Cover
Start now for free H1: psychomotorische ontwikkeling
Summary
# Definitie en componenten van psychomotoriek
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de definitie en componenten van psychomotoriek, opgesteld als een examen-ready studiegids.
## 1. Definitie en componenten van psychomotoriek
Psychomotoriek beschrijft de ontwikkeling van motorische vaardigheden in nauwe relatie tot cognitieve, sociaal-affectieve en motorische elementen.
### 1.1 De definitie van psychomotoriek
Psychomotorische ontwikkeling omvat de evolutie van de motoriek, waarbij deze niet geïsoleerd staat, maar samenhangt met en beïnvloed wordt door cognitieve processen, sociaal-emotionele aspecten en de intrinsieke motorische capaciteiten van een individu.
### 1.2 De componenten van psychomotoriek
De psychomotoriek kan worden opgedeeld in verschillende onderling verbonden componenten:
#### 1.2.1 Motorische component
Dit verwijst naar de bewegingsgerelateerde aspecten.
* **Bewegingsapparaat:** Omvat de spieren, gewrichten en het zenuwstelsel die beweging mogelijk maken.
* **Houdingsapparaat:** Betreft de stabiliteit en balans, waaronder evenwicht en coördinatie.
* **Centraal Zenuwstelsel (CZS):** Speelt een cruciale rol in de aansturing en coördinatie van bewegingen. Dit omvat ook de aanleg voor handelingen (praxis).
* **Grote en fijne motoriek:** Onderscheid tussen algemene lichaamsbewegingen (grote motoriek) en meer gedetailleerde, behendige bewegingen (fijne motoriek).
#### 1.2.2 Cognitieve component
Dit betreft de mentale processen die een rol spelen bij motorische activiteit.
* **Kenaspecten:**
* **Gnosis:** Het vermogen om prikkels te herkennen en te interpreteren, zoals het herkennen van een object.
* **Lichaamsschema:** Het bewustzijn van het eigen lichaam, de ruimte en de relaties daartussen.
* **Orientatie-coördinatie:** Het vermogen om de eigen bewegingen en positie in de ruimte te coördineren.
* **Perceptie:** De interpretatie van zintuiglijke informatie.
* **Tijd en Ruimte:** Het besef en de oriëntatie in tijd en ruimte.
#### 1.2.3 Sociaal-affectieve component
Dit aspect omvat de emotionele en sociale integratie van motorische gedragingen.
* **Emotioneel aspect:** Gevoelens en stemmingen die motorische uitingen beïnvloeden.
* **Affectief-dynamisch aspect:** Persoonlijkheidskenmerken, karakter en de algemene attitude, interesse en durf van een individu. Dit wordt verder uitgediept in de levenslooppsychologie.
> **Tip:** Bij examens wordt vaak gevraagd om vanuit de definitie van psychomotoriek de verschillende aspecten (cognitief, motorisch, sociaal-affectief) te duiden aan de hand van concrete voorbeelden of casussen.
### 1.3 Ontwikkeling versus groei
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen ontwikkeling en groei:
* **Ontwikkeling:**
* Wordt gekenmerkt door kwalitatieve veranderingen.
* Omvat de complexe samenwerking tussen de verschillende componenten van de psychomotoriek (CZS, motorisch systeem, zintuigen).
* Zorgt voor differentiatie en variatie in vaardigheden, bijvoorbeeld op het gebied van grote en fijne motoriek.
* Gesell onderscheidde vijf ontwikkelingsvelden: groot-motorische ontwikkeling, fijn-motorische ontwikkeling, spraak- en taalontwikkeling, persoonlijkheid en sociale vaardigheden, en adaptatie.
* **Groei:**
* Wordt gekenmerkt door kwantitatieve veranderingen.
* Omvat vermeerdering, zoals celdeling en toename in lichaamsomvang.
* Parameters zoals lengte, gewicht en omtrek zijn belangrijke indicatoren.
* Er bestaan wetmatigheden en beoordelingsmethoden voor groei, zoals standaardcurven en percentielen. Een knik in de gewichtslijn kan duiden op problemen zoals onvoldoende voeding of ziekte.
### 1.4 Factoren die ontwikkeling en groei beïnvloeden
Zowel 'nature' (fysiologische rijping, genetische aanleg) als 'nurture' (omgeving, socio-economische factoren, ervaringen) spelen een rol. Daarnaast is zelfbepaling, de eigen vrije keuze en het stellen van doelen, ook een significante factor in de ontwikkeling. Deze drie factoren beïnvloeden elkaar voortdurend.
### 1.5 De zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky)
Werken binnen de 'zone van naaste ontwikkeling' is cruciaal voor een effectieve stimulering van ontwikkeling. Dit betekent inspelen op het huidige ontwikkelingsniveau van een kind en het helpen bij het oplossen van problemen die het nog niet zelfstandig kan, door middel van uitleg, demonstratie of voordoen. Dit mondt uit in zelfregulatie van het leergedrag. De zone van naaste ontwikkeling is de afstand tussen wat een kind zonder hulp kan en wat het kan met begeleiding.
> **Tip:** Mediatie of mediërend leren, waarbij een mediator (begeleider) de interactie tussen de stimulus en het kind stuurt om een kwaliteitsvol leermoment te creëren, is een belangrijk concept binnen dit kader.
### 1.6 Mijlpalen en sleutelleeftijden
* **Mijlpalen:** Het verwerven en beheersen van essentiële vaardigheden en functies binnen verschillende ontwikkelingsvelden.
* **Sleutelleeftijden:** De leeftijd waarop mijlpalen typisch bereikt zouden moeten zijn (vaak uitgedrukt in het 50e percentiel of mediaan).
Er bestaan basale en afgeleide wetmatigheden in de ontwikkeling, zoals de cephalocaudale ontwikkeling (van hoofd naar staart) en de proximo-distale ontwikkeling (van centrum naar periferie). Ook intra-individuele variatie (sommige gebieden ontwikkelen sneller dan andere) en onderlinge afhankelijkheid van vaardigheden zijn kenmerkend. De snelheid van ontwikkeling neemt over het algemeen af naarmate het kind ouder wordt, en de ontwikkeling verloopt vaak schoksgewijs.
---
# Ontwikkeling en groei: concepten en factoren
Dit onderwerp verkent de fundamentele verschillen tussen ontwikkeling en groei, introduceert de vijf ontwikkelingsvelden volgens Gesell en analyseert de cruciale factoren die deze processen beïnvloeden.
### 2.1 De basisconcepten: ontwikkeling en groei
**2.1.1 Ontwikkeling**
Ontwikkeling wordt gedefinieerd als een **kwalitatieve verandering**. Het betreft de complexe samenwerking tussen de verschillende componenten van de psychomotoriek, waarbij functies en vaardigheden geïntegreerd raken. Dit proces omvat differentiatie en variatie, bijvoorbeeld op het gebied van grove en fijne motorische vaardigheden.
**2.1.2 Groei**
Groei daarentegen is een **kwantitatieve verandering of vermeerdering**. Dit kan leiden tot veranderingen in lichaamsverhoudingen en lichaamssamenstelling. Belangrijke parameters voor het beoordelen van groei zijn lengte, gewicht en hoofdomtrek. Deze worden vaak gevisualiseerd met standaardgroeicurven en percentielen, waarbij het 50e percentiel de mediaan vertegenwoordigt. Een significante knik in de gewichtslijn kan duiden op onvoldoende voeding, verwaarlozing, ziekte of juist overvoeding.
### 2.2 De vijf ontwikkelingsvelden volgens Gesell
Arnold Gesell identificeerde vijf cruciale ontwikkelingsvelden die de algehele ontwikkeling van een kind omvatten:
* **Groot-motorische ontwikkeling:** De ontwikkeling van de bewegingen die grote spiergroepen betrekken, zoals lopen, springen en gooien.
* **Fijn-motorische ontwikkeling:** De ontwikkeling van fijne, precieze bewegingen, met name met de handen en vingers, zoals grijpen, knippen en schrijven.
* **Spraak- en taalontwikkeling:** De verwerving en het gebruik van taal, zowel gesproken als begrepen.
* **Persoonlijkheid en sociale vaardigheden:** De ontwikkeling van karakter, persoonlijkheid, interesses, attitude, durf en het vermogen om met anderen om te gaan.
* **Adaptatie:** Het vermogen om zich aan te passen aan nieuwe situaties en uitdagingen.
### 2.3 Factoren die ontwikkeling en groei beïnvloeden
Ontwikkeling en groei worden beïnvloed door een wisselwerking tussen inherente aanleg en omgevingsfactoren:
* **Nature (rijping):**
* **Fysiologische rijping:** Dit verwijst naar het biologisch rijpingsproces dat vanuit het organisme zelf gestuurd wordt, volgens interne ontwikkelingswetten.
* **Genetisch materiaal:** De erfelijke aanleg die aan de basis ligt van vele eigenschappen en potenties.
* **Cognitie:** De rol van cognitieve processen in de integratie van vaardigheden.
* **Nurture (omgeving):**
* **Socio-economische factoren:** Invloeden vanuit de sociale en economische omgeving waarin het kind opgroeit.
* **Incidentele ervaringsleren:** Leren door specifieke, vaak onvoorziene, ervaringen.
* **Positieve ervaringen:** Stimulerende en ondersteunende interacties en omstandigheden.
* **Feedback:** Reacties op gedrag die het leerproces sturen.
* **Psycho-sociaal en emotioneel klimaat:** De sfeer en relaties binnen het gezin en de bredere sociale omgeving.
* **Zelfbepaling:**
* De menselijke capaciteit om zelf keuzes te maken, omstandigheden te scheppen, doelen te stellen en richting te geven aan de eigen ontwikkeling. Dit concept benadrukt de actieve rol van het individu in zijn eigen levensloop, waarbij de "gulden middenweg" tussen interne en externe invloeden centraal staat.
Deze drie factoren (nature, nurture en zelfbepaling) beïnvloeden elkaar voortdurend en werken samen om de ontwikkeling van het kind vorm te geven.
### 2.4 De zone van naaste ontwikkeling en mediatie
Een cruciaal concept voor het begeleiden van ontwikkeling is de **zone van naaste ontwikkeling (ZNO)**, geïntroduceerd door Lev Vygotsky.
* **Definitie van ZNO:** De ZNO is "de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld door middel van probleemoplossen door het kind zonder hulp uitgevoerd, en het potentiële ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld door probleemoplossen onder volwassen begeleiding of door meer gevorderde leeftijdsgenoten".
**2.4.1 Werken in de ZNO**
Dit houdt in dat men inspeelt op het huidige ontwikkelingsniveau van kinderen en hen stimuleert door te kijken naar wat zij kúnnen leren, in plaats van alleen naar wat zij al kunnen. Door hen te helpen bij het oplossen van problemen die ze nog niet zelfstandig aankunnen, bijvoorbeeld door uitleg, voordoen of demonstreren, brengt men hen een stap verder. Dit proces mondt uit in **zelfregulatie**, waarbij het kind zelf zijn leergedrag kan sturen.
> **Tip:** Te moeilijke opdrachten moeten vermeden worden, omdat dit leidt tot frustratie, demotivatie en een negatief zelfbeeld. Differentiatie is essentieel: taken en opdrachten moeten aangepast worden aan de individuele ontwikkeling van elk kind.
**2.4.2 Mediatie (mediërend leren)**
Mediatie is een actief en doelgericht interactief proces waarbij een mediator (begeleider) de reactie van het kind op een prikkel stuurt met als doel een kwaliteitsvol cognitief leermoment te creëren. De mediator helpt het kind essentiële informatie te selecteren, biedt feedback op de reactie van het kind en helpt bij het verwerken van prikkels. De interactie tussen mediator en kind is hierbij kernbegrip.
Schematisch gezien stelt de mediator zich tussen de stimuli en het kind, vertaalt deze en helpt het kind de relevante informatie te distilleren uit een brede stroom van prikkels. De mediator helpt ook bij de reactie van het kind op de prikkels en geeft hierop feedback.
De ZNO kan worden weergegeven als een gebied waarbinnen het kind zelfstandig kan leren zonder mediatie, en het gebied waar mediatie nodig is om het kind verder te helpen. Het startpunt is wat het kind al kan, waarna mediatie dient als aanloop naar verdere beheersing.
### 2.5 Mijlpalen, sleutelleeftijden en ontwikkelingswetmatigheden
**2.5.1 Mijlpalen en sleutelleeftijden**
* **Mijlpalen:** Het verwerven en beheersen van essentiële vaardigheden en functies binnen de verschillende ontwikkelingsvelden.
* **Sleutelleeftijden:** De leeftijden waarop bepaalde mijlpalen gemiddeld bereikt (Percentiel 50, de mediaan) moeten zijn.
Voorbeelden van mijlpalen en sleutelleeftijden zijn onder andere oogspiercontrole (4 weken), hoofdbalans (16 weken) en grijpen en manipuleren met de handen (28 weken). Een sleutelleeftijd van 60 maanden (5 jaar) kan bijvoorbeeld duiden op schoolrijpheid en een goed ontwikkeld vermogen tot samen spelen.
**2.5.2 Basale ontwikkelingswetmatigheden**
Er zijn basale wetmatigheden die de volgorde van ontwikkeling beschrijven:
* **Orde:** De volgorde van ontwikkeling is interindividueel (tussen personen) vaak gelijk, hoewel het tijdstip kan variëren. Een voorbeeld is de opeenvolging: hoofdbalans $\rightarrow$ zitten $\rightarrow$ staan $\rightarrow$ lopen.
* **Chaos:** Het tijdstip waarop leeftijdsgrenzen bereikt worden, is interindividueel verschillend en afhankelijk van fysiologische rijping, milieu en geslacht.
**2.5.3 Afgeleide ontwikkelingswetmatigheden**
Naast de basale wetmatigheden zijn er ook afgeleide principes die de aard van de ontwikkeling beschrijven:
* **Cefalocaudale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van hoofd naar stuit (bijvoorbeeld zitten).
* **Proximo-distale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van centraal naar perifeer (bijvoorbeeld het bereiken en grijpen met de armen en handen).
* **Flexie-extensie ontwikkeling:** Een patroon van buigen en strekken van ledematen.
* **Reciproke integratie:** Rijping van de ene functie benadrukt de tegenovergestelde functie (bijvoorbeeld grijpen en loslaten).
* **Functionele asymmetric:** Afwisselende links-rechts ontwikkeling (bijvoorbeeld manuele activiteit).
* **Intra-individuele variatie:** Bepaalde ontwikkelingsvelden krijgen voorrang op andere binnen een individu (bijvoorbeeld fietsen versus praten).
* **Onomkeerbaarheid in de ontwikkeling:** Eenmaal verworven vaardigheden worden doorgaans niet verloren (bijvoorbeeld stappen, hinkelen, springen).
* **Onderlinge afhankelijkheid:** Ontwikkeling is een integratie en differentiatie van vaardigheden en een wisselwerking daartussen (bijvoorbeeld spraakontwikkeling).
* **Afnemende snelheid:** De snelheid van ontwikkeling neemt vaak af naarmate het kind ouder wordt (bijvoorbeeld grootmotorische ontwikkeling).
* **Stootsgewijze ontwikkeling:** Ontwikkeling kan in fasen of "stootjes" verlopen (bijvoorbeeld leren fietsen).
---
# Leren in de zone van naaste ontwikkeling en mediatie
Dit gedeelte behandelt de theorie van Vygotsky over de zone van naaste ontwikkeling en het concept van mediatie, waarbij de nadruk ligt op hoe begeleiding kinderen helpt bij de ontwikkeling van zelfregulatie.
### 3.1 De zone van naaste ontwikkeling (ZNO)
De zone van naaste ontwikkeling, een concept van Vygotsky, beschrijft de afstand tussen het niveau van probleemoplossing dat een kind zonder hulp kan bereiken en het niveau dat het kan bereiken met begeleiding van een volwassene of een meer ervaren leeftijdsgenoot.
#### 3.1.1 Definitie en kenmerken
* **Definitie:** De ZNO is "de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld door middel van probleemoplossen door het kind zonder hulp uitgevoerd, en het potentiële ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld door probleemoplossen onder volwassen begeleiding of door meer gevorderde leeftijdsgenoten".
* **Stimuleren van leren:** Het werken in de ZNO houdt in dat men inspeelt op het huidige ontwikkelingsniveau van kinderen en hen stimuleert te leren door te kijken naar wat ze *kunnen leren*, niet enkel naar wat ze *al kunnen*.
* **Actieve hulp:** Dit proces omvat het geven van uitleg, het voordiscussiëren van delen van een probleem, of het demonstreren van taken om het kind een stapje verder te helpen.
#### 3.1.2 Doel en resultaat van leren in de ZNO
* **Zelfregulatie:** Het uiteindelijke doel van begeleid leren in de ZNO is de ontwikkeling van zelfregulatie in het leergedrag van het kind. Het kind leert te herkennen wat het zelf kan, wat het met hulp kan, en waarvoor het ondersteuning nodig heeft.
* **Vooruitgang:** Door continu een stapje verder te helpen, wordt het kind steeds een stukje verder gebracht in zijn leerproces.
#### 3.1.3 Belang van differentiatie en voorkomen van falen
* **Te moeilijke opdrachten vermijden:** Het stellen van te moeilijke opdrachten leidt tot frustratie, demotivatie, ontgoocheling, en heeft een negatieve impact op het zelfvertrouwen en zelfbeeld van het kind.
* **Differentiatie:** Taken en opdrachten moeten aangepast worden aan het individuele ontwikkelingsniveau van elk kind.
> **Tip:** Zoek naar concrete voorbeelden van hoe taken aangepast kunnen worden aan de ZNO van een individueel kind.
* **Voorkomen van falen:** Het is cruciaal om te voorkomen dat kinderen falen in leertaken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het leren fietsen of het maken van huiswerk.
#### 3.1.4 Verhouding tot andere ontwikkelingszones
* **Zone van zelfstandige ontwikkeling:** Dit is het gebied waarin het kind zelfstandig kan leren zonder mediatie. Het startpunt hiervan is wat het kind al kan, en het kind gaat hier zelfstandig verder mee.
* **Mediatie als startpunt:** Mediatie kan dienen als een startpunt om aan te leren hoe een taak verder aangepakt moet worden, waarbij fouten maken deel uitmaakt van het leerproces om te ontdekken hoe het anders of beter kan.
### 3.2 Mediatie of mediërend leren
Mediatie is een actief, doelgericht en interactief proces waarbij een mediator de reactie van een kind op een prikkel beïnvloedt om een kwalitatief hoogstaand cognitief leermoment te creëren.
#### 3.2.1 Het interactieve proces van mediatie
* **Kernwoord: interactie:** Mediatie is fundamenteel een interactie tussen de mediator en het kind.
* **Rol van de mediator:** De mediator positioneert zich tussen de stimuli (S) en het organisme (het kind, O). De mediator vertaalt een deel van de prikkels naar het kind, helpt het kind essentiële informatie te selecteren en geeft feedback op de reactie van het kind op deze prikkels.
* **Begeleiding bij informatieverwerking:** De mediator helpt het kind bij het selecteren van relevante informatie uit de vele prikkels die op hem afkomen, terwijl de mediator ook de overbodige informatie in acht neemt. De mediator reageert op de interpretatie of selectie van informatie door het kind.
> **Tip:** Begrijp de rol van de mediator als een filter en gids voor de informatieverwerking van het kind.
### 3.3 Mijlpalen en sleutelleeftijden
* **Mijlpalen:** Dit zijn essentiële vaardigheden en functies die verworven en beheerst moeten worden binnen de verschillende ontwikkelingsvelden.
* **Sleutelleeftijden:** Dit is de leeftijdsperiode waarin deze mijlpalen gemiddeld bereikt zouden moeten worden (de mediaan, of P50).
#### 3.3.1 Normatieve ontwikkelingsschalen en percentielen
* **Percentielen:** Percentielen verdelen een dataset in 100 gelijke delen. Het 50e percentiel (mediaan) vertegenwoordigt de gemiddelde waarde. Bijvoorbeeld, het 90e percentiel (P90) betekent dat 10% van de groep groter is en 90% kleiner.
* **Voorbeeld:** Een baby op 32 weken die op het 90e percentiel van lengte zit, is groter dan 90% van de baby's van die leeftijd.
#### 3.3.2 Basale en afgeleide wetmatigheden in de ontwikkeling
* **Basale wetmatigheden:**
* **Orde:** De volgorde van ontwikkeling is interindividueel gelijk (bijv. lopen vereist eerst hoofdbalans, zitten, staan).
* **Chaos:** Het tijdstip waarop deze mijlpalen bereikt worden, is interindividueel verschillend en afhankelijk van rijping, milieu en geslacht.
* **Afgeleide wetmatigheden:**
* **Cefalocaudale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van hoofd naar stuit (bijv. zitten).
* **Proximodistale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van centraal naar perifeer (bijv. reiken en grijpen).
* **Flexie-extensie ontwikkeling:** Ontwikkeling van buiging en strekking (bijv. tekenen binnen de lijntjes).
* **Reciproke integratie:** De rijping van een functie benadrukt de tegenovergestelde functie (bijv. grijpen en loslaten).
* **Functionele asymmetrie:** Afwisselende linker- en rechterontwikkeling (bijv. manuele activiteit).
* **Intra-individuele variatie:** Bepaalde ontwikkelingsvelden krijgen voorrang op andere (bijv. fietsen versus praten).
* **Onomkeerbaarheid:** Ontwikkeling is over het algemeen een voorwaarts gericht proces (bijv. stappen, hinkelen).
* **Onderlinge afhankelijkheid:** Ontwikkeling is een integratie en differentiatie van en wisselwerking tussen vaardigheden (bijv. spraakontwikkeling).
* **Afnemende snelheid:** De snelheid van ontwikkeling neemt af, met name in de grootmotorische ontwikkeling.
* **Stootsgewijze ontwikkeling:** Ontwikkeling vindt plaats in schokken of sprongen (bijv. fietsen).
---
# Mijlpalen, sleutelleeftijden en ontwikkelingswetmatigheden
Dit onderwerp beschrijft de mijlpalen en sleutelleeftijden in de ontwikkeling, alsook de basale en afgeleide wetmatigheden die de volgorde en het tempo van ontwikkeling bepalen, zoals cefalocaudale en proximodistale ontwikkeling.
### 4.1 Definitie en concepten
Ontwikkeling wordt gedefinieerd als kwalitatieve verandering, die voortkomt uit de complexe samenwerking tussen verschillende componenten van de psychomotoriek. Functies en vaardigheden gaan hierbij samenwerken, zoals het centrale zenuwstelsel, het motorische stelsel en het zintuigstelsel. Dit leidt tot differentiatie en variatie, bijvoorbeeld op het gebied van groot- en fijnmotorische vaardigheden. Groei daarentegen wordt gedefinieerd als kwantitatieve verandering of vermeerdering, zoals celdeling of een toename in lengte en gewicht.
### 4.2 Ontwikkelingsvelden volgens Gesell
Gesell onderscheidde vijf ontwikkelingsvelden:
* Groot-motorische ontwikkeling
* Fijn-motorische ontwikkeling
* Spraak- en taalontwikkeling
* Persoonlijkheid en sociale vaardigheden
* Adaptatie
### 4.3 Factoren die ontwikkeling en groei beïnvloeden
Ontwikkeling en groei worden beïnvloed door een wisselwerking tussen drie hoofdfactoren:
* **Nature (endogeen):** Dit omvat fysiologische rijping en genetisch materiaal.
* **Nurture (exogeen):** Dit betreft de invloed van de omgeving, zoals socio-economische factoren, incidenteel ervaringsleren, positieve ervaringen, feedback, seizoenen en psycho-sociale en emotionele aspecten.
* **Zelfbepaling:** Dit verwijst naar het vermogen van het individu om zelf omstandigheden te scheppen, keuzes te maken, doelen te stellen en richting te geven aan de eigen ontwikkeling.
Deze drie factoren beïnvloeden elkaar continu en bepalen gezamenlijk de ontwikkeling van een kind.
### 4.4 Werken in de 'zone van naaste ontwikkeling'
#### 4.4.1 Concept van Vygotsky
Werken in de 'zone van naaste ontwikkeling' houdt in dat men inspeelt op het actuele ontwikkelingsniveau van kinderen en hen stimuleert door te kijken naar wat ze *kunnen leren*, in plaats van enkel naar wat ze al *kunnen*. Dit helpt om het kind steeds een stapje verder te brengen door hulp te bieden bij problemen die het uit zichzelf nog niet kan oplossen, bijvoorbeeld door uitleg te geven, dingen voor te zeggen of te demonstreren. Dit mondt uit in zelfregulatie van het eigen leergedrag, waarbij het kind weet wat het kan, wat het zal kunnen en waar hulp nodig is.
> **Tip:** De 'zone van naaste ontwikkeling' is de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau (gemeten zonder hulp) en het potentiële ontwikkelingsniveau (gemeten met volwassen begeleiding of door meer gevorderde leeftijdsgenoten).
#### 4.4.2 Mediatie of mediërend leren
Mediatie is een actief, doelgericht interactief proces waarbij een mediator (persoon) de reactie van het kind op een prikkel beïnvloedt met als doel een kwaliteitsvol cognitief leermoment te creëren. De mediator stelt zich tussen de stimuli en het kind, vertaalt essentiële informatie, helpt bij het selecteren van de belangrijkste prikkels en geeft feedback op de reactie van het kind.
> **Voorbeeld:** Een leerkracht die een kind helpt bij het ontcijferen van een lastige tekst door de belangrijkste woorden te benadrukken en context te geven.
#### 4.4.3 Fasen binnen de zone van naaste ontwikkeling
De zone van naaste ontwikkeling kent verschillende fasen:
* **Dit kan ik al:** Het kind beheerst de vaardigheid zelfstandig.
* **Leren via mediatie:** Het kind leert door begeleiding en interactie.
* **Dit is nog te moeilijk:** Het kind kan de taak nog niet zelfstandig uitvoeren, zelfs niet met hulp. In dit stadium is het belangrijk om te voorkomen dat het kind faalt, omdat dit kan leiden tot frustratie, demotivatie en een negatief zelfbeeld.
> **Tip:** Te moeilijke opdrachten moeten vermeden worden om negatieve effecten op zelfvertrouwen en zelfbeeld te voorkomen. Differentiatie is cruciaal: taken moeten aangepast worden aan de individuele ontwikkeling van elk kind.
### 4.5 Mijlpalen en sleutelleeftijden
* **Mijlpalen:** Het verwerven en beheersen van bepaalde essentiële vaardigheden en functies binnen de diverse ontwikkelingsvelden.
* **Sleutelleeftijden:** De leeftijd waarop deze mijlpalen ideaaliter bereikt zouden moeten zijn. Dit wordt vaak uitgedrukt als het 50e percentiel (mediaan) van normatieve ontwikkelingsschalen.
**Voorbeelden van mijlpalen en sleutelleeftijden:**
* 4 weken: controle der oogspieren
* 16 weken: hoofdbalans
* 28 weken: grijpen en manipuleren met de handen
* 60 maanden: schoolrijpheid en een goed ontwikkeld vermogen om samen te spelen
### 4.6 Ontwikkelingswetmatigheden
#### 4.6.1 Basale wetmatigheden
* **Orde (interindividuele gelijke volgorde):** De volgorde van verwerving van vaardigheden is voor de meeste kinderen gelijk. Bijvoorbeeld, lopen vereist eerst hoofdbalans, dan zitten, staan en pas daarna lopen. Dit geldt ook voor schrijven.
* **Chaos (interindividueel verschillend tijdstip):** Hoewel de volgorde vaak gelijk is, verschilt het tijdstip waarop mijlpalen bereikt worden per individu. Dit wordt beïnvloed door fysiologische rijping, milieu, geslacht, en andere factoren.
#### 4.6.2 Afgeleide wetmatigheden
* **Cefalocaudale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van boven naar beneden, van hoofd naar stuit. Voorbeeld: zitten voordat men kan staan.
* **Proximo-distale ontwikkeling:** Ontwikkeling verloopt van het midden van het lichaam naar de extremiteiten, dus van centraal naar perifeer. Voorbeeld: eerst de armen ontwikkelen en grijpen, daarna de fijne motoriek in de vingers.
* **Flexie-extensie ontwikkeling:** Ontwikkeling gaat van flexie (buigen) naar extensie (strekken), of andersom, afhankelijk van de functie. Bijvoorbeeld, het tekenen binnen de lijntjes vereist zowel flexie als extensie van de vingers en pols.
* **Reciproke integratie:** Wanneer een functie rijpt, wordt de tegenovergestelde functie benadrukt. Bijvoorbeeld, het rijpen van grijpen gaat gepaard met het vermogen om los te laten.
* **Functionele asymmetrie:** Er is een afwisselende links-rechts ontwikkeling. Dit is zichtbaar in bijvoorbeeld manuele activiteit.
* **Intra-individuele variatie:** Bepaalde ontwikkelingsvelden krijgen prioriteit boven andere. Een kind kan bijvoorbeeld sneller leren fietsen dan praten, of andersom.
* **Onomkeerbaarheid in de ontwikkeling:** Eenmaal verworven motorische vaardigheden, zoals stappen, hinkelen, springen of lopen, worden doorgaans niet verloren.
* **Onderlinge afhankelijkheid:** Ontwikkeling is een proces van integratie en differentiatie, met een wisselwerking tussen verschillende vaardigheden. Bijvoorbeeld, spraakontwikkeling is afhankelijk van zowel motorische als cognitieve vaardigheden.
* **Afnemende snelheid:** De snelheid van ontwikkeling neemt na verloop van tijd af. Dit is duidelijk zichtbaar in de grootmotorische ontwikkeling.
* **Stootsgewijze ontwikkeling:** Ontwikkeling vindt niet altijd geleidelijk plaats, maar kan ook in sprongen of stoten verlopen. Dit is bijvoorbeeld te zien bij het leren fietsen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychomotoriek | De ontwikkeling van de motoriek in relatie tot de cognitieve, sociaal-affectieve en motorische elementen, waarbij zowel grove als fijne motoriek een rol spelen. |
| Cognitie | Het proces van kennisverwerving, waaronder aspecten als ken- en gnosisaspecten, lichaamsschema, oog-handcoördinatie en perceptie van tijd en ruimte. |
| Sociaal-affectief | De ontwikkeling van emotionele aspecten, persoonlijkheidskenmerken, attitudes en interesses, die een cruciale rol spelen in de interactie met anderen. |
| Motoriek | Het geheel van bewegingen en de coördinatie ervan, onderverdeeld in de grove motoriek (bv. lopen, springen) en de fijne motoriek (bv. schrijven, knippen). |
| Bewegingsapparaat | Het functionele systeem van het lichaam dat beweging mogelijk maakt, bestaande uit spieren, gewrichten, botten en zenuwen. |
| Houdingsapparaat | Het systeem dat verantwoordelijk is voor het handhaven van de lichaamshouding, inclusief evenwicht en coördinatie. |
| Centraal zenuwstelsel (CZS) | Het brein en ruggenmerg, dat een cruciale rol speelt bij de aansturing en integratie van motorische en andere lichaamsfuncties. |
| Praxie | Het vermogen om doelbewuste bewegingen te plannen en uit te voeren, ook wel het organiseren van motorische handelingen genoemd. |
| Lichaamsschema | Het intern mentaal beeld dat iemand heeft van zijn eigen lichaam, inclusief de onderdelen, hun positie en hun relatie tot de omgeving. |
| Gnosis | Het vermogen om prikkels te herkennen en te interpreteren, zoals visuele, auditieve of tactiele waarnemingen. |
| Ontwikkeling | Een kwalitatieve verandering waarbij functies en vaardigheden toenemen en complexe samenwerking tussen verschillende componenten ontstaat, met differentiatie en variatie. |
| Groei | Een kwantitatieve verandering of vermeerdering, zoals de toename in lengte, gewicht en lichaamssamenstelling, gemeten aan de hand van parameters en standaardcurven. |
| Zone van naaste ontwikkeling (ZNO) | Het concept van Vygotsky dat de afstand beschrijft tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau van een kind en het potentiële niveau dat bereikt kan worden met begeleiding van een meer capabele persoon. |
| Mediatie (mediërend leren) | Een actief en doelgericht interactief proces waarbij een mediator de reactie van een kind op een prikkel beïnvloedt om een kwaliteitsvol cognitief leermoment te creëren door selectie van essentiële informatie en feedback. |
| Mijlpaal | Het verwerven en beheersen van bepaalde onmisbare vaardigheden en functies binnen de verschillende ontwikkelingsvelden van een kind. |
| Sleutelleeftijd | De typische leeftijd waarop een specifieke mijlpaal wordt bereikt, vaak uitgedrukt als het 50e percentiel (mediaan). |
| Cefalocaudale ontwikkeling | Een ontwikkelingsprincipe waarbij ontwikkeling zich voordoet van het hoofd naar de stuit (boven naar beneden). |
| Proximodistale ontwikkeling | Een ontwikkelingsprincipe waarbij ontwikkeling zich voordoet van het centrum van het lichaam naar de periferie (dichtbij naar ver weg). |