Cover
Start now for free Psychisch welzijn en gezondheidszorg GMW 2025-2026.pdf
Summary
# Therapeutische werkrelatie en grondhoudingen volgens Carl Rogers
### Kernidee
* De therapeutische werkrelatie is cruciaal voor het optimaal tegemoetkomen aan cliëntbehoeften en het creëren van een veilige vertrouwensrelatie [15](#page=15).
* Rogers' counselingmethode rust op drie fundamentele grondhoudingen van de hulpverlener [15](#page=15).
### Grondhoudingen van Carl Rogers
#### Empathie
* Inlevingsvermogen: de poging van de hulpverlener om de cliënt van binnenuit te begrijpen [15](#page=15).
* Vereist het opzijschuiven van eigen meningen, waarden en zienswijzen [15](#page=15).
* Niet hetzelfde als emotionele identificatie; de gevoelens van de cliënt worden begrepen, niet noodzakelijk zelf ervaren [15](#page=15).
* Verschilt van steunen of moed inspreken; opbeurende opmerkingen kunnen cliënt isoleren [15](#page=15).
#### Acceptatie (onvoorwaardelijke positieve gezindheid)
* Open en aanvaardend zijn ten aanzien van cliëntgevoelens en gedachten [15](#page=15).
* Cliënt kan groeien in een veilige, warme, accepterende en steunende omgeving [15](#page=15).
* Belevingen worden zonder kritiek en voorwaarden aanvaard, niet afgewezen op basis van eigen normen [15](#page=15).
* Erkenning van gevoelens achter gedrag (bv. frustratie, boosheid bij agressief gedrag), niet noodzakelijk het gedrag zelf [15](#page=15).
* Hulpverlener gelooft in groeimogelijkheden en waardeert positieve kanten van de cliënt [15](#page=15).
#### Echtheid (authenticiteit)
* Hulpverlener ontkent geen eigen gevoelens en schuilt niet achter een professionele façade [15](#page=15).
* Authentieke aanwezigheid als persoon in relatie tot de cliënt [15](#page=15).
* Kan therapeutisch effect hebben om hardop te denken of ervaringen te delen [15](#page=15).
### Machtsfactoren in de werkrelatie
#### Definitie van macht
* Macht is het beïnvloeden of richting geven aan gedrag, gedachten en gevoelens van de ander [16](#page=16).
* Kan positief of negatief ervaren worden, afhankelijk van ervaringen [16](#page=16).
* Negatieve perceptie: dwingen tegen de wil van de ander (manipulatie, dwang, geweld) [16](#page=16).
* Positieve perceptie: zinvol om verschillende soorten macht te beschouwen [16](#page=16).
* Zowel hulpverlener als cliënt beschikken over macht [18](#page=18).
#### Soorten macht volgens French en Raven
* **Dwingende macht:** gebaseerd op dwang, dreigen met sancties, leidt tot problemen [16](#page=16).
* **Belonende macht:** mogelijkheid om anderen te belonen (financieel, sociale waardering, complimenten) [16](#page=16).
* **Legitieme macht:** gebaseerd op maatschappelijke rol of functie (bv. politie, leerkracht, ouder) [17](#page=17).
* **Referentie macht:** verbonden aan uitstraling, charisma, aantrekkingskracht van een persoon [17](#page=17).
* **Deskundigheidsmacht:** gebaseerd op specifieke vaardigheden, kennis, expertise [17](#page=17).
* Expertise roept respect en vertrouwen op [17](#page=17).
#### Machtscomponenten van de cliënt
---
## Therapeutische werkrelatie en grondhoudingen volgens Carl Rogers (Deel 2)
### Gedragsanalyse: Het S-R-C model
* Gedrag wordt geanalyseerd via het S-R-C model: situatie (S), reactie (R), en consequenties (C) [19](#page=19).
* **S (Situatie):** De specifieke, aan het gedrag voorafgaande, uitlokkende omstandigheden [19](#page=19) [20](#page=20).
* **R (Reactie/Respons):** Het concreet beschreven gedrag [19](#page=19) [20](#page=20).
* **C (Consequenties):** Het verband tussen gedrag en de daaropvolgende gevolgen [19](#page=19) [20](#page=20).
### Soorten Consequenties in Gedragsanalyse
* **Positieve beloning:** Aanbieden van een aangename consequentie (bv. complimenten, speelgoed) [20](#page=20).
* **Negatieve beloning:** Beëindigen of vermijden van een onaangename situatie (bv. thuisblijven i.p.v. spreekbeurt) [20](#page=20).
* **Positieve straf:** Toedienen van een onaangename prikkel (bv. kritiek, verwijten) [20](#page=20).
* **Negatieve straf:** Wegnemen of uitblijven van een aangename omstandigheid (bv. in beslag nemen van een gsm) [20](#page=20).
### Voorbeeld Gedragsanalyse (Jan en de jas)
* **S:** Bij thuiskomen [21](#page=21).
* **R:** Jas op de grond gooien [21](#page=21).
* **C:** Opmerking van moeder (positieve straf). Jan hangt jas op, wat leidt tot negatieve bekrachtiging (moeder stopt met zeuren) [21](#page=21).
### Technieken voor Gedragsverandering
* **Aanmoedigen van gewenst gedrag:** Belonen via positieve versterking (sociaal, materieel, activiteiten) [22](#page=22).
* **Verbieden van ongewenst gedrag:** Duidelijk 'nee' zeggen, reden geven en alternatieven benoemen [22](#page=22).
* **Afleiden:** Bij jonge kinderen, nieuwsgierigheid opwekken om aandacht te verleggen [22](#page=22).
* **Negeren:** Aandachtzoekend, niet-schadelijk gedrag laten uitdoven door geen reactie te geven [22](#page=22).
* **Time-out:** Kort apart zetten van het kind om te kalmeren; niet te lang of te frequent [22](#page=22).
* **Boete:** Iets aangenaams in beslag nemen of ontnemen (voorwerp, activiteit) [22](#page=22).
* **Correctie:** Aangerichte schade herstellen of onbeleefdheid vriendelijk vragen [22](#page=22).
* **Natuurlijke gevolgen:** Confronteren met onaangename consequenties van eigen gedrag [22](#page=22).
* **Situatie wijzigen:** Straffen vermijden door aanpassingen in de omgeving [23](#page=23).
### Complexere Gedragsveranderingstechnieken
* **Beloningssysteem:** Gewenst gedrag omschrijven, belonen met tokens (punten, stickers) die ingewisseld kunnen worden [23](#page=23).
* **Gedragscontracten:** Afspraken en gevolgen worden overlegd en op papier gezet [23](#page=23).
### Cognitieve Benadering
* Gevoelens worden bepaald door interpretatie van gebeurtenissen, niet door de gebeurtenissen zelf [24](#page=24).
* Ontwikkeld door Aaron Beck (depressies) en Albert Ellis (Rationeel-Emotieve Therapie, RET) [24](#page=24).
* Focust op het veranderen van disfunctionele en irrationele gedachten [24](#page=24).
### Irrationele Gedachten en Denkfouten
### Het ABC-schema en RET
### Attributietheorie van Weiner
---
## Motivatie en de zelfdeterminatietheorie
* Autonome motivatie is cruciaal voor gedragsverandering en volharding [35](#page=35).
* De zelfdeterminatietheorie stelt dat motivatie vanuit drie universele psychologische basisbehoeften wordt bevorderd: autonomie, verbondenheid en competentie (het abc) [35](#page=35) [38](#page=38).
### Autonome motivatie
* Iets doen omdat je het zelf wilt (‘goesting’, ‘zin’) [36](#page=36).
* **Door interesse gedreven (intrinsiek):** Gedrag omwille van de interesse of plezier [36](#page=36).
* *Voorbeeld:* Een stuk fruit eten omdat je het lekker vindt [45](#page=45).
* **Door nut gedreven (extrinsiek):** Gedrag omdat je het nut of de persoonlijke zinvolheid ervan inziet [36](#page=36).
* *Voorbeeld:* Twee keer per week joggen voor je gezondheid [45](#page=45).
* **Door waarde gedreven (extrinsiek):** Gedrag dat geïntegreerd is in je levensstijl en past bij belangrijke waarden [36](#page=36).
* *Voorbeeld:* Stoppen met roken om een rolmodel te zijn voor kinderen [45](#page=45).
* Bevordert volharding, voldoening en kwaliteitsvol werk [36](#page=36).
### Gecontroleerde motivatie
* Motivatie vanuit druk of dwang (‘MOETivatie’) [37](#page=37).
* **Interne druk:** Verwachtingen of verplichtingen die je jezelf oplegt (bv. schaamte over falen) [37](#page=37).
* **Externe druk:** Druk vanuit de omgeving (bv. partner die wil dat je stopt met roken) [37](#page=37).
* Gaat gepaard met spanning, schuldgevoel, lage zelfwaarde [37](#page=37).
* Minder gunstige resultaten en kleiner kans op blijvende gedragsverandering [37](#page=37).
* Kan wel een startpunt zijn voor gedragsverandering (bv. beloningssysteem) [37](#page=37).
* *Voorbeeld:* Presteren op school omdat anderen dat verwachten [46](#page=46).
* *Voorbeeld:* Presteren op school omdat je je schuldig zou voelen als je het niet deed [46](#page=46).
### Amotivatie
* Afwezigheid of het ontbreken van motivatie [37](#page=37).
* Vaak door tekort aan gezondheidsvaardigheden, ongeloof in effectiviteit, of gevoel van onbekwaamheid [37](#page=37).
* Gaat gepaard met onzekerheid, onverschilligheid, faalangst en weerstand [37](#page=37).
* Moeilijkste groep om te bereiken [37](#page=37).
### De drie basisbehoeften (abc)
* **Autonomie:** Gevoel van keuze en vrijheid in handelen, denken en voelen [35](#page=35) [38](#page=38).
* Ondersteuning leidt tot verankering in eigen waarden en normen [38](#page=38).
* **Verbondenheid:** Verlangen naar connectie met anderen en gewaardeerd voelen [35](#page=35) [38](#page=38).
### Behoefte-ondersteunende aanpak
### Algemene principes voor hulpverleners
### Gespreksvaardigheden bij zelfdeterminatietheorie
---
### Ernstige depressieve episode (DSM-5 criteria)
* Minimaal vijf symptomen in twee weken, afwijkend van eerder functioneren [48](#page=48).
* Minstens één symptoom is een sombere stemming of verminderde interesse/plezier [48](#page=48).
* Symptomen omvatten sombere stemming, anhedonie, gewichtsverlies/-toename, slaapproblemen, psychomotorische agitatie/geremdheid, vermoeidheid, waardeloosheid/schuldgevoelens, concentratieproblemen, en gedachten aan de dood [48](#page=48).
* Bij kinderen wordt rekening gehouden met het niet bereiken van de verwachte gewichtstoename [48](#page=48).
* Symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen [48](#page=48).
* Episode is niet toe te schrijven aan middelen of somatische aandoening [48](#page=48).
### Manische episode (DSM-5 criteria)
* Duidelijk herkenbare periode met abnormaal verhoogde/expansieve/prikkelbare stemming, en verhoogde activiteit/energie gedurende minstens één week [50](#page=50).
- Minstens drie (of vier bij prikkelbare stemming) van de volgende symptomen zijn aanwezig: opgeblazen eigenwaarde/grandiositeit, verminderde slaapbehoefte, spraakzamer/spreekdrang, gedachtevlucht/gejaagde gedachten, verhoogde afleidbaarheid, toename doelgerichte activiteit/agitatie, excessief bezighouden met risicovolle activiteiten
* Episode veroorzaakt duidelijke beperkingen, vereist opname, of kent psychotische kenmerken [50](#page=50).
* Episode is niet toe te schrijven aan middelen of somatische aandoening [50](#page=50).
### Indeling van stemmingsstoornissen
* Onderscheid tussen depressieve stoornissen en bipolaire stoornissen [50](#page=50).
* Bipolaire stoornissen vereisen naast depressieve episodes ook minstens één manische episode [50](#page=50).
* Dysthymie: sombere stemming gedurende minstens twee jaar (één jaar bij kinderen/adolescenten) [51](#page=51).
* Cyclothyme stoornis: minstens twee jaar (één jaar bij kinderen/adolescenten) afwisseling van lichte manische en lichte depressieve symptomen [51](#page=51).
* Psychotische kenmerken kunnen voorkomen, zoals waanideeën van schuld, armoede, grootsheid, of besturing door magische krachten [51](#page=51).
* Andere stemmingsstoornissen omvatten seizoensgebonden depressie, en stoornissen uitgelokt door lichamelijke aandoening, middelenmisbruik of medicatie [51](#page=51).
* Comorbiditeit met angststoornissen, ADHD, eetstoornissen, en middelengebruik verhoogt de duur van depressie en suïciderisico [51](#page=51).
### Leeftijdsafhankelijke uitingen van depressie
* Baby's: onlust, huilen, protestgedrag [52](#page=52).
* Kleuter/schoolkind: prikkelbaarheid, agitatie, verdriet, angst [52](#page=52).
* Adolescent: matte droefheid, somberheid, prikkelbaarheid [52](#page=52).
* Volwassene: lusteloosheid, mat en leeg gevoel [52](#page=52).
* Jonge kinderen uiten depressie via lichaamstaal; oudere kinderen en adolescenten kunnen gedrag maskeren met tegenovergesteld gedrag (clownesk, stoer, agressief) of middelenmisbruik [52](#page=52).
### Factoren die stemmingsstoornissen beïnvloeden
* Biologisch: Genetische aanleg, tekort aan serotonine/noradrenaline (depressie), ontregeling neurotransmitters (bipolair), geslacht (vrouwen gevoeliger na puberteit), handicap/chronische ziekte [53](#page=53).
* Psychologisch: Dysfunctionele gedachten (negatieve interpretatie, hoge eisen), negatieve levenservaringen (verwaarlozing, mishandeling), eerdere depressie (sensitisatie) [54](#page=54).
* Sociaal: Gezinsklimaat (afkeurend, kritiserend), psychische stoornissen bij ouders, conflicten, afwijzing, communicatieproblemen [54](#page=54).
### Behandeling van stemmingsstoornissen
### Suggesties voor de omgang met depressieve klachten
### Cognitieve herstructurering (voorbeeld)
### Inschatten van het suïciderisico
---
## Angststoornissen: kenmerken en verklaringen
### Casuïstiek depressieve en manische episodes
* Een negentienjarige muziekstudent toont kenmerken van een manische episode na een depressieve periode, waaronder spraakzaamheid, kritiek, opstandigheid, hallucinaties, grootheidswaan, en een verstoorde draad in gesprekken [63](#page=63).
* Meneer Pieters, een boekhouder, ervaart een manische periode na een depressie, gekenmerkt door impulsieve uitgaven en dag en nacht werken aan een verbouwing, eindigend in uitputting [63](#page=63) [64](#page=64).
* Jimmy, tien jaar oud, vertoont driftbuien en geïrriteerdheid, concentratieproblemen, slechte slaap en gewichtstoename, en voelt zich waardeloos en hopeloos na de verhuizing van zijn vader [64](#page=64).
### Angst: algemeen
* Angst is een onaangename emotie die normaal gesproken dient als waarschuwingssignaal en gevaarlijk gedrag voorkomt [65](#page=65).
* Angst omvat affectieve, cognitieve, lichamelijke (verhoogde hartslag, transpiratie) en gedragsmatige (weglopen, uithalen) kenmerken [65](#page=65).
* Normale angst bevordert overleving en dagelijks functioneren; verlammende angst die functioneren verstoort, duidt op een angststoornis [65](#page=65).
* Onderscheid: angst (vaag, onbepaald), vrees (concrete inhoud, specifieke situatie/object), fobie (overdreven, irrationele vrees) [65](#page=65).
* Paniekaanval: plotselinge, aanvalsgewijze optredende angst [65](#page=65).
* Angststoornissen zijn de meest voorkomende stoornissen bij kinderen en adolescenten, vaak comorbide met depressie of ADHD [65](#page=65).
* Ontwikkeling: separatieangst op jonge leeftijd, sociale-angststoornis in adolescentie, paniekstoornis in volwassenheid [65](#page=65).
* Angststoornissen worden vaak voor het eerst vastgesteld in de schoolleeftijd door nieuwe ontwikkelingsopgaven [65](#page=65).
* Angststoornissen bij kinderen zijn niet altijd voorbijgaand en vergroten het risico op latere stoornissen [66](#page=66).
### Overzicht angststoornissen (DSM-5)
- **Separatieangststoornis:** overdreven vrees voor scheiding van thuis/hechtingspersonen, met zorgen over veiligheid, nachtmerries, weigerachtigheid t.o.v. slapen alleen, school, logeren; lichamelijke klachten. Symptomen moeten 4 weken (kinderen) of 6 maanden (volwassenen) aanhouden.
* **Selectief mutisme:** uitgesproken sociale angst, niet spreken/antwoorden in specifieke situaties, wel thuis/met gezinsleden; kan leiden tot leerproblemen. Vaak < 5 jaar, groeit eruit [66](#page=66).
* **Specifieke fobie:** overdreven, irrationele vrees voor object/situatie (dieren, hoogtes, naalden); vaak meerdere fobieën; vermijding en paniekaanvallen mogelijk. Duur ≥ 6 maanden; 3x vaker bij adolescenten dan kinderen [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Sociale-angststoornis:** intense vrees voor sociale situaties door angst voor kritiek/afwijzing, zorgen over angstsymptomen (blozen, trillen); vermijding van sociale situaties. Duur ≥ 6 maanden; vaak tussen 8-15 jaar [67](#page=67).
* **Paniekstoornis:** herhaaldelijk onverwachte paniekaanvallen (plotselinge golf van angst); anticipatieangst, angst voor gevolgen (controleverlies, dood). Vaker bij vrouwen, stijgt vanaf adolescentie met piek in volwassenheid (gem. leeftijd 20-24 jaar) [67](#page=67) [68](#page=68).
* **Agorafobie:** uitgesproken angst voor publieke situaties (openbaar vervoer, open ruimtes, menigte, alleen buitenshuis) met onheilsgedachten en overtuiging dat hulp niet beschikbaar is. Kan met paniekstoornis voorkomen; vnl. late adolescentie/volwassenheid [68](#page=68).
- **Gegeneraliseerde angststoornis:** overdreven angst/bezorgdheid voor veel situaties (minimaal 6 maanden), niet controleerbaar; leidt tot moeite met aandacht. Vooral zorgen over school/sport (kinderen), dagelijkse routine (volwassenen); vaak rusteloosheid, vermoeidheid, prikkelbaarheid, slaapklachten.
* **Ongespecificeerde angststoornis:** diagnose bij onvoldoende informatie of niet-kenmerkende symptomen [69](#page=69).
### Verklaring van angststoornissen (biopsychosociaal)
* **Biologische factoren:**
* Genetische aanleg (familiaire clustering, tweelingonderzoek) [69](#page=69).
* Temperamentsverschillen: 'moeilijk' en 'langzame starters' (geremd temperament) hebben hoger risico op angststoornissen [69](#page=69).
* Neurotransmitters: disfunctie van serotonine en noradrenaline [69](#page=69).
* **Psychologische factoren:**
### Behandeling van angststoornissen
### Adviezen aan ouders voor omgang met angstig kind
### Suggesties voor de omgang met angst
### Casuïstiek angststoornissen
---
## Gevolgen na een schokkende gebeurtenis en verklaringen
* Gevolgen van trauma zijn ingrijpend, met dominante gevoelens van angst en ontreddering [77](#page=77).
* Schuld, schaamte, woede, en wrok komen veel voor na een trauma [77](#page=77).
* Verklaringen voor PTSS omvatten biologische, psychologische en sociale factoren [78](#page=78).
### Belangrijke concepten
* **Acute stressstoornis**: Vergelijkbaar met PTSS, maar treedt sneller op na trauma en duurt maximaal vier weken [75](#page=75).
* **PTSS (Posttraumatische Stressstoornis)**: Symptomen houden langer dan vier weken aan of ontstaan later [75](#page=75).
* **Gedragstherapeutische benadering**: Klassieke en operante conditionering spelen een rol in de angstreactie op trauma [78](#page=78).
* **Cognitieve benadering**: Disfunctionele cognitieve schema's leiden tot vervormde interpretaties na trauma [78](#page=78).
* **Attributies**: Verklaringen die men zoekt voor het trauma, zoals interne/externe en controleerbare/oncontroleerbare oorzaken [78](#page=78).
* **Sociaal netwerk**: Steun uit de omgeving beïnvloedt traumaverwerking positief [79](#page=79).
### Gevolgen en symptomen
* Schuldgevoelens ontstaan uit het niet méér gedaan hebben tijdens de situatie [77](#page=77).
* Schaamte kan voortkomen uit teleurstelling over gebrek aan moed [77](#page=77).
* Agressieve gevoelens richting hulpverleners of opvoeders kunnen voorkomen [77](#page=77).
* Emotionele afsluiting leidt tot passief en geremd gedrag [77](#page=77).
* Wrokgevoelens kunnen het verwerkingsproces blokkeren, vooral bij menselijk falen [77](#page=77).
* Verstoorde tijdsbeleving met vertekend beeld van gebeurtenissen [77](#page=77).
* Bij jonge kinderen: veiligheids- en zelfstandigheidsgevoel problemen, aanklampend gedrag, scheidingsangst, nachtmerries, slaapstoornissen [77](#page=77).
* Bij kleuters: fantasie over helden, trauma in spel integreren [77](#page=77).
* Bij schoolkinderen: leer- en concentratieproblemen, geheugen- en aandachtsmoeilijkheden [77](#page=77).
* Bij adolescenten/volwassenen: risico op identiteitsstoornissen, depressies, gedragsproblemen, middelenmisbruik [78](#page=78).
### Behandeling en begeleiding
* **Medicatie**: Beperkt effectief, kan helpen bij symptomen, risico op verslaving [79](#page=79).
* **Critical-stress-debriefing**: Professionele opvang die erkenning biedt en specifieke zaken bespreekt [79](#page=79).
* **Cognitief-gedragstherapeutische aanpak**: Bevordert emotionele verwerking door geleidelijke blootstelling en corrigerende informatie [80](#page=80).
* **Verwerkingsfasen**: Angst en ontreddering, ontkenning en vermijding, herbeleving, doorwerking, integratie [80](#page=80).
* **EMDR (Eye Movement Desensitisation and Reprocessing)**: Ontwikkeld door Francine Shapiro, gebruikt afleidende prikkels bij het oproepen van herinneringen [81](#page=81).
* **Traumaopvangmethode (De Mönnink)**: Stabilisatietechniek, regisseurstechniek, reconstructietechniek, follow-uptechniek [82](#page=82) [83](#page=83).
### Suggesties voor omgang
---
## Coping mechanisms and developmental tasks in later life
### Grief and loss
* Grief is the set of reactions following the loss of a significant person [93](#page=93).
* Worden's four tasks of grief: accepting loss reality, processing pain, adapting to life without the deceased, and emotionally integrating the loss and resuming life [93](#page=93).
* Common normal grief reactions include shock, denial, depressive feelings, aggressive feelings, guilt, and anxious feelings [94](#page=94).
* Re-integration signifies the end of the intense emotional phase of grief [94](#page=94).
* Complicated grief involves prolonged intense longing for the deceased, difficulty accepting death, distrust, anger, emotional numbness, a sense of meaninglessness, and agitation [94](#page=94).
* Complicated grief symptoms must persist for at least six months and cause significant dysfunction [94](#page=94).
- Vulnerability factors for complicated grief include high impact of loss, perceived inadequacy, prior conflict, sudden/violent death, insufficient ritual participation, previous unresolved loss, pre-existing psychological issues, and difficulty with life changes
* Protective factors for complicated grief include sex (women often have more support), preparation for death, environmental support, and problem-solving flexibility [95](#page=95).
* Loss can also occur through institutionalization or dementia, leading to social isolation and contemplation of one's own mortality [95](#page=95).
* Loneliness is a significant risk for the elderly due to decreased social contacts or physical limitations [95](#page=95).
### First aid for grief
* Support and engage in conversation, providing ample time and space [95](#page=95).
* Listen without judgment, acknowledge the loss, express concern, and offer empathy [95](#page=95).
* Allow expression of thoughts and feelings in their own way [95](#page=95).
* Small gestures like cards, flowers, or soup can offer support [95](#page=95).
* Limit advice-giving; seek solutions together [95](#page=95).
* Ask what help is needed (e.g., tidying, shopping) without imposing and by fulfilling promises [95](#page=95).
* If the person doesn't want to talk, respect it but maintain contact and encourage them to speak with close individuals [96](#page=96).
* Encourage professional help if daily activities remain severely disrupted, but respect their refusal [96](#page=96).
* Seek professional help for yourself if there's a concrete concern about the person endangering themselves or others [96](#page=96).
---
# het omvormen van irrationele gedachten naar helpende gedachten
### Kernidee
* Irrationele gedachten zijn onrealistisch, overdreven en houden onvoldoende rekening met feiten [24](#page=24).
* Cognitieve benaderingen richten zich op het veranderen van deze dysfunctionele gedachten om welzijn te verbeteren [24](#page=24).
* Het omvormen van irrationele naar helpende gedachten vereist bewustwording, kritische bevraging en oefening [26](#page=26) [29](#page=29).
### Belangrijke concepten
* **Cognitieve therapie (Aaron Beck):** Focus op het herstructureren van gedachten bij depressie [24](#page=24).
* **Rationeel-Emotieve Therapie (Albert Ellis):** Redelijk denken leidt tot minder negatieve emoties en meer motivatie [24](#page=24).
* **Irrationele denkstijl:** Gedachten zijn onrealistisch, overdreven en feitelijk onjuist [24](#page=24).
* **Twaalf meest voorkomende irrationele gedachten:** Bepaalde patronen die persoonlijke groei belemmeren [24](#page=24).
* **Gedachte-denkfouten:** Selectieve abstractie, overgeneralisatie, gedachtenlezen, etc. [25](#page=25).
* **ABC-schema:** Anledning (A), Betekenisverlening (B), Consequenties (C) [25](#page=25).
* **4G-schema:** Gebeurtenis, Gedachte, Gevoelens, Gedrag (variant van ABC) [29](#page=29).
* **Socratische dialoog:** Hulpverlener stelt gerichte vragen om cliënt tot inzicht te brengen [26](#page=26).
* **Cognitieve gedragstherapie:** Combineert cognitieve herstructurering met gedragsveranderingstechnieken [29](#page=29).
### Technieken voor omvorming
* **Bewustwording:** Herkennen van irrationele gedachten en hun gevolgen [25](#page=25).
* **Kritische bevraging:** Nagaan of de gedachte overeenkomt met feiten en of deze helpt [26](#page=26).
* **Vragen tijdens socratische dialoog:**
- Is dit werkelijk het geval? Hoe weet ik dit? [26](#page=26).
- Wat pleit tegen deze gedachte? Zijn er andere gezichtspunten? [26](#page=26).
- Stel dat dit waar is, hoe erg is dit dan? [26](#page=26).
* **Omvormen van specifieke irrationele gedachten:**
- "Iedereen moet me aardig vinden" -> "Ik kan beter mezelf respecteren" [27](#page=27).
- "Ik mag geen fouten maken" -> "Ik mag fouten maken, ik kan ervan leren" [27](#page=27).
- "Alles moet precies gaan zoals ik het wil" -> "Laat het los, dingen zijn zoals ze zijn" [27](#page=27).
* **Oefenen en experimenteren:** Actief toepassen van nieuwe inzichten [29](#page=29).
### Voorbeelden van irrationele gedachten en helpende alternatieven
* **Irrationeel:** "Ik mag geen fouten maken anders ben ik waardeloos." **Helpend:** "Van je fouten kun je leren." [27](#page=27).
* **Irrationeel:** "Alle ellende wordt veroorzaakt door factoren buiten mij." **Helpend:** "Wat is mijn aandeel en wat kan ik doen?" [28](#page=28).
---
# De zelfdeterminatietheorie en het belang van autonome motivatie
### Kernidee
* De zelfdeterminatietheorie (ZDT) verklaart hoe mensen kwaliteitsvol gemotiveerd kunnen worden door tegemoet te komen aan drie universele psychologische basisbehoeften: autonomie, verbondenheid en competentie [35](#page=35) [38](#page=38).
* Autonome motivatie voorspelt succesvolle en duurzame gedragsverandering, wat essentieel is voor het bewegen van mensen tot gedragsverandering [35](#page=35).
* Motivatie is de mentale energie die ons in beweging brengt, gericht op een doel, en bepaalt onze keuzes en gedrag [35](#page=35).
### Sleutelbegrippen
* **Autonomie:** Gevoel van keuze en vrijheid in handelen, denken en voelen; aan het roer staan van het eigen leven [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Verbondenheid:** Het voelen van een connectie met anderen en gewaardeerd worden [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Competentie:** Zich bekwaam voelen om gewenste doelen te bereiken [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Autonome motivatie:** Iets doen omdat je het zelf wil; gedreven door goesting, zin of vrijwilligheid [36](#page=36).
* **Intrinsieke motivatie:** Gedrag stellen uit interesse of plezier [36](#page=36).
* **Extrinsieke autonome motivatie (nut):** Gedrag stellen vanuit ingezien nut of persoonlijke zinvolheid [36](#page=36).
* **Extrinsieke autonome motivatie (waarde):** Gedragsverandering die geïntegreerd is in de levensstijl en past bij belangrijke waarden [36](#page=36).
* **Gecontroleerde motivatie:** Iets doen vanuit een gevoel van druk of dwang (‘MOETivatie’) [37](#page=37).
* **Interne druk:** Zelfopgelegde verwachtingen of verplichtingen [37](#page=37).
* **Externe druk:** Druk vanuit de omgeving of verwachtingen van anderen [37](#page=37).
* **Amotivatie:** Afwezigheid van motivatie, vaak door tekort aan vaardigheden of ongeloof in effectiviteit [37](#page=37).
### Belangrijke feiten
* Het 'abc' van de ZDT (autonomie, verbondenheid, competentie) vormt de basis voor kwaliteitsvolle, autonome motivatie [38](#page=38).
* Een hogere ondersteuning van de basisbehoeften leidt tot duurzamere en zinvolle drijfveren [35](#page=35).
* Autonome motivatie leidt tot volharding, voldoening en kwaliteitsvol werk; leefstijlwijzigingen slagen beter en worden langer volgehouden [36](#page=36).
* Gecontroleerde motivatie brengt spanning, schuldgevoel, lage zelfwaarde en minder gunstige resultaten met zich mee [37](#page=37).
* Amotivatie gaat gepaard met onzekerheid, onverschilligheid, faalangst en weerstand tegen de activiteit [37](#page=37).
* Hoewel gecontroleerde motivatie minder kwaliteitsvol is, kan het een startpunt zijn voor gedragsverandering [37](#page=37).
* Autonome motivatie kan ontstaan uit gecontroleerde motivatie door tegemoet te komen aan de basisbehoeften [37](#page=37).
* De motivatie (gecontroleerd vs. autonoom) is niet vaststaand maar kan variëren in tijd [39](#page=39).
* De focus van leefstijlinterventies zou moeten liggen op het aanspreken en versterken van autonome motivatie [39](#page=39).
### Implicaties
* Het ondersteunen van autonomie-ondersteunend, relationeel ondersteunend en competentie-ondersteunend gedrag is cruciaal [39](#page=39).
* Autonomie-ondersteunend motiveren betekent niet onder druk zetten en doelen nastreven die persoonlijk betekenisvol zijn [39](#page=39).
### Tips
---
# Cognitieve benadering en ABC-schema
### Kernidee
* De cognitieve benadering focust op de wisselwerking tussen gedachten, gevoelens en gedrag.
* Het ABC-schema is een model om deze wisselwerking te analyseren.
* Causale verbanden tussen gebeurtenissen, gedachten en gevolgen worden onderzocht.
### Kernfeiten
* Het ABC-schema onderscheidt A (Activerende gebeurtenis), B (Beliefs/Gedachten) en C (Consequenties/Gevoelens en gedrag) [43](#page=43).
* Voorbeelden van Casuïstiek (A) tonen inadequate reacties van hulpverleners op cliënten [41](#page=41).
* Casuïstiek (B) illustreert herkenbare attitudes binnen de counselingmethode [41](#page=41).
* Casuïstiek (C) vraagt om passend reageren en cliënten uitnodigen tot exploratie [42](#page=42).
* Casuïstiek (D) verkent verschillende soorten macht in hulpverleningssituaties [42](#page=42).
* Casuïstiek (E) vraagt om een gedragsanalyse en alternatieve aanpak [43](#page=43).
* Casuïstiek (F) identificeert technieken voor gedragsverandering [43](#page=43).
* Casuïstiek (G) en (H) vragen om het invullen van het ABC-schema op basis van gesprekken [43](#page=43) [44](#page=44).
* Casuïstiek (I) vraagt om het invullen van het ABCDE-schema [44](#page=44).
### Kernconcepten
* **ABC-schema:** Een analysemethode voor de relatie tussen een gebeurtenis (A), gedachten (B) en de daaruit voortvloeiende gevoelens en gedrag (C).
* **Gedragsanalyse:** Het systematisch onderzoeken van probleemgedrag om oorzaken en gevolgen te achterhalen.
* **Technieken voor gedragsverandering:** Strategieën die ingezet kunnen worden om ongewenst gedrag te verminderen en gewenst gedrag te bevorderen.
* **Autonome motivatie:** Gedrag dat voortkomt uit innerlijke drijfveren zoals interesse, nut of waarde.
* Verschillende soorten autonome motivatie zijn: interesse, nut, en waarde gedreven [45](#page=45).
* **Gecontroleerde motivatie:** Gedrag dat voortkomt uit externe druk, zoals verwachtingen van anderen of schuldgevoelens [46](#page=46).
### Implicaties
* Het ABC-schema helpt cliënten hun denkpatronen te herkennen en te begrijpen hoe deze hun gevoelens en gedrag beïnvloeden [44](#page=44) [45](#page=45).
* Het analyseren van gedachten (B) biedt aanknopingspunten voor interventies om negatieve consequenties (C) te verminderen.
* Het onderscheid tussen autonome en gecontroleerde motivatie is cruciaal voor het bevorderen van duurzame gedragsverandering.
- > **Tip:** Het toepassen van het ABC-schema vereist oefening en aandacht voor de specifieke context van de cliënt
- > **Example:** Anke's lage cijfer voor Engels (A) leidt tot gedachten van falen (B) en vervolgens tot verdriet, schaamte en spijbelen (C)
- Het ABC-schema helpt haar deze verbanden te ontdekken [43](#page=43)
---
* Medicatie is effectief voor matige tot ernstige depressies, niet voor lichte [55](#page=55).
* Effecten van medicatie zijn merkbaar na 8-10 dagen, bijwerkingen treden direct op [55](#page=55).
* Psycho-educatie, informatie over depressie en coping is cruciaal [55](#page=55).
* Cognitieve gedragstherapie is kortetermijn succesvol door herstructurering van gedachten [55](#page=55).
* Gedragsexperimenten dagen dysfunctionele gedachten uit door praktijktesten [55](#page=55).
* Interpersoonlijke psychotherapie richt zich op relaties en veranderingen in het leven [56](#page=56).
* Lithium voorkomt of vermindert manische of depressieve episodes bij bipolaire stoornissen [56](#page=56).
* Stemmingstabilisatoren (vaak anti-epileptica) zijn alternatieven voor lithium [56](#page=56).
* Bij bipolaire stoornissen is levenslang medicatiegebruik vaak noodzakelijk [56](#page=56).
* Psycho-sociale begeleiding is essentieel naast medicatie bij bipolaire stoornissen [56](#page=56).
### Behandeling en ondersteuning
* Bij kinderen kan medicatie overwogen worden bij ernstige, langdurige depressies [55](#page=55).
* Verbeteren van het gezinsklimaat is belangrijk bij depressieve kinderen [55](#page=55).
* Ouders met psychische stoornissen kunnen ondersteuning krijgen bij het erkennen van hun problematiek [55](#page=55).
* Voor oudere kinderen, adolescenten en volwassenen is individuele psychotherapie een optie [55](#page=55).
* Aandachtspunten bij behandeling: dagritme, aangename activiteiten, sociale vaardigheden [55](#page=55).
* Interpersoonlijke therapie focust op verlies, rolveranderingen, conflicten, of contact met anderen [56](#page=56).
* Opname is nodig bij langdurige ernstige depressies die niet verbeteren, of ter bescherming [56](#page=56).
* Bij bipolaire stoornissen zijn levenslang professionele behandeling en psychosociale begeleiding nodig [56](#page=56).
* Crisisplannen kunnen helpen terugval bij bipolaire stoornissen te voorkomen [56](#page=56).
### Omgaan met depressieve klachten
* Toon waardering en geef positieve aandacht [57](#page=57).
* Versterk competentiegevoel door positieve verwachtingen te uiten [57](#page=57).
* Transformeer negatieve zelfgedachten naar positieve, zelfopbouwende gedachten [57](#page=57).
* Bied een veilige, voorspelbare en ondersteunende omgeving [57](#page=57).
* Stimuleer activiteiten en bied uitleg en steun aan naasten [57](#page=57).
* Zorg voor een regelmatig levensritme met ontspanning en beweging [57](#page=57).
### Cognitieve herstructurering voorbeeld
---
# leeftijdsafhankelijke uitingen van depressie en verklaringen
### Kernidee
* Depressie kan op elke leeftijd voorkomen, maar de uitingen variëren per leeftijdsfase [52](#page=52).
* Er zijn biologische, psychologische en sociale factoren die bijdragen aan het ontstaan van stemmingsstoornissen [53](#page=53).
### Kernfeiten
* Bij baby's uit depressie zich via onlust, huilen en protestgedrag [52](#page=52).
* Kleuters en schoolkinderen tonen depressie via prikkelbaarheid, agitatie, verdriet of angst [52](#page=52).
* Adolescenten ervaren vaak matte droefheid, abnormale somberheid en prikkelbaarheid [52](#page=52).
* Volwassenen uiten depressie vaak als lusteloosheid en een mat, leeg gevoel [52](#page=52).
* Jonge kinderen kunnen gevoelens uiten met lichaamstaal, zoals houding en gelaatsexpressie [52](#page=52).
* Apathie bij jonge kinderen toont zich als geen plezier beleven aan beweging of prikkels [52](#page=52).
* Suïcidegedachten komen weinig voor vóór de puberteit [52](#page=52).
* Schoolkinderen kunnen depressieve gevoelens afweren met clownesk of stoer gedrag [52](#page=52).
* Adolescenten kunnen depressieve gevoelens verbergen met agressie, drugsgebruik of seksueel losbandig gedrag [52](#page=52).
* Genetische aanleg speelt een rol bij depressie, vooral bij recidiverende depressie [53](#page=53).
* Een tekort aan neurotransmitters (serotonine, noradrenaline) is betrokken bij depressie [53](#page=53).
* Bipolaire stoornis heeft een grotere erfelijkheidscomponent dan depressie [53](#page=53).
### Kernconcepten
* **Cognitieve vervormingen:** Negatieve interpretatie van gebeurtenissen, negatieve zelfbeoordelingen, hoge zelf-eisen [54](#page=54).
* **Negatieve levenservaringen:** Verwaarlozing, mishandeling, pesten, moeizame relaties, verlies [54](#page=54).
* **Sensitisatie:** Eerdere depressies verhogen gevoeligheid voor stress en terugvalrisico [54](#page=54).
* **Gezinsklimaat:** Afkeurende, overbekritiserende of onverschillige ouders verhogen kwetsbaarheid [54](#page=54).
* **Ouderlijke psychische stoornissen:** Verhoogd risico op depressie bij kinderen [54](#page=54).
* **Psychomotorische agitatie/geremdheid:** Waarneembare rusteloosheid of vertraging van beweging [48](#page=48).
### Verklaringen
* **Biologisch:** Genetica, neurotransmitter-disbalans, geslacht (vrouwen vaker vanaf puberteit) [53](#page=53).
* **Psychologisch:** Dysfunctionele gedachten, negatieve levenservaringen, sensitisatie [54](#page=54).
* **Sociaal:** Gezinsklimaat, psychische stoornissen bij ouders, sociale steun [54](#page=54).
### Implicaties
* Depressie bij kinderen kan zich anders uiten, wat herkenning bemoeilijkt [52](#page=52).
* Adolescenten kunnen gedrag vertonen dat depressie maskeert [52](#page=52).
---
# Overzicht van angststoornissen volgens DSM-5
### Kernidee
* Angst is een normale emotie die dient als waarschuwingssignaal, maar pathologisch wordt wanneer het functioneren verstoort [65](#page=65).
* Een onderscheid wordt gemaakt tussen angst (vaag), vrees (concreet) en fobie (irrationeel en overdreven) [65](#page=65).
* Angststoornissen komen veel voor bij kinderen en adolescenten en zijn deels leeftijdsgebonden [65](#page=65).
### Angststoornissen volgens DSM-5
* **Separatieangststoornis:** Overdreven vrees voor scheiding van hechtingspersonen of thuis [66](#page=66).
- Symptomen: zorgen over veiligheid, bedtijdproblemen, nachtmerries, weigerachtig naar school gaan, lichamelijke klachten [66](#page=66).
- Duur: minstens vier weken bij kinderen/adolescenten, zes maanden bij volwassenen [66](#page=66).
* **Selectief mutisme:** Niet spreken in specifieke sociale situaties ondanks de mogelijkheid om thuis wel te spreken [66](#page=66).
- Kan leiden tot leerproblemen; veel kinderen groeien eroverheen [66](#page=66).
* **Specifieke fobie:** Overdreven, irrationele vrees voor een bepaald object of situatie [66](#page=66).
- Kenmerken: vermijding, intense angst bij confrontatie, paniekaanvallen mogelijk [67](#page=67).
- Duur: doorgaans zes maanden of langer [67](#page=67).
* **Sociale-angststoornis:** Intense vrees voor sociale situaties met leeftijdsgenoten, uit angst bekritiseerd of afgewezen te worden [67](#page=67).
- Kenmerken: zorgen om angstsymptomen te uiten, vermijding van sociale interacties [67](#page=67).
- Duur: minstens zes maanden [67](#page=67).
* **Paniekstoornis:** Herhaaldelijke, onverwachte paniekaanvallen [67](#page=67).
- Kenmerken: plotselinge golf van angst, anticipatieangst, angst voor gevolgen, gedragsveranderingen [68](#page=68).
* **Agorafobie:** Angst voor reële of verwachte blootstelling aan publieke situaties (bv. openbaar vervoer, open ruimtes) [68](#page=68).
- Kenmerken: onheilsgedachten, overtuiging dat ontsnappen onmogelijk is, vermijding kan leiden tot thuisgebondenheid [68](#page=68).
* **Gegeneraliseerde angststoornis:** Overdreven angst en bezorgdheid over een veelheid aan situaties gedurende minstens zes maanden [68](#page=68).
- Kenmerken: niet onder controle kunnen houden van bezorgdheid, moeite met aandacht, rusteloosheid, slaapproblemen [68](#page=68).
* **Overige categorieën:** Angststoornissen door middel/medicatie, lichamelijke aandoening, of gespecificeerd [69](#page=69).
### Verklaring
* **Biologische factoren:** Genetische aanleg (geremd temperament verhoogt risico) en neurotransmitterdisfunctie (serotonine, noradrenaline) [69](#page=69).
* **Psychologische factoren:** Angstige cognitieve stijl (dreigingen overschatten, eigen mogelijkheden onderschatten) en negatieve leerervaringen (conditionering) [69](#page=69).
* **Sociale factoren:** Ouderlijke angst als voorbeeld, overbezorgde opvoeding die situaties als bedreigend interpreteert [70](#page=70).
### Behandeling
* **Medicatie:** Kan een optie zijn, maar minder duidelijk effectief bij kinderen/adolescenten dan bij volwassenen [70](#page=70).
---
# posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de gevolgen ervan
### Kernidee
* PTSS is een psychische stoornis die kan optreden na een traumatische ervaring, gekenmerkt door intrusieve symptomen, vermijding, negatieve cognities en veranderingen in arousal [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* De verwerking van een trauma bepaalt of PTSS ontstaat en beïnvloedt de ernst en duur ervan [74](#page=74).
* PTSS wordt gediagnosticeerd als klachten langer dan vier weken aanhouden of pas na vier weken ontstaan [75](#page=75).
### Belangrijke feiten
* Een trauma kan eenmalig (type 1) of langdurig/herhaaldelijk (type 2) zijn [74](#page=74).
* Symptomen kunnen angst, herbelevingen in herinneringen of dromen, vermijding, negatieve stemming en gedachten, en verhoogde arousal omvatten [74](#page=74).
* Bij kinderen kunnen trauma's zich uiten in spel, tekeningen en overdreven druk gedrag [74](#page=74) [75](#page=75).
* Acute stressstoornis lijkt op PTSS maar verdwijnt binnen vier weken na het trauma [75](#page=75).
* Gevolgen omvatten gevoelens van schuld, schaamte, woede, wrok en een verstoorde tijdsbeleving [77](#page=77).
* Kinderen kunnen problemen ervaren met veiligheid, zelfstandigheid, leer- en concentratie [77](#page=77).
* Adolescenten en volwassenen hebben risico op identiteitsstoornissen, depressies en gedragsproblemen [78](#page=78).
### Belangrijke concepten
* **DSM-5 Criteria voor PTSS:**
* A. Blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding, of seksueel geweld [75](#page=75).
* B. Intrusieve symptomen (pijnlijke herinneringen, onaangename dromen, dissociatieve reacties, psychische lijdensdruk, fysiologische reacties) [75](#page=75) [76](#page=76).
* C. Vermijding van prikkels geassocieerd met het trauma [76](#page=76).
* D. Negatieve veranderingen in cognities en stemming (amnesie, negatieve overtuigingen, schuld, verminderde interesse, onthechting, onvermogen positieve emoties te ervaren) [76](#page=76).
* E. Veranderingen in arousal en reactiviteit (prikkelbaar gedrag, roekeloos gedrag, hypervigilantie, overdreven schrikreacties, concentratie- en slaapproblemen) [76](#page=76) [77](#page=77).
* F. Duur langer dan een maand [77](#page=77).
* G. Klinisch significante lijdensdruk of beperkingen [77](#page=77).
* H. Niet te wijten aan middelen of somatische aandoening [77](#page=77).
* **Conditionering:** Neutrale prikkels worden door associatie met trauma geconditioneerde prikkels die angst oproepen [78](#page=78).
* **Cognitieve schema's:** Basisovertuigingen over veiligheid en zelf kunnen door trauma disfunctioneel worden en leiden tot negatieve interpretaties [78](#page=78).
* **Attributies:** Verklaringen voor het trauma, waarbij interne en controleerbare attributies schuld en schaamte kunnen veroorzaken [78](#page=78) [79](#page=79).
### Gevolgen
* Intense gevoelens van angst en ontreddering overheersen het leven [77](#page=77).
* Gevoelens van schuld en schaamte kunnen optreden door zelfverwijt of gebrek aan moed [77](#page=77).
* Agressieve gevoelens en wrok kunnen leiden tot emotionele afsluiting en blokkades in het verwerkingsproces [77](#page=77).
### Verklaring
### Begeleiding
---
# verklaring en beïnvloedende factoren van PTSS
### Kernidee
* PTSS ontstaat door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren [78](#page=78).
### Biologische factoren
* Genetische aanleg kan de gevoeligheid voor stress en het ontwikkelen van PTSS beïnvloeden [78](#page=78).
* Genetische factoren zijn echter minder sterk dan de ernst van het trauma en psychologische/sociale factoren [78](#page=78).
### Psychologische factoren
* **Conditionering:**
* Klassieke conditionering koppelt neutrale prikkels aan het trauma, wat leidt tot angstreacties bij herhaaldelijke blootstelling [78](#page=78).
* Operante conditionering speelt ook een rol in het ontstaan van angst en vermijding [78](#page=78).
* **Cognitieve schema's:**
* Trauma kan basisschema's over veiligheid, voorspelbaarheid en eigen onschendbaarheid disfunctioneel maken [78](#page=78).
* Disfunctionele schema's leiden tot negatieve interpretaties, emoties en gedragingen [78](#page=78).
* Attributies (verklaringen) voor het trauma beïnvloeden de symptomen; interne, controleerbare attributies leiden tot schuldgevoelens [78](#page=78).
* Problematische attributies (intern, controleerbaar/oncontroleerbaar) belemmeren traumaverwerking en leiden tot depressieve klachten en herbelevingen [79](#page=79).
### Sociale factoren
* De mate van steun uit de sociale omgeving is cruciaal voor traumaverwerking [79](#page=79).
* Een hecht sociaal netwerk vermindert negatieve cognities en symptomen [79](#page=79).
* Actieve coping, zoals steun zoeken en emoties uiten, bevordert verwerking [79](#page=79).
* Het delen van problemen, zoals binnen een gezin, is essentieel [79](#page=79).
* Sociale isolatie dient tegengegaan te worden; sociale ondersteuning vergroot veerkracht [79](#page=79).
### Begeleiding en behandeling
* Medicatie is beperkt effectief voor PTSS-symptomen en kan leiden tot verslaving [79](#page=79).
* **Critical-stress-debriefing** kan erkenning bieden, maar kan bij te korte duur of hoge arousal tot traumaklachten leiden [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Cognitief-gedragstherapie** (CGT) bevordert emotionele verwerking via geleidelijke blootstelling en corrigerende informatie [80](#page=80).
* CGT helpt bij het veranderen van disfunctionele schema's en opbouwen van adaptieve schema's [80](#page=80).
* Traumaverwerking kent fasen: angst, ontkenning, herbeleving, doorwerking en integratie [80](#page=80).
* Vastlopen in ontkenning en herbeleving kan leiden tot chronische symptomen [80](#page=80).
* **EMDR** (Eye Movement Desensitisation and Reprocessing) is een effectieve methode die helpt herinneringen te verwerken door afleidende prikkels [81](#page=81).
* EMDR en CGT tonen vergelijkbare gunstige effecten, beter dan farmacotherapie [81](#page=81).
* **Traumaopvangmethode** omvat technieken zoals stabilisatie, regisseur, reconstructie en follow-up [82](#page=82) [83](#page=83).
---
# Traumaopvang en -verwerking
### Kernidee
* Traumaopvang en -verwerking richt zich op het bieden van steun en begeleiding na een traumatische ervaring [82](#page=82).
* Het doel is om stabiliteit te herstellen, gevoelens te erkennen, en te helpen bij de cognitieve en emotionele verwerking [82](#page=82).
### Sleutelbegrippen
* **Rust en veiligheid:** Cruciaal om het slachtoffer te laten kalmeren en zich geborgen te voelen [82](#page=82).
* **Erkenning van gevoelens:** Valideren van de emotionele reacties van het slachtoffer is essentieel [82](#page=82).
* **Professionele opvang:** Betrekken van een getraind traumateam voor adequate hulp [82](#page=82).
* **Geduld en tijd:** Traumaverwerking is een proces dat lang kan duren [82](#page=82).
* **Gedoseerde uiting:** Ruimte bieden voor het uiten van verwarrende gevoelens om verwerking te bevorderen [82](#page=82).
* **Herhaaldelijk spreken:** De mogelijkheid om herhaaldelijk over het trauma te praten is belangrijk voor begrip en afstand nemen [82](#page=82).
* **Therapeutische setting:** Herhaaldelijke confrontatie met het trauma dient in een veilige, gestructureerde omgeving plaats te vinden [82](#page=82).
* **Cognitieve herstructurering:** Helpt bij het ontwikkelen van een andere kijk op de gebeurtenis [82](#page=82).
* **Informatie en steun:** Essentieel voor het herwinnen van controle en het normaliseren van stressreacties [82](#page=82).
* **Sociale steun:** Mobiliseren van ondersteuning uit de eigen omgeving van het slachtoffer [82](#page=82).
* **Normaliseren van stressreacties:** Voorkomen dat men schrikt van eigen reacties [82](#page=82).
* **Verwijzen:** Doorverwijzen bij aanhoudende, overweldigende klachten na drie maanden [82](#page=82).
### Traumaopvangmethode (De Mönnink)
* **Toepasbaar:** Recente of langdurige traumatische gebeurtenissen [82](#page=82).
* **Niet toepasbaar:** Fysiek/psychisch onvermogen, onvoldoende/ontremd gedrag, type 2 traumatisering, PTSS, weigering van opvang [82](#page=82).
* **Technieken:** Stabilisatie, regisseur, reconstructie, follow-up [82](#page=82).
### Technieken binnen de Traumaopvangmethode
* **Stabilisatietechniek:** Zoeken naar een rustige, veilige ruimte; bepalen van de behoefte van de cliënt; informeren van derden; benoemen van spelregels (vertrouwelijkheid, gelijkwaardigheid) [83](#page=83).
- **Regisseurstechniek:** Starten vanuit noden en wensen van de cliënt ('niet trekken, maar checken'); benadrukken van controleverlies, maar ook controle over het proces door de cliënt; cliënt heeft regie, sociaal werker
* **Reconstructietechniek:**
* **Feitenniveau:** Feitelijke reconstructie van het incident, inclusief voor, direct na en later; geeft cognitieve controle en ordening [83](#page=83).
* **Belevingsniveau:** Reconstructie van de ervaren belevingen; geeft ordening en bewustwording; kan emotionele lading naar boven brengen [83](#page=83).
* **Follow-uptechniek:** Voorstellen van een nieuwe afspraak om de voortgang te evalueren; actief aanbieden van opvang en vervolgafspraak erkent het slachtofferschap [83](#page=83).
### Beoogde Resultaten
* Meer geestelijke/lichamelijke rust [84](#page=84).
* Minder verhoogde waakzaamheid [84](#page=84).
### Aandachtspunten voor de hulpverlener
---
# Levenslooppsychologie en ontwikkelingsfasen
### Kernidee
* Levenslooppsychologie bestudeert de menselijke levensloop vanaf conceptie tot dood, opgedeeld in fasen met specifieke gedragingen en ontwikkelingen [86](#page=86).
* Fase-indelingen zijn vereenvoudigingen; individuele ontwikkeling varieert en gaat door na de volwassenheid [86](#page=86).
### Erikson's ontwikkelingsfasen
#### Vertrouwen
* **Fase:** Babyperiode (0-1,5 jaar) [87](#page=87).
* **Conflict:** Basisvertrouwen versus wantrouwen [87](#page=87).
* **Succes:** Leidt tot hechting en vertrouwen in anderen [87](#page=87).
#### Autonomie
* **Fase:** Peuterperiode (1,5-3 jaar) [87](#page=87).
* **Conflict:** Autonomie versus schaamte [87](#page=87).
* **Succes:** Ontwikkelen van zelfbeheersing en zelfstandigheid [87](#page=87).
#### Initiatief
* **Fase:** Kleuterperiode (3-6 jaar) [87](#page=87).
* **Conflict:** Initiatief versus schuld [87](#page=87).
* **Succes:** Leren stellen van doelen en ernaartoe werken [87](#page=87).
#### Competentie
* **Fase:** Kindertijd (6-12 jaar) [87](#page=87).
* **Conflict:** Vlijt versus minderwaardigheid [87](#page=87).
* **Succes:** Aanleren van maatschappelijk relevante vaardigheden [87](#page=87).
#### Identiteit
* **Fase:** Adolescentie [87](#page=87).
* **Conflict:** Identiteit versus rolverwarring [87](#page=87).
* **Succes:** Vinden van een antwoord op "Wie ben ik?" [87](#page=87).
#### Verbondenheid
* **Fase:** Jongvolwassenheid [87](#page=87).
* **Conflict:** Intimiteit versus isolement [87](#page=87).
* **Succes:** Ontwikkelen van werkbetrokkenheid en intieme relaties [87](#page=87).
#### Productiviteit
* **Fase:** Middelbare leeftijd [87](#page=87).
* **Conflict:** Generativiteit versus stagnatie [87](#page=87).
* **Succes:** Opvoeden van kinderen, carrière maken, anderen helpen [87](#page=87).
#### Tevredenheid
* **Fase:** Late volwassenheid en ouderdom [87](#page=87).
* **Conflict:** Integriteit versus wanhoop [87](#page=87).
### Hechtingsstijlen (naar Ainsworth)
#### Kernidee
#### Veilige hechting
#### Onveilige hechting
#### Bevordering van veilige hechting
---
# Hechtingstheorie en ontwikkelingstaken
### Kernidee
* Hechtingstheorie beschrijft de patronen van emotionele banden tussen kinderen en hun primaire verzorgers, en hoe deze de latere sociale en emotionele ontwikkeling beïnvloeden [90](#page=90).
* Ontwikkelingstaken, zoals beschreven door Havinghurst, zijn opgaven die individuen in verschillende levensfasen moeten volbrengen, gedreven door sociale verwachtingen [91](#page=91).
### Belangrijkste concepten hechting
* **Veilige hechting:** Kenmerkt zich door sensitieve en responsieve verzorgers, wat leidt tot vertrouwen en exploratie bij het kind [91](#page=91).
* **Onveilig-vermijdende hechting:** Kind minimaliseert hechting uit angst voor afwijzing, toont uiterlijke onbewogenheid maar ervaart stress. Volwassenen stellen zich onafhankelijk op [90](#page=90).
* **Onveilig-ambivalente (angstige) hechting:** Kind is ongemakkelijk, expliciet aangedaan bij vertrek, zoekt wel contact maar laat zich niet troosten bij terugkomst. Volwassenen klampen zich vast, hebben verlatingsangst en zijn jaloers [90](#page=90).
- **Gedesorganiseerde hechting:** Kind vertoont grillig gedrag, wisselt nabijheid zoeken af met afwenden, toont plotselinge angst; de verzorger is zowel bron van veiligheid als angst. Volwassenen tonen kenmerken van vermijdende en
### Bevorderende en belemmerende factoren voor hechting
* **Bevorderend:** Gevoeligheid en responsiviteit van ouders, positieve representatie van hechting, sociaal netwerk, sociaal-economische omstandigheden, en het welzijn van de ouders [91](#page=91).
* **Belemmerend:** Medische ingrepen, langdurige scheiding, stressvolle gezinsomstandigheden (financieel, woonsituatie), en psychische problemen bij ouders [91](#page=91).
### Ontwikkelingstaken volgens Havinghurst
* **Vroege kinderjaren (0-6 jaar):** Leren lopen, vast eten, praten, zindelijk worden, taalgebruik, seksuele fatsoenlijkheid [92](#page=92).
* **Kinderjaren (6-12 jaar):** Fysieke spelvaardigheden, zelfbeeld, samenspelen, rolpatronen, basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen), begrippen, geweten en normen, persoonlijke onafhankelijkheid [92](#page=92).
* **Adolescentie (12-18 jaar):** Relaties met leeftijdgenoten, acceptatie uiterlijk, voorbereiding op volwassenheid, ideologie ontwikkelen, sociaal verantwoord gedrag [92](#page=92).
* **Vroege volwassenheid (18-40 jaar):** Partnerkeuze, gezinsleven, ouderschap, huishouden, carrière, burgerlijke verantwoordelijkheid, sociale groep vinden [92](#page=92).
* **Volwassenheid (40-65 jaar):** Begeleiden pubers, volwassen verantwoordelijkheid, loopbaan, vrije tijd, aanpassen aan ouder wordende ouders en fysieke veranderingen [93](#page=93).
* **Late volwassenheid (65+ jaar):** Aanpassen aan fysieke achteruitgang, pensionering, verlies partner, veranderde sociale rollen, affiniteit met leeftijdgenoten, leefomstandigheden [93](#page=93).
### Rouw en afscheid
* **Rouw:** Het geheel van reacties na het verlies van een betekenisvolle band [93](#page=93).
* **Taken volgens Worden:** Aanvaarden realiteit verlies, verwerken pijn, aanpassen aan leven zonder overledene, verlies emotioneel een plaats geven [93](#page=93).
* **Normale rouwreacties:** Shock, ontkenning, depressieve gevoelens, agressie, schuld, angst, re-integratie [94](#page=94).
- **Gecompliceerde rouw (DSM-5):** Sterk verlangen naar overledene, vier of meer symptomen (moeite met aanvaarden, wantrouwen, woede, moeite met verder leven, emotionele verdoving, zinloosheid leven, geen toekomstverwachting, agitatie) die leiden tot
### Factoren invloed op gecompliceerde rouw
* **Kwetsbaarheid:** Grote impact verlies, ontoereikende eigen mogelijkheden, conflictueuze relatie, plotselinge dood, onvoldoende rituelen, eerder onverwerkt verlies, psychiatrische problematiek, moeite met veranderingen [95](#page=95).
* **Beschermend:** Vrouwelijke sekse (meer support), voorbereiding op overlijden, externe support, flexibiliteit in probleemoplossing [95](#page=95).
* **Eerste hulp bij rouw:** Luisteren, erkenning, steun, medeleven, advies beperken, praktische hulp, contact behouden [95](#page=95).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Traumaopvangmethode | Een specifieke methode uit de "gereedschapskist van de sociaal werker" die ingezet kan worden bij cliënten die recent een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt of last hebben van een langdurige traumatische gebeurtenis. Deze methode is niet geschikt voor cliënten met fysiek of psychisch onvermogen, onvoldoende of ontremd gedrag, type 2 traumatisering, PTSS, of wanneer de cliënt opvang weigert. |
| Stabilisatietechniek | Een techniek binnen de traumaopvang waarbij gezocht wordt naar een rustige en veilige ruimte voor de cliënt. De hulpverlener beoordeelt de behoeften van de getraumatiseerde, informeert derden indien nodig, en benoemt de spelregels van traumaopvang (vertrouwelijkheid, ongedwongenheid, gelijkwaardige participatie) om structuur en houvast te bieden. |
| Regisseurstechniek | Een techniek binnen de traumaopvang waarbij de hulpverlener uitgaat van de noden en wensen van de cliënt. De cliënt wordt geïnformeerd dat controleverlies kan optreden en dat hij/zij tijdens de opvang zelf de regie heeft over het tempo en de manier waarop het gebeurde wordt verwerkt. De sociaal werker behoudt de eindregie. |
| Reconstructietechniek | Een techniek binnen de traumaopvang die zich richt op het ordenen van feiten en belevingen. Op feiteniveau wordt een gedetailleerde reconstructie gemaakt van het incident, inclusief de periode ervoor en erna, om cognitieve controle te bevorderen. Op belevingsniveau wordt de ervaring van het incident gereconstrueerd om ordening en bewustwording te creëren, wat kan leiden tot emotionele ontlading en uiteindelijk rust. |
| Follow-uptechniek | Een techniek binnen de traumaopvang waarbij aan het einde van de behandeling een nieuwe afspraak wordt voorgesteld om de voortgang van de cliënt te evalueren. Dit dient als vangnet en erkenning voor het slachtofferschap. Indien de cliënt dit aanbod afwijst, kan een telefonische controle op een later moment worden voorgesteld. |
| Cognitieve herstructurering | Een behandelmethode waarbij de persoon de mogelijkheid krijgt om een andere kijk te ontwikkelen op de traumatische ervaring. Dit helpt bij het verwerken van het trauma door het veranderen van gedachtenpatronen en interpretaties. |
| Stressreacties | Reacties van het lichaam en de geest op stressvolle gebeurtenissen, die na een traumatische ervaring kunnen optreden. Het normaliseren van deze reacties is belangrijk om te voorkomen dat men schrikt van de eigen reacties en om de cliënt weer grip op het leven te geven. |
| Type 1 trauma | Een trauma dat voortkomt uit één enkele, duidelijke traumatische gebeurtenis. |
| Type 2 trauma | Een trauma dat voortkomt uit herhaalde of langdurige traumatische ervaringen, vaak in een interpersoonlijke context. |
| PTSS (Posttraumatische stressstoornis) | Een psychische stoornis die kan ontstaan na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis. Kenmerken kunnen bestaan uit herbelevingen, vermijding, negatieve veranderingen in gedachten en stemming, en verhoogde prikkelbaarheid. |
| PTSS | Posttraumatische stressstoornis, een psychische aandoening die kan ontstaan na het meemaken van een traumatische gebeurtenis, gekenmerkt door symptomen zoals herbelevingen, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid. |
| Biologische factoren | Factoren die te maken hebben met de lichamelijke gesteldheid en genetische aanleg van een persoon, die in beperkte mate een rol kunnen spelen bij het ontstaan van PTSS, zoals genetische gevoeligheid voor stress. |
| Psychologische factoren | Factoren die betrekking hebben op de mentale processen en innerlijke ervaringen van een persoon, zoals cognitieve schema's, copingstijlen en conditionering, die een belangrijke invloed hebben op het ontstaan en voortduren van PTSS. |
| Sociale factoren | Factoren die gerelateerd zijn aan de omgeving en interacties van een persoon met anderen, zoals de mate van sociale steun en de kwaliteit van relaties, die cruciaal zijn voor de verwerking van trauma en het verminderen van PTSS-symptomen. |
| Klassieke conditionering | Een leerproces waarbij een neutrale prikkel geassocieerd wordt met een traumatische gebeurtenis, waardoor deze neutrale prikkel later angst en vermijding kan oproepen, wat bijdraagt aan PTSS. |
| Operante conditionering | Een leerproces waarbij gedrag wordt beïnvloed door de consequenties ervan, wat bij PTSS kan leiden tot vermijdingsgedrag om negatieve gevoelens te ontlopen. |
| Cognitieve schema's | Mentale structuren die iemands denken, voelen en handelen sturen; bij PTSS kunnen deze disfunctioneel worden, wat leidt tot vervormde interpretaties van gebeurtenissen en een negatief zelfbeeld. |
| Basisschema's | Initiële, algemene opvattingen over de wereld en het zelf die zorgen voor psychologisch evenwicht, zoals de wereld als veilig en de eigen persoon als onschendbaar, die door trauma kunnen worden ondermijnd. |
| Attributieprocessen | Het proces waarbij iemand verklaringen zoekt voor gebeurtenissen, inclusief trauma's; problematische attributies (bv. interne, controleerbare oorzaken toeschrijven aan het trauma) kunnen leiden tot schuldgevoelens en een negatief zelfbeeld. |
| Copingstijl | De manier waarop een persoon omgaat met stressvolle situaties; actieve coping, zoals steun zoeken en emoties uiten, is gunstig voor de verwerking van trauma. |
| Sociale steun | De hulp en ondersteuning die iemand ontvangt van zijn sociale omgeving, wat een belangrijke buffer kan vormen tegen de negatieve gevolgen van trauma en de verwerking kan bevorderen. |
| Critical-stress-debriefing | Een vorm van professionele opvang na een traumatische ervaring, waarbij de gebeurtenis wordt besproken, emoties worden geuit en copingstrategieën worden aangereikt, met als doel de stressreacties te verminderen. |
| Onveilig-vermijdende hechting | Een hechtingsstijl waarbij kinderen hun gehechtheid minimaliseren uit angst voor afwijzing, omdat hun ouders afstandelijk, afwijzend en emotioneel onbeschikbaar zijn. Ze verwachten niet dat er op hun behoeften wordt gereageerd en stellen zich onafhankelijk op, wat kan leiden tot een gebrek aan diepe emotionele banden in volwassen relaties. |
| Onveilig-ambivalente hechting | Een hechtingsstijl die wordt gekenmerkt door angst en ongemak in nieuwe situaties, zelfs bij aanwezigheid van de ouder. Kinderen met deze stijl zoeken contact bij terugkeer van de ouder, maar laten zich niet troosten en tonen vaak boosheid en weerstand. Ouders zijn hierbij vaak inconsequent sensitief en onvoorspelbaar. |
| Gedesorganiseerde hechting | Een hechtingsstijl waarbij kinderen grillig gedrag vertonen, zoals het afwisselen van nabijheid zoeken en zich afwenden, perioden van tevreden spel met plotselinge hevige angst, of verstillen en verwarde indruk maken. Dit komt vaak voor bij verwaarloosde of misbruikte kinderen, of kinderen van ouders met onverwerkte trauma's. |
| Veilige hechting | Een hechtingsrelatie die wordt bevorderd door sensitiviteit en responsiviteit van de ouders. Dit betekent dat ouders gevoelig zijn voor de signalen van hun kind en adequaat en snel reageren op hun behoeften, wat bijdraagt aan een stabiele en vertrouwde band. |
| Sensitiviteit (ouders) | Het vermogen van ouders om gevoelig te zijn voor de soms subtiele signalen van stress, onrust en ongemak bij hun kind. Dit is een cruciale factor voor het bevorderen van een veilige hechtingsband. |
| Responsiviteit (ouders) | Het vermogen van ouders om adequaat en snel te reageren op de signalen van hun kind. Dit, in combinatie met sensitiviteit, is essentieel voor het opbouwen van een veilige hechtingsband. |
| Ontwikkelingstaak | Een opgave waarmee men in een bepaalde levensperiode wordt geconfronteerd vanuit de sociale en maatschappelijke omgeving, voortkomend uit sociale verwachtingen. Succesvolle uitvoering leidt tot geluk en helpt bij volgende taken, terwijl falen leidt tot ongeluk en moeilijkheden. |
| Rouw | Het geheel van reacties die ontstaan na het verlies van een persoon met wie een betekenisvolle band bestond. Dit kan variëren van shock en ontkenning tot depressieve, agressieve en schuldgevoelens, en uiteindelijk re-integratie. |
| Gecompliceerde rouw | Een vorm van rouw die langer duurt dan verwacht, waarbij bepaalde reacties extreem intens zijn, of er nauwelijks of geen reactie is op het overlijden. De DSM-5 definieert dit aan de hand van specifieke symptomen en een minimale duur van zes maanden. |
| Kwetsbaarheidsfactoren (rouw) | Omstandigheden die de kans op gecompliceerde rouw vergroten, zoals een grote subjectieve impact van het verlies, conflictueuze relaties, een plotselinge dood, eerder onverwerkt verlies, of psychiatrische problematiek in de voorgeschiedenis. |
| Beschermende factoren (rouw) | Omstandigheden die de kans op gecompliceerde rouw verkleinen, zoals voorbereiding op het overlijden, ondersteuning vanuit de omgeving, en flexibiliteit in probleemoplossing. |
| S-R-C model | Een model dat gebruikt wordt bij gedragsanalyse en bestaat uit drie onderdelen: de uitlokkende situatie (S), het gedrag als reactie of respons (R), en de gevolgen of consequenties (C) van het gedrag. |
| Positieve beloning | Het aanbieden of optreden van een aangename consequentie die ervoor zorgt dat gedrag versterkt of gestimuleerd wordt. Dit kan bijvoorbeeld positieve feedback, complimenten of materiële beloningen zijn. |
| Negatieve beloning | Het beëindigen of vermijden van een onaangename situatie, wat als aangenaam wordt ervaren en daardoor gedrag versterkt. Dit wordt vaak gezien bij vermijdingsgedrag. |
| Positieve straf | Het toedienen of geven van een onaangename prikkel, wat leidt tot een onaangenaam effect en gedrag ontmoedigt of afzwakt. Kritiek of verwijten zijn voorbeelden hiervan. |
| Negatieve straf | Het wegnemen of uitblijven van een aangename omstandigheid, wat resulteert in een onaangenaam effect en gedrag ontmoedigt of afzwakt. Het in beslag nemen van een smartphone is hier een voorbeeld van. |
| Cognitieve benadering | Een benadering binnen de psychologie die stelt dat niet de gebeurtenissen zelf, maar de manier waarop we deze gebeurtenissen interpreteren, bepalend is voor hoe we ons voelen. |
| Irrationele gedachten | Gedachten die vaak voorkomen bij mensen met depressies of angsten, die onrealistisch, overdreven en ongenuanceerd zijn en te weinig rekening houden met de feiten. |
| Denkfouten | Systematische fouten in het denken die leiden tot irrationele gedachten, zoals selectieve abstractie, overgeneralisatie, gedachtelezen, personalisatie, alles-of-niets denken, vergroting/verkleining, catastrofaal denken en emotioneel denken. |
| ABC-schema | Een schema dat gebruikt wordt bij cognitieve herstructurering, waarbij A staat voor de aanleiding (gebeurtenis), B voor de betekenisverlening (gedachte) en C voor de consequenties (gevoelens en gedrag). |
| Levenslooppsychologie | De wetenschap die de normale levensloop van de mens bestudeert, met aandacht voor alle typische ontwikkelingsaspecten vanaf de conceptie tot aan de dood. |
| Ontwikkelingsfase | Een periode in de menselijke levensloop die gekenmerkt wordt door specifieke mogelijkheden, risico's of moeilijkheden, en waarbij typisch bepaalde gedragingen en ontwikkelingen horen. |
| Ontwikkelingscrisis (Erikson) | Een uitdaging waarmee een individu in een specifieke levensfase wordt geconfronteerd, wat leidt tot een conflict dat succesvol doorlopen groei en ego-sterkte bevordert, of bij falen leidt tot ego-zwakte. |
| Ego-sterkte | De positieve uitkomst van het succesvol doorstaan van een ontwikkelingscrisis, wat leidt tot groei en een versterkte persoonlijkheid, waardoor men levensvaardigheden opdoet. |
| Ego-zwakte | Het gevolg van het niet succesvol doorstaan van een ontwikkelingscrisis, wat resulteert in een tekort of zwak punt in de ontwikkeling, waardoor volgende uitdagingen groter worden. |
| Hechting | Een duurzame emotionele binding tussen een kind en zijn verzorgers, die wordt opgebouwd door sensitieve en responsieve interacties, en die de basis vormt voor vertrouwen en sociale relaties. |
| Onveilige hechting | Een hechtingsstijl die onderverdeeld kan worden in vermijdend, ambivalent en gedesorganiseerd, en die ontstaat door inconsistente, afwijzende of traumatische interacties met verzorgers, met negatieve gevolgen voor het zelfvertrouwen en relaties. |
| Ontwikkelingstaak (Havinghurst) | Een opgave waarmee een persoon in een bepaalde levensperiode wordt geconfronteerd vanuit zijn sociale en maatschappelijke omgeving, waarvan succesvolle uitvoering leidt tot geluk en bevordert de ontwikkeling. |
| Affectief | Verwijst naar het emotionele aspect van het functioneren, inclusief stemmingen en gevoelens. Bij depressie kan dit zich uiten in somberheid, lusteloosheid of prikkelbaarheid. |
| Anhedonie | Het onvermogen om ergens van te kunnen genieten, een belangrijk symptoom dat kan wijzen op een depressieve stemming. Dit kan zich uiten in een gebrek aan plezier bij activiteiten die men normaal gesproken leuk vindt. |
| Autonome motivatie | Motivatie die voortkomt uit intrinsieke interesse, plezier of een gevoel van waarde. Dit staat tegenover gecontroleerde motivatie, die gebaseerd is op externe druk of beloningen. |
| Bipolaire stoornis | Een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door afwisselende perioden van depressie en manie. Bij kinderen en adolescenten kan dit zich uiten in snelle stemmingswisselingen en roekeloos gedrag. |
| Cognitief | Verwijst naar denkprocessen, zoals waarneming, geheugen, denken en probleemoplossing. Bij depressie kunnen cognitieve functies zoals concentratie en besluitvorming verminderd zijn. |
| Depressieve cognities | Negatieve denkpatronen en overtuigingen over zichzelf, de wereld en de toekomst, die kenmerkend zijn voor depressie. Voorbeelden zijn gevoelens van waardeloosheid en sombere toekomstverwachtingen. |
| Depressieve episode | Een periode waarin iemand voldoet aan de diagnostische criteria voor een depressieve stoornis, gekenmerkt door een sombere stemming en/of verminderd plezier gedurende minimaal twee weken. |
| Depressieve stoornis | Een psychische aandoening die wordt gekenmerkt door een langdurige ontregeling van de stemming, met problemen in het dagelijks functioneren tot gevolg. De stoornis kan zich op affectief, cognitief, lichamelijk en gedragsmatig niveau manifesteren. |
| Dysthymie | Een langdurige, chronische vorm van depressie die minimaal twee jaar aanhoudt (één jaar voor kinderen en adolescenten), waarbij een sombere stemming het grootste deel van de tijd aanwezig is. |
| Dysfunctionele gedachten | Gedachten die niet realistisch of behulpzaam zijn en die negatieve gevoelens en gedragingen in stand houden. Deze komen vaak voor bij depressies en kunnen leiden tot gevoelens van waardeloosheid. |
| Emotie | Een kortdurende, intense reactie op een specifieke gebeurtenis, zoals angst bij het zien van een gevaarlijke hond. Dit staat tegenover stemming, die langer aanhoudt en minder gebonden is aan specifieke situaties. |
| Gecontroleerde motivatie | Motivatie die voortkomt uit externe druk, zoals verwachtingen van anderen, schuldgevoelens of de wens om straf te vermijden. Dit staat tegenover autonome motivatie. |
| Zelfdeterminatietheorie | Een theorie die uitlegt hoe mensen op een kwaliteitsvolle manier gemotiveerd kunnen worden door tegemoet te komen aan de drie universele psychologische basisbehoeften: autonomie, verbondenheid en competentie. |
| Amotivatie | De afwezigheid of het ontbreken van motivatie, vaak gepaard gaand met een tekort aan gezondheidsvaardigheden, ongeloof in de effectiviteit van gedragsveranderingen, of een gebrek aan bereidheid tot inspanning. |
| Autonomie (basisbehoefte) | Het gevoel van keuze en vrijheid in handelen, denken en voelen, waardoor men het gevoel heeft aan het roer te staan van het eigen leven. |
| Verbondenheid (basisbehoefte) | Het voelen van een connectie met anderen en het gevoel gewaardeerd te worden. |
| Competentie (basisbehoefte) | Het gevoel bekwaam te zijn om gewenste doelen te bereiken. |
| Intrinsieke autonome motivatie | Een vorm van autonome motivatie waarbij een gedrag wordt gesteld omdat het intrinsiek interessant of leuk is voor de persoon. |
| Extrinsieke autonome motivatie (door nut) | Een vorm van autonome motivatie waarbij een gedrag wordt gesteld omdat de persoon het nut of de persoonlijke zinvolheid ervan inziet of ervaren heeft. |
| Extrinsieke autonome motivatie (door waarde) | Een vorm van autonome motivatie waarbij de activiteit is ingekapseld in de levensstijl van de persoon en past bij diens waarden en identiteit. |
| Interne druk (gecontroleerde motivatie) | Druk die voortkomt uit eigen verwachtingen of verplichtingen die men zichzelf oplegt, zoals schaamte of de behoefte om trots te zijn op prestaties. |
| Externe druk (gecontroleerde motivatie) | Druk die voortkomt uit de omgeving, zoals verwachtingen van partners, familie of sociale groepen, of vanuit verwachtingspatronen en mogelijke bestraffingen van anderen. |
| Acute stressstoornis | Een snel optredende en intense reactie op het meemaken van een trauma, die reeds enkele dagen na de gebeurtenis ontstaat en binnen vier weken verdwijnt. De kenmerken komen overeen met die van PTSS. |
| Arousal (opwinding) | Een verhoogde staat van opwinding of gespannenheid, die zich kan uiten in overdreven schrikreacties, sterke waakzaamheid, alertheid voor mogelijke bedreigingen, concentratie- en slaapproblemen. |
| Conditionering (klassiek en operant) | Leerprocessen waarbij neutrale prikkels door associatie met een trauma geconditioneerde prikkels worden, wat leidt tot angst en vermijding bij latere confrontatie. |
| Dissociatieve reacties | Reacties waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de traumatische gebeurtenis op dat moment plaatsvindt, variërend van flashbacks tot een volledig gebrek aan besef van de actuele omgeving. |
| EMDR (Eye Movement Desensitisation and Reprocessing) | Een therapeutische methode waarbij het oproepen van een beangstigende herinnering wordt gecombineerd met afleidende prikkels, zoals oogbewegingen, om de emotionele en lichamelijke reacties te verminderen. |
| Geconditioneerde prikkels | Neutrale prikkels die door associatie met een traumatische gebeurtenis angst oproepen en leiden tot vermijding. |
| Hypervigilantie | Overdreven waakzaamheid en alertheid voor mogelijke bedreigingen, als gevolg van een psychotraumatische gebeurtenis. |
| Psychotraumatische gebeurtenis | Een sterk ingrijpende, emotioneel ontredderende ervaring die kan leiden tot PTSS, zoals blootstelling aan dood, ernstige verwonding of seksueel geweld. |
| Reactiviteit (verminderd vermogen) | Een verminderd vermogen om passend te reageren op de omgeving, wat een kenmerk kan zijn na een trauma. |
| Angst | Een onaangename emotionele reactie die dient als waarschuwingssignaal voor bedreigingen en roekeloos gedrag voorkomt. Het kan gepaard gaan met lichamelijke, cognitieve en gedragsmatige kenmerken. |
| Vrees | Angst die wordt uitgelokt door een specifieke situatie of een bepaald object, waarbij de angst een concrete inhoud heeft. |
| Fobie | Een overdreven en irrationele vrees voor een specifiek object of een specifieke situatie, waarbij de persoon zich vaak bewust is van de buitenproportionele aard van de angst. |
| Paniekaanval | Een plotselinge, aanvalsgewijze optredende angst die binnen enkele minuten een hoogtepunt bereikt en vaak gepaard gaat met intense angst of onbehagen. |
| Separatieangststoornis | Een stoornis gekenmerkt door overdreven vrees voor scheiding van thuis of hechtingspersonen, met zorgen over veiligheid en gezondheid, en moeite met slapen of naar school gaan. |
| Selectief mutisme | Een stoornis waarbij kinderen uitgesproken sociale angst hebben en niet uit zichzelf spreken of antwoorden in specifieke situaties met anderen, hoewel ze thuis wel spreken. |
| Specifieke fobie | Een stoornis gekenmerkt door overdreven, irrationele vrees voor een bepaald object of een specifieke situatie, wat leidt tot vermijding en mogelijk paniekaanvallen. |
| Sociale-angststoornis | Een stoornis met intense, overdreven vrees voor sociale situaties waarin de persoon bekritiseerd of afgewezen kan worden, met zorgen over het tonen van angstsymptomen. |
| Paniekstoornis | Een stoornis die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke, onverwachte paniekaanvallen, waarbij de persoon zich zorgen maakt over nieuwe aanvallen of de gevolgen ervan. |
| Agorafobie | Een uitgesproken angst voor reële of verwachte blootstelling aan publieke situaties, zoals open ruimtes, menigten of alleen buitenshuis zijn, met de vrees dat ontsnappen of hulp onmogelijk is bij een paniekaanval. |
| Gegeneraliseerde angststoornis | Een stoornis met overdreven angst en overbezorgdheid voor een veelheid aan situaties en activiteiten gedurende minstens zes maanden, waarbij de persoon de bezorgdheid niet onder controle kan houden. |
| Biopsychosociaal model | Een theoretisch kader dat stelt dat biologische, psychologische en sociale factoren een rol spelen bij het ontstaan van angststoornissen. |
| Psychisch trauma | Een zeer ingrijpende en emotioneel ontredderende ervaring die sterke emoties zoals angst, afschuw en hulpeloosheid oproept. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een psychische stoornis die kan optreden na blootstelling aan een traumatische ervaring, gekenmerkt door intrusieve symptomen, vermijding, negatieve veranderingen in cognities en stemming, en veranderingen in arousal en reactiviteit. |
| Fase | Een geheel met een kenmerkend verloop, dat eigen, specifieke mogelijkheden kent en eigen, specifieke risico's of moeilijkheden. |
| Psycho-educatie | Het verstrekken van informatie aan patiënten en hun naasten over een specifieke aandoening, de symptomen, oorzaken en behandelingsmogelijkheden, met als doel begrip en coping te bevorderen. |
| Stemming | Een langdurig, algemeen gevoel dat minder direct gebonden is aan specifieke gebeurtenissen dan emoties, en dat invloed heeft op iemands algehele gemoedstoestand en functioneren. |
| Manische episode | Een periode van abnormaal verhoogde stemming, energie en activiteit, vaak gepaard gaand met grandiositeit, verminderde slaapbehoefte, spraakdrang en impulsief gedrag. |
| Therapeutische werkrelatie | De professionele relatie tussen een hulpverlener en een cliënt, gericht op het welzijn en de groei van de cliënt. Deze relatie wordt gekenmerkt door specifieke grondhoudingen van de hulpverlener om een veilige en stabiele vertrouwensband op te bouwen. |
| Grondhoudingen (volgens Carl Rogers) | Drie essentiële houdingen die een hulpverlener dient te cultiveren in de interactie met een cliënt: empathie, acceptatie (onvoorwaardelijke positieve gezindheid) en echtheid (authenticiteit). Deze vormen de basis voor een effectieve therapeutische relatie. |
| Empathie | Het vermogen van de hulpverlener om de cliënt zo goed mogelijk van binnenuit te begrijpen, inclusief het vatten van diens gevoelens en de betekenis van ervaringen. Dit vereist het opzijschuiven van eigen meningen en waarden om zich volledig in te leven in de beleving van de cliënt. |
| Acceptatie (Onvoorwaardelijke positieve gezindheid) | Een open en aanvaardende houding ten opzichte van de gevoelens en gedachten van de cliënt, zonder oordeel of voorwaarden. Dit betekent dat de belevingen van de cliënt worden erkend, ook al wordt niet al het gedrag goedgekeurd, met focus op de onderliggende gevoelens. |
| Echtheid (Authenticiteit) | De hulpverlener die zichzelf niet ontkent en zich niet verschuilt achter een professionele façade, maar als authentiek persoon aanwezig is in de relatie met de cliënt. Dit houdt in dat de hulpverlener openstaat voor eigen gedachten en gevoelens en deze, waar gepast, deelt om de therapeutische relatie te verdiepen. |
| Macht | Het vermogen om het gedrag, de gedachten en de gevoelens van een ander te beïnvloeden of richting te geven. Macht kan positief of negatief ervaren worden, afhankelijk van de context en de manier waarop het wordt uitgeoefend, en is aanwezig in diverse menselijke interacties. |
| Dwingende macht | Een vorm van macht gebaseerd op dwang, waarbij iemand gedwongen wordt iets te doen tegen de eigen wil, vaak door dreiging met sancties. Deze machtsvorm wordt als autoritair en negatief ervaren en kan leiden tot problemen en ongezond gedrag. |
| Belonende macht | Macht die verkregen wordt door de mogelijkheid om anderen te belonen, wat kan variëren van materiële beloningen tot sociale waardering en complimenten. Mensen zijn geneigd te luisteren naar iemand die hen kan belonen. |
| Legitieme macht | Macht gebaseerd op een maatschappelijke rol of formele positie, waarbij de persoon in die functie het recht heeft om macht uit te oefenen en gehoorzaamheid te verwachten. Dit is gekoppeld aan cultureel aanvaarde normen en waarden. |
| Referentie macht | Macht die voortkomt uit de uitstraling, het charisma of de aantrekkingskracht van een persoon, waardoor anderen zich aangetrokken voelen en geneigd zijn deze persoon te volgen, los van kennis of formele positie. |
| Deskundigheidsmacht | Macht gebaseerd op het bezitten van specifieke vaardigheden, gespecialiseerde kennis of expertise. Mensen vertrouwen vaak op experts en volgen hun adviezen, zelfs buiten hun directe vakgebied. |