Europees recht). Het Europese recht heeft absolute voorrang op nationaal recht en heeft directe werking indien het voldoende precies is omschreven, geen verdere actie van lidstaten vereist en niet afhankelijk is van een voorwaarde.
#### 3.5.1 Hiërarchie der rechtsnormen
De hiërarchie van rechtsnormen is essentieel:
1. **Internationaal/Supranationaal recht:** Staat boven nationaal recht, inclusief de grondwet.
2. **Grondwet:** Belangrijkste nationale wet, moeilijk te wijzigen.
3. **Wet in formele zin:** Gemaakt door een wetgevende macht.
4. **Wet in materiële zin:** Algemeen bindende norm, gemaakt door een bevoegd orgaan.
5. **Administratieve normen.**
6. **Bijzonder recht:** Geldt in specifieke situaties en primeert op gemeen recht.
7. **Gemeen recht:** Algemene regel.
### 3.6 Wetten in formele en materiële zin
* **Wetten in formele zin:** Elke beslissing van een wetgevende macht (federaal, gemeenschappen, gewesten). Het criterium is wie de wet heeft gemaakt.
* **Wetten in materiële zin:** Algemeen bindende norm gemaakt door een bevoegd orgaan. Het criterium is de inhoud van de norm.
Wetten in formele zin staan hoger in de hiërarchie omdat ze door verkozen parlementen worden uitgevaardigd.
### 3.7 Begrippen: rechtssubject, rechtsfeit, rechtshandeling
* **Rechtssubject:** Drager van subjectieve rechten en plichten.
* **Natuurlijke personen:** Altijd dragers van rechten en plichten.
* **Rechtspersoon:** Juridische constructie met rechten en plichten (bv. vennootschappen, KUL).
* **Rechtsobject:** Heeft geen zelfstandige rechten en plichten, maar kan het voorwerp van recht zijn (bv. een dier, een huis).
* **Rechtsfeit:** Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt.
* **Rechtshandeling:** Een rechtsfeit waarvan de rechtsgevolgen bewust gewild zijn.
#### Tip: Controleer altijd de bevoegdheid van de vertegenwoordiger alvorens een rechtshandeling aan te gaan.
### 3.8 Europees recht
Het Europees recht kent een eigen hiërarchie en een supranationaal karakter, met eigen instellingen zoals de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het Hof van Justitie van de EU ziet toe op de uniforme interpretatie en toepassing van het Unierecht.
* **Primair recht:** Oprichtingsverdragen (VEU, VWEU).
* **Secundair recht:** Verordeningen, richtlijnen, besluiten.
De totstandkoming van Europese wetgeving gebeurt via een samenwerking tussen de Europese Commissie, de Raad van de EU en het Europees Parlement.
* * *
# Burgerlijk recht: vermogens- en verbintenissenrecht
Hier is een gedetailleerd en uitgebreid studieoverzicht over burgerlijk recht: vermogens- en verbintenissenrecht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4\. Burgerlijk recht: vermogens- en verbintenissenrecht
Dit deel van het burgerlijk recht omvat de basisbegrippen van het vermogen, de verschillende soorten vermogensrechten, de totstandkoming, de gevolgen en de beëindiging van verbintenissen, evenals de onrechtmatige daad.
### 4.1 Het vermogen
Het vermogen kan worden gedefinieerd als de totaliteit van goederen die aan een persoon toebehoren. Dit omvat zowel rechten als plichten die in geld waardeerbaar zijn.
#### 4.1.1 Kenmerken van het vermogen
* **Vermogenstriptiek:**
* Alleen personen (rechtssubjecten) beschikken over een vermogen.
* Elke persoon heeft een vermogen; dit geldt ook voor bijvoorbeeld daklozen.
* Een persoon heeft slechts één vermogen, dat dient als onderpand voor al zijn schulden.
* Het vermogen is een verhaalsobject en kan niet worden opgesplitst.
#### 4.1.2 Vermogensrechten (patrimoniale rechten)
Vermogensrechten zijn rechten die in geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van een vermogen. Ze worden gekenmerkt door hun economische waarde, het niet uitdoven bij overlijden, en hun verhandelbaarheid.
##### 4.1.2.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten verlenen een rechtsubject directe heerschappij over een bepaald goed (rechtsobject) en niet over een ander persoon. Ze vallen onder het goederenrecht.
* **Kenmerken:**
* **Numerus clausus-beginsel:** Het aantal zakelijke rechten is beperkt door de wet; men kan geen nieuwe zakelijke rechten uitvinden.
* **Rechtstreekse heerschappij:** De houder van een zakelijk recht heeft directe controle over het goed.
* **Werking erga omnes (tegenstelbaar aan iedereen):** Zakelijke rechten kunnen aan iedereen worden tegengeworpen. Dit vereist echter publiciteit via een akte.
* **Volgrecht:** Een zakelijk recht blijft rusten op het goed, ongeacht wie de eigenaar is.
* **Voorbeelden:**
* **Eigendomsrecht:** Dit omvat de bevoegdheden van gebruik, genot en beschikking (verkopen, schenken, etc.). Mede-eigendom is een speciale vorm hiervan.
* **Vruchtgebruik:** Verleent het recht op gebruik en genot van een goed, terwijl de blote eigenaar het beschikkingsrecht behoudt. Deze opsplitsing kan ook fiscale redenen hebben.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een lijdend erf ten gunste van een heersend erf (bv. recht van doorgang). Dit is een zakelijk recht dat meegaat bij verkoop van het perceel.
##### 4.1.2.2 Persoonlijke rechten
Persoonlijke rechten verlenen een rechtsubject het recht om van een ander persoon een bepaalde prestatie te eisen (iets te doen, iets niet te doen, of iets te geven). Ze vallen onder het verbintenissenrecht.
* **Kenmerken:**
* **Wilsautonomie:** Partijen kunnen een onbeperkt aantal nieuwe soorten contracten en persoonlijke rechten creëren.
* **Aanspraak op een ander persoon:** Het recht is gericht op een specifieke persoon.
* **Relatief:** Persoonlijke rechten zijn enkel bindend tussen de contractspartijen en niet voor derden.
* **Geen volgrecht:** Er is enkel een vordering op de persoon, niet op een specifiek goed.
##### 4.1.2.3 Intellectuele rechten
Dit zijn rechten op een idee of een creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien of patenten.
#### 4.1.3 Extrapatrimoniale rechten
Dit zijn rechten zonder economische waarde, die niet verhandelbaar zijn en uitdoven bij overlijden. Ze staan tegenover vermogensrechten.
* **Categorieën:**
* **Persoonlijkheidsrechten:** Beschermen de integriteit van een persoon (bv. recht op privacy).
* **Familierechten:** Rechten binnen het familieleven (bv. recht om een kind te erkennen, recht om te trouwen).
### 4.2 Verbintenissen
Een verbintenis is een juridische, afdwingbare rechtsband die een persoon (de schuldenaar) verplicht tot een bepaalde prestatie jegens een andere persoon (de schuldeiser).
#### 4.2.1 Begrip en kenmerken
* **Juridische afdwingbaarheid:** Indien de prestatie niet wordt geleverd, kan de schuldeiser via de rechtbank nakoming afdwingen.
* **Morele vs. Natuurlijke verbintenissen:** Een morele verbintenis is louter een gevoel van verplichting. Een natuurlijke verbintenis is niet juridisch afdwingbaar, maar als ze spontaan wordt nagekomen, kan het gepresteerde niet worden teruggevorderd (bv. een verjaarde schuld betalen).
* **Schuldeiser (SE):** De partij die gerechtigd is op de prestatie (actiefzijde, schuldvordering).
* **Schuldenaar (SA):** De partij die gehouden is tot de prestatie (passiefzijde, schuld).
#### 4.2.2 Voorwerp van de verbintenis
Dit is waar de verbintenis over gaat. Het kan gaan om:
* **Een verbintenis om iets te doen.**
* **Een verbintenis om iets niet te doen.**
* **Een verbintenis om iets te geven.**
##### 4.2.2.1 Moderne opdeling: resultaats- en inspanningsverbintenissen
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe een bepaald resultaat te bereiken. Hij is enkel aansprakelijk bij niet-nakoming, tenzij er sprake is van overmacht.
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe alle redelijke inspanningen te leveren om een resultaat te bereiken, maar zonder garantie dat het resultaat ook daadwerkelijk wordt behaald.
#### 4.2.3 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen ontstaan uit:
* **Rechtshandeling:** Een bewuste, gewilde handeling met rechtsgevolgen.
* **Meerzijdig:** Vereist de wilsuiting van minstens twee partijen (bv. een overeenkomst).
* **Eenzijdig:** Vereist de wilsuiting van slechts één partij (bv. een testament, een beloning uitloven).
* **Onrechtmatige daad:** Een foutieve gedraging die schade veroorzaakt, met een verplichting tot herstel. Hierbij is er een causaal verband tussen de fout en de schade.
* SE = Schadelijder (slachtoffer)
* SA = Schadeverwekker (dader)
* **Rechtsfeit:** Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt, zonder dat deze rechtsgevolgen bewust gewild zijn.
* **Oneigenlijke contracten (geen fout):**
* **Zaakwaarneming:** Iemand neemt vrijwillig en zonder hiertoe verplicht te zijn, de zaken van een ander waar (bv. dak herstellen tijdens vakantie). De waargenomen persoon moet de kosten vergoeden.
* **Onverschuldigde betaling:** Een betaling die onterecht is gedaan (bv. dubbel betalen). Het onverschuldigd betaalde moet worden terugbetaald.
* **Onrechtvaardigde verrijking:** Een partij wordt ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van een andere partij, die hierdoor verarmd wordt. De verrijkte moet de verarmde vergoeden.
#### 4.2.4 Modaliteiten van verbintenissen
Dit zijn aanpassingen aan de normale verbintenis.
* **Voorwaardelijke verbintenissen:** Afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis wordt pas van kracht als de voorwaarde vervuld is.
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis is reeds in werking, maar eindigt als de voorwaarde vervuld is.
* **Verbintenissen met tijdsbepaling:** Afhankelijk van een toekomstige, maar zekere gebeurtenis.
* **Verbintenissen met meerdere schuldenaars/schuldeisers:**
* **Deelbaarheid:** In principe is de schuld deelbaar, waarbij elke schuldenaar voor zijn deel aansprakelijk is.
* **Hoofdelijkheid (passief):** Elke schuldenaar is tegenover de schuldeiser volledig aansprakelijk voor de gehele schuld. De schuldeiser kan kiezen wie hij aanspreekt. Dit is in het voordeel van de schuldeiser.
#### 4.2.5 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* **Betaling/Nakoming:** De prestatie wordt correct geleverd.
* **Schuldvergelijking (compensatie):** Wanneer twee partijen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, kunnen de wederzijdse schulden tot het laagste bedrag doven. Voorwaarden:
* De schulden moeten van dezelfde soort zijn (bv. geldsommen).
* De schulden moeten zeker en opeisbaar zijn.
* De schulden moeten effen zijn (vaststaan).
* **Bevrijdende verjaring:** Na verloop van een bepaalde wettelijke termijn kan een schuld niet meer juridisch worden afgedwongen.
* Algemene termijnen: 30 jaar voor zakelijke rechtsvorderingen, 10 jaar voor persoonlijke rechtsvorderingen.
* Bijzondere korte termijnen: 5 jaar voor o.a. huurgelden en interesten.
* Buitencontractuele aansprakelijkheid: 5 jaar vanaf kennis van de schade, met een maximum van 20 jaar vanaf het schadeverwekkend feit.
#### 4.2.6 Totstandkoming van overeenkomsten
* **Precontractuele fase:** Partijen onderhandelen vrij. Er is nog geen contractuele gebondenheid, tenzij er sprake is van precontractuele aansprakelijkheid (bv. bij voortijdig afbreken van onderhandelingen).
* **Aanbod:** Een eenzijdige wilsuiting die de essentie van de overeenkomst bevat en bindend is zodra het de tegenpartij bereikt.
* **Aanvaarding:** Een onvoorwaardelijke instemming met het aanbod. Afwijkingen leiden tot een tegenaanbod. Aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.
##### 4.2.6.1 Geldigheidsvoorwaarden
* **Wilsovereenkomst:** Vrije en bewuste toestemming van elke partij, vrij van wilsgebreken.
* **Wilsgebreken:**
* **Dwaling:** Een onjuiste voorstelling van de werkelijkheid, die verschoonbaar moet zijn (niet door eigen fout).
* **Bedrog:** Kunstgrepen van de tegenpartij die iemand tot contracteren bewegen.
* **Geweld:** Druk die indruk maakt op een redelijk persoon en doorslaggevend is voor de contractsluiting.
* **Rechts- en handelingsbekwaamheid:** Partijen moeten de juridische en feitelijke bekwaamheid hebben om contracten aan te gaan (bv. meerderjarig, niet ontoerekenbaar).
* **Voorwerp:** De inhoud van de verbintenis. Het moet bestaan, bepaald of bepaalbaar, geoorloofd en in de handel zijn.
* **Oorzaak:** De reden waarom het contract wordt aangegaan. Deze moet geoorloofd zijn.
* **Vormvoorwaarden:** In principe is er geen specifieke vorm vereist, tenzij de wet dit voorschrijft.
##### 4.2.6.2 Simulatie
Dit is een bewust verschil tussen de werkelijke wil van partijen en de uitgedrukte wil.
* **Tussen partijen:** De werkelijke wil geldt, tenzij dit in strijd is met dwingend recht of de openbare orde. Een tegenbrief kan de ware afspraak bewijzen.
* **Tegenover derden:** Derden kunnen zich beroepen op de werkelijke wil of op de geveinsde afspraak.
#### 4.2.7 Gevolgen van overeenkomsten
* **Tussen partijen:** Overeenkomsten binden de partijen ("strekt de partijen tot wet") en worden te goeder trouw geïnterpreteerd. Ze worden aangevuld door aanvullend recht. Afspraken die strijdig zijn met dwingend recht worden niet toegepast. Het verbod op rechtsmisbruik geldt als algemene contractuele norm.
* **Ten aanzien van derden:** In principe zijn derden niet gebonden door de overeenkomst (relativiteit van de overeenkomst).
* **Sterkmaking:** Een partij belooft dat een derde zal contracteren.
* **Derdenbeding:** Een bepaling in een contract ten gunste van een derde.
* **Derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk:** Een derde die bewust helpt bij de contractbreuk van een partij kan aansprakelijk zijn.
* **Tegenwerpelijkheid:** De gevolgen van een overeenkomst kunnen soms aan derden worden tegengeworpen (bv. bij overdracht van onroerende goederen). De "pauliaanse vordering" laat toe om een handeling niet tegenwerpelijk te verklaren indien deze de rechten van SE's bedrieglijk miskent.
#### 4.2.8 Nakoming van overeenkomsten – wanprestatie
Wanprestatie is de niet-nakoming, laattijdige uitvoering of gebrekkige uitvoering van een verbintenis.
* **Toerekenbaarheid:** De wanprestatie moet aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend (geen overmacht). De imprevisieleer kan een aanpassing van het contract rechtvaardigen bij onvoorziene, ernstige onevenwichten.
* **Bevrijdingsbedingen (exoneratiebedingen):** Afspraken die een partij bevrijden van aansprakelijkheid. Deze zijn in principe geldig, maar er zijn uitzonderingen:
* Verboden door de wet.
* Niet mogelijk voor eigen opzettelijke fout, bedrog, of opzettelijke fout van hulppersonen.
* Niet mogelijk voor fouten die leven of fysieke integriteit aantasten.
* Het beding mag de niet-nakoming van essentiële bestanddelen niet uithollen.
##### 4.2.8.1 Sancties bij wanprestatie
1. **Ingebrekestelling:** De schuldeiser waarschuwt de schuldenaar.
2. **Bekomen van uitvoerbare titel:** Een officieel vonnis van de bevoegde rechtbank.
3. **Gedwongen uitvoering:** Via een gerechtsdeurwaarder, eventueel met dwangmiddelen zoals beslaglegging of een dwangsom.
* **Algemene sancties:** Uitvoering in natura, herstel van schade.
* **Bijzondere sancties:** Ontbinding van het contract bij ernstige wanprestatie, prijsvermindering bij minder ernstige niet-nakoming.
##### 4.2.8.2 Verweermiddelen
* **Exceptio non adimpleti contractus (ENAC):** Een partij kan de nakoming van zijn verbintenis schorsen zolang de wederpartij niet presteert.
* **Exceptio timoris:** Opschorting van de verbintenis wanneer er gegronde vrees is voor de niet-nakoming door de wederpartij.
* **Retentierecht:** Het recht om een goed van de andere partij bij te houden tot deze zijn verplichting heeft uitgevoerd.
#### 4.2.9 Beëindiging van overeenkomsten
* **Nietigheid:** Bij problemen met de geldigheid van de overeenkomst. De nietigheid heeft terugwerkende kracht, alsof de overeenkomst nooit heeft bestaan.
* **Opzegging:** Mogelijk bij overeenkomsten van onbepaalde duur of op basis van een opzegbeding (vaak met een vergoeding).
* **Ontbinding:** Bij wanprestatie.
* **Wederzijdse toestemming.**
### 4.3 Onrechtmatige daad
Een onrechtmatige daad is een foutieve gedraging die schade veroorzaakt, met een verplichting tot herstel.
#### 4.3.1 Voorwaarden
Er moeten drie voorwaarden tegelijkertijd aanwezig zijn:
1. **Fout:** Dit omvat zowel een actieve handeling als een nalaten.
* **Objectief bestanddeel:** Onrechtmatigheid, hetzij door schending van een specifieke rechtsregel, hetzij door schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm (gedragen zoals een redelijk en voorzichtig persoon).
* **Subjectief bestanddeel:** Schuldbekwaamheid (het onderscheid kennen tussen goed en kwaad) en toerekenbaarheid (geen gronden van uitsluiting zoals overmacht, noodtoestand, wettige zelfverdediging).
2. **Schade:** Materieel, fysiek of moreel. Enkel zekere schade en verlies van een kans komen in aanmerking.
3. **Oorzakelijk verband:** Er moet een direct verband zijn tussen de fout en de schade. Volgens de equivalentieleer is elke oorzaak zonder welke de schade zich niet zou hebben voorgedaan, relevant. De eigen fout van de schadelijder kan leiden tot gedeelde aansprakelijkheid.
#### 4.3.2 Gevolg: verplichting tot herstel
Het herstel gebeurt in beginsel in natura. Indien dit niet mogelijk is, volgt een aanvullende schadevergoeding.
#### 4.3.3 Aansprakelijkheid voor de daad van anderen en van zaken (kwalitatieve aansprakelijkheid)
* **Ouders voor hun minderjarige kinderen:** Ouders zijn aansprakelijk voor de fouten van hun kinderen, tenzij ze kunnen bewijzen dat ze geen controle hadden of dat het kind niet schuldbekwaam was.
* **Aansteller voor ondergeschikte:** De werkgever (aansteller) is aansprakelijk voor fouten van zijn werknemer (ondergeschikte) begaan tijdens de uitoefening van zijn functie. Tegenbewijs is hier niet mogelijk.
* **Bewaarder van een zaak:** De persoon die macht of controle heeft over een zaak is aansprakelijk indien de zaak gebrekkig is en dit tot onveiligheid leidt. Tegenbewijs is niet mogelijk.
* **Bewaarder van een dier:** De bewaarder is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door het dier, zonder mogelijkheid tot tegenbewijs.
#### 4.3.4 Samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
Tussen contractspartijen kan men zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid inroepen, tenzij dit wettelijk of contractueel is uitgesloten. Hierbij kan de tegenpartij wel zijn verweermiddelen inroepen, tenzij de fout het leven of de fysieke integriteit aantast of opzettelijk is begaan.
### 4.4 Zekerheden
Zekerheden dienen om de positie van schuldeisers (SE) te versterken.
#### 4.4.1 Vermogen als verhaalsobject
Het vermogen van de schuldenaar (SA) vormt in principe het verhaalsobject voor alle SE's. Dit omvat ook goederen die later in het vermogen komen, bij derden berusten, of schuldvorderingen die de SA op zijn eigen SA's heeft. Goederen die de wet onbeslagbaar heeft verklaard of waarvoor een onbeslagbaarheidsverklaring is afgelegd, zijn uitgesloten.
#### 4.4.2 Gelijkheid van schuldeisers
In principe worden SE's gelijk behandeld en krijgen ze een deel van de opbrengst in verhouding tot hun vordering (pondspondsgewijze verdeling).
#### 4.4.3 Uitzonderingen op de gelijkheid van schuldeisers
* **Voorrechten:** Wettelijk bepaalde voorrang van bepaalde SE's (algemene voorrechten op alle goederen, bijzondere voorrechten op specifieke goederen).
* **Zakelijke zekerheden:** Zekerheden die verbonden zijn aan een bepaald goed (bv. pand op roerende goederen, hypotheek op onroerende goederen).
* **Persoonlijke zekerheden:** Een extra SA wordt aangeduid (bv. borgstelling).
#### 4.4.4 Uitzonderingen die de positie van SE's verzwakken
* **Vrijwillige achterstelling van SE's.**
Dit studiemateriaal dekt de basisconcepten van het vermogen, vermogensrechten (zakelijke en persoonlijke rechten), de totstandkoming, gevolgen en beëindiging van verbintenissen, en de onrechtmatige daad, conform de opgegeven pagina's.
* * *
# Ondernemingsrecht en handelszaken
Dit onderdeel behandelt de evolutie naar ondernemingsrecht, de definities van ondernemingen, de verplichtingen voor ondernemingen, de verschillen tussen onderneming, vennootschap en rechtspersoon, en de vertegenwoordiging.
### 5.1 Evolutie en definitie van ondernemingsrecht
Het ondernemingsrecht is voortgekomen uit het handelsrecht, waarbij de oude regels uit wetboeken zijn gehaald, herwerkt en afzonderlijk opnieuw ingevoerd om het recht te moderniseren. Dit proces wordt decodificatie genoemd. De bevoegdheid voor geschillen tussen ondernemingen, en zaken die niet onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges vallen en die kennelijk verband houden met de onderneming, ligt bij de ondernemingsrechtbank.
#### 5.1.1 Onderneming in formele zin
Een onderneming in formele zin is:
* Elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent. Zelfstandigheid is hierbij cruciaal, in tegenstelling tot werknemers. De beroepsactiviteit moet duurzaam zijn en kan ook in bijberoep worden uitgeoefend.
* Elke rechtspersoon, zoals vennootschappen (VOF, CommV, BV, NV, maar niet de maatschap), vzw's en stichtingen.
* Elke andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
#### 5.1.2 Uitzonderingen op de definitie van onderneming in formele zin
Niet onderworpen aan het ondernemingsrecht zijn:
* Organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk hebben en in feite geen uitkeringen verrichten aan leden of personen met beslissende invloed op het beleid.
* Publiekrechtelijke rechtspersonen die geen goederen of diensten op de markt aanbieden.
* Overheden en door de overheid opgerichte instellingen die een algemeen belang dienen (bv. NMBS, De Lijn, de Post vallen hier niet onder). Voorbeelden hiervan zijn de Federale Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten, enzovoort.
#### 5.1.3 Onderneming in functionele zin
Een onderneming in functionele zin is:
* Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsook hun verenigingen. Duurzaamheid impliceert voldoende regelmaat. Een economisch doel betekent het aanbieden van goederen en diensten op de markt met winstbejag. Politieke partijen zijn bijvoorbeeld geen ondernemingen in deze zin.
#### 5.1.4 Aanknopingspunten en overwegingen
De kwalificatie als "onderneming" in formele en functionele zin sluit elkaar niet uit.
* **Onderneming in formele zin** is een aanknopingspunt voor: de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank, inschrijvingsplicht in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO), de boekhoudplicht en het ondernemingsbewijsrecht.
* **Onderneming in functionele zin** is een aanknopingspunt voor: mededingingsrecht en marktpraktijkenrecht.
### 5.2 Verplichtingen en bijzondere regels voor ondernemingen
Ondernemingen zijn onderworpen aan specifieke verplichtingen:
#### 5.2.1 Inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO)
Ondernemingen in formele zin moeten zich vóór aanvang van hun activiteiten inschrijven in de KBO, een centrale gegevensbank die publiek toegankelijk is en identificatiegegevens bevat. Dit gebeurt via een ondernemingsloket of andere diensten, waarna een ondernemingsnummer en vestigingsnummer worden toegekend.
#### 5.2.2 Financiële rekening en betalingspraktijken
* Ondernemingen zijn verplicht een bankrekening te hebben en hun ondernemingsnummer op alle betalingsvorderingen te vermelden. Indien dit niet gebeurt, kunnen ze geen moratoire interesten vorderen.
* Er bestaat een aanvaardingsplicht voor betalingen van €247,89 tussen 'handelaars'. Een onderneming mag giraal geld (geld op bankrekening) als betaling niet weigeren als het bedrag boven dit punt ligt.
#### 5.2.3 Afgifte van een factuur
Facturatie is verplicht voor btw-plichtigen. Een factuur is een schriftelijke bevestiging van een schuldvordering die voortvloeit uit een overeenkomst tot levering van goederen of diensten.
* **Verplichte vermeldingen:** Duidelijke identificatie van afzender (naam, adres, rechtsvorm, zetel, ondernemingsnummer, bankrekeningnummer), identificatie van de klant, nauwkeurige beschrijving van de levering (hoeveelheid, prijs, berekeningswijze, btw), en datum.
* **Niet verplichte vermeldingen:** Het woord "factuur" en de handtekening van de afzender (kan een weerlegbaar vermoeden van betaling zijn) of de bestemmeling (kan een weerlegbaar vermoeden van aanvaarding zijn).
* Elektronische facturatie is mogelijk indien de klant hiermee akkoord gaat.
#### 5.2.4 Boekhoud- en jaarrekeningenrecht
Elke boekhoudkundige onderneming moet een aangepaste boekhouding voeren om inzicht te geven in haar financiële situatie.
* **Doel:** Verantwoording afleggen aan beleidsverantwoordelijken, schuldeisers, zakenrelaties en de overheid.
* **Boekhoudmethode:** In beginsel dubbel boekhouden. Enkelvoudig boekhouden is toegestaan voor natuurlijke personen, organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, VOF's en CommV's met een omzet onder €500.000 per jaar.
* **Boekhoudkundige entiteit:** De onderneming wordt als een aparte entiteit beschouwd, zelfs indien juridisch niet het geval, met eigen bezittingen en schulden.
#### 5.2.5 Passieve hoofdelijkheid onder ondernemingen
In tegenstelling tot het algemene principe van deelbaarheid van schulden, geldt bij pluraliteit van schuldenaars binnen ondernemingen passieve hoofdelijkheid. Dit betekent dat elke onderneming aansprakelijk is voor de totale schuld, met de mogelijkheid tot onderlinge terugvordering. Dit geldt voor ondernemingen in formele zin, tenzij de schuld kennelijk vreemd is aan de onderneming of contractueel anders is overeengekomen. Dit verhoogt de zekerheid voor schuldeisers.
#### 5.2.6 Vermoeden van kennis van verborgen gebreken
Voor verkopen geldt een vermoeden van kennis van verborgen gebreken bij de verkoper, tenzij de verkoper bewijst dat het gebrek onmogelijk kon worden opgespoord. Dit is strenger voor professionele of gespecialiseerde verkopers dan voor niet-professionele verkopers.
#### 5.2.7 Bewijs in ondernemingszaken
In ondernemingszaken geldt het principe van vrij bewijs, ongeacht het bedrag. Getuigenissen en vermoedens zijn toegestaan, en er is geen hiërarchie van bewijsmiddelen. Facturen en boekhoudingen kunnen als bewijsmiddelen dienen, met specifieke regels voor hun toepasbaarheid tegen en tussen ondernemingen, en ten opzichte van particulieren.
#### 5.2.8 Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties
Deze regels beschermen schuldeisers bij handelstransacties tussen ondernemingen of met overheidsinstanties.
* **Betalingstermijn:** Maximaal 30 kalenderdagen, afwijkbaar tot 60 dagen.
* **Rente bij betalingsachterstand:** Van rechtswege verschuldigd vanaf het verstrijken van de termijn, met een wettelijke rentevoet die halfjaarlijks wordt meegedeeld (momenteel 10,5%).
* **Forfaitaire vergoeding:** Een vaste vergoeding van €40 voor invorderingskosten, met recht op een redelijke schadevergoeding voor bijkomende kosten.
* **Herziening van onbillijke bedingen:** Kennelijk onbillijke bedingen die de betalingstermijn verlengen, kunnen door de rechter worden herzien.
* **Vordering tot staking:** Mogelijk bij aanhoudende betalingsachterstand.
> **Tip:** De regels inzake betalingsachterstand zijn bedoeld om de liquiditeit van ondernemingen te waarborgen en economische oneerlijkheid te voorkomen.
### 5.3 Verschil tussen onderneming, vennootschap en rechtspersoon
#### 5.3.1 Onderneming
* **Juridische zin:** De entiteit die een activiteit uitoefent.
* **Economische zin:** De handelszaak als een feitelijke universaliteit van goederen, gericht op het aantrekken en behouden van cliënteel.
#### 5.3.2 Vennootschap
Een specifieke juridische structuur die een onderneming kan vormen. De belangrijkste vennootschappen met rechtspersoonlijkheid zijn de besloten vennootschap (BV) en de naamloze vennootschap (NV). De vennootschap onder firma (VOF) en commanditaire vennootschap (CommV) hebben geen rechtspersoonlijkheid.
#### 5.3.3 Rechtspersoon
Een juridisch constructie die rechten en plichten kan dragen, los van de natuurlijke personen die eraan verbonden zijn. Rechtspersonen beschikken over een afgescheiden vermogen, wat leidt tot beperkte aansprakelijkheid voor de betrokkenen. Voorbeelden zijn vennootschappen, vzw's en stichtingen.
#### 5.3.4 De handelszaak als object
Een handelszaak is geen rechtssubject, maar een verzameling van afzonderlijke goederen (roerende en onroerende bestanddelen) en rechten (naam, klantenbestand, reputatie). De "going concern"-waarde van een handelszaak is vaak hoger dan de som der delen. Omdat een handelszaak als geheel niet gemakkelijk te gelde gemaakt of als zekerheid te gebruiken is, bestaan er specifieke procedures zoals faillissement en pand op handelszaak.
> **Tip:** Het onderscheid tussen een natuurlijke persoon die een onderneming uitbaat (met onbeperkte aansprakelijkheid) en een rechtspersoon (met beperkte aansprakelijkheid) is cruciaal voor de bescherming van privévermogen.
### 5.4 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging houdt in dat een vertegenwoordiger rechtshandelingen stelt in naam van een opdrachtgever, die daardoor direct gebonden is.
#### 5.4.1 Voorwaarden voor vertegenwoordiging
* De handeling moet in naam van de opdrachtgever gebeuren.
* De handeling moet binnen de vertegenwoordigingsbevoegdheid vallen.
#### 5.4.2 Gevolgen van vertegenwoordiging
* Er ontstaat een directe band tussen de derde en de opdrachtgever.
* De vertegenwoordiger is niet contractueel verbonden ten aanzien van de derde.
#### 5.4.3 Middellijke vertegenwoordiging (in naam van een ander)
De vertegenwoordiger handelt in eigen naam, maar voor rekening van de opdrachtgever. De vertegenwoordiger is persoonlijk gebonden tegenover de derde, maar draagt het resultaat van de transactie over aan de opdrachtgever.
#### 5.4.4 Vertegenwoordiging zonder of buiten bevoegdheid
* **Regel:** De opdrachtgever is niet gebonden, en noch de opdrachtgever noch de vertegenwoordiger zijn contractueel verbonden ten aanzien van de derde. De derde moet de bevoegdheid van de vertegenwoordiger controleren.
* **Uitzonderingen:**
* **Bekrachtiging:** De opdrachtgever keurt de onbevoegde handeling achteraf goed.
* **Schijnvertegenwoordiging:** Indien de omstandigheden redelijkerwijs de indruk wekken dat de vertegenwoordiger bevoegd is, mag een derde daarop vertrouwen voor rechtszekerheid. De opdrachtgever kan wel regres uitoefenen op de onbevoegde vertegenwoordiger.
### 5.5 Handelstussenpersonen en distributeurs
Handelstussenpersonen zijn partijen die bemiddelen tussen andere partijen. De wetgeving beschermt vaak de handelstussenpersoon als de zwakkere partij, maar soms ook tegen hen bij misbruik van economische afhankelijkheid.
#### 5.5.1 Onderscheid tussen juridische en economische handelstussenpersonen
* **Juridisch:** Makelaars, handelsagenten, handelsvertegenwoordigers, commissionairs. Zij handelen al dan niet in naam van een opdrachtgever, maar altijd voor diens rekening. Dit kan leiden tot vertegenwoordiging.
* **Economisch (distributeurs):** Franchisenemers (bv. McDonald's), concessiehouders (bv. Autogarages). Zij handelen voor eigen rekening en in eigen naam, zonder vertegenwoordiging.
#### 5.5.2 Belang van het onderscheid
Het onderscheid is cruciaal omdat het bepaalt welke regelgeving van toepassing is, de graad van bescherming, en de hoogte van vergoedingen. De rechter kan de feitelijke kwalificatie herzien indien deze niet overeenstemt met de werkelijke situatie.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van algemene gedragsregels die door een bevoegde overheid zijn uitgevaardigd met het doel de maatschappelijke ordening te bevorderen en waarvan de naleving afdwingbaar is door middel van sancties. |
| Subjectief recht | Een door het objectief recht beschermde aanspraak op het gedrag van een ander, wat neerkomt op een individualisering van de rechtsregel voor een specifiek persoon of geval. |
| Eigenrichting | Het verboden zelf in eigen handen nemen van het recht of het eigen rechter spelen; enkel wettelijke zelfverdediging is toegestaan. |
| Geweldsmonopolie | Het exclusieve recht van de staat om fysiek geweld of dwang uit te oefenen, zoals door de politie bij strafbare feiten of de uitvoering van vonnissen. |
| Rechtstaat | Een staat waarin zowel burgers als de overheid onderworpen zijn aan bepaalde rechten en plichten, waarbij de overheid ook gebonden is aan het recht. |
| Scheiding der machten | Het principe waarbij de staatsmacht is verdeeld over drie onafhankelijke machten: de wetgevende macht (wetten maken), de uitvoerende macht (wetten uitvoeren) en de rechterlijke macht (wetten toepassen). |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan niet mag worden afgeweken, meestal ter bescherming van een zwakkere partij of om fundamentele principes te waarborgen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan partijen bij overeenkomst mogen afwijken, vaak om efficiëntie te bevorderen en onnodige contractuele bepalingen te voorkomen. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen regelt tussen burgers en de overheid, evenals de interne organisatie van de overheid. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen regelt tussen burgers onderling, zoals contracten, huwelijk en eigendom. |
| Wet in formele zin | Elke beslissing van een wetgevende macht, ongeacht de inhoud, waarbij het criterium is wie de wet heeft uitgevaardigd (bv. parlement). |
| Wet in materiële zin | Een algemeen bindende norm die door een bevoegd orgaan is gemaakt, waarbij de inhoud van de norm centraal staat. |
| Rechtssubject | Een drager van subjectieve rechten en plichten, zijnde een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die kan deelnemen aan het rechtsverkeer. |
| Rechtsfeit | Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt, zonder dat deze rechtsgevolgen bewust door een persoon zijn gewild. |
| Rechtshandeling | Een rechtsfeit waarbij de rechtsgevolgen bewust gewild zijn, zoals het sluiten van een contract of het opstellen van een testament. |
| Zakelijke rechten | Rechten die direct betrekking hebben op een zaak of een bepaald goed, en die tegenwerpelijk zijn aan eenieder (erga omnes), zoals eigendomsrecht of vruchtgebruik. |
| Persoonlijke rechten | Rechten die een aanspraak geven op een bepaalde prestatie van een specifiek persoon, en die relatief zijn (enkel tegenstelbaar aan de contractspartijen). |
| Vermogen | De totaliteit van de in geld waardeerbare rechten en plichten die aan een persoon toebehoren, en dat dient als verhaalsobject voor schuldeisers. |
| Verbintenis | Een juridische afdwingbare rechtsband waarbij een schuldenaar gehouden is tot het uitvoeren van een bepaalde prestatie ten gunste van een schuldeiser. |
| Onrechtmatige daad | Een foutieve daad (doen of nalaten) die schade veroorzaakt bij een ander, waarbij de dader verplicht is de schade te herstellen, mits er een causaal verband bestaat. |
| Handelszaak | Een puur economisch concept dat de verzameling van alle goederen en rechten omvat die dienen om een economische activiteit uit te oefenen en cliënteel aan te trekken, maar het is geen afgescheiden vermogen. |
| Rechtspersoon | Een juridische constructie, gecreëerd door de wet, die als een zelfstandig subject rechten en plichten kan dragen en die een afgescheiden vermogen heeft ten opzichte van haar oprichters of leden. |
| Vertegenwoordiging | Een rechtshandeling gesteld door een vertegenwoordiger in naam en voor rekening van een opdrachtgever, waardoor de rechtshandeling rechtstreeks de opdrachtgever bindt. |
| Handelstussenpersoon | Een persoon die optreedt als tussenpersoon in handelszaken, hetzij in eigen naam, hetzij in naam van een opdrachtgever, met als doel het faciliteren van transacties. |
| Decodificatie | Het proces waarbij oude regels uit een wetboek worden gehaald, herwerkt en afzonderlijk opnieuw ingevoerd, met als doel het recht te moderniseren, zoals bij de omvorming van het handelsrecht naar ondernemingsrecht. |
| Insolventierecht | Het rechtsgebied dat de regels bevat betreffende de collectieve verdeling van het vermogen van een schuldenaar die zijn betalingsverplichtingen niet meer kan nakomen, zoals faillissement. |
| Wissel (promesse) | Een document waarin een partij zich onvoorwaardelijk verbindt om op een bepaalde datum een bepaald bedrag aan een ander te betalen. |
| Factuur | Een schriftelijke bevestiging van het bestaan van een schuldvordering in geld die voortvloeit uit een overeenkomst tot levering van goederen of het verstrekken van diensten, met specifieke verplichte vermeldingen. |
| Handelskwestie | Een geschil dat ontstaat in de context van handelsactiviteiten en dat valt onder de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank. |
| Boekhoudplicht | De wettelijke verplichting voor ondernemingen om een nauwkeurige en geordende boekhouding te voeren die een getrouw beeld geeft van hun financiële toestand en resultaten. |
| Passieve hoofdelijkheid | Een solidaire aansprakelijkheid waarbij elke schuldenaar in een onderneming aansprakelijk is voor de totale schuld, waarna onderlinge terugvordering plaatsvindt. |
| Zakelijke zekerheden | Zekerheidsrechten die verbonden zijn aan een bepaald goed, zoals pand en hypotheek, waardoor de schuldeiser voorrang krijgt op dat goed bij wanbetaling. |
| Voorrecht | Een wettelijke voorrang die een schuldeiser geniet boven andere schuldeisers bij de verdeling van het vermogen van een schuldenaar. |
| Erfdienstbaarheid | Een last die op een bepaald erf rust ten behoeve van een ander erf, zoals het recht van doorgang over het lijdende erf om het heersende erf te bereiken. |
Cover
Inleiding tot het gezondheidsrecht.pdf
Summary
# Inleiding tot het gezondheidsrecht
Het gezondheidsrecht omvat het geheel van rechtsregels dat de gezondheidszorg en de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen regelt, en dient als kader voor de organisatie en kwaliteit van zorg [4](#page=4).
### 1.1 Wat is gezondheidsrecht?
Gezondheidsrecht definieert wie welke handelingen mag uitvoeren binnen de gezondheidszorg, onder welke voorwaarden. Het beantwoordt fundamentele vragen over bevoegdheden, de vereiste kennis en vaardigheden van zorgverleners, de organisatie van samenwerking, en de bescherming van patiëntenrechten. Daarnaast stelt het ook grenzen aan wat wel en niet mag, zelfs wanneer iets technisch mogelijk is, zoals het gebruik van hulpmiddelen zoals AI, medisch handelen bij het begin en einde van het leven, en wetenschappelijk onderzoek op mensen [4](#page=4).
### 1.2 Doel en functie van het gezondheidsrecht
Het gezondheidsrecht fungeert als het skelet of de ruggengraat van de gezondheidszorg, en biedt het juridische kader dat de zorgstructuur overeind houdt. Het is een instrument dat richting geeft aan de praktijk, zorgverleners informeert over hun handelingsgrenzen, patiënten beschermt en maatschappelijk vertrouwen in de kwaliteit van zorg waarborgt [4](#page=4).
### 1.3 Voorbeelden uit de praktijk
De reikwijdte van het gezondheidsrecht wordt geïllustreerd door diverse praktijksituaties:
* **Bevoegdheid tot het geven van zorg**: De vraag of iemand na een opleiding in het buitenland wettelijk bevoegd is om psychotherapie te geven, toont hoe gezondheidsrecht bepaalt wie bevoegd is en patiënten beschermt tegen onbevoegde praktijkvoering [4](#page=4).
* **Samenwerking en gegevensdeling**: De grenzen van het delen van patiëntengegevens tussen artsen en kinesitherapeuten, ondanks praktische logica, worden bepaald door regels over privacy en beroepsgeheim. Dit benadrukt de noodzaak voor zorgverleners om een juridische reflex te ontwikkelen [5](#page=5).
* **Kwetsbare groepen**: Beslissingen over behandelingen voor minderjarigen of patiënten met een beperking, zoals de wilsbekwaamheid van een veertienjarige of het omgaan met gescheiden ouders, illustreren de bescherming die gezondheidsrecht biedt aan kwetsbare patiënten [5](#page=5).
* **Aansprakelijkheid**: Bij fouten in de gezondheidszorg rijst de vraag naar aansprakelijkheid, waarvoor het gezondheidsrecht regels bevat om schadevergoeding aan patiënten te verzekeren [5](#page=5).
* **Professionele normen**: Artsen zijn gebonden aan deontologische normen, bewaakt door de Orde der Artsen, die betrekking hebben op "de eer en waardigheid van het beroep" en de basis vormen voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid [5](#page=5).
* **Technologische vooruitgang**: Nieuwe technologieën, zoals AI in de geneeskunde, roepen ethische en juridische vragen op over de toelaatbaarheid van diagnoses door AI en de verantwoordelijkheid bij fouten [5](#page=5).
* **Medisch handelen aan begin en einde van het leven**: Kwesties zoals abortus, euthanasie, palliatieve zorg en onderzoek op embryo's vereisen een evenwicht tussen individuele vrijheid, professionele autonomie en maatschappelijke aanvaardbaarheid [5](#page=5).
* **Wetenschappelijk onderzoek en data**: De groeiende rol van patiëntendossiers en elektronische gegevens in data-onderzoek vereist juridische kaders voor het gebruik ervan [5](#page=5).
### 1.4 Samenvatting
Het gezondheidsrecht structureert de gezondheidszorg door antwoorden te bieden op vragen over bevoegdheden, samenwerking, patiëntenrechten, aansprakelijkheid, veiligheid en kwaliteit. Tegelijkertijd legt het grenzen vast, waarbij niet alles wat technisch mogelijk is, ook juridisch en ethisch toelaatbaar is [5](#page=5).
---
# Normen in de gezondheidszorg en rechtsbronnen
Dit onderdeel behandelt de verschillende soorten normen die het handelen in de gezondheidszorg sturen en de bronnen waaruit het recht hieromtrent voortvloeit.
## 2. Normen in de gezondheidszorg
Normen in de gezondheidszorg zijn regels die richting geven aan het handelen van zorgverleners. Er worden drie hoofdtypen onderscheiden: recht, ethiek en deontologie [6](#page=6).
### 2.1 Het recht
Het recht bestaat uit bindende regels die door de overheid worden vastgesteld en die afdwingbaar zijn via sancties. In de gezondheidszorg omvat het recht wetten over patiëntenrechten, de uitoefening van gezondheidszorgberoepen, kwaliteitszorg, beroepsgeheim en privacy, en aansprakelijkheid en schadevergoeding. Het vormt de formele ruggengraat van het gezondheidsrecht [6](#page=6).
**Toepassingsvoorbeeld:** Een arts die euthanasie uitvoert zonder de wettelijke voorwaarden na te leven, kan vervolgd worden wegens moord [6](#page=6).
### 2.2 De ethiek
Ethiek verwijst naar morele principes en waarden die bepalen wat goed of juist handelen is. Ethische normen zijn niet juridisch afdwingbaar, maar wel fundamenteel voor professioneel en menselijk handelen. Ethiek beantwoordt vragen als wat een goede behandeling is, hoe autonomie van de patiënt te respecteren en hoe om te gaan met levenseinde of begin-van-het-leven vraagstukken. Medische ethiek hanteert principes zoals weldoen (beneficence), niet schaden (non-maleficence), respect voor autonomie en rechtvaardigheid in zorgverdeling [6](#page=6) [7](#page=7).
**Toepassingsvoorbeeld:** Een patiënt weigert een levensreddende bloedtransfusie om religieuze redenen. Juridisch mag dit niet zomaar genegeerd worden, maar ethisch rijst de vraag naar respect voor autonomie [7](#page=7).
### 2.3 De deontologie
Deontologie is het geheel van beroepsregels dat het professioneel handelen van zorgverleners regelt. Het is een vorm van plichtleer en wordt vastgelegd door beroepsorganen, zoals de Orde der Artsen in de Code van medische deontologie. Deze code bevat richtlijnen over beroepsgeheim, omgang met collega's, reclame, verslaggeving en onafhankelijkheid. Schending kan leiden tot tuchtrechtelijke sancties zoals waarschuwing, schorsing of schrapping [7](#page=7).
**Toepassingsvoorbeeld:** Een arts die vertrouwelijke patiëntinformatie deelt met de media, schendt het beroepsgeheim, wat zowel deontologisch als strafrechtelijk (artikel 458 Strafwetboek) laakbaar is [7](#page=7).
### 2.4 Vergelijking van normtypen
| Kenmerk | Recht | Ethiek | Deontologie |
| --------------------- | ---------------------------------------------------- | ----------------------------------------------- | --------------------------------------------------------- |
| Afdwingbaarheid | Juridisch afdwingbaar door de overheid | Niet afdwingbaar | Afdwingbaar via tuchtrecht |
| Sancties | Strafrechtelijke, burgerlijke of administratieve | Geen formele sanctie (moreel oordeel) | Tuchtsancties (waarschuwing, schorsing, schrapping) |
| Auteur van de norm | Parlement en overheid | Individuen en samenleving | Orde of beroepsorganisatie |
| Toepassingsgebied | Algemeen, geldt voor iedereen | Universeel, morele richtsnoeren | Specifiek voor één beroepsgroep |
| [ ](#page=8) | | | | [8](#page=8).
De drie soorten normen kunnen elkaar overlappen; een handeling kan juridisch, ethisch en deontologisch beoordeeld worden [8](#page=8).
**Voorbeeld:** Een arts die zonder toestemming een risicovolle behandeling uitvoert, schendt het recht op geïnformeerde toestemming, handelt onethisch door gebrek aan respect voor autonomie, en overtreedt deontologische plichten [8](#page=8).
> **Tip:** De afdwingbaarheid van een norm hangt samen met het gezag van de normsteller. Wetten van het parlement zijn democratisch gelegitimeerd en afdwingbaar, terwijl uitspraken van individuele docenten hooguit gezag hebben als rechtsleer [8](#page=8).
## 3. Bronnen van het recht
De bronnen van het recht zijn de plaatsen waaruit het recht voortvloeit en de manieren waarop rechtsregels ontstaan of kunnen worden afgeleid. Deze bronnen geven vorm aan de normen die het gedrag in de gezondheidszorg bepalen. De belangrijkste rechtsbronnen zijn: de wet (in brede zin), de rechtspraak, de algemene rechtsbeginselen, de gewoonte, de rechtsleer of doctrine, en adviezen en deontologische codes [9](#page=9).
### 3.1 De wet (in brede zin)
De wet in ruime zin omvat alle bindende normen die door een overheid zijn vastgesteld op internationaal, nationaal, gewest- of gemeenschapsniveau. Dit omvat niet enkel wetten in enge zin (federaal parlement), maar ook decreten, ordonnanties en koninklijke besluiten [9](#page=9).
**Voorbeeld uit de gezondheidszorg:** De Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bepaalt basisrechten zoals kwaliteitsvolle zorg, vrije keuze van zorgverlener, informatie, en geïnformeerde toestemming. Andere relevante wetten zijn de Wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) en de Kwaliteitswet van 2019 [9](#page=9).
### 3.2 De rechtspraak
Rechtspraak is het geheel van uitspraken van rechters die bestaande rechtsregels toepassen op concrete gevallen en deze interpreteren. In België zijn rechters niet strikt gebonden aan eerdere uitspraken (geen dwingende precedenten), maar uitspraken van hogere rechtscolleges hebben wel grote invloed [10](#page=10).
**Voorbeeld uit de gezondheidszorg:** Wanneer een rechter de aansprakelijkheid en schadevergoeding bepaalt na een medische fout, ontstaat rechtspraak die als leidraad kan dienen voor gelijkaardige gevallen [10](#page=10).
#### 3.2.1 Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – Straatsburg
Het EHRM ziet toe op de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Burgers kunnen daar klachten indienen na uitputting van nationale rechtsmiddelen. Relevant in de gezondheidszorg zijn artikel 8 EVRM (recht op privacy, bv. patiëntendossiers) en artikelen 2 en 3 EVRM (recht op leven, verbod op onmenselijke behandeling, bv. levensbeëindiging). EHRM-uitspraken beïnvloeden Belgische rechtspraak en wetgeving [10](#page=10).
#### 3.2.2 Europees Hof van Justitie (HvJ-EU) – Luxemburg
Het HvJ-EU waakt over de correcte toepassing en interpretatie van EU-recht. Het oordeelt over geldigheid en interpretatie van richtlijnen en verordeningen, conflicten tussen EU-instellingen en lidstaten, en vragen van nationale rechters over EU-recht [10](#page=10) [11](#page=11).
**Voorbeelden uit de gezondheidszorg:** De richtlijn over beroepskwalificaties (2005/36/EG), de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (2011/24/EU), en de GDPR-verordening voor gegevensbescherming [11](#page=11).
#### 3.2.3 Grondwettelijk Hof (België)
Het Grondwettelijk Hof controleert of Belgische wetten, decreten en ordonnanties overeenkomen met de Grondwet. Het oordeelt over schendingen van grondrechten (bv. gelijkheidsbeginsel, recht op privacy) en bevoegdheidsconflicten [11](#page=11).
**Toepassingsvoorbeeld:** Een Vlaamse regeling die een federale bevoegdheid schendt of een wet die enkel mannelijke artsen toelaat, kan vernietigd worden [11](#page=11).
#### 3.2.4 Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege voor burgerlijke en strafrechtelijke zaken in België. Het controleert de correcte toepassing van de wet door lagere rechters en kan vonnissen vernietigen ("casseren") bij verkeerde interpretatie [11](#page=11).
**Voorbeeld in de gezondheidszorg:** Een arts die in cassatie gaat tegen een veroordeling wegens schending beroepsgeheim, omdat hij vindt dat de wet verkeerd werd geïnterpreteerd [12](#page=12).
#### 3.2.5 Raad van State
De Raad van State heeft een raadgevende functie (advies over wetsontwerpen) en een rechterlijke functie (geschillen over beslissingen van overheidsinstanties). In de gezondheidszorg kan de Raad van State oordelen over erkenningsbesluiten, beslissingen van administraties en disciplinaire maatregelen [12](#page=12).
**Voorbeeld:** Beroep aantekenen bij de Raad van State tegen een besluit tot intrekking van een artsenerkenning [12](#page=12).
#### 3.2.6 Feitenrechters en hoven van beroep
De gewone rechtbanken en hoven oordelen over de feiten. De burgerlijke rechtbank behandelt schadeclaims, de strafrechtbank medische fouten met strafrechtelijk karakter, en het hof van beroep beoordeelt zaken volledig in tweede aanleg. Hun beslissingen vormen een groot deel van de concrete rechtspraak [12](#page=12).
| Rechtscollege | Niveau | Bevoegdheid |
| ------------------------------------ | --------------- | -------------------------------------------------------- |
| Europees Hof voor de Rechten van de Mens | Internationaal | Toezicht op naleving EVRM |
| Europees Hof van Justitie | EU-niveau | Toepassing en interpretatie EU-recht |
| Grondwettelijk Hof | Nationaal | Toetsing wetten aan Grondwet; bevoegdheidsconflicten |
| Hof van Cassatie | Nationaal | Controle op juiste toepassing van de wet |
| Raad van State | Nationaal | Geschillen over bestuurshandelingen; adviezen regelgeving |
| Feitenrechters (rechtbanken, hoven) | Nationaal | Beoordeling van feiten en schadegevallen |
| [ ](#page=13) | | | [13](#page=13).
### 3.3 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, ongeschreven regels die deel uitmaken van het recht en de diepere waarden van het rechtssysteem uitdrukken. Voorbeelden zijn het recht op verdediging, verbod op misbruik van recht, gelijkheidsbeginsel en plicht tot zorgvuldigheid [13](#page=13).
**Toepassing in de gezondheidszorg:** Het recht op geïnformeerde toestemming, dat lang voor codificatie in de wet als een algemeen rechtsbeginsel werd beschouwd [13](#page=13).
### 3.4 De gewoonte
Gewoonterecht ontstaat wanneer een gedragsregel langdurig en algemeen wordt gevolgd met de overtuiging dat deze juridisch verplicht is. In de gezondheidszorg is gewoonterecht zeldzamer [13](#page=13).
### 3.5 De rechtsleer (doctrine)
De rechtsleer omvat interpretaties en analyses van rechtsregels door juristen en academici. Hun publicaties hebben geen bindende kracht maar kunnen wel gezaghebbend zijn en helpen bij het duiden en ontwikkelen van wetgeving en rechtspraak [13](#page=13).
### 3.6 Gezaghebbende adviezen en deontologische codes
Adviezen van officiële organen, zoals de Nationale Raad van de Orde der Artsen of het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, zijn niet bindend maar hebben wel gezag vanwege de expertise van de instanties. Deze adviezen helpen zorgverleners bij het correct interpreteren van regelgeving over onderwerpen als vertrouwelijke gegevens en onderzoek op embryo's [14](#page=14).
---
# Hiërarchie der normen en juridische denkkaders
Dit deel behandelt de rangorde van rechtsregels van supranationaal tot nationaal niveau en introduceert de indeling van juridische analyse in micro-, meso- en macroniveaus.
### 3.1 De hiërarchie der normen
Niet alle rechtsregels hebben dezelfde waarde; sommige staan hoger in rangorde dan andere en krijgen voorrang bij conflicten. Deze volgorde van gezag garandeert rechtszekerheid en consistentie. Het basisprincipe is dat een lagere norm nooit in strijd mag zijn met een hogere norm [15](#page=15).
#### 3.1.1 Supranationaal niveau
Dit is het hoogste niveau en omvat regels afkomstig van internationale verdragen en Europese regelgeving [15](#page=15).
* **Verdragen:** Deze binden België als lidstaat en hebben vaak directe werking, waardoor burgers zich er rechtstreeks op kunnen beroepen. Voorbeelden zijn het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag inzake biogeneeskunde (Oviedo-verdrag) [15](#page=15).
* **Europese richtlijnen en verordeningen:**
* **Verordeningen** zijn rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een voorbeeld is de Verordening Medische Hulpmiddelen (EU) 2017/745 [15](#page=15).
* **Richtlijnen** moeten door nationale wetgeving worden omgezet, maar bepalen wel de te bereiken doelstellingen. De Richtlijn 2011/24/EU over grensoverschrijdende gezondheidszorg is een voorbeeld [15](#page=15).
#### 3.1.2 Nationaal niveau
Binnen België geldt een hiërarchie van nationale rechtsregels [15](#page=15):
1. **Grondwet:** Staat bovenaan de nationale rechtsorde en bevat fundamentele rechten en bevoegdheidsverdelingen. Geen enkele andere norm mag hiermee in strijd zijn [15](#page=15).
2. **Wetten, decreten en ordonnanties:**
* Wetten worden aangenomen door het federaal parlement [16](#page=16).
* Decreten worden aangenomen door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten [16](#page=16).
* Ordonnanties worden aangenomen door het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [16](#page=16).
Deze drie hebben dezelfde juridische waarde en gelden binnen hun respectieve bevoegdheidsdomeinen [16](#page=16).
3. **Uitvoeringsbesluiten:**
* Koninklijke besluiten (KB’s) worden uitgevaardigd door de Koning (regering) ter uitvoering van wetten [16](#page=16).
* Besluiten van de gemeenschaps- of gewestregering worden uitgevaardigd ter uitvoering van decreten of ordonnanties [16](#page=16).
* Ministeriële besluiten (MB’s) geven verdere praktische invulling aan KB’s of wetten [16](#page=16).
Deze mogen nooit strijdig zijn met de hogere wet waarop ze gebaseerd zijn [16](#page=16).
#### 3.1.3 Deontologische en professionele normen
Deze staan onderaan de hiërarchie en zijn afkomstig van instanties zoals de Orde der Artsen. Hoewel geen formele wet, hebben ze juridisch gewicht omdat ze tuchtrechtelijke sancties kunnen meebrengen en door rechtbanken als uitdrukking van "goede professionele praktijk" worden beschouwd. Een arts die het beroepsgeheim schendt, overtreedt zowel het Strafwetboek als de Code van medische deontologie [16](#page=16).
#### 3.1.4 Conflictoplossingsprincipes
Bij conflict tussen normen gelden drie klassieke principes [16](#page=16):
1. **Lex superior derogat legi inferiori:** Een hogere norm heeft voorrang op een lagere. Een ministerieel besluit kan niet afwijken van een wet [16](#page=16).
2. **Lex specialis derogat legi generali:** Een meer specifieke regel gaat voor op een algemene. De Wet Patiëntenrechten primeert op het algemeen burgerlijk recht bij medische beslissingen [17](#page=17).
3. **Lex posterior derogat legi priori:** Een nieuwere regel gaat voor op een oudere, wanneer beide op hetzelfde niveau staan. Een recente wijziging van de Wet Patiëntenrechten vervangt vroegere bepalingen [17](#page=17).
#### 3.1.5 De Belgische complexiteit
De federale structuur van België met verschillende bestuursniveaus (federaal, gemeenschappen, gewesten) maakt de hiërarchie complex, waarbij naast het niveau van de norm ook de bevoegdheid een rol speelt. Het Grondwettelijk Hof beslist bij twijfel [17](#page=17).
* **Federale overheid:** Bevoegd voor onder andere ziekteverzekering, gezondheidsberoepen, geneesmiddelen en ziekenhuisfinanciering [17](#page=17).
* **Gemeenschappen en gewesten:** Bevoegd voor onder andere preventie, ouderenzorg, eerstelijnszorg en erkenning van instellingen [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** De federale overheid bepaalt wie "huisarts" mag zijn, terwijl Vlaanderen de organisatie van de eerstelijnszorg regelt [17](#page=17).
### 3.2 Juridische denkkaders in het gezondheidsrecht
Om het brede terrein van gezondheidsrecht te beheersen, wordt juridische analyse ingedeeld in drie niveaus [18](#page=18):
1. **Micro-niveau:** De individuele zorgrelatie tussen patiënt en zorgverlener [18](#page=18).
2. **Meso-niveau:** De organisatie en werking van zorginstellingen en voorzieningen [18](#page=18).
3. **Macro-niveau:** Het gezondheidszorgsysteem als geheel, inclusief financiering, solidariteit en toegankelijkheid [18](#page=18).
Deze niveaus zijn onderling sterk verweven; wijzigingen op macroniveau hebben gevolgen voor meso- en microniveau [18](#page=18).
#### 3.2.1 Het microniveau: de zorgrelatie tussen patiënt en zorgverlener
Dit niveau focust op de individuele relatie, waarbij centrale vragen de rechten en plichten van patiënt en zorgverlener betreffen, en wat gebeurt bij fouten of conflicten [18](#page=18).
* **Belangrijkste rechtsbronnen:**
* Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt [18](#page=18).
* Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet) [18](#page=18).
* Wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) [18](#page=18).
* Koninklijk Besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen [18](#page=18).
* Bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (aansprakelijkheid) en het Strafwetboek (beroepsgeheim) [18](#page=18).
> **Tip:** Begrijpen van deze wetten is cruciaal voor het waarborgen van patiëntenrechten en de plichten van zorgverleners [18](#page=18).
#### 3.2.2 Het mesoniveau: de organisatie van de zorg
Dit niveau behandelt de organisatie, erkenning en werking van zorginstellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra. Vragen hier betreffen de erkenning, controle, verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid, en de wettelijke regeling van samenwerkingsverbanden [19](#page=19).
* **Belangrijkste rechtsbronnen:**
* Ziekenhuiswetgeving (federaal) [19](#page=19).
* Woonzorgdecreet (Vlaams) [19](#page=19).
* Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen (Vlaams) [19](#page=19).
* Besluiten van de Vlaamse Regering (concrete erkenningscriteria) [19](#page=19).
* GDPR en regels over gegevensbescherming [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Verlaging van personeelsnormen op mesoniveau kan de kwaliteit van zorg op microniveau aantasten, wat het recht van de patiënt op kwaliteitsvolle zorg beïnvloedt [19](#page=19).
#### 3.2.3 Het macroniveau: het gezondheidszorgsysteem
Dit niveau betreft het bestuurlijke en financiële kader van de gezondheidszorg, inclusief regelgeving over toegang tot zorg, financiering, solidariteit, ziekteverzekering en bevoegdheidsverdeling. Het macroniveau bepaalt de randvoorwaarden voor de zorgrelatie en zorgorganisaties [19](#page=19).
> **Tip:** Wijzigingen in budgetten of verzekeringsregels op macroniveau hebben altijd impact op de lagere niveaus [19](#page=19).
---
# Kenmerken van de Belgische gezondheidszorg
Het Belgische gezondheidszorgmodel is performant, toegankelijk en juridisch gestructureerd rond fundamentele principes die de toegang tot zorg, de organisatie ervan en de relatie tussen zorgverlener en patiënt bepalen [20](#page=20).
### 6.1 Verplichte en solidaire ziekteverzekering
Het kernprincipe van het Belgische systeem is de verplichte en solidaire ziekteverzekering, die iedereen in België wettelijk verplicht zich aan te sluiten bij een ziekenfonds. Dit waarborgt toegang tot medische zorg, onafhankelijk van persoonlijke gezondheid of financiële middelen. De financiering rust op solidariteit: gezonde personen dragen bij aan de kosten van zieken (horizontale solidariteit) en hogerinkomenden dragen meer bij dan lagerinkomenden (verticale solidariteit). Dit weerspiegelt de erkenning van gezondheid als een collectief goed. De Wet op de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van 14 juli 1994 regelt de solidariteit, met de Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) die toezicht houdt op de uitvoering, controle en financiële verdeling [20](#page=20).
### 6.2 Vrije keuze van zorgverlener en professionele autonomie
Een tweede kenmerk is de vrijheid van keuze voor de patiënt, gecombineerd met de professionele autonomie van de zorgverlener. Patiënten mogen hun arts, apotheker of ziekenhuis zelf kiezen, wat wordt beschermd door de Wet betreffende de rechten van de patiënt uit 2002. Zorgverleners genieten diagnostische en therapeutische vrijheid, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en professionele normen, wat deel uitmaakt van de medische deontologie en de vrijheid van beroep. Dit evenwicht tussen patiënten- en zorgverlenersvrijheid vereist wederzijds vertrouwen en impliceert een plicht tot kwaliteitsvolle, zorgvuldige en transparante praktijkvoering [20](#page=20).
### 6.3 Overleg en consensusvorming in het gezondheidsbeleid
Het Belgische gezondheidszorgsysteem kenmerkt zich door een traditie van sociaal overleg en consensusvorming tussen de betrokken actoren. Het RIZIV fungeert als platform waar vertegenwoordigers van zorgverleners, ziekenfondsen en sociale partners onderhandelen over tarieven, terugbetalingsvoorwaarden en beleidsaanpassingen. Deze overlegstructuur leidt tot nationale akkoorden die algemeen verbindend worden verklaard als minstens zestig procent van de artsen ermee instemt. Artsen die toetreden (geconventioneerden) respecteren de overeengekomen tarieven en ontvangen hiervoor voordelen, zoals sociale tegemoetkomingen. Dit model weerspiegelt een typisch Belgisch evenwicht tussen vrijheid en regulering, waarbij de overheid de regels bepaalt en de beroepsgroepen deze invullen via dialoog en zelfregulering, wat aansluit bij participatieve governance [20](#page=20) [21](#page=21).
### 6.4 Toegankelijkheid en financiële bescherming
De garantie van toegankelijke zorg voor iedereen, ongeacht inkomen of sociale status, is een kernkenmerk. Hoewel er een remgeld (persoonlijke bijdrage) is, worden kwetsbare groepen beschermd door sociale correctiemechanismen. Dit omvat het verhoogde tegemoetkomingsstatuut (voorheen voorkeurtarief) voor personen met een laag inkomen, ouderen of chronisch zieken, en de maximumfactuur, een plafond voor medische kosten dat de ziekteverzekering na overschrijding ten laste neemt. Deze waarborgen vertalen het grondrecht op toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg, zoals verankerd in artikel 23 van de Grondwet, en illustreren de complementariteit tussen sociaal beleid en gezondheidsrecht [21](#page=21).
### 6.5 Financiering op basis van prestaties en evolutie naar geïntegreerde zorg
De Belgische zorgverlening wordt voornamelijk gefinancierd volgens het fee-for-service-model, waarbij zorgverleners per uitgevoerde prestatie worden betaald volgens de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen. Dit stimuleert de beschikbaarheid en activiteit van zorgverleners, maar kan leiden tot overconsumptie en fragmentatie van zorg. Daarom worden alternatieve financieringsmodellen ontwikkeld, zoals forfaitaire vergoedingen voor multidisciplinaire praktijken of projectmatige financiering voor geïntegreerde zorgtrajecten. Deze modellen bevorderen samenwerking tussen zorgverleners rond specifieke patiëntengroepen, bijvoorbeeld in de diabetes- of ouderenzorg. De overgang naar geïntegreerde zorg brengt nieuwe juridische vraagstukken met zich mee betreffende gegevensdeling, beroepsgeheim en verantwoordelijkheid binnen samenwerkingsverbanden, waarbij het gezondheidsrecht een balans zoekt tussen samenwerking en vertrouwelijkheid [21](#page=21).
### 6.6 Kwaliteitsbewaking en toezicht
Kwaliteit is een kernwaarde in de Belgische gezondheidszorg. De federale Kwaliteitswet van 22 april 2019 legt zorgverleners de plicht op om hun bekwaamheid te onderhouden en hun praktijk te baseren op actuele wetenschappelijke kennis. Vlaanderen vult dit aan met eigen kwaliteitsdecreten en inspectiemechanismen. De Orde der Artsen heeft een tuchtrechtelijke en ethische functie, ziet toe op de waardigheid van het beroep en sanctioneert deontologische schendingen; andere beroepsgroepen hebben vergelijkbare organen. De kwaliteit van zorg wordt aldus bewaakt via een gelaagd systeem van wettelijke, administratieve en deontologische controle [21](#page=21) [22](#page=22).
### 6.7 Een voortdurende zoektocht naar evenwicht
Het Belgische gezondheidszorgsysteem bevindt zich in een voortdurende zoektocht naar evenwicht tussen individuele vrijheid en collectieve verantwoordelijkheid, autonomie van de zorgverlener en juridische controle, en kwaliteit en betaalbaarheid. Deze spanning vormt de identiteit van het Belgische model, dat tegelijk liberaal en solidair, vrij en gereguleerd, en nationaal en regionaal is. Het gezondheidsrecht fungeert als bindweefsel dat deze krachten samenhoudt en vertaalt naar concrete regels en rechten [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gezondheidsrecht | Het geheel van rechtsregels dat de organisatie van de gezondheidszorg en de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen regelt, inclusief de bevoegdheden, patiëntenrechten en grenzen aan medisch handelen. |
| Recht | Bestaat uit bindende regels die door de overheid zijn vastgesteld en die afdwingbaar zijn via sancties, zoals wetten over patiëntenrechten, beroepsuitoefening en aansprakelijkheid. |
| Ethiek | Verwijst naar de morele principes en waarden die bepalen wat goed of juist handelen is. Ethische normen zijn niet juridisch afdwingbaar maar fundamenteel voor professioneel handelen. |
| Deontologie | Het geheel van beroepsregels dat het professioneel handelen van zorgverleners regelt, vastgelegd door beroepsorganen zoals de Orde der Artsen, met mogelijke tuchtsancties bij schending. |
| Wet (in brede zin) | Omvat alle bindende normen die door een overheid zijn vastgesteld op internationaal, nationaal, gewests- of gemeenschapsniveau, inclusief wetten, decreten en koninklijke besluiten. |
| Rechtspraak | Het geheel van uitspraken van rechters die bestaande rechtsregels toepassen op concrete gevallen en deze interpreteren, wat richting geeft aan de eenheid in de rechtstoepassing. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, ongeschreven regels die zo breed aanvaard zijn dat ze deel uitmaken van het recht, zoals het recht op verdediging, het gelijkheidsbeginsel en de plicht tot zorgvuldigheid. |
| Rechtsleer (doctrine) | Omvat de interpretaties en analyses van rechtsregels door juristen, academici en auteurs in publicaties, die geen bindende kracht hebben maar wel gezaghebbend kunnen zijn. |
| Hiërarchie der normen | De rangorde van rechtsregels waarbij lagere normen nooit in strijd mogen zijn met hogere normen, wat zorgt voor rechtszekerheid en consistentie bij conflicten. |
| Supranationaal niveau | Het hoogste niveau van rechtsregels, voortkomend uit internationale verdragen en Europese regelgeving zoals verordeningen en richtlijnen, die directe werking kunnen hebben. |
| Nationaal niveau | Omvat de Grondwet, wetten, decreten, ordonnanties en uitvoeringsbesluiten binnen een land, met een duidelijke rangorde tussen deze verschillende soorten regelgeving. |
| Micro-niveau | Betreft de individuele zorgrelatie tussen patiënt en zorgverlener, waarbij de rechten en plichten van beide partijen en wat gebeurt bij fouten centraal staan. |
| Meso-niveau | Gaat over de organisatie, erkenning en werking van zorginstellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra, inclusief vragen over kwaliteitsbewaking en samenwerkingsverbanden. |
| Macro-niveau | Omvat het bestuurlijke en financiële kader van de gezondheidszorg, met regelgeving over toegang tot zorg, financiering, solidariteit en de verdeling van bevoegdheden. |
| Verplichte en solidaire ziekteverzekering | Een kernprincipe van het Belgische systeem waarbij iedereen wettelijk verplicht is zich aan te sluiten, gefinancierd door solidariteit tussen gezonde en zieke personen en tussen hogere en lagere inkomens. |
| Professionele autonomie | De vrijheid van zorgverleners om diagnoses te stellen en behandelingen te kiezen volgens wetenschappelijke inzichten en professionele normen, beschermd als onderdeel van de vrijheid van beroep. |
| Geïntegreerde zorg | Zorg die samenwerking tussen verschillende zorgverleners rond één patiëntengroep aanmoedigt, vaak gefinancierd via alternatieve modellen zoals forfaitaire vergoedingen. |
Cover
ITHPEPR - Les 1 - Thema 1, Inleidende beschouwingen.docx
Summary
# Wat is recht?
Recht vormt de ordende structuur van de werkelijkheid door gedragsregels vast te leggen waaraan overheidssancties kleven.
### 1.1 De aard en definitie van recht
Het is moeilijk om een eenduidige definitie van recht te geven, omdat het een complex en meerzijdig begrip is. Het kan worden omschreven als een min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen, met de bedoeling de maatschappij te ordenen en waaraan van overheidswege sancties kleven.
> **Tip:** De definitie van recht is niet statisch; het evolueert mee met de maatschappij.
Het recht is niet politiek neutraal, maar is het resultaat van politieke macht die wordt vastgelegd. Het objectieve recht verschilt bovendien van land tot land en zelfs per regio of gemeente.
### 1.2 Objectief en subjectief recht
Er wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen objectief en subjectief recht:
* **Objectief recht:** Dit verwijst naar de rechtsregel of wet die algemeen geldt voor iedereen en niet specifiek gericht is op individuen. Het bepaalt wat mag, niet mag en moet. Een voorbeeld hiervan is de regelgeving rond het vinden van een schat, waarbij wordt bepaald wie er aanspraak op kan maken.
* **Subjectief recht:** Dit zijn de rechten die een persoon heeft als rechtssubject om aanspraak te maken op iets via het objectieve recht. Deze rechten zijn niet algemeen, maar specifiek voor de persoon in kwestie. Subjectieve politieke rechten staan tegenover de overheid (publiekrecht), terwijl subjectieve civiele rechten zich richten tegenover medeburgers (privaatrecht).
Het recht regelt dus de subjectieve rechten van rechtssubjecten via het objectieve recht.
### 1.3 Recht en de maatschappij
Recht is een essentieel instrument voor de ordening van de maatschappij. Het bepaalt de spelregels voor interacties tussen individuen en tussen individuen en de overheid. Dit omvat niet alleen het vastleggen van regels, maar ook het creëren van georganiseerde structuren voor de afdwinging en verandering van die regels.
* **Georganiseerde structuur inzake afdwinging:** Dit vereist regels (zoals procesrecht) en instellingen zoals rechtbanken en gevangenissen om de naleving van het recht te garanderen. De overheid heeft hierbij een geweldmonopolie.
* **Georganiseerde structuur voor verandering:** Aangezien de maatschappij evolueert, moet ook het recht zich aanpassen. Dit gebeurt onder meer door rechtspraak, rechtsleer en wetgeving. Het veranderen van wetgeving is echter een complex en tijdrovend proces.
> **Tip:** Iedereen wordt geacht de wet te kennen (rechtskennis is geen excuus), maar de immense hoeveelheid wetgeving maakt dit in de praktijk onmogelijk.
### 1.4 Rechtvaardigheid en rechtspositivisme versus natuurrecht
De vraag of recht altijd rechtvaardig is, leidt tot verschillende rechtstheoretische stromingen. Twee belangrijke stromingen zijn:
* **Rechtspositivisme:** Deze stroming stelt dat recht dat op de juiste wijze tot stand is gekomen, geldig recht is, ongeacht of het als rechtvaardig wordt ervaren. De focus ligt op de formele geldigheid van de rechtsregel.
* **Natuurrecht:** Deze stroming stelt dat er hogere, universele rechtsprincipes bestaan die boven het positieve recht staan. Recht dat hiermee in strijd is, is geen geldig recht.
Het recht wordt vaak gezien als een middel om bepaalde doelstellingen te bereiken, zoals het verbeteren van het leven. De eed van advocaten en magistraten, die beloven geen onrechtvaardige zaken te accepteren, illustreert dit. Soms kan het toepassen van een "goede" regel echter leiden tot een onrechtvaardig resultaat in een specifieke situatie, wat de rechterlijke ruimte kan beperken.
### 1.5 Recht versus rechtswetenschap en rechtspraktijk
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen recht, rechtswetenschap en rechtspraktijk:
* **Rechtswetenschap:** Dit is de studie van het recht. Het recht zelf wordt in theorie als rationeel beschouwd, omdat erover is nagedacht.
* **Rechtspraktijk:** Dit is de toepassing van het recht in de werkelijkheid. Hier kunnen uitdagingen ontstaan door de interpretatiebehoefte van de rechter, menselijke fouten en niet-juridische invloeden zoals beleidskeuzes en kosten van justitie. Het wettelijke land kan dus verschillen van het werkelijke land.
Het recht wordt in de praktijk door mensen toegepast en gemaakt, wat betekent dat het ook onderhevig is aan menselijke beperkingen en interpretaties.
### 1.6 Juristen, magistraten en de toepassing van recht
Juristen en magistraten zijn professionals die het recht toepassen. Hoewel ze gediplomeerd zijn, bestaat het gevaar dat zij niet altijd kritisch worden bekeken of tegengesproken. Dit benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en kritische benadering bij de toepassing van het recht.
> **Voorbeeld:** Het concept van "goede trouw" of "gewekt vertrouwen" kan in de rechtspraktijk leiden tot afwijkingen van strikte wettelijke regels, omdat de omstandigheden van het geval de toepassing ervan beïnvloeden.
### 1.7 Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht
Een fundamentele indeling binnen het recht is die tussen publiekrecht en privaatrecht. Dit onderscheid is belangrijk voor de bepaling van bevoegdheden, procedures en de aard van de rechtsverhoudingen.
* **Privaatrecht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling (bv. contracten, eigendom).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers en de overheid, en de organisatie van de overheid zelf (bv. staatsrecht, administratief recht, strafrecht).
Het onderscheid is echter niet altijd scherp en één probleem kan aspecten van beide rechtsgebieden bevatten (bv. een huis verkopen is privaatrechtelijk, maar de tussenkomst van een notaris en de betaling van belastingen zijn publiekrechtelijk). Criteria voor dit onderscheid kunnen de aard van de partijen, de aanwezigheid van het geweldmonopolie van de overheid, of het nut (ten nutte van iedereen is vaak publiekrechtelijk) omvatten.
### 1.8 Metajuridica
Naast het recht zelf, wordt het recht ook bestudeerd vanuit verschillende andere wetenschappelijke disciplines, die samen de metajuridica vormen. Deze omvatten onder andere:
* **Rechtsfilosofie:** Beschouwt de ethische en morele grondslagen van het recht.
* **Rechtseconomie:** Analyseert de economische effecten van rechtsregels.
* **Rechtssociologie:** Bestudeert de maatschappelijke werking en effecten van het recht.
* **Rechtsgeschiedenis:** Onderzoekt de evolutie van het recht door de tijd heen.
* **Vergelijkend recht:** Vergelijkt rechtsstelsels van verschillende landen.
* **Criminologie:** Onderzoekt de oorzaken van criminaliteit en de maatschappelijke reactie daarop.
---
# Recht vs. andere concepten
Dit onderdeel verkent de relatie van het recht met diverse andere concepten, waaronder rechtswetenschap, rechtsleer, rechtsbedeling en de praktische toepassing ervan door juristen en de overheid.
### 2.1 Wat is recht?
Recht is een complex en veelomvattend concept dat de werkelijkheid regelt en bepaalt wat geoorloofd, verboden en verplicht is. Het kan worden gedefinieerd als een min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen, met de bedoeling de maatschappij te ordenen via gedragsvoorschriften waaraan van overheidswege sancties kleven. Het objectieve recht omvat de rechtsregels en wetten die voor iedereen gelden, terwijl subjectieve rechten individuele rechten zijn die personen kunnen doen gelden via het objectieve recht. Het recht is echter niet neutraal, maar een resultaat van politieke machtsuitoefening en verschilt per land, regio of gemeente.
#### 2.1.1 Recht en de georganiseerde structuur
Recht vereist een georganiseerde structuur voor de afdwinging en verandering van regels. Dit omvat enerzijds de nodige regels zelf (zoals procesrecht) en anderzijds de instellingen (zoals rechtbanken en gevangenissen) die deze regels handhaven. Aangezien de maatschappij evolueert, evolueert ook het recht mee, met name door rechtspraak, rechtsleer en wetgeving. Het veranderen van wetgeving is echter een tijdrovend proces.
#### 2.1.2 Recht versus rechtvaardigheid
Er bestaan twee strekkingen wat betreft de relatie tussen recht en rechtvaardigheid: rechtspositivisme en natuurrecht. Recht kan dienen als middel om bepaalde doelstellingen te bereiken en het leven te verbeteren, wat blijkt uit de eed van advocaten en magistraten om geen onrechtvaardige zaken te aanvaarden, en het beginsel van onschuld tot het tegendeel bewezen is. Echter, een goede regel toepassen kan soms tot een onjuist resultaat leiden, waardoor de rechter weinig ruimte heeft en misbruik of 'loop-holes' kunnen ontstaan.
#### 2.1.3 Recht versus rechtswetenschap
Hoewel recht in theorie rationeel wordt geacht, is het onmogelijk voor een individu om alle wetten te kennen, gezien de dagelijkse toename van nieuwe wetgeving. Rechtswetenschap bestudeert het recht als object, inclusief de verschillende rechtstakken zoals privaat (goederen, bewijs) en publiek (staat, proces). Juristen en magistraten zijn professionals die met het recht werken, maar het recht wordt in de praktijk door mensen toegepast en gemaakt.
#### 2.1.4 Recht versus rechtspraktijk
Er is een onderscheid tussen het wettelijke land en het werkelijke land. De wetgever ondervindt problemen door onvoorzienbaarheid en de trage reactietijd op nieuwe ontwikkelingen. De interpretatie van wetten door rechters is subjectief en menselijke fouten kunnen voorkomen, wat de noodzaak van beroepsprocedures verklaart. Niet-juridische invloeden zoals beleidskeuzes, kosten van justitie en personeelsgebrek kunnen de rechtspraktijk ook beïnvloeden.
#### 2.1.5 Recht versus rechtsbedeling
Recht hebben staat niet gelijk aan recht krijgen. Het verbod op eigenrichting dicteert dat recht enkel via de overheid verkregen mag worden, die een geweldmonopolie bezit. Rechtsbedeling (ook wel rechtspraak genoemd) in strikte zin verwijst naar de praktijk van de rechterlijke macht. Rechters bepalen de sancties in concreto, maar hun menselijkheid en verschillende visies kunnen leiden tot diverse uitkomsten.
> **Tip:** Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht is cruciaal voor de indeling van rechtbanken en de aard van de rechtsverhoudingen (horizontaal versus verticaal). Dit onderscheid is echter niet altijd eenduidig en kan leiden tot betwisting, waarbij monistische benaderingen naar voren komen.
#### 2.1.6 Criteria voor het onderscheid publiek- en privaatrecht
Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is niet altijd duidelijk, aangezien één probleem meerdere aspecten kan kennen. Criteria zoals de aard van de partijen, het nut (ten nutte van iedereen is vaak publiekrechtelijk) en het geweldmonopolie spelen een rol. De overheid kan zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk optreden, bijvoorbeeld bij grondaankoop versus onteigening.
#### 2.1.7 Recht versus Metajuridica
Metajuridica bestudeert het recht als object vanuit andere wetenschappen, zoals rechtsfilosofie (ethisch, waardevol), rechts economie, rechts sociologie (maatschappelijk), rechtsgeschiedenis, vergelijkend recht en criminologie.
> **Example:** Het vinden van een schat: objectief recht bepaalt de eigendom (hier: de bank heeft geen aanspraak, de eigenaar van het pand en de vinders delen), terwijl subjectief recht de rechten van de vinders om de schat te verkrijgen regelt. De uiteindelijke verdeling kan dus objectief vastgelegd zijn, maar de daadwerkelijke 'rechthebbende' wordt door dit objectieve recht bepaald.
---
# Indeling van rechtstakken
Dit onderdeel van de studiehandleiding biedt een overzicht van de verschillende manieren waarop het recht kan worden ingedeeld, met een specifieke focus op het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht en de criteria die hiervoor gehanteerd worden.
### 3.1 Wat is recht?
Recht is een complex en veelzijdig fenomeen dat de werkelijkheid regelt door te bepalen wat mag, niet mag en moet. Het is niet politiek neutraal, maar eerder een weerspiegeling van vastgelegde politieke macht. Het objectieve recht, bestaande uit rechtsregels en wetten, geldt voor iedereen, terwijl subjectieve rechten specifieke rechten van rechtssubjecten zijn. Recht wordt afgedwongen via een georganiseerde structuur van instellingen zoals rechtbanken en door middel van regels en procedures. De definitie van recht kan omschreven worden als een min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen, met de bedoeling de maatschappij te ordenen door gedragsvoorschriften waaraan van overheidswege sancties kleven.
#### 3.1.1 Recht versus rechtswetenschap en -praktijk
Het recht wordt geacht rationeel te zijn, maar de dagelijkse realiteit van de rechtsbeoefening is complex. Het principe dat iedereen de wet geacht wordt te kennen, is in de praktijk onhoudbaar gezien de constante stroom aan nieuwe wetgeving. Rechters spelen een cruciale rol in de interpretatie van wetten, wat subjectiviteit met zich meebrengt. Niet-juridische invloeden zoals beleidskeuzes, kosten van justitie en personeelsgebrek beïnvloeden eveneens de rechtsbedeling.
#### 3.1.2 Recht versus rechtsbedeling
Het hebben van een recht staat niet gelijk aan het verkrijgen van recht. Het verbod op eigenrichting bepaalt dat enkel de overheid via haar geweldmonopolie rechten kan afdwingen. De rechtsbedeling, ook wel rechtspraak in strikte zin genoemd, is de toepassing van het recht door de rechterlijke macht. Omdat rechters mensen zijn, kunnen er fouten gemaakt worden of kunnen er verschillende interpretaties van de wet bestaan, wat de noodzaak van beroepsprocedures verklaart.
### 3.2 Publiekrecht versus privaatrecht
Een fundamentele indeling binnen het recht is het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht, gebaseerd op de aard van de verhoudingen die zij regelen.
#### 3.2.1 Publiekrecht
Publiekrecht regelt de verhoudingen waarbij de overheid betrokken is, met name de organisatie van de staat en de betrekkingen tussen de overheid en burgers.
#### 3.2.2 Privaatrecht
Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, zoals contracten, eigendom en aansprakelijkheid.
#### 3.2.3 Het belang van het onderscheid
Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is belangrijk voor de organisatie van de rechtspraak (bv. administratieve rechtbanken voor publiekrechtelijke geschillen) en voor de interpretatie van juridische concepten. Echter, de grenzen zijn niet altijd scherp en veel rechtsdomeinen kennen een mengeling van publiek- en privaatrechtelijke aspecten, zoals het arbeidsrecht.
#### 3.2.4 Criteria voor het onderscheid
Verschillende criteria kunnen worden gehanteerd om te bepalen of een rechtsnorm tot het publiekrecht of privaatrecht behoort:
* **Aard van de partijen:** Hoewel de overheid zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk kan optreden (bv. bij de aankoop of onteigening van grond), is het aanwezig zijn van het geweldmonopolie van de overheid vaak een indicatie van publiekrecht.
* **Nutscriterium:** Regels die ten nutte zijn van de gehele gemeenschap worden vaak als publiekrechtelijk beschouwd.
* **Organiek versus functioneel criterium:** Het Hof van Cassatie maakt onderscheid op basis van de instelling die een beslissing neemt (organiek) of de functie die deze beslissing vervult (functioneel).
Het is belangrijk te beseffen dat de indeling van rechtstakken een heuristisch hulpmiddel is om het recht te begrijpen en te navigeren in juridische bronnen zoals wetboeken en databanken.
#### 3.2.5 Mengvormen en problematische gevallen
Sommige rechtsdomeinen, zoals het arbeidsrecht, vertonen een sterke vermenging van publieke en privaatrechtelijke elementen. Dit leidt tot discussies over de wenselijkheid van de strikte summa divisio en de mogelijke evolutie naar een meer monistisch systeem, waarbij concepten als 'goede trouw' en 'gewekt vertrouwen' een bredere toepassing kunnen vinden.
> **Tip:** Wees alert op rechtsdomeinen die een mix zijn van publiek- en privaatrecht. De context en de specifieke aard van de regeling zijn cruciaal voor de juiste classificatie.
> **Voorbeeld:** De aankoop van grond door een gemeente voor de aanleg van een rotonde kan zowel privaatrechtelijke aspecten (overeenkomst tussen partijen) als publiekrechtelijke aspecten (onteigening voor algemeen belang) bevatten.
### 3.3 Andere rechtstakken
Naast de fundamentele indeling in publiek- en privaatrecht, zijn er tal van andere rechtstakken die het recht verder specificeren. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
* **Strafrecht:** Regelt strafbare feiten en de bijbehorende sancties.
* **Burgerlijk recht:** Behandelt geschillen tussen burgers op het gebied van personen- en familierecht, vermogensrecht, enz.
* **Verbintenissenrecht:** Gaat over overeenkomsten en de gevolgen daarvan.
* **Goederenrecht:** Regelt eigendomsverhoudingen en zakelijke rechten.
* **Ondernemingsrecht:** Bevat regels voor ondernemingen en vennootschappen.
* **Arbeidsrecht:** Regelt de relatie tussen werkgevers en werknemers.
* **Administratief recht:** Bevat regels betreffende de werking van de overheid en het bestuursrecht.
* **Fiscaal recht:** Regelt de belastingen.
* **Internationaal recht:** Omvat zowel internationaal publiekrecht als internationaal privaatrecht.
* **Europees recht:** Recht dat voortvloeit uit de instellingen van de Europese Unie.
Deze opsomming is niet exhaustief en de verdere onderverdelingen binnen deze rechtstakken zijn talrijk. De studie van 'rechtsmethodiek' helpt om wegwijs te geraken in deze diverse domeinen.
---
# Methodologie en reikwijdte van de studie
Deze sectie van de cursus schetst de algemene opzet, de doelstellingen en de fundamentele concepten van de studie, met een specifieke nadruk op de rechtsmethodiek en de belangrijkste rechtsdomeinen.
### 1.1 Opzet en doelstellingen van de cursus
De cursus beoogt de studenten inzicht te geven in het huidige rechtssysteem. Dit gebeurt door middel van een introductie tot de algemene beschouwingen over wat recht is, de relatie tussen recht en rechtvaardigheid, en de rol van juristen en burgers binnen dit systeem. Er wordt gestreefd naar vertrouwdmaking met het jargon en een eerste kennismaking met de verschillende indelingen van het recht. De nadruk ligt op de rechtsmethodiek, wat inhoudt dat er wordt aangeleerd hoe men met het recht omgaat en hoe juridische problemen benaderd worden. De studie zal zich richten op de details van de grote lijnen en specifieke domeinen van het recht (cherry picking), in plaats van een volledige uitputting van alle materie. De cursus wordt beschouwd als een aanzet tot verdere studie.
### 1.2 Wat is recht?
Recht wordt voorgesteld als een complex, min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen. Het is bedoeld om de werkelijkheid te ordenen door middel van gedragsvoorschriften waaraan van overheidswege sancties kleven. Recht regelt wat mag, niet mag en moet, en bepaalt de subjectieve rechten van rechtssubjecten via het objectief recht.
* **Objectief recht:** Verwijst naar de rechtsregel of wet die algemeen geldt voor iedereen. Dit verschilt van land tot land en regio.
* **Subjectief recht:** Verwijst naar de rechten die een persoon heeft om iets te kunnen verkrijgen. Dit is niet algemeen en geldt niet voor iedereen. Subjectieve politieke rechten zijn gericht tegenover de overheid (publiekrecht), terwijl subjectieve civiele rechten gericht zijn tegenover medeburgers (privaatrecht).
Recht is niet politiek neutraal; het is het resultaat van politieke macht die wordt vastgelegd. Het rechtssysteem is een georganiseerde structuur inzake de afdwinging van regels, met bijbehorende structuren zoals rechtbanken en gevangenissen. Omdat de maatschappij evolueert, evolueert ook het recht mee, voornamelijk via rechtspraak, rechtsleer en wetgeving. Het veranderen van wetgeving is echter een complex en tijdrovend proces.
> **Tip:** De definitie van recht is notoir moeilijk, aangezien het een veelheid aan elementen omvat die samen een geordend geheel vormen.
### 1.3 Verhouding recht en rechtvaardigheid
De cursus raakt aan de vraag of recht wel altijd rechtvaardig is. Hierbij worden twee stromingen belicht: rechtspositivisme en natuurrecht. Het recht dient als middel om bepaalde doelstellingen te bereiken, zoals het verbeteren van het leven. Dit blijkt onder andere uit de eed van advocaten en magistraten om geen onrechtvaardige zaken te aanvaarden, en het principe dat iedereen recht heeft op 'recht' en onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Echter, het doel is niet altijd bereikbaar, en de toepassing van een goede regel kan soms tot verkeerde uitkomsten leiden. De rechter heeft in theorie weinig ruimte om van de wet af te wijken, hoewel misbruik en 'loop-holes' kunnen voorkomen.
### 1.4 De rechtspraktijk versus het wettelijk land
Het recht wordt in theorie als rationeel beschouwd, omdat erover nagedacht is. Echter, de uitspraak dat iedereen de wet kent (geen rechtsdwaling) is onhoudbaar, gezien de constante instroom van nieuwe wetgeving. De praktische toepassing van het recht is complex:
* **Wetgever:** Heeft moeite met het anticiperen op onvoorzienbaarheid en het snel ingrijpen.
* **Rechter:** Ervaart een interpretatienood, aangezien interpretatie subjectief is. Missen is menselijk, wat het bestaan van beroepsprocedures verklaart.
* **Andere invloeden:** Niet-juridische invloeden zoals beleidskeuzes, kosten van justitie en personeelsgebrek spelen een rol.
Recht hebben is niet hetzelfde als recht krijgen. Dit komt door het verbod op eigenrichting; enkel de overheid mag de wet afdwingen (geweldmonopolie).
### 1.5 Indeling van het recht en terminologie
Het recht wordt ingedeeld in verschillende rechtstakken, voornamelijk privaatrecht en publiekrecht.
* **Privaatrecht:** Betreft verhoudingen tussen burgers onderling, zoals goederenrecht en bewijsrecht.
* **Publiekrecht:** Betreft de verhoudingen met de staat en de overheid, waaronder staatsrecht en procesrecht.
#### 1.5.1 Publiekrecht en privaatrecht: een onderscheid
Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht is van belang, maar vaak moeilijk te maken omdat één probleem meerdere aspecten kan kennen.
* **Essentie:** Het onderscheid wordt vaak gemaakt op basis van horizontale (privaatrecht) versus verticale (publiekrecht) relaties.
* **Betwisting:** Het onderscheid is niet altijd duidelijk en wordt betwist, met een tendens naar monisme (één enkel rechtssysteem). Denk aan concepten als 'goede trouw' die in beide domeinen een rol spelen.
* **Criteria voor onderscheid:**
* **Aard van de partijen:** Dit is geen sluitend criterium, aangezien de overheid zowel privaat als publiekrechtelijk kan optreden.
* **Geweldmonopolie:** De aanwezigheid van de overheid met haar geweldmonopolie is een indicatie van publiekrecht.
* **Nut:** Een regeling die ten nutte is van iedereen, wordt vaak als publiekrecht beschouwd.
* **Voorbeelden:** Arbeidsrecht wordt gezien als een mengeling van publiek- en privaatrecht. Burenproblemen vallen onder het privaatrecht (vrederechter), maar de rol van de overheid kan publiekrechtelijk zijn (onteigening voor algemeen belang).
#### 1.5.2 Terminologie en denkgebieden
De studie maakt gebruik van specifieke terminologie. Een belangrijk concept is 'concessie', dat in privaatrecht verwijst naar de exclusieve verdeling van een recht of dienst. Daarnaast worden verschillende 'denkcategorieën' gebruikt, zoals 'goede trouw' (in publiekrecht: 'continuïteit van diensten') en 'continuïteit'.
### 1.6 Recht versus Metajuridica
Naast het recht zelf, bestudeert de juridische wetenschap ook het recht als object van andere wetenschappen, wat wordt aangeduid met de term 'metajuridica'. Dit omvat verschillende disciplines:
* **Rechtsfilosofie:** Gaat over de ethische aspecten van het recht en de vorming van een waardevolle maatschappij.
* **Economische benadering:** Analyseert de economische impact en efficiëntie van juridische regels.
* **Sociologie van het recht:** Onderzoekt de maatschappelijke context en effecten van het recht.
* **Rechtsgeschiedenis:** Bestudeert de historische ontwikkeling van het recht.
* **Vergelijkend recht:** Vergelijkt verschillende rechtssystemen.
* **Criminologie:** Onderzoekt de oorzaken van delictgedrag en de maatschappelijke omgang hiermee, en sluit nauw aan bij het strafrecht.
> **Tip:** Het onderscheid tussen objectief en subjectief recht is fundamenteel voor het begrip van juridische concepten.
>
> **Voorbeeld:** Het vinden van een schat op iemands grond. Het objectief recht bepaalt dat de bank (vorige eigenaar van het pand) geen aanspraak maakt. Het subjectieve recht van de aannemers (vinders) op de schat wordt begrensd door het eigendomsrecht van de huidige eigenaar van het pand. De schat wordt verdeeld (hier: helft-helft).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsfeit | Een feit dat juridische gevolgen met zich meebrengt, zoals een storm die schade veroorzaakt of het geboren worden van een persoon. |
| Contractuele aansprakelijkheid | De verplichting die voortvloeit uit een contract om schade te vergoeden die is ontstaan door niet-naleving van de overeengekomen voorwaarden. |
| Overmacht | Een situatie waarin de uitvoering van een verbintenis onmogelijk wordt door een onvoorzienbare en onvermijdebare gebeurtenis, die de schuldenaar niet kan worden toegerekend. |
| Imprevisieleer (Gewijzigde omstandigheden) | Het principe dat stelt dat contractuele verplichtingen kunnen worden aangepast of beëindigd wanneer onvoorziene omstandigheden de uitvoering van het contract extreem bezwarend maken. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat geldt voor iedereen binnen een bepaalde rechtsorde, zoals wetten, decreten en verordeningen. |
| Subjectief recht | De concrete rechten die een rechtssubject ontleent aan het objectief recht, zoals het recht op eigendom of het recht om een contract af te dwingen. |
| Rechtsdwaling | Het onweten zijn van een rechtsregel, wat in principe geen excuus is voor de niet-naleving ervan, omdat iedereen geacht wordt de wet te kennen. |
| Strafrecht | Het recht dat zich bezighoudt met de bestraffing van strafbare feiten en de maatschappelijke reactie daarop, zoals gevangenisstraf of boetes. |
| Burgerlijk recht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers regelt, zoals eigendom, contracten, familierecht en erfrecht. |
| Geweldmonopolie | Het exclusieve recht van de staat om fysiek geweld te gebruiken en af te dwingen, essentieel voor het handhaven van de rechtsorde en het verbieden van eigenrichting. |
| Metajuridica | Wetenschappelijke disciplines die het recht bestuderen als object, zoals rechtsfilosofie, rechtseconomie, rechtsgeschiedenis en sociologie van het recht. |
| Rechtspositivisme | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat recht enkel datgene is wat positief is vastgelegd door menselijke autoriteit, los van morele of natuurrechtelijke overwegingen. |
| Natuurrecht | Een rechtsfilosofische stroming die uitgaat van universele, inherente rechtsbeginselen die voortkomen uit de menselijke natuur of goddelijke wil, waaraan positief recht getoetst kan worden. |
Cover
ITHPEPR - Les 3 - Thema 3, Luik Publiekrechts .docx
Summary
# Structure of the Belgian federal state
The structure of the Belgian federal state involves a layered democratic and legal framework with historical origins stemming from its independence in 1830, evolving through numerous state reforms to its current federal composition.
## 1. The Belgian federal state
Belgium is a federal, multi-layered, democratic rule of law state in Europe.
### 1.1 Nature of the Belgian state
* **Multi-layered:** Characterized by the coexistence of various institutions possessing distinct powers within the Belgian state.
* **Democratic:** Power resides with the people, who elect their representatives.
* **Rule of law:** The constitution and laws govern the actions of the government and protect its citizens.
### 1.2 Historical origins
* Belgian independence was achieved in 1830 following the Belgian Revolution.
* Initial attempts by King William I to interfere with the Catholic Church and infringe upon freedoms, including language freedom in official matters (despite French becoming the de facto administrative language), led to the Flemish emancipation struggle. This struggle focused on issues in education and the right to be tried in Dutch, with economic interests tied to specific territories.
### 1.3 Federal structure and constituent entities
#### 1.3.1 Federalism and constituent entities
* The federal structure is anchored by the constitutional recognition of language areas (Article 4 of the Constitution). This is significant for the distribution of powers and language legislation.
* Changes to territorial boundaries are made via special majority laws.
* Several state reforms have occurred, including:
* **1980:** Establishment of the Flemish and Walloon Regions; Cultural Communities transformed into Communities.
* **1988:** Creation of the Brussels-Capital Region. For certain powers in Brussels, "community commissions" were established to handle competencies not attributable to the French or Flemish Communities.
* **2014:** The "Vlinderakkoord" (Butterfly Agreement), the last major state reform.
* **2025 onwards:** Calls for further autonomy for the constituent states, leaning towards confederalism.
#### 1.3.2 Personal and territorial competencies
* **Personal competencies** relate to individuals and their life spheres, such as education, culture, welfare, healthcare, and media. In Belgium, these are typically divided between the Flemish Community and the French Community.
* In the Brussels-Capital Region, which is bilingual, assigning personal competencies exclusively to one community is often not feasible. The **Common Community Commission (CCC)** handles personal matters not exclusively assignable to the Flemish or French Communities. Measures or services intended for all residents of Brussels, regardless of language, fall under the CCC.
### 1.4 The Belgian Constitution and federalism
* **Article 1:** Declares Belgium a federal state composed of Communities and Regions.
* **Article 2:** States Belgium comprises three Communities: the Flemish, French, and German-speaking Communities.
* **Article 3:** States Belgium comprises three Regions: the Flemish, Walloon, and Brussels-Capital Regions.
* **Article 4:** States Belgium comprises four language areas: Dutch, French, German, and the bilingual Brussels-Capital area.
### 1.5 The federal state and its autonomy
* **Autonomy** refers to the power of an entity to enact norms with the force of law within a specific territorial scope.
* Constituent states do not possess constitutional autonomy (i.e., the power to create their own constitutions).
* Norms with the force of law include laws, decrees, and ordinances, all of which are considered to be at the same hierarchical level.
### 1.6 Federal and constituent state competencies
#### 1.6.1 The federal state
* **Federal legislature:** The role of the Senate has diminished.
* **Bill:** An initiative from the Chamber of Representatives, potentially with advice from the Council of State.
* **Draft bill:** An initiative from the government, which must first be reviewed by the legislative division of the Council of State.
* Publication in the Belgian Official Gazette is essential for a law to take effect.
* **Federal executive:** Formation of the government.
#### 1.6.2 Constituent states (Regions and Communities)
* **Language areas:** Article 4 of the Constitution anchors language areas, influencing competency distribution and language legislation.
* **Territorial Competencies:**
* **Dutch language area:** Flemish Region.
* **French and German language areas:** Walloon Region.
* **Bilingual Brussels-Capital area:** Brussels-Capital Region.
* **Language use:** Strictly regulated in the public sphere (e.g., official correspondence) but generally free in the private sphere.
#### 1.6.3 Competencies of Regions and Communities
* **Regions:** Primarily responsible for territorial competencies, such as spatial planning, environment, employment, agriculture, economy, and energy policy.
* **Communities:** Primarily responsible for personal competencies, including culture, education, and matters related to individuals.
* **Cultural matters (Article 127, Constitution):** Broadly defined in Article 4 of the Special Law on Institutional Reforms (SLIR), encompassing fine arts, libraries, audiovisual media, youth, and sports.
* **Personal matters (Article 128, Constitution):** Detailed in Article 5 of the SLIR, including health policy, social welfare (including family benefits), and more.
* **Education:** All aspects except diploma recognition, compulsory education, and pension schemes for educational personnel.
* **Language use in administrative affairs:** Regulated within their respective territories.
* **Brussels-Capital Region:** Has its own competencies. In the bilingual area, both Communities have limited competencies; for example, the Flemish Community might be competent for institutions like schools, while issues concerning individuals (e.g., vaccination campaigns) might be handled by the CCC.
#### 1.6.4 The parliaments of the constituent states
* **Flemish Parliament:** Combines the competencies of the Flemish Region and the Flemish Community.
* **Walloon Parliament:** Competent for the Walloon Region.
* **Parliament of the French Community:** Competent for the French Community.
* **Parliament of the German-speaking Community:** Competent for the German-speaking Community.
* **Brussels-Capital Parliament:** Competent for the Brussels-Capital Region.
* **Common Community Commission (CCC):** Handles matters not exclusively assigned to one of the other communities.
### 1.7 Distribution of powers
* The distribution of powers is enshrined in the Constitution and the Special Law on Institutional Reforms (1980). This makes amendment procedures complex.
#### 1.7.1 Foundations of constituent state powers
* **Autonomy of federal entities:** The constituent states exercise sovereign state powers, allowing for differentiated governance.
* **Equality of federal entities:** Constituent states are not hierarchically subordinate to the federal government. Federal laws cannot amend decrees or ordinances, and vice versa, within their respective domains of competence (with exceptions, e.g., for implementing international obligations under Article 169 of the Constitution).
* **Principle of exclusivity:** Generally, only one entity is competent to regulate a specific matter.
* **Material exclusivity:** Refers to which entity is competent for a subject matter.
* **Territorial exclusivity:** Refers to the territorial scope of an entity's powers.
#### 1.7.2 Nuances to exclusivity
* **Shared exclusivity:** Multiple entities may be competent for different aspects of a broad subject matter (e.g., education, where most aspects are Community competence, but some, like compulsory education, are federal).
* **Concurrent powers:** Both federal and regional entities can legislate on a matter, but only if the federal government has not yet exercised its power. This applies to areas like taxation.
#### 1.7.3 Verticality Principle
* Legislative and executive powers typically lie with the same entity.
### 1.8 Federal competencies
* **Assigned competencies:**
* **Direct assignments in the Constitution:** Articles that assign a subject matter to "the law." Since the Special Law on Institutional Reforms (1980), "law" generally implies federal law.
* **Example:** Article 14 of the Constitution (pre-1989): "No penalty may be established or applied except by virtue of the law." This could be interpreted to include penalties imposed by Communities or Regions.
* **Example:** Article 184 of the Constitution (2001): "The organization and the powers of the integrated police service, structured at two levels, shall be governed by law." This clearly assigns competence to the federal level.
* **Example:** Article 23 of the Constitution (2014): Explicitly mentions "law, decree, or the rule referred to in Article 134," indicating non-exclusive assignment.
* **Residual competencies:** Powers not explicitly assigned to either the federal government or the constituent states by the Constitution or special laws.
* **Article 35 of the Constitution:** States the federal government is only competent for matters explicitly granted by the Constitution and laws enacted under it. Communities and Regions are competent for the remaining matters, as defined by law.
* **Powers of Communities and Regions:**
* **Communities:** Powers are based in the Constitution (Articles 127-130) and further elaborated in the Special Law on Institutional Reforms (SLIR).
* **Regions:** Primarily based in the SLIR.
### 1.9 Specific competencies in detail
#### 1.9.1 Community competencies
* **Personal competencies:** Culture, education, health, social welfare.
* **Education:** Includes all aspects except diploma recognition, compulsory education, and pension schemes.
* **Territorial competence:** In the bilingual Brussels-Capital Region, both Communities can be competent, but direct engagement with citizens is often indirect, through institutions deemed to belong exclusively to one community.
#### 1.9.2 Regional competencies
* **Territorial competencies:** Spatial planning, environment, employment, agriculture, economy, energy policy.
* **Territorial competence:** Flemish Region for the Dutch language area; Walloon Region for the French and German language areas; Brussels-Capital Region for its territory.
#### 1.9.3 Asymmetry
* Not all constituent states have precisely the same competencies due to the transfer of certain competencies (e.g., monuments, landscapes, and spatial planning have been transferred to the German-speaking Community).
#### 1.9.4 Instrumental competencies
* **Treaty-making power:** Constituent states can conclude treaties within their areas of competence ("in foro interno, in foro externo").
* **Criminal law:** Constituent states can penalize violations of their own norms (Article 11 SLIR).
### 1.10 Examples of competency distribution
* **Solar panels installation:** A regional competence (energy policy) as it relates to buildings within a specific region.
* **Smartphone ban in schools:** A community competence (education).
* **Nuclear power plant operation:** A regional competence (energy).
* **Promotion of tourism:** A regional competence, as tourism is often linked to territorial attractions.
* **Heritage management:** Can be a mixed competence; managing tangible heritage (buildings, landscapes) is typically regional, while intangible or mobile heritage might fall under community competence.
* **Penalties for non-compliance:** A region can impose penalties for the non-compliance of its own decrees.
### 1.11 Conflicts of competence
* Occur when a government entity exceeds its powers when taking a measure.
* **Preventive control:** Advice from the legislative division of the Council of State.
* **Reactive control:** Annulment procedures before the Constitutional Court (for formal laws) or the administrative division of the Council of State (for administrative acts). Ordinary courts can also refuse to apply an administrative act.
### 1.12 Cooperation between entities
* Cooperation can be mandatory or voluntary for policy coordination.
* Forms of cooperation include information exchange, consultation, advisory roles, and binding agreements.
* This can lead to joint decrees or cooperation agreements.
---
# Competence allocation and division
This section details the principles and mechanisms of competence allocation within the Belgian federal system, including constitutional foundations and specific community and regional competences.
### 2.1 The Belgian federal state structure
Belgium is a layered, democratic, and rule-of-law state. Its layered nature signifies the existence of multiple co-existing authorities with specific powers.
#### 2.1.1 Historical context and evolution
The Belgian state was established in 1830, following a revolution against Dutch King William I. Early tensions arose regarding the influence of the Catholic church and the suppression of liberties, particularly concerning language use. The constitution enshrined language freedom, but French became the de facto administrative language, leading to the Flemish emancipation movement advocating for rights in education and justice. These struggles were often linked to economic interests tied to specific territories.
Major state reforms have progressively transferred powers:
* **1980:** Establishment of the Flemish and Walloon Regions; Cultural Communities were transformed into Communities.
* **1988:** Creation of the Brussels-Capital Region, leading to the establishment of 'community commissions' for powers in Brussels that could not be exclusively assigned to either the French or Flemish Community.
* **2014:** The "Vlinderakkoord" (Butterfly Agreement) represented the last major state reform.
* **2025 onwards:** Calls for further autonomy for the federal states, moving towards confederalism, are ongoing.
#### 2.1.2 Constitutional foundations of the federal state
The Belgian Constitution outlines the structure of the federal state:
* **Article 1:** Declares Belgium a federal state composed of Communities and Regions.
* **Article 2:** Identifies the three Communities: Flemish, French, and German-speaking.
* **Article 3:** Identifies the three Regions: Flemish, Walloon, and Brussels-Capital.
* **Article 4:** Designates the four language areas: Dutch, French, bilingual Brussels-Capital, and German.
#### 2.1.3 The federal state and its territories
The federal state possesses autonomy, defined as the power to issue norms with the force of law within a specific territorial scope. However, federal entities (Communities and Regions) do not have constitutional autonomy, meaning they cannot create their own constitutions. Norms with the force of law include laws, decrees, and ordinances, all of which hold equal hierarchical standing.
* **Federal legislative power:** Historically vested in the federal parliament, the role of the Senate has diminished. Legislative proposals can originate from the Chamber of Representatives, while draft laws are initiated by the government and must be reviewed by the Council of State's legislative division. Publication in the Belgian Official Gazette is essential for a law to have legal force.
* **Federal executive power:** Responsible for the formation of the government.
#### 2.1.4 The federal states (deelstaten)
The federal states, or 'deelstaten', are anchored by language areas, which significantly influence competence distribution and language legislation. The boundaries of these areas can be altered via special majority laws.
* **Public sphere:** The use of languages in the public sphere is strictly regulated (e.g., official government correspondence).
* **Private sphere:** Language use in the private sphere is generally free.
#### 2.1.5 Competences of the federal states
The federal states comprise Regions and Communities, each with distinct competences.
* **Regions:** Primarily responsible for "ground-bound" competences.
* **Communities:** Primarily responsible for "person-bound" competences.
**Specific considerations for the Brussels-Capital Region:**
In the bilingual Brussels-Capital Region, where both Dutch and French speakers reside, competences are more complex. For "person-bound" matters that cannot be exclusively assigned to one Community, the **Common Community Commission (GGC)** is competent. This applies to measures or services intended for all inhabitants of Brussels, irrespective of their language.
**Legislative bodies of the federal states:**
* **Flemish Parliament:** Combines the competences of the Flemish Region and the Flemish Community.
* **Walloon Parliament:** Competent for the Walloon Region (covering French and German-speaking areas).
* **Parliament of the French Community:** Competent for the French Community.
* **Parliament of the German-speaking Community:** Competent for the German-speaking Community.
* **Brussels-Capital Parliament:** Competent for the Brussels-Capital Region.
* **Common Community Commission (GGC):** Handles specific person-bound competences in Brussels.
### 2.2 Principles of competence allocation
The division of powers in Belgium is constitutionalized, primarily through the **Special Law on Institutional Reform of 1980 (BWHI)**. This legal framework establishes key principles guiding competence allocation:
#### 2.2.1 Autonomy of federal entities
Federal entities exercise sovereign state powers within Belgium. This allows for differentiated administration, meaning different rules can apply in different parts of the country for matters falling under the competence of these entities.
#### 2.2.2 Equality of federal entities
The principle of equality ensures that the autonomy of federal entities is not curtailed. There is no hierarchical or supervisory relationship between the federal government and the federal states. Laws cannot alter decrees or ordinances, and vice versa, within their respective fields of competence, with specific exceptions.
* **Exception for international obligations:** Federal states can implement international treaty obligations through a substitution right (article 169 of the Constitution).
#### 2.2.3 The exclusivity principle
This principle dictates that for any given matter, only one entity is competent to legislate and execute.
* **Material exclusivity:** Only one entity can regulate a specific matter.
* **Verticality principle:** Legislative and executive powers reside with the same entity.
* **Nuances to exclusivity:**
* **Shared exclusivity:** Multiple entities are competent for different parts of a broad competence package (e.g., education, where the largest part is Community competence, but some aspects like the school-leaving age remain federal).
* **Concurrent competences:** Both federal and regional authorities can legislate on these matters (e.g., taxation). However, regional competence is limited to areas where the federal government has not yet acted.
* **Territorial exclusivity:** Federal states generally do not act outside their designated territories.
* **Territoriality principle:** Federal states operate within their own geographical boundaries.
* **Combination of material and territorial exclusivity:** In a specific location, only one entity is typically competent to regulate a particular matter.
### 2.3 Federal competences
Federal competences are either explicitly assigned or residual.
#### 2.3.1 Assigned competences
These are powers directly allocated by the Constitution or subsequent laws.
* **Direct constitutional assignments:** Articles that assign a matter to "law" generally imply federal competence following the 1980 BWHI (e.g., Article 14 on the legality of punishment, Article 184 on policing).
* **Assignments with no direct competence-distributing effect:** Some constitutional articles, even if they mention "law," do not automatically distribute competence exclusively to the federal level if the broader framework does not support it (e.g., Article 23 on socio-economic rights).
#### 2.3.2 Residual competences
These are competences that are not explicitly assigned to the federal government or the federal states by the Constitution or special laws.
* **Article 35 of the Constitution:** States that the federal government is only competent for matters explicitly granted by the Constitution and laws. All other matters fall under the competence of the Communities or Regions, as defined by law. Currently, the federal government temporarily holds residual competences, as the law to fully implement Article 35 is pending.
### 2.4 Community competences
Community competences are rooted in the Constitution (Articles 127-130) and further detailed in the BWHI. They primarily concern "person-bound" matters.
#### 2.4.1 Material competences
* **Cultural affairs:** Governed by Article 4 of the BWHI, these include fine arts, libraries, audiovisual media, youth, and sports.
* **Person-bound affairs:** Governed by Article 5 of the BWHI, these encompass health policy and social assistance, including family benefits.
* **Education:** The Communities are competent for most aspects of education, with exceptions for diploma recognition, the compulsory education age, and pension schemes.
#### 2.4.2 Language use in administrative matters
This falls under Community competence.
#### 2.4.3 Territorial competence of Communities
* **Dutch and French language areas:** The Flemish and French Communities are competent within their respective territories.
* **Bilingual Brussels-Capital Region:** Both Communities are competent. However, they do not reach citizens directly but through institutions considered to belong exclusively to one or the other Community based on their activities. This can lead to complex applications.
#### 2.4.4 Examples of Community competences
* A decree concerning e-books and associated software can be a Community matter.
* Legislation regarding the compulsory education age, with exceptions for low-income families, can be regulated by Community decree.
### 2.5 Regional competences
Regional competences are primarily "ground-bound" and are outlined in Article 6 of the BWHI.
#### 2.5.1 Material competences
These include spatial planning, environmental policy, employment, agriculture, economy, and energy policy.
#### 2.5.2 Territorial competence of Regions
* **Flemish Region:** Competent in the Dutch language area.
* **Walloon Region:** Competent in the French and German language areas.
* **Brussels-Capital Region:** Competent for matters within its territory, including its own specific competences.
#### 2.5.3 Asymmetry in competences
Not all federal states possess identical competences. Some powers have been transferred from Regions to Communities (this is an exception and complicates matters), such as monument and landscape protection and spatial planning, which have been transferred to the German-speaking Community.
#### 2.5.4 Instrumental competences
These are powers used as tools to implement the Region's or Community's own competences.
* **Treaty-making power:** Federal states can conclude treaties ("in foro interno, in foro externo").
* **Criminal law:** Federal states can penalize violations of their own norms (Article 11 BWHI), allowing them to introduce penal provisions in their decrees.
### 2.6 Examples of competence allocation
* **Exercise 1: Material and territorial competence:** A regulation requiring the installation of solar panels on buildings with a minimum roof area in the Flemish or Brussels-Capital Region relates to energy and falls under regional competence.
* **Exercise 2: Educational matters:** A ban on smartphone use in primary and secondary schools, with exceptions for educational purposes requiring ministerial approval, is a Community competence.
* **Exercise 3: Energy policy:** The authorization for nuclear power plants to produce electricity until a specific date is a regional competence (energy).
* **Exercise 4: Tourism promotion:** The establishment of a fund to promote Belgium as a tourist destination abroad is a regional competence (tourism).
* **Exercise 5: Heritage management:** The management of a portfolio of Flemish immovable heritage sites, representing architectural, landscape, and archaeological heritage, is a regional competence. However, if "navigable heritage" is included, it could also fall under Community competence.
* **Exercise 6: Energy and education regulations:** A decree requiring solar panel installation on buildings in the Flemish Region is a regional competence. Penalties for non-compliance with such a regional decree can also be introduced by the Region.
### 2.7 Cooperation between entities
Cooperation between the federal state and its entities, as well as between the entities themselves, is common, sometimes mandatory and often voluntary, to coordinate policy.
#### 2.7.1 Forms of cooperation
* **Information sharing.**
* **Consultation and deliberation:** Non-binding advice.
* **Unanimous advice, agreement, approval:** Binding decisions.
* **Representation:** Joint representation in certain bodies.
* **Cooperation agreements.**
* **Joint decrees.**
### 2.8 Competence conflicts
A competence conflict arises when an authority acts beyond its allocated powers, affecting the legality of a measure.
* **Preventive control:** Advice from the legislative division of the Council of State.
* **Reactive control:**
* Annulment procedure before the Constitutional Court (for formal laws).
* Annulment procedure before the Council of State's administrative law division (for administrative acts).
* Ordinary courts and tribunals can refuse to apply administrative acts that exceed competence.
---
# Belgian federalism and its legal framework
Belgian federalism establishes a multi-layered state structure where power is divided between the federal state and its constituent entities, the communities and regions, governed by a complex legal framework.
### 3.1 Introduction to Belgian federalism
Belgian federalism emerged from the country's independence in 1830 and the subsequent Flemish emancipation struggle, driven by linguistic and economic grievances. The constitutional evolution, marked by several state reforms, has led to a sophisticated division of powers. The concept of federalism in Belgium is deeply intertwined with its linguistic diversity, with distinct language areas shaping the distribution of competencies.
### 3.2 Constitutional basis of Belgian federalism
The Belgian Constitution explicitly defines Belgium as a federal state composed of communities and regions.
* **Article 1** establishes Belgium as a federal state.
* **Article 2** outlines the three Communities: the Flemish Community, the French Community, and the German-speaking Community.
* **Article 3** designates the three Regions: the Flemish Region, the Walloon Region, and the Brussels-Capital Region.
* **Article 4** delineates the four language areas: the Dutch-speaking area, the French-speaking area, the bilingual Brussels-Capital area, and the German-speaking area.
### 3.3 The federal state and its constituent entities
Belgian federalism involves the division of powers between the federal state and its constituent entities, which are recognized as having autonomy, meaning they can issue norms with the force of law within their respective territorial scopes. However, these entities do not possess constitutional autonomy, meaning they cannot create their own constitutions.
#### 3.3.1 Competencies of the federal state
The federal state's competencies are primarily those explicitly assigned to it by the Constitution and specific laws. These are often referred to as "assigned powers."
* **Direct assignments in the Constitution:** Certain articles directly allocate specific matters to "the law," which, following the state reforms, is interpreted as federal law.
* **Example:** Article 14 of the Constitution states, "No penalty may be instituted or applied except by virtue of the law." This provision, predating the full federalization, allows for laws to establish penalties, and by extension, federated entities can also impose penalties within their competences.
* **Example:** Article 184 of the Constitution, as amended in 2001, explicitly assigns the organization and powers of the integrated police force to be regulated by law, thus falling under federal competence.
* **Residuary powers:** Article 35 of the Constitution stipulates that the federal government is only competent for matters explicitly granted to it by the Constitution and laws enacted under it. All other matters fall to the communities and regions, to be regulated under conditions defined by law, which must be adopted by a special majority. Currently, the federal government retains residuary powers, though the intent is for these to be further transferred to the federated entities.
#### 3.3.2 Competencies of the constituent entities (communities and regions)
The communities and regions possess both assigned and, in the case of regions, residuary powers not explicitly allocated to the federal state.
* **Communities:** Their competences largely stem from the historical linguistic struggles and are focused on "personal matters."
* **Culture and education (Article 127 Gw.):**
* **Cultural matters:** Encompass arts, libraries, audiovisual media, youth, sports, and more, as detailed in Article 4 of the Special Act on Institutional Reform (BWHI).
* **Personal matters:** Include health policy and social assistance (like family allowances), as outlined in Article 5 of the BWHI.
* **Education:** The communities are responsible for most aspects of education, with exceptions such as diploma requirements, compulsory schooling, and pension schemes, which remain federal competencies.
* **Language use in administration:** This is also a community competence, with strict regulations for the public sphere and freedom in the private sphere.
* **Territorial competence:** While communities have a territorial scope, their application in the bilingual Brussels-Capital Region is complex. Communities are competent for matters that, due to their activities, can be considered to exclusively belong to one or the other community. For matters intended for all inhabitants of Brussels, regardless of language, the Common Community Commission (CCC) is competent.
* **Regions:** Their competences are primarily "ground-bound" matters.
* **Material competencies:** Include spatial planning, environment, employment, agriculture, economy, and energy policy, as listed in Article 6 of the BWHI.
* **Territorial competence:** The Flemish Region is competent in the Dutch-speaking area, the Walloon Region in the French and German-speaking areas, and the Brussels-Capital Region in the bilingual area of Brussels-Capital.
#### 3.3.3 Asymmetry in competences
Belgian federalism exhibits asymmetry, meaning not all constituent entities possess precisely the same set of powers. This can occur when competencies are transferred from one level to another, creating exceptions. For example, certain heritage and spatial planning competencies have been transferred to the German-speaking Community.
#### 3.3.4 Instrumental competencies
Constituent entities also possess instrumental competencies, which they can use as tools to implement their primary responsibilities.
* **Treaty-making power:** The constituent entities can enter into international treaties ("in foro interno, in foro externo"), allowing them to conclude agreements within their areas of competence.
* **Criminal law:** Entities can impose criminal sanctions for infringements of their own norms (Article 11 BWHI), meaning they can establish criminal offenses within their decreets or ordinances.
### 3.4 Legal framework governing the division of powers
The division of powers is primarily enshrined in the Belgian Constitution and further detailed in special laws, notably the Special Act on Institutional Reform (BWHI) of 1980.
#### 3.4.1 Principles of competence allocation
Several fundamental principles govern the distribution and exercise of powers:
* **Autonomy of federal entities:** The constituent entities have the autonomy to exercise sovereign state powers within Belgium, allowing for differentiated governance.
* **Equality of federal entities:** There is no hierarchical relationship between the federal government and the constituent entities. Federal laws cannot alter decrees or ordinances within their respective domains, and vice versa, with specific exceptions.
* **Exclusivity principle:**
* **Material exclusivity:** Generally, only one entity is competent to regulate a specific matter.
* **Verticality principle:** Legislative and executive powers for a given matter typically reside within the same entity.
* **Nuances to exclusivity:**
* **Shared exclusive competencies:** Multiple entities may be competent for different aspects of a broader policy area (e.g., education, where the community handles most aspects, but federal authorities retain competence for compulsory schooling).
* **Concurrent competencies:** Both federal and regional levels can legislate on certain matters (e.g., taxation), but this is only permissible if the federal government has not already acted in that area.
* **Territorial exclusivity:** Constituent entities generally do not act outside their designated territories. The combination of material and territorial exclusivity means that in a specific location, only one entity is typically competent for a given matter.
#### 3.4.2 Special Act on Institutional Reform (BWHI)
The BWHI of 1980 was a pivotal piece of legislation that formalized and detailed the division of powers following the initial state reforms. It provides the specific framework for the competences of communities and regions.
#### 3.4.3 Legislative instruments
Norms issued by the federal state and the constituent entities hold the same legal standing and include:
* **Federal:** Laws (wetten)
* **Communities:** Decrees (decreten)
* **Regions:** Decrees (decret en) and Ordinances (ordonnanties) for the Brussels-Capital Region.
The publication of these norms in the Belgian State Gazette is crucial for their legal enforceability.
### 3.5 Cooperation between levels of government
Cooperation between the federal government and the constituent entities is often necessary, either mandated or voluntary, to coordinate policy. Forms of cooperation include information sharing, consultation, advisory roles, and binding agreements. This can manifest in collaborative decrees or specific cooperation agreements.
### 3.6 Conflicts of competence
Competence conflicts arise when a government entity oversteps its powers in taking a measure. These conflicts pertain to the legality of a measure rather than its expediency. They can be addressed through preventive control (advice from the legislative division of the Council of State) or reactive control, including annulment procedures before the Constitutional Court or the administrative division of the Council of State, or by ordinary courts refusing to apply an administrative act.
> **Tip:** Understanding the specific articles of the Constitution and the BWHI is crucial for correctly identifying which entity is competent for a given matter. Pay close attention to the nuances of shared and concurrent competencies.
> **Example:** The allocation of competencies for energy policy illustrates the interplay between regional and federal powers. While regions generally handle energy policy within their territories, federal legislation may set overarching frameworks or address specific aspects like nuclear energy.
> **Tip:** When analyzing legal texts, always identify the nature of the competence (community or region) and the territorial scope (Flemish Region, Walloon Region, Brussels-Capital Region). This will help in determining which legislative instrument (decree or ordinance) applies.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Federal state | A state where power is divided between a central government and regional governments, with each level having its own distinct powers and responsibilities. |
| Layered democratic legal state | A state characterized by multiple levels of government and democratic principles, where laws and governance operate across different tiers, and citizens' rights are protected by a constitutional framework. |
| Belgian revolution | The historical event in 1830 that led to Belgium gaining its independence from the United Kingdom of the Netherlands. |
| Language freedom | The principle that individuals or entities can choose the language they use in specific contexts, though in Belgium's historical context, this was often a point of contention and struggle, particularly for the Dutch language. |
| Flemish emancipation struggle | The historical movement advocating for greater recognition and rights for the Dutch-speaking population in Belgium, particularly concerning education and the legal system. |
| Constituent entities (federal entities) | The major sub-national units within a federal state, such as communities and regions in Belgium, which possess significant autonomy and specific legislative and executive powers. |
| Language areas | Defined territories within Belgium where specific languages are officially recognized and used, playing a crucial role in the division of competences and language legislation. |
| Special majority law | A law that requires a qualified majority of votes for its adoption, often used for significant constitutional reforms or changes to the state structure, such as altering language area boundaries. |
| State reform | The process of restructuring the Belgian state by transferring powers from the federal level to the regions and communities, aiming to accommodate linguistic and cultural differences. |
| Personal matters | Competences related to individuals and their life spheres, such as education, culture, welfare, healthcare, and media, typically managed by communities in Belgium. |
| Common Community Commission (GGC) | A special body in Brussels responsible for personal matters that cannot be exclusively assigned to either the Flemish or French Community, serving all inhabitants of Brussels regardless of language. |
| Federal legislature | The legislative branch of the federal government in Belgium, historically composed of the Chamber of Representatives and the Senate, responsible for enacting federal laws. |
| Bill (Wetsvoorstel) | A legislative proposal initiated by a member of the Chamber of Representatives, potentially with advice from the Council of State. |
| Draft law (Wetsontwerp) | A legislative proposal initiated by the government, which must first be reviewed by the legislative division of the Council of State. |
| Belgian Official Gazette (Belgisch staatsblad) | The official publication where laws are published, making them legally binding and enforceable. |
| Federal executive power | The executive branch of the federal government in Belgium, headed by the government, responsible for implementing federal laws. |
| Regions | Territorial entities within Belgium with specific competences, particularly related to economic and territorial matters, such as Flanders, Wallonia, and the Brussels-Capital Region. |
| Communities | Entities in Belgium based on language groups, responsible for personal matters such as culture, education, and personal welfare, namely the Flemish, French, and German-speaking Communities. |
| Competence division | The constitutional and legal allocation of powers and responsibilities between the federal government and the sub-national entities (communities and regions) in Belgium. |
| Special Law on Institutional Reform (BWHI) | A key piece of legislation that outlines the structure and division of competences for Belgian federal institutions, enacted in 1980 and subsequently amended. |
| Principle of autonomy | The right of federal entities to self-govern within their designated areas of competence, enacting their own norms and policies. |
| Principle of equality | The notion that all federal entities should be treated equally, without a hierarchical relationship between the federal government and the sub-national entities. |
| Principle of exclusivity | The principle that only one entity is competent to regulate a specific matter, ensuring clarity and avoiding overlapping jurisdictions, though with certain nuances and exceptions. |
| Material exclusivity | The principle that a specific matter falls under the exclusive competence of a single entity, encompassing both legislative and executive powers. |
| Verticality principle | The concept that legislative and executive powers related to a particular matter reside within the same governmental entity. |
| Shared exclusivity | A situation where multiple entities share competence over different aspects of a broader policy area. |
| Concurrent competences | Powers that can be exercised by both the federal government and sub-national entities, often with limitations or conditions, such as in fiscal matters. |
| Territorial exclusivity | The principle that sub-national entities primarily exercise their powers within their defined geographical territory. |
| Assigned competences | Powers that are explicitly granted to a specific level of government by the constitution or specific laws. |
| Residual competences | Powers that are not explicitly assigned to any specific level of government by the constitution or laws, typically falling to the residual authority. In Belgium, historically, the federal government held residual competences. |
| Community competences | Powers primarily related to personal matters, such as culture, education, and personal welfare, attributed to the Communities. |
| Regional competences | Powers primarily related to territorial and economic matters, such as spatial planning, environment, employment, and economy, attributed to the Regions. |
| Brussels-Capital Region | A distinct region within Belgium that is officially bilingual, with its own specific competences and governing bodies. |
| Asymmetry | Differences in the distribution of competences or powers among sub-national entities within a federal state, leading to variations in their autonomy and responsibilities. |
| Instrumental competences | Powers that sub-national entities can exercise as instruments to facilitate the execution of their own primary competences, such as treaty-making or the ability to impose penalties for violations of their norms. |
| Treaty-making power (in foro interno, in foro externo) | The ability of sub-national entities to conclude international agreements, reflecting their internal autonomy and their capacity to act on the international stage within their competences. |
| Competence conflicts | Disputes that arise when a governmental entity takes action that exceeds its legal authority or infringes upon the competences of another entity. |
| Preventive control | A review process conducted before a measure takes effect, often by a legal body like the Council of State, to assess its legality and compliance with constitutional and legal provisions. |
| Reactive control | A process of challenging a measure after it has taken effect, typically through judicial review, such as annulment proceedings before the Constitutional Court or administrative courts. |
| Council of State (RvS) | An independent judicial and advisory body in Belgium that provides legal opinions on draft legislation and rules on administrative disputes. |
| Constitutional Court (GwH) | The court responsible for reviewing the constitutionality of laws and settling competence conflicts between different governmental levels. |
Cover
Kopie van notities algemene rechtsleer VOLLEDIG SEM 1.pdf
Summary
# De aard en definitie van recht
Het begrijpen van wat recht precies is, vormt een fundamentele, doch uitdagende vraag binnen de rechtsleer, waarbij de zoektocht naar een universele definitie complex blijft.
### 1.1 De definitie van recht: een uitdaging
Het concept van 'recht' is niet eenduidig te definiëren; de zoektocht naar een definitie is een voortdurend proces, zoals Immanuel Kant reeds aangaf. Zelfs voorgestelde definities, zoals "een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij" zijn niet perfect en worden niet universeel geaccepteerd [1](#page=1).
In tegenstelling tot vakgebieden zoals chemie, waar beoefenaars kunnen functioneren zonder een precieze definitie van 'chemie' is er in het recht wel degelijk behoefte aan een dergelijke omschrijving. Rechters, die 'het recht' moeten toepassen, interpreteren en verder ontwikkelen, hebben een duidelijke begripsomschrijving nodig om hun werk correct te kunnen uitvoeren. Zonder een dergelijke definitie dreigt onderzoek naar het recht verkeerd begrepen te worden. Juristen hebben houvast nodig om te weten hoe zij recht moeten benaderen, en geen enkele definitie biedt hiervoor een perfecte oplossing [1](#page=1).
De invulling van het begrip recht bepaalt wat iemand moet doen. Dit raakt aan twee invalshoeken [1](#page=1):
* **Prescriptieve interesse:** Richt zich op wat we zouden moeten of mogen doen volgens het recht [1](#page=1).
* **Empirische interesse:** Bestudeert wat mensen daadwerkelijk met recht doen en hoe het in de praktijk wordt toegepast [1](#page=1).
#### 1.1.1 Essentialistische versus conventionalistische opvattingen
Er bestaan twee fundamentele opvattingen over de aard van recht:
* **Essentialistische opvatting:** Deze gaat ervan uit dat recht een kernelement of essentie bezit dat altijd en overal aanwezig is, waardoor het onderscheiden kan worden van andere fenomenen. Het probleem met deze opvatting is dat een dergelijke universele essentie tot op heden niet is gevonden [2](#page=2).
* **Conventionalistische opvatting:** Volgens deze opvatting is wat als 'recht' geldt en wat niet, een kwestie van conventie of afspraak tussen mensen, waarvan de inhoud niet vooraf vastligt. Deze opvatting impliceert dat de bestempeling van recht niet universeel is en kan variëren [2](#page=2).
De zoektocht naar een definitie kan dus op twee manieren benaderd worden: enerzijds door te zoeken naar een kenmerk dat altijd bij recht aanwezig is en nooit bij iets anders (de essentie), en anderzijds door te erkennen dat de opvatting van recht een keuze is en dat wat als recht wordt beschouwd, een conventie is die niet vaststaat [2](#page=2).
#### 1.1.2 Vormen van recht
Recht kent vele vormen, die onderling verwant zijn als familieleden, maar niet noodzakelijkerwijs een universeel kenmerk delen. Dit leidt tot de conclusie dat recht geen essentiële kenmerken bezit die altijd en overal waar zijn [2](#page=2) [3](#page=3).
Voorbeelden van dergelijke rechtsvormen zijn:
* **Statelijk recht:** Gedragsregels uitgevaardigd door statelijke actoren zoals wetgevers en rechters [2](#page=2).
* **Gewoonterecht:** Gedragsregels die tot stand komen doordat deelnemers aan het rechtsverkeer ze als verbindend beschouwen, voortkomend uit langdurig gebruik [2](#page=2).
* **Religieus recht:** Gedragsregels die binnen een specifieke religie gelden, zoals de Tien Geboden of kerkelijk recht [2](#page=2).
* **Natuurrecht:** Gedragsregels die afgeleid worden uit de menselijke natuur en onafhankelijk van menselijke afspraken gelden, zoals mensenrechten [2](#page=2).
* **Internationaal recht:** Gedragsregels die de internationale betrekkingen regelen tussen staten en andere internationale actoren [3](#page=3).
Volgens Brian Tamanaha is "recht eender wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als ‘recht’". Recht is derhalve een conventie [3](#page=3).
#### 1.1.3 Standpunt- of maatschappijafhankelijkheid van recht
De vraag of iets als 'recht' geldt, hangt af van het ingenomen standpunt over het begrip recht en de gegeven omschrijving ervan. Dit betekent dat wat als recht geldt, afhangt van het specifieke 'familielid' van het recht dat men voor ogen heeft [3](#page=3).
> **Tip:** De vraag 'Is abortus toegelaten volgens het recht?' kan verschillende antwoorden opleveren afhankelijk van welk recht men bedoelt. Iemand die religieus recht hanteert, zal anders antwoorden dan iemand die zich richt op Belgisch statelijk recht [3](#page=3).
Je kunt niet spreken over wat als recht geldt zonder zelf een standpunt in te nemen en dus een keuze te maken. Dit staat in contrast met disciplines zoals chemie, waar het onderzoeksobject standpuntonafhankelijk is [4](#page=4).
Wat mensen als recht beschouwen, verschilt naargelang plaats en tijd. Dit leidt ertoe dat rechters doorgaans het statelijk recht volgen, omdat ze anders niet weten welk recht ze moeten toepassen. Of iets als recht geldt, hangt af van de specifieke vorm van recht die wordt bekeken. Het recht in zijn algemeenheid kan niet eenduidig worden beoordeeld; dit wordt pas mogelijk wanneer men een specifieke context beschouwt [4](#page=4).
#### 1.1.4 Gevolgen van de conventionalistische opvatting
De conventionalistische opvatting impliceert dat recht relatief is ten opzichte van plaats en tijd [4](#page=4):
* Door de tijd heen en geografische ruimte zijn er verschillende vormen van recht [4](#page=4).
* 'Recht' is een sociale constructie, gevormd door menselijke handelingen en met een geschiedenis [4](#page=4).
Dit betekent niet dat we moeten zwijgen over 'recht', maar wel dat de focus moet verschuiven. De aandacht moet niet liggen op de universele en tijdloze essentie van recht, maar op de diverse kenmerken die ermee in verband worden gebracht. Dit omvat vragen over [4](#page=4):
* **Geheel aan regels:** De definitie van 'regel' is cruciaal; gaat het om iets wat regelmatig gebeurt of om iets wat *moet* gebeuren [4](#page=4)?
* **Normatieve ordening:** Is recht gedragsgeoriënteerd, en zorgt het feitelijke gedrag voor een andere normatieve ordening [4](#page=4)?
* **Rol van handhaving:** Is recht slechts een voorschrift met consequenties bij overtreding, of is het slechts een stuk papier zonder verdere impact [4](#page=4)?
* **Rol van rechtvaardigheid:** Kan een gedragsvoorschrift dat onrechtvaardig is, nog steeds als recht worden beschouwd? Er is een spanning tussen wetten (uitgevaardigd door statelijke actoren) en recht; een wet hoeft niet altijd recht te zijn [4](#page=4).
---
# Ontwikkeling van samenlevingen en de rol van recht
De evolutie van samenlevingsvormen van jager-voedselverzamelaars tot moderne staten wordt gekenmerkt door veranderende functies en organisatie van recht binnen deze diverse contexten [6](#page=6).
### 2.1 Fundamentele transformaties van mensenmaatschappijen
Menselijke samenlevingen ontwikkelen zich door een samenspel van materiële facetten (ecologie, technologie, economie) en ideële facetten (kennis, overtuigingen, waarden). Deze ontwikkeling leidt tot sociale instituten (patronen van orde die maatschappelijke behoeften lenigen, zoals gezin, onderwijs) en sociale praktijken (alledaagse, gebruikelijke handelingen). De complexiteit van gemeenschappen neemt toe met hun omvang, wat leidt tot gespecialiseerde manieren van taakverdeling, zowel horizontaal (gelijke niveaus) als verticaal (hiërarchische niveaus) [5](#page=5).
### 2.2 Betekenis en functie van recht in verschillende samenlevingsvormen
De betekenis en functie van recht zijn niet statisch; ze evolueren mee met de organisationele structuur van een gemeenschap. De tekst onderscheidt vier hoofdtypen samenlevingen: jager-voedselverzamelaars, chiefdoms, rijken en moderne staten. Dit is een chronologisch, maar geen teleologisch overzicht, wat betekent dat moderne staten niet als 'hoger' of 'beter' worden beschouwd, enkel als organisatorisch complexer [6](#page=6).
#### 2.2.1 Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars (SJVV)
Deze samenlevingen bestonden vanaf het ontstaan van de mensheid tot circa 12.000 v.Chr.. Ze kenmerken zich door kleine, grotendeels egalitaire clans van ongeveer 25 personen, waarbij leiderschap gebaseerd is op persoonlijke kwaliteiten en aanzien. Goederendeling en wederkerigheid zijn er gebruikelijk [6](#page=6).
* **Regels en gebruiken:** Betreffen persoonlijk letsel (compensaties), huwelijksbeperkingen, diefstal, overspel, incest, fysiek geweld, en bezit/gebruik van goederen zoals oogst, arbeid, kennis, land, waterbronnen en roerende goederen (#page=6, 7). Individuele aanspraken op roerende goederen weerspiegelen investering en geven zeggenschap, wat schenking en uitwisseling mogelijk maakt [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Soorten clans:**
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Goederen en voedsel worden direct verbruikt; weinig investeringen in gereedschappen; amper langdurige engagementen [7](#page=7).
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Bewaring en onderhoud van plekken; veel investeringen in gereedschappen; zeker langdurige engagementen, zoals uithuwelijken, zijn essentieel. Dit leidt tot meer en uitgebreidere individuele aanspraken op goederen [7](#page=7).
* **Uithuwelijken:** Een vorm van uitgesteld wederkerig principe, waarbij geïnvesteerd wordt in de toekomst door meerdere partijen. Dit houdt lange onderhandelingen en giften in, waarbij de toekomstige vrouw economische waarde vertegenwoordigt [7](#page=7).
#### 2.2.2 Chiefdoms
Chiefdoms ontstonden vanaf circa 5000 v.Chr. en omvatten groepen van honderden tot tienduizenden personen. Kenmerken zijn sedentair leven, erfelijke sociale stratificatie en toenemende ongelijkheid, met duidelijk onderscheiden rollen zoals erfelijk leider (chef), eliteklasse, krijgers en gewone mensen. De redenen voor deze stratificatie zijn onduidelijk, mogelijk functioneel (coördinatie) of conflictueel (competitie om status) [8](#page=8).
* **Goederenverdeling:** Verandert van wederkerigheid naar een hiërarchisch systeem gebaseerd op tribuut (belastingen). De sedentaire levensstijl vereist grotere controle over grond en rijkdommen, met de chef die een bovenmenselijke status claimt om zijn zeggenschap te legitimeren [8](#page=8).
#### 2.2.3 Rijken
Rijken ontstonden rond 4000-3000 v.Chr. op verschillende plaatsen en zijn organisatorisch aanzienlijk complexer. Ze omvatten groepen van meer dan 100.000 personen, mede dankzij de ontwikkeling van schrift voor bureaucratische organisatie, een dwingend retributiesysteem (belastingen), en een staatsreligie ter bevordering van eenheid. Landbouw, ambachtelijke productie en handelsnetwerken speelden een cruciale rol. Leiders waren verantwoordelijk voor grote projecten, konden geweld georganiseerd uitoefenen en richtten rechtbanken op, wat leidde tot een monopolie op geweld en de ontwikkeling van aparte beroepen voor rechtspraak [9](#page=9).
* **Regels:** Verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen, vaak beschouwd als geopenbaard door goden aan de leider. Deze regels dienden de ordening van de menselijke maatschappij in lijn met een overstijgende 'kosmische orde' [10](#page=10).
* **Voorbeeld: Codex Hammurabi (circa 1754 v.Chr.):** Bevat 282 regels over diverse zaken, waaronder prijzen, handel, huwelijk, misdrijven en burgerlijk recht. De inhoud is vaak religieus en handhaaft de sociale hiërarchie door onderscheid te maken op basis van status [10](#page=10).
* **Handhaving:** Was waarschijnlijk beperkt, wat blijkt uit de zware straffen die bedoeld waren om af te schrikken [10](#page=10).
* **Doelgebieden van regels in rijken:**
1. Onderhoud van het staatsapparaat (belastingen, verplichte arbeid) [11](#page=11).
2. Afdwingen van sociale en economische hiërarchie (kledingsvoorschriften, statusgebonden rechten) [11](#page=11).
3. Regulering van magische en religieus-ideologische overtuigingen (heiligschennis, hekserij) [11](#page=11).
4. Regulering van familie- en seksuele verhoudingen (overspel, huwelijksrecht, verkrachting) [11](#page=11).
5. Afhandeling van lichamelijke schade (moord, doodslag) [11](#page=11).
6. Toebedeling en behoud van goederen (diefstal, schade) [11](#page=11).
7. Arbeid (welk werk mag verricht worden, verplichte arbeid) [11](#page=11).
8. Economische transacties (gevolgen van niet-naleving, misleiding) [12](#page=12).
* **Vermoedelijke reguleringsconstanten:** Vloeien voort uit algemene menselijke behoeften, maar evolueren met de opbouw van de moderne staat. De focus verschuift van erfelijke sociale status naar rijkdom en beroepsmatige status. De Verlichting bracht een daling van het belang van magie en religie [12](#page=12).
#### 2.2.4 Moderne staten
Moderne staten zijn soeverein en oefenen macht uit over een afgebakend grondgebied. De 'lange 16e eeuw' (circa 1450-1650) zag een toename van het belang van territoriale grenzen en gecentraliseerd bestuur, culminerend in het systeem van territoriale staten na de Vredesverdragen van Westfalen in 1648 [13](#page=13).
* **Soevereine machtsuitoefening:** Vereist een geweldsmonopolie, dat middelen (belastingen) en personeel (legerdienst) nodig heeft. Dit vereist centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit, waarbij geschoolde ambtenaren een grote rol spelen [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied, militaire bezetting, belastingheffing en centrale gezagsinstanties [14](#page=14).
* **Natiestaat:** Groeiende impact op dagelijks leven door de koppeling van 'territorium' aan 'nationale identiteit' [14](#page=14).
* **Welvaarts- of verzorgingsstaat:** Ontstond uit sociale spanningen en de ideologie dat economische groei welvaart voor iedereen kan garanderen. Burgers droegen meer bij en verlangden meer politieke en sociale rechten [14](#page=14).
* **Actieve welvaartsstaat:** Sinds de jaren 1980, door budgettaire problemen en werkloosheid, ligt de nadruk op participatie en het verschuiven van publieke taken naar private initiatieven [15](#page=15).
* **Transitie van ‘Government’ naar ‘Governance’:**
* **Government:** De staat en haar instituten zijn soeverein, bepalen wat er gebeurt, en schrijven prescriptief voor wat burgers moeten doen (#page=15, 16) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Governance:** Benadrukt het bestuurlijke proces als een geheel van regulerende processen, ongeacht de bron of gerichtheid. De staat is een speler die afhankelijk is van vele anderen, met een spreiding van machten. De wetgever bepaalt randvoorwaarden, met ruimte voor zelfregulering en regulerende agentschappen. Beslissingsmacht is verspreid over vele actoren. Territoriale grenzen boeten aan belang in. De impact van de economische markt is significant [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Tip:** De overgang van 'government' naar 'governance' illustreert een verschuiving van een top-down, centraal gestuurde macht naar een meer gedecentraliseerd en procesmatig bestuur, waarbij verschillende actoren samenwerken en de soevereiniteit van de staat deels wordt gedeeld.
---
# Kenmerken en benaderingen van rechtsnormen
Dit onderdeel analyseert de aard van rechtsnormen door de focus te leggen op regelgeoriënteerde en gedragsgeoriënteerde benaderingen, en onderscheidt normatieve van descriptieve ordening.
### 3.1 De aard van rechtsnormen: regel- en gedragsgeoriënteerde benaderingen
De studie van rechtsnormen kan op twee fundamenteel verschillende manieren worden benaderd, afhankelijk van de focus:
#### 3.1.1 Regelgeoriënteerde benadering (RB)
De regelgeoriënteerde benadering richt zich op de **abstracte, ideële regels** die bepalen hoe mensen zich behoren te gedragen. Deze benadering wordt ook wel de doctrinaire benadering genoemd [17](#page=17).
* **Kernidee:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragsregels en samenhangende voorschriften. De vraag centraal staat hoe mensen zich **zouden moeten gedragen** (prescriptief). Dit is een **normatieve** interesse: hoe dingen zouden moeten zijn [17](#page=17).
* **Definitie (Verschelden & Taelman):** Een geheel van gedragsregelen en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij [17](#page=17).
* **Definitie (Baeck):** Het geheel van geldende rechtsregels [17](#page=17).
* **Nadruk:** Ligt op de regel zelf en de samenhang met andere regels. Hoe mensen zich feitelijk gedragen, is ondergeschikt [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Stromingen binnen RB:**
* **Geschreven recht:** Recht is een geheel van (doorgaans geschreven) uitdrukkingen, waarbij de **vorm** waarin een voorschrift wordt uitgedrukt (wetgeving, rechtspraak) centraal staat [18](#page=18).
* **Ongeschreven recht:** Recht is een geheel van (nog niet uitgedrukte) waarden, waarbij de **waarden** die aan de vorm ten grondslag liggen, de klemtoon krijgen [18](#page=18).
#### 3.1.2 Gedragsgeoriënteerde benadering (GB)
De gedragsgeoriënteerde benadering focust op het **concrete, feitelijke gedrag** van mensen en de patronen die hierin te herkennen zijn (#page=17, 18) [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Kernidee:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragspatronen die mensen vertonen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen en waar zij betekenis aan hechten. De vraag is hoe mensen zich **effectief gedragen** (empirisch) [18](#page=18).
* **Nadruk:** Ligt op het concrete gebruik van regels en wat mensen er uiteindelijk mee aanvangen. De regel op papier is ondergeschikt [18](#page=18).
### 3.2 Normatieve en descriptieve ordening
Er zijn twee fundamenteel verschillende soorten ordening:
#### 3.2.1 Descriptieve ordening
* **Kenmerk:** Deze ordening wijzigt niets aan het voorwerp van beschrijving. Het betreft een ‘ordening in ons hoofd’ [18](#page=18).
* **Functie:** Het helpt bij het klasseren en snel terugvinden van informatie [18](#page=18).
* **Voorbeelden:** Indelingen van diersoorten, familiestambomen, inhoudstafels van boeken, alfabetische ordening van boeken in een bibliotheek (#page=18, 19) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.2.2 Normatieve ordening
* **Kenmerk:** Deze ordening wijzigt wél iets aan het voorwerp van beschrijving. Het betreft een ‘ordening in de wereld’ [19](#page=19).
* **Functie:** Het schrijft voor hoe dingen (en dus ook mensen) zich zouden moeten gedragen [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De indeling van wegen om te bepalen waar fietsers, auto's en voetgangers moeten rijden [19](#page=19).
* **Relatie met recht:** Volgens de definitie van Verschelden en Taelman is recht erop gericht iets te wijzigen aan de menselijke verhoudingen, wat neerkomt op een normatieve ordening [19](#page=19).
### 3.3 Verwachtingen en ordening
Er zijn twee soorten verwachtingen die gekoppeld zijn aan de verschillende soorten ordening:
#### 3.3.1 Cognitieve verwachting
* **Kenmerk:** Dit is een feitelijke voorziening of voorspelling. Men verwacht dat iets zal gebeuren, gebaseerd op eerdere observaties [19](#page=19).
* **Gepaard met:** Descriptieve ordening [20](#page=20).
* **Gevolg bij niet-uitkomen:** De voorspelling komt niet uit, wat leidt tot het aanpassen van de ordening in het hoofd en het bijsturen van de verwachting voor de toekomst [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** De indeling van een ‘walvis’ als ‘vis’ is verkeerd. De ordening wordt aangepast naar ‘zoogdieren’, en de verwachting wordt bijgesteld dat walvissen longen hebben [20](#page=20).
#### 3.3.2 Normatieve verwachting
* **Kenmerk:** Dit is een wens, wil of eis dat iets gebeurt. Er is een duidelijke voorkeur voor een bepaald resultaat. Deze verwachting is **overtredingsbestendig** [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Gepaard met:** Normatieve ordening [20](#page=20).
* **Gevolg bij niet-uitkomen:** De wens wordt niet ingelost, maar de normatieve verwachting blijft overeind. Het **voorwerp** van de ordening (het gedrag van mensen) moet worden aangepast [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** Het verbod om buiten te komen tijdens een lockdown. Als mensen toch buiten komen, wordt het gedrag van de mensen bijgestuurd, niet de regel dat niemand buiten mag komen. De verwachting dat men zich aan de regels houdt, blijft bestaan (#page=20, 21) [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.4 Recht en de soorten ordening
#### 3.4.1 RB: Gericht op normatieve ordening
De regelgeoriënteerde benadering ziet recht als gericht op gedragsvoorschriften die bepalen hoe mensen zich **dienen** te gedragen, met het oog op een rechtvaardige samenlevingsordening. Recht **creëert** normatieve ordening [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.4.2 GB: Focus op sociale praktijken en normatieve verwachtingen
De gedragsgeoriënteerde benadering kijkt naar gedragspatronen en hoe mensen zich feitelijk gedragen. Recht **vertrekt van** normatieve ordening, omdat feitelijk gedrag vaak voortvloeit uit de erkenning van normatieve verwachtingen (#page=21, 22) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Voorbeeld kraambezoek:** Het deelnemen aan de sociale praktijk van kraambezoek impliceert het erkennen van de normatieve verwachting om positief te zijn over de baby, ook al is er geen expliciet bevel [21](#page=21).
* **Wisselwerking:** Er is een wisselwerking tussen beide benaderingen, waarbij normatieve verwachtingen de basis kunnen vormen voor feitelijke gedragspatronen (de 'normatieve kracht van het feitelijke') [22](#page=22).
### 3.5 Ordening in verschillende samenlevingen
#### 3.5.1 Minder complexe samenlevingen (JVV/chiefdoms)
* **Kenmerken:** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette, religie) zijn dominant. Door nabijheid en frequent contact is duidelijk wat verwacht wordt (#page=22, 23) [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Onderscheid verwachtingen:** Het onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen is minder scherp [22](#page=22).
* **Zijn dit rechtsregels?**
* **RB (geschreven):** Nee, omdat een **institutionele oorsprong** vereist is [23](#page=23).
* **GB:** Ja, omdat ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als moderne rechtsregels [23](#page=23).
#### 3.5.2 Algemeen karakter
Een belangrijk kenmerk van rechtsregels is hun **algemeen karakter**, wat betekent dat ze gelden voor een breed personeel toepassingsgebied, niet per se voor alle materiële gedragingen (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **RB:** Onderscheidt rechtsregels (gelden voor iedereen) van andere regels (gelden slechts voor specifieke verhoudingen, bv. sportverenigingreglementen) [23](#page=23).
* **Juridisering:** Tegenwoordig neemt het aantal rechtsvrije ruimten af, wat leidt tot meer regulering [24](#page=24).
#### 3.5.3 Rechtspluralisme (RP)
* **Situatie:** In cultureel diverse samenlevingen worden menselijke verhoudingen vaak door **meerdere regulerende systemen** beheerst (religieus, statelijk, gewoonterecht, familiaal) [24](#page=24).
* **Probleem:** Verschillende systemen claimen tegelijkertijd voorrang op andere systemen [24](#page=24).
* **Definitie RP:** Een situatie waarbij meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels met voorrang op andere regels gelden voor één bepaalde situatie [24](#page=24).
* **Variant:** Zacht rechtspluralisme, waar voorrangsregels bepalen welk systeem op welk moment geldt (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*) [25](#page=25).
* **Variant:** Hard rechtspluralisme, waarbij elk systeem blijft claimen dat het voorrang verdient, wat kan leiden tot conflicten (bv. gewoonte *contra legem*) [25](#page=25).
* **Voorbeeld:** De spanning tussen statelijk recht (bv. leeftijdsgrenzen voor toestemming) en tradities van bepaalde gemeenschappen (bv. huwelijken op jonge leeftijd) illustreert de complexiteit van rechtspluralisme [26](#page=26).
### 3.6 Institutionele oorsprong en afdwingbaarheid
#### 3.6.1 Institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Rechtsregels komen **van de staat** en worden gemaakt door formele maatschappelijke instituten zoals de wetgever en de rechtbanken [26](#page=26).
* **GB:** De oorsprong ligt **in de maatschappij zelf**, in wat mensen in de praktijk doen, zoals benadrukt door Eugen Ehrlich [26](#page=26).
#### 3.6.2 Afdwingbaarheid
De vraag of enkel afdwingbare regels rechtsregels zijn, leidt tot discussie.
* **Afdwingbaar:** De mogelijkheid om naleving van een praktijk of regel te verzekeren. Individuele overtuigingen die niet afdwingbaar zijn, worden niet als rechtsregels beschouwd [26](#page=26).
* **RB (geschreven):** Een regel is een rechtsregel als de **staat naleving kan verzekeren** [27](#page=27).
* **Rudolf von Jhering:** "De dwang die door de staat wordt opgelegd is het absolute criterium van het recht, een rechtsregel zonder dwang is in tegenspraak met zichzelf, een vuur dat niet brandt, een licht dat niet schijnt" [27](#page=27).
* **GB:** Handhaving hoeft niet per se door de staat te gebeuren. Het kan ook door sociale controle, actorcontrole, tweedepartijcontrole (mensen controleren elkaar) en derdepartijcontrole (informeel, organisationeel of statelijk) [27](#page=27).
* **Voorbeeld:** De gedachte dat een regel die niet wordt nageleefd, zoals het niet dragen van een toga, op den duur ophoudt te bestaan [29](#page=29).
### 3.7 Rol van effectieve naleving en handhaving
#### 3.7.1 Rol van effectieve naleving
* **RB (geschreven):** Effectieve naleving is niet cruciaal; ook niet-nageleefd recht blijft 'recht' (normatieve geldigheid) [28](#page=28).
* **RB (ongeschreven):** Niet-naleving kan leiden tot het opheffen van een voorschrift door een tegengestelde gewoonte [28](#page=28).
* **GB:** Feitelijke naleving is cruciaal; een regel bestaat voor zover de sociale praktijk deze erkent en hanteert (feitelijke of sociale geldigheid) [29](#page=29).
#### 3.7.2 Rol van effectieve handhaving
* **RB (geschreven):** Effectieve handhaving is zonder gevolg; een regel blijft een regel, zelfs zonder handhaving [29](#page=29).
* **RB (ongeschreven):** Zonder handhaving verliest een regel zijn kwaliteit en wordt het een morele regel. Een zaak zoals die rond Jeff Hoeyberghs kan de regel juist weer een sterkere positie geven (#page=29, 30) [29](#page=29) [30](#page=30).
* **GB:** Effectieve handhaving is essentieel; zonder handhaving is er geen sociale praktijk en dus geen rechtsregel. Het niet handhaven van statelijke regels ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat [30](#page=30).
* **Voorbeeld:** Verkeersborden met een snelheid van 25 km/u binnen de bebouwde kom die geen wettelijke basis hebben, ondermijnen de geloofwaardigheid van andere verkeersborden. Ze kunnen echter wel een nieuwe norm creëren [30](#page=30).
---
# Rechtvaardigheidstheorieën en -stromingen
Dit hoofdstuk onderzoekt de verschillende manieren waarop rechtvaardigheid kan worden benaderd en de oorsprong van rechtsregels kan worden bepaald [32](#page=32).
### 4.1 De grondslag van regels en normatieve aanvaarding
De kernvraag binnen de rechtvaardigheidstheorieën is wanneer een ordening 'juist' of 'rechtvaardig' is, en wat de rechtvaardiging of grondslag vormt voor een gedragsvoorschrift. Dit is relevant om te bepalen welke gedragsvoorschriften als rechtsregels gelden en met welke normatieve verwachtingen rekening moet worden gehouden [32](#page=32) [33](#page=33).
Er zijn verschillende opvattingen over de grondslag van regels:
* **Formele grondslag:** Een regel is geldig omdat deze afkomstig is van een bepaalde bron, zoals de wetgever of godheid [33](#page=33).
* **Inhoudelijke grondslag:** De inhoud en de gevolgen van een regel zijn bepalend. Een goede regel heeft goede effecten en een goede inhoud [33](#page=33).
* **Feitelijke macht:** De grondslag van recht is de feitelijke macht, waarbij mensen zich houden aan regels uit angst voor straf of sancties [33](#page=33).
Normatieve aanvaarding van een regel betekent dat iemand een regel vrijwillig accepteert, in tegenstelling tot feitelijke, opgedrongen aanvaarding. Dit wordt beïnvloed door factoren zoals persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, andermans gedrag, culturele factoren en gezaghebbende ideeën of instanties [34](#page=34).
De spanning tussen opgelegde regels en iemands overtuiging over de grondslag van recht is een terugkerend thema, zoals geïllustreerd door de mythe van Antigone en de muurschuttersprocessen in Duitsland. De muurschuttersprocessen onderzochten de verantwoordelijkheid van grensbewakers die vluchtelingen doodschoten op bevel van de Oost-Duitse wet, en de vraag of bevelen, zelfs als ze onrechtvaardig zijn, gehoorzaamd moeten worden. Het Duitse Bundesgerichtshof oordeelde dat het doden van een ongewapende vluchteling een verschrikkelijke daad was die aan elke redelijke rechtvaardiging onttrokken is, hoewel de straffen werden opgeschort [35](#page=35) [36](#page=36).
### 4.2 Rechtvaardigheidstheorieën
Rechtvaardigheidstheorieën beantwoorden de vraag 'wanneer is iets rechtvaardig?'. Ze zijn onder te verdelen in gedragsgeoriënteerde en regelgeoriënteerde theorieën [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 4.2.1 Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT)
Deze theorieën richten zich op concrete handelingen van mensen en beantwoorden de vraag "wanneer handelt iemand rechtvaardig?" [38](#page=38).
* **Deugdethische theorie:** Rechtvaardig handelen is een uiting van iemands karakter en deugdzame houding, zoals wijsheid, moed of rechtschapenheid. Deugd is het midden tussen twee uitersten. Dit is een historische stroming die heropleefde na de jaren 1950, maar weinig houvast biedt in diverse samenlevingen [39](#page=39).
* **Deontologische theorie (plichtethiek):** Deze theorie focust op rechten en plichten en stelt dat een moreel goede handeling voortvloeit uit het volgen van morele regels en plichten, ongeacht de gevolgen. Een belangrijk concept is Kants categorische imperatief: "Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt" [40](#page=40).
* **Consequentialistische theorie:** Deze theorie richt zich uitsluitend op de gevolgen van een handeling. Een moreel goede handeling vermeerdert of verbetert een 'goede toestand'. Het doel is het maximaliseren van geluk of het minimaliseren van lijden [40](#page=40) [41](#page=41).
> **Tip:** Verwar gedragsgeoriënteerde theorieën (GT) niet met Grote Bedrijven (GB) of Rechtbanken (RB).
> **Voorbeeld:** Waarom iemand in nood helpen?
> * **Deugdethisch:** Omdat het een uiting is van medemenselijkheid [41](#page=41).
> * **Deontologisch:** Omdat een onvoorwaardelijke regel je daartoe verplicht [41](#page=41).
> * **Consequentialistisch:** Omdat het helpt het algemene welzijn te maximaliseren [41](#page=41).
#### 4.2.2 Regelgeoriënteerde theorieën (RT)
Deze theorieën richten zich op abstracte regels of gedragsvoorschriften en beantwoorden de vraag "wanneer is een regel rechtvaardig?". Ze bieden een criterium om te bepalen welke regel als rechtsregel geldt [38](#page=38) [41](#page=41).
Er zijn drie soorten normatieve regelgeoriënteerde theorieën, die de grondslag van rechtvaardigheid in de herkomst, inhoud of totstandkomingswijze van een regel zoeken [42](#page=42):
1. **Formele theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **herkomst** van de regel ('institutionele loyaliteit'). Het gaat om loyaliteit aan en vertrouwen in het instituut dat de regel heeft uitgevaardigd. Dit kan leiden tot "democratie in enge zin" [42](#page=42).
2. **Materiële (inhoudelijke) theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **inhoud** van de regel ('moreel mandaat'). De inhoud moet overeenstemmen met natuurrechtelijke stromingen, historische realiteit, het utilitarisme (grootst mogelijk geluk voor grootst mogelijk aantal) of egalitaire beginselen (verminderen van ongelijkheid) [42-43](#page=42,43).
3. **Procedurele theorie:** Rechtsvaardigheid berust op de **wijze waarop de regel tot stand is gekomen** ('procedureel criterium'). Dit wordt geassocieerd met "rechtsstaat in enge zin" en "democratie in brede zin" (combinatie van democratie in enge zin en rechtsstaat in enge zin) [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Het Whetmore-geval, waarbij de speleologen besloten één van hen op te offeren om de anderen te redden. Het argument "De regel die ze hier hanteren om te beslissen wie wordt opgegeten, is niet willekeurig gekozen. Nergens is er sprake van het recht van de sterkste, want de regel bepaalt op de meest neutrale en eerlijk mogelijke manier wie zich moet opofferen zodat de groep kan overleven" onderstreept een procedureel criterium [43](#page=43).
### 4.3 Rechtvaardigheidsstromingen
Dit zijn bredere opvattingen over de oorsprong en aard van rechtvaardigheid.
1. **Theocratische stroming:** Recht is afkomstig van een godheid. Wat de godheid zegt, is het opperste gebod. Deze stroming is formeel (niet-procedureel) en deontologisch en was toonaangevend in de oudheid. Rechtvaardigheid ligt in het handelen in overeenstemming met goddelijke geboden [43](#page=43).
2. **Autocratische stroming:** Recht is afkomstig van de vorst; wat de vorst zegt, is het opperste gebod. Dit is formeel en consequentialistisch (om sancties van de vorst te vermijden). Recht wordt gezien als het belang van de sterkste [44](#page=44).
3. **Democratische stroming:** Verzet zich tegen de autocratische stroming. In een maatschappelijk verdrag geven mensen onbegrensde vrijheidsrechten op voor zekerheid en vrede, wat leidt tot de staat die rechtsregels uitvaardigt. Jean-Jacques Rousseau benadrukte "la volonté générale des citoyens" (de algemene wil van de burgers). In theorie is dit niet noodzakelijk zuiver formeel, maar in de praktijk is er een sterke band met de procedurele stroming. Het risico op dictatuur van de meerderheid wordt aangepakt door "mensenrechten" en "rechtsstaat" [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
4. **Natuurrechtelijke stroming:** Dit is een inhoudelijke tegenhanger van formele stromingen. Het opperste recht is van buitenmenselijke oorsprong (natuur) en heeft absolute, universele en tijdloze gelding. De rede is het keninstrument. Er zijn varianten zoals antiek, christelijk-theologisch, verlicht en mensenrechten-natuurrecht. Mensenrechten zijn universeel en tijdloos, en de mens is een doel op zich met onvervreemdbare rechten. Het African Charter on Human and Peoples’ Rights benadrukt ook collectieve rechten en plichten [47](#page=47) [49](#page=49) [50](#page=50).
5. **Utilitaristische stroming:** Verwerpt de notie van onvervreemdbare rechten. Recht wordt beoordeeld op grond van doelmatigheid of nut, waarbij het doel is het grootste geluk voor het grootste aantal mensen te realiseren. Dit beoordeel je op gemeenschapsniveau [51](#page=51).
6. **Historische stroming:** Stelt dat recht historisch is gegroeid en dat regelgeving hier rekening mee moet houden. Gustav Hugo en Friedrich Carl von Savigny benadrukten de "Volksgeist" (gemeenschappelijke wil en aard van het volk) als oorsprong van het recht. Wetten zijn ondergeschikt aan gewoonterecht en moeten de Volksgeist weerspiegelen. Dit is een materiële en descriptieve stroming [52](#page=52) [53](#page=53).
7. **Positivistische stroming:** Scheidt recht van moraal en rechtvaardigheid [54](#page=54).
* **Methodologisch positivisme:** De werkelijkheid kan objectief worden gekend door een neutrale waarnemer, gebaseerd op empirisch onderzoek [55](#page=55).
* **Rechtspositivisme:** Het recht bestaat op zichzelf en kan worden vastgesteld zonder morele waarden. Dit kan regelgeoriënteerd (recht als gedragsvoorschriften) of gedragsgeoriënteerd (recht als gedragspatronen) zijn [56](#page=56).
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is wat een bepaalde bron (wetgever of rechtspraak) zegt dat het is [56](#page=56).
* **Ideologisch rechtspositivisme:** Gaat verder dan formeel positivisme door te stellen dat het feit dat een bron iets zegt, het ook rechtvaardig maakt [57](#page=57).
* **Normatief rechtspositivisme:** Probeert rechtsnormen neutraal te beschrijven, maar erkent dat dit altijd een politieke kwestie blijft. Hans Kelsen stelde dat de geldigheid van rechtsnormen voortvloeit uit een hogere rechtsnorm, uiteindelijk eindigend in de (fictieve) **Grundnorm**, die de feitelijke macht als grondslag van geldend recht erkent. Herbert Hart introduceerde de **ultimate rule of recognition**, een metajuridische standaard die een combinatie is van feitelijke en normatieve aanvaarding [57](#page=57) [58](#page=58) [60](#page=60).
* **Descriptief rechtspositivisme:** Ziet recht als gedragspatronen en richt zich op de praktijk ('law in action'). **Legal realism** stelt dat het recht tot uiting komt in rechterlijke uitspraken, waarbij rechters het recht creëren. **Empirical rule-scepticism** erkent dat abstracte gedragsvoorschriften wel degelijk invloed hebben, maar dat er altijd meer dan één juridisch juiste uitspraak mogelijk is [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Sociologisch rechtspositivisme:** Focust op het gedrag van mensen buiten het statelijk apparaat, zoals Eugen Ehrlich met zijn concept van "maatschappelijk recht" of "levende recht" [65](#page=65).
8. **Nomocratische stroming:** Stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze van de Wetgever afkomstig zijn. Dit is een formele stroming die na de Franse Revolutie opkwam, waarbij de wetgever bouwplannen maakt en juristen deze uitvoeren. De rechtvaardigheid van een regel ligt in het feit dat de wetgever het zegt [66](#page=66).
> **Tip:** Nomocratie kan zowel een formele als een procedurele grondslag hebben, afhankelijk van de interpretatie. In de praktijk wordt het vaak geassocieerd met een procedurele benadering [73](#page=73).
9. **Egalitaire stroming:** Een materiële rechtvaardigheidsstroming die reageert op de ongelijke verdeling van goederen en rijkdommen, zoals bij de opkomst van het industriële kapitalisme [67-68](#page=67,68). John Rawls' **'veil of ignorance'** gedachte-experiment stelt dat we principes voor een rechtvaardige samenleving moeten kiezen zonder te weten welke positie we daarin zullen innemen. Hij stelt twee principes voor: het principe van grootst gelijke vrijheid en het onderscheidsprincipe (ongelijkheden moeten ten voordele zijn van de minst bedeelden) [69](#page=69) [70](#page=70).
10. **Capability Approach:** Deze benadering focust niet op de verdeling van goederen, maar op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen, strevend naar 'menselijke bloei' (eudaimonia). Martha Nussbaum en Eric Lancksweerdt benadrukken menselijke waardigheid en zelfverwezenlijking. Een rechtvaardige maatschappij verzekert de ontplooiing van vaardigheden en capaciteiten, met respect voor anderen. De vraag is minder "waarom verdient een regel navolging?", maar meer "hoe passen we maatschappelijke regels toe om menselijke bloei te bevorderen?" [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73).
---
# Functies en finaliteit van recht
Recht vervult diverse functies in de samenleving, van gedragsafstemming tot conflictverwerking en besluitvorming, en de opvatting over de uiteindelijke doelstelling van recht is geëvolueerd van behoud naar verandering [75](#page=75).
### 5.1 Functies van recht
Recht wordt gezien als een veelzijdig instrument, vergelijkbaar met een Zwitsers zakmes, dat voor verschillende doeleinden gebruikt kan worden afhankelijk van de specifieke samenleving en tijd. De behoefte aan regels en normatieve verwachtingen vloeit voort uit menselijke autonomie, die leidt tot een behoefte aan gedragsafstemming, en schaarste van middelen, wat conflicten kan veroorzaken [75](#page=75).
#### 5.1.1 Gedragsafstemming
Gedragsafstemming is essentieel voor het bevorderen van groepscohesie en het laten functioneren van samenlevingen. Regels drukken vaak gemeenschappelijke waarden en idealen uit en vervullen drie expressieve functies [76](#page=76):
* **Socialiserende functie:** bevordert sociale omgang met anderen [77](#page=77).
* **Educatieve functie:** draagt bij aan de opvoeding tot volwaardige samenlevingsleden [77](#page=77).
* **Ideologische functie:** zorgt voor de omarming van overgeleverde waarden en idealen [77](#page=77).
Deze functies zijn van alle tijden, van kleine gemeenschappen met sterke persoonlijke interactie tot grotere staten. Regels kunnen ook een signaal afgeven over maatschappelijke attitudes, zoals bij rookverboden of antidiscriminatiewetgeving [77](#page=77).
#### 5.1.2 Conflictvermijding
Naast cohesie is conflictvermijding een cruciale functie van recht. Regels voorzien in de sociale en economische ordening door aan te geven hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen en wie aanspraak kan maken op welke middelen. In meer complexe samenlevingen komen hierbij specifieke soorten regels [78](#page=78):
* **Formele ordeningsfunctie:** Regels die, los van hun inhoud, zorgen voor een duidelijke structuur, zoals verkeersregels of standaarden voor maten en formaten. (#page=78, 79) Ze dienen onderliggende maatschappelijke waarden zoals lichamelijke integriteit en eigendom [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Regels over onderhoud en doelstelling staat:**
* **Machtsbehoudende functie:** Regels zoals belastingen en dienstplicht, die de staat in staat stellen haar macht te behouden [79](#page=79).
* **Werkingsbevorderende functie:** Oprichting van organisaties (gemeenten, provincies) en regeling van hun interactie, evenals het organiseren van verkiezingen [79](#page=79).
* **Instrumentele functie:** Regels die als middel worden ingezet om doelen buiten de staat te verwezenlijken. Deze functie is vooral gegroeid sinds de 16e eeuw met de uitbouw van de staat [79](#page=79).
* **Regels die uitwisseling van middelen anders regelen:** In complexere samenlevingen met minder vertrouwen bieden regels een substituut. Dit kan via intermediaire ruilmiddelen zoals geld, wat de uitwisseling van goederen vergemakkelijkt. Ook de inzetbaarheid van openbare macht fungeert als stimuleringsfunctie, waarbij statelijke gedragsvoorschriften en mogelijke sancties (zoals schrapping als advocaat) mensen aanzetten tot samenwerking. Specifieke functies hierbij zijn [80](#page=80) [81](#page=81):
* **Faciliteringsfunctie:** Aanvullend recht maakt contracteren eenvoudiger [81](#page=81).
* **Toetsingsfunctie:** Controle op verenigbaarheid van uitwisselingen met de maatschappelijke orde [81](#page=81).
* **Reguleringsfunctie:** Sturing, facilitering en toetsing van de activiteiten van organisaties en sectoren, hoewel te veel regulering leidt tot ‘regeldruk’ [82](#page=82).
* **Regels die op grotere schaal voor herverdeling zorgen:** In meer complexe samenlevingen speelt de staat een grotere rol in de (her)verdeling van middelen, wat essentieel is voor welvaartsstaten [82](#page=82).
#### 5.1.3 Conflictverwerking
Wanneer conflicten ontstaan, helpt recht bij het verwerken ervan om de sociale vrede te bewaren. Een grief wordt een conflict wanneer de gegriefde persoon de grievende confronteert, en een geschil wanneer het conflict publiek wordt gemaakt [83](#page=83).
* **In minder complexe samenlevingen:** Geschillen kunnen de sociale vrede bedreigen. Herstel van sociale vrede is centraal, vaak via informele methoden zoals ‘oog-om-oog, tand-om-tand’ of bloedwraak, die mogelijk kunnen worden afgekocht met weergeld. (#page=83, 84) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **In meer complexe samenlevingen:** Met een meer uitgebouwd staatsapparaat ontstaan geformaliseerde systemen:
* **Afweren van grievende gedragingen:** Bijvoorbeeld wettige verdediging [83](#page=83).
* **Herstellen van grieven:** In chiefdoms en rijken bevatten geldsommen zowel een component van herstel als van straf (weergeld). Moderne staten streven naar een onderscheid tussen vergoeding (burgerlijk recht) en vergelding (strafrecht). (#page=84, 85) [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Bestraffen van grievende partij:** Strafrechtelijke sancties [83](#page=83).
#### 5.1.4 Conflictverwerkingsmethoden
Er zijn diverse methoden om conflicten te verwerken [85](#page=85):
* **Zonder conflict uit handen te geven:**
* **Fysiek interpersoonlijk geweld (FIG):** Zoals duels, waarbij de bereidheid om voor eer te vechten centraal staat. (#page=85, 86) [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Vete:** Langdurige vijandschap tussen families of groepen, met collectieve verantwoordelijkheid voor herstel [86](#page=86).
* **Rituelen:** Het ‘vertegenwoordigen’ van geweld, zoals zangrituelen bij de Inuit [86](#page=86).
* **Shaming:** Het veroorzaken van schaamte, formeel of informeel [86](#page=86).
* **Sociale uitsluiting:** Volledig contact verbreken, potentieel dodelijk in kleine groepen [87](#page=87).
* **Praten (onderhandelen):** Partijen proberen zonder hulp van anderen tot een vergelijk te komen. Dit kan ook via vertegenwoordigers [87](#page=87).
* **Conflict uit handen geven:**
* **Berechting:** Geschillen worden voorgelegd aan een derde partij. Dit omvat bevoegdheidsregels, procedureregels, selectieregels en uitvoeringsregels. (#page=88, 89) [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Statelijke rechtspraak:** Rigide regels, met een risico op winnaar/verliezer en vaak niet vertrouwelijk [89](#page=89).
* **Arbitrage:** Vrijwillige geschillenbeslechting door een onafhankelijke derde met een bindende uitspraak [89](#page=89).
* **Bemiddelen:** Tussenkomst van een derde die bijstand verleent, waarbij partijen zelf de beslissing nemen. Akkoorden kunnen gehomologeerd worden door een rechter [88](#page=88).
* **Alternatieve geschillenbeslechting (ADR):** Maatregelen ter ondersteuning van bemiddeling en arbitrage, als alternatief voor de traditionele rechtspraak [90](#page=90).
#### 5.1.5 Besluitvorming binnen de groep
Besluitvorming is noodzakelijk in elke groep en wordt in meer complexe samenlevingen steeds belangrijker. Regels bepalen wie mag beslissen, hoe beslissers worden gekozen, wat zij mogen beslissen en hoe zij worden gecontroleerd. Dit vervult de **politieke functie van recht**, die de verticale verhouding tussen burgers en machthebbers regelt en vaak is vastgelegd in grondwetten [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Politieke basisregels omvatten:**
* **Machtsverdeling:** Scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke) ter controle [92](#page=92).
* **Waarborgen voor burgers:** Grondrechten en mensenrechten bieden bescherming tegen machtsmisbruik [92](#page=92).
* **Bevoegdheidsregels:** Wie mag welke beslissingen nemen [92](#page=92).
* **Procedureregels:** Welke procedures politieke beslissingen moeten doorlopen [92](#page=92).
* **Selectieregels:** Hoe machthebbers worden aangewezen (verkiezingen, benoemingen) [92](#page=92).
* **Waarborgregels:** Bescherming van burgerrechten [92](#page=92).
* **Financieringsregels:** Hoe het politieke apparaat gefinancierd wordt [92](#page=92).
Deze regels zorgen niet alleen voor ordening, maar ook voor normatieve aanvaardbaarheid van beslissingen, vaak door procedurele rechtvaardigheid [93](#page=93).
### 5.2 Finaliteit van recht
De finaliteit van recht verwijst naar waarvoor recht zou moeten worden gebruikt. Doorheen de geschiedenis is deze opvatting geëvolueerd van een **codificerende finaliteit** naar een **modificerende finaliteit** [94](#page=94).
#### 5.2.1 Codificerende finaliteit
In deze visie wordt recht beschouwd als een uitdrukking van een objectieve, mens-overstijgende orde, die niet door mensen wordt gecreëerd maar ontdekt. Recht is wat het altijd al is geweest en wordt bewaard via traditionele waarden en normen. (#page=95, 96) De staat heeft hierbij een beperkte rol en dient ruimte te laten aan individuen en groeperingen. Grondrechten worden gezien als waarborg- en afweerrechten tegen de staat. Deze visie benadrukt het behoud van wat goed was en de vrijheid en autonomie van het individu [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 5.2.2 Kentering door positivisme
Het positivisme, dat wetenschappelijke studie van de maatschappij benadrukt, droeg bij aan een verandering in de opvatting over de finaliteit van recht. Recht werd gezien als een maatschappelijke orde, een doel op zich, dat de maatschappelijke orde bewaart en een middel wordt om dit doel te bereiken. (#page=97, 98) [97](#page=97) [98](#page=98).
#### 5.2.3 Modificerende finaliteit
Vanaf het midden van de 19e eeuw groeide het geloof dat recht ingezet kan worden als een instrument voor gewenste sociale en economische veranderingen. (#page=94, 98, 99) De toenemende industrialisering en sociale problemen leidden tot de roep om verandering, waarbij recht werd gezien als een middel om de maatschappij te vormen en bij te sturen. (#page=98, 99) Dit brengt een **juridisering van de samenleving** met zich mee, waarbij steeds meer aspecten van het leven door (statelijke) regels worden beheerst [94](#page=94) [98](#page=98) [99](#page=99).
**Technieken voor het realiseren van verandering door regels:**
* **Griefherstellend instrument:** Rechten toekennen aan benadeelden, zoals schadevergoeding [100](#page=100).
* **Bestraffend instrument:** Ongewenst gedrag verbieden, vervolgen en bestraffen [100](#page=100).
* **Bestuurs- en regulerend instrument:** Maatschappelijke activiteiten op elkaar afstemmen, bijvoorbeeld via vergunningen [100](#page=100).
* **Stimulerend instrument:** Mensen aanmoedigen of in staat stellen zich op wenselijke wijze te gedragen, bijvoorbeeld via subsidies [100](#page=100).
* **Faciliterend instrument:** Afspraken tussen personen erkennen en ondersteunen, door een juridisch kader te bieden [100](#page=100).
De expressieve (SEI) functies van recht spelen ook een grote rol in de modificerende finaliteit, door het uitdrukken van nieuwe ideaalbeelden en het nastreven van gedrags- en mentaliteitsverandering .
**Welvaartsstaat en welbevinden:** De modificerende visie kenmerkt zich door een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving en een verlangen naar een staat die welzijn garandeert, risico's beheerst en zwakkeren beschermt. Dit leidt tot een uitbreiding van grondrechten naar socio-economische rechten, die actief optreden van de staat vereisen .
**Therapeutic Jurisprudence (TJ):** Dit concept benadrukt het belang van menselijk welzijn bij het uitwerken, toepassen en evalueren van regels, met een focus op positieve gedragsverandering en verantwoordelijkheid. (#page=102, 103) .
**Staat als traumabegeleider:** De staat speelt een steeds grotere rol in het begeleiden van trauma's, zowel bij misdrijven (restorative justice) als bij maatschappelijke gebeurtenissen, en de verwerking hiervan .
#### 5.2.4 Limieten aan instrumentalisme
Ondanks de ambitieuze doelen van de modificerende finaliteit, stuit instrumentalisme op praktische en financiële limieten .
* **Praktisch probleem (gebrekkige maakbaarheid):** Menselijk gedrag verandert niet zomaar door nieuwe regels, en de staat is slechts één sociaal instituut tussen vele. Sommige problemen, zoals mentale beperkingen of de last die daaruit voortkomt, vereisen acceptatie in plaats van een directe 'oplossing'. Het negeren van de oorzaken van problemen leidt niet tot oplossingen .
* **Financieel probleem:** De hoge verwachtingen van de staat vereisen aanzienlijke financiële middelen, die vaak ontoereikend zijn. Dit leidt tot 'activering' en 'responsabilisering' van burgers en de private markt .
De spanning tussen de **instrumentaliteit van recht** (modificerende visie) en de **waarborgfunctie van recht** (codificerende visie) blijft bestaan, waarbij de bevordering van rechten voor sommigen kan leiden tot een beknotting van vrijheden voor anderen. Regulering is een permanente evenwichtsoefening tussen deze twee finaliteiten .
---
# Structuur en samenhang van rechtsregels
Dit onderdeel onderzoekt de bouwstenen van rechtsnormen, hun talige uitdrukkingen, en hoe deze normen zich tot elkaar verhouden om een (al dan niet) samenhangend systeem te vormen .
## 6. Wat is een rechtsnorm?
Een rechtsnorm is een regel of norm die gebruikt wordt om maatschappelijke ordening te realiseren, zowel prescriptief (hoe de maatschappij geordend zou moeten zijn) als descriptief (wat mensen daadwerkelijk doen, rekening houdend met ordening en verwachtingen) .
### 6.1 Descriptieve en prescriptieve normen
#### 6.1.1 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
* **Definitie:** Uitspraken die een gebruikelijke toestand, zoals een gedragspatroon, onder woorden brengen door een wet- of regelmatigheid in de natuur of maatschappij te beschrijven .
* **Kenmerken:**
* Beschrijven de werkelijkheid zoals die is, zonder te zeggen hoe deze zou moeten zijn .
* Zijn empirische waarnemingen en vermogens .
* Worden gebruikt voor descriptieve ordening .
* Zijn onveranderlijke wetmatigheden; de uitspraak verandert de beschreven wetmatigheid niet .
* Zijn onmogelijk te overtreden en onmogelijk af te dwingen .
* Zijn uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn .
* Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten .
* **Voorbeelden:** Traagheidswet, Wet van Boyle, "een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen" .
#### 6.1.2 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
* **Definitie:** Uitspraken die een gedragsvoorschrift onder woorden brengen, dus voorschrijven wat zou moeten zijn .
* **Kenmerken:**
* Schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen .
* Worden gebruikt voor prescriptieve ordening .
* Zijn veranderlijke voorschriften; menselijke wetten kunnen ze veranderen .
* Zijn vatbaar voor overtreding en mogelijk afdwingbaar .
* Zijn geen uitspraken die waar of onwaar zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig zijn .
* Het voorwerp van prescriptieve normen zijn geen empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten .
* **Voorbeelden:** Een prescriptieve norm kan zijn: "mensen met veel geld zouden niet veel moeite mogen doen om weinig belastingen te betalen" .
### 6.2 De betekenis van ‘normaal’
Het woord 'normaal' kent twee betekenissen:
1. **Gebruikelijk gedrag:** Toestanden die de gebruikelijke zijn, strokend met een descriptieve norm (bv. geroep en gelach op een specifieke plaats en tijd) .
2. **Gedrag dat zich richt naar een standaard:** Toestanden waarnaar men zich moet richten, strokend met een prescriptieve norm (bv. afwezigheid van nachtlawaai op een specifieke plaats en tijd, ook al doet dit gedrag zich niet voor) .
### 6.3 Het ‘alien test’
De 'alien test' illustreert het verschil tussen descriptieve en prescriptieve uitspraken door een hypothetische alien te beschouwen die enkel empirisch waarneembare feiten kan vaststellen, maar geen waarde kan hechten aan die feiten of kan beoordelen of ze conform de regels zijn .
### 6.4 Verschil tussen rechtsbetrekking (RB) en gedragsbetrekking (GB)
* **RB (gematigd extern perspectief):** Recht wordt gezien als een sociaal feit, een creatie van mensen die bepaalde normen erkennen en als maatstaf aanvaarden om te handelen .
* **GB (gematigd extern perspectief):** Recht wordt (deels) als een empirisch feit beschouwd, waarbij men enkel de feitelijke patronen en gedragingen beschrijft zonder deel te nemen aan de groepserkenning .
## 7. Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden uitgedrukt door middel van taal, wat kan leiden tot verschillende soorten uitspraken .
### 7.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn .
#### 7.1.1 Empirische (of descriptieve) uitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen die feiten of algemene wetmatigheden beschrijven .
* **Functie in het recht:** Aantonen dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan .
* **Onderscheid:** 'Feiten' zijn empirische feiten, terwijl 'rechtsfeiten' sociale of institutionele feiten zijn .
#### 7.1.2 Logische of definiërende uitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen die formele verbanden tussen begrippen en uitspraken weergeven .
* **Kenmerken:** Kunnen waar of onwaar zijn, bewezen door logica of gebruikte definities, niet door waarnemingen .
* **Rol in het recht:** Noodzakelijk voor argumentatie en het omschrijven van begrippen .
### 7.2 Geloofsuitspraken
* **Definitie:** Uitspraken die onbewijsbare aannames en opvattingen (axioma's) betreffen .
* **Kenmerken:** Niet verifieerbaar; essentieel voor levensbeschouwelijke overtuigingen en wetenschap .
* **Gevaar:** Kunnen, indien uitgedrukt als verifieerbaar, leiden tot desastreuze gevolgen wanneer ze in het recht worden toegepast zonder kritische blik .
### 7.3 Waarderinguitspraken
* **Definitie:** Uitdrukkingen van hoe de spreker bepaalde situaties waardeert, gebaseerd op waarden (ideeën over wat wenselijk, gepast of goed is) .
* **Descriptieve waarderingsuitspraken:** Oordelen zonder gedragsvoorschrift (bv. "deze chauffeur is goed") .
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken:** Oordelen die een gedragsvoorschrift inhouden (bv. imperatieven of prescriptieve normen) .
* **Imperatieven:** Geboden of verboden voor een specifieke situatie, met vijf bestanddelen (normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven handeling, modaliteit, geviseerde feitelijke situatie) .
* **Prescriptieve normen:** Kunnen algemene draagwijdte hebben (algemene rechtsnormen) of gericht zijn tot concrete normbestemmelingen (individuele rechtsnormen) .
* Algemene rechtsnormen zijn algemeen naar tijd, persoon en geviseerde feitelijke situatie .
* Individuele rechtsnormen zijn gericht tot concrete normbestemmelingen (bv. contractpartijen) .
* **Uitdrukking:** Vaak door middel van voorwaardelijke uitspraken ("als... dan...") of de indicatieve wijs .
### 7.4 Performatieve uitspraken
* **Definitie:** Uitspraken die, mits voldaan aan bepaalde conventies en door een bevoegde instantie, een sociaal feit creëren of een rechtsgevolg meteen doorvoeren .
* **Kenmerken:**
* Voeren rechtsgevolgen direct door, in tegenstelling tot prescriptieve waarderingsuitspraken die deze voorschrijven .
* De gevolgen die ze doorvoeren zijn sociale feiten .
* Hebben een 'wijzigend', 'dispositief' of 'beschikkend' karakter .
* Beïnvloeden sociale feiten en hebben een dispositief of beschikkend karakter .
* **Relevantie:** Belangrijk in het bewijsrecht (mededelende handelingen) en rechterlijke toetsing (dispositieve handelingen) .
## 8. Algemene bestanddelen van (rechts)regels
Rechtsregels worden opgebouwd uit verschillende bestanddelen, die bepalen hoe ze functioneren en geïnterpreteerd worden .
### 8.1 Normsteller
* Bij imperatieven is er altijd een normsteller .
* Bij rechtsregels is de aanwezigheid van een normsteller niet altijd evident (bv. gewoonte) .
* De afwezigheid van een specifieke normsteller is geen gebrek, maar kan nuttig zijn voor de finaliteit van het recht (codificatie vs. modificatie) .
### 8.2 Normbestemmeling
* Rechtsregels zijn gericht aan bepaalde personen (burgers, rechtspersonen, overheden) .
* Er is een onderscheid tussen **gedragsnormen** (gericht op burgers, rechtsdwaling is geen excuus) en **beslissingsnormen** (gericht op rechters, rechtsdwaling kan soms een excuus zijn) .
* **Akoestische scheiding (acoustic separation):** Wanneer gedrags- en beslissingsnormen uiteenlopen en bepaalde normbestemmelingen (burgers) de beslissingsnormen van anderen (rechters) niet 'horen' .
### 8.3 Voorgeschreven gedrag
* **Imperatieventheorie:** Ziet recht als een geheel van gedragsregels die voorschrijven hoe men zich moet gedragen .
* **Volledige rechtsregel:** Bevat alle bestanddelen om iemands gedrag in een specifieke situatie te normeren .
* **Onvolledige rechtsregel:** Bevat slechts een deel van de benodigde bestanddelen en moet gecombineerd worden met andere regels .
* Een wetsartikel is zelden een volledige rechtsregel, maar een onderdeel ervan .
* **Soorten regulatieve uitspraken:**
* **Actie-uitspraken:** Schrijven direct concreet gedrag voor in een bepaalde feitelijke situatie (bv. verplichting tot schadevergoeding) .
* **Doeluitspraken:** Leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die zelf de methode kan kiezen (bv. duurzame ontwikkeling) .
* **Verduidelijkende uitspraken:** Leggen de betekenis van een woord of begrip vast om de normbestemmeling te helpen begrijpen welk gedrag verwacht wordt .
* **Nominale definities:** Leggen de betekenis van een begrip vast, vaak met een teleologisch en performatief karakter .
* **Reële definities:** Beschrijven de werkelijke betekenis van een begrip, vaak anders dan nominale definities in het recht .
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:**
* **Veranderende uitspraken:** Omschrijven het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger, door inperking of verruiming .
* **Verwijzende uitspraken:** Verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie te verbeteren .
* **Constitutieve uitspraken:**
* **Zuiver constitutieve uitspraken:** Creëren sociale feiten en scheppen een kader waarin gedragsvoorschriften zin krijgen (bv. "België is een federale Staat") .
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Reguleren hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd, vaak via secundaire regels (rules of recognition, change, adjudication) .
### 8.4 Modaliteiten
* De houding van een regel ten opzichte van voorgeschreven gedrag .
* **Vier deontische modaliteiten:**
* **Gebod/plicht:** Vereist dat de normbestemmeling het gedrag verricht (bv. "koper is verplicht koopprijs te betalen") .
* **Verbod:** Vereist dat de normbestemmeling het gedrag niet verricht (bv. "ABS mag geen akte van burgerlijke stand over zichzelf opmaken") .
* **Positieve toelating:** Verleent de bevoegdheid om het gedrag te verrichten (bv. "langstlevende is toegelaten tot EUR 5000 op te vragen") .
* **Negatieve toelating:** Verleent de bevoegdheid om het gedrag niet te verrichten (bv. "huurder is toegelaten het goed niet terug te geven in oorspronkelijke staat") .
* **Verhoudingen tussen modaliteiten:** Kunnen contradictorisch, conrrair, subcontrair of subalternatief zijn .
### 8.5 Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
* Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt .
* **Algemene norm (defeasible rule):** Geldt in bepaalde omstandigheden en kent uitzonderingen. Rechtsregels zijn in principe algemene normen .
* **Absolute norm (strict rule):** Geldt altijd en overal, kent geen uitzondering .
* **Principe versus uitzondering:** De categorisatie kan het juridisch denken en de bewijslastverdeling beïnvloeden .
### 8.6 Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** GFS is duidelijk omschreven (bv. specifieke afstanden voor het planten van bomen) .
* **Open normen:** GFS is vaag omschreven (bv. "openbare orde", "goede trouw"), wat de rechter meer rol geeft bij interpretatie en concretisering .
* **Functies van open normen:** Delegatiefunctie, flexibiliteitsfunctie, verwijzingsfunctie, receptiefunctie .
* **Gevaren van open normen:** Kan leiden tot te grote delegatie aan de rechter, beïnvloed door de tijdsgeest .
* **Niveaus van onduidelijkheid:** Rechtsregels kunnen onduidelijk zijn op het niveau van rechtsfeiten, rechtsgevolgen, of beide .
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken grondgedachten binnen de rechtsorde uit, vormen de basis voor concrete rechtsregels, en duiden slechts de richting aan .
* **Adagia:** Rechtsspreuken die een brug slaan tussen algemene rechtsbeginselen en concrete rechtsregels .
## 9. Hoe verhouden rechtsnormen zich tot elkaar? Recht als systeem.
Dit onderdeel onderzoekt de samenhang van rechtsregels en of recht kan worden beschouwd als een systeem .
### 9.1 Recht als dogmatisch systeem
* **Uitwendig systeem:** Beschrijft de ordening van rechtsregels als een classificatiesysteem, vergelijkbaar met een bibliotheek, om de zoektocht naar toepasselijke regels te vergemakkelijken. Dit is een descriptieve ordening .
* Indelingen (bv. publiek/privaat recht) zijn nooit neutraal, maar een keuze die gevolgen heeft voor de interpretatie van het recht .
* Voorbeelden van indelingen zijn de "Tree of Legal Knowledge" en thematische ordening (bv. economisch recht) .
* Het nut van een uitwendig systeem ligt in de heuristiek (het vinden van regels), maar de hermeneutiek (interpretatie) is essentieel .
* **Inwendig systeem:** Beschrijft recht als een samenhang van alle beginselen, waardeoordelen en belangenafwegingen, met als ideaal een consistent en coherent geheel. Dit is een prescriptieve ordening .
* **Ronald Dworkin's "Law as Integrity":** Pleit voor recht als een integer geheel dat met één stem spreekt, waarbij rechterlijke uitspraken aansluiten bij de onderliggende morele theorie van het recht .
* Een volmaakte inwendige systematiek is in de praktijk zelden te vinden .
### 9.2 Recht als sociaal systeem
* **Doel:** De orde, chaos en 'toeval' in menselijk gedrag en interacties beter begrijpen .
* **Emergentie:** Het geheel heeft eigenschappen die de delen op zich niet hebben (bv. dieptezicht) .
* **Definitie van 'systeem':** Een geheel van bestanddelen die interageren en daardoor van hun omgeving te onderscheiden zijn .
* **Sociale systemen:** Koppels, gezinnen, bedrijven, rechtbanken, overheden. De maatschappij is het meest omvattende systeem .
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn er gespecialiseerde, grotendeels autonome deelsystemen (bv. recht, economie, religie) .
* **Verhouding politiek en recht (Niklas Luhmann):**
* Politiek als 'verdeelsysteem' dat beslissingen neemt en grenzen stelt .
* Recht implementeert deze beslissingen, maakt ze acceptabel, handhaaft ze en beheert conflicten door ze te normeren .
* Recht wordt gezien als een geheel van (veralgemeende) normatieve verwachtingen .
* **Autopoïetisch systeem:** Recht is in staat zichzelf te creëren en in stand te houden door zelf te bepalen wat als 'recht' telt, via interne normativiteit (IN) .
* **Operationeel gesloten:** Het recht gebruikt eigen criteria om juridische geldigheid te beoordelen .
* **Cognitief open:** Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren .
### 9.3 Recht als 'chaotische janboel'
* **Kritiek op dogmatisch systeem:** De idealen van consistentie en coherentie van waardeoordelen in het recht zijn in de praktijk vaak illusoir .
* **Kritiek op 'de Wetgever':** Het recht is geen planmatig geheel, maar het resultaat van compromissen tussen diverse actoren met uiteenlopende belangen en opvattingen .
* **Kritiek op gebrek aan historisch perspectief:** Wetten ontstaan op specifieke momenten en onderliggende waardeopvattingen evolueren, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden en onduidelijkheden .
* **Kritiek op sociaal systeem:** Rechtsordes en instituten zijn vaak minder intern consistent dan wordt voorgesteld, omdat recht mensenwerk is .
### 9.4 Metaforen voor recht
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen, is recht geen gestructureerde chaos, maar heeft het regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch) die het mogelijk maken om taal te spreken en functies te vervullen. Beide zijn open-ended systemen .
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie die overtuigingen en gebruiken van generaties weerspiegelt. Verschillende perspectieven (top-down, bottom-up, gebruikers) bieden inzichten in de structuur, vormgeving en historische ontwikkeling .
* **Brasília als voorbeeld:** Illustreert de mogelijke problemen van een strikt planmatige (top-down) ordening die de noden van de gebruikers (bewoners) niet altijd aansluit .
* **Wat leert dit ons?** Recht is niet noodzakelijk een harmonieus en uniform geheel. De nadruk op systematiek kan andere belangen, zoals die van de normbestemmelingen, over het hoofd zien .
## 10. Juridische begrippen en waarden
Het begrijpen van de structuur en samenhang van rechtsregels vereist bewustzijn van het eigen perspectief, de veronderstellingen over recht (dogmatisch vs. sociaal), de mate van coherentie die nagestreefd wordt, de grondslag van het recht, en de functies en finaliteit die eraan worden toegekend .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Essentiële opvatting | Opvatting dat recht een kernelement bezit dat altijd en overal aanwezig is en waardoor ‘recht’ onderscheiden kan worden van andere fenomenen. |
| Conventionalistische opvatting | Opvatting dat wat als ‘recht’ telt en wat niet, een conventie of afspraak tussen mensen is, waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt. |
| Statelijk recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat door statelijke actoren, zoals wetgevers en rechters, is uitgevaardigd. |
| Gewoonterecht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat tot stand komt doordat deelnemers aan het rechtsverkeer deze voorschriften als verbindend beschouwen, voortkomend uit langdurig gebruik in de praktijk. |
| Religieus recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat binnen een bepaalde religie geldt, zoals de tien geboden in het jodendom. |
| Natuurrecht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat wordt afgeleid uit de menselijke natuur en dat geldt onafhankelijk van menselijke afspraken, zoals mensenrechten. |
| Internationaal recht | Het geheel van gedragsvoorschriften dat de internationale betrekkingen regelt, tussen staten en andere internationale actoren zoals de VN en de EU. |
| Sociale instituten | Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen, zoals het gezin, onderwijs en gezondheidszorg. |
| Sociale praktijken | Alledaagse handelingen en de gebruikelijke wijze waarop deze worden verricht in een maatschappij; gedragspatronen. |
| Verticale specialisatie | Verdeling van taken, planning, inrichting en uitvoering over hiërarchisch verschillende niveaus binnen een organisatie of maatschappij. |
| Horizontale specialisatie | Verdeling van taken, planning, inrichting en uitvoering over zelfde niveau binnen een organisatie; alle medewerkers opereren op hetzelfde niveau. |
| Chiefdoms | Samenlevingsverbanden met honderden tot tienduizenden mensen, gekenmerkt door sedentaire levenswijze, erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid dan in jager-voedselverzamelaarsgemeenschappen. |
| Rijken | Samenlevingsverbanden die organisatorisch veel complexer zijn dan chiefdoms, met groepen tot meer dan 100.000 mensen, ondersteund door schrift, belastingen, staatsreligie en een uitgebreid handelsnetwerk. |
| Codex Hammurabi | Een van de oudste bekende wetsteksten, opgesteld rond 1754 v.Chr., met 282 regels over diverse aspecten van het leven, waaronder handel, huwelijk en misdrijven. |
| Moderne staten | Onafhankelijke staten die soevereine macht uitoefenen over een territorium, met een geweldsmonopolie, centrale gezagsinstantie, en vaak gekenmerkt door een natiestaat, welvaartsstaat of actieve welvaartsstaat. |
| Territoriale staat | Een staat die de nadruk legt op afgebakende grondgebieden en soevereine machtsuitoefening daarover, inclusief militaire bezetting en belastingen heffen. |
| Natiestaat | Een staat die probeert een nationale identiteit te creëren en te versterken onder zijn burgers, wat een grote impact heeft op het dagelijks leven. |
| Welvaartsstaat | Een staat die streeft naar het garanderen van een bepaald welvaartspeil voor al zijn burgers, vaak door sociale voorzieningen en uitkeringen. |
| Actieve welvaartsstaat | Een ontwikkeling van de welvaartsstaat die zich richt op het activeren van burgers en het verhogen van economische welvaart, vaak via de zogenaamde participatiesamenleving. |
| Governance | Een bestuursmodel waarbij de nadruk ligt op bestuurlijke en regulerende processen, ongeacht de actor, en waarbij machten samenwerken in plaats van een centrale soevereine macht. |
| Reflexief recht | Recht waarbij de wetgever randvoorwaarden bepaalt en ruimte laat voor zelfregulering en regulerende agentschappen, wat de soevereiniteit van de staat deels overdraagt. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Benadering die zich richt op abstracte, ideële gedragsregels en voorschriften, en de normatieve aspecten van recht. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Benadering die zich richt op concreet, feitelijk gedrag en gedragspatronen die mensen vertonen in de praktijk. |
| Descriptieve ordening | Een ordening die het voorwerp van beschrijving niet wijzigt, zoals het klasseren van objecten of het maken van inhoudstafels in boeken. |
| Normatieve ordening | Een ordening die iets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving, door gedragsvoorschriften voor te schrijven hoe mensen zich zouden moeten gedragen. |
| Cognitieve verwachting | Een verwachting die gebaseerd is op feitelijke voorzieningen of voorspellingen over wat er in de toekomst zal gebeuren, zonder een specifieke wil of eis. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting die een wens, wil of eis inhoudt, sturend over de uitkomst en gericht op een bepaald gewenst resultaat. |
| Rechtspluralisme (RP) | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen, zoals statelijk recht, gewoonterecht en religieus recht, tegelijkertijd claimen dat hun regels met voorrang gelden voor een bepaalde situatie. |
| Zacht RP | Een variant van rechtspluralisme waarbij voorrangsregels bepalen welk systeem op een bepaald moment voorrang krijgt op een ander systeem. |
| Hard RP | Een variant van rechtspluralisme waarbij elk systeem blijft vinden dat het voorrang verdient, wat kan leiden tot conflicten tussen systemen, zoals ‘gewoonte contra legem’. |
| Institutionele oorsprong | De herkomst van een regel, bepaald door formele maatschappelijke instituten die de staat heeft gecreëerd, zoals de wetgever. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om naleving van een praktijk of regel te verzekeren, vaak door middel van staatsdwang of sociale controle. |
| Juridisering | Het proces waarbij steeds meer aspecten van het leven door (statelijke) regels worden beheerst, wat samenhangt met de veranderde rol van de staat. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin het bestuur en de burgers gebonden zijn aan het recht, en waarin machtsmisbruik door de overheid wordt voorkomen door procedures en waarborgen. |
| Nomocratische stroming | Stroming die stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever, met een focus op de formele geldigheid van wetten. |
| Egalitaire stroming | Stroming die streeft naar een gelijke maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen, en waarbij recht wordt gezien als een middel om maatschappelijke ongelijkheden te verminderen. |
| John Rawls | Filosoof die de theorie van de onwetendheidssluier ontwikkelde, om rechtvaardige maatschappelijke principes te bepalen, zoals het principe van grootst gelijke vrijheid en het onderscheidsprincipe. |
| Veil of ignorance | Een gedachte-experiment waarbij men de principes van een rechtvaardige samenleving bepaalt zonder kennis van de eigen positie of kenmerken daarin. |
| Capability approach | Een benadering die zich richt op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen en het streven naar menselijke bloei, in plaats van de verdeling van goederen. |
| Martha Nussbaum | Filosoof die de capability approach verder ontwikkelde, met een focus op menselijke waardigheid en de mogelijkheid tot een leven van normale duur, goede gezondheid en waardige sociale interactie. |
| Eugen Ehrlich | Socioloog die het concept van ‘levend recht’ introduceerde, verwijzend naar de sociale normen en praktijken die de maatschappij beheersen, los van het statelijke recht. |
| Kodificatie (finaliteit) | De finaliteit van recht die gericht is op het behouden van traditionele waarden en normen, en het uitdrukken van een bestaande maatschappelijke orde. |
| Modificatie (finaliteit) | De finaliteit van recht die gericht is op het veranderen van maatschappelijke structuren en het realiseren van wenselijke sociale veranderingen door middel van regels. |
| Juridische vaardigheden | De vaardigheden die nodig zijn om juridische regels en principes te kunnen toepassen en interpreteren, waaronder het vinden van relevante bepalingen (heuristiek) en het duiden van hun betekenis (hermeneutiek). |
| Recht als dogmatisch systeem | Beschouwt recht als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften en beginselen, met een focus op de interne logica en consistentie van het recht. |
| Recht als sociaal systeem | Beschouwt recht als een geheel van samenhangende sociale instituten en praktijken, waarbij interacties en sociale processen centraal staan. |
| Emergentie | Het verschijnsel waarbij een systeem eigenschappen heeft die de delen ervan niet hebben, als gevolg van de interactie tussen die delen. |
| Opbouw van rechtsregels | De verschillende bestanddelen waaruit een rechtsregel is opgebouwd, zoals normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven gedrag, modaliteiten, en de geviseerde feitelijke situatie. |
| Verifieerbare uitspraken | Uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn, gebaseerd op waarnemingen (empirisch) of logica en definities (logisch/definiërend). |
| Geloofsuitspraken | Niet-verifieerbare uitspraken die onbewijsbare aannames en opvattingen betreffen, zoals axioma’s in wiskunde of religieuze dogma's. |
| Waarderingsuitspraken | Uitspraken die een waardeoordeel uitdrukken over een object, persoon of handeling, gebaseerd op een bepaalde waarderingsmaatstaf. |
| Performatieve uitspraken | Uitspraken die, indien uitgesproken door een bevoegde instantie en onder de juiste omstandigheden, een sociaal of juridisch feit creëren of wijzigen. |
| Modaliteiten | De houding van een regel ten opzichte van het voorgeschreven gedrag: verplichting, verbod, positieve toelating, of negatieve toelating. |
| Contradictoire uitspraken | Twee uitspraken die elkaar uitsluiten: als de ene waar is, is de andere onwaar, en omgekeerd. |
| Contraire uitspraken | Twee uitspraken die niet tegelijk waar kunnen zijn, maar wel allebei onwaar kunnen zijn. |
| Subcontraire uitspraken | Twee uitspraken die niet allebei onwaar kunnen zijn, maar wel allebei waar kunnen zijn. |
| Subalternatief verband | Een verband tussen uitspraken waarbij de ene uitspraak de andere impliceert, maar de omgekeerde implicatie niet noodzakelijkerwijs geldt. |
| Subjectief recht | Een recht dat toebehoort aan een bepaald persoon, en dat kan bestaan uit aanspraken, vrijheden, bevoegdheden of immuniteiten. |
| Claim (aanspraak) | Het subjectieve recht om van een ander een specifieke handeling of nalaten te verlangen, met als tegenhanger een plicht van die ander. |
| Liberty (vrijheid) | Het subjectieve recht om een bepaalde handeling te verrichten zonder dat iemand zich daarin mag mengen, met als tegenhanger ‘geen aanspraak’. |
| Power (bevoegdheid) | Het subjectieve recht om door eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand te wijzigen, met als tegenhanger gebondenheid. |
| Immunity (immuniteit) | Het subjectieve recht om gevrijwaard te blijven van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, met als tegenhanger onbevoegdheid. |
| Prima facie | Op het eerste gezicht; gebaseerd op de directe bewoordingen van een tekst. |
| Absolute norm | Een regel die categorisch en onvoorwaardelijk geldt, zonder uitzonderingen. |
| Algemene norm | Een regel die hypothetisch en voorwaardelijk geldt, en die uitzonderingen kent. |
| Gesloten normen | Rechtsregels waarvan het toepassingsgebied zeer duidelijk is omschreven. |
| Open normen | Rechtsregels waarvan het toepassingsgebied minder duidelijk is omschreven, waardoor de rechter een grotere rol speelt bij de interpretatie en concretisering. |
| Delegatiefunctie | De functie van een open norm waarbij de normsteller de keuze over het toepassingsgebied delegeert aan de rechter. |
| Flexibiliteitsfunctie | De functie van open normen die het mogelijk maakt om het recht aan te passen aan maatschappelijke veranderingen zonder telkens nieuwe regels te hoeven maken. |
| Verwijzingsfunctie | De functie van open normen die verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de rechtsregel te verbeteren. |
| Receptiefunctie | De functie van open normen die concrete vormgeving behoeft, waarbij waarden en beginselen van de rechtsorde de inhoud van de norm bepalen. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele ideeën die de grondslag vormen van de rechtsorde en richting geven aan concrete rechtsregels. |
| Adagia | Rechtsspreuken of maximes, vaak in het Latijn, die een algemeen rechtsbeginsel op een concrete manier verwoorden. |
| Heuristiek | De leer van het vinden van relevante juridische teksten en bepalingen. |
| Hermeneutiek | De leer van het interpreteren van juridische teksten en het duiden van hun betekenis. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht, die bepaalt wat wel en niet tot de rechtsorde behoort. |
| Operationeel gesloten | Het recht gebruikt voor waardeoordelen enkel criteria die deel uitmaken van het recht zelf. |
| Cognitief open | Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren. |
| Autopoiesis | Het vermogen van een systeem om zichzelf te creëren en in stand te houden. |
| Recht als taal | Een metafoor die recht vergelijkt met natuurlijke talen, waarbij beide systemen openeindekarakter hebben en veranderen door gebruik. |
| Recht als stad | Een metafoor die recht vergelijkt met steden, waarbij beide menselijke constructies zijn die de overtuigingen en geschiedenis van hun gemeenschap weerspiegelen. |
| Asa Sul | Een wijk in Brasília, Brazilië, bekend om zijn geplande architectuur met ‘superquadras’, die parallel kan worden getrokken met de systematiek van recht. |
| Jane Jacobs | Stedenbouwkundige en auteur die kritiek had op de geplande orde van steden zoals Brasília, en de nadruk legde op de levendigheid en sociale interactie die essentieel zijn voor een functionele stad. |
| Dogmatisch systeem | Een systeem waarbij de waardeoordelen achter regels consistent en coherent moeten zijn, en elkaar moeten ondersteunen. |
| Sociaal systeem | Een systeem dat bestaat uit interagerende sociale instituten en gedragspatronen, waarbij de interacties en de emergentie van eigenschappen centraal staan. |
| Wet van Boyle | Een fysische wet die stelt dat de druk van een gas omgekeerd evenredig is met het volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas ($pV = constant$). |
| Traagheidswet (Newton) | Een fysische wet die stelt dat een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, in rust blijft of zich rechtlijnig met constante snelheid voortbeweegt. |
| Juridische uitspraak | Een uitspraak die een bepaald rechtsgevolg creeërt of wijzigt, indien voldaan aan de wettelijke vereisten. |
| Wetgevende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het creëren van wetten en rechtsregels. |
| Uitvoerende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het implementeren en handhaven van wetten en beslissingen. |
| Rechterlijke macht | De macht die verantwoordelijk is voor het berechten van geschillen en het interpreteren van wetten. |
| Grondwet | De hoogste wet van een staat, die de basisstructuur en de fundamentele rechten en plichten van burgers en overheid vastlegt. |
| Goede trouw | Een juridisch principe dat inhoudt dat partijen bij een overeenkomst eerlijk en redelijk moeten handelen, en alle gevolgen van de overeenkomst moeten nakomen. |
| Openbare orde | Een set van fundamentele beginselen die de maatschappelijke orde en de essentiële waarden van een samenleving beschermen en waar niet van mag worden afgeweken. |
| Dwingend recht | Regels waarvan niet kan worden afgeweken, omdat ze essentiële belangen van de maatschappij of van een partij beschermen. |
| Rechtsbeginselen | Fundamentele normen en waarden die ten grondslag liggen aan het recht en richting geven aan de interpretatie en toepassing van concrete rechtsregels. |
| Autonomiebeginsel | Het beginsel dat personen tot op zekere hoogte hun eigen rechtspositie moeten kunnen vormgeven. |
| Rechtszekerheidsbeginsel | Het beginsel dat personen moeten kunnen inschatten welke juridische gevolgen hun gedrag zal hebben. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, en ongelijke gevallen ongelijk, naargelang de relevante verschillen. |
| Rechtsstaatbeginsel | Het beginsel dat gezagsdragers gebonden zijn aan het recht en dat hun macht beperkt is door het recht. |
| Patere legem quam ipse fecisti | Latijnse rechtsspreuk die betekent: 'Verdraag de wet die u zelf hebt gemaakt', wat impliceert dat ook de overheid gebonden is aan haar eigen regels. |
| Subjectieve rechten | Rechten die toebehoren aan een individu, zoals aanspraken, vrijheden, bevoegdheden en immuniteiten. |
| Precaire vrijheden | Vrijheden die kunnen worden ingetrokken, zoals het privilege om ergens binnen te komen nadat men is uitgenodigd. |
| Bestendige vrijheden | Vrijheden die niet zomaar kunnen worden ingetrokken, zoals fundamentele mensenrechten. |
| Gebondenheid (liability) | De toestand waarin iemand verkeert door de bevoegdheidsuitoefening van een ander, waardoor zijn rechtstoestand kan veranderen. |
| Onbevoegdheid (disability) | De toestand waarin iemand gevrijwaard is van de bevoegdheidsuitoefening door een ander, omdat die ander niet gemachtigd is om in te grijpen. |
| Absolute nietigheid | Nietigheid die steeds kan worden ingeroepen, ongeacht de termijn of de instemming van partijen. |
| Relatieve nietigheid | Nietigheid die gedurende een bepaalde termijn kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Geviseerde feitelijke situatie (GFS) | Het geheel van rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een bepaald rechtsgevolg intreedt. |
| Rechtsfeit | Een feit dat juridische gevolgen heeft, of dat een rechtsgevolg teweegbrengt. |
| Sociaal feit | Een feit dat zijn betekenis ontleent aan menselijke conventies en erkenning, zoals ‘huwelijk’ of ‘eigendom’. |
| Juridische werkelijkheid | De werkelijkheid zoals die wordt bepaald en gewijzigd door juridische normen en procedures. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die sociale feiten creëren of wijzigen, zoals de verklaring van een ambtenaar van de burgerlijke stand tijdens een huwelijk. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraken | Uitspraken die bevoegdheden verlenen aan personen of instanties om juridische handelingen te verrichten, zoals wetgeving of het sluiten van contracten. |
| Secundaire regels (Hart) | Regels die betrekking hebben op primaire regels (gedragsvoorschriften), zoals erkenningsregels, wijzigingsregels en berechtingsregels. |
| Erkenningsregels (rule of recognition) | Secundaire regels die bepalen hoe regels moeten worden uitgevaardigd om te gelden als rechtsregels, en welke bronnen van recht worden erkend. |
| Wijzigingsregels (rule of change) | Secundaire regels die bepalen hoe reeds bestaande rechtsregels kunnen worden gewijzigd. |
| Berechtingsregels (rule of adjudication) | Secundaire regels die bepalen hoe geschillen moeten worden beslecht en of primaire regels zijn overtreden. |
| Actie-uitspraken | Gedragsvoorschriften die rechtstreeks een concrete gedraging voorschrijven in een bepaalde geviseerde feitelijke situatie. |
| Doeluitspraken | Gedragsvoorschriften die een doel vastleggen voor de normbestemmeling, die zelf de methode kan kiezen om dat doel te bereiken. |
| Verduidelijkende uitspraken | Uitspraken die de betekenis van een woord of begrip vastleggen om te zorgen dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag wordt verlangd. |
| Nominale definities | Definities die de betekenis van een begrip vastleggen binnen een specifieke context, zoals het recht, en die bouwstenen zijn voor rechtsregels. |
| Reële definities | Definities die de feitelijke betekenis van een begrip beschrijven, onafhankelijk van juridische of contextuele bepalingen. |
| Werkdag | Een dag die niet valt op een wettelijke feestdag, zondag of zaterdag, zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en de Arbeidswet. |
| Nacht | De periode tussen zonsondergang en zonsopgang, waarvan de precieze tijdsduur kan variëren afhankelijk van de wetgeving en context. |
| Verkrachting | Elke seksuele penetratie zonder toestemming van het slachtoffer, waarbij de definitie en de juridische kwalificatie ervan door de tijd heen zijn geëvolueerd. |
| Veranderende uitspraken | Uitspraken die het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger omschrijven door beperkingen of verruimingen aan te brengen. |
| Verwijzende uitspraken | Uitspraken die verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de rechtsregel te verbeteren. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die sociale feiten creëren of wijzigen, zoals de oprichting van een staat of een gerechtshof. |
| Zuivere constitutieve uitspraken | Constitutieve uitspraken die zelfstandig sociale feiten creëren, zonder noodzakelijk te verwijzen naar bestaande definities of regels. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraken | Constitutieve uitspraken die bevoegdheden verlenen aan personen of instanties om juridische handelingen te verrichten, zoals het maken van wetten of het sluiten van contracten. |
| Recht als ‘autopoiëtisch’ systeem | Recht als een systeem dat zichzelf kan creëren en in stand houden door middel van interne normativiteit, waarbij het zelf bepaalt wat als recht geldt. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht die bepaalt welke gedragsvoorschriften deel uitmaken van de rechtsorde. |
| Operationeel gesloten | Het recht gebruikt voor waardeoordelen enkel criteria die deel uitmaken van het recht zelf, maar is cognitief open voor invloeden van buitenaf. |
| Cognitief open | Het recht kan signalen uit de samenleving en andere deelsystemen opvangen en incorporeren, waardoor het zich kan aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen. |
| Recht als chaotische janboel | Een kritiek op de opvatting van recht als een perfect geordend systeem, waarbij het recht wordt gezien als een verzameling van tegenstrijdige regels en ideeën die door verschillende actoren zijn gecreëerd. |
| Wetgever | Metafoor voor de verzameling van personen die wetten maken, vaak als compromis tussen uiteenlopende ideeën en belangen. |
| Natuurlijke talen | Talen die organisch zijn gegroeid door het gebruik van sprekers en die zich voortdurend ontwikkelen, in tegenstelling tot kunsttalen die bewust zijn ontworpen. |
| Recht als taal | Een metafoor die recht vergelijkt met natuurlijke talen, waarbij beide systemen openeindekarakter hebben en veranderen door gebruik. |
| Recht als stad | Een metafoor die recht vergelijkt met steden, waarbij beide menselijke constructies zijn die de overtuigingen en geschiedenis van hun gemeenschap weerspiegelen, en verschillende perspecturen bieden op hun structuur en functie. |
| Brasília | Een geplande stad in Brazilië, gebruikt als voorbeeld van een top-down benadering van ordening, met zowel voordelen als nadelen op het gebied van sociale interactie en leefbaarheid. |
| Montesquieu | Filosoof die bekend staat om zijn werk over de scheiding der machten en de invloed van wetgeving op de samenleving. |
| Hans Kelsen | Rechtsfilosoof die de ‘Reine Rechtslehre’ ontwikkelde, een zuivere rechtstheorie die het recht wil ontleden van politieke en morele invloeden. |
| Grundnorm | Een hypothetische grondnorm in Kelsens theorie, die de geldigheid van de gehele rechtsorde fundeert. |
| Herbert Hart | Rechtsfilosoof die het recht beschreef als de unie van primaire en secundaire regels, en het belang van de ‘rule of recognition’ benadrukte voor de geldigheid van rechtsregels. |
| Mensenrechten | Universele, onvervreemdbare rechten die aan elk individu toekomen, gebaseerd op de menselijke waardigheid. |
| Utilitarisme | Een ethische theorie die stelt dat de moreel juiste handeling degene is die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert. |
| Historische stroming | Stroming die stelt dat recht historisch gegroeid is en gebaseerd moet zijn op de ‘Volksgeist’ of de gemeenschappelijke wil van het volk. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat kennis alleen voortkomt uit zintuiglijke waarneming en empirisch onderzoek, en afwijst metafysische of religieuze verklaringen. |
| Rechtspositivisme | Stroming binnen de rechtsfilosofie die recht en moraal scheidt en stelt dat de geldigheid van recht niet afhankelijk is van morele criteria. |
| Formeel rechtspositivisme | Stroming die stelt dat recht datgene is wat een bepaalde bron, zoals de wetgever of rechtspraak, als recht aanwijst, zonder daarbij een moreel oordeel te vellen. |
| Ideologisch rechtspositivisme | Stroming die stelt dat het recht, omdat het door een bepaalde bron is uitgevaardigd, ook rechtvaardig is. |
| Normatief rechtspositivisme | Stroming die probeert het recht op een neutrale, waardevrije manier te beschrijven en te bestuderen, maar erkent dat recht en inhoudsbepaling van gedragsvoorschriften altijd politieke kwesties zijn. |
| Descriptief rechtspositivisme | Stroming die zich richt op het beschrijven van wat mensen feitelijk doen (recht in actie), in plaats van wat er in de wet staat (recht in boeken). |
| Legal realism | Een stroming binnen het rechtspositivisme die de nadruk legt op de praktische realiteit waarin rechtsregels worden toegepast en stelt dat rechters het recht niet alleen toepassen, maar ook creëren. |
| Emile Durkheim | Socioloog die de concepten van sociale feiten en sociale cohesie onderzocht, en het belang van gedeelde waarden en normen voor het functioneren van de samenleving benadrukte. |
| Niklas Luhmann | Socioloog die systeemtheorie toepaste op recht en andere sociale deelsystemen, en recht beschreef als een zichzelf creërend en in stand houdend (autopoiëtisch) systeem. |
Cover
Kopie van NOTITIES BASISBEGRIPPEN VOLLEDIG AF SEM 1.pdf
Summary
## 1. De definitie van recht en de doelen van de rechtsordening
Recht kan gedefinieerd worden als een geheel van gedragsregels en bijhorende institutionele voorschriften. Deze regels worden uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag. Het hoofddoel van recht is de ordening van de maatschappij, teneinde rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid te waarborgen [P. 3.
### 1.1. Kenmerken van rechtsregels
* **Gedragsregels:** Rechtsregels bevatten een bevel of een verbod, die een plicht opleggen of een verbod formuleren. Ze zijn niet altijd van toepassing op alle groepen binnen de samenleviing en kunnen dwingend of aanvullend van aard zijn [P. 1.
* **Institutioneel en begripsmatig kader:** Dit kader ondersteunt de formulering, toepassing en handhaving van de gedragsregels, via specifieke instituties die de regels kunnen toepassen [P. 1.
* **Maatschappelijk opgelegd:** Regels worden door de maatschappij uitgevaardigd, meestal via wetgevende organen die door de burgers democratisch zijn verkozen [P. 1.
* **Doel:** Ordening van de maatschappij.
### 1.2. De parameters van maatschappelijke ordening
De kwaliteit van de maatschappelijke ordening wordt bepaald door drie parameters:
* **Rechtszekerheid:**
* **Voorspelbaarheid:** Het recht moet gekend en voorspelbaar zijn, wat impliceert dat men het recht zou moeten kunnen kennen (het principe *nemo censetur ignorare legem* - niemand wordt geacht de wet niet te kennen). Dit is in de praktijk echter onmogelijk door de complexiteit en omvang van het rechtssysteem [P. 2.
* **Vastheid:** Regels zouden stabiel moeten zijn, hoewel wetgeving en regels continu veranderen [P. 2.
* **Algemeenheid:** Regels zouden algemeen toepasbaar moeten zijn, wat niet altijd het geval is door de specificiteit van bepaalde wetten en de vervaging van algemeenheid door uitzonderingen [P. 2.
* **Onderlinge consistentie:** Regels moeten onderling consistent zijn, wat bemoeilijkt wordt wanneer aanpassingen aan een regel niet doorgevoerd worden in aanverwante regels [P. 2.
* **Rechtvaardigheid:** Wat als rechtvaardig wordt beschouwd, evolueert doorheen de tijd. Hoewel er een harde kern van immer te respecteren waarden blijft bestaan, veranderen normen en waarden, zoals de evolutie van "oog om oog, tand om tand" naar het recht op leven [P. 2.
* **Doeltreffendheid:** Een wetgevend orgaan vaardigt een nieuwe wet uit zonder systematisch na te gaan of de beoogde doelstellingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Middelen moeten aangepast zijn aan de doelstellingen, en de resultaten van regels worden niet altijd nagegaan [P. 2.
### 1.3. Handhaving van rechtsregels
Rechtsregels worden gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, via de uitvoerende en rechterlijke macht. Het initiatief tot handhaving verschilt: in het privaatrecht neemt de burger zelf het initiatief, terwijl in het publiekrecht het parket dit initiatief neemt [P. 2.
### 1.4. Alternatieve geschillenoplossing
De klassieke rechterlijke oordeel is niet altijd de beste oplossing voor cliënten. Er is een trend naar alternatieve geschillenoplossing die meer focust op de belangen van de cliënt en een oplossing waar beide partijen tevreden mee zijn [P. 3. Dit omvat:
* **Bemiddeling:** Faciliteert communicatie tussen partijen om tot een akkoord te komen.
* **Middellijke schikking:** Een rechter helpt partijen om tot een bindend akkoord te komen.
* **Collaboratief onderhandelen:** Partijen en hun advocaten werken samen om een geschil buiten de rechtbank op te lossen [P. 3.
## 2. Basisbegrippen in het recht
### 2.1. Objectief recht versus subjectieve rechten
* **Objectief recht:** Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment geldt in een maatschappij [P. 4.
* **Subjectief recht:** De juridisch bekrachtigde aanspraken die een rechtssubject heeft op zaken of personen om doelstellingen te verwezenlijken [P. 4.
### 2.2. Privaatrecht versus publiekrecht
* **Privaatrecht:** Regelt horizontale juridische verhoudingen tussen burgers onderling. Verschillende rechtstakken vallen hieronder [P. 4.
* **Publiekrecht:** Regelt verticale verhoudingen tussen de overheid en de burger, en de verhoudingen tussen verschillende overheden [P. 4.
* **Vervaging van grenzen:** Sommige rechtstakken vallen onder beide categorieën, wat de klassieke onderscheiden doet vervagen [P. 5.
### 2.3. Materieel recht versus formeel recht
* **Materieel recht:** Gaat over de inhoud van de rechtsregels [P. 4.
* **Formeel recht (procesrecht):** Gaat over de handhaving van de materieel inhoudelijke rechtsregels [P. 4.
* **Vervaging van grenzen:** De grenzen tussen materieel en formeel recht vervagen, met name door de integratie van privaatrechtelijke technieken binnen het formeel recht [P. 5.
### 2.4. Bronnen van Belgisch privaatrecht
De bronnen van het Belgisch privaatrecht omvatten (artikel 1.1 BW):
* **Burgerlijk Wetboek (BW) en oud BW:** De (her)codificatie is nog niet compleet. Delen van het recht staan nog in het oude BW, terwijl andere delen herzien zijn. De codex helpt bij het vinden van de meest recente wetgeving [P. 4.
* **Bijzondere wetten:** Privaatrechtelijke regels die niet in het BW of oud BW zijn opgenomen, soms gecodificeerd buiten het BW (bv. wetgeving rond psychiatrische patiënten, adoptie, of specifieke beroepen) [P. 5.
* **Gewoonte:** Een bestendig gebruik dat bindende kracht ontleent aan algemene overtuiging. Het dient als rechtsbron wanneer er zekerheid door gewoonte bestaat, ook zonder specifieke wettelijke basis [P. 5.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Principes die niet expliciet in de codex zijn uitgewerkt, maar wel door de rechtspraak worden erkend en toegepast (bv. rechtsmisbruik, verbod op dwanguitvoering op de persoon) [P. 5.
### 2.5. Gelaagde rechtsorde
De rechtsorde is steeds meer gelaagd, met invloed van internationaal recht (verdragen, Europese regelgeving) op gemeentelijk en federaal niveau [P. 5.
## 3. Rechtssubjecten en hun bekwaamheid
### 3.1. Rechtssubjecten
* **Rechtssubject:** Een persoon (natuurlijk of rechtspersoon) voor wie rechtsnormen rechten en plichten meebrengen [P. 6.
### 3.2. Rechtsfeiten versus rechtshandelingen
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt, waarvoor rechtsregels moeten worden toegepast, zonder dat de betrokkene dit beoogt (bv. geboorte, het rijden door rood licht) [P. 6.
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring, afgelegd met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren (bv. naar de dokter gaan, huwelijk, onderhandeling) [P. 6.
### 3.3. Juridische persoonlijkheid (rechtsbekwaamheid)
Juridische persoonlijkheid is het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject. Het omvat twee facetten:
* **Staat van de persoon:** Bepaalt de rechtspositie in de maatschappij en familie. Dit kan worden onderverdeeld in:
* **Staat in de maatschappij:** Bv. nationaliteit [P. 6.
* **Staat in de familie:** Bv. huwelijk, samenwonen, afstamming [P. 6.
* **Staat als enkeling:** Fysieke, psychische en civielrechtelijke elementen die een persoon identificeren (naam, woonplaats, titel) [P. 6.
* De verkrijging van elementen van de staat van de persoon is afhankelijk van rechtsfeiten, rechtshandelingen, rechterlijke uitspraken of wetgeving [P. 7.
* **Bezit van staat:** Een schijntoestand die juridisch wordt erkend, waarbij sociaal gedrag invloed heeft op de juridische staat (bv. vader-kindrelatie) [P. 7.
### 3.4. Bekwaamheid
Er zijn drie begrippen van bekwaamheid:
* **Feitelijke bekwaamheid:** De feitelijke mogelijkheid om een bepaalde daad te stellen (bv. iemand in een rolstoel kan niet fietsen) [P. 8.
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten, verbonden aan de staat van de persoon. Deze begint vanaf de geboorte voor elke levende en levensvatbare geboren mens [P. 8.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen, de actieve component. Deze begint vanaf 18 jaar, tenzij wettelijk anders bepaald [P. 8.
### 3.5. Soorten rechtssubjecten
* **Natuurlijke rechtspersonen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens. Dieren, embryo's en lijken zijn geen personen, maar genieten wel rechtsbescherming of zijn rechtsobjecten [P. 9.
* **Begin van juridische persoonlijkheid:** Levende en levensvatbare geboorte [P. 9.
* **Einde van juridische persoonlijkheid:** De dood, vastgesteld door een arts [P. 10.
* **Verwekt kind:** Geniet bepaalde rechten voorwaardelijk (bv. erfrecht), maar pas na geboorte een volwaardige juridische persoonlijkheid [P. 9.
* **Rechtspersonen:** Groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze worden opgericht voor organisatorische doeleinden en bieden vermogensafscheiding, wat het privévermogen beschermt [P. 10, 11.
* **Ratio:** Organisatie van samenwerkingsverbanden, afscheiding van vermogens [P. 11.
* **Soorten:** Publiekrechtelijke (bv. staat, gemeenten) en privaatrechtelijke (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen) rechtspersonen [P. 12.
* **Verenigingen en stichtingen:** Privaatrechtelijke rechtspersonen met een belangeloos doel (VZW, private stichting, stichting van openbaar nut) [P. 12.
* **Vennootschappen:** Privaatrechtelijke rechtspersonen gericht op winstuitkering aan deelnemers. Ze kunnen met of zonder rechtspersoonlijkheid bestaan en met of zonder beperkte aansprakelijkheid [P. 13.
### 3.6. Aansprakelijkheid van rechtspersonen
* **Onbeperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers van de rechtspersoon hebben verhaal op het vermogen van de rechtspersoon én het vermogen van de leden. Dit is goedkoper en makkelijker op te richten, maar brengt hogere risico's mee voor de leden [P. 14.
* **Beperkte aansprakelijkheid:** Enkel verhaal op het vermogen van de rechtspersoon, maar met diverse vormvereisten voor de instandhouding van het vermogen [P. 14.
### 3.7. Wettelijke beperkingen op rechtsbekwaamheid
* **Algemene beperkingen:** Twee categorieën van personen kunnen beperkingen hebben:
* **Vreemdelingen:** Hebben het genot van de meeste burgerlijke rechten, behalve specifieke burgerlijke en militaire bedieningen die enkel voor Belgen zijn voorbehouden [P. 18. Ook politieke rechten kunnen beperkt zijn (bv. stemrecht).
* **Zwaar strafrechtelijk veroordeelden:** Kunnen ontzet worden uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten [P. 19.
* **Specifieke beperkingen:** Beperkingen die voortvloeien uit de wet of rechterlijke uitspraken:
* **Huwelijksbeletselen:** Wettelijke verboden op bepaalde huwelijken (bv. met bloed- of aanverwanten) [P. 19.
* **Onbekwaamheden tot bepaalde rechtshandelingen:** Bv. een voogd mag geen goederen van zijn pupil verwerven [P. 20.
* **Rechterlijke oplegging:** Bv. verbod tot beroepsuitoefening, ontzetting uit ouderlijk gezag, vervallenverklaring rijbewijs, uitsluiting uit erfenis wegens onwaardigheid [P. 20.
### 3.8. Beperkingen op handelingsbekwaamheid
* **Algemene handelingsonbekwaamheid:**
* **Niet-ontvoogde minderjarigen:** Kunnen in geen geval zelfstandig in het rechtsverkeer optreden, tenzij voor dagdagelijkse handelingen of met bijstand van een vertegenwoordiger [P. 21, 22.
* **Beschermde meerderjarigen:** Personen die door de rechter handelingsonbekwaam werden verklaard, al dan niet op maat [P. 22.
* **Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid:**
* **Ontvoogde minderjarigen:** Kunnen zelfstandig optreden, maar met bijstand van een curator. Vereist soms machtiging van de vrederechter voor zware rechtshandelingen [P. 23.
* **Meerderjarige onbekwamen:** Zijn enkel onbekwaam voor rechtshandelingen waarvoor de wet of de rechter hun bekwaamheid uitdrukkelijk heeft ingeperkt [P. 22.
* **Sanctieregeling bij miskenning:**
* **Rechtsbekwaamheid:** Strijdigheid leidt tot **absolute nietigheid** [P. 28.
* **Handelingsbekwaamheid:** Strijdigheid leidt tot **relatieve nietigheid** [P. 28.
* **Legaliteitsbeginsel:** Onbekwaamheden kunnen enkel door de wet worden gecreëerd; partijen kunnen onderling geen onbekwaamheidsstatuten vaststellen [P. 35.
### 3.9. Gevolgen van nietigheid van rechtshandelingen
De nietigverklaring werkt in beginsel **ex tunc** (terugwerkend tot het oorspronkelijke moment) en **ex nunc** (voor de toekomst). De rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan. Dit leidt tot restitutieplichten, waarbij de gevolgen van de rechtshandeling worden uitgewist [P. 48, 49.
* **Gevolgen voor partijen:** Wederkerige volledige restitutieplicht (in natura of in waarde). Er geldt een gunstiger regime voor handelingsonbekwamen: enkel restitutie voor zover zij voordeel hebben genoten [P. 50.
* **Gevolgen voor derden:** De geldigheid van rechtshandelingen die voortbouwen op de vernietigde rechtshandeling kan in het gedrang komen (nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet). Soms wordt rekening gehouden met de rechten van derden te goeder trouw, afhankelijk van de aard van de rechtshandeling [P. 50, 51.
## 4. Geldigheid van rechtshandelingen
De geldigheid van een rechtshandeling vereist:
1. **Handelingsbekwaamheid:** De partij moet bekwaam zijn de rechtshandeling te stellen [P. 40.
2. **Beantwoorden aan de werkelijke wil:** De wilsuiting moet de werkelijke wil van de partij weerspiegelen. Afwijkingen hiervan (wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden) kunnen leiden tot nietigverklaring [P. 41, 42, 43, 44.
* **Vertrouwensleer (schijnleer):** Een ongeldige wilsverklaring kan toch geldig zijn indien bij de wederpartij het vertrouwen werd gewekt dat het om een werkelijk gewilde wilsverklaring ging [P. 41, 42.
3. **Geoorloofde inhoud (voorwerp):** De inhoud van de rechtshandeling mag niet verboden zijn door de wet of de openbare orde [P. 45.
4. **Geoorloofde oorzaak (beweegreden):** De rechtshandeling moet een zin en nut hebben voor degene die ze stelt [P. 45.
5. **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** De rechtshandeling mag niet strijdig zijn met dwingend recht of openbare orde [P. 47.
**Controle op geldigheid:**
* **A posteriori:** Na het stellen van de rechtshandeling, bij betwisting [P. 46.
* **A priori:** Voor het stellen van de rechtshandeling, via machtiging of homologatie [P. 46.
### 4.1. Wilsgebreken
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element, die ertoe brengt een rechtshandeling te stellen die men anders niet zou hebben gesteld. Vereist dat het een essentieel en verschoonbaar punt betreft [P. 43.
* **Bedrog:** Opzettelijk door de wederpartij veroorzaakte dwaling door middel van kunstgrepen [P. 43.
* **Geweld:** Onrechtmatige dwang die doet vrezen voor een aantasting van fysieke of morele integriteit of vermogen [P. 44.
* **Misbruik van omstandigheden:** Kennelijk onevenwicht tussen prestaties door misbruik van de zwakke positie van de andere partij [P. 44.
### 4.2. Geldigheidsvereisten voor contracten
* Vrije en bewuste toestemming.
* Bekwaamheid van elke partij.
* Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp.
* Geoorloofde oorzaak [P. 40.
## 5. Aansprakelijkheidsrecht
Het aansprakelijkheidsrecht regelt in welke gevallen geleden schade moet worden vergoed en wie daartoe gehouden is. Het bevat een geheel van regels die toelaten de schadelast te verplaatsen.
### 5.1. Belangrijke concepten
* **Verplaatsing van schadelast:** Schade die lijdt door de foutieve gedraging van een ander of zelfs zonder fout (objectieve aansprakelijkheid) [P. 79.
* **Spreiding van schadelast:** Technieken zoals verzekeringen (bv. WAM) en schadefondsen helpen om de schadelast te spreiden [P. 79.
* **Hercodificatie Boek 6 BW:** Nieuwe wetgeving betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid (i.w.tr. 1 januari 2025), gericht op codificatie van rechtspraak, opvulling van leemtes, modernisering en een duidelijkere structuur [P. 80.
* **Overgangsrecht:** De nieuwe wet is van toepassing op feiten die tot aansprakelijkheid leiden na de inwerkingtreding, de oude wet op feiten van voor die datum [P. 80.
### 5.2. Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke:** Strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat bij overtreding van een norm met strafsanctie, ongeacht schade. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid vereist herstel van schade die aan een burger is berokkend [P. 80, 81.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele:** Contractuele aansprakelijkheid ontstaat bij wanprestatie in een contract. Buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat bij schade veroorzaakt buiten een contractuele relatie [P. 81.
* **Samenloop van aansprakelijkheid:** De toepassing van buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht tussen contractspartijen is in beginsel verboden (samenloopverbod), tenzij de fout en schade vreemd zijn aan de uitvoering van het contract of het een strafrechtelijk misdrijf uitmaakt. Boek 6 BW heft dit verbod grotendeels op, waardoor de benadeelde een keuze heeft tussen contractuele en buitencontractuele vordering, maar de aansprakelijke dekt zich met contractuele verweermiddelen [P. 82, 83, 84.
* **Enkelvoudige vs. Samengestelde:** Enkelvoudige aansprakelijkheid is voor eigen daad. Samengestelde aansprakelijkheid is voor andermans daad, zaken en dieren [P. 85, 87.
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist een toerekenbare fout. Objectieve (foutloze) aansprakelijkheid verplicht tot schadevergoeding zonder dat er een fout is begaan of deze toerekenbaar is [P. 88.
### 5.3. Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid (Boek 6 BW)
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad:** Vereist een fout (schending van wettelijke regel of zorgvuldigheidsnorm) en een causaal verband met de schade. Toerekeningsvatbaarheid blijft een vereiste, hoewel niet expliciet in Boek 6 vermeld, maar afwezigheid ervan kan leiden tot uitsluiting van aansprakelijkheid (bv. overmacht, dwaling, dwang, noodtoestand) [P. 86, 89, 90, 94.
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:**
* **Minderjarigen:** Afhankelijk van leeftijd (<12 jaar: nooit aansprakelijk; ≥12 jaar: aansprakelijk, met rechterlijke beoordeling van de vergoeding) [P. 87, 98.
* **Personen belast met toezicht:** Ouders, adoptanten, voogden, pleegzorgers, onderwijsinstellingen (weerlegbaar vermoeden van fout) [P. 87, 100, 101, 102.
* **Aansteller:** Foutloze aansprakelijkheid voor schade door aangestelde tijdens uitoefening functie [P. 87, 107, 108.
* **Rechtspersonen:** Foutloze aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door bestuursorganen of personeelsleden [P. 87, 97.
* **Aansprakelijkheid voor zaken en dieren:**
* **Gebrekkige zaken:** De bewaarder (hij die macht van leiding en controle heeft) is foutloos aansprakelijk voor schade door een gebrek van de zaak [P. 88, 106.
* **Dieren:** De bewaarder (eigenaar of wie meesterschap heeft) is foutloos aansprakelijk [P. 88, 104.
* **Instortende gebouwen:** Vallen onder gebrekkige zaken [P. 105.
### 5.4. Causaal verband
Het oorzakelijk verband (causaliteit) tussen de fout en de schade is cruciaal. De equivalentieleer (*conditio sine qua non*) stelt dat een feit een oorzaak is indien de schade zich zonder dit feit niet zou hebben voorgedaan. Dit wordt aangevuld met de reële feitelijke causaliteit en mogelijke rechterlijke uitsluiting bij kennelijk onredelijke toerekening [P. 110, 111, 112.
* **Pluraliteit van oorzaken:** Bij meerdere fouten die bijdragen aan dezelfde schade, zijn de aansprakelijken *in solidum* aansprakelijk. Bij fout van slachtoffer en dader wordt de schadeloosstelling verminderd [P. 113, 114, 115.
### 5.5. Schade
Schade omvat alle economische (patrimoniale) en niet-economische (extrapatrimoniale) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang [P. 119.
* **Zekere schade:** Enkel zekere schade, inclusief toekomstige schade die een zeker gevolg is van een actuele aantasting, is vergoedbaar [P. 119.
* **Patrimoniale schade:** Alle economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving) [P. 119.
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (pijn, leed), ook vergoedbaar voor rechtspersonen indien verenigbaar met hun aard [P. 119.
* **Schade bij terugslag:** Eigen schade die een persoon lijdt ten gevolge van een aantasting van het belang van een ander met wie hij een juridische band heeft [P. 120.
### 5.6. Rechtsmisbruik
De uitoefening van een recht op een kennelijk buitenproportionele wijze, die de grenzen van normale rechtsuitoefening overschrijdt, is verboden. De sanctie is matiging van het recht tot zijn normale uitoefening, onverminderd schadeherstel [P. 123, 124.
## 6. Duurzame Ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling beoogt de behoeften van het heden te vervullen zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Dit wordt gestuurd door internationale (VN, SDG's) en nationale (Grondwet, federale en Vlaamse wetgeving) kaders [P. 125, 126, 127.
* **Internationaal kader:** VN-resoluties (Rio 1992, Johannesburg 2002, Rio 2012), de 2030 Agenda en 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) [P. 125, 126.
* **Federaal kader:** Artikel 7bis Grondwet, Wet Coördinatie Federaal Beleid inzake DO, Federale Beleidsvisie 2050 [P. 127, 128.
* **Vlaams kader:** Decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling, Vlaamse Strategie DO [P. 131.
* **Rol van juristen:** Juristen spelen een cruciale rol in de consolidatie, codificatie, clarificatie en implementatie van duurzaamheidsbeginselen in regelgeving [P. 134.
* **Klimaatzaken:** Milieuorganisaties dagvaarden overheden om hen te dwingen hun klimaatdoelstellingen na te leven, gebaseerd op zorgplicht en buitencontractuele aansprakelijkheid [P. 131, 132, 133.
## 7. Recht en Diversiteit
Diversiteit omvat alle vormen van menselijke verscheidenheid. Het recht streeft naar formele gelijkheid, maar de realiteit toont vaak ongelijkheden die intersectioneel zijn. Kritische rechtstheorieën wijzen op machtsstructuren en structurele ongelijkheden in het recht [P. 137, 138.
* **Neutraliteit van het recht:** Hoewel het recht als neutraal wordt beschouwd, kan het product zijn van dominante groepen en status quo's bestendigen. Discussies gaan over religie, ras, afkomst en seksuele oriëntatie [P. 138.
* **Illustratie: Het huwelijk:** Het huwelijk, hoewel hervormd, blijft verankerd in heteronormativiteit en kent nog steeds onvolledige materiële gendergelijkheid. Er is een spectrum van nieuwe familievormen buiten het traditionele huwelijk [P. 139.
## 8. Subjectieve Rechten
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken die een rechtssubject kan uitoefenen om doelstellingen te bereiken. Ze worden door de gewone rechtbanken afgedwongen [P. 141.
### 8.1. Categorieën van subjectieve rechten
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Politieke rechten betreffen deelname aan staatsgezag, burgerlijke rechten zijn aanspraken tussen burgers [P. 141.
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Patrimoniale rechten zijn op geld waardeerbaar en maken deel uit van het vermogen. Extrapatrimoniale rechten betreffen niet-economische belangen en zijn onvervreemdbaar [P. 141.
### 8.2. Patrimoniale rechten
* **Patrimonium:** Het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen van een rechtssubject. Kan uitzonderingen kennen bij titularissen van kwaliteitsrekeningen [P. 142.
* **Goederen:** Alle voorwerpen vatbaar voor toe-eigening.
* **Lichamelijke voorwerpen:** Zintuiglijk waarneembaar en meetbaar (bv. zaken, dieren) [P. 142.
* **Onlichamelijke voorwerpen:** Op geld waardeerbare rechten zonder stoffelijk bestaan (bv. zakelijke rechten, vorderingsrechten, intellectuele rechten) [P. 143.
### 8.3. Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven een onmiddellijke heerschappij over een goed, zonder tussenkomst van een andere persoon. De wetgever bepaalt limitatief welke zakelijke rechten bestaan (*numerus clausus*-beginsel) [P. 143.
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvattende zakelijke recht, met rechten van gebruik, genot, beheer en beschikking, behoudens wettelijke beperkingen en rechten van derden [P. 144.
* **Bezit vs. Detentie:** Bezit omvat het materiële en intentionele bestanddeel (wil om eigenaar te zijn), met bewijs-, beschermings- en verkrijgende functies. Detentie is enkel het feitelijke bestanddeel, zonder de intentie om eigenaar te zijn [P. 144, 145.
* **Mede-eigendom:** Meerdere personen zijn titularis van het eigendomsrecht op hetzelfde goed, zowel toevallig, vrijwillig als gedwongen (bv. gemene delen van een appartement) [P. 146.
* **Zakelijke gebruiksrechten:**
* **Vruchtgebruik:** Tijdelijk recht op gebruik en genot van een goed, waarbij de "blote" eigendom bij de eigenaar blijft [P. 146, 147.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten nutte van een ander onroerend goed (heersend erf), wettelijk of door menselijk handelen gevestigd [P. 148.
* **Erfpacht:** Vol gebruik en genot van andermans onroerend goed voor een beperkte duur (min. 15, max. 99 jaar), waarbij de bestemming mag worden gewijzigd [P. 149.
* **Opstalrecht:** Eigendomsrecht op bouwwerken of beplantingen op andermans grond, voor een beperkte duur (max. 99 jaar) [P. 149.
* **Zakelijke zekerheden:** Een goed dient als waarborg voor de terugbetaling van een schuld, waardoor de schuldeiser voorrang krijgt bij de verdeling van het vermogen [P. 150, 151. Inclusief hypotheek (onroerend goed) en pandrecht (roerend goed) [P. 152, 153.
* **Eigendomsvoorbehoud:** Verkochte roerende goederen blijven eigendom van de verkoper tot volledige betaling van de prijs [P. 153.
* **Retentierecht:** Recht van de schuldeiser om de teruggave van een goed op te schorten tot de schuld is voldaan [P. 154.
### 8.4. Vorderingsrechten
Vorderingsrechten geven recht op de prestatie van een andere persoon (doen, laten, geven). Klassiek gelden ze *erga omnes* (zakelijke rechten) of *inter partes* (vorderingsrechten). Modernere visie erkent dat vorderingsrechten ook tegenwerpelijk zijn aan derden die de uitoefening ervan niet mogen hinderen (derde-medeplichtigheid aan contractbreuk) [P. 154.
### 8.5. Intellectuele rechten
Deze verschaffen een tijdelijk en exclusief exploitatierecht op creaties van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien, merken en modellen [P. 155.
### 8.6. Extrapatrimoniale rechten
Deze hebben betrekking op niet-economisch waardeerbare belangen en zijn onvervreemdbaar. Ze omvatten persoonlijkheidsrechten (bv. recht op naam, afbeelding, privacy) en familierechten (bv. recht op huwelijk, echtscheiding, afstamming) [P. 155, 156.
## 9. Professionele Actoren in het Recht
Verschillende actoren zijn werkzaam in het juridische veld, elk met hun eigen rol, opleiding en deontologie.
* **Magistraat:** Beslecht geschillen, oefent de rechterlijke macht uit, is benoemd voor het leven. Bestaat uit rechters (zittend) en parketmagistraten (staand) [P. 157, 158.
* **Griffier:** Staat de rechter bij met administratieve en juridische taken [P. 159.
* **Referendaris:** Biedt juridische bijstand aan hoven en rechtbanken (behalve vredegerechten), met focus op onderzoek en opzoekingswerk [P. 160.
* **Parketjurist:** Vergelijkbaar met referendaris, maar opereert binnen het Openbaar Ministerie (strafrecht) [P. 160.
* **Advocaat:** Adviseert, staat procespartijen bij, pleit en vertegenwoordigt hen. Vrij beroep met specifieke deontologie en balie-aansluiting [P. 161.
* **Gerechtsdeurwaarder:** Ministerieel ambtenaar bevoegd voor exploten, betekeningen en tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Persoonlijk professioneel verantwoordelijk [P. 162.
* **Notaris:** Bevoegd om authentieke akten te verlijden, waakt over de belangen van alle partijen, is openbaar ambtenaar met wettelijk ereloon [P. 163.
* **Bedrijfsjurist:** Begeleidt ondernemingen juridisch, heeft een beschermde titel en werkt in dienstverband of zelfstandig [P. 165.
* **Overheidsjurist:** Werkt voor de overheid, statutair of contractueel, zonder beschermde titel [P. 165.
* **Jurist in Academia:** Verbonden aan een universiteit, actief in onderzoek en onderwijs (ZAP, AAP, WP) [P. 166.
## 10. Burgerlijk Procesrecht
Het burgerlijk procesrecht regelt de procedure waarmee geschillen voor de rechter worden gebracht en beslecht.
### 10.1. Bronnen van burgerlijk procesrecht
* **Grondwet:** Bevat bepalingen over de rechterlijke macht, bevoegdheid, openbaarheid, motiveringsverplichting, onafhankelijkheid van de rechter en de Hoge Raad voor de Justitie [P. 180, 181.
* **Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.):** Stapsgewijs ingevoerd met als doel een snellere, minder omslachtige en kostendekkende rechtspleging [P. 181.
* **Bijzondere wetgeving:** Specifieke procesregels in andere wetboeken (bv. taalwetgeving, consumentenrecht) [P. 185.
* **Rechtspraak:** Hoewel geen bindende precedentenwerking, heeft vaste rechtspraak (met name van het Hof van Cassatie) groot feitelijk gezag. De toegankelijkheid van rechtspraak is echter een pijnpunt [P. 186.
### 10.2. Beginselen van behoorlijke procesvoering
* **Toegang tot de rechter:** Elke eis in burgerlijke zaken moet aan een rechter met volle rechtsmacht kunnen worden voorgelegd. Dit omvat het verbod op eigenrichting en rechtsweigering, met mogelijke beperkingen [P. 188, 189. Er is ook een recht op juridische bijstand voor behoeftigen [P. 189.
* **Hoor en wederhoor:** Alles wat aan de rechter wordt voorgelegd, moet het voorwerp kunnen uitmaken van debat. Dit garandeert wapengelijkheid tussen partijen [P. 190.
* **Onpartijdigheid:** De rechter moet onbevangen en onbevooroordeeld oordelen, waarbij zowel subjectieve als objectieve onpartijdigheid (schijn moet vermeden worden) cruciaal zijn [P. 190, 191, 192.
* **Onafhankelijkheid:** De rechter oordeelt volgens eigen geweten, met waarborgen zoals geobjectiveerde toegang, vaste benoeming en onverenigbaarheden [P. 193.
* **Motiveringsverplichting:** Rechterlijke uitspraken moeten gemotiveerd zijn om willekeur te vermijden en inzicht te geven in de gedachtegang van de rechter [P. 194.
* **Redelijke termijn:** De procedure moet binnen een redelijke termijn worden afgerond, met een balans tussen snelheid en kwaliteit [P. 195.
### 10.3. Partijautonomie en de rol van de rechter
* **Accusatoir proces (burgerlijk):** Partijen nemen zelf het initiatief om het geding op te starten en de procedure te leiden.
* **Inquisitoir proces (strafrechtelijk):** De rechter of het Openbaar Ministerie initieert de procedure [P. 197, 198.
* **Partijautonomie:** Partijen kiezen zelf het voorwerp, de oorzaak en de juridische kwalificatie van hun vordering. Ze kunnen ook de procesverhouding beïnvloeden (bv. tegeneis, tussenkomst). De rechter moet echter ambtshalve de toepasselijke rechtsgronden opwerpen die zich door de aangevoerde feiten opdringen [P. 202, 203, 205, 206, 207.
* **Taak van de rechter:** De rechter is gehouden het geschil te beslechten, de juridische aard en gevolgen van feiten te onderzoeken en het recht toe te passen (*da mihi factum, dabo tibi ius*). Hij kan rechtsgronden aanvullen, wijzigen of vervangen, mits naleving van bepaalde voorwaarden (bv. geen nieuwe betwistingen, enkel op voorgelegde feiten steunen, niet *ultra petita* of *extra petita* oordelen) [P. 205, 206, 207.
* **Actieve rol rechter bij bewijsvoering:** De rechter kan onderzoeksmaatregelen bevelen (bv. overlegging van stukken, getuigenverhoor, plaatsopneming, deskundigenonderzoek) [P. 209.
### 10.4. Verloop van een burgerlijke procedure
De procedure kent drie fasen met twee scharnierpunten:
1. **Inleiding van de vordering:** Via dagvaarding (gerechtsdeurwaardersexploot) of verzoekschrift (indien wettelijk toegelaten) [P. 238, 239, 241.
2. **In staat stellen van de zaak:** Partijen wisselen conclusies en stavingsstukken uit, volgens een door de rechter vastgelegde kalender [P. 246, 247, 248, 250, 251.
3. **Beraad en uitspraak:** Na het sluiten van het debat en eventueel advies van het Openbaar Ministerie, beraadslaagt de rechter en velt een vonnis of arrest [P. 253.
### 10.5. Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep, voorziening in cassatie, etc.) maken het mogelijk rechterlijke uitspraken aan te vechten. Een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een uitspraak die de partij niet bevalt. Er bestaat geen absoluut recht op een tweede aanleg [P. 258, 259.
* **Verzet:** Tegen een verstekvonnis in laatste aanleg gewezen [P. 260, 262.
* **Hoger beroep:** Tegen vonnissen in eerste aanleg, met beperkingen qua aanleggrens en onmiddellijke appelbaarheid [P. 264, 265.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Mogelijk voor vonnissen die nog vatbaar zijn voor een gewoon rechtsmiddel, tenzij de rechter anders beslist [P. 279, 280, 281, 282, 283, 284, 285, 286, 287.
### 10.6. Gedwongen tenuitvoerlegging
Wanneer vrijwillige nakoming uitblijft, kan de schuldeiser via gedwongen tenuitvoerlegging zijn recht afdwingen.
* **Reële executie:** Rechtstreekse uitvoering van de prestatie. Problematisch wanneer medewerking van de schuldenaar vereist is [P. 270, 271.
* **Verhaalsexecutie:** Gedwongen verkoop van vermogensbestanddelen van de debiteur om de schuldeiser te voldoen [P. 275.
* **Dwangsom:** Een financiële prikkel om tot (reële) nakoming aan te zetten, enkel bij verbintenissen om iets te doen of niet te doen [P. 273.
* **Uitvoerend beslag:** Het plaatsen van goederen van de debiteur onder gerechtelijk toezicht met het oog op gedwongen verkoop [P. 288.
* **Bewarend beslag:** Een voorlopige maatregel om vermogensbestanddelen te "bevriezen" en latere gedwongen tenuitvoerlegging te garanderen [P. 293.
## 11. Gerechtelijke Organisatie
De gerechtelijke organisatie is complex en gebaseerd op zowel materiële (inhoudelijke taakverdeling) als territoriale criteria (kanton, arrondissement, ressort) [P. 212, 213, 214, 215, 216.
### 11.1. Rechtsmacht en bevoegdheid
* **Rechtsmacht:** De bevoegdheid van een gerecht om kennis te nemen van een geschil en een eindbeslissing te vellen.
* **Bevoegdheid:** Specifieke bevoegdheid van een rechterlijke instantie, bepaald door materiële (onderwerp, waarde, etc.) en territoriale criteria [P. 217, 218. Partijen kunnen afwijken van territoriale regels, maar niet van materiële regels (met uitzonderingen voor openbare orde) [P. 218, 219.
### 11.2. Overzicht van rechterlijke instanties
* **Vrederechter:** Bevoegd voor geschillen tot EUR 5.000, onbekwaamheidsstatuten, huur- en erfdienstbaarheden [P. 220.
* **Politierechtbank:** Exclusief bevoegd voor verkeers- en treinongevallen, alsook verkeersmisdrijven [P. 220.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Heeft "volheid van bevoegdheid" in burgerlijke zaken, is beroepsrechter voor vrede- en politierechters (boven bepaalde bedragen), en heeft ook correctionele en jeugdkamers [P. 221.
* **Arbeidsrechtbank:** Bevoegd voor alle geschillen betreffende arbeids- en socialezekerheidsrecht, ongeacht de waarde [P. 223.
* **Ondernemingsrechtbank:** Bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen, vennootschappen en faillissementen [P. 223.
* **Arrondissementsrechtbank:** Bevoegd om bevoegdheidsconflicten te beslechten [P. 224.
* **Hof van beroep / Arbeidshof:** Bevoegd voor hoger beroep tegen vonnissen in eerste aanleg, met aanleggrenzen (behalve voor arbeidshof) [P. 225.
* **Hof van Cassatie:** Controleert enkel de goede toepassing van de wet in beslissingen in laatste aanleg, draagt bij tot eenheid van rechtspraak [P. 225.
## 12. Andere Actoren en Instanties
* **Openbaar Ministerie (OM):** Treedt op in strafzaken en (beperkt) in burgerlijke zaken die de openbare orde raken [P. 226.
* **Hoge Raad voor de Justitie:** Selecteert en auditeert magistraten en waarborgt de kwaliteit van de rechtspraak [P. 158, 173.
* **Instituut voor Gerechtelijk Opleiding (IGO):** Verantwoordelijk voor de opleiding van magistraten [P. 226.
* **Adviesraad van de Magistratuur:** Adviseert over het functioneren van de justitie [P. 226.
## 13. Besluitvorming en Rechtsmiddelen
* **Rechterlijke beslissingen:** Kunnen vonnissen (eerste aanleg), arresten (hoger beroep, cassatie), bevelschriften of beschikkingen (eenzijdig verzoekschrift) zijn [P. 253.
* **Rechtsmiddelen:** Verzet, hoger beroep, voorziening in cassatie, derdeverzet, verzoek tot herroeping, verhaal op de rechter [P. 258.
* **Uitvoerbaarheid van vonnissen:** Vonnis op tegenspraak is uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter anders beslist. Verstekvonnissen schorsen de uitvoerbaarheid, tenzij het om geldsommen gaat of de rechter dit anders bepaalt [P. 280, 281, 282, 283, 284, 285, 286, 287.
## 14. Conclusie
De studie van de basisbegrippen van het recht toont de complexiteit en de onderlinge samenhang van de verschillende juridische concepten, van de definitie van recht tot de procedures voor geschillenbeslechting. Duurzame ontwikkeling en diversiteit zijn steeds meer verweven met het recht, en de rol van de jurist evolueert mee met deze maatschappelijke veranderingen. Het is essentieel om deze basisprincipes te beheersen voor een succesvolle juridische studie en praktijk.
---
**Veelvoorkomende fouten om te vermijden:**
* Het verwarren van objectief recht en subjectieve rechten.
* Het onjuist toepassen van de grenzen tussen privaatrecht en publiekrecht.
* Het vergeten van de verschillende facetten van bekwaamheid (rechtsbekwaamheid vs. handelingsbekwaamheid).
* Het niet correct onderscheiden van rechtsfeiten en rechtshandelingen.
* Het negeren van de specifieke vereisten voor de geldigheid van rechtshandelingen (bv. wilsgebreken, geoorloofde inhoud).
* Het verkeerd interpreteren van aansprakelijkheidsregimes (schuld vs. objectieve aansprakelijkheid).
* Het onjuist toepassen van de beginselen van procesrecht, zoals wapengelijkheid, hoor en wederhoor, en de rol van de rechter.
* Het niet kennen van de verschillende rechterlijke instanties en hun bevoegdheden.
* Het onderschatten van de rol van rechtsmiddelen en gedwongen tenuitvoerlegging.
* Het niet correct toepassen van de principes van duurzame ontwikkeling en diversiteit in de juridische analyse.
* Het overschrijden van de grenzen van de bevoegdheid van de rechter of het niet respecteren van de partijautonomie.
* Het vergeten van de gevolgen van nietigheid of de specifieke sancties bij miskenning van rechtsregels.
* Het onjuist toepassen van de beginselen van het causaal verband en schadebegroting.
* Het verwarren van de verschillende soorten contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, alsook de (opgeheven) samenloopregels.
* Het niet correct toepassen van de regels inzake vertegenwoordiging, met name schijnvertegenwoordiging en interne beperkingen van bestuursorganen.
* Het niet correct toepassen van de beginselen van de vermogensrechtelijke leerstukken, zoals zakelijke rechten, vorderingsrechten en de verschillende zekerheden.
* Het niet kennen van de specifieke procedures en vereisten voor de verschillende rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep).
**Tips voor het studeren:**
* **Begrijp de structuren:** De cursus is opgebouwd volgens een logische structuur. Begrijp de hiërarchie van de rechtsbronnen, de indeling van rechten, de verschillende soorten aansprakelijkheid en de fasen van een procedure.
* **Maak schema's en mindmaps:** Visualiseer de verbanden tussen de verschillende concepten.
* **Ken de kernbegrippen:** Focus op de definities uit de woordenlijst en de centrale principes die herhaaldelijk terugkomen.
* **Analyseer de voorbeelden:** Begrijp hoe de voorbeelden de theoretische concepten illustreren.
* **Gebruik de codex en wetboeken actief:** Raadpleeg de relevante artikelen om de theorie te verankeren.
* **Begrijp de evoluties:** Houd rekening met de impact van nieuwe wetgeving (bv. Boek 6 BW) en recente rechtspraak.
* **Oefen met casussen:** Pas de geleerde principes toe op concrete situするのが.
* **Wees consistent met terminologie:** Gebruik de correcte juridische termen.
* **Let op de details:** Kleine verschillen in de formulering van wetten of arresten kunnen grote gevolgen hebben.
* **Structureer je antwoorden:** Bij examenvragen, begin met de definitie, leg de principes uit, geef eventueel wettelijke verwijzingen, en pas toe op een hypothetische casus.
Succes met de voorbereiding!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :----------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Recht** | Een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtzekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij. |
| **Objectief recht** | Een geheel van rechtsregels dat op een bepaald ogenblik op een bepaalde manier geldt in een bepaalde maatschappij; een set van regels. |
| **Subjectief recht** | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| **Rechtsfeit** | Een feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt, waarvoor rechtsregels moeten worden toegepast; een feit waaraan rechtsgevolgen zijn gekoppeld, vaak zonder dat de betrokkene dit beoogt. |
| **Rechtshandeling** | Een menselijke wilsverklaring, afgelegd met de bedoeling rechtsgevolgen tot stand te brengen; een handeling waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| **Handelingsbekwaamheid** | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is zelfstandig en zelf uit te oefenen; de actieve component van bekwaamheid. |
| **Rechtsbekwaamheid** | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; de passieve component van bekwaamheid, verbonden aan de staat van de persoon. |
| **Formele rechtshandeling**| Een rechtshandeling waarbij de geldigheid afhankelijk is van het naleven van specifieke, door de wetgever voorgeschreven vormvereisten. |
| **Consensualisme** | Het principe dat voor de geldigheid van een rechtshandeling, zoals een overeenkomst, enkel de wilsovereenstemming volstaat, ongeacht de wijze waarop deze tot uiting wordt gebracht; vormvrijheid. |
| **Sanctieregeling** | Het geheel van rechtsgevolgen (zoals nietigheid) dat aan een rechtshandeling wordt verbonden wanneer deze niet voldoet aan de wettelijke geldigheidsvereisten of normeert, zoals handelingsonbekwaamheid of strijdigheid met dwingend recht. |
| **Vertegenwoordiging** | Een juridische regeling waarbij een persoon (de vertegenwoordiger) de bevoegdheid heeft om voor rekening van een ander (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen met een derde te verrichten, waardoor de vertegenwoordigde rechtstreeks gebonden wordt. |
| **Gerechtelijke organisatie**| Het geheel van hoven en rechtbanken, alsook de personeelsleden die er werkzaam zijn, die georganiseerd zijn volgens materiële, territoriale en/of andere criteria om geschillen te beslechten. |
| **Bevoegdheid (materieel)**| De bevoegdheid van een rechterlijke instantie om kennis te nemen van een bepaald geschil, bepaald door het onderwerp, de waarde, het spoedeisend karakter of de hoedanigheid van de partijen. |
| **Bevoegdheid (territoriaal)**| De bevoegdheid van een rechterlijke instantie om kennis te nemen van een geschil op basis van geografische criteria, zoals de woonplaats van de verweerder of de plaats van het rechtsfeit. |
| **Rechtsmiddel** | Een wettelijk voorzien middel dat een partij kan aanwenden om een rechterlijke beslissing te laten vernietigen, hervormen of buiten beschouwing te laten stellen door een hogere instantie of een ander collegiaal orgaan. |
| **Verzet** | Een rechtsmiddel dat kan worden aangewend tegen een verstekvonnis in laatste aanleg, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechtbank wordt gebracht om te pleiten op de merites van de zaak. |
| **Hoger beroep** | Een rechtsmiddel dat ertoe strekt een beslissing van een rechter in eerste aanleg te laten hervormen door een hogere rechterlijke instantie, waarbij de zaak zowel feitelijk als juridisch opnieuw wordt beoordeeld. |
| **Verhaalsexecutie** | Een vorm van gedwongen tenuitvoerlegging waarbij het vermogen van de schuldenaar, onder gerechtelijk toezicht, wordt te gelde gemaakt (verkocht) om de schuldeiser te voldoen, bij gebreke aan vrijwillige betaling. |
| **Bewarend beslag** | Een voorlopige gerechtelijke maatregel, ingesteld door een gerechtsdeurwaarder, die tot doel heeft de goederen van een debiteur te "bevriezen" om latere gedwongen tenuitvoerlegging te garanderen, waarbij de debiteur het beschikkingrecht over deze goederen verliest. |
| **Duurzame ontwikkeling**| De ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien, met aandacht voor sociale, economische en milieukundige aspecten. |
| **Schuldaansprakelijkheid**| Een regime van aansprakelijkheid waarbij iemand enkel tot schadevergoeding gehouden is indien hij een fout heeft begaan die aan hem toerekenbaar is en die een causaal verband vertoont met de geleden schade. |
| **Objectieve aansprakelijkheid**| Een regime van aansprakelijkheid waarbij iemand verplicht is schade te vergoeden, ook al heeft hij deze niet door een foutieve gedraging veroorzaakt of er helemaal geen fout is begaan (bv. risicoaansprakelijkheid). |
| **Rechtsmisbruik** | De uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening overschrijdt en/of strijdig is met het doel waarvoor het recht is ingesteld, wat leidt tot een beperking of matiging van de rechtsuitoefening. |
| **Zaakwaarneming** | Een eenzijdig geoorloofde rechtshandeling waarbij iemand vrijwillig en zonder wettelijke of contractuele verplichting de belangen van een ander behartigt, met de bedoeling deze te vrijwaren, en waarbij hij recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten en nuttige prestaties. |
| **Onverschuldigde betaling**| Een rechtshandeling waarbij iemand onterecht een betaling verricht aan een ander die daartoe geen recht had, wat leidt tot een verbintenis tot teruggave van het onverschuldigd ontvangen bedrag. |
Cover
La règle de droit section 4 .pdf
Summary
# Critères de droit international privé et interprétation des règles de droit
Ce sujet explore les différents critères utilisés en droit international privé pour déterminer la loi applicable, ainsi que les principes fondamentaux de l'interprétation des règles juridiques, leurs autorités compétentes et leurs méthodes [1](#page=1).
### 1.1 Critères de droit international privé pour déterminer la loi applicable
Le droit international privé (DIP) utilise divers critères pour désigner la loi applicable à une situation présentant des éléments d'extranéité. Ces critères visent à résoudre les conflits de lois [1](#page=1).
#### 1.1.1 Critère de personnalité
Ce critère rattache la loi applicable à la personne concernée, généralement en fonction de sa nationalité.
* **Exemple:** L'état et la capacité d'une personne sont régis par le droit de l'État dont elle a la nationalité, sauf disposition contraire [1](#page=1).
#### 1.1.2 Critère de territorialité
Ce critère soumet la situation juridique au droit du lieu où elle se produit ou où le bien est situé.
* **Exemple 1:** Les droits réels sur un bien sont régis par le droit de l'État sur le territoire duquel ce bien est situé au moment où ils sont invoqués [1](#page=1).
* **Exemple 2:** La loi applicable à une obligation non contractuelle résultant d'un fait dommageable est celle du pays où le dommage survient [1](#page=1).
#### 1.1.3 Critère de l'autonomie de volonté
Ce critère permet aux parties de choisir la loi applicable, particulièrement dans le domaine contractuel.
* **Exemple 1:** Le règlement "Rome I" s'applique aux obligations contractuelles en matière civile et commerciale, et le contrat est régi par la loi choisie par les parties [1](#page=1).
* **Exemple 2:** À défaut de choix des parties, le contrat de vente de biens est régi par la loi du pays où le vendeur a sa résidence habituelle [1](#page=1).
### 1.2 Interprétation de la règle de droit
L'interprétation d'une règle de droit est l'opération qui consiste à dégager son sens véritable et à lui donner une signification claire afin de l'appliquer correctement. Elle est nécessaire pour comprendre et appliquer le droit [1](#page=1).
#### 1.2.1 Nécessité d'interprétation
L'interprétation est requise lorsque le texte est obscur, ambigu, général, ou lorsqu'il n'existe pas de texte applicable à une situation spécifique, mais que le juge est tenu de statuer [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Cas où l'interprétation est nécessaire :**
1. Lorsque le texte est obscur ou ambigu et peut donner lieu à plusieurs interprétations [1](#page=1).
2. Lorsque le texte est clair mais très général, et son application à un cas particulier pose question [2](#page=2).
3. Lorsque la situation n'est pas régie par un texte, mais le juge doit statuer pour éviter un déni de justice [2](#page=2).
* **Déni de justice:** Le juge ne peut refuser de juger sous quelque prétexte que ce soit, y compris le silence, l'obscurité ou l'insuffisance de la loi. L'herméneutique juridique est l'art de comprendre et d'interpréter les règles [2](#page=2).
* **Interprétation des traités internationaux:** Un traité doit être interprété de bonne foi, suivant le sens ordinaire attribué aux termes dans leur contexte et à la lumière de son objet et de son but [2](#page=2).
* **Interprétation des actes juridiques privés:** Dans les contrats, il faut rechercher la commune intention des parties plutôt que de s'arrêter au sens littéral des termes [2](#page=2).
#### 1.2.2 Les autorités en matière d'interprétation
Plusieurs autorités peuvent être impliquées dans l'interprétation des règles de droit.
##### 1.2.2.1 L'auteur de la norme
* **Actes législatifs:** Les travaux préparatoires (exposés des motifs, rapports, avis) peuvent éclairer l'intention du législateur [2](#page=2).
* L'interprétation des lois par voie d'autorité n'appartient qu'à la loi elle-même [2](#page=2).
* **Exemple:** Un décret interprétant d'autres décrets peut clarifier leur portée, mais cela soulève la question du risque de modification rétroactive des lois. La non-rétroactivité des lois est une garantie contre l'insécurité juridique, sauf circonstances exceptionnelles et justification d'un intérêt général [2](#page=2).
* **Actes réglementaires:** Non évoqués au cours [3](#page=3).
##### 1.2.2.2 Le juge (le magistrat)
Dans la majorité des cas, l'interprétation est effectuée par le juge dans le cadre d'un litige [3](#page=3).
* Les juges ne peuvent prononcer par voie de disposition générale et réglementaire sur les causes qui leur sont soumises [3](#page=3).
* L'interprétation du juge a une **autorité relative de chose jugée**, elle ne vaut que pour le litige tranché [3](#page=3).
* La jurisprudence ne lie pas les juges en dehors du litige déjà jugé, bien qu'elle serve souvent de guide [3](#page=3).
* **Exceptions:** Les décisions de la Cour de cassation, de la Cour constitutionnelle ou de la Cour européenne des droits de l'homme peuvent lier les juges [3](#page=3).
##### 1.2.2.3 L'administration
L'administration peut donner des instructions (circulaires) à ses agents sur l'interprétation de nouvelles dispositions légales ou réglementaires [3](#page=3).
* Ces circulaires n'ont pas de force obligatoire pour les tiers [3](#page=3).
##### 1.2.2.4 La doctrine
La doctrine peut critiquer l'interprétation d'un juge, mais elle n'a en soi aucune portée juridique contraignante [3](#page=3).
* Elle peut néanmoins influencer l'évolution de la jurisprudence ou de la législation par sa qualité scientifique et la compétence de son auteur [3](#page=3).
#### 1.2.3 Les écoles d'interprétation
Différentes écoles ont marqué l'histoire de l'interprétation juridique.
##### 1.2.3.1 École de l'exégèse
Cette école part du principe que les lois sont parfaites et le législateur infaillible. L'interprétation est fondée sur le texte lorsqu'il est clair, et sur la recherche de l'intention de l'auteur lorsqu'il est obscur. Le juge ne crée pas le droit, il le déduit des textes [4](#page=4).
* **Risque:** Cette approche est apparue rigide et inadaptée face à l'évolution des textes [4](#page=4).
##### 1.2.3.2 École évolutionniste
Cette école s'intéresse au but social de la loi et propose une interprétation nouvelle si elle est mieux adaptée à l'évolution de la société [4](#page=4).
* **Risque:** Elle peut mener à une interprétation s'écartant de la volonté de l'auteur originel, voire à une création du droit par le juge [4](#page=4).
##### 1.2.3.3 L'école pluraliste
Actuellement, une synthèse des méthodes est privilégiée. Le juge utilise une pluralité de méthodes, empruntant tant à l'école exégétique qu'à l'école évolutionniste, face notamment au silence de la loi [4](#page=4).
#### 1.2.4 Les méthodes d'interprétation
Ces méthodes servent à analyser concrètement une règle de droit.
##### 1.2.4.1 L'interprétation grammaticale (exégétique)
Elle analyse le sens littéral des mots et la structure des phrases [5](#page=5).
* **Exemple:** L'expression "des espaces verts" peut impliquer un minimum de deux espaces [5](#page=5).
##### 1.2.4.2 L'interprétation systématique
Elle examine la règle de droit dans son contexte au sein de l'ensemble juridique auquel elle appartient (par exemple, chapitre, titre, livre) [5](#page=5).
* **Exemple:** L'article 144 du Code pénal, situé dans un chapitre spécifique, doit être interprété en tenant compte de cette localisation [5](#page=5).
##### 1.2.4.3 L'interprétation évolutive
Elle prend en compte l'évolution de la société et du droit, même si le texte est ancien. L'interprétation s'adapte aux nouvelles réalités [5](#page=5).
* **Exemple:** La notion de "presse" peut aujourd'hui inclure la presse audiovisuelle, car l'interprétation est évolutive [5](#page=5).
##### 1.2.4.4 L'interprétation téléologique
Elle se fonde sur les objectifs et le but social visé par la loi [5](#page=5).
* **Exemple:** L'article 56, § 1, de la loi sur le remembrement légal des biens ruraux est interprété dans le but d'améliorer les structures agraires [5](#page=5).
##### 1.2.4.5 L'interprétation historique et sociologique
Ces méthodes examinent le contexte historique de l'adoption de la loi et son impact sociologique [5](#page=5).
#### 1.2.5 Les techniques argumentaires
Ce sont des procédés logiques utilisés pour justifier une interprétation.
* **Argument a contrario:** Appliquer la règle contraire lorsque la situation n'entre pas dans l'hypothèse de la règle [6](#page=6).
* **Argument a fortiori:** Appliquer une règle à une situation similaire pour laquelle elle est encore plus pertinente [6](#page=6).
* **Argument a pari:** Appliquer la même règle à des situations similaires [6](#page=6).
#### 1.2.6 Les maximes d'interprétation
Ce sont des principes directeurs traditionnels pour l'interprétation.
1. **Exceptio est strictissimae interpretationis:** Les exceptions s'interprètent restrictivement [6](#page=6).
2. **Ubi lex non distinguit, nec non distinguere debemus:** Lorsque la loi ne distingue pas, il ne faut pas la distinguer [6](#page=6).
3. **Generalia specialibus non derogant:** Les règles générales ne dérogent pas aux règles spéciales. En cas de conflit, la règle spéciale prévaut [6](#page=6).
4. **Specialia generalibus derogant:** Les règles spéciales dérogent aux règles générales. Une règle particulière s'appliquant à une situation spécifique prime sur la règle générale [6](#page=6).
5. **Cessante ratione legis, cessat ipsa lex:** Si le motif d'une loi disparaît, la loi elle-même cesse de s'appliquer [6](#page=6).
6. **Favores ampliiandi; odiosa sunt restringenda:** Les dispositions qui affectent négativement les particuliers sont d'interprétation restrictive; celles qui les affectent positivement doivent être interprétées largement [6](#page=6).
### 1.3 Application de la règle de droit
L'application de la règle de droit vise à assurer son effectivité dans la réalité.
#### 1.3.1 L'effectivité de la règle de droit
L'effectivité dépend de son adhésion dans la réalité et de l'application de sa sanction, y compris par la contrainte si nécessaire. Même sans sanction, la règle a vocation à orienter les comportements. L'application est souvent spontanée, mais la sanction vise à réduire les écarts [6](#page=6).
#### 1.3.2 Les types de raisonnement juridique
Le raisonnement juridique peut être appliqué de diverses manières.
* **Application d'une règle à une situation passée ou future et détermination de ses effets:** Cela implique de rapprocher les faits de la règle, ce qui comprend l'établissement et la preuve des faits, puis leur qualification [7](#page=7).
* **Comparaison entre une norme de contrôle et une norme contrôlée :** Cela concerne la validité des normes juridiques par rapport à des normes supérieures.
#### 1.3.3 La complexité – Des facteurs d'incertitude
Plusieurs facteurs peuvent rendre l'application de la règle de droit complexe.
* **Difficulté d'interprétation:** Certains textes, par leur formulation, peuvent engendrer des difficultés d'interprétation [7](#page=7).
* **Exemple:** La détermination des "aspects significatifs" dans un texte réglementaire peut laisser une marge d'appréciation [7](#page=7).
* **Multiplicité des solutions, parfois antinomiques:** Des situations similaires peuvent donner lieu à des solutions contradictoires [7](#page=7).
* **Exemple:** Des affaires peuvent opposer l'exercice illégal de la médecine à l'assistance à personne en danger [7](#page=7).
* **Marge d'appréciation:** Les limites et potentialités de l'utilisation des nouvelles technologies peuvent créer de l'incertitude [7](#page=7).
* **Normes supérieures de contrôle :**
* **Règles définissant des compétences:** Un problème de validité survient si une autorité excède ses compétences [7](#page=7).
* **Règles fixant des formalités substantielles (de procédure):** Le non-respect des procédures peut poser un problème de forme [7](#page=7).
* **Règles de fond:** Il s'agit par exemple du non-respect d'un droit fondamental [7](#page=7).
* **Normes inférieures contrôlées :**
* **Constitution:** Son contrôle est complexe, soulevant des questions sur qui doit contrôler sa suprématie [7](#page=7).
* **Loi:** Contrôlée par la Cour constitutionnelle [7](#page=7).
* **Règlements:** Contrôlés par le Conseil d'État [7](#page=7).
* **Actes administratifs individuels:** Contrôlés par le Conseil d'État [7](#page=7).
---
# L'interprétation des règles de droit : nécessité et autorités
L'interprétation des règles de droit est une opération essentielle pour dégager le sens véritable d'un texte juridique et permettre son application concrète [1](#page=1).
### 2.1 La nécessité d'interprétation
L'interprétation vise à comprendre le sens réel d'un texte, lui donner une signification et dégager la volonté de son auteur. Bien qu'un texte clair ne devrait pas, en théorie, nécessiter d'interprétation (`interpretatio cessat in claris`) la nécessité d'interpréter une règle de droit survient dans plusieurs situations [1](#page=1):
* **Texte obscur ou ambigu:** Lorsque le texte peut prêter à plusieurs interprétations, il faut en dégager le sens le plus conforme à la volonté générale [1](#page=1).
* **Texte général et application à un cas particulier:** Même si un texte est clair, sa généralité peut rendre son application à une situation spécifique problématique, nécessitant une interprétation pour l'adapter [1](#page=1).
* **Absence de texte applicable (lacune):** Lorsqu'une situation n'est régie par aucun texte, le juge est tenu de statuer sous peine de déni de justice. Conformément à l'article 5 du Code judiciaire, il y a déni de justice si le juge refuse de juger pour quelque motif que ce soit, y compris le silence, l'obscurité ou l'insuffisance de la loi. Le juge doit trancher et interpréter la loi pour résoudre le litige [2](#page=2).
L'herméneutique juridique, art de comprendre et d'interpréter, permet à la loi de trouver son plein effet, même dans des situations non directement envisagées par son auteur. Cette nécessité d'interprétation s'applique également aux traités internationaux, où l'interprétation doit être faite de bonne foi, en tenant compte du sens ordinaire des termes dans leur contexte, ainsi que de l'objet et du but du traité, comme le stipule l'article 31.1 de la Convention de Vienne sur le droit des traités. Dans les actes juridiques privés, l'article 5.64, alinéa 1 du Code civil belge dispose que dans les contrats, il faut rechercher la commune intention des parties contractantes plutôt que de s'arrêter au sens littéral des termes [2](#page=2).
> **Tip:** La règle `interpretatio cessat in claris` signifie que l'interprétation cesse lorsque le texte est clair. Cependant, le caractère "clair" d'un texte peut lui-même être sujet à débat.
### 2.2 Les autorités en matière d'interprétation
Plusieurs autorités sont habilitées à interpréter les règles de droit, chacune avec une portée et une autorité différentes.
#### 2.2.1 L'auteur de la norme
L'auteur de la norme peut intervenir pour en préciser le sens.
* **Actes législatifs:** Les travaux préparatoires (exposés des motifs, commentaires, rapports, avis de sections du Conseil d'État) peuvent éclairer l'intention du législateur. L'interprétation des lois par voie d'autorité n'appartient qu'à la loi elle-même, selon l'article 84 de la Constitution. De même, l'interprétation des décrets par voie d'autorité n'appartient qu'au décret, d'après l'article 133 de la Constitution. Un exemple de cette interprétation par voie d'autorité est un décret interprétant d'autres décrets pour en clarifier l'application en attendant l'installation d'un organe [2](#page=2).
> **Attention:** L'interprétation par voie d'autorité peut soulever des questions de rétroactivité. La Cour d'arbitrage (aujourd'hui Cour constitutionnelle) a rappelé dans un arrêt du 9 février 2000 (arrêt n° 17/2000) que la non-rétroactivité des lois est une garantie contre l'insécurité juridique. La rétroactivité ne peut être justifiée que par un impératif d'intérêt général et, si elle influence des procédures judiciaires ou empêche les juridictions de se prononcer sur une question de droit, des circonstances exceptionnelles doivent la motiver [3](#page=3).
* **Actes réglementaires:** L'interprétation par l'auteur de ces actes n'est pas explicitement abordée dans ce passage du document, mais le principe général s'applique [2](#page=2).
#### 2.2.2 Le juge (le magistrat)
Dans la grande majorité des cas, l'interprétation est réalisée par le juge lors d'un litige. Cependant, sa décision n'a pas la portée d'une norme interprétative qui s'ajouterait à la norme interprétée [3](#page=3).
* **Autorité relative de chose jugée:** L'interprétation du juge ne vaut que pour le litige qu'il tranche [3](#page=3).
* **La jurisprudence ne lie pas les juges en dehors du litige tranché:** Les juges ne sont pas obligés de suivre les décisions antérieures (la jurisprudence) pour statuer sur de nouveaux litiges. Chaque juge est libre d'interpréter la loi indépendamment des décisions passées, bien que la jurisprudence serve souvent de guide ou d'inspiration [3](#page=3).
* **Exceptions:** Il existe des cas où les juges sont tenus de respecter la jurisprudence, notamment les décisions de la Cour de cassation, ainsi que les arrêts de la Cour constitutionnelle ou de la Cour européenne des droits de l'homme [3](#page=3).
> **Tip:** Comprendre le rôle de la jurisprudence et la distinction entre les juridictions inférieures et les cours suprêmes est crucial pour appréhender la force contraignante des interprétations judiciaires.
#### 2.2.3 L'administration
L'administration peut également être amenée à interpréter les dispositions légales ou réglementaires, notamment lorsqu'elle met en œuvre de nouvelles règles. Elle le fait souvent par le biais de circulaires destinées à ses agents pour préciser l'interprétation à adopter [3](#page=3).
* **Pas de force obligatoire pour les tiers:** Les circulaires administratives n'ont pas de force obligatoire envers les tiers [3](#page=3).
#### 2.2.4 La doctrine
La doctrine, constituée par les analyses et commentaires des juristes universitaires et praticiens, joue un rôle interprétatif [3](#page=3).
* **Absence de force juridique contraignante:** L'interprétation doctrinale n'a en soi aucune portée juridique contraignante [3](#page=3).
* **Influence potentielle:** Cependant, par sa qualité scientifique, son indépendance et la compétence de ses auteurs, la doctrine peut influencer l'évolution de la jurisprudence ou de la législation elle-même. Elle peut critiquer la position adoptée par un juge dans son interprétation d'un texte [3](#page=3).
---
# Méthodes et techniques d'interprétation juridique
Cette section explore les différentes approches et méthodes utilisées pour interpréter les règles de droit, en passant par les écoles historiques et les techniques argumentatives.
### 3.1 Les écoles d'interprétation juridique
L'interprétation juridique a évolué à travers différentes écoles de pensée, chacune proposant une vision distincte du rôle du juriste face à la loi.
#### 3.1.1 L'école de l'exégèse
Cette école considère les lois comme parfaites et le législateur comme infaillible. Elle postule qu'aucune règle ne peut exister en dehors de la loi elle-même. L'interprétation se fonde principalement sur les textes clairs et précis. Lorsque le texte est obscur, l'objectif est de rechercher l'intention de l'auteur original de la loi. Selon cette approche, le juge ne peut créer le droit, mais seulement le déduire des textes en vigueur. L'interprétation exégétique s'appuie sur une analyse textuelle rigoureuse de la loi [4](#page=4).
* **Risque:** Cette méthode a été critiquée pour son inadaptation et sa rigidité face aux textes vieillissants, la rendant anachronique et générant des problèmes pratiques [4](#page=4).
#### 3.1.2 L'école évolutionniste
L'école évolutionniste met l'accent sur le but social de la loi. Elle soutient une interprétation renouvelée lorsque celle-ci s'avère plus adaptée à l'évolution de la société actuelle. L'interprétation est donc fondée sur le but social de la loi et cherche à l'adapter aux réalités contemporaines [4](#page=4).
* **Risque:** Une interprétation évolutive pourrait potentiellement s'écarter de la volonté originelle de l'auteur de la loi, lui conférant une œuvre créatrice [4](#page=4).
#### 3.1.3 L'école pluraliste
L'école pluraliste prône une synthèse des différentes méthodes d'interprétation. Elle reconnaît que le juge, face au silence de la loi, a recours à une pluralité de méthodes, empruntant à la fois à l'école exégétique et à l'école évolutionniste. L'heure est à la combinaison de ces approches pour une interprétation plus complète et adaptée [4](#page=4).
### 3.2 Les méthodes d'interprétation
Pour comprendre une règle de droit, une analyse concrète des textes, incluant les verbes et la structure des phrases, est nécessaire [5](#page=5).
#### 3.2.1 L'interprétation grammaticale (exégétique)
Cette méthode se concentre sur le sens littéral des mots et la structure grammaticale des phrases [5](#page=5).
> **Exemple:** L'article D.II.24 du CoDT stipule: « La zone d’habitat est principalement destinée à la résidence. (...) Cette zone doit aussi accueillir des espaces verts publics ». L'expression "espaces verts" suggère qu'il doit y en avoir au minimum deux [5](#page=5).
#### 3.2.2 L'interprétation systématique
Cette méthode analyse une règle de droit en la replaçant dans l'ensemble du système juridique auquel elle appartient. Elle prend en compte les autres dispositions légales et la hiérarchie des normes [5](#page=5).
> **Exemple:** L'article 144 du Code pénal, situé dans le Chapitre « Des délits relatifs au libre exercice des cultes » du Titre II « Des crimes et des délits qui portent atteinte aux droits garantis par la Constitution » du Livre 2 « Des infractions et de leur répression en particulier », encadre l'outrage aux objets d'un culte. Le contexte systématique aide à définir la portée de cette infraction [5](#page=5).
#### 3.2.3 L'interprétation évolutive
L'interprétation évolutive adapte le sens de la loi aux changements sociaux et technologiques, même si le texte original n'y faisait pas référence explicitement [5](#page=5).
> **Exemple:** L'article 25, alinéa 1er de la Constitution affirme: « La presse est libre; la censure ne pourra jamais être établie; il ne peut être exigé de cautionnement des écrivains, éditeurs ou imprimeurs ». Dans l'affaire RTBF c. Belgique (CEDH, 29 mars 2011), la Cour a considéré que la presse audiovisuelle devait être comprise dans la notion de presse, démontrant une interprétation évolutive qui inclut les nouveaux supports de diffusion. L'audiovisuel est donc généralement compris dans le terme "presse" grâce à cette méthode [5](#page=5).
#### 3.2.4 L'interprétation téléologique
Cette méthode d'interprétation se fonde sur les objectifs et les finalités poursuivies par la loi. Elle cherche à déterminer comment appliquer la règle afin de réaliser au mieux le but social ou économique qu'elle vise [5](#page=5).
> **Exemple:** L'article 56, § 1, de la loi relative au remembrement légal des biens ruraux vise à « contribuer à l'amélioration des structures agraires ». L'interprétation téléologique chercherait à maximiser l'atteinte de cet objectif [5](#page=5).
#### 3.2.5 L'interprétation historique et sociologique
Bien que mentionnée, les détails spécifiques de ces méthodes ne sont pas développés dans le contenu fourni. Néanmoins, on peut déduire qu'elles s'appuient respectivement sur le contexte historique de l'élaboration de la loi et sur les réalités sociales contemporaines pour en guider l'interprétation [6](#page=6).
### 3.3 Les techniques argumentaires
Ces techniques permettent de construire des raisonnements juridiques en appliquant ou en adaptant les règles de droit.
* **Argument a contrario:** Il consiste à conclure à l'application de la règle inverse lorsque la situation étudiée ne rentre pas dans l'hypothèse d'une règle de droit [6](#page=6).
* **Argument a fortiori:** Utilisé pour étendre l'application d'une règle à une situation similaire mais moins évidente. Par exemple, si un incapable n'est pas autorisé à vendre son bien, il l'est encore moins à le donner [6](#page=6).
* **Argument a pari:** Il s'agit d'appliquer la même règle à des situations jugées similaires [6](#page=6).
### 3.4 Les maximes d'interprétation
Les maximes d'interprétation sont des principes directeurs qui guident le juge dans son raisonnement et l'application de la loi.
1. **Exceptio est strictissimae interpretationis:** Les exceptions doivent être interprétées de manière restrictive [6](#page=6).
2. **Ubi lex non distinguit, nec non distinguere debemus:** Lorsque la loi ne fait pas de distinctions, nous ne devons pas en faire non plus. Cela implique une application uniforme de la loi en l'absence de différenciation textuelle [6](#page=6).
3. **Generalia specialibus non derogant:** Les règles générales ne dérogent pas aux règles spéciales. En cas de conflit, la règle spécifique prévaut sur la règle générale [6](#page=6).
4. **Specialia generalibus derogant:** Les règles spéciales dérogent aux règles générales. Lorsqu'une règle particulière s'applique à une situation spécifique, elle prime sur la règle générale [6](#page=6).
5. **Cessante ratione legis, cessat ipsa lex:** Si la raison d'être d'une loi n'est plus pertinente, son application devient inutile. Cela peut conduire à refuser d'appliquer une règle à un cas qui était manifestement exclu par le législateur dans son intention originelle [6](#page=6).
6. **Favores ampliamdi; odiosa sunt restringenda:** Les dispositions qui affectent négativement la situation des particuliers doivent être interprétées restrictivement, tandis que celles qui l'affectent positivement doivent être interprétées largement [6](#page=6).
### 3.5 L'application de la règle de droit
#### 3.5.1 L'effectivité de la règle de droit
L'effectivité d'une règle de droit dépend de son adhésion dans la réalité et de la mesure dans laquelle la sanction est appliquée et exécutée, y compris par contrainte. Une règle de droit vise à être appliquée, même en l'absence de sanction directe, car sa raison d'être est d'orienter les comportements et de produire des effets concrets [6](#page=6).
L'application de la règle de droit est souvent spontanée, les destinataires y adhérant. Cependant, un écart entre la règle et son application volontaire peut exister, que la sanction est censée réduire. À défaut d'application spontanée, la règle est appliquée par la contrainte [6](#page=6).
---
# Application et effectivité de la règle de droit
Ce sujet explore comment les règles de droit sont appliquées concrètement, leur influence réelle dans la société, les méthodes de raisonnement utilisées pour relier les faits aux règles, ainsi que les facteurs qui engendrent complexité et incertitude dans leur application.
### 4.1 L'effectivité de la règle de droit
L'effectivité d'une règle de droit se mesure à son degré d'adhésion dans la réalité et à la mesure dans laquelle la sanction prévue est appliquée et exécutée, si nécessaire par la contrainte. La règle de droit a pour objectif de guider concrètement les comportements et de produire des effets tangibles dans la réalité, même si elle est dépourvue de sanction [6](#page=6).
L'application de la règle de droit est souvent spontanée, ses destinataires y adhérant volontairement. Cependant, un écart peut exister entre la règle et son application volontaire, que la sanction vise à réduire. À défaut d'application volontaire, la règle est appliquée par la contrainte [6](#page=6).
> **Tip:** L'effectivité d'une règle ne repose pas uniquement sur la sanction, mais aussi sur l'acceptation sociale et la capacité de la règle à orienter les comportements.
### 4.2 Les types de raisonnement juridique
Le raisonnement juridique, dans le cadre de l'application des règles de droit, s'articule autour de plusieurs axes [7](#page=7).
#### 4.2.1 L'application d'une règle à une situation
Ce type de raisonnement concerne l'application d'une règle à une situation passée ou future, et la détermination de ses effets juridiques sur cette situation. Il implique deux étapes clés [7](#page=7):
* **L'hypothèse:** Il s'agit de la réalisation d'un objectif, d'un résultat ou d'une situation à atteindre [7](#page=7).
* **La détermination des conséquences juridiques:** Il s'agit de définir les conséquences juridiques attachées à une situation concrète [7](#page=7).
Le rapprochement des faits et de la règle se déroule ensuite en deux phases :
* **Établissement des faits:** Cela inclut la collecte et la preuve des faits pertinents [7](#page=7).
* **Qualification des faits:** Il s'agit d'attribuer une qualification juridique aux faits établis [7](#page=7).
#### 4.2.2 La comparaison entre une norme de contrôle et une norme contrôlée
Ce type de raisonnement implique de comparer une norme supérieure (de contrôle) à une norme inférieure (contrôlée) pour vérifier leur conformité [7](#page=7).
**Normes supérieures de contrôle :**
* **Règles définissant des compétences:** Il y a un problème de validité si une autorité prend une règle en dehors de sa compétence, constituant un excès de pouvoir [7](#page=7).
* **Règles fixant des formalités substantielles (de procédure):** Il y a un problème de forme lorsque la procédure n'a pas été correctement respectée [7](#page=7).
* **Règles de fond:** Il s'agit par exemple du non-respect d'un droit fondamental [7](#page=7).
**Normes inférieures contrôlées :**
* **Constitution:** Le contrôle de constitutionnalité peut être complexe, notamment quant à la répartition des compétences de contrôle, entre le niveau international et national [7](#page=7).
* **Loi:** Le contrôle est effectué par la Cour constitutionnelle [7](#page=7).
* **Règlements:** Le contrôle est exercé par le Conseil d'État [7](#page=7).
* **Actes administratifs individuels:** Le contrôle est également effectué par le Conseil d'État [7](#page=7).
### 4.3 La complexité et les facteurs d'incertitude
Plusieurs facteurs contribuent à la complexité et à l'incertitude dans l'application des règles de droit [7](#page=7).
#### 4.3.1 Difficulté d'interprétation
La formulation des règles de droit peut parfois être imprécise ou sujette à différentes interprétations. Par exemple, l'article 66, §1, de la loi du 22 juillet 2022 relative au statut et au contrôle des sociétés de bourse stipule que celles-ci doivent disposer de processus et systèmes appropriés pour détecter, mesurer, gérer et suivre divers aspects, dont les causes et effets significatifs des risques pour les clients, le marché et la société de bourse, ainsi que toute incidence significative sur leurs fonds propres. Le terme "significatif" peut prêter à interprétation [7](#page=7).
#### 4.3.2 Multiplicité et antinomie des solutions
Il peut arriver que plusieurs solutions juridiques soient possibles pour une même situation, voire contradictoires. Un exemple classique est l'affaire Roux, où l'exercice illégal de la médecine pouvait entrer en conflit avec l'assistance à personne en danger [7](#page=7).
#### 4.3.3 Marge d'appréciation et nouvelles technologies
L'utilisation des nouvelles technologies introduit de nouvelles dimensions dans l'application du droit, ouvrant des potentialités mais aussi des limites quant à la marge d'appréciation des acteurs juridiques [7](#page=7).
### 4.4 Les techniques argumentaires et maximes d'interprétation
Pour naviguer dans la complexité de l'application du droit, diverses techniques argumentaires et maximes d'interprétation sont employées [6](#page=6).
#### 4.4.1 Techniques argumentaires
* **Argument a contrario:** Face à une situation qui n'entre pas dans l'hypothèse d'une règle de droit, on conclut à l'application de la règle contraire [6](#page=6).
* **Argument a fortiori:** Utilisé lorsqu'une situation est moins grave ou moins pertinente qu'une autre, il en déduit que la règle qui s'applique à la situation la plus grave s'applique a fortiori à la moins grave (ou inversement). Par exemple, si un incapable n'a pas le droit de vendre un bien, il est a fortiori interdit de le donner [6](#page=6).
* **Argument a pari:** On applique la même règle à des situations similaires [6](#page=6).
#### 4.4.2 Maximes d'interprétation
* **Exceptio est strictissimae interpretationis:** Les exceptions s'interprètent restrictivement [6](#page=6).
* **Ubi lex non distinguit, nec non distinguere debemus:** Lorsque la loi ne fait pas de distinctions, nous ne devons pas en faire non plus [6](#page=6).
* **Generalia specialibus non derogant:** Les règles générales ne dérogent pas aux règles spéciales. En cas de conflit, la règle spécifique prévaut sur la règle générale [6](#page=6).
* **Specialia generalibus derogant:** Les règles spéciales dérogent aux règles générales. Lorsqu'une règle particulière s'applique à une situation spécifique, elle prend le pas sur la règle générale [6](#page=6).
* **Cessante ratione legis, cessat ipsa lex:** Si l'objectif d'une loi n'est plus pertinent, son application devient inutile. Cela revient à refuser d'appliquer la règle à un cas manifestement exclu par le législateur [6](#page=6).
* **Favores amplificandi; odiosa sunt restringenda:** Les dispositions qui affectent négativement la situation des particuliers sont d'interprétation restrictive; celles qui l'affectent positivement doivent être interprétées largement [6](#page=6).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Critère de personnalité | Le critère de personnalité établit que l'état et la capacité d'une personne sont régis par le droit de l'État dont cette personne a la nationalité. |
| Critère de territorialité | Le critère de territorialité stipule que les droits réels sur un bien sont régis par le droit de l'État sur le territoire duquel ce bien est situé. Pour les obligations non contractuelles, la loi applicable est celle du pays où le dommage survient. |
| Critère de l'autonomie de volonté | Ce critère permet aux parties de choisir la loi qui régira leur contrat. À défaut de choix explicite, des règles spécifiques s'appliquent, comme pour les contrats de vente de biens. |
| Herméneutique juridique | L'herméneutique juridique est l'art de comprendre et d'interpréter les textes juridiques, permettant à la loi de produire ses pleins effets, y compris dans des situations non explicitement prévues par son auteur. |
| Travaux préparatoires | Les travaux préparatoires désignent l'ensemble des documents et discussions (exposés des motifs, commentaires, rapports, avis) qui précèdent l'adoption d'une loi et qui peuvent éclairer son interprétation. |
| Déni de justice | Le déni de justice survient lorsqu'un juge refuse de statuer sur une affaire, quelle qu'en soit la raison, y compris le silence, l'obscurité ou l'insuffisance de la loi. Le juge est tenu de trancher. |
| Autorité relative de chose jugée | Ce principe signifie qu'une décision de justice n'a d'autorité qu'entre les parties et pour le litige spécifique concerné. L'interprétation d'une loi par un juge dans une affaire ne lie pas les juges dans d'autres affaires. |
| École de l'exégèse | Cette école d'interprétation considère les lois comme parfaites et le législateur comme infaillible, privilégiant une analyse textuelle rigide et recherchant l'intention originelle de l'auteur de la loi. |
| École évolutionniste | L'école évolutionniste se concentre sur le but social de la loi et préconise une interprétation qui s'adapte à l'évolution de la société, même si cela peut s'écarter de l'intention initiale de l'auteur. |
| Interprétation grammaticale | L'interprétation grammaticale consiste à analyser le sens littéral des mots et la structure des phrases pour comprendre une règle de droit. |
| Interprétation systématique | Cette méthode interprétative consiste à comprendre une disposition légale en la replaçant dans le contexte de l'ensemble du système juridique auquel elle appartient, en tenant compte de sa place dans la structure des textes. |
| Interprétation évolutive | L'interprétation évolutive adapte le sens d'une loi aux réalités sociales et technologiques actuelles, permettant son application à de nouvelles situations non prévues à l'origine. |
| Interprétation téléologique | L'interprétation téléologique se fonde sur les objectifs et les buts poursuivis par la loi pour en dégager le sens le plus approprié, visant à réaliser l'intention pratique du législateur. |
| Argument a contrario | Cet argument consiste à conclure à l'application de la règle inverse lorsque les faits d'une situation ne correspondent pas à l'hypothèse prévue par une règle de droit. |
| Argument a fortiori | L'argument a fortiori est utilisé lorsqu'une règle s'applique à une situation moins évidente, et qu'il faut en conclure qu'elle s'applique encore plus à une situation plus évidente ou plus forte. |
| Maxim d'interprétation | Les maximes d'interprétation sont des principes généraux ou des adages juridiques qui guident l'interprétation des lois, comme le principe que les exceptions s'interprètent restrictivement. |
| Effectivité de la règle de droit | L'effectivité d'une règle de droit mesure son degré d'adhésion dans la réalité et la mesure dans laquelle la sanction est appliquée et exécutée, même par contrainte si nécessaire. |
Cover
La règle de droit section 4 .pdf
Summary
# Les critères de détermination de la loi applicable
L'application d'une loi dans une situation juridique donnée, particulièrement en présence d'éléments d'extranéité, nécessite l'identification des critères permettant de déterminer quelle règle de droit est pertinente. Ces critères sont principalement le critère de personnalité, le critère de territorialité et le critère de l'autonomie de volonté [1](#page=1).
### 1.1 Le critère de personnalité
Ce critère fait référence à la loi de la nationalité de la personne concernée. Il est appliqué pour régir l'état et la capacité d'une personne [1](#page=1).
**Exemple:** L'article 34, § 1, alinéa 1 du CODIP stipule que "Hormis les matières où la présente loi en dispose autrement, l'état et la capacité d'une personne sont régis par le droit de l'État dont celle-ci a la nationalité" [1](#page=1).
### 1.2 Le critère de territorialité
Ce critère renvoie à la loi du lieu où se situe un bien ou où un fait dommageable survient. Il est utilisé pour régir les droits réels sur un bien ainsi que les obligations non contractuelles [1](#page=1).
**Exemples :**
* Concernant les droits réels, l'article 87, § 1, alinéa 1 du CODIP précise que "Les droits réels sur un bien sont régis par le droit de l'État sur le territoire duquel ce bien est situé au moment où ils sont invoqués" [1](#page=1).
* Pour les obligations non contractuelles, l'article 4.1 du Règlement n° 864/2007 (dit "Rome II") dispose que "Sauf dispositions contraires du présent règlement, la loi applicable à une obligation non contractuelle résultant d’un fait dommageable est celle du pays où le dommage survient, quel que soit le pays où le fait générateur du dommage se produit et quels que soient le ou les pays dans lesquels des conséquences indirectes de ce fait surviennent" [1](#page=1).
### 1.3 Le critère de l'autonomie de volonté
Ce critère permet aux parties de choisir la loi applicable à leur contrat. Il s'applique dans les situations comportant un conflit de lois en matière civile et commerciale [1](#page=1).
**Exemples :**
* L'article 1.1., alinéa 1 du Règlement n° 593/2008 (dit "Rome I") indique que "Le présent règlement s’applique, dans des situations comportant un conflit de lois, aux obligations contractuelles relevant de la matière civile et commerciale" [1](#page=1).
* L'article 3.1 du Règlement Rome I stipule que "Le contrat est régi par la loi choisie par les parties" [1](#page=1).
* À défaut de choix exprès des parties, l'article 4.1 du Règlement Rome I prévoit des règles de détermination subsidiaires, par exemple: "A défaut de choix exercé conformément à l’article 3 et sans préjudice des articles 5 à 8, la loi applicable au contrat suivant est déterminée comme suit: a) le contrat de vente de biens est régi par la loi du pays dans lequel le vendeur a sa résidence habituelle" [1](#page=1).
### 1.4 L'interprétation et l'application de la règle de droit
Une fois la règle de droit applicable déterminée, elle doit être interprétée afin de lui donner un sens et de l'appliquer correctement à un cas particulier [1](#page=1).
#### 1.4.1 La nécessité d'interprétation
L'interprétation est l'opération qui vise à discerner le véritable sens d'un texte, particulièrement lorsqu'il est obscur, ambigu, ou très général, et dont l'application à un cas spécifique soulève des questions. Le principe "interpretatio cessat in claris" suggère qu'un texte clair ne devrait pas nécessiter d'interprétation, mais en pratique, l'interprétation est souvent indispensable dans trois hypothèses [1](#page=1):
1. Lorsque le texte est obscur ou ambigu et peut admettre plusieurs significations [1](#page=1).
2. Lorsque le texte est clair mais trop général, rendant son application à un cas particulier problématique [1](#page=1).
---
# L'interprétation de la règle de droit
L'interprétation de la règle de droit est une opération essentielle visant à dégager le sens véritable d'un texte pour son application [1](#page=1).
### 2.1 La nécessité de l'interprétation
L'interprétation est nécessaire lorsque le texte est obscur ou ambigu, lorsqu'il est trop général et son application à un cas particulier pose question, ou encore lorsque la situation n'est pas régie par un texte mais que le juge est tenu de statuer. L'herméneutique juridique permet à la loi de produire tous ses effets, même face à des situations imprévues par son auteur. Ce principe s'applique aussi bien aux traités internationaux qu'aux actes juridiques privés, où la recherche de la commune intention des parties prime souvent sur le sens littéral. En cas de texte clair, le principe *interpretatio cessat in claris* s'applique, mais sa clarté est souvent relative [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.2 Les autorités compétentes pour interpréter
Plusieurs acteurs peuvent être impliqués dans l'interprétation des règles de droit :
#### 2.2.1 L'auteur de la norme
* **Actes législatifs:** L'interprétation par voie d'autorité n'appartient qu'à la loi elle-même. Les travaux préparatoires (exposés des motifs, rapports, avis) peuvent éclairer l'intention du législateur. Cependant, une interprétation rétroactive peut porter atteinte à la sécurité juridique et aux garanties juridictionnelles, et ne peut être justifiée que dans des circonstances exceptionnelles [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Actes réglementaires :** Ce point n'est pas évoqué dans le contenu fourni.
#### 2.2.2 Le juge (le magistrat)
Dans la majorité des cas, le juge interprète la loi à l'occasion d'un litige. Sa décision n'a cependant pas la portée d'une norme interprétative générale, conformément à l'article 6 du Code judiciaire. L'interprétation du juge a une autorité relative de chose jugée et ne lie pas les juges dans d'autres affaires, sauf exceptions notables comme les décisions de la Cour de cassation, de la Cour constitutionnelle ou de la Cour européenne des droits de l'homme. La jurisprudence sert de guide mais n'a pas de force contraignante générale [3](#page=3).
#### 2.2.3 L'administration
L'administration peut donner des instructions à ses agents sur l'interprétation de nouvelles dispositions légales ou réglementaires par le biais de circulaires. Ces circulaires n'ont toutefois pas de force obligatoire pour les tiers [3](#page=3).
#### 2.2.4 La doctrine
La doctrine peut critiquer les interprétations judiciaires, mais sa propre interprétation n'a, en soi, aucune portée juridique contraignante. Néanmoins, sa qualité scientifique, son indépendance et la compétence de ses auteurs peuvent influencer l'évolution de la jurisprudence ou de la législation [3](#page=3).
### 2.3 Les écoles d'interprétation
Différentes approches ont marqué l'histoire de l'interprétation juridique :
#### 2.3.1 École de l'exégèse
Cette école considère les lois comme parfaites et le législateur comme infaillible. L'interprétation se fonde sur le texte clair, et en cas d'obscurité, on recherche l'intention de l'auteur. Le juge ne peut que déduire le droit des textes existants, sans le créer. Cette méthode s'avère rigide et inadaptée face à des textes vieillissants, générant des problèmes [4](#page=4).
#### 2.3.2 École évolutionniste
Cette école se concentre sur le but social de la loi et prône une interprétation susceptible de s'adapter à l'évolution de la société. L'interprétation est fondée sur le but social de la loi, et une interprétation nouvelle est privilégiée si elle est mieux adaptée à l'évolution sociétale actuelle. Le risque est de s'écarter de la volonté de l'auteur originel, conférant à cette approche un caractère potentiellement créateur de droit [4](#page=4).
#### 2.3.3 L'école pluraliste
L'approche contemporaine privilégie une synthèse des méthodes, empruntant à la fois à l'école exégétique et à l'école évolutionniste. Il ne s'agit plus d'une seule méthode, mais d'une pluralité d'approches que le juge peut mobiliser face au silence ou à l'ambiguïté de la loi [4](#page=4).
### 2.4 Les méthodes d'interprétation
Pour comprendre une règle de droit, plusieurs méthodes analytiques sont utilisées :
* **L'interprétation grammaticale (exégétique):** Elle analyse le sens littéral des mots et la structure des phrases. Par exemple, l'expression "des espaces verts" peut impliquer un minimum de deux espaces [5](#page=5).
* **L'interprétation systématique:** Elle examine la règle de droit en la replaçant dans son contexte juridique global (chapitre, titre, livre). L'article 144 du Code pénal, par exemple, est interprété à la lumière du chapitre sur les délits relatifs au libre exercice des cultes [5](#page=5).
* **L'interprétation évolutive:** Elle adapte le sens de la règle aux évolutions sociales et technologiques, comme l'inclusion de la presse audiovisuelle dans le concept de "presse" en vertu de l'article 25 de la Constitution. La Cour européenne des droits de l'homme a souligné que la distinction entre supports d'information (écrit vs audiovisuel) ne doit pas nécessairement entraîner une application différenciée des dispositions constitutionnelles [5](#page=5).
* **L'interprétation téléologique:** Cette méthode se fonde sur les objectifs et les buts visés par la loi pour en dégager le sens. L'article 56 de la loi relative au remembrement légal des biens ruraux, par exemple, est interprété en tenant compte de son objectif d'amélioration des structures agraires [5](#page=5).
* **L'interprétation historique et sociologique :** Ces méthodes ne sont pas détaillées dans le contenu fourni.
> **Tip :** Il est crucial de bien distinguer les différentes autorités interprétatives et la portée de leurs décisions. La jurisprudence, bien qu'influente, n'a pas toujours une force obligatoire générale pour les juges.
>
> **Tip :** Comprendre l'évolution des écoles d'interprétation (de l'exégèse à la pluraliste) permet d'appréhender pourquoi les méthodes d'interprétation ont gagné en flexibilité et en adaptabilité.
---
# Les techniques argumentaires et maximes d'interprétation
Ce chapitre explore les différentes méthodes d'analyse d'une règle de droit et les principes qui guident son interprétation et son application.
### 3.1 Les méthodes d'interprétation
L'interprétation d'une règle de droit nécessite une analyse approfondie de sa formulation. Plusieurs méthodes permettent de saisir le sens et la portée d'une loi [5](#page=5).
#### 3.1.1 L'interprétation grammaticale (exégétique)
Cette méthode se concentre sur le sens littéral des mots et la structure des phrases pour comprendre la règle. Par exemple, l'expression "des espaces verts" dans un article de loi implique la présence d'au moins deux espaces verts. Un autre exemple concerne une loi pénale abrogée qui prévoyait une peine d'emprisonnement et une amende pour quiconque tenait une maison de débauche ou de prostitution [5](#page=5).
#### 3.1.2 L'interprétation systématique
L'interprétation systématique consiste à analyser une règle de droit en la replaçant dans son contexte législatif, en considérant les autres règles qui lui sont liées au sein du même code ou de l'ensemble du système juridique. L'article 144 du Code pénal, qui traite des délits relatifs au libre exercice des cultes, est un bon exemple de cette méthode [5](#page=5).
#### 3.1.3 L'interprétation évolutive
Cette approche prend en compte l'évolution de la société et de ses mœurs pour adapter l'interprétation des règles de droit, même si leur formulation initiale ne les prévoyait pas explicitement. Un exemple notable est l'article 25, alinéa 1er, de la Constitution concernant la liberté de la presse. La Cour européenne des droits de l'homme, dans l'affaire RTBF c. Belgique, a jugé que la distinction entre presse écrite et audiovisuelle n'était pas déterminante pour appliquer différents articles de la Constitution, reconnaissant ainsi une interprétation évolutive de la notion de presse. L'audiovisuel est donc en principe compris dans la notion de presse par application de cette interprétation [5](#page=5).
#### 3.1.4 L'interprétation téléologique
L'interprétation téléologique se fonde sur les objectifs ou le but poursuivi par le législateur lors de l'élaboration de la règle de droit. L'article 56, §1, de la loi relative au remembrement légal des biens ruraux illustre cette méthode en précisant que l'acquisition de droits de propriété ou d'occupation par la Société nationale terrienne vise à améliorer les structures agraires [5](#page=5).
#### 3.1.5 L'interprétation historique et sociologique
Bien que mentionnées, les détails de ces méthodes ne sont pas explicités dans les pages fournies [5](#page=5).
### 3.2 Les techniques argumentaires
Ces techniques sont utilisées pour construire un raisonnement juridique et justifier l'application ou l'interprétation d'une règle de droit [6](#page=6).
#### 3.2.1 L'argument a contrario
Cet argument consiste à conclure à l'application de la règle inverse lorsque la situation considérée ne correspond pas à l'hypothèse prévue par la règle de droit [6](#page=6).
#### 3.2.2 L'argument a fortiori
L'argument a fortiori ("à plus forte raison") est utilisé lorsque, si une situation est interdite ou autorisée, une autre situation qui en est une extension logique doit l'être également. Par exemple, si un incapable n'est pas autorisé à vendre son bien, il ne peut non plus le donner [6](#page=6).
#### 3.2.3 L'argument a pari
Cet argument consiste à appliquer la même règle de droit à des situations qui sont jugées similaires [6](#page=6).
### 3.3 Les maximes d'interprétation
Les maximes d'interprétation sont des principes généraux qui orientent le juge dans l'application des règles de droit [6](#page=6).
1. **Exceptio est strictissimae interpretationis**: Les exceptions doivent être interprétées de manière restrictive [6](#page=6).
2. **Ubi lex non distinguit, nec non distinguere debemus**: Lorsque la loi ne fait pas de distinctions, nous ne devons pas en faire non plus [6](#page=6).
3. **Generalia specialibus non derogant**: Les règles générales ne dérogent pas aux règles spéciales. En cas de conflit, la règle spécifique prévaut sur la règle générale [6](#page=6).
4. **Specialia generalibus derogant**: Les règles spéciales dérogent aux règles générales. Lorsqu'une règle particulière s'applique à une situation spécifique, elle prime sur la règle générale [6](#page=6).
5. **Cessante ratione legis, cessat ipsa lex**: Si la raison d'être d'une loi n'est plus pertinente, son application devient inutile. Cela revient à refuser d'appliquer une règle à un cas manifestement exclu par le législateur [6](#page=6).
6. **Favores ampliandi; odiosa sunt restringenda**: Les dispositions qui affectent négativement la situation des particuliers sont d'interprétation restrictive; celles qui l'affectent positivement doivent être interprétées largement [6](#page=6).
### 3.4 L'application de la règle de droit
#### 3.4.1 L'effectivité de la règle de droit
L'effectivité d'une règle de droit dépend de son degré d'adhésion dans la réalité et de la mesure dans laquelle sa sanction est appliquée et exécutée, y compris par la contrainte si nécessaire. Une règle de droit a vocation à être appliquée même si elle est dépourvue de sanction, car sa finalité est d'orienter les comportements et d'avoir des effets concrets. L'application est souvent spontanée, les destinataires y adhérant. Cependant, un écart peut exister entre la règle et son application volontaire, écart que la sanction vise à réduire. À défaut d'application spontanée, la règle est appliquée par la contrainte [6](#page=6).
> **Tip:** Comprendre ces différentes méthodes d'interprétation et techniques argumentaires est fondamental pour analyser correctement une situation juridique et fonder un raisonnement solide.
>
> **Tip:** Les maximes d'interprétation sont des outils précieux pour résoudre les conflits de normes et assurer une application cohérente du droit.
>
> **Tip:** Ne sous-estimez pas l'importance de l'effectivité de la règle de droit ; une loi, même bien formulée, n'a de sens que si elle est appliquée.
---
# L'application et l'effectivité de la règle de droit
L'application et l'effectivité de la règle de droit examinent la manière dont les normes juridiques sont mises en œuvre concrètement dans la réalité, en tenant compte des raisonnements employés et des sources d'incertitude [6](#page=6) [7](#page=7).
### 4.1 L'effectivité de la règle de droit
L'effectivité d'une règle de droit se mesure à son degré d'adhésion dans la réalité et à la mesure dans laquelle sa sanction est appliquée et exécutée, potentiellement par la contrainte. Une règle de droit a pour vocation d'être appliquée, même en l'absence de sanction, car sa raison d'être est d'orienter les comportements et de produire des effets concrets. L'application est souvent spontanée, les destinataires y adhérant volontairement. Cependant, lorsque cet écart entre la règle et son application volontaire existe, la sanction vise à le réduire, faute de quoi la règle est appliquée par la contrainte [6](#page=6).
> **Tip:** L'effectivité ne se limite pas à la seule application forcée ; elle englobe également l'adhésion volontaire des sujets de droit.
### 4.2 Les types de raisonnement juridique dans l'application
Le raisonnement juridique appliqué à la règle de droit peut se structurer de plusieurs manières [7](#page=7):
#### 4.2.1 Application d'une règle à une situation
Il s'agit de déterminer les effets d'une règle sur une situation passée ou future. Cela implique [7](#page=7):
* La réalisation d'un objectif, d'un résultat ou d'une situation à atteindre [7](#page=7).
* La détermination des conséquences juridiques attachées à une situation concrète [7](#page=7).
Pour ce faire, un rapprochement entre les faits et la règle est nécessaire, ce qui implique l'établissement (collecte et preuve) des faits, suivi de leur qualification [7](#page=7).
#### 4.2.2 Comparaison entre une norme de contrôle et une norme contrôlée
Ce type de raisonnement vise à évaluer la conformité d'une norme à une autre norme supérieure [7](#page=7).
### 4.3 La complexité et les facteurs d'incertitude dans l'application
L'application des règles de droit n'est pas toujours aisée et peut être sujette à plusieurs facteurs d'incertitude [7](#page=7).
#### 4.3.1 Difficulté d'interprétation
Le langage juridique, par sa nature, peut présenter des ambiguïtés ou des imprécisions qui rendent son application délicate [7](#page=7).
> **Example:** L'article 66, § 1, de la loi du 22 juillet 2022 relative au statut et au contrôle des sociétés de bourse mentionne que les sociétés doivent disposer de processus "appropriés" pour gérer certains risques. La notion d'"approprié" laisse une marge d'appréciation significative [7](#page=7).
#### 4.3.2 Multiplicité des solutions
Il arrive que des normes juridiques permettent des interprétations multiples, voire contradictoires, conduisant à des solutions diverses pour des situations similaires [7](#page=7).
> **Example:** L'exercice illégal de la médecine peut parfois être mis en balance avec l'assistance à personne en danger, créant une tension interprétative [7](#page=7).
#### 4.3.3 Marge d'appréciation
Les textes juridiques, intentionnellement ou non, laissent une marge d'appréciation aux acteurs de l'application du droit, comme les juges ou les administrateurs. Cette marge d'appréciation peut être influencée par l'évolution des technologies [7](#page=7).
#### 4.3.4 Normes supérieures de contrôle
Diverses normes peuvent servir de contrôle à d'autres normes, introduisant ainsi des niveaux de hiérarchie et de validation :
* **Règles définissant des compétences:** Un problème de validité survient lorsque qu'une autorité prend une règle en dehors de sa compétence, constituant un excès de pouvoir [7](#page=7).
* **Règles fixant des formalités substantielles (de procédure):** Le non-respect d'une procédure correcte pose un problème de forme [7](#page=7).
* **Règles de fond:** Il s'agit ici du non-respect d'un droit fondamental, par exemple [7](#page=7).
#### 4.3.5 Normes inférieures contrôlées
Ces normes sont soumises au contrôle de normes supérieures :
* **Constitution:** Son contrôle est complexe, notamment en raison de la question de la supériorité internationale ou constitutionnelle [7](#page=7).
* **Loi:** Elle est contrôlée par la Cour constitutionnelle [7](#page=7).
* **Règlements:** Leur contrôle est exercé par le Conseil d'État [7](#page=7).
* **Actes administratifs individuels:** Ils sont également contrôlés par le Conseil d'État [7](#page=7).
> **Tip:** La compréhension de la hiérarchie des normes est essentielle pour appréhender les mécanismes de contrôle et les sources potentielles d'invalidité d'une règle de droit.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Critère de personnalité | Principe selon lequel l'état et la capacité d'une personne sont régis par le droit de l'État dont elle a la nationalité. Ce critère se fonde sur l'appartenance d'une personne à une nation. |
| Critère de territorialité | Principe selon lequel les droits réels sur un bien sont régis par le droit de l'État sur le territoire duquel ce bien est situé au moment où ces droits sont invoqués. Il s'applique aux biens immobiliers et mobiliers. |
| Critère de l’autonomie de volonté | Principe permettant aux parties de choisir la loi applicable à leur contrat. Ce choix exprime la volonté des parties et prime, sauf exceptions, sur les autres critères de détermination de la loi applicable. |
| Herméneutique juridique | L'art de comprendre et d'interpréter les textes juridiques. Elle permet de dégager le sens réel d'une norme, même dans des situations non explicitement prévues par son auteur. |
| Travaux préparatoires | Ensemble des documents et discussions qui ont précédé l'adoption d'une loi ou d'un acte législatif. Ils comprennent les exposés des motifs, les commentaires des articles, les rapports et les avis des organes consultatifs. |
| Déni de justice | Refus par un juge de juger une affaire qui lui est soumise, quelle qu'en soit la raison, y compris le silence, l'obscurité ou l'insuffisance de la loi. Le juge est tenu de statuer. |
| Autorité relative de chose jugée | Principe selon lequel une décision de justice ne lie que les parties au litige et ne vaut que pour le cas spécifique jugé. L'interprétation du juge dans ce contexte n'a pas de portée générale. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les juridictions sur une matière donnée. Bien qu'elle ne lie pas les juges en dehors du litige tranché, elle sert souvent de guide et d'inspiration. |
| École de l’exégèse | Courant d'interprétation juridique prônant une application stricte et littérale de la loi, considérant le législateur comme infaillible. L'interprétation se fonde principalement sur l'analyse textuelle. |
| École évolutionniste | Courant d'interprétation juridique qui cherche à adapter la loi à l'évolution de la société en s'intéressant à son but social. L'interprétation peut être renouvelée si elle est mieux adaptée aux réalités actuelles. |
| Interprétation grammaticale | Méthode d'interprétation qui analyse le sens littéral des mots et la structure des phrases d'un texte de loi pour en dégager le sens. Elle s'appuie sur les règles de la linguistique. |
| Interprétation systématique | Méthode d'interprétation qui consiste à comprendre une norme juridique en la replaçant dans son contexte, c'est-à-dire en considérant sa place au sein de l'ensemble des règles de droit (système juridique). |
| Interprétation évolutive | Méthode d'interprétation qui vise à adapter le sens d'une règle de droit aux évolutions sociales, technologiques ou économiques, même si ces évolutions n'étaient pas prévues par l'auteur de la norme. |
| Interprétation téléologique | Méthode d'interprétation qui se fonde sur le but ou l'objectif social visé par la loi. L'interprète cherche à donner au texte le sens qui permet le mieux d'atteindre cette finalité. |
| Argument a contrario | Technique argumentative qui, face à une situation non explicitement régie par une règle de droit, conclut à l'application de la règle inverse. Si la loi ne dit rien sur A, alors elle s'applique à non-A. |
| Argument a fortiori | Technique argumentative qui, lorsqu'une règle s'applique à une situation donnée, permet de conclure qu'elle s'applique encore plus à une situation similaire mais plus extrême ou plus faible. |
| Exceptio est strictissimae interpretationis | Maxime latine signifiant que les exceptions doivent être interprétées de manière très restrictive. Elles sont considérées comme dérogatoires au droit commun. |
| Ubi lex non distinguit, nec non distinguere debemus | Maxime latine signifiant que lorsqu'une loi ne fait pas de distinctions, il ne faut pas en faire non plus. Cela implique une application uniforme de la règle. |
| Cessante ratione legis, cessat ipsa lex | Maxime latine signifiant que si la raison d'être d'une loi disparaît, la loi elle-même devient inapplicable. Elle permet de ne pas appliquer une loi dont l'objectif n'est plus pertinent. |
| Effectivité de la règle de droit | Degré d'adhésion d'une règle de droit dans la réalité et mesure dans laquelle la sanction est appliquée. Elle renvoie à la capacité de la règle à orienter les comportements. |
Cover
Leerpad 1 Staatsrecht.pdf
Summary
# Inleiding tot het Belgische staatsrecht en algemene rechtsbegrippen
Dit onderwerp biedt een fundamenteel overzicht van het concept 'recht' en plaatst het staatsrecht binnen dit bredere juridische kader, met specifieke aandacht voor de Belgische context en de basisbegrippen ervan [1](#page=1) [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.1 Wat is recht?
Recht is alomtegenwoordig in het dagelijkse leven en essentieel voor alle burgers. Het wordt onderscheiden van andere gedragsregels zoals morele regels (gestuurd door geweten), religieuze regels (vanuit geloofsovertuiging) en conventionele regels (onderling afgesproken) [6](#page=6).
Recht wordt gekenmerkt door vier fundamentele eigenschappen, die leiden tot een definitie van wat recht precies inhoudt. Voorbeelden van de aanwezigheid van recht in het dagelijks leven zijn [6](#page=6):
* Strafrechtelijke vervolging bij overdreven snelheid wegens inbreuk op de verkeerswetgeving [6](#page=6).
* De noodzaak van een geldige arbeidsovereenkomst voor werknemers conform de sociale wetgeving [6](#page=6).
* Consumentenbescherming bij online aankopen, inclusief het recht op herroeping binnen een bepaalde termijn [6](#page=6).
* Optreden van de politie op basis van gemeentelijke reglementen inzake openbare orde en rust bij lawaaihinder [6](#page=6).
### 1.2 Enkele basisbegrippen binnen het recht
Het recht is een systeem met eigen concepten en een uitgebreid begrippenkader. Essentiële basisbegrippen die hier worden geïntroduceerd, zijn [7](#page=7):
* Objectief recht versus subjectieve rechten [7](#page=7).
* Rechtssubject versus rechtsobject [7](#page=7).
* Dwingend recht versus aanvullend recht [7](#page=7).
### 1.3 Indeling van het recht
Het (objectieve) recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld. Twee klassieke basisindelingen zijn [8](#page=8):
1. **Privaatrecht versus Publiekrecht** [8](#page=8):
* **Privaatrecht:** Regelt de situatie van privépersonen (burgers) en de verhoudingen *tussen* privépersonen onderling [8](#page=8).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhouding tussen privépersonen en de overheid, de interne organisatie van de overheid, en de verhoudingen *tussen* staten [8](#page=8).
2. **Nationaal recht versus Internationaal recht** [8](#page=8):
* **Nationaal recht (intern recht):** Bevat alle rechtsregels die *binnen* de grenzen van een bepaalde staat gelden en betrekking hebben op nationale situaties en relaties [8](#page=8).
* **Internationaal recht:** Bevat alle grensoverschrijdende rechtsregels die betrekking hebben op situaties en relaties met een buitenlandse component [8](#page=8).
Deze indelingen worden verder toegelicht [8](#page=8).
#### 1.3.1 Verdere onderverdeling van rechtstakken
Zowel privaatrecht als publiekrecht worden verder onderverdeeld in meer gespecialiseerde "subrechtstakken" [10](#page=10).
**Privaatrecht:**
* **Burgerlijk recht:** Regels van toepassing op burgers en hun onderlinge relaties.
* Personen- en familierecht: Rechten en plichten van natuurlijke personen in hun sociale en familiale omgeving (bv. echtscheiding, alimentatie) [10](#page=10).
* Verbintenissenrecht: Regels bij overeenkomsten (contracten), geldigheid en rechten/plichten van contractpartijen [10](#page=10).
* Goederenrecht: Regels over rechten op goederen, eigendom en rechten/plichten van eigenaars [10](#page=10).
* **Ondernemingsrecht:** Recht van toepassing op ondernemingen en hun onderlinge relaties (bv. concurrentieregels) [10](#page=10).
* **Arbeidsrecht:** Regelt de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers [10](#page=10).
**Publiekrecht:**
* **Staatsrecht:** Bevat de regels over de organisatie en werking van staten, de Belgische staat in het bijzonder. Het beschrijft de structuur en bevoegdheid van overheidsorganen, de relatie tussen deze organen, en de relatie tussen de staat en de burgers, inclusief grondrechten [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Strafrecht:** Regelt welke handelingen strafbaar zijn, de bijbehorende straffen, en de overheidsactie bij strafbare feiten [10](#page=10).
* **Fiscaal recht:** Regelt op welke handelingen belastingen betaald moeten worden [11](#page=11).
* **Socialezekerheidsrecht:** Regelt minimale garanties van de overheid bij werkloosheid, ziekte, invaliditeit, etc. [11](#page=11).
### 1.4 Begrip en situering van het staatsrecht
Het staatsrecht is een tak van het recht die de regels bevat over de organisatie en werking van staten, met name de Belgische staat. Het valt onder het **publiekrecht** omdat het regels bevat over de organisatie en werking van de staat en de relatie tussen de staat en de burger [10](#page=10) [9](#page=9).
De belangrijkste functies van staatsrecht zijn [9](#page=9):
* **Instellen van overheidsorganen** (constituerende functie) [9](#page=9).
* **Toekennen van bevoegdheden** aan deze organen (attribuerende functie) [9](#page=9).
* **Beschermen van burgers tegen machtsmisbruik door de staat** (regulerende/waarborgende functie), onder meer door het vastleggen van grondrechten [9](#page=9).
Staatsrecht wordt soms ook "grondwettelijk recht" genoemd, omdat de belangrijkste regels ervan in de Grondwet staan [9](#page=9).
#### 1.4.1 De structuur van de Belgische staat
De basisbeginselen van de Belgische staat zijn vastgelegd in de Grondwet. België is een meergelaagde, democratische rechtsstaat. Kenmerken van de Belgische staat omvatten onder meer dat het een monarchie is, de scheiding der machten kent, een representatieve en parlementaire democratie is, en een rechtsstaat is. Het is ook een meergelaagde staat (federale staat met deelstaten, vier taalgebieden, gedecentraliseerde overheden) en een verzorgingsstaat/actieve welvaartstaat. De evolutie van België van eenheidsstaat naar federale staat is een belangrijk aspect [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Het is nuttig om de structuur van de Belgische Grondwet te overlopen om de belangrijkste regels van het staatsrecht beter te plaatsen [2](#page=2).
#### 1.4.2 Voorbeeld van een staatsrechtelijke vraag
Een typische vraag in het staatsrecht betreft de verdeling van staatsmacht. De stichters van België vonden deze verdeling van groot belang. Het principe van de verdeling van staatsmacht wordt aangeduid met een specifieke term uit het Belgische staatsrecht en is vastgelegd in de Grondwet [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De vraag kan onder meer behelzen waarom de verdeling van staatsmacht belangrijk werd gevonden, hoe dit principe in België wordt gerealiseerd (eventueel met een schema), en in welk(e) artikel(en) van de Grondwet dit kenmerk is bepaald [2](#page=2).
---
# Basisbeginselen en kenmerken van de Belgische staat
België is een meergelaagde, democratische rechtsstaat met een complexe staatsstructuur die historisch is gegroeid [12](#page=12).
## 2. Basisbeginselen en kenmerken van de Belgische staat
België kan worden omschreven als een meergelaagde, democratische rechtsstaat. Dit omvat de oorsprong van de staat, de kenmerken ervan, de staatsvorm, en de principes van democratie en rechtsstatelijkheid [12](#page=12) [25](#page=25).
### 2.1 België is een staat
Een staat is een rechtssubject dat voldoet aan vier constitutieve elementen: een afgebakend grondgebied, een permanente bevolking, een overheid met effectief gezag, en het vermogen om onafhankelijk met andere staten relaties aan te gaan. Internationale erkenning is een politieke voorwaarde, geen constitutief element [14](#page=14).
#### 2.1.1 Ontstaan van België als staat
De vorming van België is een resultaat van politiek-historische feiten en juridische handelingen [15](#page=15).
* **1815: Val van Napoleon - Congres van Wenen**
Na de Napoleontische oorlogen werd besloten om de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden te verenigen tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden om zo een bufferstaat te creëren. Het huidige Belgische grondgebied kwam onder het bewind van koning Willem I [16](#page=16).
* **1815-1830: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden**
Ondanks economische voordelen ontstond er ontevredenheid in de zuidelijke provincies door een weinig democratische en centralistische grondwet, ondervertegenwoordiging in het parlement en de regering, beperkte vrijheden (persvrijheid), en inmenging in kerkelijke aangelegenheden en onderwijs door de protestantse koning. Het taalbesluit van 1819, dat Nederlands als officiële taal oplegde, zorgde voor een taalconflict met de voornamelijk Franstalige burgerij. Deze grieven hebben de Belgische grondwettelijke structuur beïnvloed [17](#page=17).
* **1830-1831: De oprichting van België**
De groeiende onvrede leidde tot het 'unionisme' tussen katholieken en liberalen, aangevuld met onrust bij lagere klassen door werkloosheid en mislukte oogsten. Na opera-onlusten in Brussel op 25 augustus 1830 brak er een revolutie uit. Op 4 oktober 1830 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen door het Voorlopig Bewind. Op 3 november 1830 koos het Nationaal Congres, de grondwetgevende vergadering, een Grondwet die op 7 februari 1831 werd afgekondigd. Op 21 juli 1831 legde Leopold I de eed af als eerste Koning der Belgen, wat sindsdien de nationale feestdag is [19](#page=19).
#### 2.1.2 De Belgische Grondwet
Het Nationaal Congres stelde de eerste Belgische Grondwet op, die een breuk vormde met het bewind van Willem I. De Grondwet is sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. De huidige, gecoördineerde Grondwet van 1994 is de referentie. De Grondwet is gestructureerd met titels, hoofdstukken en afdelingen, gevolgd door artikelen die specifieke regels bevatten [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.1.3 Evolutie na 1831: van eenheidsstaat naar federale staat
De belangrijkste wijziging sinds 1831 is de evolutie van een eenheidsstaat naar een federale staat. Deze evolutie werd gedreven door socio-culturele tegenstellingen, politieke ontwikkelingen (zoals de Koningskwestie), economische crises en de opkomst van nieuwe politieke partijen. Zes staatshervormingen hebben geleid tot een grondige wijziging van het Belgische staatsrecht, met fundamentele principes in de Grondwet en verdere uitwerking in bijzondere meerderheidswetten en gewone wetten [22](#page=22).
#### 2.1.4 Staatsvormen
Staten kunnen worden ingedeeld naar graad van individuele vrijheid, politieke vrijheid, onafhankelijkheid van deelgroepen, en de persoon en bevoegdheid van het staatshoofd [24](#page=24).
### 2.2 Kenmerken van de Belgische staat
België wordt gekenmerkt door:
* **Monarchie:** België is een constitutionele, erfelijke monarchie. De rol van de Koning wordt bepaald door de Grondwet. Het erfrecht volgens het eerstgeboorterecht geldt, waarbij vrouwen sinds 1991 niet langer uitgesloten zijn. Bij overlijden van de Koning treedt de opvolger pas in functie na eedaflegging. In specifieke omstandigheden kan een Regent worden aangesteld [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Scheiding der machten:** Dit principe, hoewel niet expliciet in de Grondwet genoemd, is cruciaal voor de opdeling van de staatsmacht in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. In België is de scheiding van machten geen absolute, maar een systeem van 'checks and balances' waarbij de machten elkaar controleren en nodig hebben. De scheiding der machten is gedeeltelijk doorgetrokken naar de deelstaten, maar de rechterlijke macht blijft federaal georganiseerd [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Representatieve en parlementaire democratie:** In een democratie nemen burgers deel aan de besluitvorming [30](#page=30).
* **Directe democratie:** Burgers nemen rechtstreeks deel aan het beleid (bv. referendum, volksraadpleging). België kent op federaal niveau geen grondwettelijke basis voor bindende referenda [30](#page=30).
* **Indirecte democratie (representatieve democratie):** Burgers duiden via verkiezingen vertegenwoordigers aan die namens hen wetgevend optreden. Artikel 33 Gw. stelt dat alle machten uitgaan van de Natie, die vertegenwoordigd wordt door de leden van het Parlement (art. 42 Gw.). Dit maakt België een parlementaire democratie. Het kiesrecht evolueerde naar algemeen enkelvoudig stemrecht. Het kiesstelsel in België is er een van evenredige vertegenwoordiging, vaak met coalitievorming als gevolg. In een parlementaire democratie wordt enkel het parlement verkozen; de regering legt verantwoording af aan het parlement [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Rechtsstaat:** De overheid beschikt niet over onbeperkte macht en moet zich houden aan democratisch tot stand gekomen rechtsregels, grondrechten en fundamentele vrijheden. Onafhankelijke rechtbanken erkennen de rechtsmacht [33](#page=33).
* **Meergelaagde staat (federale staat met deelstaten):** België kent verschillende politieke lagen waar rechtsregels gemaakt en beslissingen genomen kunnen worden: internationaal, federaal, deelstatelijk (gemeenschappen en gewesten), en provinciaal/gemeentelijk [34](#page=34).
* **Eenheidsstaat vs. federale staat:** In een eenheidsstaat berust alle politieke macht bij één centrale overheid. Een federale staat deelt de soevereiniteit tussen een centraal niveau en deelstaten, die elk eigen bevoegdheden, parlement en regering hebben [35](#page=35).
* **Deelstaten:** België telt zes deelstaten: drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) en drie gewesten (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk). De gemeenschappen zijn bevoegd voor cultuur, onderwijs, taal en persoonsgebonden aangelegenheden. De gewesten zijn bevoegd voor economische en plaatsgebonden aangelegenheden. Deelstaten hebben eigen normerende en uitvoerende instellingen, maar geen eigen rechterlijke macht [35](#page=35).
* **Kenmerken van een federale staat:** Autonomie van de deelstaten is cruciaal. Deelstaten zijn zelfstandige rechtspersonen, maar internationaal niet onafhankelijk van de federale staat. Samenwerking en coördinatie tussen de federale overheid en deelstaten zijn essentieel. Er is geen hiërarchie tussen federale wetten en deelstatelijke decreten/ordonnanties. België kent een Grondwettelijk Hof dat de bevoegdheidsverdeling controleert [36](#page=36).
* **Gedecentraliseerde overheden:** Gemeenten en provincies zijn territoriaal gedecentraliseerde overheden die aan bestuurlijk toezicht zijn onderworpen. Hun bevoegdheden zijn ondergeschikt aan die van de federale overheid, gemeenschappen en gewesten en omvatten zaken van lokaal belang of opgedragen taken. Ze kunnen enkel reglementen of verordeningen uitvaardigen [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Verzorgingsstaat en actieve welvaartstaat:** De rol van de overheid is geëvolueerd van een 'nachtwakerstaat' naar een 'verzorgingsstaat' en verder naar een 'actieve welvaartstaat' [40](#page=40).
* **Evolutie in een internationale rechtsorde:** Internationale initiatieven, zoals het EVRM, hebben een belangrijke impact op de nationale rechtsorde. Het recht in België omvat dus zowel nationale als internationale normen [41](#page=41).
---
# De hiërarchie van rechtsnormen in België
De hiërarchie van rechtsnormen in België bepaalt de rangorde tussen verschillende rechtsregels die voortkomen uit diverse beleidsniveaus en internationale rechtsordes, en hoe deze rangorde wordt afgedwongen [42](#page=42).
### 3.1 Het concept van hiërarchie
De hiërarchie van rechtsnormen houdt in dat een hogere rechtsnorm voorrang heeft op een lagere rechtsnorm. Dit is essentieel omdat België zowel interne beleidsniveaus als deelname aan een internationale rechtsorde kent, die elk eigen rechtsregels kunnen uitvaardigen [42](#page=42).
#### 3.1.1 Relatie tussen federale en deelstatelijke normen
In beginsel bestaat er geen hiërarchie tussen wettelijke en uitvoerende normen van de federale overheid en die van de deelstaten. Dit komt doordat de federale staat en de deelstaten verschillende bevoegdheden hebben, waardoor er geen noodzaak is aan een voorrangsregel tussen hen op dit niveau [42](#page=42).
#### 3.1.2 Soorten rechtsnormen en hun plaats in de hiërarchie
* **Bijzondere meerderheidswetten (bijzondere wetten)**: Deze regelen de verhoudingen tussen de federale staat en de deelstaten. Ze staan hoger in de hiërarchie dan gewone wetten, maar lager dan de Grondwet [43](#page=43).
* **Gewone wetten**: Wetgevende normen aangenomen door het federaal parlement [43](#page=43).
* **Decreten**: Normen aangenomen door de parlementen van de deelstaten (Vlaams Parlement, Waals Parlement) [43](#page=43).
* **Ordonnanties**: Normen aangenomen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement [43](#page=43).
* **Gemeentelijke verordeningen/reglementen**: Regels aangenomen door gemeenteraden [43](#page=43).
* **Koninklijk Besluit (KB)**: Een uitvoerende norm die door de federale uitvoerende macht wordt uitgevaardigd [44](#page=44).
* **Besluit van de deelstaatregering**: Een uitvoerende norm die door een deelstaatregering wordt uitgevaardigd [43](#page=43).
* **Ministeriële omzendbrief (circulaire)**: Een brief van een minister aan zijn diensten met richtlijnen over de interpretatie en toepassing van bestaande regelgeving. Omzendbrieven bevatten in principe geen nieuwe rechtsregels [43](#page=43).
#### 3.1.3 Rangschikking van rechtsnormen
Een oefening illustreert de rangschikking van normen van hoog naar laag: EVRM, Grondwet, Federale wet en Decreet (gelijke rang), Koninklijk Besluit en Besluit Vlaamse regering (gelijke rang), en tot slot Provinciereglement [43](#page=43).
### 3.2 Afwingbaarheid van de hiërarchie
De hiërarchie van rechtsnormen moet worden gerespecteerd op twee momenten:
1. **Bij het uitvaardigen van nieuwe rechtsregels**: Lagere overheden moeten ervoor zorgen dat hun rechtsregels niet in strijd zijn met hogere rechtsregels [43](#page=43).
2. **Bij geschillenbeslechting**: Rechters oordelen op basis van bestaande rechtsnormen. Bij een tegenstrijdigheid passen zij de hogere norm toe en laten zij de lagere norm buiten beschouwing [43](#page=43).
#### 3.2.1 Internationale rechtsnormen en directe werking
Een internationale rechtsnorm heeft alleen voorrang op alle Belgische rechtsnormen, inclusief de Grondwet, als deze "directe werking" heeft. Directe werking is aanwezig indien de norm aan twee voorwaarden voldoet [43](#page=43):
1. De norm is voldoende duidelijk en precies [43](#page=43).
2. De norm heeft de intentie om subjectieve rechten te verlenen aan individuele burgers [43](#page=43).
Een rechter kan een wetgevende akte enkel toetsen aan een internationale rechtsnorm die directe werking heeft [43](#page=43).
#### 3.2.2 Rol van de rechterlijke instanties bij normconflicten
* **Gewone hoven en rechtbanken**: Deze zijn niet bevoegd om wetten, decreten en ordonnanties zelf te toetsen aan de Grondwet. Bij een vermoeden van strijd met de Grondwet moeten zij een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. Onder bepaalde omstandigheden mogen ze wel ordonnanties aan de Grondwet toetsen, maar dit is een nuance die niet voor deze basiscursus van belang is [43](#page=43).
* **Grondwettelijk Hof**: Dit hof kan wetten, decreten en ordonnanties vernietigen. Vernietiging betekent dat de norm ophoudt te bestaan en niet meer kan worden toegepast. Het Hof toetst aan de Grondwet en gaat na of er sprake is van een schending van de normenhiërarchie [44](#page=44) [45](#page=45).
* **Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak**: Deze afdeling is bevoegd om administratieve rechtshandelingen te vernietigen, zoals Koninklijke Besluiten, ministeriële besluiten, besluiten van deelstaatregeringen, en gemeentelijke en provinciale verordeningen [44](#page=44).
#### 3.2.3 Bevoegdheid tot vernietiging
De vernietiging van een nationale rechtsnorm is, onder voorwaarden, uitsluitend mogelijk door de controlerende instellingen: het Grondwettelijk Hof en de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak. De bevoegdheid van deze instanties wordt uitvoerig behandeld in een ander deel van de cursus [44](#page=44).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te kennen tussen wanneer een gewone rechter een norm kan 'buiten beschouwing laten' en wanneer een specifieke instantie (zoals het Grondwettelijk Hof) een norm kan 'vernietigen'.
#### 3.2.4 Oefeningsvoorbeelden
* **Oefening 1 (Artikel 1022 Ger.W.)**: Een federale wet (` `) legt een principe vast, en een Koninklijk Besluit (` `) werkt dit verder uit. Een KB kan niet strijdig zijn met de hogere norm (de wet); het moet de wet in overeenstemming zijn. De federale wetgevende macht heeft het artikel ingevoerd, de federale uitvoerende macht vaardigt het KB uit, en een KB kan niet een recht dat de wet toekent, ontzeggen [44](#page=44).
* **Oefening 2 (Bloeddonatie door homoseksuele mannen)**: Een federale wet die homoseksuele mannen beperkt in bloeddonatie, kan getoetst worden aan de Grondwet (gelijkheidsbeginsel, art. 10-11 Gw.) door een beroep tot vernietiging in te stellen voor het Grondwettelijk Hof. Als het Hof strijd vaststelt, kan het de norm vernietigen of schorsen. Vernietiging betekent dat de norm verdwijnt uit de rechtsorde, schorsing betekent een tijdelijke on-toepassing in afwachting van een uitspraak [45](#page=45).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een systeem van juridisch bindende regels die door de overheid worden uitgevaardigd om de samenleving te ordenen en vorm te geven, en die zich onderscheiden van morele, religieuze of conventionele regels door vier fundamentele kenmerken. |
| Staatsrecht | Een tak van het recht die de regels bevat over de organisatie en werking van staten, met name de Belgische staat, inclusief overheidsorganen, hun bevoegdheden, en de relatie tussen staat en burgers. |
| Objectief recht | Het geheel van algemene, abstracte en bindende rechtsregels dat in een gemeenschap geldt. |
| Subjectief recht | Een concreet recht dat een individu of rechtspersoon toekomt op basis van het objectieve recht, zoals het recht op eigendom of het recht om een contract aan te gaan. |
| Rechtssubject | Een drager van rechten en plichten in het recht, zoals een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. |
| Rechtsobject | Het voorwerp van een recht, zoals een zaak (bv. een huis) of een vermogen. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan niet mag worden afgeweken, omdat ze de openbare orde of fundamentele belangen van partijen beschermen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die slechts van toepassing zijn indien de betrokken partijen geen andere regeling hebben getroffen; hiervan mag worden afgeweken. |
| Privaatrecht | Het recht dat de verhoudingen tussen privépersonen (burgers) onderling regelt. |
| Publiekrecht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers en de overheid regelt, de interne organisatie van de overheid, en de verhoudingen tussen staten. |
| Nationaal recht | Alle rechtsregels die binnen de grenzen van een bepaalde staat gelden. |
| Internationaal recht | Alle grensoverschrijdende rechtsregels die betrekking hebben op situaties en relaties met een buitenlandse component. |
| Staat | Een rechtssubject dat voldoet aan vier constitutieve elementen: een afgebakend grondgebied, een permanente bevolking, een overheid die effectief gezag uitoefent, en het vermogen om onafhankelijk met andere staten relaties aan te gaan. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de organisatie van de overheid, de bevoegdheden van de verschillende machten en de grondrechten van de burgers vastlegt. |
| Eenheidsstaat | Een staatsvorm waarbij er één centrale overheid is die alle politieke macht bezit en beslissingen neemt voor het hele land. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarin de soevereiniteit wordt gedeeld tussen het centrale (federale) niveau en de deelstaten, waarbij elke entiteit bevoegd is om beslissingen te nemen in bepaalde materies. |
| Scheiding der machten | Een principe waarbij de staatsmacht is verdeeld over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, met onderlinge controle en evenwicht ('checks and balances'). |
| Representatieve democratie | Een democratievorm waarbij burgers via verkiezingen vertegenwoordigers aanwijzen die de taak krijgen om wetgevend op te treden of beleidsbeslissingen te nemen. |
| Parlementaire democratie | Een democratie waarbij enkel het parlement wordt verkozen, en de regering verantwoording moet afleggen aan het parlement. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheidsinstanties niet over een onbeperkte macht beschikken, maar gebonden zijn aan democratisch tot stand gekomen rechtsregels en de grondrechten van burgers. |
| Meergelaagde staat | Een staat die verschillende politieke lagen kent, waaronder internationale, federale, deelstatelijke en lokale niveaus waarop rechtsregels kunnen worden gemaakt en politieke beslissingen worden genomen. |
| Decentralisatie | Een bestuursvorm waarbij aan gedecentraliseerde overheden (regionale organen) bevoegdheden worden toegewezen, maar de uitoefening ervan onder toezicht van de centrale overheid staat. |
| Hiërarchie van rechtsnormen | De rangorde van verschillende rechtsregels, waarbij een hogere rechtsnorm voorrang heeft op een lagere rechtsnorm. |
| Directe werking (internationale norm) | Een internationale rechtsnorm die voldoende duidelijk en precies is en de bedoeling heeft subjectieve rechten te verlenen aan individuele burgers, waardoor deze door nationale rechters kan worden toegepast. |
Cover
les 1
Summary
# Inleiding tot technologie, economie en maatschappij
Dit onderdeel onderzoekt de complexe wisselwerking tussen technologische vooruitgang, economische structuren en maatschappelijke ontwikkelingen, met een focus op de juridische implicaties.
## 1. De drie pijlers: technologie, economie en maatschappij
De relatie tussen technologie, economie en maatschappij is dynamisch en wederzijds beïnvloedend. Het begrijpen van deze interactie is cruciaal voor beleidsmakers, wetgevers en juristen.
### 1.1 De aard van technologie
Technologie is zelden neutraal. De ontwikkeling en toepassing ervan worden beïnvloed door menselijke waarden en intenties.
* **Determinisme:** De opvatting dat technologie een autonome kracht is die de maatschappij vormgeeft, ongeacht hoe deze wordt gebruikt. Technologie wordt als neutraal beschouwd.
* **Instrumentalisme:** Technologie wordt gezien als een neutraal hulpmiddel dat de mens naar eigen goeddunken kan gebruiken. De verantwoordelijkheid ligt bij de gebruiker.
* **Substantivisme:** Technologie is niet neutraal en bevat inherente waarden die voortkomen uit de ontwerpers of de beoogde doeleinden.
* **Kritische theorie:** Technologie bevat waarden, voortkomend uit de ontwerpers, maar individuen hebben handelingsvrijheid om technologie anders te gebruiken dan oorspronkelijk bedoeld, wat aanzienlijke maatschappelijke gevolgen kan hebben.
> **Tip:** Het is essentieel om het standpunt over de aard van technologie te overwegen bij het opstellen van regelgeving, omdat dit invloed heeft op de manier waarop technologie wordt aangepakt.
### 1.2 Technologische overwegingen bij regulering
Bij het reguleren van technologie is een grondig begrip van de werking ervan onontbeerlijk. Dit omvat:
* De interne werking van hardware en software.
* Gebruikte modellen en trainingsmethoden, inclusief de gebruikte data.
* De ontwerpers en hun mogelijke biases.
* De prestaties, beveiliging en betrouwbaarheid van de technologie.
> **Voorbeeld:** Bij sociale-mediaplatformen is het belangrijk te begrijpen hoe algoritmes posts selecteren op basis van gebruikersprofielen en eerdere interacties. Bij AI is inzicht in de training van grote taalmodellen cruciaal om mogelijke bias in de output te identificeren.
### 1.3 Economische overwegingen bij regulering
Economische factoren spelen een sleutelrol in de ontwikkeling en het gebruik van technologie. Belangrijke aspecten zijn:
* **Businessmodellen:** Hoe waarde wordt gecreëerd en geld wordt verdiend (bijvoorbeeld via advertenties, data of betaalde diensten).
* **Economische actoren:** Wie de belangrijkste spelers zijn in de tech-sector en hun onderlinge relaties (ecosystemen).
* **Platformeconomie:** Het belang van tweezijdige of meerzijdige markten, zoals bij de deel-economie.
* **Netwerkexternaliteiten en lock-in:** Hoe de waarde van een dienst toeneemt met het aantal gebruikers, en hoe hoge overstapkosten gebruikers aan een platform kunnen binden.
> **Voorbeeld:** De gratis versies van veel AI-toepassingen betalen hun kosten door middel van gebruikersdata, wat impliceert dat de gebruiker betaalt met informatie in plaats van geld.
### 1.4 Maatschappelijke overwegingen bij regulering
De maatschappelijke acceptatie en impact van technologie zijn van groot belang. Dit omvat:
* De wenselijkheid en acceptatie van technologiegebruik.
* Potentiële negatieve effecten op individuen en de maatschappij.
* Hoe technologie maatschappelijke, politieke en andere waarden vormt, en hoe waarden technologie beïnvloeden.
* Individueel technologiegebruik, inclusief de rol van cognitieve vaardigheden, biases (zoals de privacy- en transparantieparadox) en de benodigde digitale geletterdheid.
> **Voorbeeld:** De "only 2 rooms available" melding op boekingswebsites kan een manipulatieve techniek zijn, die inspeelt op de angst om iets te missen.
## 2. De impact van technologie op maatschappelijke waarden
Technologie is niet alleen een product van maatschappelijke waarden, maar vormt deze ook actief.
* **Generatieve AI en wereldbeelden:** AI-toepassingen die voornamelijk ontwikkeld worden in dominante landen zoals de VS en China, kunnen specifieke wereldbeelden en generatie-specifieke ideeën integreren in hun werking. Dit kan leiden tot een ongelijke representatie van talen en culturen, waarbij veel wereldtalen ondervertegenwoordigd zijn in de trainingsdata.
* **Generatie-specifieke invloeden:** De leeftijdsopbouw van de teams die AI-modellen ontwikkelen kan de output beïnvloeden, aangezien de ideeën en denkwijzen van een specifieke generatie kunnen overheersen.
* **Ecologische impact:** De energie-intensiviteit van technologie, met name voor grote taalmodellen, heeft aanzienlijke ecologische gevolgen.
> **Voorbeeld:** Het feit dat grote chatbots voornamelijk getraind zijn op Engelstalige data, sluit een groot deel van de wereldtalen en culturen uit.
## 3. Reguleringsinstrumenten voor technologie
Overheden staan voor de uitdaging om technologie effectief te reguleren zonder innovatie te smoren. Dit vereist een afweging van verschillende instrumenten.
### 3.1 De noodzaak tot regulering
Regulering is aan de orde wanneer bepaalde maatschappelijke beleidsdoelen moeten worden bereikt, zoals de bescherming van fundamentele rechten, het waarborgen van burgerbelangen, het bevorderen van economische groei en eerlijke concurrentie.
* **Evaluatie van bestaande regulering:** Er moet worden beoordeeld of bestaande wetgeving volstaat of dat er lacunes zijn.
* **Tempo van technologische ontwikkeling:** De snelheid waarmee technologie evolueert, kan wetgevingsprocessen achterhaald maken.
### 3.2 Soorten reguleringsinstrumenten
* **Bindende wetgeving (Command and Control):** Wetten die verplichtingen opleggen aan bedrijven, met zware boetes bij overtreding. Dit is de traditionele aanpak, zoals de EU AI Act.
* **Co-regulering:** Samenwerking tussen de overheid en private actoren, waarbij de overheid toezicht houdt en zorgt voor democratische legitimiteit, en bedrijven betrokken zijn bij de implementatie en transparantie.
* **Zelfregulering:** Bedrijven stellen hun eigen regels op, vaak in de vorm van gedragscodes. De overheid kan hier toezicht op houden.
* **Gedragscodes/Praktijkcodes:** Bedrijven leveren input voor afspraken die ze vervolgens naleven.
* **Zelfregulering door bedrijven:** Bedrijven bepalen hun eigen regels, met mogelijke handhaving door de staat.
> **Voorbeeld:** De EU AI Act legt directe verplichtingen op aan bedrijven. De Code of Practice voor generatieve AI beschrijft hoe bedrijven aan deze verplichtingen kunnen voldoen, wat een vorm van co-regulering is. AI-principes van bedrijven zelf zijn voorbeelden van zelfregulering.
### 3.3 Uitdagingen bij regulering
* **Lobbying door bedrijven:** Grote technologiebedrijven oefenen aanzienlijke invloed uit op het wetgevingsproces.
* **Snelheid en kennis:** De overheid wordt soms gezien als te traag en onvoldoende deskundig om effectieve technologie-specifieke regelgeving te creëren.
* **Dynamiek van technologie:** Wetten kunnen verouderd raken voordat ze van kracht worden, door de snelle technologische vooruitgang.
> **Tip:** Het vinden van de juiste balans tussen het beschermen van maatschappelijke belangen en het stimuleren van innovatie is een continue uitdaging bij het reguleren van technologie.
---
# Verschillende perspectieven op technologie
Dit onderdeel verkent diverse filosofische benaderingen om technologie te begrijpen, waaronder determinisme, instrumentalisme, substantivisme en kritische theorie.
### 2.1 De neutrale status van technologie
Melvin Kranzberg stelde dat technologie noch goed, noch slecht is, maar ook niet neutraal. Dit vormt de basis voor verschillende interpretaties van de relatie tussen technologie en de maatschappij.
### 2.2 Determinisme
* **Kernidee:** Technologie wordt gezien als een autonome kracht die de samenleving bepaalt. De ontwikkeling van technologie volgt een eigen logica en oefent een onvermijdelijke invloed uit op sociale structuren en menselijk gedrag.
* **Kenmerken:**
* Technologie wordt als neutraal beschouwd in zijn ontstaan.
* De manier waarop mensen technologie gebruiken, wordt als minder significant beschouwd dan de inherente impact van de technologie zelf.
* Technologie vormt de samenleving op een fundamentele manier.
### 2.3 Instrumentalisme
* **Kernidee:** Technologie is een neutraal instrument dat door mensen wordt gebruikt om doelen te bereiken. De waarde of impact van technologie hangt volledig af van de intentie en het gebruik door de gebruiker.
* **Kenmerken:**
* Technologie heeft geen intrinsiek goed of slecht doel.
* Individuen zijn verantwoordelijk voor de beslissingen hoe technologie wordt ingezet.
* **Voorbeeld:** Het spreekwoord "wapens doden geen mensen, mensen doden mensen" illustreert dit perspectief. Een wapen is slechts een instrument; de daadwerkelijke daad van doden vereist een menselijke beslissing.
### 2.4 Substantivisme
* **Kernidee:** Technologie is niet neutraal, maar bevat inherente waarden. Deze waarden zijn ingebed door de ontwikkelaars (met hun specifieke waarden en intenties) of door de beoogde functie van de technologie.
* **Kenmerken:**
* Technologie draagt de waarden van haar scheppers of haar oorspronkelijke doel met zich mee.
* **Voorbeeld:** Het idee dat "wapens bedoeld zijn om mensen te doden" suggereert dat de fundamentele substantie van de technologie zelf een destructieve intentie inhoudt.
### 2.5 Kritische theorie
* **Kernidee:** Technologie is niet neutraal en bevat specifieke waarden, voortkomend uit de menselijke ontwikkelaars. Echter, individuen behouden handelingsvrijheid (`agency`) en kunnen beslissen hoe technologie wordt gebruikt, zelfs op manieren die afwijken van het oorspronkelijke doel.
* **Kenmerken:**
* Erkenning van ingebedde waarden in technologie door menselijke scheppers.
* Benadrukking van de handelingsvrijheid van individuen om technologie te gebruiken en te herdefiniëren.
* Het belang van de daadwerkelijke toepassing van technologie door gebruikers, die kan afwijken van de oorspronkelijke bedoeling.
* **Voorbeeld:** Sociale media, oorspronkelijk ontwikkeld om mensen te verbinden, worden later voor heel andere doeleinden gebruikt. De uiteindelijke toepassing kan significant verschillen van de oorspronkelijke intentie.
### 2.6 Overwegingen voor beleidsmakers en wetgevers
Bij het reguleren van technologie dienen beleidsmakers, wetgevers en juristen verschillende aspecten in overweging te nemen:
#### 2.6.1 Technologische overwegingen
* **Functioneren van de technologie:** Begrip van hoe de technologie werkt, inclusief hardware, software, gebruikte modellen en trainingsdata.
* **Ontwerp en ontwikkeling:** Wie heeft de technologie ontworpen en hoe beïnvloedt dit het ontwerp? (bv. biases in datasets kunnen leiden tot bevooroordeelde output).
* **Effectiviteit en beveiliging:** Hoe goed werkt de technologie en hoe veilig is deze?
#### 2.6.2 Economische overwegingen
* **Businessmodellen:** Hoe wordt waarde gecreëerd en geld verdiend? (bv. gratis diensten betaald met advertenties of data).
* **Economische actoren:** Wie zijn de belangrijkste spelers in de technologiesector? (bv. ecosystemen zoals Google/Alphabet, platformen zoals Uber).
* **Economische macht en netwerkexternaliteiten:** Hoe beïnvloedt economische macht marktgedrag? Netwerkexternaliteiten verhogen de waarde naarmate meer gebruikers de technologie gebruiken, wat kan leiden tot marktdominantie en `lock-in` effecten waarbij het te duur of te lastig is om over te stappen.
#### 2.6.3 Societal overwegingen
* **Wenselijkheid en acceptatie:** Is het gebruik van technologie wenselijk, acceptabel of onacceptabel vanuit maatschappelijk oogpunt?
* **Potentiële negatieve effecten:** Wat zijn de mogelijke gevolgen voor individuen en de samenleving?
* **Waardevorming:** Hoe worden sociale, politieke en andere waarden gevormd door technologie, en hoe beïnvloedt technologie onze waarden?
* **Gebruik door individuen:** Hoe gebruiken individuen technologie? Cognitieve vaardigheden, biases (bv. privacyparadox) en de noodzaak van digitale geletterdheid spelen hierin een rol.
**Tip:** Het begrip van de diverse perspectieven op technologie is cruciaal om de complexiteit van regulering te doorgronden. Technologie is zelden enkel een technisch gegeven; het is altijd verweven met menselijke waarden, economische belangen en maatschappelijke gevolgen.
---
# Regulering van technologie
Dit onderwerp behandelt de noodzaak en de methoden voor de regulering van technologie, met aandacht voor publieke beleidsdoelen, wettelijke en alternatieve reguleringsinstrumenten.
## 3.1 Het belang van technologie en maatschappelijke overwegingen
Technologie is geen neutrale kracht; het is ingebed met waarden door de ontwerpers en de beoogde doelen. Verschillende perspectieven op technologie zijn:
* **Determinisme:** Technologie is neutraal en wordt simpelweg door mensen gebruikt. De ontwikkeling van technologie bepaalt maatschappelijke veranderingen.
* **Instrumentalisme:** Technologie is neutraal en het is aan individuen om te beslissen hoe deze wordt gebruikt.
* **Substantivisme:** Technologie is niet neutraal, omdat waarden inherent zijn aan het ontwerp of de bedoeling van technologie.
* **Kritische theorie:** Technologie is niet neutraal, bevat bepaalde waarden door menselijke ontwerpers, maar individuen hebben handelingsvrijheid om te bepalen hoe technologie wordt gebruikt, soms zelfs anders dan de oorspronkelijke bedoeling.
Beleidsmakers, wetgevers en juristen moeten bij het reguleren van technologie rekening houden met technologische, economische en maatschappelijke overwegingen.
### 3.1.1 Technologische overwegingen
Het begrijpen van de werking, het ontwerp (hardware, software, modellen, data) en de beveiliging van technologie is cruciaal voor effectieve regulering. Bijvoorbeeld, de werking van sociale media-algoritmes of large language models (LLM's) is essentieel om bias in output te herkennen.
### 3.1.2 Economische overwegingen
De economische aspecten, zoals bedrijfsmodellen (gratis diensten gefinancierd door advertenties of data, betaalde diensten), economische actoren, ecosystemen (bv. Alphabet), tweezijdige of meerzijdige platforms (bv. Uber), economische macht van techbedrijven, netwerkeffecten en lock-in, zijn belangrijk.
> **Tip:** Netwerkeffecten houden in dat de waarde van een dienst toeneemt met het aantal gebruikers. Lock-in ontstaat wanneer overstapkosten te hoog zijn.
### 3.1.3 Maatschappelijke overwegingen
De wenselijkheid en acceptatie van technologie, potentiële negatieve effecten op individuen en de samenleving, en hoe waarden gevormd worden door technologie, zijn centrale vragen. Dit omvat ook hoe individuen technologie gebruiken, de rol van cognitieve vermogens en biases (bv. privacyparadox), en de noodzaak van digitale geletterdheid.
> **Voorbeeld:** Manipulatieve marketingtechnieken op platforms zoals 'slechts twee kamers beschikbaar' illustreren hoe technologie de consument kan beïnvloeden, zelfs wanneer privacy belangrijk wordt geacht (privacyparadox).
#### 3.1.3.1 Wereldwijde invloeden op AI
Veel geavanceerde AI-toepassingen komen uit een beperkt aantal landen, wat leidt tot de integratie van specifieke wereldbeelden. Generaties van ontwerpers, evenals de dominantie van bepaalde talen (vooral Engels) in trainingsdata, beïnvloeden de output en de perspectieven van AI-systemen.
## 3.2 Regulering van technologie
Regulering van technologie is een normatieve kwestie die publieke beleidsdoelen nastreeft, zoals het beschermen van fundamentele rechten, het waarborgen van burgerbelangen en het bevorderen van economische groei en eerlijke concurrentie.
### 3.2.1 Publieke beleidsdoelen
Regulering is geïnitieerd wanneer er specifieke beleidsdoelen zijn die via bestaande wetgeving niet adequaat worden bereikt. De afweging omvat:
* Wat staat er op het spel?
* Wat zijn de technologische, economische en maatschappelijke kwesties?
* Voor wie is het relevant?
* Waarom is regulering nodig?
* Wat ontbreekt of is fout in bestaande regulering?
### 3.2.2 Timing van regulering
De snelheid van technologische ontwikkeling, met name bij AI, is vaak veel hoger dan het trage wetgevingsproces. Dit kan leiden tot verouderde regelgeving. De overheid heeft de rol om te bepalen wat en hoe technologie gereguleerd wordt, ondanks mogelijke bezwaren over gebrek aan kennis en de impact op innovatie.
### 3.2.3 Wettelijke instrumenten en alternatieven
Traditionele wettelijke instrumenten, zoals bindende wetten, worden geconfronteerd met uitdagingen zoals lobbyisme door bedrijven. Alternatieve reguleringsinstrumenten winnen aan belang:
* **Zelfregulering:** Bedrijven stellen eigen regels op. De handhaving ligt bij de overheid.
* **Co-regulering:** Samenwerking tussen de staat en private actoren. De staat zorgt voor handhaving en democratische legitimiteit, terwijl bedrijven input leveren voor de implementatie van regels en transparantie.
* **Gedragscodes/praktij codes:** Bedrijven werken samen aan afspraken die ze vervolgens naleven.
* **Command-and-control regulering:** Strikte verplichtingen voor bedrijven met zware boetes bij overtreding (bv. de AI Act).
> **Voorbeeld:** De Europese AI Act is een voorbeeld van command-and-control regulering. De Code of Practice voor generatieve AI en de eigen AI-principes van bedrijven zoals Google illustreren co-regulering en zelfregulering, die de implementatie van de AI Act ondersteunen.
De interactie tussen wetgeving en technologie is complex en vereist voortdurende aanpassing en samenwerking.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Interdisciplinariteit | De combinatie van verschillende academische disciplines bij het onderzoeken van een onderwerp, wat leidt tot een breder en dieper begrip. |
| Determinisme | Een filosofische opvatting die stelt dat technologie een neutrale kracht is die onafhankelijk van menselijke intenties wordt ontwikkeld en maatschappelijke verandering teweegbrengt. |
| Instrumentalisme | De opvatting dat technologie neutraal is en niet intrinsiek goed of slecht is; het gebruik ervan wordt bepaald door de intenties van individuen. |
| Substantivisme | De benadering die stelt dat technologie intrinsiek waarden bevat en niet neutraal is, omdat deze wordt ontwikkeld door specifieke groepen of met specifieke bedoelingen. |
| Kritische theorie (in relatie tot technologie) | Een benadering die erkent dat technologie niet neutraal is en menselijke waarden weerspiegelt, maar ook benadrukt dat individuen handelingsvrijheid hebben in hoe technologie wordt gebruikt. |
| Wetenschappelijke benadering (van technologie) | De methodologische en empirische studie van technologie, inclusief de analyse van de werking, het ontwerp, de hardware, software en trainingsmodellen. |
| Economische overwegingen (in technologie) | Analyse van de bedrijfsmodellen, inkomstenstromen, marktstructuren en economische macht van technologiebedrijven, inclusief de rol van platforms en ecosytemen. |
| Netwerkexternaliteiten | Fenomenen waarbij de waarde van een product of dienst toeneemt met het aantal gebruikers, wat kan leiden tot marktdominantie en lock-in effecten. |
| Lock-in | Een situatie waarin gebruikers vanwege hoge overstapkosten of gebrek aan alternatieven gebonden blijven aan een specifieke technologie of platform. |
| Maatschappelijke overwegingen (in technologie) | De beoordeling van de wenselijkheid, acceptatie en potentiële negatieve effecten van technologie op individuen en de samenleving, inclusief de invloed op waarden en gedrag. |
| Mediawijsheid / Digitale geletterdheid | De vaardigheden en kennis die nodig zijn om technologie effectief, kritisch en veilig te gebruiken, inclusief het begrijpen van algoritmes en de effecten van online informatie. |
| Regulering van technologie | Het proces waarbij overheden en andere instanties regels en wetten vaststellen om de ontwikkeling, het gebruik en de impact van technologie te sturen en te beheersen. |
| Publieke beleidsdoelen | Specifieke doelstellingen die overheden nastreven, zoals de bescherming van fundamentele rechten, het bevorderen van economische groei en het waarborgen van concurrentie, die de basis vormen voor technologische regulering. |
| Alternatieve reguleringsinstrumenten | Verschillende methoden voor het reguleren van technologie buiten traditionele wetgeving, zoals co-regulering, zelfregulering en gedragscodes. |
| Co-regulering | Een vorm van samenwerking tussen de overheid en private actoren bij het opstellen en implementeren van regelgeving, waarbij de staat toezicht houdt en bedrijven betrokken zijn bij de uitvoering. |
| Zelfregulering | Het proces waarbij bedrijven vrijwillig regels en normen vaststellen voor hun eigen gedrag, vaak met het idee dat dit efficiënter is dan overheidsingrijpen. |
Cover
les 6
Summary
# De regulering van artificiële intelligentie in bestaande wettelijke kaders
Dit onderwerp behandelt de toepassing van bestaande wetgeving op AI-systemen, waarbij wordt benadrukt dat AI niet in een regelgevingsvacuüm opereert.
### 1.1 De relevantie van bestaande wettelijke kaders
AI-systemen maken gebruik van data en proberen specifieke doelstellingen te bereiken. Ze worden in diverse sectoren ingezet, en voor al deze aspecten bestaan reeds regels binnen het bestaande juridische kader. De belangrijkste boodschap is dat AI-technologie niet opereert in een wettelijke leegte.
### 1.2 Toepasselijke bestaande wetgeving
Verschillende bestaande wetgevingsgebieden zijn van toepassing op AI-systemen:
#### 1.2.1 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Veel AI-systemen verwerken grote hoeveelheden persoonsgegevens. De AVG blijft onverminderd van kracht voor deze systemen.
#### 1.2.2 Platformregulering (bijv. Digital Services Act - DSA)
Grote platforms en sociale mediadiensten maken intensief gebruik van AI. Regelgeving zoals de DSA is van toepassing op AI-systemen die op dergelijke platforms opereren.
#### 1.2.3 Auteursrecht
De data die als input voor AI-modellen wordt gebruikt, kan auteursrechtelijk beschermd zijn. Auteursrechtelijke regels zijn van toepassing en kunnen leiden tot inbreuken en juridische stappen indien deze worden geconstateerd.
#### 1.2.4 Sector-specifieke regelgeving
AI wordt vaak toegepast in specifieke sectoren, zoals de gezondheidszorg. In dergelijke gevallen zijn de specifieke sectorale regels ook van toepassing op de inzet van AI.
#### 1.2.5 Productveiligheid en consumentenbescherming
Apparaten die AI-functionaliteit bevatten, zoals verbonden apparaten, moeten voldoen aan de geldende regels voor productveiligheid en consumentenbescherming.
### 1.3 Noodzaak voor specifieke AI-regulering
Hoewel bestaande wetgeving van toepassing is, zijn er twee belangrijke redenen waarom specifieke AI-regulering is overwogen:
1. **Praktische toepasbaarheid van bestaande regels:** Bestaande wetten kunnen in de praktijk moeilijk toe te passen zijn op AI-gestuurde systemen, zelfs als ze theoretisch van toepassing zijn. De specifieke kenmerken van AI, zoals de "pipeline" van data-input naar modelverwerking en output, kunnen juridische beoordeling bemoeilijken.
2. **Specifieke kenmerken van AI:** AI-systemen vertonen specifieke eigenschappen, met name binnen de modellen zelf, die de relatie tussen input en output ondoorzichtig maken. Dit kan leiden tot problemen met betrekking tot 'opacity' (ondoorzichtigheid) en 'explainability' (verklaarbaarheid), wat juridische beoordeling bemoeilijkt.
### 1.4 Evolutie naar specifieke AI-regelgeving
De regulering van AI heeft een evolutie doorgemaakt:
#### 1.4.1 Fase 1: Nadruk op ethische principes
In de beginfase lag de nadruk op ethische principes voor AI. Dit is typerend voor nieuwe technologieën waarbij de risico's en werking nog niet volledig duidelijk zijn. Internationale organisaties en de EU ontwikkelden ethische richtlijnen en principes.
* **Typische ethische principes:**
* Menselijke waardigheid
* Eerlijkheid en non-discriminatie
* Veiligheid, beveiliging en robuustheid
* Technische nauwkeurigheid en betrouwbaarheid
* Duurzaamheid
* Transparantie en verklaarbaarheid (cruciaal voor juridische beoordeling)
* Human-in-the-loop / menselijk toezicht
* Verantwoordelijkheid van ontwikkelaars/ontwerpers
* AI-geletterdheid bij ontwerpers, inzetters en gebruikers
* **Voor- en nadelen van ethische principes:**
* **Voordelen:** Bieden brede principes die flexibiliteit suggereren.
* **Nadelen:** Kunnen leiden tot juridische onzekerheid omdat de praktische betekenis moeilijk te duiden is. Dit maakt handhaving door toezichthouders lastig. Deze principes zijn vaak nauw verbonden met bestaande juridische kaders, zoals mensenrechtenwetgeving.
#### 1.4.2 Fase 2: Ontwikkeling van wettelijke kaders
Naarmate de risico's van AI duidelijker werden, verschoof de focus naar bindende juridische kaders.
* **Raamverdrag inzake AI van de Raad van Europa (aangenomen in mei 2024):**
* Dit verdrag is juridisch bindend voor staten na ratificatie en staat open voor niet-lidstaten van de Raad van Europa.
* Het doel is om te zorgen dat alle activiteiten binnen de levenscyclus van AI-systemen in overeenstemming zijn met mensenrechten, democratie en de rechtsstaat.
* Het benadrukt een risicogebaseerd systeem en horizontale vereisten.
* Het vereist concretisering in de praktijk en is, vanwege het consensusproductieproces, algemeen en principieel van aard.
* Het erkent negatieve impacts van AI en verbindt staten tot regels voor publieke en private actoren om mensenrechten te beschermen.
* **Concrete verplichtingen omvatten:**
* Transparantie: Voldoende informatie over de werking en het gebruik van het systeem.
* Klachtmechanismen: Mogelijkheden om klachten in te dienen bij schending van rechten of beginselen.
* Risico-/impactbeoordeling vóór implementatie: Inclusief analyse van doel, ontwerp, datarepresentativiteit, nauwkeurigheid van het model, potentiële risico's en mensenrechtelijke impact.
* Bepaalde AI-toepassingen die onverenigbaar worden geacht met mensenrechten of waarden, kunnen worden verboden of aan een moratorium worden onderworpen.
* **Europese Unie - De weg naar de AI Act:**
* Na de publicatie van ethische richtlijnen door de High-Level Expert Group, erkende de Europese Commissie in een White Paper (2020) dat bestaande regels van toepassing zijn, maar dat AI-kenmerken de handhaving bemoeilijken.
* Dit leidde tot onderzoek naar de noodzaak van nieuwe wetgeving.
* De voorgestelde AI Act (april 2021) onderging een langdurig proces met vele amendementen.
* Belangrijke aanpassingen waren onder meer de toevoeging van regels voor generatieve LLM's na de opkomst van ChatGPT.
* De AI Act werd in juni 2024 aangenomen, met deels direct toepasbare delen en deels gefaseerde implementatie.
* De implementatie wordt als uitdagend beschouwd.
### 1.5 Recente ontwikkelingen en debatten
Na de aanneming van de AI Act ontstonden er discussies en druk voor mildere regulering, mede vanuit economische overwegingen en mondiale concurrentie.
* **Druk voor versoepeling:** Sommige leiders en CEO's pleitten voor een "stop de klok" benadering om de implementatie te pauzeren vanwege zorgen over de gereedheid. De Commissie heeft een "Digital Omnibus" voorgesteld om enkele regels te vereenvoudigen.
* **AI Liability Directive:** Een voorstel om de aansprakelijkheid voor AI te harmoniseren stuitte op veel debat en werd door de Commissie ingetrokken wegens gebrek aan consensus.
* **Spanning tussen innovatie en rechten:** Er is een voortdurende spanning tussen het bevorderen van innovatie en concurrentievermogen enerzijds, en de bescherming van burgersrechten anderzijds. De effectiviteit van deze regels om negatieve mensenrechtelijke impact te beperken, is onderwerp van debat.
* **Oproepen tot strengere regulering:** Er zijn ook oproepen tot strengere regulering van bepaalde AI-toepassingen en zelfs een verbod op bepaalde onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten (R&D), met name rond het concept van 'superintelligentie'. Het idee is om voorzichtig te zijn, zelfs als de materialisatie van superintelligentie onzeker is.
### 1.6 Conclusie: Goverance van AI
AI-systemen worden door mensen ontwikkeld en kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Het is essentieel dat we, als intelligente wezens die deze technologie kunnen creëren, ook intelligent genoeg zijn om passende governance-kaders te waarborgen om het goede gebruik van deze systemen te benutten en (on)bedoelde schade te vermijden. Juristen spelen hierin een cruciale rol door grenzen en "red lines" te definiëren.
---
# Evolutie van AI-regulering: van ethische principes naar bindende wetgeving
Dit onderwerp schetst de overgang van AI-regulering, die aanvankelijk voornamelijk gericht was op ethische principes, naar de ontwikkeling van bindende wettelijke kaders, met specifieke aandacht voor de EU AI Act en het Raamverdrag van de Raad van Europa.
### 2.1 De noodzaak van specifieke AI-wetgeving
AI is geen technologie die opereert in een regelgevend vacuüm. Bestaande wetgeving, zoals contractenrecht (bv. transparantievereisten voor AI-gestuurde contentmoderatie in de DSA), cybersecuritywetgeving, sector-specifieke regelgeving (bv. productveiligheid) en consumentenbescherming, is vaak al van toepassing. Echter, twee belangrijke redenen leidden tot de roep om specifieke AI-wetgeving:
* **Praktische toepasbaarheid van bestaande regels:** Hoewel bestaande regels theoretisch van toepassing kunnen zijn, blijkt het in de praktijk vaak moeilijk om deze toe te passen op AI-gestuurde systemen.
* **Specifieke kenmerken van AI-systemen:** AI-systemen beschikken over unieke eigenschappen die aangepaste wetgeving noodzakelijk maken. Dit betreft met name de "modellen" binnen de AI-pijplijn (data $\rightarrow$ modellen $\rightarrow$ outputs). De complexiteit en de vaak ondoorzichtige aard van deze modellen maken juridische beoordelingen lastig, wat leidt tot uitdagingen op het gebied van transparantie en verklaarbaarheid.
### 2.2 De verschuiving van ethische principes naar bindende wetgeving
Historisch gezien volgde de regulering van nieuwe technologieën, waaronder AI, een vergelijkbaar patroon:
1. **Eerste fase: focus op ethiek en ethische principes.** Dit is kenmerkend voor de beginfase van technologieontwikkeling, wanneer de risico's en werking nog niet volledig duidelijk zijn. Initiatieven kwamen van internationale organisaties zoals de VN en de OESO, en binnen Europa was er brede inzet op ethische richtlijnen.
* **Voorbeelden van ethische principes:**
* Menselijke waardigheid
* Eerlijkheid en non-discriminatie
* Veiligheid, beveiliging en robuustheid
* Technische nauwkeurigheid en betrouwbaarheid
* Duurzaamheid
* Transparantie en verklaarbaarheid
* Human-in-the-loop / menselijk toezicht
* Verantwoordelijkheid van ontwikkelaars en ontwerpers
* AI-geletterdheid voor ontwikkelaars, gebruikers en inzetters
> **Tip:** Brede ethische principes boden bedrijven flexibiliteit, maar creëerden ook juridische onzekerheid vanwege de moeilijkheid om ze in de praktijk te interpreteren en handhaven door zowel bedrijven als toezichthouders. Deze principes waren vaak nauw verbonden met bestaande rechtskaders, zoals mensenrechtenwetgeving.
2. **Tweede fase: ontwikkeling van bindende wettelijke kaders.** Naarmate de maatschappij meer inzicht kreeg in de risico's van AI (zoals privacy-inbreuken en discriminatie), verschoof de focus naar afdwingbare juridische kaders. Dit mondde uit in de ontwikkeling van specifieke AI-wetgeving.
### 2.3 Belangrijke wettelijke kaders
#### 2.3.1 Het Raamverdrag van de Raad van Europa (Framework Convention on AI)
* **Aanname:** Mei 2024.
* **Achtergrond:** De Raad van Europa (CoE) had al langer soft law-instrumenten (richtlijnen) gebruikt. De vorming van het CAHAI (ad hoc comité op AI) leidde tot de drafting van dit verdrag.
* **Doelstelling:** Zorgen dat activiteiten gedurende de gehele levenscyclus van AI-systemen consistent zijn met mensenrechten, democratie en de rechtsstaat.
* **Binding:** Juridisch bindend voor staten na ratificatie. Het verdrag staat open voor niet-CoE lidstaten, wat bijdraagt aan mondiale harmonisatie.
* **Kenmerken:**
* Risicogebaseerd systeem.
* Horizontale vereisten voor zowel publieke als private actoren.
* Concrete verplichtingen, waaronder transparantie over de werking en het gebruik van systemen, en klachtenmechanismen.
* Verplichting tot risico- en impactassessment vóór implementatie, inclusief analyse van het doel, ontwerp, datarepresentatie, modelnauwkeurigheid, potentiële risico's en mensenrechtenimpact.
* "Rode lijnen": staten kunnen verboden of moratoria instellen op AI-toepassingen die onverenigbaar zijn met mensenrechten en waarden.
* **Kritiek:** De bepalingen zijn tijdens het ontwerpproces aanzienlijk afgezwakt, wat resulteert in een algemene, abstracte en principegebaseerde tekst die concretisering in de praktijk vereist.
#### 2.3.2 De EU AI Act (Artificial Intelligence Act)
* **Ontwerpproces:** De Europese Commissie stelde een ontwerp voor op 1 april 2021. Het proces duurde ongeveer twee jaar, met duizenden amendementen en significante wijzigingen, met name door de opkomst van generatieve LLM's zoals ChatGPT (die later in het proces werden meegenomen).
* **Adoptie:** Juni 2024, met gefaseerde invoering van verschillende bepalingen.
* **Achtergrond:** Begon met de "Ethics Guidelines for Trustworthy AI" en "Policy and Investment Recommendations for trustworthy AI" van de High-Level Expert Group. De Commissie erkende in een White Paper (2020) dat bestaande wetgeving complicaties kende door specifieke AI-kenmerken (bv. opaciteit), wat de noodzaak van nieuwe wetgeving onderstreepte. Het doel was om burgersrechten te beschermen en juridische zekerheid te bieden.
* **Kernaspecten:**
* **Risicogebaseerde benadering:** AI-systemen worden ingedeeld in verschillende risiconiveaus, met dienovereenkomstige verplichtingen.
* **Verbod op onaanvaardbare risico's:** Bepaalde AI-toepassingen worden verboden (bv. sociaal scoren door overheden).
* **Hoge risico's:** Systemen met een aanzienlijk potentieel risico voor fundamentele rechten of veiligheid (bv. in kritieke infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, rechtshandhaving) onderworpen aan strikte eisen (bv. datakwaliteit, transparantie, menselijk toezicht, robuustheid).
* **Generieke AI / Algemene AI-modellen (GPAI):** Regels specifiek voor grote, generieke modellen, die impact hebben op veel toepassingen.
* **Uitdagingen en Debatten:**
* **Implementatie:** De praktische toepassing en handhaving van de wetgeving wordt als uitdagend beschouwd.
* **Roep om mildere regulering:** Sommige CEO's en beleidsmakers pleiten voor een "pauze" in de implementatie of mildere regels uit vrees voor concurrentie met de VS en China en om innovatie te bevorderen.
* **AI Liability Directive:** Een voorstel om de aansprakelijkheid voor AI te harmoniseren, werd ingetrokken bij gebrek aan consensus.
* **Innovatie vs. bescherming:** Een voortdurende spanning tussen het bevorderen van innovatie en het beschermen van burgersrechten.
### 2.4 Recente evoluties en toekomstige discussies
* **Verdere regulering van specifieke AI-toepassingen:** Er is een groeiende roep om strengere regulering voor bepaalde AI-toepassingen en zelfs verboden op bepaalde onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.
* **Superintelligentie en voorzorgsbeginsel:** Discussies rondom de potentiële ontwikkeling van "superintelligentie" (systemen met bewustzijn of autonome beslissingen die de samenleving kunnen schaden) leiden tot oproepen om dergelijke ontwikkelingen te pauzeren totdat ze veilig kunnen worden uitgevoerd. Dit benadrukt de noodzaak om voorzichtig te handelen.
* **Morele waarden in AI:** AI-systemen belichamen menselijke waarden. De ontwikkeling ervan is geen technisch proces dat onvermijdelijk gebeurt, maar een keuze die gemaakt wordt door mensen.
> **Tip:** De discussie rondom AI-regulering weerspiegelt een fundamentele spanning tussen technologische vooruitgang en de bescherming van fundamentele rechten en maatschappelijke waarden. Als samenleving moeten we actief bepalen wat acceptabel is en wat niet, en beleidsmakers kunnen de grenzen en "rode lijnen" daarvoor stellen.
* **Nathalie Smuha's perspectief:** AI is een door mensen ontwikkeld gereedschap dat zowel positief als negatief kan worden gebruikt. Als we in staat zijn AI te creëren, moeten we ook in staat zijn om governance-kaders te ontwikkelen die het goede gebruik ervan waarborgen en schadelijk gebruik vermijden.
> **Example:** De EU AI Act probeert deze balans te vinden door enerzijds de ontwikkeling van AI te stimuleren en anderzijds duidelijke regels te stellen voor toepassingen met een hoger risico, zoals systemen gebruikt in medische diagnoses of werving en selectie, die strenge transparantie- en veiligheidseisen moeten vervullen.
---
# Specifieke kenmerken van AI die aangepaste wetgeving vereisen
Dit onderwerp onderzoekt de unieke eigenschappen van AI-systemen, zoals de pipeline van data-invoer, modellen en uitvoer, en de moeilijkheden bij het begrijpen van hoe inputs outputs beïnvloeden, waarbij opaciteit en verklaarbaarheidsproblemen worden geïdentificeerd als uitdagingen voor juridische beoordelingen.
### 3.1 De pipeline van AI-systemen: input, model en output
AI-systemen functioneren op een fundamentele wijze door middel van een proces dat kan worden opgedeeld in drie kernfasen:
* **Data (input):** Dit betreft de informatie die aan het AI-systeem wordt gevoerd. Deze data kan van diverse aard zijn, waaronder grote hoeveelheden persoonlijke gegevens, hetgeen direct de relevantie van wetgeving inzake gegevensbescherming onderstreept. Ook auteursrechtelijk beschermd materiaal kan als input fungeren, wat potentiële inbreuken op dit recht met zich meebrengt.
* **Modellen (midden):** Dit is het 'brein' van het AI-systeem waar de verwerking en analyse van de input plaatsvindt. De complexiteit van deze modellen vormt een significante uitdaging voor juridische beoordelingen.
* **Outputs:** Dit zijn de resultaten, beslissingen of acties die door het AI-systeem worden gegenereerd op basis van de verwerkte input.
### 3.2 Uitdagingen bij het begrijpen van de relatie tussen input en output
Een van de voornaamste redenen waarom specifieke wetgeving voor AI wordt bepleit, is de inherente moeilijkheid om te begrijpen hoe specifieke inputs leiden tot bepaalde outputs binnen AI-systemen. Deze uitdaging is nauw verbonden met de volgende concepten:
#### 3.2.1 Opaciteit en verklaarbaarheidsproblemen
* **Opaciteit:** Veel geavanceerde AI-modellen, met name die gebaseerd zijn op diepe neurale netwerken, opereren als 'black boxes'. Dit betekent dat het intern proces en de redenering die leidt tot een specifieke output, niet direct inzichtelijk of begrijpelijk zijn voor menselijke waarnemers. De exacte mechanismen achter een beslissing blijven verborgen.
* **Verklaarbaarheid (Explainability):** Gerelateerd aan opaciteit, is de uitdaging om de beslissingen van een AI-systeem te verklaren. Juridische beoordelingen vereisen vaak dat de rationale achter een beslissing kan worden uitgelegd om te bepalen of deze wetgeving, ethische principes of rechten schendt. Wanneer de werking van een AI-model ondoorzichtig is, wordt het buitengewoon moeilijk om na te gaan of er sprake is van discriminatie, oneerlijkheid of andere juridisch relevante tekortkomingen.
> **Tip:** De problemen rond opaciteit en verklaarbaarheid zijn cruciaal voor de handhaving van wetgeving. Zonder begrip van hoe een AI tot stand komt, is het lastig om aansprakelijkheid vast te stellen of te controleren of aan wettelijke vereisten wordt voldaan.
#### 3.2.2 Gevolgen voor juridische beoordelingen
De combinatie van de complexe AI-pipeline en de inherente opaciteit van modellen leidt tot significante complicaties bij het toepassen van bestaande wetgeving. Hoewel bestaande juridische kaders zoals contractenrecht, consumentenrecht, productveiligheidswetgeving en zelfs sector-specifieke regels van toepassing kunnen zijn, stuiten ze in de praktijk op moeilijkheden bij de handhaving en toepassing. Dit geldt met name wanneer de transparantie van de besluitvorming essentieel is voor een juridische beoordeling. De noodzaak van AI-specifieke wetgeving vloeit voort uit het besef dat, hoewel bestaande wetten in theorie kunnen gelden, ze in de praktijk vaak onvoldoende handvatten bieden voor de unieke uitdagingen die AI met zich meebrengt.
> **Example:** Stel dat een AI-systeem een kredietaanvraag afwijst. Vanwege de opaciteit van het model is het moeilijk te achterhalen of de afwijzing gebaseerd was op legitieme financiële criteria of op bevooroordeelde patronen in de trainingsdata, wat zou kunnen neerkomen op discriminatie. Het gebrek aan verklaarbaarheid belemmert zo een juridische toetsing.
---
# De EU AI Act en recente ontwikkelingen in AI-regulering
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de EU AI Act en recente ontwikkelingen in AI-regulering, gebaseerd op de verstrekte documentatie, specifiek gericht op pagina's 20-24.
## 4. De EU AI Act en recente ontwikkelingen in AI-regulering
De EU AI Act vertegenwoordigt een verschuiving van ethische principes naar bindende wetgeving voor kunstmatige intelligentie, met als doel de rechten van burgers te beschermen en rechtszekerheid te bieden, ondanks aanhoudende discussies over de balans tussen innovatie en regulering.
### 4.1 De aanloop naar specifieke AI-regulering
Voorafgaand aan specifieke AI-wetgeving werden bestaande juridische kaders toegepast op AI-systemen. Dit omvatte onder andere contractenrecht (bv. transparantievereisten in de Digital Services Act - DSA), cyberbeveiligingswetgeving, sectorale regelgeving (bv. productveiligheid) en consumentenbescherming. Echter, de specifieke kenmerken van AI, zoals de complexiteit van modellen (latentie en verklaarbaarheidsproblemen) en de data-afhankelijkheid, maakten de praktische toepassing en handhaving van deze bestaande regels uitdagend. Dit leidde tot een roep om meer toegesneden wetgeving.
#### 4.1.1 Van ethische principes naar juridische kaders
De eerste fase van AI-regulering kenmerkte zich door een focus op ethische principes. Internationale organisaties en de EU zelf ontwikkelden richtlijnen en aanbevelingen voor 'betrouwbare AI'. Belangrijke principes die hierbij naar voren kwamen, waren onder meer:
* Menselijke waardigheid
* Eerlijkheid en non-discriminatie
* Veiligheid, beveiliging en robuustheid
* Technische nauwkeurigheid en betrouwbaarheid
* Duurzaamheid
* Transparantie en verklaarbaarheid
* Menselijke controle (human-in-the-loop / human oversight)
* Verantwoordingsplicht (accountability) van ontwikkelaars en ontwerpers
* AI-geletterdheid bij gebruikers
Deze ethische kaders boden flexibiliteit, maar leidden ook tot rechtsonzekerheid doordat de concrete invulling en handhaafbaarheid ervan beperkt waren. De EU, net als andere internationale actoren zoals de Raad van Europa, erkende de serieuze risico's die AI met zich meebracht en schoof door naar de ontwikkeling van juridisch bindende kaders.
#### 4.1.2 Juridische kaders: De Raad van Europa en de EU
**Raad van Europa (CoE): Framework Convention on AI**
* De Raad van Europa, na eerdere 'soft law' inspanningen, heeft in mei 2024 een eerste internationale verdrag inzake AI aangenomen: de Framework Convention on AI.
* Het doel van dit verdrag is ervoor te zorgen dat de gehele levenscyclus van AI-systemen in overeenstemming is met mensenrechten, democratie en de rechtsstaat.
* Het verdrag is juridisch bindend voor staten na ratificatie en staat open voor zowel CoE-lidstaten als niet-lidstaten, wat bijdraagt aan mondiale harmonisatie.
* Hoewel de tekst, als product van consensus, algemener en risicogebaseerd is dan de EU AI Act, verplicht het staten tot regels voor publieke en private actoren ter bescherming van mensenrechten.
* Concrete verplichtingen omvatten transparantie over de werking en het gebruik van AI-systemen, en het instellen van klachtenmechanismen. Ook wordt een risico- en impactbeoordeling vóór de inzet van AI verplicht gesteld, inclusief een beoordeling van mensenrechtelijke impact.
* Het verdrag noemt ook 'rode lijnen', waarbij staten verboden of moratoria kunnen instellen op AI-toepassingen die onverenigbaar zijn met mensenrechten en waarden.
**Europese Unie: Weg naar de AI Act**
* Na de publicatie van ethische richtlijnen door de High-Level Expert Group, gaf de Europese Commissie in 2020 met een White Paper on AI aan een juridisch kader te willen ontwikkelen.
* De Commissie erkende dat bestaande wetgeving toepasbaar was, maar dat specifieke AI-kenmerken (zoals obscuriteit) de handhaving bemoeilijkten.
* Op 1 april 2021 stelde de Commissie een ontwerp voor de AI Act voor. Het wetgevingsproces duurde ongeveer twee jaar, met aanzienlijke aanpassingen, met name door de opkomst van generatieve LLM's zoals ChatGPT, waarvoor aanvankelijk geen specifieke bepalingen waren opgenomen.
* De AI Act werd in juni 2024 aangenomen, waarbij sommige bepalingen onmiddellijk van kracht worden en andere gefaseerd worden ingevoerd.
### 4.2 Inhoud en implementatie van de EU AI Act
De EU AI Act hanteert een risicogebaseerde benadering, waarbij AI-systemen worden ingedeeld in verschillende risicocategorieën, elk met specifieke verplichtingen.
#### 4.2.1 Risicocategorisering en verplichtingen
* **Onacceptabel risico:** AI-systemen die een duidelijk gevaar vormen voor de veiligheid, levensonderhoud en rechten van mensen, worden verboden. Voorbeelden hiervan zijn sociale scoring door overheden en manipulatietechnieken die gericht zijn op kwetsbare groepen.
* **Hoog risico:** Systemen die worden ingezet in kritieke sectoren zoals gezondheidszorg, transport, onderwijs en rechtshandhaving. Voor deze systemen gelden strenge eisen voor gegevenskwaliteit, documentatie, transparantie, menselijk toezicht, robuustheid, nauwkeurigheid en cyberbeveiliging. Ook is een conformiteitsbeoordeling voorafgaand aan markttoelating vereist.
* **Beperkt risico:** Systemen die specifieke transparantieverplichtingen hebben. Gebruikers moeten geïnformeerd worden wanneer zij interageren met een AI-systeem (bv. chatbots).
* **Minimaal risico:** De meeste AI-toepassingen vallen in deze categorie en de Act legt hier geen specifieke verplichtingen op.
#### 4.2.2 Generatieve LLM's en algemene-doel AI-modellen
De opkomst van generatieve AI-modellen, zoals Large Language Models (LLM's), heeft geleid tot specifieke aandacht en aanpassingen in de AI Act. Deze modellen, die content kunnen creëren op basis van prompts, vallen onder de regels voor 'algemene-doel AI-modellen'. Er worden specifieke transparantieverplichtingen aan ontwikkelaars van deze modellen gesteld, waaronder het verstrekken van gedetailleerde informatie over de gebruikte trainingsdata en het labelen van gegenereerde content.
#### 4.2.3 Implementatie-uitdagingen
De implementatie van de AI Act brengt aanzienlijke uitdagingen met zich mee:
* **Begrip van verplichtingen:** Voor zowel bedrijven als toezichthouders is het essentieel om de specifieke vereisten van de Act te doorgronden.
* **Toepassing in de praktijk:** De vertaling van de wettelijke bepalingen naar concrete, werkbare praktijken is complex.
* **Handhaving:** Het effectief monitoren en handhaven van de naleving van de Act zal een grote taak zijn voor nationale autoriteiten.
### 4.3 Recente debatten en druk tot aanpassing
Sinds de adoptie van de AI Act is er aanzienlijke druk en zijn er debatten ontstaan die pleiten voor aanpassing of een pauze in de implementatie.
#### 4.3.1 Druk voor versoepeling van regulering
* Verschillende Europese leiders, waaronder president Emmanuel Macron, hebben opgeroepen tot een meer flexibele regulering, met name om nationale AI-kampioenen te beschermen en te concurreren met internationale spelers uit de Verenigde Staten en China.
* Sommige CEO's hebben verzocht om de implementatie van de Act 'stop te zetten' vanwege zorgen over de gereedheid van bedrijven.
* De Europese Commissie heeft aangegeven niet akkoord te gaan met een pauze, maar wel de Digital Omnibus te onderzoeken om bepaalde regels te vereenvoudigen.
#### 4.3.2 Discussie rondom de AI Liability Directive
* De voorgestelde AI Liability Directive, die de aansprakelijkheid voor AI-gerelateerde schade moest harmoniseren, stuitte op veel weerstand en is door de Commissie ingetrokken wegens gebrek aan consensus. Dit illustreert de spanningen rondom het toewijzen van verantwoordelijkheid bij AI.
#### 4.3.3 De spanning tussen innovatie en burgerrechten
De kern van de aanhoudende debatten en toekomstige regelgevingsontwikkelingen ligt in de fundamentele spanning tussen het stimuleren van innovatie en het waarborgen van de bescherming van burgerrechten.
* **Vraagstukken rondom snelle implementatie:** De vraag is of strikte regels nog marktplaatsing van systemen die niet volledig aan de AI Act voldoen, kunnen toestaan. Er is een maatschappelijk debat nodig over het primaire doel van de regelgeving.
* **Superintelligentie en voorzorgsprincipe:** Recent is er ook een debat ontstaan over sterkere regulering van bepaalde AI-toepassingen en zelfs verboden op onderzoek naar 'superintelligentie' (systemen met bewustzijn of autonome beslissingen die de samenleving kunnen schaden). Dit pleidooi, gesteund door Nobelprijswinnaars, benadrukt het voorzorgsprincipe: beter voorzichtig zijn, zelfs als het risico nog theoretisch is.
De ontwikkeling van AI-regelgeving is een dynamisch proces, waarbij wetgeving wordt gecreëerd, aangepast en voortdurend wordt geconfronteerd met nieuwe uitdagingen en maatschappelijke discussies.
> **Tip:** Begrijp de risicogebaseerde aanpak van de EU AI Act. De mate van regulering is direct gekoppeld aan het potentiële risico dat een AI-systeem met zich meebrengt. Ken de specifieke vereisten per risicocategorie.
> **Tip:** Wees bewust van de rol van generatieve AI. De AI Act erkent de unieke uitdagingen van modellen zoals LLM's en legt specifieke transparantieverplichtingen op.
> **Voorbeeld:** Een AI-gestuurd medisch diagnosesysteem valt waarschijnlijk onder 'hoog risico' en moet voldoen aan strenge eisen voor nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en menselijk toezicht, evenals een grondige risicoanalyse voorafgaand aan de inzet. Een chatbot op een website valt waarschijnlijk onder 'beperkt risico' en vereist enkel transparantie zodat de gebruiker weet dat hij met een AI interacteert.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Artificiële Intelligentie (AI) | Een technologie die werkt met data om bepaalde doelstellingen te bereiken en wordt toegepast in diverse sectoren. AI-systemen zijn ontwikkeld door mensen en kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. |
| Regulering | Het proces van het creëren en toepassen van wetten, regels en normen om het gedrag van individuen, organisaties of technologieën te sturen en te controleren. |
| Contractenrecht | Het rechtsgebied dat de totstandkoming, interpretatie en naleving van overeenkomsten tussen partijen regelt. Dit kan relevant zijn voor AI-systemen, bijvoorbeeld met betrekking tot transparantievereisten. |
| Cyberbeveiligingsrecht | Wetgeving die gericht is op de bescherming van digitale systemen en data tegen ongeautoriseerde toegang, schade of verstoring. Dit is van toepassing op AI-systemen om hun veiligheid te waarborgen. |
| Sector-specifieke regelgeving | Wettelijke voorschriften die specifiek van toepassing zijn op bepaalde industrieën of sectoren, zoals de gezondheidszorg of financiële dienstverlening. Ook AI-toepassingen binnen deze sectoren moeten hieraan voldoen. |
| Productveiligheid | Wettelijke eisen die ervoor zorgen dat producten die op de markt worden gebracht veilig zijn voor consumenten en voldoen aan bepaalde standaarden. AI-gestuurde verbonden apparaten vallen hieronder. |
| Consumentenbescherming | Wetgeving die gericht is op het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken, misleidende informatie en gevaarlijke producten. Dit is ook van toepassing op AI-systemen die consumenten raken. |
| DSA (Digital Services Act) | Een Europese verordening die tot doel heeft een veiliger en transparanter digitaal ecosysteem te creëren door de verantwoordelijkheden van online platforms te reguleren, met inbegrip van het gebruik van AI voor contentmoderatie. |
| Auteursrecht | Het recht dat scheppers van originele werken beschermt, zoals geschriften, muziek of kunst. Dit kan van toepassing zijn op zowel de input die gebruikt wordt voor AI-modellen als de output die de AI genereert. |
| Opaciteit (van AI) | Het gebrek aan transparantie in de werking van AI-systemen, waardoor het moeilijk is om te begrijpen hoe inputs leiden tot specifieke outputs. Dit bemoeilijkt juridische beoordelingen en toezicht. |
| Verklaarbaarheid (van AI) | Het vermogen om de redenering achter de beslissingen van een AI-systeem begrijpelijk te maken voor mensen. Dit is cruciaal voor juridische analyse, vertrouwen en verantwoording. |
| Ethische principes voor AI | Richtlijnen en waarden die de ontwikkeling en het gebruik van AI moeten sturen om ervoor te zorgen dat deze aansluit bij menselijke waarden en maatschappelijke belangen, zoals eerlijkheid, non-discriminatie en veiligheid. |
| Bindende wetgeving | Wettelijke regels en voorschriften die juridisch afdwingbaar zijn en waaraan partijen zich moeten houden, onder straffe van sancties. Dit staat tegenover zachte wetgeving of ethische principes. |
| EU AI Act | Een voorgestelde Europese verordening die een alomvattend wettelijk kader zal bieden voor artificiële intelligentie, gericht op het waarborgen van veiligheid, transparantie en fundamentele rechten, gebaseerd op een risico-gebaseerde aanpak. |
| Raamverdrag van de Raad van Europa inzake AI | Een internationaal verdrag dat tot doel heeft ervoor te zorgen dat AI-activiteiten gedurende de gehele levenscyclus in overeenstemming zijn met mensenrechten, democratie en de rechtsstaat. |
| Risico-gebaseerd systeem | Een regelgevingsaanpak die de intensiteit van de regulering afstemt op het niveau van het risico dat een bepaald product, dienst of technologie met zich meebrengt. Hogere risico's leiden tot strengere regels. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inherent zijn aan alle mensen, ongeacht hun nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, kleur, religie, taal of enige andere status. Deze zijn cruciaal bij AI-regulering. |
| Democratie | Een staatsvorm waarin de burgers de macht uitoefenen, hetzij direct, hetzij via vertegenwoordigers. AI-systemen mogen de democratische processen niet ondermijnen. |
| Rechtsstaat | Een principe dat stelt dat alle individuen en instellingen in een samenleving gebonden zijn aan en verantwoordelijk zijn voor de wetten die publiekelijk worden aangekondigd, gelijkelijk worden toegepast en onafhankelijk worden beoordeeld. |
| Transparantie (in AI) | De mate waarin de werking, de doeleinden en de risico's van een AI-systeem duidelijk en begrijpelijk worden gecommuniceerd aan de betrokken partijen. |
| Klachtenmechanismen | Procedures en kanalen die beschikbaar zijn voor individuen om hun grieven te uiten of officiële klachten in te dienen wanneer hun rechten worden aangetast of principes van AI-regulering niet worden nageleefd. |
| Pre-deployment risico/impactbeoordeling | Een evaluatie die wordt uitgevoerd voordat een AI-systeem wordt ingezet, om potentiële risico's, inclusief de impact op mensenrechten, te identificeren en te beoordelen. |
| Superintelligentie | Een hypothetische vorm van artificiële intelligentie die de menselijke cognitieve capaciteiten op vrijwel elk gebied aanzienlijk overtreft. De mogelijke risico's hiervan worden bediscussieerd. |
| Technologisch determinisme | De theorie die stelt dat technologie de drijvende kracht is achter maatschappelijke veranderingen en ontwikkelingen, waarbij de maatschappij zich aanpast aan de mogelijkheden die technologie biedt. |
| Kritische theorie | Een benadering die maatschappelijke structuren en machtsverhoudingen analyseert en bekritiseert, vaak met het doel sociale verandering te bewerkstelligen. Dit is relevant voor het begrijpen van de maatschappelijke impact van AI. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht-6.pdf
Summary
# Wat is recht en de indeling ervan
Dit onderwerp verkent de fundamentele aard van het recht, de onderscheidingen tussen objectief en subjectief recht, en de verdeling in publiek- en privaatrecht, inclusief de bronnen van Belgisch privaatrecht.
### 1.1 Het recht als een geheel van gedragsregels
#### 1.1.1 Enkele definities
Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van het recht. Echter, er is algemene consensus over centrale punten: het recht omvat een geheel van gedragsregels (en handhavingsregels) met als doel de samenleving te ordenen [2](#page=2).
#### 1.1.2 Objectief recht versus subjectieve rechten
* **Objectief recht**: Dit verwijst naar het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment van kracht is [2](#page=2).
* **Subjectieve rechten**: Dit zijn de rechten die rechtssubjecten (zowel natuurlijke personen als rechtspersonen) bezitten. Het betreft een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject ten opzichte van anderen (verbintenissenrecht) of ten opzichte van zaken (goederenrecht), met als doel realisatie in het rechtsverkeer [2](#page=2).
#### 1.1.3 Publiekrecht versus privaatrecht
##### 1.1.3.1 Bronnen van Belgisch privaatrecht
Het Belgisch privaatrecht kent diverse bronnen:
* **Wetgeving**:
* **Burgerlijk Wetboek (BW)**: Dit is het huidige Burgerlijk Wetboek, dat op 13 april 2019 is ingedeeld. Het oud Burgerlijk Wetboek (oud BW), grotendeels stammend uit de tijd van Napoleon, blijft grotendeels nog steeds van kracht naast het nieuwe BW. Er is momenteel een overgangsfase in de hercodificatie van het wetboek [2](#page=2).
* **Tip**: De inwerkingtreding van de verschillende boeken van het hercodificeerde wetboek is belangrijk en kan voorkomen in examenvragen. Het is raadzaam deze data in de codex aan te duiden [2](#page=2).
* **Bijzondere wetten**: Deze zijn niet gecodificeerd in het BW of het oud BW, maar bestaan ernaast. Voorbeelden hiervan zijn regelgeving inzake het notariaat, nationaliteitsrecht (BWN), marktpraktijken en consumentenbescherming (WER), jeugdbeschermingsrecht en een deel van het adoptierecht (bevoegdheden gemeenschappen), en begraafplaatsen, lijkbezorging, bescherming van het leefmilieu en wonen (bevoegdheden gewesten) [3](#page=3).
* **Gewoonte**: Een gewoonte is een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik waarvan het bindend karakter steun vindt in de algemene overtuiging [3](#page=3).
* **Tip**: Elke gewoonte is een gebruik, maar niet elk gebruik is een gewoonte [3](#page=3).
* **Algemene rechtsbeginselen**: Dit zijn beginselen die door het Hof van Cassatie als rechtsbeginsel worden erkend, waarvan sommige gecodificeerd zijn. Voorbeelden zijn het verbod van dwanguitvoering op een persoon, het verbod van onrechtvaardige verrijking en het verbod van rechtsmisbruik [3](#page=3).
##### 1.1.3.2 Vervaging van klassieke onderscheiden
De traditionele scheidingen binnen het recht vertonen vervaging:
* **Publiekrecht en privaatrecht**: Privaatrecht regelt de verhouding tussen gelijken (burgers) en kent een horizontale relatie (bv. verbintenissenrecht, erfenisrecht). Publiekrecht regelt de verhouding tussen burger en overheid, of tussen overheden, en kent een verticale relatie (bv. strafrecht, fiscaal recht, sociale zekerheidsrecht, bestuursrecht). Deze onderscheiding brokkelen af doordat kooprecht op verdragsniveau regelt, privaatrechtelijke regels steeds vaker van dwingend karakter zijn, en de overheid steeds meer privaatrechtelijk optreedt. Er is sprake van een meergelaagde rechtsorde met regelgeving op internationaal, nationaal, gewestelijk en gemeentelijk niveau [3](#page=3).
* **Materieel en formeel recht**: Materieel recht gaat over de inhoud van het recht, terwijl formeel recht (procesrecht) de vorm betreft en dient om materieel recht af te dwingen. De vervaging treedt op doordat er binnen het procesrecht verschillende takken zijn (bv. publiek en burgerlijk procesrecht) en er steeds meer burgerlijke overeenkomsten worden opgenomen in het gerechtelijk wetboek [3](#page=3).
#### 1.1.4 Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen
* **Rechtssubject**: Dit is een "persoon" (natuurlijk persoon of rechtspersoon) aan wie de rechtsnorm rechten en plichten toekent [3](#page=3).
* **Rechtsfeit**: Dit is een feit dat rechtsgevolgen meebrengt [4](#page=4).
* **Voorbeeld**: De geboorte brengt onmiddellijk rechten toe aan de moeder (bv. ouderlijk gezag) en het kind (bv. erfrechtelijke rechten) [4](#page=4).
* **Foutief voorbeeld**: Door het rood licht rijden is een rechtshandeling [4](#page=4).
* **Rechtshandeling**: Dit is een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen die door de persoon gewild zijn [4](#page=4).
* **Voorbeeld**: De erkenning van een kind, het sluiten van een huwelijk, of het kopen van een laptop [4](#page=4).
##### 1.1.4.1 (Juridische) persoonlijkheid
(Juridische) persoonlijkheid, ook wel rechtspersoonlijkheid genoemd, omvat het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject. Dit omvat de staat van de persoon en de bekwaamheid van de persoon [4](#page=4).
**Staat van de persoon**: Dit is het geheel van hoedanigheden die de rechtspositie van een persoon in de maatschappij en de familie bepalen en hem onderscheiden van anderen. Het kent drie niveaus [4](#page=4):
* **Rechtspositie in de maatschappij**: Bv. nationaliteit, wat relevant kan zijn voor stemrecht [4](#page=4).
* **Staat in de familie**: Uw positie met betrekking tot afstamming en samenwoning of huwelijk; kan wijzigen, meestal door een rechtshandeling [4](#page=4).
* **Staat als enkeling**: Fysieke elementen (bv. leeftijd, waardoor men meerderjarig en handelingsbekwaam wordt), psychische elementen (bv. geestesziekte die leidt tot rechterlijke onbekwaamverklaring), en civielrechtelijke elementen voor identificatie (bv. naam, woonplaats) [4](#page=4).
Elke wijziging op een niveau van de staat van de persoon kan leiden tot wijzigingen op de onderliggende niveaus. De verkrijging van deze elementen kan gebeuren via rechtsfeiten (geboorte), materiële rechtshandelingen (erkenning van een kind), rechterlijke uitspraken (ontbinding huwelijk), of een wet in formele zin (bv. naturalisatiewet) [4](#page=4).
De burgerlijke stand is de gemeentelijke administratie die deze wijzigingen bijhoudt, wat te onderscheiden is van de burgerlijke staat [5](#page=5).
**Bezit van staat**: Dit betreft het sociale gedrag van een persoon ten aanzien van een ander. Het kan dienen als bewijsmiddel (bv. voor vaderschap) en kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van betwistingen. Een kind kan echter maar bezit van staat hebben ten aanzien van één man tegelijk, en ten aanzien van één man en één vrouw (of één vrouw en een meemoeder) [5](#page=5).
##### 1.1.4.2 Bekwaamheid
* **Feitelijke bekwaamheid**: De feitelijke mogelijkheid om een bepaalde daad te stellen [5](#page=5).
* **Rechts- of genotsbekwaamheid**: De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten [5](#page=5).
* **Handelingsbekwaamheid**: De bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen; kinderen zijn hierin niet bekwaam [5](#page=5).
#### 1.1.5 Centrale elementen in het begrip recht
Recht is een geheel van gedragsregels met een institutioneel en begripsmatig kader, opgelegd door de maatschappij, met als doel de ordening van de samenleving [5](#page=5).
* **Gedragsregels**: Dit kunnen bevelen of verboden zijn, van verschillende intensiteit en niet noodzakelijk toepasselijk op iedereen. Ze kunnen dwingend zijn (niet van af te wijken) of aanvullend (waarvan afgeweken kan worden) [5](#page=5).
* **Institutioneel en begripsmatig kader**: Dit omvat de formulering (wetgevende macht), toepassing (uitvoerende macht) en afdwinging (rechterlijke macht) van de regels [5](#page=5).
* **Opgelegd door de maatschappij**: Dit gebeurt via wetgevende organen die verkozen worden [5](#page=5).
* **Doel: een kwalitatieve ordening van de maatschappij**: De kwaliteit van de ordening wordt bepaald door rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid [6](#page=6).
* **Rechtszekerheid**: Vereist voorspelbaarheid (iedereen wordt geacht de wet te kennen), vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie van wetten [6](#page=6).
* **Rechtvaardigheid**: Is evolutief en vereist de eerbiediging van een harde kern van waarden [6](#page=6).
* **Doeltreffendheid**: Vereist dat middelen aangepast zijn aan de doelstellingen, die idealiter geëvalueerd zouden moeten worden [6](#page=6).
* **Handhaving door of krachtens het maatschappelijk gezag**: Dit gebeurt door de uitvoerende en rechterlijke macht. Bij privaatrecht ligt het initiatief tot handhaving bij de burger, bij publiekrecht bij de staat [6](#page=6).
**Synthese**: Continentaal recht kan worden gedefinieerd als een geheel van gedragsregelen en samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij [6](#page=6).
#### 1.1.6 Relativiteit van deze benadering
Andere rechtsordes, zoals die in de VS (gebaseerd op precedenten) of Japan (nadruk op verzoening en dialoog), benaderen recht anders dan het continentale recht. Binnen het Belgische recht is er een streven naar een meer cliëntgerichte werking, waarbij alternatieve oplossingen zoals bemiddeling en verzoening worden aangemoedigd [6](#page=6).
* **Rechttheorie**: Algemene rechtsleer is ontologisch, terwijl rechtsvinding epistemologisch is (gericht op uitleg en interpretatie van regels) [6](#page=6).
---
# Rechtssubjecten en bekwaamheid
Oké, hier is de gedetailleerde samenvatting over "Rechtssubjecten en bekwaamheid", opgesteld als een examengericht studiemateriaal in het Nederlands, met de vereiste Markdown- en LaTeX-opmaak.
## 2. Rechtssubjecten en bekwaamheid
Dit deel behandelt de concepten van natuurlijke en rechtspersonen als dragers van rechten en plichten, hun juridische persoonlijkheid, de verschillende vormen van bekwaamheid, en de staten die een persoon kan aannemen.
### 2.1 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn entiteiten die drager kunnen zijn van rechten en plichten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen [7](#page=7).
#### 2.1.1 Natuurlijke personen
Een natuurlijk persoon is een menselijk individu dat juridische persoonlijkheid bezit [7](#page=7).
##### 2.1.1.1 Begin van de juridische persoonlijkheid
De juridische persoonlijkheid van een mens begint op het moment van de geboorte, mits het kind levend en levensvatbaar is [7](#page=7).
* **Levend:** Het kind mag niet doodgeboren zijn [7](#page=7).
* **Levensvatbaar:** De medische consensus is dat het kind kan overleven [7](#page=7).
Dieren zijn geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming. Embryo's en lijken zijn eveneens geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming [7](#page=7).
Een doodgeboren kind, gedefinieerd als een kind dat zonder adem ter wereld komt, is geen titularis van rechten en plichten, hoewel er wel akten van burgerlijke stand opgemaakt kunnen worden na 180 dagen zwangerschap (of vanaf 140 dagen op verzoek). Deze akten hebben geen rechtsgevolgen [7](#page=7).
Een verwekt kind geniet rechten, maar geen plichten. Er geldt een wettelijk vermoeden dat de verwekking plaatsvindt tussen de 300ste en 180ste dag vóór de geboorte, wat een weerlegbaar vermoeden (juris tantum) is. Prenatale erkenning is mogelijk, zelfs als de vader tijdens de zwangerschap overlijdt, waardoor het kind kan erven [7](#page=7).
##### 2.1.1.2 Einde van de juridische persoonlijkheid
De juridische persoonlijkheid van een natuurlijk persoon eindigt met de dood. Na de dood kunnen bepaalde aspecten van de juridische persoonlijkheid voortleven, zoals auteursrecht (bestaat tot 70 jaar na overlijden) of de erkenning van een overleden kind indien er afstammelingen zijn. Het overlijden moet worden vastgesteld met dag en uur en geregistreerd in de burgerlijke stand [8](#page=8).
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn abstracte juridische creaties die, net als natuurlijke personen, titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze vertegenwoordigen een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen. Het doel van rechtspersonen is het organiseren en structureren van samenwerkingsverbanden, waarbij een afgescheiden vermogen kan ontstaan dat losstaat van het persoonlijke vermogen van de betrokkenen [8](#page=8).
##### 2.1.2.1 Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid
Een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een maatschap of een feitelijke vereniging) heeft geen eigen juridische persoonlijkheid en geen afgescheiden vermogen. Bij een rechtspersoon verwerft het samenwerkingsverband zelf juridische persoonlijkheid en kan het zelf rechtshandelingen stellen. Het vermogen van een rechtspersoon is afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de groepsleden [8](#page=8).
* **Verhaal van schuldeisers bij een rechtspersoon:** Schuldeisers van de natuurlijke personen die deel uitmaken van een rechtspersoon, kunnen enkel verhaal halen op het persoonlijke vermogen van die natuurlijke personen, met uitzondering van hun vermogen binnen de rechtspersoon [8](#page=8).
* **Verhaal van schuldeisers bij een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid:** Schuldeisers kunnen verhaal halen op het onverdeelde aandeel van de schuldenaar in het voor de samenwerking bestemde vermogen [9](#page=9).
##### 2.1.2.2 Soorten rechtspersonen
Rechtspersonen worden ingedeeld in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen [9](#page=9).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, gemeenschappen, Bpost) [9](#page=9).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door privé-initiatief voor doelen anders dan het uitoefenen van staatsgezag. Dit omvat vennootschappen, verenigingen en stichtingen [9](#page=9).
* **Verenigingen:** Nastreven van een belangeloos doel. Voorbeelden zijn VZW's (Verenigingen Zonder Winstoogmerk) en private stichtingen (bv. Koning Boudewijnstichting) [9](#page=9).
* **Vennootschappen:** Gericht op het maken van winst die wordt uitgekeerd aan de deelnemers. Er zijn verschillende vormen, met of zonder beperkte aansprakelijkheid, en met of zonder rechtspersoonlijkheid (enkel de maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid) [10](#page=10).
* **Vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers hebben verhaal op zowel het vermogen van de rechtspersoon als op het vermogen van de leden [10](#page=10).
* **Vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers hebben enkel verhaal op het vermogen van de rechtspersoon. Deze vennootschappen kennen strengere regels voor de vorming en instandhouding van hun vermogen en zijn duurder in oprichting [10](#page=10).
##### 2.1.2.3 Legaliteitsbeginsel
Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in de gevallen die de wet voorziet; men kan deze niet zelf creëren [10](#page=10).
##### 2.1.2.4 Ontstaan en einde van de rechtspersoonlijkheid
De rechtspersoonlijkheid ontstaat op de dag van neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank. Het einde van de rechtspersoonlijkheid treedt in na ontbinding en vereffening van het vermogen [10](#page=10) [11](#page=11).
##### 2.1.2.5 Tegenwerpelijkheid van het bestaan van de rechtspersoon
De rechtspersoonlijkheid wordt tegenwerpelijk aan derden na publicatie van een uittreksel uit de oprichtingsakte in het Belgisch Staatsblad [11](#page=11).
### 2.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid verwijst naar de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen. Men onderscheidt feitelijke bekwaamheid, rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid [11](#page=11).
#### 2.2.1 Feitelijke bekwaamheid
Dit is de concrete, materiële mogelijkheid om een bepaalde daad te stellen [11](#page=11).
#### 2.2.2 Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid)
Rechtsbekwaamheid is de bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Dit is de passieve component van bekwaamheid [11](#page=11).
##### 2.2.2.1 Beginsel
In principe is elke Belg volledig rechtsbekwaam vanaf de geboorte [11](#page=11).
##### 2.2.2.2 Uitzonderingen
Er zijn algemene en specifieke beperkingen [11](#page=11).
* **Algemene beperkingen:**
* **Niet-Belgen (vreemdelingen):** Beperkingen kunnen gelden voor burgerlijke rechten (bv. bepaalde ambten) en politieke rechten (kiesrecht, met uitzonderingen voor EU-burgers en langdurig verblijvende niet-EU-burgers) [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Zwaar strafrechtelijk veroordeelden:** Kunnen ontzet worden uit bepaalde politieke en/of burgerlijke rechten als bijkomende straf [12](#page=12).
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:**
* **Opgelegd door de wet:** Bijvoorbeeld huwelijksbeletselen of onbekwaamheden in het kader van voogdij (bv. een voogd mag geen goederen van zijn pupil verkrijgen). Deze kunnen relatief (met uitzondering mogelijk) of absoluut (geen uitzonderingen) zijn [12](#page=12).
* **Opgelegd door de rechter:** Bijvoorbeeld verbod tot beroepsuitoefening, ontzetting uit ouderlijk gezag, of uitsluiting uit erfenis wegens onwaardigheid [12](#page=12).
##### 2.2.2.3 Sanctie
De sanctie bij overtreding van regels betreffende rechtsbekwaamheid is **absolute nietigheid** [12](#page=12).
#### 2.2.3 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is zelf en zelfstandig uit te oefenen. Dit is de actieve component van bekwaamheid [11](#page=11).
##### 2.2.3.1 Beginsel
In principe is iedereen handelingsbekwaam. Beperkingen leiden tot handelingsonbekwaamheid [13](#page=13).
##### 2.2.3.2 Uitzonderingen
Er zijn algemene en gedeeltelijke handelingsonbekwamen [13](#page=13).
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Kunnen in geen geval zelfstandig in het rechtsverkeer optreden, dus zonder bijstand van een ander [13](#page=13).
* **Niet-ontvoogde minderjarigen:** Geldt niet voor dagdagelijkse handelingen [13](#page=13).
* **Beschermde meerderjarigen (ultiem middel):** Minderjarigen worden wettelijk vertegenwoordigd, meerderjarigen kunnen bescherming op maat genieten [13](#page=13).
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Zijn enkel onbekwaam voor die rechtshandelingen waarvoor de wet of rechter de bekwaamheid uitdrukkelijk heeft ingeperkt. Dit is het principe voor meerderjarige onbekwamen [13](#page=13).
* **Ontvoogde minderjarigen:** Kunnen zelf sommige rechtshandelingen stellen, voor andere bijgestaan door een curator [13](#page=13).
* **Beschermde meerderjarigen:**
* **Buitengerechtelijke bescherming:** Zorgvolmacht (lastgeving) [13](#page=13).
* **Rechterlijke bescherming (bewind):** Bewindvoerder wordt aangesteld door de vrederechter, vaak een advocaat. De vrederechter kan onbekwaamheid op maat uitspreken, voor de persoon en/of de goederen [13](#page=13).
##### 2.2.3.3 Functies van de uitzonderingen op de principiële handelingsbekwaamheid
De uitzonderingen dienen ter bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil [14](#page=14).
* **Positief aspect:** Onbekwamen kunnen beschermd deelnemen aan het rechtsverkeer via vertegenwoordiging of bijstand [15](#page=15).
* **Vertegenwoordiging:** Een persoon (wettelijk, rechterlijk of conventioneel) treedt op voor rekening van de beschermde persoon. De vertegenwoordiger stelt de rechtshandeling [15](#page=15).
* **Bijstand:** De bijstandsverlener treedt samen met de beschermde persoon op, maar kan niet handelen zonder diens toestemming. Beide partijen moeten tekenen [15](#page=15).
* Voor minderjarigen is vertegenwoordiging de regel, bijstand de uitzondering. Voor meerderjarigen is vertegenwoordiging de uitzondering, bijstand is aanbevolen [15](#page=15).
* **Negatief aspect:** Mogelijkheid tot nietigverklaring van rechtshandelingen die de onbekwame ten onrechte zelfstandig heeft gesteld. Dergelijke handelingen zijn vatbaar voor vernietiging en leiden tot relatieve nietigheid [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 2.2.3.4 Ogenblik waarop de handelingsonbekwaamheid ontstaat
* **Minderjarigen:** Bij geboorte [15](#page=15).
* **Meerderjarigen:** Vanaf de bekendmaking van de beschikking van de vrederechter in het Staatsblad voor machtigingbehoevende handelingen, na neerlegging van het verzoekschrift en het vonnis met beschermingsmaatregel [16](#page=16).
#### 2.2.4 Sanctionering van het stellen van rechtshandelingen bij onbekwaamheid
De aard van de nietigheid hangt af van de beschermde regel [16](#page=16).
* **Regels van (louter) dwingend recht:** Beschermen particuliere belangen. Overtreding leidt tot **relatieve nietigheid**; enkel de beschermde persoon kan zich hierop beroepen [16](#page=16).
* **Regels van openbare orde:** Beschermen een algemeen belang en raken de juridische grondslagen van de maatschappij. Overtreding leidt tot **absolute nietigheid**; elke belanghebbende kan zich hierop beroepen [16](#page=16) [17](#page=17).
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen nietigheid rechtens en nietigheid wegens benadeling [17](#page=17).
* **Nietigheid rechtens:** De loutere overtreding van de regels inzake onbekwaamheid volstaat [17](#page=17).
* **Nietigheid wegens benadeling:** Naast de overtreding van beschermingsregels, moet bewezen worden dat de rechtshandeling in het nadeel van de handelingsonbekwame werd gesteld. Dit vereist het bewijs van benadeling (intrinsiek of extrinsiek) [17](#page=17).
* Bij minderjarigen is in de regel bewijs van benadeling vereist, tenzij voor machtigingbehoevende rechtshandelingen die rechtens nietig zijn. Heel jonge minderjarigen (<7 jaar) worden geacht geen benadeling te kunnen bewijzen [17](#page=17) [18](#page=18).
* Bij beschermde meerderjarigen geldt voor vermogensrechtelijke rechtshandelingen dat de rechter de verbintenissen kan verminderen, maar niet noodzakelijk nietig verklaren; voor machtigingbehoevende rechtshandelingen geldt nietigheid rechtens [18](#page=18).
Bekwaamheid raakt de openbare orde, dus afwijking van deze regels leidt tot **absolute nietigheid** [18](#page=18).
#### 2.2.5 De bekwaamheid van rechtspersonen
##### 2.2.5.1 Genotsbekwaamheid
* **Beginsel:** Rechtspersonen hebben volledige rechtsbekwaamheid, vergelijkbaar met natuurlijke personen [19](#page=19).
* **Uitzonderingen:**
* **Uit hun aard:** Geen familierechten of politieke rechten [19](#page=19).
* **Gesteld bij wet:** Beperkingen met betrekking tot het bezit van onroerende goederen voor VZW's en stichtingen [19](#page=19).
* **Voortvloeiend uit het doel (specialiteitsbeginsel):** Een rechtspersoon is enkel genotsbekwaam binnen de door zijn doel toegewezen activiteitsfeer (wettelijk en statutair doel). Rechtshandelingen buiten deze perken zijn ongeldig. Voor de meest geavanceerde rechtspersonen (NV, BV, VZW) geldt een uitzondering ten aanzien van derden voor handelingen gesteld door bestuurders binnen hun wettelijke bevoegdheid [19](#page=19).
##### 2.2.5.2 Handelingsbekwaamheid
Rechtspersonen handelen via hun organen (bestuurders) [Impliciet, basis juridisch principe. De handelingsbekwaamheid van rechtspersonen is inherent aan hun rechtspersoonlijkheid en wordt uitgeoefend door de daartoe aangewezen natuurlijke personen binnen de rechtspersoon.
---
# Rechtshandelingen, aansprakelijkheid en rechtsmisbruik
Dit onderdeel van het curriculum behandelt de essentie van rechtshandelingen, de voorwaarden voor hun geldigheid, de verschillende vormen van aansprakelijkheid, en het principe van rechtsmisbruik.
### 3.1 Rechtshandelingen
#### 3.1.1 Materiële handelingen en rechtsfeiten
Materiële handelingen omvatten feitelijke handelingen die geen directe rechtsgevolgen beogen, zoals eten of slapen. Hierbinnen worden rechtsfeiten onderscheiden, die wel rechtsgevolgen genereren maar niet uit een wilsverklaring voortkomen. Voorbeelden hiervan zijn gebeurtenissen zoals de geboorte van een kind die leiden tot familierechtelijke gevolgen, of schade die ontstaat door een onrechtmatige daad. Ook oneigenlijke contracten (vroeger quasi-contracten), zoals zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking, vallen hieronder [21](#page=21).
#### 3.1.2 Rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een menselijke wilsverklaring waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, afgelegd met het doel deze rechtsgevolgen te bewerkstelligen. Ze kunnen materieel zijn (bv. vaderlijke erkenning) of formeel (procesrechtshandelingen, zoals het inleiden van een procedure) [21](#page=21).
#### 3.1.3 Geldigheid van rechtshandelingen
De geldigheid van rechtshandelingen, met name contracten, vereist de vervulling van cumulatieve voorwaarden [21](#page=21):
* **Vrije en bewuste toestemming van elke partij:** Dit houdt in dat partijen vrijwillig en weloverwogen "ja" zeggen [21](#page=21).
* **Bekwaamheid van elke partij:** Partijen moeten juridisch bevoegd zijn om rechtshandelingen aan te gaan [21](#page=21).
* **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De inhoud van de rechtshandeling moet duidelijk zijn en niet in strijd met de wet [21](#page=21).
* **Geoorloofde oorzaak:** De individuele rechtvaardiging voor het stellen van de rechtshandeling moet geoorloofd zijn [21](#page=21).
Indien aan één van deze vereisten niet wordt voldaan, kan de rechtshandeling nietig worden verklaard. Bovendien mag de rechtshandeling niet in strijd zijn met dwingend recht of de openbare orde [21](#page=21).
##### 3.1.3.1 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid moet worden onderscheiden van toerekenbaarheid waarbij toerekenbaarheid slaat op een fout en toerekeningsvatbaarheid op de persoon [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 3.1.3.2 De rechtshandeling moet beantwoorden aan de werkelijke wil (wilsleer)
De wilsleer stelt dat de werkelijke wil van de partij bepalend is. Correcties op deze strikte toepassing omvatten wilsgebreken en de vertrouwensleer [22](#page=22).
* **Wilsgebreken:** Dit zijn situaties waarin de wil gebrekkig is gevormd, wat kan leiden tot de nietigverklaring van de rechtshandeling [22](#page=22).
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element van de rechtshandeling. Ze moet essentieel en verschoonbaar zijn [23](#page=23).
* **Bedrog:** Het opzettelijk misleiden van een partij door een kunstgreep [23](#page=23).
* **Geweld:** Onrechtmatige dwang (fysiek of moreel) die doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting [23](#page=23).
* **Misbruik van omstandigheden:** Kennelijk onevenwicht tussen prestaties door misbruik van de zwakke positie van de andere partij [23](#page=23).
* **Vertrouwensleer (schijnleer):** Een wilsverklaring die volgens de klassieke theorie ongeldig is, kan toch geldig zijn indien de wederpartij te goeder trouw het vertrouwen kreeg dat het om een werkelijk gewilde wilsverklaring ging [22](#page=22).
##### 3.1.3.3 Verstoring van het bewustzijn of wilsvermogen (Wilsdeficiëntie)
Dit is een uitzondering op de wilsleer, waarbij sprake is van een feitelijke verstoring van het bewustzijn zonder dat iemand handelingsonbekwaam is verklaard [22](#page=22).
##### 3.1.3.4 Inhoud van de rechtshandeling (Voorwerp)
Het voorwerp moet toegestaan zijn en mag niet in strijd zijn met de wet [23](#page=23).
##### 3.1.3.5 Individuele rechtvaardiging (Oorzaak)
De oorzaak is de individuele rechtvaardiging waarom iemand een rechtshandeling stelt. Een ongeoorloofde oorzaak kan leiden tot absolute nietigheid [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 3.1.3.6 Wetsontduiking
Dit is het handig gebruikmaken van een andere wettekst om buiten de letter van een voorschrift te vallen [24](#page=24).
#### 3.1.4 Conformiteit met dwingende rechtsregels
De rechtshandeling is enkel ongeldig bij strijdigheid met een bepaling van dwingend recht of openbare orde [24](#page=24).
#### 3.1.5 Organisatie van de controle op de geldigheid
De controle gebeurt doorgaans a posteriori (achteraf) bij betwisting, met uitzondering van machtiging en homologatie die a priori (vooraf) plaatsvinden. Homologatie door de vrederechter kan nodig zijn voor bepaalde handelingen om deze rechtsgeldig te maken [24](#page=24).
#### 3.1.6 Nietigheid van rechtshandelingen
Een nietige rechtshandeling bestaat zolang ze niet is vernietigd en kan dus nog uitgevoerd worden. De gevolgen van nietigverklaring werken ex tunc (retroactief) en ex nunc (voor de toekomst). Er is een wederkerige restitutieplicht, met een gunstregeling voor handelingsonbekwamen. Voor derden geldt het principe "nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet" (niemand kan meer rechten overdragen dan hijzelf bezit) [25](#page=25).
* **Relatieve nietigheid:** Ontstaat bij strijdigheid met louter dwingend recht, handelingsonbekwaamheid of wilsgebreken. Ze is vatbaar voor bevestiging [26](#page=26).
* **Absolute nietigheid:** Ontstaat bij strijdigheid met openbare orde, genotsonbekwaamheid, ongeldig voorwerp of gebrek aan oorzaak. Ze is niet vatbaar voor bevestiging en kan door de rechter ambtshalve worden ingeroepen [26](#page=26).
#### 3.1.7 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
Het **beginsel van de relativiteit van de rechtshandelingen** stelt dat een contract enkel bindt tussen de contractpartijen (inter partes). Uitzonderingen hierop zijn de rechtstreekse vordering, het derdenbeding en sterkmaking [26](#page=26).
* **Relativering:** Derden moeten subjectieve rechten respecteren en te goeder trouw handelen [27](#page=27).
* **Publiciteitsvoorschriften:** Registratie in centrale registers (CRH, CER, CRT, CRL, CRV), publicatie in het Belgisch Staatsblad, mededeling per aangetekende brief, betekening van akten of vonnissen, en overschrijving op het bevoegd kantoor van de AAPD zijn noodzakelijk voor de tegenwerpelijkheid aan derden [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 3.1.8 Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
Vertegenwoordiging is de bevoegdheid van een persoon (vertegenwoordiger) om voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) een rechtshandeling met een derde te verrichten. Er is onmiddellijke (volkomen) en middellijke (onvolkomen) vertegenwoordiging. De bevoegdheid kan voortvloeien uit een rechtshandeling (conventionele vertegenwoordiging), een gerechtelijke beslissing, de wet (wettelijke vertegenwoordiging) of statuten (organieke vertegenwoordiging) [29](#page=29).
* **Toerekening van rechtsgevolgen:** Binnen de perken van de bevoegdheid worden de rechtsgevolgen toegerekend aan de vertegenwoordigde. Zonder bevoegdheid of buiten de perken daarvan, is de vertegenwoordigde niet gebonden, tenzij hij de rechtshandeling bekrachtigt. De leer van de schijnvertegenwoordiging kan onder bepaalde voorwaarden tot toerekening leiden [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Tegenstrijdige belangen:** Een vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij van de vertegenwoordigde. Dergelijke rechtshandelingen zijn nietig, tenzij de vertegenwoordigde uitdrukkelijk of stilzwijgend instemt [32](#page=32).
#### 3.1.9 Vorm van rechtshandelingen
Het **beginsel van consensualisme** (vormvrijheid) staat tegenover het **formalisme** (vormvereisten). Vormen kunnen een geldigheidsvereiste zijn, een bewijsfunctie vervullen, dienen voor tegenwerpelijkheid aan derden of ter bescherming van de consument [32](#page=32) [36](#page=36).
* **Soorten wilsuitingen:** Uitdrukkelijk, stilzwijgend, en uitzonderlijk louter stilzwijgen [32](#page=32).
* **Soorten vormen:** Authentieke akten (verleden voor een bevoegde openbare ambtenaar) en onderhandse akten (door partijen ondertekend geschrift) [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 3.1.10 Soorten rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen worden ingedeeld naar:
* **Aantal betrokken personen:** Eenzijdig (bv. testament) en meerzijdig (bv. contracten) [37](#page=37).
* **Invloed op subjectieve rechten:** Constitutieve (vestigende), uitdovende (extinctieve), overdragende (translatieve), en declaratieve (bevestigende) [38](#page=38).
* **Vormvereisten:** Consensuele, vormelijke en zakelijke [38](#page=38).
* **Toetreding tot juridische instellingen:** Gesloten (bv. huwelijk) versus open (bv. overeenkomst) [38](#page=38).
* **Invloed op vermogen:** Daden van bewaring, gebruik of genot, beheer, economisch beheer, en beschikking [39](#page=39) [40](#page=40).
### 3.2 Aansprakelijkheid
#### 3.2.1 Begrip en situering
Aansprakelijkheid houdt de plicht in om schade te vergoeden. Dit kan voortvloeien uit eigen fouten (schuldaansprakelijkheid), de daad van anderen (samengestelde aansprakelijkheid), of uit objectieve factoren zonder fout (objectieve aansprakelijkheid). De spreiding van de schadelast via verzekeringen en schadefondsen is essentieel. Het nieuwe Boek 6 BW regelt de buitencontractuele aansprakelijkheid [41](#page=41).
#### 3.2.2 Onderscheid strafrechtelijke en burgerrechtelijke aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Betreft de overtreding van normen met een strafsanctie, ongeacht schade of opzet [42](#page=42).
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Betreft de plicht tot herstel van schade berokkend aan een andere burger [42](#page=42).
#### 3.2.3 Onderscheid contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat bij een contractuele wanprestatie [42](#page=42).
* **Buitencontractuele (extracontractuele) aansprakelijkheid:** Ontstaat bij schade die niet voortvloeit uit een contractuele wanprestatie [43](#page=43).
* **Problematiek van samenloop:** Traditioneel was er een samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, tenzij de fout en schade vreemd waren aan de uitvoering van het contract. Het nieuwe Boek 6 BW schaft dit verbod grotendeels af, waardoor de benadeelde principieel kan kiezen tussen contractuele of buitencontractuele vordering, tenzij contract of wet anders bepaalt [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 3.2.4 Enkelvoudige en samengestelde aansprakelijkheid
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor eigen daad [45](#page=45).
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor andermans daad, zaken of dieren [45](#page=45).
#### 3.2.5 Schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist een fout, toerekenbaarheid en een causaal verband [46](#page=46).
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Aansprakelijkheid zonder vereiste van eigen fout, gebaseerd op een band met een risicofactor of schadeverwekkend incident [46](#page=46) [53](#page=53).
#### 3.2.6 Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid (Boek 6 BW)
Het nieuwe Boek 6 BW onderscheidt aansprakelijkheid voor:
1. **Eigen daad:** Vereist fout, schade en causaal verband. Fout is elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, zowel door overtreding van een wettelijke norm als van de zorgvuldigheidsnorm (gedrag als een goede huisvader). Er zijn gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid (bv. overmacht, wettige verdediging) [47](#page=47) [48](#page=48).
2. **Andermans daad:** Titularissen van gezag over minderjarigen, personen belast met toezicht, aanstellers, en rechtspersonen voor hun organen [46](#page=46).
3. **Zaken en dieren:** Gebrekkige zaken en dieren [46](#page=46).
##### 3.2.6.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad (Schuldaansprakelijkheid)
* **Fout:** Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, die kan voortvloeien uit de schending van een wettelijke bepaling of de zorgvuldigheidsnorm. De zorgvuldigheidsnorm vereist gedrag als een "goede huisvader" [47](#page=47).
* **Toerekeningsvatbaarheid:** De fout moet de schadeverwekker kunnen worden verweten. Onmondige kinderen (<12 jaar) zijn niet persoonlijk aansprakelijk, maar hun ouders wel. Minderjarigen ≥12 jaar zijn in beginsel wel aansprakelijk, maar er geldt een billijkheidsregime. Personen met een geestesstoornis zijn schuldloos aansprakelijk. Rechtspersonen zijn aansprakelijk voor hun organen en personeelsleden [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Vermoedens van aansprakelijkheid:** Ouders en leraars zijn aansprakelijk voor fouten van kinderen/leerlingen (weerlegbaar vermoeden) [50](#page=50).
##### 3.2.6.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Minderjarigen:** Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor minderjarigen <16 jaar (risicoaansprakelijkheid). Voor ≥16 jaar geldt een weerlegbaar vermoeden van fout [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Personen belast met toezicht:** Onderwijzers/ambachtslieden voor leerlingen/leerjongens onder hun toezicht (oud BW). Personen met globaal en duurzaam toezicht (bv. instellingen) zijn schuldaansprakelijk met een weerlegbaar vermoeden van fout. Onderwijsinstellingen zijn eveneens schuldaansprakelijk [52](#page=52).
* **Aanstellers:** Foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door aangestelden tijdens de uitoefening van hun functie [55](#page=55).
##### 3.2.6.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
* **Dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dat dier [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Gebrekkige zaken:** De bewaarder van een gebrekkige zaak is foutloos aansprakelijk. Een zaak is gebrekkig wanneer ze niet de verwachte veiligheid biedt [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Instortende gebouwen:** Oude wetgeving zag hierin een specifieke aansprakelijkheid, nu vallend onder gebrekkige zaken [54](#page=54).
#### 3.2.7 Oorzakelijk verband (Causaal verband)
Tussen fout en schade moet een oorzakelijk verband bestaan [57](#page=57).
* **Equivalentieleer:** Schade wordt vergoed als deze niet zou zijn ontstaan zonder de fout (conditio sine qua non) [57](#page=57).
* **Correcties:**
* **Feitelijke causaliteit:** Geeft aan dat een niet-noodzakelijke voorwaarde die wel reëel heeft bijgedragen, toch tot aansprakelijkheid kan leiden [58](#page=58).
* **Juridische causaliteit:** Een billijkheidscorrectie die aansprakelijkheid uitsluit wanneer het verband kennelijk onredelijk is [58](#page=58).
* **Pluraliteit van oorzaken:**
* **Meerdere daders:** Indien samen eenzelfde fout begaan, zijn ze hoofdelijk aansprakelijk (onder oud BW). Indien verschillende fouten, zijn ze in solidum aansprakelijk [59](#page=59).
* **Fout van slachtoffer en dader:** Vermindering van het recht op schadeloosstelling, tenzij de fout van het slachtoffer niet aan hen kan worden aangerekend (<12 jaar). Fouten met opzet schade te veroorzaken hebben specifieke gevolgen [60](#page=60).
* **Regresvorderingen:** Een medeaansprakelijke die de schade volledig heeft vergoed, kan regres uitoefenen op de andere aansprakelijken [61](#page=61).
#### 3.2.8 Schade
Schade is de aantasting van een juridisch beschermd, rechtmatig en persoonlijk belang [62](#page=62).
* **Vergoedbare schade:** Moet zeker zijn, rechtmatig, persoonlijk en mag toekomstig zijn indien het een zeker gevolg is van een actuele aantasting [62](#page=62).
* **Soorten schade:** Patrimoniale (materiële) schade (verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering) en extrapatrimoniale (morele) schade (pijn, leed). Schade bij terugslag is schade die een persoon lijdt door de aantasting van het belang van een ander met wie hij een band heeft [63](#page=63).
* **Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid:** Verplichting tot integrale schadeloosstelling, in natura of bij equivalent in geld. Punitieve schadevergoeding is uitgesloten, met uitzondering van specifieke winstgevende inbreuken [63](#page=63).
### 3.3 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik is de uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening door een voorzichtig en redelijk persoon [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 3.3.1 Ontwikkeling en criteria
Traditionele criteria omvatten het uitoefenen van een recht zonder voordeel voor de titularis maar enkel met nadeel voor derden, kiezen tussen twee opties die voor de titularis neutraal zijn maar nadelig voor derden, of een disproportioneel verband tussen het voordeel en het nadeel [65](#page=65).
#### 3.3.2 Wettelijke omschrijving en toetsing
Het verbod van rechtsmisbruik is wettelijk vastgelegd (art. 1.10 BW). De rechter hanteert een beperkte, marginale toetsing die enkel excessen sanctioneert [66](#page=66).
#### 3.3.3 Gevolgen van rechtsmisbruik
De sanctie bestaat in de matiging van het recht tot zijn normale uitoefening, onverminderd herstel van de berokkende schade. De uitoefening van het misbruikte recht heeft in zoverre geen rechtsgevolgen [66](#page=66).
---
# Burgerlijk procesrecht en gerechtelijke procedures
Dit hoofdstuk behandelt de organisatie van de rechterlijke macht, de bevoegdheden van rechtscolleges, de algemene beginselen van behoorlijke procesvoering, en het verloop van een burgerlijke procedure, inclusief rechtsmiddelen en tenuitvoerlegging.
## 4. Burgerlijk procesrecht en gerechtelijke procedures
### 4.1 Inleiding tot het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht, ook wel gerechtelijk recht genoemd, regelt de formele aspecten gericht op het handhaven, afdwingen of beschermen van subjectieve rechten. Het omvat de gerechtelijke organisatie, bevoegdheid, rechtspleging en regels inzake tenuitvoerlegging. Het onderscheidt zich van strafprocesrecht en publiek procesrecht. Een cruciaal uitgangspunt is het verbod op eigenrichting, wat inhoudt dat men zich voor de uitvoering van recht moet wenden tot de hoven en rechtbanken [94](#page=94) [99](#page=99).
### 4.2 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht wordt in organieke zin beschouwd als een van de drie staatsmachten. In functionele zin valt hier ook het Grondwettelijk Hof onder, dat wetten toetst aan de Grondwet. Daarnaast zijn er administratieve rechtscolleges, zoals de Raad van Staten, die bestuursbeslissingen controleren. Internationale rechtscolleges, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie, maken eveneens deel uit van een meergelaagde rechtsorde [95](#page=95) [96](#page=96).
**Alternatieve conflicthantering** wordt steeds meer gepromoot binnen en buiten de rechtbank. Dit omvat bemiddeling, arbitrage, dading en andere vormen van minnelijke schikking (#page=97, 98) [97](#page=97) [98](#page=98).
### 4.3 Bronnen van burgerlijk procesrecht
De bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn divers:
* **Grondwet**: Bepalingen over de rechterlijke macht, recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechter [100](#page=100).
* **Gerechtelijk Wetboek**: Het Wetboek van 10 oktober 1967, dat strekt tot een snellere en minder kostbare rechtspleging .
* **Bijzondere wetgeving**: Afwijkende procedureregels in andere wetboeken of afzonderlijke wetgeving, evenals internationaal en supranationaal recht .
* **Rechtspraak**: Algemeen geen bindende precedentenwerking, wel feitelijk gezag, met uitzondering van uitspraken van het Hof van Cassatie .
* **Rechtsleer en gebruiken**: Wetenschappelijke publicaties die bijdragen aan rechtsvinding en -ontwikkeling .
### 4.4 Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering
Deze beginselen, voorheen ongeschreven, zijn nu opgenomen in de Grondwet, het EVRM en het EU-Handvest, en streven naar een spoedige, rechtvaardige en waarheidsgetrouwe uitspraak .
#### 4.4.1 Beginselen die verband houden met het recht op eerlijk proces
* **Recht op toegang tot de rechter**: Niemand kan van zijn rechter worden afgetrokken; beperkingen zijn mogelijk mits legitiem en evenredig. De overheid moet hindernissen wegwerken, bv. door rechtshulp .
* **Hoor- en wederhoor / Rechten van de verdediging**: Alles wat aan de rechter wordt voorgelegd, moet kunnen worden bediscussieerd; wapengelijkheid is essentieel .
* **Onpartijdigheid van de rechter**: De rechter mag geen persoonlijk voordeel hebben bij de uitspraak en mag de schijn van partijdigheid vermijden. Dit omvat zowel subjectieve als objectieve onpartijdigheid .
* **Onafhankelijkheid van de rechter**: De rechter oordeelt naar eigen geweten, beschermd door vaste benoeming, onverenigbaarheden en de vaststelling van wedde bij wet. Wraking en verschoning zijn procedurele waarborgen .
* **Motivering van de uitspraak**: De rechter moet uitleggen hoe hij tot zijn beslissing komt om willekeur te vermijden en rechtsvorming te bevorderen .
* **Redelijke termijn**: "Justice delayed is justice denied"; de zaak moet binnen een redelijke termijn worden beslecht .
#### 4.4.2 Beschikkingsbeginsel (partijautonomie)
Dit beginsel houdt in dat procespartijen de grenzen van het geding bepalen: wie de partijen zijn, waarover geprocedeerd wordt, etc.. De rechter mag niet meer of anders toekennen dan gevorderd (verbod op *ultra* of *extra petita*). De rechter mag echter wel de rechtsgronden aanvullen of vervangen, mits dit geen nieuwe betwisting opwerpt en gesteund is op wat hem is voorgelegd .
### 4.5 Organisatie en bevoegdheid van de rechtscolleges
Het Belgische rechtssysteem is hiërarchisch georganiseerd .
#### 4.5.1 Internrechtelijke rechtscolleges (onderdeel van de rechterlijke macht)
* **Vredegerecht**: Behandelt geschillen tot 5000 euro en specifieke zaken zoals huurgeschillen .
* **Politierechtbank**: Behandelt vorderingen tot vervolging van schade na verkeers- of treinongevallen, naast strafrechtelijke bevoegdheden .
* **Rechtbank van eerste aanleg**: Met vier secties (burgerlijk, familie- en jeugdrecht, correctioneel, strafuitvoeringsrechtbank) heeft het een brede bevoegdheid in burgerlijke zaken (#page=116, 117) .
* **Arbeidsrechtbank**: Bevoegd voor arbeids- en socialezekerheidsrecht .
* **Ondernemingsrechtbank**: Behandelt geschillen tussen ondernemingen .
* **Arrondissementsrechtbank**: Lost bevoegdheidsconflicten op .
* **Hof van Beroep**: Behandelt hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken .
* **Arbeidshof**: Behandelt hoger beroep tegen uitspraken van de arbeidsrechtbanken .
* **Hof van Cassatie**: Toetst vonnissen en arresten op de correcte toepassing van de wet, zonder de feiten te herzien .
#### 4.5.2 Andere instanties (niet behorend tot de rechterlijke macht)
* **Openbaar Ministerie (OM)**: Vordert de juiste toepassing van de wet, geeft advies en treedt op als procespartij in specifieke gevallen .
* **Hoge Raad voor Justitie (HRJ)**: Selecteert en benoemt magistraten, en controleert de werking van de rechterlijke organisatie .
* **Instituut voor Gerechtelijke Opleiding (IGO)**: Verzorgt de opleiding van gerechtelijke leden .
* **Adviesraad van Magistratuur**: Vertegenwoordigt de magistratuur en geeft adviezen .
### 4.6 Rechtspleging (verloop van een burgerlijke procedure)
De procedure kent verschillende fasen: inleiding, inleidende zitting, instaatstelling, rechtsdag, beraad en uitspraak .
#### 4.6.1 Inleiding van de vordering
Dit kan gebeuren via een **dagvaardingsexploot** (standaard, door gerechtsdeurwaarder) of een **verzoekschrift op tegenspraak** (indien de wet dit toelaat, via de griffie) (#page=129, 130). Vrijwillige verschijning via een gezamenlijk verzoekschrift is ook mogelijk. De zaak wordt vervolgens ingeschreven op de rol .
#### 4.6.2 Inleidende zitting
Partijen verschijnen, hetzij in persoon, hetzij via een advocaat. Bij niet-verschijning kan verstek worden vastgesteld. Indien partijen verschijnen, volgt de instaatstelling .
#### 4.6.3 Instelling van de zaak
Dit omvat de uitwisseling van conclusies (argumentatie) en stavingsstukken (bewijs). Dit kan minnelijk, gerechtelijk of vrij gebeuren, met strikte termijnen en consequenties bij laattijdigheid (#page=132, 133). Beide partijen eindigen met een syntheseconclusie .
#### 4.6.4 Rechtsdag (pleitzitting)
Hier lichten partijen de zaak mondeling toe. Een alternatief is schriftelijke behandeling indien partijen dit overeenkomen .
#### 4.6.5 Beraad en uitspraak
Na het sluiten van het debat (instelling en rechtsdag) volgt het beraad. De rechter spreekt zich uit via een **vonnis** (rechtbank) of **arrest** (hof). Een **bevelschrift** is een uitspraak in kort geding. De uitspraak is in principe openbaar .
#### 4.6.6 Tussenvonnis vs. Eindvonnis
* **Eindvonnis**: Beslecht alle geschilpunten en beëindigt het proces definitief .
* **Tussenvonnis**: Beslecht één of meer geschilpunten, maar niet allemaal. Het kan een beslissing alvorens recht te doen bevatten, zoals een deskundigenonderzoek .
### 4.7 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen maken het mogelijk een rechterlijke beslissing te vernietigen of te hervormen. Men onderscheidt **gewone** (verzet, hoger beroep) en **buitengewone** rechtsmiddelen (cassatie, derdenverzet, etc.) .
* **Verzet**: Kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis door de versteklatende partij, waarbij de zaak opnieuw door dezelfde rechtbank wordt behandeld .
* **Hoger beroep**: Een zaak wordt opnieuw beoordeeld door de onmiddellijk hogere rechter; dit is beperkt door aanleg grenzen en wettelijke uitzonderingen .
### 4.8 Gedwongen tenuitvoerlegging
Wanneer een veroordeelde partij niet vrijwillig uitvoert, volgt gedwongen tenuitvoerlegging .
* **Reële executie**: Directe uitvoering van de prestatie, indien mogelijk .
* **Verhaalexecutie**: De schuldeiser wordt voldaan via het vermogen van de schuldenaar, eventueel door gedwongen verkoop .
* **Dwangsom**: Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij niet-nakoming van de hoofdveroordeling .
#### 4.8.1 Verhaalexecutie
Hierbij wordt het vermogen van de schuldenaar onder gerechtelijk toezicht geplaatst en uitgewonnen. Er geldt een principe van gelijkheid van schuldeisers, met uitzondering van wettige redenen van voorrang (zekerheden). Een uitvoerbare titel is noodzakelijk .
#### 4.8.2 Voorlopige tenuitvoerlegging
Dit houdt in dat een vonnis kan worden uitgevoerd, zelfs indien het nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel. De aanwending van rechtsmiddelen schorst de uitvoerbare kracht van eindbeslissingen, tenzij de rechter anders beslist of het een geldsomveroordeling betreft (#page=145, 146). Het beslag legt de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar op het beslagen goed aan banden .
---
# Duurzame ontwikkeling en diversiteit in het recht
Dit onderdeel onderzoekt de juridische kaders en concepten rond duurzame ontwikkeling en diversiteit, en analyseert de complexe relatie tussen recht en deze maatschappelijke fenomenen.
### 5.1 Duurzame ontwikkeling: concept en juridisch kader
Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als "de ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Dit concept benadrukt dat onze leefomgeving niet onuitputtelijk is en legt limieten op ten behoeve van volgende generaties. Het is nauw verbonden met het Brundtlandt-rapport (WCED, Our Common Future) [77](#page=77).
#### 5.1.1 Internationaal kader
Het internationale kader voor duurzame ontwikkeling is geëvolueerd door verschillende VN-conferenties en resoluties:
* **United Nations Conference on Environment and Development **: Leverde 27 basisprincipes en Agenda 21 op [77](#page=77).
* **World Summit on Sustainable Development ** (Rio+10): Verschoof de nadruk naar economische en sociale ontwikkeling ten koste van het milieu [77](#page=77).
* **United Nations Conference on Sustainable Development ** (Rio+20): Herbevestigde Agenda 21 en kondigde de SDG's aan [77](#page=77).
* **Resolutie nr. 70/1 Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development **: Introduceerde de 17 Sustainable Development Goals (SDG’s) met 5 pijlers (people, planet, prosperity, peace, partnership) en 169 subdoelstellingen. Deze doelen zijn universeel en hebben een transformatieve ambitie [77](#page=77).
De overkoepelende doelstellingen van duurzame ontwikkeling omvatten de uitroeiing van armoede, de wijziging van niet-duurzame consumptie- en productiepatronen, en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Twee sleutelconcepten zijn 'needs' (behoeften van huidige en toekomstige generaties) en 'limitations' (grenzen aan de huidige consumptie om de mogelijkheden van de toekomst niet te beperken). De OESO en de EU ondersteunen dit beleid, onder andere via het Verdrag van Maastricht en de Green Deal [77](#page=77).
#### 5.1.2 Federaal juridisch kader
Op federaal niveau is artikel 7bis van de Grondwet cruciaal, dat stelt dat de federale staat, gemeenschappen en gewesten de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreven in hun respectieve bevoegdheden, rekening houdend met solidariteit tussen generaties. Dit geldt ook voor provincies en gemeenten. Het is een **streefdoel** en impliceert een inspanningsverbintenis. Er zijn twee soorten verplichtingen: negatieve verplichtingen (geen beslissingen in strijd met DO) en positieve verplichtingen (actieve maatregelen ter bevordering van DO) [78](#page=78).
De federale beleidsvisie op lange termijn is vastgelegd in de wet van 5 mei 1997 en het KB van 18 juli 2013. Deze visie omvat 55 doelstellingen verdeeld over vier domeinen: sociale cohesie, aanpassing van de economie, leefmilieubescherming en een verantwoordelijke federale overheid. Indicatoren van duurzame ontwikkeling informeren over de vooruitgang van België ten opzichte van de VN-doelstellingen, met aandacht voor de dimensies 'hier en nu', 'later' en 'elders' [78](#page=78).
#### 5.1.3 Actoren op federaal niveau
Verschillende instanties zijn betrokken bij het federale duurzaamheidsbeleid:
* **Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (FIDO)**: Coördineert beleid, bereidt het voor en stelt expertise ter beschikking [78](#page=78).
* **Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO)**: Coördineert de beleidsvoorbereiding en de rapportering over de uitvoering van acties [79](#page=79).
* **Federaal Planbureau en zijn Taskforce Duurzame Ontwikkeling**: Verantwoordelijk voor federale rapporten inzake DO [79](#page=79).
* **Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO)**: Een adviesorgaan en een forum voor debatten, dat verplicht advies geeft over het federaal plan [79](#page=79).
* **Cellen Duurzame Ontwikkeling van elke FOD**: Zorgen voor interne coördinatie binnen de federale overheidsdiensten [79](#page=79).
#### 5.1.4 Federale plannen en rapporten
Federale plannen worden opgesteld in cycli van vijf jaar. Het proces omvat het voorontwerp door de ICDO, consultatie van de bevolking, advies van de FRDO, ontwerp door de ICDO, goedkeuring door de federale regering en het KB. Federale rapporten bestaan uit een 'stand van zaken en evaluatie' en een 'toekomstverkenning' [79](#page=79).
#### 5.1.5 Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling via RIA
De **voorafgaande regelgevingsimpactanalyse (RIA)** evalueert de potentiële gevolgen van wetsontwerpen en koninklijke en ministeriële besluiten op economie, leefmilieu, sociale aspecten en overheidsdiensten. Als de negatieve impact groter is dan de positieve, is de regelgeving niet aanvaardbaar [79](#page=79).
#### 5.1.6 Vlaams juridisch kader
Het **Decreet van het Vlaamse Parlement van 18 juli 2008** ter bevordering van duurzame ontwikkeling verduidelijkt het concept en focust op transitie. Het Vlaamse beleid is inclusief, gecoördineerd en participatief. De Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor de strategie, zoals "Visie 2050", met zeven transitieprioriteiten [80](#page=80).
#### 5.1.7 Klimaatzaak: organisaties en burgers procederen
De Nederlandse milieuorganisatie Urgenda behaalde via juridische procedures in Nederland succes met het afdwingen van emissiereductiedoelstellingen. De Belgische VZW Klimaatzaak heeft de federale staat en de gewesten aangeklaagd om de verplichting tot emissiereductie af te dwingen. De argumenten omvatten de schending van het EVRM, de Grondwet, het preventie- en voorzorgsbeginsel en de artikelen 1382-1383 oud BW. Uitspraken in eerste aanleg en na hoger beroep hebben geleid tot veroordelingen, hoewel concrete doelstellingen soms ontbreken of nog betwist worden [80](#page=80) [81](#page=81).
#### 5.1.8 Duurzaamheid aan de UGent en in de rechtenopleiding
De UGent integreert duurzaamheidsbeleid als een rode draad door alle opleidingen, benaderd vanuit een multiperspectivistische invalshoek. In de rechtenopleiding is er een basis- en specialisatieleerlijn rond duurzaamheid, evenals eindwerken. Het recht speelt een rol in de **consolidatie**, **codificatie**, **clarificatie** en **implementatie** van duurzame ontwikkeling. Voorbeelden van toepassingen voor juristen omvatten sociale beschermingssystemen, arbeidsrechten, reproductieve gezondheidszorg, gendergelijkheid, migratiebeleid en bosbeheer (#page=81, 82). Ook gelijke toegang tot het rechtssysteem en de bestrijding van corruptie vallen onder dit domein [81](#page=81) [82](#page=82).
### 5.2 Diversiteit en de relatie met het recht
#### 5.2.1 Het concept diversiteit
Diversiteit omvat **alle vormen van menselijke verscheidenheid**. Het is onderscheiden van multiculturaliteit, dat de focus legt op de samenleving van mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden. Er is sprake van **superdiversiteit**, waarbij zowel kwantitatieve (meer diversiteit) als kwalitatieve evoluties (meer diversiteit binnen diversiteit) optreden, en een proces van **normalisering** hoe de samenleving met deze superdiversiteit omgaat [84](#page=84).
Het uitgangspunt in het recht is **gelijkheid van diversiteit**, zoals verankerd in de artikelen 10-11 Gw. en 14 EVRM en 21 Handvest, en in anti-discriminatiewetgeving. Echter, de realiteit is vaak **ongelijkheid van diversiteit**, waarbij machtsongelijkheden, normativiteit, privilege en uitsluiting doorwerken in samenleving en recht. Er is een verschuiving van formele naar materiële gelijkheid, en ongelijkheid wordt als **intersectioneel** beschouwd: het ontstaat op kruispunten van verschillende persoonskenmerken. Het recht werkt echter vaak ééndimensionaal en moet meer rekening houden met de context waarin iemand zich bevindt [84](#page=84).
#### 5.2.2 Relatie tussen recht en diversiteit (co-constitutief)
Recht en diversiteit zijn **beide producten van de samenleving** en beïnvloeden elkaar wederzijds (co-constitutief). Diversiteit heeft impact op het recht, en het recht kan diversiteit **regelen**, **reproduceren**, maar ook **beïnvloeden** en machtsongelijkheden veranderen. Pierre Bourdieu's stelling dat de juridische instelling regulariteit omzet in regels en feitelijke normaliteit in juridische normaliteit, is hier relevant [84](#page=84).
#### 5.2.3 De ‘neutraliteit’ van het recht
Het recht wordt geacht neutraal te zijn en geen voorkeur te hebben voor bepaalde vormen van diversiteit, wat gekoppeld is aan grondrechten zoals het gelijkheidsbeginsel. Dit principe staat echter onder druk, vooral wanneer het gaat om religie/levensbeschouwing, maar ook structurele benadeling op basis van ras, afkomst, seksuele oriëntatie of genderidentiteit [85](#page=85).
#### 5.2.4 Kritische benaderingen van het recht
**Critical Legal Studies (CLS)** en verwante theorieën (critical race theory, feministische rechtstheorie, etc.) stellen dat het recht een product is van dominante groepen en gericht is op het behoud van de status quo. Ze focussen op onderliggende machtsstructuren en bias in het recht, en pleiten voor deconstructie en reconstructie van het recht, onder meer via de narratieven van gemarginaliseerde groepen. Het doel is de verschuiving van **formele gelijkheid** (iedereen gelijk behandelen) naar **materiële gelijkheid** (ongelijkheid in de samenleving actief wegwerken) [85](#page=85).
Deze kritische benadering staat tegenover de positivistische (interne) benadering en wordt soms bekritiseerd als 'woke', beschuldigend, of leidend tot omgekeerde discriminatie of essentialisering. De discussie rond **schuld versus verantwoordelijkheid** van juristen ten opzichte van het recht is hierbij centraal [85](#page=85).
#### 5.2.5 Illustratie: Het huwelijk
Het huwelijk, een eeuwenoud juridisch instituut, is historisch gezien een **gegendersd instituut** met een heteronormatieve basis. Hervormingen, zoals de afschaffing van genderdiscriminatie, wettelijke samenwoning en het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, hebben geleid tot meer gendergelijkheid, maar het huwelijk blijft deels verankerd in een model van twee personen die samenwonen en een seksueel-affectieve relatie hebben (#page=85, 86). De realiteit kent echter een spectrum aan nieuwe familievormen, zoals platonische, louter seksuele, polyamoureuze en LAT-relaties, waar het traditionele huwelijksrecht minder goed op aansluit [85](#page=85) [86](#page=86).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die in een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd bestaan. |
| Subjectieve rechten | Rechten van rechtssubjecten (fysieke personen en rechtspersonen); door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject met betrekking tot medepersonen of voorwerpen. |
| Publiekrecht | Regelt de verhouding tussen de overheid en de burger, of tussen overheden onderling; dit zijn verticale verhoudingen. |
| Privaatrecht | Regelt de verhouding tussen burgers onderling (verhouding tussen gelijken); dit zijn horizontale verhoudingen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, zonder dat deze rechtsgevolgen door een menselijke handeling zijn gewild. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, die gewild zijn door de handelende persoon. |
| Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; het hebben van rechten en plichten. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is, zelf en zelfstandig uit te oefenen. |
| Nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling, die kan zijn absoluut of relatief, afhankelijk van de geschonden rechtsregel. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die is veroorzaakt door eigen foutieve gedragingen of door zaken waarvoor men verantwoordelijk is. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de schade, waarbij de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening ervan door een voorzichtig en redelijk persoon. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij verleent over een goed, zonder tussenkomst van een andere persoon, en dat tegenover iedereen werkt (erga omnes). |
| Vorderingsrecht | Een recht dat geeft op een prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven). |
| Rechtsmiddel | Een instrument waarmee een partij een rechterlijke uitspraak kan laten vernietigen of hervormen door een hogere rechter. |
| Dagvaarding | Een exploot van een gerechtsdeurwaarder dat een partij oproept om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Verzoekschrift op tegenspraak | Een procedurele handeling waarbij een partij een vordering instelt door een verzoekschrift neer te leggen bij de griffie, met kennisgeving aan de tegenpartij. |
| Beslag | Een gerechtelijke maatregel waarbij het vermogen van een schuldenaar 'bevroren' wordt om verhaal te kunnen halen voor een schuldvordering. |
| Tenuitvoerlegging | Het proces waarbij een rechterlijke uitspraak of een andere uitvoerbare titel met dwangmiddelen wordt uitgevoerd. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid gebaseerd op een begane fout en toerekenbaarheid aan de dader. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die rust op iemand ongeacht of er een fout is begaan; ook wel risicoaansprakelijkheid genoemd. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op zijn erfgenamen regelt. |
| Procesrecht | Het geheel van regels dat de procedure voor de rechtbanken regelt, inclusief de bevoegdheid, de rechtspleging en de tenuitvoerlegging. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid om een geschonden subjectief recht af te dwingen via de rechterlijke weg. |
| Hoedanigheid | Het verband tussen de persoon die een vordering instelt en het recht dat het voorwerp van de vordering uitmaakt; de juridische status van een procespartij. |
Cover
Module 3 - goederen.docx
Summary
# Het openbaar en privaat domein
Het openbaar en privaat domein
Dit onderwerp behandelt de indeling van overheidsgoederen in openbaar en privaat domein, de juridische basis hiervan en de gevolgen van dit onderscheid voor de rechtsregels die van toepassing zijn.
## 1. Domein: openbaar en privaat
### 1.1 Onderscheid en juridische basis
Het domein van de overheid omvat alle lichamelijke en onlichamelijke goederen, zowel roerende als onroerende. Dit domein wordt opgedeeld in het openbaar domein en het privaat domein. Het onderscheid tussen beide is niet gebaseerd op een wettelijke basis, maar vloeit voort uit rechtspraak en rechtsleer. Dit onderscheid is cruciaal omdat het openbaar domein onderworpen is aan eigen publiekrechtelijke rechtsregels, terwijl het privaat domein in de regel door het privaatrecht (gemeenrecht) wordt beheerst.
### 1.2 Het openbaar domein
Goederen behoren tot het openbaar domein indien zij:
* Bestemd zijn voor publiek gebruik, of
* Noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst.
De bestemming van een openbaar domeingoed kan voortvloeien uit de aard van het goed zelf (bv. een strand) of uit een beslissing van de overheid (bv. een aangekocht bos dat toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek).
#### 1.2.1 Kenmerken van het openbaar domein
Goederen van het openbaar domein genieten een aparte rechtsregeling die hen extra beschermt. Dit is gerechtvaardigd door het algemeen belang en het principe van de continuïteit van de openbare dienst. De belangrijkste kenmerken zijn:
* **Onvervreemdbaar:** Zolang een goed de algemene bestemming heeft, is het buiten de handel en kan het niet vrijwillig of gedwongen worden vervreemd. Vóór vervreemding moet het eerst gedesaffecteerd worden. Privé domeingoederen zijn in beginsel wel vervreemdbaar. Het verbod op vervreemding geldt voor alle overeenkomsten, inclusief huur of pacht. Privatief gebruik kan wel worden toegestaan.
* **Onverjaarbaar:** Goederen van het openbaar domein zijn niet vatbaar voor verkrijgende verjaring, aangezien ze buiten de handel zijn. Dit betekent dat men door langdurig bezit geen eigenaar kan worden.
* **Niet vatbaar voor beslag:** Sinds 1994 geldt een bijzondere beslagregeling voor overheidsgoederen. Hoewel er een principiële onbeslagbaarheid geldt, is deze niet absoluut. De overheid moet een lijst opstellen van beslagbare goederen die niet essentieel zijn voor de openbare dienst. Tegen beslagen kan de overheid verzet aantekenen en een alternatief aanbod doen.
* **Geen zakelijke rechten:** In principe kunnen openbare domeingoederen niet bezwaard worden met zakelijke rechten zoals hypotheken. Erfdienstbaarheden zijn mogelijk, mits ze verenigbaar zijn met de openbare bestemming en het publiek gebruik niet belemmeren.
* **Ingebruikname:** De overheid kan aan particulieren gebruiksrechten toestaan, mits deze niet onverenigbaar zijn met de algemene bestemming van het goed. Dit kan collectief (iedereen mag vrij gebruikmaken) of privatief (exclusief gebruiksrecht voor één persoon) gebeuren.
#### 1.2.2 Affectatie en desaffectatie
De indeling van een goed in het openbaar of privaat domein is niet onomkeerbaar.
* **Affectatie** is de beslissing van de overheid om een goed te bestempelen voor algemeen gebruik of als onderdeel van een openbare dienst. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
* **Desaffectatie** is het proces waarbij een goed zijn bestemming van algemeen gebruik verliest en niet langer dienstig is voor de openbare dienst. Ook dit kan stilzwijgend of uitdrukkelijk gebeuren.
### 1.3 Het privaat domein
Het privaat domein omvat alle goederen van de overheid die niet tot het openbaar domein behoren. Dit zijn goederen die niet bestemd zijn voor algemeen gebruik of voor de openbare dienstverlening.
#### 1.3.1 Kenmerken van het privaat domein
Het privaat domein geniet een beperkter beschermingsregime dan het openbaar domein. De belangrijkste kenmerken zijn:
* **Vervreemdbaar en in de handel:** Goederen van het privaat domein zijn in beginsel vervreemdbaar en kunnen verhandeld worden, hoewel specifieke rechtsregels van toepassing kunnen zijn.
* **Verjaarbaar:** Het privaat domein is vatbaar voor verjaring, net als privégoederen.
* **Beslag:** Dezelfde beslagregeling als voor openbare domeingoederen is van toepassing.
* **Zakelijke rechten:** Zakelijke rechten kunnen gevestigd worden op goederen van het privaat domein.
### 1.4 Instrumenten voor gebruik van openbaar domein
* **Tijdelijke vergunning:** Een eenzijdige bestuurshandeling die machtiging verleent tot gebruik. Deze is precair, te allen tijde herroepbaar zonder schadevergoeding en tegenstelbaar aan derden. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een stationeervergunning (gebruik van oppervlakte) en een wegvergunning (oppervlakte + bezetting ondergrond).
* **Domeinconcessie:** Een meerzijdige rechtshandeling (administratief contract) waarbij de overheid de concessiehouder toelaat een deel van het openbaar domein permanent te gebruiken, bij uitsluiting van anderen. Beëindiging leidt tot schadevergoeding voor de concessiehouder.
## 2. Onteigening, erfdienstbaarheid algemeen nut, opeising
Dit hoofdstuk behandelt de middelen waarmee de overheid zich particuliere goederen kan toe-eigenen of bezwaren.
### 2.1 Onteigening
Onteigening is een publiekrechtelijk instrument waarbij de overheid zich, tegen de wil van de eigenaar, een goed kan toe-eigenen in het algemeen belang. Dit is enkel mogelijk als gewone rechtsmiddelen falen. De belangrijkste voorwaarden, gebaseerd op artikel 16 van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zijn:
1. **Algemeen nutsdoel:** Het belang van de gemeenschap moet gediend worden.
2. **Wettelijke grondslag (habilitatie):** De onteigening moet gebaseerd zijn op een wettelijke bepaling.
3. **Wettelijke procedure:** De onteigening moet verlopen volgens de wettelijk bepaalde procedures (gewoon of hoogdringendheid federaal, één procedure Vlaanderen).
4. **Billijke en voorafgaande schadevergoeding:** De eigenaar moet een redelijke vergoeding ontvangen voor de geleden schade, die alle elementen van de zaak in rekening neemt. De voorafgaandheid is afhankelijk van de procedure.
Er bestaan federale en Vlaamse onteigeningswetgeving en -procedures. Betwistingen over de wettigheid van het onteigeningsbesluit gaan naar de Raad van State, terwijl geschillen over de schadevergoeding exclusief tot de bevoegdheid van de "gewone rechter" behoren.
### 2.2 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
Dit is een eigendomsbeperking van een privaat eigendomsrecht, noodzakelijk in het algemeen belang. Er is geen eigendomsoverdracht zoals bij onteigening. Recht op vergoeding is enkel voorzien indien dit expliciet in een bijzondere wet of verordening is opgenomen.
### 2.3 Opeising
Dit is een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid in noodsituaties tijdelijk gebruik kan maken van particuliere goederen en/of diensten. In tegenstelling tot onteigening kan dit zowel voor roerende als onroerende goederen. Meestal is dit tijdelijk, maar bij verbruiksgoederen kan er eigendomsoverdracht plaatsvinden. Een vergoedingsrecht is enkel voorzien indien dit in de bijzondere wet is bepaald.
## 3. Administratief contract
Dit hoofdstuk behandelt overeenkomsten die de overheid sluit met burgers of ondernemingen.
### 3.1 Gewoon contract versus administratief contract
* **Gewoon contract:** De overheid handelt als een private persoon, op gelijke voet met de medecontractant. Het gemeenrecht is van toepassing.
* **Administratief contract:** De overheid handelt in het algemeen belang. Er is sprake van een ongelijkwaardigheid van contractspartijen, en administratief recht is van toepassing. Voorbeelden zijn domeinconcessies en overheidsopdrachten. De kwalificatie van de overeenkomst is bepalend voor het toepasselijke recht, maar de bevoegde rechter wordt bepaald door de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling.
### 3.2 Domeinconcessie
Een administratief contract waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om, bij uitsluiting van anderen, een bepaald deel van het openbaar domein permanent te gebruiken, meestal tegen betaling. Het verschil met een vergunning is dat de concessie meerzijdig tot stand komt en bij beëindiging recht geeft op schadevergoeding.
### 3.3 Concessieovereenkomsten
Dit zijn overeenkomsten waarbij de overheid medewerking vraagt van een derde (concessiehouder) voor het uitvoeren van een werk of het verrichten van een dienst. Het operationeel risico ligt bij de concessiehouder. Bij concessies voor werken krijgt de ondernemer het recht om het werk te exploiteren of een betaling. Bij concessies voor diensten krijgt de ondernemer het recht de diensten te exploiteren of de dienst tegen betaling uit te oefenen. De concessiehouder staat onder gezag van de concessieverlenende overheid.
### 3.4 Overheidsopdrachten
Dit zijn overeenkomsten onder bezwarende titel tussen een of meer aanbestedende overheden en een of meer ondernemers voor werken, leveringen of diensten. De wetgeving hieromtrent is technisch en wordt gekenmerkt door algemene beginselen zoals gelijkheid, niet-discriminatie, transparantie, proportionaliteit en het verbod op vertekening van de mededinging. Er zijn Europese en Belgische wettelijke kaders die de procedures en de plaatsing van overheidsopdrachten regelen. De aanbestedende overheid moet een raming van de waarde van de opdracht maken, wat bepaalt welke regels van toepassing zijn. De definitie van een overheidsopdracht en de kwalificatie van een entiteit als aanbestedende overheid zijn cruciaal om de toepasselijke wetgeving te bepalen. Belangrijke criteria zijn onder meer het algemeen belang, het ontbreken van een commerciële/industriële aard van de behoefte, de rechtspersoonlijkheid, en de mate van financiering, toezicht of bestuurlijke controle door de overheid.
#### 3.4.1 Algemene beginselen van overheidsopdrachtenrecht
* **Gelijkheid en niet-discriminatie:** Gelijke en niet-discriminerende behandeling van ondernemers gedurende de gehele procedure.
* **Transparantie:** Openheid over essentiële elementen van de opdracht en de mogelijkheid voor geïnteresseerden om de voorwaarden en motieven te kennen.
* **Proportionaliteit:** Maatregelen van de aanbesteder moeten noodzakelijk en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
* **Verbod van vertekenen mededinging:** Opdrachten mogen niet zodanig worden opgesteld dat de mededinging kunstmatig wordt beperkt of bepaalde ondernemingen worden bevoordeeld.
* **Verbod van belangenconflict:** Noodzakelijke maatregelen om belangenconflicten te voorkomen en op te sporen.
* **Verplicht naleven van milieu-, sociaal- en arbeidsrecht:** Ondernemers moeten het toepasselijke recht naleven en dit ook doen naleven door onderaannemers.
* **Ondernemers:** Buitenlandse dienstverleners mogen niet zomaar afgewezen worden en combinaties van ondernemers zijn toegestaan.
* **Forfaitair beginsel:** Opdrachten worden op forfaitaire basis geplaatst, waarbij het bedrag vooraf wordt vastgelegd. Prijsherziening en herziening van de opdracht zijn mogelijk onder strikte voorwaarden.
* **Betaling voor verstrekte en aanvaarde prestaties:** Betalingen mogen enkel gebeuren voor conforme en aanvaarde prestaties, hoewel voorschotten mogelijk zijn.
* **Vertrouwelijkheid:** Toegang tot documenten is begrensd tot na de beslissing van de aanbesteder, tenzij met schriftelijke toestemming.
* **Regels betreffende communicatiemiddelen:** Verplicht gebruik van elektronische middelen voor communicatie en digitale facturatie.
* **Voorbehouden opdrachten:** Toegang tot de procedure kan voorbehouden worden aan sociale werkplaatsen en ondernemers die zich richten op de integratie van gehandicapten of kansarmen.
* **Verplichte raming van de waarde van de opdracht:** De raming bepaalt de toepasselijke procedures en regels.
---
# Rechtsregeling van het openbaar domein
De rechtsregels die gelden voor goederen die tot het openbaar domein behoren, kenmerken zich door specifieke beginselen zoals onvervreemdbaarheid, onverjaarbaarheid en niet-vatbaarheid voor beslag en zakelijke rechten.
### 2.1 Onderscheid openbaar en privaat domein
Het onderscheid tussen het openbaar en privaat domein is cruciaal omdat het verschillende rechtsregimes met zich meebrengt. Het openbaar domein valt onder een specifieke publiekrechtelijke regeling, terwijl het privaat domein in beginsel wordt beheerst door het privaatrecht (gemeenrecht). Hoewel dit onderscheid niet altijd strikt is en er nuanceringen mogelijk zijn, geldt de algemene regel dat openbare domeingoederen onderworpen zijn aan publiekrechtelijke regels die de overheid slagkracht geven in het algemeen belang, terwijl de overheid met privédomeingoederen optreedt als een gewone burger.
> **Tip:** Het belang van het onderscheid ligt in de afwijkende rechtsregimes die van toepassing zijn, wat essentieel is voor het begrijpen van de bevoegdheden en beperkingen van de overheid met betrekking tot deze goederen.
#### 2.1.1 Definitie openbaar domein
Goederen behoren tot het openbaar domein indien zij bestemd zijn voor publiek gebruik of noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst. Dit kan voortvloeien uit de aard van het goed zelf (bv. een strand) of uit een specifieke beslissing van de overheid (bv. een bos dat wordt opengesteld als park).
#### 2.1.2 Definitie privaat domein
Het privaat domein omvat de restcategorie van goederen die niet tot het openbaar domein behoren. Dit zijn goederen die niet bestemd zijn voor algemeen gebruik of niet dienstig zijn voor de openbare dienstverlening.
#### 2.1.3 Affectatie en desaffectatie
De indeling van een goed is niet onomkeerbaar.
* **Affectatie** is de overheidsbeslissing om een goed te bestemmen voor algemeen gebruik of voor een openbare dienst. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. Een voorbeeld is de omvorming van een braakliggend terrein tot een publiek park.
* **Desaffectatie** is het omgekeerde proces, waarbij een goed zijn bestemming van algemeen gebruik verliest en niet langer dienstig is voor een openbare dienst. Ook dit kan stilzwijgend of uitdrukkelijk gebeuren. Een voorbeeld is de sluiting van een militair domein met het oog op een andere bestemming.
### 2.2 Rechtsregeling openbaar domein
Goederen die tot het openbaar domein behoren, genieten een bijzondere rechtsregeling die hen extra beschermt en de continuïteit van de openbare dienst waarborgt. Deze regeling is gebaseerd op de beginselen van het algemeen belang en de continuïteit van de openbare dienst.
#### 2.2.1 Onvervreemdbaar
Openbare domeingoederen zijn in beginsel onvervreemdbaar. Dit betekent dat ze niet vrijwillig of gedwongen (bv. door onteigening) kunnen worden overgedragen. Dit principe is gekoppeld aan de bestemming van het goed voor algemeen gebruik of een openbare dienst. Vervreemding is pas mogelijk nadat het goed gedesaffecteerd is. Privé domeingoederen zijn daarentegen in beginsel wel vervreemdbaar.
> **Tip:** Het verbod op vervreemding is niet absoluut. Overdrachten tussen overheden die de publieke bestemming niet bedreigen (bv. een provincieweg aan het Vlaams Gewest) zijn wel mogelijk.
#### 2.2.2 Onverjaarbaar
Goederen van het openbaar domein zijn niet vatbaar voor verkrijgende verjaring. Dit betekent dat men door langdurig bezit geen eigendom kan verwerven, omdat deze goederen buiten de handel worden beschouwd.
#### 2.2.3 Niet vatbaar voor beslag
Sinds 1994 geldt er een bijzondere beslagregeling voor alle overheidsgoederen, inclusief die van het openbaar domein. Hoewel er een principiële onbeslagbaarheid geldt, is deze niet absoluut. De overheid moet een lijst opstellen van beslagbare goederen, en indien geen lijst bestaat, kunnen goederen die kennelijk niet nuttig zijn voor de openbare dienst, wel vatbaar zijn voor beslag. De overheid kan ook verzet aantekenen tegen een beslag en een alternatief aanbod doen.
#### 2.2.4 Geen zakelijke rechten
In principe kunnen openbare domeingoederen niet bezwaard worden met zakelijke rechten, zoals hypotheken of erfdienstbaarheden. Hoewel er lang aangenomen werd dat erfdienstbaarheden niet mogelijk waren, is deze visie nu genuanceerd. Erfdienstbaarheden zijn mogelijk mits ze verenigbaar zijn met de openbare bestemming, het openbaar gebruik niet belemmeren en het recht van het bestuur om het gebruik te regelen niet aantasten.
#### 2.2.5 Ingebruikname
Hoewel openbare domeingoederen buiten de handel staan, kan de overheid wel gebruiksrechten toestaan aan particulieren, mits deze niet onverenigbaar zijn met de algemene bestemming van het goed. Dit kan op twee manieren:
* **Collectieve ingebruikname:** Iedereen heeft het recht om vrij, gelijk en gratis gebruik te maken van openbare domeingoederen, al dan niet onderworpen aan bepaalde gebruiksverboden door de overheid (bv. parkeerreglementen). Het "gratis" karakter kan ook genuanceerd worden (bv. betalend parkeren).
* **Private ingebruikname:** Een particulier verkrijgt het exclusieve gebruiksrecht op een specifiek deel van het openbaar domein, bij uitsluiting van anderen. Dit kan via een eenzijdige bestuurshandeling (tijdelijke vergunning, zoals een standplaats voor een marktkraam) of een bestuurlijke overeenkomst (domeinconcessie, zoals een grafconcessie).
> **Voorbeeld:** Een caféterras op een openbaar plein is een voorbeeld van private ingebruikname via een tijdelijke vergunning. Een grafconcessie is een voorbeeld van een domeinconcessie.
> **Tip:** Een **stationeringsvergunning** verleent een gebruiksrecht op de oppervlakte van een deel van het openbaar domein, terwijl een **wegvergunning** ook de bezetting van de ondergrond omvat. De bevoegdheid voor de toekenning kan verschillen.
Een **domeinconcessie** is een overeenkomst waarbij de overheid aan een concessiehouder toelating verleent om permanent en exclusief een deel van het openbaar domein te gebruiken, meestal tegen betaling. Het belangrijkste verschil met een vergunning is dat een domeinconcessie een meerzijdige rechtshandeling is, wat meer ruimte biedt voor onderhandeling en bij beëindiging recht geeft op schadevergoeding.
### 2.3 Rechtsregeling privaat domein
Het privaat domein geniet een minder strikt beschermingsregime dan het openbaar domein.
* Het is **vervreemdbaar en in de handel**.
* Het is **verjaarbaar**.
* Er geldt **dezelfde beslagregeling** als voor openbare domeingoederen.
* **Zakelijke rechten** kunnen gevestigd worden.
### 2.4 Ingebruikname van het openbaar domein
De overheid kan aan particulieren gebruiksrechten toestaan op openbare domeingoederen, zolang dit de algemene bestemming van het goed niet onverenigbaar is. Dit kan via collectieve ingebruikname (vrij, gelijk en gratis gebruik, met mogelijkheid tot reglementering) of private ingebruikname (exclusief gebruiksrecht voor één persoon).
#### 2.4.1 Instrumenten voor private ingebruikname
* **Tijdelijke vergunning:** Een eenzijdige, precair en te allen tijde herroepbare machtiging van het bestuur. Intrekking is mogelijk om redenen van algemeen belang, zonder recht op schadevergoeding.
* **Domeinconcessie:** Een meerzijdige rechtshandeling (overeenkomst) waarbij de overheid een concessiehouder het recht verleent om permanent en exclusief een deel van het openbaar domein te gebruiken, meestal tegen betaling. Bij beëindiging uit algemeen belang heeft de concessiehouder recht op schadevergoeding.
> **Voorbeeld:** De plaatsing van een frietkraam op een marktplein kan gebeuren via een tijdelijke vergunning. Een grafconcessie op een begraafplaats is een voorbeeld van een domeinconcessie.
#### 2.4.2 Verschil stationeringsvergunning en wegvergunning
Het onderscheid is relevant omdat de bevoegde autoriteit kan verschillen. Een **stationeringsvergunning** betreft het gebruik van de oppervlakte, terwijl een **wegvergunning** ook de bezetting van de ondergrond omvat.
#### 2.4.3 Domeinconcessie versus tijdelijke vergunning
Hoewel beide een exclusief gebruiksrecht verlenen, komt een domeinconcessie tot stand via een overeenkomst en biedt het meer bescherming aan de concessiehouder (recht op schadevergoeding bij beëindiging). Een vergunning is een eenzijdige rechtshandeling die zonder schadevergoeding kan worden ingetrokken.
---
# Rechtsregeling van het privaat domein
Hier is de samenvatting van de rechtsregeling van het privaat domein, opgesteld als een studiehandleiding.
## 3. Rechtsregeling van het privaat domein
Het privaat domein geniet een bijzonder rechtsregime dat weliswaar beperkter is dan dat van het openbaar domein, maar toch afwijkt van het gemeenrecht.
### 3.1 Inleiding
Het privaat domein omvat de goederen die tot het patrimonium van de overheid behoren maar die niet bestemd zijn voor gebruik door allen en ook niet noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst. Deze goederen vallen in beginsel onder het privaatrecht, hoewel er specifieke rechtsregels van toepassing kunnen zijn.
### 3.2 Rechtsregeling van het privaat domein
In tegenstelling tot goederen van het openbaar domein, is het privaat domein in beginsel vervreemdbaar en verhandelbaar. Dit betekent dat de overheid deze goederen kan verkopen, schenken of anderszins van de hand kan doen.
* **Vervreemdbaar en in de handel:** Goederen die tot het privaat domein behoren, kunnen in principe worden overgedragen. Dit is een belangrijk onderscheid met het openbaar domein, dat onvervreemdbaar is. Echter, specifieke wettelijke regels kunnen afwijkende bepalingen bevatten die de vervreemding van bepaalde privaat domeingoederen beperken.
* **Verjaarbaar:** Het privaat domein is in beginsel verjaarbaar, conform de regels van het gemeenrecht. Dit betekent dat men door langdurig bezit de eigendom van deze goederen kan verkrijgen, mits aan de wettelijke voorwaarden voor verjaring is voldaan. Dit staat in contrast met het openbaar domein, dat niet verjaarbaar is. De huidige wettelijke grondslag hiervoor is te vinden in artikel 3.23 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
* **Beslag:** Voor goederen van het privaat domein geldt dezelfde bijzondere beslagregeling als voor goederen van het openbaar domein. Dit houdt in dat beslag in principe mogelijk is, mits de regels van artikel 1412bis Ger.W. worden nageleefd, wat een bescherming biedt aan de schuldeisers van de overheid.
* **Zakelijke rechten:** Op goederen van het privaat domein kunnen zakelijke rechten worden gevestigd, zoals hypotheken. Dit is eveneens een afwijking ten opzichte van het openbaar domein, waarop dergelijke rechten in principe niet gevestigd kunnen worden. Wel kunnen er specifieke rechtsregels van toepassing zijn die hieraan grenzen stellen.
> **Tip:** Hoewel het privaat domein in beginsel onder het privaatrecht valt, dient men steeds de specifieke wetgeving en rechtspraak te raadplegen, aangezien er nuanceringen en uitzonderingen mogelijk zijn die afwijken van het gemeenrecht. De soepelere behandeling van het privaat domein ten opzichte van het openbaar domein is voornamelijk ingegeven door het feit dat deze goederen niet direct noodzakelijk zijn voor openbaar gebruik of de directe werking van openbare diensten.
---
# Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising
Hier is een gedetailleerd studiemateriaal over onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising
Dit hoofdstuk behandelt publiekrechtelijke instrumenten waarmee de overheid particuliere goederen kan verkrijgen of beperken ten behoeve van het algemeen belang.
### 4.1 Onteigening
#### 4.1.1 Begrip en voorwerp
**Begrip:**
Onteigening is een publiekrechtelijk instrument dat de overheid toestaat om, in het algemeen belang, op gedwongen wijze de eigendom van een goed te verkrijgen, wanneer normale rechtsmiddelen zoals koop-verkoop falen. Het is een eenzijdig, gezagshalve bestuursoptreden dat onder strikte voorwaarden en met respect voor algemene rechtsbeginselen plaatsvindt, ter bescherming van het privaat eigendomsrecht.
**Voorwerp:**
* **Federale Algemene Onteigeningswetten:** Sta open voor lichamelijke onroerende goederen (bijvoorbeeld huizen, gronden). Roerende goederen kunnen enkel via bijzondere wetgeving onteigend worden. Zakelijke rechten en vorderingsrechten zijn niet vatbaar voor onteigening.
* **Vlaams Onteigeningsdecreet:** Sta open voor lichamelijke onroerende goederen en zakelijke rechten. Roerende goederen zijn niet vatbaar voor onteigening.
#### 4.1.2 Wetgevend kader
De rechtsgrondslag voor onteigening is verankerd in:
* Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
* Artikel 16 van de Belgische Grondwet.
* Federale algemene onteigeningswetten.
* Het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 en het bijbehorende uitvoeringsbesluit.
De toepasselijke wetgeving hangt af van de bevoegdheid:
* **Federale onteigeningswetten:** Voor onteigeningen met betrekking tot federale bevoegdheden (bijvoorbeeld defensie, justitie).
* **Vlaams onteigeningsdecreet:** Voor alle onteigeningen met betrekking tot Vlaamse bevoegdheden (bijvoorbeeld cultuur, lokale besturen, onderwijs).
**Opgelet:** Bijzondere wetten of decreten kunnen specifieke onteigeningen anders regelen.
#### 4.1.3 Grondwettelijke onteigeningsvoorwaarden
Artikel 16 van de Grondwet bepaalt vier cumulatieve voorwaarden waaraan onteigening moet voldoen ter bescherming van het privaat eigendomsrecht:
1. **Algemeen nutsdoel:** De onteigening moet noodzakelijk zijn voor de realisatie van een algemeen nutsdoel, wat een publiek belang dient. Dit kan ruimer geïnterpreteerd worden dan enkel de staat, en omvat ook publieke instellingen en privaatrechtelijke rechtspersonen belast met een openbare dienst (bijvoorbeeld onderwijs, verbeteren van wegennet, sociale woningbouw).
2. **Wettelijke basis (habilitatie):** De onteigening moet gebaseerd zijn op een wettelijke bepaling die het bestuur de bevoegdheid geeft om te onteigenen. Deze bepaling dient als garantie tegen misbruiken door de uitvoerende macht.
3. **Procedure bij wet bepaald:** De onteigening moet verlopen volgens de wettelijk vastgelegde procedures. Er bestaan verschillende procedures op federaal (gewone procedure en procedure bij hoogdringendheid) en Vlaams niveau (één gestandaardiseerde procedure).
4. **Billijke en voorafgaande schadevergoeding:** Er moet een billijke en voorafgaande schadevergoeding worden toegekend.
#### 4.1.4 Billijke en voorafgaande schadevergoeding
* **Billijke schadevergoeding:** Dit is een redelijke vergoeding voor de werkelijk geleden schade, die de benadeelde in de toestand plaatst waarin hij zich zou bevinden indien de onteigening niet had plaatsgevonden. Alle schade die voortvloeit uit de onteigening moet vergoed worden, met uitzondering van schade die voortkomt uit de uitvoering van de werken. De vergoedingsprincipes omvatten de objectieve waarde van het goed (verkoopwaarde, toekomstwaarde, wederbeleggingsvergoeding) en eventueel subjectieve waarden (affectiewaarde, geschiktheidswaarde), alsook de wachtintrest en bijkomende schadeposten. Belanghebbende derden, zoals huurders, hebben ook recht op een vergoeding afhankelijk van hun situatie.
* **Voorafgaande schadevergoeding:** Dit verwijst naar de betaling van een schadevergoeding *voor* de inbezitstelling van het goed. In de federale gewone procedure wordt de volledige vergoeding aan het einde van de gerechtelijke procedure betaald. Bij hoogdringendheid en volgens het Vlaams decreet wordt een provisionele vergoeding betaald na de eerste fase van de gerechtelijke procedure.
#### 4.1.5 Onteigeningsbevoegdheid
De onteigenaar is de instantie die bevoegd is om de administratieve en gerechtelijke onteigeningsprocedure te voeren en het onteigeningsbesluit te nemen.
#### 4.1.6 Onteigeningsprocedure
Zowel de federale als de Vlaamse regeling kennen procedures die uit een administratieve fase (discretionaire bevoegdheid van het bestuur) en een gerechtelijke fase (wettigheidsbeoordeling en bepaling van subjectieve rechten zoals schadevergoeding) bestaan.
* **Federale gemeenrechtelijke procedure:** Kent een gewone procedure (met openbaar onderzoek) en een procedure bij hoogdringendheid (snellere inbezitstelling, geen verplicht openbaar onderzoek).
* **Vlaamse regeling:** Kent één gestandaardiseerde procedure met een strikt tijdsschema, inclusief een onderhandelingsplicht en een openbaar onderzoek.
**Belanghebbende derden:** Huurders en andere belanghebbenden die genotsrechten hebben op het goed, moeten in de gerechtelijke procedure betrokken worden. De eigenaar is verantwoordelijk voor hun betrokkenheid; bij nalatigheid kan de derde een billijke schadevergoeding eisen ten laste van de eigenaar.
#### 4.1.7 Bevoegde rechter
* **Geschillen betreffende de wettigheid van het onteigeningsbesluit/machtiging:** In eerste instantie de Raad van State (via schorsings- en/of annulatieberoep). Na afronding van de administratieve fase en indiening bij de rechter, is de 'gewone rechter' exclusief bevoegd.
* **Geschillen betreffende de onteigeningsvergoeding:** Exclusieve bevoegdheid van de 'gewone rechter' (rechtbank van eerste aanleg of vrederechter, afhankelijk van de procedure en het bedrag).
### 4.2 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
#### 4.2.1 Begrip en voorwaarden
Een erfdienstbaarheid tot algemeen nut is een eigendomsbeperking op particuliere goederen ten behoeve van het algemeen belang. Dit verschilt van een gemeenrechtelijke erfdienstbaarheid doordat het niet ten behoeve van een heersend erf is, maar voortvloeit uit bijzondere wetten of verordeningen en niet leidt tot eigendomsoverdracht (in tegenstelling tot onteigening). Voorbeelden zijn het plaatsen van pilaren voor elektriciteitskabels.
#### 4.2.2 Recht op vergoeding
Een recht op vergoeding bestaat enkel indien dit specifiek is voorzien in de bijzondere wet of verordening die de erfdienstbaarheid oplegt. Artikel 16 van de Grondwet is hierop niet van toepassing.
### 4.3 Opeising
#### 4.3.1 Begrip en toepassing
Opeising is een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid, in noodsituaties, op gezagshoeve particuliere goederen (roerend of onroerend) en/of diensten tijdelijk vordert voor de uitoefening van taken van openbaar nut. Dit verschilt van onteigening doordat het zowel op roerende als onroerende goederen kan betrekking hebben en in principe tijdelijk is. Soms kan opeising leiden tot eigendomsoverdracht, met name bij verbruiksgoederen.
#### 4.3.2 Wettelijke grondslag en vergoeding
De wettelijke grondslag wordt gevormd door bijzondere wetten, zoals de wet op de militaire opeisingen. Een recht op vergoeding bestaat enkel indien voorzien in de bijzondere wet. Schade die ontstaat tijdens de opeising kan eventueel vergoed worden.
> **Tip:** Het cruciale verschil tussen onteigening en opeising ligt in het type goed (alleen onroerend bij onteigening) en de tijdelijkheid (principeel tijdelijk bij opeising).
### 4.4 Belangrijke onderscheidingen
De aard van de overeenkomst die de overheid sluit, bepaalt het toepasselijk rechtsregime en de bevoegde rechter.
* **Gewoon contract:** De overheid treedt op als een private partij, op gelijke voet met particulieren. Het gemeenrecht is van toepassing.
* **Administratief contract:** De overheid treedt op in het algemeen belang, met een zekere ongelijkwaardigheid van contractspartijen. Het administratief recht is van toepassing.
**Domeinconcessie:** Een administratief contract waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om een deel van het openbaar domein exclusief te gebruiken. In tegenstelling tot een vergunning, is een domeinconcessie een meerzijdige overeenkomst die meer onderhandelingsruimte biedt. Beëindiging kan leiden tot schadevergoeding voor de concessiehouder.
**Concessieovereenkomst (werken of diensten):** Een administratief contract waarbij de overheid de medewerking van een derde (concessiehouder) vraagt voor het uitvoeren van een werk of het verrichten van een dienst. Het doorslaggevende criterium om een concessie te onderscheiden van een overheidsopdracht is de overdracht van het operationeel risico naar de concessiehouder.
**Overheidsopdrachten:** Overeenkomsten tegen bezwarende titel die de overheid sluit voor werken, leveringen of diensten. Het toepassingsgebied wordt bepaald door Europese en Belgische wetgeving en is onderworpen aan strikte procedures, beginselen van gelijkheid, niet-discriminatie, transparantie en proportionaliteit.
> **Voorbeeld:** Een contract waarbij een private onderneming een gemeentelijk zwembad beheert en de exploitatiekosten draagt en inkomsten genereert uit entreeprijzen, is een concessieovereenkomst. Indien de gemeente de onderneming een vast bedrag per maand betaalt, ongeacht het aantal bezoekers, is het een overheidsopdracht.
---
# Administratieve contracten en overheidsopdrachten
Hier is de studiegids voor "Administratieve contracten en overheidsopdrachten".
## 5. Administratieve contracten en overheidsopdrachten
Dit hoofdstuk onderzoekt de contractuele relaties die de overheid aangaat, onderscheidend tussen gewone en administratieve contracten, en duikt dieper in de specifieke regels rondom domeinconcessies, concessieovereenkomsten voor werken en diensten, en overheidsopdrachten, inclusief de toepasselijke wetgevende kaders en fundamentele beginselen.
### 5.1 Domein en rechtsregimes
#### 5.1.1 Het onderscheid tussen openbaar en privaat domein
De overheid beheert een patrimonium van lichamelijke en onlichamelijke goederen, die samen het domein vormen. Dit domein wordt onderverdeeld in het openbaar domein en het privaat domein. Dit onderscheid is cruciaal omdat het bepaalt welk rechtsregime van toepassing is:
* **Openbaar domein:** Valt onder specifieke publiekrechtelijke regels die de overheid slagkracht geven om in het algemeen belang te handelen.
* **Privaat domein:** Wordt in beginsel beheerst door het privaatrecht (gemeenrecht), waarbij de overheid zich gedraagt als een gewone burger.
Het onderscheid is niet strikt en soms kunnen privaatrechtelijke regels op openbare domeingoederen van toepassing zijn en omgekeerd.
#### 5.1.2 Kenmerken van openbare domeingoederen
Een goed behoort tot het openbaar domein indien het:
* Bestemd is voor publiek gebruik, OF
* Noodzakelijk is voor de werking van een openbare dienst.
De bestemming van een openbaar domeingoed kan voortvloeien uit de aard van het goed zelf (bv. een strand) of uit een specifieke beslissing van de overheid (bv. een aangekocht bos dat toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek).
#### 5.1.3 Kenmerken van private domeingoederen
Het privaat domein omvat de restcategorie van goederen die niet tot het openbaar domein behoren. Dit zijn goederen die niet bestemd zijn voor algemeen gebruik of niet dienstig zijn voor de openbare dienstverlening. De huidige wettelijke basis hiervoor is artikel 3.45, eerste lid van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (dat artikel 538 van het Oud Burgerlijk Wetboek vervangt).
#### 5.1.4 Affectatie en desaffectatie
De indeling van een goed is niet onomkeerbaar.
* **Affectatie:** Het proces waarbij een goed van het privaat domein wordt overgebracht naar het openbaar domein door het te besteden aan algemeen gebruik of aan een openbare dienst. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
* **Voorbeeld:** Een braakliggend terrein dat door de gemeente wordt omgevormd tot een openbaar park ondergaat affectatie.
* **Desaffectatie:** Het proces waarbij een goed zijn bestemming van algemeen gebruik verliest en niet langer dienstig is voor de openbare dienst, waardoor het overgaat naar het privaat domein. Dit kan eveneens uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
* **Voorbeeld:** Stilzwijgende desaffectatie kan afgeleid worden uit daden die onverenigbaar zijn met publiek gebruik, zoals het storten van afbraakmateriaal op een openbare weg. Een militair domein dat wordt gesloten voor een sociaal woningproject ondergaat desaffectatie.
Een goed kan niet gelijktijdig tot beide domeinen behoren.
### 5.2 Rechtsregeling van het openbaar domein
Het openbaar domein geniet een bijzondere rechtsregeling ter bescherming van het algemeen belang en de continuïteit van de openbare dienst.
#### 5.2.1 Kernprincipes van het openbaar domein
Goederen van het openbaar domein zijn:
* **Onvervreemdbaar:** Ze kunnen niet verkocht worden, noch vrijwillig, noch gedwongen, zolang ze de publieke bestemming behouden. Vervreemding is pas mogelijk na desaffectatie (artikel 3.45, tweede lid nieuw BW).
* **Tip:** Hoewel principeel onvervreemdbaar, kunnen goederen onder specifieke voorwaarden worden overgedragen aan een andere publiekrechtelijke entiteit indien de publieke bestemming niet wordt bedreigd (bv. provincieweg naar Vlaams Gewest).
* **Onverjaarbaar:** Eigendom kan niet verkregen worden door verjaring, aangezien deze goederen buiten handel zijn (artikel 2262 oud BW, artikel 3.45, tweede lid nieuw BW).
* **Niet vatbaar voor beslag:** Sinds 1994 geldt een bijzondere beslagregeling (artikel 1412bis Gerechtelijk Wetboek) die de onbeslagbaarheid nuanceert. Een lijst van beslagbare goederen kan door de overheid worden opgesteld, en anders kan beslag mogelijk zijn op goederen die kennelijk niet nuttig zijn voor de openbare dienst. De overheid kan verzet aantekenen en een alternatief aanbod doen.
* **Niet bezwaard met zakelijke rechten:** In principe kunnen er geen zakelijke zekerheden (zoals hypotheken) op worden gevestigd. Erfdienstbaarheden zijn wel mogelijk onder strikte voorwaarden: ze mogen de openbare bestemming niet beletten of schaden.
#### 5.2.2 Ingebruikname van openbare domeingoederen
Hoewel goederen van het openbaar domein buiten handel zijn, kan de overheid gebruiksrechten toestaan aan particulieren, mits dit niet onverenigbaar is met de publieke bestemming.
* **Collectieve ingebruikname:** Iedereen mag vrij, gelijk en gratis gebruikmaken van deze goederen.
* **Nuancering:** Gebruiksverboden kunnen worden opgelegd (bv. politiereglementen in parken), en er kan betalend parkeren of inkomgeld worden gevraagd.
* **Voorbeelden:** Parken, openbare wegen, betalende parkings.
* **Private ingebruikname:** Een particulier verkrijgt het exclusieve gebruiksrecht op een specifiek deel van het openbaar domein.
* **Instrumenten:** Dit kan via een eenzijdige bestuurshandeling (tijdelijke vergunning) of een bestuurlijke overeenkomst (domeinconcessie).
* **Tijdelijke vergunning:** Een precaire en te allen tijde herroepbare machtiging. Intrekking is mogelijk om redenen van algemeen belang, zonder recht op schadevergoeding.
* **Stationeervergunning:** Gebruiksrecht op de oppervlakte.
* **Wegvergunning:** Gebruiksrecht op oppervlakte en bezetting van de ondergrond (bv. ondergrondse tanks voor benzinestation). Het bevoegd bestuur kan verschillen voor deze vergunningen.
* **Domeinconcessie:** Een meerzijdige overeenkomst waarbij de overheid een concessiehouder toelaat een deel van het openbaar domein permanent te gebruiken met uitsluiting van anderen, meestal tegen betaling. Beëindiging is mogelijk om redenen van algemeen belang, maar de concessiehouder heeft recht op schadevergoeding.
* **Voorbeelden:** Grafconcessies, strandconcessies.
### 5.3 Rechtsregeling van het privaat domein
Het privaat domein geniet een beperkter beschermingsregime dan het openbaar domein.
* **Vervreemdbaar en in de handel:** In beginsel zijn deze goederen vrij verhandelbaar, tenzij specifieke regels van toepassing zijn.
* **Verjaarbaar:** Eigendom kan verkregen worden door verjaring (artikel 3.23 nieuw BW).
* **Beslagregelgeving:** Dezelfde bijzondere beslagregeling als voor openbare domeingoederen is van toepassing.
* **Zakelijke rechten:** Zakelijke rechten kunnen worden gevestigd.
### 5.4 Onteigening, erfdienstbaarheid algemeen nut en opeising
Dit hoofdstuk behandelt technieken waarbij de overheid zich – al dan niet gedwongen – toegang verschaft tot private goederen of beperkingen oplegt.
#### 5.4.1 Onteigening
Onteigening is een publiekrechtelijk instrument waarmee het bestuur zich, tegen de wil van de eigenaar, eigendom kan toe-eigenen in het algemeen belang, wanneer gewone rechtsmiddelen falen.
* **Wettelijk kader:** Eerste aanvullend protocol bij het EVRM, artikel 16 van de Grondwet, federale onteigeningswetten, en het Vlaams Onteigeningsdecreet.
* **Voorwerp:** Lichamelijke onroerende goederen (federaal en Vlaams). Zakelijke rechten zijn enkel onteigenbaar onder het Vlaams decreet. Roerende goederen zijn niet onteigenbaar.
* **Grondwettelijke voorwaarden (cumulatief):**
1. **Algemeen nutsdoel:** Het algemeen belang moet dienen.
2. **Wettelijke basis (habilitatie):** Er moet een wettelijke bepaling zijn die de onteigening toestaat.
3. **Procedurele naleving:** De onteigening moet verlopen volgens de bij wet bepaalde procedure (gewone procedure, hoogdringendheidsprocedure federaal; één procedure met tijdsschema Vlaams).
4. **Billijke en voorafgaande schadeloosstelling:** Een redelijke vergoeding die de werkelijk geleden schade dekt en de benadeelde in de toestand plaatst alsof er geen onteigening was. Dit omvat objectieve (verkoopwaarde, toekomstwaarde) en subjectieve (affectiewaarde, geschiktheidswaarde) elementen, alsook wachttinteresten. De schadevergoeding moet vooraf worden toegekend vóór de inbezitneming.
* **Onteigeningsbevoegdheid:** De instantie die de onteigening initieert en de procedure kan voeren.
* **Onteigeningsprocedure:** Bestaat uit een administratieve fase (besluitvorming) en een gerechtelijke fase (wettigheidsbeoordeling en vaststellen van de vergoeding).
* **Bevoegde rechter:** Geschillen over de wettigheid van het onteigeningsbesluit vallen onder de bevoegdheid van de Raad van State. Geschillen over de onteigeningsvergoeding vallen onder de "gewone rechter" (rechtbanken en hoven).
#### 5.4.2 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
De overheid kan private goederen bezwaren met beperkingen die een algemeen belang dienen. Dit is geen eigendomsoverdracht zoals bij onteigening. Recht op vergoeding is er enkel indien voorzien in een bijzondere wet of verordening.
#### 5.4.3 Opeising
In noodsituaties kan de overheid tijdelijk particuliere goederen (roerend en onroerend) en/of diensten vorderen. Dit kan soms leiden tot eigendomsoverdracht bij verbruiksgoederen. De wettelijke grondslag zijn bijzondere wetten (bv. militaire opeisingen). Een recht op vergoeding is mogelijk indien voorzien in de bijzondere wet.
### 5.5 Administratieve contracten
Dit deel introduceert de contracten die de overheid sluit, onderscheidend tussen gewone en administratieve contracten.
#### 5.5.1 Onderscheid tussen gewone en administratieve contracten
* **Gewoon contract:** De overheid treedt op als private persoon, op gelijke voet met de medecontractant (bv. huurcontract). Het gemeenrecht is van toepassing.
* **Administratief contract:** De overheid treedt op in het algemeen belang. Er is een ongelijkwaardigheid tussen de contractpartijen, waarbij het algemeen belang prioriteit heeft. Administratief recht is van toepassing, met specifieke regels die afwijken van het gemeenrecht.
De kwalificatie van het contract (gewoon of administratief) is bepalend voor het toepasselijk rechtsregime. De bevoegde rechter wordt bepaald door de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling, niet door de contractkwalificatie.
#### 5.5.2 Domeinconcessie
Een administratief contract waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om een deel van het openbaar domein permanent en exclusief te gebruiken, veelal tegen betaling. Verschilt van een vergunning door zijn meerzijdige totstandkoming en de mogelijkheid tot onderhandeling. Bij beëindiging is er recht op schadevergoeding.
#### 5.5.3 Concessieovereenkomsten (werken en diensten)
Dit zijn schriftelijke overeenkomsten waarbij de overheid medewerking vraagt van een derde voor het uitvoeren van een werk of het verrichten van een dienst. Het bepalende criterium ten opzichte van overheidsopdrachten is de **overdracht van het operationeel risico** naar de concessiehouder.
* **Concessie voor werken:** De ondernemer verkrijgt het recht om het werk te exploiteren, al dan niet met bijkomende betaling.
* **Voorbeeld:** Bouw en exploitatie van een gemeentelijke parkeergarage.
* **Concessie voor diensten:** De ondernemer verkrijgt het recht om de dienst te exploiteren, al dan niet tegen betaling.
* **Voorbeeld:** Ophalen en verwerken van huisvuil.
De concessiehouder staat onder gezag van de verlenende overheid en deelt de beginselen van het openbaar dienstverleningsrecht (veranderlijkheid, continuïteit, benuttigingsgelijkheid).
#### 5.5.4 Overheidsopdrachten
Dit zijn overeenkomsten onder bezwarende titel tussen aanbestedende overheden en ondernemers voor werken, leveringen of diensten. Ze zijn cruciaal voor het economisch beleid en worden gereguleerd door strenge administratiefrechtelijke procedures ter bescherming van publieke financiën, het vermijden van favoritisme, en het garanderen van "best value for money".
* **Wetgevend kader:** Europees (VWEU, richtlijnen) en Belgisch (OO-wet, KB Plaatsing). Toepassing is afhankelijk van de waarde van de opdracht en of deze tot de klassieke of speciale sectoren behoort.
* **Algemene beginselen:**
* **Gelijkheid en niet-discriminatie:** Gelijke en niet-discriminerende behandeling van ondernemers gedurende de hele procedure.
* **Transparantie:** Openheid over essentiële elementen van de opdracht, zodat geïnteresseerden de voorwaarden kunnen beoordelen en gemotiveerde beslissingen kunnen toetsen.
* **Proportionaliteit:** Maatregelen moeten noodzakelijk en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
* **Verbod van vertekenen mededinging:** Opdrachten mogen niet zo worden ontworpen dat de mededinging kunstmatig wordt beperkt of bepaalde ondernemingen bevoordeeld/benadeeld. Dit geldt zowel voor de aanbesteder als voor de ondernemers (geen prijsafspraken).
* **Verbod van belangenconflict:** Noodzakelijke maatregelen om persoonlijke belangen die de onpartijdigheid in het gedrang brengen, te voorkomen en op te sporen.
* **Naleving milieu-, sociaal- en arbeidsrecht:** Ondernemers moeten toepasselijk recht naleven.
* **Ondernemers:** Buitenlandse dienstverleners mogen niet zomaar worden afgewezen; combinaties van ondernemers zijn toegelaten zonder eis van een specifieke rechtsvorm.
* **Forfaitair beginsel:** Opdrachten worden geplaatst tegen een vooraf vastgelegd bedrag, dat in principe niet mag worden gewijzigd. Uitzonderingen en prijsherzieningen zijn mogelijk onder strikte voorwaarden.
* **Betaling voor verstrekte en aanvaarde prestaties:** Betaling gebeurt pas na erkenning van conformiteit, met mogelijke voorschotten ter bevordering van KMO's.
* **Vertrouwelijkheid:** Beperkte toegang tot documenten tijdens de procedure; openbaarheid na beslissing is begrensd.
* **Communicatiemiddelen:** Verplicht elektronisch verkeer, met uitzonderingen. Digitale facturatie is verplicht.
* **Voorbehouden opdrachten:** Toegang kan voorbehouden worden aan sociale werkplaatsen of ondernemers die integratie van gehandicapten of kansarmen nastreven.
* **Verplichte raming van de waarde:** De waarde van de opdracht bepaalt de toe te passen regels.
* **Toepassingsgebied:**
* **Materieel:** Definitie van overheidsopdracht (overeenkomst onder bezwarende titel tussen aanbesteder en ondernemer voor werken, leveringen, diensten).
* **Personeel:** Wie is een aanbestedende overheid (Staat, Gewesten, Gemeenschappen, lokale overheden, publiekrechtelijke instellingen). De "catch-all" bepaling is cruciaal voor publiekrechtelijke instellingen die niet onder de specifieke definities vallen en dient getoetst te worden aan cumulatieve voorwaarden (algemeen belang, niet-industrieel/commercieel, rechtspersoonlijkheid, afhankelijkheid van de overheid).
> **Tip:** De autonome interpretatie van begrippen door het Hof van Justitie van de Europese Unie is essentieel voor de toepassing van het recht op overheidsopdrachten. Nationale definities mogen hier niet van afwijken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Overheidsgebouwen | Gebouwen die eigendom zijn van de overheid en gebruikt worden voor de uitoefening van publieke taken of diensten. |
| Openbare wegen | Wegen die toegankelijk zijn voor het algemene publiek en worden onderhouden door de overheid voor transport en verkeer. |
| Openbare bibliotheken | Instellingen die publiekelijk toegankelijk zijn en collecties van boeken en andere media aanbieden voor leen- en studiedoeleinden. |
| Overheidspatrimonium | De totale verzameling van goederen, zowel lichamelijke als onlichamelijke, die toebehoren aan de overheid. |
| Lichamelijke goederen | Goederen die tastbaar zijn en fysieke materie bezitten, zoals gebouwen, gronden en voertuigen. |
| Onlichamelijke goederen | Goederen die niet tastbaar zijn, zoals intellectuele eigendomsrechten, aandelen of schuldvorderingen. |
| Roerende goederen | Goederen die verplaatsbaar zijn van de ene plaats naar de andere, zonder beschadiging van het goed zelf. |
| Onroerende goederen | Goederen die niet verplaatsbaar zijn, zoals gronden, gebouwen en de elementen die er duurzaam mee verbonden zijn. |
| Domein | De verzameling van alle goederen die toebehoren aan de overheid, onderverdeeld in openbaar en privaat domein. |
| Openbaar domein | Een categorie van overheidsgoederen die bestemd zijn voor publiek gebruik of noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst, en die onderworpen zijn aan een publiekrechtelijk regime. |
| Privaat domein | Een categorie van overheidsgoederen die niet tot het openbaar domein behoren en in principe beheerst worden door privaatrechtelijke regels. |
| Rechtspraak | De verzameling van uitspraken van rechtbanken en hoven die dienen als precedent voor toekomstige juridische beslissingen. |
| Rechtsleer | De leerstellingen en interpretaties van het recht door juridische academici en experts, die invloed hebben op de rechtspraak en de wetgeving. |
| Rechtsregime | Het geheel van juridische regels dat van toepassing is op een bepaald onderwerp, goed of situatie. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding tussen de overheid en burgers, en de organisatie van de overheid zelf regelt. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding tussen burgers onderling en tussen burgers en rechtspersonen regelt. |
| Gemeenrecht | De algemene rechtsregels die van toepassing zijn, tenzij specifiek anders is bepaald door een bijzondere wet of regelgeving. |
| Publiekrechtelijke regels | Juridische regels die specifiek van toepassing zijn op de overheid en het publieke domein, vaak met bijzondere bevoegdheden voor de overheid. |
| Privéleges | Bijzondere rechten of voordelen die de overheid kan uitoefenen, welke niet beschikbaar zijn voor gewone burgers. |
| Bestemming | De functie of het doel waarvoor een goed is bedoeld of ingericht, zoals publiek gebruik of dienstverlening. |
| Algemeen belang | Het belang van de gemeenschap als geheel, dat voorrang kan krijgen boven individuele belangen. |
| Affectatie | Het proces waarbij een goed wordt bestemd voor publiek gebruik of voor de werking van een openbare dienst, waardoor het deel gaat uitmaken van het openbaar domein. |
| Desaffectatie | Het proces waarbij een goed zijn bestemming voor publiek gebruik of openbare dienst verliest, waardoor het uit het openbaar domein kan worden gehaald en eventueel deel gaat uitmaken van het privaat domein. |
| Tijdelijke vergunning | Een eenzijdige beslissing van de overheid die een persoon toelating verleent om tijdelijk gebruik te maken van een deel van het openbaar domein, onder precieire voorwaarden en te allen tijde herroepbaar. |
| Domeinconcessie | Een meerzijdige overeenkomst waarbij de overheid een concessiehouder toelating verleent om op een permanente wijze en met uitsluiting van anderen een bepaald deel van het openbaar domein in gebruik te nemen, vaak tegen betaling. |
| Onvervreemdbaar | Een eigenschap van goederen die betekent dat deze niet kunnen worden overgedragen of verkocht, vrijwillig of gedwongen. |
| Onverjaarbaar | Een eigenschap van goederen die betekent dat de eigendom ervan niet kan worden verkregen door verjaring, zelfs niet na langdurig bezit. |
| Niet vatbaar voor beslag | Goederen waarop schuldeisers geen beslag kunnen leggen ter inning van hun vorderingen. |
| Zakelijke rechten | Rechten die direct op een goed betrekking hebben, zoals eigendom, hypotheek of erfdienstbaarheid. |
| Erfdienstbaarheid | Een recht dat op een onroerend goed rust en een beperking oplegt ten gunste van een ander onroerend goed (heersend erf) of ten gunste van het algemeen belang. |
| Ingebruikname | Het gebruik maken van een goed, hetzij door het algemene publiek (collectief) of door specifieke personen (privatief). |
| Collectieve ingebruikname | Het recht van eenieder om vrij en gelijk gebruik te maken van openbare domeingoederen, met inachtneming van de geldende regels en bestemming. |
| Private ingebruikname | Het exclusieve gebruiksrecht dat een specifieke persoon verkrijgt op een bepaald gedeelte van het openbaar domein. |
| Stationeervergunning | Een vergunning die het recht geeft op gebruik van de oppervlakte van een gedeelte van het openbaar domein, bijvoorbeeld voor een terras of een kraam. |
| Wegvergunning | Een vergunning die naast het gebruik van de oppervlakte ook de bezetting van de ondergrond van een gedeelte van het openbaar domein toestaat, bijvoorbeeld voor ondergrondse leidingen. |
| Onteigening | Een publiekrechtelijk instrument waarbij de overheid, tegen de wil van de eigenaar, een goed verwerft in het algemeen belang, mits billijke en voorafgaande schadeloosstelling. |
| Erfdienstbaarheid tot algemeen nut | Een eigendomsbeperking opgelegd aan particuliere goederen ten gunste van het algemeen belang, zoals de aanleg van nutsleidingen. |
| Opeising | Een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid in noodsituaties tijdelijk gebruik kan maken van particuliere goederen of diensten, soms leidend tot eigendomsoverdracht. |
| Algemeen nutsdoel | Het doel dat dient tot voordeel van de gemeenschap als geheel, zoals infrastructuurwerken, onderwijs of volksgezondheid. |
| Habilitatie | De wettelijke bevoegdheid die een bestuursorgaan nodig heeft om over te gaan tot onteigening. |
| Onteigeningsbevoegdheid | Het vermogen van een instantie om daadwerkelijk tot onteigening over te gaan, inclusief het nemen van de nodige besluiten. |
| Billijke schadevergoeding | Een redelijke en volledige vergoeding voor de schade die de benadeelde lijdt als gevolg van een onteigening. |
| Voorafgaande schadevergoeding | Een schadevergoeding die betaald wordt voordat de overheid zich in bezit stelt van het onteigende goed. |
| Administratief contract | Een overeenkomst waarbij de overheid handelt in het algemeen belang en die onderworpen is aan het administratief recht, met mogelijke ongelijkwaardigheid van contractpartijen. |
| Gewoon contract | Een overeenkomst waarbij de overheid handelt als een private persoon en op gelijke voet staat met de medecontractant, onderworpen aan het privaatrecht. |
| Concessieovereenkomst | Een administratiefrechtelijke overeenkomst waarbij de overheid de medewerking van een derde (concessiehouder) vraagt voor het uitvoeren van een werk of het verrichten van een dienst, waarbij het operationeel risico meestal bij de concessiehouder ligt. |
| Overheidsopdracht | Een overeenkomst onder bezwarende titel die wordt gesloten tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbesteders voor het uitvoeren van werken, leveren van producten of verlenen van diensten, met strikte procedures en beginselen. |
| Aanbesteder | Een entiteit die overheidsopdrachten plaatst en daarbij de regels van de wet op de overheidsopdrachten moet volgen. |
| Operationeel risico | Het risico dat verbonden is aan de uitvoering van een economische activiteit, zoals de mogelijkheid van verlies of niet-dekking van kosten door inkomsten. |
| Gelijkheid en niet-discriminatie | Een algemeen beginsel in het overheidsopdrachtenrecht dat stelt dat alle ondernemers gelijk en zonder onderscheid moeten worden behandeld gedurende de hele procedure. |
| Transparantiebeginsel | Een algemeen beginsel dat vereist dat de aanbestedende overheid open is over de essentiële elementen van de opdracht, zodat geïnteresseerden zich een duidelijk beeld kunnen vormen en gelijke behandeling kunnen toetsen. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een algemeen beginsel dat stelt dat de door de aanbestedende overheid genomen maatregelen noodzakelijk en in verhouding moeten staan tot het nagestreefde doel. |
| Verbod van vertekenen mededinging | Een beginsel dat voorkomt dat de aanbesteder de mededinging kunstmatig beperkt of verstoort door de opdracht op te stellen met een specifiek doel of door ondernemers onterecht te bevoordelen of te benadelen. |
| Verbod van belangenconflict | Een beginsel dat vereist dat de aanbesteder maatregelen neemt om belangenconflicten te voorkomen en op te sporen, om onpartijdigheid en onafhankelijkheid te waarborgen. |
| Forfaitair beginsel | Het principe dat overheidsopdrachten worden geplaatst tegen een vooraf vastgelegd bedrag dat in principe niet meer gewijzigd mag worden, tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. |
| Vertrouwelijkheid | Het principe dat informatie en documenten met betrekking tot een overheidsopdrachtprocedure vertrouwelijk worden behandeld totdat de besluitvorming is afgerond. |
| Publiekrechtelijke instellingen | Instellingen die opgericht zijn volgens het publiekrecht en publieke taken uitvoeren, ongeacht hun rechtsvorm. |
Cover
Orga 2.docx
Summary
# Les magistrats
Ce sujet traite de la définition, des différentes catégories et de la formation des magistrats dans les ordres judiciaire et administratif.
### 1.1 Définition du terme "magistrat"
Le terme "magistrat" peut être compris de deux manières :
* **Sens général :** Toute personne à qui la Constitution et les lois attribuent le pouvoir de prendre des décisions pouvant être exécutées par la force publique. Cela inclut, par exemple, le président de la République et les maires.
* **Sens technique :** Fonctionnaires travaillant dans les cours et tribunaux de l'ordre administratif et de l'ordre judiciaire, possédant un statut particulier dans l'exercice de leurs fonctions judiciaires.
### 1.2 Catégories de magistrats
Au sein des ordres judiciaire et administratif, les magistrats se divisent en deux catégories principales :
* **Magistrats du siège (juges) :** Ces magistrats rendent les décisions de justice. Ils siègent au tribunal ou à la cour et sont responsables de la prise de décisions judiciaires dans les affaires qui leur sont soumises. Ils sont traditionnellement décrits comme étant "assis".
* **Magistrats du parquet (procureurs et autres) :** Ces magistrats ne rendent pas de décisions de justice. Leurs missions consistent à poursuivre les infractions, défendre l'intérêt public et représenter la société devant les juridictions. Le procureur de la République en est un exemple. Ils sont traditionnellement décrits comme étant "debout".
### 1.3 Distinction entre magistrats et juges
Il est important de noter que dans certaines juridictions, comme les tribunaux de commerce, les juges ne sont pas toujours considérés comme des magistrats au sens technique, mais plutôt comme des juges non professionnels. Les magistrats, quant à eux, sont des fonctionnaires des juridictions judiciaires et administratives.
### 1.4 Formation et accès à la magistrature
L'accès à la profession de magistrat diffère selon l'ordre de juridiction :
* **Ordre administratif :** Historiquement, l'École Nationale d'Administration (ENA) était la voie principale. Cette école a été remplacée par l'Institut National du Service Public (INSP).
* **Ordre judiciaire :** La voie classique est le concours de l'École Nationale de la Magistrature (ENM) à Bordeaux. Ce concours très compétitif permet d'accéder au statut de magistrat.
* Après la réussite du concours, les candidats deviennent auditeurs de justice et suivent une formation de 30 mois.
* Un examen de sortie à la fin de cette formation valide l'intégration à la magistrature.
> **Tip:** La formation des magistrats est conçue pour garantir l'impartialité, la rigueur juridique et la connaissance approfondie du droit et des procédures.
### 1.5 Les greffiers
Les greffiers sont également des fonctionnaires au sein des juridictions judiciaires. Cependant, les greffiers des tribunaux de commerce sont considérés comme des officiers publics et ministériels. Leurs fonctions principales incluent :
* Assurer le secrétariat des tribunaux de commerce.
* Tenir le registre du commerce des sociétés.
L'accès à la profession de greffier se fait par concours, généralement à un niveau Bac + 2 pour les juridictions judiciaires.
---
# La profession d'avocat
Cette section détaille le rôle, les attributions historiques et actuelles, ainsi que les voies d'accès à la profession d'avocat, y compris la distinction avec les avocats au Conseil.
### 2.1 Le rôle et les missions de l'avocat
Les avocats sont des professionnels du droit exerçant une profession libérale. Ils se distinguent des fonctionnaires, des officiers publics et des officiers ministériels par leur indépendance. Historiquement, la profession a connu des réformes majeures, notamment celle de la loi du 31 décembre 1971 qui a entraîné la fusion des professions d'avocat, d'avoué et d'agréé. L'avocat a ainsi récupéré le rôle de représentation obligatoire des parties devant certaines juridictions, rôle précédemment dévolu à l'avoué.
Les missions principales de l'avocat incluent :
* **La représentation :** L'avocat peut agir en tant qu'avocat postulant, représentant la partie devant le tribunal de grande instance ou la cour d'appel. Il peut également être avocat plaidant, défendant la cause devant toutes les juridictions nationales. Il est important de noter qu'un même professionnel peut cumuler ces deux fonctions.
* **L'assistance en justice :** En tant qu'auxiliaire de justice, l'avocat assiste les parties dans le cadre de litiges et intervient dans les procédures judiciaires.
* **La consultation juridique :** L'avocat conseille ses clients sur diverses questions de droit.
* **La rédaction d'actes :** L'avocat rédige des actes sous seing privé. La loi de 2011 a introduit l'acte d'avocat, un acte sous seing privé bénéficiant d'une force probatoire renforcée une fois contresigné par l'avocat.
La loi de 1991 a marqué une autre évolution significative en fusionnant la profession d'avocat avec celle de conseil juridique et en introduisant des spécialisations officielles, distinguant les avocats généralistes des avocats spécialisés.
> **Tip:** La distinction entre "avocat postulant" et "avocat plaidant" ne désigne pas deux professions différentes, mais deux fonctions qu'un même avocat peut exercer.
#### 2.1.1 Le salariat dans la profession d'avocat
Initialement interdit, le salariat interne, c'est-à-dire le fait d'être salarié d'un autre avocat au sein d'un cabinet, est désormais autorisé. Cependant, le salariat externe, impliquant de travailler pour une autre entité ou entreprise, reste interdit.
#### 2.1.2 L'organisation professionnelle
Il n'existe pas d'ordre national unique pour les avocats en France. La profession est unifiée par le Conseil National des Barreaux (CNB), qui établit les règles et usages professionnels, notamment en matière de déontologie.
### 2.2 Accès à la profession d'avocat
Pour accéder à la profession d'avocat, plusieurs étapes sont nécessaires :
1. **Formation académique :** Un Master 1 en droit est une condition préalable.
2. **Examen d'entrée :** Après l'obtention du diplôme, les candidats doivent réussir un examen d'entrée pour intégrer une école régionale d'avocats.
3. **Formation professionnelle :** La formation dure 18 mois et combine cours théoriques et stages pratiques.
4. **Certificat d'aptitude :** À l'issue de la formation, les candidats doivent obtenir le CAPA (Certificat d'Aptitude à la Profession d'Avocat). Ce certificat permet l'inscription au barreau et l'exercice de la profession.
### 2.3 Les avocats au Conseil d'État et à la Cour de cassation
Les avocats au Conseil et à la Cour de cassation constituent une catégorie spécialisée de professionnels du droit. Bien qu'ils exercent une profession libérale, ils occupent une place singulière et possèdent des conditions d'accès spécifiques.
* **Statut :** Ils sont considérés comme des officiers ministériels. Leur activité est soumise à un *numerus clausus*, c'est-à-dire qu'il existe un nombre limité de postes en France. Leur mission contribue au service public de la justice.
* **Compétence exclusive :** Ces avocats sont les seuls habilités à plaider devant le Conseil d'État et la Cour de cassation, juridictions suprêmes. Le principe de représentation obligatoire s'applique devant ces instances, empêchant les parties de se défendre seules.
* **Accès à la profession :** Le recrutement s'effectue principalement parmi les avocats déjà inscrits au barreau. Après une sélection, ils doivent suivre une formation de 3 ans à l'IFRAC (Institut de Formation à la Profession d'Avocat au Conseil). À la fin de cette période, un contrôle de connaissances devant des magistrats du Conseil d'État ou de la Cour de cassation est requis pour obtenir le CAPAC (Certificat d'Aptitude à la Profession d'Avocat au Conseil).
Il est crucial de distinguer les avocats aux conseils des avocats généraux à la Cour de cassation, ces derniers étant des fonctionnaires appartenant au parquet de la Cour de cassation, tandis que les avocats aux conseils sont des professionnels libéraux.
> **Tip:** Le terme "avocat au Conseil" fait référence à une spécialisation pointue pour représenter les parties devant les plus hautes juridictions de l'ordre administratif et judiciaire.
---
# Les officiers publics et ministériels
Ce domaine traite des professions de notaire et d'huissier de justice, en détaillant leurs statuts et leurs missions fondamentales dans l'authentification et l'exécution des actes juridiques.
### 3.1 Le notaire
Le notaire est un officier ministériel qui exerce une profession libérale régulée, jouant un rôle crucial dans l'authentification des actes juridiques.
#### 3.1.1 Statut et missions du notaire
* **Officier ministériel** : Le notaire est un officier ministériel, ce qui implique qu'il détient un office et exerce des fonctions publiques spécifiques liées à la certification et à l'authentification des actes juridiques. Il est important de noter que tous les officiers publics ne sont pas ministériels ; par exemple, les greffiers ou les officiers de mairie sont des officiers publics, mais pas ministériels.
* **Missions principales** : La mission première du notaire est de recevoir et d'authentifier certains actes et contrats. Ces actes, par l'intervention du notaire, acquièrent un caractère d'authenticité qui leur confère une force probante particulière et une opposabilité aux tiers.
* **Exemples d'actes nécessitant un acte notarié** : Contrats de mariage, ventes d'immeubles. Ces actes doivent impérativement revêtir la forme authentique pour être opposables aux tiers.
* **Délivrance de copies authentiques** : Le notaire délivre des "grosses", qui sont des copies authentiques d'actes dotées d'une formule exécutoire, permettant leur exécution forcée. Il délivre également des "expéditions", qui sont des copies authentiques mais sans formule exécutoire.
#### 3.1.2 Organisation et accès à la profession de notaire
* **Organisation professionnelle** : L'organisation notariale est structurée au niveau national par le Conseil supérieur du notariat, qui est l'organisme de régulation. Au niveau local, on retrouve des conseils régionaux et des chambres départementales de notaires.
* **Formation et accès** :
1. Obtenir un Master 1 en droit.
2. Suivre un Master 2 en droit notarial.
3. Réaliser un stage obligatoire en partenariat avec l'Institut National de Formation des Notaires (INFN).
4. Rédiger un rapport de stage.
5. À l'issue de cette formation, l'obtention du Diplôme Supérieur de Notariat (DSN) est nécessaire pour exercer la profession.
### 3.2 L'huissier de justice
L'huissier de justice est un officier public et ministériel, exerçant une profession libérale titulaire d'un office, dont les missions sont centrées sur l'exécution des décisions de justice et la signification des actes.
#### 3.2.1 Statut et missions de l'huissier de justice
* **Officier public et ministériel** : L'huissier de justice détient un office et est donc un officier public et ministériel.
* **Missions principales** :
* **Exécution des décisions de justice** : Il est chargé de mettre en œuvre les décisions rendues par les juridictions.
* **Signification des actes** : Il procède à la notification officielle des actes, qu'ils soient judiciaires (émanant d'une juridiction) ou extra-judiciaires (assignations, conclusions, etc., ne provenant pas d'une juridiction).
* **Actes authentiques et constats** :
* L'huissier peut dresser des actes authentiques, mais uniquement dans le cadre de sa mission judiciaire (par exemple, pour les significations).
* Il peut également réaliser des constats, mais ceux-ci n'ont pas le caractère d'actes authentiques.
* Certains actes rédigés par l'huissier, tels que les baux, ne sont pas authentiques.
#### 3.2.2 Accès à la profession d'huissier de justice
L'accès à cette profession requiert :
1. Un Master 1 en droit.
2. Une formation spécifique dans une école d'huissier.
### 3.3 Le commissaire de justice
La profession de commissaire de justice est une création récente issue de la loi du 6 juin 2016. Cette nouvelle profession, entrée en vigueur en juillet 2022, fusionne les rôles précédemment distincts des huissiers de justice et des commissaires-priseurs judiciaires. Ses attributions comprennent donc l'exécution des décisions de justice, la signification des actes, ainsi que la conduite des ventes judiciaires.
### 3.4 Les mandataires judiciaires et administrateurs judiciaires
Ces professions interviennent dans le cadre des procédures collectives touchant les entreprises en difficulté.
* **Mandataire judiciaire** : Il représente les créanciers lors des procédures collectives (sauvegarde, liquidation judiciaire). Sa mission consiste à établir l'état des créances et à vérifier la situation financière de l'entreprise.
* **Administrateur judiciaire** : Il assiste le dirigeant d'entreprise dans l'élaboration d'un plan de sauvegarde. En cas de liquidation judiciaire, son rôle prend fin en tant qu'administrateur, et il peut alors devenir liquidateur judiciaire.
* **Liquidateur judiciaire** : En cas de liquidation judiciaire, le liquidateur est chargé de répartir les fonds obtenus aux créanciers.
> **Tip:** Il est essentiel de distinguer les officiers ministériels des officiers publics. Les premiers, comme les notaires et les huissiers, détiennent un "office" et exercent des fonctions spécifiques, souvent liées à la certification ou à l'exécution. Les seconds, bien que détenant une autorité publique, n'ont pas nécessairement la même structure d'office.
> **Tip:** La loi du 6 juin 2016 a marqué une évolution majeure avec la création du commissaire de justice, unifiant des professions qui exerçaient des fonctions connexes mais distinctes, reflétant une volonté de rationalisation et de simplification du paysage juridique.
---
# Les professions issues de la loi de 2016
Voici un résumé de l'étude des professions issues de la loi du 6 juin 2016, couvrant le Commissaire de Justice, ainsi que les mandataires et administrateurs judiciaires.
## 4. Les professions issues de la loi de 2016
La loi du 6 juin 2016 a marqué une réforme significative du paysage juridique français en créant de nouvelles professions et en fusionnant certaines existantes, notamment avec l'instauration du Commissaire de Justice, qui a unifié les métiers d'huissier de justice et de commissaire-priseur judiciaire. Cette loi a également précisé les rôles des mandataires et administrateurs judiciaires dans le cadre des procédures collectives.
### 4.1 Le commissaire de justice
Le commissaire de justice est une profession nouvelle issue de la loi du 6 juin 2016, entrée en vigueur en juillet 2022. Cette réforme a procédé à la fusion des professions d'huissier de justice et de commissaire-priseur judiciaire. Le commissaire de justice cumule ainsi les compétences et les missions des deux professions qu'il remplace.
#### 4.1.1 Missions et statuts
Les missions du commissaire de justice s'articulent autour de plusieurs axes :
* **Exécution des décisions de justice :** Il assure l'exécution forcée des jugements et autres titres exécutoires, garantissant ainsi la mise en œuvre des décisions rendues par les tribunaux.
* **Signification des actes :** Il procède à la notification officielle des actes de procédure (assignations, conclusions, jugements) aux parties concernées, assurant ainsi que toutes les parties soient dûment informées des procédures en cours. Cette signification peut concerner des actes judiciaires émanant des juridictions ou des actes extra-judiciaires.
* **Rédaction d'actes :** Bien qu'il puisse rédiger certains actes qui ne sont pas authentiques (comme certains baux), sa compétence principale réside dans la signification et l'exécution d'actes.
* **Constats :** Il est habilité à réaliser des constats, qui attestent de situations factuelles à une date donnée. Ces constats, bien que n'ayant pas la force probante d'un acte authentique, jouent un rôle important en tant que preuve.
* **Ventes judiciaires :** Il conduit les ventes judiciaires, notamment celles qui découlent de saisies.
Sur le plan du statut, le commissaire de justice est un officier public et ministériel, titulaire d'un office. Il exerce une profession libérale habilitée à remplir des missions de service public.
#### 4.1.2 Formation et accès
L'accès à la profession de commissaire de justice requiert une formation spécifique. Les candidats doivent généralement être titulaires d'un Master 1 en droit et suivre une formation dispensée dans une école dédiée aux professions d'huissier de justice et de commissaire-priseur judiciaire. La formation vise à acquérir les compétences nécessaires à l'exercice cumulatif des missions des deux professions historiques.
### 4.2 Les mandataires judiciaires et administrateurs judiciaires
Les mandataires judiciaires et les administrateurs judiciaires interviennent principalement dans le cadre des procédures collectives, qui visent à aider les entreprises en difficulté financière à se restructurer ou, le cas échéant, à être liquidées.
#### 4.2.1 Le mandataire judiciaire
Le mandataire judiciaire est un auxiliaire de justice dont le rôle principal est de représenter les créanciers dans le cadre des procédures collectives, telles que la sauvegarde ou la liquidation judiciaire. Ses fonctions incluent :
* **Établissement de l'état des créances :** Il est chargé de recenser et de vérifier toutes les créances déclarées par les différents créanciers de l'entreprise débitrice.
* **Vérification de la situation de l'entreprise :** Il analyse la situation financière et patrimoniale de l'entreprise pour évaluer l'étendue des dettes et des actifs.
* **Représentation des créanciers :** Il veille aux intérêts des créanciers tout au long de la procédure, notamment lors des assemblées de créanciers.
#### 4.2.2 L'administrateur judiciaire
L'administrateur judiciaire intervient pour assister le dirigeant d'une entreprise confrontée à des difficultés financières. Ses missions évoluent selon la phase de la procédure :
* **Assistance du dirigeant :** Dans les procédures de sauvegarde, il collabore avec le dirigeant pour élaborer un plan de sauvegarde visant à redresser l'entreprise.
* **Gestion de l'entreprise :** Dans certains cas, il peut être amené à gérer tout ou partie de l'entreprise, afin d'assurer la continuité de son activité.
* **Liquidateur judiciaire :** Si la procédure collective aboutit à une liquidation judiciaire, l'administrateur judiciaire peut être nommé liquidateur. Dans ce rôle, il est chargé de réaliser l'actif de l'entreprise (vendre ses biens) et de répartir le produit de ces ventes entre les créanciers, selon un ordre de priorité défini par la loi.
Ces professions jouent un rôle crucial dans le maintien de la confiance dans le système économique en offrant des solutions structurées pour les entreprises en difficulté et en assurant une juste répartition des actifs entre les différentes parties prenantes.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Magistrat | Personne à qui la Constitution et les lois attribuent le pouvoir de prendre des décisions exécutoires, que ce soit dans un sens général ou technique au sein des cours et tribunaux. |
| Magistrat du Siège | Magistrat siégeant au tribunal ou à la cour, dont la fonction principale est de rendre des décisions de justice dans les affaires soumises. |
| Magistrat du Parquet | Magistrat chargé de représenter l'intérêt public et la société devant les juridictions, poursuivant les infractions sans rendre de décisions de justice. |
| Profession libérale | Activité exercée de manière indépendante par un professionnel, qui n'est ni fonctionnaire, ni officier public, ni officier ministériel. |
| Auxiliaire de justice | Professionnel du droit qui assiste les parties dans le cadre de litiges judiciaires et intervient en matière judiciaire, tel que l'avocat. |
| Acte d'avocat | Acte sous seing privé rédigé par un avocat, bénéficiant d'une force probatoire renforcée une fois contre-signé par l'avocat. |
| Avocat au Conseil | Professionnel spécialisé dans la représentation devant les juridictions suprêmes que sont le Conseil d'État et la Cour de Cassation, et qui occupe une place d'officier ministériel. |
| Officier ministériel | Professionnel qui exerce des fonctions publiques spécifiques, souvent régies par un nombre limité de postes (numerus clausus), comme les notaires ou les avocats aux conseils. |
| Notaire | Officier ministériel chargé de recevoir et d'authentifier des actes juridiques, leur conférant un caractère d'authenticité faisant autorité publique. |
| Huissier de Justice | Officier public et ministériel exerçant une profession libérale, dont la mission est d'exécuter les décisions de justice et de signifier les actes judiciaires et extra-judiciaires. |
| Commissaire de Justice | Nouvelle profession créée par la loi du 6 juin 2016, fusionnant les rôles des huissiers de justice et des commissaires-priseurs judiciaires. |
| Mandataire Judiciaire | Professionnel représentant les créanciers dans le cadre des procédures collectives, chargé d'établir l'état des créances et de vérifier la situation de l'entreprise. |
Cover
Recht en diversiteit (prof. Pieter Cannoot).pdf
Summary
# De wederkerige relatie tussen recht en diversiteit
## 1. De studie van recht en diversiteit
### 1.1 Recht en diversiteit zijn co-constitutief
Het recht is een cruciaal maatschappelijk ordeningsmechanisme dat rechten, plichten en conflictresolutie bepaalt. Het is echter nooit volledig neutraal, maar weerspiegelt en kan bestaande waarden, normen en machtsverhoudingen veranderen. De studie van recht en diversiteit analyseert dit spanningsveld [1](#page=1).
Een centrale these is dat recht en diversiteit wederzijds afhankelijk en 'co-constitutief' zijn. Het recht reguleert diversiteit, zowel positief (bv. gelijkheid bevorderend) als negatief (bv. uitsluiting). Tegelijkertijd wordt het recht gevormd door een steeds diversere samenleving en veranderende maatschappelijke opvattingen over normaliteit, moraliteit en identiteit [1](#page=1).
Pierre Bourdieu beschreef dit proces als volgt: "The juridical institution promotes an ontological glorification. It does this by transmuting regularity (that which is done regularly) into rule (that which must be done).". Dit betekent dat wat maatschappelijk als 'normaal' wordt beschouwd, juridische kracht krijgt als afdwingbare regel. Impliciete maatschappelijke vooronderstellingen over gender, seksualiteit, ras, geloof of sociaaleconomische positie kunnen zo doorwerken in juridische definities, categorieën en normen, ook al pretendeert het recht neutraal te zijn. Deze juridische verankering legitimeert en consolideert maatschappelijke normen, zelfs als deze op ongelijkheid gebaseerd zijn [1](#page=1).
### 1.2 Wat is diversiteit?
Als juridisch begrip verwijst diversiteit doorgaans naar alle vormen van verscheidenheid onder natuurlijke personen. Hoewel mensen op talloze manieren verschillend en gelijkend kunnen zijn, wordt de term voornamelijk gebruikt voor persoonlijke kenmerken die als fundamenteel voor iemands identiteit worden beschouwd of waaraan in de samenleving bijzondere waarde wordt toegekend. Diversiteit omvat dus de veelheid aan menselijke verschillen en gelijkenissen op gebieden zoals geslacht, genderidentiteit, ras, etnische afkomst, leeftijd, seksuele oriëntatie, geloof of levensbeschouwing, handicap of sociaaleconomische achtergrond [1](#page=1).
Diversiteit is breder dan multiculturaliteit, dat zich doorgaans richt op etnisch-culturele verschillen. In hedendaagse West-Europese samenlevingen spreekt men ook van 'superdiversiteit'. Dit concept, gepopulariseerd door Dirk Geldof, verwijst naar drie samengaande maatschappelijke evoluties: een kwantitatieve toename van (etnisch-culturele) diversiteit door migratie en gezinshereniging, een kwalitatieve toename van diversiteit (meer variatie binnen bestaande diversiteit, bv. op sociaaleconomisch vlak, leeftijd, geslacht, seksuele oriëntatie, geloof) en een proces van normalisering van deze diversiteit [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.3 De juridische benadering van diversiteit
Menselijke gelijkenissen en verschillen hebben niet alleen een feitelijke realiteit, maar krijgen ook betekenis binnen het recht. In theorie is elk individu gelijkwaardig in zijn/haar/hun diversiteit. Het uitgangspunt in Westerse democratische rechtsstaten zoals België is het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie, verankerd in fundamentele rechtsbronnen zoals de Grondwet (artikelen 10 en 11), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikelen 1, 2 en 7), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 14) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (artikel 21) [2](#page=2).
In de praktijk krijgen sommige vormen van diversiteit meer sociale erkenning dan andere. Kenmerken die leiden tot een voordelige positie (privilege) of een nadelige behandeling (bv. op grond van geslacht, ras, handicap, seksuele oriëntatie) zijn gekoppeld aan sociaal geconstrueerde machtsongelijkheden. Voorbeelden hiervan zijn de maatschappelijke dominantie van mannen ten opzichte van vrouwen, racisme tegen personen van kleur, LGBTIQ-fobie en de ontoegankelijkheid van de publieke ruimte voor personen met een handicap [2](#page=2).
De realiteit van diversiteit is intersectioneel. Mensen hebben meerdere identiteiten waarvan de kenmerken elkaar kruisen en iemands positionering in de samenleving beïnvloeden. Een zwarte vrouw kan bijvoorbeeld te maken krijgen met een andere vorm van onderdrukking dan een witte vrouw of een zwarte man, door de kruising van seksisme en racisme. Intersectionaliteit benadrukt dat ongelijkheid contextafhankelijk is en verankerd ligt in maatschappelijke structuren [2](#page=2).
Hoe het recht diversiteit, en de eraan gekoppelde privileges en nadelen, erkent of negeert, bepaalt mede of het bijdraagt aan maatschappelijke gelijkheid of ongelijkheid. Juridische categorieën en regels kunnen sociaal geconstrueerde machtsongelijkheden in stand houden of juist wegnemen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen formele en materiële gelijkheid [2](#page=2).
* **Formele gelijkheid:** Iedereen wordt door het recht op dezelfde manier behandeld, zonder onderscheid naar persoonlijke kenmerken. Gelijke regels en procedures gelden voor iedereen. Afwijkende behandeling vereist een objectieve rechtvaardiging (legitieme doelstelling en proportionaliteit) [2](#page=2).
* **Materiële gelijkheid:** Richt zich op gelijke uitkomsten of kansen in de praktijk. Ongelijke behandeling kan noodzakelijk zijn om feitelijke achterstanden of structurele ongelijkheden te compenseren. Materiële gelijkheid erkent contextuele verschillen die voortkomen uit historische machtsongelijkheden [2](#page=2).
In Westerse rechtssystemen geniet formele gelijkheid doorgaans de voorkeur. Hoewel vormen van materiële gelijkheid voorkomen (bv. quota voor vertegenwoordiging), wordt vaak aangenomen dat het huidige recht onvoldoende in staat is om structurele ongelijkheid aan te pakken [3](#page=3).
### 1.4 De ‘neutraliteit’ van het recht
Het recht pretendeert vaak neutraal te zijn, waarbij regels voor iedereen gelden ongeacht afkomst of identiteit. Juridische actoren worden geacht hun persoonlijke overtuigingen buiten beschouwing te laten, wat gekoppeld wordt aan grondrechten zoals vrijheid van religie en het gelijkheidsbeginsel [3](#page=3).
In de praktijk is deze neutraliteit echter niet waardenvrij. Wat als 'neutraal' wordt beschouwd, weerspiegelt vaak het perspectief van de dominante meerderheid, wiens waarden als universeel worden voorgesteld. Afwijkende praktijken worden als 'bijzonder' of 'anders' gezien. Neutraliteit wordt zo een impliciete norm die bevoordeelt wat reeds als normaal wordt beschouwd [3](#page=3).
Een voorbeeld hiervan is het debat over religieuze symbolen in de publieke sfeer. Een verbod op zichtbare religieuze tekens voor ambtenaren, verdedigd vanuit neutraliteit, treft vooral minderheidsgroepen, zoals vrouwen die een hoofddoek dragen of Sikh mannen met een tulband. De norm "geen zichtbare religieuze uitingen" sluit aan bij een Westers-seculiere en christelijke levensstijl die historisch dominant is. Neutraliteit blijkt hier niet een afwezigheid van normativiteit, maar de bevestiging van een specifieke norm: die van de meerderheid [3](#page=3).
Hoewel de discussie over neutraliteit vaak gericht is op religie, bevat het recht ook impliciete aannames op andere gronden, zoals structurele ongelijkheid ten opzichte van personen van kleur en heteronormativiteit ten aanzien van LGBTIQ-personen [3](#page=3).
---
# De juridische benadering van diversiteit en gelijkheid
Dit deel behandelt de juridische concepten van formele en materiële gelijkheid, en hoe het recht omgaat met de realiteit van diversiteit en maatschappelijke machtsongelijkheden.
### 2.1 Diversiteit als maatschappelijke realiteit en juridisch concept
Diversiteit verwijst naar de feitelijke en waarneembare verschillen tussen mensen. In een juridische context wordt het uitgangspunt genomen dat elk individu gelijkwaardig is in zijn/haar/hun diversiteit, gebaseerd op het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie. Dit principe is verankerd in verschillende fundamentele rechtsbronnen, waaronder de Grondwet (artikelen 10 en 11), de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikelen 1, 2 en 7), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 14) en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (artikel 21) [2](#page=2).
Echter, in de praktijk krijgen sommige vormen van diversiteit meer sociale erkenning dan andere, wat leidt tot ongelijke posities in de samenleving (privilege versus nadelige behandeling). Deze ongelijke posities zijn gekoppeld aan persoons- en identiteitskenmerken die niet natuurlijk zijn, maar sociale constructies die door de samenleving zijn gecreëerd. Voorbeelden hiervan zijn de maatschappelijke dominantie van mannen ten opzichte van vrouwen, racisme jegens personen van kleur, LGBTIQ-fobie en de ontoegankelijkheid van de publieke ruimte voor personen met een handicap [2](#page=2).
De realiteit van diversiteit is ook intersectioneel, wat betekent dat verschillende identiteitskenmerken elkaar kruisen en de maatschappelijke positionering van een individu beïnvloeden. Intersectionaliteit, ontwikkeld binnen de zwarte feministische theorie, benadrukt dat ongelijkheid contextueel is en verankerd ligt in maatschappelijke structuren. De manier waarop het recht diversiteit erkent of negeert, beïnvloedt of het bijdraagt aan maatschappelijke gelijkheid of ongelijkheid [2](#page=2).
> **Tip:** De term "superdiversiteit" verwijst naar de kwantitatieve en kwalitatieve toename van diversiteit, en het proces van normalisering daarvan [2](#page=2).
#### 2.1.1 Formele en materiële gelijkheid
Het recht hanteert twee verschillende benaderingen van gelijkheid: formele gelijkheid en materiële gelijkheid.
##### 2.1.1.1 Formele gelijkheid
Formele gelijkheid stelt dat iedereen door het recht op dezelfde manier behandeld moet worden, zonder onderscheid op basis van persoonlijke kenmerken zoals geslacht, ras of geloof. Het focust op gelijke regels en procedures voor iedereen, ongeacht hun feitelijke situatie. Indien het recht toch een onderscheiden behandeling hanteert, vereist dit een objectieve rechtvaardiging, bestaande uit een legitieme doelstelling en een band van evenredigheid tussen de maatregel en het doel [2](#page=2).
##### 2.1.1.2 Materiële gelijkheid
Materiële gelijkheid gaat verder dan gelijke behandeling en richt zich op gelijke uitkomsten of kansen in de praktijk. Dit kan betekenen dat een ongelijke behandeling op grond van bepaalde persoonlijke kenmerken nodig is om feitelijke achterstanden of structurele ongelijkheden te compenseren. Materiële gelijkheid houdt expliciet rekening met contextuele verschillen tussen mensen die verankerd kunnen liggen in historische machtsongelijkheden, in tegenstelling tot de nadruk op neutraliteit van het recht bij formele gelijkheid [3](#page=3).
> **Tip:** Westerse rechtssystemen geven over het algemeen de voorkeur aan formele gelijkheid, hoewel er ook vormen van materiële gelijkheid voorkomen, zoals vereisten voor minimale vertegenwoordiging [3](#page=3).
### 2.2 De ‘neutraliteit’ van het recht
Het recht pretendeert vaak neutraal te zijn, waarbij regels voor iedereen gelden, ongeacht hun overtuiging, afkomst of identiteit. Deze neutraliteit geldt ook als norm voor juridische actoren, die geacht worden hun persoonlijke overtuigingen buiten beschouwing te laten. Dit wordt gekoppeld aan de vrijheid van religie en levensbeschouwing (artikel 19 Gw.) en het gelijkheidsbeginsel (artikelen 10–11 Gw.), alsook aan internationale rechtsbronnen zoals het EVRM (artikel 9 EVRM) [3](#page=3).
#### 2.2.1 De mythe van neutraliteit
In de praktijk is neutraliteit niet waardenvrij; wat als ‘neutraal’ wordt beschouwd, weerspiegelt vaak het perspectief van de dominante meerderheid in de samenleving. De waarden, normen en gedragingen van deze meerderheid worden als universeel voorgesteld, terwijl afwijkende praktijken als ‘bijzonder’ of ‘anders’ worden gezien. Neutraliteit functioneert dan als een impliciete norm die datgene bevoordeelt wat reeds als normaal wordt beschouwd [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Het debat over religieuze symbolen in de publieke sfeer illustreert de mythe van neutraliteit. Een verbod op zichtbare religieuze tekens voor ambtenaren, verdedigd vanuit neutraliteit, treft vooral minderheden zoals vrouwen met een hoofddoek of Sikh mannen met een tulband. Deze norm sluit aan bij een historisch dominante Westers-seculiere en christelijke levensstijl, terwijl het voor christenen eenvoudig is een religieus teken discreet te dragen. Neutraliteit blijkt hierdoor geen afwezigheid van normativiteit, maar de bevestiging van een specifieke norm van de meerderheid [3](#page=3).
Hoewel de discussie rond neutraliteit van het recht vaak gericht is op religie en levensbeschouwing, bevat het recht ook op andere gronden impliciete aannames, zoals structurele ongelijkheid ten aanzien van personen van kleur en heteronormativiteit ten aanzien van LGBTIQ-personen [3](#page=3).
---
# Kritische perspectieven op de neutraliteit van het recht
Hieronder volgt een samenvatting over kritische perspectieven op de neutraliteit van het recht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3 Kritische perspectieven op de neutraliteit van het recht
Deze sectie ontkracht de mythe van de juridische neutraliteit en introduceert kritische benaderingen, zoals Critical Legal Studies, die het recht beschouwen als een product van machtsstructuren.
### 3.1 De mythe van neutraliteit
Het recht presenteert zich vaak als neutraal; de regels zouden voor iedereen gelijk van toepassing zijn, ongeacht persoonlijke kenmerken zoals overtuiging, afkomst of identiteit. Deze neutraliteit geldt ook als norm voor juridische actoren, zoals magistraten en ambtenaren, die hun persoonlijke overtuigingen terzijde zouden moeten schuiven in hun interactie met burgers. Vanuit een grondrechtenperspectief wordt dit gekoppeld aan de vrijheid van religie en levensbeschouwing (artikel 19 Grondwet) en het gelijkheidsbeginsel (artikelen 10-11 Grondwet). Ook internationale rechtsbronnen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 9 EVRM), beschouwen neutraliteit als een waarborg voor pluralisme en vrijheid, evenals het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) [3](#page=3).
In de praktijk is deze neutraliteit echter niet waardenvrij. Wat als 'neutraal' wordt beschouwd, weerspiegelt vaak het perspectief van de dominante meerderheid in de samenleving. De waarden, normen en gedragingen van deze meerderheid worden voorgesteld als universeel en vanzelfsprekend, terwijl afwijkende praktijken als 'bijzonder' of 'anders' worden gezien. Neutraliteit fungeert hierdoor als een impliciete norm die vooral begunstigt wat reeds als normaal wordt beschouwd [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Het debat over religieuze symbolen in de publieke sfeer. Een verbod op zichtbare religieuze tekens voor ambtenaren wordt vaak verdedigd vanuit het idee van overheidsneutraliteit. Dit treft echter vooral personen uit religieuze minderheden, zoals vrouwen met een hoofddoek of Sikh mannen met een tulband. De norm "geen zichtbare religieuze uitingen" sluit aan bij een historisch dominante Westers-seculiere en christelijke levensstijl. Voor christenen is het eenvoudig om een religieus teken (bv. een kruisje) onder kleding te verbergen, wat minder makkelijk is voor gelovigen van minderheidsreligies. Dit illustreert dat neutraliteit niet een afwezigheid van normativiteit is, maar eerder de bevestiging van een specifieke norm: die van de meerderheid [3](#page=3).
Hoewel de discussie over juridische neutraliteit vaak gericht is op religie en levensbeschouwing, bevat het recht ook impliciete aannames op andere gronden. De studie van de neutraliteit van het recht wordt daarom ook gevoerd vanuit perspectieven zoals structurele ongelijkheid ten aanzien van personen van kleur en de resterende heteronormativiteit ten aanzien van LGBTIQ-personen in het recht [3](#page=3).
Neutraliteit kent dus een dubbel karakter: enerzijds is het een essentieel beginsel om willekeur en discriminatie te vermijden, anderzijds kan het dienen als een subtiele vorm van uitsluiting wanneer het niet kritisch wordt bevraagd. De uitdaging voor het recht ligt in het erkennen van deze spanning en het ontwikkelen van een begrip van neutraliteit dat rekening houdt met de feitelijke (historische) ongelijkheid tussen burgers [4](#page=4).
### 3.2 Kritische benaderingen van het recht
Vanuit de Critical Legal Studies (CLS)-beweging en aanverwante stromingen, zoals critical race theory, feministische rechtstheorie, queer rechtstheorie en critical disability studies, wordt het recht gezien als een product van machtsstructuren. Deze stromingen stellen dat recht niet alleen rechtvaardigheid waarborgt, maar ook bestaande hiërarchieën in stand houdt. Rechtsregels ontstaan niet in een vacuüm, maar zijn ingebed in maatschappelijke contexten van klasse, ras, gender en seksualiteit [4](#page=4).
Volgens deze benadering maken juridische actoren vaak deel uit van de dominante groep en reproduceren zij, bewust of onbewust, de belangen van die groep. Recht is dus niet louter een neutraal instrument, maar ook een strijdtoneel voor erkenning en gelijkheid. Door te analyseren wiens perspectieven in wetgeving en rechtspraak worden weerspiegeld – en wiens stemmen ontbreken – trachten deze theorieën het recht te deconstrueren [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Het werk van de feministische juriste Catherine MacKinnon is cruciaal geweest in de hervorming van de bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen, door vrouwelijke ervaringen meer centraal te stellen. MacKinnon argumenteert dat recht een instrument is van mannelijke dominantie [4](#page=4).
De deconstructie van juridische normen gebeurt vaak via narratieven (verhalen) van gemarginaliseerde groepen. Deze verhalen tonen hoe wetgeving en rechtspraak in de praktijk ongelijkheid kunnen bestendigen. Denk hierbij aan getuigenissen van vrouwen over economische afhankelijkheid binnen het huwelijk, confrontaties van personen van kleur met etnische profilering door politiediensten, of aan ervaringen van LGBTIQ-personen die zich niet herkennen in binaire juridische categorieën. Deze narratieven vormen niet enkel kritiek, maar zijn ook een bron van reconstructie en inspireren voorstellen voor meer inclusieve vormen van recht [4](#page=4).
De kritische benadering is niet onomstreden. Tegenstanders stellen dat deze te ver gaat in het relativeren van objectiviteit en universaliteit, en dat het zou leiden tot zogenaamde 'woke'-politiek. De nadruk op positionaliteit – het idee dat kennis altijd mede-afhankelijk is van de positie van de spreker – wordt soms gezien als een bedreiging voor de juridische objectiviteit en de voorspelbaarheid van het recht [4](#page=4).
Deze discussie wijst echter op een fundamenteel spanningsveld binnen het recht: de vraag in hoeverre juristen bijdragen aan het reproduceren of doorbreken van ongelijkheid. Hierbij staat niet 'schuld', maar verantwoordelijkheid centraal. Juristen kunnen niet volledig losstaan van hun maatschappelijke context, maar kunnen zich wel bewust worden van hun positie en de impliciete normen die zij meenemen in hun werk [4](#page=4).
Een werkelijk neutrale rechtspraktijk veronderstelt dus niet de afwezigheid van waarden, maar de reflectie op waarden. Dit houdt in: het vermogen om te erkennen dat recht nooit volledig neutraal is, en dat het streven naar rechtvaardigheid juist vraagt om die illusie van neutraliteit te doorbreken [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Co-constitutief | Een relatie waarin twee entiteiten elkaar wederzijds vormen en definiëren. In de context van recht en diversiteit betekent dit dat het recht de samenleving en de diversiteit daarin vormt, terwijl de diversiteit van de samenleving op zijn beurt het recht beïnvloedt. |
| Juridische ordeningsmechanismen | Systemen en processen binnen een rechtsstaat die de samenleving structureren, rechten en plichten toekennen, besluitvorming reguleren en conflicten oplossen door middel van wetten en regels. |
| Maatschappelijke normen | Geaccepteerde gedragingen, waarden en overtuigingen binnen een bepaalde samenleving die het sociale verkeer sturen en mede bepalen wat als normaal of afwijkend wordt beschouwd. |
| Diversiteit | De staat van verscheidenheid, met name onder mensen. Het verwijst naar alle mogelijke vormen van variatie in persoonlijke kenmerken die als fundamenteel voor iemands identiteit worden beschouwd of waaraan in de samenleving bijzonder belang wordt gehecht. |
| Multiculturaliteit | De aanwezigheid en co-existentie van verschillende etnische en culturele groepen binnen een samenleving. Het is een specifiekere vorm van diversiteit die zich richt op etnisch-culturele verschillen. |
| Superdiversiteit | Een concept dat verwijst naar een combinatie van een kwantitatieve toename van diversiteit door migratie, een kwalitatieve toename van diversiteit (meer variatie binnen reeds bestaande diversiteit) en een proces van normalisering van deze diversiteit. |
| Gelijkheidsbeginsel | Een fundamenteel juridisch principe dat stelt dat alle individuen gelijkwaardig zijn en zonder discriminatie behandeld moeten worden, ongeacht hun persoonlijke kenmerken. |
| Non-discriminatie | Het principe dat geen enkele persoon mag worden benadeeld of achtergesteld op basis van specifieke kenmerken zoals ras, geslacht, religie, seksuele geaardheid of handicap. |
| Privilege | Een voordeel of een speciale recht dat toekomt aan bepaalde individuen of groepen, vaak gebaseerd op hun maatschappelijke positie of identiteitskenmerken, en dat niet automatisch aan iedereen is verleend. |
| Sociale constructies | Concepten, ideeën of categorieën die door de samenleving zijn gecreëerd en gevormd, in plaats van dat ze natuurlijk of objectief bestaan. Ze worden vaak beïnvloed door maatschappelijke normen, machtsverhoudingen en historische context. |
| Intersectionaliteit | Een theoretisch kader dat analyseert hoe verschillende sociale categorieën, zoals ras, gender, klasse en seksuele geaardheid, elkaar kruisen en overlappen, en hoe deze kruispunten leiden tot specifieke vormen van discriminatie, onderdrukking of privilege. |
| Formele gelijkheid | Een benadering van gelijkheid waarbij iedereen door het recht op exact dezelfde manier wordt behandeld, zonder rekening te houden met individuele verschillen of maatschappelijke achtergronden. De nadruk ligt op gelijke regels en procedures. |
| Materiële gelijkheid | Een benadering van gelijkheid die verder gaat dan formele gelijkheid en zich richt op het bereiken van gelijke uitkomsten of kansen in de praktijk. Dit kan betekenen dat ongelijke behandeling nodig is om structurele ongelijkheden te compenseren. |
| Kritische Rechtstheorie (Critical Legal Studies - CLS) | Een intellectuele beweging die het recht beschouwt als een sociaal construct dat inherent verbonden is met machtsstructuren en ideologie. CLS-geleerden beweren dat het recht bestaande hiërarchieën in de samenleving in stand houdt en vaak de belangen van dominante groepen dient. |
| Narratieven | Verhalen of verslagen die gebruikt worden om ervaringen, gebeurtenissen of perspectieven te beschrijven. In de juridische context worden narratieven van gemarginaliseerde groepen gebruikt om te laten zien hoe wetgeving en rechtspraak ongelijkheid kunnen bestendigen. |
| Positionaliteit | Het idee dat kennis en begrip altijd mede-afhankelijk zijn van de sociale, culturele en politieke positie van de persoon die spreekt of kennis produceert. Dit impliceert dat er geen universeel, objectief perspectief is dat losstaat van iemands context. |
| Rechtvaardigheid | Het principe van eerlijkheid en billijkheid in de behandeling van mensen en de verdeling van middelen. Juridische rechtvaardigheid streeft naar het corrigeren van onrecht en het handhaven van ethische normen. |
Cover
Rechtshandhaving.docx
Summary
# Rechtshandhaving en geschillenbeslechting in het internationaal recht
Dit onderwerp behandelt de mechanismen voor handhaving en geschillenbeslechting binnen het internationaal recht, inclusief niet-gewelddadige middelen zoals retorsies en tegenmaatregelen, en de historische ontwikkeling van het geweldverbod.
## 1. De aard van rechtshandhaving in het internationaal recht
Het internationaal recht kent in beginsel geen gecentraliseerd stelsel van rechtshandhaving en rechtsafdwinging vanwege het horizontale karakter van de internationale rechtsorde. Staten die menen in hun rechten geschonden te zijn, zijn aangewezen op vreedzame geschillenbeslechting. Indien dit niet tot een oplossing leidt, kunnen zij genoodzaakt zijn om "het recht in eigen handen te nemen" door middel van dwangmaatregelen, zoals retorsies of tegenmaatregelen, steeds met inachtneming van de geldende regels van het internationaal recht.
## 2. Niet-gewelddadige middelen van rechtshandhaving
### 2.1. Retorsies
Retorsies zijn maatregelen die een benadeelde Staat kan nemen tegen een andere Staat die een internationale onrechtmatige daad heeft begaan of op een andere nadelige wijze heeft gehandeld. Deze maatregelen zijn op zichzelf volkenrechtelijk geoorloofd en vormen geen schending van een internationale verplichting.
Voorbeelden van retorsies omvatten:
* Het terugroepen van een ambassadeur.
* Het verminderen of verbreken van diplomatieke betrekkingen.
* Het beëindigen van vrijwillige economische of humanitaire hulp.
* Een boycot van producten uit de betreffende Staat.
**Tip:** De geoorloofdheid van retorsies hangt af van het feit of de maatregel zelf het internationaal recht schendt. Zo kan het beëindigen van economische hulp die op een verdrag berust, onrechtmatig zijn indien dit niet volgens de bepalingen van het verdrag gebeurt.
### 2.2. Tegenmaatregelen (represailles)
Wanneer de reactie van de benadeelde Staat op zichzelf een schending van het internationaal recht uitmaakt, spreekt men van tegenmaatregelen of represailles. Tegenmaatregelen mogen slechts genomen worden jegens een Staat die aansprakelijk is voor een internationale onrechtmatige daad, met als doel deze Staat aan te sporen zijn verplichtingen na te komen.
**Voorwaarden voor tegenmaatregelen:**
* **Inhoudelijk:**
* Ze mogen slechts een tijdelijk niet-nakomen van internationale verplichtingen inhouden jegens de verantwoordelijke Staat.
* Ze moeten zoveel mogelijk zodanig worden genomen dat de hervatting van de uitvoering van de desbetreffende verplichtingen mogelijk blijft (omkeerbaarheid).
* Ze mogen geen afbreuk doen aan bepaalde volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder het geweldverbod, verplichtingen ter bescherming van fundamentele mensenrechten, verplichtingen van humanitaire aard die represailles verbieden, en andere verplichtingen van *jus cogens*.
* De proportionaliteitseis geldt: er moet een evenredigheid zijn tussen de represaille, de geleden schade, de ernst van de onrechtmatige daad en de in het geding zijnde rechten.
* **Procedureel:**
* De benadeelde Staat moet de verantwoordelijke Staat oproepen zijn internationale verplichtingen na te komen.
* De verantwoordelijke Staat moet in kennis worden gesteld van het besluit tot het nemen van represailles en er moet worden aangeboden te onderhandelen.
* Er geldt een uitzondering indien dringend actie geboden is om de rechten te beschermen.
* Indien de onrechtmatige daad is beëindigd, mogen geen represailles meer worden genomen, en reeds genomen represailles moeten onverwijld worden opgeschort.
* Represailles mogen niet worden ingesteld of voortgezet wanneer het geschil hangende is voor een bevoegde rechtbank, tenzij de verantwoordelijke Staat de geschillenbeslechtingsprocedures niet te goeder trouw naleeft.
* Represailles moeten worden beëindigd zodra de verantwoordelijke Staat zijn internationale verplichtingen heeft vervuld.
**Voorbeeld:** Het niet nakomen van eigen verplichtingen onder een bepaald verdrag door het inroepen van de *exceptio non adimpleti contractus* jegens de Staat die als eerste zijn verplichtingen verzuimde.
### 2.3. Noodzaak
Noodzaak is een uitzonderlijke situatie waarin een Staat zijn enige mogelijkheid om zich te redden uit een ernstige bedreiging ziet in het niet nakomen van zijn internationale verplichtingen, zelfs indien dit de rechten van een andere Staat schendt die geen onrechtmatige daad heeft gesteld. Noodzaak wordt erkend als een omstandigheid die de onrechtmatigheid van een schending van het internationaal recht doet vervallen.
### 2.4. Collectieve rechtshandhaving via de Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Hij kan optreden op grond van Hoofdstuk VI (vreedzame geschillenbeslechting) en Hoofdstuk VII (optreden bij bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daden van agressie) van het VN-Handvest.
* **Hoofdstuk VI:** De Veiligheidsraad kan geschillen onderzoeken en aanbevelingen doen voor procedures of methodes tot regeling. Deze maatregelen zijn niet-bindend.
* **Hoofdstuk VII:** Wanneer de Veiligheidsraad vaststelt dat er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie, kan hij bindende maatregelen nemen.
* **Voorlopige maatregelen (art. 40 HVN):** Maatregelen om te voorkomen dat een situatie verergert, zoals een staakt-het-vuren.
* **Niet-gewelddadige maatregelen (art. 41 HVN):** Maatregelen zonder wapengeweld, zoals economische en handelssancties, wapenembargo's, reisverboden, financiële beperkingen en het verbreken van diplomatieke betrekkingen. Deze maatregelen zijn bindend voor alle VN-lidstaten. De EU zet VN-sancties om in EU-recht.
* **Machtiging tot geweldgebruik (art. 42 HVN):** Indien niet-gewelddadige maatregelen onvoldoende blijken, kan de Veiligheidsraad optreden door middel van lucht-, zee- of landstrijdkrachten machtigen. Dit kan leiden tot vredesafdwinging (*peace enforcement*).
**Voorbeeld van EU-sancties:** De EU heeft grootschalige sancties opgelegd aan Rusland als reactie op de oorlog tegen Oekraïne, waaronder bevriezing van tegoeden, reisverboden, export- en importbeperkingen, en een olie-embargo met een prijsplafond. Deze sancties omvatten ook beperkingen op de financiële sector, zoals het Swift-verbod voor bepaalde Russische en Wit-Russische banken.
**Tip:** De Veiligheidsraad kan ook optreden om de verspreiding van massavernietigingswapens te voorkomen (UNSC Res. 1540) en terrorisme te bestrijden (UNSC Res. 1373).
### 2.5. Multilaterale en unilaterale humanitaire interventies
* **Multilaterale humanitaire interventies:** Deze vinden plaats na machtiging van de VN-Veiligheidsraad op grond van Hoofdstuk VII HVN. Ze worden algemeen als volkenrechtelijk geoorloofd beschouwd.
* **Unilaterale humanitaire interventies:** Deze vinden plaats zonder machtiging van de VN-Veiligheidsraad. Ze zijn zeer omstreden. Hoewel sommigen een beperkte toelaatbaarheid bepleiten onder strikte voorwaarden (vergelijkbaar met noodzaak en proportionaliteit, en met inachtneming van de territoriale en politieke integriteit van de Staat waarin wordt geïntervenieerd), kunnen ze in strijd zijn met het geweldverbod uit het VN-Handvest. De doctrine van de "verantwoordelijkheid tot bescherming" (*responsibility to protect*) kan in dergelijke gevallen een rol spelen, waarbij de internationale gemeenschap ingrijpt indien een Staat kennelijk niet in staat of bereid is zijn bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de mensheid.
## 3. Historische ontwikkeling van het geweldverbod
### 3.1. Voor de Eerste Wereldoorlog
Tot het einde van de 19e eeuw was het voeren van oorlog voor staten een vrije keuze. De Haagse Vredesconferenties van 1899 en 1907 beoogden het vertragen van oorlogsvoering om vreedzame geschillenbeslechting een kans te geven.
### 3.2. Na de Eerste Wereldoorlog
* **Verdrag van Versailles (1919):** Duitsland werd als schuldige van de oorlog aangewezen. De Volkenbond werd opgericht met een systeem van collectieve veiligheid. Het geweldverbod was echter beperkt; leden waren verplicht geschillen voor te leggen aan internationale instanties, en in een "afkoelperiode" mocht geen geweld worden gebruikt.
* **Briand-Kellogg Pact (1928):** Staten verzaakten aan oorlog als middel van buitenlandse politiek en verbonden zich ertoe geschillen vreedzaam te beslechten. Dit verdrag kende echter geen institutionele structuur voor sancties en omzeiling was mogelijk door militaire acties niet als oorlog te kwalificeren.
### 3.3. Het VN-Handvest (sinds 1945)
* **Geweldverbod (art. 2, § 4 HVN):** Alle VN-lidstaten dienen zich te onthouden van de bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een Staat, of van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de VN. Dit beginsel geldt ook voor niet-VN-lidstaten voor zover noodzakelijk voor internationale vrede en veiligheid. Het IGH heeft dit erkend als gewoonterecht.
* **Ruime interpretatie:** Hoewel art. 2, § 4 HVN expliciet spreekt over territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid, wordt dit door de meerderheid van de auteurs ruim geïnterpreteerd als een algemeen verbod op alle vormen van geweld.
#### 3.3.1. Uitzonderingen op het geweldverbod
Er zijn twee principieel aanvaarde uitzonderingen op het geweldverbod:
* **Zelfverdedigingsrecht (art. 51 HVN):** Het inherente recht op individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval. Dit recht geldt ook als gewoonterecht.
* **Voorwaarden:**
* Reactie op een voorafgaande gewapende aanval (preventief gebruik van geweld is omstreden; anticiperende zelfverdediging tegen een *imminente* aanval is mogelijk).
* Aanvallen door niet-statelijke groeperingen kunnen eveneens een beroep op zelfverdediging rechtvaardigen, mits de omvang en het effect gelijk staan aan een gewapende aanval door reguliere strijdkrachten en de betrokken Staat onwillig of onmachtig is om deze aanvallen te voorkomen.
* Het gebruikte geweld moet noodzakelijk en proportioneel zijn en het internationaal humanitair recht respecteren.
* **Melding aan de Veiligheidsraad:** De Veiligheidsraad moet onmiddellijk worden gewaarschuwd. Zodra de Veiligheidsraad maatregelen neemt, moet de Staat zijn eigen initiatief staken.
* **Gebruik van geweld na besluit van de Veiligheidsraad (Hoofdstuk VII HVN):** De Veiligheidsraad kan optreden om de internationale vrede en veiligheid te handhaven of te herstellen door middel van dwangmaatregelen, inclusief het machtigen van het gebruik van geweld (art. 42 HVN).
#### 3.3.2. Gebruik van geweld door de Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad kan, op grond van art. 39 HVN, vaststellen dat er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie. Vervolgens kan hij maatregelen nemen op grond van art. 41 (niet-gewelddadige maatregelen) of art. 42 (machtiging tot geweldgebruik). De toepassing van art. 42 vereist een besluit van de Veiligheidsraad, waarin lidstaten worden gemachtigd om "alle noodzakelijke middelen" te gebruiken.
**Voorbeeld:** De machtiging tot gebruik van geweld ter bevrijding van Koeweit in 1990-1991 (UNSC Res. 678).
**Tip:** De toenemende verdeeldheid binnen de Veiligheidsraad, met name door vetorechten, bemoeilijkt vaak het nemen van bindende maatregelen onder Hoofdstuk VII, wat leidt tot een focus op "humanitaire diplomatie" zoals het veiligstellen van toegang voor humanitaire hulp.
#### 3.3.3. Regionale organisaties en de Veiligheidsraad
Regionale organisaties kunnen een rol spelen bij de handhaving van internationale vrede en veiligheid, mits hun activiteiten verenigbaar zijn met de VN-doelstellingen. Ze mogen geen dwangacties ondernemen zonder machtiging van de Veiligheidsraad. De samenwerking tussen de Veiligheidsraad en regionale organisaties is de laatste decennia belangrijker geworden.
---
# EU-sancties tegen Rusland
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de EU-sancties tegen Rusland, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. EU-sancties tegen Rusland
Dit hoofdstuk bespreekt de diverse sancties die de Europese Unie heeft ingesteld tegen Rusland als reactie op de aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waaronder economische, individuele, diplomatieke en visumaatregelen.
### 2.1 Achtergrond en reikwijdte van EU-sancties
Sinds de grootschalige invasie van Oekraïne door Rusland op 24 februari 2022 heeft de Europese Unie aanzienlijke en ongekende sancties ingesteld. Deze sancties bouwen voort op de maatregelen die al in 2014 werden ingevoerd na de annexatie van de Krim en het niet-nakomen van de Minsk-akkoorden. De sancties zijn gericht op het treffen van de Russische economie, het bemoeilijken van de militaire operaties en het ondermijnen van de politieke en economische steun voor de oorlog. De EU heeft tevens sancties opgelegd aan Wit-Rusland, Iran en Noord-Korea vanwege hun militaire steun aan Rusland, evenals aan personen en entiteiten in verband met de verslechterende mensenrechtensituatie in Rusland, met name na de dood van Aleksej Navalny.
#### 2.1.1 Personen en entiteiten die doelwit zijn van sancties
De EU-sancties zijn gericht tegen meer dan 2.200 personen en entiteiten die betrokken zijn bij acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, of die hiervan profiteren. De lijst van gesanctioneerde personen omvat onder andere:
* De Russische president Vladimir Poetin
* De Russische minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov
* Voormalig Oekraïens president Viktor Janoekovytsj
* Roman Abramovitsj
* Leden van de Doema en de Nationale Veiligheidsraad
* Ministers, gouverneurs en lokale politici
* Hoge ambtenaren en militairen
* Bevelhebbers van de Wagner Groep
* Prominente zakenlieden en oligarchen
* Pro-Kremlin propagandisten en anti-Oekraïense figuren
De sancties zijn ook gericht tegen personen die verantwoordelijk zijn voor of betrokken bij:
* Wreedheden in Boetsja en Marioepol
* Raketaanvallen op burgers en kritieke infrastructuur
* Deportatie en gedwongen adoptie van Oekraïense kinderen
* Militaire heropvoedingsprogramma's voor Oekraïense kinderen
* Rekrutering van Syrische huurlingen
* Productie en levering van drones
* Roof van Oekraïens cultureel erfgoed
De lijst van gesanctioneerde entiteiten omvat:
* Politieke partijen
* Strijdkrachten en paramilitaire groepen (waaronder de Wagner Groep)
* Banken en financiële instellingen
* Mediaorganisaties die propaganda en desinformatie verspreiden
* Bedrijven in de militaire en defensiesector
* Bedrijven in de energiesector
* Bedrijven in de luchtvaart-, scheepvaart- en machinebouwsector
* Bedrijven in de IT-, telecom- en verzekeringssector
* Bedrijven betrokken bij het omzeilen van sancties
* PJSC Alrosa (grootste diamantwinningsbedrijf ter wereld)
* De Al-Russische Volksfront beweging
* Organisaties die verantwoordelijk zijn voor heropvoedingsprogramma's en deportatie van Oekraïense kinderen
Sancties zijn ook opgelegd aan Wit-Rusland vanwege zijn betrokkenheid bij de Russische invasie van Oekraïne en aan Iran voor het leveren van drones aan Rusland.
#### 2.1.2 De praktische gevolgen van sancties
Sancties tegen personen houden een **reisverbod** en **bevriezing van tegoeden** in.
* Een **reisverbod** verhindert personen om de EU binnen te komen of erdoor te reizen.
* De **bevriezing van tegoeden** blokkeert alle bankrekeningen en activa van een persoon of entiteit binnen de EU. Dit betekent dat hun geld niet gebruikt kan worden om het Russische regime te steunen.
Sancties tegen entiteiten omvatten voornamelijk de **bevriezing van tegoeden**.
In de EU zijn reeds aanzienlijke bedragen aan tegoeden bevroren (meer dan 24,9 miljard euro) en de tegoeden van de Russische centrale bank ter waarde van 210 miljard euro zijn geblokkeerd. Uitzonderlijke nettowinsten die voortkomen uit de bevroren Russische activa zullen worden ingezet ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten, de defensie-industrie en de wederopbouw, via de Europese Vredesfaciliteit en andere EU-programma's.
### 2.2 Economische sancties en handelsbeperkingen
De economische sancties omvatten een reeks beperkingen op de in- en uitvoer van producten naar en uit Rusland. Het doel is om de Russische economie maximaal te treffen, terwijl de impact op Europese bedrijven en burgers wordt beperkt. Producten die primair bedoeld zijn voor consumptie, evenals gezondheids-, farmaceutische, landbouwproducten en levensmiddelen, zijn uitgesloten van de sanctielijsten om de Russische bevolking te ontzien.
Sinds februari 2022 hebben de sancties van de EU geleid tot een aanzienlijke daling van de handel:
* Meer dan 43,9 miljard euro aan goederen is niet naar Rusland uitgevoerd.
* Meer dan 91,2 miljard euro aan goederen is niet uit Rusland ingevoerd.
Dit resulteert in een vermindering van 49% in de export naar Rusland en een vermindering van 58% in de import uit Rusland vergeleken met 2021. Douaneautoriteiten in de EU handhaven deze import- en exportbeperkingen. De EU heeft, in samenwerking met gelijkgestemde partners, verklaard zich het recht voor te behouden om Rusland niet langer als meest begunstigde natie te behandelen binnen het kader van de WTO. De EU heeft ervoor gekozen de invoertarieven niet te verhogen, maar een reeks beperkende maatregelen te implementeren, waaronder een verbod op de in- en uitvoer van specifieke goederen. Bovendien is de toetredingsprocedure van Wit-Rusland tot de WTO door de EU en haar partners opgeschort. Sinds december 2023 is er een verbod op Russische diamanten, gecoördineerd met de G7-landen, om Rusland een belangrijke inkomstenbron te ontnemen.
#### 2.2.1 Goederen die niet mogen worden uitgevoerd naar Rusland
De sanctielijst voor export naar Rusland omvat onder andere:
* Geavanceerde technologie (bv. kwantumcomputers, halfgeleiders, elektronische componenten, software)
* Bepaalde machines en transportmiddelen
* Specifieke goederen en technologie voor olieraffinage
* Apparatuur, technologie en diensten voor de energiesector
* Goederen en technologie voor de lucht- en ruimtevaartindustrie (bv. vliegtuigen, motoren, reserveonderdelen, brandstof)
* Goederen en radiocommunicatietechnologie voor de zeescheepvaart
* Producten voor tweeërlei gebruik (civiel en militair), zoals drones, drone-software en encryptieapparatuur
* Luxegoederen (bv. dure auto's, horloges, juwelen)
* Onderdelen van civiele vuurwapens en ander militair materieel
* Chemische stoffen, lithiumbatterijen, thermostaten
* Andere goederen die de industriële capaciteit van Rusland kunnen versterken
#### 2.2.2 Goederen die niet mogen worden ingevoerd uit Rusland
De sanctielijst voor import uit Rusland omvat onder andere:
* Ruwe olie en geraffineerde aardolieproducten
* Steenkool en andere vaste fossiele brandstoffen
* Staal, ijzer en ruwijzer
* Cement en asfalt
* Koper- en aluminiumdraad, buizen en pijpen
* Hout, papier, synthetisch rubber en plastic
* Helium
* Visserijproducten, alcohol, sigaretten en cosmetische producten
* Diamanten en goud, inclusief juwelen
* Andere goederen die bijdragen aan de versterking van Rusland's industriële en defensievermogens
Het verbod op diamanten geldt voor Russische diamanten, diamanten die uit Rusland worden uitgevoerd, die via Rusland worden doorgevoerd, of die in derde landen zijn verwerkt maar van Russische oorsprong zijn.
#### 2.2.3 Diensten die niet langer mogen worden geleverd aan Rusland
Om de Russische economie, die sterk afhankelijk is van door Europese bedrijven geleverde diensten, te raken, heeft de EU een verbod ingesteld op de levering van bepaalde zakelijke diensten aan de Russische overheid en in Rusland gevestigde rechtspersonen. Dit verbod omvat:
* Diensten op het gebied van cryptoactiva (portemonnees, rekeningen, bewaring)
* Architecten- en ingenieursdiensten
* IT- en juridische adviesdiensten
* Diensten voor adverteren, marktonderzoek en opiniepeilingen
* Technische bijstand, tussenhandeldiensten of financiële bijstand (met betrekking tot zeevervoer van Russische olie)
* Diensten gerelateerd aan intellectuele-eigendomsrechten of handelsgeheimen (voor goederen en technologieën onder andere sancties)
* Software voor ondernemingsbeheer
* Software voor industrieel ontwerp en fabricage
#### 2.2.4 Het olie-embargo en prijsplafond voor olie
In juni 2022 heeft de Raad een zesde pakket sancties aangenomen dat de aankoop, invoer en overdracht van ruwe olie en bepaalde aardolieproducten over zee uit Rusland naar de EU verbiedt. Dit verbod geldt sinds 5 december 2022 voor ruwe olie en sinds 5 februari 2023 voor geraffineerde aardolieproducten. Er zijn tijdelijke uitzonderingen voor lidstaten die geografisch afhankelijk zijn van Russische olie via pijpleidingen en geen haalbare alternatieven hebben. Ook Bulgarije en Kroatië hebben tijdelijke uitzonderingen voor specifieke invoer. Dit embargo treft ongeveer 90% van de EU-invoer van Russische olie.
Het **prijsplafond voor olie** geldt voor over zee vervoerde ruwe olie, aardolie en olie uit bitumineuze mineralen afkomstig uit of uitgevoerd uit Rusland. Het plafond is vastgesteld op:
* $ 60 per vat voor ruwe olie
* $ 45 per vat voor aardolieproducten die goedkoper zijn dan ruwe olie
* $ 100 per vat voor aardolieproducten die duurder zijn dan ruwe olie
Deze prijsplafonds zijn, in samenwerking met de Price Cap Coalition, ingesteld om prijsstijgingen te beperken, Ruslands inkomsten te verlagen en mondiale energieprijzen te stabiliseren, terwijl de negatieve gevolgen voor derde landen worden verzacht. Het EU-invoerverbod op Russische olie over zee en de bijbehorende verboden voor andere G7-partners gelden parallel aan het prijsplafond. EU-vaartuigen mogen Russische olie en aardolieproducten niet naar derde landen vervoeren, evenmin als de bijbehorende diensten, tenzij de producten worden aangekocht tegen of onder het prijsplafond. Het 12e sanctiepakket heeft strengere nalevingsregels geïntroduceerd om omzeiling tegen te gaan, met een versterkt mechanisme voor informatie-uitwisseling om misleidende praktijken op te sporen.
#### 2.2.5 Sancties in de vervoerssector
**Vervoer over de weg:**
Russische en Wit-Russische wegvervoerders is de toegang tot de EU ontzegd, ook voor goederen in doorvoer. Dit vermindert de mogelijkheid voor Rusland om essentiële goederen aan te kopen en verstoort de handel. Uitzonderingen gelden voor:
* Vervoer van energie
* Vervoer van farmaceutische, medische, landbouw- en voedingsproducten
* Humanitaire hulp
* Vervoer voor diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen
* Overdracht of uitvoer van culturele goederen in bruikleen
* Auto's met diplomatieke kentekenplaten of voor humanitaire hulp
* Auto's van EU-burgers die in Rusland wonen en naar de EU reizen
De maatregel geldt niet voor post en goederen in doorvoer tussen de oblast Kaliningrad en Rusland.
**Luchtvaart:**
Alle Russische luchtvaartmaatschappijen is de toegang tot EU-luchthavens ontzegd en zij mogen niet meer over EU-grondgebied vliegen. Dit geldt ook voor privéjets. Bovendien is de uitvoer van goederen en technologie voor de lucht- en ruimtevaartindustrie naar Rusland verboden, evenals de bijbehorende diensten zoals verzekeringen en onderhoud. Aangezien een aanzienlijk deel van de Russische commerciële vliegtuigen in de EU, de VS of Canada is geproduceerd, kan dit op termijn leiden tot een immobilisatie van een groot deel van de Russische burgerluchtvaart.
**Vervoer over zee:**
De EU-havens zijn gesloten voor de gehele Russische handelsvloot. Uitzonderingen gelden voor schepen die bepaalde goederen vervoeren, zoals energie, farmaceutische, medische, landbouw- en voedingsproducten, humanitaire hulp, splijtstof en steenkool. Schepen in nood, die hulp zoeken of om maritieme veiligheidsredenen een noodstop maken, zijn eveneens uitgezonderd. Het verbod geldt wel voor schepen die proberen sancties te omzeilen door onder een andere vlag te varen, in andere staten te registreren, schip-tot-schip transfers uitvoeren of bijdragen aan Ruslands oorlogsinspanningen. Scheepsvervoer van Russische ruwe olie en aardolieproducten naar derde landen is verboden, evenals de bijbehorende diensten, tenzij de producten onder het olieprijsplafond worden aangekocht.
### 2.3 Financiële en banksector sancties
#### 2.3.1 SWIFT-verbod
Tien Russische en vier Wit-Russische banken zijn uitgesloten van het SWIFT-systeem, waardoor zij geen internationale betalingen meer kunnen verrichten of ontvangen. Dit belemmert hun vermogen om buitenlandse valuta te ontvangen en activa naar het buitenland over te maken. Hoewel transacties zonder SWIFT theoretisch mogelijk zijn, is dit duur, complex en vereist het wederzijds vertrouwen tussen financiële instellingen.
#### 2.3.2 Systeem voor financiële berichten (SPFS)
De EU heeft een verbod ingesteld op het gebruik van het "System for Transfer of Financial Messages" (SPFS), een berichtendienst ontwikkeld door de Centrale Bank van Rusland om de effecten van sancties te neutraliseren. EU-entiteiten die buiten Rusland actief zijn, mogen geen verbinding maken met het SPFS of vergelijkbare diensten.
#### 2.3.3 Sancties tegen de Nationale Centrale Bank van Rusland
Alle transacties met de Nationale Centrale Bank van Rusland met betrekking tot het beheer van haar reserves en activa zijn verboden. Hierdoor heeft de centrale bank geen toegang meer tot haar tegoeden en activa bij centrale banken en particuliere instellingen in de EU. De tegoeden van de centrale bank zijn bevroren, wat naar schatting meer dan de helft van de Russische reserves blokkeert. Andere landen zoals de VS, Canada en het VK hebben eveneens soortgelijke verboden ingesteld. Dit beperkt de mogelijkheid van Rusland om zijn banken te ondersteunen en de gevolgen van andere sancties te verzachten. Zelfs de goudreserves lijken moeilijker verhandelbaar.
#### 2.3.4 Verbod op eurobankbiljetten
De EU heeft een verbod ingesteld op de verkoop, levering, overdracht en uitvoer van eurobankbiljetten naar Rusland om te voorkomen dat de Russische regering, de centrale bank en andere entiteiten de sancties omzeilen door contante euro's te verkrijgen. Vergelijkbare sancties gelden voor Wit-Rusland.
### 2.4 Media en desinformatie
De EU heeft de omroepactiviteiten en -vergunningen van verschillende door het Kremlin gesteunde mediakanalen opgeschort die desinformatie verspreiden. Deze maatregel is gericht tegen de systematische internationale campagne van desinformatie, manipulatie en verdraaiing van feiten door Rusland, die gericht is op het destabiliseren van de EU en haar lidstaten. De betrokken mediakanalen omvatten onder meer Izvestia, Katehon, New Eastern Outlook, NTV/NTV Mir, Oriental Review, Pervyj Kanal, REN TV, RIA Novosti, Russia Today en dochterondernemingen, Rossiya RTR / RTR Planeta, Rossiya 24 / Russia 24, Rossiya 1, Rossiyskaya Gazeta, Spas TV Channel, Sputnik en dochterondernemingen, Tsargrad TV Channel, TV Centre International en Voice of Europe. Het Kremlin gebruikt deze media om propaganda te verspreiden en desinformatiecampagnes te voeren, met name over de aanvalsoorlog tegen Oekraïne. De sancties zijn van toepassing op alle omroepactiviteiten in of voor EU-lidstaten, ongeacht het medium. In overeenstemming met het Handvest van de grondrechten, worden de mediakanalen en hun personeel niet belemmerd in het uitvoeren van andere activiteiten dan omroep, zoals onderzoek en interviews. Sancties zijn ook opgelegd aan mediagroepen en personen die verantwoordelijk zijn voor propaganda en desinformatie.
### 2.5 Voorkomen van sanctieomzeiling
De EU heeft maatregelen genomen om de omzeiling van sancties door Russische personen en entiteiten tegen te gaan, die onder meer gebruik maken van complexe financiële constructies, misleiding over de aard of oorsprong van goederen, hulp van derde landen of het verbergen van activa. Deze maatregelen omvatten:
* Versterkte bilaterale en multilaterale samenwerking met derde landen en het bieden van technische ondersteuning.
* Uitbreiding van de criteria voor plaatsing op de sanctielijst om personen die omzeiling faciliteren te treffen.
* Sancties tegen entiteiten in derde landen die betrokken zijn bij de omzeiling van handelsbeperkingen.
* Een doorvoerverbod voor bepaalde goederen die via Rusland naar derde landen worden uitgevoerd.
* Een verbod op toegang tot EU-havens voor vaartuigen die schip-tot-schip transfers uitvoeren en waarvan vermoed wordt dat zij sancties overtreden.
* Russische onderdanen mogen geen eigenaar zijn van, zeggenschap uitoefenen over of bestuursfuncties bekleden in bedrijven die cryptoactiva-diensten aanbieden in Rusland.
* In de EU gevestigde entiteiten die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van Rusland, moeten geldovermakingen van meer dan 100.000 euro buiten de EU aangeven.
#### 2.5.1 Niet-naar-Ruslandclausule
Sinds december 2023 moeten EU-exporteurs bij de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van bepaalde goederen naar derde landen (met uitzondering van partnerlanden) contractueel de wederuitvoer naar Rusland en voor gebruik in Rusland verbieden. Dit geldt met name voor:
* Goederen voor tweeërlei gebruik.
* Geavanceerde technologie die op het slagveld in Oekraïne is aangetroffen of cruciaal is voor de ontwikkeling van Russische militaire systemen.
* Luchtvaartgoederen en wapens.
#### 2.5.2 Voorkomen van omzeiling door derde landen
Om de toenemende pogingen tot sanctieomzeiling tegen te gaan, werkt de EU intensief samen met derde landen en biedt zij technische ondersteuning. Indien deze samenwerking niet het gewenste resultaat oplevert, kan de EU overgaan tot evenredige en gerichte maatregelen. Deze zijn bedoeld om Rusland af te snijden van de inkomsten die de oorlog financieren. Het gaat om individuele maatregelen tegen marktdeelnemers uit derde landen die sanctieomzeiling mogelijk maken. Na het nemen van deze maatregelen, zal de EU opnieuw de dialoog aangaan met het betreffende derde land. Bij aanhoudende en substantiële sanctieomzeiling kan de EU als laatste redmiddel uitzonderlijke maatregelen nemen, zoals het beperken van de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van goederen (met name gevechtsgoederen en -technologie) naar derde landen met een blijvend hoog risico op sanctieomzeiling.
Daarnaast gelden er eisen dat EU-moederondernemingen toezien op de naleving door hun dochterondernemingen in derde landen, EU-marktdeelnemers zorgvuldigheidsmechanismen implementeren voor de verkoop van gevechtsgoederen aan derde landen, en contracten met derde landen die industriële knowhow overdragen, clausules bevatten om te voorkomen dat deze knowhow wordt gebruikt voor Russische goederen.
David O’Sullivan is benoemd tot speciale gezant voor de uitvoering van EU-sancties, om contacten te onderhouden met derde landen en te zorgen dat gevoelige militaire goederen van Europese oorsprong niet in Rusland terechtkomen.
### 2.6 Wat de EU-sancties tegen Rusland NIET doen
* De sancties belemmeren **niet** de uitvoer van levensmiddelen en landbouwproducten of daarmee verband houdende transacties. De EU benadrukt dat Rusland de enige verantwoordelijke is voor de wereldwijde voedselcrisis en dat de sancties niet gericht zijn op voedsel en landbouwproducten. Voedselzekerheid en betaalbaarheid van levensmiddelen zijn prioriteiten voor de EU. Er zijn geen sancties op de Russische uitvoer van voedsel naar de wereldmarkt. Iedereen kan voedsel en meststoffen uit Rusland kopen, verhandelen, vervoeren en gebruiken.
* Beperkingen op de invoer van bepaalde kalimeststoffen zijn uitsluitend van toepassing op invoer in de EU, niet op uitvoer vanuit de EU of Rusland naar Oekraïne.
* Hoewel het Europese luchtruim gesloten is voor Russische vliegtuigen, kunnen lidstaten uitzonderingen maken voor vluchten met humanitaire doeleinden.
* Lidstaten mogen schepen onder Russische vlag en Russische wegvervoerders toegang verlenen tot de EU voor de in- of uitvoer van landbouwproducten (zoals meststoffen en tarwe), aangezien daar geen beperkende maatregelen voor gelden.
### 2.7 Coördinatie met internationale partners
Sancties hebben meer impact wanneer een brede groep internationale partners deelneemt. De EU werkt nauw samen met gelijkgestemde partners, zoals de Verenigde Staten, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Australië en andere internationale organisaties zoals de Wereldbankgroep, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De "Russian Elites, Proxies, and Oligarchs (REPO) Task Force" is opgericht om de internationale inspanningen te coördineren en de toepassing van sancties te waarborgen. Elk niet-EU-land beslist echter zelf welke sancties het oplegt.
### 2.8 Juridische basis van EU-sancties
Alle EU-sancties stroken met de verplichtingen van het internationaal recht en eerbiedigen de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Na een politiek akkoord tussen de EU-lidstaten, bereiden de Europese Dienst voor extern optreden en/of de Europese Commissie de benodigde rechtshandelingen voor, die vervolgens aan de Raad worden voorgelegd. Verordeningen en besluiten van de Raad zijn, als rechtshandelingen van algemene strekking, bindend voor alle personen en entiteiten die onder de jurisdictie van de EU vallen, inclusief EU-onderdanen wereldwijd en alle bedrijven en organisaties opgericht naar het recht van een EU-lidstaat. De Veiligheidsraad van de VN kan, conform artikel 41 van het VN-Handvest, niet-gewelddadige maatregelen (embargo's) opleggen die bindend zijn voor alle lidstaten.
---
**Tip:** Het is cruciaal om de specifieke doelstellingen achter elke categorie van sancties te begrijpen (economisch, individueel, etc.) en hoe deze bijdragen aan de bredere strategische doelen van de EU ten aanzien van Rusland. Bestudeer ook de mechanismen die zijn opgezet om sanctieomzeiling te voorkomen, aangezien dit een belangrijk aspect is van de effectiviteit van sancties.
---
# Het geweldverbod en de uitzonderingen daarop
Dit onderwerp onderzoekt het algemene verbod op het gebruik van geweld in het internationaal recht, zoals vastgelegd in het VN-Handvest, en de erkende uitzonderingen daarop, zoals het recht op zelfverdediging en collectieve veiligheid via de VN-Veiligheidsraad.
### 3.1 Niet-gewelddadige middelen
Wanneer een staat nadelige gevolgen ondervindt van internationale onrechtmatige daden of andere handelingen van een andere staat, kan hij daarop reageren met:
#### 3.1.1 Retorsies
* Retorsies zijn maatregelen die nadelig zijn voor de betrokken staat, maar op zichzelf volkenrechtelijk geoorloofd zijn en geen schending van een internationale verplichting opleveren.
* Voorbeelden hiervan zijn het terugroepen van een ambassadeur, het verbreken van diplomatieke betrekkingen, het beëindigen van hulp of een boycot van producten.
* Het is cruciaal dat retorsies zelf geen schending van het internationaal recht vormen.
#### 3.1.2 Tegenmaatregelen (represailles)
* Tegenmaatregelen zijn zelf ook een schending van het internationaal recht, maar worden onder bepaalde voorwaarden als geoorloofd beschouwd.
* Ze mogen alleen worden genomen jegens een staat die aansprakelijk is voor een internationale onrechtmatige daad, met als doel deze staat aan te sporen zijn verplichtingen na te komen.
* **Voorwaarden voor tegenmaatregelen:**
* **Beperkt in tijd:** Ze mogen slechts tijdelijk van aard zijn en de hervatting van de oorspronkelijke verplichtingen moet mogelijk blijven.
* **Procedureel:** De benadeelde staat moet de verantwoordelijke staat oproepen zijn verplichtingen na te komen, de intentie tot tegenmaatregelen meedelen en onderhandelingen aanbieden, tenzij dringende actie vereist is.
* **Beëindiging:** Tegenmaatregelen moeten worden opgeschort indien de onrechtmatige daad is beëindigd of als het geschil voor een bevoegde rechtbank hangt, tenzij de verantwoordelijke staat de procedure niet te goeder trouw uitvoert. Ze moeten ook worden beëindigd zodra de verplichtingen zijn vervuld.
* **Inhoudelijk:** Tegenmaatregelen mogen geen afbreuk doen aan bepaalde volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder het geweldverbod, verplichtingen ter bescherming van fundamentele mensenrechten, humanitaire verplichtingen en jus cogens. Ook geldende geschillenbeslechtingsprocedures en de onschendbaarheid van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers moeten worden gerespecteerd.
* **Proportionaliteit:** De tegenmaatregel moet evenredig zijn aan de geleden schade, de ernst van de onrechtmatige daad en de in het geding zijnde rechten.
> **Tip:** Tegenmaatregelen zijn een uiterste redmiddel en moeten voldoen aan strikte procedurele en inhoudelijke eisen om hun geoorloofdheid te behouden.
#### 3.1.3 Noodzaak (necessity)
* Noodzaak is een uitzonderlijke situatie waarin een staat zijn internationale verplichtingen niet kan nakomen om zich te redden uit een ernstige bedreiging, zelfs als dit de rechten van een andere staat schendt.
* Dit wordt erkend als een omstandigheid die de onrechtmatigheid van een schending van internationaal recht doet vervallen.
* De Veiligheidsraad kan op grond van artikel 41 HVN ook niet-gewelddadige maatregelen (embargo's) opleggen die bindend zijn voor alle lidstaten.
### 3.2 Gebruik van geweld
#### 3.2.1 Voorgeschiedenis
* Tot het einde van de 19e eeuw was het gebruik van geweld door staten grotendeels een vrije keuze.
* De Haagse Vredesconferenties van 1899 en 1907 poogden oorlog te vertragen door procedures in te stellen voor vreedzame geschillenbeslechting.
* Na de Eerste Wereldoorlog ontstond de Volkenbond, de eerste internationale organisatie met een universeel karakter, gericht op collectieve veiligheid. Het geweldverbod was hier echter nog beperkt.
* Het Briand-Kellogg Pact van 1928 was een verdere stap om oorlog als middel van buitenlandse politiek uit te sluiten, maar kende tekortkomingen op het gebied van sancties en definities.
#### 3.2.2 VN-Handvest
* Het VN-Handvest (art. 2, § 4) bevat een ruim geformuleerd interstatelijk geweldverbod: staten onthouden zich van dreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een staat, of enige andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de VN.
* Dit geweldverbod is erkend als een gewoonterechtelijk beginsel.
* Er is discussie over de precieze draagwijdte van dit verbod, maar de meerderheid van de auteurs interpreteert het als een algemeen verbod op alle vormen van geweld, wat is bevestigd door het Internationaal Gerechtshof.
* Op het principiële geweldverbod bestaan twee uitzonderingen: het recht op zelfverdediging en het gebruik van geweld na een besluit van de Veiligheidsraad.
* Hierdoor is het jus ad bellum (het recht om oorlog te voeren) in beginsel een jus contra bellum (een recht dat oorlog verbiedt) geworden.
##### 3.2.2.1 Zelfverdedigingsrecht
* Artikel 51 HVN erkent het "inherente" recht op individuele of collectieve zelfverdediging bij een gewapende aanval. Dit recht bestaat ook als gewoonterecht.
* De grondslag is het fundamentele recht op zelfbehoud.
* **Voorwaarden voor zelfverdediging:**
* **Reactie op een gewapende aanval:** Preventief gebruik van geweld tegen een verwachte aanval is omstreden. Anticiperende zelfverdediging tegen een imminente aanval (Caroline-doctrine) wordt wel erkend.
* **Aanval door staten of niet-statelijke groeperingen:** De rechtspraak hierover is complex. Over het algemeen geldt dat een aanval door niet-statelijke groeperingen pas grond geeft voor zelfverdediging als er een staat achter zit die de groepering steunt, of die onwillig of onmachtig is om de aanvallen te voorkomen.
* **Noodzakelijkheid en proportionaliteit:** Het gebruikte geweld moet noodzakelijk en proportioneel zijn en in overeenstemming met het internationaal humanitair recht.
* **Meldingsplicht aan de Veiligheidsraad:** De Veiligheidsraad moet onmiddellijk worden geïnformeerd.
* **Tijdelijk karakter:** Het recht op zelfverdediging is tijdelijk; zodra de Veiligheidsraad maatregelen neemt, moet de staat zijn initiatief staken.
> **Tip:** De definitie van "gewapende aanval" en de toerekenbaarheid aan een staat bij aanvallen door niet-statelijke groeperingen zijn complexe en voortdurend evoluerende aspecten van het zelfverdedigingsrecht.
##### 3.2.2.2 Collectieve rechtshandhaving via de Veiligheidsraad
* De Veiligheidsraad heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid (art. 24, § 1 HVN).
* Hij kan optreden onder Hoofdstuk VI (vreedzame geschillenregeling) en Hoofdstuk VII (maatregelen bij bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daden van agressie) van het VN-Handvest.
#### 3.2.2.2.1 Maatregelen onder Hoofdstuk VI HVN
* De Veiligheidsraad kan geschillen onderzoeken en procedures of methodes tot regeling aanbevelen. Deze maatregelen zijn echter niet bindend.
#### 3.2.2.2.2 Maatregelen onder Hoofdstuk VII HVN
* Indien de Veiligheidsraad vaststelt dat er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie, kan hij bindende maatregelen nemen.
* **Voorlopige maatregelen (art. 40 HVN):** Maatregelen die de escalatie van een situatie moeten voorkomen, zonder de rechten van partijen aan te tasten (bv. staakt-het-vuren).
* **Niet-gewelddadige maatregelen (art. 41 HVN):** Dit omvat economische en handelssancties, wapenembargo's, reisverboden, verbreken van verbindingen en diplomatieke betrekkingen. Ook de oprichting van internationale tribunalen valt hieronder.
* De EU zet VN-sanctieregelingen om in EU-recht, waardoor ze direct van toepassing zijn.
* De wet van 2 mei 2019 in België regelt de directe uitvoering van bevriezingsmaatregelen door de Veiligheidsraad.
* **Geweldgebruik gemachtigd door de Veiligheidsraad (art. 42 HVN):** Indien niet-gewelddadige maatregelen onvoldoende zijn, kan de Raad optreden door middel van lucht-, zee- of landstrijdkrachten (peace enforcement). Dit gebeurde onder andere in Irak, Bosnië en Libië.
* De Veiligheidsraad heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van internationaal recht, met name door de oprichting van internationale straftribunalen en de vaststelling van normen ter bestrijding van terrorisme.
* De eenparigheid van de permanente leden van de Veiligheidsraad is echter cruciaal voor het nemen van bindende maatregelen onder Hoofdstuk VII, wat in recente conflicten (bv. Syrië, Oekraïne, Gaza) tot verlamming heeft geleid.
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen "peacekeeping" (met instemming van de partijen) en "peace enforcement" (zonder instemming, door de Veiligheidsraad gemandateerd).
#### 3.2.2.3 Eenzijdige humanitaire interventies
* Dit betreft het gebruik van geweld door Staat A op het grondgebied van Staat B om de mensenrechten van de bevolking van Staat B te beschermen, zonder VN-machtiging.
* Deze interventies zijn controversieel. Ze worden soms verdedigd onder het recht op zelfverdediging (bescherming van eigen onderdanen in het buitenland) of als een uitzonderlijke humanitaire interventie.
* De doctrine van "responsibility to protect" (R2P) stelt dat de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid heeft om in te grijpen wanneer een staat zijn bevolking niet beschermt tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid, bij voorkeur via de VN-Veiligheidsraad.
* Unilaterale humanitaire interventies zonder VN-machtiging zijn juridisch zeer problematisch, aangezien ze strijdig kunnen zijn met het geweldverbod (art. 2, § 4 HVN), vooral wanneer ze de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een staat aantasten. De Kosovo-crisis illustreert deze problematiek.
> **Voorbeeld:** De NAVO-interventie in Kosovo in 1999 werd controversieel geacht omdat er geen VN-Veiligheidsraad-mandaat was, wat vragen opriep over de rechtmatigheid ervan op basis van het geweldverbod.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Retorsies | Maatregelen die een benadeelde Staat kan nemen tegen een andere Staat die een internationale onrechtmatige daad heeft gepleegd. Deze maatregelen zijn op zichzelf volkenrechtelijk geoorloofd en vormen geen schending van een internationale verplichting. Voorbeelden zijn het terugroepen van een ambassadeur of het beëindigen van diplomatieke betrekkingen. |
| Tegenmaatregelen (Represailles) | Reacties van een benadeelde Staat op een internationale onrechtmatige daad, die op zichzelf een schending van het internationaal recht vormen. Ze zijn gericht op het aansporen van de verantwoordelijke Staat om zijn verplichtingen na te komen en moeten tijdelijk en omkeerbaar zijn waar mogelijk. |
| Verantwoordelijke Staat | Een Staat die aansprakelijk is voor een internationale onrechtmatige daad. Tegenmaatregelen mogen alleen tegen deze Staat worden genomen. |
| Exceptio non adimpleti contractus | Een juridisch beginsel dat stelt dat een partij zijn eigen verplichtingen mag opschorten als de andere partij zijn verplichtingen niet nakomt. Dit kan worden ingeroepen als een vorm van represaille. |
| Jus ad bellum | Het rechtsgebied dat de voorwaarden regelt waaronder Staten hun toevlucht mogen nemen tot oorlog of het gebruik van geweld in het algemeen. Dit staat tegenover jus in bello, dat de regels van oorlogvoering zelf behandelt. |
| Jus contra bellum | Het principe dat oorlog voeren, in het algemeen, verboden is. Dit is de moderne interpretatie van de rechtsregels die het gebruik van geweld beperken, voortkomend uit het geweldverbod in het VN-Handvest. |
| Geweldverbod | Een fundamenteel beginsel van het internationaal recht, vastgelegd in artikel 2, paragraaf 4 van het VN-Handvest, dat de bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een Staat verbiedt. |
| Zelfverdedigingsrecht | Het inherente recht van een Staat om geweld te gebruiken als reactie op een gewapende aanval. Dit recht is vastgelegd in artikel 51 van het VN-Handvest en wordt beschouwd als een uitzondering op het algemene geweldverbod. |
| Collectieve zelfverdediging | Het recht van Staten om gezamenlijk militaire bijstand te verlenen aan een Staat die het slachtoffer is van een gewapende aanval, vaak gebaseerd op militaire allianties zoals de NAVO. |
| Veiligheidsraad | Het orgaan van de Verenigde Naties dat belast is met de primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. De Raad kan bindende maatregelen nemen onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest. |
| Hoofdstuk VII HVN | Een hoofdstuk van het Handvest van de Verenigde Naties dat de Veiligheidsraad bevoegdheden toekent om actie te ondernemen met betrekking tot bedreigingen van de vrede, verbrekingen van de vrede en daden van agressie, inclusief het opleggen van sancties en het machtigen van militair geweld. |
| Sancties | Bindende maatregelen die de VN-Veiligheidsraad kan opleggen onder artikel 41 van het VN-Handvest. Deze kunnen variëren van economische en handelssancties tot wapenembargo's, reisverboden en het bevriezen van banktegoeden, en zijn gericht op het beïnvloeden van het gedrag van Staten, groepen of individuen. |
| Noodzaak | Een uitzonderlijke omstandigheid die de onrechtmatigheid van een schending van het internationaal recht kan wegnemen, indien dit de enige manier is voor een Staat om zich te redden uit een ernstige bedreiging. Dit recht is strikt gereguleerd. |
| Humanitaire interventie | Het gebruik van geweld door een Staat of groep Staten in een ander land met als primair doel het beschermen van mensenrechten en het voorkomen van ernstige schendingen daarvan, vaak controversieel en afhankelijk van een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. |
| Verantwoordelijkheid tot bescherming (R2P) | Een internationaal normatief principe dat stelt dat Staten de primaire verantwoordelijkheid hebben om hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid. Als een Staat hierin faalt, verschuift deze verantwoordelijkheid naar de internationale gemeenschap. |
Cover
Rechtsmethodologie.docx
Summary
# Bronnen van het recht en juridisch verwerkproces
Dit onderwerp verkent de oorsprong van juridische regels, onderscheidt materiële en formele bronnen, en beschrijft de stappen in het juridisch onderzoeksproces, van afbakening tot verwerking van gevonden informatie.
### 1.1 Wat zijn bronnen van het recht?
Recht kan worden gedefinieerd als een geheel van gedragsregels dat door de maatschappij wordt opgelegd om conflicten te voorkomen en op te lossen, met als doel een geordende en betere samenleving te realiseren. Bij overtreding van deze regels geldt een sanctie.
### 1.2 Waar komt het recht vandaan?
Het recht vindt zijn oorsprong in de beslissingen en handelingen van de wetgevende macht, die wetten maakt, en de uitvoerende macht, die deze wetten ten uitvoer legt.
### 1.3 Materiële en formele bronnen van het recht
#### 1.3.1 Materiële bronnen
Materiële bronnen verklaren *waarom* bepaalde rechtsregels tot stand komen. Ze liggen aan de basis van de formele bronnen. Ze kunnen algemeen zijn (bv. economische, politieke of sociale factoren, maatschappelijke opvattingen) of concreet (bv. feiten in een specifiek geschil, een nieuwsbericht).
#### 1.3.2 Formele bronnen
Formele bronnen zijn de *vormen* waarin het recht tot uitdrukking komt. Dit zijn onder andere:
* Wetgeving (WG)
* Rechtspraak (RSP)
* Rechtsleer (RL)
* Gewoonterecht
* Algemene Rechtsbeginselen (ARB)
#### 1.3.3 Kenmerken van formele bronnen
Formele bronnen kunnen worden gekarakteriseerd aan de hand van de volgende criteria:
**Geschreven bronnen:**
Deze zijn neergeschreven in een op zichzelf staand instrument.
* **Voorbeelden:** Wetgeving (in het Belgisch Staatsblad), Rechtspraak (in zittingsbladen of juridische tijdschriften), Rechtsleer (in juridische tijdschriften of boeken).
* **Vereiste:** Wetgeving en rechtspraak moeten *altijd* geschreven zijn om geldig te zijn. Rechtsleer is meestal geschreven.
**Ongeschreven bronnen:**
Deze zijn *niet* neergeschreven in een op zichzelf staand instrument, maar worden wel beschreven in andere bronnen.
* **Voorbeelden:** Gewoonterecht, Algemene Rechtsbeginselen.
**Gepubliceerd:**
Bepaalde bronnen moeten gepubliceerd worden om van kracht te zijn.
* **Vereiste:** Wetgeving moet altijd gepubliceerd worden (art. 190 Gw.) omdat iedereen geacht wordt de wet te kennen. Rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State met algemene draagwijdte moet uitzonderlijk gepubliceerd worden. Rechtsleer wordt meestal gepubliceerd voor rechtszekerheid.
**Niet gepubliceerd (maar wel geschreven):**
Bepaalde geschreven bronnen hoeven niet gepubliceerd te worden om van kracht te zijn, ze worden enkel geakteerd.
* **Voorbeeld:** Vonnissen van de vrederechter (rechtspraak). Hoewel rechtspraak van hogere rechtbanken vaak wel gepubliceerd wordt, is dit meestal officieus.
**Officiële publicaties:**
Dit is publicatie in een door de overheid voorzien medium, wat een vereiste is om van kracht te zijn.
* **Voorbeelden:** Wetten en decreten moeten gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad (BS). Europese regelgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.
* **Voordeel:** Altijd up-to-date.
* **Nadeel:** Kan onoverzichtelijk zijn omdat het niet geconsolideerd wordt.
**Officieuze publicaties:**
Dit is publicatie die *niet* geldt als vereiste voor het van kracht worden van rechtsregels.
* **Voorbeeld:** Studentencodex.
* **Nadeel:** Niet altijd up-to-date.
* **Voordeel:** Overzichtelijk, gestructureerd en geconsolideerd.
**Bindende bronnen:**
Deze moeten nageleefd worden; bij niet-naleving volgt een sanctie.
* **Erga Omnes (bindend voor iedereen):** Wetgeving, Gewoonterecht, Algemene Rechtsbeginselen. Rechtspraak is uitzonderlijk erga omnes (bv. uitspraken van de Raad van State).
* **Inter partes (bindend tussen partijen):** Contracten, en meestal rechtspraak.
**Gezaghebbende bronnen:**
Deze hebben feitelijk gezag; er staat geen sanctie op niet-naleving.
* **Voorbeeld:** Rechtspraak die niet erga omnes geldt, maar waarmee wel rekening wordt gehouden in andere zaken. Hoe hoger het rechtscollege, hoe groter het gezag. Een *vaste rechtspraak* (verschillende, gelijkaardige uitspraken van rechters) is een belangrijke bron van recht, hoewel rechters elkaar niet verplicht zijn te volgen.
#### 1.3.4 Vindplaatsen
Vindplaatsen van juridische informatie kunnen gedrukt zijn (tijdschriften, monografieën, handboeken, wetboeken, kranten) of elektronisch (websites, databanken, elektronische tijdschriften). Elektronische bronnen bieden vaak handige zoekmachines.
### 1.4 Het juridisch verwerkproces
Het juridisch verwerkproces omvat de volgende stappen:
1. **Probleemstelling/Casus:** Identificeren van het juridische probleem of de casus.
2. **Afbakening zoekopdracht:** Bepalen van de precieze doelstelling van het onderzoek, welke bronnen nodig zijn, welke informatie al beschikbaar is en hoeveel tijd er is.
3. **Opzoeken van nuttige bronnen:** Starten met rechtsleer (overzichtsartikelen) en controleren van de daarin genoemde bronnen. Zorgen dat de informatie actueel is en bijkomende actuele bronnen zoeken.
4. **Analyse van opgezochte bronnen:** Lezen en begrijpen van de bronnen. Begrijpen hoe wetgeving en rechtspraak te lezen is. Bronnen aanvullen indien nodig.
5. **Verwerking van de bronnen:** De gevonden bronnen verwerken in functie van de gestelde vraag. Dit vereist vaardigheden in het schrijven van juridische teksten en technieken van verwijzen.
#### 1.4.1 PAV-principe
De verwerking van bronnen moet voldoen aan drie criteria:
* **Pertinentie:** De bron moet relevant zijn voor de vraag.
* **Actualiteit:** De meest recente bronnen moeten gebruikt worden.
* **Volledigheid:** Alle benodigde bronnen moeten verzameld worden om de vraag te beantwoorden.
### 1.5 Nationale bronnen: Wetgeving
#### 1.5.1 Wat is wetgeving?
* **Formele zin:** Rechtsregels gemaakt door de wetgevende macht (wet, decreet, ordonnantie).
* **Materiële zin:** Rechtsregels met een algemeen en duurzaam karakter, gemaakt door zowel de wetgevende als de uitvoerende macht (wet, decreet, ordonnantie, koninklijk besluit, ministerieel besluit).
#### 1.5.2 Wetgevende niveaus in België
* **Federaal niveau:** Wetgevende macht (parlement) → Wet; Uitvoerende macht (regering) → Koninklijk Besluit (KB) of Ministerieel Besluit (MB).
* **Deelstaten:** Wetgevende macht (parlement) → Decreet, Ordonnantie; Uitvoerende macht (regering) → Besluit.
* **Provinciaal niveau:** Wetgevende macht (provincieraad) → Reglementen, Politieverordeningen, Besluiten; Uitvoerende macht (gouverneur en deputatie).
* **Gemeentelijk niveau:** Wetgevende macht (gemeenteraad) → Reglementen, Politieverordeningen, Besluiten; Uitvoerende macht (schepencollege en burgemeester).
#### 1.5.3 Hiërarchie der rechtsnormen
Wetgevende normen verhouden zich onderling in een hiërarchie. Een lagere norm moet in overeenstemming zijn met een hogere norm.
#### 1.5.4 Wetgevende proces
Het wetgevende proces omvat de volgende stappen:
1. **Initiatief:** Indiening van een wetsvoorstel (door regering of parlementslid).
2. **Behandeling en stemming:** Bespreking en stemming in het parlement.
3. **Bekrachtiging en afkondiging:** Ondertekening door de koning (of bevoegde regeringsleider) en officiële afkondiging.
4. **Bekendmaking:** Publicatie in het Belgisch Staatsblad of ander relevant publicatieblad.
5. **Inwerkingtreding:** De wet wordt bindend (meestal op de datum vermeld in de wet of 10 dagen na publicatie).
#### 1.5.5 Belangrijke data
* **Datum van afkondiging:** Datum van de wet.
* **Datum van publicatie/bekendmaking:** Datum waarop de wet gepubliceerd wordt (Belgisch Staatsblad voor federaal en deelstaatniveau; Bestuursmemoriaal voor provinciaal en gemeentelijk niveau).
* **Datum van inwerkingtreding:** Datum waarop de wet van kracht wordt (bindend wordt). Voor wetten, decreten en ordonnanties is dit meestal de 10e dag volgend op publicatie, tenzij anders bepaald. Voor Europese regelgeving is dit de 20e dag volgend op publicatie, tenzij anders bepaald.
#### 1.5.6 Consolidatie, codificatie, coördinatie
Dit zijn methoden om wetgeving te structureren, aangezien deze continu wordt aangevuld en gewijzigd.
* **Codificatie (officieel, door WM):** Officiële bundeling van wetgeving in wetboeken, ingedeeld in artikelen (bv. Burgerlijk Wetboek, Gerechtelijk Wetboek).
* **Coördinatie (door WM):** Vervanging van voorafgaande wetgeving door één gebundelde wet (bv. de Grondwet).
* **Consolidatie (officieus, door juridische uitgevers):** Weergave van de wet in haar actueel van kracht zijnde, geconsolideerde versie, waarin alle wijzigingen zijn verwerkt (bv. Codex, online databanken).
#### 1.5.7 Waar en hoe vind ik wetgeving?
* **Officiële publicaties:** Belgisch Staatsblad (online sinds 1 juni 1997). Dit biedt een inhoudstafel met verwijzingen naar verschillende rubrieken (wetten, decreten, ordonnanties, KB's, MB's, etc.).
* **Geconsolideerde wetgeving:** Wetboeken en online databanken (bv. Justel, Jura). Dit is meestal de meest praktische manier om wetgeving te raadplegen omdat het de actuele, van kracht zijnde versie weergeeft.
#### 1.5.8 Gemeentelijke wetgeving
Gemeentelijke wetgeving wordt gepubliceerd op de website van de gemeente. Een afschrift wordt neergelegd in het register op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg/politierechtbank indien er een straf- of administratieve sanctie aan verbonden is.
#### 1.5.9 Wetboeken
Wetboeken zijn gestructureerde, maar niet-exhaustieve, geconsolideerde versies van wetgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen geannoteerde wetboeken (met commentaren en verwijzingen naar rechtspraak/rechtsleer) en niet-geannoteerde wetboeken (Codex).
#### 1.5.10 Online databanken
* **Justel (FOD Justitie):** Gratis, bevat geconsolideerde wetgeving op federaal niveau en van gemeenschappen/gewesten.
* **Jura (Kluwer):** Betalend, opvolger van Judit. Bevat wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
* **Reflex (Belgielex.be):** Gratis, met links naar andere databanken.
* **Deelstaatdatabanken:** Gallilex (Franse Gemeenschap), Wallex (Waals Gewest), Vlaamse Codex (Vlaanderen).
* **Europese portaalsite N-Lex:** Voor Europese regelgeving.
#### 1.5.11 Voorbereidende werkzaamheden
Dit zijn alle werkzaamheden die deel uitmaken van het ontstaan van wetten, decreten of ordonnanties, van het initiatief tot de bekendmaking (de parlementaire voorbereiding).
* **Belang:** Cruciaal hulpmiddel bij interpretatie van wetgeving (ratio legis, artikelsgewijze bespreking) en om de stand van zaken van nog niet aangenomen wetgeving op te volgen.
* **Inhoud:** Voorstel/ontwerp, memorie van toelichting, advies van de Raad van State (soms), amendementen, verslag van de commissie, mondelinge toelichting, behandeling in plenaire vergadering, stemming.
* **Vindplaats:** Websites van de parlementen (bv. www.dekamer.be, www.senaat.be, www.vlaamsparlement.be).
#### 1.5.12 Hoe lees ik wetgeving?
* **Structuur van wetten, decreten, ordonnanties:** Bevatten de datum van afkondiging, inwerkingtreding, verantwoordelijken voor de uitvoering, de tekst zelf, en soms de vindplaats van de voorbereidende werkzaamheden.
* **Analyse van de rechtsregel:** Bestaat uit een hypothese (toepassingsvoorwaarden) en een gevolg.
* **Hypothese:** Omschrijving van de toepassingsvoorwaarden. Kan expliciet of impliciet zijn, en kan ook naar andere rechtsregels verwijzen. De voorwaarden kunnen alternatief (één van de voorwaarden volstaat) of cumulatief (alle voorwaarden moeten vervuld zijn) zijn.
* **Gevolg:** Eén of meerdere gevolgen, die alternatief of cumulatief kunnen zijn. Het gevolg kan een verbod, gebod, of verlof zijn. Gevolgen kunnen dwingend (imperatief, niet van af te wijken) of aanvullend (suppletief, afwijking is mogelijk) zijn.
> **Tip:** Het onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht kan vaak afgeleid worden uit de formulering ("behoudens andersluidend beding" duidt op aanvullend recht; "niettegenstaande elk andersluidend beding" duidt op dwingend recht).
* **Rechtsregels van dwingend recht:** Kunnen onderverdeeld worden in die van openbare orde (absolute nietigheid bij afwijking) en die niet van openbare orde zijn (relatieve nietigheid bij afwijking, bv. bescherming van zwakke partijen zoals consumenten of werknemers).
### 1.6 Rechtsleer
#### 1.6.1 Wat is rechtsleer?
Rechtsleer is het geheel van meningen van rechtsgeleerden, weergegeven in boeken, artikels, etc. Het is een formele bron (hoewel betwist), een instrumentele bron, meestal geschreven en gepubliceerd, maar nooit officieel. Het is niet bindend, maar wel gezaghebbend, afhankelijk van de auteur.
#### 1.6.2 Waar en hoe vind ik rechtsleer?
* **Traditionele publicaties:** Basiswerken/handboeken, monografieën, verzamelwerken, tijdschriften, reeksen, doctoraten, masterproeven, thesissen, noten bij rechtspraak, overzichten van rechtspraak.
* **Internet:** Officiële websites, commerciële websites, academische websites, websites van kenniscentra, particuliere websites.
* **Portaalsites:** Centraal toegangspunt tot juridische informatie (bv. www.belgie.be, www.eur-lex.europa.eu).
* **Zoekmachines:** Google, Yahoo!, Bing (betrouwbaarheid moet gecheckt worden).
* **Blogs (blawgs):** Persoonlijke websites van auteurs met juridische informatie en discussie.
* **Nieuwsbrieven:** Van EU-organisaties, advocatenkantoren, etc.
#### 1.6.3 Problemen met internetpublicaties
* Auteur en uitgever zijn vaak onbekend.
* Publicatiedatum en actualiteit zijn moeilijk te achterhalen.
* 'File not found' door niet-actieve domeinnamen.
* Betrouwbaarheid moet kritisch worden beoordeeld en geverifieerd via andere bronnen.
#### 1.6.4 Online databanken
* **Juridat:** Noten bij rechtspraak.
* **Jurisquare:** (Betreft waarschijnlijk een specifieke juridische databank).
* **Jura:** Bevat wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, en een overzicht van recente gebeurtenissen.
#### 1.6.5 Bibliotheken
Rechtsbibliotheken van de overheid, universiteiten, en andere instellingen (bv. balie van advocaten). Ook buitenlandse bibliotheken zijn toegankelijk.
#### 1.6.6 Hoe lees ik rechtsleer?
* **Citeren om plagiaat te vermijden:** Ideeën van anderen mogen worden overgenomen mits correcte bronvermelding. Letterlijke overname moet tussen aanhalingstekens en cursief, met precieze vindplaats in een voetnoot. Gedeeltelijke overname met weglatingen moet aangeduid worden met `[...]`.
* **Voetnoten en bibliografie:** Voetnoten zijn doorlopend genummerd en verwijzen naar exacte pagina's. De bibliografie aan het einde van het werk bevat een overzicht van alle geraadpleegde bronnen.
* **Algemene bekendheden** hoeven niet te worden voorzien van een voetnoot.
* **Juridische woordenboeken:** Verklarende en vertaalwoordenboeken (bv. IATE voor Europese terminologie).
### 1.7 Verwijzingen en afkortingen
Het correct verwijzen naar juridische bronnen is essentieel voor de duidelijkheid en controleerbaarheid van juridische teksten. Er bestaan gestandaardiseerde regels voor verwijzingen, vaak gebundeld in handleidingen zoals "V&A" (Verwijzingen en Afkortingen).
#### 1.7.1 Verwijzen naar wetgeving
De algemene werkwijze omvat:
* Artikelnummer
* Soort wetgeving
* Datum van de wet
* Officiële titel (zonder afkortingen)
* Vindplaats (bv. Belgisch Staatsblad met datum van publicatie)
* ELI-code (facultatief)
Voor veelgebruikte wetgeving kunnen afkortingen en weglating van titel en BS toegestaan zijn.
#### 1.7.2 Verwijzen naar parlementaire voorbereiding
De werkwijze omvat:
* Officiële titel van het document (bv. wetsvoorstel, vraag)
* Orgaan/commissie/instantie (bv. Kamer, Senaat)
* Zittingsjaar
* Documentnummer
* Pagina (facultatief)
#### 1.7.3 Verwijzen naar rechtspraak
De werkwijze omvat:
* Afkorting rechterlijke instantie (bv. Rb., HvB, Cass.)
* Plaats (afdeling)
* Datum van de uitspraak
* Nummer/rolnummer/ECLI-code
* Partijnamen
* Vindplaats (bv. Tijdschrift met datum, afleveringsnummer, beginpagina)
* Noot of conclusie (met auteur, zonder titel)
#### 1.7.4 Verwijzen naar rechtsleer
* **Boeken:** Naam Auteur (hoofdletters), Voornaam (eerste letter), Titel, delen, Uitgeverij, jaar, pagina’s.
* **Bijdrage in boek of tijdschriftartikel:** Naam Auteur (hoofdletters), Voornaam (eerste letter), ‘Titel bijdrage’, in Naam Auteur (ed.), Titel boek, Uitgeverij, jaar, (beginpagina) passage.
* **Tijdschriftartikel:** Naam Auteur (hoofdletters), Voornaam (eerste letter), ‘Titel bijdrage’, Tijdschrift jaartal (/afleveringsnummer), vol., afl., pagina’s.
* **Noot:** Naam Auteur (hoofdletters), Voornaam (eerste letter), ‘Titel noot (noot onder vonnis/arrest + datum)’, Tijdschrift jaartal, afl., pagina’s.
#### 1.7.5 Verwijzen naar Europees recht
De principes zijn vergelijkbaar met nationaal recht, met specifieke aanpassingen voor Europese wetgeving (richtlijnen, verordeningen), rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en rechtsleer over Europees recht. De ELI-code is hierbij belangrijk.
#### 1.7.6 Verwijzen naar internationaal recht
Dit omvat verwijzingen naar internationale verdragen, jurisprudentie van internationale hoven en verdragsorganen, en rechtsleer over internationaal recht.
### 1.8 Overzicht van juridische bronnen en hun hiërarchie
| Academisch (bv. thesis) | Wetenschappelijke tekst |
| :-------------------------------- | :------------------------------------------------------ |
| Advocaat: verdedigen cliënt | Verzoekschrift/conclusies |
| Rechter: recht spreken | Vonnis/arrest |
| Parlement: regelgeving maken | Wetten/decreten |
**Hiërarchie van normen (van hoog naar laag):**
* Grondwet
* Internationale verdragen
* Wetten, decreten, ordonnanties
* Uitvoeringsbesluiten van de federale regering en van de gemeenschaps- en gewestregeringen
* Provinciale verordeningen
* Gemeentelijke verordeningen
**Publicatie van normen:**
| Niveau | Publicatie |
| :-------------------- | :----------------------------------------------------------------------- |
| Federaal | Grondwet, Wetten, Koninklijke besluiten, Ministeriële besluiten → Belgisch Staatsblad (BS) |
| Gemeenschappen/Gewesten | Decreten, Ordonnanties, Verordeningen, Besluiten → Belgisch Staatsblad (BS) |
| Provinciaal | Reglementen, Politieverordeningen, Besluiten → Bestuursmemoriaal |
| Gemeentelijk | Reglementen, Politieverordeningen, Besluiten → Website gemeente, Griffie |
**Bekrachtiging, Afkondiging, Bekendmaking, Inwerkingtreding:**
* **Bekrachtiging:** Door de Koning (federaal) of Gemeenschaps-/Gewestregering (deelstaten).
* **Afkondiging:** Door de Koning (federaal) of Gemeenschaps-/Gewestregering (deelstaten).
* **Bekendmaking:** Effectieve publicatie in het BS of ander publicatieblad.
* **Inwerkingtreding:** De norm krijgt bindende kracht.
---
# Nationale wetgeving en hiërarchie
Dit deel behandelt de structuur, vorming, hiërarchie en het proces van nationale wetgeving binnen België, van de formele tot de materiële totstandkoming, de hiërarchische verhouding tussen normen en de diverse bronnen van het recht.
## 2. Nationale wetgeving en hiërarchie
### 2.1 Inleiding tot nationale wetgeving
Nationale wetgeving omvat het geheel van rechtsregels die op federaal, deelstaat-, provinciaal en gemeentelijk niveau tot stand komen. Deze regels zijn essentieel voor de ordening en het functioneren van de maatschappij en worden afgedwongen met sancties bij overtreding.
### 2.2 Bronnen van het recht
Het recht kent zowel materiële als formele bronnen.
#### 2.2.1 Materiële bronnen
Materiële bronnen verklaren *waarom* bepaalde rechtsregels tot stand komen. Ze kunnen algemeen (economische, politieke, sociale factoren, maatschappelijke opvattingen) of concreet (feiten in een geschil, nieuwsberichten) van aard zijn.
#### 2.2.2 Formele bronnen
Formele bronnen zijn de *vormen* waarin het recht tot uitdrukking komt. De belangrijkste formele bronnen zijn:
* **Wetgeving (WG)**
* **Rechtspraak (RSP)**
* **Rechtsleer (RL)**
* **Gewoonterecht**
* **Algemene Rechtsbeginselen (ARB)**
**Kenmerken van formele bronnen:**
* **Geschreven bronnen:** Neergeschreven in een op zichzelf bestaand instrument (bv. wetgeving, rechtspraak, rechtsleer). Wetgeving en rechtspraak zijn *altijd* geschreven.
* **Ongeschreven bronnen:** Niet direct neergeschreven, maar wel beschreven in andere bronnen (bv. gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen).
* **Gepubliceerd:** Sommige bronnen moeten gepubliceerd worden om van kracht te zijn.
* **Verplicht gepubliceerd:** Wetgeving (Belgisch Staatsblad, Publicatieblad van de EU), uitspraken van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State met algemene draagwijdte.
* **Niet verplicht gepubliceerd (maar wel geakteerd):** Rechtspraak (bv. vonnissen van de vrederechter).
* **Bindend:** Moeten nageleefd worden, met sanctie bij overtreding.
* *Erga omnes:* Bindend voor iedereen (bv. wetgeving, gewoonterecht, ARB).
* *Inter partes:* Bindend tussen partijen (bv. contracten, meeste rechtspraak).
* **Gezaghebbend:** Hebben feitelijk gezag, maar geen sanctie op niet-naleving. Rechtspraak van hogere rechtbanken heeft groter gezag. Vaste rechtspraak (gelijke uitspraken van rechters bij gelijkaardige gevallen) is een belangrijke bron.
#### 2.2.3 Vindplaatsen van juridische informatie
Juridische informatie is te vinden in gedrukte bronnen (tijdschriften, handboeken, wetboeken, kranten) en elektronische bronnen (websites, databanken, elektronische tijdschriften).
#### 2.2.4 Juridisch verwerkingsproces
Dit proces omvat afbakening van de zoekopdracht, opzoeken van nuttige bronnen, analyse van deze bronnen en verwerking ervan in functie van de vraag. De bronnenverwerking moet voldoen aan het PAV-principe: Pertinentie, Actualiteit en Volledigheid.
### 2.3 Nationale wetgeving
#### 2.3.1 Wat is wetgeving?
* **Formele zin:** Rechtsregels gemaakt door de wetgevende macht (wet, decreet, ordonnantie).
* **Materiële zin:** Rechtsregels met een algemeen en duurzaam karakter, gemaakt door zowel de wetgevende als de uitvoerende macht (wet, decreet, ordonnantie, KB, MB).
#### 2.3.2 Niveaus van wetgeving in België
* **Federaal niveau:**
* Wetgevende macht: Parlement (produceert wetten).
* Uitvoerende macht: Regering (produceert Koninklijke Besluiten - KB).
* **Deelstaatniveau (gemeenschappen en gewesten):**
* Wetgevende macht: Parlementen (produceren decreten of ordonnanties).
* Uitvoerende macht: Regeringen (produceren besluiten).
* **Provinciaal niveau:**
* Wetgevende macht: Provincieraad (produceert reglementen/ordonnanties).
* Uitvoerende macht: Gouverneur en deputatie.
* **Gemeentelijk niveau:**
* Wetgevende macht: Gemeenteraad (produceert reglementen/ordonnanties).
* Uitvoerende macht: Schepencollege en burgemeester.
#### 2.3.3 Hiërarchie der rechtsnormen
Wetgevende normen verhouden zich onderling hiërarchisch. Een lagere norm moet in overeenstemming zijn met een hogere norm.
#### 2.3.4 Het wetgevingsproces
1. **Initiatief:** Indiening van een wetsvoorstel of ontwerp door regering of parlementslid.
2. **Behandeling en stemming:** Discussie en stemming in het parlement.
3. **Bekrachtiging en afkondiging:** Ondertekening door de koning (of gemeenschaps-/gewestregering) en officiële afkondiging.
4. **Bekendmaking:** Publicatie in het Belgisch Staatsblad (BS).
5. **Inwerkingtreding:** De wet wordt bindend, meestal 10 dagen na publicatie (tenzij anders bepaald).
Belangrijke data:
* **Datum van afkondiging:** Datum van de wet/het decreet/de ordonnantie.
* **Datum van publicatie/bekendmaking:** Datum van publicatie in het BS of Bestuursmemoriaal.
* **Datum van inwerkingtreding:** Datum waarop de norm van kracht wordt.
#### 2.3.5 Consolidatie, codificatie en coördinatie
Deze vormen structureren de wetgeving:
* **Codificatie (door WM):** Officiële bundeling van wetgeving in wetboeken (bv. Burgerlijk Wetboek).
* **Coördinatie (door WM):** Vervanging van voorafgaande wetgeving door één gebundelde wet (bv. Grondwet).
* **Coördinatie (door UM):** Herschikking van bestaande wetgeving via uitvoeringsbesluiten voor helderheid.
* **Consolidatie (door juridische uitgevers):** Officiële weergave van wetgeving in haar actueel van kracht zijnde versie (bv. Codex, online databanken). Dit is *officieus*.
#### 2.3.6 Waar en hoe vind ik wetgeving?
* **Officiële publicaties:**
* **Belgisch Staatsblad (BS):** Publicatie van federale wetgeving, decreten, ordonnanties en andere besluiten. Vanaf 1 januari 2003 enkel nog elektronisch, maar gedrukte inhoudstafels zijn beschikbaar.
* **Bestuursmemoriaal:** Voor provinciaal en gemeentelijk niveau.
* **Geconsolideerde wetgeving:**
* **Wetboeken:** Gestructureerde, maar niet altijd exhaustieve, weergave van wetgeving. Kunnen geannoteerd zijn met commentaar en verwijzingen naar rechtspraak/rechtsleer, of niet-geannoteerd (Codex).
* **Online databanken:**
* **Justel:** Gratis databank van FOD Justitie met geconsolideerde wetgeving (vanaf 1994 voor geconsolideerde versies).
* **Jura (Kluwer):** Betalende databank met geconsolideerde wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
* **Belgielex (Reflex):** Gratis portaalsite met links naar diverse juridische databanken.
* **Deelstaatdatabanken:** bv. Gallilex (Franse Gemeenschap), Wallex (Waals Gewest), Vlaamse Codex (Vlaanderen).
* **N-Lex:** Europees portaalsite.
#### 2.3.7 Voorbereidende werkzaamheden
Dit zijn alle werkzaamheden die bijdragen aan het ontstaan van wetten, decreten en ordonnanties (tussen initiatief en bekendmaking). Ze zijn een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van wetgeving (*ratio legis*).
* **Inhoud:** Voorstellen/ontwerpen, memories van toelichting, adviezen van de Raad van State, amendementen, verslagen van de commissies, mondelinge toelichtingen, behandeling in plenaire vergadering, stemming.
* **Vindplaats:** Websites van de parlementen (bv. www.dekamer.be, www.senaat.be, www.vlaamsparlement.be).
#### 2.3.8 Hoe lees ik wetgeving?
* **Structuur van wetten, decreten, ordonnanties:** Bevatten doorgaans een bekrachtiging, afkondiging, vindplaats van voorbereidende werkzaamheden, en de tekst van de wet zelf.
* **Analyse van de rechtsregel:** Bestaat uit een *hypothese* (toepassingsvoorwaarden) en een *gevolg* (rechtsgevolg).
* De hypothese kan alternatief (één van de voorwaarden volstaat) of cumulatief (alle voorwaarden moeten voldaan zijn) zijn.
* Het gevolg kan alternatief of cumulatief zijn.
* Gevolgen kunnen dwingend (niet afwijkbaar) of aanvullend (afwijkbaar) zijn. Regels ter bescherming van openbare orde, goede zeden, of zwakke partijen zijn doorgaans dwingend.
### 2.4 Hiërarchie der rechtsnormen
De hiërarchie van rechtsnormen regelt de verhouding tussen verschillende soorten normen. Een lagere norm mag niet in strijd zijn met een hogere norm. De algemene hiërarchie is als volgt:
1. **Internationale en Europese normen:** (bv. EVRM, EU-verordeningen)
2. **Grondwet:** Fundamentele rechten en vrijheden, organisatie van de staat.
3. **Wetten, decreten, ordonnanties:** Gemaakt door de respectievelijke wetgevende kamers.
4. **Uitvoeringsbesluiten:** Koninklijke besluiten (KB), ministeriële besluiten (MB), en besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen.
5. **Provinciale en gemeentelijke verordeningen/reglementen:** Gemaakt door provinciale en gemeentelijke raden.
> **Tip:** Bij schending van de hiërarchie kan een lagere norm onwettig of ongrondwettelijk worden verklaard.
### 2.5 Rechtsleer
#### 2.5.1 Definitie en kenmerken
Rechtsleer is het geheel van meningen van rechtsgeleerden, weergegeven in boeken, artikelen, etc. Het is een formele bron (hoewel betwist), een instrumentele bron, meestal geschreven en gepubliceerd, maar nooit officieel. Het is niet bindend, maar wel gezaghebbend.
#### 2.5.2 Vindplaatsen van rechtsleer
* **Traditionele publicaties:** Basiswerken/handboeken, monografieën, verzamelwerken, tijdschriften, reeksen, doctoraten, masterproeven, thesissen, noten bij rechtspraak, overzichten van rechtspraak.
* **Internet:** Websites (officiële, commerciële, academische, particuliere), portaalsites, zoekmachines, blogs ("blawg"), nieuwsbrieven. De betrouwbaarheid van internetbronnen moet kritisch geëvalueerd worden.
* **Online databanken:** bv. Juridat, Jurisquare, Jura.
* **Bibliotheken:** Overheidsbibliotheken, universiteitsbibliotheken, baliebibliotheken.
#### 2.5.3 Hoe lees ik rechtsleer?
* **Citeren om plagiaat te vermijden:** Ideeën van anderen moeten correct worden vermeld, met auteur en vindplaats. Letterlijke overname moet tussen aanhalingstekens en met precieze vindplaats.
* **Juridische woordenboeken:** Voor verklaringen van juridische termen.
#### 2.5.4 Verwijzingsregels
Correct verwijzen naar bronnen is cruciaal. De "V&A" (Verwijzen en Afkorten) gids biedt hierin leidraden. Belangrijk is het onderscheid tussen verwijzingen in voetnoten en in de bibliografie.
* **Verwijzen naar wetgeving:** Bevat informatie zoals artikelnummer, soort wetgeving, datum, officiële titel, vindplaats (BS), publicatiedatum en eventueel ELI.
* **Verwijzen naar rechtspraak:** Bevat de afkorting van de rechterlijke instantie, plaats, datum, nummer/rolnummer/ECLI, partijen, en eventuele vindplaatsen in tijdschriften met notities.
* **Verwijzen naar rechtsleer:** Voor boeken: auteur, titel, uitgever, jaar, paginering. Voor bijdragen in boeken en tijdschriftartikelen: auteur, titel van bijdrage, titel van werk/tijdschrift, vindplaats.
* **Verwijzen naar Europees en Internationaal recht:** Volgt vergelijkbare principes als nationaal recht, met specifieke vindplaatsen zoals het Publicatieblad van de EU, Curia, HUDOC.
---
# Rechtsleer als juridische bron
Hieronder vind je een gedetailleerde studiehandleiding over "Rechtsleer als juridische bron", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Rechtsleer als juridische bron
Rechtsleer fungeert als een belangrijke, zij het niet-bindende, bron van recht die bijdraagt aan de interpretatie en ontwikkeling van het recht.
### 3.1 Wat is rechtsleer?
Rechtsleer omvat de verzameling van meningen en inzichten van rechtsgeleerden, zoals vastgelegd in academische publicaties.
* **Kenmerken:**
* Het wordt beschouwd als een formele bron van recht, hoewel dit discussiepunt is.
* Het is primair een instrumentele bron, die helpt bij het toepassen en begrijpen van het recht.
* Het is in principe een geschreven bron, hoewel lezingen en presentaties ook als deel van de rechtsleer kunnen worden beschouwd.
* Publicaties van rechtsleer zijn meestal beschikbaar, maar worden nooit officieel bekrachtigd door de overheid.
* Rechtsleer is niet bindend, maar kan wel gezaghebbend zijn, afhankelijk van de reputatie van de auteur.
### 3.2 Waar en hoe vind ik rechtsleer?
Rechtsleer is te vinden in diverse traditionele en moderne publicatievormen, zowel fysiek als online.
#### 3.2.1 Traditionele publicaties van rechtsleer
* **Basiswerk/handboek:** Biedt een inleidend overzicht van het recht of een specifieke rechtsdiscipline.
* **Monografie:** Een diepgaande studie over een afgebakend juridisch onderwerp.
* **Verzamelwerken:** Bevatten bijdragen van meerdere auteurs rond een specifiek thema. Een bijzondere vorm hiervan is het *liber amicorum* (een verzamelwerk ter ere van een persoon).
* **Tijdschriften:**
* Algemeen: Dekken een breed scala aan juridische onderwerpen.
* Thematisch: Gaan dieper in op een specifiek rechtsdomein.
* Geografisch: Gericht op rechtspraak uit een bepaalde regio, zoals het *Tijdschrift voor Gentse en West-Vlaamse Rechtspraak*.
* **Reeksen:** Verzamelingen van monografieën over een bepaald onderwerp of rechtsgebied.
* **Doctoraten, masterproeven en thesissen:** Deze kunnen, indien gepubliceerd door een uitgever, als monografie worden beschouwd. Ongepubliceerde versies zijn ook waardevol.
* **Noten bij rechtspraak:** Korte commentaren bij specifieke rechterlijke uitspraken.
* **Overzichten van rechtspraak:** Systematische analyses van recente rechtspraak over een bepaald onderwerp.
#### 3.2.2 Het internet als bron van juridische informatie
Het internet biedt een breed scala aan juridische bronnen, maar vereist kritische beoordeling.
* **Websites:**
* Officiële websites van overheidsinstanties (bv. FOD Justitie, Vlaamse overheid).
* Commerciële websites van juridische uitgeverijen (bv. Legalworld).
* Academische websites van onderwijsinstellingen of kenniscentra (bv. Universiteiten).
* Particuliere websites van advocatenkantoren of notarissen.
* **Portaalsites:** Georganiseerde toegangspoorten tot juridische informatie (bv. België.be, Eur-Lex, Juridat).
* **Zoekmachines:** Algemene zoekmachines zoals Google, Yahoo! of Bing kunnen worden gebruikt, maar de betrouwbaarheid van de gevonden informatie moet altijd worden geverifieerd.
* **Blogs (Blawgs):** Persoonlijke websites van juristen die informatie delen, vragen beantwoorden en gedachten uitwisselen.
* **Nieuwsbrieven:** Periodieke updates van juridische ontwikkelingen, uitgegeven door diverse organisaties.
#### 3.2.3 Problemen verbonden aan publicaties op het internet
Het gebruik van het internet voor rechtsleer brengt specifieke uitdagingen met zich mee:
* **Onbekende auteur en uitgever:** Vaak is het moeilijk de verantwoordelijke voor de publicatie te achterhalen.
* **Gebrek aan actualiteit:** De publicatiedatum en relevantie van de informatie zijn niet altijd duidelijk.
* **'File not found' problemen:** Links kunnen verlopen of domeinnamen inactief worden, waardoor de bron ontoegankelijk wordt.
* **Betrouwbaarheid:** De informatie op het internet dient kritisch te worden beoordeeld en waar mogelijk geverifieerd met andere betrouwbare bronnen.
#### 3.2.4 Wat is nu rechtsleer op het internet, en wat niet?
Het onderscheid tussen wetenschappelijke rechtsleer en andere juridische informatie op het internet is niet altijd duidelijk. Enkele criteria ter beoordeling:
* **Objectieve criteria:** Bronvermelding, publicatiedatum, auteur.
* **Subjectieve criteria:** De inhoud van de tekst en de vergelijking met voorkennis over het onderwerp.
* **Lengte en coherentie:** Langere, coherente teksten (vaak in PDF-formaat) zijn doorgaans betrouwbaarder dan korte, losse notities.
#### 3.2.5 Online databanken
Specifieke juridische databanken bieden gestructureerde toegang tot rechtsleer, rechtspraak en wetgeving.
* **Juridat:** Bevat onder meer noten bij de rechtspraak.
* **Jurisquare:** Een databank voor juridische informatie.
* **Jura:** Biedt naast wetgeving en rechtspraak ook een overzicht van recente gebeurtenissen.
* **Justel:** De Belgische databank van de FOD Justitie, met geconsolideerde wetgeving.
#### 3.2.6 Bibliotheken
Juridische bibliotheken zijn essentiële vindplaatsen voor zowel traditionele als digitale juridische bronnen.
* **Soorten bibliotheken:** Overheidsbibliotheken (bv. FOD Justitie), universiteitsbibliotheken, bibliotheken van de balies.
* **Catalogi:**
* Individuele bibliotheekcatalogi.
* Gezamenlijke catalogi (bv. UniCat) die de collecties van meerdere bibliotheken bundelen.
* Specifieke catalogi voor tijdschriften (bv. Limo).
#### 3.2.7 Google Books
Google Books kan een nuttig hulpmiddel zijn om (delen van) juridische boeken te raadplegen.
#### 3.2.8 Hoe rechtsleer opzoeken over een bepaald onderwerp (bv. eindwerk)?
Een systematische aanpak is cruciaal:
1. **Start met een centrale databank:** Gebruik Jura of een vergelijkbare bron om initiële referenties te vinden.
2. **Verzamel referenties:** Kopieer de gevonden verwijzingen.
3. **Zoek de volledige tekst:** Probeer de documenten online te downloaden.
4. **Raadpleeg bibliotheken:** Indien online niet beschikbaar, zoek de bronnen in lokale of online bibliotheekcatalogi.
5. **Archiveer bronnen:** Maak scans of kopieën van de geraadpleegde bronnen voor toekomstig gebruik.
### 3.3 Hoe lees ik rechtsleer?
Het correct lezen en gebruiken van rechtsleer vereist aandacht voor detail, vooral met betrekking tot citatie en interpretatie.
#### 3.3.1 Citeren om niet te plagieren
Het overnemen van ideeën of teksten van anderen vereist correcte bronvermelding om plagiaat te vermijden.
* **Ideeën overnemen:** Ideeën in eigen bewoordingen weergeven, mits correcte bronvermelding (auteur, vindplaats).
* **Letterlijk overnemen:** Teksten letterlijk citeren met aanhalingstekens en een precieze voetnootvermelding van de vindplaats (inclusief paginanummer). Weglatingen worden aangeduid met `[...]`.
* **Voetnoten:** Moeten doorlopend genummerd zijn en verwijzen naar exacte pagina's.
* **Bibliografie:** Een lijst aan het einde van het werk met alle geraadpleegde bronnen, inclusief het totaal aantal pagina's van boeken of artikelen.
* **Algemene bekendheden:** Feiten die algemeen bekend zijn (bv. datum van onafhankelijkheid van België) vereisen geen voetnoot.
#### 3.3.2 Juridische woordenboeken
* **Verklarende juridische woordenboeken:** Verklaren juridische termen.
* **Juridische vertaalwoordenboeken:** Helpen bij het vertalen van juridische termen tussen verschillende talen (bv. IATE voor Europese terminologie).
#### 3.3.3 Verwijzingsregels
Uniforme verwijzingsregels zijn essentieel voor de duidelijkheid en vindbaarheid van bronnen. De "V&A" (Verwijzingen en Afkortingen) gids is hierbij een belangrijke referentie.
* **Algemeen:** Standaardregels die coherentie bevorderen en verwarring minimaliseren.
* **Wetgeving:** Specifieke regels voor Europese, internationale en parlementaire wetgeving. De toevoeging van een ELI (European Legislation Identifier) is facultatief.
* **Rechtspraak:** Sterke aanbeveling voor het vermelden van de ECLI-code (European Case Law Identifier). De vermelding van noten of conclusies is facultatief. Belgische hoven van beroep worden afgekort als HvB.
* **Rechtsleer:** Auteursnamen worden voorafgegaan door initialen. Bij werken met veel auteurs volstaat het vermelden van de eerste drie. De plaats van uitgave en het totaal aantal pagina's worden bij boeken niet meer vermeld in voetnoten.
##### 3.3.3.1 Hoe verwijs ik naar wetgeving?
De standaardwerkwijze omvat: Art. - Soort wetgeving - datum wet - officiële titel - komma - Publicatieblad (BS) - datum publicatie - (facultatief) pagina. Veelgebruikte normen kunnen worden afgekort.
> **Voorbeeld:** Art. 27, § 3 Decr.Vl. 1 december 2024 betreffende de wijzigingen van v&a regels, BS, 15 december 2024.
##### 3.3.3.2 Hoe verwijs ik naar parlementaire voorbereiding?
De werkwijze omvat: Officiële titel - komma - ORGAAN/COMMISSIE/INSTANTIE - komma - Zittingsjaar - komma - documentnummer - komma - (facultatief) pagina.
> **Voorbeeld:** Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de Wetboek van strafvordering, om aan elkeen om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, KAMER, 2010-2011, 13 augustus 2011, nr. 53-1279.
##### 3.3.3.3 Hoe verwijs ik naar rechtspraak?
De werkwijze omvat: Afkorting rechterlijke instantie plaats (afdeling) datum, nummer/rolnummer/ECLI, partij/partij, Tijdschrift datum (/afleveringsnummer), BEGIN pagina, noot of conclusie (met auteur).
> **Voorbeeld:** HvB Gent (5e k.) 2 februari 2021, RW 2022-2023/8, 304, noot HERBOSCH M.
##### 3.3.3.4 Hoe verwijs ik naar rechtsleer?
* **Boek:** Naam (hoofdletters), Voornaam (eerste letter.), Titel, delen, Uitgeverij, jaar, pagina's (in voetnoot) of totaal aantal pagina's (in bibliografie).
> **Voorbeeld (voetnoot):** VAN HOUTTE J., Beginselen van het Belgisch belastingrecht, I, Gent, Story-Scientia, 1966, 125-130.
* **Bijdrage in boek of tijdschriftartikel:** Naam, Voornaam (eerste letter.), ‘Titel bijdrage’, in Naam, Voornaam (eerste letter.) (ed.), Titel boek, Uitgeverij, jaar, (beginpagina) passage OF Tijdschrift jaartal (/afleveringsnummer), vol., afl., pagina's.
> **Voorbeeld (voetnoot bijdrage in boek):** DEVOLDER, B., ‘Nieuwe spelers op de markt’ in WYSEUR B., Recht op reis, die Keure, 2018, (24) 36, nr.16.
> **Voorbeeld (voetnoot tijdschriftartikel):** VANDEN BOSCH, Y., ‘De rechtspracticus of paralegal’, RW 2010–2011, (40).
##### 3.3.3.5 Hoe verwijs ik naar bronnen van Europees recht?
De verwijzingsregels voor Europese wetgeving, rechtspraak en rechtsleer zijn grotendeels geharmoniseerd met de nationale regels, met specifieke aandacht voor publicatie in het Publicatieblad en de vermelding van ECLI-codes voor rechtspraak.
> **Voorbeeld (arrest Hof van Justitie):** Zaak C-70/10 Sabam, ECLI:EU:C:2011:771, arrest van 24 november 2011.
> **Voorbeeld (richtlijn):** Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken, PB L 149, 11 juni 2005, blz. 28.
##### 3.3.3.6 Hoe verwijs ik naar bronnen van internationaal recht?
De verwijzingsregels voor internationaal recht volgen grotendeels dezelfde principes als voor nationale en Europese bronnen, met specifieke aandacht voor verdragen, internationale rechtspraak en de relevante databanken.
#### 3.3.4 Oefeningen (illustratief)
* **Verwijzing naar artikel 8 Strafwetboek:** Art. 8 Sw.
* **Verwijzing naar Salduz-wet:** Art. 13, § 4 Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS, 5 september 2011.
* **Verwijzing naar wetsvoorstel Salduz-wet (Kamer):** Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, KAMER, 2010-2011, nr. 53-1279.
* **Verwijzing naar artikelen 1382-1385 Burgerlijk Wetboek (oud):** Art. 1382 - 1385 oud BW.
* **Verwijzing naar memorie van toelichting (familie- en jeugdrechtbank):** MvT bij het wetsvoorstel betreffende de invoering van de familie- en jeugdrechtbank, KAMER, 2010-2011, nr. 53/682, 5.
---
# Verwijzingsregels en academisch schrijven
Dit onderwerp behandelt de fundamentele principes van academisch schrijven, met een specifieke focus op de regels voor het correct verwijzen naar juridische bronnen, zoals wetgeving, rechtspraak en rechtsleer.
## 4. Verwijzingsregels en academisch schrijven
Academisch schrijven vereist niet alleen heldere en gestructureerde teksten, maar ook een correcte en consistente manier van verwijzen naar de gebruikte bronnen. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid en controleerbaarheid van het onderzoek.
### 4.1 Algemene principes van academisch schrijven
Academisch schrijven dient te voldoen aan het **PAV-principe**:
* **Pertinentie:** De gebruikte bronnen moeten relevant zijn voor de onderzoeksvraag.
* **Actualiteit:** De meest recente versies van bronnen moeten geraadpleegd worden om de meest actuele informatie te garanderen.
* **Volledigheid:** Alle benodigde bronnen om de onderzoeksvraag adequaat te beantwoorden, dienen te worden verzameld.
### 4.2 Bronnen van het recht en hun vindplaats
Het recht kent diverse bronnen, die zowel materieel als formeel kunnen worden ingedeeld.
#### 4.2.1 Materiële en formele bronnen
* **Materiële bronnen:** Deze verklaren *waarom* rechtsregels tot stand komen en liggen aan de basis van formele bronnen. Ze omvatten algemene factoren zoals economische, politieke en sociale invloeden, evenals concrete feiten in een geschil of nieuwsbericht.
* **Formele bronnen:** Dit zijn de vormen waarin het recht tot uiting komt. De belangrijkste formele bronnen zijn:
* Wetgeving (WG)
* Rechtspraak (RSP)
* Rechtsleer (RL)
* Gewoonterecht
* Algemene Rechtsbeginselen (ARB)
#### 4.2.2 Kenmerken van formele bronnen
Formele bronnen kunnen worden gekenmerkt op basis van hun verschijningsvorm en publicatie:
* **Geschreven bronnen:** Deze zijn neergeschreven in een op zichzelf staand instrument. Wetgeving en rechtspraak zijn *altijd* geschreven om geldig te zijn. Rechtsleer is meestal geschreven.
* **Ongeschreven bronnen:** Deze zijn niet direct neergeschreven in een op zichzelf staand instrument, maar worden wel beschreven in andere bronnen. Gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen vallen hieronder.
* **Gepubliceerd:** Bepaalde bronnen moeten worden gepubliceerd om rechtskracht te krijgen. Wetgeving wordt altijd gepubliceerd omwille van de rechtszekerheid. Rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State met algemene draagwijdte wordt uitzonderlijk gepubliceerd. Rechtsleer wordt meestal gepubliceerd.
* **Niet gepubliceerd (geschreven):** Sommige geschreven bronnen, zoals vonnissen van lagere rechtbanken, worden niet altijd gepubliceerd maar wel geakteerd.
#### 4.2.3 Bindende en gezaghebbende bronnen
* **Bindende bronnen:** Deze moeten worden nageleefd, bij overtreding volgt een sanctie.
* *Erga omnes*: Bindend voor iedereen (bv. wetgeving, gewoonterecht, ARB). Rechtspraak is uitzonderlijk erga omnes bindend.
* *Inter partes*: Bindend tussen specifieke partijen (bv. contracten, de meeste uitspraken in de rechtspraak).
* **Gezaghebbende bronnen:** Deze hebben feitelijk gezag en kunnen als leidraad dienen, maar bij niet-naleving volgt geen directe sanctie. Rechtspraak, ook al is ze niet erga omnes bindend, is een belangrijke gezaghebbende bron. De rechtspraak van hogere rechtscolleges geniet meer gezag. Een vaste rechtspraak, waarbij rechters over vergelijkbare gevallen steeds hetzelfde oordelen, is een zeer belangrijke gezaghebbende bron.
#### 4.2.4 Vindplaatsen van juridische bronnen
Juridische bronnen kunnen worden gevonden in:
* **Gedrukte vindtplaatsen:** Tijdschriften, monografieën/handboeken, wetboeken, kranten.
* **Elektronische vindtplaatsen:** Websites, databanken (online, CD-rom), elektronische tijdschriften. Elektronische bronnen bieden vaak handige zoekmachines.
#### 4.2.5 Juridisch verwerkingsproces
Het juridisch verwerkingsproces omvat de volgende stappen:
1. **Afbakening zoekopdracht:** Bepalen van de doelstelling, de benodigde bronnen en de beschikbare tijd.
2. **Opzoeken van nuttige bronnen:** Beginnen met rechtsleer (overzichtsartikelen) en controleren van de vermelde bronnen, aangevuld met actuele bronnen.
3. **Analyse van opgezochte bronnen:** Begrijpen van de inhoud van de bronnen en indien nodig aanvullen.
4. **Verwerking van de bronnen:** Integreren van de bronnen in de juridische tekst, wat vaardigheden in juridisch schrijven en verwijzen vereist.
### 4.3 Wetgeving
Wetgeving omvat zowel de rechtsregels gemaakt door de wetgever (formele zin) als rechtsregels met een algemeen en duurzaam karakter, ongeacht de instantie die ze uitvaardigt (materiële zin).
#### 4.3.1 Hiërarchie der rechtsnormen
Wetgevende normen staan in een hiërarchie: een lagere norm moet in overeenstemming zijn met een hogere norm.
#### 4.3.2 Het wetgevende proces
Het proces omvat initiatief, behandeling en stemming in het parlement, bekrachtiging en afkondiging, bekendmaking en uiteindelijk inwerkingtreding. Belangrijke data zijn de datum van afkondiging, publicatie en inwerkingtreding.
#### 4.3.3 Consolidatie, codificatie, coördinatie
Om de continue wijziging van wetgeving te structureren, worden deze vormen van ordening toegepast:
* **Codificatie:** Officiële bundeling van wetgeving in wetboeken door de wetgevende macht (officieel).
* **Coördinatie:** Vervangen van voorafgaande wetgeving door één gebundelde wet, vaak door de wetgevende macht of de uitvoerende macht via uitvoeringsbesluiten.
* **Consolidatie:** Weergave van alle wijzigingen in één geconsolideerde tekst (officieus). Dit is de meest gebruikte vorm voor raadpleging.
#### 4.3.4 Officiële publicaties en geconsolideerde wetgeving
* **Officiële publicaties:** Publicatie in een door de overheid voorzien medium (bv. Belgisch Staatsblad, Publicatieblad van de EU) is vereist voor de inwerkingtreding. Voordeel: altijd up-to-date. Nadeel: onoverzichtelijk.
* **Geconsolideerde wetgeving:** Toegankelijk via wetboeken en online databanken. Voordeel: overzichtelijk, gestructureerd en up-to-date. Nadelen: niet altijd de officiële versie, en niet altijd de meest recente publicaties.
#### 4.3.5 Vindplaatsen van wetgeving
* **Officiële publicaties:** Belgisch Staatsblad (BS) en het Publicatieblad van de Europese Unie.
* **Geconsolideerde wetgeving:** Wetboeken (bv. Codex), online databanken zoals Justel (gratis), Jura (betalend), Reflex, Belgielex, en deelstaat-specifieke databanken.
* **Gemeentelijke wetgeving:** Via de website van de gemeente.
#### 4.3.6 Voorbereidende werkzaamheden
Dit zijn de werkzaamheden die voorafgaan aan de bekendmaking van wetgeving. Ze zijn een belangrijk hulpmiddel voor interpretatie. Ze omvatten o.a. wetsvoorstellen, memories van toelichting, adviezen van de Raad van State, amendementen en verslagen van commissies. Deze zijn te vinden op de websites van de parlementen.
#### 4.3.7 Structuur en analyse van wetgeving
Een rechtsregel bestaat meestal uit een hypothese (toepassingsvoorwaarden) en een gevolg. De hypothese kan expliciet of impliciet aanwezig zijn, en de voorwaarden kunnen cumulatief of alternatief zijn. Het gevolg kan eveneens cumulatief of alternatief zijn. Rechtsregels kunnen dwingend (imperatief) of aanvullend (suppletief) zijn. Dwingend recht kan niet contractueel worden afgeweken, terwijl aanvullend recht enkel geldt bij gebrek aan andersluidende afspraken.
> **Tip:** Let op signaalwoorden zoals "behoudens", "tenzij", en "niettegenstaande" om het onderscheid tussen aanvullend en dwingend recht te maken.
### 4.4 Rechtsleer
Rechtsleer is het geheel van meningen van rechtsgeleerden, zoals neergelegd in boeken, artikelen, etc. Hoewel het een formele bron is, is het niet bindend, maar wel gezaghebbend afhankelijk van de auteur.
#### 4.4.1 Vindplaatsen van rechtsleer
* **Traditionele publicaties:** Basiswerken/handboeken, monografieën, verzamelwerken, tijdschriften, reeksen, doctoraten/masterproeven, en notenschriften bij rechtspraak.
* **Internet:** Websites van officiële instanties, commerciële uitgeverijen, academische instellingen, kenniscentra, particulieren, portaalsites, zoekmachines, blogs en nieuwsbrieven. Bij online informatie is het cruciaal om de betrouwbaarheid (auteur, publicatiedatum, actualiteit) te verifiëren.
* **Online databanken:** Juridat, Jurisquare, Jura, en gespecialiseerde databanken per deelstaat (bv. Gallilex, Wallex, Codex Vlaanderen).
* **Bibliotheken:** Overheidsbibliotheken, universiteitsbibliotheken en andere gespecialiseerde bibliotheken.
#### 4.4.2 Hoe rechtsleer opzoeken
Start de zoektocht bij voorkeur in een databank zoals Jura. Raadpleeg vervolgens de bibliotheek indien de full text niet beschikbaar is. Archiveer de geraadpleegde bronnen voor toekomstig gebruik.
#### 4.4.3 Citeren om plagiaat te vermijden
Ideeën van anderen overnemen mag, mits correcte bronvermelding (auteur + vindplaats). Letterlijk overnemen mag enkel tussen aanhalingstekens en met vermelding van de precieze vindplaats in een voetnoot. Algemene bekendheden hoeven niet te worden voorzien van een voetnoot.
### 4.5 Verwijzingsregels
Correcte verwijzingen zijn essentieel voor de academische integriteit. De regels zijn ontwikkeld om consistentie en vindbaarheid te garanderen.
#### 4.5.1 Algemene regels
De regels voor verwijzingen zijn gestandaardiseerd, waarbij de "V&A" (Verwijzingen en afkortingen) gids de leidraad vormt. Belangrijk is het gebruik van de juiste afkortingen en een consistente opmaak.
> **Tip:** Maak gebruik van de inhoudstafel en de online versie van V&A om snel specifieke verwijzingsregels te vinden.
#### 4.5.2 Verwijzen naar wetgeving
De standaardwijze om naar wetgeving te verwijzen is:
Art. [nummer], [paragraaf/lid, indien van toepassing] [afkorting wet] [datum wet], [officiële titel], [vindplaats (bv. BS)], [datum publicatie].
Voor veelgebruikte normen kunnen gebruikelijke afkortingen worden gebruikt.
#### 4.5.3 Verwijzen naar parlementaire voorbereidingen
Verwijzingen naar parlementaire voorbereidingen volgen doorgaans het patroon:
[Officiële titel], [ORGAAN/COMMISSIE/INSTANTIE], [Zittingsjaar], [documentnummer], [pagina (optioneel)].
#### 4.5.4 Verwijzen naar rechtspraak
Een typische verwijzing naar rechtspraak omvat:
[Afkorting rechterlijke instantie] ([afdeling]) [datum], [nummer/rolnummer/ECLI], [partij/partij], [vindplaats (bv. tijdschrift)], [datum], [beginpagina], [noot of conclusie (met auteur)].
#### 4.5.5 Verwijzen naar rechtsleer
* **Boeken:** [Achternaam Auteur, Initialen Voornaam], [Titel], [delen (indien van toepassing)], [uitgeverij], [jaar], [pagina's].
* **Bijdragen in boeken en tijdschriftartikelen:** [Achternaam Auteur, Initialen Voornaam], '[Titel bijdrage]', in [Naam Auteur/Editor (ed.)], [Titel boek], [uitgeverij], [jaar], [(beginpagina)] [passage]. Voor tijdschriftartikelen: [Achternaam Auteur, Initialen Voornaam], '[Titel bijdrage]', [Tijdschrift afkorting] [jaartal](/afleveringsnummer), [(beginpagina)] [passage].
#### 4.5.6 Verwijzen naar Europees en internationaal recht
De principes voor het verwijzen naar Europees en internationaal recht volgen grotendeels dezelfde structuren als nationaal recht, met specifieke aandacht voor de vindplaatsen (bv. Publicatieblad van de EU, Curia, HUDOC). Bij wetgeving worden richtlijnen en verordeningen correct geciteerd met hun nummer en publicatiedatum. Bij rechtspraak worden de zaaknummers en ECLI-codes vermeld.
#### 4.5.7 Belang van correcte verwijzingen
Correcte verwijzingen voorkomen plagiaat, verhogen de geloofwaardigheid van de tekst en stellen lezers in staat de gebruikte bronnen zelf te raadplegen. Ze vormen een cruciaal onderdeel van academische integriteit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsmethodologie | De studie en toepassing van de methoden en technieken die gebruikt worden om juridische vraagstukken te analyseren en op te lossen, evenals het correct raadplegen en citeren van juridische bronnen. |
| Bronnen van het recht | De oorsprong van rechtsregels, onderverdeeld in materiële bronnen (factoren die de inhoud van de wet beïnvloeden) en formele bronnen (de vormen waarin het recht zich manifesteert, zoals wetgeving en rechtspraak). |
| Materiële bronnen | Factoren en overwegingen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van rechtsregels en die verklaren waarom bepaalde juridische normen tot stand komen. |
| Formele bronnen | De concrete vormen waarin het recht publiekelijk kenbaar wordt gemaakt, zoals wetten, rechtspraak, rechtsleer, gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen. |
| Wetgeving (WG) | Rechtsregels die tot stand komen door de wetgevende macht, in België zowel op federaal als op deelstaatniveau, en die de vorm aannemen van wetten, decreten of ordonnanties. |
| Rechtspraak (RSP) | De uitspraken en interpretaties van rechterlijke instanties die bijdragen aan de ontwikkeling en toepassing van het recht, hoewel ze in principe niet bindend zijn voor andere rechters. |
| Rechtsleer (RL) | De verzamelde meningen en analyses van juridische experts, gepubliceerd in boeken, artikelen of andere juridische geschriften, die als gezaghebbende bron kunnen dienen bij de interpretatie van het recht. |
| Gewoonterecht | Rechtsregels die voortvloeien uit langdurige en algemeen aanvaarde praktijken binnen een gemeenschap, zonder noodzakelijkerwijs neergeschreven te zijn. |
| Algemene Rechtsbeginselen (ARB) | Fundamentele juridische principes die als leidraad dienen bij de interpretatie en toepassing van het recht, en die vaak ongeschreven zijn, zoals het principe van rechtszekerheid of proportionaliteit. |
| Hiërarchie der rechtsnormen | Het principe dat rechtsnormen onderling een rangorde volgen, waarbij een lagere norm steeds in overeenstemming moet zijn met een hogere norm om geldig te zijn. |
| Wetgevende proces | Het gestructureerde proces dat leidt tot de totstandkoming van een wet, gaande van het initiatief tot de publicatie en inwerkingtreding. |
| Consolidatie | Het proces waarbij wijzigingen in wetgeving worden verwerkt in één geactualiseerde en samenhangende tekst, vaak door juridische uitgevers en meestal van een officieuze aard. |
| Codificatie | De officiële bundeling en systematische ordening van wetgeving in wetboeken door de wetgevende macht, zoals het Burgerlijk Wetboek of het Strafwetboek. |
| Coördinatie | Het herschikken of vervangen van bestaande wetgeving door één gebundelde of gecoördineerde wet, wat zowel door de wetgevende als de uitvoerende macht kan gebeuren. |
| Belgisch Staatsblad (BS) | Het officiële publicatieblad in België waarin wetten, decreten, ordonnanties en andere overheidsbesluiten worden bekendgemaakt om rechtskracht te krijgen. |
| Verجاهrende werkzaamheden | Alle documenten en discussies die plaatsvinden tijdens de parlementaire behandeling van een wetsvoorstel, zoals memorie van toelichting, adviezen en amendementen, die nuttig zijn voor de interpretatie van de uiteindelijke wet. |
| Hypothese (juridisch) | Het deel van een rechtsregel dat de voorwaarden omschrijft waaronder de regel van toepassing is; het identificeert de situatie of de feiten die de toepassing van het rechtsgevolg rechtvaardigen. |
| Gevolg (juridisch) | Het rechtsgevolg dat voortvloeit uit de toepassing van een rechtsregel, nadat aan de hypothese is voldaan; dit kan een gebod, een verbod, een toelating of een bevoegdheid zijn. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet contractueel mogen afwijken omdat ze van openbare orde zijn of een specifieke bescherming beogen, zoals strafrecht of consumentenrecht. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die van toepassing zijn indien partijen er contractueel geen afwijkende afspraken over hebben gemaakt; ze vullen de contractuele leemtes op. |
| Verwijzingsregels (V&A) | Gestandaardiseerde regels voor het correct citeren en verwijzen naar juridische bronnen, zoals vastgelegd in publicaties zoals 'Verwijzingen en Afkortingen', om een uniforme en duidelijke communicatie te garanderen. |
| Plagiaat | Het overnemen van andermans ideeën, teksten of werken zonder correcte bronvermelding, wat een schending van intellectuele eigendom vormt. |
| Parlementaire voorbereiding | Het geheel van werkzaamheden binnen het parlement dat leidt tot de totstandkoming van een wetgevende akte, inclusief het indienen van voorstellen, debatten, amendementen en stemmingen. |
| ECLI | European Case Law Identifier, een gestandaardiseerde code om uitspraken van rechtbanken in Europa uniek te identificeren en te archiveren. |
| Juridische databank | Een digitale verzameling van juridische informatie, zoals wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, die via zoekmachines en filters toegankelijk is voor onderzoek. |
| Jurisprudentie (Rechtspraak) | Het geheel van rechterlijke uitspraken die recht hebben op naleving, hoewel het in België geen strikte precedentenwerking kent zoals in common law systemen. |
| V&A | Verwijzingen en Afkortingen, een standaardwerk dat regels bevat voor het correct citeren en afkorten van juridische bronnen in België. |
Cover
Rechtsvinding.docx
Summary
## Inleiding tot rechtsvinding
Rechtsvinding is het proces waarbij juridische vragen worden beantwoord door het toepassen van rechtsregels op een concreet geval, wat een combinatie vereist van kennis van juridische methoden en de vaardigheid om deze kennis in de praktijk te brengen.
## Deel I: Twee perspectieven op juridische uitlegging
### Wat is juridische uitlegging
#### Uitlegging: begripsomschrijving
Juridische uitlegging, of interpretatie, is het toeschrijven van een betekenis aan een juridisch voorwerp. Dit proces omvat drie elementen: een brongeheel (interpretandum), een doelgeheel (interpretans) en de activiteit van de uitlegger die deze twee met elkaar verbindt. Het brongeheel is het te interpreteren voorwerp (bv. een wettekst), het doelgeheel is de betekenis die eraan wordt toegekend (bv. een schriftelijke commentaar), en de activiteit is de handeling van het verbinden van beide.
#### Semiotische driehoek
De semiotische driehoek beschrijft de relatie tussen een teken, de referent (de buitentalige realiteit waarnaar het teken verwijst) en de betekenis die aan het teken wordt toegekend. In de juridische context koppelt een wettekst aan een bepaalde betekenis, waarbij de buitentalige realiteit kan slaan op de bedoeling van de wetgever of de maatschappelijke context.
#### Concrete vormen van interpretatie
##### Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de betekenis van uitdrukkingen los van de gebruikte context. Dit proces is strikt cognitief en kan als algoritmisch of mechanisch worden beschouwd. De uitspraken die hieruit voortkomen zijn verifieerbaar, wat betekent dat ze waar of onwaar kunnen zijn.
##### Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie, ook wel contextuele interpretatie genoemd, houdt rekening met de omstandigheden waarin een uiting wordt gedaan. Dit omvat zowel taalkundige als niet-taalkundige contexten en vereist actieve samenwerking tussen zender en ontvanger. Het proces is abductief van aard en omvat zowel cognitieve als volatieve (wil-gerelateerde) handelingen. Pragmatische interpretatie leidt tot waarderingsuitspraken die overtuigend kunnen zijn, maar niet per se waar of onwaar.
###### Drie vormen van de pragmatische interpretatie
* **Explicatuur:** Focust op de meest gepaste betekenis van een woord om meerduidigheid te verhelpen.
* **Implicatuur:** Onderzoekt de impliciete bedoeling van de zender, vaak gebruikt door de exegetische school die recht gelijkstelt aan de bedoeling van de wetgever.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Bepaalt de rechtsgevolgen die van toepassing zijn in een concreet geval en wordt door exegeten gelijkgesteld aan implicatuur, terwijl constructivisten dit onderscheid zien als belangrijk voor het beperken van interpretatievrijheid.
### Juridische uitlegging: doel, voorwerp, methode en subject
#### Juridisch uitleggingsdoel
Juridische uitlegging streeft ernaar de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval te bepalen, met als doel rechtsgevolgen vast te stellen. Dit kan zowel een semantische als een pragmatische oefening zijn, waarbij de pragmatische benadering het recht ziet als iets dat zich pas in de toepassing ervan volledig manifesteert.
#### Juridisch uitleggingsvoorwerp
Het uitleggingsvoorwerp kan in principe elk element zijn dat in de juridische context relevant is. **Rule scepticism** ontkent het bestaan van objectieve rechtsregels en stelt dat het recht mede vormgegeven wordt door de uitlegger, waarbij de sturing van rechtsregels nooit volledig is.
#### Juridisch uitleggingsmethode
De methode bepaalt hoe men van het voorwerp naar het doel geraakt. Juridische uitlegging maakt gebruik van diverse argumenten en regels, waaronder taalkundige, systematische, wilsduidende historische en gevolgengeoriënteerde argumenten. Interne afstemmingsregels bepalen de verhouding tussen deze argumenten, terwijl coördinatieve regels de onderlinge afstemming van verschillende interpretanda regelen.
#### Juridisch uitleggingssubject (persoon van de uitlegger)
De rol en doelstellingen van de uitlegger zijn cruciaal. Juristen hanteren zowel typische doelstellingen die voortvloeien uit hun rol (bv. wetgever, rechter, advocaat) als specifieke, persoonlijke doelstellingen. Deze doelstellingen bepalen het uiteindelijke standpunt dat de uitlegger inneemt.
> **Tip:** Het is essentieel om het onderscheid te maken tussen de doelstellingen van de uitlegging (wat het recht nastreeft) en de doelstellingen van de uitlegger (wat de persoon persoonlijk wil bereiken).
### Twee visies en de aantrekkingskracht van volledig heteronome uitlegging
#### Positivisme versus constructivisme
Het debat tussen positivisme en constructivisme vormt een kernonderdeel van de rechtsvinding. Positivisten geloven in een objectieve, onafhankelijke realiteit die neutraal gekend kan worden, terwijl constructivisten stellen dat de werkelijkheid mede geconstrueerd wordt door de uitlegger.
#### Het positivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch:** Gelooft in een objectieve realiteit en de mogelijkheid deze direct en volledig te kennen via empirische waarneming en verstandelijke vermogens (correspondentietheorie van waarheid).
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is datgene wat de wetgever zegt dat het recht is; de oorsprong bepaalt de inhoud. Er is een scheiding tussen bestaan en toepassing van recht.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is een geheel van gedragspatronen die feitelijk worden gevolgd. Bestaan en toepassing vallen samen.
* **Axiologisch:** Waarden en persoonlijke overtuigingen van de uitlegger spelen geen rol; de uitlegger is een neutrale waarnemer.
* **Methodologisch:** Deductieve redenering en syllogismen worden gebruikt om tot juridische conclusies te komen.
* **Staatskundig:** Vertrouwen in de wetgever als exclusieve rechtsvormer, met een democratische grondslag.
#### Het constructivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch:** Gelooft in een geconstrueerde realiteit, waarbij waarheid contextafhankelijk en relatief is. Kennis wordt gevormd door overtuigingen en keuzes van de uitlegger.
* **Verhouding uitlegger en interpretandum:** Monistisch, waarbij uitlegger en interpretandum interageren en samenvloeien tot een kennisproducerende entiteit.
* **Axiologisch:** Waarden en morele overtuigingen spelen een centrale rol; rechtsvinding is deels autonoom. Scheiding tussen moraal en recht is onmogelijk.
* **Methodologisch:** Argumenteren is cruciaal, waarbij zowel progressief als regressief redeneren wordt toegepast. De focus ligt op het overtuigen van een publiek.
* **Staatskundig:** Een vrije interpretatie van de verhouding tussen staatsmachten en de drie pijlers (democratie, rechtsstaat, mensenrechten).
## Deel II: Uitlegging in een staatkundig perspectief
### Drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten
Deze drie pijlers vormen de politieke kern van het recht en beïnvloeden de rechtsvinding door de keuzes die een uitlegger maakt.
#### Democratie
Democratie kan formeel (meerderheidsprincipe) of materieel (inclusief respect voor rechtsstaat en mensenrechten) worden ingevuld. De invulling kan binair of gradueel zijn, waarbij de mate van burgerparticipatie een rol speelt.
#### Rechtstaat
De rechtsstaat impliceert gelijkheid voor en door de wet, waarbij machthebbers gebonden zijn aan regels ('rule of law'). Dit kan eng (formele waarborgen) of ruim (inclusief materiële beperkingen en mensenrechten) worden ingevuld. Onafhankelijke rechters zijn de kern van de rechtstaat.
#### Mensenrechten
Mensenrechten leggen fundamentele beperkingen op aan de overheidsmacht en specificeren de waarborgen die nodig zijn voor democratie en rechtsstaat.
#### Onderlinge verhoudingen en spanningen
Er is een sterke wisselwerking tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Democratie is een voorwaarde voor de rechtsstaat en mensenrechten, terwijl deze laatste elementen op hun beurt de democratie beschermen. Spanningen ontstaan wanneer democratisch verkozen leiders de rechtsstaat en mensenrechten ondermijnen.
### Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
#### Klassieke visie: Montesquieu
Montesquieu pleitte voor een scheiding der machten om machtsmisbruik te voorkomen, met een focus op de vrijheid van burgers. Hij beschreef drie ideaaltypes: republiek (principe: deugd), monarchie (principe: eer) en despotisme (principe: vrees). Zijn eigen visie neigt naar een gematigde constitutionele monarchie met een scheiding der machten, waarbij de rechterlijke macht gescheiden moet blijven van de andere twee.
#### Radicale visie: Franse Revolutie
De Franse Revolutie streefde naar een pure democratie waarbij alle macht bij het Volk berustte. Dit leidde tot een idealisering van de wetgever en een heteronome rechter die louter de wil van de wetgever moest toepassen, met een interpretatieverbod en een doorverwijsplicht naar de wetgever (`référé législatif`). De realiteit toonde echter aan dat een volledige heteronome rechter een illusie is.
### Macht en tegenmacht in België
#### Rechterlijke controle als doembeeld
De visie van 'gouvernement des juges' ziet rechterlijke controle als een bedreiging voor de democratie. Er is een streven naar rechterlijke terughoudendheid, waarbij rechters slechts ingrijpen bij kennelijke schendingen van hogere normen.
#### Rechterlijke permissiviteit
Dit is een extremere vorm van terughoudendheid, waarbij de rechter de wetgever volledig zijn gang laat gaan, wat het primaat van de politiek benadrukt en een gevaar voor de rechtsstaat inhoudt.
#### Primaat van de politiek
Dit streven naar meer macht voor het parlement manifesteert zich via democratisering, nationale soevereiniteit en de politisering van de rechterlijke macht.
#### Rechterlijke controle als noodzaak
De noodzaak van rechterlijke controle wordt ingegeven door het belang van de rechtsstaat en het voorkomen van machtsmisbruik door de meerderheid. Rechters moeten kritisch zijn op de wetgeving, vooral wanneer deze de grondrechten aantast.
#### Kritiek op stelling 1 (rechterlijke terughoudendheid)
Rechterlijke terughoudendheid kan leiden tot wetgevingsinertie en rechtsweigering, waarbij de rechter zich te veel onttrekt aan zijn plicht om recht te spreken. Populisme en een gebrek aan vertrouwen in rechters kunnen de rechtstaat ondermijnen.
#### Oprichting en legitimering van het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) controleert de grondwettelijkheid van wetgeving en heeft steeds meer bevoegdheden gekregen. De legitimering hiervan ligt in de bescherming van democratie en rechtsstaat, hoewel de benoeming van rechters door politieke machten een punt van kritiek blijft.
#### Rechterlijk minimalisme
Dit is een methode waarbij rechters zich beperken tot de meest noodzakelijke interventies, zowel in de motivering als in het beschikkend gedeelte, om hun legitimiteit te waarborgen. Dit kan leiden tot een bredere of smallere, diepere of ondiepere beslissing, afhankelijk van de context en de noodzaak om de rechtstaat te waarborgen.
#### De constructie van rechtsfeiten
#### Het (onmogelijke) onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
Het onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels is theoretisch mogelijk, maar in de praktijk problematisch. Constructivisten stellen dat beide geen objectieve realiteiten zijn, maar menselijke constructies.
##### Feiten versus rechtsfeiten
Feiten worden gereconstrueerd door een verteller met een bepaald standpunt (`Vorverständnis`), terwijl rechtsfeiten de juridische kwalificatie van gebeurtenissen betreffen die rechtsgevolgen kunnen verbinden.
##### Bewijsmethoden en -doelen
Juridische feiten worden bewezen aan de hand van juridische kritiek en een bewijsdoel dat gericht is op de juridische relevantie van een gebeurtenis.
##### De kloof tussen werkelijkheid en proces
Een kloof tussen de werkelijke feiten en de feiten die in een proces worden aanvaard, ontstaat door pragmatische redenen (organisatie van bewijsvoering, voorkeur voor schriftelijk bewijs) en inhoudelijke waarden (procedurele rechtvaardigheid, beroepsgeheim, vlotte procesgang).
#### Framingtechnieken
Framing, het bewust sturen van percepties door woordkeuze en presentatie, is cruciaal in de juridische narratie. Dit kan gebeuren via verschillende technieken, zoals:
* **Actie versus omissie:** Een handeling voorstellen als actie of als het uitblijven daarvan.
* **Abstract versus concreet:** De mate van detaillering in de voorstelling.
* **Algemeen versus specifiek:** De omvang van de categorie waartoe een begrip behoort.
* **Brede versus enge tijdsframes:** De lengte van de causale keten die in rekening wordt gebracht.
* **Doorlopende versus gesegmenteerde frames:** De voorstelling van een handeling als één geheel of als een reeks deelgebeurtenissen.
#### De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
Het verhaal dat juristen vertellen, moet waarheidsgetrouw en juridisch relevant zijn, waarbij de narratieve coherentie en de overtuigingskracht cruciaal zijn.
## Deel III: De constructie van rechtsregels
### Inleiding
De constructie van rechtsregels is een complexe oefening waarbij de uitlegger keuzes maakt met betrekking tot het doel, het voorwerp en de methode. Dit proces kan worden gezien als een continuüm tussen heteronome en autonome rechtsvinding.
### Formeel-positivistische visie op de constructie van rechtsregels
Deze visie, die in de praktijk zelden wordt toegepast, stelt dat recht objectief en onafhankelijk van de uitlegger bestaat. De interpretatie is puur semantisch en heteronoom.
### De exegetische visie
#### Uitleggingsdoel en -voorwerp
Het doel is het achterhalen van de 'Wil van de Zender' (wetgever of rechter), wat via implicaturen en diverse argumenten gebeurt. Het uitleggingsvoorwerp wordt sterk beperkt tot bronnen waaruit de wil van de zender kan blijken.
#### Interpretatieve argumenten
* **Taalkundige argumenten:** Focussen op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van de wettekst, met een nadruk op democratie en rechtszekerheid.
* **Systematische argumenten:** Steunen op de samenhang van wetgeving en logische principes, ervan uitgaande dat de wetgever een perfect systeem heeft gecreëerd.
* **Wilsduidende historische argumenten:** Gebruiken parlementaire voorbereidingsstukken om de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever te achterhalen.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Kijken naar de gevolgen van een interpretatie, met name om absurde of praktisch onwerkbare situaties te vermijden (`dura lex, sed lex`).
#### Interne afstemmingsregels en argumenten
Regels zoals taalkundige, systematische en tekstuele voorrang bepalen de verhouding tussen verschillende argumenten.
#### Coördinatieve regels en argumenten
Deze regels helpen bij het oplossen van antinomieën (conflicterende rechtsregels) door middel van verzoenende, inperkende of verruimende uitleggingen.
### Onthullende kritiek op de exegetische visie
Deze visie bekritiseert de exegeten omdat zij verhullen dat zij keuzes maken. Constructivisten erkennen openlijk de noodzaak van interpretatie en de rol van waarden en doelstellingen.
#### Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van recht
Constructivisten stellen dat recht niet samenvalt met de wet en dat de grondslag van recht afhangt van de visie op de verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
#### Gevolgen voor uitleggingsdoel en -voorwerp
Het doel is flexibeler en abstracter, gericht op het bepalen van de juridische betekenis in een concreet geval. Het uitleggingsvoorwerp omvat alle handelingen die de inhoud van het recht kunnen beïnvloeden ('rechtsknopen' of 'formanten').
#### Argumenteren met rechtsknopen
Het recht wordt gezien als een continuüm van knopen in een tapijt, waarbij elke uitlegger bijdraagt aan de vorming ervan. Argumenten worden gebruikt om de werfkracht van deze knopen aannemelijk te maken, waarbij verschillende waarden en beginselen worden afgewogen.
#### Van normdenken naar beginseldenken
De onthullende visie focust op de onderliggende rechtvaardiging van rechtsregels en de afweging van waarden, in plaats van enkel op de specifieke normen zelf.
### Voornaamste rechtsknopen (of gezaghebbende handelingen)
#### Handelingen van wetgevende actoren
Dit omvat wetgeving in materiële zin (reglementaire rechtsnormen, ongeacht de oorsprong) en formele zin (handelingen van wetgevende organen). Er is een onderscheid tussen zelfstandige en niet-zelfstandige uitwerking, en tussen handelingen van federale, deelstatelijke en lokale actoren.
#### Handelingen van uitvoerende actoren
Dit omvat alle handelingen van actoren die deelnemen aan de uitvoerende functie, zoals individuele en organieke KB's en MB's, maar ook 'pseudowetgeving'. De werfkracht hiervan hangt af van de grondslag en de praktische effecten.
#### Handelingen van rechtsprekende actoren (rechtspraak)
Rechtspraak heeft een gedingbeslechtende en rechtsvormende functie. Hoewel België geen formeel precedentenrecht kent, hebben individuele uitspraken wel degelijk een 'zwaartekrachtwerking' en kunnen ze bijdragen aan 'gegroeid recht'.
#### Handelingen van rechtsgeleerde actoren (rechtsleer)
Rechtsleer, zowel lager (beschrijvend) als hoger (normatief en constructief), speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van het recht. Algemene rechtsbeginselen fungeren als tegengewicht voor rechtsnormen.
#### Handelingen van (andere) private actoren
Dit omvat overeenkomsten, technische normen, gewoonten en gebruiken. Deze dragen bij aan 'gewild' en 'gegroeid' recht en hebben werfkracht door autonomie, rechtszekerheid en de erkenning door juristen.
## Conclusie: Tussen verhulling en onthulling
Rechtsvinding is een proces van keuzes maken, waarbij de uitlegger schippert tussen het verhullen en onthullen van deze keuzes. De beste interpretatie hangt af van de doelstelling van de uitlegger, het publiek dat overtuigd moet worden, en de context van het geval. Het hanteren van een topische benadering, waarbij verschillende gezichtspunten en argumenten worden afgewogen, is cruciaal voor een aanvaardbare en overtuigende rechtsvinding.
---
**Veelvoorkomende fouten om te vermijden:**
* Het negeren van de context bij pragmatische interpretatie.
* Het onderschatten van de rol van de uitlegger en diens persoonlijke doelstellingen.
* Het verwarren van de semantische en pragmatische betekenis van juridische teksten.
* Het te strikt vasthouden aan formele-positivistische of exegetische benaderingen, die in de praktijk vaak tekortschieten.
* Het onderschatten van de invloed van framing en narratieve technieken op de perceptie van feiten en regels.
* Het niet transparant zijn over de gemaakte keuzes en het verhullen van de autonome rol van de jurist.
* Het negeren van de onderlinge verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten bij de interpretatie van recht.
* Het onterecht toepassen van hiërarchische regels zonder rekening te houden met de context en de onderliggende waarden bij het oplossen van antinomieën.
* Het vergeten dat rechtsvinding een dynamisch proces is dat voortdurend aanpassing en afweging vereist.
* Het simplificeren van de complexe wisselwerking tussen rechtsfeiten en rechtsregels.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Rechtsvinding | De activiteit waarbij een juridische vraag wordt beantwoord door middel van het toepassen van rechtsregels op een concreet geval, waarbij rekening wordt gehouden met zowel kennis van de regels als de vaardigheid om deze toe te passen. |
| Heteronome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij alle keuzes en interpretaties worden gemaakt door anderen dan de uitlegger zelf, resulterend in een mechanische en neutrale rechtstoepassing. |
| Autonome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de uitlegger zelf de keuzes maakt die de inhoud van het recht bepalen, wat leidt tot een meer subjectieve rechtstoepassing. |
| Juridische hermeneutiek | De interpretatiekunde die zich richt op het doen van uitspraken over de inhoud van het recht in een concreet geval, en die ingaat op de epistemologische vraag hoe de inhoud van het recht gekend kan worden. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van interpretatie die zich richt op de letterlijke, contextonafhankelijke betekenis van woorden en zinnen, vaak toegepast in autoritaire regimes. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van interpretatie die rekening houdt met de context waarin uitingen worden gedaan, de intenties van de zender en de ontvanger, en de relatie tussen de taalgebruiker en de uiting. |
| Explicatuur | Een vorm van pragmatische interpretatie waarbij de uitlegger focust op wat expliciet is gezegd of gedaan om meerduidigheid te verhelpen en één specifieke betekenis vast te stellen. |
| Implicatuur | Een vorm van pragmatische interpretatie waarbij de uitlegger zoekt naar de impliciete bedoeling van de zender, vaak gebruikt om vaagheid te verhelpen en de bedoeling van de wetgever te achterhalen. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | Een interpretatie die gericht is op het bepalen van de rechtsgevolgen die het recht aan een concreet geval verbindt, wat essentieel is voor de toepassing van het recht. |
| Positivisme | Een filosofische stroming die stelt dat de wereld onafhankelijk van de waarnemer bestaat en objectief gekend kan worden, waarbij recht wordt gezien als een op zichzelf staand, ontdekbaar fenomeen. |
| Constructivisme | Een filosofische stroming die stelt dat de werkelijkheid mede wordt gevormd door de waarnemer, waarbij recht wordt geconstrueerd door de uitlegger en de interactie met het juridische materiaal. |
| Formeel rechtspositivisme | Een substroming binnen het positivisme die stelt dat recht datgene is wat een wetgever of autoriteit als recht bestempelt, waarbij de oorsprong van een regel de inhoud ervan bepaalt. |
| Descriptief rechtspositivisme | Een substroming binnen het positivisme die recht definieert als een geheel van feitelijke gedragspatronen, waarbij de focus ligt op wat in de praktijk daadwerkelijk gebeurt. |
Cover
Samenvatting Rechtsvinding (1).docx
Summary
# De aard van juridische uitlegging
Dit onderwerp verkent de fundamentele principes achter juridische uitlegging, waarbij de focus ligt op het onderscheid tussen semantische en pragmatische interpretatie en de verschillende vormen van betekenistoeschrijving.
## 1. De aard van juridische uitlegging
Juridische uitlegging, ook wel rechtsvinding of juridische hermeneutiek genoemd, is de activiteit waarbij de betekenis of inhoud van rechtsregels in een concreet geval wordt bepaald. Het richt zich niet zozeer op het 'wat' van het recht, maar op het 'hoe' – de weg die men bewandelt om tot antwoorden op rechtsvragen te komen. Uitleggers maken daarbij keuzes die vaak niet geëxpliciteerd worden, wat leidt tot een spanning tussen het 'verhullen' van deze keuzes (heteronoom) en het 'onthullen' ervan (autonoom).
### 1.1 Het proces van uitlegging in het algemeen
Uitlegging kan worden gedefinieerd als het toeschrijven van een betekenis aan een interpretatievoorwerp. Dit omvat drie elementen:
* **Interpretandum:** Datgene wat geïnterpreteerd wordt (bv. een wettekst, rechtsfeit, gebaar). Synoniemen zijn interpretatievoorwerp of brongeheel.
* **Interpretans:** De betekenis of inhoud die aan het interpretandum wordt toegekend. Synoniemen zijn doelgeheel of interpretatie.
* **Activiteit:** Het 'toeschrijven', de handeling van het interpreteren zelf, of het resultaat daarvan.
Deze elementen kunnen worden voorgesteld aan de hand van de semiotische driehoek, die de relatie tussen het teken (vorm), de betekenis (interpretans) en de werkelijkheid (referent) weergeeft.
### 1.2 De vijf uitgangspunten van juridische uitlegging
Bij juridische uitlegging maakt een uitlegger keuzes die voortkomen uit vijf fundamentele uitgangspunten:
1. **Ontologisch uitgangspunt:** Aannames over de aard van de werkelijkheid (realisme versus relativisme).
2. **Epistemologisch uitgangspunt:** Aannames over hoe we de werkelijkheid kunnen kennen (realisme versus relativisme).
3. **Axiologisch uitgangspunt:** Aannames over de rol van waarden en morele overwegingen.
4. **Methodologisch uitgangspunt:** Aannames over de beste manieren om uit te leggen (deductief versus abductief redeneren).
5. **Staatkundig uitgangspunt:** Aannames over de verhouding tussen de staatsmachten (democratie, rechtsstaat, mensenrechten).
Deze uitgangspunten bepalen het wereldbeeld van de uitlegger en sturen de keuzes die hij maakt.
### 1.3 Twee paradigma's van juridische uitlegging
Er zijn twee dominante paradigma's die de juridische uitlegging sturen:
* **Positivistisch paradigma:** Gaat uit van ontologisch en epistemologisch realisme. Het recht wordt beschouwd als een objectieve realiteit die losstaat van de waarnemer en gekend kan worden door verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen.
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is wat een autoriteit zegt dat het is (bv. de wetgever). Uitlegging is een cognitieve handeling gericht op het semantisch vaststellen van de betekenis van de woorden.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is wat feitelijk gebeurt (gedragspatronen). Uitlegging is het vaststellen van die gedragspatronen.
* **Constructivistisch paradigma:** Gaat uit van ontologisch en epistemologisch relativisme. De werkelijkheid, inclusief het recht, wordt mede geconstrueerd door de uitlegger. Uitlegging is een creatieve activiteit waarbij waarden en persoonlijke inzichten een rol spelen.
### 1.4 Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
De visie op de verhouding tussen de staatsmachten beïnvloedt de juridische uitlegging:
* **Klassieke visie (Montesquieu):** Pleit voor een scheiding der machten en een machtsevenwicht, met name in een monarchie waar rechterlijke macht een ‘esprit’ zoekt en niet louter de letter volgt.
* **Radicale visie (Franse Revolutie):** Streefde naar een volledig autonome wetgever en een heteronome rechter, die de wet slechts moest toepassen. In de praktijk leidde dit echter tot problemen van rechtsweigering en bureaucratische stagnatie.
### 1.5 De hedendaagse verhouding tussen wetgever en rechter
Vandaag de dag bestaat er een spanning tussen enerzijds de wens om de democratie te respecteren (primaat van de politiek en de wetgever) en anderzijds de noodzaak van een rechtsstaat en mensenrechten (waarbij rechters de wetgever controleren en begrenzen).
* **Rechterlijke controle als doembeeld:** Het gevaar van 'gouvernement des juges' (heerschappij van rechters) kan leiden tot rechterlijke terughoudendheid ('judicial restraint').
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Wetgevende inertie, het ontbreken van wetgeving of onbillijke wetgeving kan ertoe leiden dat de rechter moet ingrijpen.
De manier waarop juridische uitlegging plaatsvindt, is dus sterk afhankelijk van de gekozen balans tussen deze drie pijlers.
### 1.6 De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels
Zowel de vaststelling van feiten als de interpretatie van rechtsregels wordt in het constructivistisch paradigma gezien als een vorm van constructie:
* **Feiten:** De vaststelling van feiten is geen neutrale weergave van de werkelijkheid, maar een verhaal dat door de jurist wordt geconstrueerd op basis van zijn 'vorverständnis' (voorafgaande ideeën) en de beschikbare bewijsmiddelen.
* **Rechtsfeiten:** Juridisch relevante feiten zijn de feiten die door het recht als zodanig worden gekwalificeerd. Dit gebeurt door middel van juridische kritiek, waarbij het recht de feiten waardeert.
* **Rechtsregels:** De betekenis van rechtsregels is niet eenduidig en wordt bepaald door interpretatie, waarbij verschillende argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) worden gebruikt en afgewogen.
#### 1.6.1 Het concept 'belang'
Het begrip 'belang' is cruciaal voor het begrijpen van de constructie van feiten en rechtsregels. Belangen zijn voorwaarden voor de bevrediging van behoeften en kunnen individueel, collectief of algemeen zijn. De relevante belangen worden bepaald door een afweging die subjectief en objectief kan zijn.
#### 1.6.2 Het verhaal construeren
Het juridische verhaal wordt opgebouwd in vier stappen:
1. **Vergaring en verwerking van feiten:** Het vertalen van informatie naar de leefwereld van de jurist, waarbij selectie en kritische benadering essentieel zijn.
2. **Feitenvoorstelling ('framing'):** Het construeren van een juridisch narratief op basis van verschillende 'theatrical elements' (act, scene, agent, agency, purpose).
3. **Waarheidsgetrouwheid van het verhaal:** Het nagaan of het verhaal een grond van waarheid heeft, waarbij historische kritiek van belang is.
4. **Juridische waarde van het verhaal ('feitenfiltering'):** Het bepalen welke 'ware' feiten door het recht worden aanvaard, rekening houdend met procedurele rechtvaardigheid, productiebetrokkenheid, beroepsgeheim en de efficiëntie van het proces.
#### 1.6.3 Argumentatie in het recht
In de constructivistische visie is juridische uitlegging een vorm van 'topisch argumenteren', waarbij gezichtspunten (endoxa en topoi) worden gebruikt om een standpunt te onderbouwen. Er is geen vaste hiërarchie van argumenten; de keuze voor een bepaald argument hangt af van de context, de doelstelling en het publiek. De afweging van waarden ('balancing') is hierbij cruciaal, hoewel er geen objectieve methode voor bestaat.
#### 1.6.4 Soorten argumenten
De volgende interpretatieve argumenten zijn van belang:
* **Taalkundige argumenten:** Gaan over de betekenis van woorden, maar zijn zelden eenduidig.
* **Systematische argumenten:** Benadrukken de samenhang van het recht, met argumenten op basis van gelijkenis (analogie) en inhoudelijke contextuele harmonisatie.
* **Historische argumenten:** Kunnen de wil van de wetgever verduidelijken (wilsduidend) of juist beperken (wilstemperend).
* **Teleologische argumenten:** Gebruiken de doelstelling van de norm om de betekenis te bepalen (extensie of reductie).
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Leunen op fundamentele beginselen en waarden van de rechtsorde.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Houden rekening met de gevolgen van een bepaalde interpretatie (bewust, verenigbaar, of niet-verenigbaar).
* **Anticipatieve argumenten:** Houden rekening met toekomstige wetgeving.
De keuze en afstemming van deze argumenten hangt af van de concrete situatie en de nagestreefde doelstellingen, met een constante afweging tussen de pijlers van democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
### 1.7 Samenvatting: de centrale rol van de uitlegger
De juridische uitlegging is fundamenteel een activiteit van de uitlegger, die, vertrekkend van een 'vorverständnis', keuzes maakt om tot een juridisch aanvaardbare betekenis te komen. Dit proces is inherent autonoom, maar wordt begrensd door de noodzaak om het rechtssysteem als geheel te respecteren en te legitimeren tegenover het publiek. De jurist opereert tussen de 'verhulling' van zijn keuzes (zoals de exegeten pogen te doen) en de 'onthulling' ervan (zoals de constructivisten bepleiten), waarbij de nadruk ligt op het openlijk en overtuigend beargumenteren van de gemaakte keuzes.
---
# Twee visies op rechtsvinding en de rol van de uitlegger
Dit gedeelte bespreekt het fundamentele spanningsveld tussen het positivistische paradigma, dat uitgaat van een objectieve en neutrale rechtstoepassing, en het constructivistische paradigma, dat de subjectieve en creatieve rol van de uitlegger benadrukt bij het bepalen van de betekenis van het recht.
## 2. Twee visies op rechtsvinding en de rol van de uitlegger
### 2.1 De kern van de twee visies
De fundamentele tegenstelling tussen de twee visies op rechtsvinding ligt in de aanname over de aard van de werkelijkheid en hoe we deze kunnen kennen, wat zich vertaalt in verschillende opvattingen over de rol van de uitlegger.
#### 2.1.1 Het positivistisch paradigma
Het positivistisch paradigma, ook wel ontologisch en epistemologisch realisme genoemd, gaat ervan uit dat er één werkelijkheid en één waarheid bestaat, die objectief en volledig op zichzelf staat, onafhankelijk van de waarnemer.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Geloof in één werkelijkheid en één waarheid die gekend kan worden door verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen. De waarheid is een afspiegeling van deze werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is datgene wat een autoriteit (zoals de wetgever) voorschrijft. Het is een geheel van gedragsvoorschriften, los van de toepassing ervan. De wet is de primaire bron en moet letterlijk worden genomen.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht bestaat enkel indien het daadwerkelijk wordt toegepast in de praktijk, door het gedrag van mensen. Men kan objectieve uitspraken doen over deze gedragspatronen.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Er is geen rol voor de waarden en morele overtuigingen van de uitlegger. De taak is volledig heteronoom: simpelweg ontdekken wat het recht is, zoals voorgeschreven door de autoriteit. Dit staat bekend als heteronome rechtsvinding. De interpretatie is een zuiver cognitieve handeling.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, vaak in de vorm van een syllogisme, waarbij de conclusie (de uitspraak over het recht) logisch voortvloeit uit de premissen (de rechtsregel en de vastgestelde feiten). De uitlegger wordt gezien als een ‘subsumptieautomaat’.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Groot vertrouwen in de wetgevende macht als enige bron van recht. Er is een zekere terughoudendheid ten opzichte van de rechterlijke macht, die eerder als een doorgeefluik van de wet moet fungeren. Democratie, in formele zin, is de leidraad.
#### 2.1.2 Het constructivistisch paradigma
Het constructivistisch paradigma, ook wel ontologisch en epistemologisch relativisme genoemd, stelt dat de werkelijkheid mede door de uitlegger wordt geconstrueerd. Er bestaat geen absolute waarheid, en de kennis van de werkelijkheid is afhankelijk van de overtuigingen en keuzes van de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Geloof dat de werkelijkheid mede door de uitlegger wordt geconstrueerd. Kennis is een resultaat van de interactie tussen de uitlegger en het interpretatievoorwerp. Er is geen objectieve werkelijkheid los van de waarnemer.
* **Toegepast op het recht:** Recht is een menselijke constructie die mede wordt vormgegeven door de uitlegger. Het recht wordt gezien als een product van menselijke waardering. De betekenis van het recht is niet vast, maar afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt.
* **Axiologisch uitgangspunt:** De waarden van de uitlegger spelen een fundamentele rol bij het bepalen van de betekenis van het recht. De taak van de uitlegger is nooit volledig heteronoom; er is altijd sprake van autonome rechtsvinding. De interpretatie is een pragmatische oefening die volitieve handelingen omvat.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Plausibel en wervend argumenteren, vaak in de vorm van abductieve redeneringen. Het syllogisme wordt als te beperkt beschouwd, en er wordt meer nadruk gelegd op de heuristiek (het vinden van oplossingen) naast de legitimatie (het verantwoorden van oplossingen). De focus ligt op het overtuigen van het publiek.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Een meer genuanceerde visie op de verhouding tussen de staatsmachten, waarbij de rol van de rechter als actief deelnemer aan rechtsvorming wordt erkend. De nadruk ligt op de onderlinge verhouding van democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en hoe deze de keuzes van de uitlegger sturen.
### 2.2 De aantrekkingskracht van volledig heteronome rechtsvinding
Ondanks de kritiek op het positivistisch paradigma en de daarmee samenhangende volledig heteronome rechtsvinding, blijft de aantrekkingskracht ervan bestaan.
* **Eenvoud en voorspelbaarheid:** Het positivistische beeld van het recht als een duidelijk en volledig systeem biedt een schijn van eenvoud en voorspelbaarheid, wat aanspreekt in een complexe wereld.
* **De paradox van politieke macht:** Rechters, vooral hogere rechters, bezitten aanzienlijke politieke macht. Zolang zij als onpartijdig en ‘spreekbuis van de wet’ worden beschouwd, behouden zij dit gezag. Als zij echter te nadrukkelijk als politieke spelers worden gezien, verliezen zij dit gezag. De schijn van heteronomie is dus cruciaal voor het behoud van hun politieke macht.
* **Geloof in het syllogisme:** Het syllogisme, als toonbeeld van logische en objectieve rechtstoepassing, blijft in bepaalde kringen – met name bij het Hof van Cassatie – hardnekkig aanwezig, ondanks de theoretische en praktische tekortkomingen. Dit kan deels worden verklaard door historische traditie en de behoefte aan zekerheid.
* **Noodzaak van zekerheid:** In een complexe en dynamische wereld is er een behoefte aan zekerheid, ook al is deze ‘imaginaire’. Dit verklaart waarom men ondanks de tekortkomingen vasthoudt aan modellen die deze zekerheid lijken te bieden.
### 2.3 Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
De uiteenlopende visies op rechtsvinding komen ook tot uiting in verschillende opvattingen over de rol en onderlinge verhouding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
#### 2.3.1 De klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu, in 'De l'esprit des lois', streefde naar machtenscheiding om machtsmisbruik te voorkomen, met name in despotische regimes.
* **Drie staatstypen:** Republiek (gebaseerd op deugd, met heteronome rechtspraak), monarchie (gebaseerd op eer, met ruimte voor de 'geest' van de wet door rechters) en despotisme (gebaseerd op vrees, met autonome rechtspraak waarbij de rechter zichzelf als regel ziet).
* **Eigen visie:** Montesquieu pleitte voor een scheiding van machten met een zekere mate van controle, waarbij hij de monarchie als ideaaltype zag, met een wetgevende macht verdeeld over verschillende organen en een uitvoerende macht bij de vorst. De rechterlijke macht moest de 'geest' van de wet zoeken en had slechts een beperkte rol.
#### 2.3.2 De radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie kende een groot wantrouwen jegens de rechterlijke macht, wat leidde tot een streven naar een volledige heteronome rechter.
* **Problemen in de 18e eeuw:** Macht van de koninklijke rechtbanken, 'arrêts de règlement' (lokale wetten), 'remonstrances' (formele bezwaren) en versnippering van recht.
* **Een droombeeld:** Een volledige heteronome rechter die de wet slechts toepast ('traduttore traditore'). Er was een interpretatieverbod voor rechters en een terugverwijzing naar de wetgever ('référé législatif') bij onduidelijkheid.
* **Een ontnuchterende werkelijkheid:** De praktijk toonde aan dat volledige heteronomie illusoir was. De 'Terreur' leidde tot stilstand in de rechtspraak. Het 'référé législatif' werd uiteindelijk afgeschaft, wat paradoxaal genoeg de rechters meer ruimte voor autonomie gaf dan tijdens de Franse Revolutie.
### 2.4 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
In de hedendaagse praktijk staat de rol van de rechter in relatie tot de democratische besluitvorming centraal, met een spanning tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
* **Rechterlijke controle als doembeeld (Gouvernement des juges):** Het gevaar dat rechters te veel macht krijgen en de democratie uithollen door autonome interpretatie. De neiging tot 'judicial restraint' (rechterlijke terughoudendheid) is dan ook groot, zeker bij wetgeving die moeilijk terug te draaien is.
* **Rechterlijke permissiviteit:** Het omgekeerde gevaar, waarbij rechters de wet negeren en de democratie ondergeschikt maken aan hun eigen interpretatie, wat de rechtsstaat kan ondermijnen.
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Enerzijds moet de rechter terughoudend zijn om de democratie te respecteren, anderzijds is rechterlijke controle noodzakelijk om de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen, zeker wanneer de wetgever inert is of wanneer wetten tot onaanvaardbare gevolgen leiden.
* **Rechterlijk minimalisme:** Een strategie waarbij de rechter zijn motivering en beschikking zo smal en ondiep mogelijk houdt, om zijn impact op het beleid te minimaliseren. Dit kan echter ook leiden tot te weinig rechtsvorming.
* **De klimaatzaak als voorbeeld:** Debat over de mate van rechterlijk minimalisme in klimaatgerelateerde zaken, waarbij de vraag is of de rechter de politieke keuzes van de wetgever moet respecteren of juist moet corrigeren in het licht van mensenrechten en de rechtsstaat.
De discussie over deze twee visies op rechtsvinding en de rol van de uitlegger onderstreept de fundamentele spanning tussen het streven naar objectieve rechtstoepassing en de onvermijdelijke subjectiviteit en creativiteit die inherent zijn aan de interpretatie van rechtsnormen. De keuze voor een bepaald paradigma beïnvloedt niet alleen hoe het recht wordt geïnterpreteerd, maar ook de verhouding tussen de verschillende staatsmachten en de nadruk die wordt gelegd op democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
---
# De verhouding tussen staatsmachten en juridische interpretatie
Dit topic analyseert hoe democratie, rechtsstaat en mensenrechten de interpretatie van recht beïnvloeden, met een focus op de klassieke visie van Montesquieu en de radicalere kijk van de Franse Revolutie op de verhouding tussen staatsmachten en juridische interpretatie.
## 3. De verhouding tussen staatsmachten en juridische interpretatie
### 3.1 De drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten
De rechtvaardigheidsstromingen in het recht tonen aan dat er geen eenduidige verhouding bestaat tussen formele, procedurele en materiële criteria voor de rechtvaardigheid van een rechtsregel. Dit topic duidt deze criteria aan de hand van drie begrippen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
#### 3.1.1 Democratie
Democratie kan worden ingevuld als 'regering door allen' of 'regering van, voor en door het volk'.
* **Formele invulling:** Dit gaat uit van het kiesrecht en de meerderheidsregel. Elke beslissing die de steun van de meerderheid van de bevolking geniet, wordt als democratisch beschouwd.
* **Graduele invulling:** Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de bestemmelingen kunnen participeren aan de totstandkoming van regels.
* **Materiële invulling:** Naast de formele en graduele invulling, vereist een materiële invulling bijkomende criteria, omdat een democratie geen dictatuur van de meerderheid mag zijn. Dit leidt naar de rechtsstaat en mensenrechten.
#### 3.1.2 Rechtsstaat
De rechtsstaat staat voor 'gelijkheid voor en door de wet' (isonomia).
* **Enge invulling:** De rechtsstaat vereist dat machthebbers gebonden zijn aan het recht en niet naar eigen inzichten handelen (rule of law, not of men). Elk individu moet bovendien op basis van gelijkheid worden behandeld. Dit is de eerste stap naar waarborgen tegen de dictatuur van de meerderheid en misbruik van democratie.
* **Brede invulling:** Deze invulling omvat ook inhoudelijke beperkingen, wat neerkomt op de opname van mensenrechten.
* **Lon Fuller's 'Internal Morality of Law':** Rechtsregels zijn idealiter algemeen, bekendgemaakt, prospectief, duidelijk, consistent, haalbaar en bestendig. De rechtszekerheid is een centraal beginsel.
#### 3.1.3 Mensenrechten
Mensenrechten, ook wel grondrechten of fundamentele rechten genoemd, leggen de macht van de overheid aan banden. Ze vormen de tweede stap naar waarborgen tegen de dictatuur van de meerderheid en misbruik van democratie. Politieke vrijheden zijn bijvoorbeeld nodig voor democratie, terwijl het recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter essentieel zijn om de rechtsstaat te garanderen.
#### 3.1.4 Onderlinge verhoudingen en spanningen
Democratie, rechtsstaat en mensenrechten zijn moeilijk los van elkaar te zien. Democratie is een voorwaarde voor rechtsstaat en mensenrechten, terwijl rechtsstaat en mensenrechten op hun beurt voorwaarden zijn voor een functionerende democratie. Tussen deze drie concepten kunnen spanningen ontstaan, met name wanneer opvattingen die rechtsstaat en mensenrechten verwerpen, opkomen binnen een democratische context. De hedendaagse uitdagingen tonen de spanning tussen de klassieke natiestaat en democratie, en de noodzaak om nieuwe machtscentra, zoals multinationals, in te richten met waarborgen.
### 3.2 Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
De juridische interpretatie kan worden geanalyseerd vanuit twee paradigma's: het positivistisch paradigma en het constructivistisch paradigma.
#### 3.2.1 Het positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat uit van een geloof in één realiteit en één waarheid, die objectief kan worden achterhaald door verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch realisme (er bestaat één werkelijkheid) en epistemologisch realisme (deze kan gekend worden). De correspondentietheorie van waarheid stelt dat ware kennis een afspiegeling is van de werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is de handeling van een autoriteit (wetgever, rechter) die gedrag voorschrijft. Recht bestaat los van de toepassing ervan. Interpretatie is een cognitieve handeling, waarbij de wet wordt begrepen zonder eigen keuzes. Dit leidt tot een heteronome rechtsvinding, waarbij de uitlegger een 'subsumptieautomaat' is.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht bestaat enkel indien het wordt toegepast. Het recht is een geheel van gedragspatronen. Uitspraken over het recht zijn ware of onware uitspraken over gedragspatronen.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Geen rol voor waarden en morele overtuigingen van de uitlegger. Er is een scheiding tussen recht en moraal.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Gevolg is een deductief geldige redenering, vaak in de vorm van een syllogisme.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Het monopolie van regelgeving ligt bij de wetgever. Er is wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld.
#### 3.2.2 Het constructivistisch paradigma
Dit paradigma stelt dat de werkelijkheid mede door de uitlegger wordt geconstrueerd. Recht is een menselijke constructie die mede wordt vormgegeven door de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme, wat impliceert dat de realiteit mede door de uitlegger wordt geconstrueerd. Kennis is het resultaat van een creatieve interactie tussen de uitlegger en het interpretandum.
* **Toegepast op het recht:** Recht heeft geen objectieve essentie en is afhankelijk van de keuzes van de uitlegger. Recht is een lokale en specifieke menselijke constructie. Concepten zonder toepassing zijn 'holle woorden'. Het recht wordt mede gevormd door 'formanten' of 'gezaghebbende handelingen', in plaats van 'bronnen'. De hiërarchie der normen wordt vervangen door een 'heterarchie der formanten'.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. Uitlegging is nooit volledig heteronoom, maar omvat ook volitieve handelingen.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Uitlegging is een pragmatische oefening die ook volitieve handelingen omvat. Het interpretatieproces is een plausibele abductieve redenering, waarbij het resultaat een waarderingsuitspraak is, niet louter waar of fout. Juridische feiten en rechtsregels zijn constructies.
* **Staatskundig uitgangspunt:** De visie op de verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de staatsmachten, is bepalend. De uitlegger maakt keuzes binnen een bepaald regelgevend kader.
#### 3.2.3 De aantrekkingskracht van het syllogisme en de volledig heteronome rechtsvinding
Het syllogisme blijft ondanks zijn tekortkomingen hardnekkig als model voor juridische uitlegging. Dit komt door:
1. **Eenvoudige gevallen:** In eenvoudige gevallen leidt het syllogisme niet tot problemen.
2. **Frequentie:** Eenvoudige gevallen komen vaak voor, wat het geloof in het syllogisme bevestigt.
3. **Behoefte aan zekerheid:** In een complexe wereld biedt het syllogisme een (soms imaginaire) behoefte aan houvast en zekerheid.
4. **Wervingskracht:** Het syllogisme presenteert de rechter als een onpersoonlijke spreekbuis van de wet, wat bijdraagt aan het gezag van de rechterlijke macht. Het onderscheid tussen wat juristen doen en hoe ze hun handelen legitimeren is hier cruciaal.
### 3.3 Klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu's "De l'esprit des lois" (1748) stelt machtsmisbruik als gevolg van de samenvalling van de belangrijkste staatsfuncties (wetgeving, uitvoering, rechtspraak) in één orgaan. Machtsspreiding is de oplossing.
* **Drie staatstypen:** Republiek (principe: deugd), Monarchie (principe: eer) en Despotisme (principe: vrees).
* **Ideaaltype:** De monarchie, waarin de vorst regeert op basis van fundamentele wetten en er sprake is van 'pouvoirs intermédiaires' (adel, clerus, parlementen) die de macht van de vorst aan banden leggen.
* **Rol van de rechter:** In republieken volgen rechters de letter van de wet (heteronoom). In monarchieën zoeken zij naar de 'geest' van de wet (autonoom). In despotische staten is de rechter zelf de regel (volledig autonoom).
* **Scheiding der machten:** Montesquieu stelt een scheiding der machten voor met een zekere vorm van controle, waarbij de rechterlijke macht niet bij de wetgevende organen mag liggen. Hij stelt echter ook dat rechters slechts de 'mond van de wet' zijn, wat duidt op een heteronome rechtsspraak.
### 3.4 Radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie was gekenmerkt door een groot wantrouwen ten aanzien van de koninklijke rechtbanken (Parlements) en hun 'arrêts de règlement' (lokale wetten). Er was een pleidooi voor eengemaakte, duidelijke wetboeken, wat leidde tot een droombeeld van een autonome wetgever, een perfecte wet en een heteronome rechter.
* **Interpretatieverbod voor de rechter:** De rechter mocht de wet slechts toepassen ('traduttore traditore' - vertaler is verrader).
* **Référé législatif:** Bij onduidelijkheden of leemten in de wet moest de rechter terugverwijzen naar de wetgever.
* **Afschaffing universiteiten:** De rechtenfaculteiten werden aanvankelijk afgeschaft, wat de nadruk op de wet als enige bron van recht illustreert.
* **Ontstaan Tribunal de cassation:** Dit orgaan, oorspronkelijk deel van de wetgevende macht, had tot taak uitspraken te vernietigen die de wet schenden.
* **Onthullende werkelijkheid:** De periode van Terreur en het stelselmatige doorverwijzen naar de wetgever leidde tot een stilstand in de rechtspraak. De volledige heteronomie van de rechter bleek een illusie. De Franse Revolutie toonde aan dat een volledige autonomie van de wetgever ook problematisch is.
### 3.5 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
De hedendaagse verhouding tussen wetgever en rechter is complex en beïnvloed door de spanningen tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
#### 3.5.1 Rechterlijke controle als doembeeld
Dit perspectief benadrukt het gevaar van 'gouvernement des juges' (heerschappij van rechters), waarbij rechters wetgeving autonoom interpreteren en zo de democratie uithollen. De rechter moet zich terughoudend opstellen ('judicial restraint') en enkel bij klaarblijkelijke schendingen de wetgever terugfluiten. Deze terughoudendheid wordt groter naarmate de rechterlijke beslissing moeilijker terug te draaien is.
#### 3.5.2 Rechterlijke controle als noodzaak
Dit perspectief stelt dat de wetgever ook tegenmacht nodig heeft, naast democratie ook rechtsstaat en mensenrechten. Blind volgen van de wetgever kan leiden tot onaanvaardbare resultaten (bv. Toeslagenaffaire in Nederland). De rechter kan in geval van wetgevende inertie of het uitblijven van consensus, een knoop doorhakken. Kritiek op het oordeel van de rechter als 'activisme' is vaak politiek gemotiveerd.
#### 3.5.3 Grondwettelijkheidstoetsing in België
Het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) toets de grondwettelijkheid van wetten, decreten en ordonnanties. Dit Hof heeft, ondanks een zorgvuldige samenstelling en procedure, geen democratische legitimiteit zoals het parlement. Het legitimitetsdeficit wordt ondervangen door een zo juridisch mogelijke benadering en rechterlijk minimalisme.
#### 3.5.4 Rechterlijk minimalisme
Dit houdt in dat rechters zich terughoudend opstellen in hun rechtsontwikkelende rol, waarbij beslissingen 'narrow' (smal) en 'shallow' (ondiep) zijn.
* **Minimalisme in de motivering:** De motivering van de uitspraak blijft beperkt tot de specifieke zaak en vermijdt algemene principes.
* **Minimalisme in het beschikkend gedeelte:** De rechterlijke bevelen hebben een zo klein mogelijke impact op de beleidsvrijheid van de wetgever. Maximalistische bevelen ('structural injunctions') met verregaande regulerende effecten worden vermeden.
* **Wenselijkheid:** Rechterlijk minimalisme is niet steeds gepast. De keuze tussen minimalisme en maximalisme hangt af van de context, de consensus, de maatschappelijke behoefte aan duidelijkheid en de zekerheid van de feiten.
### 3.6 De constructie van rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn geen objectieve, vaststaande feiten, maar constructies die mede gevormd worden door de verteller (de jurist). Het proces verloopt in vier stappen:
1. **Bouwstenen van het verhaal:** Vergaring en verwerking van feiten, waarbij de jurist keuzes maakt (triage) op basis van zijn 'Vorverständnis' (voor-oordeel). Dit proces is beïnvloed door confirmation bias en survivorship bias.
2. **Het verhaal (feitenvoorstelling):** Het construeren van een juridisch narratief via 'framing', waarbij de wijze waarop de feiten worden gepresenteerd, invloed heeft op de beslissing. Verschillende framingtechnieken (actie/omissie, abstract/concreet, algemeen/specifiek, brede/enge timeframes, doorlopend/gesegmenteerd) worden gebruikt.
3. **Waarheidsgetrouwheid van het verhaal:** Het nagaan of het verhaal een grond van waarheid heeft, met behulp van historische kritiek en het beoordelen van de betrouwbaarheid van bronnen.
4. **Juridische waarde van het verhaal (feitenfiltering):** Bepalen welke feiten juridisch relevant zijn en welke niet, met inachtneming van procedurele waarden (bv. eerlijk proces, tegenspraak) en inhoudelijke waarden (bv. autonomie, beroepsgeheim).
### 3.7 De constructie van rechtsregels
De onthullende visie op de constructie van rechtsregels erkent dat juridische interpretatie niet louter semantisch is, maar altijd keuzes omvat. Het recht wordt gezien als een 'tapijt' met 'rechtsknopen' (formanten), waarbij de interpretatie een creatieve samenvoeging is.
* **Uitleggingsdoel en -voorwerp:** Het doel is niet enkel het achterhalen van de 'wil van de wetgever', maar ook het bepalen van de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval, rekening houdend met de grondslag van het recht en de verhouding tussen staatsmachten. Uitleggingsvoorwerpen zijn 'rechtsknopen' of 'formanten' (wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonten, technische normen).
* **Uitleggingsmethode:** Er is geen vaste hiërarchie tussen de interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief). De keuze van argumenten hangt af van de context, het doelpubliek en de onderliggende waarden.
* **Topisch argumenteren:** Het zoeken naar argumenten die een oplossing kunnen onderbouwen, met behulp van 'endoxa' (algemeen aanvaardbare opvattingen) en 'topoi' (argumentatieschema's).
* **Afweging van waarden:** Het bepalen van het gewicht van conflicterende waarden, waarbij 'evenredigheid' een rol speelt. De keuze tussen 'gevalsafweging' (flexibel) en 'categorische afweging' (voorspelbaar) is cruciaal.
* **Coördinatieve argumenten:** Het vermijden of verhelpen van antinomieën (tegenspraken) door middel van inperkende, verruimende of verzoenende uitlegging, of door een afweging van waarden.
De centrale rol van de uitlegger is het constructief vormgeven van het recht, rekening houdend met de diverse formanten en de onderliggende waarden, en dit alles met het oog op een overtuigende argumentatie.
---
# Argumentatie in het recht: van woorden naar waarden
Dit deel onderzoekt de diverse argumentatietechnieken die juristen gebruiken om een juridische interpretatie te onderbouwen, met aandacht voor de afweging van verschillende rechtsbronnen en waarden.
## 4. Argumentatie in het recht: van woorden naar waarden
De kern van juridische argumentatie ligt in de activiteit van rechtsvinding, die kan worden omschreven als juridische hermeneutiek of uitlegkunde. Het gaat hierbij minder om het 'wat' van het recht, maar veeleer om het 'hoe' van de weg die men aflegt om tot antwoorden op rechtsvragen te komen. Juridische argumentatie is cruciaal voor het verkrijgen van kwalitatief recht en het kritisch evalueren van politieke keuzes die in het recht worden gemaakt.
### 4.1 Het spanningsveld van juridische uitlegging
Juridische uitlegging is een activiteit die een interpretans (betekenis/inhoud) koppelt aan een interpretandum (hetgeen geïnterpreteerd wordt). Dit proces omvat drie elementen: het interpretandum, de interpretans en de activiteit van het 'toeschrijven'. Het spanningsveld binnen juridische uitlegging kan worden geschetst als dat tussen enerzijds de verhulling van keuzes ('heteronoom') en anderzijds de onthulling van die keuzes ('autonoom').
* **Heteronome rechtsvinding:** Hierbij beslist de uitlegger niet op basis van eigen opvattingen, maar op basis van keuzes die anderen hebben gemaakt (bv. de democratische meerderheid). De inhoud van het recht wordt als neutraal bepaald.
* **Autonome rechtsvinding:** Hierbij worden alle keuzes door de uitlegger zelf gemaakt, al dan niet bewust of expliciet. Dit wordt complexer wanneer er geen expliciete keuzes zijn gemaakt door de oorspronkelijke wetgever of rechter.
Het verschil tussen deze twee benaderingen is duidelijk zichtbaar in de manier waarop verschillende rechtscolleges hun arresten motiveren; sommigen doen alsof hun beslissingen louter 'het recht zijn', terwijl anderen honderden pagina's wijden aan voor- en tegenargumenten.
### 4.2 Concrete vormen van interpretatie: semantisch versus pragmatisch
Er bestaan twee fundamentele vormen van interpretatie: semantisch en pragmatisch.
#### 4.2.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de contextonafhankelijke, 'letterlijke' betekenis van uitdrukkingen. Het is een cognitieve handeling die louter bestaat uit het koppelen van vermogen en effectieve kennis van taalkundige conventies.
* **Kenmerken:**
* **Interpretans:** Cognitieve handelingen (vermoeden van correctheid).
* **Resultaat:** Ondubbelzinnig juiste of foute uitspraken; apodictisch (noodzakelijk waar).
* **Methode:** Deductieve redenering; algoritmisch/mechanisch.
* **Karakter:** Geen eigen keuzes, mechanisch.
* **Wijsheid:** Theoretische wijsheid (sophia).
#### 4.2.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie daarentegen, houdt rekening met de context van de uiting en de specifieke omstandigheden waarin deze wordt gedaan. Dit is een volitieve handeling waarbij keuzes worden gemaakt.
* **Kenmerken:**
* **Context:** Taalkundig en niet-taalkundig (situationeel).
* **Interpretans:** Volitieve handelingen (keuzes maken); kan verschillen afhankelijk van de context.
* **Resultaat:** Waarderingsuitspraken; dialectisch (proberen te overtuigen).
* **Methode:** Abductieve redenering; argumentatief.
* **Karakter:** Maakt keuzes, argumentatief.
* **Wijsheid:** Praktische wijsheid (phronesis).
Binnen pragmatische interpretatie onderscheiden we:
* **Explicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting.
* **Implicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare mogelijke bedoelingen van de zender (wat de zender 'impliciet bedoelt').
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Het bepalen van de rechtsgevolgen die het recht hecht aan het interpretandum in een concrete situatie.
### 4.3 Het juridisch uitleggingsdoel, -voorwerp, -methode en -subject
Juridische uitlegging wordt gevormd door vier fundamentele vragen:
1. **Welke typische doelstelling streeft de uitlegger na?** (Welke rol heeft die?)
2. **Welke specifieke doelstellingen streeft de uitlegger na?** (Wie beoogt de uitlegger te overtuigen en met welk specifiek doel?)
3. **Welk standpunt past het best bij die rol en die doelstelling?** (Dit bepaalt hoe de uitlegger omgaat met de interpretanda.)
4. **Hoe kan de uitlegger het publiek zo goed mogelijk overtuigen van dat standpunt?** (Dit bepaalt de gebruikte argumentatietechnieken.)
#### 4.3.1 Het uitleggingsdoel
Het doel van juridische uitlegging is het bepalen van rechtsgevolgen in een concreet geval. Dit doel kan variëren, afhankelijk van de actor (wetgever, rechter, advocaat, OM) en hun specifieke doelstellingen.
#### 4.3.2 Het uitleggingsvoorwerp
Er zijn geen a priori beperkingen aan het uitleggingsvoorwerp. Dit kan variëren van wetgevende teksten tot mondelinge mededelingen of zelfs gebaren. Dit leidt tot 'rule scepticism', de overtuiging dat er geen objectieve rechtsregels of een objectieve 'inhoud van het recht' bestaat.
#### 4.3.3 De uitlegginsmethode
De methode om van het voorwerp (interpretanda) tot het doel (overtuigende uitspraak over inhoud van recht) te geraken, omvat een combinatie van interpretatieve regels, argumenten en afstemmingsregels. De analyse kan zowel progressief (van premissen naar conclusie) als regressief (van conclusie naar premissen) verlopen.
* **Interpretatieve argumenten:** Beogen de betekenis van één interpretandum op zich te bepalen (bv. taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief).
* **Interne afstemmingsregels en argumenten:** Bepalen de onderlinge verhouding tussen verschillende interpretatieve argumenten.
* **Coördinatieve regels en argumenten:** Regelen de combinatie en afstemming van interpretaties van meerdere interpretanda, bijvoorbeeld om antinomieën (tegenspraken) te vermijden.
#### 4.3.4 Het uitleggingssubject
De persoon van de uitlegger en diens specifieke doelstellingen spelen een cruciale rol. Dit omvat het rekening houden met:
* **Typische doelstellingen:** De rol die de uitlegger kenmerkt (bv. rechter, advocaat).
* **Specifieke doelstellingen:** Hoogstpersoonlijke doelen die de uitlegger nastreeft (bv. de cliënt overtuigen, prestige verwerven).
* **Standpunt:** De inhoud die de uitlegger toeschrijft aan het geheel aan relevante interpretanda, rekening houdend met diens rol en doelstellingen.
### 4.4 Twee visies op juridische uitlegging: positivisme versus constructivisme
Er zijn twee dominante visies op hoe juridische uitlegging functioneert: het positivisme en het constructivisme.
#### 4.4.1 Positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat ervan uit dat het recht op zichzelf en onafhankelijk van de waarnemer bestaat. De werkelijkheid, inclusief het recht, kan objectief worden achterhaald door verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen.
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch en epistemologisch realisme. Er bestaat één werkelijkheid en één waarheid, die volledig op zichzelf en buiten ons bestaan. Kennis wordt verkregen door waarneming en verstandelijke vermogens. De correspondentietheorie van waarheid geldt.
* **Axiologisch uitgangspunt:** De scheiding tussen recht en moraal is cruciaal. Eigen waarden en morele overtuigingen van de uitlegger spelen geen rol.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, vaak via syllogismen.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in de wetgever als de primaire bron van recht, met wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie, in formele zin (kiesrecht, meerderheidsregel), is de grondslag.
**Substromingen:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is de handeling waarmee een autoriteit (wetgever) gedrag voorschrijft. De 'wil van de wetgever' is de sleutel. De uitlegging is een semantische oefening, waarbij de tekst van de wet leidend is ('Acte clair', 'Interpretatio cessat in claris').
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht bestaat enkel indien het wordt toegepast in de praktijk. De focus ligt op feitelijke gedragspatronen, en uitspraken hierover kunnen objectief zijn.
#### 4.4.2 Constructivistisch paradigma
Dit paradigma stelt dat het recht mede wordt vormgegeven door de uitlegger; het is een menselijke constructie. De werkelijkheid is niet objectief gegeven, maar wordt mede gecreëerd door de interpretatie van de uitlegger.
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme. De werkelijkheid wordt mede door de uitlegger geconstrueerd. Kennis is subjectief en afhankelijk van de uitlegger.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn fundamenteel en spelen een essentiële rol bij het bepalen van wat het recht is. Er is een rol voor 'phronesis' (praktische wijsheid).
* **Methodologisch uitgangspunt:** Abductieve, plausibele en wervende argumentatie. Het syllogisme wordt doorprikt; de nadruk ligt op heuristiek (vinden van oplossingen) en legitimatie (rechtvaardigen van oplossingen), waarbij beide processen doorlopen.
* **Staatskundig uitgangspunt:** De visie op de verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke) en de begrippen democratie, rechtsstaat en mensenrechten is bepalend voor de mate van autonomie die de uitlegger toekomt.
**Kernconcepten:**
* **Rechtsknopen (formanten):** In plaats van 'rechtsbronnen' spreekt men van 'rechtsknopen' of 'formanten', die de bouwstenen vormen waarmee de uitlegger het recht construeert.
* **Narratieve benadering:** Juridische feiten en regels worden gezien als verhalen die worden geconstrueerd door de verteller (jurist), met de bedoeling te overtuigen.
* **Framing:** Het bewust construeren van een verhaal door gebruik te maken van diverse technieken om de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger te beïnvloeden.
### 4.5 De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels
De constructivistische visie benadrukt dat zowel rechtsfeiten als rechtsregels menselijke constructies zijn. Het onderscheid tussen 'oordeel in feite' en 'oordeel in rechte' is theoretisch mogelijk, maar in de praktijk vervagen de grenzen.
#### 4.5.1 De constructie van rechtsfeiten
* **Feitenvinding:** Feiten zijn niet objectief gegeven, maar zijn producten van menselijke verhalen en interpretaties. De 'feitenrechter' construeert een verhaal op basis van beschikbare bewijzen, waarbij Vorverständnis (voorafgaande kennis en aannames) een rol speelt.
* **Rechtsfeiten:** Dit zijn de feiten die door het recht relevant worden geacht en een juridische waarde krijgen. De interpretatie van het recht bepaalt welke feiten als rechtsfeiten kwalificeren.
* **Framingtechnieken:** Technieken zoals actie versus omissie, abstract versus concreet, algemeen versus specifiek, brede versus enge timeframes, en doorlopend versus gesegmenteerd worden gebruikt om verhalen te construeren en de interpretatie te sturen.
#### 4.5.2 De constructie van rechtsregels
* **Van 'bronnen' naar 'rechtsknopen' (formanten):** Het recht wordt gezien als een 'tapijt' van verschillende gezaghebbende handelingen (formanten) zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer, gewoonten en overeenkomsten.
* **Werfkracht:** Deze formanten hebben gradaties van gezag of 'werfkracht', die niet enkel gebaseerd is op wettelijke grondslagen, maar ook op onderliggende waarden zoals rechtszekerheid, gelijkheid, democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
* **Argumentatie:** Het proces van rechtsvinding is argumentatief en vereist het afwegen van verschillende interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve argumenten. Dit gebeurt aan de hand van 'topoi' (argumentatieschema's) en 'endoxa' (algemeen aanvaardbare opvattingen), waarbij de uitlegger een concrete keuze maakt tussen verschillende mogelijke interpretaties.
### 4.6 De rol van waarden en beginselen
In de onthullende visie op juridische uitlegging krijgen waarden en beginselen een centrale plaats.
* **Belangen:** Belangen worden begrepen als voorwaarden voor de bevrediging van behoeften. Ze kunnen individueel, collectief of algemeen zijn, en hun relevantie wordt normatief beoordeeld.
* **Waarden versus beginselen:** Waarden (bv. vrijheid, gelijkheid) worden geconcretiseerd in juridische beginselen (bv. rechtszekerheid).
* **Afweging van waarden:** Wanneer waarden conflicteren, is er een afweging nodig. Hoewel de 'afwegingsmetafoor' bekritiseerd wordt vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijke meeteenheid, blijft het een noodzakelijk proces. De intensiteit van de toetsing (marginaal vs. volledig) bepaalt de mate van beoordelingsruimte voor de uitlegger.
* **Jurisprudentie als schepping van recht:** Jurisprudentie, met name door de hogere rechtscolleges, speelt een cruciale rol in het ontwikkelen van het recht, zelfs zonder expliciete wettelijke grondslag. Dit gebeurt door middel van princiepsarresten, vaste rechtspraak en het aantekenen van individuele houvast, waarbij de ratio decidendi (reden van de beslissing) en de formeel-procedurele gezaghebbendheid van de rechtbank de werfkracht bepalen.
De juridische argumentatie is dus een dynamisch proces waarbij de uitlegger, gesteund door diverse argumentatietechnieken en met een constante afweging van waarden, tracht een zo overtuigend mogelijke juridische interpretatie te construeren. Het is een voortdurende dialoog tussen de woorden van de wet en de onderliggende waarden die het recht vormgeven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces waarbij een juridische uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt, met als doel antwoorden te vinden op rechtsvragen. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van interpretatie waarbij de betekenis van een uiting wordt bepaald op basis van de woorden zelf, los van de context. Dit is een cognitieve handeling die gericht is op het vaststellen van feiten. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van interpretatie die rekening houdt met de context waarin een uiting wordt gedaan, inclusief de intenties van de spreker en de omstandigheden. Dit is een volitieve handeling waarbij keuzes worden gemaakt. |
| Interpretandum | Datgene wat geïnterpreteerd wordt, zoals een wettekst, een gebaar, een muziekstuk, of een feitelijk gebeuren. |
| Interpretans | De betekenis of de interpretatie die aan het interpretandum wordt toegekend. Dit kan een commentaar, een oordeel of een classificatie zijn. |
| Semiotische driehoek | Een model dat de relatie weergeeft tussen het teken (het interpretandum), de betekenis (het interpretans) en de werkelijkheid waarnaar verwezen wordt (de referent). |
| Semantiek | De studie van de betekenis van woorden en zinnen, los van de context waarin ze worden gebruikt. Het richt zich op de letterlijke of woordenboekbetekenis. |
| Pragmatiek | De studie van hoe de betekenis van taal wordt beïnvloed door de context waarin het wordt gebruikt, inclusief de intenties van de spreker en de effecten op de luisteraar. |
| Explicatuur | Een vorm van pragmatische interpretatie waarbij een uitlegger een keuze maakt tussen verschillende aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting. |
| Implicatuur | Een vorm van pragmatische interpretatie waarbij de uitlegger de impliciete bedoeling van de spreker achterhaalt, die niet letterlijk in de woorden is uitgedrukt. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | Het bepalen van de juridische consequenties die een rechtsregel heeft voor een concreet geval, rekening houdend met zowel de tekst als de context. |
| Heteronome rechtsvinding | Een benadering van rechtsvinding waarbij de uitlegger zich strikt houdt aan de letter en de vermeende bedoeling van de wetgever, zonder eigen interpretatieve keuzes te maken. |
| Autonome rechtsvinding | Een benadering van rechtsvinding waarbij de uitlegger rekening houdt met de context, de doelstellingen van de wet en algemene rechtsbeginselen, wat ruimte laat voor eigen interpretatieve keuzes. |
| Positivistisch paradigma | Een filosofische benadering die stelt dat recht wordt gevormd door menselijke autoriteiten en dat het bestaan van recht losstaat van de moraal. |
| Constructivistisch paradigma | Een filosofische benadering die stelt dat recht mede wordt gevormd door de interpretatie en de keuzes van de uitlegger, en dat het geen objectieve, onafhankelijke realiteit kent. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis en bagage waarover een uitlegger beschikt voordat hij een interpretatieve handeling verricht; de 'bril' waarmee naar de wereld wordt gekeken. |
| Heuristiek | Het proces van het ontdekken of vinden van mogelijke oplossingen of argumenten voor een juridisch probleem, vaak door middel van creatieve en niet-lineaire denkprocessen. |
| Legitimatie | Het proces van het rechtvaardigen of verantwoorden van een gevonden oplossing met behulp van juridische argumenten, zodat deze acceptabel is voor het publiek. |
| Syllogisme | Een logische redenering waarbij een conclusie wordt afgeleid uit twee premissen. In het recht wordt dit toegepast als een deductieve methode om tot een juridische beslissing te komen. |
| Rechtsstaat | Een staatsinrichting waarin de machthebbers gebonden zijn aan het recht, de wet gelijk wordt toegepast voor iedereen, en er waarborgen zijn tegen machtsmisbruik en de dictatuur van de meerderheid. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de macht uitgaat van het volk, hetzij direct, hetzij via vertegenwoordigers. Dit kan formeel (kiesrecht, meerderheidsregel) of materieel (met bijkomende waarborgen) worden ingevuld. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen en de basisrechten van individuen beschermen, zoals de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of interpretaties van rechtsregels met elkaar in strijd lijken te zijn, wat een keuze vereist in hoe deze regels worden toegepast of verzoend. |
| Verzoenende uitlegging | Een interpretatiemethode waarbij wordt geprobeerd om schijnbaar tegenstrijdige rechtsregels met elkaar in overeenstemming te brengen, zodat het gehele rechtssysteem coherent blijft. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatiemethode die wordt toegepast wanneer een rechtsregel te ruim wordt bevonden in verhouding tot haar doelstelling of de onderliggende waarden, waardoor het toepassingsgebied wordt ingeperkt. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatiemethode die wordt toegepast wanneer een rechtsregel te eng wordt bevonden in verhouding tot haar doelstelling of de onderliggende waarden, waardoor het toepassingsgebied wordt uitgebreid. |
| Teleologisch argument | Een argument dat gebaseerd is op het doel of de strekking van een rechtsregel (ratio legis), met als doel te achterhalen hoe de regel het best kan bijdragen aan het realiseren van dat doel. |
| Waardengeoriënteerd argument | Een argument dat zijn gezag ontleent aan de onderliggende waarden van de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid of menselijke waardigheid, en hoe een bepaalde interpretatie deze waarden het best dient. |
| Gevolgengeoriënteerd argument | Een argument dat rekening houdt met de verwachte of daadwerkelijke gevolgen van een bepaalde juridische interpretatie of beslissing, om te beoordelen of deze gevolgen aanvaardbaar zijn binnen het rechtssysteem. |
| Anticpatief argument | Een argument dat verwijst naar toekomstige wetgeving of beleidsvoornemens om de interpretatie van de huidige wet te sturen, vaak om een anticiperende aanpassing aan veranderende omstandigheden te rechtvaardigen. |
| Topisch argumenteren | Een vorm van juridische argumentatie waarbij men zoekt naar oplossingen met behulp van 'gezichtspunten' of 'topoi', die richting geven aan het redeneren en helpen bij het afwegen van verschillende juridische argumenten. |
| Endoxa | Opvattingen die door een bepaald publiek (in het algemeen of binnen een specifieke context) als (enigszins) aanvaardbaar worden beschouwd en die als basis kunnen dienen voor juridische argumentatie. |
| Topos | Een vormelijk argumentatieschema of een 'richtingaanwijzer' die helpt bij het structureren van juridische argumenten en het afwegen van verschillende belangen en waarden. |
| Gewild recht | Recht dat ontstaat door bewuste, expliciete wilsuitingen van een actor, zoals wetgeving of overeenkomsten, met de nadruk op autonomie en het vermogen om de maatschappij te transformeren. |
| Gegroeid recht | Recht dat geleidelijk ontstaat door langdurige praktijken, gewoonten en de interactie tussen juridische actoren, met de nadruk op continuïteit, rechtszekerheid en het tegengewicht tegenover de autonomie van de rechtsvormer. |
| Formant | Een gezaghebbende handeling of bron die bijdraagt aan de inhoud van het recht, zoals wetgeving, rechtspraak of rechtsleer. Het benadrukt dat recht een constructie is die voortdurend wordt gevormd. |
| Rechtsknoop | Een ander woord voor 'formant', dat het idee van recht als een voortdurend gevormd tapijt benadrukt, waarbij elke juridische handeling een nieuwe 'knoop' toevoegt die bijdraagt aan het geheel. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening overschrijdt en tot een onrechtvaardig resultaat leidt, ondanks dat de handeling op het eerste gezicht binnen het wettelijke kader valt. |
| Verredelijking | Het proces waarbij de interpretatie van een wettelijke bepaling wordt aangepast om rekening te houden met wat een redelijke wetgever in de huidige omstandigheden zou hebben gewild, in plaats van strikt vast te houden aan de historische intentie. |
| Actualisering | Het proces waarbij de betekenis van een rechtsregel wordt aangepast aan veranderde maatschappelijke omstandigheden en gewijzigde waardeopvattingen, om het recht relevant te houden voor de huidige tijd. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een algemeen rechtsbeginsel dat vereist dat overheidsmaatregelen of juridische handelingen evenredig moeten zijn aan het nagestreefde doel, met een afweging van de ingeperkte rechten en de nagestreefde belangen. |
| Rechtsstaat | Een fundamenteel principe van de rechtsstaat dat vereist dat de overheid en burgers gebonden zijn aan het recht, en dat er waarborgen zijn tegen willekeur en machtsmisbruik. |
| Democratie | Een staatsvorm waarin de macht uitgaat van het volk, doorgaans vertegenwoordigd door gekozen organen, en waarbij besluitvorming gebaseerd is op de wil van de meerderheid. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inherent zijn aan ieder mens en die de overheid verplichten deze rechten te respecteren en te beschermen, zoals het recht op leven, vrijheid en waardigheid. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar mate van hun ongelijkheid. Dit is een kernwaarde van zowel democratie als rechtsstaat. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de stabiliteit en voorspelbaarheid van het recht, zodat zij hun gedrag daarop kunnen afstemmen en weten wat hun rechten en plichten zijn. |
| Vertrouwensbeginsel | Een onderdeel van rechtszekerheid, dat inhoudt dat burgers mogen vertrouwen op de correcte toepassing van het recht door de overheid en dat gerechtvaardigde verwachtingen niet zonder redelijke grond mogen worden geschonden. |
| Taalkundige argumenten | Argumenten die gebaseerd zijn op de betekenis van de woorden die in een rechtsregel worden gebruikt, met aandacht voor de letterlijke, gebruikelijke of technische betekenis van die woorden. |
| Systematische argumenten | Argumenten die de betekenis van een rechtsregel afleiden uit de samenhang met andere rechtsregels binnen het rechtssysteem, zoals analogie of harmonisatie. |
| Wilsduidende historische argumenten | Argumenten die de betekenis van een rechtsregel proberen te achterhalen door te kijken naar de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, vaak aan de hand van parlementaire voorbereidingsstukken. |
| Wilstemperende argumenten | Argumenten die de bedoeling van de wetgever relativeren of beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de noodzaak van rechtsstaat, mensenrechten of veranderde maatschappelijke omstandigheden. |
| Teleologische argumenten | Argumenten die gebaseerd zijn op het doel of de strekking van een rechtsregel (ratio legis), om te bepalen hoe de regel het beste kan bijdragen aan het bereiken van dat doel. |
| Waardengeoriënteerde argumenten | Argumenten die hun gezag ontlenen aan de onderliggende waarden van de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid of menselijke waardigheid, en hoe een bepaalde interpretatie deze waarden het best dient. |
| Gevolgengeoriënteerde argumenten | Argumenten die rekening houden met de verwachte of daadwerkelijke gevolgen van een bepaalde juridische interpretatie of beslissing, om te beoordelen of deze gevolgen aanvaardbaar zijn binnen het rechtssysteem. |
| Anticipatieve argumenten | Argumenten die verwijzen naar toekomstige wetgeving of beleidsvoornemens om de interpretatie van de huidige wet te sturen, vaak om een anticiperende aanpassing aan veranderende omstandigheden te rechtvaardigen. |
| Verhouding tussen argumenten | De manier waarop verschillende juridische argumenten op elkaar worden afgestemd of met elkaar worden gecombineerd om tot een juridische conclusie te komen, waarbij geen vaste hiërarchie bestaat en de afweging contextafhankelijk is. |
| Abductief redeneren | Een vorm van redeneren waarbij men uit een waarneming of een gevolgtrekking probeert de meest plausibele oorzaak of verklaring te achterhalen. Dit is kenmerkend voor de onthullende visie op rechtsvinding. |
| Case-based reasoning | Een redeneermethode waarbij juridische problemen worden opgelost door ze te vergelijken met eerdere, soortgelijke gevallen (prototypen), en te beoordelen of de conclusie van die eerdere gevallen ook op het huidige geval van toepassing is. |
Cover
Section 2 la Belgique état fédéral .pdf
Summary
# Structure de l'État fédéral belge
Le fédéralisme est la forme d'organisation de l'État qui repose sur le partage de la fonction législative entre la collectivité publique étatique et les collectivités publiques infra-étatiques, tout en instaurant une collaboration entre elles.
### 1.1 Fondements du fédéralisme
Le fédéralisme se fonde sur trois piliers essentiels :
1. **L'autonomie législative:** Les différentes collectivités (fédérale et fédérées) disposent de la liberté et de la pleine capacité d'adopter des règles de droit ayant une valeur législative, subordonnées uniquement à la Constitution [1](#page=1).
2. **L'égalité des composantes:** Les entités composant l'État fédéral sont sur un pied d'égalité, aucune n'étant subordonnée à une autre. Les actes des unes ne peuvent empiéter sur le champ d'action des autres [1](#page=1).
3. **La collaboration:** Les différentes collectivités sont amenées à collaborer entre elles et avec la collectivité fédérale pour assurer la cohérence et l'efficacité de l'État [1](#page=1).
La Belgique respecte ces trois fondements: elle possède une collectivité publique étatique et des collectivités publiques infra-étatiques habilitées à adopter des règles de droit législatif. Les institutions fédérales ne contrôlent ni la valeur ni l'opportunité des actes des institutions infra-étatiques, garantissant ainsi leur égalité. De plus, les collectivités infra-étatiques collaborent entre elles et avec la collectivité étatique, participant à la prise de décision et à la gestion des affaires communes [1](#page=1).
L'article 1er de la Constitution coordonnée du 17 février 1994 stipule que « La Belgique est un État fédéral qui se compose des Communautés et des Régions ». Cependant, cette disposition est lacunaire car elle n'évoque pas la collectivité fédérale et ne mentionne qu'une catégorie de collectivités fédérées [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que l'article 1er de la Constitution, bien qu'énonciateur, ne décrit pas exhaustivement la structure fédérale belge, omettant la collectivité fédérale elle-même et une catégorie de collectivités fédérées [2](#page=2).
### 1.2 Les réformes de l'État
La structure fédérale de la Belgique a évolué à travers six réformes de l'État depuis 1831, date à laquelle la Belgique n'avait rien d'un État fédéral [2](#page=2).
* **1ère réforme de l'État:** Création de quatre régions linguistiques et de trois communautés culturelles (française, néerlandaise, allemande), ancêtres des communautés actuelles. Les lois spéciales sont introduites pour équilibrer les pouvoirs entre les groupes linguistiques [2](#page=2).
* **2ème réforme de l'État:** Les communautés culturelles deviennent des communautés avec un domaine d'action élargi. La Loi spéciale du 8 août 1980 (LSRI) transforme les communautés culturelles flamande et française en communautés et met en œuvre la régionalisation pour deux régions sur trois. La Cour d'arbitrage (aujourd'hui Cour constitutionnelle) est créée pour arbitrer les conflits entre règles législatives [2](#page=2).
* **3ème réforme de l'État:** Extension des compétences des régions et des communautés par transfert de compétences de la collectivité fédérale. La Loi spéciale du 12 janvier 1989 est adoptée pour la mise en œuvre de la régionalisation pour la région bruxelloise [3](#page=3).
* **4ème réforme de l'État:** Adoption de l'article 1er de la Constitution reconnaissant la Belgique comme un État fédéral composé de communautés et de régions. D'autres modifications concernent la composition du Sénat et la procédure de confection de la loi fédérale, ainsi que les institutions des Communautés et des Régions [3](#page=3).
* **5ème réforme de l'État:** Transfert de compétences complémentaires aux régions et attribution de nouvelles compétences aux Communautés et Régions [3](#page=3).
* **6ème réforme de l'État (2012-2014):** Profonde modification de la composition du Sénat et de la procédure de confection de la loi fédérale, réduisant le rôle du Sénat. Attribution de nouvelles compétences aux Communautés et Régions, comme les allocations familiales [3](#page=3).
### 1.3 Les différentes composantes de l'État fédéral belge
La structure de l'État fédéral belge comprend plusieurs types de collectivités publiques, chacune avec ses spécificités territoriales et de compétences.
#### 1.3.1 La collectivité fédérale
La collectivité fédérale, aussi appelée collectivité publique étatique ou globale, est une entité unique, dont l'action s'étend sur l'ensemble du territoire belge. Elle est dotée d'organes propres attribués par la Constitution, mobilisant des prérogatives de puissance publique et ayant la faculté d'adopter des règles de droit de valeur législative. Le Titre V de la Constitution, relatif aux finances, lui confère également des ressources propres [4](#page=4).
> **Tip:** Il est important de distinguer l'État fédéral (l'ensemble des entités) de la collectivité fédérale (une des entités composantes). Les dénominations telles qu'"État fédéral", "État" ou "Autorité fédérale" peuvent parfois prêter à confusion [4](#page=4).
#### 1.3.2 Les régions (tout court)
La Belgique comprend trois régions: la Région wallonne, la Région flamande et la Région bruxelloise [5](#page=5).
* **Territoire :**
* La Région wallonne comprend les provinces du Brabant wallon, du Hainaut, de Liège, du Luxembourg et de Namur. Son territoire correspond à la région de langue française et germanophone [5](#page=5) [6](#page=6).
* La Région flamande comprend les provinces d'Anvers, du Brabant flamand, de la Flandre occidentale, de la Flandre orientale et du Limbourg. Son territoire correspond à la région de langue néerlandaise [5](#page=5) [6](#page=6).
* La Région bruxelloise correspond au territoire de la région bilingue de Bruxelles-Capitale [6](#page=6).
* **Statut:** Les régions sont dotées d'institutions et d'autorités publiques habilitées à développer une action spécialisée sur leur territoire avec des prérogatives de puissance publique, leur conférant ainsi une autonomie législative. La Loi spéciale du 8 août 1980 et la Loi spéciale du 12 janvier 1989 précisent et complètent les dispositions constitutionnelles concernant les régions [6](#page=6).
> **Point d'attention:** Il n'existe pas de "Région germanophone" officielle, bien qu'il y ait une Région de langue allemande. L'appellation "Région de Bruxelles-Capitale" pour la région (art. 136 et 166 Const.) ne doit pas être confondue avec la "Région bilingue de Bruxelles-Capitale" visée à l'art. 4 de la Constitution [5](#page=5).
#### 1.3.3 Les communautés
La Belgique comprend trois communautés: la Communauté française, la Communauté flamande et la Communauté germanophone [6](#page=6).
* **Territoire :**
* La Communauté germanophone correspond à la Région de langue allemande [7](#page=7).
* La Communauté française est habilitée à agir dans la région de langue française et, pour certaines matières, à l'égard de certaines institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale [7](#page=7).
* La Communauté flamande est habilitée à agir dans la Région de langue néerlandaise et, pour certaines matières, à l'égard de certaines institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale. Les compétences des Communautés française et flamande diffèrent en région bilingue de Bruxelles-Capitale [7](#page=7).
* **Statut:** Les communautés sont également dotées d'institutions publiques habilitées à développer une action spécialisée et à adopter des règles de droit de valeur législative, les qualifiant de collectivités publiques fédérées. La Constitution (art. 127-130) et diverses lois précisent leurs compétences [7](#page=7).
> **Point d'attention:** Bien qu'il y ait une Communauté germanophone, il n'y a pas de Région germanophone. Les appellations "Fédération Wallonie-Bruxelles" (Communauté française) et "Ostbelgien" (Communauté germanophone) sont des dénominations officieuses d'ordre politique, non juridiques [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.3.4 Les commissions communautaires
La Commission communautaire commune (COCOM) et la Commission communautaire française (COCOF) sont considérées comme des collectivités publiques au même titre que les Régions, Communautés, communes et provinces. Leur statut est précisé par la Constitution (art. 136 et 166) et la Loi spéciale du 12 janvier 1989 [7](#page=7).
### 1.4 Les régions linguistiques
La Belgique comprend quatre régions linguistiques: la Région de langue française, la Région de langue néerlandaise, la Région bilingue de Bruxelles-Capitale et la Région de langue allemande. Chaque commune du Royaume fait partie de l'une de ces régions [3](#page=3).
* **Statut:** Les régions linguistiques ne sont pas des collectivités publiques, mais des circonscriptions administratives destinées à délimiter le champ d'application des législations relatives à l'emploi des langues. Elles servent également à délimiter le territoire des communautés. Leurs limites ne peuvent être modifiées que par une loi spéciale adoptée à des majorités qualifiées [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Extension géographique:** Les Lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative fournissent des indications sur l'étendue géographique de ces régions [4](#page=4).
* Région de la langue néerlandaise: Flandre [4](#page=4).
* Région de langue française: Wallonie et quelques communes germanophones [4](#page=4).
* Région bilingue de Bruxelles-Capitale: Les 19 communes de Bruxelles [4](#page=4).
* Région de la langue allemande [4](#page=4).
---
# Partage des compétences dans l'État fédéral belge
Le partage des compétences dans l'État fédéral belge organise la répartition des pouvoirs législatifs et exécutifs entre les différents niveaux de gouvernement, garantissant ainsi l'autonomie des entités fédérées tout en préservant l'unité de l'État.
## 2. Le partage des compétences dans l'État fédéral belge
Le partage des compétences dans l'État fédéral belge concerne la manière dont les différentes entités fédérées (Communautés, Régions, COCOF, COCOM) exercent leurs prérogatives de puissance publique dans des matières déterminées. Il est régi par des principes fondamentaux et une définition claire des compétences de chaque composante [8](#page=8).
### 2.1 Les principes du partage des compétences
Trois principes cardinaux guident le partage des compétences au sein de l'État fédéral belge: le principe d'attribution, le principe d'exclusivité et le principe de proportionnalité [9](#page=9).
#### 2.1.1 Le principe d'attribution
Ce principe stipule que les entités fédérées ne disposent que des compétences qui leur sont explicitement attribuées par la Constitution ou par les lois adoptées en vertu de celle-ci. Il s'agit de compétences d'attribution, ce qui signifie qu'elles doivent être expressément définies dans un texte juridique pour qu'une entité fédérée puisse agir dans une matière donnée [9](#page=9).
* **Exemple 1:** Les Régions ont des compétences en matière d'environnement, précisées par la Constitution et des lois spéciales [9](#page=9).
* **Exemple 2:** Les Communautés française et flamande, ainsi que la Communauté germanophone, ont des compétences relatives à l'emploi des langues, avec des spécificités pour la Communauté germanophone [9](#page=9).
Concernant les matières résiduelles (celles non attribuées à une entité spécifique), la règle ancienne, qui reste d'actualité faute de mise en œuvre de l'article 35 de la Constitution coordonnée, est que ces matières reviennent à la collectivité fédérale. L'article 35, s'il entrait en vigueur, retournerait les matières résiduelles aux Communautés et Régions, mais sa mise en œuvre nécessite une révision constitutionnelle explicite des compétences fédérales, l'adoption d'une loi spéciale définissant les modalités de règlement des matières résiduelles par les entités fédérées, et la fixation d'une date d'entrée en vigueur par une loi spéciale [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** L'article 35 de la Constitution coordonnée est qualifié de "bombe à retardement" car sa mise en œuvre, bien que potentiellement bouleversante pour la structure de l'État belge, n'a pas encore eu lieu en raison des exigences procédurales complexes [10](#page=10).
#### 2.1.2 Le principe d'exclusivité
Ce principe garantit que les compétences de la collectivité fédérale et des entités fédérées sont exclusives les unes des autres, s'excluant mutuellement. Pour un territoire donné, les compétences d'une région excluent celles des autres régions, les compétences d'une communauté excluent celles des autres communautés, et les compétences d'une région excluent celles des autres communautés. Chaque situation juridique est régie par un seul législateur, évitant ainsi les compétences concurrentes [10](#page=10).
* **Exemple:** En matière d'enseignement, seules les communautés sont compétentes, et uniquement une communauté en fonction du territoire de l'établissement [10](#page=10).
Ce principe connaît cependant des tempéraments, notamment en ce qui concerne certaines compétences partagées ou déléguées [10](#page=10).
#### 2.1.3 Le principe de proportionnalité
Chaque composante de l'État fédéral a l'obligation d'agir dans le cadre de ses compétences propres tout en évitant de rendre l'exercice des compétences d'une autre composante impossible ou excessivement difficile. Ce principe vise à préserver l'équilibre de la construction fédérale et est lié au principe de loyauté fédérale, inscrit à l'article 143, §1er, de la Constitution [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Exemple:** Une communauté refusant qu'on propose des formations dans des métiers en pénurie serait une méconnaissance de ce principe, car cela pourrait entraver la politique de l'emploi d'une autre entité [11](#page=11).
> **Tip:** La Cour Constitutionnelle interprète le principe de proportionnalité comme une obligation pour chaque législateur de veiller à ce que son intervention ne rende pas impossible ou exagérément difficile l'exercice des compétences des autres législateurs [11](#page=11).
### 2.2 Les compétences des communautés et des régions
Les compétences des communautés et des régions sont définies par la Constitution et les lois spéciales qui en précisent les contours.
#### 2.2.1 Les compétences des communautés
Les communautés (française, flamande et germanophone) tirent leurs compétences de la Constitution, notamment des articles 127 à 130, précisées par la loi spéciale du 8 août 1980 et, pour la Communauté germanophone, par la loi du 31 décembre 1983. Ces dispositions habilitent les communautés à régler quatre catégories de matières [11](#page=11):
A. **Les matières culturelles:** Listées par la loi spéciale du 8 août 1980, elles sont identiques pour les trois communautés [11](#page=11).
B. **L'enseignement:** Les communautés ont la plénitude des compétences pour régler l'enseignement, à l'exception de la fixation de la période de scolarité obligatoire, des conditions de base pour obtenir un diplôme (notamment la durée minimale des études médicales) et du régime des pensions des enseignants. Ces exceptions restent fédérales pour garantir un régime uniforme [12](#page=12).
C. **Les matières personnalisables:** Ces matières sont définies par la loi spéciale du 8 août 1980. La liste des matières personnalisables peut être affectée d'exceptions relevant de la compétence de la collectivité fédérale [12](#page=12).
D. **L'emploi des langues:** Dans les trois secteurs désignés par l'article 129, §1er, de la Constitution, la compétence de la Communauté germanophone étant limitée à l'emploi des langues pour l'enseignement dans les établissements créés, subventionnés ou reconnus par les pouvoirs publics [12](#page=12).
#### 2.2.2 Les compétences des régions
La plupart des compétences régionales sont définies par une loi spéciale en vertu de l'article 39 de la Constitution, qui attribue aux organes régionaux la compétence de régler les matières qu'elle détermine, à l'exception de celles réservées aux communautés [13](#page=13).
* **Région wallonne et flamande:** La loi spéciale du 8 août 1980, article 6, identifie 12 blocs de matières relevant de leurs compétences, incluant l'aménagement du territoire, l'environnement, le logement, l'économie, l'énergie, les pouvoirs subordonnés, les travaux publics et transports, et la sécurité routière. Certaines matières peuvent être soumises à des exceptions fédérales [13](#page=13).
* **Région de Bruxelles-Capitale:** Elle a les mêmes compétences que les Régions wallonne et flamande, exercées par voie d'ordonnances. Cependant, l'article 135bis de la Constitution permet d'attribuer à la Région de Bruxelles-Capitale des compétences dans certaines matières culturelles non dévolues aux communautés dans la région bilingue [14](#page=14).
#### 2.2.3 Les compétences des commissions communautaires (COCOM et COCOF)
* **COCOM (Commission Communautaire Commune):** Elle agit dans la sphère des matières personnalisables pour les compétences non dévolues aux communautés française et flamande dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [14](#page=14).
* **COCOF (Commission Communautaire Française):** En tant que collectivité fédérée, la COCOF n'a pas de compétences propres mais exerce celles attribuées à d'autres collectivités fédérées [14](#page=14).
### 2.3 Les modulations de l'exercice des compétences
Des mécanismes constitutionnels spécifiques permettent des modulations dans l'exercice des compétences entre les différentes entités.
#### 2.3.1 L'exercice des compétences de la Région flamande par la Communauté flamande
Conformément à l'article 137 de la Constitution, le Parlement et le Gouvernement de la Communauté flamande exercent les compétences de la Région flamande. Il n'existe donc pas d'institutions publiques régionales distinctes au nord du pays; les autorités communautaires flamandes exercent à la fois les compétences communautaires et régionales [15](#page=15).
#### 2.3.2 L'exercice de certaines compétences de la Communauté française par la Région wallonne et la COCOF
L'article 138 de la Constitution permet au Parlement et au Gouvernement de la Région wallonne (dans la région de langue française) et au groupe linguistique français du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et son Collège (dans la région bilingue) d'exercer, en tout ou en partie, des compétences de la Communauté française. Ce mécanisme, motivé initialement par des raisons budgétaires et aujourd'hui aussi par des préoccupations identitaires, a été mis en œuvre par des décrets spéciaux et ordinaires. Les institutions qui exercent ces compétences transférées agissent dans des territoires délimités: la Région wallonne dans la région de langue française, et la COCOF dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Tip:** L'article 138 de la Constitution autorise un transfert de l'exercice de compétences, mais pas des compétences elles-mêmes. Les compétences communautaires qui restent attribuées à la Communauté française peuvent voir leur exercice confié à la Région wallonne ou à la COCOF [17](#page=17).
#### 2.3.3 L'exercice de certaines compétences de la Région wallonne par la Communauté germanophone
L'article 139 de la Constitution autorise le Parlement de la Communauté germanophone et le Parlement de la Région wallonne, d'un commun accord, à décider que le Parlement et le Gouvernement de la Communauté germanophone exercent, dans la Région de langue allemande, tout ou partie des compétences de la Région wallonne. Ce mécanisme, motivé par des préoccupations identitaires de la Communauté germanophone, a été mis en œuvre à plusieurs reprises, permettant à la Communauté germanophone de gérer de larges pans des compétences de la Région wallonne, notamment en matière d'aménagement du territoire, de logement, de tourisme, d'énergie, de pouvoirs subordonnés et d'emploi [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Attention:** Les compétences attribuées à la Communauté française et dont l'exercice est transféré à la Région wallonne ne peuvent pas voir cet exercice transféré à la Communauté germanophone, car l'article 138 vise des compétences attribuées à la Communauté française qui sont *parallèlement* attribuées à la Communauté germanophone [18](#page=18).
---
# La décentralisation territoriale en Belgique
La décentralisation territoriale constitue une forme d'organisation de l'État qui confie à des collectivités publiques inférieures, dites décentralisées, la faculté d'intervenir de manière autonome sur un certain nombre de matières, moyennant un contrôle de tutelle exercé par une collectivité publique supérieure [19](#page=19).
### 3.1 Le concept de décentralisation territoriale
La décentralisation territoriale se distingue du fédéralisme. Elle se caractérise par la création de collectivités publiques décentralisées qui s'inscrivent dans une collectivité publique supérieure de référence. Les institutions de ces collectivités décentralisées agissent sur un territoire plus restreint et sont parfois qualifiées de collectivités locales [19](#page=19).
Ces collectivités bénéficient d'une certaine autonomie pour régler des affaires locales et gérer des responsabilités propres. Cependant, cette autonomie n'est pas une autonomie législative pleine et entière, et il ne s'agit pas d'adopter des règles de droit de valeur législative [19](#page=19).
Enfin, les collectivités décentralisées sont soumises à un contrôle de tutelle exercé par les institutions de la collectivité supérieure. Ce contrôle peut être juridique (contrôle de légalité) pour assurer le respect du droit supérieur, ou politique (contrôle d'opportunité) pour veiller à la conformité avec l'intérêt général. Ce contrôle de tutelle est absent des relations entre les entités d'un État fédéral, où la collaboration est privilégiée [19](#page=19).
> **Définition:** La décentralisation territoriale est la forme d’organisation de l’État qui confit à des collectivités publiques inférieures dites décentralisées, dont le statut est fixé ou précisé par une collectivité publique supérieure, la faculté d’intervenir de manière autonome sur un certain nombre d’objets/ de matières moyennant l’exercice à leurs égards d’un contrôle de tutelle [19](#page=19).
### 3.2 Distinction avec le fédéralisme
Le fédéralisme repose sur le partage de l'exercice de la fonction législative entre une collectivité fédérale et des collectivités fédérées, toutes égales entre elles, et fonde la collaboration. La décentralisation territoriale, quant à elle, implique une relation de subordination et un contrôle de tutelle, marquant une distinction fondamentale [19](#page=19).
### 3.3 Application historique et actuelle en Belgique
#### 3.3.1 Origines .
À l'origine, en 1831, la Belgique était organisée comme un État unitaire décentralisé. La Constitution prévoyait l'existence de collectivités publiques plus restreintes, comme les provinces et les communes, qui bénéficiaient d'une autonomie mais restaient soumises à un contrôle de tutelle de l'État national. Ce contrôle portait sur la légalité juridique et l'opportunité des actes des institutions provinciales et communales [20](#page=20).
#### 3.3.2 Situation actuelle
Bien que la Belgique soit aujourd'hui un État fédéral composé de régions, de communautés et de la région de Bruxelles-Capitale, les communes et les provinces existent toujours. Elles sont désormais inscrites dans la collectivité fédérée régionale dont elles relèvent, constituant leur collectivité publique supérieure de référence [20](#page=20).
De nouvelles collectivités décentralisées ont également vu le jour, telles que les commissions communautaires à Bruxelles. Certaines d'entre elles, comme la COCOM et la COCOF, peuvent adopter des règles de droit de valeur législative, ce qui les qualifie à la fois de collectivités fédérées et de collectivités décentralisées [20](#page=20).
En 2024, l'État belge, tout en étant fédéral, conserve des traces importantes de la décentralisation territoriale [20](#page=20).
#### 3.3.3 Les communes et provinces
* **Communes:** Elles sont des collectivités publiques décentralisées, gérant des affaires locales et bénéficiant d'une autonomie sous le contrôle de tutelle de la région [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Provinces:** Similairement aux communes, les provinces sont des collectivités décentralisées historiques, sujettes à un contrôle de tutelle exercé par les institutions de la collectivité publique supérieure [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.3.4 Autres collectivités décentralisées
Des entités comme les commissions communautaires (y compris la VGC) existent, certaines ayant le statut de collectivités fédérées tout en étant aussi des collectivités décentralisées [20](#page=20).
> **Tip:** Il est crucial de bien distinguer l'autonomie des entités fédérées, qui repose sur des compétences législatives, de l'autonomie des collectivités décentralisées, qui est plus restreinte et encadrée par un contrôle de tutelle [19](#page=19).
---
# La séparation des pouvoirs au sein de l'État
La séparation des pouvoirs au sein de l'État désigne la manière dont les institutions publiques exercent des fractions spécialisées du pouvoir souverain qui caractérise l'État [20](#page=20).
### 4.1 La notion de séparation des pouvoirs
La séparation des pouvoirs est une notion fondamentale dans l'organisation de l'État, qui vise à attribuer des fonctions spécifiques aux différentes institutions publiques. Chaque institution est habilitée par la Constitution à exercer une partie du pouvoir souverain, lui permettant ainsi de développer une action spécialisée. Une fonction est définie comme un ensemble d'activités qui consistent à utiliser une fraction du pouvoir souverain de manière particulière [20](#page=20).
### 4.2 L'application de la séparation des pouvoirs dans les collectivités publiques
L'organisation de l'État belge a évolué depuis 1831, passant d'un État unitaire décentralisé à un État fédéral. Initialement, la Constitution belge prévoyait une structure avec des collectivités publiques étatiques, des provinces et des communes, soumises à un contrôle de tutelle de l'État national. Aujourd'hui, l'État fédéral est composé de collectivités fédérées (régions, communautés, COCOM, COCOF, VGC) ainsi que des communes et provinces qui relèvent désormais des régions. Certaines de ces collectivités, comme la COCOM et la COCOF, ont la faculté d'adopter des règles de droit de valeur législative, ce qui en fait à la fois des collectivités publiques fédérées et décentralisées. L'État fédéral belge conserve des traces importantes de la décentralisation territoriale [20](#page=20).
### 4.3 Les fonctions exercées par les institutions
Les institutions publiques d'une collectivité sont amenées à exercer diverses fonctions. Parmi celles-ci, on peut citer notamment :
#### 4.3.1 La fonction constituante
La fonction constituante regroupe l'ensemble des activités visant à apporter des modifications à la Constitution. Les institutions exerçant cette fonction disposent d'un pouvoir de commandement dans ce domaine [20](#page=20).
> **Tip:** Il est essentiel de bien comprendre que la "séparation des pouvoirs" se traduit par une spécialisation des fonctions exercées par les différentes institutions d'un État, reflétant ainsi la répartition du pouvoir souverain [20](#page=20).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fédéralisme | Forme d'organisation de l'État qui consiste à partager l'exercice de la fonction législative entre la collectivité publique étatique (fédérale) et les collectivités publiques infra-étatiques (fédérées), tout en créant les conditions d'une collaboration entre elles. Il repose sur l'autonomie législative, l'égalité des composantes et la collaboration. |
| Autonomie législative | Au sein d'un État fédéral, plusieurs collectivités publiques disposent d'une liberté d'action et de la faculté d'adopter des règles de droit ayant une valeur législative, qui ne sont soumises qu'à la Constitution. |
| Collectivités fédérées | Les composantes infra-étatiques d'un État fédéral, telles que les communautés et les régions en Belgique, qui disposent d'une autonomie législative et d'institutions propres. |
| Réforme de l'État | Processus législatif et constitutionnel visant à modifier la structure et les compétences des différentes entités composant l'État, particulièrement pertinent dans le contexte belge pour la transition vers un État fédéral. |
| Région linguistique | Division territoriale basée sur la langue parlée dans une zone donnée. En Belgique, il existe quatre régions linguistiques : française, néerlandaise, bilingue de Bruxelles-Capitale et allemande. Elles servent notamment à délimiter le territoire des communautés. |
| Collectivité fédérale | L'entité publique étatique centrale d'un État fédéral, qui agit sur l'ensemble du territoire national et dispose de ses propres organes et prérogatives de puissance publique. En Belgique, elle est souvent désignée comme l'État fédéral. |
| Régions | Composantes territoriales de l'État fédéral belge (Wallonne, Flamande, Bruxelloise), distinctes des régions linguistiques, dotées d'institutions et de compétences propres, notamment en matière d'aménagement du territoire, d'environnement et d'économie. |
| Communautés | Composantes personnalisables de l'État fédéral belge (française, flamande, germanophone), axées sur les aspects culturels et personnels, disposant d'institutions et de compétences dans des domaines tels que la culture, l'enseignement et la santé. |
| COCOM (Commission Communautaire Commune) | Collectivité publique basée à Bruxelles, intervenant dans les matières personnalisables pour l'ensemble de la région bilingue de Bruxelles-Capitale, exerçant des compétences qui ne sont pas dévolues aux communautés française et flamande. |
| COCOF (Commission Communautaire Française) | Collectivité publique intervenant dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, principalement pour le groupe linguistique français, exerçant des compétences dans certaines matières personnalisables et culturelles. |
| Principe d'attribution | Principe fondamental du fédéralisme selon lequel les collectivités fédérées ne disposent que des compétences qui leur sont explicitement attribuées par la Constitution ou par des lois adoptées en vertu de celle-ci. |
| Principe d'exclusivité | Principe stipulant que les compétences de la collectivité fédérale et des collectivités fédérées sont exclusives les unes des autres, chaque situation juridique étant réglée par un seul législateur. |
| Principe de proportionnalité | Obligation pour chaque composante de l'État fédéral d'agir dans le cadre de ses compétences sans rendre impossible ou extrêmement difficile l'exercice des compétences d'une autre composante, afin de préserver l'équilibre fédéral. |
| Décentralisation territoriale | Forme d'organisation de l'État qui confie à des collectivités publiques inférieures (comme les communes et les provinces) la faculté d'agir de manière autonome sur un territoire restreint, sous le contrôle de collectivités supérieures (contrôle de tutelle). |
| Tutelle | Contrôle exercé par une collectivité publique supérieure sur une collectivité publique décentralisée, portant sur la légalité et l'opportunité des actes, traduisant une certaine subordination. |
| Séparation des pouvoirs | Principe selon lequel les fonctions étatiques sont réparties entre différentes institutions (législative, exécutive, judiciaire) afin d'éviter la concentration du pouvoir et d'assurer un équilibre. |
Cover
student_ppt_Deel_1_Staatsrecht_2025.pdf
Summary
# De definitie en bronnen van recht
Dit gedeelte geeft een duidelijke definitie van wat recht inhoudt en hoe dit zich verhoudt tot de verschillende bronnen waaruit het Belgische recht voortvloeit.
### 1.1 De definitie van recht
Recht kan niet worden gedefinieerd als één enkel element, maar als een samenstel van verschillende componenten. De kern van deze definitie bestaat uit vier elementen [3](#page=3):
1. **Geheel van gedragsregels**: Dit vormt de basisstructuur waarbinnen verder recht ontstaat. Voorbeelden hiervan zijn verkeersreglementering en de Grondwet. Deze regels hebben een algemene draagwijdte. Zo stelt artikel 5.69 van het Burgerlijk Wetboek dat een geldig tot stand gekomen contract de partijen bindt als wet. Dit principe is van toepassing op diverse contracten, zoals koop-, huur- of opdrachtcontracten [3](#page=3).
2. **Opgelegd door het gezag van de gemeenschap**: Gedragsregels worden primair gecreëerd door parlementen, die de vertegenwoordigers van het volk zijn [4](#page=4).
3. **Doel is ordening van de maatschappij**: Het recht dient om de samenleving te structureren en te reguleren [5](#page=5).
4. **Gehandhaafd door het maatschappelijk gezag**: De rechtsregels die worden vastgelegd, worden afgedwongen door de daartoe bevoegde instanties [6](#page=6).
### 1.2 De bronnen van het Belgisch recht
Het Belgische recht kent diverse bronnen, die hiërarchisch geordend kunnen worden en variëren in hun toepassingsgebied en totstandkomingsproces [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.1 Internationale verdragen en Europees recht
* **Internationale verdragen**: Dit zijn overeenkomsten tussen staten die rechtstreeks of onrechtstreeks bindend zijn binnen België. Voorbeelden zijn het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en dubbelbelastingverdragen [7](#page=7).
* **Europees recht**: Dit omvat verordeningen die direct toepasbaar zijn en richtlijnen die omzetting in nationaal recht vereisen. Een voorbeeld is de BTW-richtlijn die is omgezet in het Belgische BTW-Wetboek [7](#page=7).
#### 1.2.2 Puur Belgisch recht
##### 1.2.2.1 De Grondwet
De Grondwet is de hoogste norm in het Belgische rechtssysteem, ondanks haar relatief beperkte omvang van 198 artikelen. Zij regelt de werking en organisatie van de staat en bevat fundamentele rechten en plichten van burgers. De Grondwet heeft een zeer brede territoriale toepassing over gans België. Wijzigingen van de Grondwet vereisen een speciale procedure en worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (BS) [9](#page=9).
##### 1.2.2.2 Wetten, decreten en ordonnanties
Deze rechtsnormen worden als gelijkwaardig beschouwd en worden uitgevaardigd door de verschillende parlementen. Elk parlement heeft een specifieke bevoegdheid, zowel materieel als territoriaal, wat gecontroleerd wordt door het Grondwettelijk Hof. Deze normen moeten de Grondwet respecteren. Ze hebben een brede territoriale toepassing, gaande van gans België tot specifieke gewesten of gemeenschappen. Nieuwe wetten, decreten en ordonnanties verschijnen in het Belgisch Staatsblad en zijn in principe van kracht vanaf de tiende dag na publicatie [11](#page=11).
##### 1.2.2.3 Uitvoeringsbesluiten
Deze besluiten, zoals Koninklijke Besluiten, Ministeriële Besluiten of besluiten van Gemeenschaps- en Gewestregeringen, dienen ter uitvoering van wetten, decreten en ordonnanties. De Raad van State controleert deze besluiten. Ze hebben, net als wetten, decreten en ordonnanties, een brede territoriale toepassing. Nieuwe uitvoeringsbesluiten worden eveneens gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [13](#page=13).
> **Example:** Een voorbeeld is het Woninghuurdecreet, waarbij de Vlaamse Regering in een besluit een lijst met kleine herstellingen heeft vastgelegd die ten laste komen van de huurder, alsook een modelformulier voor het bewijs van de waarborg [13](#page=13).
##### 1.2.2.4 Rechtspraak
Rechtspraak bestaat uit rechterlijke uitspraken. In principe is rechtspraak enkel van toepassing tussen de partijen die bij het geschil betrokken zijn. Echter, een bijzondere of nieuwe interpretatie van de wet door een rechter kan een precedentwerking hebben en leiden tot de ontwikkeling van nieuw recht. Rechterlijke uitspraken zijn terug te vinden in gespecialiseerde tijdschriften en databanken [14](#page=14).
##### 1.2.2.5 Rechtsleer
Rechtsleer omvat commentaren op wetgeving en rechtspraak. Deze commentaren bieden argumenten om wetgeving in een bepaalde richting te interpreteren of om rechters te overtuigen om een bepaalde uitspraak te doen, waardoor de rechtsleer onrechtstreeks invloed uitoefent op de rechtspraak. Rechtsleer is terug te vinden in gespecialiseerde tijdschriften en boeken [16](#page=16).
##### 1.2.2.6 Gewoonten en gebruiken
Gewoonten en gebruiken vormen een zeer uitzonderlijke bron van recht [17](#page=17).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen de verschillende niveaus van normen (internationaal, Europees, nationaal) en te begrijpen hoe deze hiërarchisch op elkaar inwerken en elkaar controleren [11](#page=11) [7](#page=7) [8](#page=8).
---
# De inrichting van de Belgische staat
Het Belgische staatsbestel wordt gekenmerkt door een reeks fundamentele principes, waaronder het zijn van een rechtsstaat, een democratie, een monarchie en een federale staat, met een specifieke verdeling van bevoegdheden over verschillende overheidsniveaus [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
### 2.1 Kenmerken van de Belgische staat
De Belgische staat bezit vier kernmerken:
* **Rechtsstaat**: De overheid mag enkel handelen op basis van een wettelijke grondslag, terwijl burgers alles mogen doen wat niet wettelijk verboden is [27](#page=27).
* **Democratie**: De wetgeving wordt indirect door de burgers bepaald via hun verkozen vertegenwoordigers die zetelen in parlementen en raden [28](#page=28).
* **Monarchie**: Het staatshoofd is de Koning. De Koning is politiek onschendbaar en onbekwaam om alleen te handelen, wat betekent dat hij geen persoonlijke macht uitoefent [29](#page=29).
* **Federale staat**: De macht is verdeeld tussen het federale niveau (nationaal) en de deelstaten, die bestaan uit gemeenschappen en gewesten [30](#page=30).
### 2.2 Verdeling van bevoegdheden over de verschillende overheidsniveaus
De verdeling van bevoegdheden binnen de Belgische staat wordt geleid door twee belangrijke principes: de scheiding der machten en de verschillende beleidsniveaus [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.2.1 Scheiding der machten
Dit principe houdt in dat de staatsmacht is opgesplitst in drie machten:
* **Wetgevende macht (WM)**: Deze macht wordt uitgeoefend door parlementen en raden [31](#page=31).
* **Uitvoerende macht (UM)**: Deze macht berust bij de regeringen [31](#page=31).
* **Rechterlijke macht (RM)**: Deze macht is in handen van de rechtbanken [31](#page=31).
#### 2.2.2 Verschillende beleidsniveaus
Naast de scheiding der machten, kent België verschillende beleidsniveaus voor de wetgevende en uitvoerende macht. De rechterlijke macht opereert echter altijd op federaal niveau. Deze beleidsniveaus kunnen worden onderverdeeld in [32](#page=32):
* **Nevengeschikt niveau**: Dit omvat het federale niveau, de gewesten en de gemeenschappen [32](#page=32).
* **Ondergeschikt niveau**: Dit omvat de provincies en de gemeenten [32](#page=32).
> **Tip:** De rechterlijke macht is een uitzondering op de regel van de federale staat; deze is niet opgedeeld per deelstaat, maar functioneert op federaal niveau.
#### 2.2.3 Wetgevende en uitvoerende macht op federaal niveau
Op federaal niveau worden de wetgevende en uitvoerende macht als volgt uitgeoefend:
* **Wetgevende macht**: Deze wordt uitgeoefend door het federaal parlement, dat bestaat uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, in samenwerking met de Koning. Beslissingen worden genomen via wetten [34](#page=34).
* **Uitvoerende macht**: Deze wordt uitgeoefend door de federale regering, in samenwerking met de Koning. Beslissingen worden genomen via Koninklijke Besluiten (KB) en Ministeriële Besluiten (MB) [34](#page=34).
#### 2.2.4 Wetgevende en uitvoerende macht op niveau van Gemeenschap en Gewest
Het schema van de gewest- en gemeenschapsniveaus is gebaseerd op de taalgebieden van België: Nederlands, Frans en Duits, wat leidt tot vier taalgebieden: het Nederlandstalige, het Franstalige, het Duitstalige en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Gewesten**: Er zijn drie gewesten: het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [38](#page=38).
* Op het niveau van het Vlaams Gewest oefenen het Vlaams Parlement (wetgevend) en de Vlaamse Regering (uitvoerend) hun bevoegdheden uit via decreten en Besluiten van de Vlaamse Regering, respectievelijk [41](#page=41).
* Op het niveau van het Waals Gewest zijn dit het Waals Parlement (wetgevend) en de Waalse Regering (uitvoerend), die beslissen via decreten en Besluiten van de Waalse Regering [41](#page=41).
* Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kent het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (wetgevend) en de Regering van Brussels Hoofdstedelijk Gewest (uitvoerend), die beslissen via ordonnanties en Besluiten van de Regering van Brussels Hoofdstedelijk Gewest [41](#page=41).
* **Gemeenschappen**: Er zijn drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franstalige Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap [39](#page=39).
* De Vlaamse Gemeenschap is nauw verbonden met het Vlaams Gewest en deelt zijn parlement en regering, die decreten en Besluiten uitvaardigen [40](#page=40) [41](#page=41).
* De Franstalige Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door het Parlement van de Franstalige Gemeenschap (wetgevend) en de Regering van de Franstalige Gemeenschap (uitvoerend), die beslissen via decreten en Besluiten [41](#page=41).
* De Duitstalige Gemeenschap heeft een eigen Parlement van de Duitstalige Gemeenschap (wetgevend) en Regering van de Duitstalige Gemeenschap (uitvoerend), die eveneens decreten en Besluiten uitvaardigen [41](#page=41).
> **Example:** De bevoegdheden voor onderwijs vallen onder de Gemeenschappen, terwijl ruimtelijke ordening een bevoegdheid is van de Gewesten [42](#page=42).
#### 2.2.5 Verdeling van specifieke bevoegdheden
De bevoegdheden zijn als volgt verdeeld over het federale niveau, de gemeenschappen en de gewesten [42](#page=42):
* **Federale bevoegdheden**:
* De Grondwet [42](#page=42).
* Justitie (met uitzondering van justitiehuizen) [42](#page=42).
* Defensie [42](#page=42).
* Openbare orde en ordehandhaving [42](#page=42).
* Sociale zekerheid (met uitzondering van het groeipakket) [42](#page=42).
* Arbeidsrecht [42](#page=42).
* Prijs- en inkomensbeleid [42](#page=42).
* Handels- en vennootschappenrecht [42](#page=42).
* Monetair en financieel beleid [42](#page=42).
* **Gemeenschapsbevoegdheden**:
* Onderwijs [42](#page=42).
* Culturele aangelegenheden (musea, audiovisuele media) [42](#page=42).
* Persoonsgebonden aangelegenheden (verzorgingsinstellingen, jeugdbescherming, bejaardenbeleid, minder-validen) [42](#page=42).
* Justitiehuizen [42](#page=42).
* Groeipakket [42](#page=42).
* Taalgebruik in bestuurszaken, onderwijs en sociale betrekkingen tussen werknemer en werkgever [42](#page=42).
* **Gewestbevoegdheden**:
* Ruimtelijke ordening [42](#page=42).
* Huisvesting [42](#page=42).
* Woninghuur (vanaf 1 januari 2019) [42](#page=42).
* Werkgelegenheid (arbeidsbemiddeling) [42](#page=42).
* Milieu [42](#page=42).
* Waterbeleid [42](#page=42).
* Gewestelijk energiebeleid (uitgezonderd kernenergie, wat federaal is) [42](#page=42).
* Regionale economie [42](#page=42).
* Wegennet [42](#page=42).
* Havens [42](#page=42).
* Openbare werken [42](#page=42).
* Wapenhandel en alle resterende bevoegdheden die niet expliciet zijn toegewezen [42](#page=42).
---
# De rechterlijke macht en gerechtelijke procedures
Dit hoofdstuk behandelt de algemene beginselen van behoorlijke rechtsspraak, de structuur van de Belgische rechtbanken en de procedures in burgerlijke en strafzaken.
### 3.1 Algemene beginselen van behoorlijke rechtsspraak
De algemene beginselen van behoorlijke rechtsspraak garanderen een eerlijke en rechtvaardige behandeling van zaken voor de rechter. Deze beginselen zijn verankerd in de Belgische Grondwet en internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 3.1.1 Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Iedereen heeft recht op het oordeel van een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Dit betekent dat de rechter geen enkele druk mag ondergaan en zonder vooringenomenheid moet oordelen [45](#page=45).
#### 3.1.2 Recht op een eerlijke behandeling
Elke persoon heeft recht op een eerlijke behandeling tijdens het proces. Dit omvat het recht om zichzelf te verdedigen, de bijstand van een advocaat (eventueel pro deo) en het respecteren van de rechten van verdediging, wat betekent dat elke partij haar argumenten kan inbrengen en haar standpunt kan verdedigen. Dit principe staat ook bekend als het recht op tegenspraak [48](#page=48).
#### 3.1.3 Motiveringsplicht van de rechter
De rechter heeft de plicht om zijn beslissingen te motiveren. Dit houdt in dat de rechter de feiten en de rechtsregels moet vermelden die tot zijn beslissing hebben geleid. De rechter moet echter enkel antwoorden op de vragen die door de partijen worden gesteld [49](#page=49).
#### 3.1.4 Openbare behandeling
In principe worden alle zaken openbaar behandeld. Dit betekent dat iedereen de behandeling van een rechtszaak mag bijwonen. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk in het belang van de goede zeden, de openbare orde en de openbare veiligheid [50](#page=50).
#### 3.1.5 Principe van dubbele aanleg
Het principe van dubbele aanleg houdt in dat tegen de meeste vonnissen hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij de wet anders bepaalt. De eerste keer dat een zaak voorkomt, spreekt men van de eerste aanleg, en de tweede keer van beroep of tweede aanleg [51](#page=51).
Uitzonderingen op de mogelijkheid tot beroep zijn:
* Uitspraken van het Hof van Assisen [51](#page=51).
* Zaken met een vordering van maximaal 2 000 euro voor de vrederechter [51](#page=51).
* Zaken met een vordering van maximaal 2 500 euro voor de rechtbank van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbank [51](#page=51).
### 3.2 Vergelijking burgerlijk proces en strafproces
Er zijn duidelijke verschillen tussen het burgerlijk proces en het strafproces qua terminologie, onderwerp, start, partijen, de rol van de rechter en bewijsvoering [52](#page=52).
| Aspect | Burgerlijk proces | Strafproces |
| :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------ |
| **Uitspraak rechter** | Vaststelling van een recht, verplichten tot naleven van een plicht, schadevergoeding. | Geldboete, werkstraf, gevangenisstraf. | [53](#page=53).
| **Onderwerp zaak** | Conflict tussen 2 of meer personen over rechten, plichten of schadevergoeding. | Sanctie van misdrijven (toepassing strafwet en strafbepalingen). | [53](#page=53).
| **Start procedure** | Verzoekschrift of dagvaarding. | Enkel via dagvaarding. | [54](#page=54).
| **Partijen** | Verzoekende verwerende partij, eiser verweerder, appellant geïntimeerde. | Openbaar ministerie verdachte, slachtoffer (eventueel burgerlijke partij). | [54](#page=54).
| **De rechter** | Burgerlijke rechter (zittende magistratuur). | Strafrechter (zittende magistratuur), eventueel advocaat verplicht in cassatie. | [55](#page=55).
| **Vertegenwoordigers** | Advocaat, enkel verplicht in cassatie. | Verdachte verschijnt in persoon; OM vertegenwoordigt de maatschappij (staande magistratuur). | [55](#page=55).
| **Andere personages** | Griffier, gerechtsdeurwaarder. | Griffier, gerechtsdeurwaarder. | [56](#page=56).
| **Bewijsvoering** | Door partijen zelf geleverd. | OM voert onderzoek en levert bewijzen. | [56](#page=56).
### 3.3 Hiërarchie der rechtbanken
De Belgische rechtbanken zijn hiërarchisch georganiseerd [57](#page=57).
### 3.4 Bevoegdheden van rechtbanken en hoven
Verschillende rechtbanken en hoven zijn bevoegd voor specifieke zaken, afhankelijk van het soort geschil en de hoogte van de vordering [59](#page=59).
#### 3.4.1 Vrederechter / Vredegerecht
De vrederechter behandelt voornamelijk geschillen die verband houden met het dagelijks leven en de nabuurschap [61-64](#page=61-64).
* **Minnelijke schikking:** De vrederechter kan eerst proberen een minnelijke schikking te treffen, wat gratis is en geen vonnis oplevert. Indien geen akkoord, kan een formele rechtszaak gestart worden [61](#page=61).
* **Uitsluitende bevoegdheden (ongeacht bedrag):**
* Huurgeschillen [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Mede-eigendom (appartementsrecht, syndicus, gemene muur) [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Erfdienstbaarheden en burengeschillen (recht van overgang, afstand bomen) [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Geschillen inzake consumentenkredieten (behalve kredieten voor onroerend goed) [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64).
* Invordering schulden voor nutsvoorzieningen bij particulieren [62](#page=62) [64](#page=64).
* Aanwijzing van een voorlopig bewindvoerder [62](#page=62) [64](#page=64).
* Gedwongen opname en verblijf van geesteszieken [62](#page=62) [64](#page=64).
* **Algemene bevoegdheid:** Geschillen met een vordering tot 5 000 euro die niet uitsluitend tot de bevoegdheid van andere rechtbanken behoren [64](#page=64).
**Hoger beroep bij de vrederechter:**
* Vorderingen 2 000 euro: geen beroep mogelijk [65](#page=65).
* Vorderingen > 2 000 euro: beroep bij de burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 3.4.2 Politierechter
De politierechter is de strafrechtbank voor verkeersinbreuken en misdrijven die als overtredingen worden bestraft [68](#page=68).
**Hoger beroep bij de politierechter:**
* Vorderingen 2 000 euro: geen beroep mogelijk [68](#page=68).
* Vorderingen > 2 000 euro: beroep bij de correctionele rechtbank [68](#page=68) [69](#page=69).
#### 3.4.3 Rechtbank van eerste aanleg
De rechtbank van eerste aanleg kan uit verschillende kamers bestaan met elk een uitsluitende bevoegdheid [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* **Beslagrechter:** Betwistingen in verband met beslag [72](#page=72).
* **Fiscale rechtbank:** Geschillen met de fiscus [73](#page=73).
* **Correctionele rechtbank:**
* Behandelt wanbedrijven in eerste aanleg [74](#page=74).
* Is de beroepsinstantie voor de politierechtbank [74](#page=74).
* **Strafuitvoeringsrechtbank:** Beslist over de uitvoering van vrijheidsstraffen van meer dan 3 jaar (beperkte detentie, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidstelling). Enkel cassatieberoep mogelijk [75](#page=75).
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Bevoegd voor zaken betreffende de staat van personen, familierecht, ouderlijk gezag, minderjarigen en alimentatie [76](#page=76).
* **Burgerlijke kamer:** Heeft volheid van bevoegdheid voor zaken die niet uitsluitend aan andere rechtbanken toebehoren en waarvan de vordering meer bedraagt dan 5 000 euro. Tevens is de burgerlijke kamer de beroepsinstantie voor de vrederechter. De voorzitter kan zich in kort geding buigen over hoogdringende zaken [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [81](#page=81).
**Hoger beroep bij de rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke kamer):**
* Vorderingen > 2 500 euro: beroep bij het hof van beroep [79](#page=79) [80](#page=80).
* Vorderingen 2 500 euro: de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg is definitief [79](#page=79).
#### 3.4.4 Ondernemingsrechtbank
De ondernemingsrechtbank (voorheen handelsrechtbank/rechtbank van koophandel) is bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen, vennootschappen en faillissementen. Deze rechtbank heeft uitsluitende bevoegdheden, ongeacht het bedrag van de vordering [83](#page=83).
* **Hoger beroep:** Zaken met een vordering > 2 500 euro kunnen in beroep worden gebracht bij het hof van beroep [83](#page=83) [84](#page=84).
**Speciale regeling voor particulieren:** Wanneer een particulier een onderneming voor de rechtbank brengt, kan er gekozen worden tussen de ondernemingsrechtbank of de vrederechter/rechtbank van eerste aanleg [85](#page=85).
#### 3.4.5 Arbeidsrechtbank
De arbeidsrechtbank is uitsluitend bevoegd voor geschillen tussen werknemers en werkgevers, en geschillen inzake sociale zekerheid en collectieve schuldenregeling [87](#page=87).
* **Hoger beroep:** Men kan in beroep gaan bij het Arbeidshof [87](#page=87).
#### 3.4.6 Arbeidshof
Het Arbeidshof is enkel de beroepsinstantie voor geschillen die door de arbeidsrechtbank zijn behandeld [89](#page=89).
#### 3.4.7 Hof van beroep
Het Hof van beroep bestaat uit verschillende kamers en is uitsluitend de beroepsinstantie voor zaken die in eerste aanleg zijn gewezen door de ondernemingsrechtbank en de rechtbank van eerste aanleg, op voorwaarde dat de vordering meer bedraagt dan 2 500 euro [91](#page=91).
#### 3.4.8 Hof van Assisen
Het Hof van Assisen is een strafrechtbank die uitsluitend bevoegd is voor misdaden, politieke misdrijven en drukpersmisdrijven. Er is geen beroep mogelijk. De schuldvraag wordt beoordeeld door een jury van 12 personen [93](#page=93).
#### 3.4.9 Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie is de hoogste rechtbank in België en oordeelt niet over de feiten, maar enkel over het recht. Cassatieberoep kan enkel worden aangetekend om procedurefouten of interpretatieproblemen met de wet. Een uitspraak kan worden gecasseerd (vernietigd) en de zaak wordt dan verwezen naar een ander hof van beroep. De procedure is lang en kostelijk [95](#page=95).
> **Voorbeeld:** Het Hof van Cassatie heeft bepaald dat het vasthouden van een draagbare telefoon tijdens het rijden, zonder meer, voldoende is om beboet te worden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de verkeersregels [96](#page=96).
### 3.5 Bijzondere rechts colleges
Naast de gewone rechtbanken bestaan er bijzondere rechts colleges met specifieke bevoegdheden [97](#page=97).
#### 3.5.1 Raad van State
De Raad van State ressorteert onder de uitvoerende macht [98](#page=98).
* **Afdeling wetgeving:** Geeft niet-bindend advies over wetsontwerpen en -voorstellen [98](#page=98).
* **Afdeling bestuursrechtspraak:** Verklaart beslissingen van de uitvoerende macht nietig of schorst ze bij bevoegdheidsoverschrijding of procedurefouten. Cassatieberoep is mogelijk tegen beslissingen van administratieve rechtscolleges [98](#page=98).
#### 3.5.2 Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) toetst wetten, decreten en ordonnanties aan de Grondwet. Het kan wetten, decreten en ordonnanties geheel of gedeeltelijk vernietigen of schorsen. Rechtbanken die twijfelen aan de bevoegdheid van het parlement of aan de grondwettelijkheid van een beslissing, kunnen een prejudiciële vraag stellen .
### 3.6 De procedure voor de burgerlijke rechtbank
De procedure voor een burgerlijke rechtbank omvat verschillende stappen .
#### 3.6.1 Inleiding van de zaak
1. **Zoeken van de bevoegde rechtbank:** Bepalen welke rechtbank bevoegd is voor de zaak .
2. **Rolstelling en betaling rolrecht:** De zaak wordt op de rol geplaatst, wat betekent dat deze in wachtrij komt te staan .
3. **Opening dossier:** De griffier opent een dossier van rechtspleging .
4. **Dagvaarding:** Een gerechtsdeurwaarder betekent de dagvaarding aan de tegenpartij .
5. **Verschijning op inleidende zitting:**
* **Tegenpartij verschijnt niet:** Verstekvonnis (verzet mogelijk binnen 1 maand indien geen beroep mogelijk) .
* **Tegenpartij aanwezig, korte debatten:** Uitspraak op vaste datum .
* **Tegenpartij aanwezig, lange debatten:** Zaak wordt uitgesteld .
#### 3.6.2 De rechtsdag
* **Uitwisseling van stukken en conclusies:** Partijen wisselen bewijsstukken en argumenten uit. De originelen worden bewaard in het dossier. De zaak is "in staat om gewezen te worden" zodra alles is uitgewisseld .
* **Bepaling rechtsdag voor pleiten:** Een datum wordt vastgelegd om te pleiten .
* **Pleiten op de rechtsdag:** Korte pleidooien en eventuele mondelinge aanvullingen op de schriftelijke conclusies .
* **Sluiting debatten:** De rechter beveelt de sluiting van de debatten .
#### 3.6.3 Berechten van de zaak
* **Rechter houdt zaak in beraad:** De rechter overweegt de zaak .
* **Uitspraak:** Het vonnis van de rechter betekent het einde van het proces .
* **Kracht van gewijsde:** Treedt in na 1 maand, waarna geen beroep meer mogelijk is .
* **Gezag van gewijsde:** Het vonnis is een definitieve beslechting van het geschil .
#### 3.6.4 Uitvoering of tenuitvoerlegging van het vonnis
Indien de veroordeelde partij vrijwillig niet uitvoert, kan de gerechtsdeurwaarder tussenkomen .
1. **Betekening met bevel tot betaling:** Het vonnis wordt betekend aan de veroordeelde partij met een bevel tot betaling .
2. **Bewarend beslag:** Indien er geen reactie is, kan de gerechtsdeurwaarder bewarend beslag leggen op goederen van de tegenpartij .
3. **Uitvoerend beslag:** Indien er nog steeds geen reactie is, kan de gerechtsdeurwaarder uitvoerend beslag leggen op de goederen waarop bewaringsbeslag rust .
---
# Strafrechtelijke beginselen en misdrijven
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de fundamentele principes van het strafrecht, waarbij de nadruk ligt op het legaliteitsbeginsel en de classificatie van misdrijven, inclusief de bijbehorende bevoegdheden van de rechtbanken.
### 4.1 Het legaliteitsbeginsel in het strafrecht
Het strafrecht is, fundamenteel, wettelijk recht. Dit houdt in dat strafrechtelijke sancties enkel kunnen worden opgelegd indien deze expliciet in de wetgeving zijn voorzien .
#### 4.1.1 Bronnen van het strafrecht
De bronnen van het strafrecht zijn divers en omvatten niet enkel het Strafwetboek, maar ook andere specifieke wetten en decreten die handelingen sanctioneren .
* **Strafwetboek (SW.)**: Dit wetboek bevat een opsomming van handelingen die strafbaar zijn gesteld .
* **Wetten en decreten**: Deze wetgevingen specificeren eveneens handelingen die onderhevig zijn aan strafrechtelijke sancties, vaak aangeduid met bepalingen zoals "... worden gesanctioneerd met een straf van..." .
> **Example:** Artikel 6.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening (VCRO) definieert specifieke handelingen als stedenbouwkundige misdrijven en koppelt hieraan straffen. Dit artikel specificeert dat het uitvoeren van handelingen zonder de vereiste stedenbouwkundige of omgevingsvergunning, of in strijd daarmee, bestraft wordt met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en een geldboete van zesentwintig euro tot vierhonderdduizend euro, of een van deze straffen alleen .
#### 4.1.2 Het strafrecht als sanctierecht
Het strafrecht functioneert primair als sanctierecht, wat betekent dat het enkel van toepassing is wanneer er een noodzaak is tot bestraffing. Het Strafwetboek en andere wetten dienen dan ook als een opsomming van gedragingen die aanleiding geven tot sancties .
### 4.2 Classificatie van misdrijven en bevoegde rechtbanken
De aard en de ernst van een strafbaar feit bepalen tot welke categorie het misdrijf behoort, en op zijn beurt bepaalt het misdrijf de bevoegdheid van de rechtbank die de zaak zal behandelen. Er worden drie hoofdcategorieën van misdrijven onderscheiden: overtredingen, wanbedrijven en misdaden .
#### 4.2.1 Overtredingen
* **Omschrijving**: Deze misdrijven kenmerken zich door de lichtste straffen .
* **Straf/Sanctie**:
* Gevangenisstraf van maximaal zeven dagen .
* Geldboete van één euro tot vijfentwintig euro, vermenigvuldigd met een factor acht (dus 8 euro tot 200 euro) .
* Werkstraf van minimaal twintig tot maximaal achtenveertig uur .
* **Bevoegde Rechtbank**: De politierechtbank .
#### 4.2.2 Wanbedrijven
* **Omschrijving**: Dit zijn misdrijven van een hogere ernst dan overtredingen .
* **Straf/Sanctie**:
* Gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar .
* Geldboete van minimaal zesentwintig euro, vermenigvuldigd met een factor acht (dus minimaal 208 euro) .
* Werkstraf van tussen achtenveertig en driehonderd uur .
* **Bevoegde Rechtbank**: De correctionele rechtbank .
> **Example:** Artikel 442bis van het Strafwetboek beschrijft stalking als een wanbedrijf. De straf hiervoor bedraagt vijftien dagen tot twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van vijftig euro tot driehonderd euro, of een van deze straffen alleen. Dit betekent dat zaken van stalking behandeld worden door de correctionele rechtbank .
#### 4.2.3 Misdaden
* **Omschrijving**: Dit zijn de zwaarste misdrijven .
* **Straf/Sanctie**:
* Gevangenisstraf van vijf tot dertig jaar .
* Geldboete van minimaal zesentwintig euro, vermenigvuldigd met een factor acht (dus minimaal 208 euro) .
* **Bevoegde Rechtbank**: Het hof van assisen .
> **Tip:** Het is cruciaal om de grenzen van de straffen te onthouden, aangezien deze direct bepalen welk type misdrijf er sprake is en dus welke rechtbank bevoegd is. De geldboetes worden vermenigvuldigd met acht, wat een belangrijk detail is voor de berekening van de uiteindelijke boete .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheid gebonden is aan de wet en haar handelen altijd een wettelijke basis moet hebben. Burgers mogen alles doen wat niet wettelijk verboden is. |
| Democratie | Een staatsvorm waarbij de wetgeving onrechtstreeks door de burgers wordt bepaald, aangezien zij vertegenwoordigers kiezen die zetelen in parlementen of raden. |
| Federale staat | Een staat waarin de staatsmacht verdeeld is over een federaal niveau (nationaal) en deelstaten, zoals gemeenschappen en gewesten. |
| Scheiding der machten | Een principe waarbij de staatsmacht wordt verdeeld over de wetgevende macht (parlementen en raden), de uitvoerende macht (regeringen) en de rechterlijke macht (rechtbanken). |
| Wetgevende macht | De macht die wetten maakt, uitgeoefend door parlementen en raden. |
| Uitvoerende macht | De macht die wetten uitvoert, uitgeoefend door regeringen. |
| Rechterlijke macht | De macht die recht spreekt, uitgeoefend door rechtbanken en hoven. |
| Grondwet | De hoogste norm in de Belgische rechtsorde die de werking en organisatie van de staat, en de grondwettelijke rechten en plichten van burgers regelt. |
| Wet | Een rechtsregel die door het federale parlement wordt uitgevaardigd en van toepassing is op het gehele Belgische grondgebied. |
| Decreet | Een rechtsregel die door de parlementen van de gemeenschappen of gewesten wordt uitgevaardigd en van toepassing is op hun respectieve grondgebied. |
| Ordonnantie | Een rechtsregel die door het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt uitgevaardigd en van toepassing is op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
| Uitvoeringsbesluiten | Besluiten, zoals Koninklijke Besluiten of Ministeriële Besluiten, die wetten, decreten of ordonnanties nader uitvoeren en concretiseren. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken die door rechtbanken en hoven worden gedaan bij de beslechting van geschillen. |
| Rechtsleer | De commentaren en analyses van rechtsgeleerden over wetgeving en rechtspraak, die de interpretatie en ontwikkeling van het recht beïnvloeden. |
| Gewoonten en gebruiken | Minder formele bronnen van recht die voortkomen uit langdurige en algemeen aanvaarde praktijken binnen de samenleving. |
| Gebiedende rechtsregels | Rechtsregels waarvan men niet mag afwijken, ook niet door een overeenkomst tussen partijen. Ze beschermen fundamentele belangen van de staat, de gemeenschap of zwakke partijen. |
| Regels van openbare orde | Regels die het essentieel belang van de staat of de gemeenschap raken en de algemene maatschappelijke orde beschermen. Afwijking leidt tot de nietigheid van een contract. |
| Regels van dwingend recht | Regels die ter bescherming van zwakke partijen in een contract worden ingesteld, zoals consumenten of huurders. Afwijking leidt tot de nietigheid van de handeling. |
| Aanvullende rechtsregels | Rechtsregels die slechts van toepassing zijn wanneer de partijen in hun overeenkomst geen specifieke regeling hebben getroffen voor een bepaald aspect. Ze vullen de overeenkomst aan. |
| Nietigheid | De sanctie die de ongeldigheid van een rechtshandeling tot gevolg heeft, alsof deze nooit heeft bestaan. Dit is de typische sanctie voor overtredingen van regels van openbare orde en dwingend recht. |
| Rechtsdag | De officiële zitting van een rechtbank waar partijen hun zaak mondeling kunnen bepleiten en waar de rechter de debatten kan sluiten. |
| Kracht van gewijsde | Het principe dat een definitief vonnis of arrest na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer kan worden aangevochten en dus onherroepelijk wordt. |
| Gezag van gewijsde | De bindende kracht van een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, die het geschil definitief beslecht en verhindert dat dezelfde zaak opnieuw voor een andere rechter wordt gebracht. |
| Tenuitvoerlegging | Het proces waarbij een rechterlijke beslissing, indien vrijwillig niet nageleefd, door middel van dwangmiddelen (zoals beslag) door een gerechtsdeurwaarder wordt uitgevoerd. |
| Strafrecht | Het geheel van rechtsregels dat misdrijven omschrijft en de sancties bepaalt die op deze misdrijven van toepassing zijn. |
| Strafwetboek | Het belangrijkste wetboek dat de misdrijven en straffen in België regelt. |
| Overtreding | Het minst zware type misdrijf, dat door de politierechtbank wordt behandeld en bestraft met een lichte gevangenisstraf, een kleine geldboete of een werkstraf. |
| Wanbedrijf | Een middelzwaar misdrijf, dat door de correctionele rechtbank wordt behandeld en bestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar, een hogere geldboete of een langere werkstraf. |
| Misdaad | Het zwaarste type misdrijf, dat door het Hof van Assisen wordt berecht en bestraft met een gevangenisstraf van 5 tot 30 jaar en een aanzienlijke geldboete. |
| Hof van Cassatie | De hoogste rechtbank in België die oordeelt over procedurefouten en verkeerde toepassing van de wet, maar niet over de feiten zelf. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ambtenaar die gerechtelijke betekeningen verricht, beslag legt en vonnissen ten uitvoer legt. |
| Griffier | De secretaris van een rechtbank of hof die instaat voor de griffie en de administratie van de rechtspleging. |
Cover
Stuvia-9889532-rechtsvinding-frederik-peeraer-samenvatting-voorbeeldvragen.pdf
Summary
---
## Inleiding tot Rechtsvinding
Rechtsvinding is de essentie van de juridische methode. Het gaat niet enkel om het kennen van de 'ingrediënten' van het recht (de positiefrechtelijke vakken), maar om het toepassen van het juiste 'recept' om tot een correcte rechtsnorm te komen. Het vak Rechtsvinding verklaart wat juristen doen, hoe ze dat goed doen en hoe ze het beter kunnen doen, met een centrale focus op juridische uitlegging, interpretatie en de inhoud van het recht. Het erkent de spanning tussen heteronome (mechanische rechtstoepassing) en autonome (creatieve rechtsvorming) rechtsvinding en benadrukt dat juristen altijd keuzes maken die geïntegreerd en beargumenteerd moeten worden binnen het rechtssysteem.
---
## Deel I: Twee Perspectieven op (Juridische) Uitlegging
### Hoofdstuk 1: Uitlegging: Begripsomschrijving
Juridische interpretatie is een activiteit die gericht is op het overtuigen van een ander van een bepaald standpunt. Uitlegging omvat drie kernelementen: het **interpretandum** (datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel brongeheel genoemd), de **interpretans** (de betekenis of inhoud die aan het interpretandum wordt gekoppeld, ook wel doelgeheel genoemd) en de **activiteit** van het leggen van de verbinding tussen deze twee. Zowel het interpretandum als de interpretans kunnen in verschillende contexten worden beschouwd als bron- of doelgeheel.
Er zijn twee hoofdmodaliteiten van interpretatie:
1. **Semantische interpretatie**: Dit is de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van een uitdrukking of woord. Semantiek bestudeert de betekenis van taaluitingen los van hun gebruikscontext. Het resultaat van semantische interpretatie is een **verifieerbare uitspraak** die waar of onwaar kan zijn en is gebaseerd op theoretische wijsheid ($\text{sophia}$). Het proces is vaak mechanisch en algoritmisch, vergelijkbaar met deductieve redeneringen.
2. **Pragmatische interpretatie**: Dit is een contextafhankelijke interpretatie die rekening houdt met de omstandigheden van het gebruik van een uiting. Pragmatiek bestudeert de betekenis van taaluitingen in hun concrete context en richt zich op wat de taalgebruiker (zender en ontvanger) bedoelt met een bepaalde uiting. Dit vereist naast cognitieve ook volitieve handelingen (het maken van eigen keuzes) en maakt gebruik van abductieve redeneringen. Het resultaat is een **waarderingsuitspraak** die gebaseerd is op praktische wijsheid ($\text{phronesis}$) en niet noodzakelijk in elke context waar of onwaar is.
Binnen pragmatische interpretatie worden drie vormen onderscheiden:
* **Explicatuur**: De uitlegger kiest de meest gepaste semantische betekenis van een woord of uitdrukking, rekening houdend met de context van de zin. Dit helpt bij het verhelpen van meerduidigheid.
* **Implicatuur**: De uitlegger kiest de meest gepaste zenderbedoeling, die niet noodzakelijk expliciet is verwoord. Dit gaat verder dan explicatuur en helpt bij het verhelpen van vaagheid. Het staat centraal bij de exegetische scholen.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie**: De uitlegger doet een uitspraak over de rechtsgevolgen die het recht hecht aan het interpretandum in een concrete situatie. Dit is uniek voor de juridische wereld en bepaalt wat mag of moet in een specifieke casus.
Bij alle vormen van interpretatie worden keuzes gemaakt, zowel **contextkeuzes** (welke omstandigheden zijn relevant) als **maatstafkeuzes** (welke criteria worden gebruikt om de interpretatie te beoordelen). Deze keuzes zijn cruciaal voor het 'onthullen' of 'verhullen' van de juridische redenering.
---
### Hoofdstuk 2: Juridische Uitlegging: Doel, Voorwerp, Methode & Subject
Juridische uitlegging is de activiteit waarbij de uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Dit proces kan worden geanalyseerd aan de hand van vier fundamentele vragen:
1. **Doel van de uitlegging**: Wat beoogt de uitlegger te bereiken? In juridische zin is dit primair het bepalen van de **rechtsgevolgen** in een concreet geval. Dit doel wordt gevormd door de **rechtsgevolgeninterpretatie**, een vorm van pragmatische interpretatie waarbij de betekenis van een rechtsregel afhankelijk is van het concrete geval. Er is een spanning tussen de visie dat uitlegging louter het semantisch vaststellen van de wil van de wetgever is (heteronoom) en de visie dat uitlegging altijd pragmatische elementen en keuzes inhoudt (autonoom).
2. **Voorwerp van de uitlegging**: Wat wordt geïnterpreteerd? In het recht zijn dit primair rechtsregels en de feiten die daaraan gekoppeld worden. Het onderscheid tussen rechtsregels en rechtsfeiten is cruciaal, hoewel constructivisten stellen dat beide begrippen constructies van de uitlegger zijn. Er bestaat kritiek op het idee van objectieve rechtsregels, wat leidt tot **rule scepticism** (de overtuiging dat er geen objectieve rechtsregels bestaan die de rechter volledig binden).
3. **Methode van uitlegging**: Hoe wordt de betekenis van het rechtsvoorwerp achterhaald om het doel te bereiken? Dit omvat de verschillende **interpretatieve regels en argumenten** (zoals taalkundige, systematische, historische en gevolgenargumenten) die gebruikt worden om de betekenis van een rechtsregel te bepalen. Daarnaast spelen **interne afstemmingsregels** (om de verhouding tussen verschillende argumenten te regelen) en **coördinatieve regels** (om antinomieën tussen rechtsnormen op te lossen) een rol. De methode van een positivist is gebaseerd op deductief redeneren en syllogismen, terwijl een constructivist een pragmatische, abductieve benadering hanteert.
4. **Subject van de uitlegging**: Wie is de uitlegger en welke rol speelt diens persoonlijke achtergrond, doelstellingen en perspectief? De rol van de uitlegger (jurist, rechter, advocaat, etc.) is van invloed op de gemaakte keuzes. Juridische uitlegging is nooit volledig heteronoom; de uitlegger maakt altijd keuzes, wat een fundamenteel aspect is van zowel het positivisme (zij het verborgen) als het constructivisme (expliciet). De persoonlijke doelstellingen, de rol en het **standpunt** van de uitlegger bepalen hoe het recht wordt geconstrueerd en toegepast.
---
## Deel II: Twee Visies op de Verhouding Tussen de Staatsmachten
Dit deel onderzoekt de filosofische aannames die de interpretatie van het recht sturen en de aantrekkingskracht van volledig heteronome rechtsvinding.
### Hoofdstuk 1: Twee Visies
Het juridisch paradigma, een geheel van kernovertuigingen dat het wereldbeeld van de uitlegger stuurt, kent twee hoofdvisies:
1. **Positivistisch paradigma**:
* **Ontologisch uitgangspunt**: Er bestaat één objectieve werkelijkheid en één waarheid die neutraal kan worden waargenomen. Het recht bestaat objectief, los van de uitlegger.
* **Epistemologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid kan gekend worden via verstandelijke vermogens en empirische waarneming; de kennis correspondeert met de onafhankelijke werkelijkheid (correspondentietheorie van waarheid).
* **Verhouding uitlegger-interpretandum**: Objectief en dualistisch; uitlegger en interpretandum staan los van elkaar.
* **Rechtsvinding**: Gekarakteriseerd als neutrale rechtstoepassing.
* **Substromingen**:
* **Formeel rechtspositivisme**: Recht is wat de autoriteit (wetgever, rechter) zegt wat recht is; normatief en regelgeoriënteerd. Scheiding tussen recht en moraal. Rechtsvinding is volledig heteronoom.
* **Descriptief rechtspositivisme**: Recht is het geheel van gedragspatronen die effectief worden gevolgd; gedragsgeoriënteerd. Rechtsregels zijn geen voorschriften, maar observaties van feitelijk gedrag.
2. **Constructivistisch paradigma**:
* **Ontologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid, inclusief het recht, wordt mede gecreëerd door de uitlegger; het is relativistisch ('anti-realisme').
* **Epistemologisch uitgangspunt**: De werkelijkheid wordt (mede) geconstrueerd door de uitlegger; ware kennis is een kwestie van overtuiging, niet een perfecte weerspiegeling van een onafhankelijke werkelijkheid.
* **Verhouding uitlegger-interpretandum**: Subjectief-monistisch; de uitlegger en het recht zijn onlosmakelijk verbonden en vormen elkaar wederzijds.
* **Rechtsvinding**: Gekarakteriseerd als normatieve rechtsvorming; de uitlegger draagt bij aan de constructie van het recht.
De kern van het positivisme is dat de werkelijkheid op zichzelf bestaat en objectief kan worden waargenomen. Het constructivisme daarentegen benadrukt dat de werkelijkheid wordt gevormd door de interpretator. Deze fundamentele aannames bepalen de benadering van rechtsvinding en de rol van de uitlegger.
### Hoofdstuk 2: Democratie, Rechtsstaat & Mensenrechten
Deze pijlers van de rechtsstaat staan in een dynamische en soms gespannen verhouding tot elkaar:
* **Democratie**: Regering door het volk (rule of men). Kan **direct** (burgers nemen direct deel aan besluitvorming) of **indirect** (via volksvertegenwoordiging) zijn. Zowel formeel (meerderheidsregel, kiesrecht) als materieel (respect voor mensenrechten, rechtsstaat) ingevuld.
* **Rechtsstaat**: Gelijkheid voor en door de wet (rule of law). Machthebbers zijn gebonden aan het recht, niet almachtig. Kan formeel (gebondenheid aan regels) of materieel (koppeling aan mensenrechten en inhoudelijke beperkingen) worden ingevuld. Kernbeginselen zijn onder andere de algemeenheid, bekendheid, duidelijkheid en consistentie van wetten (Lon Fuller).
* **Mensenrechten (MR)**: Concrete regels die de macht van de overheid aan banden leggen en individuele vrijheden en rechten waarborgen. Ze bieden de specifieke invulling van de waarborgen die voortvloeien uit de rechtsstaat.
**Onderlinge verhoudingen en spanningen:**
Democratie, rechtsstaat en mensenrechten zijn wederzijds afhankelijk, maar er zijn spanningen. Democratie kan leiden tot een 'dictatuur van de meerderheid' als de rechtsstaat en mensenrechten niet worden gerespecteerd. Omgekeerd kan een te strikte toepassing van de rechtsstaat en mensenrechten de democratische wil van het volk (via de volksvertegenwoordiging) beknotten. De hedendaagse uitdaging ligt in het vinden van een evenwicht tussen deze drie pijlers, met name in een geglobaliseerde wereld waar nationale soevereiniteit onder druk staat.
---
## Deel III: De Verhouding Tussen Wetgever & Rechter Vandaag
Dit deel onderzoekt de hedendaagse verhoudingen tussen de staatsmachten, met een focus op de rol van de rechter.
### Hoofdstuk 1: Klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu stelde in 'De l'Esprit des Lois' dat machtsconcentratie in één orgaan leidt tot machtsmisbruik en tirannie. Om dit te voorkomen, bepleitte hij een strikte scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht), met een systeem van 'checks and balances'. Hij zag de monarchie als een ideaaltype waarbij de macht van de vorst werd beteugeld door fundamentele wetten en 'pouvoirs intermédiaires' (tussenliggende machten zoals adel, parlementen). In zijn visie moest de rechter de wet strikt toepassen (heteronoom).
### Hoofdstuk 2: Radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie verwierp het idee van een vorst en schoof de macht volledig naar het volk. Dit resulteerde in een streven naar radicale scheiding der machten en een heteronome rechtsvinding, waarbij de rechter louter een spreekbuis van de wet was. Het ideaal van heldere, volledige wetboeken (codificatie) diende om rechtsversnippering tegen te gaan en absolute macht van de rechter te voorkomen. Dit leidde tot instrumenten als het **interpretatieverbod** en **référé législatif** (verwijzing naar de wetgever bij onduidelijkheid), die echter in de praktijk onhoudbaar bleken en deels weer werden afgeschaft.
### Hedendaagse Verhoudingen en Uitdagingen
Vandaag de dag is volledige heteronome of autonome rechtsvinding een illusie. Juristen maken altijd keuzes. De spanning zit in hoe deze keuzes worden gemaakt en gepresenteerd: verhuld (exegetisch) of onthuld (constructivistisch). Het strafprocesrecht en het burgerlijk procesrecht kennen bijvoorbeeld mechanismen die de rol van de rechter in feiten- en rechtsvaststelling beperken, maar ook waarborgen bieden. De constructivistische visie benadrukt dat recht wordt gevormd door de interactie van knopen (formanten) en dat de uitlegger actief deelneemt aan de vorming van het recht. Het belang van **rechtszekerheid** enerzijds en de noodzaak van **flexibiliteit** en **rechtvaardigheid** anderzijds, blijven een constant spanningsveld. De discussie over de rol van rechterlijke controle versus het primaat van de politieke macht blijft centraal staan, met de vraag hoe de rechtsstaat en mensenrechten gewaarborgd kunnen worden in een complexe samenleving.
---
## Deel IV: De Constructie van Rechtsfeiten
Dit deel onderzoekt hoe feiten worden geïnterpreteerd en geconstrueerd in het juridische proces.
### Inleiding tot Feitenconstructie
Hoewel rechtsvinding zich vaak richt op rechtsregels, is de vaststelling en kwalificatie van feiten (feitenvinding) even cruciaal. Juristen zijn enerzijds geïnteresseerd in de principiële keuzes van hogere rechtscolleges, maar anderzijds is de correcte vaststelling van feiten essentieel voor een kwaliteitsvolle rechtsvinding. Het probleem is dat feitenconstructie vaak een 'blinde vlek' is in het juridische discours.
### Hoofdstuk 1: De Bouwstenen van een Verhaal
De constructie van een juridisch narratief omvat vier stappen:
1. **Identificatie van de bouwstenen**: Het vergaren en verwerken van feiten, waarbij informatie wordt vertaald naar de juridische leefwereld. Dit vereist een selectie van relevante feiten, mede gestuurd door het **Vorverständnis** (voorafgaande kennis en overtuigingen) van de uitlegger. Het proces is vaak een **hermeneutische spiraal**, waarbij heen en weer wordt gegaan tussen het specifieke geval en algemene concepten, en waarbij feitelijke ervaringen een grote rol spelen. Er is een fundamenteel onderscheid tussen **heuristiek** (het zoeken naar oplossingen) en **legitimatie** (het onderbouwen van de gekozen oplossing).
2. **Het verhaal zelf (feitenvoorstelling)**: Het bewust construeren van een verhaal om specifieke doelstellingen te bereiken, waarbij de uitlegger optreedt als een 'juridisch regisseur'. Hierbij kunnen **framingtechnieken** worden toegepast om de presentatie van feiten te beïnvloeden (bv. door taalgebruik, de keuze tussen actie of omissie, abstract vs. concreet, algemeen vs. specifiek, brede vs. enge tijdsframes, doorlopende vs. gesegmenteerde frames).
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal**: Aantonen dat het verhaal waar is, wat vereist dat de bewijsmiddelen voldoen aan juridische criteria (bv. historische kritiek, betrouwbaarheid van bewijs).
4. **De juridische waarde van het verhaal**: Aantonen dat het verhaal juridisch relevant is en rechtsgevolgen kan hebben. Juridische feiten zijn de feiten die door de rechtsregels worden gekwalificeerd en die rechtsgevolgen met zich meebrengen.
De constructie van feiten is inherent subjectief en afhankelijk van de bril (Vorverständnis) van de uitlegger. Het onderscheid tussen 'feiten' (wat gebeurde) en 'rechtsfeiten' (wat de juridische betekenis is van wat gebeurde) is cruciaal, maar in de praktijk vaak fluïde.
---
## Deel V: De Constructie van Rechtsregels
Dit deel onderzoekt hoe rechtsregels worden gevormd en geïnterpreteerd, met een focus op de spanning tussen verschillende benaderingen.
### Titel I: Formeel-Positivistische Visie op de Constructie van Rechtsregels
De formeel-positivistische visie stelt dat het recht objectief bestaat, volledig losstaat van de uitlegger en enkel via formele bronnen (zoals de wet) ontdekt kan worden. Rechtsvinding is hierbij een louter heteronome, semantische activiteit. Het recht wordt gezien als een verzameling van gedragsvoorschriften die door een autoriteit zijn uitgevaardigd.
### Titel II: Exegetische Visie op de Constructie van Rechtsregels
De exegetische visie (EV) stelt dat het uitleggingsdoel het achterhalen is van de wil of bedoeling van de zender (wetgever of rechter). Het recht wordt geïnterpreteerd via **implicaturen** en vereist een combinatie van argumenten, waaronder taalkundige, systematische, historische en gevolgenargumenten. Hoewel exegeten veel keuzes maken, doen ze alsof deze keuzes louter heteronoom voortvloeien uit de wil van de wetgever of rechter, wat de **paradox van de politieke macht** van de jurist blootlegt.
#### Belangrijke aspecten van de Exegetische Visie:
* **Uitleggingsdoel**: Achterhalen van de wil van de zender (wetgever – 1e school; rechter – 2e school).
* **Uitleggingsvoorwerp**: Beperkt tot bronnen die de wil van de zender kunnen aantonen (formele bronnen zoals wetgeving, parlementaire voorbereidingsstukken).
* **Interpretatieve regels en argumenten**: Taalkundig, systematisch, historisch (wilsduidend) en gevolgengeoriënteerd (absurditeitsbestrijdend).
* **Interne afstemmingsregels**: Regels die de verhouding tussen verschillende argumenten bepalen (bv. taalkundige voorrang boven historische).
* **Coördinatieve regels**: Regels om antinomieën (conflicten tussen rechtsnormen) op te lossen, zoals hiërarchie (hogere norm gaat voor lagere), specialiteit (specifieke norm gaat voor algemene) en posterioriteit (nieuwe norm gaat voor oude).
Kritiek op de exegetische visie richt zich op de oversimplificatie van het interpretatieproces, de onjuiste taakopvatting van de rechter in een democratische rechtsstaat, en de beperkte waarde van louter taalkundige, systematische en historische argumenten.
### Titel III: Onthullende Kritiek op de Exegetische Visie
De onthullende (constructivistische) visie bekritiseert de exegetische visie door openlijk te erkennen dat bij de interpretatie van rechtsregels keuzes worden gemaakt.
#### Kernpunten van de Onthullende Visie:
* **Paradigmatische uitgangspunten**: Ontologisch en epistemologisch relativisme; het recht is een geconstrueerde realiteit, mede gevormd door de uitlegger.
* **Gevolgen voor uitleggingsdoel**: Het doel is niet enkel de wil van de zender, maar het bepalen van de juridische betekenis in het concrete geval, mede bepaald door de eigen doelstellingen van de uitlegger.
* **Gevolgen voor uitleggingsvoorwerp**: Interpretanda worden gezien als 'rechtsknopen' of 'formanten' die deel uitmaken van een groter juridisch weefsel, en niet als geïsoleerde bronnen. Er is aandacht voor een breed scala aan rechtsvormende handelingen.
* **Uitleggingsmethode**: Geen strikte rangorde van argumenten. Men gebruikt **topisch argumenteren** (ademen van argumenten vanuit verschillende gezichtspunten en algemeen aanvaarde opvattingen) en **case-based reasoning** (redeneren naar analogie van prototypische gevallen). Dit vereist **praktische wijsheid** (phronesis) in plaats van louter theoretische wijsheid (sophia). Er is een voortdurende wisselwerking tussen heuristiek en legitimatie.
* **Afstemming van argumenten**: In plaats van abstracte hiërarchieën (zoals bij EV), gebeurt de afstemming van argumenten in concreto, afhankelijk van de specifieke casus, de doelstellingen van de uitlegger en de context. Dit kan leiden tot verzoenende, inperkende of verruimende uitleggingen.
* **Samenhang van het recht**: Het recht wordt gezien als een 'tapijt' dat continu wordt geknoopt, waarbij elke nieuwe knoop voortbouwt op bestaande, maar ook nieuwe richtingen kan geven. Dit benadrukt het samenspel tussen 'gewild' en 'gegroeid' recht.
De constructivistische benadering erkent de subjectieve en contextuele aard van juridische interpretatie en pleit voor openheid over de gemaakte keuzes van de uitlegger.
---
## Deel VI: De Constructie van Rechtsregels
Dit deel behandelt de verschillende bronnen en actoren die bijdragen aan de constructie van rechtsregels.
### Titel I: De Voornaamste Gezaghebbende Handelingen (VGH)
De constructivistische visie erkent dat verschillende actoren en handelingen bijdragen aan het recht, niet alleen de wetgever. Het gezag van een handeling hangt af van de redenen waarom het gezaghebbend wordt geacht binnen de juridische gemeenschap.
#### 1. Handelingen van Wetgevende Actoren:
* **Wetgeving**: Onderscheid tussen materieel (een algemene rechtsnorm, ongeacht de oorsprong) en formeel (een handeling van een wetgevend orgaan, ongeacht de inhoud). De focus ligt op het materiële begrip.
* **Uitwerking**: Wetgeving kan zelfstandig (door bv. parlement, minister) of niet-zelfstandig (bv. algemeen verbindend verklaren van CAO's door KB) tot stand komen. Besluitwetten en reglementaire KB's zijn voorbeelden van de flexibiliteit van de uitvoerende macht.
* **Werfkracht**: Vooral gebaseerd op (grond)wettelijke grondslagen, maar ook op pragmatische overwegingen die bijdragen aan maatschappelijke zekerheid en een vlotte werking van de rechtsstaat.
#### 2. Handelingen van Uitvoerende Actoren:
* Het optreden van de uitvoerende macht, zoals koninklijke besluiten (KB's) en ministeriële besluiten (MB's), heeft vaak een reglementair karakter en is cruciaal voor de concrete toepassing van wetten. De werfkracht hiervan is echter afhankelijk van de (grond)wettelijke basis en de context.
#### 3. Handelingen van Rechtsprekende Actoren:
* **Rechtspraak (RS)**: Kan worden gezien als 'gewild recht' (beslissing in een individueel geval) of 'gegroeid recht' (invloed op toekomstige gevallen, bv. via principesarresten of vaste rechtspraak). Hoewel er officieel geen bindend precedentenrecht is in België, heeft de RS wel een aanzienlijke 'zwaartekrachtwerking'.
#### 4. Handelingen van Rechtsgeleerde Actoren (Rechtsleer):
* De rechtsleer fungeert als een bron van interpretatie en kritiek. Ze kan het recht overzichtelijk maken (lagere rechtsleer) of actief bijdragen aan de vorming ervan (hogere rechtsleer). De methode is vaak pragmatisch en argumentatief, en erkent de centrale rol van waarden en beginselen in de rechtsvorming.
#### 5. Handelingen van (Andere) Private Actoren:
* Overeenkomsten en technische normen (bv. ISO-normen) kunnen ook rechtskracht krijgen, hetzij direct (via wettelijke erkenning) of indirect (via feitelijk gebruik of juridische interpretatie). Dit draagt bij aan het 'gegroeide recht' en benadrukt het belang van context en praktische aanvaardbaarheid.
---
## Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden:
* **Verwarring tussen semantische en pragmatische interpretatie**: Het negeren van de contextuele aspecten bij het interpreteren van rechtsregels.
* **Onvolledige toepassing van interpretatiemethoden**: Het te strikt vasthouden aan de letter van de wet (exegetische visie) zonder oog voor doel of context.
* **Negeren van de rol van de uitlegger**: Denken dat recht enkel ontdekt en niet geconstrueerd wordt.
* **Onjuiste toepassing van argumentatietechnieken**: Het verkeerd hanteren van analogie, teleologie, of het negeren van de 'paradox van de politieke macht'.
* **Onderschatten van de rol van Vorverständnis**: Denken dat feiten of rechtsregels objectief en neutraal kunnen worden geïnterpreteerd zonder de invloed van de eigen achtergrond.
* **Verwarring tussen gewild en gegroeid recht**: Het niet herkennen van hoe recht zich ontwikkelt door de interactie van verschillende rechtsbronnen en actoren.
* **Verwaarlozing van de rol van waarden en beginselen**: Het enkel focussen op de letter van de wet zonder oog voor de onderliggende rechtsstaat- en mensenrechtenprincipes.
* **Onjuiste scheiding tussen feiten en recht**: Het niet erkennen van de onderlinge afhankelijkheid tussen de vaststelling van feiten en de toepassing van rechtsregels.
---
Deze studiehandleiding beoogt een diepgaand begrip van rechtsvinding te bieden, met aandacht voor de nuances van juridische interpretatie en de verschillende benaderingen die daarbij komen kijken. Succes met je studie!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Rechtsvinding | Het juridische proces van het ontdekken, interpreteren en toepassen van rechtsnormen om tot een oplossing te komen voor een rechtsvraag in een concrete situatie, waarbij de nadruk ligt op het "hoe" van de juridische methode. |
| Juridische hermeneutiek | Het onderzoeksgebied dat zich bezighoudt met de methoden en principes van interpretatie en uitleg binnen het recht, met name hoe betekenis wordt toegekend aan juridische teksten en concepten. |
| Heteronome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de uitlegger zo neutraal en mechanisch mogelijk de inhoud van het recht bepaalt, zonder eigen keuzes te maken; het verhullen van gemaakte keuzes door te verwijzen naar beslissingen van anderen. |
| Autonome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de uitlegger zelf (bewust of onbewust) keuzes maakt die de inhoud van het recht bepalen; het onthullen van gemaakte keuzes. |
| Interpretandum | Datgene wat geïnterpreteerd wordt; het object of de bron die aan een interpretatie wordt onderworpen, zoals een tekst, gebaar of afbeelding. |
| Interpretans | De interpretatie zelf; de betekenis of inhoud die door de uitlegger aan het interpretandum wordt toegekend, ook wel het doelgeheel genoemd. |
| Semantische interpretatie | Een contextonafhankelijke interpretatie die zich richt op de letterlijke, zelfstandige betekenis van uitdrukkingen, los van de specifieke gebruikscontext. |
| Pragmatische interpretatie | Een contextafhankelijke interpretatie die rekening houdt met de specifieke omstandigheden en de bedoelingen van de taalgebruiker (zender en ontvanger) in een concrete communicatieve situatie. |
| Exegese | De activiteit van een uitlegger die erop gericht is uit te werken wat de zender (wetgever of rechter) oorspronkelijk wilde meedelen aan de ontvanger, met focus op de bedoeling van de zender. |
| Eisegese | Een interpretatiepraktijk waarbij de uitlegger de eigen ideeën, opvattingen en voorkeuren projecteert op het interpretandum, in plaats van de oorspronkelijke bedoeling van de zender te achterhalen. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | De interpretatie die de rechtsgevolgen bepaalt die het recht hecht aan het interpretandum in een concrete situatie; het vaststellen van wat mag of moet volgens het recht. |
| Paradigma | Een set van fundamentele filosofische aannames en kernovertuigingen die het wereldbeeld en de handelingen van een uitlegger sturen bij het interpreteren van de werkelijkheid, inclusief het recht. |
| Positivistisch paradigma | Een filosofische benadering die uitgaat van een objectieve, externe werkelijkheid die neutraal kan worden waargenomen en gekend; in het recht betekent dit dat het recht objectief bestaat en ontdekt kan worden, los van de mening van de uitlegger. |
| Constructivistisch paradigma | Een filosofische benadering die stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, mede wordt gevormd door de interpretator en de context; het recht is een menselijke constructie waarbij de uitlegger actief bijdraagt aan de betekenisgeving. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis, culturele en juridische bagage waarover een uitlegger beschikt voordat deze aan een interpretatie begint; het vormt het kader waaruit de wereld wordt bekeken en geïnterpreteerd. |
| Rechtsknopen (of formanten) | De bouwstenen van het juridische verhaal; alle handelingen die volgens de uitlegger bijdragen aan de inhoud van het recht en die rechtsvormend kunnen zijn, zonder beperkingen qua aard of oorsprong. |
| Syllogisme | Een logische redeneervorm bestaande uit een majorpremisse, een minorpremisse en een conclusie, waarbij de conclusie deductief wordt afgeleid uit de premissen. |
| Heuristiek (discovery) | De fase van het onderzoek waarin gezocht wordt naar relevante informatie en mogelijke oplossingen of conclusies, vaak met behulp van intuïtie en diverse argumentatietechnieken. |
| Legitimatie (justification) | De fase waarin de gevonden oplossing of conclusie wordt onderbouwd en gerechtvaardigd, met behulp van geldige redeneervormen en argumentatietechnieken, om het publiek te overtuigen van de aanvaardbaarheid ervan. |
| Argumentum a contrario | Een redenering gebaseerd op het principe dat wat niet expliciet is geregeld, anders behandeld moet worden dan wat wel expliciet is geregeld; indien de wetgever een bepaald rechtsgevolg aan een situatie heeft verbonden, impliceert dit dat voor situaties die niet aan die voorwaarden voldoen, een ander rechtsgevolg geldt. |
| Argumentum a fortiori | Een redenering die uitgaat van een sterkere of duidelijkere situatie om een conclusie te trekken voor een zwakkere of minder duidelijke situatie (des te meer als het geldt voor het sterkere, des te meer geldt het voor het zwakkere) of omgekeerd (des te minder het geldt voor het zwakkere, des te minder geldt het voor het sterkere). |
| Teleologische interpretatie | Een interpretatiemethode die de betekenis van een rechtsregel bepaalt op basis van het doel of de strekking (ratio legis) van die regel, om zo de beoogde maatschappelijke gevolgen te realiseren. |
| Teleologische reductie | Het inperken van het toepassingsgebied van een rechtsregel op basis van de doelstelling (telos) ervan, wanneer de letterlijke betekenis van de regel te ruim zou zijn. |
| Teleologische extensie | Het uitbreiden van het toepassingsgebied van een rechtsregel op basis van de doelstelling (telos) ervan, wanneer de letterlijke betekenis van de regel te eng zou zijn. |
| Rechtszekerheid | Het beginsel dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat rechtsregels duidelijk, kenbaar, consistent en voorspelbaar zijn, en dat deze niet willekeurig worden gewijzigd op een manier die hun legitieme verwachtingen schaadt. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis, culturele en juridische bagage waarover een uitlegger beschikt voordat deze aan een interpretatie begint; het vormt het kader waaruit de wereld wordt bekeken en geïnterpreteerd. |
| Feitenvergaring | Het proces van het verzamelen van informatie om de relevante feiten van een zaak vast te stellen, waarbij een selectie wordt gemaakt van wat juridisch relevant is voor de interpretatie van de rechtsregels. |
| Feitenverwerking | Het proces van het selecteren, ordenen en betekenis geven aan de verzamelde feiten om tot een juridisch coherent verhaal te komen, waarbij de uitlegger zijn eigen Vorverständnis en doelstellingen hanteert. |
| Framing | Het bewust sturen van een beslissing door te kiezen voor een bepaalde taalkundige interpretatie of voorstelling van gebeurtenissen, met als doel de luisteraar of lezer te beïnvloeden en tot een specifieke conclusie te brengen. |
| Rechtspraak (Jurisprudentie) | De verzameling van uitspraken van rechtsprekende instanties, met name de hogere rechtbanken, die richtinggevend kan zijn voor de interpretatie en toepassing van rechtsregels in toekomstige, vergelijkbare gevallen. |
| Rechtsleer | De verzameling van opvattingen van rechtsgeleerden, zoals vastgelegd in wetenschappelijke publicaties, die bijdraagt aan de interpretatie en ontwikkeling van het recht. |
| Gewild recht | Recht dat bewust tot stand komt door een concrete handeling van een specifieke actor (zoals de wetgever), met de nadruk op de autonomie van de rechtsvormer om het recht te creëren. |
| Gegroeid recht | Recht dat organisch ontstaat vanuit de context, bestaande praktijken, gewoonten of de interactie tussen verschillende rechtsactoren, met de nadruk op de begrenzing van de autonomie van de rechtsvormer door de reeds bestaande rechtsorde. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of rechtsnormen die gelijktijdig relevant en geldig lijken, tot onverenigbare of tegenstrijdige rechtsgevolgen leiden. |
| Verzoenende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij de uitlegger probeert om schijnbaar tegenstrijdige rechtsnormen zo te interpreteren dat ze met elkaar verenigbaar zijn en een coherent geheel vormen, vaak met behoud van de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt beperkt, bijvoorbeeld door een teleologische reductie, om conflicten met andere rechtsnormen te vermijden of onredelijke gevolgen te voorkomen. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatietechniek waarbij het toepassingsgebied van een rechtsnorm wordt uitgebreid, bijvoorbeeld door teleologische extensie of analogie, om zo de beoogde doelstellingen van de regel beter te realiseren of om aansluiting te vinden bij bredere rechtsbeginselen. |
| Topisch argumenteren | Een argumentatiestrategie die gebruikmaakt van 'topoi' (plaatsen of gezichtspunten) en 'endoxa' (algemeen aanvaarde opvattingen) om een stelling te onderbouwen, waarbij de nadruk ligt op het vinden van de meest overtuigende argumenten in een specifieke context. |
| Endoxa | Opvattingen die algemeen aanvaardbaar zijn voor een bepaald publiek en die als axioma's dienen in een argumentatie, zonder dat ze noodzakelijkerwijs bewezen kunnen worden. |
| Topoi | Vormelijke argumentatieschema's of 'plaatsen' die dienen als herkenbare argumentatieve patronen om een stelling te onderbouwen en die helpen bij het vinden en structureren van argumenten. |
| Heuristische functie (van topoi) | De functie van topoi om te helpen bij het vinden van relevante argumenten door een lijst van mogelijke 'plaatsen' of gezichtspunten aan te bieden die onderzocht kunnen worden. |
| Legitimerende functie (van topoi) | De functie van topoi om te helpen bij het verantwoorden en onderbouwen van een stelling, door aan te tonen dat deze wordt ondersteund door geschikte argumenten of gezichtspunten. |
| Gewild recht | Recht dat bewust wordt gecreëerd door de wil van een specifieke actor (zoals de wetgever), met nadruk op autonomie en het vermogen om te breken met het verleden. |
| Gegroeid recht | Recht dat organisch ontstaat vanuit de context, bestaande praktijken, gewoonten of de interactie tussen verschillende rechtsactoren, met nadruk op de begrenzing van autonomie en continuïteit met het verleden. |
| Rechtsknopen (of formanten) | Bouwstenen van het juridische verhaal; handelingen of bronnen die rechtsvormend worden geacht en die bijdragen aan de inhoud van het recht, ongeacht hun specifieke oorsprong of vorm. |
| Pluralisme (actor, oorsprong, coördinatie) | Het erkenning van de veelheid aan actoren, oorsprongen en afstemmingsmechanismen die bijdragen aan de vorming en interpretatie van het recht, in tegenstelling tot een gecentraliseerd, uniform systeem. |
| Case-based reasoning | Een redeneerstijl in het recht waarbij de nadruk ligt op het vergelijken van een specifiek geval met prototypische gevallen en de juridische argumenten die daarbij horen, in plaats van het deductief toepassen van algemene regels. |
| Vestigingscriterium (van gezag) | De criteria die bepalen wanneer een handeling of bron als gezaghebbend wordt beschouwd binnen de juridische gemeenschap, met aandacht voor zowel (grond)wettelijke grondslagen als bredere sociale en normatieve aanvaarding. |
| Werkingskracht (werfkracht) | Het vermogen van een rechtshandeling of bron om als een relevante en overtuigende grond te dienen voor een specifieke juridische interpretatie of beslissing in een concreet geval. |
| Prototypisch geval | Een typisch of meest representatief voorbeeld binnen een bepaalde categorie, dat dient als referentiepunt voor analogische redeneringen en de interpretatie van rechtsregels. |
| Teleologie | De studie van doelen en hun verwezenlijking; in het recht verwijst het naar de redenering gebaseerd op het doel of de strekking van een rechtsnorm (ratio legis). |
| Evenredigheidsbeginsel | Een juridisch beginsel dat stelt dat maatregelen proportioneel moeten zijn aan het nagestreefde doel, en dat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de ingreep en het beoogde resultaat. |
| Rechtsvormende handelingen | Handelingen die bijdragen aan de vorming of interpretatie van het recht, zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer en handelingen van private actoren die rechtskracht verkrijgen. |
| Normatieve aanvaarding | De maatschappelijke erkenning dat een bepaalde gedraging of regel niet alleen feitelijk wordt gevolgd, maar ook als juridisch verplicht wordt beschouwd. |
Cover
SV-rechtsvinding-2023-2024.docx
Summary
# Wat is rechtsvinding en juridische uitlegging?
Rechtsvinding is het proces waarbij de inhoud en betekenis van rechtsregels worden bepaald in een specifiek geval.
## 1. Wat is (juridische) uitlegging?
### 1.1 Uitlegging: begripsomschrijving
Uitlegging, ook wel interpretatie genoemd, is het toeschrijven van een betekenis aan een 'interpretatievoorwerp' (interpretandum, I’m). Dit kan zowel een cognitieve handeling zijn (waarbij de uitlegger de betekenis van het voorwerp cognitief verwerkt) als een volitieve handeling (waarbij de uitlegger keuzes maakt).
De kern van uitlegging omvat drie elementen:
* **Interpretandum (I’m)**: Het voorwerp dat geïnterpreteerd wordt. Dit kan een geschreven tekst, een gebaar, een muziekstuk, een getal, een afbeelding, etc. zijn.
* **Interpretans (I’s)**: De betekenis die de uitlegger aan het interpretandum toekent. Dit kan een mentale voorstelling zijn of een concrete uitwerking.
* **Activiteit**: De handeling die de interpretans aan het interpretandum koppelt.
Er bestaat een semiotische driehoek die dit proces visualiseert, waarbij het interpretandum (bijvoorbeeld Chinese tekens) leidt tot een mentale voorstelling (interpretans) die vervolgens verwijst naar een concrete entiteit (denotatum of referent, bijvoorbeeld een hond). In een juridische context is het interpretandum vaak een wettekst, terwijl de jurist (interpretans) de betekenis daarvan bepaalt in het licht van het rechtsgevolg dat beoogd wordt. De interpretatieactiviteit zelf kan variëren van louter cognitief (zoals bij semantische uitlegging) tot deels volitief (zoals bij pragmatische uitlegging).
#### 1.1.1 Uitlegging in het algemeen
Uitlegging is fundamenteel het koppelen van een betekenis (interpretans) aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Dit proces is niet altijd louter cognitief; vaak zijn er volitieve handelingen, oftewel keuzes, van de uitlegger bij betrokken. De betekenis die aan een uiting wordt gegeven, kan afhangen van de zender (zenderbetekenis) en de ontvanger (ontvangerbetekenis).
#### 1.1.2 Concrete vormen van interpretatie
Er zijn grofweg twee vormen van interpretatie te onderscheiden:
##### 1.1.2.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de *letterlijke* of *lexicale* betekenis van woorden en zinnen, los van de context. Het is een studie van de semantiek. De interpretans bij semantische uitlegging is beperkt tot cognitieve handelingen en wordt beschouwd als een geldige deductieve redenering die leidt tot een verifieerbare uitspraak. Dit proces wordt soms gezien als algoritmisch of mechanisch.
##### 1.1.2.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie houdt rekening met de *context* waarin een uiting wordt gedaan. Het bestudeert de pragmatiek, oftewel de betekenis van uitingen voor de concrete gebruiker (zender of ontvanger) in een specifieke situatie. Dit proces omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen, waardoor het resultaat een waarderingsuitspraak is die, in plaats van waar/onwaar te zijn, in zekere mate overtuigend is. Pragmatische interpretatie bouwt voort op semantische interpretatie en vereist 'praktische wijsheid' (phronesis) om de juiste interpretatie te rechtvaardigen. Het is een plausibele, abductieve redenering.
#### 1.1.3 Waarom al die vormen van interpretatie?
De noodzaak voor verschillende interpretatievormen ligt in de spanning tussen heteronomie (het volgen van andermans inzichten, vaak de wetgever) en autonomie (het maken van eigen keuzes). Juridische uitlegging, specifiek rechtsgevolgeninterpretatie, beoogt het bepalen van de rechtsgevolgen in een concreet geval. Dit vereist een keuze uit mogelijke betekenissen en benaderingen, waarbij de ene interpretatievorm (bv. explicatuur) minder vrijheid biedt dan de andere (bv. rechtsgevolgeninterpretatie). Het niet-erkennen van deze keuzes kan leiden tot een 'verhullende' praktijk, waarbij uitleggers hun eigen keuzes maskeren.
#### 1.1.4 Kenmerken
Het juridisch uitleggingsdoel is het bepalen van rechtsgevolgen. Het juridisch uitleggingsvoorwerp kan elke handeling zijn die de uitlegger als relevant beschouwt. De juridische uitleggingsmethode is afhankelijk van de gekozen interpretatievorm, en het juridisch uitleggingssubject (de uitlegger) neemt altijd keuzes die mede de interpretatie bepalen.
## 2. Hoe kijken we naar rechtsvinding?
### 2.1 Paradigma
Rechtsvinding kan vanuit verschillende paradigma's worden bekeken, met name het **positivistisch paradigma** en het **constructivistisch paradigma**.
* **Positivistisch paradigma**: Gaat uit van een objectieve werkelijkheid en de mogelijkheid om het recht objectief te kennen. Het recht wordt gezien als iets dat bestaat los van de uitlegger. Binnen dit paradigma streeft men naar **volledig heteronome rechtsvinding**, waarbij de uitlegger een neutrale waarnemer is en de betekenis van de rechtsregel louter uit de formele bron (bv. de wet) wordt afgeleid. De nadruk ligt op deductieve redenering en semantische interpretatie.
* **Constructivistisch paradigma**: Stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, een menselijke constructie is, beïnvloed door de geschiedenis, waarden en keuzes van de uitlegger. Het recht is niet los te zien van de interpretatie ervan. Dit paradigma leidt tot een meer **autonome rechtsvinding**, waarbij de uitlegger actief deelneemt aan de rechtsvorming. De nadruk ligt op pragmatische interpretatie, argumentatie en de rol van waarden.
### 2.2 Twee visies
Deze paradigma's leiden tot twee fundamenteel verschillende visies op rechtsvinding:
* **Positivistische visie (Volledig heteronoom)**: Rechtsvinding wordt gezien als een neutrale rechtstoepassing. Uitlegging is een zuiver cognitieve activiteit die leidt tot een onweerlegbare, verifieerbare uitspraak. De aantrekkingskracht van het syllogisme ligt in de vermeende objectiviteit en zekerheid die het biedt. De uitlegger wordt gezien als een 'neutrale archeoloog' die het recht ontdekt.
* **Constructivistische visie (Minstens gedeeltelijk autonoom)**: Rechtsvinding wordt gezien als een normatieve rechtsvorming. Uitlegging is een creatieve activiteit die mede de inhoud van het recht bepaalt. De nadruk ligt op argumentatie, waarden en de context. De uitlegger wordt gezien als een 'creatieve kunstenaar' die het recht mede vormgeeft. Het recht wordt hierbij als onderbepaald beschouwd, wat ruimte laat voor de keuzes van de uitlegger.
### 2.3 Aantrekkingskracht syllogisme
Het syllogisme, een deductieve redeneervorm, heeft een grote aantrekkingskracht omdat het een schijn van objectiviteit en zekerheid biedt. Het lijkt erop te wijzen dat de uitkomst van een juridische redenering mechanisch en onvermijdelijk volgt uit de toepassing van de rechtsregel op de feiten. Dit draagt bij aan de behoefte aan zekerheid in een complexe wereld. Echter, de premissen van het syllogisme (zowel de rechtsregel als de feiten) zijn zelf het product van interpretatie en keuze, wat de objectiviteit van het syllogisme als complete rechtsvindingmethode in twijfel trekt.
### 2.4 Uitlegging in staatkundig perspectief
De visie op rechtsvinding is nauw verbonden met de opvatting over de verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) en de rol van democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
* **Democratie**: Benadrukt de oorsprong van het recht in de wil van het volk, zoals uitgedrukt door de wetgever.
* **Rechtsstaat**: Benadrukt de procedurele aspecten en de gebondenheid van de overheid aan het recht, met een belangrijke rol voor de onafhankelijke rechter.
* **Mensenrechten**: Benadrukken de materiële inhoud van het recht en de bescherming van fundamentele waarden.
Deze drie pijlers kunnen in spanning staan met elkaar, wat invloed heeft op de mate van autonomie die aan de rechter wordt toegekend bij rechtsvinding. Een sterke nadruk op democratie kan leiden tot terughoudendheid van de rechter (heteronome benadering), terwijl een sterke nadruk op rechtsstaat en mensenrechten meer ruimte kan bieden voor autonome rechtsvorming.
## 3. Het (onmogelijke) onderscheid tussen ‘rechtsfeiten’ en ‘rechtsregels’
### 3.1 Relevantie
Het onderscheid tussen feiten en rechtsregels is cruciaal voor rechtsvinding. Echter, dit onderscheid is in de praktijk complex en wordt vanuit verschillende paradigma's anders benaderd.
### 3.2 Algemeen
* **Positivistisch paradigma**: Gaat uit van een helder onderscheid. Rechtsregels worden objectief vastgesteld, en feiten worden empirisch waargenomen. De rechter stelt de feiten vast en past daar de passende rechtsregel op toe.
* **Constructivistisch paradigma**: Ziet zowel feiten (of 'rechtsfeiten') als rechtsregels als constructies. De uitlegger construeert een verhaal over de gebeurtenissen, waarbij de selectie van 'feiten' en de interpretatie van 'regels' sterk afhankelijk zijn van de uitlegger, diens doelstellingen en waarden. Er is geen sprake van een objectieve, vooraf gegeven werkelijkheid.
#### 3.2.1 Feiten, rechtsfeiten en rechtsregels
* **Feiten**: De gebeurtenissen zoals ze zich (vermoedelijk) hebben voorgedaan. De vaststelling hiervan is een bewijsprobleem.
* **Rechtsfeiten**: De gebeurtenissen die juridisch relevant zijn en waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt. De kwalificatie van een feit als rechtsfeit is een juridische stap.
* **Rechtsregels**: De normen die de rechtsgevolgen voorschrijven die aan rechtsfeiten verbonden zijn.
Het vaststellen en interpreteren van feiten is geen neutrale activiteit, maar een constructie die beïnvloed wordt door het 'voorafgaand begrip' (Vorverständnis) van de uitlegger. Dit geldt ook voor de interpretatie van rechtsregels.
#### 3.2.2 Oordelen in feite en in rechte
Theoretisch is er een onderscheid tussen een 'oordeel in feite' (vaststelling van wat gebeurd is) en een 'oordeel in rechte' (juridische kwalificatie en toepassing van het recht). Het Hof van Cassatie houdt zich traditioneel enkel bezig met oordelen in rechte. Echter, in de praktijk vervagen deze grenzen, en het Hof kan invloed uitoefenen op de scheidslijn tussen feit en recht door de reikwijdte van zijn controle te bepalen.
## 4. De constructie van rechtsfeiten
### 4.1 Vaststelling: Andere kant van de maan
Het vaststellen van feiten in een juridisch proces is een complex proces dat zelden objectief is. Elke reconstructie van het verleden is een verhaal, gevormd door het perspectief en de 'bril' van de verteller (de 'Vorverständnis'). Dit geldt zowel voor historici als voor juristen. Juridische feiten zijn dus geen neutrale data, maar worden geconstrueerd door de uitlegger, mede in functie van diens doelstellingen en belangen.
### 4.2 Belangrijke begrijpen
Bij het construeren van rechtsfeiten spelen de volgende concepten een rol:
* **Belangen**: Dit kunnen subjectieve belangen zijn (de feitelijke wensen van een persoon) of objectieve belangen (wat als goed voor iemand wordt beschouwd, vaak door een externe beoordelaar). Belangen kunnen ook onderscheiden worden in kortetermijn- en langetermijnbelangen, en oppervlakte- versus dieptebelangen. De analyse van belangen is cruciaal voor het construeren van een juridisch verhaal.
* **Narratief**: Het juridische verhaal dat wordt opgebouwd, is een constructie die afhangt van de verteller (agent), de handeling (act), de omstandigheden (scene), de middelen (agency) en het doel (purpose).
* **Framing**: De manier waarop een verhaal wordt verteld, kan de beoordeling ervan beïnvloeden. Verschillende framingtechnieken (zoals actie versus omissie, abstract versus concreet, brede versus enge tijdskaders, en doorlopend versus gesegmenteerd) worden gebruikt om een bepaald perspectief te benadrukken.
### 4.3 Gebeurtenissen en situaties begrijpen
Het proces van het construeren van rechtsfeiten kan worden opgedeeld in vier stappen:
1. **Bouwstenen van het verhaal**: Het verzamelen en verwerken van feiten, waarbij de 'Vorverständnis' van de jurist een centrale rol speelt.
2. **De voorstelling van het verhaal**: Het construeren van een juridisch verhaal, vaak door middel van framingtechnieken, om een bepaalde interpretatie te ondersteunen.
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal**: Het aannemelijk maken dat het verhaal ook 'waar' is, wat echter geen objectieve vaststelling is, maar eveneens een constructie.
4. **De juridische waarde van het verhaal**: Het aantonen dat het verhaal juridisch relevant is en de beoogde rechtsgevolgen kan hebben. Dit omvat ook het afstemmen van verschillende juridische normen en argumenten.
## 5. Constructie van rechtsregels
### 5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat recht wordt gevormd door formele bronnen, zoals wetgeving. Het recht wordt volledig bepaald door de wil van de wetgever, en de uitlegger hoeft enkel de betekenis van de tekst te achterhalen (heteronoom). De methode is strikt taalkundig en deductief.
### 5.2 Exegetische visie
De exegetische visie, een vorm van 'verhuld constructivisme', stelt dat het recht wordt bepaald door de 'wil van de wetgever', die echter via pragmatische en wetshistorische argumenten moet worden achterhaald. Hoewel men zich presenteert als heteronoom, maakt men in de praktijk keuzes die een autonome component impliceren. De methode omvat taalkundige, systematische, wetshistorische en absurditeitsbestrijdende argumenten.
### 5.3 Onthullende kritiek
De onthullende kritiek, die voortkomt uit het constructivistisch paradigma, stelt dat het recht inherent onbepaald is en actief wordt gevormd door de uitlegger. De 'wil van de wetgever' wordt niet als een objectieve realiteit beschouwd, maar als een constructie die ruimte laat voor de eigen waarden en doelstellingen van de uitlegger. De methode is autonoom(er) en maakt gebruik van diverse argumenten, waaronder teleologische, waardengeoriënteerde en gevolgengeoriënteerde argumenten.
#### 5.3.1 Kritiek op uitleggingsdoel en -voorwerp
De exegetische focus op de 'wil van de wetgever' wordt bekritiseerd omdat deze wil vaak onkenbaar is (wie is de wetgever, wat is precies de wil?). Bovendien wordt de nadruk op de historische wetgever bekritiseerd, aangezien het recht evolueert en de 'actuele wil' relevanter kan zijn. De kritiek richt zich ook op de exclusieve focus op de wetgever, terwijl andere actoren (rechter, rechtsleer) ook recht vormen.
#### 5.3.2 Kritiek op uitleggingsmethode
De exegetische methoden, met name de nadruk op taalkundige argumenten, worden bekritiseerd omdat interpretatie niet start met de tekst, maar met de 'Vorverständnis' van de uitlegger. De taak van de rechter wordt ruimer gezien dan louter toepassing, zeker bij onbillijke gevolgen. Systematische argumenten worden bekritiseerd omdat de wetgever niet perfect is en stilzwijgen vaak gewoon stilzwijgen betekent. Wetshistorische argumenten worden niet als de enige bron van de wil van de wetgever beschouwd. Gevolgengeoriënteerde argumenten worden gebruikt om de bedoelingen van de wetgever bij te sturen.
### 5.4 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels
Deze visie erkent dat het recht een menselijke constructie is, gevormd door diverse actoren en waarden. De betekenis van rechtsregels wordt niet vastgesteld, maar gecreëerd door een proces van argumentatie, waarbij 'rechtsknopen' (formanten) worden samengevoegd.
#### 5.4.1 Paradigmatische uitgangspunten en grondslag van het recht
Vanuit het constructivistisch paradigma wordt de inhoud van het recht bepaald door de keuzes van de uitlegger, rekening houdend met de grondslag van het recht (democratie, rechtsstaat, mensenrechten) en de verhouding tussen de staatsmachten. Dit leidt tot een **deels heteronome, deels autonome rechtsvinding**.
#### 5.4.1.1 Gevolgen voor uitleggingsdoel
Het doel is niet langer het achterhalen van de 'wil van de zender', maar het argumenteren dat de rechtsregel in het concrete geval een bepaalde betekenis heeft, in lijn met de eigen visie op de grondslag van het recht en de nagestreefde doelstellingen.
#### 5.4.1.3 Gevolgen voor uitleggingsvoorwerp
Uitleggingsvoorwerpen worden gezien als 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan het 'gegroeide recht'. Dit omvat niet alleen wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer, gewoonten en technische normen. Deze verschillende 'knopen' hebben gradaties van werfkracht, die afhankelijk zijn van hun (grond)wettelijke basis, hun inhoudelijke redenen (waarden) en hun formele gezag.
#### 5.4.2 Uitleggingsmethode
De onthullende visie gebruikt diverse argumenten om de betekenis van een interpretandum te bepalen:
* **Taalkundige argumenten**: Erkenning van meerdere mogelijke betekenissen (letterlijk, gebruikelijk, technisch), waarbij de keuze beïnvloed wordt door context, doelstellingen en waarden (bv. rechtszekerheid, toegankelijkheid).
* **Systematische argumenten**: Beschouwing van het recht als een systeem, waarbij de betekenis van een regel wordt bepaald door de samenhang met andere regels en beginselen. Dit omvat argumenten op basis van gelijkenis (analogie) en inhoudelijke contextuele harmonisatie.
* **Historische argumenten**: Gebruikt om de wil van de wetgever te duiden, maar ook om deze te temperen door rekening te houden met latere juridische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke opvattingen (actualisering).
* **Teleologische argumenten**: Gericht op het realiseren van de doelstelling van de norm, waarbij zowel teleologische extensie (verruiming) als reductie (inperking) mogelijk is.
* **Waardengeoriënteerde argumenten**: Benadrukken de centrale rol van waarden in het recht en hoe interpretaties deze waarden trachten te verwezenlijken.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten**: Houdt rekening met de economische, sociale, ecologische, morele, politieke en culturele gevolgen van een interpretatie.
* **Anticipatieve argumenten**: Pleiten voor een interpretatie in het licht van toekomstige wetgeving, om zo aan te sluiten bij verwachte juridische ontwikkelingen.
#### 5.4.3 Afstemmingsmethode / Geen vaste verhouding
Er zijn geen vaste regels om de onderlinge verhouding van de zeven argumenten te bepalen. De keuze voor de 'beste' interpretatie hangt af van de context, doelstellingen en waarden van de uitlegger. De methode van 'afweging' van waarden, hoewel bekritiseerd vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijke meeteenheid, wordt in de praktijk gebruikt. Het evenredigheidsbeginsel biedt hierbij een kader.
De interne afstemmingsregels van het positivisme (hiërarchie, specialiteit, posterioriteit) volstaan niet altijd. Vaak moet er een keuze gemaakt worden tussen verschillende, conflicterende interpretanda, waarbij zowel verzoenende als inperkende of verruimende uitleggingen mogelijk zijn. Het uiteindelijke oordeel is een complexe afweging van argumenten en waarden, waarbij de intuïtie van de rechter (regressief redeneren) en de beschikbare juridische bronnen (progressief redeneren) beide een rol spelen.
## 6. Besluit: Tussen verhulling en onthulling: 10 keuzes
Rechtsvinding is een continu proces van uitlegging, waarbij de uitlegger voortdurend keuzes maakt die het resultaat beïnvloeden. Deze keuzes situeren zich op het spectrum tussen 'verhulling' (het maskeren van autonome keuzes ten gunste van een heteronome presentatie) en 'onthulling' (het transparant maken van de autonome keuzes en de onderliggende waarden). De volgende tien vragen helpen om deze keuzes te analyseren:
1. Welke doelstelling streeft de uitlegger na?
2. Welke invulling van 'recht' is het meest nuttig om die doelstelling te bereiken?
3. Welke grondslag van 'recht' (bv. democratie, rechtsstaat, mensenrechten) is het meest nuttig om die doelstelling te bereiken?
4. Welke functies en finaliteit schrijft de uitlegger toe aan het recht?
5. Hoe vertelt de uitlegger het (rechts)feitelijke verhaal om de doelstelling te bereiken?
6. Welk doel schrijft de uitlegger toe aan de uitlegging zelf?
7. Welke interpretanda zijn relevant om de doelstelling te bereiken?
8. Welk soort argumenten kunnen het best worden gehanteerd om de doelstelling te bereiken?
9. Hoe kunnen die argumenten op elkaar worden afgestemd?
10. Hoe kunnen de geïnterpreteerde interpretanda op elkaar worden afgestemd?
Het antwoord op deze vragen bepaalt mede het 'standpunt' van de uitlegger over de inhoud van het recht in een concreet geval.
---
# Twee visies op rechtsvinding: het positivistische en constructivistische paradigma
Dit studiemateriaal zet twee fundamenteel verschillende benaderingen van rechtsvinding uiteen: het positivistische paradigma, dat uitgaat van objectiviteit en de autonomie van de wetgever, en het constructivistische paradigma, dat de nadruk legt op de subjectieve rol van de uitlegger en de constructie van recht in een specifieke context.
## 2. Twee visies op rechtsvinding: het positivistische en constructivistische paradigma
Rechtsvinding, de activiteit waarbij de inhoud van het recht in een concreet geval wordt bepaald, kan worden benaderd vanuit verschillende paradigma's. Een paradigma omvat een geheel van uitgangspunten, overtuigingen en aannames die het wereldbeeld van de uitlegger sturen. In dit verband worden twee visies onderscheiden: het positivistische en het constructivistische paradigma.
### 2.1 Het positivistische paradigma
#### 2.1.1 Kernuitgangspunten
Het positivistische paradigma kent een ontologisch realisme, waarbij men gelooft in één objectieve werkelijkheid en waarheid die gekend kan worden via verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen (epistemologisch realisme). De correspondentietheorie van waarheid stelt dat ware kennis een afspiegeling is van deze werkelijkheid.
* **Ontologisch uitgangspunt:** Geloven in één objectieve werkelijkheid en waarheid.
* **Epistemologisch uitgangspunt:** Kennis verkrijgen via verstand en waarneming; correspondentietheorie van waarheid.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor waarden van de uitlegger bij inhoudsbepaling.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als centrale redeneervorm.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in de wetgever als enige rechtsbron; formele opvatting van democratie.
#### 2.1.2 Toepassing op het recht
Binnen het positivistische paradigma wordt recht beschouwd als iets dat objectief bestaat, los van de uitlegger. Concepten als ‘rechtsmisbruik’ en ‘subjectief recht’ worden gezien als op zichzelf bestaand, maar wel in toepassing. Rechtsbronnen worden gezien als objectieve vindplaatsen van recht, en de hiërarchie der normen veronderstelt een abstracte ordening van normen die op zichzelf juridische waarde hebben.
#### 2.1.3 De rol van de uitlegger
De rol van de uitlegger binnen dit paradigma is die van een neutrale archeoloog. De uitlegging is een zuiver cognitieve handeling, waarbij men louter de semantische betekenis van de woorden van de wet vaststelt. Hierbij wordt uitgegaan van de "duidelijke tekst-doctrine" (acte clair of sens clair) en het adagium *Interpretatio cessat in claris* (interpretatie houdt op waar de tekst duidelijk is).
* **Uitlegging als semantische oefening:** Enkel cognitieve handelingen zijn nodig om tot een interpretatieresultaat te komen.
* **Deductieve redenering:** Het interpretatieproces is mechanisch of algoritmisch van aard.
* **Verifieerbare uitspraken:** Het resultaat van interpretatie zijn uitspraken die noodzakelijkerwijs juist zijn (apodictisch).
#### 2.1.4 Methodologie: Het syllogisme
De positivistische methode is gebaseerd op deductief geldig redeneren, waarbij het syllogisme centraal staat. Een syllogisme bestaat uit een majorpremisse (de algemene rechtsregel), een minorpremisse (de vaststelling van de feiten) en een conclusie (de toepassing van de regel op de feiten).
* **Majorpremisse:** Zoekt naar de toepasselijke rechtsregel.
* **Minorpremisse:** Stelt vast dat aan de toepassingsvoorwaarden van die regel is voldaan.
* **Conclusie:** Leidt deductief tot een onvermijdelijk antwoord.
De uitlegger fungeert hier als een "subsumptieautomaat" die de rechtsfeiten onder de toepassingsvereisten van een rechtsregel brengt.
#### 2.1.5 Staatskundige uitgangspunten
Het positivistische paradigma kent een formele opvatting van democratie, waarbij enkel de oorsprong van de regel (namelijk de wetgever) van belang is. Er is een wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht, en de regelgeving is het monopolie van de wetgever.
### 2.2 Het constructivistische paradigma
#### 2.2.1 Kernuitgangspunten
Het constructivistische paradigma hanteert een ontologisch en epistemologisch relativisme, waarbij men gelooft in een geconstrueerde realiteit en kennis die deels afhankelijk is van de keuzes van de uitlegger. De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch, waarbij beide met elkaar interageren. Waarden spelen een centrale rol bij de inhoudsbepaling van het recht, en de rol van de uitlegger is die van een creatieve kunstenaar.
* **Ontologisch uitgangspunt:** Geloven in een geconstrueerde realiteit; geen geloof in objectieve werkelijkheid.
* **Epistemologisch uitgangspunt:** Kennis is deels afhankelijk van de keuzes van de uitlegger; relativisme.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Centraliteit van waarden en morele overwegingen; de uitlegger maakt autonome keuzes.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Argumenteren, vaak abductief; interpretatie is meer dan een cognitieve handeling.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Balans tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten; de rol van de rechter wordt belangrijker geacht.
#### 2.2.2 Toepassing op het recht
Binnen het constructivisme is er geen enkel, objectief antwoord op de vraag wat "recht" is. Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes van de uitlegger. Concepten als ‘rechtsmisbruik’ en ‘subjectief recht’ worden als innerlijk tegenstrijdig beschouwd. Rechtsbronnen worden gezien als "formanten", ingrediënten waar de uitlegger zelf mee aan de slag moet. De hiërarchie der normen wordt vervangen door een heterarchie der formanten, waarbij inhoudelijke waarden ten grondslag liggen aan elke norm.
#### 2.2.3 De rol van de uitlegger
De uitlegger is een creatieve kunstenaar die meer doet dan een zuiver cognitieve handeling. De inhoud van het recht wordt bepaald door de interpretatie van de uitlegger, die hierbij gebruik maakt van een breed scala aan argumenten en keuzes maakt.
* **Interpretatie als pragmatische oefening:** Omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen.
* **Abductieve redenering:** Het interpretatieproces is argumentatief en leidt tot waarderingsuitspraken.
* **Waarderingsuitspraken:** Zijn niet verifieerbaar, maar wel dialectisch (overtuigend in een dialoog).
* **Praktische wijsheid (phronesis):** Kennis van argumenten die nodig zijn om waarderingsuitspraken te rechtvaardigen.
#### 2.2.4 Methodologie: Argumentatie
De constructivistische methode is gebaseerd op argumentatie, waarbij de uitlegger verschillende soorten argumenten (taalkundige, systematische, wetshistorische, teleologische, waardengeoriënteerde, gevolgengeoriënteerde en anticiperende argumenten) gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen. Er zijn geen strikte regels voor de onderlinge verhouding van deze argumenten; de uitlegger maakt hier keuzes in, gebaseerd op zijn doelstellingen en de context.
* **Case-based reasoning:** Leren van en redeneren op basis van prototypische gevallen.
* **Dialectische redenering:** Overtuigen van het publiek door argumentatie.
#### 2.2.5 Staatskundige uitgangspunten
Het constructivistische paradigma benadrukt de spanning tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) is cruciaal en kan leiden tot verschillende invullingen van het recht. Er is een erkenning dat het recht een dynamisch, gegroeid en continu geconstrueerd fenomeen is.
### 2.3 Verhouding tussen de paradigma's
De keuze tussen het positivistische en het constructivistische paradigma is geen kwestie van juist of fout, maar van het aannemen van een bepaalde bril waarmee men naar het recht kijkt. Het positivistische paradigma streeft naar volledige heteronomie en de verhulling van keuzes, terwijl het constructivistische paradigma streeft naar (gedeeltelijke) autonomie en de onthulling van de gemaakte keuzes. De aantrekkingskracht van het syllogisme ligt in de behoefte aan zekerheid en de schijnbare neutraliteit, maar het negeert de complexiteit van rechtsvinding.
### 2.4 Staatskundige Verankering en Rechtvaardigheidsstromingen
De visie op rechtsvinding is nauw verbonden met fundamentele staatskundige begrippen:
* **Democratie:** Verwijst naar de formele criteria van rechtsvorming, zoals het algemeen kiesrecht en de meerderheidsregel.
* **Rechtsstaat:** Benadrukt de procedurele aspecten, zoals de gelijkheid voor de wet en de gebondenheid van machthebbers aan het recht, met een onafhankelijke rechter als waarborg.
* **Mensenrechten:** Vertegenwoordigen de materiële criteria voor rechtvaardigheid, door fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen.
De spanning tussen deze drie concepten bepaalt mede de houding ten opzichte van de rol van de rechter en de interpretatie van het recht. Een constructivistisch paradigma erkent dat er geen ideale verhouding bestaat tussen deze drie pijlers en dat de interpretatie van het recht mede afhangt van de gekozen balans daartussen.
#### 2.4.1 De klassieke en radicale visie op machtenscheiding
Montesquieu's klassieke visie op de scheiding der machten beoogde machtsmisbruik te voorkomen door een machtsevenwicht te creëren. De radicale visie van de Franse Revolutie, daarentegen, streefde naar de eliminatie van de vorst en de macht bij het volk, met een diep wantrouwen tegenover de rechterlijke macht die werd gezien als een potentiële bron van tirannie. De praktijk heeft echter aangetoond dat volledige heteronomie van de rechter een illusie is.
#### 2.4.2 De hedendaagse verhouding tussen wetgever en rechter
Vandaag de dag is de verhouding tussen wetgever en rechter complexer door onder meer juridisering, instrumentalisering, fragmentering, federalisering, internationalisering en constitutionalisering. De rechterlijke controle, hoewel essentieel voor de rechtsstaat, kan leiden tot spanningen met de democratische soevereiniteit van de wetgever ("gouvernement des juges"). Constructivisten erkennen de noodzaak van rechterlijke controle als tegenwicht tegen mogelijke wetgevingsinertie of onredelijke wetgeving, maar pleiten ook voor terughoudendheid en het gebruik van rechterlijk minimalisme waar mogelijk. De interpretatie van de wet is steeds een afweging van waarden en belangen, en de uitlegger moet, vanuit zijn specifieke rol en doelstellingen, tot een aanvaardbaar juridisch verhaal komen.
---
# Verschillende methoden en argumenten in rechtsvinding
Rechtsvinding betreft de activiteit waarbij een jurist de inhoud van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt, waarbij diverse methoden en argumenten worden gehanteerd.
### 3.1 Wat is (juridische) uitlegging?
Uitlegging is het toeschrijven van een betekenis aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Hierbij is er steeds sprake van drie elementen: het interpretandum, de interpretans (de toegekende betekenis) en de activiteit die beide koppelt. Er bestaat een onderscheid tussen semantische en pragmatische interpretatie.
#### 3.1.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de letterlijke of woordelijke betekenis van uitdrukkingen, los van de context. Kenmerken hiervan zijn:
* Het interpretans is beperkt tot cognitieve handelingen.
* Het proces is een geldige deductieve redenering.
* Het resultaat is een verifieerbare uitspraak.
#### 3.1.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie kijkt naar de betekenis van uitdrukkingen in hun concrete context, rekening houdend met de zender- en ontvangerbetekenis. Kenmerken hiervan zijn:
* Het interpretans omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen (keuzes).
* De interpretatie is contextafhankelijk.
* Het proces is argumentatief, vaak abductief.
* Het resultaat is een waarderingsuitspraak, die dialectisch is.
Pragmatische interpretatie vereist praktische wijsheid (phronesis) en de afweging van verschillende, soms conflicterende, argumenten. Het is een activiteit die streeft naar het bepalen van rechtsgevolgen in een concreet geval.
#### 3.1.3 Waarom deze vormen van interpretatie?
Uitlegging wordt vaak gezien als een middel om het recht heteronoom (volgens de bedoeling van de wetgever) toe te passen, maar in de praktijk is er altijd een mate van autonomie (keuzes van de uitlegger). Het expliciet maken van deze keuzes is cruciaal om rechtsmisbruik te vermijden en een bewuste rechtsvorming mogelijk te maken.
### 3.2 Hoe kijken we naar rechtsvinding?
Er bestaan twee fundamenteel verschillende paradigma's om naar rechtsvinding te kijken:
#### 3.2.1 Het positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat uit van een objectieve, onafhankelijke werkelijkheid die gekend kan worden.
* **Ontologisch en epistemologisch:** Geloof in één objectieve werkelijkheid en de mogelijkheid deze kennen via verstandelijke vermogens en empirische waarnemingen (correspondentietheorie van waarheid). De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is objectief en dualistisch.
* **Axiologisch:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor waarden van de uitlegger.
* **Methodologisch:** Deductief redeneren, vaak via syllogismen. De rol van de uitlegger is die van een neutrale archeoloog.
* **Staatskundig:** Nadruk op democratie als formele waarde, met de wetgever als exclusieve bron van recht.
#### 3.2.2 Het constructivistisch paradigma
Dit paradigma erkent dat de werkelijkheid subjectief en geconstrueerd is, beïnvloed door de persoon van de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch:** Geloof in een geconstrueerde werkelijkheid die relatief is aan de waarnemer. Kennis is het resultaat van een creatieve interactie tussen uitlegger en interpretandum (subjectief-monistisch).
* **Axiologisch:** Waarden van de uitlegger spelen een centrale rol in de inhoudsbepaling van het recht.
* **Methodologisch:** Pragmatische interpretatie, abductieve redenering en case-based reasoning. De uitlegger is een creatieve kunstenaar.
* **Staatskundig:** Erkenning van de spanningen tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de rol van de rechter in het bewaken van dit evenwicht.
### 3.3 Constructie van rechtsregels
De constructie van rechtsregels kan vanuit verschillende perspectieven worden benaderd, variërend van een strikt positivistische tot een meer constructivistische visie.
#### 3.3.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat het recht objectief bestaat, los van de uitlegger, en ontdekt kan worden door het raadplegen van formele bronnen. Interpretatie is een neutrale, cognitieve handeling, waarbij enkel de letterlijke betekenis van de tekst telt (lex clara).
#### 3.3.2 Exegetische visie
De exegetische school, voortbouwend op het positivisme, stelt dat de interpretatie van het recht gericht is op het achterhalen van de wil van de wetgever (of rechter).
* **Uitleggingsdoel:** Achterhalen van de wil van de zender (wetgever/rechter).
* **Uitleggingsvoorwerp:** Enkel de formele bronnen waaruit de wil van de zender kan blijken (wet, parlementaire voorbereidingsstukken).
* **Uitleggingsmethode:**
* **Taalkundige argumenten:** Nadruk op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van de woorden.
* **Systematische argumenten:** Argumenten gebaseerd op de samenhang binnen het rechtssysteem (a contrario, a fortiori, formele contextuele harmonisatie, zuinigheid van het systeem).
* **Wetshistorische argumenten:** Gebruik van parlementaire voorbereidingsstukken om de wil van de wetgever te duiden.
* **Absurdsiteitsbestrijdende argumenten (Golden Rule):** Interpretatie vermijden die tot absurde gevolgen leidt.
* **Kritiek:** Deze visie verhult de keuzes van de uitlegger en gaat uit van een imperfecte perfectie van de wetgever.
#### 3.3.3 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels
Deze visie, geworteld in het constructivisme, stelt dat recht een menselijke constructie is, mede gevormd door de uitlegger.
* **Paradigma:** Constructivisme.
* **Uitleggingsdoel:** Het bepalen van de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval, gebaseerd op de visie op de grondslag van het recht en de specifieke doelstellingen van de uitlegger.
* **Uitleggingsvoorwerp:** Alle handelingen die de uitlegger als relevant beschouwt (formanten), met gradaties van werfkracht. Recht wordt gezien als een 'tapijt' dat groeit door de 'knopen' die gelegd worden.
* **Methoden:**
* **Taalkundige argumenten:** Erkennen van meerdere betekenissen, rekening houdend met de context en de waarde die de uitlegger wil realiseren.
* **Systematische argumenten:** Gebaseerd op de interne samenhang van het recht, met nadruk op case-based reasoning en het identificeren van prototypische gevallen. Analogie (a pari) is hierbij cruciaal.
* **Historische argumenten:** Niet enkel om de wil van de wetgever te duiden, maar ook om deze te temperen met het oog op rechtsstaatbeginselen.
* **Teleologische argumenten:** Interpretatie op basis van het doel van de norm (ratio legis).
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Beroep op fundamentele waarden die het rechtssysteem vormgeven.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Rekening houden met de (beoogde en feitelijke) gevolgen van een bepaalde interpretatie.
* **Anticipatieve argumenten:** Interpretatie in het licht van toekomstige regelgeving.
* **Afstemmingsmethode:** Geen vaste regels voor de onderlinge verhouding van argumenten. Er is een keuze nodig tussen verschillende afwegingsmethoden (categorisch vs. ad hoc balancing), waarbij praktische wijsheid (topisch argumenteren) een centrale rol speelt.
### 3.4 Tussen verhulling en onthulling: 10 keuzes
De rechtsvinding kent tien belangrijke keuzes die elke uitlegger maakt, vaak zonder deze expliciet te maken. Deze keuzes bepalen hoe de inhoud van het recht wordt geconstrueerd:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** Welk doel streeft de uitlegger na (bv. vrijspraak, maximale schadevergoeding, rechtsontwikkeling)?
2. **Invulling van ‘recht’:** Hoe wordt het begrip ‘recht’ gedefinieerd en welk belang wordt gehecht aan de verschillende rechtsbronnen?
3. **Grondslag van het recht:** Welke opvatting over democratie, rechtsstaat en mensenrechten vormt de basis?
4. **Functies en finaliteit van het recht:** Welke maatschappelijke functies worden aan het recht toegekend?
5. **Vertelling van het (rechts)feitelijke verhaal:** Hoe worden de feiten geconstrueerd en gepresenteerd (framing)?
6. **Doel van de uitlegging:** Is de uitlegging louter beschrijvend of ook normatief?
7. **Relevante interpretanda:** Welke handelingen of teksten worden als relevante ‘bouwstenen’ van het recht beschouwd?
8. **Argumenten die gebruikt kunnen worden:** Welke soorten argumenten worden als overtuigend beschouwd?
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe worden conflicterende argumenten met elkaar verenigd of afgewogen?
10. **Afstemming van interpretanda:** Hoe worden de betekenissen van verschillende rechtsnormen op elkaar afgestemd?
### 3.5 Constructie van rechtsfeiten
De constructie van rechtsfeiten is een cruciaal, maar vaak onderbelicht aspect van rechtsvinding. Het gaat om het selecteren en presenteren van feiten, en het toekennen van juridische relevantie aan gebeurtenissen.
#### 3.5.1 De rol van Vorverständnis
Het Vorverständnis (voorafgaand begrip) van de uitlegger, gevormd door kennis, ervaringen en waarden, beïnvloedt de selectie en interpretatie van feiten. Dit kan leiden tot zowel verheldering als blinde vlekken in de feitenvinding.
#### 3.5.2 Het narratief van feiten
Feiten worden vaak gepresenteerd als een verhaal (narratief), waarbij framingtechnieken (actie vs. omissie, abstract vs. concreet, brede vs. enge timeframes, doorlopend vs. gesegmenteerd) worden gebruikt om de betekenis en juridische relevantie ervan te beïnvloeden.
#### 3.5.3 Juridische waarde van het verhaal
Niet elk verhaal, hoe waarheidsgetrouw ook, heeft juridische waarde. Het verhaal moet voldoen aan de regels van het recht, wat kan leiden tot een kloof tussen de feitelijke realiteit en de juridisch aanvaardbare feiten.
### 3.6 Verhouding tussen rechtsregels en rechtsfeiten
Het onderscheid tussen rechtsregels en rechtsfeiten is in de praktijk vaak vloeiend en wederzijds afhankelijk. De selectie van relevante rechtsregels hangt af van de feiten, en de selectie van relevante feiten hangt af van de rechtsregels. Het Vorverständnis speelt hierin een sleutelrol, evenals de verschillende 'brillen' (paradigma's) waarmee naar het recht wordt gekeken.
### 3.7 Methoden van afstemming
Bij het afstemmen van verschillende interpretanda en argumenten spelen diverse methoden een rol:
* **Vermijden van antinomieën:** Trachten om tegenstrijdigheden tussen rechtsnormen te voorkomen door verzoenende uitlegging of door het toepassen van voorrangsregels (lex superior, lex specialis, lex posterior).
* **Afwegen van waarden:** Het balanceren van conflicterende waarden en belangen, waarbij de proportionaliteitsbeginsel (in verschillende gradaties van toetsingsintensiteit) een rol speelt. De gewichtsformule van Alexy biedt een theoretisch kader, maar kent praktische beperkingen.
* **Topisch argumenteren:** Het hanteren van 'gezichtspunten' (topoi) die breed of specifiek zijn, om een oordeel te rechtvaardigen. Dit vereist praktische wijsheid en een afweging van de onderlinge verhouding tussen deze gezichtspunten.
De uiteindelijke keuze voor een bepaalde interpretatie hangt af van de doelstellingen, waarden, het publiek en de context, en is een voortdurende wisselwerking tussen heteronome en autonome elementen.
---
# De constructie van rechtsfeiten en de rol van vooroordelen en belangen
Dit onderwerp onderzoekt hoe juridisch relevante feiten worden geconstrueerd, met aandacht voor de rol van het vooroordeel (vorverständnis) en de diverse belangen (subjectief, objectief, oppervlakte, diepte) die een rol spelen in dit proces. Er wordt ingegaan op de narratieve benadering van recht en de framingtechnieken die worden gebruikt om verhalen te construeren en te presenteren.
### 4.1 De constructie van rechtsfeiten
#### 4.1.1 Vaststelling: de andere kant van de maan
De vaststelling van feiten, oftewel de feitenvinding, wordt vaak gezien als een blinde vlek binnen het juridische discours en de juridische opleiding. Dit gebrek aan aandacht is opmerkelijk omdat de manier waarop feiten worden geconstrueerd, cruciaal is voor de uiteindelijke juridische beoordeling.
* **Formeel-positivistisch paradigma:** Binnen dit paradigma worden rechtsregels en rechtsfeiten als objectief beschouwd en strikt van elkaar gescheiden. De studie van feiten is volgens deze visie niet vereist voor de studie van het recht, aangezien de rechtswetenschap zich richt op de selectie en toepassing van de juiste regel, los van de feitelijke context.
* **Kritiek op het formeel-positivistisch paradigma:** Jerome Frank wijst erop dat deze strikte scheiding mank loopt, omdat een gebrekkige feitenvinding onvermijdelijk leidt tot de toepassing van de verkeerde (omdat niet toepasselijke) rechtsregel en aldus tot een incorrecte beslissing. Er bestaat geen verschil tussen het toepassen van de verkeerde regel op de juiste feiten, of de juiste regel op de verkeerde feiten. Zelfs een formeel-positivistische benadering vereist derhalve aandacht voor feitenvinding.
* **Constructivistisch paradigma:** Dit paradigma stelt dat er geen objectieve feiten bestaan, maar alleen "verhaalde feiten". Feiten zijn geen autonome realiteit, maar elementen waarmee de uitlegger een verhaal construeert. Dit verhaal is onlosmakelijk verbonden met de verteller. Elke reconstructie van het verleden is een verhaal dat ex post wordt gecreëerd.
#### 4.1.2 Belangrijke begrippen
* **Vorverständnis (voorafgaand begrip):** Dit verwijst naar de bril waarmee iemand naar de wereld kijkt, gevormd door aannames, opvattingen, ideeën, kennis, en culturele en juridische bagage. Dit vooroordeel is zowel een vloek (het kan leiden tot blinde vlekken en een belemmering vormen voor een neutrale waardering van omstandigheden) als een zegen (het is noodzakelijk om de cirkelredenering tussen rechtsregels en rechtsfeiten te doorbreken en om de uitlegging te versnellen).
* **Feitenverzameling en -verwerking:** Juristen verzamelen en verwerken feiten, vaak met behulp van hun vorverständnis. Dit proces kan fouten bevatten, zoals confirmation bias (selectief waarnemen van informatie die past binnen het vorverständnis) en verwerkingsfouten (foutief redeneren met beschikbare informatie).
* **Narratieve benadering:** Juridische verhalen (narratieven) worden geconstrueerd met het oog op een bepaald doel en een specifieke doelstelling. De opbouw en inhoud van het verhaal zijn afhankelijk van de rol en het standpunt van de verteller.
#### 4.1.3 Gebeurtenissen en situaties begrijpen: de vier stappen van verhaalconstructie
1. **De bouwstenen van een verhaal:** Dit omvat de vergaring en verwerking van feiten, waarbij de informatie wordt vertaald naar de leef- en voorstellingswereld van de uitlegger. Dit kan leiden tot selectie- en verwerkingsfouten door het vorverständnis.
2. **De voorstelling van het verhaal:** Gebruikmakend van framingtechnieken, wordt het verhaal gepresenteerd. Hierbij wordt de theatermetafoor toegepast, waarbij verschillende elementen (actie, scène, agent, agency, purpose) centraal kunnen staan. Framingtechnieken omvatten onder andere de keuze tussen actie of omissie, abstracte of concrete voorstelling, brede of enge tijdskaders, en doorlopende of gesegmenteerde gebeurtenissen. Deze technieken beïnvloeden de beslissing van de toehoorder, met name de rechter.
3. **De waarheidsgetrouwheid van het verhaal:** Dit deel van de leerstof is weggevallen.
4. **De juridische waarde van het verhaal:** Het verhaal moet niet alleen waarheidsgetrouw zijn, maar ook juridische waarde hebben. Dit houdt in dat het verhaal moet voldoen aan de regels die het recht oplegt, wat kan leiden tot een "feitenfiltering" en een kloof tussen waargebeurde feiten en door het recht aanvaarde feiten.
### 4.2 De rol van belangen
De juridische constructie van rechtsfeiten en rechtsregels is sterk beïnvloed door de belangen van de betrokken actoren. Deze belangen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 4.2.1 Subjectieve versus objectieve belangen
* **Subjectieve belangen:** Dit zijn de menselijke behoeften, wensen of verlangens die een persoon of groep ervaart. Ze kunnen materieel (financieel) of immaterieel (erkenning, sociale contacten) zijn. Subjectieve belangen hoeven niet egoïstisch te zijn, maar kunnen wel conflicteren.
* **Objectieve belangen:** Dit zijn voorschriften over wat mensen zouden moeten willen, gevormd door een ander persoon met een bepaalde visie op een goed leven. Dit kan paternalisme inhouden, waarbij wordt ingegrepen tegen de wil van de betrokkene in de overtuiging dat dit beter voor hem of haar is. Beschermenswaardige belangen zijn subjectieve belangen die door het recht als zodanig worden erkend.
#### 4.2.2 Oppervlaktebelangen versus dieptebelangen
* **Oppervlaktebelangen:** Dit zijn de directe, tastbare wensen of doelen, zoals het verkrijgen van een vordering, het veiligstellen van een woning, of het verkrijgen van een vergunning.
* **Dieptebelangen:** Dit zijn de onderliggende redenen of motieven achter de oppervlaktebelangen, zoals de behoefte aan erkenning, rechtvaardigheid, veiligheid, of het vermijden van gezichtsverlies. Juridische argumentatie richt zich vaak op deze dieptebelangen.
#### 4.2.3 Algemeen belang
Het algemeen belang is een meerduidig concept dat zowel een inhoudelijke invulling (wat gunstig is voor de gemeenschap) als een procedurele invulling (wat voortvloeit uit collectieve deelname) kan hebben. Het kan verwijzen naar de som van individuele belangen (common good) of naar een belang dat deze optelsom overstijgt (intérêt général).
Het is cruciaal voor een uitlegger om de subjectieve belangen grondig te begrijpen, omdat deze de basis vormen voor de juridische constructie. De belangen zijn dynamisch en kunnen evolueren, wat constante bijsturing vereist.
### 4.3 De rol van vooroordelen (Vorverständnis) in de constructie van rechtsfeiten
Het vorverständnis speelt een fundamentele rol in het begrijpen en construeren van feiten, en daarmee ook van rechtsfeiten.
* **Cirkelredenering doorbreken:** Het vorverständnis is noodzakelijk om de circulaire relatie tussen rechtsregels en relevante feiten te doorbreken. Zonder een initieel begrip (vorverständnis) is het onmogelijk om feiten als relevant aan te merken en een juridisch verhaal op te bouwen.
* **Invloed op feitenvinding:** Het vorverständnis bepaalt welke feiten als relevant worden beschouwd en hoe deze worden verwerkt. Dit kan leiden tot fouten, zoals confirmation bias, waarbij informatie die niet in het bestaande conceptuele kader past, wordt genegeerd.
* **Narratieve coherentie:** De manier waarop feiten worden voorgesteld (framing) is cruciaal voor de juridische waarde van het verhaal. De coherentie van het verhaal, beïnvloed door het vorverständnis van de verteller, bepaalt mede de overtuigingskracht.
### 4.4 Framingtechnieken en de constructie van juridische verhalen
Framing verwijst naar de techniek waarbij de manier waarop informatie wordt gepresenteerd, de perceptie en de beslissing van de toehoorder beïnvloedt. In het recht worden framingtechnieken gebruikt om het verhaal van de ene partij overtuigender te maken dan dat van de andere.
* **Actie versus omissie:** Een gebeurtenis kan worden voorgesteld als een actieve handeling of als een nalaten. Een actie wordt vaak gekozen om aansprakelijkheid of schuld aan te tonen, omdat een actie een afgebakende gebeurtenis is die makkelijker te bewijzen valt dan een omissie.
* **Abstract versus concreet:** De mate van abstractie waarmee feiten worden voorgesteld, beïnvloedt de reikwijdte van de interpretatie. Een abstractere voorstelling kan leiden tot een bredere toepassing van een regel, terwijl een concretere voorstelling de reikwijdte kan beperken.
* **Brede versus enge tijdskaders:** De manier waarop een tijdspanne wordt afgebakend, kan de nadruk leggen op oorzaken of juist op de specifieke handeling zelf. Een breder tijdskader kan de invloed van specifieke oorzaken verminderen door de gebeurtenis in een breder verhaal te plaatsen.
* **Doorlopend versus gesegmenteerd:** Feiten kunnen worden gepresenteerd als een vloeiende, doorlopende beweging of als een opeenvolging van afzonderlijke gebeurtenissen. De keuze hierin kan de focus verleggen naar verschillende verantwoordelijke actoren.
### 4.5 De constructie van rechtsregels
De constructie van rechtsregels wordt vanuit verschillende paradigma's benaderd, wat leidt tot uiteenlopende visies op de rol van de uitlegger en de aard van het recht.
#### 4.5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie stelt dat recht objectief bestaat en door de juiste formele bronnen (zoals wetgeving) kan worden ontdekt. De uitlegging is een louter cognitieve handeling, waarbij de betekenis van de tekst wordt vastgesteld via deductieve redenering. Dit leidt tot de illusie van volledige heteronomie, waarbij de uitlegger slechts een spreekbuis van de wet is.
#### 4.5.2 Exegetische visie
Deze visie, die voortbouwt op het formeel-positivisme, erkent dat de "wil van de wetgever" centraal staat bij de interpretatie. Echter, in de praktijk maken exegeten keuzes die niet altijd openlijk worden erkend, wat leidt tot een "verhuld constructivisme". Ze maken gebruik van taalkundige, systematische, wetshistorische en absurditeitsbestrijdende argumenten om de bedoeling van de wetgever te achterhalen.
#### 4.5.3 Onthullende visie op de constructie van rechtsregels (Constructivisme)
Dit paradigma erkent dat recht een menselijke constructie is, beïnvloed door de subjectieve keuzes, belangen en waarden van de uitlegger. Er is geen objectieve werkelijkheid van het recht; het recht groeit en evolueert door interpretatie en toepassing.
* **Paradigma's:** Binnen het constructivisme zijn er diverse stromingen, variërend van het idee dat recht een systeem is dat door de wetgever wordt bepaald, tot het idee dat recht volledig onbepaald is en de beslissing van de rechter centraal staat. De meest gevolgde positie is dat recht een deels systeem is, dat onderbepaald is.
* **Argumentatiemethoden:** Constructivisten maken gebruik van een breed scala aan argumenten, waaronder taalkundige, systematische, historische, teleologische, waardengeoriënteerde, gevolgen-georiënteerde en anticiperende argumenten. De keuze en afweging van deze argumenten is cruciaal voor de uiteindelijke constructie van de rechtsregel.
* **Afstemmingsmethode:** Omdat verschillende interpretanda en argumenten vaak conflicteren, is er een afstemmingsmethode nodig. Deze methode houdt in dat uitleggers proberen antinomieën te vermijden door middel van verzoenende of inperkende/verruimende uitleggingen. Waar dit niet volstaat, wordt een keuze gemaakt op basis van een afweging van waarden en belangen, wat sterk leunt op de praktische wijsheid (phronesis) van de uitlegger.
### 4.6 De rol van vooroordelen en belangen in rechtsvinding
De constructie van zowel rechtsfeiten als rechtsregels is onlosmakelijk verbonden met de rol van vooroordelen (het vorverständnis) en de belangen van de betrokken actoren.
* **Vorverständnis als bril:** Het vorverständnis vormt de "bril" waarmee juridische professionals de wereld en de bestaande rechtsnormen waarnemen en interpreteren. Dit begrip is essentieel om de cirkelredenering tussen feiten en regels te doorbreken, maar kan ook leiden tot selectieve waarneming en verwerkingsfouten.
* **Belangen als drijfveer:** Subjectieve, objectieve, oppervlakte- en dieptebelangen sturen de keuzes van juridische actoren bij het construeren van feiten en het interpreteren van rechtsregels. Deze belangen kunnen conflicteren, wat leidt tot de noodzaak van afweging en een keuze voor bepaalde interpretaties.
* **Narratieve constructie:** Het juridische verhaal wordt geconstrueerd met het oog op het dienen van specifieke belangen. Framingtechnieken worden ingezet om het verhaal zo overtuigend mogelijk te maken, waarbij de keuze voor bepaalde elementen (actie/omissie, abstract/concreet, breed/eng tijdskader, doorlopend/gesegmenteerd) cruciaal is.
* **Verschillende paradigma's, verschillende rollen:** Het formeel-positivistische paradigma streeft naar heteronome rechtsvinding, waarbij de uitlegger slechts de objectieve betekenis van de wet toepast. De exegetische visie probeert de "wil van de wetgever" te achterhalen, wat echter vaak verhuld blijft. Het constructivistische paradigma erkent daarentegen de inherente autonomie van de uitlegger en de rol van waarden en belangen bij de constructie van het recht, wat leidt tot een meer onthullende benadering.
De rol van vooroordelen en belangen is dus niet een afwijking van het recht, maar een integraal onderdeel van de juridische constructie en rechtsvinding. Het begrijpen van deze dynamiek is cruciaal voor een kritische analyse van juridische argumenten en beslissingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces waarbij een jurist, zoals een rechter of advocaat, de inhoud van het recht bepaalt in een specifiek geval door interpretatie en toepassing van rechtsregels. |
| Juridische uitlegging | De activiteit waarbij de betekenis of inhoud van een rechtsregel wordt bepaald in het licht van een concreet geval, waarbij de uitlegger keuzes maakt over de te gebruiken bronnen en argumenten. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van uitlegging die zich richt op de letterlijke of lexicografische betekenis van woorden en zinnen, los van de specifieke context waarin ze worden gebruikt. Deze interpretatie is gebaseerd op cognitieve handelingen en deductief redeneren. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van uitlegging die rekening houdt met de context, de zender en de ontvanger, en waarbij de betekenis van een uiting wordt bepaald door de intentie van de zender en de interpretatie van de ontvanger. Deze interpretatie omvat zowel cognitieve als volitieve handelingen. |
| Interpretandum (I'm) | Het object of de tekst die geïnterpreteerd moet worden; de bron van de betekenis. Dit kan variëren van geschreven teksten en gebaren tot cijfers en afbeeldingen. |
| Interpretans (I's) | De betekenis die aan het interpretandum wordt toegekend door de uitlegger. Het is de interpretatie die de uitlegger geeft aan het object of de tekst. |
| Heteronoom | De benadering waarbij de uitlegger steunt op de inzichten van anderen, zoals de wetgever of eerdere rechtspraak, met als doel het recht zo neutraal mogelijk toe te passen. Dit staat tegenover autonoom. |
| Autonoom | De benadering waarbij de uitlegger steunt op eigen keuzes en inzichten bij de interpretatie van het recht, wat leidt tot rechtsvorming en een meer subjectieve benadering. Dit staat tegenover heteronoom. |
| Positivistisch paradigma | Een theoretisch kader dat stelt dat recht objectief bestaat en gekend kan worden door de studie van formele rechtsbronnen, zoals wetgeving. Het gaat uit van een strikte scheiding tussen recht en moraal en een heteronome rechtsvinding. |
| Constructivistisch paradigma | Een theoretisch kader dat stelt dat recht een menselijke constructie is, gevormd door subjectieve keuzes en interpretaties van de uitlegger. Het recht is niet objectief bepaald, maar wordt gecreëerd in de toepassing ervan. |
| Vorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis en culturele/juridische bagage dat een uitlegger meebrengt voordat hij begint met zijn interprestatieve activiteit. Het vormt de bril waardoor de wereld wordt bekeken. |
| Framing | De techniek waarbij een verhaal of een situatie op een bepaalde manier wordt voorgesteld om de interpretatie en de besluitvorming van de ontvanger te beïnvloeden. Dit kan door de keuze van woorden, de nadruk op bepaalde elementen, of de context waarin de informatie wordt gepresenteerd. |
| Formant | Een handeling die, volgens de uitlegger, gezaghebbend is en bijdraagt aan de totstandkoming van de inhoud van het recht. Dit kan bijvoorbeeld wetgeving, rechtspraak of rechtsleer zijn. Het recht wordt gezien als een 'tapijt' dat groeit door het leggen van deze 'knopen'. |
| Teleologisch argument | Een argument dat gebaseerd is op het doel of de strekking van een rechtsnorm (ratio legis). De interpretatie wordt gekozen omdat deze het best bijdraagt aan de realisatie van dat doel. |
| Abductief redeneren | Een vorm van redeneren waarbij men uit een waargenomen gevolg een mogelijke oorzaak afleidt. In de context van recht is het het maken van de beste verklaring voor een bepaald geval op basis van beschikbare informatie, waarbij de conclusie niet deductief zeker is. |
| Rechtsstaat | Een overheidsbestel dat wordt gekenmerkt door de rechtsgelijkheid voor iedereen en waarbij de machthebbers gebonden zijn aan het recht (rule of law). De rechtsstaat waarborgt bescherming tegen willekeur en dictatuur van de meerderheid. |
| Democratie | Een overheidsvorm waarbij de macht bij het volk berust, meestal uitgeoefend via vertegenwoordigers. De nadruk ligt op het respecteren van de wil van de meerderheid en de procedurele totstandkoming van wetten. |
| Mensenrechten | Fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen en de basisrechten en vrijheden van individuen garanderen. Ze dienen als materiële toetssteen voor de rechtvaardigheid van wetgeving. |
Cover
Synthèse Droit.pdf
Summary
# La naissance de la Belgique et l'état de droit
Ce sujet explore la genèse de l'État belge, depuis ses origines post-Congrès de Vienne et la Révolution de 1830, jusqu'à la conceptualisation et la fonction du droit dans la société, en distinguant le droit, la morale et la justice.
### 1.1 Bref historique de la naissance de la Belgique
Le contexte de la naissance de la Belgique trouve ses racines dans les suites de la défaite de Napoléon [2](#page=2).
* **1814: Congrès de Vienne** Suite à la défaite de Napoléon à Paris, les puissances européennes (France, Prusse, Autriche, Russie, Angleterre) redessinent la carte de l'Europe [2](#page=2).
* **1815: Annexion aux Pays-Bas** La Belgique est cédée au Royaume des Pays-Bas, formant un ensemble de 17 provinces [2](#page=2).
* **1830 : La Révolution belge**
* Une armée se forme et affronte les troupes néerlandaises suite à un régime jugé trop autoritaire par Guillaume Ier, couplé à de mauvaises conditions sociales et économiques [2](#page=2).
* Les troupes néerlandaises évacuent le territoire [2](#page=2).
* Un gouvernement provisoire de neuf membres proclame l'indépendance des provinces belges [2](#page=2).
* **18 novembre 1830: Premier acte d'indépendance** Le Congrès National acte officiellement l'indépendance de la Belgique [2](#page=2).
* **7 février 1830: Rédaction de la Constitution** Le Congrès National rédige la Constitution belge [2](#page=2).
* **21 juillet 1831: Serment du premier roi** Léopold de Saxe Cobourg Gotha prête serment, devenant le premier roi des Belges [2](#page=2).
### 1.2 L'état de droit
L'état de droit repose sur des fondements essentiels pour le bon fonctionnement de la société.
#### 1.2.1 Raison d'être du droit
Le droit est indispensable à la vie en société, car son absence entraînerait des conflits susceptibles de menacer l'existence même de la communauté. Le droit a pour objectif de maintenir l'ordre social et d'éviter l'anarchie [3](#page=3).
#### 1.2.2 Le droit, la morale et la justice
Ces trois concepts sont distincts mais interagissent :
* **Le droit:** Désigne l'ensemble des règles imposées et sanctionnées par la collectivité, destinées à régir les rapports entre les individus ainsi que leurs rapports avec la société. Il vise à faire régner l'ordre [3](#page=3).
* **La justice:** Consiste en l'application de l'ensemble des règles de droit établies pour résoudre pacifiquement les conflits entre les hommes. Elle impose le respect des règles et intervient en cas de non-respect [3](#page=3).
* **La morale:** Représente une règle non obligatoire, dépendant uniquement de la conscience et de la volonté de chacun. Son but est le perfectionnement de l'individu [3](#page=3).
**Distinctions clés :**
* **Sanction:** En droit, la sanction émane d'une autorité extérieure, tandis qu'en morale, seul l'individu peut s'auto-punir [3](#page=3).
* **Caractère contraignant:** Les règles de droit sont contraignantes, contrairement aux règles morales [3](#page=3).
#### 1.2.3 Interaction entre droit et morale
La règle de droit est susceptible de s'adapter à l'évolution morale de la société. De nombreuses obligations juridiques trouvent leur origine dans des obligations morales [3](#page=3).
#### 1.2.4 La Constitution belge
La Constitution est le fondement de l'état de droit et se compose de règles de droit [3](#page=3).
* **Éléments constitutifs d'une règle de droit :** Pour qu'une règle soit considérée comme une règle de droit, il faut :
1. Des hommes vivant en société [3](#page=3).
2. Des règles [3](#page=3).
3. Des règles contraignantes [3](#page=3).
* **Fonctions de la Constitution :**
* Détermine la forme de gouvernement d'un État (monarchie, république) [3](#page=3).
* Proclame les droits et libertés fondamentaux des citoyens [3](#page=3).
* Précise l'organisation des pouvoirs et l'attribution des compétences [3](#page=3).
* Contient les grandes lignes de la structure de l'État [3](#page=3).
* **Modification:** La Constitution peut être modifiée, mais cela doit se faire en respectant des procédures strictes [3](#page=3).
### 1.3 Organisation de l'État belge
L'État belge est structuré selon plusieurs principes fondamentaux :
* **Forme de gouvernement:** Monarchie parlementaire [2](#page=2).
* **Principe fondamental:** Séparation des pouvoirs, inspirée par Montesquieu [2](#page=2).
1. **Pouvoir législatif:** Fait les lois [2](#page=2).
2. **Pouvoir exécutif:** Gouverne au quotidien (arrêtés, gouvernements) [2](#page=2).
3. **Pouvoir judiciaire:** Contrôle le respect des lois (juge, cours, tribunaux) [2](#page=2).
* **Contrôle mutuel:** Chaque pouvoir contrôle le travail des autres [2](#page=2).
* **Structure actuelle:** Depuis les années 1960-1970, l'État belge est devenu un État fédéral [2](#page=2).
* **Entités fédérées:** Composé de 3 communautés et 3 régions [2](#page=2).
* **Droits fondamentaux:** La Constitution garantit des droits fondamentaux [2](#page=2).
* Article 22: Droit à la vie privée et au secret professionnel [2](#page=2).
* Article 23: Dignité humaine [2](#page=2).
* Article 22: Enfant (repris ici pour la dignité humaine et respect vie privée/secret professionnel) [2](#page=2).
* **La monarchie :**
* Le roi ne peut pas heurter la monarchie [2](#page=2).
* Principe de primogéniture masculine (modifié en 1991) [2](#page=2).
* Le roi est inviolable, irresponsable et incapable (statut constitutionnel) [2](#page=2).
* Liste civile [2](#page=2).
* **Droit de vote:** Bien que non détaillé dans ce passage, il est mentionné que le droit de vote existe et fait l'objet d'élections. Les élections pour élire le Congrès National ont inclus tous les citoyens, indépendamment de leur richesse ou genre (implicitement par l'absence de mention contraire, mais le dessin suggère une évolution) [2](#page=2).
> **Tip :** Il est crucial de noter la distinction entre la Constitution de 1967 et les révisions ultérieures, notamment celles de 1991, qui ont profondément marqué l'évolution vers un État fédéral et l'évolution des droits fondamentaux. Les révisions et la stabilité sont des éléments clés pour comprendre l'État de droit belge.
>
> **Tip :** La compréhension de la séparation des pouvoirs est fondamentale pour l'étude de tout État moderne, et l'exemple belge illustre bien son application et son évolution.
---
# La Constitution belge et les piliers de l'État
Cette section aborde la notion de constitution, ses éléments constitutifs et sa fonction, ainsi que les principes fondamentaux de l'État belge : la séparation des pouvoirs, la monarchie constitutionnelle et la démocratie représentative.
### 2.1 La notion de constitution
La constitution est un ensemble de règles de droit qui déterminent la forme de gouvernement d'un État, proclament les droits et libertés fondamentaux des citoyens, et précisent l'organisation des pouvoirs ainsi que l'attribution des compétences. Pour qu'une règle soit considérée comme une règle de droit, elle doit émaner d'hommes vivant en société, être formulée sous forme de règles, et ces règles doivent être contraignantes. La constitution, en tant que règle de droit suprême, contient les grandes lignes de la structure de l'État et peut être modifiée, mais uniquement en respectant des procédures strictes [3](#page=3).
> **Tip:** Il est essentiel de distinguer le droit de la morale. Alors que le droit vise à maintenir l'ordre social et est sanctionné par une autorité extérieure, la morale concerne le perfectionnement de l'individu et sa sanction dépend de la conscience personnelle. Le droit s'adapte cependant à l'évolution morale de la société, et de nombreuses obligations juridiques correspondent à des obligations morales [3](#page=3).
### 2.2 Les piliers de l'état belge
Pour garantir la démocratie, l'État belge repose sur trois principes fondamentaux, qualifiés de piliers [4](#page=4).
#### 2.2.1 La séparation des pouvoirs
La séparation des pouvoirs est née en réaction à la monarchie absolue, théorisée par Montesquieu en 1748. Ce principe vise à répartir le pouvoir en trois instances distinctes pour éviter la concentration et l'abus [4](#page=4):
* **Pouvoir législatif**: Élabore les lois, exercé par le Parlement et le Roi [4](#page=4).
* **Pouvoir exécutif**: Veille à l'exécution des lois et gouverne le pays, exercé par le Gouvernement [4](#page=4).
* **Pouvoir judiciaire**: Contrôle la bonne application des lois par les individus et les autorités, exercé par les Cours et Tribunaux [4](#page=4).
> **Tip:** La séparation des pouvoirs est une pierre angulaire de l'État de droit, car elle prévient la tyrannie en assurant que personne ne détient un pouvoir absolu [4](#page=4).
#### 2.2.2 La monarchie constitutionnelle
La Belgique est une monarchie constitutionnelle, où les pouvoirs du Roi sont définis et limités par la Constitution. Le Roi est tenu de respecter la Constitution belge, qui lui confère son pouvoir. Il prête un serment solennel de respecter la Constitution, les lois du peuple belge, de maintenir l'indépendance nationale et l'intégrité du territoire. Le monarque est soumis à la règle des trois "I" [4](#page=4):
* **Incapable**: Le Roi ne peut prendre aucune décision politique seul; il doit toujours agir avec l'assentiment de ses ministres [4](#page=4).
* **Irresponsable**: Le Roi ne peut voir sa responsabilité mise en cause pour les actes du Gouvernement. Seuls les ministres sont responsables devant le Parlement et peuvent être poursuivis et sanctionnés [4](#page=4).
* **Inviolable**: Le Roi ne peut être assigné devant les tribunaux et bénéficie d'une immunité complète [4](#page=4).
Malgré ces limitations, le Roi conserve un rôle d'écoute, de consultation et de stimulation auprès du gouvernement et des citoyens. La famille royale représente également la Belgique à l'étranger au plus haut niveau [4](#page=4).
#### 2.2.3 Une démocratie représentative et parlementaire
La Belgique est une démocratie représentative et parlementaire, signifiant que la souveraineté émane du peuple. Dans ce système, le peuple exerce sa souveraineté par le biais de représentants (députés, ministres, juges) qui font connaître sa voix. Seuls les détenteurs du pouvoir législatif sont élus directement par les citoyens [4](#page=4).
> **Example:** Dans une démocratie représentative, les citoyens ne gouvernent pas directement, mais élisent des représentants qui prennent des décisions en leur nom. Ces représentants sont ensuite responsables de leurs actions devant le peuple, souvent par le biais d'élections régulières [4](#page=4).
---
# Organisation des pouvoirs : législatif, exécutif et judiciaire
Cette partie analyse la structure et les fonctions des trois pouvoirs de l'État belge: le pouvoir législatif avec son parlement bicaméral, le pouvoir exécutif dirigé par le gouvernement, et le pouvoir judiciaire exercé par les cours et tribunaux [10](#page=10) [5](#page=5) [8](#page=8).
### 3.1 Le pouvoir législatif
Le pouvoir législatif est principalement exercé par le Parlement fédéral, qui est bicaméral et se compose de la Chambre des représentants et du Sénat [5](#page=5).
#### 3.1.1 La Chambre des représentants
La Chambre des représentants est composée de 150 députés élus au suffrage universel direct par les citoyens belges tous les cinq ans. Pour être éligible, il faut être belge, avoir 18 ans accomplis, être domicilié en Belgique, ne pas avoir été privé de ses droits politiques ou civils, et être inscrit sur les listes électorales d'un parti [5](#page=5).
**Fonctions de la Chambre des représentants :**
* **Fonction législative:** L'élaboration des lois. Les propositions de loi émanent des députés, tandis que les projets de loi sont proposés par le gouvernement et doivent d'abord être approuvés par le Conseil d'État. Le processus législatif comprend la discussion en commission, les amendements, la séance plénière avec un quorum de présence (moitié minimum des parlementaires) et une majorité simple (51/100 votes), la sanction royale, la promulgation et la publication au Moniteur belge [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Fonction politique (contrôle):** Le contrôle des actions des gouvernements. Cela inclut la note initiale sur la déclaration gouvernementale, les interpellations (demande d'explications menant à un débat et pouvant entraîner la démission d'un ministre/gouvernement), les questions parlementaires (information du gouvernement sans entraînement de démission). Le parlement peut exercer une pression par des motions de méfiance ou de confiance, entraînant souvent une démission. Des commissions d'enquête peuvent être mises en place pour examiner des problèmes sociétaux [7](#page=7).
* **Contrôle des finances publiques:** Le vote annuel du budget par le Parlement, qui estime les recettes et dépenses gouvernementales [7](#page=7).
> **Tip:** Le principe de représentation proportionnelle, utilisé pour le scrutin, vise à refléter équitablement la diversité des opinions des électeurs, mais il peut générer de l'instabilité en imposant la formation de coalitions [6](#page=6).
#### 3.1.2 Le Sénat
Le Sénat est composé de 60 sénateurs issus des parlements des entités fédérées. Il intervient particulièrement sur les matières transversales à l'autorité fédérale et aux communautés/régions, ainsi que sur les procédures de modification de la Constitution [5](#page=5).
#### 3.1.3 Le rôle du Roi dans le pouvoir législatif
Le Roi fait partie du pouvoir législatif, mais son intervention est limitée pour garantir la séparation des pouvoirs. Tous ses actes doivent être contresignés par un ministre pour être valides. Son rôle principal est de signer les lois, ce qui constitue la sanction royale, accompagnée de la contre-signature d'un ministre [5](#page=5).
### 3.2 Le pouvoir exécutif
Le pouvoir exécutif n'appartient pas au Roi personnellement, mais au gouvernement dont il est le chef. Il se compose de deux branches: le Roi et le gouvernement (ministres et secrétaires d'État) [8](#page=8).
#### 3.2.1 La formation du gouvernement
La formation d'un gouvernement est un processus complexe impliquant des négociations entre partis politiques [8](#page=8).
1. **Nomination d'un informateur:** Désigné par le Roi, son rôle est d'examiner les possibilités de formation d'un gouvernement en contactant les partis pour évaluer leur volonté de collaboration. Les partis doivent détenir la majorité des sièges au Parlement pour pouvoir faire adopter leurs propositions [8](#page=8).
2. **Nomination d'un formateur:** Sa mission est d'établir un accord de gouvernement, détaillant les objectifs de la législature, avec les partis constituant la coalition. Ensuite, les partis négocient la composition du gouvernement, le formateur devenant souvent Premier Ministre [8](#page=8).
3. **Nomination des ministres et secrétaires d'État:** Présentés au Roi, ils sont nommés et prêtent serment entre ses mains [8](#page=8).
4. **Déclaration gouvernementale et vote de confiance:** Le Premier Ministre présente les grandes lignes de l'accord devant la Chambre des représentants. Pour pouvoir travailler, le gouvernement doit obtenir un vote de confiance d'au moins la majorité des députés (Investiture) [8](#page=8).
> **Tip:** En période entre deux élections, le gouvernement peut être en affaires courantes (habituelle ou urgente) [8](#page=8).
#### 3.2.2 Prise de décision au sein du gouvernement
Le gouvernement prend ses décisions lors du Conseil des Ministres, privilégiant le consensus. Si aucun compromis n'est possible, le gouvernement peut démissionner ou le Parlement peut être dissous, entraînant de nouvelles élections. En cas de compromis acceptable pour la majorité, les membres minoritaires doivent se rallier ou quitter le gouvernement [9](#page=9).
#### 3.2.3 Fonctions du gouvernement
* **Exécuter les lois:** Le gouvernement prend les règlements et arrêtés nécessaires à l'exécution des lois, sans pouvoir les suspendre ou dispenser de leur exécution. Ces arrêtés concrétisent les "grandes lignes" définies par le pouvoir législatif [9](#page=9).
* **Déterminer et exécuter la politique nationale:** Le gouvernement définit la politique nationale, détermine les mesures à prendre pour sa mise en œuvre, et assure la bonne administration [9](#page=9).
### 3.3 Le pouvoir judiciaire
Le pouvoir judiciaire a pour mission de contrôler l'application correcte des règles de droit par les personnes et les pouvoirs publics, et de sanctionner les violations. Il est exercé par les juges au sein des cours et tribunaux. Les juges sont nommés à vie par le Roi après réussite d'un examen et vacant d'un poste. Ils interprètent et appliquent les règles de droit à des situations concrètes [10](#page=10).
#### 3.3.1 Spécialisation des cours et tribunaux
Les juridictions sont spécialisées en matière civile et pénale [10](#page=10).
* **Juridictions civiles:** Compétences spécifiques selon la nature des litiges (famille, entreprise, travail, voisinage, locatif, litiges financiers) [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Juridictions pénales:** Spécialisées selon la gravité des faits (contraventions, délits, crimes) [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 3.3.2 Contrôle des juridictions
La Cour de cassation ne juge pas le fond du litige mais vérifie la correcte application des règles de droit et de procédure. Si un vice de procédure ou une mauvaise interprétation est constaté, elle casse la décision et renvoie l'affaire devant une autre juridiction [10](#page=10).
#### 3.3.3 Principe de hiérarchisation
Les juridictions sont organisées selon une hiérarchie :
* **Juridictions inférieures:** Traitent les litiges en premier instance, sauf exceptions (Cour d'assises) [10](#page=10).
* **Juridictions supérieures:** Interviennent dans le cadre des contestations (appel) [10](#page=10).
* **Cour suprême (Cour de cassation):** Intervient exceptionnellement en cas de bafouage d'une règle ou décision d'une cour supérieure [10](#page=10).
> **Example:** Les crimes les plus graves (meurtres, assassinats, viols) sont jugés par la Cour d'assises, composée d'un jury populaire de citoyens [12](#page=12).
#### 3.3.4 Le ministère public
Le ministère public, représenté par le procureur du Roi et ses substituts, est à l'initiative de la procédure pénale. Il mène l'enquête pour déterminer si une infraction a été commise et identifier le coupable. À l'issue de l'enquête, le procureur du Roi peut renvoyer le suspect devant une juridiction pénale, proposer une peine alternative, classer le dossier sans suite, ou prononcer un "non-lieu" si l'accusé n'est pas le coupable [12](#page=12).
#### 3.3.5 Le recours contre une décision de justice
* **Jugement:** Décision du premier juge. En cas de désaccord, il est possible de faire appel devant une juridiction supérieure [13](#page=13).
* **Arrêt:** Décision rendue par une juridiction supérieure après appel. Il confirme ou remplace le jugement de première instance [13](#page=13).
* **Pourvoi en cassation:** Recours contre une décision (arrêt) pour vice de procédure ou interprétation non conforme de la règle de droit. La Cour de cassation ne juge pas le fond, mais peut casser l'arrêt et renvoyer l'affaire devant un juge du même rang, ou rejeter le pourvoi si aucune erreur n'est constatée [13](#page=13).
> **Tip:** La Cour d'assises ne permet pas d'appel, seulement un pourvoi en cassation [12](#page=12).
#### 3.3.6 Modes alternatifs de résolution des conflits
La médiation est une méthode volontaire où les parties en conflit cherchent une solution avec l'aide d'un médiateur neutre. Si un accord est trouvé, il peut être homologué par le tribunal pour avoir la valeur d'un jugement [13](#page=13).
---
# Le fédéralisme belge
Voici une synthèse du fédéralisme belge, conçue pour un guide d'étude exhaustif.
## 4. Le fédéralisme belge
Ce sujet détaille la transformation de la Belgique en un État fédéral, la répartition des compétences entre l'autorité fédérale, les communautés et les régions, ainsi que l'exercice de ces pouvoirs aux niveaux communautaire et régional.
### 4.1 L'évolution vers un État fédéral
Durant 140 ans, la Belgique était un État unitaire où toutes les compétences étaient gérées à un seul niveau, et les mesures législatives et exécutives s'appliquaient à l'ensemble du territoire et à tous les citoyens. Les provinces et les communes constituaient des exceptions, possédant certaines compétences applicables uniquement à leur territoire respectif. La Belgique est désormais un État dans lequel les compétences sont réparties entre un niveau fédéral et des collectivités politiques autonomes, les entités fédérées, qui forment cet État et exercent leurs propres compétences sur un territoire déterminé [14](#page=14).
### 4.2 La division du territoire belge
La création de l'État fédéral a nécessité une division du territoire belge basée sur les langues parlées dans différentes parties du pays. Depuis 1970, quatre régions linguistiques sont reconnues [14](#page=14):
* **Région de langue française** [15](#page=15).
* **Région de langue néerlandaise** [15](#page=15).
* **Région bilingue de Bruxelles-Capitale** (comprenant 19 communes) [15](#page=15).
* **Région de langue allemande** (incluant des communes comme La Calamine, Eupen, Lontzen, Raeren, Saint-Vith, Amblève, Bullange, Bourg-Reuland, Butgenbach) [15](#page=15).
Les provinces sont également une subdivision du territoire belge, avec des provinces comme le Brabant wallon, le Hainaut, Namur, le Luxembourg et Liège dans la partie wallonne, et le Brabant flamand, la Flandre occidentale, Anvers, la Flandre orientale et le Limbourg dans la partie flamande [15](#page=15).
### 4.3 Les composantes de l'État fédéral belge
L'État fédéral belge se compose de l'autorité fédérale, des trois communautés et des trois régions [15](#page=15).
#### 4.3.1 Les compétences territoriales
* **L'autorité fédérale** exerce ses compétences sur l'ensemble du territoire belge [16](#page=16).
* **Les communautés** sont :
* La **communauté flamande**: compétente pour la Région de langue néerlandaise et les 19 communes bruxelloises pour les institutions néerlandophones [16](#page=16).
* La **communauté française** (fédération Wallonie-Bruxelles): compétente pour la Région de langue française et les 19 communes bruxelloises pour les institutions francophones [16](#page=16).
* La **communauté germanophone**: compétente pour la Région de langue allemande [16](#page=16).
* **Les régions** sont :
* La **Région flamande** [16](#page=16).
* La **Région wallonne** [16](#page=16).
* La **Région de Bruxelles-Capitale** [16](#page=16).
#### 4.3.2 L'exercice exclusif des compétences
Lorsqu'une compétence est attribuée à une entité, elle est exclusive; seule cette entité est compétente pour légiférer dans ce domaine [16](#page=16).
#### 4.3.3 Les compétences de l'autorité fédérale
L'autorité fédérale détient des compétences dans plusieurs domaines :
* **Autorités**: Justice, armée, police, politique étrangère, accès au territoire, séjour et établissement des étrangers, règles relatives à l'état civil et à la nationalité [16](#page=16).
* **Domaine social**: Sécurité sociale, allocations chômage, santé publique [17](#page=17).
* **Économiques**: Communications, lois sur les marchés publics, protection des consommateurs, conditions d'accès à la profession [17](#page=17).
* **Impôt**: Personnes physiques et sociétés [17](#page=17).
Le parlement fédéral adopte les lois, et le gouvernement assure leur exécution [17](#page=17).
#### 4.3.4 Les compétences des régions
Les régions exercent des compétences dans les domaines suivants :
* **Économiques**: Subsides aux entreprises, aides à l'emploi, agriculture, transports (SNCB, aéroport de Zaventem) [17](#page=17).
* **Environnementales**: Gestion des espaces verts et des routes, délivrance des permis d'urbanisme, traitement des déchets, politique de l'eau, électricité, bien-être animal [17](#page=17).
* **Tutelles**: Tutelles à l'égard des provinces et des communes [17](#page=17).
#### 4.3.5 Les compétences des communautés
Les communautés ont des compétences dans les domaines suivants :
* **Culture**: Promotion et gestion du patrimoine culturel, musées, bibliothèques, offices de radio et télévision, presse écrite, sport, formation artistique [17](#page=17).
* **Enseignement**: Organisation de l'enseignement maternel, fondamental, secondaire, spécialisé, supérieur, promotion sociale et artistique, détermination du statut administratif et financier du personnel enseignant. Des exceptions existent, comme la fixation de l'obligation scolaire, les conditions d'obtention des diplômes, et la réglementation des pensions des enseignants, qui relèvent de l'autorité fédérale [17](#page=17).
* **Matières personnalisables**: Politique de santé (dispensation de soins, éducation à la santé, médecine préventive), politique familiale (petite enfance, aide aux familles, planification familiale, allocations familiales), politique d'aide sociale (CPAS/services sociaux), politique d'accueil et d'intégration des immigrés, aide aux personnes handicapées (subsides, agréments), politique du troisième âge (subsides, agréments pour maisons de repos/de soins), protection de la jeunesse, aide psychosociale et sociale aux justiciables (détenus ou non) [17](#page=17).
* **Emploi des langues**: Administratif, enseignement, relations sociales employeur/personnel [18](#page=18).
### 4.4 L'exercice des compétences communautaires à Bruxelles
À Bruxelles, l'exercice des compétences communautaires s'adresse uniquement aux institutions et non aux personnes. Trois commissions communautaires bruxelloises ont été créées pour faciliter cet exercice [18](#page=18):
* La **COCOF** (Commission Communautaire Française): gère les institutions sociales, culturelles et de soins de santé francophones [18](#page=18).
* La **VGC** (Vlaamse Gemeenschapscommissie): gère les institutions sociales, culturelles et de soins de santé néerlandophones [18](#page=18).
* La **COCOM** (Commission Communautaire Commune): s'occupe des matières personnalisables pour les institutions bilingues de Bruxelles [18](#page=18).
#### 4.4.1 Le double transfert des compétences de la communauté française
Une partie des compétences de la communauté française a été transférée à la Région wallonne et à la COCOF. Les matières que la communauté française conserve incluent [18](#page=18):
* **Culturelles**: Infrastructure, sport, promotion sociale [18](#page=18).
* **Enseignement**: Transport scolaire, gestion des bâtiments scolaires publics [18](#page=18).
* **Matières personnalisables**: Aide aux personnes handicapées, politique familiale, aide sociale, troisième âge, politique de santé, accueil/intégration des immigrés, aide sociale aux justiciables [18](#page=18).
D'autres matières, telles que la politique de promotion et de subsides de la culture, l'organisation et les subsides de l'enseignement, ainsi que des matières personnalisables comme l'aide et la protection de la jeunesse, l'aide psychosociale et sociale aux détenus et à leur entourage, et la petite enfance, sont également sous sa responsabilité [18](#page=18).
### 4.5 La séparation des pouvoirs dans l'État fédéral belge
La Belgique applique le principe de séparation des pouvoirs, bien que le Roi intervienne dans les trois branches [19](#page=19).
* **Le pouvoir législatif**: Il est exercé par six parlements: le parlement fédéral, les parlements flamand, de la communauté française, de la communauté germanophone, de la Région de Bruxelles-Capitale, et les assemblées de la COCOF, de la VGC et de la COCOM [19](#page=19).
* **Le pouvoir exécutif**: Il est exercé par six gouvernements: fédéral, flamand, wallon, de la communauté française, de la communauté germanophone, et de la Région de Bruxelles-Capitale, ainsi que par six collèges: COCOF, VGC et COCOM. Ces gouvernements et collèges prennent leurs décisions par consensus. Les membres des gouvernements des communautés et régions sont désignés par leurs parlements respectifs [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Le pouvoir judiciaire**: Il n'est pas encore totalement fédéralisé. Les décisions de justice sont rendues au nom du Roi [19](#page=19).
#### 4.5.1 Le pouvoir législatif au niveau des communautés et régions
Les règles de droit adoptées par les parlements des communautés et régions, ainsi que par les assemblées législatives, sont appelées décrets ou ordonnances. Ces normes ont des forces juridiques identiques aux lois [19](#page=19).
* Les **décrets** sont des normes de portée générale et obligatoire émanant des parlements de la communauté française, de la communauté germanophone, du parlement flamand, ou de la Région wallonne [19](#page=19).
* Les **ordonnances** sont des normes de portée générale et obligatoire émanant du parlement de la Région de Bruxelles-Capitale [19](#page=19).
#### 4.5.2 Le pouvoir exécutif au niveau des communautés et régions
Chaque communauté et région dispose de son gouvernement, sans intervention du Roi. Les membres des gouvernements sont désignés par les parlements et prêtent serment devant le président du parlement, choisissant ensuite ensemble un président de gouvernement qui prête serment [20](#page=20).
#### 4.5.3 Le pouvoir judiciaire au niveau des communautés et régions
Le pouvoir judiciaire n'est pas fédéralisé au niveau des communautés et régions [20](#page=20).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Congrès de Vienne | Réunion des puissances européennes en 1814-1815 pour redessiner la carte de l'Europe après la chute de Napoléon, visant à restaurer l'ordre et l'équilibre des pouvoirs. |
| Révolution belge | Soulèvement populaire en 1830 qui a conduit à la proclamation de l'indépendance de la Belgique vis-à-vis du royaume uni des Pays-Bas. |
| Constitution | Loi fondamentale d'un État qui détermine sa forme de gouvernement, la répartition des pouvoirs et les droits et libertés des citoyens. |
| État unitaire | Système d'organisation politique où le pouvoir est centralisé entre les mains d'un gouvernement unique, qui exerce ses compétences sur l'ensemble du territoire national. |
| État fédéral | Structure politique dans laquelle les compétences sont partagées entre un gouvernement fédéral et des entités fédérées autonomes, chacune exerçant ses propres pouvoirs sur son territoire. |
| Démocratie parlementaire | Forme de gouvernement dans laquelle le pouvoir exécutif est responsable devant le pouvoir législatif (parlement), qui est lui-même élu par le peuple. |
| Séparation des pouvoirs | Principe de gouvernement qui divise le pouvoir en trois branches distinctes : législatif, exécutif et judiciaire, afin d'éviter la concentration du pouvoir et d'assurer un équilibre. |
| Monarque constitutionnel | Chef d'État dont les pouvoirs sont limités par une constitution et qui règne en collaboration avec un parlement élu. |
| Pouvoir législatif | Branche du gouvernement responsable de l'élaboration et de l'adoption des lois, exercée généralement par un parlement. |
| Pouvoir exécutif | Branche du gouvernement responsable de l'application des lois et de la gestion quotidienne de l'État, dirigée par un gouvernement. |
| Pouvoir judiciaire | Branche du gouvernement responsable de l'interprétation et de l'application des lois par les tribunaux, et de la résolution des litiges. |
| Entités fédérées | Collectivités politiques autonomes au sein d'un État fédéral, telles que les communautés et les régions en Belgique, qui possèdent leurs propres compétences législatives et exécutives. |
| Moniteur belge | Journal officiel de la Belgique où sont publiées les lois, décrets, arrêtés et autres actes officiels. |
| Médiation | Mode alternatif de résolution des conflits où un tiers neutre (médiateur) aide les parties à trouver elles-mêmes une solution amiable à leur litige. |
| Cour de cassation | Plus haute juridiction de l'ordre judiciaire belge, dont le rôle est de vérifier la correcte application du droit et des procédures par les juridictions inférieures, sans juger le fond de l'affaire. |
| Juridiction pénale | Tribunaux chargés de juger les infractions à la loi et de prononcer les peines correspondantes. |
| Juridiction civile | Tribunaux chargés de trancher les litiges entre personnes privées, concernant des questions de droit civil, commercial, familial, etc. |
| Décret | Norme de portée générale et obligatoire émanant du parlement d'une communauté ou d'une région en Belgique, possédant une force juridique équivalente à celle d'une loi. |
| Ordonnance | Norme de portée générale et obligatoire émanant du parlement de la Région de Bruxelles-Capitale en Belgique, possédant une force juridique équivalente à celle d'une loi. |
| Lobbying | Action d'individus ou de groupes cherchant à influencer les décisions des décideurs politiques, souvent par le biais de groupes de pression. |
| Suffrage universel | Droit de vote accordé à tous les citoyens adultes, sans distinction de revenu, de sexe, de race ou de statut social. |
| Assemblée | Organe législatif d'un parlement, où les représentants élus débattent et votent les lois. |
| Coalition | Alliance de plusieurs partis politiques pour former un gouvernement et assurer une majorité parlementaire. |
| Primogéniture masculine | Système de succession dans lequel le droit d'héritage, notamment pour un trône, est réservé au fils aîné. |
Cover
wet verpleegkunde WUG 25.pptx
Summary
# Wettelijke regeling en bescherming van gezondheidszorgberoepen
Hieronder volgt de samenvatting voor het examenonderwerp "Wettelijke regeling en bescherming van gezondheidszorgberoepen", opgesteld als een gedetailleerd studieboekdeel.
## 1. Wettelijke regeling en bescherming van gezondheidszorgberoepen
Dit onderwerp behandelt de wettelijke kaders die de uitoefening van gezondheidszorgberoepen regelen, met specifieke aandacht voor beroeps- en titelbescherming en de algemene indeling van deze beroepen.
### 1.1 Indeling van gezondheidszorgberoepen
Gezondheidszorgberoepen kunnen worden ingedeeld in verschillende categorieën, waaronder:
* **Geneeskundige beroepen:**
* Arts
* Tandarts
* Vroedvrouw
* Klinisch psycholoog
* Klinisch orthopedagoog
* **Paramedische beroepen:**
* Apotheker
* Kinesitherapeuten
* **Verpleegkundigen**
* **Zorgkundigen**
* **Helper-ambulancier**
### 1.2 Beroepsbescherming en titelbescherming
De wettelijke bescherming van de uitoefening van gezondheidszorgberoepen is gebaseerd op twee pijlers: beroepsbescherming en titelbescherming.
#### 1.2.1 Beroepsbescherming
Beroepsbescherming houdt in dat een wettelijk bepaalde beroepsactiviteit enkel mag worden uitgevoerd door een wettelijk bepaalde beroepsgroep. Dit betekent dat de uitoefening van bepaalde handelingen voorbehouden is aan specifieke beroepsbeoefenaars die aan wettelijke vereisten voldoen.
#### 1.2.2 Titelbescherming
Titelbescherming houdt in dat het dragen van een bepaalde titel voorbehouden is aan personen die op wettelijk vereiste wijze deze titel of het bijbehorende diploma hebben behaald.
### 1.3 Het wettelijk monopolie van de arts
#### 1.3.1 Wettelijk monopolie op de uitoefening van de geneeskunde
De geneeskunde mag in beginsel enkel beoefend worden door een arts. Dit monopolie omvat het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben:
* Het onderzoeken van de gezondheidstoestand.
* Het opsporen van ziektes of gebreken.
* Het stellen van een diagnose.
* Het instellen en uitvoeren van een behandeling van een fysische, psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand.
* Het toedienen van inentingen.
* Het toezicht uitoefenen op zwangerschap, bevalling en postpartum, inclusief elke ingreep die hiermee verband houdt.
* Het uitvoeren van esthetische ingrepen.
#### 1.3.2 Absoluut en juridische uitzonderingen
Het monopolie van de arts is in beginsel absoluut. Juridische uitzonderingen laten echter toe dat bepaalde deelgebieden van de geneeskunde in beperkte mate zelfstandig beoefend worden door andere beroepsgroepen, zoals:
* Vroedvrouwen
* Tandartsen
* Klinisch psychologen
* Klinisch orthopedagogen
Hoewel de arts het volledige domein van de geneeskunde mag beoefenen, is er een tendens tot "afbrokkeling" van dit monopolie, wat het belang van expertise en doorverwijzen onderstreept.
#### 1.3.3 Voorwaarden voor de uitoefening van het artsenberoep
Om het artsenberoep uit te oefenen, zijn de volgende voorwaarden vereist:
* Het bezit van een geldig diploma.
* Het in bezit zijn van een visum.
* Het lidmaatschap van de Orde der artsen.
### 1.4 Wettelijke regeling van het verpleegkundig beroep
De wettelijke regeling van het verpleegkundig beroep is cruciaal voor de bescherming van de patiënt en de kwaliteit van de zorg. Dit wordt gewaarborgd door specifieke beroeps- en titelbescherming.
#### 1.4.1 Beroepsbescherming voor verpleegkundigen
Om beroepsbescherming te genieten als verpleegkundige, moet men voldoen aan de volgende criteria:
1. **Titel of diploma:** In het bezit zijn van de titel van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (bachelor) of basisverpleegkundige (HBO5), of een gelijkgesteld beroep.
2. **Visum:** In het bezit zijn van een visum, afgeleverd door het Directoraat-Generaal Gezondheidsberoepen van de FOD Volksgezondheid. Dit visum garandeert dat de beroepsbeoefenaar voldoet aan de wettelijke vereisten en onderworpen is aan toezicht.
De toezichtscommissie speelt een rol bij het toezicht op de praktijkvoering, de fysieke en psychische gesteldheid van de verpleegkundige, en de naleving van wetgeving. Bij overtredingen kunnen tuchtsancties worden opgelegd, zoals schorsing of intrekking van het visum.
#### 1.4.2 Differentiatie binnen het verpleegkundig beroep
Het verpleegkundig beroep kent verschillende niveaus met eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden:
* **Basisverpleegkundige (HBO5):**
* Beoefenaar van de verpleegkunde in minder complexe zorgsituaties.
* Kan autonoom handelen in minder complexe zorgsituaties.
* In complexe zorgsituaties: samenwerken binnen een gestructureerd zorgteam, in nauwe samenwerking met verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg en artsen.
* Heeft een eigen profiel, maar met bevoegdheidsbeperkingen ten opzichte van hoger opgeleide verpleegkundigen.
* **Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ - Bachelor):**
* Dit is het nieuwe profiel voor de bachelor verpleegkundige sinds de wet van 28 juni 2023.
* Heeft uitgebreidere bevoegdheden dan de basisverpleegkundige.
* Is verantwoordelijk voor het vaststellen van de zorgnoden, de complexiteit van een situatie en het opstellen van een verpleegplan op basis van eigen klinisch oordeel.
* Werkt samen in teamverband en neemt vaak een coördinerende rol op zich.
* Focus ligt op preventie, behoud en bevordering van gezondheid in relatie tot kwaliteit van leven.
* Is inzetbaar in elke type complexiteit.
* **Gespecialiseerd verpleegkundige:**
* VVAZ met een bijkomende specialisatieopleiding in een specifiek zorgdomein (bv. pediatrie, geriatrie, GGZ).
* Is bevoegd om de verpleegkundige praktijk uit te oefenen als deskundige in dat specifieke domein.
* Het huidige wettelijk kader (KB van 27 september 2006) is nog van toepassing, maar de wet van 28 juni 2023 breidt de mogelijkheden uit.
* **Verpleegkundig specialist:**
* Academisch opgeleide verpleegkundige (masteropleiding) met aanzienlijke klinische ervaring.
* Beschikt over een breed takenpakket, zowel op klinisch als op wetenschappelijk vlak.
* Heeft een beschermde titel met specifieke erkenningscriteria.
* Heeft een aparte handelingslijst en mag delegeren naar andere zorgbeoefenaars binnen een gestructureerd zorgteam.
* **Klinisch verpleegkundig onderzoeker:**
* Verpleegkundige met een bachelor in de verpleegkunde, een master en een doctoraat.
* Richt zich op wetenschappelijk onderzoek binnen de verpleegkunde.
#### 1.4.3 Beroepsprofielen en overgangsmaatregelen
De wet van 28 juni 2023 introduceert nieuwe beroepsprofielen, met name voor de basisverpleegkundige (niveau 5) en de VVAZ (niveau 6).
* **Gegradueerd verpleegkundige (HBO5 - oud profiel):** Dit is een bestaand beroepsprofiel. Voor het academiejaar 2023-2024 geldt nog het oude profiel. Afgestudeerden na 2025 vallen onder het nieuwe profiel. Er wordt voorzien in behoud van verworven rechten, inclusief de zogenaamde B1/B2/C-handelingen. De titel was "verantwoordelijk algemeen ziekenverpleeg(st)er".
* **Basisverpleegkundige (nieuw profiel - niveau 5):**
* Dit is een nieuw beroepsprofiel dat geldt vanaf het academiejaar 2023-2024.
* Wordt gekenmerkt door de inzetbaarheid op basis van de complexiteit van de zorg.
* Kan autonoom handelen in minder complexe zorg.
* Kan in teamverband samenwerken met VVAZ en/of arts.
* De graduaatsopleiding HBO5 heeft een nieuw curriculum.
* **B1/B2 handelingen:** Mogen enkel uitgevoerd worden volgens een standaard verpleegplan of procedure. Er is een aparte lijst met toegestane handelingen.
* **Bevoegdheidsbeperking:** Er is een bevoegdheidsbeperking ten opzichte van de oude HBO5 opleiding. **C-handelingen zijn niet meer toegestaan.**
#### 1.4.4 Bevoegdheden van de basisverpleegkundige
* De basisverpleegkundige mag autonoom handelen in functie van de complexiteit van de zorg.
* De inschatting en frequente herevaluatie van de complexiteit gebeurt door de VVAZ of de arts.
* De initiële inschatting van de complexiteit kan soms door de basisverpleegkundige gebeuren.
* Technische prestaties die kortstondig worden uitgevoerd door de basisverpleegkundige (minder dan 24 uur) zijn toegestaan, bijvoorbeeld in een arbeidsgeneeskundige dienst of bij Kind en Gezin.
#### 1.4.5 Bevoegdheden van de VVAZ (verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg)
* **Nieuw beroepsprofiel:** De wet van 28 juni 2023 definieert een nieuw profiel met uitgebreide bevoegdheden.
* **Uitbreiding bevoegdheden:** Er is een uitbreiding van de lijst met verpleegkundige handelingen, waarbij sommige B2-handelingen nu B1-handelingen zijn, en nieuwe bevoegdheden zijn toegevoegd.
* **Aanpassing C-handelingen:** De lijst met C-handelingen is aangepast en uitgebreid, maar deze handelingen blijven voorbehouden aan gespecialiseerde verpleegkundigen. De VVAZ mag wel delegeren aan andere zorgbeoefenaars binnen een gestructureerd zorgteam.
* **Inschatten complexiteit van zorg:** De inschatting van de complexiteit van de zorg moet gebeuren door de VVAZ of een arts, op basis van klinisch oordeel. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de complexiteit van de handeling, kenmerken van de patiënt, samenstelling van het zorgteam en de planning/voorspelbaarheid van de zorg. De frequentie van herevaluatie wordt bepaald door de VVAZ of arts.
#### 1.4.6 Bevoegdheden van de verpleegkundig specialist
* Heeft een beschermde titel en een aparte handelingslijst.
* **Voorwaarden voor formele erkenning:**
* Diploma: Bachelor + Master in de verplegingswetenschap.
* Klinische expertise.
* Permanente vorming: minimum 80 uur per 4 jaar.
* Actief zijn als verpleegkundig specialist: minimum 1500 uur in de afgelopen 4 jaar.
* Portfolio (conform de kwaliteitswet).
* **Klinische activiteiten en medische handelingen:**
* Uitvoeren van handelingen binnen het specifieke zorgdomein.
* Deze handelingen zijn een uitbreiding op de lijst voor de VVAZ (B1/B2/C).
* Autonoom handelen is mogelijk onder bepaalde voorwaarden.
* **Wettelijke voorwaarden voor het uitvoeren van klinische activiteiten en medische handelingen:**
* Routinematige activiteiten binnen de zorgcontext.
* Beperkte medische complexiteit.
* Interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO).
* Risico's zijn overzienbaar, met waarschuwingscriteria in het IPSO.
* **Verdere bevoegdheden:**
* Beslissingen rond medische diagnostiek, behandeling en opvolging van totaalzorg.
* Doorverwijzen van patiënten naar andere zorgverleners (vanaf januari 2026).
* Opstellen van medische attesten (vanaf januari 2026).
* Beslissingen rond opname- en ontslagbeleid.
#### 1.4.7 Onwettige uitoefening van de verpleegkunde
Onwettige uitoefening van de verpleegkunde treedt op wanneer de wettelijke voorwaarden niet worden voldaan, maar de verpleegkunde toch op gewoonlijke basis wordt uitgeoefend.
* **Sancties:** Gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden en/of een geldboete van 20 tot 2000 euro (*8).
#### 1.4.8 Uitzonderingen op de beroepsbescherming
Er zijn specifieke uitzonderingen waarbij personen die niet onder de beschermde beroepen vallen, toch bepaalde handelingen mogen uitvoeren:
* **Gelijkgestelde beroepen:** Bepaalde beroepen worden wettelijk gelijkgesteld, zoals artsen, vroedvrouwen (met bevoegdheidsbeperking na 2018), zorgkundigen, kinesisten en andere paramedische beroepen, mits ze binnen hun eigen beroepsprofiel blijven.
* **Studenten verpleegkunde:** Studenten verpleegkunde of gelijkgestelde beroepen mogen bepaalde handelingen uitvoeren, vaak onder supervisie.
* **Personen die diagnostische oriëntatietesten afnemen:** Met toestemming van de patiënt en na opleiding door een arts.
* **Mantelzorgers:** Gemandateerde mantelzorgers die deel uitmaken van de omgeving van de zorgvrager. Ze moeten opleiding ontvangen van een verpleegkundige of arts, werken volgens een opgestelde procedure of zorgplan, en de toestemming moet schriftelijk vastgelegd zijn met vermelding van duur en voorwaarden. Frequente herevaluatie van de gezondheidstoestand door een verpleegkundige of arts is vereist.
* **Bekwame helper:** In het kader van een beroep of als vrijwilliger, buiten een zorgvoorziening. Zij moeten een procedure of zorgplan volgen opgesteld door een verpleegkundige of arts en toestemming hebben voor A- of B-verstrekkingen. Er moet een document zijn met identificatie, de handeling, duur, voorwaarden en waarschuwingscriteria, en modaliteiten voor overleg.
* **Uitvoeren van verpleegkundige handelingen zonder financieel oogmerk:** Bijvoorbeeld een ouder die een ziek kind verzorgt, of iemand die zijn bejaarde moeder verzorgt.
* **Niet-bevoegde personen met speciale opleiding:** De Koning heeft de bevoegdheid om verpleegkundige activiteiten te bepalen die door personen met een speciale opleiding mogen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld bij tekorten aan bevoegde personen (zoals in crisissituaties). Deze bevoegdheid is nog niet gebruikt.
#### 1.4.9 Competenties van verpleegkundigen
Verpleegkundigen, in het bijzonder de VVAZ, moeten beschikken over de volgende competenties:
* **Kennis en vaardigheden:**
* Wetenschappelijke basis (anatomie, fysiologie, bio-psycho-sociale impact van gezondheid en ziekte).
* Ethiek en recht.
* Adequate klinische ervaring en vaardigheden.
* Bekwaamheid en motivatie om deel te nemen aan opleiding en samenwerking.
* **Toepassen van competenties:**
* Verpleegkundige diagnoses, zorgplannen en noden in kaart brengen, organiseren en uitvoeren.
* Efficiënt samenwerken.
* Ondersteuning bieden bij een gezonde levensstijl.
* Levensreddende handelingen bij crises of rampen.
* Ondersteunen, informeren en promoten van zelfzorg bij de zorgvrager en naasten (met inachtneming van het beroepsgeheim).
* Duidelijke communicatie.
* Evaluatie van de kwaliteit van zorg met bijsturing waar nodig.
### 1.5 Verpleegkundige activiteiten
De wet onderscheidt verpleegkundige activiteiten op basis van de wettelijke omkadering en de bevoegdheden van de beoefenaars:
#### 1.5.1 Algemene omschrijving en uitvoeringsbesluiten
De algemene omschrijving van voorbehouden activiteiten staat in de wet, terwijl de uitwerking en precisering plaatsvinden in uitvoeringsbesluiten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **A-verstrekking:** Globale verpleegkundige activiteiten die de verpleegkundige autonoom mag uitvoeren.
* **B-verstrekking:** Technisch verpleegkundige prestaties, onderverdeeld in B1 en B2.
* **C-verstrekking:** Toevertrouwde medische handelingen die door een arts aan een verpleegkundige worden gedelegeerd.
#### 1.5.2 A-handelingen
* Deze handelingen mag de verpleegkundige volledig autonoom uitvoeren, zonder medisch voorschrift.
* **Voorbeelden:**
* Omschrijven van een verpleegprobleem.
* Observeren en vastleggen van een gezondheidsstatus.
* Informeren en bijstaan van de zorgvrager.
* Uitvoeren van handelingen gericht op behoud, verbetering of herstel van de gezondheid.
* Palliatieve zorgen, stervensbegeleiding, begeleiding bij rouwverwerking.
* Stellen van urgente levensreddende handelingen en handelen bij crisis/ramp.
* Analyse van de kwaliteit van de zorg om de eigen beroepsuitoefening te verbeteren.
#### 1.5.3 B-handelingen
* **B1-prestatie (zonder medisch voorschrift):**
* Voorbeelden: zuurstoftoediening, hygiënische zorgen, controle vitale parameters, aspireren, zorg voor tracheostoma, reanimatie (CPR), wondzorg, stomazorg.
* **B2-prestatie (op medisch voorschrift):**
* Voorbeelden: inspuitingen, blaassondage, gebruik en toezicht op een thoraxdrainagesysteem, toezicht en toediening van infuus, lavement, maagspoeling, verwijderen van hechtingen, toedienen van medicatie.
#### 1.5.4 C-handelingen
* Dit zijn toevertrouwde medische handelingen die door een arts aan een verpleegkundige worden gedelegeerd.
* Niet alle medische handelingen kunnen gedelegeerd worden; de wet bepaalt wat mogelijk is.
* **Voorbeelden:** Toedienen van chemotherapie, debrideren van decubituswonden, vervangen van een externe tracheacanule.
* Deze handelingen zijn specifiek uitgewerkt in bijlagen van uitvoeringsbesluiten.
#### 1.5.5 Uitvoeringsregels voor B- en C-handelingen
De uitvoering van B- en C-handelingen is gebonden aan specifieke regels:
1. **Aan de hand van een standaardverpleegplan, standaardprocedure of staand order:**
* Opgesteld in samenspraak tussen artsen en verpleegkundigen (uitzondering voor B1: opgesteld door verpleegkundige).
* Moeten steeds aangepast worden aan de individuele noden van de patiënt.
* Een **staand order** is een vooraf vastgesteld schriftelijk behandelingsplan door een arts, verwijzend naar standaardverpleegplannen en procedures.
* Een **standaardverpleegplan** benadert systematisch de zorg voor een zorgvrager met een bepaald gezondheidsprobleem.
* Een **standaardprocedure** beschrijft de uitvoeringswijze van een technische verpleegkundige handeling of een medisch toevertrouwde handeling.
2. **Na opdracht middels een voorschrift (R/):**
* **Schriftelijk medisch voorschrift:** Geschreven, elektronisch of via telefax.
* **Mondeling geformuleerd medisch voorschrift:** Telefonisch, radiofonisch of via webcam. De verpleegkundige herhaalt het voorschrift, noteert het en de arts geeft zo snel mogelijk een schriftelijk voorschrift. De verpleegkundige kan weigeren een voorschrift uit te voeren indien deze niet kan uitvoeren.
* **Identificatie:** Bij een voorschrift moet de identificatie van de patiënt (naam, voornaam), arts (naam, RIZIV-nummer, handtekening), en bij medicatie ook het product, hoeveelheid, posologie, toedieningswijze en periode vermeld worden.
3. **Uitvoering behoort tot de normale kennis en bekwaamheid van de verpleegkundige:**
* Alleen toegestaan aan verpleegkundigen met de nodige competenties, opleiding en ervaring om een veilige en correcte uitvoering te waarborgen.
### 1.6 Wettelijke omkadering van het beroep
Verschillende organen en wetgeving dragen bij aan de wettelijke omkadering van de gezondheidszorgberoepen:
* **Federale Raad voor Verpleegkunde:** Opgericht bij wet, fungeert als adviesorgaan voor de federale overheid en gemeenschappen (bevoegd voor onderwijs). Adviseert over de uitoefening, kwalificaties, studies en opleiding van verpleegkundigen.
* **Technische Commissie voor Verpleegkunde:** Levert adviserend advies over de voorwaarden voor C-handelingen, de lijst van C-handelingen, uitvoeringsmodaliteiten en kwalificatievoorwaarden voor technische verpleegkundige prestaties.
* **Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde:** Adviseert over de erkenning van beroepstitels, controleert registratieregels en volgt wettelijke voorwaarden op. Stelt sancties voor bij niet-naleving.
* **Toezichtscommissie:** Bevoegd voor toezicht op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, opgericht door de zorgkwaliteitswet.
### 1.7 Wettelijke bepalingen inzake financiële aspecten en sancties
* De wet voorziet in sancties voor de onwettige uitoefening van beroepen. Dit kan leiden tot gevangenisstraffen en geldboetes.
* De Koning heeft de bevoegdheid om verpleegkundige activiteiten te bepalen die mogen worden uitgevoerd door niet-bevoegde personen met een speciale opleiding, met name in situaties van tekorten of noodsituaties. Deze bevoegdheid is echter nog niet gebruikt.
* Bij handelingen zonder financieel oogmerk, zoals mantelzorg, gelden specifieke regels en beperkingen.
---
**Tip:** De evolutie van wetgeving, zoals de wet van 28 juni 2023, is cruciaal. Bestudeer de nieuwe beroepsprofielen en de wijzigingen in bevoegdheden, met name voor de basisverpleegkundige en de VVAZ. Begrijp de overgangsmaatregelen en de implicaties daarvan.
**Tip:** Maak een schema van de verschillende niveaus binnen de verpleegkunde (basisverpleegkundige, VVAZ, gespecialiseerd verpleegkundige, verpleegkundig specialist) en noteer per niveau de kernbevoegdheden en beperkingen. Dit helpt bij het onderscheiden van de rollen en verantwoordelijkheden.
---
# Beroepsactiviteiten en bevoegdheden van verpleegkundigen
Dit deel behandelt de wettelijke bevoegdheden, specifieke handelingen (A, B, C) en de differentiatie tussen basisverpleegkundigen en verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg.
## 1 Beroepsbescherming en titelbescherming
Wettelijke bescherming van gezondheidszorgberoepen houdt in dat wettelijk bepaalde beroepsactiviteiten enkel mogen worden uitgevoerd door een wettelijk bepaalde beroepsgroep. Titelbescherming reserveert het dragen van een specifieke titel aan personen die op wettelijk vereiste wijze deze titel of diploma hebben behaald.
### 1.1 Wettelijk monopolie van de arts
Het uitoefenen van geneeskunde is in beginsel voorbehouden aan artsen en omvat handelingen gericht op het onderzoeken van de gezondheidstoestand, het opsporen van ziektes, het stellen van diagnoses, en het instellen of uitvoeren van behandelingen. Er zijn echter juridische uitzonderingen, zoals vroedvrouwen, tandartsen, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen, die deelgebieden van de geneeskunde zelfstandig mogen uitoefenen.
### 1.2 Wettelijke regeling van het verpleegkundig beroep
Om het beroep van verpleegkundige uit te oefenen, zijn twee voorwaarden essentieel:
1. Het bezitten van de titel of het diploma van verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (bachelor) of basisverpleegkundige (HBO5), of een gelijkgesteld beroep.
2. Het in bezit zijn van een visum, toegekend door het Directoraat-Generaal Gezondheidsberoepen, medische bewaking en welzijn op het werk van de FOD Volksgezondheid.
De toezichtscommissie houdt toezicht op de praktijkvoering, de fysieke en psychische gesteldheid van de beoefenaar, en de naleving van wetgeving, met mogelijke tuchtsancties.
## 2 Differentiëring tussen basisverpleegkundige en verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg
De wettelijke regeling van het verpleegkundig beroep kent een differentiatie op basis van het opleidingsniveau en de daarmee samenhangende bevoegdheden.
### 2.1 Basisverpleegkundige (HBO5)
* **Opleiding:** Graduaatsopleiding HBO5 (nieuwe curriculum vanaf AJ 23-24).
* **Profiel:** Beoefenaar van de verpleegkunde in minder complexe zorgsituaties.
* **Autonome handeling:** Mag autonoom handelen in minder complexe zorgsituaties.
* **Teamverband:** In complexe zorgsituaties werkt de basisverpleegkundige binnen een gestructureerd zorgteam in nauwe samenwerking met de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ) en/of een arts.
* **Bevoegdheidsbeperking:** De bevoegdheid is beperkter dan die van de VVAZ.
* **Handelingen:**
* B1- en B2-handelingen mogen enkel worden uitgevoerd volgens een standaardverpleegplan of een procedure.
* Geen C-handelingen.
* Er is een aparte lijst met toegestane handelingen.
> **Tip:** De basisverpleegkundige heeft een eigen profiel, maar met specifieke bevoegdheidsbeperkingen ten opzichte van de VVAZ.
#### 2.1.1 Autonoom handelen van de basisverpleegkundige
De basisverpleegkundige mag autonoom handelen in functie van de complexiteit van de zorg. De inschatting en frequente herevaluatie van de complexiteit worden uitgevoerd door de VVAZ of een arts. Een initiële inschatting van de complexiteit kan soms door de basisverpleegkundige gebeuren indien de technische prestatie kortstondig wordt uitgevoerd (minder dan 24 uur), bijvoorbeeld bij een arbeidsgeneeskundige dienst of Kind en Gezin (K&G).
### 2.2 Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ - Bachelor)
* **Opleiding:** Bachelor verpleegkundige (Niveau 6).
* **Profiel:** Nieuw beroepsprofiel met uitgebreide bevoegdheden.
* **Verantwoordelijkheden:**
* Vaststellen van de zorgnoden.
* Inschatten van de complexiteit van een situatie.
* Opstellen van een verpleegplan op basis van eigen klinisch oordeel.
* Coördinerende rol binnen het zorgteam.
* **Focus:** Preventie, behoud en bevordering van gezondheid in relatie tot de kwaliteit van leven.
* **Inzetbaarheid:** Inzetbaar in elke type complexiteit.
* **Nieuwe aspecten:**
* Uitbreiding van de lijst met verpleegkundige handelingen (sommige B2 worden B1).
* Nieuwe bevoegdheden zijn toegevoegd.
* Aanpassing van de lijst met C-handelingen (uitbreiding).
* De lijst met C-handelingen is voorbehouden aan gespecialiseerde verpleegkundigen.
* **Delegatie:** Mag delegeren naar andere zorgbeoefenaars binnen een gestructureerd zorgteam.
> **Tip:** De VVAZ is verantwoordelijk voor het vaststellen van de complexiteit van de zorg. Deze inschatting gebeurt op basis van factoren zoals de moeilijkheidsgraad van de handeling, de kenmerken van de patiënt, de samenstelling van het zorgteam, en de planning en voorspelbaarheid van de zorg (acuut versus chronisch).
### 2.3 Gespecialiseerde verpleegkundige
De gespecialiseerde verpleegkundige is een VVAZ met een bijkomende opleiding in een specifiek zorgdomein (bv. pediatrie, geriatrie, GGZ). Zij is bevoegd om de verpleegkundige praktijk uit te oefenen als deskundige binnen dat domein. Dit vereist een bachelor diploma verpleegkunde plus een specialisatieopleiding (bv. BNA of PG).
### 2.4 Verpleegkundig specialist
* **Opleiding:** Academisch opgeleide verpleegkundige met een voortgezette masteropleiding in de verplegingswetenschap.
* **Profiel:** Breed takenpakket, zowel op klinisch als op wetenschappelijk vlak.
* **Titel:** Beschermde titel met specifieke erkenningscriteria.
* **Handelingen:** Beschikt over een aparte handelingslijst, die een uitbreiding is op de lijst voor VVAZ (B1/B2/C-handelingen). Kan autonoom handelen binnen voorwaarden.
* **Erkenning:** Formele erkenning moet worden aangevraagd en vereist:
* Diploma: bachelor + master.
* Klinische expertise.
* Permanente vorming (minimum 80 uur per 4 jaar).
* Actief zijn als verpleegkundig specialist (minimaal 1500 uur in de afgelopen 4 jaar).
* Portfolio.
* **Klinische activiteiten:** Omvatten medische handelingen ter opvolging van een patiënt binnen het specifieke zorgcontext of specialisatiedomein.
* **Voorwaarden voor handelingen:**
* Routinematige activiteiten volgens bepaalde routine of gewoonte.
* Beperkte medische complexiteit.
* Interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO).
* Risico's zijn te overzien met duidelijke waarschuwingscriteria in het IPSO.
* **Beslissingsbevoegdheid:**
* Beslissingen rond medische diagnostiek, behandeling en opvolging van totaalzorg.
* Doorverwijzen van patiënten naar andere zorgverleners.
* Opstellen van medische attesten (vanaf januari 2026).
* Beslissingen rond opname- en ontslagbeleid.
### 2.5 Klinisch verpleegkundig onderzoeker
* **Diploma:** Bachelor verpleegkunde + master + doctoraat.
## 3 Verpleegkundige activiteiten en handelingen (A, B, C)
De wet bepaalt de activiteiten die voorbehouden zijn aan beoefenaars van een beschermd beroep. Dit wordt uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten.
### 3.1 A-verstrekkingen (Algemene verpleegkundige activiteiten)
Dit zijn globale verpleegkundige activiteiten die de verpleegkundige volledig autonoom mag uitvoeren, zonder medisch voorschrift.
* **Wat:**
* Omschrijven van verpleegproblemen.
* Observeren en vastleggen van een gezondheidsstatus.
* Informeren en bijstaan bij het uitvoeren van handelingen gericht op behoud, verbetering of herstel van de gezondheid.
* Palliatieve zorgen, stervensbegeleiding, begeleiding bij rouwverwerking.
* Stellen van urgente levensreddende handelingen en handelen bij crisis/ramp.
* Analyseren van de kwaliteit van zorg om eigen beroepsuitoefening te verbeteren.
> **Tip:** Denk bij A-handelingen aan de bredere, niet-technische, verpleegkundige zorg.
### 3.2 B-verstrekkingen (Verpleegtechnische prestaties)
Dit zijn technische verpleegkundige prestaties, onderverdeeld in B1 en B2.
#### 3.2.1 B1-prestaties (zonder medisch voorschrift)
Deze handelingen mogen door de verpleegkundige zonder medisch voorschrift worden uitgevoerd.
* **Voorbeelden:** Zuurstoftoediening, hygiënische zorgen, controle van vitale parameters, aspiratie, zorg voor een tracheostoma, reanimatie (CPR), wondzorg, stomazorg.
#### 3.2.2 B2-prestaties (op medisch voorschrift)
Deze handelingen vereisen een medisch voorschrift.
* **Voorbeelden:** Injecties, blaassondage, gebruik en toezicht op een thoraxdrainagesysteem, toezicht en toediening van infuus, lavement, maagspoeling, verwijderen van hechtingen, toedienen van medicatie.
### 3.3 C-verstrekkingen (Toevertrouwde medische handelingen)
Dit zijn geneeskundige handelingen die door een arts aan een verpleegkundige zijn toevertrouwd. Niet alles kan gedelengeerd worden.
* **Voorbeelden:** Toedienen van chemotherapie, debrideren van decubituswonden, vervangen van een externe tracheacanule.
* **Verplichtingen voor de arts:**
* **Selectieverplichting:** Beoordelen van de bekwaamheid van de verpleegkundige.
* **Instructieverplichting:** Duidelijke informatie verschaffen aan de verpleegkundige.
* **Toezichts- en begeleidingsverplichting:** Arts moet aanwezig of bereikbaar zijn.
* **Controleverplichting.**
> **Tip:** C-handelingen vereisen specifieke voorwaarden voor de arts en de verpleegkundige, en worden vastgelegd in bijlagen van de wetgeving.
## 4 Uitvoeringsregels voor B- en C-handelingen
De uitvoering van B- en C-handelingen is aan strikte regels gebonden om de veiligheid en correctheid te waarborgen.
### 4.1 Uitvoering aan de hand van gestandaardiseerde plannen of orders
* **Standaardverpleegplan:** Systematische benadering van een zorgvrager met een bepaald gezondheidsprobleem.
* **Standaardprocedure:** Beschrijft de uitvoeringswijze van een technische verpleegkundige of medisch toevertrouwde handeling.
* **Staand order:** Een vooraf door een arts vastgesteld schriftelijk behandelingsplan dat verwijst naar standaardverpleegplannen en -procedures.
Deze plannen en procedures moeten altijd worden aangepast aan de individuele noden van de patiënt. De verantwoordelijkheid ligt bij het hoofd van de medische en verpleegkundige dienst.
### 4.2 Uitvoering na opdracht via een voorschrift (R/)
* **Soorten voorschriften:** Schriftelijk (geschreven, elektronisch, fax) of mondeling (telefonisch, radiofonisch, webcam).
* **Vereisten schriftelijk voorschrift:**
* Duidelijke identificatie van de patiënt (naam, voornaam).
* Duidelijke identificatie van de arts (naam, RIZIV-nummer, handtekening).
* Naam of nummer van de procedure of het verpleegplan/staand order.
* Datum.
* Bij geneesmiddelen: naam, hoeveelheid, posologie, toedieningswijze, toedieningsperiode of frequentie.
* **Vereisten mondeling voorschrift:** De verpleegkundige herhaalt het voorschrift, noteert het in het dossier, en de arts bezorgt zo snel mogelijk een schriftelijk voorschrift. De verpleegkundige mag een voorschrift weigeren als deze niet kan worden uitgevoerd.
> **Tip:** Bij mondelinge voorschriften is het cruciaal om de informatie dubbel te controleren en te documenteren, en de arts onmiddellijk te verwittigen.
### 4.3 Uitvoering behoort tot de normale kennis en bekwaamheid
B2- en C-handelingen mogen enkel worden uitgevoerd door verpleegkundigen met de nodige competenties, opleiding en ervaring. De handelingen moeten behoren tot de normale kennis en bekwaamheid van de verpleegkundige, om een veilige en correcte uitvoering te waarborgen.
## 5 Wettelijke omkadering en adviesorganen
Verschillende organen spelen een rol in de regulering en advisering rond het verpleegkundig beroep.
* **Federale Raad voor Verpleegkunde:** Adviseert de federale overheid en de gemeenschappen over de uitoefening van de verpleegkunde, kwalificaties, studies en opleiding.
* **Technische Commissie voor Verpleegkunde:** Geeft advies over de uitvoeringsmodaliteiten en kwalificatievoorwaarden voor C-handelingen en technische verpleegkundige prestaties.
* **Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde:** Adviseert over de erkenning van beroepstitels, controleert registratieregels en stelt sancties voor bij niet-naleving.
* **Toezichtscommissie:** Bevoegd voor toezicht op de uitoefening van gezondheidszorgberoepen, opgericht door de Zorgkwaliteitswet.
## 6 Onwettige uitoefening van de verpleegkunde
Het op gewoonlijke basis uitoefenen van de verpleegkunde zonder te voldoen aan de wettelijke voorwaarden wordt gesanctioneerd met gevangenisstraf en geldboetes.
### 6.1 Uitzonderingen en bijzondere situaties
* **Gelijkgestelde beroepen:** Artsen, vroedvrouwen (met diploma vóór 2018), zorgkundigen, kinesisten en paramedici binnen de grenzen van hun eigen beroepsprofiel.
* **Studenten verpleegkunde:** Tijdens hun opleiding.
* **Specifieke tests:** Afnemen van diagnostische oriëntatietesten (bv. HIV-testing) met toestemming van de patiënt en na opleiding door een arts.
* **Mantelzorgers:** Gemanipuleerde mantelzorgers die, na opleiding en met duidelijke procedures, een specifieke handeling mogen uitvoeren voor een welbepaalde patiënt.
* **Bekwame helper:** In het kader van beroep of als vrijwilliger buiten een zorgvoorziening, mits opstelling van een procedure of zorgplan door een arts of verpleegkundige en toelating voor A- of B-verstrekkingen.
* **Niet-financieel oogmerk:** Personen die verpleegkundige handelingen uitvoeren zonder financieel oogmerk (bv. ouder die ziek kind verzorgt).
* **Speciale opleiding:** Personen die tijdens een speciale opleiding verpleegkundige activiteiten uitvoeren, bijvoorbeeld bij een tekort aan bevoegde personen (bv. rampen, pandemieën). De Koning heeft deze bevoegdheid nog niet gebruikt.
## 7 Competenties van de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg
De VVAZ beschikt over een breed scala aan competenties, zowel op het gebied van kennis als vaardigheden.
### 7.1 Kennis en vaardigheden
* Wetenschappelijke basis (anatomie, fysiologie, psycho-sociale impact van gezondheid/ziekte).
* Ethiek en recht.
* Adequate klinische ervaring en vaardigheden.
* Bekwaamheid en motivatie voor opleiding en samenwerking.
### 7.2 Toe te passen competenties
* Verpleegkundige diagnoses, zorgplannen en noden in kaart brengen, organiseren en uitvoeren.
* Efficiënt samenwerken.
* Ondersteuning bieden aan een gezonde levensstijl van personen en gezinnen.
* Levensreddende handelingen uitvoeren bij crisis of ramp.
* Zorgvrager (en naasten) ondersteunen en informeren, bevordering van zelfzorg.
* Duidelijke communicatie.
* Evaluatie van de kwaliteit van zorg met bijsturing waar nodig.
---
# Uitzonderingen en bijzondere gevallen in de uitoefening
Dit gedeelte behandelt de uitzonderingen en bijzondere gevallen die voorkomen bij de uitoefening van gezondheidszorgberoepen, met een focus op situaties waarin afgeweken wordt van de standaardregels.
## 3. Uitzonderingen en bijzondere gevallen in de uitoefening
### 3.1 Gelijkgestelde beroepen
Bepaalde beroepen worden als gelijkgesteld beschouwd met beroepsbeoefenaars die onder de wettelijke bescherming van de gezondheidszorgberoepen vallen, maar dit gebeurt binnen strikte grenzen van hun eigen beroepsprofiel.
* **Artsen:** Vallen volledig onder de wettelijke regeling van de geneeskunde.
* **Vroedvrouwen:** Voor diploma's behaald vóór 2018 geldt een bredere bevoegdheid; nadien is de bevoegdheid beperkt tot hun eigen werkveld.
* **Zorgkundigen, kinesitherapeuten en paramedische beroepen:** Hun uitoefening is strikt beperkt tot de grenzen van hun eigen beroepsprofiel.
* **Studenten verpleegkunde of gelijkgestelde beroepen:** Mogen bepaalde handelingen uitvoeren onder supervisie.
* **Personen die diagnostische oriëntatietesten afnemen:** Bijvoorbeeld HIV-testen, mits toestemming van de patiënt, opleiding door een arts, en identificatie van de persoon en de specifieke technische prestatie.
### 3.2 Mantelzorg
Een mantelzorger kan worden gemandateerd om specifieke handelingen uit te voeren, mits deze deel uitmaakt van de directe omgeving van de zorgvrager en hiervoor de nodige opleiding en procedures volgt.
* **Vereisten voor mantelzorg:**
* Opleiding door een verpleegkundige of arts.
* Opstelling van een procedure of zorgplan.
* Toestemming om specifieke B-handelingen uit te voeren bij één welbepaalde patiënt.
* Een document opgesteld door een verpleegkundige of arts, met daarin de identiteit van de zorgvrager en de gemandateerde mantelzorger, de duur van de toelating, de voorwaarden en waarschuwingscriteria.
* Frequente herevaluatie van de gezondheidstoestand van de patiënt door een verpleegkundige of arts ter supervisie.
### 3.3 Bekwame helper
Een bekwame helper kan, in het kader van zijn of haar beroep of als vrijwilliger buiten een zorgvoorziening, bepaalde zorgtaken uitvoeren.
* **Voorwaarden voor bekwame hulp:**
* De zorgvrager wordt verzorgd volgens een procedure of zorgplan opgesteld door een verpleegkundige of arts.
* Toelating voor A- of B-verstrekkingen.
* Een lijst met instructie- en opleidingsvoorwaarden (nog te bepalen door de Koning) voor specifieke technische verstrekkingen.
* Een document met de identificatie van de helper en de patiënt, de specifieke handelingen, duur, bijkomende voorwaarden, waarschuwingscriteria en modaliteiten voor overleg met een arts of verpleegkundige.
### 3.4 Uitoefening van verpleegkundige handelingen zonder financieel oogmerk
Dit betreft situaties waarin personen verpleegkundige handelingen verrichten zonder een financieel motief, zoals een ouder die voor een ziek kind zorgt, of iemand die zijn bejaarde moeder verzorgt. De Koning heeft de bevoegdheid om verpleegkundige activiteiten te bepalen die door niet-bevoegde personen met een speciale opleiding mogen worden uitgevoerd.
* **Toepassingsgebieden:**
* Personen tijdens hun opleiding.
* Bij een tekort aan bevoegde personen (bv. tijdens rampen, oorlog of pandemieën). De Koning heeft deze bevoegdheid nog niet uitgeoefend.
### 3.5 Verpleegkundige handelingen en competenties
De competenties van een verpleegkundige algemene zorg omvatten kennis, vaardigheden en ethische principes.
* **Competenties verpleegkundige algemene zorg:**
* **Kennis en vaardigheden:** Wetenschappelijke basis (anatomie, fysiologie, biopsychosociale impact), ethiek en recht, adequate klinische ervaring. Bekwaamheid en motivatie zijn cruciaal voor opleiding en samenwerking.
* **Toegepaste competenties:**
* Verpleegkundige diagnoses, zorgplannen en noden in kaart brengen, organiseren en uitvoeren.
* Efficiënt samenwerken.
* Ondersteunen van een gezonde levensstijl.
* Levensreddende handelingen in crisissituaties of rampen.
* Ondersteunen, informeren en promoten van zelfzorg bij de zorgvrager en naasten (met respect voor het beroepsgeheim).
* Duidelijke communicatie.
* Evaluatie en bijsturing van de kwaliteit van zorg.
### 3.6 Verpleegkundige activiteiten: A-, B- en C-verstrekkingen
De wettelijke omschrijving van verpleegkundige activiteiten is breed en wordt nader uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten.
* **A-verstrekkingen:** Globale verpleegkundige activiteiten die een verpleegkundige autonoom mag uitvoeren, zonder medisch voorschrift.
* **Wat:** Omschrijven van verpleegproblemen, observeren, vastleggen van gezondheidsstatussen, informeren, bijstaan bij handelingen gericht op behoud, verbetering of herstel van de gezondheid. Dit omvat palliatieve zorg, stervensbegeleiding, rouwverwerking, en het stellen van urgente levensreddende handelingen. Ook de analyse van de kwaliteit van eigen beroepsuitoefening valt hieronder.
* **B-verstrekkingen:** Technische verpleegkundige prestaties.
* **B1-prestaties:** Mogen zonder medisch voorschrift worden uitgevoerd. Voorbeelden zijn zuurstoftoediening, hygiënische zorgen, meten van vitale parameters, aspireren, wondzorg, stomazorg, en reanimatie.
* **B2-prestaties:** Vereisen een medisch voorschrift. Voorbeelden zijn injecties, blaassondages, beheer van thoraxdrainagesystemen, toediening van infusen, lavementen, maagspoelingen, verwijderen van hechtingen, en medicatietoediening.
* **C-verstrekkingen:** Toevertrouwde medische handelingen die door een arts aan een verpleegkundige worden gedelegeerd.
* **Voorwaarden:** Niet alle medische handelingen kunnen worden gedelegeerd. De wet bepaalt welke handelingen gedelegeerd mogen worden. Voorbeelden zijn chemotherapie toedienen, decubituswonden debrideren, en het vervangen van een externe tracheacanule.
* **Verplichtingen voor de arts:** Selectie van een bekwame verpleegkundige, instructie geven, en toezicht houden.
* **Uitvoeringsregels:** C-handelingen mogen worden uitgevoerd aan de hand van een standaardverpleegplan, standaardprocedure of staand order, ofwel na opdracht middels een voorschrift (R/). De uitvoering vereist de nodige competenties, opleiding en ervaring om een veilige en correcte uitvoering te waarborgen.
### 3.7 Wettelijke omkadering en toezicht
Verschillende organen zijn betrokken bij de regulering en het toezicht op de uitoefening van de verpleegkunde.
* **Federale Raad voor Verpleegkunde:** Adviseert op federaal en gemeenschapsniveau over de uitoefening van de verpleegkunde, kwalificaties en opleidingen.
* **Technische Commissie voor Verpleegkunde:** Geeft advies over de voorwaarden en uitvoeringsmodaliteiten van C-handelingen en technische verpleegkundige prestaties.
* **Erkenningscommissie voor Beoefenaars van de Verpleegkunde:** Adviseert over de erkenning van beroepstitels en volgt de wettelijke voorwaarden voor het behoud ervan op.
* **Toezichtscommissie:** Bevoegd voor het toezicht op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, opgericht krachtens de zorgkwaliteitswet.
---
> **Tip:** Bestudeer de specifieke lijsten met A-, B- en C-handelingen nauwkeurig, evenals de voorwaarden voor de verschillende niveaus van verpleegkundigen (basisverpleegkundige, VVAZ, gespecialiseerd verpleegkundige, verpleegkundig specialist). Begrijp de nuances tussen autonomie, medisch voorschrift en gedelegeerde handelingen.
> **Tip:** Let goed op de verschillen in bevoegdheden tussen de 'basisverpleegkundige' (HBO5) en de 'verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg' (VVAZ, Bachelor), met name in relatie tot de complexiteit van de zorg en de aard van de handelingen.
> **Tip:** De regels rond 'bekwame helpers' en 'mantelzorgers' zijn specifieke uitzonderingen. Zorg dat je de voorwaarden, zoals opleiding, documentatie en supervisie, goed onthoudt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wettelijk statuut | De juridische status en de rechten en plichten die verbonden zijn aan een bepaald beroep of een persoon binnen een juridisch kader. Dit omvat de regels die de uitoefening van een beroep kaderen. |
| Beroepsbescherming | Het wettelijk kader dat de uitoefening van specifieke beroepsactiviteiten voorbehoudt aan personen die voldoen aan bepaalde wettelijke vereisten, zoals het bezit van een specifiek diploma of titel. |
| Titelbescherming | Het wettelijk voorbehoud van het dragen van een bepaalde titel aan personen die deze titel of het bijbehorende diploma op de wettelijk voorgeschreven wijze hebben behaald en verkregen. |
| Wettelijk monopolie uitoefening geneeskunde | Het exclusieve recht, verleend door de wet, aan artsen om handelingen uit te voeren die gericht zijn op het onderzoeken van de gezondheidstoestand, diagnosticeren van ziektes en instellen van behandelingen. |
| Juridische uitzonderingen (geneeskunde) | Situaties waarin specifieke deelgebieden van de geneeskunde door andere wettelijk erkende beroepsgroepen, zoals vroedvrouwen of tandartsen, zelfstandig mogen worden uitgeoefend binnen hun eigen domein. |
| Visum (gezondheidszorg) | Een officiële toelating, afgegeven door een bevoegde overheidsinstantie, die aantoont dat een zorgverlener voldoet aan de wettelijke vereisten voor het uitoefenen van zijn beroep, inclusief medische bewaking. |
| Toezichtscommissie | Een commissie die belast is met het toezicht op de praktijkvoering van zorgverleners, inclusief het beoordelen van de fysieke en psychische gesteldheid, en het opleggen van tuchtmaatregelen indien nodig. |
| Basisverpleegkundige (HBO5) | Een verpleegkundige die opgeleid is op niveau 5 (HBO5) en bevoegd is om autonoom te handelen in minder complexe zorgsituaties, en samen te werken binnen een team in complexere situaties. |
| Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (Bachelor) | Een verpleegkundige met een bachelordiploma die een bredere verantwoordelijkheid draagt, waaronder het vaststellen van zorgnoden, het coördineren van zorg en het opstellen van verpleegplannen. |
| Zorgladder in verpleegkunde | Een hiërarchisch model dat de verschillende niveaus van bevoegdheid en expertise binnen de verpleegkunde weergeeft, van basisverpleegkundige tot gespecialiseerde en universitaire niveaus. |
| Gegradueerd verpleegkundige HBO5 | De benaming voor een basisverpleegkundige die een opleiding heeft genoten op HBO5 niveau, met specifieke bevoegdheidsgrenzen ten opzichte van hogere niveaus. |
| VVAZ (Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg) | De acroniem voor de verpleegkundige met een bachelordiploma, die een uitgebreider takenpakket en meer coördinerende bevoegdheden heeft dan een basisverpleegkundige. |
| Gespecialiseerd verpleegkundige | Een verpleegkundige die, naast de algemene verpleegkundige opleiding, een aanvullende specialisatieopleiding heeft gevolgd binnen een specifiek zorgdomein. |
| Verpleegkundig specialist | Een academisch opgeleide verpleegkundige met een masterdiploma en aanzienlijke klinische ervaring, die een breed takenpakket heeft op klinisch en wetenschappelijk vlak, en een beschermde titel bezit. |
| Klinisch verpleegkundig onderzoeker | Een verpleegkundige die op doctoraal niveau is opgeleid en zich richt op het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek binnen de verpleegkunde. |
| Onwettige uitoefening verpleegkunde | Het plegen van verpleegkundige handelingen door personen die niet voldoen aan de wettelijke vereisten, wat kan leiden tot juridische sancties zoals gevangenisstraffen en geldboetes. |
| Gelijkgestelde beroepen | Beroepen die wettelijk worden erkend als zijnde van gelijkwaardig niveau of met vergelijkbare bevoegdheden als een ander erkend beroep, vaak met specifieke toelatingen of beperkingen. |
| Mantelzorger | Een persoon die niet professioneel betrokken is bij de zorg, maar vrijwillig zorg verleent aan een naaste, vaak na training en onder toezicht van een professional. |
| Bekwame helper | Een persoon die, buiten een zorgvoorziening en zonder financieel oogmerk, hulp biedt bij verpleegkundige handelingen na een specifieke opleiding en binnen de grenzen van een door een professional opgesteld zorgplan. |
| A-verstrekking | Een categorie van algemene verpleegkundige activiteiten die de verpleegkundige volledig autonoom mag uitvoeren, zonder medisch voorschrift, en gericht op het observeren, informeren en ondersteunen van de zorgvrager. |
| B-verstrekking (B1 en B2) | Technisch verpleegkundige prestaties. B1-prestaties mogen zonder medisch voorschrift worden uitgevoerd, terwijl B2-prestaties een medisch voorschrift vereisen. |
| C-verstrekking | Medische handelingen die door een arts aan een verpleegkundige zijn toevertrouwd, waarbij specifieke wettelijke bepalingen en kwalificatievereisten van toepassing zijn. |
| Standaardverpleegplan | Een systematische benadering voor de verpleging van zorgvragers met een specifiek gezondheidsprobleem, opgesteld om een consistente en kwalitatieve zorg te waarborgen. |
| Standaardprocedure | Een gedetailleerde beschrijving van hoe een specifieke technische verpleegkundige handeling of een aan een verpleegkundige toevertrouwde medische handeling moet worden uitgevoerd. |
| Staand order | Een vooraf door een arts vastgesteld schriftelijk behandelingsplan dat verwijst naar standaardverpleegplannen en procedures, en dat identificeerbaar is voor een specifieke patiënt. |
| Medisch voorschrift (R/) | Een schriftelijke of mondelinge opdracht van een arts voor medicatie of medische handelingen, die de basis vormt voor de uitvoering door de verpleegkundige. |
| Wettelijke omkadering beroep | Het geheel van wetten, decreten, besluiten en reglementen die de uitoefening van een bepaald beroep, zoals verpleegkunde, regelen en kaderen. |
| Federale raad voor verpleegkunde | Een adviesorgaan dat advies verstrekt aan de federale overheid en gemeenschappen over zaken betreffende de uitoefening van de verpleegkunde, kwalificaties en opleidingen. |
| Technische commissie voor verpleegkunde | Een adviserend orgaan dat zich buigt over de uitvoeringsmodaliteiten en kwalificatievoorwaarden voor verschillende soorten verpleegkundige en medische handelingen. |
| Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde | Een commissie die advies geeft over de erkenning van beroepstitels, de registratie van verpleegkundigen en de naleving van wettelijke voorwaarden voor het behoud van hun titel. |