Criminal Law
Cover
10JC 2025-2026 - Jongeren en slachtofferschap.pptx
Summary
# De ontdekking en evolutie van het slachtofferschap in de criminologie
Dit onderwerp schetst de historische verschuiving binnen de criminologie van een dadergerichte naar een slachtoffergecentreerde benadering, met speciale aandacht voor de ontwikkeling van de victimologie en de meting van slachtofferschap.
### 1.1 De ontdekking van het slachtoffer
#### 1.1.1 Vroege focus op de dader
Traditioneel lag de nadruk binnen de criminologie sterk op de dader, zowel in theoretisch onderzoek als in de maatschappelijke en juridische benadering. Slachtoffers werden grotendeels genegeerd in dit academische en gerechtelijke landschap.
#### 1.1.2 De opkomst van de victimologie
Halverwege de 20e eeuw ontstonden de eerste studies die zich specifiek richtten op slachtoffers. Deze initiatieven worden beschouwd als de grondleggers van de victimologie. Er werden pogingen gedaan om slachtoffers te typeren, wat soms leidde tot een (onbedoelde) schuldtoewijzing. Deze vroege ontwikkelingen werden gezien als een reactie op "the failure of criminology", waarbij het onderzoek te ver was doorgeslagen in het begrijpen van daders ten koste van de slachtoffers.
#### 1.1.3 De victimologische wending
Vanaf de jaren '70 van de 20e eeuw nam de aandacht voor slachtoffers significant toe. Dit manifesteerde zich onder meer door:
* **Opkomst van slachtofferenquêtes:** Deze enquêtes boden een manier om de omvang van criminaliteit te meten die niet zichtbaar was in officiële statistieken (het zogenaamde 'dark number' probleem).
* **Toenemende aandacht in het strafrecht:** Slachtoffers kregen meer erkenning en een prominentere rol binnen het strafproces.
* **De 'victimologische wending':** Criminologen begonnen het slachtoffer te zien als een "key player" in het strafrechtelijke proces, in plaats van de "forgotten actor". Dit leidde tot discussies en uitspraken als "We're all victims, OK!".
* **Maatschappelijke solidarisering:** Grote publieke acties, zoals 'witte en stille marsen', werden gezien als uitingen van solidariteit met slachtoffers en een collectieve afwijzing van geweld.
### 1.2 Het jonge, vergeten slachtoffer
Ondanks de algemene groeiende aandacht voor slachtofferschap, bleven kinderen en jongeren vaak onderbelicht.
#### 1.2.1 De 'blinde vlek' voor jonge slachtoffers
Het criminologisch onderzoek naar daderschap overtrof nog steeds verregaand het onderzoek naar slachtofferschap, en dit gold in het bijzonder voor jonge daders versus jonge slachtoffers. In de maatschappelijke perceptie werd jeugd vaak geassocieerd met risico's ("youth as risk") in plaats van met kwetsbaarheid ("youth at risk").
#### 1.2.2 Specifieke kwetsbaarheden van jonge slachtoffers
Kinderen en jongeren kunnen slachtoffer worden van dezelfde delicten als volwassenen, maar ook van delicten die specifiek gericht zijn op hun status als kind, zoals kindermishandeling. Daarnaast kunnen zij slachtoffer worden van indirect slachtofferschap.
#### 1.2.3 Institutionele reacties en de rol van de criminologie
Het onderzoek naar het jonge slachtoffer is complexer door de verschillende vormen van slachtofferschap en de aparte institutionele reacties hierop. Systemen voor jeugdbescherming en slachtofferhulp ontwikkelden zich grotendeels buiten de traditionele criminologie, vaak vanuit disciplines als pedagogie en sociaal werk.
### 1.3 Slachtofferschap meten en verklaren
#### 1.3.1 Meten van slachtofferschap
De opkomst van grote slachtofferenquêtes, zoals de National Crime Survey (NCS) in de VS, was cruciaal voor het meten van slachtofferschap en het aanpakken van het 'dark number' probleem. De victimologie ontwikkelde zich als academisch veld, wat leidde tot internationale symposia en initiatieven. In België werd de eerste Veiligheidsmonitor pas in 1997 geïntroduceerd.
Voor het meten van slachtofferschap bij kinderen en jongeren bleef er echter een "criminografische blinde vlek" in Vlaanderen bestaan. Het onderzoek hiernaar was beperkt tot specifieke projecten, zoals het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) en het onderzoek 'Geweld, gemeten en geteld'.
#### 1.3.2 Verklaren van slachtofferschap
Vanaf de jaren '70 werden twee klassieke theorieën dominant in de verklaring van slachtofferschap:
* **Leefstijltheorie:** Deze theorie stelt dat individuele verschillen in leefstijlen, samenhangend met demografische en sociale kenmerken, het risico op slachtofferschap beïnvloeden.
* **Routine activiteiten theorie:** Deze theorie focust op de 'situatie' en benadrukt drie elementen: de aanwezigheid van gemotiveerde daders, aantrekkelijke doelwitten of slachtoffers, en de afwezigheid van controle.
Deze theorieën verschoven de focus van de dader naar de omstandigheden waarin criminaliteit plaatsvindt, waardoor het slachtoffer meer in beeld kwam. Er is ook overlap tussen daderschap en slachtofferschap, wat deels verklaard kan worden door de leefstijl- en routineactiviteitentheorieën (het "principle of homogamy" van Hindelang), waarbij daders en slachtoffers op elkaar lijken of zelfs dezelfde personen zijn.
> **Tip:** Het is belangrijk om te realiseren dat de leefstijltheorie en routine activiteiten theorie, hoewel invloedrijk, de complexiteit van slachtofferschap niet volledig dekken en nuancering behoeven, zeker in de context van jonge slachtoffers.
### 1.4 Onderzoek naar slachtofferschap bij kinderen en jongeren
#### 1.4.1 Onderzoek door het Jeugdonderzoeksplatform (JOP)
Het JOP-schoolonderzoek (2018) onderzocht het slachtofferschap van adolescenten in het Nederlandstalig secundair onderwijs. De onderzochte delicten omvatten diefstal, intimidatie op straat en online, vandalisme, afpersing, fysiek geweld en ongewenste sexting.
Belangrijke bevindingen uit dit onderzoek waren:
* **Prevalentie:** Diefstal kwam het meest voor. Grotere stedelijke gebieden rapporteerden hogere prevalenties van diefstal, intimidatie op straat en afpersing vergeleken met de Vlaamse controlegroep.
* **Leeftijdsverschillen:** Diefstal, online intimidatie, vandalisme, afpersing en fysiek geweld kwamen vaker voor bij jongere leeftijdsgroepen.
* **Locatie van slachtofferschap:** Delicten als vandalisme en afpersing vonden vaak plaats op school, op publieke plaatsen of elders. Fysiek geweld kwam ook thuis voor.
* **Bekendheid met de dader:** Bij vandalisme, afpersing, fysiek geweld en intimidatie op straat was de dader vaak bekend met het slachtoffer, variërend van heel goed kennen tot minder goed kennen.
> **Voorbeeld:** Het JOP-schoolonderzoek toonde aan dat het clichébeeld van een jongere die 's nachts op straat door een onbekende wordt bedreigd of bestolen, niet strookt met de realiteit; slachtofferschap vindt vaker plaats in vertrouwde omgevingen en door bekenden.
#### 1.4.2 Onderzoek ‘Geweld, gemeten en geteld’
Dit onderzoek, met edities door KRC (2011) en UCLL (2018), richtte zich specifiek op geweld (fysiek, psychisch, seksueel) bij kinderen en jongeren in de context van gezin, school en vrije tijd. Het onderzoek definieerde geweld als "iedere situatie waarin het kind slachtoffer is van geweld, van fysieke, psychische of seksuele aard, en dit passief of actief".
De resultaten van dit onderzoek illustreerden de prevalentie van verschillende vormen van geweld:
* **Vernedering en discriminatie:** Kwam voor in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub.
* **Fysiek geweld en straffen:** Werd gerapporteerd in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub.
* **Seksuele intimidatie en misbruik:** Was aanwezig in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub.
### 1.5 Enkele conclusies
Ondanks de beperkte historische aandacht, tonen onderzoeken aan dat een aanzienlijk deel van kinderen en jongeren slachtoffer wordt van criminaliteit. Het slachtofferschap vindt voornamelijk plaats in vertrouwde omgevingen zoals thuis en op school, en vaak door personen die het slachtoffer kent. Dit nuanceert de klassieke leefstijltheorieën en routineactiviteitentheorieën en heeft belangrijke implicaties voor de zorg en ondersteuning die jonge slachtoffers nodig hebben. Het conventionele beeld van een jongere als slachtoffer in een anonieme, bedreigende omgeving is vaak vertekend.
---
# Het jonge slachtoffer: een vergeten groep
Dit hoofdstuk belicht de specifieke situatie van kinderen en jongeren als slachtoffers, hoe dit onderwerp traditioneel onderbelicht bleef in vergelijking met jeugddeliquentie, en de uitdagingen bij het meten en verklaren van hun slachtofferschap.
### 2.1 De ontdekking van het slachtoffer
Traditioneel lag de focus in de criminologie en het strafrecht sterker op de dader dan op het slachtoffer. Pas halverwege de 20e eeuw kwamen de eerste studies over slachtofferschap op gang, met grondleggers van de victimologie die typologieën van slachtoffers ontwikkelden. Dit werd gezien als een reactie op de trend dat "criminologie te ver ging in het begrijpen van daders en daarbij de slachtoffers van criminaliteit negeerde". In de jaren '70 van de 20e eeuw ontstond er meer aandacht voor het slachtoffer, mede door de opkomst van slachtofferenquêtes en een "victimologische wending" binnen het strafrecht, waardoor het slachtoffer evolueerde van een "vergeten actor" naar een "sleutelspeler in het strafrechtelijk proces".
### 2.2 Het jonge, vergeten slachtoffer
Ondanks de toenemende aandacht voor slachtofferschap in het algemeen, blijft het slachtofferschap van jongeren een onderbelicht terrein binnen criminologisch onderzoek. Het onderzoek naar daderschap van jongeren overtreft ruimschoots het onderzoek naar hun slachtofferschap. In de maatschappij wordt jeugd vaak geassocieerd met risico's, terwijl de focus zou moeten liggen op kwetsbaarheid ("youth at risk").
Kinderen en jongeren kunnen slachtoffer worden van dezelfde feiten als volwassenen, maar ook van feiten die specifiek zijn voor hun leeftijd, zoals kindermishandeling, of van indirect slachtofferschap. Het onderzoek naar het jonge slachtoffer kent verschillende vormen van slachtofferschap en vraagt om afzonderlijke institutionele antwoorden. Jeugdbescherming en 'child-protection systems' hebben zich grotendeels buiten de criminologie ontwikkeld, vanuit disciplines als pedagogie en sociaal werk.
### 2.3 Slachtofferschap meten en verklaren
#### 2.3.1 Meten van slachtofferschap
Het meten van slachtofferschap kwam op gang als antwoord op het "dark number" probleem en werd gestimuleerd door de opkomst van grote slachtofferenquêtes, zoals de National Crime Survey (NCS) in de VS. Dit leidde tot de ontwikkeling van de victimologie, met het eerste Internationale Symposium of Victimology in 1973.
In Vlaanderen bleef het criminografisch onderzoek naar slachtofferschap van kinderen en jongeren lange tijd een "blind spot". De belangrijkste onderzoeken in deze context zijn die van het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) en het onderzoek 'Geweld, gemeten en geteld' door het KRC en UCLL.
#### 2.3.2 Verklaren van slachtofferschap
In de jaren '70 ontstonden twee klassieke theorieën die probeerden slachtofferschap te verklaren:
* **Leefstijltheorie**: Deze theorie legt de nadruk op individuele verschillen in leefstijlen die samenhangen met demografische en sociale kenmerken, en die de blootstelling aan risico's beïnvloeden.
* **Routine activiteiten theorie**: Deze theorie focust op de "situatie" en stelt dat criminaliteit optreedt wanneer er een combinatie is van:
1. De aanwezigheid van gemotiveerde daders.
2. Aantrekkelijke doelwitten of slachtoffers.
3. De afwezigheid van controle.
Deze theorieën verschoven de aandacht van de dader naar de omstandigheden waarin slachtofferschap plaatsvindt.
Er is een overlap tussen daderschap en slachtofferschap, zowel onrechtstreeks (via leefstijl en routine activiteiten, waarbij daders en slachtoffers "gelijk zijn") als rechtstreeks (waarbij de dader slachtoffer wordt of het slachtoffer dader wordt).
### 2.4 Onderzoek naar slachtofferschap bij kinderen en jongeren
#### 2.4.1 Onderzoek door het Jeugdonderzoeksplatform (JOP)
Het JOP-schoolonderzoek van 2018 ondervroeg 6038 leerlingen in het Nederlandstalig secundair onderwijs in Antwerpen, Brussel en Gent, en een Vlaamse controlegroep. De bevraging richtte zich op slachtofferschap van diefstal, intimidatie op straat, intimidatie online, vandalisme, afpersing, fysiek geweld en ongewenste sexting. Ook werd er gevraagd naar de locatie van het incident en de bekendheid met de dader.
**Belangrijke bevindingen uit het JOP-schoolonderzoek (2018):**
* Diefstal komt het vaakst voor.
* Diefstal, intimidatie op straat en afpersing komen vaker voor in grootstedelijke scholen dan in de Vlaamse controlegroep.
* Diefstal, online intimidatie, vandalisme, afpersing en fysiek geweld komen vaker voor bij jongere leeftijdscategorieën.
* Er zijn verschillen naar geslacht, leeftijd, gevolgde onderwijsvorm en armoederisico.
* Locaties van slachtofferschap voor vandalisme en afpersing zijn vaak op school, op een publieke plaats of elders. Voor fysiek geweld komen thuis en op school vaak voor.
* Veelvuldig komt het voor dat de dader bekend is met het slachtoffer, met name bij vandalisme, afpersing, fysiek geweld en intimidatie op straat.
#### 2.4.2 Onderzoek 'Geweld, gemeten en geteld'
Dit onderzoek, met een eerste editie in 2011 door het KRC en een tweede in 2018 door UCLL, bevroeg 1713 leerlingen (van het 5e leerjaar tot het 6e middelbaar) in het basis- en secundair onderwijs. De focus lag op geweld (fysieke, psychische of seksuele aard, passief of actief) in drie contexten: gezin, school en vrijetijd.
**Belangrijke bevindingen uit 'Geweld, gemeten en geteld' (UCLL 2018):**
* Vernederingen en discriminatie komen voor in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en in de sportclub.
* Fysiek geweld en straffen worden gerapporteerd in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en in de sportclub.
* Seksuele intimidatie en misbruik worden ook geconstateerd in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en in de sportclub.
### 2.5 Enkele conclusies
Ondanks de beperkte aandacht voor het jonge slachtoffer, wordt een aanzienlijk deel van de kinderen en jongeren slachtoffer van criminaliteit. Slachtofferschap situeert zich vooral in de vertrouwde omgeving (thuis, school) en gebeurt vaak door bekenden. Dit nuanceert het klassieke clichébeeld van een jongere die 's nachts op straat door een onbekende bedreigd of bestolen wordt. De bevindingen hebben belangrijke implicaties voor de zorg en de noden van jonge slachtoffers.
---
# Onderzoek naar slachtofferschap bij jongeren in Vlaanderen
Dit deel van de studie behandelt concrete onderzoeksresultaten over slachtofferschap bij jongeren in Vlaanderen, met een focus op het JOP-schoolonderzoek en het onderzoek 'Geweld, gemeten en geteld', om de prevalentie, context en kenmerken van dit fenomeen in kaart te brengen.
## 3. Onderzoek naar slachtofferschap bij jongeren in Vlaanderen
Historisch gezien was in de criminologie en het strafrecht de aandacht primair gericht op de dader, terwijl het slachtoffer onderbelicht bleef. Vanaf het midden van de 20e eeuw ontstond er echter meer aandacht voor het slachtoffer, met de opkomst van slachtofferenquêtes en de ontwikkeling van de victimologie. Ondanks deze evolutie bleef onderzoek naar het slachtofferschap van kinderen en jongeren lange tijd een 'criminografische blind spot'. Dit is problematisch omdat jongeren zowel slachtoffer kunnen zijn van dezelfde feiten als volwassenen, als van specifieke feiten die verband houden met hun leeftijd en status, en ook indirect slachtofferschap kunnen ervaren.
### 3.1 Het meten en verklaren van slachtofferschap
Het meten van slachtofferschap werd cruciaal om het 'dark number' – het aantal niet-geregistreerde criminaliteit – te adresseren. De opkomst van grote slachtofferenquêtes, zoals de Veiligheidsmonitor in Vlaanderen vanaf 1997, speelde hierin een rol.
#### 3.1.1 Verklarende theorieën
Klassieke theorieën zoals de leefstijltheorie en de routine-activiteitentheorie bieden inzichten in slachtofferschap door de focus te verleggen van de dader naar de 'situatie'.
* **Leefstijltheorie**: Stelt dat individuele verschillen in leefstijlen, gerelateerd aan demografische en sociale kenmerken, samenhangen met de kans om slachtoffer te worden.
* **Routine-activiteitentheorie**: Benadrukt drie elementen: de aanwezigheid van gemotiveerde daders, aantrekkelijke doelwitten of slachtoffers, en de afwezigheid van controle.
Deze theorieën kunnen ook de overlap tussen daderschap en slachtofferschap verklaren, zowel indirect (via gelijke leefstijlen en risicokenmerken) als direct (waarbij daders ook slachtoffers worden of omgekeerd).
### 3.2 Onderzoek door het Jeugdonderzoeksplatform (JOP)
Het JOP-schoolonderzoek van 2018 bood een gedetailleerd beeld van slachtofferschap onder adolescenten in het Nederlandstalig secundair onderwijs. In totaal werden 6038 leerlingen uit 59 scholen bevraagd in Antwerpen, Brussel en Gent, aangevuld met een Vlaamse controlegroep.
#### 3.2.1 Onderzochte feiten en prevalentie
De bevraging focuste op de volgende vormen van slachtofferschap: diefstal, intimidatie op straat, intimidatie online, vandalisme, afpersing, fysiek geweld en ongewenste sexting.
* **Diefstal** kwam het meest frequent voor.
* **Diefstal, intimidatie op straat en afpersing** waren vaker voorkomend in grootstedelijke scholen dan in de Vlaamse controlegroep.
* **Diefstal, online intimidatie, vandalisme, afpersing en fysiek geweld** kwamen meer voor bij jongere leeftijdscategorieën.
* Er werden ook verschillen waargenomen op basis van geslacht, leeftijd, gevolgde onderwijsvorm en armoederisico.
> **Tip:** Bestudeer de figuur met de algemene prevalentie van slachtofferschap om een visueel overzicht te krijgen van de meest voorkomende delicten.
#### 3.2.2 Context van slachtofferschap
De locatie van het laatste incident en de bekendheid met de dader zijn belangrijke contextuele factoren.
* **Locatie**: Voor vandalisme en afpersing vonden incidenten vaak plaats op school of op een publieke plaats. Bij fysiek geweld kwam het incident naast publieke plaatsen en school ook vaak thuis voor.
* **Bekendheid met de dader**: Bij vandalisme, afpersing, fysiek geweld en intimidatie op straat was de dader vaak bekend met het slachtoffer, variërend van 'heel goed kennen' tot 'wel kennen, maar niet zo goed'. Een aanzienlijk deel van de slachtoffers kende de dader niet.
> **Example:** Het feit dat fysiek geweld en afpersing ook thuis of op school plaatsvinden, waar veiligheid verwacht wordt, nuanceert het beeld van slachtofferschap dat zich enkel op straat afspeelt.
### 3.3 Onderzoek ‘Geweld, gemeten en geteld’
Dit onderzoek, met edities in 2011 en 2018, bevroeg 1713 leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs (van 5de leerjaar tot 6de middelbaar) verspreid over 21 basisscholen en 18 secundaire scholen. De focus lag op verschillende vormen van geweld (fysiek, psychisch, seksueel) in drie contexten: gezin, school en vrijetijd.
#### 3.3.1 Prevalentie van geweld
De resultaten gaven inzicht in de prevalentie van verschillende vormen van geweld:
* **Vernedering en discriminatie**: Kwam voor in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub, met variërende prevalentie per context.
* **Fysiek geweld en straffen**: Werd gerapporteerd in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub, met specifieke prevalentiecijfers voor elke context.
* **Seksuele intimidatie en misbruik**: Kwam voor in het gezin, op school, in de jeugdbeweging en sportclub, met duidelijke verschillen in de gemelde percentages per context.
> **Tip:** Vergelijk de prevalentie van verschillende vormen van geweld (vernedering, fysiek geweld, seksueel geweld) over de verschillende contexten (gezin, school, vrije tijd) heen om de meest risicovolle omgevingen te identificeren.
### 3.4 Enkele conclusies over slachtofferschap bij jongeren
Ondanks de beperkte academische aandacht, blijkt een aanzienlijk deel van de kinderen en jongeren slachtoffer te worden van criminaliteit. Opvallend is dat slachtofferschap zich vaak situeert in de vertrouwde omgeving (thuis, school) en dat de dader vaak bekend is met het slachtoffer. Dit nuanceert het klassieke beeld van de jongere die op straat door een onbekende bedreigd of bestolen wordt, en heeft belangrijke implicaties voor de zorgverlening en de noden van jonge slachtoffers.
---
# Conclusies en implicaties voor de zorg van jonge slachtoffers
Dit deel van de studie vat de belangrijkste bevindingen samen met betrekking tot het slachtofferschap van jongeren en belicht de implicaties voor de hulpverlening en ondersteuning, waarbij stereotiepe beelden worden genuanceerd.
### 4.1 Belangrijkste bevindingen uit het onderzoek
Ondanks de traditioneel beperkte aandacht voor slachtofferschap in de criminologie, wijzen onderzoeken uit dat een aanzienlijk deel van de kinderen en jongeren slachtoffer wordt van criminaliteit. De bevindingen nuanceren het gangbare clichébeeld van de jongere die in het donker op straat door een vreemde wordt bedreigd of bestolen.
#### 4.1.1 Kenmerken van slachtofferschap bij jongeren
* **Locatie van slachtofferschap:** Slachtofferschap bij jongeren vindt overwegend plaats in hun vertrouwde omgeving. Voor delicten zoals vandalisme en afpersing is de school of een publieke plaats (straat, plein, park) de meest voorkomende locatie. Bij fysiek geweld komen hier ook thuis en school bij als frequente locaties.
* **Bekendheid van de dader:** In veel gevallen is de dader bekend bij het jonge slachtoffer. Dit geldt met name voor vandalisme, afpersing, fysiek geweld en intimidatie op straat, waarbij het slachtoffer de dader(s) goed tot niet zo goed kende, of in sommige gevallen helemaal niet kende. Dit strookt niet met het beeld van een anonieme dader.
* **Specifieke delicten:** Onderzoeken identificeren diverse vormen van slachtofferschap, waaronder diefstal, intimidatie (op straat en online), vandalisme, afpersing, fysiek geweld en ongewenste sexting. Ook vernederingen, discriminatie, fysiek geweld en straffen in het gezin of op school, evenals seksuele intimidatie en misbruik, komen voor in verschillende contexten zoals gezin, school, jeugdbeweging en sportclub.
#### 4.1.2 Onderscheidend slachtofferschap bij jongeren
Het slachtofferschap van kinderen en jongeren kan worden onderverdeeld in:
* Slachtofferschap van dezelfde feiten als volwassen slachtoffers.
* Slachtofferschap van feiten die specifiek gerelateerd zijn aan hun status als kind, zoals kindermishandeling.
* Slachtofferschap van indirect slachtofferschap.
### 4.2 Nuancering van bestaande theorieën
De onderzoeksresultaten bieden een belangrijke nuancering op klassieke criminologische theorieën zoals de leefstijltheorie en de routine-activiteitentheorie.
#### 4.2.1 Leefstijltheorie en routine-activiteitentheorie
* **Leefstijltheorie:** Deze theorie verklaart slachtofferschap door individuele verschillen in leefstijlen die samenhangen met demografische en sociale kenmerken.
* **Routine-activiteitentheorie:** Deze theorie focust op de interactie tussen de aanwezigheid van gemotiveerde daders, aantrekkelijke doelwitten of slachtoffers, en de afwezigheid van controle.
Beide theorieën verschuiven de aandacht van de dader naar de 'situatie', waardoor het slachtoffer meer in beeld komt. De bevindingen dat slachtofferschap vaak in vertrouwde omgevingen plaatsvindt en door bekenden, pleiten voor een meer contextspecifieke toepassing van deze theorieën bij jongeren.
#### 4.2.2 Overlap tussen daderschap en slachtofferschap
Er is een significante overlap tussen daderschap en slachtofferschap, wat deels verklaard kan worden door de leefstijl- en routine-activiteitentheorie. Dit impliceert dat daders en slachtoffers 'alikht' kunnen zijn, of dat het principe van homogamie (Hindelang) een rol speelt, waarbij daders slachtoffers worden en vice versa.
### 4.3 Implicaties voor de hulpverlening en ondersteuning van jonge slachtoffers
De bevindingen hebben directe implicaties voor de manier waarop hulpverlening en ondersteuning aan jonge slachtoffers georganiseerd en aangeboden moeten worden.
#### 4.3.1 Noden van jonge slachtoffers
* **Veiligheid in vertrouwde omgevingen:** Aangezien slachtofferschap zich vooral in de vertrouwde omgeving (thuis, school) door bekenden voordoet, is er noodzaak aan preventie en interventie binnen deze specifieke contexten.
* **Erkenning en bescherming:** Jonge slachtoffers hebben behoefte aan erkenning, bescherming en adequate ondersteuning die rekening houdt met hun specifieke kwetsbaarheden en leeftijd.
* **Gespecialiseerde zorg:** De zorg voor jonge slachtoffers vereist gespecialiseerde kennis en aanpakken die verder gaan dan de algemene victimologische benaderingen, vaak voortkomend uit domeinen zoals pedagogie en sociaal werk.
* **Afstemming op institutionele contexten:** Verschillende institutionele antwoorden op slachtofferschap, zoals jeugdbescherming en slachtofferhulp, moeten beter op elkaar worden afgestemd en ontwikkeld met specifieke aandacht voor de noden van kinderen en jongeren.
#### 4.3.2 Kritische blik op stereotiepe beelden
Het doorbreken van stereotiepe beelden is cruciaal voor een effectieve hulpverlening. Het clichébeeld van de geïsoleerde, kwetsbare jongere die door een onbekende wordt aangevallen, is te simplistisch en dekt de realiteit van veel slachtofferschapsituaties niet. Hulpverleners moeten zich bewust zijn van deze nuances en hun interventies daarop afstemmen, waarbij ook aandacht is voor de specifieke risico's die inherent zijn aan de jeugdige status.
> **Tip:** Bij het ontwikkelen van preventie- en interventieprogramma's voor jonge slachtoffers, is het essentieel om de specifieke contexten van thuis en school als belangrijke locaties van slachtofferschap te betrekken.
> **Tip:** Het bevorderen van een kritische houding ten opzichte van het 'youth as risk' beeld, en het benadrukken van 'youth at risk', kan helpen om de focus te verleggen naar de bescherming en ondersteuning van kwetsbare jongeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Victimologie | De wetenschappelijke studie van slachtoffers van criminaliteit, die zich bezighoudt met de oorzaken van slachtofferschap, de gevolgen voor slachtoffers en de relatie tussen daders en slachtoffers. |
| Dark number | Het aantal criminaliteitsfeiten dat niet wordt gemeld bij de politie of waarvan de slachtoffers niet worden geregistreerd, waardoor de werkelijke omvang van criminaliteit en slachtofferschap onderschat wordt. |
| Leefstijltheorie | Een criminologische theorie die stelt dat individuele verschillen in leefstijlen, gekoppeld aan demografische en sociale kenmerken, een rol spelen in de kans op slachtofferschap. |
| Routine activiteiten theorie | Een criminologische theorie die verklaart waarom criminaliteit plaatsvindt op basis van de gelijktijdige aanwezigheid van gemotiveerde daders, aantrekkelijke doelwitten (of slachtoffers) en de afwezigheid van effectieve controle. |
| Criminografische blind spot | Een gebrek aan aandacht of onderzoek binnen de criminologie voor specifieke groepen of fenomenen, in dit geval het slachtofferschap van kinderen en jongeren. |
| Prevalentie | De mate waarin een bepaalde aandoening of fenomeen (zoals slachtofferschap) voorkomt in een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode. |
| Seksuele intimidatie | Ongewenst seksueel gedrag dat bedoeld is om iemand te intimideren, vernederen of een vijandige omgeving te creëren, wat zowel verbaal als non-verbaal kan zijn. |
| Afpersing | Het verkrijgen van geld of goederen door middel van dwang of dreigementen, waarbij het slachtoffer gedwongen wordt om mee te werken uit angst voor represailles. |
| Vandalisme | Het opzettelijk beschadigen of vernielen van eigendommen van anderen, vaak zonder duidelijk economisch motief, maar vanuit destructief gedrag. |
Cover
11. L&T_2025-2026_Cybercrime and cybersecurity.pptx
Summary
# Cybercriminaliteit: definitie en typen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Cybercriminaliteit: definitie en typen", opgesteld conform de vereisten voor een examenstudiehandleiding.
## 1. Cybercriminaliteit: definitie en typen
Dit onderwerp behandelt de definitie van cybercriminaliteit en de verschillende soorten misdrijven die hieronder vallen, met een focus op de indeling in cybergefaciliteerde en cyberafhankelijke misdrijven, en illustreert dit met specifieke voorbeelden zoals investeringsfraude en ransomware.
### 1.1 Definitie van cybercriminaliteit
Cybercriminaliteit verwijst algemeen naar een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair hulpmiddel, hetzij als primair doelwit. De relatie met cybersecurity is significant: een lage mate van cybersecurity maakt het gemakkelijker om bepaalde misdrijven te plegen, hoewel hun juridische kaders verschillend zijn.
### 1.2 Soorten cybercriminaliteit
Er worden twee hoofdtypes onderscheiden:
#### 1.2.1 Cybergefaciliteerde misdrijven
Dit zijn misdrijven die altijd al bestonden, maar waarbij technologie als een hulpmiddel wordt gebruikt om ze te plegen. De technologie faciliteert de uitvoering van deze misdrijven aanzienlijk.
* **Voorbeelden:**
* Fraude (inclusief investeringsfraude)
* Identiteitsdiefstal
* Verspreiding van kinderpornografisch materiaal (CSAM)
* Online laster
* Aanzetten tot haat
> **Voorbeeld:** Investeringsfraude waarbij criminelen mensen overhalen om te investeren in niet-bestaande of valse financiële producten, zoals crypto of forex. Ze beloven hoge rendementen met weinig risico, maar verdwijnen met het geld van het slachtoffer. Dit soort fraude vindt vaak plaats via sociale media, advertenties, valse websites, e-mails, datingapps, WhatsApp, sms en telefoongesprekken. Grote georganiseerde criminele groepen zijn hierbij vaak betrokken.
#### 1.2.2 Cyberafhankelijke misdrijven
Dit zijn misdrijven die specifiek niet kunnen plaatsvinden zonder technologie. Ze richten zich direct op informatiesystemen.
* **Voorbeelden:**
* Aanvallen op informatiesystemen (zoals hacking)
* Inzet van malware (zoals ransomware)
* Diefstal van data
> **Voorbeeld:** Ransomware, waarbij gebruikers de toegang tot hun apparaat verliezen en hun gegevens niet kunnen benaderen totdat een losgeld wordt betaald. De effectiviteit van cybersecurity is hierbij cruciaal; veiligere netwerken maken het moeilijker om dergelijke kwaadaardige software te injecteren.
### 1.3 Specifieke voorbeelden van cybercriminaliteit
#### 1.3.1 Investeringsfraude
Dit type fraude draait om het misleiden van slachtoffers om geld te investeren in nep-financiële producten. Criminelen gebruiken vaak overtuigende advertenties, soms met behulp van bekende personen, om mensen naar valse investeringsplatformen te lokken. De fraude begint vaak met kleine bedragen, maar kan leiden tot aanzienlijke financiële verliezen voor de slachtoffers. De opkomst van AI heeft phishingberichten nog geloofwaardiger gemaakt.
#### 1.3.2 Ransomware
Ransomware is een vorm van cyberaanval waarbij de toegang tot een systeem of gegevens wordt geblokkeerd totdat losgeld wordt betaald. Het is direct gerelateerd aan cybersecurity, aangezien robuuste beveiligingsmaatregelen de kans op succesvolle ransomware-aanvallen verkleinen.
#### 1.3.3 Aanvallen op informatiesystemen (Hacking)
Hacking, het verkrijgen van ongeautoriseerde toegang tot een systeem, bestaat al sinds het ontstaan van het internet. Het kan leiden tot diefstal van informatie, verstoring van activiteiten van organisaties en reputatieschade.
> **Tip:** 'Ethical hacking' of ethisch hacken betreft het testen van de beveiliging van systemen en netwerken om kwetsbaarheden bloot te leggen. Hoewel ethisch hacken handelingen kan omvatten die als crimineel kunnen worden beschouwd (zoals illegale toegang), is er in België een wettelijk kader dat ethische hackers beschermt mits zij aan specifieke voorwaarden voldoen, zoals handelen zonder frauduleuze intentie en het tijdig informeren van de verantwoordelijke organisatie.
#### 1.3.4 Online seksueel misbruik en exploitatie van kinderen
Dit type misdrijf, hoewel het ook offline bestaat, wordt enorm gefaciliteerd door digitalisering. Nieuwe technologieën bieden online seksuele roofdieren manieren om contact te leggen met en kinderen te misbruiken, waaronder 'grooming', het bekijken en delen van kinderpornografisch materiaal (CSAM), en seksuele chantage. Dit is een wereldwijd erkend probleem waarvoor diverse juridische instrumenten bestaan op nationaal, Europees en internationaal niveau.
> **Voorbeeld:** De Conventie van Lanzarote (2007) richt zich specifiek op de preventie en bestrijding van seksuele exploitatie en misbruik van kinderen, waarbij de specifieke rol van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) wordt erkend. De conventie criminaliseert verschillende handelingen gerelateerd aan CSAM en seksuele intimidatie van kinderen via ICT.
> **Tip:** Het Belgische Strafwetboek bevat specifieke bepalingen inzake het verkrijgen van toegang tot beelden van seksueel misbruik van minderjarigen via informatie- en communicatietechnologie. Er is echter een rechtvaardigingsgrond voorzien voor het consensueel maken, bezitten en onderling delen van seksueel getinte inhoud tussen minderjarigen boven de volle leeftijd van zestien jaar, mits aan strikte voorwaarden wordt voldaan, zoals het ontbreken van verspreiding naar derden of machtsmisbruik.
#### 1.3.5 Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden (Revenge Porn)
Dit misdrijf, dat de professionele en persoonlijke levens van slachtoffers ernstig kan schaden, wordt versterkt door technologieën zoals AI. Het schendt de seksuele integriteit van personen. Hoewel wetgeving hieromtrent evolueert, vaak geïnsporeerd door de GDPR en specifieke richtlijnen, was er lange tijd geen specifieke strafrechtelijke bepaling voor in veel landen. De opkomst van 'deepfakes' en AI-gegenereerde beelden voegt een nieuwe laag van complexiteit toe aan deze problematiek.
### 1.4 Juridische instrumenten en uitdagingen
De aanpak van cybercriminaliteit wordt belemmerd door de grensoverschrijdende aard van het internet, wat leidt tot uitdagingen op het gebied van jurisdictie en internationale samenwerking. Wetgevers en handhavingsinstanties lopen vaak achter op de snelle technologische evolutie.
* **Internationale Conventies:**
* De **Europese Conventie inzake Cybercriminaliteit (Boedapest Conventie, 2001)** is een cruciaal instrument dat nationaal strafrecht harmoniseert en internationale samenwerking faciliteert door een minimumnorm voor strafbare feiten en procedurele bevoegdheden vast te leggen.
* De **VN-Conventie inzake Cybercriminaliteit** beoogt verdere harmonisering van strafwetten en bevordering van internationale samenwerking, met specifieke bepalingen voor cyberafhankelijke en cybergefaciliteerde misdrijven. De totstandkoming ervan was echter controversieel, deels vanwege de oorsprong en de zorgen over mensenrechtenwaarborgen.
* **Europese Unie:** De EU heeft diverse richtlijnen en verordeningen uitgevaardigd, zoals de NIS 2-richtlijn (Network and Information Security 2), die de cybersecurity van essentiële en belangrijke entiteiten versterkt en leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders. De Cyber Resilience Act beoogt de cybersecurity van producten met digitale elementen te verbeteren.
* **Procedurale uitdagingen:** Het verzamelen van digitaal bewijs is complex vanwege de volatiliteit ervan en de internationale jurisdictie. Instrumenten zoals de e-Evidence Verordening en de Belgische Wetboeken van Strafvordering trachten deze uitdagingen aan te pakken door procedures voor het verkrijgen van elektronisch bewijs te stroomlijnen.
> **Tip:** Cybercriminaliteit stelt wetgevers en handhavingsinstanties voor significante uitdagingen. Criminelen blijven de technologie voor en nieuwe vormen van criminaliteit ontstaan. Het is cruciaal om een balans te vinden tussen effectieve bestrijding en de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden.
Deze samenvatting dekt de definitie, de belangrijkste typen, concrete voorbeelden en de juridische context van cybercriminaliteit zoals behandeld in de opgegeven documentatie.
---
# Internationale en EU-wetgeving inzake cybercriminaliteit
Dit deel behandelt de ontwikkeling van juridische instrumenten op nationaal, Europees en internationaal niveau ter bestrijding van cybercriminaliteit, met nadruk op verdragen zoals de Conventie van Boedapest en de VN-Cybercrime Conventie, evenals relevante EU-richtlijnen.
### 2.1 Cybercriminaliteit: algemene concepten en uitdagingen
Cybercriminaliteit verwijst naar een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair instrument of als primair doelwit. De aard van cybercriminaliteit brengt specifieke uitdagingen met zich mee voor wetgeving en rechtshandhaving.
#### 2.1.1 Cyberfacilitatie versus cyberafhankelijkheid
Cybercriminaliteit kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Cybergefaciliteerde criminaliteit:** Hierbij wordt technologie gebruikt als middel om misdrijven te plegen die ook offline bestaan. Voorbeelden hiervan zijn fraude, identiteitsdiefstal en de online verspreiding van kinder seksueel misbruik materiaal. Technologie faciliteert het plegen van deze misdrijven aanzienlijk.
* **Cyberafhankelijke criminaliteit:** Dit zijn misdrijven die niet kunnen plaatsvinden zonder technologie. Voorbeelden zijn aanvallen op informatiesystemen, zoals datadiefstal of systeeminterferentie.
#### 2.1.2 Uitdagingen voor wetgeving en rechtshandhaving
* **Snelle technologische evolutie:** De dreigingslandschap evolueert razendsnel, waardoor wetshandhavingsinstanties en wetgevers vaak achterlopen.
* **Territoriale beperkingen:** Strafrecht is traditioneel gebonden aan territorium. Grensloze aard van het internet maakt het moeilijk om daders te vervolgen die zich in andere landen bevinden dan hun slachtoffers.
* **Jurisdictionele complexiteit:** Er ontstaan vragen over welke jurisdictie van toepassing is (land van dader, slachtoffer, serverlocatie, etc.).
* **Expertise van criminelen:** Sommige cybercriminelen beschikken over aanzienlijke technische expertise.
* **Aanpassing van wetgeving:** Nieuwe criminele handelingen vereisen beoordeling of bestaande wetgeving (zoals het Strafwetboek) van toepassing is en hoe deze moet worden aangepast.
### 2.2 Internationale instrumenten ter bestrijding van cybercriminaliteit
Verschillende internationale verdragen proberen een juridisch kader te creëren voor de bestrijding van cybercriminaliteit.
#### 2.2.1 Raad van Europa (CoE) Cybercrime Verdrag (Boedapest Verdrag)
Dit verdrag, aangenomen op 23 november 2001, was een van de eerste belangrijke instrumenten op dit gebied. Het is niet beperkt tot CoE-lidstaten en beoogt de regels inzake cybercriminaliteit te harmoniseren.
* **Doelstellingen:**
* Harmoniseren van de nationale strafrechtelijke elementen van delicten.
* Vaststellen van een gemeenschappelijke minimumnorm voor relevante delicten.
* Voorkomen dat misbruiken worden verschoven naar landen met lagere standaarden.
* Verbeteren van de uitwisseling van nuttige ervaringen in de praktijk.
* Faciliteren van internationale samenwerking, inclusief vereisten voor dubbele criminaliteit.
* Voorzien in nationale strafvorderlijke bevoegdheden voor onderzoek en vervolging van computergerelateerde misdrijven.
* Opzetten van een snel en effectief regime voor internationale samenwerking, zoals een 24/7-netwerk.
* **Inhoud:** Het verdrag definieert specifieke strafbare feiten die nationale wetgevingen moeten omvatten en bevat procedurele bepalingen, zoals het bewaren van bewijs en aanpassing van procedurele bevoegdheden ten aanzien van technologie. Het legt ook de basis voor samenwerkingsmechanismen.
#### 2.2.2 VN Cybercrime Conventie
Deze conventie, ook wel bekend als de "United Nations Convention against Cybercrime" of "Strengthening International Cooperation for Combating Certain Crimes Committed by Means of Information and Communications Technology Systems and for the Sharing of Evidence in Electronic Form of Serious Crimes", is een recenter initiatief.
* **Achtergrond en Scepsis:** De totstandkoming van deze conventie werd gekenmerkt door scepsis, deels omdat het initiatief uitging van landen met een dubieuze reputatie op het gebied van mensenrechten en de aanpak van cybercriminaliteit. De EU had aanvankelijk geen behoefte aan een nieuw VN-instrument, aangezien het CoE-verdrag al breed toegankelijk was.
* **Inhoud:** De conventie criminaliseert "cyberafhankelijke misdrijven" (zoals illegale toegang tot ICT-systemen, illegale interceptie, interferentie met elektronische gegevens) en "cybergefaciliteerde misdrijven" (zoals ICT-systeemgerelateerde valsheid, fraude, online kinder seksueel misbruik, grooming, niet-consensuele verspreiding van intieme beelden). Het beoogt internationale samenwerking te versterken, inclusief dubbele criminaliteit, en gecoördineerde acties tussen samenwerkende staten te bevorderen.
#### 2.2.3 CoE Lanzarote Conventie (Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik)
Dit verdrag (CETS N° 201, 25 oktober 2007) is het eerste juridische instrument dat zich specifiek richt op het gebruik van technologie in relatie tot seksueel misbruik van kinderen.
* **Doelstellingen:** Het voorkomen en bestrijden van seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen, het beschermen van de rechten van slachtoffers en het bevorderen van nationale en internationale samenwerking.
* **Inhoud:** Het bevat specifieke bepalingen met betrekking tot kinderporno (produceren, aanbieden, distribueren, verkrijgen, bezitten, en het verkrijgen van toegang via ICT) en seksuele aansporing van kinderen via ICT. Het verdrag erkent de toename van deze misdrijven door het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT).
### 2.3 EU-wetgeving inzake cybercriminaliteit
Binnen de Europese Unie zijn er diverse richtlijnen en verordeningen die zich richten op cybercriminaliteit en cybersecurity, vaak met een focus op grensoverschrijdende aspecten.
#### 2.3.1 Richtlijn inzake aanvallen tegen informatiesystemen
Deze richtlijn (2013) stelt geharmoniseerde regels vast met betrekking tot aanvallen tegen informatiesystemen. Het definieert illegale toegang, illegale interceptie en interferentie met elektronische gegevens en informatiesystemen als strafbare feiten.
* **Uitzonderingen:** De richtlijn specificeert dat er geen strafrechtelijke aansprakelijkheid is wanneer handelingen worden verricht zonder criminele intentie, bijvoorbeeld wanneer iemand niet weet dat de toegang ongeautoriseerd was, of bij geoorloofd testen en beschermen van informatiesystemen.
#### 2.3.2 EU-richtlijn inzake seksueel misbruik van kinderen
Verschillende EU-instrumenten hebben zich gericht op de bescherming van kinderen tegen online seksueel misbruik.
* **Historische ontwikkeling:** Er zijn optionele protocollen bij het VN-verdrag inzake de rechten van het kind (2001) en richtlijnen (2019) die zich richten op online kinder seksueel misbruik materiaal.
* **Huidige stand van zaken:** Een EU-richtlijn wordt momenteel herzien om aan te sluiten bij de technologische ontwikkelingen. Een eerdere controversiële verordening wilde platforms en berichtenproviders betrekken bij de bestrijding van kinder misbruik.
* **"Chat Control" Voorstel:** Dit voorstel, dat platforms verplicht om kinder seksueel misbruik materiaal te detecteren, zelfs in privéberichten, heeft geleid tot aanzienlijke zorgen over privacy en proportionaliteit.
#### 2.3.3 Richtlijn inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Deze richtlijn (2024) heeft ook implicaties voor cybercriminaliteit, met name wat betreft de niet-consensuele verspreiding van intieme beelden.
* **Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden:** Dit fenomeen kan iemands privé- en professionele leven ernstig schaden. De opkomst van AI en deepfakes versterkt dit probleem. Hoewel eerder verwezen werd naar de AVG en het recht op beeld, ontbraken specifieke strafrechtelijke bepalingen, wat nu verandert met deze richtlijn. De richtlijn legt de nadruk op de toestemming van de gefotografeerde persoon en moet worden geïmplementeerd in nationale wetgeving, mogelijk met duidelijke bepalingen voor AI-gegenereerde beelden.
#### 2.3.4 EU Cybersecurity Strategie en gerelateerde wetgeving
De EU heeft een uitgebreide strategie voor een open, veilige en beveiligde cyberspace.
* **Cybersecurity Act (Verordening (EU) 2019/881):** Deze verordening legt de basis voor EU-brede cybersecuritycertificering van producten en diensten.
* **NIS 2 Richtlijn (Richtlijn (EU) 2022/2555):** Deze richtlijn streeft naar een hoog gemeenschappelijk niveau van cybersecurity binnen de Unie.
* **Kernpunten:** Verbetering van nationale cybersecuritycapaciteiten, nationale strategieën, aanwijzing van bevoegde autoriteiten, cybercrisismanagementautoriteiten en CSIRTs (Computer Security Incident Response Teams), en het opzetten van samenwerkingsnetwerken.
* **Verplichtingen voor essentiële en belangrijke entiteiten:** Risicobeheer en meldingsplichten met hoge boetes bij niet-naleving. CEO's kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
* **Toepassingssectoren:** Energie, transport, banken, financiële marktInfrastructuren, gezondheidszorg, drinkwater, afvalwater, digitale infrastructuur, ICT-dienstbeheer, openbaar bestuur, ruimtevaart, post- en koeriersdiensten, afvalbeheer, chemie, voedsel, productie van medische apparatuur, ICT-producten, automobielindustrie, digitale providers en onderzoeksinstellingen.
* **Nieuwe elementen:** Verplichte melding van incidenten, verplichte kwetsbaarheidsdisclosure policies, en cybersecuritytraining.
* **Cyberresilience Act:** Regels voor het op de markt brengen van producten met digitale elementen om de cybersecurity te waarborgen. Fabrikanten blijven verantwoordelijk voor de cybersecurity gedurende de gehele levenscyclus van het product. Vereist essentiële beveiligingseisen voor het ontwerp, de ontwikkeling en de productie van dergelijke producten, evenals verplichtingen voor economische operatoren.
### 2.4 Procedurele uitdagingen en juridische kaders
De grensoverschrijdende aard van cybercriminaliteit brengt specifieke procedurele uitdagingen met zich mee.
#### 2.4.1 Bewijsverzameling en internationale samenwerking
* **Bewijs:** Bewijs in cybercriminaliteitszaken is vaak vluchtig en de daders bevinden zich vaak in andere jurisdicties, wat de bewijsverzameling bemoeilijkt.
* **Jurisdictie:** Vragen over jurisdictie zijn complex (land van dader, slachtoffer, serverlocatie).
* **Internationale samenwerking:** Er is behoefte aan effectieve mechanismen om bewijs uit andere landen te verkrijgen.
#### 2.4.2 Juridische kaders voor procedurele aspecten
* **CoE Cybercrime Verdrag:** Bevat bepalingen voor productiebepalingen, waarmee autoriteiten personen of dienstverleners kunnen verplichten specifieke computergegevens of abonnementsinformatie te verstrekken.
* **EU e-Evidence Verordening:** Verordening inzake Europese productiebepalingen en Europese bewaringsbepalingen voor elektronisch bewijs in strafrechtelijke procedures.
* **Europese Productiebepaling:** Maakt het mogelijk voor een rechterlijke autoriteit in de ene lidstaat om direct elektronisch bewijs (zoals e-mails, sms-berichten) te verkrijgen van een dienstverlener in een andere lidstaat, met korte reactietermijnen.
* **Europese Bewaringsbepaling:** Maakt het mogelijk om dienstverleners te verplichten specifieke gegevens te bewaren in afwachting van een latere productieverzoek.
* **Belgische Wetboek van Strafvordering:** Bevat bepalingen over de inbeslagname van gegevens, computergerelateerde zoekopdrachten, bewaringsbevelen, identificatie van internetgebruikers, en interceptie- en 'legal hacking'-operaties.
* **Data-interceptie en Legal Hacking:** Gegevensinterceptie is gereguleerd en vereist een gerechtelijk bevel onder strikte voorwaarden (ernstige aanwijzing van een misdrijf, proportionaliteit). 'Legal hacking' kan ook plaatsvinden in samenwerking met providers, op bevel van een onderzoeksrechter.
> **Tip:** De complexiteit van internationale samenwerking bij cybercriminaliteit onderstreept het belang van geharmoniseerde wetgeving en wederzijdse erkenning van juridische instrumenten.
> **Example:** Een voorbeeld van een procedurele uitdaging is het verkrijgen van verkeersgegevens (wie communiceert met wie, wanneer) van een internetprovider in een ander EU-land. De EU e-Evidence Verordening stroomlijnt dit proces door directe verzoeken mogelijk te maken.
---
# Cybersecurity: strategieën en regelgeving
Dit onderwerp verkent het concept cybersecurity, inclusief de EU Cybersecurity Strategie en de Cybersecurity Act, evenals de NIS 2 Richtlijn die de beveiligingseisen voor essentiële en belangrijke entiteiten in de EU regelt.
## 3.1 Inleiding tot cybersecurity
Cybersecurity omvat de activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen en andere personen die worden getroffen door cyberdreigingen te beschermen. Het is cruciaal om het niveau van cybersecurity te verhogen om aanvallen op kritieke organisaties, die essentieel zijn voor onze samenleving, te voorkomen.
## 3.2 EU Cybersecurity Strategie en de Cybersecurity Act
De Europese Unie heeft verschillende juridische instrumenten geïntroduceerd om de cybersecurity te verbeteren. De **Cybersecurity Act** (Verordening (EU) 2019/881) had tot doel de beveiliging van producten te waarborgen door middel van certificeringsschema's voor producten en IT-diensten.
De EU Cybersecurity Strategie streeft naar een "open, veilige en beveiligde cyberspace".
## 3.3 De NIS 2 Richtlijn (Verordening (EU) 2022/2555)
De NIS 2 Richtlijn heeft tot doel een gemeenschappelijk hoog niveau van cybersecurity in de hele Unie te waarborgen. Deze richtlijn is gericht op het verbeteren van nationale cybersecuritycapaciteiten en het versterken van de samenwerking op nationaal en EU-niveau.
### 3.3.1 Belangrijkste doelstellingen en vereisten van NIS 2
De richtlijn verplicht lidstaten om:
* Nationale cybersecuritystrategieën op te stellen.
* Nationale bevoegde autoriteiten en autoriteiten voor cybercrisisbeheer aan te wijzen.
* Enkelvoudige contactpunten en computer security incident response teams (CSIRTs) op te zetten.
* Samenwerking op nationaal en EU-niveau te bevorderen via de Cooperation Group, een netwerk van CSIRTs en het European Cyber Crises Liaison Organisation Network.
NIS 2 legt cybersecurity-risicobeheer- en meldingsverplichtingen op aan essentiële entiteiten en belangrijke entiteiten in kritieke sectoren. Bij niet-naleving kunnen hoge boetes worden opgelegd en kunnen personen die verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de verplichtingen aansprakelijk worden gesteld.
#### 3.3.1.1 Essentiële entiteiten
Sectoren van hoge kritikaliteit omvatten:
* Energie (elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, olie, gas en waterstof).
* Vervoer (lucht-, spoor-, water- en wegvervoer).
* Bankwezen en financiële marktinfrastructuur.
* Gezondheidszorg (inclusief de productie van farmaceutische producten en vaccins).
* Drinkwater en afvalwater.
* Digitale infrastructuur (internetknooppunten, DNS-dienstverleners, TLD-naamregisters, cloud computing-dienstverleners, datacenterdienstverleners, content delivery networks, trust service providers, aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken en publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten).
* ICT-dienstbeheer (managed service providers en managed security service providers).
* Openbaar bestuur.
* Ruimtevaart.
#### 3.3.1.2 Belangrijke entiteiten
Andere kritieke sectoren omvatten:
* Post- en koeriersdiensten.
* Afvalbeheer.
* Chemische producten.
* Voedingsmiddelen.
* Productie van medische hulpmiddelen, computers en elektronica, machines en apparatuur, motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers en andere vervoermiddelen.
* Digitale aanbieders (online marktplaatsen, online zoekmachines en sociale-netwerkdienstplatforms).
* Onderzoeksorganisaties.
#### 3.3.1.3 Nieuwe vereisten onder NIS 2
* **Persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders:** CEO's van organisaties kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor het niet naleven van de verplichtingen.
* **Enkelvoudige contactpunten:** Deze dienen om contact en samenwerking tussen lidstaten te vergemakkelijken.
* **Meldingsverplichting van incidenten:** Organisaties moeten melding maken van incidenten, wat bijdraagt aan het delen van informatie om verdere incidenten te voorkomen. Meldingen moeten worden gedaan aan het CSIRT (in België het CCB) en, in bepaalde gevallen, aan de getroffen ontvangers (indien persoonsgegevens verwerkt worden en de organisatie een verwerkingsverantwoordelijke is).
* **Kwetsbaarheidsdisclosurebeleid (Vulnerability Disclosure Policy - VDP):** Dit beleid faciliteert de samenwerking met ethische hackers om kwetsbaarheden te identificeren en te verhelpen voordat ze door kwaadwillende actoren worden misbruikt.
* **Cybersecurity training:** Het opleiden van personeel om hen bewust te maken van de te nemen maatregelen in geval van een incident.
## 3.4 Cyber Resilience Act (Verordening (EU) 2024/...)
De Cyber Resilience Act regelt de plaatsing op de markt van producten met digitale elementen om de cybersecurity van dergelijke producten te waarborgen.
### 3.4.1 Kernpunten van de Cyber Resilience Act
* **Essentiële vereisten:** Er worden essentiële vereisten vastgesteld voor het ontwerp, de ontwikkeling en de productie van producten met digitale elementen, evenals verplichtingen voor economische operatoren.
* **Kwetsbaarheidsbeheer:** De Act legt vereisten op voor processen voor kwetsbaarheidsbeheer die door fabrikanten moeten worden geïmplementeerd om de cybersecurity van producten met digitale elementen gedurende de gehele levenscyclus te waarborgen.
* **Verantwoordelijkheid fabrikanten:** Fabrikanten blijven verantwoordelijk voor de cybersecurity van een product gedurende de gehele levenscyclus.
* **Informatie voor consumenten:** Consumenten moeten correct worden geïnformeerd over de cybersecurity van de producten die zij kopen en gebruiken.
* **Toepassingsgebied:** De Act is van toepassing op een breed scala aan hardware- en softwareproducten die verbonden zijn met het internet, inclusief hun remote data processing solutions (bijvoorbeeld browsers, besturingssystemen, firewalls, netwerkbeheersystemen, slimme meters of routers).
* **Veiligheidsupdates:** Regelmatige veiligheidsupdates zijn cruciaal om de producten te beschermen gedurende hun levenscyclus.
## 3.5 Cybercrime versus Cybersecurity
Hoewel cybercriminaliteit en cybersecurity nauw verwant zijn, hebben ze verschillende juridische kaders. Een lage mate van cybersecurity maakt het gemakkelijker om bepaalde misdrijven te plegen.
### 3.5.1 Cybercriminaliteit
Cybercriminaliteit verwijst naar een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair instrument, hetzij als primair doelwit. Er worden twee hoofdcategorieën onderscheiden:
* **Cyber gefaciliteerd (cyber facilitated):** Technologie wordt gebruikt als hulpmiddel voor misdrijven die ook in de offline wereld bestaan, zoals fraude, identiteitsdiefstal en de online verspreiding van materiaal met seksueel misbruik van kinderen.
* **Cyber afhankelijk (cyber dependent):** Misdrijven die niet mogelijk zijn zonder technologie, zoals aanvallen op informatiesystemen, waarbij gegevens kunnen worden gestolen of systemen kunnen worden verstoord.
### 3.5.2 Juridische Instrumenten en Uitdagingen
Er zijn diverse internationale en EU-instrumenten die proberen een juridisch kader te bieden voor cybercriminaliteit en cybersecurity.
* **Verdragen:**
* **Verdrag inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa (Boedapest Conventie, 2001):** Het eerste belangrijke verdrag dat tot doel heeft regels inzake cybercriminaliteit te harmoniseren en internationale samenwerking te faciliteren.
* **Internationaal Verdrag tegen Cybercriminaliteit (VN, 2024):** Dit verdrag beoogt internationale samenwerking te versterken bij de bestrijding van bepaalde misdrijven die door middel van informatietechnologie en communicatiesystemen worden gepleegd en voor de uitwisseling van bewijsmateriaal betreffende ernstige misdrijven. Het criminaliseert onder andere illegale toegang tot ICT-systemen, illegale onderschepping, inmenging met elektronische gegevens, ICT-gerelateerde valsheid, ICT-gerelateerde diefstal of fraude, en misdrijven met betrekking tot online seksueel misbruik van kinderen.
* **EU-Richtlijnen:**
* Richtlijn betreffende aanvallen op informatiesystemen (2013).
* Richtlijn betreffende de strijd tegen seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie (2011, momenteel herzien).
* Richtlijn betreffende de niet-consensuele verspreiding van intieme beelden.
#### 3.5.2.1 Uitdagingen in de aanpak van cybercriminaliteit
* **Evoluerend dreigingslandschap:** Criminals zijn voortdurend de wetgevers en handhavingsautoriteiten een stap voor door het gebruik van nieuwe technologieën.
* **Grensoverschrijdende aard:** Internet is grenzeloos, wat onderzoek en vervolging bemoeilijkt wanneer daders zich in andere landen bevinden dan de slachtoffers.
* **Jurisdictionele complexiteit:** Vragen over jurisdictie (land van de dader, het slachtoffer, de locatie van de server) zijn complex.
* **Bewijsverzameling:** Bewijs is vaak vluchtig en vereist internationale samenwerking voor toegang.
* **Nieuwe misdrijfsvormen:** De wetgever worstelt met het integreren van nieuwe soorten misdrijven in bestaande wetgeving.
### 3.5.3 Procedurele Aspecten en Instrumenten
Internationale samenwerking is cruciaal voor het verzamelen van bewijsmateriaal en het vervolgen van cybercriminaliteit.
* **Productie- en beware orders:** Instrumenten zoals Europese productieorders en Europese beware orders (e-Evidence Regulation) maken het voor justitiële autoriteiten mogelijk om elektronisch bewijsmateriaal rechtstreeks van dienstverleners in andere lidstaten te verkrijgen en te bewaren.
* **Belgische Wetboeken:** Het Belgische Wetboek van Strafvordering bevat bepalingen voor de inbeslagname van gegevens, computeronderzoeken, bewaren van gegevens, identificatie van internetgebruikers, en onderschepping van internetcommunicatie en -gebruiksgegevens.
* **Data-onderschepping en "legal hacking":** In uitzonderlijke gevallen kan een onderzoeksrechter bevelen tot geheime onderschepping van communicatie of gegevens, mits er een ernstige indicatie van een misdrijf is en andere middelen ontoereikend zijn. "Legal hacking" kan in samenwerking met providers gebeuren.
## 3.6 Specifieke cybercriminaliteitsproblematieken
### 3.6.1 Kinderontvoering en -uitbuiting online
Digitale technologie heeft de mogelijkheden voor seksuele uitbuiting van kinderen enorm vergroot. Instrumenten zoals de Lanzarote Conventie richten zich op het voorkomen en bestrijden van seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen, inclusief online contexten.
* **Verzameling van materiaal:** De regelgeving tracht de hele keten te omvatten, van productie tot bezit en toegang tot materiaal met seksueel misbruik van kinderen.
* **Uitzonderingen:** Sommige rechtsstelsels bieden uitzonderingen voor situaties waarbij minderjarigen boven een bepaalde leeftijd met wederzijdse toestemming seksueel getinte inhoud maken en onderling delen, mits dit niet aan derden wordt verspreid of gedeeld.
* **Controversiële maatregelen:** Initiatieven zoals het "Chat Control"-voorstel, dat platforms zou verplichten materiaal met seksueel misbruik van kinderen te detecteren in privéberichten, stuiten op grote bezwaren vanwege hun inbreukmakende karakter en mogelijke schending van fundamentele rechten.
### 3.6.2 Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden
De niet-consensuele verspreiding van intieme beelden, vaak verergerd door AI-technologie (zoals deepfakes), kan ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers. De EU-richtlijn hieromtrent focust op de toestemming van de persoon op de beelden.
### 3.6.3 Hacking
Hacking, het ongeautoriseerd verkrijgen van toegang tot een systeem, bestaat sinds het begin van het internet en kan leiden tot diefstal van informatie, verstoring van activiteiten en reputatieschade.
* **Ethisch hacken:** Dit omvat het testen van de beveiliging van systemen om kwetsbaarheden te ontdekken. Hoewel ethisch hacken in een juridische grijze zone kan verkeren, bieden regelgevingen (zoals in België) bescherming aan ethische hackers die voldoen aan specifieke voorwaarden, zoals het handelen zonder frauduleuze intentie en het melden van kwetsbaarheden.
## 3.7 Rol van Platforms
Zeer grote online platforms hebben verhoogde verplichtingen met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeperking onder de Digital Services Act (DSA). Wetgeving tracht de rol van platforms bij het aanpakken van illegale inhoud en activiteiten te verduidelijken, evenals hun aansprakelijkheid.
> **Tip:** Begrijp de subtiele, maar belangrijke, verschillen tussen cyberfacilitate en cyber-afhankelijke misdrijven om de reikwijdte van verschillende wetgevingen correct te kunnen toepassen.
>
> **Tip:** Besteed bijzondere aandacht aan de evolutie van wetgeving rond kinderbescherming online, aangezien dit een domein is waar de technologische ontwikkelingen de wetgeving blijven uitdagen.
---
# Specifieke cybermisdrijven en hun aanpak
Dit deel behandelt specifieke vormen van cybercriminaliteit, de juridische reacties daarop en de uitdagingen die gepaard gaan met de aanpak ervan.
### 4.1 Definitie en classificatie van cybercriminaliteit
Cybercriminaliteit omvat een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair middel, hetzij als primair doelwit. Er worden twee hoofdcategorieën onderscheiden:
* **Cybergefaciliteerde misdrijven (cyber-enabled):** Dit zijn misdrijven die ook buiten de online omgeving bestaan, maar waarbij technologie het plegen ervan aanzienlijk vergemakkelijkt. Voorbeelden hiervan zijn fraude, identiteitsdiefstal en online verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik.
* **Cyberafhankelijke misdrijven (cyber-dependent):** Dit zijn misdrijven die niet mogelijk zouden zijn zonder technologie. Voorbeelden hiervan zijn aanvallen op informatiesystemen, zoals data diefstal of systeemmanipulatie, en de inzet van malware zoals ransomware.
### 4.2 Specifieke cybermisdrijven en hun aanpak
#### 4.2.1 Online seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Digitale technologie heeft nieuwe manieren gecreëerd voor seksuele offenders om contact te leggen met en kinderen te werven voor seksuele doeleinden (grooming). Dit omvat ook het bekijken en deelnemen aan online kindermisbruik via live videostreaming, de distributie van materiaal van seksueel kindermisbruik (inclusief zelf gegenereerde content uit 'sexting') en seksuele chantage van kinderen.
* **Internationale regelgeving:**
* Het **Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Lanzarote Verdrag)** is het eerste juridische instrument dat specifiek de rol van technologie in kindermisbruik aanpakt. Het streeft ernaar seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen te voorkomen en te bestrijden, de rechten van slachtoffers te beschermen en internationale samenwerking te bevorderen.
* Het verdrag criminaliseert diverse gedragingen met betrekking tot materiaal van seksueel kindermisbruik, waaronder het produceren, aanbieden, distribueren, verkrijgen, bezitten en bewust verkrijgen van toegang tot dergelijk materiaal via informatie- en communicatietechnologieën.
* Het verdrag definieert **seksuele soliciatie van kinderen** als het intentioneel aanbieden, via informatie- en communicatietechnologieën, van een volwassene om een kind onder de leeftijd van seksuele toestemming te ontmoeten met het oog op het plegen van een seksueel misdrijf tegen dat kind.
* **Nationale wetgeving (België):**
* Het **Belgisch Strafwetboek (Art. 417/47)** voorziet in straffen voor het zich toegang verschaffen tot beelden van seksueel misbruik van minderjarigen door middel van informatie- en communicatietechnologie.
* **Rechtvaardigingsgrond (Art. 417/49):** Een belangrijke evolutie is de mogelijkheid tot vrijstelling van strafbaarheid wanneer minderjarigen boven de volle leeftijd van zestien jaar met wederzijdse toestemming zelf seksueel getinte inhoud maken en deze onderling delen en bezitten. Deze rechtvaardigingsgrond geldt niet indien de inhoud wordt getoond of verspreid aan derden, indien een derde de inhoud tracht te verkrijgen, of indien de dader een bijzondere positie van gezag of invloed heeft ten aanzien van de minderjarige.
* **Uitdagingen:**
* De **'Chat Control'-voorstel** (voorstel om platforms te verplichten materiaal van seksueel kindermisbruik te detecteren in privéberichten) heeft geleid tot grote zorgen over de intrusiviteit, probabilisticiteit en foutenpercentages van dergelijke detectiemethoden, en de mogelijke inbreuk op fundamentele rechten.
#### 4.2.2 Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden
De niet-consensuele verspreiding van intieme beelden kan iemands professionele en privéleven verwoesten en heeft een grote impact op de mentale gezondheid. Dit probleem wordt versterkt door de opkomst van AI, waaronder deepfakes.
* **Juridisch kader:**
* Hoewel dit probleem eerder werd aangepakt via algemene bepalingen over privacy of het recht op afbeelding, ontbrak er vaak een specifieke strafrechtelijke bepaling.
* Nieuwe wetgeving, zoals een recente **EU-richtlijn**, richt zich specifiek op de toestemming van de persoon in de beelden.
* De discussie rond AI-gegenereerde beelden, zoals deepfakes, werpt de vraag op of bestaande wetgeving hierop van toepassing is, wat mogelijk zal leiden tot aanpassingen in de toekomst.
#### 4.2.3 Hacking
Hacking, het verkrijgen van ongeautoriseerde toegang tot een systeem, bestaat al sinds het begin van het internet en kan aanzienlijke gevolgen hebben, variërend van het stelen van informatie tot het verstoren van activiteiten en reputatieschade.
* **Definitie:** Hacking omvat het verkrijgen van toegang tot een systeem zonder daartoe gemachtigd te zijn.
* **Ethisch hacken:** Ethische hackers testen de beveiliging van systemen en netwerken om kwetsbaarheden bloot te leggen. Hoewel hun activiteiten nuttig zijn, kunnen ze in een juridisch grijs gebied vallen omdat ze soms toegang verkrijgen zonder expliciete toestemming.
* **Juridisch kader (België):** Sinds 15 februari 2023 bestaat er een kader voor ethisch hacken in België. Individuen die 'kwetsbaarheden' melden aan het Centrum voor Cybersecurity België (CCB) worden niet als crimineel beschouwd, op voorwaarde dat ze handelen zonder frauduleuze intentie, de organisatie zo spoedig mogelijk informeren, niet verder gaan dan noodzakelijk en propoprtioneel is om de kwetsbaarheid te verifiëren, en de informatie niet openbaar maken zonder toestemming.
* **Uitzonderingen:** De EU-richtlijn inzake aanvallen tegen informatiesystemen sluit strafrechtelijke aansprakelijkheid uit wanneer de criteria van de overtreding worden vervuld, maar de handelingen zonder criminele intentie zijn begaan, bijvoorbeeld wanneer iemand niet weet dat de toegang ongeautoriseerd was, of in het geval van mandaat-gerelateerde tests of beveiliging van informatiesystemen.
#### 4.2.4 Investeringsfraude en phishing
Investeringsfraude betreft oplichting waarbij criminelen proberen mensen te overhalen geld te investeren in niet-bestaande of valse financiële producten, vaak met beloftes van hoge rendementen en weinig risico. Na ontvangst van het geld verdwijnen de fraudeurs vaak spoorloos. Phishing wordt steeds moeilijker te herkennen, mede door de inzet van AI.
* **Methoden:** Fraudeurs benaderen slachtoffers via sociale media, advertenties, valse websites, e-mails, datingapps, WhatsApp, sms en telefoon. Vaak wordt gebruik gemaakt van valse investeringsplatformen die worden gepromoot door bekende personen.
* **AI en Phishing:** De opkomst van AI maakt phishingberichten geloofwaardiger en moeilijker te doorzien.
#### 4.2.5 Seksuele chantage online
Online seksuele chantage komt steeds vaker voor, waarbij criminelen online relaties opbouwen, naaktafbeeldingen verkrijgen en deze vervolgens gebruiken om slachtoffers af te persen. Dit heeft een enorme impact op de levens van de slachtoffers.
### 4.3 Juridische reacties en uitdagingen
#### 4.3.1 Internationale en Europese kaders
* **Raad van Europa (CoE) Cybercrime Verdrag (Boedapest Verdrag, 2001):** Dit is een belangrijk verdrag dat tot doel heeft de wetgeving inzake cybercriminaliteit te harmoniseren, een gemeenschappelijke minimumnorm voor relevante strafbare feiten vast te stellen, de internationale samenwerking te faciliteren (inclusief vereisten voor dubbele criminaliteit) en passende procedurele bevoegdheden te creëren voor onderzoek en vervolging.
* **VN-Cybercrime Verdrag (2024):** Dit verdrag beoogt internationale samenwerking te versterken voor de bestrijding van bepaalde misdrijven begaan door middel van informatietechnologiesystemen en voor de uitwisseling van bewijsmateriaal in elektronische vorm met betrekking tot ernstige misdrijven. Het criminaliseert zowel cyberafhankelijke als cybergefaciliteerde misdrijven, inclusief diefstal, fraude, materiaal van seksueel kindermisbruik en niet-consensuele verspreiding van intieme beelden. Er bestaat echter scepsis over de noodzaak ervan en zorgen over mogelijke misbruik voor politieke doeleinden.
* **EU-richtlijnen:** De EU heeft diverse richtlijnen aangenomen om cybercriminaliteit aan te pakken, zoals de richtlijn inzake aanvallen tegen informatiesystemen en de richtlijn inzake kindersekspraak en -uitbuiting, die nu wordt herzien.
#### 4.3.2 Procedurele uitdagingen
* **Bewijsverzameling:** Het verzamelen van bewijsmateriaal is vaak moeilijk omdat dit vluchtig kan zijn en daders zich vaak in andere jurisdicties bevinden.
* **Jurisdictie:** De grensoverschrijdende aard van cybercriminaliteit leidt tot complexe vragen over jurisdictie (welk land is bevoegd: het land van de dader, het slachtoffer, de serverlocatie?).
* **Internationale samenwerking:** Hoewel instrumenten voor internationale samenwerking bestaan, blijft de praktijk vaak moeilijk.
* **EU e-Evidence Verordening en Richtlijn:** Deze instrumenten zijn bedoeld om de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal te vergemakkelijken door directe orders mogelijk te maken tussen lidstaten, met kortere responstermijnen en waarborgen voor fundamentele rechten.
* **Nationale procedures:** Het Belgische Wetboek van Strafvordering voorziet in bepalingen voor de inbeslagname van gegevens, computer- en netwerkonderzoeken, bewarende maatregelen, identificatie van internetgebruikers, infiltratie op het internet, registratie van communicatie en data-interceptie ('legal hacking').
#### 4.3.3 Cybersecurity en preventie
* **Cybersecurity Act en NIS2-richtlijn:** Deze wetgevingen richten zich op het verhogen van het algemene niveau van cybersecurity binnen de EU door middel van certificering van producten, nationale cybersecuritystrategieën, risicobeheer- en rapportageverplichtingen voor essentiële en belangrijke entiteiten, en persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders.
* **Cyber Resilience Act:** Deze wetgeving stelt regels voor het in de handel brengen van producten met digitale elementen om de cybersecurity ervan te waarborgen gedurende hun gehele levenscyclus.
* **Platformverantwoordelijkheid:** Wetgeving zoals de Digital Services Act (DSA) beoogt platforms te verplichten illegale content en activiteiten aan te pakken, inclusief het voorkomen van de circulatie van valse advertenties die door oplichters worden gebruikt.
* **Kwetsbaarheidsmelding (Vulnerability Disclosure Policy):** Een beleid dat ethische hackers aanmoedigt om kwetsbaarheden te melden, draagt bij aan het verbeteren van de cybersecurity door problemen te laten oplossen voordat ze door kwaadwillenden worden uitgebuit.
* **Cybersecurity Training:** Het opleiden van individuen is cruciaal om hen bewust te maken van de te nemen maatregelen bij incidenten.
> **Tip:** Het begrijpen van de onderlinge samenhang tussen specifieke cybermisdrijven, de juridische reacties daarop en de technologische ontwikkelingen is essentieel. Let op de evolutie van wetgeving om gelijke tred te houden met nieuwe vormen van criminaliteit.
> **Tip:** De uitdagingen op het gebied van jurisdictie en internationale samenwerking zijn constant aanwezig in cybercrime zaken. Begrijp hoe internationale verdragen en EU-verordeningen proberen deze uitdagingen te mitigeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cybercriminaliteit | Criminaliteit die plaatsvindt met behulp van computers, computernetwerken of informatiesystemen als instrument of doelwit. Dit omvat een breed scala aan illegale activiteiten in de online omgeving. |
| Cybersecurity | De praktijk van het beschermen van systemen, netwerken en programma's tegen digitale aanvallen. Deze aanvallen zijn doorgaans gericht op het verkrijgen van toegang tot, het wijzigen of het vernietigen van gevoelige informatie, het afpersen van geld van gebruikers, of het onderbreken van normale zakelijke processen. |
| Cyberfaciliteerde misdrijven | Misdrijven die in de offline wereld al bestonden, maar waarbij technologie het plegen ervan vergemakkelijkt. Voorbeelden zijn fraude, identiteitsdiefstal en de online verspreiding van kinderpornografisch materiaal. |
| Cyberafhankelijke misdrijven | Misdrijven die zonder technologie niet zouden kunnen plaatsvinden, zoals aanvallen op informatiesystemen, waarbij gegevens kunnen worden gestolen of systemen kunnen worden gemanipuleerd. |
| Investeringsfraude | Een vorm van oplichting waarbij criminelen proberen mensen te overtuigen geld te investeren in niet-bestaande of nep-financiële producten, vaak met de belofte van hoge rendementen met weinig risico. |
| Ransomware | Een type malware dat computersystemen vergrendelt of bestanden versleutelt, waardoor de gebruiker de toegang tot zijn gegevens verliest. De daders eisen vervolgens losgeld, meestal in cryptovaluta, in ruil voor de ontsleuteling of het herstel van de toegang. |
| Phishing | Een vorm van online fraude waarbij oplichters zich voordoen als legitieme entiteiten om gevoelige informatie zoals wachtwoorden en creditcardgegevens te verkrijgen. Dit gebeurt vaak via e-mails, berichten of nepwebsites die er authentiek uitzien. |
| Hacken | Het ongeautoriseerd verkrijgen van toegang tot computersystemen, netwerken of gegevens. Dit kan met verschillende intenties gebeuren, variërend van het stelen van informatie tot het ontregelen van operaties. |
| Ethiek hacken | Een gecontroleerd proces waarbij beveiligingssystemen worden getest om kwetsbaarheden te identificeren die door kwaadwillende hackers kunnen worden uitgebuit. Ethische hackers opereren binnen wettelijke kaders en met toestemming. |
| Conventie van Boedapest | Het eerste internationale verdrag dat specifiek gericht is op cybercriminaliteit, aangenomen door de Raad van Europa in 2001. Het harmoniseert de strafwetgeving en verbetert de internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van cyberdelicten. |
| VN Cybercrime Conventie | Een internationaal verdrag dat tot doel heeft de criminalisering van cyberafhankelijke en cybergefaciliteerde misdrijven te harmoniseren en internationale samenwerking op het gebied van cybercriminaliteit te versterken. |
| NIS 2 Richtlijn | Een EU-richtlijn die de cybersecurity-eisen voor essentiële en belangrijke entiteiten in de Unie versterkt en een hoog gemeenschappelijk niveau van cybersecurity in de hele EU moet waarborgen. |
| Cyberafhankelijke misdrijven (in VN-conventie) | Illegale toegang tot informatiesystemen, illegale onderschepping van elektronische gegevens, inmenging in elektronische gegevens of systemen, en misbruik van apparaten die deze misdrijven vergemakkelijken. |
| Cybergefaciliteerde misdrijven (in VN-conventie) | Verzameling van misdrijven die verband houden met ICT-systemen, zoals ICT-gerelateerde valsheid, ICT-gerelateerde diefstal of fraude, en misdrijven met betrekking tot online kindermisbruik. |
| Online seksuele uitbuiting van kinderen | Het gebruik van technologie om kinderen te werven, te misbruiken of te exploiteren voor seksuele doeleinden, inclusief het verspreiden van kinderpornografie en grooming. |
| Grooming | Het proces waarbij een volwassene via digitale middelen een vertrouwensband opbouwt met een minderjarige met als doel deze te misbruiken voor seksuele doeleinden. |
| Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden | Het delen van seksueel getinte beelden van een persoon zonder diens uitdrukkelijke toestemming, wat ernstige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. |
| Digitale Diensten Verordening (DSA) | Een EU-verordening die de verantwoordelijkheid van online platforms voor de inhoud die erop wordt geplaatst, reguleert en een veiliger digitale omgeving nastreeft door onder andere regels voor inhoudsmoderatie en transparantie te introduceren. |
| Cyberveerkracht Act | Een EU-verordening die cybersecurity-eisen stelt aan producten met digitale elementen die op de Europese markt worden geplaatst, met als doel de beveiliging van dergelijke producten gedurende hun gehele levenscyclus te waarborgen. |
| Producten met digitale elementen | Hardware- en softwareproducten die verbonden zijn met het internet of andere netwerken, inclusief hun externe gegevensverwerkingsoplossingen, zoals browsers, besturingssystemen, firewalls en slimme apparaten. |
| Kwetsbaarheid (vulnerabiliteit) | Een zwakte, gevoeligheid of defect in een activum, of in een netwerk- en informatiesysteem, dat door een cyberdreiging kan worden uitgebuit. |
| Productieorder (e-Evidence) | Een gerechtelijk bevel in een EU-lidstaat dat een persoon of dienstverlener in een andere lidstaat verplicht om specifieke elektronische gegevens te verstrekken die zich in zijn bezit of onder zijn controle bevinden. |
| Bewaringorder (e-Evidence) | Een gerechtelijk bevel in een EU-lidstaat dat een dienstverlener in een andere lidstaat verplicht om specifieke gegevens te bewaren voor een latere opvraagprocedure, met het oog op strafrechtelijke onderzoeken. |
Cover
12.pdf
Summary
# Rol en taken van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie speelt een centrale rol in het Belgische strafrecht, verantwoordelijk voor de uitoefening van de strafvordering, van de opsporing tot de tenuitvoerlegging van straffen.
## 1. Rol en taken van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie (OM), ook wel het 'parket' of de 'staande magistratuur' genoemd, is primair belast met de uitoefening van de strafvordering. Dit omvat de opsporing van misdrijven, toezicht op gerechtelijke onderzoeken en het vorderen van de toepassing van de strafwet voor de rechter. Het strafprocesinitiatief, de leiding van het proces en de bewijsvoering liggen principieel bij het OM en niet bij de rechter [1](#page=1).
### 1.1 Structuur van het openbaar ministerie
Het OM is een hiërarchisch georganiseerd korps [1](#page=1).
* **Procureur des Konings:** Staat aan het hoofd van het OM in elk arrondissement [1](#page=1).
* **Procureur-generaal:** Staat boven de procureur des Konings [1](#page=1).
* **College van procureurs-generaal:** Bestaat uit de vijf procureurs-generaal bij de hoven van beroep [1](#page=1).
* **Minister van Justitie:** Staat aan het hoofd van het College van procureurs-generaal en draagt de finale verantwoordelijkheid voor het strafrechtelijk beleid [1](#page=1).
* **Federaal procureur:** Leidt het federale parket, dat bevoegd is over heel België en instaat voor internationale samenwerking [1](#page=1).
### 1.2 Samenwerking met de politie
De opsporing van misdrijven gebeurt onder leiding van het OM, maar steeds in nauw overleg met de politiediensten. Bij vaststelling of aangifte van een misdrijf, stelt de politie een proces-verbaal op. Deze processen-verbaal worden overgemaakt aan het OM, dat autonoom beslist over de opportuniteit van de vervolging. Bij een sepot (niet-vervolging) moeten de redenen expliciet vermeld worden en moet de beslissing aan de benadeelde worden meegedeeld [1](#page=1).
### 1.3 Onderzoek
Na melding of vaststelling van een misdrijf, start de onderzoeksfase. Hierin worden bijkomende bewijzen verzameld om daders en omstandigheden te achterhalen. Het onderzoek is geheim, zowel in het belang van de verdachte als van het onderzoek zelf. Er zijn twee vormen van onderzoek [1](#page=1):
#### 1.3.1 Opsporingsonderzoek
* Uitgevoerd door de politie onder gezag van het OM, zonder tussenkomst van een onderzoeksrechter [1](#page=1).
* Vereist vrijwillige medewerking van de betrokkenen [1](#page=1).
* Zodra dwangmaatregelen nodig zijn (bv. aanhouding, gedwongen onderzoek aan het lichaam), start een gerechtelijk onderzoek [1](#page=1).
#### 1.3.2 Gerechtelijk onderzoek
* Geleid door de onderzoeksrechter, die onafhankelijk is [1](#page=1).
* De onderzoeksrechter kan alle onderzoeksdaden stellen, waaronder huiszoekingen, onderzoeken aan het lichaam, inbeslagnames en aanhoudingen [2](#page=2).
* Bij aanhouding beoordeelt de raadkamer maandelijks de geldigheid en noodzaak van de voorlopige hechtenis. In beroep beslist de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) hierover [2](#page=2).
* De onderzoeksrechter voert het onderzoek objectief uit, zowel à charge als à décharge [2](#page=2).
* Het onderzoek is in beginsel geheim, maar verdachte en slachtoffer kunnen onder voorwaarden inzage krijgen en bijkomende onderzoekshandelingen vorderen [2](#page=2).
* Na afronding van het onderzoek, beslist de raadkamer over het verdere verloop: buitenvervolgingstelling (onvoldoende bezwaren) of verwijzing naar de bevoegde rechtbank (voldoende bezwaren). Voor ernstige misdrijven kan de KI de beschuldigde naar het hof van assisen verwijzen [2](#page=2).
#### 1.3.3 Mini-instructie
* Een tussenvorm waarbij het OM tijdens een opsporingsonderzoek de onderzoeksrechter vraagt specifieke onderzoeksdaden te verrichten, zonder het dossier volledig over te hevelen [2](#page=2).
* Na deze daden kan het OM het opsporingsonderzoek voortzetten [2](#page=2).
* De onderzoeksrechter heeft een 'evocatierecht': hij kan na de gevraagde handeling beslissen het hele onderzoek zelf voort te zetten [2](#page=2).
### 1.4 Verhoor
* Een cruciaal onderdeel van het onderzoek waarbij de verdachte wordt ondervraagd over het ten laste gelegde misdrijf met het oog op bewijsverzameling [2](#page=2).
* Verplicht voorafgegaan door de kennisgeving van het zwijgrecht en het recht zich niet te beschuldigen [2](#page=2) [3](#page=3).
* Verdachten ontvangen een schriftelijke verklaring van hun rechten ('letter of rights') [3](#page=3).
* Belangrijk recht: vóór het eerste verhoor vertrouwelijk overleg met een advocaat en bijstand tijdens het verhoor. De advocaat waarborgt de rechten van de verdediging [3](#page=3).
### 1.5 Berechting
Na het onderzoek volgt de berechting, waarbij een rechter nagaat of de feiten zijn gepleegd en welke straf wordt opgelegd. Verdachten krijgen inzage in het dossier en kunnen zich verdedigen. Slachtoffers kunnen zich burgerlijke partij stellen voor schadevergoeding [3](#page=3).
* **Verloop van een zitting:** Getuigen horen, vordering van het OM, vordering burgerlijke partij, woord aan de verdachte. Strafrechtelijke procedures zijn hoofdzakelijk mondeling [3](#page=3).
* **Conclusietermijnen:** Bij vraag hiertoe legt de rechter termijnen vast voor het indienen van conclusies. Laattijdige conclusies worden geweerd [3](#page=3).
* **Bevoegde rechtbanken:**
* **Politierechtbank:** Kleine misdrijven, verkeersovertredingen, verkeersongevallen, en zwaardere misdrijven door de raadkamer verwezen [3](#page=3).
* **Hof van assisen:** Misdrijven waarop een straf van niveau 8 staat en sommige van niveau 7 [3](#page=3).
* **Correctionele rechtbank:** Alle overige misdrijven [3](#page=3).
* **Beroep:** Hoger beroep is mogelijk tegen uitspraken (behalve arresten hof van assisen), cassatieberoep tegen uitspraken in graad van beroep [3](#page=3).
#### 1.5.1 Alternatieve afhandeling
Niet alle zaken bereiken de berechtingsfase, ook als dader en bewijs voorhanden zijn. Dit kan door [3](#page=3):
* **Sepot:** Het OM beslist niet te vervolgen [3](#page=3).
* **Buitengerechtelijke afhandeling:**
* **Strafbemiddeling:** Een brede waaier van maatregelen (bv. uren maatschappelijke dienstverlening, therapie) voorgesteld door het OM. Aanvaarding leidt tot verval van strafvordering [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Minnelijke schikking:** Een bijzondere toepassing waarbij een geldsom wordt betaald in ruil voor het verval van strafvordering [4](#page=4).
* **Voorwaarden:** Bij strafbemiddeling en minnelijke schikking is integrale schadevergoeding aan slachtoffers essentieel. Deze methoden zijn wettelijk geregeld en vereisen onder meer het akkoord van de verdachte [4](#page=4).
### 1.6 Strafuitvoering
Na een veroordeling volgt de fase van strafuitvoering, die tot de taak van het OM behoort [4](#page=4).
* **Vrijheidsberovende straffen:** Uitgevoerd in de gevangenis, waarbij eventueel ondergane voorlopige hechtenis wordt afgetrokken [4](#page=4).
* **Strafuitvoeringsrechtbanken:** Behandelen modaliteiten zoals elektronisch toezicht (enkelband) en voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) [4](#page=4).
* **Voorwaarden VI:** Veroordeelde ondergaat restant straf buiten gevangenis mits naleving van voorwaarden (bv. onderhoud, geen gevaar, geen lastigvallen slachtoffers). Minimum strafdeel ondergaan (één derde, of tien jaar voor levenslang) [4](#page=4).
* **Geldboetes:** Inge- en invordering gebeurt door de Ontvanger van Penale Boeten ten bate van de Belgische schatkist. Bij uitspraak van een geldboete spreekt de rechter ook een vervangende gevangenisstraf uit [4](#page=4).
* **Werkstraffen:** Uitvoering onder toezicht van de probatiecommissie en begeleiding van een justitieassistent [4](#page=4).
---
# Het strafrechtelijk onderzoeksstadium
Dit deel van het studiemateriaal behandelt de fasen van het strafrechtelijk onderzoek, met specifieke aandacht voor het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek, en de rollen van het Openbaar Ministerie, de politie en de onderzoeksrechter.
### 2.1 De rol van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (OM), ook wel het 'parket' of de 'staande magistratuur' genoemd, is primair belast met de uitoefening van de strafvordering. Dit omvat de opsporing van misdrijven, toezicht op gerechtelijke onderzoeken en het vorderen van de toepassing van de strafwet voor de rechter. Het strafprocesinitiatief, de leiding van het proces en de bewijsvoering liggen in principe bij het OM [1](#page=1).
Het OM is hiërarchisch georganiseerd, met de procureur des Konings aan het hoofd van elk arrondissement. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen het College van procureurs-generaal, dat onder het gezag van de minister van Justitie valt, welke de eindverantwoordelijkheid draagt voor het strafrechtelijk beleid. Een federale procureur leidt het federale parket, dat bevoegd is over heel België en instaat voor internationale samenwerking [1](#page=1).
De opsporing van misdrijven gebeurt onder leiding van het OM in nauw overleg met de politiediensten. Bij vaststelling of aangifte van een misdrijf stelt de politie een proces-verbaal op dat aan het OM wordt overgemaakt. Het OM beslist autonoom over de opportuniteit van vervolging en moet redenen vermelden voor een sepot (niet vervolgen) [1](#page=1).
### 2.2 Het onderzoek
Na de vaststelling of melding van een misdrijf start de onderzoeksfase, waarin aanvullende bewijzen worden verzameld om daders en omstandigheden te achterhalen. Dit onderzoek heeft een geheim karakter ter bescherming van de verdachte en het onderzoek zelf. Het onderzoek kan de vorm aannemen van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek [1](#page=1).
#### 2.2.1 Opsporingsonderzoek en gerechtelijk onderzoek
* **Opsporingsonderzoek:** Dit wordt uitgevoerd door de politie onder gezag van het OM, zonder tussenkomst van een onderzoeksrechter. Het vereist de vrijwillige medewerking van de betrokkenen. Zodra dwangmaatregelen nodig zijn (zoals aanhouding of gedwongen onderzoek aan het lichaam), wordt een gerechtelijk onderzoek gestart. Indien de feiten gewichtig zijn en vervolging opportuun wordt geacht, kan het OM de verdachte dagvaarden voor de bevoegde rechtbank [1](#page=1).
* **Gerechtelijk onderzoek:** Dit wordt geleid door de onderzoeksrechter, een onafhankelijke rechter die diverse onderzoeksdaden kan stellen, waaronder huiszoekingen, onderzoekshandelingen aan het lichaam, inbeslagnames en aanhoudingen. Bij aanhouding beoordeelt de raadkamer maandelijks de geldigheid en noodzaak van de voorlopige hechtenis. In beroep is dit de kamer van inbeschuldigingstelling (KI) [2](#page=2).
De onderzoeksrechter voert het onderzoek objectief uit, zowel ten laste (à charge) als ten ontlaste (à décharge) van de verdachte. Ook dit onderzoek is in beginsel geheim, maar verdachte en slachtoffer kunnen onder voorwaarden inzage krijgen en bijkomende onderzoekshandelingen vorderen. Het OM is doorgaans niet aanwezig bij deze verrichtingen, maar de onderzoeksrechter doet beroep op de politie voor de uitvoering [2](#page=2).
Na afronding van het onderzoek door de onderzoeksrechter, beslist de raadkamer over het verdere verloop:
* **Buitenvervolgingstelling:** Indien er onvoldoende bezwaren zijn [2](#page=2).
* **Verwijzing naar bevoegde rechtbank:** Indien er voldoende bezwaren zijn [2](#page=2).
* Voor misdrijven met straffen van niveau 8 of sommige van niveau 7, is de KI bevoegd om de beschuldigde naar het Hof van Assisen te verwijzen [2](#page=2).
#### 2.2.2 Mini-instructie
Een tussenvorm is de 'mini-instructie', waarbij het OM tijdens een opsporingsonderzoek de onderzoeksrechter vraagt specifieke onderzoeksdaden te verrichten zonder het hele dossier over te hevelen. Na deze daden kan het OM het opsporingsonderzoek voortzetten. De onderzoeksrechter heeft echter een 'evocatierecht' om het hele onderzoek zelf over te nemen [2](#page=2).
#### 2.2.3 Verhoor
Een essentieel onderdeel van het onderzoek is het verhoor, waarbij de verdachte ondervraagd wordt over een hem ten laste gelegd misdrijf. Dit verhoor moet voorafgegaan worden door de kennisgeving dat de ondervraagde het recht heeft zich niet te beschuldigen (zwijgrecht). Een schriftelijke verklaring met de rechten van de verdachte ('letter of rights') moet worden overhandigd [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** Het zwijgrecht is een fundamenteel recht. De verdachte hoeft alleen zijn identiteit mee te delen [3](#page=3).
Verder heeft de verdachte recht op vertrouwelijk overleg met een advocaat vóór het eerste verhoor en het recht op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. De advocaat waarborgt de rechten van de verdediging [3](#page=3).
### 2.3 De rol van de onderzoeksrechter
De onderzoeksrechter speelt een cruciale rol in het gerechtelijk onderzoek. Hij leidt dit onderzoek onafhankelijk en kan alle onderzoeksdaden stellen. Zijn taak is om het onderzoek objectief te voeren, zowel ten laste als ten ontlaste van de verdachte. Hij werkt nauw samen met de politiediensten voor de uitvoering van zijn opdrachten [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Het gerechtelijk onderzoek is complex en vereist een grondige kennis van de bevoegdheden van de onderzoeksrechter en de rechten van de verdachte.
### 2.4 Samenvatting van de onderzoeksfasen
Het strafrechtelijk onderzoeksstadium omvat de opsporing van misdrijven en het verzamelen van bewijsmateriaal. Dit kan gebeuren via een opsporingsonderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie en de politie, of via een gerechtelijk onderzoek geleid door een onderzoeksrechter, met name wanneer dwangmaatregelen noodzakelijk zijn. De onderzoeksrechter voert een objectief onderzoek en de uiteindelijke beslissing over de vervolging of buitenvervolgingstelling ligt bij de raadkamer. Het verhoor is een belangrijk onderdeel, waarbij de rechten van de verdachte, waaronder het zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat, strikt gerespecteerd moeten worden.
---
# Berechting en strafuitvoering
Dit onderwerp omvat het proces van de berechting door de rechtbank en de daaropvolgende uitvoering van opgelegde straffen, inclusief alternatieve strafvormen [3](#page=3).
### 3.1 De berechting
Na de onderzoeksfase volgt de berechting, waarbij een onafhankelijke rechter nagaat of de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en welke straf daarvoor passend is. De verdachte krijgt de kans om het volledige strafdossier in te zien en zich te verdedigen, bijgestaan door een raadsman. Slachtoffers kunnen zich voegen als burgerlijke partij om een schadevergoeding te eisen [3](#page=3).
Een typische zitting verloopt als volgt: eerst worden getuigen gehoord, gevolgd door de vordering van het openbaar ministerie, de toelichting van de burgerlijke partij, en ten slotte het woord aan de verdachte. De strafrechtelijke berechting verloopt voornamelijk mondeling, in tegenstelling tot burgerlijke en administratieve procedures. Na de pleidooien volgt beraadslaging en wordt het vonnis doorgaans een maand na de zitting openbaar uitgesproken [3](#page=3).
Er geldt een systeem van bindende conclusietermijnen: indien een partij vraagt om te concluderen, legt de rechter conclusietermijnen en een rechtsdag vast. Laattijdige conclusies worden in principe geweerd uit de debatten [3](#page=3).
#### 3.1.1 Bevoegde rechtbanken
De bevoegdheid van de rechtbank hangt af van de aard en ernst van het misdrijf:
* **Politierechtbank:** Behandelt kleine misdrijven, verkeersovertredingen, verkeersongevallen en zwaardere misdrijven die door de raadkamer naar deze rechtbank zijn verwezen [3](#page=3).
* **Hof van assisen:** Behandelt misdrijven waarop een straf van niveau 8 staat en sommige misdrijven met een straf van niveau 7 [3](#page=3).
* **Correctionele rechtbank:** Behandelt de overige misdrijven [3](#page=3).
Tegen uitspraken van de politierechtbank en de correctionele rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld. Tegen een arrest van het hof van assisen is geen hoger beroep mogelijk. Tegen elke uitspraak in graad van beroep kan cassatieberoep worden aangetekend [3](#page=3).
#### 3.1.2 Sepot, bemiddeling en minnelijke schikking
Een aanzienlijk aantal zaken haalt de berechting niet, zelfs indien de dader bekend is en er voldoende bewijs is. Dit is het geval wanneer het openbaar ministerie beslist de zaak te seponeren (niet te vervolgen) of buitengerechtelijk af te handelen via bemiddeling of een minnelijke schikking [3](#page=3).
* **Strafbemiddeling:** Omvat een brede waaier aan maatregelen die het parket aan de verdachte kan voorstellen, zoals maatschappelijke dienstverlening of therapie. Bij aanvaarding vervalt de strafvordering [4](#page=4).
* **Minnelijke schikking:** Een bijzondere toepassing van strafbemiddeling waarbij de verdachte een geldsom betaalt in ruil voor het verval van de strafvordering [4](#page=4).
Bij zowel bemiddeling als minnelijke schikking is integrale schadevergoeding aan de slachtoffers essentieel. In tegenstelling tot sepot zijn bemiddeling en minnelijke schikking wettelijk geregeld en aan specifieke voorwaarden onderworpen, zoals het akkoord van de verdachte. Dit alles is een beleidskwestie die door de minister van justitie wordt uitgetekend in overleg met het openbaar ministerie [4](#page=4).
### 3.2 Strafuitvoering
Na de berechting, indien schuldig bevonden en veroordeeld, volgt de fase van de strafuitvoering. De uitvoering van opgelegde straffen is de taak van het openbaar ministerie [4](#page=4).
#### 3.2.1 Vrijheidsberovende straffen
Vrijheidsberovende straffen worden in de gevangenis uitgevoerd. De eventueel ondergane voorlopige hechtenis wordt hierbij in mindering gebracht [4](#page=4).
* **Elektronisch toezicht:** De veroordeelde ondergaat de vrijheidsstraf buiten de gevangenis met naleving van een afgesproken plan, gecontroleerd via een enkelband. Dit kan een modaliteit zijn van bijvoorbeeld voorwaardelijke invrijheidstelling of als hoofd-straf worden opgelegd [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Voorwaardelijke invrijheidstelling:** De veroordeelde ondergaat het resterend deel van zijn vrijheidsstraf buiten de gevangenis, mits naleving van voorwaarden gedurende een proeftijd. Voorwaarden kunnen zijn: voor onderhoud kunnen voorzien, geen gevaar vormen voor nieuwe strafbare feiten, slachtoffers niet lastigvallen, etc.. Om in aanmerking te komen, moet men doorgaans één derde van de straf hebben ondergaan; bij levenslange gevangenisstraf is dit minstens tien jaar [4](#page=4).
#### 3.2.2 Geldboetes
De invordering van geldboetes gebeurt door de Ontvanger van Penale Boeten ten bate van de Belgische schatkist. Om te voorkomen dat veroordeelden zich aan straf onttrekken door niet-betaling, moet de rechter telkens bij het uitspreken van een geldboete ook een vervangende gevangenisstraf uitspreken. De veroordeelde kan evenwel niet zelf kiezen voor de vervangende gevangenisstraf [4](#page=4).
#### 3.2.3 Werkstraffen
De tenuitvoerlegging van werkstraffen gebeurt onder toezicht van de probatiecommissie en begeleiding van een justitieassistent. De rechter kan aanwijzingen geven over de gewenste werkstraf, maar de justitieassistent heeft hierin een ruime bevoegdheid. Bij het uitspreken van de werkstraf bepaalt de rechter tevens een vervangende gevangenisstraf of geldboete voor het geval de werkstraf niet of niet volledig wordt uitgevoerd [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 3.2.4 Autonome probatiestraf en straffen met uitstel/opschorting
De strafrechter kan als hoofdstraf een autonome probatiestraf opleggen indien een misdrijf waarop een straf van niveau 1 of 2 staat is gepleegd. De veroordeelde moet dan bijzondere voorwaarden naleven gedurende een door de rechter bepaalde termijn [5](#page=5).
* **Veroordeling met uitstel:** De beklaagde wordt schuldig bevonden en veroordeeld, maar de uitvoering van de straf wordt uitgesteld en afhankelijk gemaakt van de naleving van opgelegde voorwaarden [5](#page=5).
* **Veroordeling met opschorting:** Er is geen veroordeling (en dus geen vermelding op het strafblad), op voorwaarde dat de beklaagde zich tijdens de proeftermijn aan de opgelegde voorwaarden houdt [5](#page=5).
### 3.3 Samenloop van strafvordering en burgerlijke vordering
In principe worden strafrechtelijke en burgerlijke vorderingen voor verschillende rechtscolleges gebracht. Echter, wanneer dezelfde feiten aanleiding geven tot zowel een straf- als een burgerlijke vordering, zoals bij verkeersongevallen, kan dit tot problemen leiden, met name bij betwisting over aansprakelijkheid [5](#page=5).
Om dit te vermijden, bepalen de wetgeving dat strafrechtscolleges in een strafproces tevens over de burgerlijke vordering uitspraak kunnen doen. Dit is enkel mogelijk indien de strafbare daad ook oorzaak is van schade aan derden. Indien er bij vrijspraak geen strafrechtelijke aansprakelijkheid is, zal de strafrechter de burgerlijke vordering als onontvankelijk afwijzen, maar het slachtoffer kan zich nadien nog tot de burgerlijke rechtbank wenden. Het is mogelijk dat een gedraging geen misdrijf is, maar wel een fout die recht geeft op schadevergoeding [5](#page=5).
#### 3.3.1 Burgerlijke partijstelling
De burgerlijke vordering wordt voor de strafrechter aanhangig gemaakt door een burgerlijke partijstelling. Dit gebeurt door het slachtoffer (of diens advocaat) op de zitting van de strafprocedure verschijnen en een nota burgerlijke partijstelling neer te leggen met de feiten en de gevorderde schadevergoeding. Indien het slachtoffer zich als ‘benadeelde’ heeft laten registreren, wordt hij door het parket op de hoogte gehouden van de procedure. Als het parket niet vervolgt, kan het slachtoffer de strafprocedure in gang zetten door zich burgerlijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter, samen met een klacht [6](#page=6).
#### 3.3.2 Voordelen van de samenloop
Het koppelen van de burgerlijke vordering aan de strafvordering biedt twee belangrijke voordelen voor de burgerlijke partij:
* **Goedkopere procedure:** Kosten voor dagvaarding worden uitgespaard [6](#page=6).
* **Verlichte bewijslast:** Het parket neemt een groot deel van het bewijs van de aansprakelijkheid van de beklaagde over [6](#page=6).
---
# Samenloop van straf- en burgerlijke vordering
Dit deel behandelt de procedure wanneer dezelfde feiten zowel aanleiding geven tot een strafrechtelijke als een burgerlijke vordering.
### Algemene principes
Normaliter worden strafrechtelijke vervolgingen behandeld door strafrechtscolleges zoals de politierechtbank, de correctionele rechtbank of het hof van assisen. Burgerlijke vorderingen worden daarentegen behandeld door andere rechtscolleges, zoals de vrederechter, de rechtbank van eerste aanleg, enzovoort [5](#page=5).
Situaties waarin dezelfde feiten leiden tot zowel een strafrechtelijke als een burgerlijke vordering kunnen problemen opleveren. Dit is vaak het geval bij verkeersongevallen, waarbij het parket vervolgt voor verkeersovertredingen of onvrijwillige slagen en verwondingen, en het slachtoffer via een burgerlijke vordering schadevergoeding eist. Er ontstaan met name problemen wanneer er betwisting is over de aansprakelijkheid voor het ongeval. Het zou problematisch zijn als een strafrechter de autobestuurder aansprakelijk stelt, terwijl een andere rechtbank de burgerlijke vordering van het slachtoffer afwijst [5](#page=5).
Om dit te voorkomen, voorziet de wetgeving dat strafrechtscolleges tegelijkertijd uitspraak kunnen doen over de burgerlijke vordering binnen het kader van een strafproces. Burgerlijke rechtbanken kunnen daarentegen nooit uitspraak doen over een strafvordering [5](#page=5).
### Voorwaarden voor samenloop
Er is pas sprake van een samenloop tussen burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid als de strafbare daad ook schade aan derden heeft veroorzaakt. Als de gedraging niet strafbaar is, er geen schade is, of als er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de strafbare gedraging en de schade, kan de strafrechter de burgerlijke vordering niet inwilligen [5](#page=5).
In geval van vrijspraak zal de strafrechter de burgerlijke vordering als onontvankelijk afwijzen. Het slachtoffer kan zich nadien echter nog steeds wenden tot de burgerlijke rechtbank, die dan uitsluitend over de burgerlijke vordering zal oordelen. Het is namelijk mogelijk dat een gedraging geen misdrijf is (en dus geen aanleiding geeft tot een strafrechtelijke veroordeling), maar wel een fout die recht geeft op een schadevergoeding [5](#page=5).
### Procedure van burgerlijke partijstelling
De burgerlijke vordering wordt voor de strafrechter aanhangig gemaakt door een burgerlijke partijstelling. In de praktijk gebeurt dit doordat (de advocaat van) het slachtoffer op de zitting van de strafprocedure verschijnt en daar de burgerlijke vordering instelt met een nota van burgerlijke partijstelling, waarin de feiten en de gevorderde schadevergoeding worden uiteengezet [6](#page=6).
Indien het slachtoffer van een misdrijf zich officieel heeft laten registreren als 'benadeelde', wordt hij door het parket op de hoogte gehouden van het verloop van de strafprocedure. Als het parket niet vervolgt, kan hij als slachtoffer de strafprocedure in gang zetten door zich burgerlijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter, samen met het neerleggen van een klacht (een klacht met burgerlijke partijstelling) [6](#page=6).
### Voordelen van samenloop voor de burgerlijke partij
Het koppelen van de burgerlijke vordering aan de strafvordering biedt de burgerlijke partij twee belangrijke voordelen [6](#page=6).
1. **Lagere kosten:** De procedure is goedkoper, onder meer doordat de kosten van dagvaarding worden uitgespaard [6](#page=6).
2. **Verlichte bewijslast:** Het parket neemt een groot deel van de bewijslast met betrekking tot de aansprakelijkheid van de beklaagde over, waardoor het werk van de burgerlijke partij aanzienlijk wordt verlicht [6](#page=6).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen een "veroordeling met uitstel" en een "veroordeling met opschorting" in de context van voorwaardelijke straffen, zoals besproken op pagina 5. Dit is cruciaal voor het begrijpen van de impact op het strafblad [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een dronken bestuurder veroorzaakt een ongeval waarbij letsel ontstaat bij een andere weggebruiker. Het parket start een strafrechtelijke procedure wegens gevaarlijk rijgedrag en onvrijwillige slagen en verwondingen. Het slachtoffer dient een burgerlijke vordering in bij de strafrechter om de geleden schade vergoed te krijgen. De strafrechter zal dan zowel de schuldvraag als de hoogte van de schadevergoeding beoordelen [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Openbaar Ministerie | Een openbaar orgaan dat belast is met de uitoefening van de strafvordering, verantwoordelijk voor de opsporing van misdrijven, toezicht op onderzoeken en het vorderen van straffen voor de rechter. |
| Parket | Een alternatieve benaming voor het Openbaar Ministerie, verwijzend naar de instelling die de strafrechtelijke vervolging behartigt. |
| Strafvordering | Het geheel van rechtsregels en procedures die bepalen hoe strafbare feiten worden opgespoord, vervolgd, berecht en bestraft. |
| Proces-verbaal | Een schriftelijk verslag opgesteld door een politieambtenaar waarin feiten die een misdrijf kunnen inhouden, worden vastgesteld of meegedeeld. |
| Sepot | De beslissing van het Openbaar Ministerie om niet over te gaan tot vervolging van een verdachte, om diverse redenen zoals onvoldoende bezwaren. |
| Opsporingsonderzoek | Een fase in het strafrechtelijk proces waarbij de politie onder leiding van het Openbaar Ministerie bewijzen verzamelt, zonder tussenkomst van een onderzoeksrechter. |
| Ggerechtelijk onderzoek | Een onderzoeksfase die wordt geleid door een onafhankelijke onderzoeksrechter, die bevoegd is om diverse onderzoeksdaden te stellen, waaronder dwangmaatregelen. |
| Onderzoeksrechter | Een rechterlijke ambtenaar die belast is met het leiden van een gerechtelijk onderzoek, met als doel de waarheid in een zaak te achterhalen. |
| Raadkamer | Een kamer van de rechtbank die bevoegd is om beslissingen te nemen over de rechtmatigheid en noodzaak van bepaalde dwangmaatregelen, zoals voorlopige hechtenis. |
| Buitenvervolgingstelling | De beslissing van de raadkamer om een zaak te seponeren wegens onvoldoende bezwaren, waardoor de verdachte niet voor de rechter hoeft te verschijnen. |
| Mini-instructie | Een bijzondere vorm van onderzoek waarbij het Openbaar Ministerie de onderzoeksrechter vraagt om specifieke onderzoekshandelingen te verrichten binnen een lopend opsporingsonderzoek. |
| Verhoor | Een procedure waarbij een verdachte of getuige wordt ondervraagd om bewijselementen te verzamelen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. |
| Zwijgrecht | Het fundamentele recht van een verdachte om te zwijgen tijdens een verhoor en geen verklaringen af te leggen die tegen hem gebruikt kunnen worden. |
| Letter of rights | Een schriftelijke verklaring die aan een verdachte wordt overhandigd met daarin een opsomming van zijn rechten tijdens een verhoor. |
| Berechting | De fase in het strafproces waarin een rechter de schuldvraag beantwoordt en, indien schuldig bevonden, de straf oplegt. |
| Burgerlijke partij | Een slachtoffer dat zich in een strafprocedure voegt om schadevergoeding te eisen voor de geleden schade door het strafbare feit. |
| Vonnis | De beslissing van een rechtbank in een strafzaak, waarin de beklaagde schuldig of onschuldig wordt verklaard en eventueel een straf wordt opgelegd. |
| Strafuitvoering | De fase na de berechting waarin de opgelegde straffen daadwerkelijk worden uitgevoerd, zoals gevangenisstraf, geldboetes of werkstraffen. |
| Strafuitvoeringsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor specifieke modaliteiten van de strafuitvoering, zoals elektronisch toezicht en voorwaardelijke invrijheidstelling. |
| Elektronisch toezicht | Een alternatieve strafuitvoeringsmodaliteit waarbij de veroordeelde zijn straf buiten de gevangenis uitzit, met elektronische controle via een enkelband. |
| Voorwaardelijke invrijheidstelling | De mogelijkheid voor een veroordeelde om het resterende deel van zijn vrijheidsstraf buiten de gevangenis uit te zitten, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. |
| Werkstraf | Een straf waarbij de veroordeelde onbetaalde arbeid verricht ten behoeve van de gemeenschap, onder toezicht van een justitie-assistent. |
| Probatiestraf | Een autonome straf waarbij de veroordeelde gedurende een bepaalde termijn bijzondere voorwaarden moet naleven, zonder dat de straf zelf wordt uitgevoerd. |
| Opschorting | Een beslissing van de rechter waarbij de veroordeling en de straf niet worden uitgesproken, op voorwaarde dat de beklaagde zich tijdens de proeftermijn aan de opgelegde voorwaarden houdt. |
| Burgerlijke vordering | Een juridische actie ingesteld door een burger om schadevergoeding te verkrijgen voor geleden schade, los van een strafrechtelijke procedure. |
| Samenloop | De situatie waarbij dezelfde feiten aanleiding geven tot zowel een strafrechtelijke vervolging als een burgerlijke vordering tot schadevergoeding. |
Cover
1 Pemberton_Mulder_Theorizing victimization_Final Draft.pdf
Summary
# De psychologie van slachtofferschap en reacties op lijden
Dit hoofdstuk verkent de psychologische facetten van slachtofferschap en de verschillende reacties die mensen op lijden hebben.
### 1.1 Definitie en concepten van slachtofferschap
Slachtofferschap kan worden beschreven als de staat van iemand die is getroffen door een misdaad of een traumatische gebeurtenis. Het concept is breed en omvat niet alleen directe slachtoffers van criminaliteit, maar ook personen die lijden door sociale of politieke omstandigheden. De studie van slachtofferschap, victimologie, onderzoekt de relatie tussen daders en slachtoffers en de reacties van de samenleving op slachtoffers [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 1.1.1 Culturele victimologie
Culturele victimologie onderzoekt de bredere maatschappelijke constructie van slachtofferschap, waarbij de vraag wordt gesteld of "we allemaal slachtoffers zijn". Dit perspectief kijkt naar hoe angst en risico's worden gepercipieerd en hoe dit invloed heeft op het idee van slachtofferschap [41](#page=41).
#### 1.1.2 Competitief victimisme
Competitief victimisme verwijst naar situaties waarin groepen strijden om de erkenning van hun eigen lijden boven dat van anderen, met name in gewelddadige conflicten. Dit kan leiden tot een cyclus waarbij lijden nieuw lijden voortbrengt [41](#page=41).
### 1.2 Reacties op lijden
Mensen reageren op verschillende manieren op lijden, zowel op individueel als op groepsniveau. Deze reacties variëren van het zoeken naar betekenis tot het ontwikkelen van veerkracht.
#### 1.2.1 Zingeving na trauma
Na traumatische levensgebeurtenissen zoeken individuen vaak naar betekenis om hun ervaringen te verwerken en zich aan te passen. Dit proces, bekend als "meaning making", is cruciaal voor herstel en welzijn [42](#page=42).
#### 1.2.2 Narratieve benaderingen van slachtofferschap
Verhalen spelen een centrale rol in hoe slachtoffers hun ervaringen vormgeven en communiceren. Het begrijpen van deze narratieven is essentieel voor zowel slachtoffers als het strafrechtelijk systeem. "Narratieve victimologie" onderzoekt hoe verhalen van onrecht worden verteld en hoe deze de identiteit van slachtoffers beïnvloeden [43](#page=43).
#### 1.2.3 Posttraumatische groei
Naast de negatieve impact van trauma, kunnen sommige individuen posttraumatische groei ervaren. Dit houdt in dat men positieve veranderingen doormaakt als gevolg van een traumatische gebeurtenis [45](#page=45).
> **Tip:** Posttraumatische groei betekent niet dat het trauma "goed" was, maar dat individuen manieren kunnen vinden om sterker uit een crisis te komen.
#### 1.2.4 Secundaire victimisatie
Secundaire victimisatie treedt op wanneer slachtoffers nogmaals worden geschaad, vaak door de reacties van de maatschappij, het rechtssysteem of de media. Dit kan leiden tot epistemic injustice, waarbij de kennis en ervaringen van slachtoffers worden ondermijnd [43](#page=43) [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Een slachtoffer van seksueel geweld dat wordt ondervraagd op een manier die impliceert dat zij schuld heeft aan de aanranding, ervaart secundaire victimisatie.
### 1.3 Observerreacties en schuldattributie
Hoe omstanders reageren op verhalen van slachtoffers is een belangrijk psychologisch fenomeen. Dit omvat de toewijzing van verantwoordelijkheid voor een ongeval of misdaad [44](#page=44).
#### 1.3.1 Schuld van het slachtoffer (victim blaming)
Schuldattributie bij slachtoffers, ook wel "victim blaming" genoemd, is de neiging om slachtoffers (mede)schuldig te maken aan de gebeurtenissen die hen overkomen. Dit kan worden beïnvloed door zowel kenmerken van de observeerder als kenmerken van het slachtoffer. Dit fenomeen komt met name voor bij reacties op seksueel geweld [45](#page=45).
> **Tip:** Onderzoek suggereert dat individuen die zich minder bedreigd voelen, minder geneigd zijn om slachtoffers de schuld te geven.
### 1.4 Hulpverlening en herstel
Verschillende vormen van ondersteuning en herstelprocessen zijn onderzocht in relatie tot slachtofferschap.
#### 1.4.1 Peer support
Peer support, waarbij lotgenoten elkaar ondersteunen, is een belangrijk mechanisme gebleken voor het herstel van trauma. Het bevordert identiteitsconstructie en het delen van ervaringen. Het kan slachtoffers helpen hun eigen verhaal te herdefiniëren na victimisatie [45](#page=45).
#### 1.4.2 Herstellende rechtspraak
Herstellende rechtspraak richt zich op het herstel van schade en het betrekken van alle partijen bij het oplossen van conflicten. In de context van slachtoffers streeft dit ernaar om verder te gaan dan vergelding en restauratie. Verzoening en vergeving zijn belangrijke, zij het complexe, aspecten binnen dit kader [41](#page=41) [42](#page=42) [46](#page=46).
#### 1.4.3 Therapeutische jurisprudentie
Therapeutische jurisprudentie onderzoekt de impact van juridische processen op het psychologisch welzijn van individuen, inclusief slachtoffers. Het bevordert een meer therapeutische benadering binnen het rechtssysteem [47](#page=47).
### 1.5 Identiteit en slachtofferschap
Victimisatie kan de identiteit van een persoon ingrijpend beïnvloeden, met name door het creëren van "bedorven identiteiten". Het proces van het herconstrueren van deze identiteit na trauma is een centraal thema in de psychologie van slachtofferschap [45](#page=45).
---
# Victimologie en de studie van slachtofferschap
Victimologie en de studie van slachtofferschap onderzoeken de complexe aard van victimisatie, waarbij zowel de sociale constructie van slachtofferschap als de subjectieve ervaringen van degenen die schade ondervinden centraal staan [19](#page=19).
### 2.1 Kritische perspectieven op victimologie
Verschillende auteurs hebben kritiek geuit op de vereenvoudigingen en tekortkomingen in met name positivistische stromingen binnen de victimologie, wat heeft geleid tot de ontwikkeling van "kritische" en "culturele" victimologie [19](#page=19).
#### 2.1.1 Ontwikkeling van kritische en culturele victimologie
Kritische victimologie werd populair in de jaren negentig, met invloedrijke publicaties van auteurs als Miers Walklate Fattah en Mawby en Walklate. Deze stromingen richtten zich tegen positivistische benaderingen, die vaak verweven waren met de mainstream criminologie en de institutionele processen van het strafrecht. Culturele victimologie, waarvan Mythen een belangrijke publicatie schreef, plaatst victimisatie en de reacties daarop in hun culturele contexten, en ziet deze als deels producten van sociaal betekenisgeven [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.1.2 Overeenkomsten en verschillen
Kritische en culturele victimologie delen aanzienlijke overlap in hun focus op hoe sociale en culturele processen de noties van en reacties op slachtoffers en victimisatie vormgeven. Kritische victimologie, geïnspireerd door het marxisme en feminisme, legt een explicietere nadruk op de rol van macht, ongelijkheid en onderdrukking in deze processen, hoewel deze overwegingen ook aanwezig zijn in de culturele victimologie. Beide velden onderschrijven een concept van het slachtoffer als een handelende en wetende subject, en benadrukken het belang van de stemmen van slachtoffers als zowel epistemologisch als ethisch waardevol [20](#page=20).
#### 2.1.3 Sociale constructie van victimhood
Beide benaderingen hanteren een sociaal constructionistisch perspectief op victimisatie en slachtofferschap, met het uitgangspunt dat louter schade of lijden niet automatisch leidt tot erkenning van victimisatie en slachtoffers. Dit standpunt stelt dat de identificatie van slachtoffers, de erkenning van victimisatie en de reacties daarop afhankelijk zijn van de bredere culturele en politieke context, zoals uitgedrukt in politiek discours, mediarepresentatie, publiek beleid en wetgeving (#page=20, 21) [20](#page=20) [21](#page=21).
##### 2.1.3.1 De "ideale slachtoffer" van Nils Christie
Een veelgebruikt startpunt in de victimologische literatuur over de sociale constructie van slachtofferschap is het werk van Nils Christie. Christie introduceerde de term "ideale slachtoffer" om te verwijzen naar "een persoon of categorie van individuen die, wanneer getroffen door misdaad, het meest gemakkelijk de volledige en legitieme status van slachtoffer krijgt". Dit ideale slachtoffer wordt geassocieerd met zwakte, het uitvoeren van een respectabele activiteit, en kan geen blaam treffen voor de omstandigheden ten tijde van de victimisatie. In contrast hiermee wordt de dader als groot en slecht voorgesteld, en is er geen persoonlijke relatie tussen slachtoffer en dader. Bovendien moet het slachtoffer sterk genoeg zijn om de claim kenbaar te maken, maar niet zo sterk dat het de sociale orde bedreigt [21](#page=21).
##### 2.1.3.2 Culturele mythen en stereotypen van het ideale slachtoffer
Meer recent onderzoek, met name in de sociale psychologie en sociologie, heeft de culturele mythen en stereotypen die het ideale of erkende slachtoffer kenmerken verder in kaart gebracht. Onderzoek naar de perceptie van verkrachting heeft bijvoorbeeld aangetoond dat men verwacht dat een "echt" slachtoffer van verkrachting slachtoffer is van onbekende daders in plaats van kennissen, weerstand biedt aan de aanvaller, nuchter is op het moment van de aanranding, een geschiedenis heeft van weinig seksuele interactie met zowel de verkrachter als eerdere partners, een "respectabele baan" heeft en een "goede moeder" is (#page=21, 22) [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 2.1.4 De rol van macht en politieke processen
Kritische en culturele victimologie erkennen dat (reacties op) victimisatie en slachtoffers worden gevormd door politieke processen en machtsverhoudingen. Kritische victimologie onderzoekt specifiek hoe machtsstructuren en -processen de voorkoming, betekenis en effecten van victimisatie bepalen. Het gaat verder dan de sociale constructie van victimisatie en slachtofferschap door te onderzoeken waarom deze constructie zo is als zij is, en richt zich op de politicologisering van het slachtoffer [22](#page=22).
##### 2.1.4.1 Instrumentalisering van victimhood
Slachtofferschap kan worden gebruikt om een kwestie moreel geladen te maken, steun te vergaren voor specifieke doelen en actie te motiveren. Miers wijst bijvoorbeeld op de rol van het slachtoffer als rechtvaardiging voor de toedeling van schuld voor letsel veroorzaakt door een ander en voor de toekenning van voordelen om dat letsel te verlichten. De vraag naar het "waarom" van sociale constructie is onlosmakelijk verbonden met de vraag wie de macht heeft om te bepalen wat victimisatie is, en "wie profiteert" van bepaalde constructies (#page=22, 23) [22](#page=22) [23](#page=23).
##### 2.1.4.2 Ideologisch gebruik van data en victimerechten
Kritische victimologen hebben gewezen op het ideologische gebruik van data, waarbij verschillende partijen dezelfde statistieken van misdaadvictimiseringsenquêtes hebben gebruikt om "het risico op misdaad te bagatelliseren" of juist "te benadrukken". Verder hebben ze opgemerkt dat inspanningen om slachtofferrechten en -steun te vergroten, gepaard gaande met discoursen over het onschuldige slachtoffer, samenvielen met de implementatie van strengere retributieve beleid tegen daders; de eerste werd vermoedelijk geïnstrumentaliseerd om de laatste mogelijk te maken. Volgens deze redenering heeft de focus en framing van de bescherming en ondersteuning van slachtoffers rechtse politieke agenda's gediend [23](#page=23).
##### 2.1.4.3 Beperkingen van "traditionele" criminal victimologie
Kritische victimologen hebben ook opgemerkt dat slachtofferschap vaak synoniem is met victimisatie door "traditionele misdaden". In het eerste boek gewijd aan criminal victimology stelde Fattah dat slachtoffers van witteboordencriminaliteit, bedrijfsmisdrijven en machtsmisbruik in victimologisch onderzoek "opnieuw in de schaduw zijn gesteld". Dit betekent dat het voornamelijk machtige (overheids)actoren zijn die profiteren van de "traditionele" conceptualisering van victimisatie. Tegenover nauwe interpretaties van victimisatie streeft kritische victimologie ernaar het concept uit te breiden, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan institutionele vormen van onrecht en de focus te verschuiven van misdaad naar schade, een beweging die cruciaal is voor het veld van zemiologie, ook wel sociale harm studies genoemd (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 2.1.4.4 Groene victimologie en uitbreiding van het concept
Hall heeft vergelijkbare punten gemaakt over slachtoffers van milieumisdrijven, en betoogt dat victimologie zich nog steeds voornamelijk bezighoudt met "officieel voorgeschreven noties van misdaad en victimisatie". Groene victimologie, als vorm van kritische victimologie, richt zich op victimisatie door processen die worden getolereerd, gesanctioneerd of zelfs uitgevoerd door overheidsinstellingen en onthult sociale ongelijkheden in de gevolgen van milieuschade. Bovendien sluiten constructies van victimisatie vaak ervaringen van milieuschade uit, en neigen constructies van slachtoffers ook niet-menselijke dieren uit te sluiten [24](#page=24).
#### 2.1.5 Nadruk op slachtoffers als agentische subjecten
Tegenover een positivistische reductie van slachtoffers en victimisatie tot statische en nauwe categorieën, bevelen wetenschappers in kritische en culturele victimologie een "epistemologische focus op de ervaringen en betekenissen met betrekking tot victimisatie... een bevoorrechting van de stemmen van slachtoffers/overlevenden" aan. Zo'n benadering zou de heterogeniteit van victimisatie-ervaringen recht willen doen, de kennis van slachtoffers serieus willen nemen en "met slachtoffers omgaan als sociale actoren die in staat zijn om hun eigen ervaring van victimisatie vorm te geven in plaats van alleen als mensen die dingen zijn overkomen". Dit werk houdt rekening met context en is voornamelijk gebaseerd op kwalitatieve data [24](#page=24).
#### 2.1.6 Normativiteit en ethiek
Een laatste inzicht uit de kritische victimologie is dat de sociale wetenschap van het bestuderen van slachtoffers en victimisatie moet reflecteren op en interageren met de normatieve aspecten van het studieonderwerp. De ervaring van victimisatie is op zichzelf een normatief analyseonderwerp, en kritische victimologie benadrukt de noodzaak om deze normativiteit adequaat aan te pakken. Kritische victimologie vraagt om reflectie op de ethiek van victimisatie en vereist daardoor dat de onderzoeker een ethische houding aanneemt [25](#page=25).
### 2.2 Narratieve perspectieven op victimisatie
In navolging van de narratieve wendingen in andere disciplines binnen de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen, zijn er in de criminologie twee papers uit 2019 die de waarde van "narratieve victimologie" voorstellen. Hoewel de term en het veld in 2019 formeel werden vastgelegd, hadden auteurs uit verschillende disciplines al eerder het belang van narratief na victimisatie benadrukt [25](#page=25).
#### 2.2.1 De rol van verhalen in het begrijpen van victimisatie
Over het algemeen zijn narratieve benaderingen gebaseerd op de premisse dat mensen zichzelf en de wereld begrijpen en construeren door middel van storytelling, en dat de verhalen die we vertellen tastbare gevolgen hebben [25](#page=25).
##### 2.2.1.1 Dominante narratieven en hun effecten
Een manier waarop de narratieve lens is gebruikt om victimisatie te onderzoeken, is door te bestuderen welke soorten narratieven dominant en gelegitimeerd zijn in een specifieke socioculturele context, hoe ze worden geconstrueerd en wat hun effecten zijn. Dit narratieve onderzoek bouwt voort op sociologisch denken en is nauw verwant aan constructivistische benaderingen in de kritische en culturele victimologie [26](#page=26).
##### 2.2.1.2 De invloed van verhalen
Een leidende vraag in dit soort narratief onderzoek is hoe verhalen ons raken: hoe ze onze emoties aanspreken en hoe ze tot actie leiden. Onderzoekers die een narratieve benadering hanteren, kunnen de inhoud, de manier van vertellen en de contextualiteit van slachtofferverhalen onderzoeken die uitzonderlijke media-aandacht hebben gekregen, hebben geleid tot veranderingen in beleid en wetgeving, en belangrijke rollen hebben gespeeld bij het initiëren van slachtofferbewegingen [26](#page=26).
##### 2.2.1.3 Verhalen van slachtofferbewegingen en politieke actoren
Onderzoekers kunnen ook nuttig materiaal vinden in verhalen van en over victimisatie die worden verspreid door slachtofferbewegingen, slachtofferhulporganisaties en politieke actoren. Ten slotte kunnen onderzoekers deze lens gebruiken om te onderzoeken waarom bepaalde slachtoffers en/of bepaalde soorten victimisatie weinig tot geen erkenning krijgen [26](#page=26).
##### 2.2.1.4 De invloed van Rosie Batty's verhaal
Walklate en collega's gebruiken deze narratieve benadering bij het onderzoeken van de invloed van Rosie Batty's verhaal op het beleid inzake huiselijk geweld in Australië. Rosie Batty kreeg nationale en internationale aandacht voor haar pleidooien tegen huiselijk geweld nadat haar 11-jarige zoon, Luke, was vermoord door zijn vader. De vragen die de auteurs stellen, betreffen wat bepaalde victimisatieverhalen dwingender en invloedrijker maakt dan andere. Ze onderscheiden vier belangrijke aspecten: de inhoud van het verhaal, wie het verhaal vertelt, hoe zij het vertellen, en de (maatschappelijke) context waarin het verhaal vorm krijgt en landt bij het publiek [26](#page=26).
#### 2.2.2 Narratief en subjectieve ervaringen van slachtoffers
Een andere narratieve victimologische benadering onderstreept het potentieel van narratief om inzicht te bieden in de subjectieve ervaringen van slachtoffers van victimisatie en de nasleep daarvan, en daarmee ook ons begrip van het fenomeen victimisatie te verbeteren. Dit betekent niet dat slachtofferverhalen worden genomen als representatief voor "objectieve" waarheid. In feite is "objectieve waarheid" van weinig belang in narratieve studies. In plaats daarvan wordt narratief gewaardeerd als een manier om slachtofferervaringen te benaderen, inclusief hoe slachtoffers hun ervaringen betekenis geven en ermee omgaan [27](#page=27).
##### 2.2.2.1 Narratief en identiteitsconstructie
De narratieve benadering erkent de cruciale rol van narratief bij het construeren van identiteit, het ervaren van consistentie van het zelf in de tijd, het verbinden met anderen en de maatschappij, het uitoefenen van keuzevrijheid over iemands leven, en het verantwoorden van wat men doet en lijdt. Deze benadering overlapt met kritische victimologie doordat het "de ervaring van victimisatie niet reduceert tot een categorie" maar "probeert het slachtoffer op eigen voorwaarden te begrijpen". Het voegt "hard nodige ervaringskennis toe aan de karige, gedecontextualiseerde aard van gegevens gegenereerd door enquêtes naar misdaadvictimiserings" [27](#page=27).
##### 2.2.2.2 Anti-positivistische epistemologie
Meer in het algemeen wordt de narratieve wending in de sociale wetenschappen gekenmerkt door een "anti-positivistische epistemologie" die "interpretatief, betekeniszoekend, subjectief en particularistisch" is [27](#page=27).
##### 2.2.2.3 Autobiografische werken als bron
Onderzoekers die de ervaring van victimisatie door middel van narratief willen begrijpen, vinden een schat aan wijsheid in autobiografische werken van auteurs die proberen hun eigen ervaringen te beschrijven, bijvoorbeeld als overlevenden van de Holocaust of van seksueel geweld [27](#page=27).
#### 2.2.3 Narratief en de complexiteit van victimisatie
Pemberton en collega's hebben betoogd dat de narratieve benadering bijzonder toepasbaar is op de studie van victimisatie omdat deze uniek in staat is om aandacht te besteden aan de complexiteit, contextualiteit en morele lading van victimisatie. Een narratieve benadering beschouwt de victimisatie-ervaring als ingebed in context, en bevestigt dat dezelfde overtreding kan leiden tot sterk verschillende victimisatie-ervaringen [28](#page=28).
##### 2.2.3.1 Narratieve breuk en her-storying
Een narratieve lens kan nieuwe perspectieven bieden op verschillende ervaringen met betrekking tot victimisatie. Zo kunnen bepaalde ervaringen van victimisatie worden gezien als een verstoring of afwijzing van het verhaal van het slachtoffer, evenals een negatie van het vertellend vermogen van een slachtoffer. Victimsering als een narratieve breuk beschouwend, wordt de nasleep van victimisatie niet zozeer begrepen als een streven naar restauratie of herstel – terugkeren naar een eerdere staat – maar als de uitdaging van her-storying om de victimisatie-ervaring op de een of andere manier te integreren in een betekenisvol leven [28](#page=28).
##### 2.2.3.2 De rol van anderen in de nasleep
Het herconceptualiseren van de nasleep van victimisatie als een uitdaging van her-storying vestigt ook de aandacht op de rol van anderen in de nasleep van victimisatie. Her-storying is in wezen een sociale onderneming. Het hanteren van een narratieve lens kan daarom licht werpen op de uitdagingen van het vinden van begrip en het verbinden met anderen – zowel in formele als informele settings – na victimisatie. Bij het betekenisgeven aan hun ervaringen en het vertellen van hun verhalen, putten slachtoffers uit maatschappelijke interpretatieve middelen – andere verhalen – en gaan ze in gesprek met echte of ingebeelde publieken [28](#page=28).
##### 2.2.3.3 Narratief habitus en luisteraars
Evenzo kan het begrip en de reacties van luisteraars op de victimisatie van anderen afhangen van hun eigen "narratieve habitus", de set van verhalen die gedurende het leven zijn verworven en die bepalen welke toekomstige verhalen geloofwaardig zijn en aandacht verdienen. Susan Brison beschrijft dit treffend: "om zelfverhalen te construeren hebben we niet alleen de woorden nodig om onze verhalen te vertellen, maar ook een publiek dat in staat en bereid is ons te horen en onze woorden te begrijpen zoals wij ze bedoelen" [29](#page=29).
##### 2.2.3.4 Uitdagingen in narratieve expressie
De moeilijkheid van het eerste is beschreven door slachtoffers van extreem geweld, waarbij Holocaustoverlevende Primo Levi bijvoorbeeld vond dat "onze taal de woorden mist om deze overtreding, de sloop van een mens, uit te drukken". Uitdagingen met betrekking tot een begrijpend publiek kunnen voortkomen uit de schade die sommige verhalen toebrengen aan heersende maatschappelijke waarheden, uit conflicten tussen slachtofferverhalen en de narratieve structuren van de instellingen waarmee zij te maken krijgen, of uit diverse andere manieren waarop slachtofferervaringen narrativiteit tarten [29](#page=29).
##### 2.2.3.5 Secundaire victimisatie en institutionele misalignment
We hebben bijvoorbeeld gesuggereerd dat de ervaringen van slachtoffers met secundaire victimisatie als gevolg van hun deelname aan strafrechtelijke procedures een gevolg kunnen zijn van een misalignment tussen hoe slachtoffers hun ervaring narratief uitdrukken en hoe het rechtssysteem een relevant en passend verhaal definieert. Bovendien kunnen bepaalde verhalen over onderdrukking, seksuele intimidatie, niet-consensuele seks, microagressies en milieuvictimisatie traditionele verhalen van onrecht tarten, bijvoorbeeld omdat ze geen duidelijk "probleem", intentie, tegenstand of oplossing hebben. Daarom kan een narratieve benadering helpen begrijpen waarom sommige verhalen over schade of onrecht moeilijker te begrijpen en te accepteren zijn voor publieken [29](#page=29).
---
# Trauma en herstel na geweld
Dit topic behandelt de psychologische gevolgen van geweld, met name trauma en de processen van herstel, en de theoretische concepten die hierbij relevant zijn.
### 3.1 De aard van trauma na geweld
Geweld kan leiden tot ingrijpende psychologische gevolgen, die vaak worden aangeduid als trauma. Het begrijpen van deze impact vereist inzicht in de verschillende manieren waarop individuen reageren op traumatische ervaringen. De studie van trauma en herstel na geweld omvat diverse theoretische perspectieven en onderzoeksbenaderingen om de complexe aard van deze ervaringen te doorgronden [37](#page=37).
#### 3.1.1 Theoretische perspectieven op trauma
Verschillende theorieën trachten de psychologische effecten van trauma te verklaren. Een belangrijke benadering is de cognitieve modelvorming van posttraumatische stressstoornis (PTSS). Deze modellen onderzoeken hoe de manier waarop informatie wordt verwerkt na een traumatische gebeurtenis, de ontwikkeling en persistentie van PTSS kan beïnvloeden. Een specifieke theorie, de "Dual Representation Theory", suggereert dat PTSS wordt gekenmerkt door twee soorten herinneringen: sensorische en situationele herinneringen aan het trauma, en semantische herinneringen die de gebeurtenis in een bredere context plaatsen [33](#page=33) [35](#page=35).
> **Tip:** Het is cruciaal om te erkennen dat niet iedereen die een traumatische gebeurtenis meemaakt, PTSS ontwikkelt. Factoren zoals de aard van het trauma, individuele kwetsbaarheden en beschikbare ondersteuning spelen een significante rol in de uitkomst [37](#page=37).
#### 3.1.2 Ervaringen van slachtoffers
De ervaringen van slachtoffers van geweld zijn divers en worden sterk beïnvloed door de context, de aard van het geweld en individuele factoren. Onderzoek naar "ideal victim" concepten onderzoekt hoe maatschappelijke percepties van slachtofferschap de reacties van het rechtssysteem en de publieke opinie kunnen beïnvloeden. De 'narratieve benadering' in de victimologie benadrukt het belang van het begrijpen van de persoonlijke verhalen van slachtoffers om hun ervaringen van lijden, agency en verlossing te doorgronden. Deze verhalen kunnen fungeren als een manier om betekenis te geven aan traumatische gebeurtenissen en deel te worden van de identiteitsvorming na het trauma [34](#page=34) [35](#page=35).
> **Tip:** Victim impact statements, hoewel bedoeld om slachtoffers een stem te geven, kunnen complex zijn in hun emotionele effectiviteit en worden soms bekritiseerd als contraproductief [39](#page=39).
### 3.2 Herstelprocessen na trauma
Herstel na geweld is een complex en vaak langdurig proces dat individuen helpt om betekenis te geven aan hun ervaringen en hun leven weer op te bouwen. Dit proces is niet lineair en kan variëren van persoon tot persoon.
#### 3.2.1 Betekenisgeving en aanpassing
Een centraal aspect van herstel is het vermogen om betekenis te geven aan traumatische ervaringen. Dit 'meaning-making' proces wordt gezien als een belangrijke factor die de aanpassing aan stressvolle levensgebeurtenissen bevordert. Door het trauma te integreren in hun levensverhaal, kunnen individuen veerkracht ontwikkelen en hun identiteit herstellen. Het concept van "shattered assumptions" beschrijft hoe trauma bestaande overtuigingen over de wereld, zoals rechtvaardigheid en veiligheid, kan vernietigen, wat een herstructurering van deze aannames vereist voor herstel [35](#page=35) [38](#page=38) [41](#page=41).
#### 3.2.2 Veerkracht en groei
Veerkracht wordt niet gezien als een statisch kenmerk, maar als een dynamisch proces waarbij individuen zich aanpassen en zelfs groeien na tegenspoed. Het "Strength-Growth-Resilience" framework biedt een nieuwe benadering voor het onderzoeken van slachtoffers, waarbij de nadruk ligt op hun capaciteit voor groei en herstel. Dit staat in contrast met studies die zich primair richten op de negatieve gevolgen van victimisatie [37](#page=37).
> **Example:** Een individu dat een ernstig ongeluk heeft overleefd, kan na verloop van tijd de ervaring gaan zien als een keerpunt dat hen ertoe aanzette om hun prioriteiten in het leven te heroverwegen en intensere persoonlijke relaties op te bouwen. Dit is een voorbeeld van betekenisgeving en groei na een traumatische gebeurtenis.
#### 3.2.3 De rol van sociale en interpersoonlijke factoren
Herstel is zelden een puur individuele aangelegenheid; sociale en interpersoonlijke factoren spelen een cruciale rol. De steun van gemeenschap, relaties en gedeelde ervaringen kunnen het herstelproces significant bevorderen. Het concept van "epistemic injustice" belicht hoe de manier waarop kennis en geloofwaardigheid van slachtoffers worden behandeld, hun herstel kan belemmeren of bevorderen [35](#page=35) [38](#page=38).
### 3.3 Behandeling en interventie
Hoewel specifieke behandelmethoden niet gedetailleerd worden beschreven in het verstrekte document, wordt verwezen naar benaderingen zoals cognitief-gedragstherapie (CGT) voor de behandeling van trauma, met name gerelateerd aan verkrachting en PTSS. De effectiviteit van verschillende interventies, zoals het bieden van ondersteuning en het faciliteren van herstelprocessen, blijft een belangrijk onderzoeksgebied [36](#page=36).
### 3.4 Kritische perspectieven op victimologie en trauma
Er zijn verschillende kritische benaderingen van victimologie en de studie van trauma die de nadruk leggen op maatschappelijke structuren, machtsrelaties en de bredere context van geweld. Deze perspectieven bevragen de vereenvoudiging van slachtofferervaringen en benadrukken de noodzaak om "harm" (schade) serieus te nemen in bredere zin, niet beperkt tot traditionele criminaliteit. De "culturele victimologie" onderzoekt hoe in hedendaagse samenlevingen het concept van victimisatie zich kan uitbreiden, wat leidt tot de vraag of "we allemaal nu slachtoffers zijn". Dit soort kritische reflectie is essentieel om de complexe interactie tussen individuele trauma's en bredere sociale fenomenen te begrijpen [35](#page=35) [37](#page=37) [40](#page=40) [41](#page=41).
---
# Narratieve benaderingen in de criminologie en psychologie
Narratieve benaderingen bieden een cruciaal kader voor het begrijpen van de subjectieve ervaringen van slachtoffers en daders, en hoe deze ervaringen worden gevormd en gecommuniceerd binnen zowel de criminologie als de psychologie. Deze benaderingen onderzoeken hoe verhalen (narratieven) worden gebruikt om identiteit op te bouwen, betekenis te geven aan traumatische gebeurtenissen, en hoe deze verhalen de interactie met het rechtssysteem en psychologische processen beïnvloeden [34](#page=34) [35](#page=35) [38](#page=38) [40](#page=40) [42](#page=42).
### 4.1 Kernconcepten van narratieve benaderingen
Narratieve benaderingen stellen dat menselijke ervaringen, en met name die gerelateerd aan criminaliteit en slachtofferschap, inherent narratief van aard zijn. Dit betekent dat individuen hun leven en de gebeurtenissen daarin structureren en begrijpen door middel van verhalen [35](#page=35) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 4.1.1 De rol van narratieven in identiteitsvorming en zelfbegrip
Verhalen spelen een fundamentele rol in hoe individuen zichzelf begrijpen en presenteren. Narratieven helpen bij het construeren van een coherent zelfbeeld, zelfs in het licht van traumatische of ontwrichtende ervaringen [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Zelfconstructie door verhaal:** Individuen weven hun levenservaringen tot samenhangende verhalen die hun identiteit vormgeven [35](#page=35).
* **Betekenisgeving aan trauma:** Verhalen bieden een kader om traumatische gebeurtenissen te verwerken en er betekenis aan te geven, wat essentieel is voor herstel [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Dynamische aard van identiteit:** Narratieven zijn niet statisch; ze evolueren en worden aangepast naarmate nieuwe ervaringen worden opgedaan en geïntegreerd [35](#page=35) [42](#page=42).
#### 4.1.2 Narratieven van slachtofferschap
Binnen de criminologie en victimologie worden narratieven cruciaal geacht voor het begrijpen van de ervaringen van slachtoffers. De manier waarop een slachtoffer zijn of haar verhaal vertelt, beïnvloedt niet alleen de eigen verwerking, maar ook hoe anderen (inclusief het rechtssysteem) hen waarnemen en behandelen [34](#page=34) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Vocabularies van victimisatie:** Slachtoffers gebruiken specifieke taal en narratieve structuren om hun ervaringen te beschrijven, wat invloed heeft op hoe zij als "deviant" of "ideaal" slachtoffer worden gezien [34](#page=34) [35](#page=35).
* **De "ideale slachtoffer" constructie:** De sociale en culturele constructie van het "ideale slachtoffer" beïnvloedt de erkenning en validatie van slachtofferverhalen [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Agency, lijden en verlossing:** Narratieven van slachtoffers kunnen thema's als handelingsvermogen (agency), lijden en verlossing omvatten [34](#page=34).
* **Narratieve eigendom:** Het concept van "narratieve eigendom" erkent het belang van wie de controle heeft over het verhaal van het slachtoffer binnen het rechtssysteem [42](#page=42).
> **Tip:** Begrijpen hoe slachtoffers hun verhalen construeren, is essentieel voor effectieve hulpverlening en rechtspraak. De manier waarop een verhaal wordt verteld, kan de perceptie van schuld, verantwoordelijkheid en de behoefte aan gerechtigheid sterk beïnvloeden [34](#page=34) [42](#page=42).
#### 4.1.3 Narratieven van daderschap
Narratieve benaderingen zijn ook relevant voor het bestuderen van daders. Door hun verhalen te analyseren, kunnen inzichten worden verkregen in de motieven, rationalisaties en zelfbeelden van individuen die crimineel gedrag vertonen [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Narratieve habitus:** Dit concept onderzoekt hoe de narratieve structuren die individuen hanteren, zowel hun handelen als hun identiteit als dader vormgeven [35](#page=35).
* **Rationalisatie van gedrag:** Daders gebruiken vaak narratieven om hun acties te rechtvaardigen of te minimaliseren, waardoor ze hun eigen verantwoordelijkheid ontlopen of verminderen [35](#page=35).
### 4.2 Narratieve benaderingen in de psychologie
In de psychologie, met name in de studie van trauma en veerkracht, zijn narratieve benaderingen van groot belang [33](#page=33) [35](#page=35) [38](#page=38).
* **Trauma en herstel:** Narratieve therapie en analyse helpen individuen om traumatische ervaringen te integreren in hun levensverhaal, wat bijdraagt aan herstel en de ontwikkeling van veerkracht [33](#page=33) [35](#page=35) [38](#page=38) [41](#page=41).
* **Dubbele representatietheorie:** Dit model suggereert dat PTSS voortkomt uit de interactie tussen twee narratieve representaties van een traumatische gebeurtenis: een die sterk gedetailleerd en sensorisch is, en een andere die meer algemeen en verhalend is [33](#page=33).
* **Shattered Assumptions Theory:** Deze theorie beschrijft hoe trauma kan leiden tot het instorten van fundamentele overtuigingen over de wereld (bijvoorbeeld veiligheid, rechtvaardigheid), wat wordt gereconstrueerd via nieuwe narratieven [38](#page=38).
* **Veerkracht (Resilience):** Het vermogen om zich aan te passen aan tegenspoed wordt vaak geassocieerd met het vermogen om betekenisvolle verhalen te creëren die hoop en controle bieden [33](#page=33) [37](#page=37) [41](#page=41).
* **Gerechtvaardigde wereld theorie (Just-World Theory):** Deze theorie onderzoekt hoe mensen de neiging hebben om te geloven dat de wereld rechtvaardig is, en hoe dit van invloed is op hun reacties op slachtofferschap, soms leidend tot het verwijten van het slachtoffer. Narratieven kunnen hierin een rol spelen door de manier waarop gebeurtenissen worden verteld en geïnterpreteerd [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Culturele context van trauma:** Narratieve benaderingen erkennen dat de betekenis en ervaring van trauma sterk cultureel bepaald zijn, en dat deze culturele narratieven de psychologische reacties beïnvloeden [38](#page=38).
> **Tip:** Het belang van "making sense" - het creëren van betekenis - door middel van narratieven is cruciaal voor psychologisch welzijn na stressvolle gebeurtenissen [41](#page=41).
### 4.3 Narratieve benaderingen in de criminologie
In de criminologie richten narratieve benaderingen zich op de verhalen die betrokkenen bij criminaliteit vertellen, en hoe deze verhalen de maatschappelijke perceptie en de aanpak van criminaliteit beïnvloeden [34](#page=34) [35](#page=35) [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Victimologie en narratieven:** De victimologie, de studie van slachtofferschap, gebruikt narratieven om de impact van criminaliteit op individuen en gemeenschappen te begrijpen [34](#page=34) [37](#page=37) [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Slachtofferimpactverklaringen (Victim Impact Statements):** Deze verklaringen zijn een direct voorbeeld van hoe narratieven worden gebruikt in het rechtssysteem om de impact van een misdaad te communiceren. Het is echter belangrijk om de emotionele effectiviteit en mogelijke tegenproductiviteit ervan te overwegen [33](#page=33) [39](#page=39).
* **Kritische victimologie:** Deze stroming benadrukt de sociale en politieke constructie van slachtofferschap, vaak via narratieve mechanismen [35](#page=35) [40](#page=40).
* **Narratieve criminologie:** Dit relatief nieuwe veld onderzoekt de rol van verhalen in het begrijpen van crimineel gedrag, slachtofferschap en de reacties van het rechtssysteem [35](#page=35) [38](#page=38) [42](#page=42).
* **Verschuivingen in misdaadbeleid:** Narratieve constructies rondom criminaliteit en slachtofferschap kunnen leiden tot veranderingen in beleid en de manier waarop de samenleving criminaliteit aanpakt [33](#page=33) [35](#page=35).
#### 4.3.1 Vergelijking van narratieven: Tussen groepen en conflicten
In situaties van conflict kunnen narratieven van "competitief slachtofferschap" ontstaan, waarbij groepen strijden om de erkenning van hun lijden, wat bestaande conflicten kan verdiepen [41](#page=41).
> **Tip:** Het is cruciaal om te herkennen dat verhalen niet neutraal zijn; ze worden gevormd door machtsverhoudingen, culturele contexten en individuele belangen [35](#page=35) [40](#page=40) [42](#page=42).
### 4.4 Praktische implicaties en uitdagingen
Narratieve benaderingen hebben aanzienlijke praktische implicaties voor onderzoek, therapie en juridische processen.
* **Onderzoeksmethoden:** Kwalitatieve methoden zoals interviews en analyse van getuigenissen zijn essentieel voor het blootleggen van deze narratieven [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Therapeutische interventies:** Narratieve therapie en cognitieve gedragstherapieën die zich richten op het herschrijven van problematische narratieven zijn effectief gebleken bij de behandeling van trauma [33](#page=33) [35](#page=35).
* **Uitdagingen:** Het kan complex zijn om de subjectieve verhalen van individuen te integreren met objectieve feiten, en om de invloed van machtsstructuren op het vertellen van verhalen te analyseren. Er bestaat ook een risico op het generaliseren van specifieke ervaringen naar bredere theorieën [36](#page=36) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42).
Samenvattend bieden narratieve benaderingen een rijke lens om de complexiteit van menselijk gedrag, slachtofferschap en psychologisch herstel te begrijpen, door de centrale rol van verhalen in onze levens te erkennen [34](#page=34) [35](#page=35) [38](#page=38) [40](#page=40) [42](#page=42).
---
# Rechtvaardigheid, retributie en compensatie
Dit onderdeel behandelt de concepten rechtvaardigheid, retributie en compensatie, met een focus op de psychologische en sociale aspecten van hoe slachtoffers en de maatschappij omgaan met onrecht en schade.
### 5.1 Retributieve rechtvaardigheid
Retributieve rechtvaardigheid is een benadering van straf die zich richt op het 'oog om oog, tand om tand'-principe, waarbij de nadruk ligt op het toebrengen van leed aan de dader dat proportioneel is aan de begane misdaad. Het doel is niet zozeer preventie of rehabilitatie, maar het herstellen van de morele balans door middel van straf. Deze vorm van rechtvaardigheid wordt vaak geassocieerd met een diepgeworteld psychologisch verlangen naar vergelding en het gevoel dat het onrecht dat is aangedaan, op een passende manier moet worden 'betaald' [34](#page=34) [39](#page=39).
> **Tip:** Retributie wordt vaak als een intuïtieve reactie op onrecht ervaren, waarbij het concept van proportionaliteit centraal staat.
### 5.2 Compensatoire rechtvaardigheid
Compensatoire rechtvaardigheid richt zich op het herstellen van de schade die een slachtoffer heeft geleden, meestal in de vorm van financiële of materiële compensatie. Het doel is om het slachtoffer in een zo goed mogelijke staat terug te brengen als vóór het delict, of ten minste de directe financiële gevolgen te mitigeren. Dit kan betrekking hebben op verloren inkomen, medische kosten, materiële schade en soms ook op immateriële schade [34](#page=34) [41](#page=41).
> **Tip:** Compensatie kan een belangrijk onderdeel zijn van het helingsproces voor slachtoffers, maar het kan de psychologische impact van een misdrijf niet volledig ongedaan maken.
#### 5.2.1 De psychologie van compensatie en retributie
Onderzoek naar de psychologie van compensatoire en retributieve rechtvaardigheid suggereert dat mensen complexe reacties hebben op onrecht. John M. Darley en Thane S. Pittman onderzochten hoe individuen denken over zowel compensatie als retributie, en ontdekten dat deze concepten vaak diep verankerd zijn in onze opvattingen over rechtvaardigheid en vergelding [34](#page=34).
> **Tip:** Het onderscheid tussen compensatie (herstel van schade) en retributie (vergelding) is cruciaal voor het begrijpen van verschillende benaderingen van rechtvaardigheid.
### 5.3 Concepten van rechtvaardigheid in de context van slachtofferschap
#### 5.3.1 Het "ideale slachtoffer"
Het concept van het "ideale slachtoffer" (ideal victim) is een belangrijk thema binnen de victimologie en beïnvloedt hoe slachtoffers worden waargenomen en behandeld binnen het rechtssysteem. Nils Christie introduceerde dit concept, waarbij hij aangaf dat bepaalde kenmerken van een slachtoffer hen meer 'waardig' maken in de ogen van de maatschappij en het rechtssysteem. Kenmerken die geassocieerd worden met het ideale slachtoffer zijn onder meer kwetsbaarheid, onschuld, en het niet hebben uitgelokt van het delict. Het idee is dat slachtoffers die aan dit ideaalbeeld voldoen, meer sympathie en steun ontvangen [34](#page=34) [36](#page=36) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 5.3.2 Just-world theorie
De "just-world" theorie, met name onderzocht door Melvin J. Lerner, stelt dat mensen de overtuiging hebben dat de wereld rechtvaardig is, en dat goede dingen goede mensen overkomen en slechte dingen slechte mensen. Wanneer onrechtvaardigheid plaatsvindt, zoals een misdrijf, kan dit deze fundamentele overtuiging bedreigen. Om deze cognitieve dissonantie op te lossen, kunnen individuen geneigd zijn om het slachtoffer te 'blamen' of te devalueren, zodat de gebeurtenis past binnen hun geloof in een rechtvaardige wereld. Dit fenomeen kan ook leiden tot een conservatieve verschuiving bij slachtoffers die grote trauma's hebben meegemaakt, in een poging om een gevoel van controle en voorspelbaarheid te herwinnen [33](#page=33) [36](#page=36) [39](#page=39).
> **Example:** Iemand die getuige is van een ernstig misdrijf, kan, om het idee van een rechtvaardige wereld te behouden, redeneren dat het slachtoffer op de een of andere manier zelf schuldig was, bijvoorbeeld door op het verkeerde moment op de verkeerde plaats te zijn, in plaats van te accepteren dat de wereld onvoorspelbaar en onrechtvaardig kan zijn.
### 5.4 Slachtofferimpactverklaringen (Victim Impact Statements)
Slachtofferimpactverklaringen (VIS) zijn een manier voor slachtoffers om de rechtbank te informeren over de impact van het misdrijf op hun leven. Deze verklaringen kunnen zowel emotionele als praktische gevolgen van het delict belichten. Echter, er is discussie over de effectiviteit en de potentiële tegenstrijdige effecten van VIS, aangezien de emotionele presentatie ervan als contraproductief kan worden ervaren. De emotionele effectiviteit van VIS is een belangrijk onderzoeksgebied [33](#page=33) [38](#page=38).
### 5.5 Narratieve perspectieven op slachtofferschap
Verhalen spelen een cruciale rol in hoe slachtoffers hun ervaringen verwerken en hoe deze worden begrepen door anderen. Narratieve psychologie en victimologie onderzoeken hoe individuen betekenis geven aan trauma en lijden door middel van verhalen. Het concept van 'narrative habitus' verkent hoe structurele factoren de verhalen van slachtoffers beïnvloeden. Het concept van 'narrative ownership' benadrukt het belang voor slachtoffers om controle te hebben over hun eigen verhalen binnen het strafrechtelijk systeem [35](#page=35) [38](#page=38) [40](#page=40) [42](#page=42).
> **Tip:** Het erkennen van de kracht van verhalen is essentieel om de ervaringen van slachtoffers volledig te begrijpen en te ondersteunen.
### 5.6 Victimologie en schadeloosstelling
De victimologie, de wetenschappelijke studie van slachtofferschap, onderzoekt verschillende aspecten van het slachtoffer zijn, waaronder de schade die wordt geleden en de manieren waarop deze schade kan worden hersteld of gecompenseerd. Er is een erkenning dat compensatie voor slachtoffers een belangrijk perspectief inneemt. De focus op schadeloosstelling wordt onderzocht vanuit het perspectief van het slachtoffer [35](#page=35) [40](#page=40) [41](#page=41).
### 5.7 Beyond retributie, restauratie en procedurele rechtvaardigheid
Onderzoek suggereert dat slachtoffers niet alleen geïnteresseerd zijn in retributie (straf voor de dader), restauratie (herstel van de gemeenschap) of procedurele rechtvaardigheid (eerlijke processen). De "Big Two" van gemeenschap (communion) en handelingsvermogen (agency) zijn eveneens cruciale elementen in de perspectieven van slachtoffers op rechtvaardigheid. Dit wijst op een behoefte aan zowel sociale verbondenheid als het gevoel van controle en invloed [42](#page=42).
---
# De theorievorming rond victimisatie: interdisciplinaire uitdagingen en perspectieven
Het theoretiseren van victimisatie is een complexe aangelegenheid vanwege de gefragmenteerde aard van victimologie als onderzoeksgebied en de diverse disciplinaire invalshoeken die het fenomeen belichten [2](#page=2) [3](#page=3).
### 6.1 De uitdaging van interdisciplinariteit
Victimologie is een relatief jong vakgebied dat voortkomt uit de criminologie en het strafrecht, maar relevante studies worden ook verricht in andere disciplines zoals de psychologie (traumatische stress), mensenrechten, transnationale rechtspraak en geschiedenis, zonder noodzakelijkerwijs het label 'victimologie' te dragen. Een belangrijke uitdaging is het bevorderen van kruisbestuiving tussen deze disciplines om tot eenomvattende theorievorming te komen [2](#page=2).
#### 6.1.1 Definitieproblematiek
De aard van victimisatie en victimiteit varieert sterk per discipline en theoretische oriëntatie, wat leidt tot debat over de definitie van victimisatie. Dit leidt tot verschillende perspectieven op wat victimisatie inhoudt, vaak herleidbaar tot de disciplinaire invalshoek. De focus ligt hier primair op victimisatie als gevolg van andermans handelen, zonder beperking tot juridische definities van criminaliteit [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 6.1.2 Disciplinaire invloeden op onderzoeksvragen en methoden
De uiteenlopende en gesegmenteerde aard van de disciplinaire perspectieven leidt ertoe dat onderzoek naar victimisatie voornamelijk binnen disciplines plaatsvindt in plaats van ertussen. Dit beïnvloedt de onderzoeksvragen: trauma psychologie richt zich op de impact van victimisatie, criminologie op risicoanalyse, en juristen op de betrokkenheid van slachtoffers bij rechtsprocessen. Ook methoden variëren, van experimenten in sociale psychologie tot surveys in de mainstream criminologie en kwalitatieve studies in kritische en narratieve perspectieven [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 6.1.3 Twee kritische lijnen van benadering
De dominante benaderingen van victimisatietheorievorming worden vanuit twee kritische perspectieven benaderd:
1. Relevantie van zorgen en beperkingen binnen de diverse disciplinaire perspectieven [4](#page=4).
2. Perspectieven die expliciet de tekortkomingen van meer positivistische benaderingen benadrukken, zoals kritische, culturele en narratieve victimologie. Deze benaderingen complementeren, corrigeren of bekritiseren positivistische studies, zonder ze volledig te vervangen [4](#page=4).
### 6.2 Criminologische perspectieven
#### 6.2.1 Vroege ontwikkelingen en victim precipitation
De discipline victimologie werd grotendeels gesticht door Benjamin Mendelsohn en Hans von Hentig. Von Hentigs werk, "The Criminal and His Victim", wordt gezien als het eerste grote victimologische werk. De eerste victimologische theorie, victim precipitation, onderzocht de rol van slachtoffers in de misdaad die hen overkwam. Dit concept werd controversieel bij toepassing op verkrachting vanwege het risico op slachtofferbeschuldiging [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 6.2.2 Lifestyle exposure en routine activities theorieën
Het idee dat kenmerken en gedragingen van slachtoffers van belang zijn voor de etiologie van criminaliteit, resurgeerde in de lifestyle exposure en routine activities theorieën van de late jaren 1970 [5](#page=5).
#### 6.2.3 Repeat victimization
Het concept van repeat victimization wijst ook op de relatie tussen slachtofferkenmerken en het risico op victimisatie, met de bevinding dat slachtoffers een hoger risico lopen op toekomstige victimisatie dan niet-slachtoffers. Dit geldt voor vormen van victimisatie die per definitie herhaald worden (bv. stalking) en voor criminaliteit die door vreemden wordt gepleegd [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 6.2.4 Cijfers en de rol van victim surveys
De opkomst van criminaliteits- en victimisatiesurveys maakte veel onderzoek mogelijk. Deze surveys hadden primair tot doel een betrouwbaarder beeld te geven van de criminaliteit, inclusief de 'dark figure'. Voorbeelden hiervan zijn de Ennis survey in de VS en de International Crime Victim Survey (ICVS). Deze surveys hebben ook bijgedragen aan de theorievorming rond angst voor criminaliteit en de punitiviteit van slachtoffers [6](#page=6).
> **Tip:** Cijfers uit victim surveys tonen aan dat het risico op victimisatie niet de enige voorspeller is van angst voor criminaliteit, en dat slachtoffers niet per se strengere straffen wensen dan niet-slachtoffers [6](#page=6).
#### 6.2.5 Knelpunten in victim surveys
Knelpunten bij victim surveys zijn onder andere:
* De vraag of de respondenten in surveys representatief zijn voor recentere slachtoffers van ernstige misdrijven [7](#page=7).
* De betrouwbaarheid van zelfrapportage, waarbij een aanzienlijk deel van de slachtoffers de ervaring niet meldt in een survey [7](#page=7).
* De gevoeligheid van prevalentieschattingen voor de formulering van vragen, met name bij seksueel geweld, waarbij het gebruik van beladen termen de gemelde prevalentie drastisch kan verlagen [7](#page=7).
* Verschillende interpretaties van huiselijk geweld afhankelijk van het perspectief (gezinsgeweld vs. gendergerelateerd geweld) [7](#page=7).
### 6.3 Justice perspectives
#### 6.3.1 De 'terugkeer van het slachtoffer'
Een van de meest significante ontwikkelingen in victimologie is de toenemende nadruk op de rechten en participatie van slachtoffers in het strafrechtelijk proces. Hoewel het cliché van het 'vergeten slachtoffer' tot de jaren zeventig heerst, is er sindsdien meer aandacht voor het slachtoffer. Dit geldt in wisselende mate voor verschillende rechtssystemen [8](#page=8).
#### 6.3.2 Internationale instrumenten
Internationale en regionale instrumenten, zoals de United Nations Declaration on Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power hebben een belangrijke rol gespeeld in de verandering van de positie van het slachtoffer binnen het strafrecht [8](#page=8).
#### 6.3.3 Normatieve en empirische benaderingen
Juridische studies naar victimisatie hanteren vaak normatieve benaderingen. In de VS zijn debatten over slachtofferrechten verbonden met 'law and order' campagnes. De nadruk ligt vaak op dienstverleningsrechten (informatie, respectvolle behandeling, bescherming) in plaats van participatierechten die strafprocessen radicaler zouden kunnen veranderen [9](#page=9).
#### 6.3.4 Secundaire victimisatie
Secundaire victimisatie verwijst naar de verergering van het leed van een slachtoffer na de initiële victimisatie, als gevolg van reacties van derden, met name formele instanties. Dit fenomeen is goed gedocumenteerd voor slachtoffers van seksueel en huiselijk geweld. Kritiek op de huidige conceptualisering is dat deze zich richt op actie boven inactiviteit, structurele vooroordelen negeert en geen onderscheid maakt tussen vrijwillige en onvrijwillige deelname. Een reconceptualisering suggereert onrecht als het kernkenmerk, met name concepten als epistemisch onrecht [10](#page=10).
> **Tip:** Epistemisch onrecht, gebaseerd op Frickers werk, kan helpen bij het identificeren van gevallen van secundaire victimisatie waarbij slachtoffers niet als kenners worden gerespecteerd of hun behoeften verkeerd worden voorgesteld [10](#page=10).
#### 6.3.5 Participatie en 'voice'
Empirisch juridisch onderzoek heeft zich ook gericht op de potentiële voordelen van participatie voor slachtoffers in strafrechtelijke procedures, mede gebaseerd op onderzoek naar procedureel recht. Het principe van 'voice' (stem geven aan slachtoffers) is het meest controversieel, en de transformatieve potentie ervan is verzwakt door het te conceptualiseren via therapeutische jurisprudentie, wat spreekrecht verwart met emotionele expressie [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 6.3.6 Herziening en waardeherstel
Aanvankelijk lag de focus van onderzoek en beleid op restitutie en materiële compensatie. Latere inzichten suggereren dat de opvattingen van slachtoffers over de uitkomst van strafrechtelijke procedures kunnen worden gemodelleerd langs twee dimensies: een retributieve dimensie (bestraffing van de dader) en een dimensie gericht op waardeherstel (herstel van de door de misdaad geschonden waarden). Retributie adresseert de behoefte aan autonomie, terwijl waardeherstel de behoefte aan gemeenschap adresseert [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 6.3.7 Restoratieve rechtvaardigheid
Restoratieve rechtvaardigheid deelt concepten met procedureel recht, therapeutische jurisprudentie en waardeherstel. Het wordt echter vaak ingezet als een aanvullende maatregel voor minder ernstige misdrijven of als aanvulling op het strafrechtelijk systeem [12](#page=12).
### 6.4 Medische/clinisch-psychologische perspectieven
#### 6.4.1 De impact van victimisatie
In medische en klinisch-psychologische kringen richt victimologisch onderzoek zich doorgaans op de effecten van victimisatie op het psychologisch welzijn van slachtoffers. Hierbij wordt de 'slachtoffer van criminaliteit' breder gezien als 'slachtoffer van een potentieel traumatische gebeurtenis', wat ook natuurrampen en ongelukken kan omvatten [13](#page=13).
#### 6.4.2 Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
De literatuur over potentieel traumatische gebeurtenissen is omvangrijk, met posttraumatische stressstoornis (PTSS) als een centraal concept. De opname van PTSS in de DSM-III was mede geïnspireerd door de ervaringen van Amerikaanse veteranen uit Vietnam [13](#page=13) .
> **Tip:** Het diagnosticeren van PTSS was destijds een politiek geladen proces, waarbij de nadruk op individuele symptomen de sociale en politieke context negeerde [14](#page=14).
#### 6.4.3 Symptoomclusters en betekenisgeving
Horowitz beschreef twee belangrijke symptoomclusters van PTSS: intrusie (herbeleving van beelden, gevoelens, gedachten) en vermijding. De interpretatie van de gebeurtenis door het slachtoffer is een belangrijk element in de etiologie van traumatische stress. Ronnie Janoff-Bulman benadrukte de rol van 'shattered assumptions' en de betekenisgeving na victimisatie [14](#page=14).
#### 6.4.4 Cognitieve modellen van PTSS
Cognitieve modellen van PTSS zien de stoornis als een versterkende feedbacklus tussen intrusie, negatieve interpretaties van deze intrusies en vermijdingsgedrag. Symptomen kunnen door het slachtoffer worden geïnterpreteerd als tekenen van waanzin of unieke kwetsbaarheid, wat de perceptie van de symptomen versterkt en de acute dreigingsperceptie verklaart [15](#page=15).
#### 6.4.5 Kritiek op de focus op PTSS
Ondanks de relevantie van PTSS als volksgezondheidsprobleem, mag een te grote focus op traumatische stress andere aspecten van victimisatie niet overschaduwen. De meeste slachtoffers ontwikkelen geen PTSS, en zij die dat wel doen, hebben ook andere zorgen [16](#page=16).
#### 6.4.6 Veerkracht en posttraumatische groei
Steeds meer aandacht gaat uit naar veerkracht na tegenslag en trauma. Onderzoek naar posttraumatische groei benadrukt dat veel slachtoffers hun ervaringen gebruiken om zelfinzicht, sterkere relaties en een beter levensdoel te ontwikkelen [16](#page=16).
### 6.5 Sociaal-psychologische perspectieven
#### 6.5.1 Invloedrijke studies en theorieën
Sociale psychologie heeft een rijke geschiedenis in het onderzoek naar victimologische thema's. Klassieke studies zoals het Milgram-experiment en het Stanford Prison Experiment, evenals Bandura's werk over morele ontkoppeling, hebben implicaties voor victimisatie [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 6.5.2 Just world theory
Melvin Lerners just world theory is een bekende verklaring voor publieke reacties op slachtoffers. Deze theorie stelt dat mensen een behoefte hebben te geloven in een rechtvaardige wereld waarin goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag wordt bestraft. Het zien lijden van onschuldige anderen conflicteert met dit 'justice motive' en kan leiden tot distress. Observators kunnen slachtoffers ondersteunen, maar ook cognitieve copingmechanismen toepassen die negatief uitpakken, zoals het herinterpreteren van de 'goedheid' van het slachtoffer of het beschuldigen van het slachtoffer [17](#page=17) .
> **Example:** De 'just world theory' verklaart waarom mensen soms geneigd zijn om slachtoffers de schuld te geven van hun situatie, om zo hun eigen geloof in een rechtvaardige wereld te handhaven [17](#page=17).
#### 6.5.3 De magnitude/moralisatiekloof
Een relatief onderbelicht onderwerp is de 'magnitude/moralization gap' in verhalen over overtredingen. Onderzoek van Roy Baumeister en collega's toonde aan dat slachtoffers onrecht benadrukken en externe verklaringen voor gedrag minimaliseren, terwijl daders rechtvaardigingen bieden en externe causale verklaringen zoeken. Deze kloof speelt een rol bij 'competitieve victimisatie', waarbij groepen hun eigen victimisatie als rechtvaardiging gebruiken voor wraakacties [18](#page=18).
#### 6.5.4 Kritiek op 'myth of pure evil'
De moralisatiekloof wordt door Baumeister gebruikt als kritiek op de 'mythe van puur kwaad', omdat deze de neiging weerlegt om een categorisch verschil te veronderstellen tussen daders en anderen, met name slachtoffers. Wetenschappers zelf neigen echter eerder naar een perspectief dat lijkt op dat van een dader, wat leidt tot het bevoordelen van technische verhalen boven gedetailleerde narratieven die essentieel zijn voor het begrijpen van slachtofferervaringen [19](#page=19).
### 6.6 Kritische perspectieven
Verschillende auteurs hebben geprobeerd de vermeende simplificaties en overzichten in overwegend positivistische stromingen van victimologie te adresseren, resulterend in 'kritische' en soms 'culturele' victimologie, die aan populariteit won in de jaren negentig [19](#page=19).
---
Dit gedeelte verkent verschillende theoretische benaderingen binnen de victimologie, waarbij de nadruk ligt op interdisciplinaire uitdagingen en de sociale constructie van victimisatie.
### 6.1 Kritische en culturele victimologie
Kritische en culturele victimologie nemen afstand van positivistische benaderingen die kenmerkend zijn voor de mainstream criminologie en strafrechtelijke processen. Ze plaatsen victimisatie en de reacties daarop in hun culturele context, en beschouwen deze als producten van sociale betekenisgeving. Beide benaderingen delen een overlap in hun focus op hoe sociale en culturele processen de noties van en reacties op slachtoffers en victimisatie vormgeven [20](#page=20).
#### 6.1.1 Macht, ongelijkheid en onderdrukking
Kritische victimologie, geïnspireerd door het marxisme en feminisme, legt een explicietere nadruk op de rol van macht, ongelijkheid en onderdrukking in deze processen. Deze overwegingen zijn echter niet afwezig in de culturele victimologie. Beide velden beschouwen het slachtoffer als een handelende en wetende subject, en pleiten ervoor om de stemmen van slachtoffers te erkennen als zowel epistemologisch als ethisch waardevol [20](#page=20).
#### 6.1.2 Sociale constructie van victimisatie
Kritische en culturele victimologie hanteren een sociaal constructionistische benadering, waarbij de erkenning van victimisatie en het slachtofferschap niet enkel gebaseerd is op schade of lijden. De status van slachtoffer wordt gezien als niet-vaststaand, maar sociaal geconstrueerd, gemobiliseerd en kneedbaar. Dit opent deuren naar het onderzoeken van de betekenissen die worden toegekend aan "slachtoffer zijn" en de sociale processen van "slachtoffer worden". Deze processen omvatten zelfidentificatie als slachtoffer, erkenning door anderen en gedrag conform de aangewezen slachtofferrol [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 6.1.3 Het 'ideale slachtoffer'
Een centraal concept binnen de sociale constructie van victimhood is het idee van het "ideale slachtoffer", zoals geïntroduceerd door Nils Christie. Dit ideale slachtoffer wordt gekenmerkt door zwakte, een respectabele levenswandel, geen schuld aan de situatie, en een afwezigheid van een persoonlijke relatie met de dader. Recenter onderzoek, met name in de sociale psychologie en sociologie, heeft de culturele mythen en stereotypering die het ideale slachtoffer vormen, verder in kaart gebracht. Dit omvat verwachtingen rondom weerstand bieden, nuchterheid, en een "nette" levensstijl. Na de gebeurtenis wordt van slachtoffers verwacht dat zij rapporteren, samenwerken met autoriteiten, en verdriet uiten in plaats van woede. De notie van het passief lijdende slachtoffer is bekritiseerd, en overtredingen van sociaal-culturele verwachtingen kunnen leiden tot negatieve consequenties voor slachtoffers, zoals blaam en ongeloof [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 6.1.4 Politieke processen en machtsrelaties
Kritische victimologie besteedt bijzondere aandacht aan hoe structuren en processen van macht de totstandkoming, betekenis en effecten van victimisatie bepalen. Het onderzoekt niet alleen hoe victimisatie sociaal wordt geconstrueerd, maar ook *waarom* deze constructie zo is. Victimhood kan politiek gemobiliseerd worden om moraliteit te verlenen aan een kwestie, steun te vergaren voor bepaalde doelen, en actie te motiveren. Kritische victimologen wijzen op het ideologische gebruik van data en hoe rechten van slachtoffers en straffen voor daders als tegenstrijdig worden gepresenteerd, wat mogelijk dient om rechtse politieke agenda's te faciliteren [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 6.1.5 Uitbreiding van het concept victimisatie
Kritische victimologen beargumenteren dat victimhood vaak synoniem wordt gesteld aan victimisatie door "traditionele misdrijven", terwijl slachtoffers van witteboordencriminaliteit, bedrijfs criminaliteit en machtsmisbruik genegeerd worden. Kritische victimologie streeft ernaar het concept te verbreden, onder andere door institutionele vormen van onrecht te onderzoeken en de focus te verleggen van criminaliteit naar schade (zemiologie of social harm studies). Dit geldt ook voor "groene victimologie", dat zich richt op victimisatie door milieucriminaliteit die getolereerd of gesanctioneerd wordt door overheden [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 6.1.6 Epistemologische focus en kwalitatieve methoden
Als tegenwicht tegen positivistische reductie van slachtoffers en victimisatie, benadrukken kritische en culturele victimologen een epistemologische focus op de ervaringen en betekenissen van victimisatie, waarbij de stemmen van slachtoffers/overlevenden worden geprivilegieerd. Deze benadering erkent de heterogeniteit van victimisatie-ervaringen, neemt de kennis van slachtoffers serieus, en ziet slachtoffers als handelende sociale actoren. Dergelijk werk maakt gebruik van context en is voornamelijk gebaseerd op kwalitatieve data [24](#page=24).
#### 6.1.7 Normatieve aspecten en ethiek
Kritische victimologie benadrukt de noodzaak om de normatieve aspecten van victimisatie adequaat te adresseren en vraagt om reflectie op de ethiek van victimisatie, waarbij de onderzoeker een ethische positie inneemt. Hoewel oorspronkelijk bedoeld om victimologie te behoeden voor activisme, erkennen sommigen het belang van een kritische en wetenschappelijke victimologie die engageert met het publiek en beleid om impact te hebben op levens [25](#page=25).
### 6.2 Narratieve perspectieven
Narratieve benaderingen, die aansluiten bij de "narratieve wending" in de sociale wetenschappen, stellen dat mensen zichzelf en de wereld begrijpen en construeren door middel van verhalen. De verhalen die we vertellen hebben tastbare gevolgen [25](#page=25).
#### 6.2.1 Dominante en gelegitimeerde narratieven
Een narratieve invalshoek onderzoekt welke narratieven dominant en gelegitimeerd zijn in een bepaalde socioculturele context, hoe deze worden geconstrueerd en wat hun effecten zijn. Onderzoekers kunnen de inhoud, wijze van vertellen en context van slachtofferverhalen analyseren die media-aandacht krijgen, beleidswijzigingen teweegbrengen of slachtofferbewegingen inspireren. Ook verhalen van slachtofferbewegingen, hulporganisaties en politieke actoren zijn van belang. Het onderzoek kan ook verklaren waarom bepaalde slachtoffers of soorten victimisatie weinig tot geen erkenning krijgen. De invloed van een verhaal wordt onder andere bepaald door de inhoud, de verteller, de vertelwijze en de maatschappelijke context [26](#page=26).
#### 6.2.2 Subjectieve ervaringen en identiteitsconstructie
Een ander narratief perspectief onderstreept het potentieel van narratieven om inzicht te bieden in de subjectieve ervaringen van slachtoffers en de nasleep daarvan. "Objectieve waarheid" is hierbij minder van belang; narratief wordt gewaardeerd als een middel om slachtofferervaringen te benaderen en te begrijpen hoe slachtoffers hun ervaringen betekenis geven en ermee omgaan. De narratieve benadering erkent de cruciale rol van narratieven bij het construeren van identiteit, het ervaren van consistentie van het zelf in de tijd, het leggen van verbindingen met anderen en de samenleving, het uitoefenen van autonomie, en het verantwoorden van eigen daden en geleden leed. Deze benadering vermijdt het reduceren van victimisatie tot een categorie en tracht het slachtoffer op diens eigen voorwaarden te begrijpen, wat de "ontkoppelde" aard van data uit criminaliteits-slachtofferenquêtes aanvult. De narratieve wending wordt gekenmerkt door een anti-positivistische epistemologie die interpretatief, betekeniszoekend, subjectief en particularistisch is [27](#page=27).
#### 6.2.3 Narratieve rupturen en 're-storying'
Narratieve benaderingen kunnen complexiteit, contextualiteit en de morele lading van victimisatie beter duiden. Victimatiegebeurtenissen worden gezien als ingebed in een context, waarbij dezelfde daad tot uiteenlopende ervaringen kan leiden. Victimatie kan worden opgevat als een verstoring of afwijzing van het verhaal van het slachtoffer, en een negatie van diens vertelcapaciteiten. De nasleep van victimisatie wordt niet zozeer begrepen als een proces van herstel naar een eerdere staat, maar als de uitdaging van "re-storying": het integreren van de victimisatie-ervaring in een betekenisvol leven [28](#page=28).
#### 6.2.4 De rol van de sociale omgeving in 're-storying'
Het proces van "re-storying" is intrinsiek sociaal. Een narratieve lens kan inzicht bieden in de uitdagingen van het vinden van begrip en verbinding met anderen, zowel formeel als informeel, na victimisatie. Slachtoffers maken bij het duiden van hun ervaringen gebruik van maatschappelijke interpretatieve bronnen en engageren zich met (werkelijke of denkbeeldige) toehoorders. Het begrip en de reacties van toehoorders kunnen afhangen van hun eigen "narratieve habitus". Het ontbreken van woorden om bepaalde ervaringen te beschrijven, of uitdagingen met een begripvol publiek, kunnen diverse oorzaken hebben, waaronder het in strijd zijn van slachtofferverhalen met heersende maatschappelijke waarheden of institutionele narratieve structuren. Ook kunnen bepaalde verhalen over onderdrukking, seksuele intimidatie of ecologische victimisatie afwijken van traditionele verhalen over onrecht. Een narratieve benadering kan helpen te begrijpen waarom sommige verhalen over schade of onrecht moeilijker te begrijpen en te accepteren zijn [28](#page=28) [29](#page=29).
### 6.3 Concluderende observaties en toekomstige richtingen
#### 6.3.1 De kracht van interdisciplinariteit
Toekomstige richtingen in de victimologie zouden de sterktes van positivistische en meer kritische benaderingen moeten combineren om het potentieel van interdisciplinariteit te benutten. Een gebrek aan bewustzijn van relevant werk in andere disciplines kan leiden tot conceptuele verwarring, zoals zichtbaar is bij het concept van secundaire victimisatie [30](#page=30).
#### 6.3.2 Secundaire victimisatie en epistemische onrechtvaardigheid
Erkend wordt dat de last van institutionele reacties van wetshandhaving en justitie een belangrijke bijdrage van victimologisch onderzoek is. Echter, vaagheid en gebrek aan conceptuele rigiditeit hebben secundaire victimisatie een containerbegrip gemaakt voor negatieve ervaringen van slachtoffers. Het integreren van werk uit aangrenzende velden, zoals het concept van epistemische onrechtvaardigheid, kan leiden tot een meer conceptueel ontwikkelde notie van secundaire victimisatie [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 6.3.3 De Shoah en supranationale victimologie
Het is opmerkelijk dat de victimologie, die na de Tweede Wereldoorlog ontstond, zich aanvankelijk niet richtte op de Shoah, de grootste victimisatiegebeurtenis in de geschiedenis. Pas na het millennium ontstond interesse in "supranationale victimologie". Een gebrek aan kruisbestuiving met onderzoek naar genocide en wreedheden buiten de victimologie heeft geleid tot een gebrek aan interactie met denkers zoals Hannah Arendt en Emanuel Levinas. Het herstellen van deze verbinding wordt als essentieel beschouwd voor de verdere ontwikkeling van supranationale victimologie en de studie van victimisatie in het algemeen [31](#page=31).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Slachtofferschap (Victimhood) | De toestand of ervaring van het zijn van een slachtoffer, waarbij de nadruk kan liggen op de sociale constructie en de psychologische impact van deze rol. |
| Victimologie | Het academische veld dat zich bezighoudt met de studie van slachtoffers, hun ervaringen, de oorzaken van victimisatie en de reacties daarop vanuit verschillende disciplines. |
| Competitief slachtofferschap (Competitive Victimhood) | Een fenomeen waarbij individuen of groepen hun eigen lijden of victimisatie vergelijken met dat van anderen, vaak met als doel te bepalen wie het "meeste" slachtoffer is. |
| Narratieve victimologie (Narrative Victimology) | Een benadering binnen de victimologie die de nadruk legt op de verhalen die slachtoffers vertellen over hun ervaringen, en hoe deze verhalen hun identiteit en hun interacties met het rechtssysteem vormgeven. |
| Secundaire victimisatie (Secondary Victimization) | Het proces waarbij een slachtoffer opnieuw wordt geschaad, niet door de oorspronkelijke dader, maar door de reacties van anderen, instellingen of de maatschappij, wat kan leiden tot extra leed en ontmoediging. |
| Posttraumatische groei (Posttraumatic Growth) | Het positieve psychologische en persoonlijke veranderingen die mensen ervaren na het doorstaan van traumatische gebeurtenissen, zoals een verhoogd gevoel van dankbaarheid, nieuwe mogelijkheden of een diepere waardering voor het leven. |
| Vergeving (Forgiveness) | Het proces waarbij een persoon die geschaad is, de intentie om wraak te nemen of negatieve gevoelens jegens de dader loslaat, wat kan leiden tot emotionele verlichting en herstel. |
| Herstelrecht (Restorative Justice) | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van schade en het betrekken van alle betrokken partijen (slachtoffer, dader, gemeenschap) bij het oplossen van conflicten en het bevorderen van verzoening. |
| Attributie van verantwoordelijkheid (Attribution of Responsibility) | Het psychologische proces waarbij individuen de oorzaak van een gebeurtenis, zoals een ongeval of misdrijf, toeschrijven aan bepaalde factoren of personen, inclusief de mate waarin een slachtoffer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn of haar eigen victimisatie. |
| Gevoel van rechtvaardigheid (Sense of Justice) | De subjectieve perceptie van individuen over de eerlijkheid en billijkheid van processen, uitkomsten en interacties, met name in de context van misdaad en strafrecht. |
| Kritische victimologie | Een stroming binnen de victimologie die zich richt op de rol van macht, ongelijkheid en onderdrukking in de processen rondom slachtofferschap en de reacties daarop. Deze benadering onderzoekt niet alleen hoe slachtofferschap sociaal wordt geconstrueerd, maar ook waarom deze constructie plaatsvindt en wie daarvan profiteert. |
| Culturele victimologie | Een benadering binnen de victimologie die slachtofferschap en de reacties daarop plaatst binnen hun culturele context. Het beschouwt deze fenomenen als (mede)producten van sociale betekenisgeving en onderzoekt hoe sociale en culturele processen opvattingen over en reacties op slachtoffers en slachtofferschap vormgeven. |
| Ideale slachtoffer | Een concept geïntroduceerd door Nils Christie, dat verwijst naar een persoon of groep die, wanneer getroffen door criminaliteit, het meest gemakkelijk de volledige en legitieme status van slachtoffer krijgt. Dit ideale slachtoffer wordt vaak gekenmerkt als zwak, bezig met een respectabel project, niet verantwoordelijk voor de situatie waarin het slachtoffer werd, en zonder persoonlijke relatie met de dader. |
| Sociale constructie van slachtofferschap | Het idee dat de status van slachtoffer niet vaststaat, maar sociaal wordt geconstrueerd, gemobiliseerd en veranderlijk is. Dit houdt in dat de erkenning van slachtofferschap en de manier waarop we erop reageren, afhankelijk zijn van de bredere culturele en politieke context, politiek discours, mediarepresentatie en publiek beleid. |
| Narratieve victimologie | Een benadering binnen de victimologie die de nadruk legt op het belang van verhalen en storytelling voor het begrijpen van slachtofferschap. Deze stroming onderzoekt hoe slachtoffers hun ervaringen construeren, hoe deze verhalen invloed hebben op de maatschappij en beleid, en hoe ze bijdragen aan identiteitsvorming en het omgaan met trauma. |
| Re-storying (her-verhalen) | In de context van narratieve victimologie verwijst dit naar het proces van het integreren van de slachtofferervaring in een betekenisvol leven na de gebeurtenis. Het gaat niet zozeer om terugkeren naar een eerdere staat, maar om het creëren van een nieuw verhaal dat de traumatische ervaring omvat en een weg naar herstel biedt. |
| Narratieve habitus | Het geheel van verhalen dat iemand gedurende zijn leven heeft verworven en dat bepaalt welke toekomstige verhalen als geloofwaardig en aandachtswaardig worden beschouwd. Deze narratieve habitus beïnvloedt hoe luisteraars de slachtofferschapservaringen van anderen begrijpen en erop reageren. |
| Zemiologie (sociale-schade-studies) | Een vakgebied dat zich richt op het verbreden van het concept van slachtofferschap voorbij traditionele criminaliteit. Het onderzoekt institutionele vormen van onrecht en verschuift de focus van misdaad naar schade, inclusief vormen van schade die worden getolereerd, gesanctioneerd of zelfs veroorzaakt door overheidsinstellingen. |
| Epistemische onrechtvaardigheid | Een concept dat verwijst naar situaties waarin iemands kennis of geloofwaardigheid wordt ondermijnd vanwege hun sociale identiteit. Binnen de victimologie kan dit betekenen dat de verhalen en ervaringen van bepaalde slachtoffers minder serieus worden genomen of genegeerd, wat leidt tot een gebrek aan erkenning en gerechtigheid. |
| Secundaire victimisatie | De victimisatie die een slachtoffer ervaart als gevolg van de reacties van anderen, met name binnen het strafrechtelijk systeem. Dit kan voortkomen uit een miscommunicatie of onenigheid over hoe het slachtoffer zijn ervaring moet narreren en hoe het rechtssysteem een relevante en passende verhaalstructuur definieert. |
| Cognitief model van posttraumatische stressstoornis | Een theoretisch raamwerk dat de mentale processen beschrijft die ten grondslag liggen aan posttraumatische stressstoornis (PTSS), inclusief hoe herinneringen, gedachten en overtuigingen de symptomen beïnvloeden en in stand houden. |
| Dubbele representatietheorie van posttraumatische stressstoornis | Een theorie die stelt dat PTSS ontstaat door twee soorten representaties: een die de traumatische gebeurtenis zelf betreft, en een die de impact van de gebeurtenis op de persoon en diens wereldbeeld beschrijft, waarbij een disbalans tussen deze twee leidt tot symptomen. |
| Emotionele rechtvaardigheid | Een concept dat onderzoekt hoe leken en juridische professionals emoties van slachtoffers evalueren binnen het kader van het "just world paradigm", waarbij de nadruk ligt op de rol van emoties in de beoordeling van rechtvaardigheid. |
| Herstel na verlies en potentieel trauma | Het proces waarbij individuen zich aanpassen en veerkracht tonen na het ervaren van verlies of potentieel traumatische gebeurtenissen, waarbij de nadruk ligt op het vermogen om tegenslagen te overwinnen en positief te functioneren. |
| Narratieve psychologie | Een onderzoeksveld dat zich richt op de rol van verhalen en narratieven in het begrijpen van de menselijke ervaring, identiteit en psychologische processen, met name in relatie tot trauma en zelfconcept. |
| Posttraumatische groei | Het positieve psychologische veranderingsproces dat kan optreden na het ervaren van een traumatische gebeurtenis, waarbij individuen nieuwe inzichten ontwikkelen, hun levensvisie aanpassen en een verhoogd gevoel van waardering voor het leven ervaren. |
| Resilience (veerkracht) | Het vermogen van een individu of systeem om zich aan te passen en te herstellen van tegenslagen, stressvolle gebeurtenissen of trauma, waarbij de nadruk ligt op het behouden van functioneren en welzijn ondanks uitdagingen. |
| Slachtofferimpactverklaring | Een verklaring die door een slachtoffer wordt afgelegd in een juridische context, waarin de impact van het misdrijf op hun leven wordt beschreven, bedoeld om de rechter te informeren over de gevolgen van de misdaad. |
| Stressrespons-syndromen | Een reeks psychologische en fysiologische reacties die optreden als gevolg van blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen, die kunnen variëren van acute reacties tot langdurige syndromen zoals PTSS. |
| Narratieve benaderingen | Een theoretisch en methodologisch raamwerk dat de nadruk legt op het belang van verhalen en narratieven in het begrijpen van menselijk gedrag, ervaringen en sociale fenomenen, met name binnen de criminologie en psychologie. Deze benaderingen beschouwen individuen en groepen als actieve vertellers van hun eigen levens en ervaringen. |
| Narratieve criminologie | Een onderzoeksgebied binnen de criminologie dat narratieve theorieën en methoden gebruikt om criminaliteit, daderschap, slachtofferschap en de werking van het strafrecht te analyseren. Het focust op hoe verhalen worden geconstrueerd, gedeeld en geïnterpreteerd in relatie tot crimineel gedrag en de reacties daarop. |
| Slachtofferverklaring (Victim Impact Statement) | Een verklaring die door een slachtoffer wordt afgelegd om de rechtbank te informeren over de impact van het misdrijf op hun leven. Deze verklaringen kunnen emotionele, fysieke en financiële gevolgen van de criminaliteit belichten en worden gebruikt bij de strafoplegging. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een psychische aandoening die kan ontstaan na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis. Kenmerkend zijn intrusieve herinneringen, vermijding van prikkels die aan het trauma herinneren, negatieve veranderingen in cognitie en stemming, en verhoogde prikkelbaarheid. Narratieve benaderingen helpen bij het begrijpen van de verwerking van trauma. |
| Just World Theory (Gerechtigheidsparadigma) | Een psychologische theorie die stelt dat mensen de behoefte hebben om te geloven dat de wereld rechtvaardig is, waarin mensen krijgen wat ze verdienen. Dit kan leiden tot het blaming van slachtoffers, omdat men anders de wereld als chaotisch en onrechtvaardig zou moeten beschouwen. |
| Identiteit (Self/Identity) | Het concept van wie een persoon is, gevormd door een complex samenspel van persoonlijke ervaringen, sociale interacties en narratieven. Narratieve psychologie beschouwt identiteit als een dynamisch, verhaalmatig construct dat voortdurend wordt gevormd en hervormd door de verhalen die we over onszelf vertellen en die anderen over ons vertellen. |
| Retributieve rechtvaardigheid | Een concept van rechtvaardigheid dat zich richt op het straffen van daders in verhouding tot de ernst van hun misdaad, vaak gezien als een vorm van vergelding voor het begane onrecht. |
| Compensatie | Het proces waarbij slachtoffers van misdrijven of onrechtmatige daden materiële of immateriële schade vergoed krijgen, met als doel hen te herstellen in de toestand waarin zij zich bevonden vóór het incident. |
| "Ideal Victim" (Ideale Slachtoffer) | Een concept dat verwijst naar een stereotiep beeld van een slachtoffer dat als volledig onschuldig en hulpeloos wordt beschouwd, wat invloed kan hebben op hoe de samenleving en het rechtssysteem reageren op de zaak. |
| Just World Theory (Gerechtigheidswereldtheorie) | Een psychologische theorie die stelt dat mensen de neiging hebben te geloven dat de wereld inherent rechtvaardig is, waarbij goede daden worden beloond en slechte daden worden bestraft, wat kan leiden tot het de schuld geven van slachtoffers. |
| Herstellende Rechtvaardigheid | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van de schade veroorzaakt door criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op de behoeften van slachtoffers, daders en de gemeenschap, en op het bevorderen van verzoening en verantwoordelijkheid. |
| Victim Impact Statement (Slachtofferimpactverklaring) | Een verklaring die door een slachtoffer wordt afgelegd om de rechtbank te informeren over de impact van het misdrijf op hun leven, vaak gebruikt tijdens de strafoplegging. |
| Victimiatie | Het proces of de staat van slachtoffer zijn, wat kan voortkomen uit misdaad, maar ook uit andere gebeurtenissen zoals natuurrampen, verkeersongevallen of sociale onrechtvaardigheden, afhankelijk van het disciplinaire perspectief. |
| Victim precipitation | Een theorie die de rol van het slachtoffer in het misdrijf dat hen overkomt, onderzoekt, en die controversieel werd toen deze werd toegepast op verkrachting, omdat het de indruk kon wekken dat het slachtoffer de schuld kreeg. |
| Herhaalde victimisatie | Het fenomeen waarbij slachtoffers van misdaad een hoger risico lopen op toekomstige victimisatie dan niet-slachtoffers, wat van toepassing is op zowel herhaaldelijke vormen van victimisatie als op misdrijven die door vreemden worden gepleegd. |
| Dark figure of crime | Het deel van de criminaliteit dat niet wordt gemeld aan de autoriteiten en dus niet zichtbaar is in officiële statistieken, wat deels wordt geschat door middel van slachtofferonderzoeken. |
| Procedurele rechtvaardigheid | Onderzoek dat zich richt op de perceptie van eerlijkheid in processen, en dat suggereert dat respectvolle behandeling, informatie en het geven van een stem aan slachtoffers positieve effecten kunnen hebben op hun interactie met het strafrechtelijk systeem. |
| Retributie | Een dimensie van de uitkomst van strafrechtelijke procedures, waarbij een straffende reactie jegens de dader bijdraagt aan het herstellen van de status en het zelfrespect van het slachtoffer. |
| Waardeherstel | Een dimensie van de uitkomst van strafrechtelijke procedures, gericht op het herstellen van de waarden die door het misdrijf zijn geschonden, bijvoorbeeld door maatschappelijke erkenning van het onrecht en excuses van de dader. |
| Veerkracht (resilience) | Het vermogen van individuen om zich aan te passen en te herstellen van tegenspoed, trauma en victimisatie, wat suggereert dat de meeste slachtoffers zonder professionele hulp kunnen omgaan met hun ervaringen. |
Cover
1_Straffen.pptx
Summary
# Definitie en kenmerken van straf
Dit onderwerp behandelt de conceptuele en juridische definities van straf, verkent verschillende criminologische perspectieven en presenteert de zeven kenmerken van straf zoals geformuleerd door Walker.
### 1.1 Definitie van straf
Er zijn diverse definities van straf, vanuit zowel juridisch als criminologisch oogpunt.
* **Juridische definitie:** Een definitie die straf ziet als een leed, bepaald door de wet en opgelegd door de rechterlijke macht als sanctie voor een gepleegd misdrijf.
* **Criminologische definities:**
* Straf wordt beschreven als het juridische proces waarbij overtreders van het strafrecht worden veroordeeld en gesanctioneerd volgens specifieke juridische categorieën en procedures.
* Een andere definitie stelt dat straf een bestraffing is voor criminaliteit, opgelegd door de rechterlijke macht in overeenstemming met het strafrecht, en uitgevoerd door strafrechtelijke instellingen zoals gevangenissen en de proeftijd.
### 1.2 De zeven kenmerken van straf volgens Walker
Walker identificeert zeven kenmerken die essentieel zijn om iets als straf te kunnen beschouwen:
1. **Toebrengen van onaangenaamheid:** Er wordt iets toegebracht aan een ander persoon waarvan verondersteld wordt dat het onaangenaam is.
> **Tip:** Het is belangrijk op te merken dat het onaangename karakter van een straf niet altijd door iedereen zo wordt ervaren.
2. **Intentie en reden:** Het toebrengen van de straf is intentioneel en gebeurt om een specifieke reden.
3. **Recht om op te leggen:** Degenen die de straf opleggen, hebben hiertoe het recht.
4. **Aanleiding van een overtreding:** De straf wordt opgelegd naar aanleiding van een daad of omissie die een overtreding van een wet, regel of gewoonte inhoudt.
5. **Vrijwillige pleeging van de inbreuk:** Degene die gestraft wordt, heeft de inbreuk vrijwillig gepleegd.
6. **Rechtvaardigbare redenen:** De redenen om te straffen moeten te rechtvaardigen zijn.
7. **Perspectief van de oplegger:** Of iets werkelijk als straf wordt beschouwd, hangt af van wat de oplegger eronder verstaat, en niet van de opvatting van de gestrafte.
### 1.3 De studie van bestraffing (penologie)
Penologie is de wetenschappelijke studie van de bestraffing van normovertredend gedrag. Het onderzoekt wat straffen inhouden, welke theoretische en filosofische ideeën eraan ten grondslag liggen, welke doelen ermee nagestreefd worden en of deze doelen effectief gerealiseerd worden.
* **Twee stromingen binnen de penologie:**
1. **Instrumentele doelstellingen:** Gericht op het realiseren van normconform gedrag bij de burger. Bestraffing is hierbij een instrument om de samenleving te 'policen'.
2. **Intrinsieke doelstellingen:** Gericht op het beschermen van burgers tegen machtsmisbruik door de overheid. Dit is de rechtsbeschermende functie van het strafrecht, gericht op het 'policen' van de politie.
3. **Organisatorische doelstellingen:** De bestraffing vindt plaats binnen het strafrechtelijk apparaat, waarbij de organisatorische context (budget, personeel, regels) bepaalt wat mogelijk is.
* **Doelstellingen van straffen:**
* **Retributivistische of absolute theorieën:** Gericht op het verleden. Straf is een morele plicht om de verstoorde morele balans te herstellen na een misdrijf. De zwaarte van de straf moet evenredig zijn aan de ernst van het misdrijf. De effectiviteit van de straf is hierbij niet van belang.
* **Utilitaristische of relatieve theorieën:** Gericht op de toekomst. Straf is gerechtvaardigd door het nut (utiliteit) voor de samenleving, voornamelijk door de preventie van criminaliteit (algemene en individuele preventie). De strafmaat wordt bepaald door preventieve overwegingen en de gevaarlijkheid van de dader.
* **Abolitionisme:** Een radicale stroming die stelt dat straffen in alle gevallen onnodig zijn en het strafrecht als een sociaal probleem ziet. Het stelt voor om het strafrecht af te schaffen en conflicten anders op te lossen.
* **Herstel:** Gericht op het oplossen van conflicten door de actieve participatie van slachtoffer, dader en samenleving. Het centrale doel is het herstel van schade, zowel materieel als immaterieel, en het stimuleren van verzoening.
* **Hybride modellen:** Combineren meerdere strafdoelen om de tekortkomingen van een enkelvoudige doelstelling te ondervangen. Vaak wordt vergelding als rechtvaardiging gebruikt, met utilitaire overwegingen die toelaten minder te straffen binnen de grenzen van proportionaliteit.
### 1.4 Subjectieve strafzwaarte
De ervaring van straf is subjectief en kan sterk verschillen per individu. De subjectieve zwaarte van een straf, zoals gedetineerd zijn, hangt af van factoren als leeftijd, persoonlijkheid, de reden van detentie, en de omstandigheden binnen de gevangenis. Dit heeft implicaties voor de gelijkheid in strafoplegging en de effectiviteit van individuele afschrikking, aangezien straffen alleen effectief kunnen zijn als ze als zodanig worden ervaren. Empirisch onderzoek toont aan dat de waargenomen zwaarte van straffen, zoals gevangenisstraf en alternatieve sancties, niet altijd overeenkomt met de objectieve maatstaven.
---
# Bestudering van bestraffing en penologie
Dit deel behandelt de wetenschappelijke studie van bestraffing, de rol van penologie, en onderscheidt de stromingen binnen de penologie, inclusief het onderscheid tussen effectiviteit en legitimiteit van straffen.
### 2.1 De studie van straffen
Straf is een aloude en alledaagse praktijk die parallellen vertoont met dagelijkse sancties, maar verschilt door het wettelijk apparaat, het gebruik van dwang, een bureaucratisch proces en gespecialiseerd personeel. Diverse definities van straf benadrukken het opleggen van leed als sanctie voor een misdrijf, opgelegd door een rechterlijke macht binnen een wettelijk kader.
Volgens Walker (1991) omvat straf zeven kenmerken:
1. Het toebrengen van iets onaangenaams aan een persoon.
2. Het toebrengen is intentioneel en met een reden.
3. De opleggers hebben het recht om te straffen.
4. De straf volgt op een daad of omissie die een wetsovertreding inhoudt.
5. De gestrafte heeft de inbreuk vrijwillig gepleegd.
6. De redenen om te straffen moeten gerechtvaardigd zijn.
7. De beschouwing als straf hangt af van de oplegger, niet van de gestrafte.
> **Tip:** Het is belangrijk te beseffen dat het 'onaangename' van een straf subjectief kan zijn en niet altijd door iedereen zo wordt ervaren.
### 2.2 Penologie: een sociaal-wetenschappelijke benadering
Penologie wordt gedefinieerd als de sociaal-wetenschappelijke bestudering van de oplegging en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Het onderzoekt welke sancties er zijn, welke theoretische en filosofische ideeën erachter liggen, welke doelen ermee nagestreefd worden, en of deze doelen daadwerkelijk worden gerealiseerd (effectiviteit).
Er bestaan twee belangrijke stromingen binnen de penologie:
1. **De focus op de relatie tussen straf en samenleving:** Penologie onderzoekt straf als een sociaal fenomeen en de rol ervan in het maatschappelijk leven.
2. **De focus op feiten en empirisch onderzoek:** De rol van de penoloog is het vaststellen van feitelijke zaken, zoals welke straffen afschrikken of welke methoden effectief zijn in behandeling, vanuit een wetenschappelijk perspectief. Dit impliceert een onderscheid tussen juridische, morele en wetenschappelijke perspectieven op straffen.
#### 2.2.1 Effectiviteit versus legitimiteit van straf
Een cruciaal onderscheid in de penologie is dat tussen de legitimiteit en de effectiviteit van straffen.
* **Legitiem:** Een straf is legitiem wanneer de overheid of samenleving het recht heeft om te straffen, gegrond in morele beginselen en een normatief kader. Dit beantwoordt de vraag *waarom* straffen mag.
* **Effectief:** Een straf is effectief wanneer deze 'werkt' en het gestelde doel bereikt. Dit wordt empirisch onderzocht en beantwoordt de vraag *of* straffen het gewenste effect hebben.
> **Tip:** De vraag of een overheid straffen mag opleggen waarvan we weten dat ze niet effectief zijn, raakt direct aan dit onderscheid. Legitimiteit staat los van bewezen effectiviteit.
### 2.3 Doelstellingen van straffen
Denkers onderscheiden drie soorten doelstellingen van straffen:
1. **Instrumentele doelstellingen:** Gericht op het realiseren van normconform gedrag bij burgers. Straffen zijn hier een instrument om criminaliteit te bestrijden ('policing society').
2. **Intrinsieke doelstellingen:** Gericht op het beschermen van burgers tegen machtsmisbruik door de overheid. Dit is de rechtsbeschermende functie van het strafrecht ('policing the police').
3. **Organisatorische doelstellingen:** Gekoppeld aan de interne werking van het strafrechtelijk apparaat. De organisatorische context (budget, personeel) bepaalt wat mogelijk is.
#### 2.3.1 Theoretische stromingen inzake strafdoelen
Binnen de instrumentele doelstellingen bestaan diverse theoretische stromingen:
1. **Retributivisme (absolute theorieën):**
* **Kern:** Straf is gericht op het verleden en is een morele plicht om de rechtsorde te herstellen na een schending van universele morele principes.
* **Grondslag:** Vergelding van schuld. De straf is een meta-fysische betaling van schuld.
* **Kenmerken:** Straf is altijd noodzakelijk, ongeacht de gevolgen. De zwaarte van de straf moet proportioneel zijn aan de ernst van het misdrijf en de verwijtbaarheid. Nadruk ligt op de daad en schuld.
* **Moderne variant ('just deserts'):** Reactie op de 'behandelingsideologie', met een focus op rechtvaardigheid en de 'verdiende straf'.
2. **Utilitarisme (relatieve theorieën):**
* **Kern:** Straf is gericht op de toekomst en dient om criminaliteit te voorkomen of te verminderen in het algemeen belang.
* **Grondslag:** Nut (utiliteit) voor de toekomst. Leed van de straf moet groter zijn dan het voordeel van het misdrijf.
* **Doelen:**
* **Algemene (generale) preventie:** Afschrikking van de bevolking en bevestiging van normen.
* **Individuele (speciale) preventie:** Afschrikking, incapacitatie (onschadelijkmaking) en resocialisatie van de dader.
* **Kenmerken:** Strafmaat wordt bepaald door preventieve overwegingen. Nadruk ligt op de dader en diens gevaarlijkheid. Straf is niet nodig indien ongegrond, niet effectief, te duur, of nodeloos.
> **Voorbeeld:** Het fundamentele verschil is dat retributivisten straffen *omdat* een strafbaar feit is gepleegd, terwijl utilitaristen straffen *opdat* een bepaald effect wordt bereikt.
3. **Abolitionisme:**
* **Kern:** Radicale opvatting dat er geen rechtvaardiging is voor straf. Straffen zijn in alle gevallen onnodig.
* **Argumenten:** Strafrecht 'steelt' conflicten weg bij de direct betrokkenen. Strafrechtelijke sancties worden afgeschaft.
* **Behoud:** Politie en rechterlijk apparaat blijven bestaan, maar met een alternatieve invulling.
4. **Herstel:**
* **Kern:** Criminaliteit wordt gezien als een conflict tussen slachtoffer en dader, waarbij herstel van schade centraal staat.
* **Doel:** Pacificatie van de samenleving door verzoening en herstel.
* **Kenmerken:** Actieve participatie van alle partijen (slachtoffer, dader, samenleving). Focus op herstel van materiële en immateriële schade. 'Reintegrative shaming' door John Braithwaite: afkeuring gevolgd door heropname in de samenleving.
5. **Hybride modellen (verenigingstheorieën):**
* **Kern:** Combinatie van meerdere strafdoelen om de tekortkomingen van één enkele doelstelling te vermijden.
* **Kenmerken:** Vergelding dient als rechtvaardiging voor het opleggen van straf tot een bepaalde bovengrens. Utilitaire overwegingen bepalen vervolgens de feitelijke strafmaat binnen die grenzen, met oog voor de effectiviteit. Proportionaliteit dient als rem op excessieve straffen.
#### 2.3.2 Intrinsieke en Organisatorische doelstellingen
* **Intrinsieke doelstellingen (rechtsbescherming):** Het strafrecht beschermt burgers tegen willekeur. Hierbij gaat het om de balans tussen 'due process' (rechtsbescherming) en 'crime control' (handhaven van orde).
* **Organisatorische doelstellingen:** De institutionele context, inclusief personeel, financiële middelen, en regels, beïnvloedt hoe de instrumentele en intrinsieke doelstellingen worden nagestreefd. 'Goal displacement' kan optreden, waarbij gestelde doelen worden verdrongen door operationele prioriteiten.
### 2.4 Subjectieve zwaarte van straf
De ervaring van straf door de dader is cruciaal en kan afwijken van de objectieve zwaarte. Verschillende factoren beïnvloeden de subjectieve strafwaardering:
* **Individuele afschrikking:** De straf is effectief als deze subjectief als zwaar wordt ervaren.
* **Proportionaliteit:** De gelijkheid van straffen kan onder druk komen te staan als de subjectieve ervaring sterk verschilt.
* **Gelijkheidsbeginsel:** Gelijkheid in strafoplegging versus gelijkheid in de ervaring van straf.
Empirisch onderzoek toont aan dat de subjectieve zwaarte van detentie sterk varieert. Factoren zoals leeftijd, eerste detentie, sociale banden en persoonlijkheid spelen een rol. Sommige daders geven zelfs de voorkeur aan gevangenisstraf boven alternatieve sancties, of ruilen een langere periode van een alternatieve sanctie liever in voor een kortere periode van gevangenisstraf. Dit suggereert dat het punitieve karakter van gevangenisstraf soms wordt overschat en dat alternatieve sancties mogelijk onderschat worden in hun zwaarte.
> **Tip:** De subjectieve beleving van straf is essentieel voor zowel individuele afschrikking als voor een rechtvaardige toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Het benadrukken van 'leed' roept de vraag op welk leed bedoeld wordt: het beoogde leed of het ervaren leed.
---
# Straftheorieën en hun doelstellingen
Dit onderwerp verkent de verschillende theoretische perspectieven op de rechtvaardiging en de doelen van straf, met aandacht voor hun historische wortels en hedendaagse interpretaties.
### 3.1 Wat is straf?
Straf kan gedefinieerd worden als het toebrengen van leed aan een persoon, welke door de wet is bepaald en door de rechterlijke macht wordt opgelegd als sanctie voor een gepleegd misdrijf. Kenmerkend voor straf is dat er iets onaangenaams wordt toegebracht, dat dit intentioneel gebeurt met een specifieke reden, dat de oplegger hiertoe het recht heeft, en dat de straf volgt op een overtreding van een wet, regel of gewoonte die vrijwillig is begaan. De redenen voor straf moeten gerechtvaardigd zijn, en of iets als straf wordt beschouwd, hangt af van de opvatting van de oplegger.
### 3.2 Hoe bestraffen bestuderen?
Penologie is de sociaal-wetenschappelijke studie van de oplegging en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Het onderzoekt welke sancties er zijn, welke rechtstheoretische en filosofische ideeën eraan ten grondslag liggen, welke doelen ermee beoogd worden, en of deze doelen effectief gerealiseerd worden. Hierbij is het belangrijk om te onderscheiden tussen de legitimiteit (rechtvaardiging) van de straf en de effectiviteit (of de straf 'werkt').
Er worden drie soorten doelstellingen onderscheiden:
* **Instrumentele doelstellingen:** Gericht op het realiseren van normconform gedrag bij burgers (policing society).
* **Intrinsieke doelstellingen:** Gericht op het beschermen van burgers tegen machtsmisbruik van de overheid (policing the police).
* **Organisatorische doelstellingen:** Gericht op de institutionele context waarbinnen straffen plaatsvinden, zoals budget, personeel en regelgeving.
### 3.3 De belangrijkste straftheorieën en hun doelstellingen
Verschillende theorieën bieden perspectieven op waarom we straffen en wat de doelen daarvan zijn.
#### 3.3.1 Retributivisme (absolute theorieën)
* **Kern:** Gericht op het verleden. Straf is een morele plicht om de verstoorde morele balans te herstellen na een misdrijf, dat wordt gezien als een schending van universele morele principes. De straf is een manier om schuld te vergelden.
* **Doel:** Vergelding van schuld, het "betalen" van de schuld. De straf moet leed inhouden en wordt opgelegd omdat een strafbaar feit is gepleegd. De effectiviteit van de straf is niet primair belangrijk.
* **Kenmerken:**
* Altijd straffen, ongeacht de consequenties.
* Gelijkheid in straffen voor gelijke misdrijven.
* Proportionaliteit: de zwaarte van de straf moet in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* Centraal staan de daad en de schuld.
* **Moderne variant (just deserts):** Reactie op excessen van de 'behandelingsideologie'. Benadrukt rechtvaardigheid, de 'verdiende straf', en de proportionaliteit ten opzichte van de ernst van het misdrijf en de verwijtbaarheid. Bevat ook een communicatief element van afkeuring en genoegdoening voor slachtoffers en de samenleving.
#### 3.3.2 Utilitarisme (relatieve theorieën)
* **Kern:** Gericht op de toekomst. Straf wordt gerechtvaardigd door het nut dat het oplevert voor de samenleving, met name door criminaliteit te voorkomen. Het uitgangspunt is een hedonistisch mensbeeld: mensen streven plezier na en vermijden leed. Straf wordt opgelegd om het leed van de straf groter te laten zijn dan het voordeel van het misdrijf, zodat mensen de straf zullen vermijden.
* **Doel:** Preventie van criminaliteit. Dit kan op twee manieren:
* **Algemene preventie:** Afschrikking van de gehele bevolking ('potentiële criminelen') en normbevestiging.
* **Individuele preventie:** Afschrikking van de dader zelf, incapacitatie (onschadelijkmaking) en resocialisatie.
* **Kenmerken:**
* Individualisering: de strafmaat wordt bepaald door preventieve overwegingen en de gevaarlijkheid van de dader, niet primair door de ernst van het misdrijf.
* Proportionaliteit: gerelateerd aan de mate van onheil die de dader veroorzaakt.
* Er wordt niet gestraft indien de straf ongegrond, niet effectief, te duur, of nodeloos is (er zijn andere middelen voorhanden).
* **Verschil met retributivisme:** Retributivisme kijkt naar het verleden (straf omdat het misdrijf is gepleegd), utilitarisme kijkt naar de toekomst (straf opdat een bepaald effect wordt bereikt).
#### 3.3.3 Abolitionisme
* **Kern:** Radicale opvatting die stelt dat er geen rechtvaardiging is voor straf. Strafrecht wordt gezien als een sociaal probleem dat conflicten ontvreemdt van de direct betrokkenen.
* **Doel:** Afschaffing van het begrip misdaad en criminaliteit. Het straftrechtelijke systeem met politie en rechters kan behouden blijven, maar met een alternatieve invulling, waarbij conflicten teruggegeven worden aan de rechtmatige 'eigenaren' (slachtoffer en dader).
* **Argumentatie:** Straf is in alle gevallen onnodig, net zoals het utilitarisme niet zou moeten straffen indien een straf niet gegrond, effectief, te duur, of nodeloos is.
#### 3.3.4 Herstel
* **Kern:** Ontstaan vanaf de jaren '80-'90, als reactie op een eenzijdige dadergerichte strafrechtelijke oriëntatie. Criminaliteit wordt gezien als een conflict tussen slachtoffer en dader.
* **Doel:** Herstel van schade, zowel materieel als immaterieel, en pacificatie van de samenleving door verzoening van partijen. Het conflict wordt teruggegeven aan dader en slachtoffer, die actief participeren in de conflictoplossing.
* **Kenmerken:**
* Focus op het herstel van schade en niet op bestraffing of behandeling.
* Belang van de actieve participatie van alle drie de partijen (dader, slachtoffer, samenleving).
* **Reintegrative shaming:** De confrontatie van dader met slachtoffer leidt tot schaamte. Dit proces, gevolgd door heropname in de samenleving, versterkt sociale normen en gemeenschapsgevoel, mits er sprake is van onderlinge afhankelijkheid en solidariteit. Dit is anders dan 'disintegrative shaming' (stigmatiseren).
#### 3.3.5 Hybride modellen (verenigingstheorieën)
* **Kern:** Erkent dat het straffen van individuen zelden op één doelstelling gebaseerd kan worden. Een systeem dat zich slechts op één doelstelling richt, is vaak onhoudbaar en onbevredigend. Hybride modellen combineren meerdere strafdoelen.
* **Doel:** Het kanaliseren van potentiële excessen van de ene component door de andere.
* **Voorbeelden:**
* **Nieuw Sw. (Nieuwe School van Wijsbegeerte):** Vergelding dient als rechtvaardiging om straf uit te delen tot een bovengrens, maar utilitaire overwegingen (preventie) staan toe dat er minder gestraft wordt. Binnen de grenzen van proportionaliteit is er ruimte voor utilitaire doelen. Proportionaliteit werkt als rem op straffen.
* **Integratie van conflicterende principes:** Het combineren van gelijkheid (retributivisme) met individualisering (utilitarisme). Dit kan echter leiden tot spanningen, omdat gelijkheid in straftoemeting (proportioneel aan feit en schuld) de effectiviteit van gedifferentieerde, geïndividualiseerde straffen (gericht op toekomstig nut) in de weg kan staan.
### 3.4 De relatieve autonomie van strafdoelen
De verschillende doelstellingen van straf (retributivistisch, utilitaristisch) hebben een relatieve autonomie. Dit betekent dat er weliswaar één straf wordt opgelegd, maar dat verschillende actoren binnen het strafrechtelijk systeem (wetgever, rechter, strafuitvoeringsinstanties) verschillende accenten kunnen leggen op de te realiseren doelen, afhankelijk van de context.
* **Wetgever:** Focust vaak op algemene preventie.
* **Rechter:** Richt zich bij straftoemeting primair op vergelding (verleden, schuld, proportionaliteit).
* **Strafuitvoering:** Legt de nadruk op individuele preventie (toekomst, resocialisatie).
### 3.5 Subjectieve strafzwaarte
De perceptie van de zwaarte van een straf is cruciaal, zowel voor de legitimiteit als de effectiviteit ervan. Straf wordt niet alleen 'gedaan', maar ook 'ervaren'.
* **Individuele afschrikking:** Een straf is alleen effectief als deze door de dader als zwaar wordt ervaren en wordt meegenomen in zijn toekomstige kosten-batenanalyse.
* **Proportionaliteit:** De vraag is of proportionaliteit objectief of subjectief moet worden beoordeeld. Verschillende daders kunnen een gelijke straf anders ervaren. Gelijkheid kan objectief worden nagestreefd, maar de ervaring van de straf is subjectief.
* **Empirisch onderzoek** naar de subjectieve zwaarte van detentie toont aan dat de ervaring van gevangenisstraf sterk kan variëren per individu. Factoren zoals leeftijd, persoonlijkheid, sociale banden en de deprivatie van veiligheid en dagbesteding spelen een rol.
* **"Punishment exchange rate":** Onderzoek suggereert dat de punitieve karakter van gevangenisstraf vaak wordt overschat en dat alternatieve sancties worden onderschat, zowel door professionals als door het publiek. Dit roept vragen op over hoe straffen worden ervaren en of de huidige systemen de subjectieve zwaarte adequaat meenemen in de straftoemeting en -uitvoering.
---
# Subjectieve ervaring van straf
Dit deelonderwerp onderzoekt hoe de subjectieve ervaring van straf, zoals de zwaarte van detentie, de perceptie van afschrikking en proportionaliteit, afwijkt van objectieve metingen en de implicaties hiervan voor het strafrecht.
### 4.1 De aard van straf
Straf kan worden gedefinieerd als "een leed door de wet bepaald en door de rechterlijke macht opgelegd als een sanctie wegens een gepleegd misdrijf". Een andere definitie stelt dat het "het juridische proces is waarbij overtreders van het strafrecht worden veroordeeld en gesanctioneerd in overeenstemming met gespecificeerde juridische categorieën en procedures". Een derde perspectief beschrijft straf als "straf voor misdaad, opgelegd door de rechterlijke macht in overeenstemming met het strafrecht, en uitgevoerd door strafinrichtingen zoals gevangenissen en de reclassering".
Walker (1991) identificeert zeven kenmerken van straf:
1. Er wordt ‘iets’ toegebracht aan een ander persoon, waarvan verondersteld wordt dat het onaangenaam is.
2. Het toebrengen van de straf is intentioneel en gebeurt om een bepaalde reden.
3. Degenen die de straf opleggen, hebben daartoe het recht.
4. De straf wordt opgelegd ter gelegenheid van een daad of een omissie, die een overtreding van een wet, een regel of een gewoonte inhoudt.
5. Degene die gestraft wordt heeft de inbreuk vrijwillig gepleegd.
6. De redenen om te straffen moeten te rechtvaardigen zijn.
7. Of de bestraffing werkelijk als straf wordt beschouwd, is afhankelijk van wat de bestraffer verstaat onder bestraffing en niet van de opvatting van de gestrafte.
Het is belangrijk op te merken dat het ervaren van 'leed' niet altijd universeel is; wat voor de één onaangenaam is, hoeft dat voor de ander niet te zijn.
#### 4.1.1 Penologie: de studie van straffen
Penologie wordt gedefinieerd als "de sociaal-wetenschappelijke bestudering van de oplegging en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties". Het onderzoekt vragen als: wat houden de diverse sancties in, welke rechtstheoretische en filosofische ideeën liggen eraan ten grondslag, welke doelen wil men ermee bereiken en lukt het om die doelen te realiseren, en zijn ze effectief? Penologie kan ook worden omschreven als "dat lichaam van gedachte dat de relaties tussen straf en samenleving verkent, met als doel straf als een sociaal fenomeen te begrijpen en zo de rol ervan in het sociale leven te traceren".
Het is cruciaal om een onderscheid te maken tussen de legitimiteit en de effectiviteit van een straf.
* **Legitiem**: De rechtvaardiging van de straf. Waarom mag de overheid/samenleving straffen? Dit is gegrond in morele beginselen en vormt een normatief kader.
* **Effectief**: Of de straf 'werkt'. Penologisch empirisch onderzoek richt zich op de toepassing en werking van straffen en de realisatie van de gestelde doelen. De vraag of een overheid straffen mag opleggen waarvan we weten dat ze niet effectief zijn, is hierbij relevant.
### 4.2 Doelstellingen van straffen
Denkers onderscheiden drie types doelstellingen voor straffen:
#### 4.2.1 Instrumentele doelstellingen
Deze doelstellingen zijn gericht op het realiseren van normconform gedrag bij de burger. Bestraffing wordt hierbij gezien als een instrument om de samenleving te reguleren ('policing society').
* **Retributivistische of absolute theorieën**: Gericht op het verleden. Straf is een morele plicht om de verstoorde balans te herstellen na een misdrijf, dat wordt gezien als een schending van universele morele principes. Vergelding van schuld vormt de grondslag en rechtvaardiging van de straf. De straf moet leed inhouden en is niet afhankelijk van toekomstige consequenties. Proportionaliteit (zwaarte van de straf in verhouding tot de ernst van het misdrijf) is hierbij centraal. Moderne varianten, zoals 'just deserts', benadrukken proportionaliteit en uitdrukking van afkeuring.
* **Utilitaristische of relatieve theorieën**: Gericht op de toekomst. Straf wordt gerechtvaardigd door het nut (utiliteit) voor de toekomst, met als doel preventie van criminaliteit. Dit omvat algemene preventie (afschrikking van de bevolking) en individuele preventie (afschrikking, incapacitatie, resocialisatie van de dader). De strafmaat wordt bepaald door preventieve overwegingen, niet noodzakelijk door de ernst van het misdrijf. Straffen worden niet opgelegd indien ze ongegrond, niet effectief, te duur of nodeloos zijn.
* **Abolitionisme**: Een radicale stroming die stelt dat er geen rechtvaardiging is voor straf en dat alle straffen onnodig zijn. Strafrecht wordt gezien als een sociaal probleem dat conflicten wegneemt bij de direct betrokkenen. De termen misdaad en criminaliteit worden ter discussie gesteld.
* **Herstel**: Vanaf de jaren '80-'90, gericht op de betrokkenheid van slachtoffer, dader en samenleving. Criminaliteit wordt gezien als een conflict dat opgelost moet worden door pacificatie en herstel van schade. Het doel is niet bestraffing of behandeling, maar herstel van zowel materiële als immateriële schade. Reintegrative shaming (John Braithwaite) valt hieronder, waarbij schaamte wordt opgeroepen en de dader weer wordt opgenomen in de samenleving.
* **Hybride theorieën**: Combineren meerdere strafdoelen, omdat een systeem gericht op slechts één doelstelling onhoudbaar is. Retributie kan de rechtvaardiging vormen, terwijl utilitaire overwegingen de strafmaat kunnen beperken.
#### 4.2.2 Intrinsieke doelstellingen
Dit betreft de rechtsbeschermende functie van het strafrecht, dat burgers beschermt tegen willekeur. De vraag hierbij is welke evenwicht dominant is in het strafrechtelijk discours en beleid: 'due process' (rechtsbescherming) of 'crime control' (handhaven orde).
#### 4.2.3 Organisatorische doelstellingen
Deze doelstellingen bepalen hoe de instrumentele en intrinsieke doelstellingen worden nagestreefd binnen de institutionele context van het strafrechtelijk apparaat. Factoren zoals personeel, materiële middelen, regels en voorschriften, en de politieke en publieke opinie spelen hierbij een rol.
### 4.3 De subjectieve ervaring van straf
De subjectieve ervaring van straf is cruciaal omdat straf niet alleen iets is dat wordt gedaan, maar ook iets dat mensen wordt aangedaan en door hen wordt ervaren. De subjectiviteit van de bestrafte persoon doet ertoe.
#### 4.3.1 Subjectieve strafzwaarte
De zwaarte van detentie wordt niet altijd als objectief gemeten ervaren. Empirisch onderzoek toont aan dat de ervaren zwaarte van detentie sterk kan variëren.
* Een studie onder mannen in Nederland toonde aan dat 24% de detentie (helemaal) niet zwaar vond, terwijl 50% het (heel) zwaar vond. Oudere leeftijd, eerste detentie, een partner hebben en bepaalde persoonlijkheidskenmerken werden geassocieerd met een zwaardere ervaring. Deprivatie van veiligheid en dagbesteding droegen hieraan bij.
* De vraag naar gelijkheid in straf wordt complex wanneer de subjectieve ervaring verschilt. Gelijkheidsbeginsel suggereert objectieve gelijkheid, maar differentiatie op basis van subjectieve zwaarte kan noodzakelijk zijn voor individuele afschrikking.
#### 4.3.2 Perceptie van afschrikking en proportionaliteit
* **Individuele afschrikking**: De subjectieve zwaarte van de straf speelt een rol in de kosten-batenanalyse van de dader. Een straf wordt enkel effectief geacht als deze als zwaar wordt gepercipieerd.
* **Perceptie van proportionaliteit**: De mate van proportionaliteit kan verschillend worden ervaren door daders. Een gelijke straf kan door verschillende individuen anders worden geïnterpreteerd.
#### 4.3.3 De 'punishment exchange rate'
Onderzoek met de 'punishment exchange rate' methode, toegepast op gedetineerden in de VS, onderzoekt hoeveel maanden van een alternatieve straf men zou willen inruilen voor een bepaalde periode van gevangenisstraf. Dit kan uitwijzen dat:
* Sommige daders de voorkeur geven aan gevangenisstraf boven alternatieve sancties.
* Daders de voorkeur geven aan een 'korte pijn' (korte detentie) boven de kans op detentie na falen van een alternatieve straf.
* De subjectieve zwaarte van de gevangenisstraf kan worden overschat, terwijl de zwaarte van alternatieve maatregelen (zoals elektronisch toezicht) wordt onderschat, zowel door professionelen als door het publiek.
> **Tip:** Het meenemen van de subjectieve ervaring van straf in de bestraffing, zoals voorgesteld door Walker, kan helpen om de effectiviteit en legitimiteit van straffen te vergroten.
> **Example:** Als een dader een bepaalde behandeling als zwaarder ervaart dan een korte gevangenisstraf, kan dit consequenties hebben voor de keuze van de sanctie, zelfs als objectief de gevangenisstraf als zwaarder wordt beschouwd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Penologie | De wetenschappelijke studie van de bestraffing van normovertredend gedrag, gericht op het begrijpen van straffen als sociaal fenomeen en hun rol in het sociale leven. |
| Sanctioneren | Het opleggen van een straf of maatregel als reactie op een overtreding van de wet of regels, bedoeld als correctie of vergelding. |
| Misdrijf | Een handeling of nalaten die wettelijk strafbaar is gesteld en waarvoor de rechterlijke macht een sanctie kan opleggen. |
| Dwang | Het uitoefenen van fysieke of psychologische druk om iemand tot een bepaalde handeling te bewegen, vaak gebruikt binnen het wettelijke apparaat. |
| Bureaucratisch proces | Een systeem van regels, procedures en hiërarchische structuren binnen een organisatie, zoals het strafrechtelijk apparaat, dat de uitvoering van taken reguleert. |
| Intentioneel | Met opzet of bedoeling uitgevoerd; de daad van het opleggen van straf is bewust en met een specifiek doel. |
| Omissie | Het nalaten van een handeling die wettelijk of moreel vereist is, wat eveneens strafbaar kan zijn. |
| Rechtvaardigen | Het geven van geldige redenen of argumenten om een handeling of beslissing, zoals het opleggen van een straf, te onderbouwen. |
| Bestraffer | De persoon of instantie die bevoegd is om een straf op te leggen aan een overtreder. |
| Normovertredend gedrag | Gedrag dat afwijkt van vastgestelde sociale, wettelijke of morele normen. |
| Sociaal-wetenschappelijk | Betrekking hebbend op de studie van de menselijke samenleving en de relaties tussen individuen binnen die samenleving. |
| Sancties | Juridische of sociale maatregelen die worden opgelegd als gevolg van een normovertreding, variërend van boetes tot gevangenisstraffen. |
| Empirisch onderzoek | Onderzoek gebaseerd op waarneming en experiment, met als doel feiten en verbanden vast te stellen binnen de werkelijkheid. |
| Retributivisme | Een straftheorie die stelt dat straf een morele plicht is om vergelding te bieden voor een gepleegd misdrijf, gericht op het verleden en het herstellen van een verstoorde balans. |
| Utilitarisme | Een straftheorie die straf rechtvaardigt op basis van het nut of de utiliteit voor de toekomst, met als doel criminaliteit te voorkomen door afschrikking, incapacitatie of resocialisatie. |
| Abolitionisme | Een radicale opvatting die pleit voor de afschaffing van straf en het strafrecht, omdat straffen als onnodig, onrechtvaardig en schadelijk worden beschouwd. |
| Herstel | Een benadering binnen strafrecht die zich richt op het herstellen van de schade veroorzaakt door criminaliteit, waarbij slachtoffers, daders en de gemeenschap actief betrokken zijn bij conflictoplossing. |
| Hybride modellen | Theorieën of praktijken die verschillende straftheorieën en doelstellingen combineren om de complexiteit van bestraffing te adresseren en potentiële excessen van een enkelvoudige benadering te matigen. |
| Algemene preventie | Het afschrikken van potentiële criminelen binnen de bredere bevolking door middel van de strafbaarstelling en de zichtbaarheid van straffen. |
| Individuele preventie | Het voorkomen van recidive bij de dader zelf, door middel van afschrikking, onschadelijkmaking (incapacitatie) of resocialisatie. |
| Proportionaliteit | Het beginsel dat de zwaarte van de straf in redelijke verhouding moet staan tot de ernst van het misdrijf en de mate van verwijtbaarheid van de dader. |
| Vergelding | De reactie op een misdrijf door het opleggen van een straf die als een passende compensatie voor het aangedane leed wordt gezien, vaak met een morele component. |
| Subjectieve strafzwaarte | De mate waarin een straf als zwaar of belastend wordt ervaren door de persoon die deze ondergaat, wat kan verschillen van de objectieve zwaarte. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, wat impliceert dat vergelijkbare misdrijven gelijkwaardige straffen moeten ontvangen. |
| Vrijheidsberoving | Het ontnemen van iemands persoonlijke vrijheid, zoals bij gevangenisstraf, wat wordt beschouwd als een van de zwaarste strafvormen. |
| Incapacitatie | Het onschadelijk maken van potentiële criminelen door hen te beletten criminaliteit te plegen, bijvoorbeeld door opsluiting. |
| Resocialisatie | Het proces waarbij een persoon wordt geholpen om zich opnieuw aan te passen aan de maatschappij na een periode van criminaliteit, vaak met behulp van behandeling of begeleiding. |
Cover
2025_09_22_Onderzoeksontwerp conceptueel_clean.pptx
Summary
# Het ontwerpen van een onderzoeksproject
Dit onderdeel van het onderzoeksproces omvat de initiële fasen van het opzetten van een onderzoek, van het conceptuele ontwerp tot de specifieke afbakening van het onderzoek.
### 1.1 Conceptueel ontwerp
Het conceptuele ontwerp is de eerste stap in het projectontwerp. Het omvat het bepalen van de centrale vraag, het motief voor het onderzoek en de beoogde resultaten. Dit proces is iteratief, wat betekent dat er voortdurend wordt heen-en-weer gegaan tussen verschillende stappen, met ruimte voor heroverweging en aanpassing.
#### 1.1.1 De probleemstelling
De probleemstelling vormt de kern van het onderzoek en is het antwoord op de vraag "Waarom onderzoek ik?". Het is essentieel om te differentiëren tussen het *studeren* (reproductie van bestaande kennis) en *onderzoeken* (productie van nieuwe kennis). Het doel van een onderzoek is bepalend voor de kennis die nodig is om dit doel te bereiken.
> **Tip:** Denk eraan dat onderzoek een doelbewust en methodisch proces is om nieuwe kennis te vergaren, vergelijkbaar met de voorbereiding van een architect op het ontwerpen van een gebouw, waarbij de architect niet doelloos te werk gaat maar op basis van theorieën en principes.
Het ontwerpen van een onderzoeksproject vereist aandacht voor zowel de inhoudelijke als de praktische aspecten:
* **Waarom en wat:** Het vaststellen van het doel van het onderzoek en de specifieke kennis die nodig is om dit doel te bereiken.
* **Hoeveel:** Rekening houden met beperkingen op het gebied van tijd, geld, mankracht en technische hulpmiddelen.
* **Wanneer:** Het bepalen van de start- en eindtijd van elke onderzoeksfase.
#### 1.1.2 Afbakening door doelstelling
De doelstelling van een onderzoek project moet specifiek, nuttig, realistisch, haalbaar, eenduidig en informatief zijn. Een doelstelling kan worden geformuleerd als: "Het doel van dit onderzoek is ... a) ... door ... b) ...".
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
* **Externe doel:** Het uiteindelijke doel dat met het onderzoek bereikt moet worden.
* **Interne doel:** Het doel binnen het onderzoek zelf, dat aangeeft welke bijdrage geleverd moet worden.
Afhankelijk van de optiek kan een onderzoek gericht zijn op:
* **Theorieontwikkeling:** Identificeren van hiaten, tegenstrijdigheden of nieuwe mogelijkheden binnen bestaande theorieën.
* **Theorietoetsing:** Controleren of theorieën standhouden in huidige contexten.
* **Probleemanalyse:** Het herkennen en begrijpen van maatschappelijke problemen.
* **Diagnostisch onderzoek:** Het onderzoeken van de oorzaken en achtergronden van problemen.
* **Ontwerptgericht onderzoek:** Het ontwikkelen van interventies.
* **Verandergericht onderzoek:** Het implementeren van interventies.
* **Evaluatieonderzoek:** Het beoordelen van de effectiviteit van interventies.
> **Voorbeeld:**
> * **Theoriegericht onderzoek:** Verfijning van de sociale desorganisatietheorie.
> * **Praktijkgericht onderzoek:** Effect van cameratoezicht in de publieke ruimte.
#### 1.1.3 Onderzoeksmodel
Een onderzoeksmodel is een visuele weergave die de belangrijkste stappen van het onderzoek schematisch en helder weergeeft. Het dient als een tussenstap om van de doelstelling naar de vraagstelling te komen. Het laat zien hoe het onderzoek is opgebouwd, hoe de stappen onderling samenhangen en hoe de theoretische achtergrond is verankerd.
> **Tip:** Een onderzoeksmodel kan worden voorgesteld als een pijltjesdiagram dat de flow van het onderzoek illustreert, van doel naar onderzoeksvraag en vervolgens naar methode.
Een onderzoeksmodel kan zowel horizontaal als verticaal worden benaderd, waarbij de horizontale vector aangeeft welke methode wordt gebruikt en de verticale vector de theoretische achtergrond en literatuurstudie vertegenwoordigt.
### 1.2 Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling van een onderzoek bepaalt wat men wil bereiken. Dit kan ingegeven zijn door diverse factoren:
1. **Politieke en sociale context:** Wensen van opdrachtgevers, politieke trends of de behoefte aan onderzoek op specifieke momenten.
2. **Wetenschappelijke instituten:** Langlopend onderzoek door wetenschappelijke organisaties.
3. **Opdrachtgevers:** Specifieke projecten van beleidsorganisaties of onderzoeksbureaus.
4. **Criminologisch paradigma:** De theoretische stroming waarbinnen het onderzoek plaatsvindt. Het is cruciaal om 'theoretical blindness' te vermijden en kritisch te staan tegenover de eigen theoretische voorkeuren.
5. **Waarden en maatschappelijke problemen:** Onderzoek kan voortkomen uit opvattingen over rechtvaardigheid, vrijheid of de wens om maatschappelijke problemen aan te pakken. Hierbij is het belangrijk om een balans te vinden tussen maatschappelijk engagement en objectiviteit.
6. **Voorkeur voor een methode:** Een voorkeur voor kwantitatieve of kwalitatieve technieken, of voor specifieke dataverzamelings- en analysemethoden. Deze voorkeur moet echter aansluiten bij de doelstellingen van het onderzoek.
7. **Voorkeur voor een theorie:** Een persoonlijke affiniteit met bepaalde theorieën kan een drijfveer zijn, maar vereist een zekere professionele afstand. Ook de traditie binnen de onderzoeksgroep speelt een rol.
8. **Reikwijdte van de studie:** De focus kan liggen op individuele processen, groepsinteracties, lokale gemeenschappen of grotere populaties. Ook de tijdsdimensie (momentopnames versus tijdsverloop) is hierbij relevant.
9. **Zuiver versus toegepast wetenschappelijk onderzoek:** De interesse kan gericht zijn op theorieontwikkeling en hypothesetoetsing (zuiver) of op het oplossen van maatschappelijke problemen en directe beleidsimplicaties (toegepast).
### 1.3 Onderzoeksmodel
Een onderzoeksmodel is een schematische en visuele voorstelling van de belangrijkste stappen die nodig zijn om de doelstelling te bereiken. Het biedt in één oogopslag inzicht in de opbouw van het onderzoek, de onderlinge samenhang van de stappen en de theoretische achtergrond. Het is een cruciale tussenstap bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling.
### 1.4 Vraagstelling
De vraagstelling formuleert de specifieke kennis die nodig is om de doelstelling van het onderzoek te bereiken. Het omvat de onderzoeksvragen die de onderzoeker zichzelf stelt. De vraagstelling moet efficiënt en sturend zijn, wat betekent dat de antwoorden bijdragen aan het doel en duidelijk maken wat er verder moet gebeuren. Vragen kunnen beschrijvend of verklarend van aard zijn en geven aan welk materiaal verzameld moet worden.
> **Voorbeeld 1 (minder goed):**
> * **(Externe) Doelstelling:** 'Het leveren van een bijdrage aan de oplossing van het overlastprobleem in een bepaalde buurt'.
> * **Vraag:** Hoe kan het probleem worden aangepakt? (Te algemeen, niet sturend).
> **Voorbeeld 2 (goed):**
> * **(Externe) Doelstelling:** 'Het leveren van een bijdrage aan het maken van een geschikte voorlichtingsfilm die jongeren moet overtuigen van het belang van veilig vrijen'.
> * **Vragen:** Wat weten jongeren over soa's en veilig vrijen? Welke methoden van veilig vrijen zijn er en welke zijn onveilig? Wat vinden jongeren van veilig vrijen? In hoeverre passen zij al veilige methoden toe? (Gesplitst in concrete deelvragen).
#### 1.4.1 Vormeisen van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen worden onderverdeeld in centrale vragen en deelvragen:
* **Centrale vraag:** Het antwoord hierop draagt direct bij aan het bereiken van de doelstelling.
* **Deelvragen:** De antwoorden hierop geven samen een volledig antwoord op de centrale vraag, zonder overbodige informatie toe te voegen.
> **Voorbeeld:**
> * **Centrale vraag:** Welke betekenis of betekenissen verleent een werkgestrafte aan zijn of haar werkstraf?
> * **Deelvragen:** Welke verwachtingen had een werkgestrafte bij een werkstraf? Zijn de verwachtingen ingelost? Welke attitude had een werkgestrafte tegenover een werkstraf? Welke ervaringen doet een werkgestrafte op tijdens de uitvoering van een werkstraf? Hoe zijn de contacten met de justitieassistent en de prestatieplaats?
#### 1.4.2 Soorten vragen
Onderzoeksvragen kunnen worden gecategoriseerd op basis van verschillende criteria:
* **Kwantiteit versus kwaliteit:**
* **Kwantitatief:** Focust op de hoeveelheid van een fenomeen (bv. Neemt A toe? Is A effectiever dan B?).
* **Kwalitatief:** Focust op het 'hoe' van een fenomeen (bv. Hoe werkt een organisatie? Hoe beleven mensen ervaringen?).
* **Beschrijvend versus verklarend:**
* **Beschrijvend:** Gaat over de prevalentie van een fenomeen en mogelijke verbanden.
* **Verklarend:** Onderzoekt waarom er verbanden tussen fenomenen bestaan.
* **Cross-sectioneel versus longitudinaal:**
* **Cross-sectioneel:** Meting op één moment. Voordelen zijn kosten en haalbaarheid.
* **Longitudinaal:** Meting op meerdere momenten. Dit kan prospectief (vooruitkijkend), retrospectief (terugkijkend) of herhaald cross-sectioneel zijn. Nadelen zijn uitval, panel conditioning, duur en complexiteit.
> **Voorbeeld van een longitudinaal onderzoek:** Hoe ervaren en verklaren jongeren hun omgang met cameratoezicht in stations, en hoe evolueren hun percepties en gedragingen gedurende hun adolescentie? Dit onderzoek is waarschijnlijk kwalitatief, verklarend en longitudinaal.
#### 1.4.3 Uitbreiding: Criminologie als aparte methodologie
Bij het formuleren van vraagstellingen in de criminologie, dient rekening te worden gehouden met specifieke uitdagingen zoals:
* Onbekende populaties (bv. dadersgemeenschappen).
* Kwaliteit en integratie van officiële gegevens.
* Scheve verdeling van criminaliteit.
* Gelaagde structuur van criminologische data.
* Normatieve en ethische aspecten van onderzoek.
#### 1.4.4 Ontwikkeling van een adequate vraagstelling
Drie methoden helpen bij het ontwikkelen van een adequate vraagstelling:
1. **Het splitsen van het onderzoeksmodel:** Het ontleden van het model in kleinere, behapbare delen.
2. **Ondersteunende kennissoorten:** Het definiëren van de benodigde kennis (beschrijvend, verklarend, voorspellend, evaluerend, prescriptief). Een serie deelvragen van beschrijvende aard is vaak het meest sturend.
3. **Uiteenrafeling van kernbegrippen:** Het visueel en conceptueel ontleden van de belangrijkste begrippen in het onderzoek.
### 1.5 Begripsbepaling
Een nauwkeurige omschrijving van centrale begrippen is essentieel om het onderzoek te finaliseren. Vaak zijn definities uit de literatuur te algemeen of abstract, waardoor het formuleren van **stipulatieve definities** noodzakelijk is.
Een stipulatieve definitie is een definitie die men zelf formuleert voor de specifieke context van het onderzoek. De bruikbaarheid hiervan staat centraal en wordt bepaald door:
* **Afbakening:** Het begrip wordt beperkt tot haalbare proporties.
* **Duidelijkheid:** Het is helder welke waarneembare zaken onder de definitie vallen.
* **Aansluiting:** De definitie past bij de doel- en vraagstelling van het onderzoek.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je in het begin van je onderzoek direct aangeeft wat je verstaat onder belangrijke begrippen, bijvoorbeeld: "Onder 'overbevolking in gevangenissen' verstaan wij in dit onderzoek...".
#### 1.5.1 Afbakening
Afbakening heeft betrekking op zowel het **domein** (het deel van de werkelijkheid waarover uitspraken worden gedaan) als het **beweerde** (wat men over dit domein wil weten of zeggen) van een vraagstelling. Het beperken van zowel domein als beweerde versterkt de interne validiteit en de haalbaarheid van het onderzoek.
> **Voorbeeld:** Vraag: "Zijn politiemensen agressief?" Hier is "politiemensen" het domein en "agressief" het beweerde. De afbakening kan worden aangescherpt door bijvoorbeeld te focussen op "straatprostituees" en "seksueel overdraagbare infecties".
De omvang van het onderzoek wordt bepaald door het domein: hoe kleiner het domein, hoe beperkter de omvang. Afbakening kan gebeuren door middel van rafelen en rasteren, vergelijkbaar met boomdiagrammen.
#### 1.5.2 Operationaliseren
Operationaliseren betreft het meetbaar en waarneembaar maken van (complexe en abstracte) begrippen. Hierbij worden indicatoren gedefinieerd en wordt bepaald hoe deze indicatoren gemeten zullen worden met behulp van specifieke instrumenten.
> **Tip:** Voor jouw thesis, start met een algemeen begrip (bv. 'overbevolking in gevangenissen') en werk dit uit naar concrete indicatoren, instrumenten en meetmethoden.
#### 1.5.3 Afstemming op het onderzoek
De begripsbepaling moet nauwkeurig worden afgestemd op de specifieke plaats, tijd en kenmerken van het onderzoek. Het domein en het beweerde moeten worden teruggebracht tot proporties die binnen het onderzoeksproject haalbaar zijn.
> **Voorbeeld:** De vraag "Hoe komt het dat ziekteverzuim van penitentiaire ambtenaren zo hoog is?" kan worden afgebakend door specifieke indicatoren voor 'ziekteverzuim' te definiëren (bv. totale ziektedagen per jaar, gemiddelde duur van ziekteverlof) en door de 'penitentiaire ambtenaar' nader te specificeren.
Dit proces omvat het definiëren van wat ziekteverzuim inhoudt (bv. fysieke, psychosociale of emotionele redenen) en het koppelen van deze definities aan kenmerken van het werk en de werkomgeving.
---
# Het formuleren van onderzoeksvragen
Het formuleren van effectieve onderzoeksvragen is cruciaal voor het structureren en sturen van een onderzoeksproject.
## 2. Vraagstelling
### 2.1 De functie van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen zijn de kern van een onderzoek. Ze bepalen welke kennis nodig en nuttig is om de overkoepelende doelstelling van het onderzoek te bereiken. Het formuleren van deze vragen vereist een overgang van algemene structurering naar specifieke, vakinhoudelijke redenering.
### 2.2 Functie-eisen van onderzoeksvragen
Effectieve onderzoeksvragen voldoen aan twee belangrijke eisen:
* **Efficiëntie:** De kennis die door het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt verkregen, moet direct bijdragen aan het behalen van de gestelde doelstelling. Er mag geen kennis worden verzameld die niet relevant is voor de doelstelling.
* **Sturendheid:** De onderzoeksvragen moeten duidelijk aangeven welke vervolgstappen in het onderzoek nodig zijn. Ze bepalen welke soorten kennis verzameld moeten worden (bijvoorbeeld beschrijvende of verklarende kennis) en welk materiaal hiervoor nodig is.
### 2.3 Vormeisen van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen moeten adequaat gestructureerd zijn, met name door het gebruik van centrale vragen en deelvragen:
* **Centrale vraag:** Het antwoord op de centrale vraag moet, in combinatie met de antwoorden op de deelvragen, voldoende bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van het onderzoek.
* **Deelvragen:** De antwoorden op de deelvragen geven gezamenlijk een voldoende antwoord op de centrale vraag waaruit ze zijn afgeleid. Het is belangrijk om niet meer onderzoek te doen dan strikt noodzakelijk is.
> **Tip:** Een deelvraag mag geen simpele ja/nee-vraag zijn; deze dient breder geformuleerd te worden om tot een zinvolle bijdrage te komen.
### 2.4 Soorten vragen
Onderzoeksvragen kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria:
#### 2.4.1 Kwantiteit versus kwaliteit
* **Kwantitatieve vragen:** Deze vragen richten zich op de *hoeveelheid* van een fenomeen. Voorbeelden zijn: "Neemt fenomeen A toe?" of "Hebben mensen met kenmerk 1 meer kans op X dan mensen met kenmerk B?". Ze meten dus de omvang of de frequentie.
* **Kwalitatieve vragen:** Deze vragen onderzoeken het *hoe* van een fenomeen. Ze richten zich op processen, organisatie, sociale structuren of individuele ervaringen. Voorbeelden zijn: "Hoe werkt een organisatie?" of "Hoe beleven mensen ervaring A?".
#### 2.4.2 Beschrijvend versus verklarend
* **Beschrijvende vragen:** Deze vragen richten zich op de prevalentie van een fenomeen en mogelijke verbanden met andere fenomenen. Ze beantwoorden de vraag *wat* er aan de hand is.
* **Verklarende vragen:** Deze vragen gaan dieper in op de redenen *waarom* een verband tussen fenomenen bestaat.
#### 2.4.3 Cross-sectioneel versus longitudinaal
* **Cross-sectionele vragen:** Metingen vinden plaats op één specifiek moment. Dit type onderzoek is vaak goedkoper en haalbaarder, maar geeft enkel een momentopname en laat beperkte uitspraken toe over stabiliteit of causaliteit.
* **Longitudinale vragen:** Metingen vinden plaats op meerdere momenten en/of over een langere periode.
* **Prospectief longitudinaal:** Een groep wordt gevolgd en op verschillende tijdstippen gemeten.
* **Retrospectief longitudinaal:** Respondenten wordt gevraagd naar hun ervaringen in het verleden op verschillende tijdstippen.
* **Herhaal cross-sectioneel:** Op verschillende tijdstippen worden telkens nieuwe, vergelijkbare groepen onderzocht.
> **Tip:** Longitudinaal onderzoek brengt uitdagingen met zich mee zoals uitval van deelnemers (attrition rate), panel conditioning (respondenten passen hun gedrag aan door herhaaldelijke bevraging), en de duur en complexiteit van het onderzoek.
### 2.5 Methodes voor adequate vraagstelling
Er zijn drie methoden die kunnen helpen bij het ontwikkelen van een adequate onderzoeksvraagstelling:
1. **Het splitsen van het onderzoeksmodel:** Het schematisch weergeven van de onderzoeksstappen en hun onderlinge samenhang helpt bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling.
2. **Ondersteunende kennissoorten:** Het definiëren van het type kennis dat het onderzoek beoogt te genereren (beschrijvend, verklarend, voorspellend, evaluerend, prescriptief) stuurt de formulering van centrale en deelvragen. Deelvragen van beschrijvende aard zijn over het algemeen het meest sturend.
3. **Uiteenrafeling van kernbegrippen:** Het opdelen van kernbegrippen in kleinere, hanteerbare componenten helpt bij het specificeren van het onderzoeksdomein en de te onderzoeken aspecten.
### 2.6 Operationalisering van begrippen
Om complexe en abstracte begrippen meetbaar en waarneembaar te maken, is operationalisering noodzakelijk. Dit omvat:
* **Indicatoren:** Het definiëren van welke waarneembare zaken onder een begrip vallen.
* **Meetinstrumenten:** Het bepalen hoe deze indicatoren gemeten zullen worden.
* **Afstemming op het onderzoek:** Verbijzonderingen maken naar plaats, tijd en andere relevante kenmerken om het domein en het beweerde van de vraagstelling terug te brengen tot haalbare proporties.
> **Tip:** Een stipulatieve definitie, een definitie die specifiek voor het eigen onderzoek wordt geformuleerd (en kan afwijken van algemene literatuurdefinities), is vaak bruikbaarder. Deze definitie moet afgebakend, observeerbaar en aansluitend bij de doelstelling zijn.
>
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoeken van "overbevolking in gevangenissen" is het cruciaal om precies te definiëren wat men hieronder verstaat binnen het kader van het onderzoek, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken of grenswaarden te hanteren.
---
# Begripsbepaling en operationalisering
Dit onderwerp richt zich op het belang van het nauwkeurig definiëren van centrale begrippen in onderzoek en hoe deze begrippen meetbaar en waarneembaar gemaakt kunnen worden.
## 3.1 Het belang van begripsbepaling
Een nauwkeurige omschrijving van centrale begrippen is essentieel voor de finalisering van het conceptueel ontwerp van een onderzoek. Bestaande definities uit de literatuur zijn vaak te algemeen, complex of abstract om direct bruikbaar te zijn in een specifiek onderzoek. Daarom is het noodzakelijk om **stipulatieve definities** te formuleren.
### 3.1.1 Stipulatieve definities
Een stipulatieve definitie is een definitie die de onderzoeker zelf formuleert voor het specifieke onderzoek, in plaats van een bestaande definitie uit de literatuur over te nemen. Het belangrijkste criterium voor een stipulatieve definitie is de **bruikbaarheid** ervan binnen het onderzoek. Dit betekent dat de definitie:
* **Afgebakend** is tot haalbare proporties.
* Duidelijkheid geeft over **welke waarneembare zaken** in de werkelijkheid onder de definitie vallen.
* Aansluit bij de **doel- en vraagstelling** van het onderzoek.
> **Voorbeeld:** Bij het begrip "overbevolking in gevangenissen" is het cruciaal om precies te definiëren wat hiermee bedoeld wordt. Is dit gerelateerd aan het aantal cellen, het aantal cipiers, of de totale capaciteit? Een stipulatieve definitie kan hier duidelijkheid scheppen door specifieke kenmerken te benoemen.
### 3.1.2 Bruikbaarheid van definities
Een definitie is bruikbaar indien deze:
* **Afgebakend** is: Het begrip wordt beperkt tot een aspect dat haalbaar is om te onderzoeken.
* **Observeerbaar** is: Het is duidelijk welke concrete fenomenen in de werkelijkheid onder de definitie vallen.
* Aansluit bij doel en vraagstelling: De definitie past bij de onderzoeksdoelen en de te onderzoeken vragen.
#### 3.1.2.1 Afbakening van domein en beweerde
De afbakening van een begrip omvat zowel het **domein** als het **beweerde** van een vraagstelling:
* **Domein:** Dat deel van de werkelijkheid waarover de onderzoeker uitspraken wil doen.
* **Beweerde (gevraagde):** Datgene wat de onderzoeker van dit domein wil weten of zeggen.
> **Voorbeeld:** In de vraag "Zijn politiemensen agressief?", is "politiemensen" het domein en "agressiviteit" het beweerde. Het is belangrijk om zowel het domein als het beweerde zo specifiek mogelijk af te bakenen om de omvang van het onderzoek te beperken en de interne validiteit te versterken.
> **Voorbeeld:** De uitspraak "Prostituees worden vaak blootgesteld aan gezondheidsrisico's" is te algemeen. Een meer afgebakende uitspraak is: "Straatprostituees worden vaak blootgesteld aan Seksueel Overdraagbare Infecties (SOI’s)". Dit beperkt zowel het domein (straatprostituees i.p.v. alle prostituees) als het beweerde (SOI’s i.p.v. alle gezondheidsrisico's).
De omvang van het onderzoek kan worden beperkt door zowel het domein als het beweerde van de onderzoeksvragen af te bakenen. Methodieken zoals **rafelen en rasteren** (boomdiagrammen) kunnen hierbij helpen om:
* Centrale vragen te splitsen in deelvragen.
* Het onderzoek af te bakenen.
* Het conceptueel model te specificeren.
* (Kern)begrippen te operationaliseren.
> **Voorbeeld:** De vraag "In hoeverre hebben politieambtenaren een democratische instelling?" is te breed. Zowel "politieambtenaren" (domein) als "democratische instelling" (beweerde) moeten verder worden afgebakend. Dit kan leiden tot specifiekere vragen over bijvoorbeeld lokale politieambtenaren of specifieke aspecten van een democratische instelling.
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoek naar ziekteverzuim van penitentiair beambten is het cruciaal om het begrip "ziekteverzuim" duidelijk te definiëren. Vanuit het perspectief van de organisatie kan dit gaan over het totaal aantal ziektedagen of het gemiddelde verzuimpercentage. Vanuit het perspectief van de cipier kan het gaan om fysieke, psychosociale of emotionele redenen, en of deze aantoonbaar zijn.
#### 3.1.2.2 Afstemming op het onderzoek
Verdere **verfijningen** van begrippen zijn nodig door deze af te stemmen op specifieke kenmerken van het onderzoek, zoals plaats, tijd en andere relevante factoren. Het domein en het beweerde moeten worden teruggebracht tot proporties die binnen het onderzoeksproject **haalbaar** zijn.
> **Voorbeeld:** Het begrip "beroepsgeheim" in de context van straathoekwerk vereist een specifieke definitie die rekening houdt met de context van straathoekwerk en de specifieke regels of afspraken die daar gelden.
## 3.2 Operationalisering van begrippen
Operationalisering is het proces waarbij (complexe en/of abstracte) begrippen **meetbaar en waarneembaar** worden gemaakt. Dit houdt in dat er wordt bepaald:
* Welke **indicatoren** gebruikt zullen worden om het begrip te meten.
* Hoe deze indicatoren **gemeten** kunnen worden (met welk instrument en welke instructies).
* Hoe dit zich verhoudt tot **kwantitatief versus kwalitatief onderzoek**.
### 3.2.1 Indicatoren, instrumenten en methoden
Bij operationalisering worden concrete indicatoren gekozen die het abstracte begrip representeren. Vervolgens wordt bepaald welk meetinstrument (bijvoorbeeld een enquête, een interviewschema, een observatielijst) gebruikt zal worden om deze indicatoren te meten. De keuze tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden hangt af van de aard van het begrip en de onderzoeksdoelstellingen.
> **Voorbeeld:** Om het begrip "overbevolking in gevangenissen" te operationaliseren, kunnen indicatoren zoals het aantal gedetineerden per cel, de verhouding tussen gedetineerden en personeel, of de bezettingsgraad van de inrichting worden gebruikt. Kwantitatieve dataverzameling (cijfers) is hier doorgaans geschikt.
> **Voorbeeld:** Voor het begrip "betrokkenheid van jeugdrechtbankconsulenten" kunnen indicatoren worden gebruikt zoals de mate waarin consulenten initiatieven nemen, hun bereidheid om iets voor de organisatie over te hebben, of hoe zij de organisatie naar buiten toe uitdragen. Dit kan gemeten worden met een enquête met vragen over deze specifieke aspecten, waarbij respondenten hun mate van betrokkenheid op een schaal kunnen aangeven.
### 3.2.2 Kenmerken van operationalisering
Operationalisering omvat het verbinden van abstracte concepten met concrete, meetbare observaties. Dit proces is cruciaal voor de empirische toetsing van theorieën en de validiteit van onderzoeksresultaten.
> **Voorbeeld:** Het "democratisch gehalte van een samenleving" is een complex begrip. Voor operationalisering zou men kunnen kijken naar indicatoren zoals de frequentie van verkiezingen, de mate van persvrijheid, de transparantie van overheidsbeslissingen, of de participatiemogelijkheden voor burgers. De keuze van indicatoren en de meetmethoden (bijvoorbeeld het analyseren van wetgeving, het bevragen van burgers) bepalen hoe dit abstracte begrip meetbaar wordt gemaakt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Conceptueel ontwerp | De initiële fase van een onderzoeksproject, waarin de algemene richting, de belangrijkste ideeën en de te onderzoeken concepten worden bepaald voordat gedetailleerde methodologie wordt uitgewerkt. |
| Iteratief ontwerpen | Een proces waarbij een ontwerp of plan voortdurend wordt herzien en verbeterd door herhaalde cycli van evaluatie, aanpassing en verfijning, wat leidt tot een beter eindproduct. |
| Doelstelling | Het specifieke doel dat een onderzoek beoogt te bereiken, inclusief zowel de externe bijdrage aan de maatschappij of wetenschap als de interne bijdrage aan het onderzoeksproces zelf. |
| Onderzoekspotentieel | De mogelijkheid om een onderzoeksproject te financieren en uit te voeren, mede bepaald door de interesse van opdrachtgevers zoals universiteiten, overheden of bedrijven. |
| Criminologisch paradigma | Een theoretische school of traditie binnen de criminologie die een specifieke manier van kijken naar en verklaren van criminaliteit en afwijkend gedrag hanteert. |
| Theoretische blinding | De neiging om zich te strikt te houden aan een bepaalde theoretische benadering, waardoor andere perspectieven of verklaringen voor een fenomeen worden genegeerd. |
| Maatschappelijk engagement | De betrokkenheid van de onderzoeker bij maatschappelijke vraagstukken en problemen, wat kan leiden tot onderzoek gericht op sociale rechtvaardigheid en het oplossen van problemen. |
| Objectiviteit | Het vermogen van een onderzoeker om feiten en bevindingen neutraal en zonder persoonlijke vooroordelen of belangen te presenteren, ook bij gevoelige maatschappelijke onderwerpen. |
| Dataverzamelingsmethoden | De specifieke technieken en instrumenten die worden gebruikt om informatie te verzamelen voor een onderzoek, zoals enquêtes, interviews, observaties of het analyseren van bestaande data. |
| Data-analysemethoden | De technieken die worden gebruikt om verzamelde data te organiseren, samenvatten en interpreteren om patronen, verbanden en betekenissen te ontdekken. |
| Reactiviteit | Het fenomeen waarbij de aanwezigheid van een onderzoeker of de meetinstrumenten het gedrag van de onderzochte personen beïnvloeden, wat de validiteit van de resultaten kan aantasten. |
| Onderzoeksmodel | Een schematische en visuele weergave van de belangrijkste stappen, verbanden en logische opeenvolging van een onderzoek, die helpt bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling. |
| Vraagstelling | De formulering van specifieke vragen die het onderzoek tracht te beantwoorden, essentieel voor het sturen van het onderzoeksproces en het definiëren van de benodigde kennis. |
| Onderzoeksvraag | Een specifieke, concrete vraag die het centrale focuspunt van een onderzoek vormt en waarop antwoorden worden gezocht door middel van wetenschappelijke methoden. |
| Efficiëntie (van onderzoeksvragen) | De mate waarin de kennis die uit de beantwoording van onderzoeksvragen voortkomt, direct bijdraagt aan het realiseren van de overkoepelende doelstelling van het onderzoek. |
| Sturendheid (van onderzoeksvragen) | De mate waarin een onderzoeksvraag duidelijk aangeeft welke vervolgstappen nodig zijn, welk type kennis vereist is en welk materiaal verzameld moet worden. |
| Beschrijvende kennis | Kennis die de kenmerken, prevalentie of mogelijke verbanden van een fenomeen in kaart brengt, zonder direct de oorzaken ervan te verklaren. |
| Verklarende kennis | Kennis die zich richt op het begrijpen van de oorzaken en redenen achter een fenomeen of verband tussen fenomenen. |
| Centrale vraag | De belangrijkste onderzoeksvraag wiens beantwoording direct bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling van het onderzoek. |
| Deelvragen | Vragen die specifiek zijn afgeleid van een centrale vraag en die, wanneer samen beantwoord, een volledig antwoord geven op die centrale vraag. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Onderzoek waarbij data op één enkel moment in de tijd worden verzameld, waardoor een momentopname van een fenomeen wordt verkregen. |
| Longitudinaal onderzoek | Onderzoek waarbij metingen op meerdere tijdsmomenten worden verricht om veranderingen, trends of causale verbanden over tijd te bestuderen. |
| Attrition rate (uitval) | Het percentage deelnemers dat gedurende een longitudinaal onderzoek stopt met deelname, wat de representativiteit van de steekproef kan beïnvloeden. |
| Panel conditioning | Het effect waarbij deelnemers aan een longitudinaal onderzoek hun gedrag of antwoorden aanpassen als gevolg van herhaalde ondervragingen. |
| Begripsbepaling | Het proces van het nauwkeurig definiëren van de centrale concepten die in een onderzoek worden gebruikt, om eenduidigheid en helderheid te garanderen. |
| Stipulatieve definitie | Een specifieke, door de onderzoeker zelf geformuleerde definitie van een begrip voor het doeleinde van het desbetreffende onderzoek, die kan afwijken van gangbare literatuurdefinities. |
| Afbakening | Het proces van het beperken van het onderzoeksgebied, zowel in termen van het domein (de werkelijkheid waarover uitspraken worden gedaan) als het beweerde (wat men erover wil weten). |
| Domein | Het specifieke deel van de werkelijkheid waarover een onderzoeker uitspraken wil doen met behulp van het onderzoek. |
| Beweerde (gevraagde) | Datgene wat een onderzoeker van een bepaald domein wil weten of zeggen in het kader van het onderzoek. |
| Operationaliseren | Het proces waarbij abstracte of complexe begrippen meetbaar en waarneembaar worden gemaakt door middel van specifieke indicatoren en meetinstrumenten. |
| Indicatoren | Concrete, waarneembare kenmerken of signalen die gebruikt worden om een abstract begrip te meten of te evalueren. |
| Instrument | Het specifieke hulpmiddel of de methode die wordt gebruikt om data te verzamelen tijdens het operationaliseren van een begrip, zoals een vragenlijst of observatieschema. |
Cover
2025-11-24 Understanding research design deel 3.pdf
Summary
# Verschillende typen literatuuronderzoek
Dit onderdeel van de studiehandleiding biedt een overzicht van de diverse methoden voor literatuuronderzoek, elk met eigen kenmerken en toepassingen.
### 1.1 Overzicht van literatuuronderzoektypen
Er bestaan verschillende methoden voor literatuuronderzoek, variërend in hun structuur, doel en diepgang. De keuze voor een bepaald type is afhankelijk van de onderzoeksvraag, de beschikbare tijd en de gewenste output [5](#page=5).
* Narratieve review [5](#page=5).
* Systematische review [5](#page=5).
* Rapid review [5](#page=5).
* Meta-analyse [5](#page=5).
* Umbrella review [5](#page=5).
* Critical interpretive synthesis [5](#page=5).
* Scoping review [5](#page=5).
* Thematic synthesis [5](#page=5).
De methodologie van deze onderzoeken beïnvloedt de kwaliteit en de conclusies die eruit getrokken kunnen worden [5](#page=5).
### 1.2 Typen literatuuronderzoek nader uitgelicht
#### 1.2.1 Narratieve review
De narratieve review is de meest traditionele vorm van literatuuronderzoek. Het wordt vaak gebruikt als inleiding in wetenschappelijke artikelen of masterscripties [8](#page=8).
* **Kenmerken:**
* Geen specifieke onderzoeksvraag of zoekstrategie; richt zich op een 'onderwerp van interesse' [8](#page=8).
* **Voordelen:**
* Snel en eenvoudig [8](#page=8).
* Biedt een basaal overzicht [8](#page=8).
* **Nadelen:**
* Selectief (cherry-picking) [8](#page=8).
* Subjectief en vatbaar voor bias [8](#page=8).
* Niet repliceerbaar [8](#page=8).
#### 1.2.2 Systematische review
Een systematische review is gericht op het synthetiseren van bestaande onderzoeksresultaten uit primaire studies met behulp van systematische en expliciete methoden. Het wordt beschouwd als de gouden standaard in evidence-based wetenschap [9](#page=9).
* **Doel:**
* Een duidelijk geformuleerde vraag beantwoorden [9](#page=9).
* Relevante onderzoeken identificeren, selecteren en kritisch beoordelen [9](#page=9).
* Data uit de studies verzamelen en analyseren [9](#page=9).
* **Kenmerken:**
* Specifieke en afgebakende onderzoeksvraag, vaak geformuleerd met PICO (Population, Intervention, Comparison, Outcome) [10](#page=10).
* Duidelijke inclusie- en exclusiecriteria [10](#page=10).
* Gestructureerde zoekstrategie [10](#page=10).
* Kwaliteitsbeoordeling van de opgenomen studies [10](#page=10).
* **Voorbeelden van onderzoeksvragen:**
* Is therapie effectief in het verminderen van recidive [10](#page=10)?
* Wat is de relatie tussen drugsgebruik en seksueel geweld [10](#page=10)?
* Wat is de prevalentie van depressie onder gevangenen [10](#page=10)?
#### 1.2.3 Rapid review
Een rapid review is een gestroomlijnde of vereenvoudigde versie van een systematische review. Het is bedoeld om de belangrijkste concepten, theorieën en bronnen in een veld te identificeren en een overzicht te geven van de belangrijkste onderzoeksstudies [22](#page=22).
* **Toepassing:**
* Tijdsgevoelige besluitvorming [22](#page=22).
* Klinisch urgente vragen [22](#page=22).
* **Kenmerken:**
* Minder tijd wordt besteed aan kritische beoordeling [22](#page=22).
* Er wordt de voorkeur gegeven aan evidence briefs en klinische richtlijnen boven een uitputtende dekking van primaire studies [22](#page=22).
#### 1.2.4 Meta-analyse
Een meta-analyse combineert statistisch de resultaten van kwantitatieve studies. Dit gebeurt vaak met behulp van software zoals R [24](#page=24).
* **Resultaat:**
* Een enkele effectgrootte, prevalentie, etc. [24](#page=24).
* **Vereisten:**
* Een meta-analyse wordt nooit uitgevoerd zonder voorafgaande systematische review [24](#page=24).
* **Mogelijke beperkingen:**
* Niet altijd mogelijk of zinvol, bijvoorbeeld bij significante heterogeniteit tussen studies [24](#page=24).
#### 1.2.5 Umbrella review
Een umbrella review verzamelt bewijs uit meerdere bestaande reviews. Dit type review bevindt zich op een van de hoogste niveaus van bewijsvoering [31](#page=31).
* **Voordelen:**
* Maakt eenvoudige vergelijking tussen individuele reviews mogelijk [31](#page=31).
* Beantwoordt een bredere vraag [31](#page=31).
* Nuttig voor het vergelijken van interventies en het ontwikkelen van richtlijnen [31](#page=31).
#### 1.2.6 Critical interpretive synthesis
Deze methode is gericht op theorievorming [34](#page=34).
* **Kenmerken:**
* Staat de inclusie toe van zowel academische literatuur als 'gray literature' (bv. rapporten van overheidsinstanties, conferentiepapers) [34](#page=34).
* De kwaliteit van papers wordt beoordeeld op basis van hun relevantie voor de theorieontwikkeling, in plaats van puur methodologische kenmerken [34](#page=34).
#### 1.2.7 Scoping review
De scoping review is een relatief recente methode. Het hoofddoel is om de omvang van beschikbare literatuur te bepalen [38](#page=38).
* **Kenmerken:**
* Breed gedefinieerde vragen en minder strikte selectiecriteria [38](#page=38).
* Heeft een exploratief karakter [38](#page=38).
* Identificeert de aard en omvang van het onderzoeksbewijs en geeft een overzicht van een potentieel grote en diverse literatuur over een breed onderwerp [38](#page=38).
#### 1.2.8 Thematic synthesis
Thematic synthesis is vergelijkbaar met de analyse van primaire kwalitatieve datasets [42](#page=42).
* **Kenmerken:**
* Betreft het systematisch coderen van data [42](#page=42).
* Leidt tot het genereren van beschrijvende en analytische thema's [42](#page=42).
---
# Systematische reviews en hun methodologie
Systematische reviews vormen de gouden standaard in evidence-based wetenschap door hun transparante, repliceerbare en methodologisch rigoureuze synthese van bestaand onderzoek [9](#page=9).
### 2.1 Kenmerken van een systematische review
Een systematische review kenmerkt zich door specifieke elementen die zorgen voor een gestructureerde en betrouwbare samenvatting van wetenschappelijke literatuur [10](#page=10).
#### 2.1.1 Specifieke en afgebakende onderzoeksvraag
De review begint met een helder geformuleerde onderzoeksvraag. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van het PICO-framework (Patient/Population, Intervention, Comparison, Outcome) om de vraag nauwkeurig af te bakenen. Voorbeelden van dergelijke vragen zijn: "Is therapie effectief in het verminderen van recidive?", "Wat is de connectie tussen drugsgebruik en seksueel geweld?", of "Wat is de prevalentie van depressie onder gevangenen?" [10](#page=10).
#### 2.1.2 Duidelijke inclusie- en exclusiecriteria
Om ervoor te zorgen dat alleen relevante studies worden meegenomen, worden expliciete criteria opgesteld waaraan studies moeten voldoen om in de review te worden opgenomen, en criteria waaronder studies worden uitgesloten [10](#page=10).
#### 2.1.3 Transparante zoekstrategie
Een gedetailleerde en transparante zoekstrategie is essentieel. Dit omvat de databases die worden doorzocht, de gebruikte zoektermen, en de logica achter de combinaties van deze termen (zoals truncaties, wildcards en Booleaanse operatoren). Een voorbeeld van een volledige zoekstrategie wordt getoond in Tabel 1. Variaties van deze strategie worden toegepast op verschillende databases met noodzakelijke aanpassingen [15](#page=15).
#### 2.1.4 Kwaliteitsbeoordeling
Alle geïncludeerde studies worden kritisch beoordeeld op hun methodologische kwaliteit. Dit helpt om de betrouwbaarheid van de resultaten te evalueren en eventuele vertekeningen te identificeren [10](#page=10).
### 2.2 PRISMA: Rapportagestandaarden
PRISMA (Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses) is een checklist die richtlijnen biedt voor de transparante rapportage van systematische reviews en meta-analyses. De checklist, bestaande uit 27 items, begeleidt auteurs bij het rapporteren van het zoek-, selectie-, beoordelings- en analyseproces van studies. Het doel van PRISMA is het bevorderen van transparantie en het verminderen van bias in de rapportage [12](#page=12).
> **Tip:** Het gebruik van PRISMA-richtlijnen zorgt ervoor dat lezers de methodologie van de review volledig kunnen begrijpen en beoordelen, wat de replicabiliteit en betrouwbaarheid vergroot.
### 2.3 Methodologische stappen (geïllustreerd met flowchart)
Het proces van een systematische review wordt vaak visueel weergegeven met een flowchart, die de stroom van studies door de verschillende selectiefases toont. Deze flowchart illustreert het aantal studies dat initieel werd geïdentificeerd, het aantal dat na het verwijderen van duplicaten overbleef, het aantal na de screening van titels en abstracten, het aantal na het beoordelen van de volledige tekst, en uiteindelijk het aantal studies dat is opgenomen in de review [18](#page=18).
> **Example:** Een typische flowchart laat zien hoe het aantal studies gedurende het proces afneemt, met duidelijke redenen voor de exclusie op elke stap [18](#page=18).
### 2.4 Publicatiebias
Een belangrijke uitdaging bij systematische reviews is publicatiebias. Dit verwijst naar de vertekening die ontstaat doordat niet alle studies worden gepubliceerd. Negatieve of niet-significante resultaten hebben minder kans om gepubliceerd te worden, wat kan leiden tot een resultaat dat niet representatief is voor het 'ware' effect, vaak resulterend in een overschatting van het werkelijke effect. Het meenemen van grijze literatuur (zoals proefschriften, congressen) en ongepubliceerde studies is daarom cruciaal om deze bias te mitigeren [21](#page=21).
---
# Meta-analyse: statistische combinatie van onderzoeksresultaten
Meta-analyse is een statistische techniek die wordt gebruikt om de resultaten van meerdere studies systematisch te combineren om tot een algemene conclusie te komen [24](#page=24).
### 3.1 Het doel en de toepassingen van meta-analyse
Het hoofddoel van een meta-analyse is het samenvoegen van kwantitatieve onderzoeksresultaten om één enkele effectgrootte, prevalentie of een ander samenvattend kenmerk te verkrijgen. Dit instrument is van extreem belang in besluitvormingsprocessen. Een meta-analyse is echter nooit te verantwoorden zonder een voorafgaande systematische review van de literatuur. Niet elke meta-analyse is mogelijk of zinvol, met name wanneer er sprake is van aanzienlijke heterogeniteit tussen de studies [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.1.1 Kritische beoordeling van meta-analyses
Bij het interpreteren van meta-analyses is het cruciaal om altijd kritisch te lezen. Dit omvat ook een beoordeling van de kwaliteit van de meta-analyse zelf [25](#page=25).
### 3.2 Effectgroottes in meta-analyse
Effectgroottes kwantificeren de omvang van een effect en maken het mogelijk om resultaten van verschillende studies met elkaar te vergelijken.
#### 3.2.1 Voorbeeld: de effecten van 'hot spots' politiestrategieën op criminaliteit
Een meta-analyse van effectgroottes kan een statistisch significante algemene gemiddelde effectgrootte suggereren. Bijvoorbeeld, de analyse van effectgroottes voor onderzoeken naar 'hot spots' politiestrategieën kan een statistisch significante algemene gemiddelde effectgrootte laten zien ten gunste van deze strategieën (p <.001). Echter, de algehele gemiddelde effectgrootte voor deze studies is.184, wat beschouwd wordt als een kleine gemiddelde effectgrootte. Forest plots in dit soort analyses tonen de gestandaardiseerde verschil in gemiddelden (effectgrootte) tussen de behandel- en controlegroepen, met een 95% betrouwbaarheidsinterval eromheen geplot [27](#page=27).
> **Tip:** De effectgrootte is essentieel voor het beoordelen van de klinische of praktische significantie van een resultaat, naast de statistische significantie.
### 3.3 Eenheden van analyse voor meta-analyse
Verschillende eenheden van analyse kunnen worden gebruikt in meta-analyses, afhankelijk van het type uitkomstmaat en studieontwerp [28](#page=28).
* **Risico Ratio (RR)**: Ook bekend als de relatieve risico, vergelijkt het risico op een bepaalde gebeurtenis in de interventiegroep met het risico in de controlegroep. Dit wordt vaak gebruikt in cohortstudies en gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken [28](#page=28).
* **Odds Ratio (OR)**: Vergelijkt de odds op een gebeurtenis in de interventiegroep met de odds in de controlegroep. Dit wordt veel gebruikt in patiënt-controleonderzoeken en is van toepassing op binaire uitkomsten [28](#page=28).
* **Mean Difference (MD)**: Ook wel de gewogen gemiddelde verschil genoemd, deze maat wordt gebruikt wanneer de uitkomst continu is en op dezelfde schaal wordt gemeten in de studies. Het vertegenwoordigt het verschil in gemiddelden tussen de interventie- en controlegroepen [28](#page=28).
* **Correlatiecoëfficiënt (r)**: Wordt gebruikt om de sterkte en richting van de relatie tussen twee continue variabelen te samenvatten [28](#page=28).
* **Log Odds Ratio**: Vaak gebruikt voor binaire uitkomsten in logistische regressiemodellen, vertegenwoordigt het de natuurlijke logaritme van de odds ratio en is nuttig vanwege zijn wiskundige eigenschappen [28](#page=28).
* **Risk Difference (RD)** [28](#page=28).
* **Hazard Ratio (HR)** [28](#page=28).
* **Incidence Rate Ratio (IRR)** [28](#page=28).
* **Effectgroottes voor Proporties (Proportieverschil of -ratio)** [28](#page=28).
> **Tip:** De keuze van de juiste eenheid van analyse is cruciaal voor een correcte interpretatie en synthese van onderzoeksresultaten in een meta-analyse.
### 3.4 Software en tools
Meta-analyses worden vaak uitgevoerd met behulp van gespecialiseerde statistische software, zoals R [24](#page=24).
### 3.5 Belangrijke overwegingen
* **Heterogeniteit**: Aanzienlijke verschillen tussen studies kunnen de interpretatie van een samenvattend resultaat bemoeilijken [24](#page=24).
* **Kwaliteitsbeoordeling**: Zowel de individuele studies als de meta-analyse zelf moeten kritisch worden beoordeeld [25](#page=25).
* **Systematische review**: Een meta-analyse is een statistische stap binnen een bredere systematische review [24](#page=24).
---
# Belang van transparantie en reproduceerbaarheid
Dit thema belicht het belang van transparantie, reproduceerbaarheid en het voorkomen van publicatiebias in wetenschappelijk onderzoek, mede door middel van pre-registratie.
### 4.1 Transparantie in wetenschappelijk onderzoek
Transparantie is een fundamenteel principe binnen wetenschappelijk onderzoek dat ervoor zorgt dat de methoden, data en resultaten van een studie openbaar en toegankelijk zijn. Het bevordert het vertrouwen in de wetenschap en maakt kritische evaluatie door de wetenschappelijke gemeenschap mogelijk [3](#page=3).
### 4.2 Reproduceerbaarheid
Reproduceerbaarheid verwijst naar het vermogen van andere onderzoekers om dezelfde resultaten te verkrijgen door middel van dezelfde methoden en data van een reeds gepubliceerde studie. Dit is essentieel voor de validatie van wetenschappelijke bevindingen en het opbouwen van een betrouwbare kennisbasis [3](#page=3).
### 4.3 Voorkomen van publicatiebias
Publicatiebias treedt op wanneer de kans op publicatie van onderzoeksresultaten afhangt van de richting of significantie van de resultaten. Studies met significante of positieve resultaten hebben een hogere kans om gepubliceerd te worden dan studies met niet-significante of negatieve resultaten. Dit kan leiden tot een vertekend beeld van de werkelijke stand van zaken binnen een onderzoeksveld [47](#page=47).
### 4.4 Pre-registratie als middel
Pre-registratie is een methode die wordt ingezet om transparantie te vergroten, publicatiebias te voorkomen en reproduceerbaarheid te bevorderen. Bij pre-registratie worden de onderzoeksvraag, hypothesen, methoden en analyseplannen van een studie vastgelegd voordat de data worden verzameld en geanalyseerd [47](#page=47).
#### 4.4.1 Voordelen van pre-registratie
* **Transparantie:** Het openbaar maken van de onderzoeksopzet verhoogt de transparantie [47](#page=47).
* **Voorkomen van publicatiebias:** Door de analyseplannen vooraf vast te leggen, wordt het moeilijker om achteraf aanpassingen te doen die leiden tot gewenste resultaten, wat publicatiebias tegengaat [47](#page=47).
* **Verbeteren van reproduceerbaarheid:** De duidelijke beschrijving van methoden en analyses in de pre-registratie faciliteert de reproductie van de studie [47](#page=47).
* **Vaststellen van prioriteit:** Een pre-registratie kan dienen als bewijs van wanneer een idee of onderzoek is opgevat, wat belangrijk is voor het vaststellen van prioriteit [47](#page=47).
* **Bevorderen van open science:** Pre-registratie draagt bij aan de bredere principes van open science door openheid en deelname te stimuleren [47](#page=47).
> **Tip:** Het implementeren van pre-registratie vereist een zorgvuldige planning van de onderzoeksopzet, maar de voordelen voor de integriteit en betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek zijn aanzienlijk.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Narratieve review | Een traditionele vorm van literatuuronderzoek die vaak wordt gebruikt als introductie in wetenschappelijke artikelen of scripties. Deze methode heeft geen specifieke onderzoeksvraag of zoekstrategie en biedt een algemeen overzicht van een onderwerp. De nadelen zijn selectiviteit, subjectiviteit en het gebrek aan repliceerbaarheid. |
| Systematische review | Een uitgebreide synthese van bestaand onderzoek die gebruikmaakt van systematische en expliciete methoden om een duidelijk geformuleerde vraag te beantwoorden. Dit omvat het identificeren, selecteren en kritisch beoordelen van relevant onderzoek, evenals het verzamelen en analyseren van gegevens uit de studies. Het wordt beschouwd als de gouden standaard in evidence-based wetenschap vanwege de transparantie, repliceerbaarheid en methodologische rigor. |
| Rapid review | Een gestroomlijnde of vereenvoudigde versie van een systematische review, ontworpen om snel de belangrijkste concepten, theorieën en onderzoeksresultaten in een bepaald veld te identificeren. Dit type review is geschikt voor besluitvorming onder tijdsdruk of voor klinisch urgente vragen, waarbij minder nadruk ligt op een uitputtende dekking van primaire studies. |
| Meta-analyse | Een statistische methode om de resultaten van meerdere (kwantitatieve) studies te combineren en te analyseren, vaak met behulp van gespecialiseerde software. Het resultaat is een geaggregeerde effectgrootte, prevalentie of ander statistisch gegeven. Een meta-analyse mag nooit zonder een voorafgaande systematische review worden uitgevoerd en is niet altijd mogelijk of zinvol door heterogeniteit tussen studies. |
| Umbrella review | Een type review dat bewijs verzamelt uit meerdere bestaande systematische reviews of meta-analyses. Dit biedt een van de hoogste niveaus van bewijs en maakt directe vergelijking tussen verschillende individuele reviews mogelijk. Umbrella reviews kunnen bredere vragen beantwoorden en zijn nuttig voor het vergelijken van interventies en het ontwikkelen van richtlijnen. |
| Critical interpretive synthesis | Een benadering gericht op theorievorming, waarbij zowel academische literatuur als "grey literature" (niet-gepubliceerd materiaal) kan worden opgenomen. De beoordeling van de kwaliteit is gebaseerd op de relevantie voor de theorieontwikkeling in plaats van puur op methodologische kenmerken van individuele papers. |
| Scoping review | Een relatief recente methode die tot doel heeft de reikwijdte van beschikbaar onderzoek te inventariseren en de aard en omvang van het bewijs te bepalen. Deze review heeft een verkennend karakter, brede vraagstellingen en beperkte selectiecriteria, en is nuttig voor het identificeren van kennishiaten en het verduidelijken van concepten. |
| Thematic synthesis | Een kwalitatieve reviewmethode waarbij de systematische codering van data en de generering van beschrijvende en analytische thema's centraal staan, vergelijkbaar met de analyse van primaire kwalitatieve datasets. |
| PRISMA | De "Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses" is een checklist met 27 items die richtlijnen biedt voor de rapportage van systematische reviews en meta-analyses. Het doel is het bevorderen van transparantie en het verminderen van bias in de rapportage van het zoekproces, de identificatie, beoordeling en analyse van studies. |
| Publication bias | Een vertekening in de literatuur die ontstaat doordat niet alle studies worden opgenomen in een review. Vooral studies met negatieve resultaten worden minder vaak gepubliceerd, wat kan leiden tot een overschatting van het werkelijke effect. Het meenemen van "grey literature" en ongebruikte studies kan helpen dit te mitigeren. |
| Effect size | Een kwantitatieve maat die de sterkte van het verband tussen variabelen of het verschil tussen groepen aangeeft. In de context van meta-analyse wordt het gebruikt om de resultaten van verschillende studies te standaardiseren en te combineren. Voorbeelden zijn de Mean Difference (MD) of Risk Ratio (RR). |
Cover
2025 26 Lesslides BBR 697 - 719 Hfst 16.pdf
Summary
# Het strafrecht en de straffen
Dit onderwerp behandelt de aard, doelen en indeling van straffen binnen het strafrecht, inclusief hoofd- en bijstraffen en de strafniveaus zoals vastgelegd in het nieuwe Strafwetboek.
### 1.1 De aard en oplegging van straffen
Een straf wordt gedefinieerd als een leed dat door de maatschappij wordt opgelegd als reactie op een strafbaar feit. Dit leed kan verschillende vormen aannemen, waaronder [3](#page=3):
* Vermogen (geldboete) [3](#page=3).
* Vrijheid (gevangenisstraf) [3](#page=3).
* Goederen (verbeurdverklaring) [3](#page=3).
* Rechten (ontzetting) [3](#page=3).
* Elders, zoals via alternatieve straffen [3](#page=3).
Straffen worden opgelegd door de strafrechter. De primaire doelen van straffen zijn vergelding, preventie, resocialisering en sociaal verweer [3](#page=3).
### 1.2 Strafsancties: hoofd- en bijstraffen
Strafsancties worden onderverdeeld in hoofdstraffen en bijkomende straffen [4](#page=4).
#### 1.2.1 Hoofdstraffen
Hoofdstraffen zijn de straffen die de rechter steeds kan opleggen. Voorbeelden hiervan zijn [4](#page=4):
* Hechtenis [4](#page=4).
* Opsluiting [4](#page=4).
* Werkstraf [4](#page=4).
* Geldboete [4](#page=4).
Alternatieve straffen, zoals elektronisch toezicht, werkstraf en autonome probatiestraf, vallen ook onder de hoofdstraffen [4](#page=4).
#### 1.2.2 Bijkomende straffen
Bijkomende straffen kunnen door de rechter worden opgelegd naast de hoofdstraf. Enkele voorbeelden zijn [4](#page=4):
* Bijzondere verbeurdverklaring [4](#page=4).
* Ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten [4](#page=4).
* Publicatie van de uitspraak [4](#page=4).
* Afzetting uit titels [4](#page=4).
* Beroepsverbod [4](#page=4).
* Terbeschikkingstelling [4](#page=4).
### 1.3 Strafsancties onder het nieuwe Strafwetboek
Het nieuwe Strafwetboek (art. 27) stelt specifieke doelen voor de rechter bij het kiezen en bepalen van de strafmaat. Deze doelen omvatten [5](#page=5):
1. Het uiten van maatschappelijke afkeuring ten aanzien van de overtreding van de strafwet [5](#page=5).
2. Het bevorderen van herstel van het maatschappelijk evenwicht en van het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade [5](#page=5).
3. Het bevorderen van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader [5](#page=5).
4. Het beschermen van de maatschappij [5](#page=5).
De rechter streeft binnen de wettelijke grenzen naar een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf, rekening houdend met de doelstellingen en ongewenste neveneffecten van de straf voor betrokkenen, hun omgeving en de samenleving. Gevangenisstraf wordt als laatste redmiddel overwogen, indien de strafdoelen niet met een andere maatregel bereikt kunnen worden [5](#page=5).
#### 1.3.1 Strafniveaus in het nieuwe Strafwetboek
Het nieuwe Strafwetboek (artt. 36 en 37) classificeert misdrijven in acht strafniveaus [6](#page=6).
* **Niveau 1:** Behelst lichte feiten zoals smaad, laster en licht vandalisme, die niet strafbaar zijn met gevangenisstraf [6](#page=6).
* **Niveau 2:** Omvat iets zwaardere feiten, zoals gewone diefstal, die strafbaar zijn met specifieke straffen en ook gevangenisstraf indien het strafdoel niet anders kan worden verwezenlijkt [6](#page=6).
* **Niveaus 3 tot en met 8:** Deze niveaus beschrijven misdrijven met oplopende ernst, waarbij de zwaarste feiten, zoals moord of terrorisme, kunnen leiden tot celstraffen van 3 jaar tot levenslang [6](#page=6).
Voor elk strafniveau worden de hoofd- en bijstraffen opgesomd. Daarnaast voorziet het wetboek ook in specifieke hoofd- en bijstraffen voor rechtspersonen per strafniveau (artt. 38-40 Sw.) [6](#page=6).
---
# Beginselen van het strafrecht en strafprocesrecht
Dit onderwerp verkent de fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan het strafrecht en het strafprocesrecht, zoals het legaliteitsbeginsel, het territorialiteitsbeginsel en het schuldbeginsel.
## 2 Beginselen van het strafrecht en strafprocesrecht
### 2.1 Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel, ook wel gekend als 'nullum crimen, nulla poena sine lege', houdt in dat er geen misdrijf noch straf bestaat zonder een voorafgaande wettelijke bepaling. Gewoonte is geen bron van strafrecht. Dit beginsel leidt tot een restrictieve interpretatie van de strafwet [7](#page=7).
#### 2.1.1 Toepassing van het legaliteitsbeginsel
* **Geen toepassing naar analogie *in malam partem***: Dit betekent dat de strafwet niet analoog toegepast mag worden om een feit als strafbaar te bestempelen dat strikt genomen niet onder de wet valt, zelfs als het vergelijkbaar is met een reeds bestraafbaar feit. Bijvoorbeeld, een handeling mag niet zomaar als moord gekwalificeerd worden als het onder een andere, minder zware strafrechtelijke bepaling valt [7](#page=7).
* **Wel toepassing naar analogie *in bonam partem***: Daarentegen mag de strafwet wel analoog worden toegepast ten gunste van de beklaagde, bijvoorbeeld wanneer een verschoningsgrond die leidt tot een lagere straf, naar analogie ook op andere misdrijven wordt toegepast [7](#page=7).
* **Geen terugwerkende kracht van de zwaardere strafwet**: De strafwet kan geen terugwerkende kracht hebben als deze de straf verzwaart. Wel is terugwerkende kracht toegestaan indien de strafwet de straf verzacht. Dit principe is vastgelegd in artikel 7 EVRM en artikel 2 van het Strafwetboek [8](#page=8).
* **Gebondenheid van de strafrechter aan de strafwet**: De strafrechter is gebonden aan de strafwet en mag de toepassing ervan niet weigeren, zelfs niet als de bestraffing onevenredig lijkt met de aard van de overtreding of de financiële draagkracht van de beklaagde [8](#page=8).
Het legaliteitsbeginsel geldt ook voor de wijze van strafvervolging, die bij wet bepaald dient te zijn [23](#page=23).
### 2.2 Het territorialiteitsbeginsel
Dit beginsel bepaalt dat de Belgische strafwet van toepassing is op iedereen die op Belgisch grondgebied een misdrijf pleegt. Dit geldt ongeacht de nationaliteit van de dader of het slachtoffer. Tevens is het van belang of er in het buitenland reeds een definitieve rechterlijke uitspraak is gedaan [9](#page=9).
Indien een misdrijf buiten het Belgische grondgebied is gepleegd door Belgen of vreemdelingen, wordt dit in België enkel gestraft in de gevallen die specifiek door de wet zijn bepaald. Dit principe is vastgelegd in artikel 3 van het Strafwetboek [9](#page=9).
### 2.3 Het schuldbeginsel
Het schuldbeginsel stelt dat een misdrijf uit twee elementen bestaat: een materieel element (het plegen van een strafbaar gesteld feit) en een moreel element, namelijk schuld. Deze schuld kan zowel voortkomen uit opzet als uit onachtzaamheid. De graad van schuld kan de zwaarte van de straf bepalen [10](#page=10).
#### 2.3.1 Elementen van schuld
* **Opzet**: Dit omvat algemeen opzet, maar ook specifieke vormen zoals het oogmerk om te doden, animus iniurandi (de intentie om schade toe te brengen) of het nastreven van onrechtmatig voordeel [10](#page=10).
* **Onachtzaamheid**: Dit verwijst naar nalatigheid of onzorgvuldigheid [10](#page=10).
#### 2.3.2 Toerekeningsvatbaarheid
Het schuldbeginsel veronderstelt toerekeningsvatbaarheid [11](#page=11).
* **Krankzinnige daders**: Een krankzinnige persoon is niet strafbaar. In plaats daarvan kunnen beveiligingsmaatregelen, zoals maatregelen van sociaal verweer (bijvoorbeeld internering), worden toegepast [11](#page=11).
* **Jeugdige daders**: Jongeren tot 18 jaar zijn in beginsel niet strafbaar en worden behandeld volgens specifieke regels [11](#page=11).
* **Rechtspersonen**: Sinds 1999 kunnen rechtspersonen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor misdrijven. Dit geldt voor misdrijven die een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van hun doel of de waarneming van hun belangen, of die voor hun rekening zijn gepleegd. De mogelijke sancties omvatten geldboetes, bijzondere verbeurdverklaringen, ontbinding, verboden van werkzaamheden die deel uitmaken van hun maatschappelijk doel, sluiting, en bekendmaking of verspreiding van de beslissing. Dit is geregeld in artikel 5 van het oude Strafwetboek, nu artikel 18 van het Strafwetboek met de sancties beschreven in artikel 7bis van het oude Strafwetboek, zie ook artikelen 38 en 39 van het Strafwetboek [11](#page=11).
### 2.4 Fundamentele rechten in het strafproces
Naast de beginselen van het strafrecht, kent het strafprocesrecht een reeks fundamentele rechten die de verdachte beschermen. Deze omvatten [23](#page=23):
* Het vermoeden van onschuld [23](#page=23).
* Het recht om te zwijgen en niet tegen zichzelf te getuigen (bescherming tegen zelf-incriminatie) [23](#page=23).
* Het recht op bijstand van een advocaat, zowel tijdens de rechtspleging voor de feitenrechter als in de fase van het vooronderzoek (vastgelegd in de Salduzwet van 13 augustus 2011) [23](#page=23).
* Het recht op bijstand van een tolk [23](#page=23).
* De rechten van de verdediging, zoals voorzien in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR [23](#page=23).
* Waarborgen bij vrijheidsberoving (artikel 5 EVRM), huiszoeking, en bij aantasting van het briefgeheim en telefoongeheim (artikel 8 EVRM) [23](#page=23).
* Het beginsel 'in dubio pro reo': in geval van twijfel dient er vrijspraak te volgen [23](#page=23).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke artikelen van het EVRM en IVBPR te kennen die verband houden met deze fundamentele rechten, aangezien ze een belangrijke basis vormen voor het Belgische strafprocesrecht.
---
# Het strafprocesrecht: waarborgen en procedures
Dit onderdeel van het strafprocesrecht belicht de fundamentele waarborgen voor een eerlijke rechtsgang, de rol van het openbaar ministerie bij de strafvordering, het verloop van het vooronderzoek en de procedurele aspecten van de terechtzitting [12](#page=12).
### 3.1 Waarborgen
Strafsancties mogen uitsluitend door de strafrechter worden opgelegd, zoals bepaald in artikel 12 en 144 van de Grondwet. Naast strafrechtelijke sancties bestaan er ook andere door de overheid opgelegde sancties, zoals tuchtsancties door tuchtrechtelijke overheden binnen specifieke ambten of vrije beroepen (bijv. artsen, advocaten, architecten, apothekers). Deze tuchtsancties kunnen variëren van een blaam of waarschuwing tot een bekeuring, boete, schorsing of ontzetting. Sommige van deze tuchtrechtelijke inbreuken kunnen tevens als misdrijf worden beschouwd [13](#page=13).
Daarnaast zijn er bestuurlijke sancties die door administratieve overheden worden opgelegd, met een breed scala aan mogelijkheden zoals administratieve geldboeten, sluiting van inrichtingen, verlies van recht op uitkeringen, intrekking van zendvergunningen of verhoging van verschuldigde bijdragen. Fiscale sancties worden door de administratie geheven bij overtreding van fiscale wetgeving en kunnen een fiscale boete of verdubbeling/verdriedubbeling van de belasting inhouden, en kunnen naast strafsancties worden toegepast [13](#page=13).
De toepassing van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vormt een cruciale waarborg. Dit artikel garandeert dat eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld. De uitspraak moet openbaar zijn, hoewel de toegang tot de rechtszaal beperkt kan worden in het belang van de goede zeden, openbare orde, nationale veiligheid, bescherming van minderjarigen, privéleven van procespartijen, of wanneer openbaarheid de rechtspleging zou schaden [14](#page=14).
Artikel 6 EVRM is van toepassing op zowel strafsancties als, in bepaalde gevallen, op andere sancties die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als straffen in de zin van dit artikel worden beschouwd, zelfs als ze niet onder het Belgische strafrecht vallen. De kwalificatie als straf hangt af van de internrechtelijke kwalificatie (bv. opname in een strafwetboek), de aard van de overtreding (schending van een regel met algemeen karakter, repressief en ontradend doel) en de ernst van de sanctie. In dergelijke gevallen moeten deze sancties aan een rechterlijke beoordeling in volle rechtsmacht worden onderworpen, waarbij de rechterlijke instantie zowel de wettigheid als alle feitelijke en rechtskwesties onderzoekt, een volledig onderzoek instelt en de proportionaliteit tussen sanctie en fout controleert [15](#page=15).
> **Tip:** Het is essentieel om te onthouden dat artikel 6 EVRM een breed toepassingsgebied heeft en ook van toepassing kan zijn op sancties die op het eerste gezicht geen 'strafrechtelijke' sancties lijken te zijn [15](#page=15).
### 3.2 De strafvordering
De strafvordering is de vordering om het strafwet toe te passen en de dader tot straf te veroordelen. Deze vordering komt in principe toe aan het openbaar ministerie (OM) of parket. Soms kan ook de administratie, zoals de douane, strafvordering uitoefenen. Het OM heeft een opsporingsplicht en opsporingsrecht, maar geen verplichting om te vervolgen; het kan beslissen om te vervolgen of te seponeren, mits deze beslissing gemotiveerd is [16](#page=16).
Het OM kan een minnelijke schikking voorstellen, wat leidt tot het verval van de strafvordering. Ook kan het kiezen voor alternatieven binnen het kader van bemiddeling in strafzaken, overeenkomstig artikel 216ter van het Strafvorderingsrecht. Dit gebeurt via het justitiehuis en een justitieassistent, en bij akkoord kan een bemiddelingszitting met het OM plaatsvinden, gevolgd door een proces-verbaal van akkoord. De bemiddelingsopties omvatten onder andere geneeskundige behandeling of therapie, dienstverlening bij een openbare dienst of vzw, of het volgen van een opleiding [16](#page=16).
Wat betreft de positie van het slachtoffer, kan deze de strafvordering niet zelf uitoefenen, aangezien dit een monopolie van het OM is. Het slachtoffer kan het OM echter wel aanzetten tot vervolging. Binnen het kader van de strafprocedure kan het slachtoffer schadevergoeding vragen voor de burgerlijke belangen door middel van burgerlijke partijstelling. Dit kan door een klacht in te dienen bij de politie of het OM, wat bij klachtmisdrijven zelfs vereist is [17](#page=17).
Het OM is niet verplicht te vervolgen, maar moet een beslissing tot seponering gemotiveerd aan het slachtoffer meedelen. Indien er sprake is van een klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter, zal de onderzoeksrechter een onderzoek instellen, met toezicht door het onderzoeksgerecht (raadkamer en kamer van inbeschuldigingstelling) wat betreft de verwijzing naar de rechtbank. In bepaalde gevallen kan een rechtstreekse dagvaarding plaatsvinden voor de politierechtbank of correctionele rechtbank met het oog op een burgerlijke vordering. De strafvordering wordt dan echter nog steeds door het OM gevoerd, dat zelfs vrijspraak kan vragen [17](#page=17).
Een slachtoffer kan ook een burgerrechtelijke vergoeding voor een misdrijf vorderen voor de burgerlijke rechter. Indien een zaak reeds aanhangig is voor de strafrechter, zal de burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechter worden geschorst, volgens het principe "le criminel tient le civil en état" [18](#page=18).
### 3.3 Het vooronderzoek
Het vooronderzoek wordt door het OM uitgevoerd en omvat een opsporings- of informatieonderzoek. Wanneer de onderzoeksrechter tussenkomt, spreken we van een gerechtelijk onderzoek. De onderzoeksrechter treedt op na een verzoek van het OM of een burgerlijke partij en is verplicht voor bepaalde onderzoeksdaden, zoals huiszoekingen [19](#page=19).
De onderzoeksrechter fungeert als een onpartijdige rechter die zowel ten laste (à charge) als ten ontlaste (à décharge) onderzoekt. Na het onderzoek legt de onderzoeksrechter het dossier voor aan het onderzoeksgerecht, bestaande uit de raadkamer en, in hoger beroep, de kamer van inbeschuldigingstelling. Deze gerechten regelen de rechtspleging, beslissen over buitenvervolgingstelling, verwijzen naar het vonnisgerecht en spreken zich uit over procedurefeiten, wat kan leiden tot het zuiveren van het dossier van stukken die gebreken vertonen [19](#page=19).
Kenmerken van het vooronderzoek zijn onder meer dat het geheim, niet-tegensprekelijk en inquisitoir van aard is, met een recht op bijstand van een advocaat. Bij een gerechtelijk onderzoek bestaat er een inzagerecht in het dossier. Het OM mag mededelingen aan de pers doen indien het openbaar belang dit vereist, met inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van de verdachte, het slachtoffer en derden, evenals het privéleven en de waardigheid van de betrokkenen [20](#page=20).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen een opsporingsonderzoek door het OM en een gerechtelijk onderzoek met tussenkomst van de onderzoeksrechter, aangezien dit belangrijke procedurele gevolgen heeft [19](#page=19).
### 3.4 De terechtzitting
De terechtzitting is de fase waarin de strafrechtsbedeling plaatsvindt door de strafrechtbanken. Na het onderzoek ter zitting wordt er een uitspraak gedaan over de grond van de zaak. Het onderzoek ter zitting is deels accusatoir en deels inquisitoir, waarbij de rechter vragen kan stellen en verdere onderzoeksdaden kan bevelen. In beginsel is dit onderzoek openbaar en tegensprekelijk [21](#page=21).
Het OM draagt de bewijslast. De beklaagde of beschuldigde mag zich verdedigen, maar is hiertoe niet verplicht en hoeft zijn onschuld niet te bewijzen; hij wordt geacht onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen is. De beklaagde kan zelfs verstek laten gaan. Het onderzoek ter zitting gebeurt mondeling op basis van het strafdossier uit het vooronderzoek, met uitzondering van het hof van assisen, waar het onderzoek volledig mondeling ter terechtzitting plaatsvindt. De uitspraak van de rechtbank is altijd openbaar [21](#page=21).
Na de uitspraak volgt de strafuitvoering, een taak die zowel het OM als de minister van Justitie aangaat. De FOD Financiën, via het bestuur van registratie en domeinen, int de geldboeten. De FOD Justitie, via het Bestuur der strafinrichtingen, voert vrijheidsstraffen uit. De gemeenschappen, via de justitiehuizen, spelen een rol in de opvolging van veroordeelden ter voorkoming van recidive en de uitvoering en opvolging van elektronisch toezicht. Het toezicht op de strafuitvoering wordt uitgeoefend door de strafuitvoeringsrechtbanken [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Straf | Een sanctie die door de strafrechter wordt opgelegd als vergelding, preventie, resocialisering of sociaal verweer voor een strafbaar feit. Straf kan betrekking hebben op vermogen, vrijheid, goederen, rechten of elders worden uitgevoerd via alternatieve straffen. |
| Hoofdstraf | Een straf die de rechter steeds kan opleggen, zoals hechtenis, opsluiting, werkstraf of geldboete. Alternatieve straffen zoals elektronisch toezicht en autonome probatiestraffen vallen hier ook onder. |
| Bijkomende straf | Een straf die de rechter kan opleggen naast de hoofdstraf, zoals bijzondere verbeurdverklaring, ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, publicatie van de uitspraak, afzetting uit titels, beroepsverbod of terbeschikkingstelling. |
| Legaliteitsbeginsel | Een fundamenteel principe in het strafrecht dat stelt dat er geen strafbaar feit of straf bestaat zonder een voorafgaande wettelijke bepaling (nullum crimen, nulla poena sine lege). Dit leidt tot restrictieve interpretatie van de strafwet en geen terugwerkende kracht van zwaardere strafwetten. |
| Territorialiteitsbeginsel | Dit beginsel bepaalt dat de Belgische strafwet van toepassing is op misdrijven die op Belgisch grondgebied worden gepleegd, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer. Het omvat ook specifieke gevallen van misdrijven gepleegd buiten het Belgische grondgebied. |
| Schuldbeginsel | Dit principe stelt dat een misdrijf bestaat uit een materieel element (het plegen van een strafbaar feit) en een moreel element (schuld in de vorm van opzet of onachtzaamheid). De graad van schuld kan de zwaarte van de straf bepalen en vereist toerekeningsvatbaarheid van de dader. |
| Strafvordering | Het proces waarbij het openbaar ministerie (parket) de bevoegdheid heeft om de strafwet toe te passen en een dader tot straf te veroordelen. Het parket heeft een opsporingsplicht en -recht, maar ook de discretionaire bevoegdheid om al dan niet te vervolgen. |
| Vooronderzoek | Een fase in het strafproces dat kan leiden tot een gerechtelijk onderzoek onder leiding van een onderzoeksrechter. Dit onderzoek is gericht op het verzamelen van bewijs en kan zowel op initiatief van het OM als van een burgerlijke partij plaatsvinden. |
| Terechtzitting | De fase waarin de strafrechtsbedeling plaatsvindt voor de strafrechtbanken. Na een onderzoek ter zitting wordt uitspraak gedaan over de grond van de zaak. Dit proces is in beginsel openbaar en tegensprekelijk. |
| Vermoeden van onschuld | Een fundamenteel recht dat inhoudt dat een ieder geacht wordt onschuldig te zijn totdat zijn schuld wettelijk is bewezen. De bewijslast ligt bij het openbaar ministerie. |
| Toerekeningsvatbaarheid | Het vermogen van een persoon om verantwoordelijk te worden gehouden voor zijn daden. Personen die ontoerekeningsvatbaar worden verklaard (bv. door krankzinnigheid) zijn in beginsel niet strafbaar en kunnen enkel aan beveiligingsmaatregelen worden onderworpen. |
Cover
25-26 skills lab 3 HC 5 - beroepsgeheim wettelijke uitzonderingen.pptx
Summary
# Discretieplicht, ambtsgeheim en beroepsgeheim
Dit onderwerp verkent de essentiële plichten en geheimen waar jeugdprofessionals mee te maken krijgen, met een focus op de discretieplicht, het ambtsgeheim en het beroepsgeheim, inclusief de onderlinge verschillen en toepassingen ervan.
### 1.1 Inleiding tot ethische kaders
Het ethisch handelen van jeugdprofessionals is fundamenteel en wordt ondersteund door het principe van "het goede doen". Binnen dit kader nemen de discretieplicht, het ambtsgeheim en het beroepsgeheim een centrale plaats in, waarbij het principe "spreken is zilver, zwijgen is goud" centraal staat.
### 1.2 Discretieplicht
De discretieplicht is een ethische norm die inhoudt dat bepaalde informatie vertrouwelijk behandeld dient te worden. Het is gebaseerd op een vertrouwenscontract tussen begeleiders en de personen die zij begeleiden. Het kernprincipe is dat informatie die zonder toestemming wordt gedeeld, in strijd is met de vertrouwensrelatie. In de praktijk is het doorgaans enkel de coördinator die, in overleg, informatie naar buiten kan brengen.
* **Verschil met beroepsgeheim:** Jeugdprofessionals die niet binnen de jeugdhulpverlening (IJH) vallen, maar wel in het jeugdwerk of jeugdwelzijnswerk actief zijn, vallen doorgaans onder een discretieplicht en niet onder een strikt beroepsgeheim. Zij volgen vaak hun eigen deontologische code.
### 1.3 Ambtsgeheim
Het ambtsgeheim is van toepassing op personen die door de overheid zijn tewerkgesteld en geldt voor informatie die zij verkrijgen bij de uitoefening van hun ambt. Schoolpersoneel in het onderwijs valt bijvoorbeeld onder het ambtsgeheim.
* **Relatie met psychologen in het onderwijs:** Psychologen die contractueel verbonden zijn aan een onderwijsinstelling en aldus onder het ambtsgeheim vallen, kunnen geen jeugdhulpverlening aanbieden vanuit die rol. Zij fungeren dan als leerlingbegeleider binnen de school. Psychologen die werkzaam zijn binnen een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB) vallen wel onder de jeugdhulpverlening en daarmee onder het beroepsgeheim.
### 1.4 Beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is een wettelijk vastgelegde zwijgplicht die essentieel is voor het opbouwen en onderhouden van een vertrouwensrelatie tussen een professional en zijn cliënt. Deze plicht zorgt ervoor dat cliënten zich veilig voelen om vertrouwelijke informatie te delen, wat cruciaal is voor effectieve hulpverlening.
* **Wie heeft beroepsgeheim?**
* Gezinsbegeleiders binnen een sociaal huis.
* Eerstelijnspsychologen in een Overkophuis.
* Pleegouders (vallen onder pleegzorg).
* Jeugdprofessionals in een Multifunctioneel Centrum (MFC) (vallen onder het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap - VAPH).
* Professionals die onder de jeugdhulpverlening vallen (bv. binnen het IJH).
* Stagiairs (hebben in principe hetzelfde geheimhoudingsrecht als de professionals onder wie zij stage lopen).
* **Wie heeft geen beroepsgeheim?**
* Pedagogische begeleiders in de kinderopvang.
* Jeugdwerkers in een jeugdhuis.
* Vertrouwensleerkrachten (vallen onder het onderwijs).
* Mantelzorgers (tenzij dit georganiseerd is via een professionele organisatie).
### 1.5 Wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim
Hoewel zwijgen het uitgangspunt is, voorziet de wet in specifieke uitzonderingen wanneer een hoger belang zich aandient. Deze uitzonderingen resulteren in spreekrechten en, in mindere mate, spreekplichten. De afweging tussen de vertrouwensrelatie en de bescherming van integriteit en veiligheid is hierbij cruciaal.
#### 1.5.1 Zwijgrecht/spreekrecht in rechte (Artikel 458 Strafwetboek)
Dit is een fundamentele uitzondering. Professionals met beroepsgeheim kunnen worden opgeroepen als getuige in rechte. Zij moeten verschijnen en de eed afleggen, maar hebben het recht om te zwijgen en hoeven geen antwoord te geven op vragen die hun beroepsgeheim zouden schenden. Dit geldt niet voor getuigenissen bij de politie of het parket, tenzij in geval van noodtoestand.
* **Afweging:** De belangrijkste afweging is of spreken in het belang van de betrokkene is. Informatie mag gedeeltelijk worden onthuld indien dit de vertrouwensrelatie niet significant schaadt en het belang van de betrokkene dient. Het mag niet gelogen worden over de procedure, maar geheimen van de cliënt mogen niet worden prijsgegeven. Als informatie publiek beschikbaar is (bv. op sociale media), kan dit de geheimhoudingsplicht beïnvloeden.
#### 1.5.2 Spreekrecht: Noodtoestand (Artikel 458bis Strafwetboek)
Dit recht treedt in werking in uitzonderlijke situaties waarbij een professional geen andere uitweg ziet dan informatie vrij te geven om een hoger of minstens even hoog belang dan het beroepsgeheim te beschermen.
* **Belangen:** Maatschappelijke veiligheid, fysieke, seksuele of psychische integriteit.
* **Voorwaarden:**
* **Nakend of dadelijk gevaar:** Het gevaar moet actueel en onmiddellijk zijn, niet in de verre toekomst.
* **Subsidiariteit:** Het doorbreken van het beroepsgeheim moet noodzakelijk zijn en de enige manier om de bescherming van integriteit of veiligheid te garanderen. Dit betekent dat eerst alle minder ingrijpende maatregelen moeten zijn overwogen.
* **Toepassing:** Het doorgeven van informatie aan een gemandateerde voorziening kan een optie zijn.
#### 1.5.3 Spreekrecht: Artikel 458bis Strafwetboek (uitbreiding van het spreekrecht)
Dit artikel, uitgebreid na de affaire Vangheluwe, verruimt de mogelijkheden om misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen te melden.
* **Wie wordt beschermd?** Minderjarigen en kwetsbare personen (o.a. door leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, culturele drijfveren, religie, eer, ziekte, lichamelijk of geestelijk gebrek).
* **Wanneer mag men spreken?**
* Wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de betrokkene en deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan worden beschermd.
* Wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer worden, en deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan worden beschermd.
* **Wie mag spreken?** Eenieder die uit hoofde van staat of beroep houder is van geheimen en kennis heeft van een dergelijk misdrijf.
* **Belangrijk:** Dit is een meldings**recht**, geen meldings**plicht**. Er is kennis van een misdrijf vereist (voldoende aanwijzingen om redelijkerwijs te besluiten dat een misdrijf is gepleegd). Dit geldt voor expliciet genoemde misdrijven die reeds gepleegd zijn of aan de gang zijn. Een risico is op zichzelf onvoldoende, tenzij in het kader van noodtoestand of schuldig hulpverzuim.
#### 1.5.4 Spreekrecht: Artikel 458ter Strafwetboek (Casusoverleg)
Dit artikel faciliteert interdisciplinaire samenwerking en informatie-uitwisseling tussen verschillende professionals die gebonden zijn aan beroepsgeheim, met betrokkenheid van justitie en politie, om een specifieke problematiek effectief aan te pakken.
* **Doel:**
* Bescherming van de psychische of fysieke integriteit van personen.
* Voorkoming van terroristische misdrijven of misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie.
* **Voorwaarden:**
* Het beroepsgeheim mag uitsluitend doorbroken worden om de specifieke situatie die aanleiding geeft tot het overleg te bespreken.
* De finaliteit van het overleg en de deelnemers moeten vooraf duidelijk zijn.
* Er geldt een "geheim van de tafel", wat betekent dat wat besproken wordt, niet naar buiten mag worden gebracht door de deelnemers.
* **Subsidiariteit** is de richtlijn: de hulpverlener bepaalt zelf welk geheim noodzakelijk is om te delen, en de informatie-uitwisseling moet noodzakelijk zijn voor het doel van het overleg.
* **Belangrijk:** Dit zijn uitzonderingen op het beroepsgeheim en geen vormen van gedeeld beroepsgeheim.
#### 1.5.5 Spreekplicht: Wettelijke aangifteplichten
Hoewel spreekplichten zeldzamer zijn dan spreekrechten, bestaan er wel degelijk.
* **Ambtelijke aangifteplicht (artikel 29 Wetboek van Strafvordering):** Rust op elke door de overheid tewerkgestelde persoon bij kennis van een misdaad of wanbedrijf tijdens de uitoefening van het ambt. Echter, de geheimhoudingsplicht primeert hierop, waardoor het eerder een morele verplichting betreft zonder strafrechtelijke sancties voor het nalaten ervan. Deze plicht is voor jeugdprofessionals zelden direct van toepassing.
* **Private aangifteplicht (artikel 30 Wetboek van Strafvordering):** Elke persoon die rechtstreeks getuige is geweest van een aanslag tegen de openbare veiligheid, iemands leven of eigendom, moet dit melden. Ook hier primeert het beroepsgeheim. Echter, als een hulpverlener rechtstreeks getuige is van een misdrijf buiten de hulpverleningscontext (bv. tijdens vakantie), dan is hij gebonden aan de algemene meldingsplicht als burger.
#### 1.5.6 Spreekplicht: Schuldig hulpverzuim (artikel 422bis Strafwetboek)
Een hulpverlener is verplicht om hulp te bieden aan een persoon die in groot gevaar verkeert. Indien zelf hulp verlenen niet mogelijk is, kan de hulpverleningsplicht een spreekplicht inhouden.
* **Conflict:** Dit creëert een conflict tussen het beroepsgeheim en de hulpverleningsplicht.
* **Meldplicht:** Een spreekplicht betekent niet altijd een meldplicht aan politie of justitie. Eerst moeten oplossingen binnen de hulpverlening worden gezocht. Een aanmelding bij een gemandateerde voorziening kan aangewezen zijn, vooral bij betrokkenheid van minderjarigen. Pas wanneer deze oplossingen ontoereikend zijn, kan een melding aan politie of justitie noodzakelijk zijn.
#### 1.5.7 Andere uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht
* **Dubbele rol: spreekplichten verbonden aan een functie of organisatie (gemandateerde hulpverleners):** Professionals met een onderzoeks- of rapporteringsopdracht (bv. justitieassistenten, medewerkers van psychosociale diensten in gevangenissen, externe hulpverleners bij probatie, jeugdhulpaanbieders die gerechtelijke maatregelen opvolgen) vervullen een dubbele rol.
* Enerzijds verlenen ze hulp en zijn ze gebonden aan beroepsgeheim.
* Anderzijds vervullen ze een opdracht met een spreekverplichting naar hun opdrachtgever (overheid, rechter).
* **Regel:** Het beroepsgeheim geldt *niet* binnen het mandaat. Gegevens verkregen bij de uitoefening van die functie moeten worden doorgegeven aan de opdrachtgever.
* **Transparantie:** Cruciaal is transparantie over deze dubbele rol. De jeugdprofessional met dit mandaat heeft geen vertrouwensfunctie. Informatie-uitwisseling tussen gemandateerde en niet-gemandateerde professionals is beperkt, omdat de finaliteit verschilt (ondersteuning vs. adviserend/controlerend).
* **Toestemming van de betrokkene:** De betrokkene kan zelf vragen om bepaalde feiten te melden aan justitie of politie.
* **Voorzichtigheid:** Hoewel dit een mogelijke uitzondering is, is er geen eensgezindheid over de aanvaardbaarheid ervan.
* **Voorkeur:** Informatie-uitwisseling gebeurt bij voorkeur via de betrokkene zelf.
* **Oordeel professional:** Indien toestemming is verkregen, moet de professional beoordelen of de informatie-uitwisseling in het belang van de betrokkene is. Volledige transparantie naar de betrokkene toe is essentieel.
* **Betrokkene als slachtoffer:** Een jeugdprofessional kan aangifte doen van een misdrijf waarvan een betrokkene het slachtoffer is.
* **Redenering:** Het beroepsgeheim beoogt primair de bescherming van de betrokkene.
* **Voorwaarden:** De aangifte moet gebeuren aan een gerechtelijke overheid. Het is een mogelijkheid, geen verplichting. De vertrouwensrelatie met de cliënt moet in overweging worden genomen.
* **Uitzondering:** Deze uitzondering kan niet worden toegepast wanneer zowel het slachtoffer als de dader door dezelfde hulpverlener worden begeleid (bv. context- of gezinsbegeleiding).
* **Eigen verdediging in rechte:** Wanneer een professional zichzelf voor een rechtbank moet verdedigen, mag het beroepsgeheim doorbroken worden om vertrouwelijke informatie te delen met een advocaat, deskundigen, de rechter, de tegenpartij of het parket die de verdediging kunnen ondersteunen.
### 1.6 Hulpmiddelen voor jeugdprofessionals
Bij twijfel kan men zich de volgende vijf vragen stellen:
1. Ben ik gebonden aan het beroepsgeheim?
2. Is de informatie die ik wil delen geheim?
3. Wie is mijn gesprekspartner?
4. Stemme de cliënt in met de informatie-doorstroom?
5. Stemme de cliënt niet in, maar is er sprake van een uitzonderingsgrond?
---
# Wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim
Dit deel van de studiegids behandelt de wettelijke situaties waarin het beroepsgeheim, dat normaal gesproken een strikte geheimhoudingsplicht inhoudt, doorbroken mag of zelfs moet worden.
### 2.1 Inleiding tot wettelijke uitzonderingen
Het principe van het beroepsgeheim is een zwijgplicht die essentieel is voor het opbouwen van een vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en cliënt. Echter, er zijn specifieke omstandigheden waarin een hoger belang prevaleert boven deze zwijgplicht. Het recht voorziet in drie kerndoelen die kunnen leiden tot uitzonderingen: waarheidsvinding, bescherming van de veiligheid of integriteit van personen, en hulpverlening aan de betrokkene zelf. Deze belangen resulteren in een reeks van *spreekrechten* en *spreekplichten*.
De hulpverlener dient in concrete situaties een afweging te maken tussen het behoud van de vertrouwensrelatie en de bescherming van de integriteit en veiligheid van de cliënt of de maatschappelijke veiligheid. De wijze waarop deze informatie wordt gedeeld (mondeling, schriftelijk, etc.) is hierbij irrelevant.
> **Tip:** De kern van de uitzonderingen ligt in de spanning tussen de zwijgplicht als basis voor vertrouwen en de noodzaak om in uitzonderlijke gevallen te handelen ter bescherming van hogere belangen.
### 2.2 Zwijgrecht en spreekrecht
#### 2.2.1 Getuigenis in rechte (artikel 458 Strafwetboek)
Hoewel het beroepsgeheim in principe een zwijgplicht oplegt, voorziet artikel 458 van het Strafwetboek ook in de mogelijkheid om de geheimhoudingsplicht in te roepen om ontslag te vragen van het afleggen van een getuigenis in rechte. Dit betekent dat wanneer een hulpverlener met beroepsgeheim wordt opgeroepen door een (onderzoeks)rechter of de rechtbank, hij of zij verplicht is te verschijnen en de eed af te leggen, maar niet gedwongen kan worden om antwoord te geven op vragen die het beroepsgeheim zouden schenden.
De belangrijkste afweging hierbij is of spreken in het belang van de betrokkene is. Een getuigenis in rechte is *niet* hetzelfde als een getuigenis voor de politie of het parket. In die laatste gevallen mag het beroepsgeheim niet worden doorbroken, tenzij er sprake is van een noodtoestand. Het correct presenteren van de procedurele gang van zaken is belangrijk; liegen is niet toegestaan, maar het delen van geheimen van cliënten is dat wel.
> **Voorbeeld:** Als een cliënt online deelt dat ze met een "loverboy" gaat shoppen, kan dit openbaar gecommuniceerde feit mogelijk gedeeld worden. Als deze informatie echter niet publiek is, mag het beroepsgeheim niet doorbroken worden.
#### 2.2.2 Noodtoestand en artikel 458bis Strafwetboek
* **Noodtoestand:** Dit betreft een uitzonderlijke situatie waarin een hulpverlener geen andere uitweg ziet dan het bekendmaken van informatie om een hoger of minstens even hoog belang dan het beroepsgeheim te beschermen. De betrokken belangen zijn maatschappelijke veiligheid, en de fysieke, seksuele of psychische integriteit. Er moet sprake zijn van een nakend of dadelijk gevaar.
* **Subsidiariteit:** Het doorbreken van het beroepsgeheim moet noodzakelijk zijn en de enige manier om de bescherming van de integriteit of veiligheid te garanderen.
* **Artikel 458bis Strafwetboek:** Dit artikel, ingevoerd in 2000 en uitgebreid in 2012 na de affaire Vangheluwe, voorziet in een *spreekrecht* (meldingsrecht) voor personen die houder zijn van geheimen en kennis hebben van bepaalde misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen.
* **Wie beschermt dit artikel?** Minderjarigen en personen die kwetsbaar zijn omwille van hun leeftijd, zwangerschap, partnergeweld, culturele drijfveren, religie, ziekte, of lichamelijk of geestelijk gebrek.
* **Wanneer mag je spreken?** Wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de betrokkene en deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen beschermd kan worden. Of wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer worden.
* **Tegen wie mag je spreken?** De procureur des Konings.
* **Wie mag er spreken?** Eenieder die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen.
* **Kennis van een misdrijf:** Er moeten voldoende aanwijzingen zijn om redelijkerwijs te kunnen besluiten dat een misdrijf werd gepleegd ten aanzien van een minderjarige of kwetsbare persoon. Dit meldingsrecht is geen plicht.
* **Misdrijven:** Dit artikel is van toepassing op expliciet genoemde misdrijven (bv. doodslag, genitale verminking). Het misdrijf moet reeds gepleegd zijn of aan de gang zijn; een louter risico is niet voldoende voor een melding onder dit artikel, tenzij er sprake is van noodtoestand of schuldig hulpverzuim.
* **Slachtoffer:** Het misdrijf moet gepleegd zijn ten aanzien van een minderjarige of kwetsbare persoon. De kwalificaties van kwetsbaarheid zijn breed.
* **Gevaarsituaties:** Het artikel biedt de mogelijkheid om melding te doen bij gevaar voor het directe slachtoffer, of bij een reëel gevaar dat andere personen slachtoffer worden.
* **Alternatieven:** Melding aan het parket is niet verplicht; een alternatief is een melding bij een gemandateerde voorziening. Dit principe van subsidiariteit is cruciaal.
> **Tip:** Artikel 458bis SW voorziet in een *meldingsrecht*, niet in een meldingsplicht. De jeugdprofessional heeft echter de plicht om met de gevaarlijke situatie aan de slag te gaan, mogelijk via teamoverleg.
#### 2.2.3 Artikel 458ter Strafwetboek
Dit artikel, ingevoerd in 2017, maakt het mogelijk om via casusoverleg tot interdisciplinaire samenwerking te komen tussen diverse dragers van een beroepsgeheim. Het doel is informatie-uitwisseling tussen hulpverleners, justitie en politie te bevorderen ter bijdrage aan een effectieve en accurate aanpak van specifieke problematieken.
* **Toepassingsgebied:** Dit artikel laat doorbreking van het beroepsgeheim toe bij overleg georganiseerd met het oog op de bescherming van de psychische of fysieke integriteit van personen, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie.
* **Geheim van de tafel:** Wat besproken wordt tijdens dit overleg mag niet naar buiten gebracht worden door de deelnemers. Er is sprake van deelnamevrijheid.
* **Subsidiariteit:** De hulpverlener bepaalt zelf welk 'geheim' noodzakelijk is om te delen, mits dit noodzakelijk is voor het overleg.
* **Geen gedeeld beroepsgeheim:** Dit zijn uitzonderingen op het beroepsgeheim, geen vormen van gedeeld beroepsgeheim.
> **Voorbeeld:** De "Weegploeg" en "Ronde Tafel" bij intra-familiaal geweld, of het "Veilig Huis" (voorheen Family Justice Center) en de Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) bij de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme, maken gebruik van artikel 458ter SW voor informatie-uitwisseling tussen ketenpartners, politie en bestuur.
### 2.3 Spreekplicht
#### 2.3.1 Ambtelijke aangifteplicht (artikel 29 Wetboek van strafvordering)
Deze plicht rust op iedere persoon die door de overheid is tewerkgesteld, ongeacht statuut, wanneer zij kennis krijgen van een misdaad of wanbedrijf bij de uitoefening van hun ambt. De kennisgeving is irrelevant qua vorm. Echter, de ambtelijke aangifteplicht leidt niet automatisch tot een spreekverplichting; de geheimhoudingsplicht primeert hier. Het wordt gezien als een 'morele verplichting' zonder strafrechtelijke sancties, omdat het vertrouwen tussen hulpverlener en cliënt essentieel is.
> **Tip:** Voor de meeste jeugdprofessionals in de hulpverlening is deze plicht van beperkte directe toepassing, tenzij ze werkzaam zijn bij overheidsinstanties (bv. CAW, OCMW) en dus 'ambtenaar' zijn.
* **Onderscheid misdrijven:**
* **Overtredingen:** Lichtste vorm, politiestraf tot 7 dagen (bv. nachtlawaai).
* **Wanbedrijven:** Ernstiger, correctionele straf van min. 8 dagen tot max. 5 jaar gevangenisstraf (bv. diefstal, slagen).
* **Misdaden:** Zwaarste vorm, criminele straf voor hof van assisen, min. 5 jaar gevangenisstraf (bv. moord, verkrachting).
#### 2.3.2 Private aangifteplicht (artikel 30 Wetboek van strafvordering)
Deze plicht geldt voor elke persoon die rechtstreeks getuige is geweest van een aanslag tegen de openbare veiligheid, iemands leven of eigendom, en meldt dit aan het parket. Ook hier primeert de zwijgplicht van het beroepsgeheim.
Echter, wanneer een hulpverlener *rechtstreeks getuige is geweest van een misdrijf, los van enige hulpverleningscontext*, is die niet gebonden aan het beroepsgeheim en moet die, zoals elke burger, aangifte doen.
> **Voorbeeld:** Als een jeugdprofessional tijdens zijn verlof getuige is van een misdrijf door een jongere die hij professioneel begeleidt, valt hij buiten zijn professionele rol en is hij niet gebonden door het beroepsgeheim. Hij is dan niet verplicht om aangifte te doen, maar kan er wel voor kiezen om dit te doen, of na zijn verlof het gesprek aan te gaan met de jongere.
#### 2.3.3 Schuldig hulpverzuim (artikel 422bis Strafwetboek)
Een hulpverlener is verplicht om hulp te bieden aan een persoon die in groot gevaar verkeert. Wanneer zelf hulp verlenen niet mogelijk is, kan deze hulpverleningsplicht een *spreekplicht* inhouden. Dit creëert een conflictsituatie tussen het beroepsgeheim en de hulpverleningsplicht. Een spreekplicht betekent niet noodzakelijk een meldingsplicht.
* **Wanneer is melding aan politie/justitie noodzakelijk?** Pas als de oplossingen binnen de eigen professionele hulpverlening ontoereikend zijn, kan een melding aan politie of justitie noodzakelijk worden en kan artikel 422bis daadwerkelijk een meldingsplicht inhouden. In verontrustende situaties waarbij minderjarigen betrokken zijn, kan een aanmelding bij een gemandateerde voorziening aangewezen zijn.
> **Tip:** Artikel 422bis SW is een van de belangrijkste uitzonderingen, die je *verplicht* om te spreken en actie te ondernemen bij een zeer groot gevaar, wanneer andere hulpverleningsmogelijkheden tekortschieten.
### 2.4 Andere uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht
#### 2.4.1 Dubbele rol: spreekplichten verbonden aan een functie of organisatie
Wanneer een jeugdprofessional een onderzoeks- of rapporteringsopdracht heeft die een rapportageverplichting met zich meebrengt (gemandateerde hulpverleners, bv. justitieassistenten, medewerkers van de psychosociale dienst in gevangenissen, externe hulpverleners in het kader van probatiemaatregelen, medewerkers van de sociale dienst van rechtbanken, OCMW-medewerkers), vervult deze een dubbele rol: enerzijds hulp verlenen gebonden aan beroepsgeheim, anderzijds een opdracht uitvoeren met spreekverplichting.
* **Regel:** Het beroepsgeheim geldt *niet* binnen het mandaat. Gegevens verkregen bij de uitoefening van die functie moeten worden doorgegeven aan de opdrachtgever (overheidsdienst of rechter).
* **Transparantie:** Cruciaal is transparantie naar de betrokkene. De jeugdprofessional met dit mandaat heeft geen vertrouwensfunctie. Er is geen informatie-uitwisseling mogelijk tussen een gemandateerde en een niet-gemandateerde jeugdprofessional omdat de finaliteit van hun rol verschilt.
> **Tip:** De spreekplicht geldt enkel binnen de grenzen van het mandaat en tegenover de opdrachtgever, niet tegenover derden.
#### 2.4.2 Toestemming van de betrokkene
Wanneer de betrokkene zelf vraagt om bepaalde feiten te melden aan justitie of politie, kan dit een uitzondering vormen. Hoewel er geen eensgezindheid bestaat over de aanvaarding van deze uitzondering, is voorzichtigheid geboden. Bij voorkeur gebeurt informatie-uitwisseling via de betrokkene zelf; dit kan een onderdeel zijn van het hulpverleningsproces. Indien toestemming is gegeven, moet de jeugdprofessional beoordelen of de informatie-uitwisseling in het belang van de betrokkene is. Transparantie is hierbij essentieel.
> **Voorbeeld:** Een CLB dat schriftelijke toestemming krijgt om gegevens uit het dossier te delen met derden.
> **Let op:** Wees voorzichtig met de opdracht van de betrokkene om iets te melden aan politie/justitie, omdat dit achteraf tot beschuldigingen kan leiden dat er geen toestemming was.
#### 2.4.3 Betrokkene als slachtoffer
Een jeugdprofessional kan aangifte doen van een misdrijf waarvan een betrokkene het slachtoffer is. Dit is gebaseerd op het idee dat het beroepsgeheim primair de bescherming van de betrokkene beoogt. Deze beslissing tot bekendmaking moet gebeuren aan een gerechtelijke overheid en is een mogelijkheid, geen verplichting. De vertrouwensrelatie met de cliënt blijft een overweging. Indien zowel het slachtoffer als de dader een betrokkene zijn van dezelfde hulpverlener (bv. bij context- of gezinsbegeleiding), kan van deze uitzondering geen gebruik worden gemaakt.
#### 2.4.4 Eigen verdediging in rechte
Wanneer iemand gebonden is door het beroepsgeheim en zichzelf voor een rechtbank moet verdedigen, mag het beroepsgeheim eventueel doorbroken worden om vertrouwelijke informatie die de verdediging kan helpen, bekend te maken aan een advocaat, gerechtsdeskundigen, de rechter, de tegenpartij of het parket.
> **Algemene vuistregel:** Bij twijfel kan de jeugdprofessional zichzelf de volgende vijf vragen stellen:
> 1. Ben ik gebonden aan het beroepsgeheim?
> 2. Is de informatie geheim?
> 3. Wie is mijn gesprekspartner?
> 4. Stemmt de cliënt in met de informatie-uitwisseling?
> 5. Stemmt de cliënt niet in, maar is er sprake van een uitzonderingsgrond?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Discretieplicht | De plicht om vertrouwelijk om te gaan met informatie die men verkrijgt tijdens de uitoefening van een beroep, zonder dat dit een wettelijk vastgelegd beroepsgeheim is. Het is gebaseerd op een vertrouwenscontract tussen professionals en hun cliënten. |
| Ambtsgeheim | Een geheimhoudingsplicht die rust op ambtenaren en specifiek is verbonden aan de uitoefening van hun ambt. Dit is een wettelijke plicht die voortvloeit uit de functie die men bekleedt binnen de overheid. |
| Beroepsgeheim | De wettelijke plicht om zwijgzaam te zijn over alle informatie die men uit hoofde van zijn staat of beroep heeft verkregen. Dit vormt de basis voor het vertrouwen tussen een professional en zijn cliënt, en mag enkel doorbroken worden onder strikt omschreven wettelijke voorwaarden. |
| Deontologische code | Een verzameling ethische principes en gedragsregels die de professionele gedragscode van een bepaald beroep vastleggen. Het dient als leidraad voor professionals in hun interacties en besluitvorming. |
| Vertrouwenscontract | Een impliciete of expliciete overeenkomst tussen professionals en hun cliënten, gebaseerd op het principe van wederzijds vertrouwen. Het houdt in dat informatie die gedeeld wordt, vertrouwelijk zal worden behandeld. |
| Wettelijke uitzonderingen | Situaties die door de wet expliciet zijn omschreven waarin de geheimhoudingsplicht, zoals het beroepsgeheim, doorbroken mag of zelfs verplicht is. Deze uitzonderingen dienen vaak ter bescherming van hogere belangen. |
| Zwijgplicht | De primaire verplichting die voortvloeit uit het beroepsgeheim, waarbij men verplicht is om bepaalde informatie niet bekend te maken. Dit is het uitgangspunt, tenzij er specifieke wettelijke redenen zijn om af te wijken. |
| Spreekrecht | Het recht dat een professional heeft om onder bepaalde omstandigheden informatie die onder het beroepsgeheim valt, bekend te maken. Dit recht wordt meestal uitgeoefend wanneer het de vertrouwensrelatie of de veiligheid ten goede komt. |
| Spreekplicht | De wettelijke verplichting voor een professional om onder bepaalde omstandigheden informatie die onder het beroepsgeheim valt, bekend te maken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een dreigend gevaar voor personen of de maatschappij. |
| Waarheidsvinding | Een van de drie soorten uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht, gericht op het achterhalen van de feiten in een juridische context. Dit kan leiden tot een spreekrecht of spreekplicht voor de professional. |
| Hulpverlening aan de betrokkene | Een wettelijke uitzondering op het beroepsgeheim die inhoudt dat het doorbreken van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd kan zijn indien dit direct ten goede komt aan de hulpverlening die aan de betrokkene zelf wordt geboden. |
| Getuigenis in rechte | Het afleggen van een verklaring voor een rechter of rechtbank. Hoewel professionals met beroepsgeheim opgeroepen kunnen worden, hebben ze het recht om niet te antwoorden op vragen die hun beroepsgeheim zouden schenden, tenzij er specifieke uitzonderingen gelden. |
| Noodtoestand | Een uitzonderlijke situatie waarbij een hulpverlener geen andere uitweg ziet dan het bekendmaken van informatie om een hoger of even hoog belang te beschermen, zoals maatschappelijke veiligheid of de integriteit van personen. Dit vereist een nakend of dadelijk gevaar. |
| Subsidiariteit | Een principe dat inhoudt dat het doorbreken van het beroepsgeheim de minst ingrijpende en noodzakelijke maatregel moet zijn om een bepaald belang te beschermen. Er moet geen alternatieve, minder ingrijpende oplossing bestaan. |
| Artikel 458bis SW | Een artikel in het Strafwetboek dat voorziet in een spreekrecht voor personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis hebben van bepaalde misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen. Dit recht is gericht op preventie en bescherming. |
| Meldingsrecht | Het recht, maar geen plicht, om bepaalde feiten of misdrijven te melden bij de bevoegde autoriteiten. Dit recht is bijvoorbeeld vastgelegd in artikel 458bis SW en kan uitgeoefend worden ter bescherming van kwetsbare personen. |
| Artikel 458ter SW | Een artikel in het Strafwetboek dat de mogelijkheid biedt om het beroepsgeheim te doorbreken in het kader van interdisciplinaire samenwerking, zoals casusoverleg, om de psychische of fysieke integriteit van personen te beschermen of terroristische misdrijven te voorkomen. |
| Casusoverleg | Een vorm van interdisciplinaire samenwerking waarbij professionals uit verschillende sectoren informatie uitwisselen over een specifieke casus om een effectieve aanpak te garanderen. Het beroepsgeheim kan hier onder voorwaarden doorbroken worden. |
| Ambtelijke aangifteplicht | De plicht die rust op personen die door de overheid zijn tewerkgesteld om misdaden of wanbedrijven die zij in de uitoefening van hun ambt ter kennis komen, aan te geven. Deze plicht is echter ondergeschikt aan de geheimhoudingsplicht. |
| Private aangifteplicht | De plicht voor iedere burger om melding te maken aan het parket van bepaalde misdrijven waarvan hij rechtstreeks getuige is geweest, zoals aanslagen tegen de openbare veiligheid, iemands leven of eigendom. Ook hier primeert het beroepsgeheim. |
| Schuldig hulpverzuim (artikel 422bis SW) | De verplichting om hulp te bieden aan een persoon in groot gevaar. Wanneer eigen hulpverlening niet mogelijk is, kan dit een spreekplicht inhouden, wat een conflict kan creëren met het beroepsgeheim. Melding aan politie of justitie is pas aan de orde als hulpverlening ontoereikend is. |
| Gemandateerde hulpverleners | Jeugdprofessionals die een onderzoeks- of rapporteringsopdracht hebben met een bijhorende rapportageverplichting. Zij vervullen een dubbele rol waarbij ze gebonden zijn aan zowel beroepsgeheim als een spreekverplichting ten opzichte van hun opdrachtgever. |
| Toestemming van de betrokkene | Een situatie waarin de cliënt zelf toestemming geeft om bepaalde feiten te melden aan justitie of politie. Hoewel dit een mogelijke uitzondering is, vereist het voorzichtigheid en transparantie. |
| Betrokkene als slachtoffer | Een professional kan aangifte doen van een misdrijf waarvan een betrokkene het slachtoffer is, met als doel de bescherming van de betrokkene. Dit is een mogelijkheid, geen verplichting, en de vertrouwensrelatie blijft belangrijk. |
| Eigen verdediging in rechte | Wanneer een professional die gebonden is door het beroepsgeheim zichzelf moet verdedigen voor een rechtbank, mag hij of zij het beroepsgeheim doorbreken om informatie die bijdraagt aan de verdediging, bekend te maken. |
Cover
2_Factoren.pptx
Summary
# Invloeden op criminaliteit en bestraffing
Dit gedeelte behandelt de diverse externe, intermediaire en interne factoren die een rol spelen bij criminaliteit en bestraffing, met een focus op demografische, economische en maatschappelijke invloeden.
## 1. Invloeden op criminaliteit en bestraffing
Bestraffing is geen geïsoleerd fenomeen, maar wordt beïnvloed door een complex samenspel van maatschappelijke, politieke en gerechtelijke factoren. Deze factoren interageren en bepalen mede de aard en omvang van criminaliteit en de wijze waarop daarop wordt gereageerd door het strafrechtelijk systeem.
### 1.1 Externe factoren
Externe factoren zijn gebeurtenissen en ontwikkelingen op macroniveau die buiten het strafrechtelijk systeem zelf staan, maar wel invloed hebben op criminaliteit en bestraffing.
#### 1.1.1 Demografische ontwikkelingen
* **Leeftijdsopbouw:** De leeftijdsopbouw van een bevolking correleert met het criminaliteitsniveau, zoals aangetoond door de levensloopcriminologie met de 'age-crime curve'. Een jongere populatie kent doorgaans meer criminaliteit. Dit heeft ook invloed op de samenstelling van de gevangenispopulatie en de benodigde capaciteit.
* **Migratie:** Etnisch-culturele minderheden (ECM) worden soms oververtegenwoordigd in de strafrechtsketen. Verklaringen hiervoor variëren: selectieprocessen bij politie en justitie, vermenging van strafrecht met migratie (crimmigratie), socio-economische kwetsbaarheid, gebrekkige sociale bindingen of sociale leertheorieën.
#### 1.1.2 Economische factoren
* **Strain- en controle-theorieën:** Deze theorieën, zoals die van Merton en Hirschi, leggen een verband tussen de mogelijkheden tot maatschappelijk succes en sociale bindingen enerzijds, en criminaliteit anderzijds.
* **Achterstandsthese:** Criminaliteit wordt geassocieerd met sociaal-economische achterstand, geoperationaliseerd als werkloosheid. De resultaten hiervan zijn echter tegenstrijdig.
* **Inkomensongelijkheid:** Meer consistente resultaten laten zien dat inkomensongelijkheid, en de daaruit voortvloeiende relatieve deprivatie, samenhangt met criminaliteit.
#### 1.1.3 Invloed van externe factoren op het strafrechtelijk systeem
Bestraffingssociologen stellen dat een toename van ECM en ongelijkheid in de samenleving kan leiden tot een lagere tolerantie voor deviant gedrag, wat resulteert in een repressiever en punitiever klimaat. Empirisch onderzoek toont aan dat factoren als leeftijd, etniciteit en werkloosheid van een verdachte of dader kunnen leiden tot (in)directe selectiviteit binnen de strafrechtsbedeling.
### 1.2 Intermediaire factoren
Intermediaire factoren bevinden zich tussen de externe maatschappelijke context en het interne strafrechtelijk systeem, en omvatten de publieke opinie, de media en de politiek.
#### 1.2.1 Publieke opinie
De publieke opinie over criminaliteit en bestraffing is niet eenduidig en varieert door de tijd heen. De Justitiebarometer laat zien dat er vaak een meerderheid akkoord gaat met de stelling dat veroordeelden hun straf moeten uitzitten, maar tegelijkertijd is er ook openheid voor alternatieven voor gevangenisstraffen.
> **Tip:** De 'publieke opinie' is een complex begrip. Het is belangrijk om te beseffen dat deze divers is en sterk afhankelijk van de manier waarop informatie wordt gepresenteerd en de specifieke context.
Deze dubbele houding kan worden verklaard door:
* **Generalisatie:** burgers spreken vaak over strafrechtelijke zaken op basis van concrete, individuele gevallen die in de media belicht worden.
* **Hiërarchie van informatiebronnen:** persoonlijke ervaringen en verhalen van bekenden wegen vaak zwaarder dan klassieke media.
* **Rol van sociale media:** deze spelen een steeds grotere rol in de beeldvorming rond criminaliteit.
#### 1.2.2 Media(tisering)
De media spelen een cruciale rol in het vormgeven van de publieke agenda rond criminaliteit. Er is vaak een focus op sensationele, atypische en niet-representatieve zaken (zoals seksuele delicten, moord, terrorisme en recidive), wat kan leiden tot een vertekend beeld van de werkelijke omvang en aard van criminaliteit. De berichtgeving kan gekleurd en oordelend zijn door middel van framing.
> **Tip:** Wees kritisch op mediaberichtgeving over criminaliteit. De nadruk ligt vaak op uitzonderingen, wat kan leiden tot een overschatting van de frequentie en ernst van bepaalde delicten.
#### 1.2.3 Invloed van publieke opinie en media op het strafrechtelijk systeem
* **Vertekend beeld:** Er bestaat een wederzijds vertekend beeld tussen burgers en het strafrechtelijk systeem. Burgers hebben vaak een foutieve perceptie van de reële straftoemetingspraktijk, waarbij ze de omvang en aard van criminaliteit en recidive overschatten, en de hoogte van straffen en het percentage gevangenisstraffen onderschatten.
* **Punitiviteitskloof:** Dit verwijst naar de discrepantie tussen de straftoemetingspraktijk van rechters en de door het publiek gewenste straftoemeting. Deze kloof wordt mede veroorzaakt door een gebrek aan accurate informatie bij burgers. Experimenteel onderzoek toont aan dat hoe meer informatie een burger krijgt over een zaak, hoe minder punitief de strafkeuze wordt.
> **Voorbeeld:** Een experiment waarbij leken met weinig informatie over een zaak veel hogere straffen eisten dan leken met gedetailleerde dossierinformatie, wat de 'informatiekloof' als oorzaak van de punitiviteitskloof illustreert.
### 1.3 Interne factoren
Interne factoren zijn de elementen die inherent zijn aan het strafrechtelijk systeem zelf, zoals besluitvormingsprocessen en selectiemechanismen.
#### 1.3.1 Besluitvorming bij straftoemeting
De 'focal concerns theory' stelt dat rechters bij hun besluitvorming rekening houden met:
* **Verwijtbaarheid van de dader:** Ernst van het delict en criminele voorgeschiedenis.
* **Gevaarlijkheid van de dader:** Gerelateerd aan bescherming van de samenleving en recidiverisico.
* **Praktische gevolgen en beperkingen:** Zoals overbevolking in gevangenissen, impact op kinderen, en de publieke opinie.
Vanwege beperkte tijd en informatie vallen rechters soms terug op ervaringen en stereotypen. Verschillen in straftoemeting kunnen voortkomen uit het uitgebreide sanctiearsenaal en de discretionaire bevoegdheid van de rechter.
* **Wettelijke factoren:** Aard en ernst van het misdrijf, gerechtelijk verleden.
* **Buitenwettelijke factoren:** Individuele kenmerken van de dader/verdachte, die (on)bewust invloed kunnen hebben op de besluitvorming.
> **Tip:** Het onderscheid tussen directe en indirecte selectiviteit is cruciaal. Directe selectiviteit betekent een andere beoordeling vanwege een specifiek kenmerk, terwijl indirecte selectiviteit voortkomt uit kenmerken die samenhangen met andere beoordelingen (bv. risico op recidive).
**Invloed van buitenwettelijke factoren:**
* **Demografische kenmerken:** Leeftijd (recidiverisico vs. verwijtbaarheid), geslacht (recidiverisico vs. zorgtaken), taal (binding met de samenleving, communicatie), etniciteit/nationaliteit/herkomst/uiterlijk (kan leiden tot hogere kans op gevangenisstraf, met name indirecte selectiviteit).
* **Psychosociale kenmerken:** Arbeidsmarktpositie (werkloosheid kan leiden tot zwaardere straffen), relaties en sociaal netwerk, psychische problemen.
* **Contextuele factoren (zitting):** Aanwezigheid van de dader, houding, spijtbetuiging (heeft vaak geen significant effect op de strafmaat), kwaliteit van de verdediging.
Onderzoek naar de invloed van etniciteit toont aan dat verdachten met een migratieachtergrond een grotere kans hebben op een gevangenisstraf, maar dat dit deels verklaard kan worden door verschillen in delictkenmerken, sociaaleconomische status en andere daderkenmerken. Er is sprake van indirecte etnische ongelijkheid.
**Rol van de rechter:** Individuele kenmerken van de rechter, zoals leeftijd, anciënniteit, politieke overtuiging, eerdere beroepservaring (Openbaar Ministerie, advocatuur), en vorming/specialisatie, kunnen eveneens invloed hebben op straftoemeting.
**Normatief kader:** De vraag welke factoren gerechtvaardigd een rol mogen spelen bij straftoemeting, hangt samen met de nagestreefde straftheorieën (retributivisme, utilitarisme, hybride modellen). Bijvoorbeeld, leeftijd kan zowel strafverlagend (jeugdige fout) als strafverzwarend (recidiverisico) werken, afhankelijk van het straftheoretische uitgangspunt.
#### 1.3.2 Selectiemechanismen op verschillende niveaus van de strafrechtsbedeling
Selectie vindt plaats op diverse niveaus binnen de strafrechtsketen:
* **Opsporing:** Prioriteitenstelling (mensen en middelen), aangiftebereidheid van burgers (bv. bij seksuele misdrijven) bepalen de instroom in de keten.
* **Besluitvorming:** Beslissingen bij het Openbaar Ministerie, de raadkamer, en het schikken van zaken beïnvloeden de verdere afhandeling. Hoe meer afhandelingsmodaliteiten, hoe groter de invloed van externe factoren.
* **Strafuitvoering:** Overbevolking in gevangenissen kan leiden tot anticipatiegedrag, zoals het niet of gedeeltelijk uitvoeren van gevangenisstraffen, wat weer kan leiden tot het uitspreken van langere straffen en zo een vicieuze cirkel creëert.
### 1.4 Stijgt de punitiviteit?
De vraag of de punitiviteit stijgt, is complex en kan op verschillende niveaus worden onderzocht:
* **Macro:** Sociaal debat, media-discours, politieke retoriek.
* **Meso:** Straftoemetingspraktijk van juridische actoren.
* **Micro:** Persoonlijke overtuigingen en percepties.
Verschillende dimensies van punitiviteit kunnen worden gemeten, zoals de opsluitingsgraad, de publieke opinie, de inhoud van de strafwet, de straftoemeting door de rechter, en de attitudes van andere betrokken actoren (politie, administratie, sociaal werk).
Er is sprake van 'selectieve punitiviteit', waarbij bepaalde categorieën misdrijven (zoals seksuele misdrijven) strenger worden bestraft. Tegelijkertijd bestaan er in sommige landen, zoals in Europa, ook tendensen van 'penal moderation', met afschaffing van de doodstraf, verbetering van gedetineerdenrechten, en de ontwikkeling van alternatieve straffen en rehabilitatiemogelijkheden.
> **Voorbeeld:** De 'punitiviteitskloof' tussen de burger en de rechter benadrukt de noodzaak van betere informatieverstrekking vanuit justitie en media om het publieke begrip van strafrechtelijke beslissingen te vergroten.
De discussie over een 'robotrechter' roept vragen op over de rol van menselijkheid en empathie versus efficiëntie en het wegnemen van subjectiviteit in de rechtspraak.
### 1.5 De punitiviteitskloof
De punitiviteitskloof duidt op een verschil tussen de straftoemetingspraktijk van rechters en de door het publiek gewenste straftoemeting. Dit wordt mede verklaard door de informatie die burgers ontvangen via (ongelijke) mediaberichtgeving. Adequate informatievoorziening vanuit media en justitie kan deze kloof verkleinen.
Het is essentieel om te erkennen dat punitiviteit niet altijd eenduidig stijgt en dat er significante verschillen bestaan tussen landen en rechtssystemen, mede afhankelijk van de welvaartsstaat, de democratische structuur, de mediacultuur en de gerechtelijke cultuur.
---
# Publieke opinie en de punitiviteitskloof
Dit gedeelte onderzoekt de rol van de publieke opinie en media in het vormgeven van de perceptie van criminaliteit en bestraffing, en introduceert het concept van de punitiviteitskloof als discrepantie tussen publieke wensen en rechterlijke praktijk.
### 2.1 Publieke opinie
De publieke opinie is een significante factor die de perceptie van criminaliteit en bestraffing kan beïnvloeden. Uit de Justitiebarometer blijkt echter dat er geen eenduidig beeld is van 'de' publieke opinie, die bovendien door de tijd heen kan veranderen. Er bestaat een zekere ambivalentie bij burgers: enerzijds is er de mening dat straffen onvoldoende streng zijn en veroordeelden langer in de gevangenis zouden moeten blijven, anderzijds is er openheid voor alternatieven voor gevangenisstraffen en dienstverlening.
> **Tip:** De perceptie van burgers over rechtspraak wordt sterk beïnvloed door de manier waarop zij informatie verkrijgen. Persoonlijke ervaringen, verhalen van kennissen en vrienden, en berichtgeving in zowel klassieke als sociale media spelen hierin een cruciale rol.
Verschillende stellingen uit de Justitiebarometer illustreren dit:
* Wanneer een persoon als partij betrokken wordt in een rechtszaak, zal hij een eerlijk proces krijgen: 67% (eerder) akkoord.
* De parketmagistraat behandelt iedereen op gelijke wijze: 48% (eerder) akkoord.
* Rechters behandelen alle burgers op gelijke wijze: 40% (eerder) akkoord.
Deze cijfers tonen een dalende tendens in het vertrouwen ten opzichte van eerdere metingen.
#### 2.1.1 De invloed van informatie op publieke opinie
De houding van burgers ten aanzien van bestraffing is sterk afhankelijk van de informatiebronnen die zij raadplegen. Mensen hebben vaak een foutieve perceptie van de reële straftoemetingspraktijk en overschatten de omvang en aard van (gewelds)criminaliteit en recidive. Tegelijkertijd onderschatten zij de daadwerkelijke bestraffing, zowel wat betreft de hoogte van de strafmaat als het percentage gevangenisstraffen. Dit gebrek aan kennis over wetgeving en de toepassing ervan leidt tot een vertekend beeld.
> **Tip:** Het belang van accurate informatievoorziening vanuit zowel de media als justitie kan niet worden onderschat. Een gebrek aan correcte informatie kan leiden tot een versterking van de punitiviteitskloof.
Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat hoe meer informatie burgers beschikken over een zaak, hoe minder punitief hun strafkeuze wordt. Dit suggereert dat de informatiekloof een belangrijke oorzaak is van de punitiviteitskloof. De informatie-effectiviteit is bovendien sterker bij lager opgeleiden, hoewel de vraag kan worden gesteld of burgers in zulke experimentele settings nog wel als 'leken' kunnen worden beschouwd wanneer ze over gedetailleerde informatie beschikken.
### 2.2 Media en mediatisering
De media spelen een cruciale rol in het vormgeven van de publieke agenda rond criminaliteit en bestraffing. Er is vaak een toenemende aandacht voor criminaliteit, met een specifieke focus op zaken als seksuele delicten, moord, terrorisme en recidive.
#### 2.2.1 Kenmerken van mediaberichtgeving
De berichtgeving in de media is echter niet altijd objectief. De belangen van de media kunnen leiden tot:
* **Selectiviteit:** Er wordt vaak bericht over atypische en niet-representatieve zaken, omdat 'doorsnee' zaken niet nieuwswaardig worden geacht. Details over omstandigheden en motiveringen van rechterlijke beslissingen kunnen beperkt blijven.
* **Gekleurde berichtgeving:** De manier waarop nieuws wordt gebracht kan subjectief zijn, met een neiging tot sensatiezucht en een oordelend 'framing'.
Deze selectieve en gekleurde berichtgeving kan leiden tot een vervormd beeld bij het publiek, wat weer van invloed is op de publieke opinie.
### 2.3 De punitiviteitskloof
De punitiviteitskloof verwijst naar de discrepantie tussen de straftoemetingspraktijk van rechters en de publieke opinie over de wenselijke straftoemeting. In essentie veronderstelt dit concept dat het publiek strengere straffen wenst dan de rechterlijke macht daadwerkelijk oplegt.
#### 2.3.1 Kenmerken van de punitiviteitskloof
* **Discrepantie:** Een verschil tussen wat de burger wil en hoe de rechter daadwerkelijk straft.
* **Informatieafhankelijkheid:** De kennis van de burger over straffen is vaak afhankelijk van onvolledige mediaberichtgeving.
* **Invloed van informatie:** Meer accurate informatie leidt tot minder punitieve strafkeuzes, waardoor de kloof kleiner wordt.
#### 2.3.2 Verklaringen voor de punitiviteitskloof
De punitiviteitskloof wordt mede verklaard door de volgende factoren:
* **Overschatting van punitieve reflex bij publieke opinie:** Actoren binnen het strafrechtelijk systeem (zoals rechters) overschatten mogelijk de behoefte van het publiek aan strengere straffen.
* **Dubbele houding van de burger:** Burgers kunnen enerzijds vinden dat er te weinig wordt gestraft, maar anderzijds openstaan voor alternatieven.
* **Generalisatie:** Op basis van beperkte of sensationele informatie generaliseren burgers over criminaliteit en bestraffing.
* **Selectieve aandacht:** Media focussen op extreme gevallen, wat leidt tot een vertekend beeld van de realiteit van criminaliteit en bestraffing.
> **Tip:** Het concept van 'multiple ignorance' of een spiraal van multipele onwetendheid beschrijft hoe een wederzijds vertekend beeld kan ontstaan tussen burgers en het strafrechtelijk systeem. Burgers hebben een foutieve perceptie van de praktijk, terwijl actoren in het systeem de publieke opinie verkeerd inschatten.
#### 2.3.3 Experimenteel onderzoek naar de punitiviteitskloof
Experimenteel onderzoek, waarbij leken en rechters werden vergeleken in hun oordeel over straffen, heeft de rol van informatievoorziening benadrukt. Groepen die minder informatie over een zaak kregen, legden zwaardere straffen op. Dit verschil in strafkeuze was groter bij lager opgeleiden. Dit bevestigt dat een gebrek aan accurate informatie een cruciale factor is in het ontstaan van de punitiviteitskloof.
#### 2.3.4 De rol van de media en justitie
Zowel de media als het strafrechtelijk systeem zelf hebben een verantwoordelijkheid in het informeren van het publiek om de punitiviteitskloof te verkleinen. Dit omvat niet alleen het bieden van feitelijke informatie over straffen en wetgeving, maar ook het correct weergeven van de realiteit van criminaliteit en de werking van het rechtssysteem.
---
# Interne factoren in de strafrechtsbedeling
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over "Interne factoren in de strafrechtsbedeling", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Interne factoren in de strafrechtsbedeling
Dit gedeelte behandelt de factoren die inherent zijn aan het strafrechtelijk systeem zelf en die de besluitvorming en selectieprocessen beïnvloeden.
### 3.1 Besluitvorming bij straftoemeting
De besluitvorming van rechters bij het bepalen van een straf wordt beïnvloed door verschillende criteria en overwegingen, evenals door de inherente beperkingen in tijd en informatie.
#### 3.1.1 Focal concerns theorie
De focal concerns theorie, ontwikkeld door Steffensmeier, stelt dat rechters bij hun besluitvorming drie centrale criteria hanteren:
* **Verwijtbaarheid dader:** Dit betreft de ernst van het gepleegde delict en de criminele voorgeschiedenis van de dader. Het proportionaliteitsbeginsel speelt hierbij een rol.
* **Gevaarlijkheid dader:** Dit criterium is gerelateerd aan de bescherming van de samenleving, met name het risico op recidive. Het utiliteitsbeginsel is hier relevant.
* **Praktische gevolgen en beperkingen:** Hierbij wordt rekening gehouden met factoren zoals de overbevolking van gevangenissen, de impact op gezinsleden (bv. kinderen) en de publieke opinie.
Vanwege de beperkte tijd en informatie tijdens een zitting, vallen rechters vaak terug op eigen ervaringen en geconstrueerde stereotypen, wat leidt tot een zekere mate van onzekerheid in de besluitvorming.
#### 3.1.2 Dispariteit in straftoemeting
Verschillen in de opgelegde straffen, ook wel dispariteit genoemd, kunnen voortkomen uit het brede scala aan beschikbare sancties en de ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter. Deze bevoegdheid is bedoeld voor individualisering, maar kan ook leiden tot ongelijkheid in behandeling.
* **Wettelijke factoren:** De aard en ernst van het misdrijf, en het gerechtelijk verleden van de dader, zijn de belangrijkste wettelijke factoren die de straftoemeting beïnvloeden.
* **Buitenwettelijke factoren:** Deze omvatten individuele kenmerken van de dader of verdachte die (on)bewust invloed kunnen hebben op de besluitvorming.
#### 3.1.3 Selectiviteit in straftoemeting
Selectiviteit kan zich manifesteren op twee manieren:
* **Directe selectiviteit:** Hierbij worden individuele personen in concrete zaken anders beoordeeld vanwege een specifiek kenmerk.
* **Indirecte selectiviteit:** De beoordeling is niet direct gebaseerd op het kenmerk zelf, maar omdat personen of groepen vaker kenmerken hebben die samenhangen met andere beoordelingen (zoals gevaarlijkheid, risico op recidive, of verwijtbaarheid). Individuele kenmerken fungeren hier als 'proxy indicators' voor risico.
**Voorbeelden van buitenwettelijke factoren die de straftoemeting kunnen beïnvloeden:**
* **Demografische kenmerken:**
* **Leeftijd:** Jongere leeftijd kan wijzen op minder verwijtbaarheid, terwijl oudere leeftijd geassocieerd kan worden met een hoger recidiverisico.
* **Geslacht:** Mannen worden over het algemeen zwaarder gestraft, niet direct vanwege hun geslacht, maar omdat het recidiverisico bij hen hoger wordt ingeschat. Dit kan ook samenhangen met zorgtaken voor kinderen of traditionele rolpatronen (ridderlijkheidshypothese).
* **Taal:** Gebrekkige beheersing van de taal kan de communicatie tijdens de zitting bemoeilijken en leiden tot een hogere kans op een gevangenisstraf of een werkstraf die moeilijker uitvoerbaar is.
* **Etniciteit, nationaliteit, herkomst, uiterlijk:** Deze kenmerken kunnen indirect leiden tot een hogere kans op een (lange) gevangenisstraf, mede doordat personen met een migratieachtergrond vaker geconfronteerd worden met lagere sociaaleconomische status, werkloosheid, of een strafblad. Hoewel etnische verschillen na controle kleiner worden, verdwijnen ze niet altijd volledig.
* **Psychosociale kenmerken:**
* **Arbeidsmarktpositie:** Werkloosheid kan leiden tot een zwaardere straf omdat het idee bestaat dat iemand die een baan heeft, deze status wil behouden (harmonieredenering), of juist milder gestraft wordt omdat de afwezigheid van een baan de situatie verergert (conflictredenering).
* **Relaties/sociaal netwerk:** De aanwezigheid van een stabiel sociaal netwerk kan een rol spelen.
* **Psychische problemen:** Kunnen invloed hebben op zowel verwijtbaarheid als recidiverisico.
* **Contextuele factoren (tijdens de zitting):**
* **Aanwezigheid van de dader:** De aanwezigheid van de verdachte zelf kan van invloed zijn op de beslissing, met name bij de politierechtbank.
* **Houding:** Een respectvolle of juist zenuwachtige houding kan de perceptie van de rechter beïnvloeden.
* **Spijtbetuiging en schuldinzicht:** Hoewel soms verwacht, toont onderzoek aan dat spijtbetuigingen niet altijd een significante invloed hebben op de strafmaat.
* **Kwaliteit van de verdediging:** Een goede juridische bijstand kan de uitkomst beïnvloeden.
Onderzoek naar de invloed van etniciteit op straftoemeting, gebruikmakend van grote datasets, toont aan dat verdachten met een migratieachtergrond een grotere kans hebben op een effectieve gevangenisstraf en een langere duur van die straf. Echter, na controle voor relevante kenmerken zoals delict, sociaaleconomische status, en strafblad, worden deze etnische verschillen kleiner, maar verdwijnen ze niet altijd. Dit suggereert eerder indirecte etnische ongelijkheid, waarbij ongemeten factoren zoals motivatie of culturele aspecten een rol kunnen blijven spelen.
> **Tip:** De invloed van buitenwettelijke factoren is complex en vaak indirect. Kenmerken worden niet altijd direct bestraft, maar dienen als indicatoren voor risicofactoren zoals recidive of verwijtbaarheid.
#### 3.1.4 Normatief kader voor straftoemeting
De vraag welke factoren gerechtvaardigd een rol mogen spelen bij straftoemeting, hangt samen met de nagestreefde straftheorieën:
* **Retributivisme (just deserts):** Benadrukt proportionele vergelding. Factoren als de ernst van het delict, de toegebrachte schade, en de verwijtbaarheid van de dader zijn hierbij cruciaal.
* **Utilitarisme:** Focust op nut en kosten-batenanalyse. Factoren die samenhangen met het recidiverisico (utiliteit voor de samenleving) spelen hierbij een rol.
* **Hybride modellen:** Combineren elementen van beide theorieën.
Het nagestreefde strafdoel bepaalt welke factoren als strafverhogend of strafverlagend worden beschouwd. Zo kan leeftijd zowel een reden zijn voor mildere straffen (retributivisme: jeugdige fout) als voor zwaardere straffen (utilitarisme: noodzaak tot resocialisatie en risico op recidive).
> **Example:** Leeftijd kan bij het retributivisme als verzachtende omstandigheid worden gezien, omdat een jeugdige dader minder verwijtbaar zou zijn. Bij het utilitarisme kan leeftijd echter juist een strafverzwarende factor zijn, omdat een jongere persoon langer gestraft kan worden en zo mogelijk beter geresocialiseerd kan worden om recidive te voorkomen.
### 3.2 Selectiemechanismen op verschillende niveaus van de strafrechtsbedeling
Selectieprocessen vinden plaats op diverse niveaus binnen het strafrechtelijk systeem, wat leidt tot filtering en mogelijke ongelijkheid.
* **Opsporing:** De opsporing wordt beïnvloed door de prioriteiten die worden gesteld bij de inzet van mensen en middelen. De aangiftebereidheid van burgers (bv. bij seksuele misdrijven) bepaalt mede de instroom van zaken.
* **Besluitvorming (Openbaar Ministerie, parketcontext, etc.):** Hoe meer afhandelingsmodaliteiten er beschikbaar zijn (bv. sepot, minnelijke schikking, transactie), hoe groter de invloed van diverse (buitenwettelijke) factoren kan zijn. Deze "seriële besluitvorming" betreft niet alleen formele beslissers zoals rechters, maar ook toezichthouders en uitvoerders.
* **Strafuitvoering:** Overbevolking in gevangenissen kan leiden tot anticipatiegedrag, waarbij straffen mogelijk niet (volledig) worden uitgevoerd, wat een vicieuze cirkel kan creëren (langere straffen -> meer overbevolking -> minder executie -> roep om langere straffen).
Onderzoek richt zich voornamelijk op de straftoemeting, maar besluitvormingsprocessen binnen de strafuitvoering (herbestraffingsbeslissingen na niet-naleven van voorwaarden) zijn eveneens relevant voor het analyseren van selectiviteit.
> **Tip:** Selectiemechanismen zijn niet beperkt tot de rechtbank. Verschillende instanties binnen de strafrechtsbedeling filteren en sturen zaken, wat ongelijkheid kan versterken of verminderen.
---
# De stijging van punitiviteit
Dit gedeelte onderzoekt of de punitiviteit in de samenleving stijgt en analyseert dit fenomeen vanuit verschillende niveaus en dimensies.
### 4.1 De vraag naar stijgende punitiviteit
De vraag of de punitiviteit stijgt, is complex en kent verschillende interpretaties. De analyse hieromtrent kan op drie niveaus plaatsvinden: het macro-, meso- en microniveau.
#### 4.1.1 Macroniveau: sociaal debat, media en politiek discours
Op macroniveau wordt punitiviteit beïnvloed door bredere maatschappelijke debatten, de rol van de media in de vormgeving van de publieke agenda rond criminaliteit, en het politieke discours. Deze factoren kunnen leiden tot een perceptie van toenemende strengheid, zelfs als de feitelijke straftoemetingspraktijk minder eenduidig verandert.
#### 4.1.2 Mesoniveau: actoren in het strafrechtsbedrijf
Op mesoniveau wordt gekeken naar de actoren binnen het strafrechtsbedrijf, zoals politie, parketmagistraten en rechters. Hun besluitvormingsprocessen en de mechanismen die hierbij een rol spelen, zoals selectiviteit en de toepassing van "focal concerns", hebben invloed op de uiteindelijke bestraffing.
#### 4.1.3 Microniveau: persoonlijke overtuigingen en percepties
Op microniveau spelen individuele overtuigingen, percepties en persoonlijke ervaringen van burgers en professionals een rol. De publieke opinie, hoewel vaak ambivalent, kan invloed uitoefenen op de perceptie van en de vraag naar punitiviteit.
### 4.2 Dimensies van punitiviteit
Punitiviteit kan worden geanalyseerd vanuit verschillende dimensies:
* **Opsluitingsgraad**: Dit betreft de frequentie en de duur van gevangenisstraffen.
* **Publieke opinie**: De houding van het publiek ten aanzien van straffen en rechtspraak.
* **Strafwet**: De aanpassing van wetten die leidt tot strengere straffen of de creatie van nieuwe misdrijven.
* **Straftoemeting**: De daadwerkelijke beslissingen van rechtbanken bij het opleggen van straffen.
* **Andere actoren**: De rol van politie, administratie, sociaal werk en andere instanties die betrokken zijn bij het strafrechtelijk systeem en de uitvoering van straffen.
### 4.3 De punitiviteitskloof
Een belangrijk concept in de analyse van punitiviteit is de **punitiviteitskloof**. Deze kloof verwijst naar de discrepantie tussen de straftoemetingspraktijk van rechters en de publieke opinie, waarbij wordt aangenomen dat het publiek strengere straffen wenst dan de rechter oplegt.
#### 4.3.1 Oorzaken van de punitiviteitskloof
Verschillende factoren dragen bij aan deze kloof:
* **Informatiegebrek bij het publiek**: Burgers beschikken vaak niet over volledige of accurate informatie over strafzaken en de werking van het rechtssysteem. Dit kan leiden tot overschatting van de omvang en aard van criminaliteit, en een onderschatting van de hoogte van straffen en het gebruik van gevangenisstraffen.
* **Media-invloed**: De media spelen een cruciale rol in de beeldvorming rond criminaliteit. Selectieve berichtgeving over atypische, sensationele of gewelddadige zaken kan een vertekend beeld creëren.
* **Dubbele houding van de burger**: Burgers uiten enerzijds de wens voor strengere straffen, maar staan anderzijds ook open voor alternatieven voor gevangenisstraf. Deze ambivalentie hangt samen met de manier waarop informatie wordt verkregen (persoonlijke ervaringen versus mediaberichtgeving).
* **Selectiviteit binnen het strafrechtsbedrijf**: Beslissingen op verschillende niveaus van de strafrechtsketen (opsporing, besluitvorming door parket en rechter) kunnen leiden tot selectieprocessen die niet altijd evenredig zijn en de perceptie van punitiviteit beïnvloeden.
#### 4.3.2 Het informatie-effect
Onderzoek suggereert dat het verstrekken van meer accurate informatie de punitiviteitskloof kan verkleinen. Naarmate burgers meer informatie hebben over een zaak, worden hun strafkeuzes minder punitief. Dit benadrukt het belang van goede informatievoorziening vanuit zowel de media als justitiële actoren.
> **Tip:** De punitiviteitskloof is een complex fenomeen dat niet enkel verklaard kan worden door de vraag naar strengere straffen, maar ook door de manier waarop informatie wordt verspreid en verwerkt.
### 4.4 Invloeden op bestraffing
Verschillende factoren hebben invloed op criminaliteit en de daaruit voortvloeiende bestraffing. Deze kunnen worden onderverdeeld in externe, intermediaire en interne factoren.
#### 4.4.1 Externe factoren
Factoren extern aan het strafrechtsbedrijf die invloed hebben op criminaliteit en bestraffing:
* **Demografische ontwikkelingen**:
* **Leeftijdsopbouw**: De levensloopcriminologie (age-crime curve) toont een verband tussen leeftijd en criminaliteit, wat de samenstelling van de gevangenispopulatie beïnvloedt.
* **Migratie**: Etnisch-culturele minderheden kunnen oververtegenwoordigd zijn in de strafrechtsketen door selectieprocessen, sociaaleconomische factoren, gebrekkige sociale bindingen of sociale leertheorieën.
* **Economische factoren**:
* **Strain-theorie en controle-theorie**: Deze theorieën leggen verbanden tussen mogelijkheden tot maatschappelijk succes, sociale bindingen en criminaliteit.
* **Inkomensongelijkheid**: Grotere ongelijkheid in de samenleving wordt geassocieerd met relatieve deprivatie en kan leiden tot een toename van criminaliteit.
De invloed van deze externe factoren op het strafrechtsbedrijf kan leiden tot een afname van de tolerantie voor deviant gedrag en een meer repressief klimaat in de samenleving, wat zich kan uiten in selectiviteit in bestraffing.
#### 4.4.2 Intermediaire factoren
Factoren die de publieke opinie, media en politiek beïnvloeden:
* **Publieke opinie**: Hoewel er een roep is naar strengere straffen, is de publieke opinie vaak ambivalent en afhankelijk van de beschikbare informatie en de bronnen daarvan.
* **Media(tisering)**: De media spelen een belangrijke rol in het agenderen van criminaliteit en het vormen van publieke percepties, vaak door focus op atypische zaken en sensationele berichtgeving.
#### 4.4.3 Interne factoren
Factoren die inherent zijn aan het strafrechtsbedrijf:
* **Besluitvorming bij straftoemeting**:
* **Focal Concerns Theorie**: Rechters hanteren criteria zoals de verwijtbaarheid van de dader, de gevaarlijkheid van de dader, en de praktische gevolgen van de straf. Bij onzekerheid of beperkte tijd vallen zij terug op ervaringen en stereotypen.
* **Dispariteit in straftoemeting**: Verschillen in straffen kunnen voortkomen uit het uitgebreide sanctiearsenaal en de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Zowel wettelijke factoren (aard delict, gerechtelijk verleden) als buitenwettelijke factoren (individuele kenmerken van de dader) spelen hierbij een rol.
* **Selectiviteit**:
* **Directe selectiviteit**: Verschillende beoordelingen op basis van specifieke kenmerken.
* **Indirecte selectiviteit**: Kenmerken zijn "proxy indicators" voor risico's (bijvoorbeeld SES, etnische achtergrond, werkloosheid) die de kans op criminaliteit en recidive inschatten.
* **Invloed van buitenwettelijke factoren**: Leeftijd, geslacht, taal, etniciteit, nationaliteit, herkomst, uiterlijk, arbeidsmarktpositie, sociale netwerken en psychische problemen kunnen de straftoemeting beïnvloeden.
* **Contextuele factoren**: Aanwezigheid bij de zitting, houding, spijtbetuiging, schuldinzicht en de kwaliteit van de verdediging spelen ook een rol.
* **Etniciteit en straftoemeting**: Onderzoek toont aan dat verdachten met een migratieachtergrond een grotere kans hebben op een gevangenisstraf en een langere duur, hoewel dit deels verklaard kan worden door verschillen in delicten en daderkenmerken. Er kan sprake zijn van indirecte etnische ongelijkheid.
* **Selectiemechanismen op verschillende niveaus**:
* **Opsporing**: Prioriteiten bij opsporing en aangiftebereidheid bepalen de instroom in het systeem.
* **Besluitvorming**: Diverse afhandelingsmodaliteiten, zoals bij het Openbaar Ministerie of de Rechterlijke Macht, introduceren invloed van verschillende factoren.
* **Strafuitvoering**: Gevangenisoverbevolking kan leiden tot anticipatiegedrag, zoals het niet of gedeeltelijk uitvoeren van straffen, wat een vicieuze cirkel kan creëren van langere straffen en meer overbevolking.
#### 4.5 Stijgt punitiviteit? Nuancering
De vraag of de punitiviteit stijgt, is genuanceerd:
* **Focus op 'in' punitiviteit**: Sommige analyses, zoals binnen de bestraffingssociologie, suggereren een stijging van punitiviteit.
* **Focus op 'niet' in punitiviteit**: Er zijn ook Europese tegenvoorbeelden van "penal moderation", gekenmerkt door de afschaffing van de doodstraf, bescherming van gedetineerdenrechten, en een focus op herstel, alternatieve sancties, behandeling en re-integratie.
* **Variatie**: Grote verschillen bestaan naargelang de welvaartsstaat, democratische structuur, mediacultuur, gerechtelijke cultuur en mensenrechtenpraktijken.
Het is geen zwart-wit verhaal; de Scandinavische landen, bijvoorbeeld, tonen een bifurcatie in hun strafrechtspraak. Factoren zoals de leeftijd van een dader, of deze nu jong is (en mogelijk milder gestraft wordt vanuit een retributief oogpunt) of juist potentieel recidiverisico heeft (en zwaarder gestraft vanuit een utilitaristisch oogpunt), illustreren de complexiteit van de afweging van strafdoelen en de rol van verschillende factoren bij de straftoemeting.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Penologie | Een academische discipline die zich bezighoudt met de studie van straffen, de effectiviteit ervan, de gevolgen voor de dader en de maatschappij, en de organisatie van het strafsysteem. |
| Strafrechtelijke besteding (SRB) | Het gehele systeem van opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van straffen, inclusief alle betrokken actoren en instanties. |
| Punitiviteit | De mate waarin een samenleving of haar rechtssysteem geneigd is tot straffen, met name het toepassen van zwaardere straffen en een grotere opsluitingsgraad. |
| Punitiviteitskloof | De discrepantie tussen de straftoemetingspraktijk van rechters en de publieke opinie, waarbij wordt verondersteld dat het publiek strengere straffen wenst dan de rechter. |
| Levencriminologie | Een criminologische benadering die de ontwikkeling van crimineel gedrag gedurende de levensloop van een individu bestudeert, met focus op patronen en oorzaken. |
| Age-crime curve | Een grafische weergave die de relatie tussen leeftijd en criminaliteit illustreert, doorgaans een piek vertonend in de adolescentie en vroege volwassenheid. |
| Etnisch-culturele minderheden (ECM) | Groepen personen die zich onderscheiden van de meerderheid op basis van hun etnische of culturele achtergrond, en die soms worden oververtegenwoordigd in statistieken over criminaliteit. |
| Socio-economische status (SES) | Een maatstaf die de sociale en economische positie van een individu of groep in de samenleving weergeeft, vaak gebaseerd op inkomen, opleiding en beroep. |
| Strain-theorie | Een sociologische theorie die stelt dat criminaliteit voortkomt uit een spanning tussen sociaal gewaardeerde doelen (zoals financieel succes) en de legitieme middelen om deze doelen te bereiken. |
| Controle-theorie | Een sociologische theorie die stelt dat sociale bindingen (zoals aan familie, school en werk) individuen ervan weerhouden crimineel gedrag te vertonen. |
| Recidiverisico | De kans dat een veroordeelde persoon opnieuw strafbare feiten zal plegen na het uitzitten van een straf. |
| Discretiebevoegdheid | De vrijheid die een rechtsprekende of uitvoerende ambtenaar heeft om te beslissen binnen de grenzen van de wet, wat kan leiden tot variaties in besluitvorming. |
| Selectiviteit (directe en indirecte) | Directe selectiviteit verwijst naar een andere beoordeling gebaseerd op een specifiek kenmerk, terwijl indirecte selectiviteit verwijst naar een andere beoordeling omdat personen met dat kenmerk vaker samenhangen met andere kenmerken die tot een andere beoordeling leiden. |
| Strafdoel | Het beoogde doel van een straf, zoals vergelding, preventie, rehabilitatie of bescherming van de maatschappij. |
| Retributivisme | Een strafrechtelijke filosofie die de nadruk legt op vergelding, waarbij de straf proportioneel moet zijn aan de ernst van het delict en de verwijtbaarheid van de dader. |
| Utilitarisme | Een filosofische benadering die stelt dat de beste actie die is die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen produceert; in strafrechtelijk opzicht richt het zich op de nuttige gevolgen van straf, zoals afschrikking en rehabilitatie. |
| Strafuitvoeringsmodaliteit (ASM) | Een regeling voor de tenuitvoerlegging van een straf buiten de gevangenismuren, zoals een werkstraf, elektronisch toezicht of een voorwaardelijke straf. |
| Mediatisering | Het proces waarbij de media een steeds grotere rol spelen in het vormgeven van de publieke agenda en percepties, inclusief die over criminaliteit en justitie. |
| Multiple ignorance (spiraal van multipele onwetendheid) | Een fenomeen waarbij individuen foutieve aannames doen over de overtuigingen of kennis van anderen, wat leidt tot collectieve misvattingen en verkeerde beslissingen. |
Cover
2.pdf
Summary
# De staat van de jeugd in Vlaanderen: het JOP-onderzoeksplatform
Het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) is een interuniversitair en interdisciplinair steunpunt dat gecoördineerd wordt door de Vlaamse overheid en zich richt op het monitoren van de toestand van jongeren in Vlaanderen. Het JOP-onderzoeksplatform vormt een van de basisinstrumenten voor het jeugd- en kinderrechtenbeleid in Vlaanderen, met een decretale basis sinds 2008 [4](#page=4).
### 1.1 Het Jeugdonderzoeksplatform (JOP)
Het JOP is gefinancierd door de Vlaamse overheid, specifiek door de minister van jeugd. Een kerntaak van het JOP is het uitvoeren van monitoringonderzoeken. Het JOP ontwikkelt verschillende soorten monitors, waaronder de klassieke JOP-monitor en de JOP-schoolmonitor/grootstedelijke monitor [4](#page=4).
#### 1.1.1 Doelstellingen van de JOP-monitor
De 'staat van de jeugd' onderzoekt zowel de huidige toestand van jongeren als longitudinale ontwikkelingen. Het belang van exacte herhaling van vragen door de jaren heen wordt benadrukt om deze longitudinale analyses mogelijk te maken. Tegelijkertijd speelt de JOP-monitor in op actuele thema's die leven onder jongeren, waarbij input wordt verzameld van een stuurgroep en actoren uit diverse beleidsdomeinen en organisaties [4](#page=4).
#### 1.1.2 Methodologie van de JOP-monitor
De afname van de JOP-monitoren gebeurt volledig digitaal. Er wordt gestreefd naar een maximale afstemming op de respondent. Om de relevantie te verhogen en de respondenten niet te belasten, wordt gebruik gemaakt van roterende modules [4](#page=4).
### 1.2 De JOP-monitor 2023
De JOP-monitor 2023 omvat twee specifieke deelstudies: de JOP-POSTMONITOR 5 en de JOP-GROOTSTEDELIJKE MONITOR 3 [5](#page=5).
#### 1.2.1 JOP-POSTMONITOR 5
* **Doelpopulatie:** Jongeren tussen 12 en 25 jaar [5](#page=5).
* **Steekproef:** Getrokken uit het Rijksregister van Vlaanderen [5](#page=5).
* **Afnameperiode:** Februari tot april 2023 [5](#page=5).
* **Verzending:** QR-codes werden per post verstuurd [5](#page=5).
* **Respons:** Er werden 6.992 jongeren aangeschreven, met een respons van 1.650 jongeren, wat neerkomt op 23,6%. De respons werd gewogen op basis van geslacht, leeftijd en onderwijs [5](#page=5).
#### 1.2.2 JOP-GROOTSTEDELIJKE MONITOR 3
* **Doelpopulatie:** Leerlingen uit het secundair onderwijs [5](#page=5).
* **Steekproef:** Een tweetrapssteekproef werd gehanteerd, waarbij eerst scholen en vervolgens klassen werden geselecteerd [5](#page=5).
* **Geografische focus:** De monitor richt zich op 3 grootsteden (onvermeld welke specifiek in deze pagina's) en een Vlaamse controlegroep [5](#page=5).
* **Afname:** JOP-onderzoekers voerden de afname uit met pc's of tablets [5](#page=5).
* **Afnameperiode:** Februari tot juni 2023 [5](#page=5).
* **Respons:** Er werd contact opgenomen met alle secundaire scholen in Gent en Brussel, aangevuld met een steekproef van scholen in Antwerpen en een Vlaamse steekproef. In totaal participeerden 5.660 jongeren: 4.264 jongeren in de grootsteden en 1.396 in Vlaanderen. De steekproeven werden apart gewogen naar geslacht, graad en onderwijsvorm [5](#page=5).
### 1.3 Demografische kenmerken van de respondenten in JOP-monitor 2023
De JOP-monitor 2023 verzamelt gegevens over de demografische kenmerken van de deelnemende jongeren, waaronder leeftijd en gender. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de respondenten van de JOP-postmonitor 5 en de JOP-grootstedelijke monitor 3 (de jongeren in de grootsteden) [6](#page=6).
> **Tip:** Het is cruciaal om te begrijpen dat de JOP-monitoren niet alleen de 'staat van de jeugd' op een bepaald moment in kaart brengen, maar ook de evolutie ervan over tijd volgen. Dit maakt ze een krachtig instrument voor beleidsvorming en evaluatie. De keuze voor digitale afname en roterende modules zijn methodologische keuzes die de kwaliteit en de relevantie van de verzamelde data trachten te optimaliseren.
---
# Jeugd en schoolbeleving, werk en bijverdiensten
Dit deel van het onderzoek gaat dieper in op hoe jongeren hun schoolervaringen beleven, inclusief aspecten als sociale uitsluiting en de mate waarin leerkrachten en scholen reageren op hun noden, evenals hun deelname aan bijbanen.
### 2.1 Schoolbeleving
De school wordt bekeken vanuit twee perspectieven: enerzijds als een leeromgeving en anderzijds als een leefomgeving. Binnen de schoolbeleving worden thema's als sociale uitsluiting en de responsiviteit van leerkrachten en scholen onderzocht. Er wordt ook gekeken naar mogelijke verschillen in schoolbeleving tussen jongeren in grootstedelijke gebieden en niet-grootstedelijk Vlaanderen [8](#page=8).
#### 2.1.1 Sociale uitsluiting op school
Hoewel de meeste jongeren zich sociaal aanvaard voelen op school, ervaart een significante minderheid sociale uitsluiting [8](#page=8).
##### 2.1.1.1 Kwetsbare groepen voor sociale uitsluiting
Bepaalde groepen jongeren lopen een verhoogd risico op sociale uitsluiting. Dit geldt in het bijzonder voor:
* Meisjes en, nog sterker, non-binaire jongeren [9](#page=9).
* Jongeren uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, zowel "zeer" als "nogal" [9](#page=9).
* Jongeren met ouders zonder diploma secundair onderwijs die in de grootstad wonen [9](#page=9).
* Jongeren met een achtergrond buiten de EU die in niet-grootstedelijk Vlaanderen verblijven [9](#page=9).
* Jongeren die in de B-stroom zitten, reeds een jaar hebben moeten overzitten, of een B-attest hebben behaald in de grootstad [9](#page=9).
* Spijbelaars [9](#page=9).
#### 2.1.2 Responsiviteit van leerkrachten en school
De responsiviteit van leerkrachten en scholen wordt door leerlingen wisselend beoordeeld. Sommige aspecten van de relatie met leerkrachten en de mogelijkheden voor persoonlijke groei worden door leerlingen als minder positief geëvalueerd [9](#page=9).
##### 2.1.2.1 Jongeren die minder responsiviteit ervaren
Jongeren die aangeven minder responsiviteit te ervaren van leerkrachten en de school, omvatten de volgende groepen:
* Jongeren uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, zowel "zeer" als "nogal" [10](#page=10).
* Jongeren met ouders zonder diploma secundair onderwijs die in de grootstad wonen [10](#page=10).
* Jongeren met een buitenlandse achtergrond (zowel EU als niet-EU) die in de grootstad verblijven [10](#page=10).
* Jongeren uit de tweede graad, en in de grootstad ook uit de derde graad [10](#page=10).
* Jongeren die reeds een B-attest hebben behaald in de grootstad [10](#page=10).
* Spijbelaars [10](#page=10).
### 2.2 Werk en bijverdiensten
Een aanzienlijk deel van de jongeren heeft een bijbaantje, waarbij de deelname het hoogst is bij jongeren tussen 18 en 21 jaar [10](#page=10).
#### 2.2.1 Kenmerken van bijverdiensten
* **Prevalentie:** 65% van de jongeren heeft een bijbaantje [10](#page=10).
* **Leeftijd:** Bij jongeren tussen 18 en 21 jaar loopt dit percentage op tot 80% [10](#page=10).
* **Periode:** Bijbaantjes worden voornamelijk in de zomervakantie en in het weekend uitgeoefend [10](#page=10).
* **Werkuren:** Hoewel de meeste werkuren in de vakanties vallen, werkt meer dan 10% van de jongeren die werken, tijdens het schooljaar meer dan 20 uur per week [10](#page=10).
* **Sociale verschillen:** Er worden sociale verschillen waargenomen in de deelname aan bijverdiensten [10](#page=10).
> **Tip:** Het is belangrijk om de impact van deze bijverdiensten op de schoolbeleving, zoals de beschikbare studietijd en het welzijn, niet te onderschatten, zeker bij jongeren die meer dan 20 uur per week werken tijdens het schooljaar.
---
# Vrijetijdsbesteding, media en maatschappelijke participatie van jongeren
Dit onderwerp onderzoekt de vrijetijdsactiviteiten van jongeren, hun deelname aan verenigingen, mediagebruik en politieke interesse, met speciale aandacht voor ongelijkheden in participatie.
### 3.1 Vrijetijdsbesteding in verenigingsverband
#### 3.1.1 Deelname aan het verenigingsleven
De deelname van jongeren aan het verenigingsleven is aanzienlijk; ongeveer zeven op de tien jongeren nemen deel aan de activiteiten van een vereniging. Velen zijn ook actief betrokken bij de organisatie van activiteiten, het leiden van groepen of het besturen van de vereniging. Minder dan tien procent van de jongeren heeft nog nooit deelgenomen aan een vereniging [12](#page=12).
#### 3.1.2 Populaire verenigingstypes
Sport-, jeugd- en cultuurverenigingen blijven de meest populaire keuzes onder jongeren. Verenigingen die zich richten op sociale doelen of specifieke doelgroepen trekken daarentegen een kleiner publiek [12](#page=12).
#### 3.1.3 Ongelijkheden in participatie
Er bestaan systematische en aanzienlijke ongelijkheden in de deelname aan het verenigingsleven, waarbij jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie lager scoren [13](#page=13).
* **Opleidingsniveau ouders:** Jongeren wiens ouders geen diploma secundair onderwijs hebben, nemen significant minder deel aan sportverenigingen (59%), jeugdverenigingen (65%) en cultuurverenigingen (68%) vergeleken met jongeren wiens ouders een diploma hoger onderwijs hebben (respectievelijk 16%, 30% en 46%) [13](#page=13).
* **Achtergrond:** Minder participatie wordt ook waargenomen bij jongeren met een buitenlandse achtergrond, jongeren in het beroepssecundair onderwijs (BSO) of met een arbeidsmarktfinaliteit, en bij jongeren uit financieel minder welvarende gezinnen [13](#page=13).
> **Tip:** Houd rekening met de multidimensionale aard van sociale achtergrond bij het analyseren van participatiecijfers.
### 3.2 Andere vrijetijdsactiviteiten en mediagebruik
#### 3.2.1 Sportieve en culturele activiteiten
Sport blijft een veelvoorkomende vrijetijdsbesteding, waarbij meer dan zes op de tien jongeren wekelijks of vaker sporten. Ongeveer een kwart van de jongeren wijdt wekelijks tijd aan lezen of beoefent een creatieve hobby [13](#page=13).
#### 3.2.2 Mediagebruik door jongeren
Mediagebruik vormt een essentieel onderdeel van de vrijetijdsbesteding van jongeren [14](#page=14).
* **Dagelijks gebruik:** 85% van de jongeren kijkt dagelijks naar sociale media, televisie of online video's [14](#page=14).
* **Gamen:** Ongeveer de helft van de jongeren gamet [14](#page=14).
* **Weekendpatroon:** Mediagebruik neemt doorgaans toe in het weekend [14](#page=14).
Ondanks dit intensieve gebruik, vertonen jongeren gemiddeld geen zeer hoge scores voor dwangmatig gamegedrag of excessief sociaal mediagebruik. Echter, ook hier spelen verschillen een rol, beïnvloed door factoren zoals geslacht, jonge leeftijd, het volgen van BSO of arbeidsmarktgerichte opleidingen, en financiële moeilijkheden [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Een jongere die dagelijks meerdere uren aan social media besteedt voor het onderhouden van vriendschappen en het volgen van nieuws, wordt niet direct als problematisch beschouwd, tenzij dit ten koste gaat van andere belangrijke levensgebieden.
### 3.3 Jongeren en maatschappelijke participatie en engagement
#### 3.3.1 Vrijwillig engagement
Er bestaat een perceptie van een tekort aan engagement bij jongeren, maar onderzoek toont aan dat jongeren aanzienlijk veel vrijwilligerswerk verrichten. Door enkel te focussen op formeel vrijwilligerswerk wordt echter slechts een klein deel van het werkelijke engagement zichtbaar. Dit leidt tot een onderschatting van het niveau van engagement en een overschatting van (sommige) sociale verschillen in engagement. Engagement is van grote waarde, zowel voor de samenleving als voor het individu [15](#page=15).
#### 3.3.2 Politieke interesse en opvattingen
#### 3.3.2.1 Politieke interesse
De gemiddelde politieke interesse bij jongeren is aan de lage kant, met een score die vaak rond de 4,88 ligt op een schaal van 0 tot 10. Dit is geen nieuw fenomeen; het aandeel jongeren dat aangeeft geen interesse te hebben in politiek, schommelde tussen 2006 en 2018 tussen 43,2% en 48,5%. Vergeleken met andere landen scoren Vlaamse jongeren relatief laag op politieke interesse. Er is een duidelijk verband met leeftijd: jongeren van 14-15 jaar tonen minder interesse (4,08) dan jongeren van 22-25 jaar (5,40) [16](#page=16).
> **Tip:** Politieke interesse is een dynamisch gegeven en kan sterk variëren met leeftijd en levenservaring.
#### 3.3.2.2 Socio-politieke opvattingen
Jongeren ontwikkelen socio-politieke opvattingen op gebieden zoals egalitarisme en klimaatattitudes. Deze opvattingen vormen een belangrijk aspect van hun groei naar politieke volwassenheid [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 3.3.2.3 Politiek gedrag en activiteiten
Bij het analyseren van politiek gedrag en activiteiten worden grotendeels dezelfde sociale verschillen waargenomen als bij politieke interesse. De eigen opleidingspositie speelt een significante rol [18](#page=18).
* **Migratieachtergrond:** Er is een paradoxale bevinding met betrekking tot migratieachtergrond: jongeren met een migratieachtergrond tonen weliswaar meer interesse in politiek, maar participeren minder aan politieke activiteiten [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Stemmen kan gezien worden als een illustratie van politieke participatie. De beslissing om te stemmen wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder politieke interesse en sociale achtergrond.
---
# Welbevinden, mentale gezondheid en veerkracht bij jongeren
Dit deel van het onderzoek richt zich op de subjectieve ervaringen van jongeren met betrekking tot hun welbevinden, mentale gezondheid, veerkracht, en copingmechanismen, inclusief hun omgang met middelengebruik [19](#page=19).
### 4.1 Subjectief welbevinden en algemene levenstevredenheid
Het subjectief welbevinden van jongeren wordt geëvalueerd aan de hand van hun algemene levenstevredenheid. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer 6 op de 10 jongeren (helemaal) akkoord gaat met de stelling "Ik ben blij met mijn leven" [20](#page=20).
### 4.2 Positieve en negatieve gevoelens
Wat betreft emotionele ervaringen, ervaart de meerderheid van de jongeren over het algemeen meer positieve emoties dan negatieve emoties. Dit impliceert een overwegend positief emotioneel klimaat bij de jeugdige populatie die werd onderzocht [21](#page=21).
### 4.3 Tevredenheid met levensdomeinen
Jongeren tonen variërende niveaus van tevredenheid over verschillende aspecten van hun leven. Ze zijn het meest tevreden over hun gevoel van veiligheid, hun woonomgeving, hun toegang tot informatie, en de relatie met hun familie. Daarentegen zijn ze minder tevreden over hun uiterlijk, hun lichamelijke en mentale gezondheid, en hun liefdesleven [22](#page=22).
### 4.4 Veerkracht
Veerkracht bij jongeren wordt gedefinieerd als het vermogen om zich uit moeilijke situaties te redden en er op een of andere manier wel te komen. Over het algemeen blijken de meeste jongeren veerkrachtig te zijn. Specifiek geeft 68,5% aan zich meestal te kunnen redden uit moeilijke situaties, en 80,6% geeft aan er meestal wel te komen [23](#page=23).
> **Tip:** Veerkracht is een cruciaal concept in de mentale gezondheidszorg bij jongeren, aangezien het hen helpt om te gaan met tegenslagen en stress [23](#page=23).
### 4.5 Coping en hulpverlening
#### 4.5.1 Informele en formele hulp
Jongeren maken vaak gebruik van informele hulpbronnen. Velen vinden een luisterend oor, advies of hulp binnen hun gezin, met name bij hun ouders. Daarnaast zijn jongeren ook bekend met organisaties die formele hulp kunnen bieden, zoals het CLB, de Zelfmoordlijn, OCMW, Awel en de Druglijn. Indien nodig vinden ze doorgaans ook hun weg naar deze organisaties [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.5.2 Middelengebruik
Wat betreft middelengebruik, komen jongeren in contact met en experimenteren ze met alcohol en drugs. Het gebruik is echter doorgaans niet frequent; de meeste jongeren gebruiken zelden of sporadisch, en zelden frequent [24](#page=24).
> **Example:** Hoewel een jongere misschien eenmalig alcohol probeert op een feestje, wordt dit niet beschouwd als frequent gebruik in de context van dit onderzoek [24](#page=24).
### 4.6 Conclusies en aandachtspunten
Ondanks een grote bezorgdheid rond het 'post-covid' mentale welbevinden, scoort een aanzienlijke meerderheid van de jongeren relatief hoog op verschillende indicatoren van welzijn. Dit omvat algemene levenstevredenheid, het ervaren van vaker positieve dan negatieve emoties, tevredenheid over de meeste levensdomeinen, en een veerkrachtige levenshouding. Ze vinden ook steun bij hun ouders, zijn bekend met hulporganisaties en gebruiken geen of weinig middelen [25](#page=25).
Tegelijkertijd suggereert het onderzoek dat er ook een minderheid is die minder goed scoort op deze indicatoren. Deze minderheid wordt vaker aangetroffen bij meisjes, non-binaire en anders georiënteerde jongeren vergeleken met jongens. Ook jongeren met lager opgeleide ouders, gezinnen die het financieel moeilijker hebben, en jongeren met een migratieachtergrond behoren tot deze groep. Dit wijst op mogelijke kwetsbaarheden en specifieke behoeften binnen bepaalde subgroepen van de jongerenpopulatie [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jeugdcriminologie | De academische discipline die zich bezighoudt met de studie van crimineel gedrag bij jongeren, de oorzaken ervan, en de reacties van de samenleving daarop. |
| Jeugdbeschermingsrecht | Het rechtsgebied dat zich richt op het beschermen van minderjarigen die kwetsbaar zijn of gevaar lopen, en de juridische procedures en maatregelen die hierbij komen kijken. |
| Jeugdonderzoeksplatform (JOP) | Een interdisciplinair en interuniversitair steunpunt in Vlaanderen dat zich toelegt op onderzoek naar jongeren, gefinancierd door de Vlaamse overheid en belast met het monitoren van de leefwereld van jongeren. |
| JOP-monitor | Een periodiek onderzoek uitgevoerd door het JOP om de leefwereld, de omstandigheden en de ontwikkelingen van jongeren in Vlaanderen in kaart te brengen door middel van enquêtes. |
| JOP-schoolmonitor/grootstedelijke monitor | Specifieke varianten van de JOP-monitor gericht op leerlingen in het secundair onderwijs, met een focus op stedelijke gebieden om specifieke uitdagingen en kenmerken van deze jongeren te belichten. |
| Decretale basis | De wettelijke grondslag of bepaling in een decreet die de werking en de opdrachten van een instelling, zoals het JOP, vastlegt en regelt. |
| Respons | Het percentage respondenten dat deelneemt aan een onderzoek, uitgedrukt als een percentage van het totale aantal uitgenodigde personen of entiteiten. |
| Gewogen | Een statistische techniek waarbij de antwoorden van respondenten een verschillend gewicht krijgen om de representativiteit van de steekproef te verhogen en overeen te laten komen met de kenmerken van de populatie. |
| Sociale uitsluiting | Het proces waarbij bepaalde individuen of groepen worden uitgesloten van deelname aan sociale, economische, politieke en culturele activiteiten, wat kan leiden tot marginalisatie. |
| Responsiviteit (van leerkrachten/school) | De mate waarin leerkrachten en scholen reageren op de behoeften, vragen en ontwikkelingen van leerlingen, en de mate waarin zij de groei van leerlingen als persoon faciliteren. |
| Bijbaantje | Een parttime baan of een flexibele arbeidsregeling die jongeren naast hun studie of andere bezigheden uitoefenen om extra inkomen te genereren. |
| Verenigingsleven | De deelname van individuen aan georganiseerde groepen of verenigingen, zoals sportclubs, jeugdverenigingen of culturele organisaties, die gezamenlijke activiteiten organiseren. |
| Maatschappelijk kwetsbare positie | Een situatie waarin individuen of groepen zich bevinden die door economische, sociale, culturele of andere factoren een verhoogd risico lopen op achterstand, uitsluiting of uitbuiting. |
| Mediagebruik | De manier waarop individuen media consumeren en ermee interageren, inclusief sociale media, televisie, online video's en games, en de frequentie en het patroon van dit gebruik. |
| Dwafmatig gamegedrag | Een problematische vorm van gamen die gekenmerkt wordt door controleverlies, excessieve tijdsbesteding en negatieve gevolgen voor andere levensgebieden. |
| Vrijwillig engagement | De bereidheid en actieve deelname aan activiteiten ten behoeve van de gemeenschap of een goed doel, zonder daarvoor betaald te worden, wat bijdraagt aan sociale cohesie en persoonlijke ontwikkeling. |
| Politieke interesse | De mate waarin individuen aandacht besteden aan en betrokken zijn bij politieke gebeurtenissen, debatten en de werking van politieke instituties. |
| Socio-politieke opvattingen | De overtuigingen, waarden en attitudes van individuen ten aanzien van maatschappelijke en politieke kwesties, zoals gelijkheid, klimaatverandering en sociale rechtvaardigheid. |
| Politiek gedrag | De concrete acties die individuen ondernemen om deel te nemen aan het politieke proces, zoals stemmen, lid worden van een politieke partij of deelnemen aan protesten. |
| Migratieachtergrond | De culturele en geografische herkomst van een persoon of diens ouders, die niet binnen het land van verblijf ligt, wat invloed kan hebben op diverse aspecten van het leven. |
| Welbevinden | Een subjectieve staat van psychologisch, sociaal en fysiek welzijn, gekenmerkt door positieve emoties, levenstevredenheid en een gevoel van zinvolheid. |
| Mentale gezondheid | Een staat van psychologisch welzijn, waarbij een individu zijn of haar potentieel kan realiseren, om kan gaan met de normale levensstress, productief kan werken en een bijdrage kan leveren aan de gemeenschap. |
| Levenstevredenheid | De algemene beoordeling die een individu maakt van zijn of haar leven, gebaseerd op eigen normen en waarden, en de mate waarin men tevreden is met diverse aspecten van het bestaan. |
| Veerkracht | Het vermogen van individuen om zich aan te passen aan, tegenslagen te overwinnen en te herstellen van stressvolle gebeurtenissen, trauma's of tegenspoed. |
| Coping | De bewuste en onbewuste strategieën die individuen gebruiken om om te gaan met stressvolle situaties, uitdagingen of bedreigingen, teneinde emotionele of praktische problemen op te lossen. |
| Informele hulp | Hulp en ondersteuning die wordt verleend door personen uit de directe sociale omgeving van een individu, zoals familie, vrienden of buren. |
| Formele hulp | Hulp en ondersteuning die wordt geboden door gespecialiseerde organisaties of professionals, zoals hulpverleners, maatschappelijk werkers of instellingen. |
| Middelengebruik | Het gebruik van alcohol, drugs of andere psychoactieve stoffen, variërend van experimenteel gebruik tot frequent of problematisch gebruik. |
Cover
2 pemberton-mulder-2023-bringing-injustice-back-in-secondary-victimization-as-epistemic-injustice.pdf
Summary
# Aanpakken van tekortkomingen in de huidige conceptualisering van secundaire victimisatie
Dit onderwerp onderzoekt de beperkingen van de huidige definitie van secundaire victimisatie en stelt voor om deze te verhelpen door het concept van epistemische onrechtvaardigheid te integreren.
### 1.1 Introductie tot secundaire victimisatie en de noodzaak van herconceptualisering
Secundaire victimisatie is een cruciaal concept in de studie van misdaadslachtoffers, beleid en ondersteuningsmaatregelen. Het verwijst naar de negatieve ervaringen die slachtoffers ondergaan na hun oorspronkelijke victimisatie, vaak door toedoen van maatschappelijke instellingen, met name binnen het strafrechtelijk systeem. Hoewel concepten als 'de tweede verkrachting' of 'de tweede aanranding' de ernst van deze ervaringen onderstrepen lijdt de huidige conceptualisering aan aanzienlijke tekortkomingen. Dit blijkt ook uit internationale juridische documenten zoals de EU Victims Directive en de aanbevelingen van de Raad van Europa, die weliswaar het belang benadrukken, maar geen duidelijke definitie bieden of kampen met conceptuele onduidelijkheid [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.1 De rol van de huidige definitie in beleid en wetgeving
Internationale wetgeving, zoals de EU Victims Directive van 2012 en de Raad van Europa-aanbeveling Rec 8, erkennen het belang van secundaire victimisatie. De EU-richtlijn vermeldt het concept maar liefst 17 keer, terwijl de Raad van Europa stelt dat bescherming tegen secundaire victimisatie een primair doel van slachtofferhulp is. Echter, de definitie van de Raad van Europa ('Secundaire victimisatie betekent de victimisatie die niet het directe gevolg is van de criminele daad, maar voortvloeit uit de reactie van instellingen en individuen op het slachtoffer') is vaag en problematisch in combinatie met de definitie van victimisatie zelf, omdat de meeste gevallen van secundaire victimisatie niet voortkomen uit een schending van het strafrecht, maar uit de werking ervan [2](#page=2).
#### 1.1.2 De vijf belangrijkste tekortkomingen in de huidige conceptualisering
De huidige conceptualisering van secundaire victimisatie vertoont vijf belangrijke tekortkomingen die het potentieel ervan als katalysator voor verandering beperken [3](#page=3):
1. **Fungeert als een containerbegrip:** Het concept wordt te breed gebruikt voor allerlei negatieve ervaringen na victimisatie, variërend van hertraumatisering tot lichte ontevredenheid, wat leidt tot conceptuele verwarring [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
2. **Onderstreept negatieve emotionele uitkomsten:** De nadruk ligt te veel op het verergeren van de emotionele gevolgen van de oorspronkelijke victimisatie, wat voorbijgaat aan andere vormen van onrechtvaardigheid [3](#page=3) [5](#page=5) [6](#page=6).
3. **Gelijkstellen van vrijwillige en onvrijwillige deelname:** De huidige definitie maakt geen onderscheid tussen situaties waar slachtoffers onvrijwillig aan worden blootgesteld en situaties waar ze vrijwillig aan deelnemen, zoals bij restauratieve rechtspraak [6](#page=6) [7](#page=7).
4. **Verwaarlozing van het uitblijven van actie:** Er is te weinig aandacht voor onrecht dat voortkomt uit het nalaten van actie of het gebrek aan reacties van maatschappelijke instellingen, in plaats van enkel uit actieve negatieve handelingen [7](#page=7) [8](#page=8).
5. **Onduidelijke institutionele vooroordelen:** Er wordt onvoldoende aandacht besteed aan subtiele, heimelijke of hegemoniële institutionele vooroordelen en structurele ongelijkheden die bijdragen aan de ervaringen en interpretaties van slachtoffers [3](#page=3) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 Het concept van epistemische onrechtvaardigheid als oplossing
Om deze tekortkomingen aan te pakken, stellen de auteurs voor om secundaire victimisatie te koppelen aan het concept van **epistemische onrechtvaardigheid**, zoals ontwikkeld door Miranda Fricker. Epistemische onrechtvaardigheid betreft de schade die iemand wordt toegebracht in zijn of haar hoedanigheid als kenner. Dit concept omvat twee hoofdvormen [3](#page=3) [4](#page=4):
#### 1.2.1 Testimonial injustice (getuigenis-onrecht)
Testimonial injustice verwijst naar vooroordelen (die ongegrond zijn) met betrekking tot de geloofwaardigheid van de inbreng van een persoon. Binnen de context van secundaire victimisatie kan dit zich uiten wanneer de verklaringen of ervaringen van een slachtoffer niet serieus worden genomen of in twijfel worden getrokken door autoriteiten, wat hun rol als getuige ondermijnt. Dit is gerelateerd aan concepten als victim blaming en de acceptatie van verkrachtingsmythes, waarbij slachtoffers worden afgeschilderd als ongeloofwaardig of medeplichtig [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.2.2 Hermeneutical injustice (hermeneutisch onrecht)
Hermeneutical injustice verwijst naar oneerlijkheid in de toegankelijkheid en adequaatheid van collectieve bronnen voor zingeving. Dit betekent dat slachtoffers moeite hebben om hun ervaringen te begrijpen en te interpreteren, omdat de beschikbare maatschappelijke en institutionele kaders tekortschieten of hen niet adequaat ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de juridische systemen een concept van misdaad hanteren dat niet aansluit bij de geleefde ervaring van het slachtoffer, zoals bij langdurige dwangcontrole in intieme partnergeweld zaken [3](#page=3) [9](#page=9).
#### 1.2.3 De integratie van epistemische onrechtvaardigheid in victimologie
Door secundaire victimisatie te begrijpen als een vorm van epistemische onrechtvaardigheid, wordt de focus verlegd van enkel emotionele schade naar schade die slachtoffers wordt toegebracht in hun rol als kenners en zin-gevers. Dit helpt om de volgende aspecten te verklaren [3](#page=3) [4](#page=4):
* **Onrechtvaardigheid door het ontbreken van actie:** Wanneer slachtoffers niet worden geholpen of genegeerd, ondermijnt dit hun vermogen om de gebeurtenissen te verwerken en betekenis te geven [8](#page=8).
* **Subtiele institutionele vooroordelen:** Heimelijke processen en structurele ongelijkheden die het juridische systeem doordringen, kunnen het begrip van slachtoffers van hun eigen ervaringen belemmeren [9](#page=9).
* **Het belang van zingeving:** Het helpt om te begrijpen waarom slachtoffers teleurgesteld kunnen zijn, zelfs in vrijwillige processen zoals restauratieve rechtspraak, omdat hun verwachtingen over de reactie van anderen niet worden waargemaakt [7](#page=7).
Deze integratie biedt een rijker en nauwkeuriger kader voor het begrijpen en aanpakken van secundaire victimisatie, wat kan leiden tot nieuwe onderzoekslijnen en beleidsmaatregelen die slachtoffers beter recht doen in hun capaciteit als kenner [3](#page=3) [4](#page=4).
---
Dit onderdeel behandelt de tekortkomingen in de huidige conceptualisering van secundaire victimisatie en stelt een alternatieve benadering voor, gebaseerd op het concept van epistemische onrechtvaardigheid.
### 1.1 Kritiek op de huidige conceptualisering
De huidige conceptualisering van secundaire victimisatie vertoont diverse problemen die voornamelijk voortkomen uit het onvoldoende meenemen van onrechtvaardigheid in de definitie. Specifieke tekortkomingen zijn [10](#page=10):
* **Conceptuele verwarring:** Negatieve, maar uiteenlopende, emotionele en psychologische ervaringen worden op één hoop gegooid [10](#page=10).
* **Te breed en te smal:** De huidige conceptualisering kan ervaringen omvatten die geen onrechtvaardigheid bevatten, en sluit ervaringen uit waarin onrechtvaardigheid wel aanwezig is [10](#page=10).
* Voorbeelden van te brede inclusie: Negatieve ervaringen en teleurstelling met door het slachtoffer vrijwillig gekozen instrumenten en mogelijkheden, evenals negatieve emotionele toestanden waarvan de oorzaak onduidelijk is [10](#page=10).
* Voorbeelden van te smalle exclusie: Onrechtvaardigheid in nalatigheden en het niet handelen waar slachtoffers onvrijwillig aan blootgesteld worden, en onrechtvaardigheden die niet leiden tot negatieve emotionele of psychologische gevolgen [10](#page=10).
* **Onderschatting van institutionele/societale aard:** De peculiariteit van de institutionele/societale aard van secundaire victimisatie wordt onvoldoende meegenomen, met name de belangrijkheid van onrechtvaardigheid als gevolg van nalatigheden en het niet handelen, en subtiele, verborgen vormen van onrecht. Maatschappelijke rationales binnen het strafrechtelijk systeem die onrecht veroorzaken, zijn mogelijk niet direct herkenbaar voor slachtoffers [10](#page=10).
### 1.2 Secundaire victimisatie als epistemische onrechtvaardigheid
De tekortkomingen in de huidige conceptualisering kunnen worden aangepakt door de lens van Miranda Fricker's notie van epistemische onrechtvaardigheid, zoals uiteengezet in haar boek uit 2007. Epistemische onrechtvaardigheid verwijst naar een onrecht dat een persoon aandoet in zijn of haar hoedanigheid van kennisdrager [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.2.1 Kernconcepten van Epistemische Onrechtvaardigheid
Fricker onderscheidt twee hoofdtypen epistemische onrechtvaardigheid:
1. **Testimonial injustice (getuigenis-onrechtvaardigheid):** Dit treedt op wanneer de geloofwaardigheid van iemands getuigenis of bijdrage aan een epistemische praktijk onterecht wordt verminderd door vooroordelen met betrekking tot de sociale identiteit van die persoon of een ander kenmerk. Dit kan leiden tot een gebrek aan stem in processen een verminderd gevoel van competentie of het onvoldoende valideren of onderwaarderen van de inbreng van het slachtoffer [12](#page=12).
* Voorbeeld: Narratieven van slachtoffers worden afgedaan als 'slechts verhalen', terwijl het narratief van het strafrechtelijk proces aanspraak maakt op 'universele reden' [12](#page=12).
* Voorbeeld: In de VS worden slachtofferinput overwogen bij een proces, maar niet bij schikkingen tussen aanklager en verdediging [12](#page=12).
* Vooroordelen kunnen gebaseerd zijn op ras, gender, klasse, of specifieke stereotypen over victimisatie, zoals de vereiste kenmerken van demeanor, emoties en reacties. Ook de rol van psychologische en emotionele stoornissen kan leiden tot vermeende incompetentie [12](#page=12).
2. **Hermeneutical injustice (hermeneutische onrechtvaardigheid):** Dit vindt plaats wanneer een tekort in collectieve interpretatieve middelen iemand in een oneerlijk nadeel plaatst bij het begrijpen van sociale ervaringen. Dit kan leiden tot vormen van onrecht wanneer slachtoffers interageren met juridische actoren, en is een belangrijke reden voor het niet melden van delicten. Dit wijst op een tekort in het 'epistemische systeem zelf' [11](#page=11) [13](#page=13).
* Voorbeeld: Een slachtoffer van seksueel geweld in een dating-situatie dat ervan overtuigd is dat het geen 'echte verkrachting' is [13](#page=13).
* Hermeneutische onrechtvaardigheid is een structureel, grootschalig fenomeen dat ingebouwd is in de structuur van communicatieve praktijken [13](#page=13).
* Dit kan ook voortkomen uit systematische dynamieken en niet noodzakelijk uit de directe acties van individuen of instellingen [14](#page=14).
* Agentische vormen van hermeneutische onrechtvaardigheid, zoals (institutioneel) gaslighting, ondermijnen actief de interpretatie van slachtoffers van hun eigen situatie [14](#page=14).
#### 1.2.2 De rol van kennis en interpretatie bij victimisatie
Epistemische onrechtvaardigheid benadrukt het belang van erkenning van de kennis waarover slachtoffers beschikken. Slachtoffers hebben een 'epistemisch voordeel' betreffende hun eigen ervaringen en algemenere aspecten van victimisatie. Victimization kan ook gezien worden als een 'transformatieve ervaring' die niet alleen identiteit, maar ook kennis en begrip verandert. Het maken van zin en betekenis na victimisatie is cruciaal en intersubjectief van aard [11](#page=11).
#### 1.2.3 Gevormde epistemische onrechtvaardigheid in secundaire victimisatie
De epistemische aard van onrechtvaardigheid in secundaire victimisatie kan op drie manieren worden begrepen [12](#page=12):
1. Onrecht aangedaan aan het slachtoffer als kennisdrager (onvoldoende geloofwaardigheid, onvoldoende benutting van kennis) [12](#page=12).
2. Slachtoffers belemmeren in het verkrijgen van kennis die in hun belang is [12](#page=12).
3. Epistemische disfunctie veroorzaken door het verdraaien van het maatschappelijk begrip van de situatie van slachtoffers en het belemmeren van onderzoek [12](#page=12).
#### 1.2.4 Testimonial injustice in secundaire victimisatie
Veel expliciete vormen van secundaire victimisatie vallen onder testimonial injustice. Dit omvat situaties waarin de getuigenis van een slachtoffer minder geloofwaardigheid krijgt toebedeeld dan verdiend, vanwege vooroordelen. Dit kan leiden tot 'testimonial smothering', waarbij slachtoffers hun eigen getuigenis inkorten om misinterpretatie door het publiek te voorkomen. Dit is relevant voor het voorkomen van openbaarmaking van slachtoffers van huiselijk geweld in zorgcontexten en geldt breder voor andere slachtoffers, met name in juridische contexten [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.2.5 Hermeneutische injustice in secundaire victimisatie
Hermeneutische onrechtvaardigheid bij secundaire victimisatie treedt op wanneer de woorden, concepten en framingen in maatschappelijk discours en institutionele benaderingen niet overeenkomen met de ervaringen van slachtoffers. Dit kan leiden tot onrechtvaardigheid bij interactie met juridische actoren en is een belangrijke oorzaak van niet-melding. Dit fenomeen kan structureel zijn en geworteld in de communicatieve praktijken van een cultuur. Judith Shklar wijst erop dat het rechtssysteem moeite heeft met het adequaat erkennen van slachtoffers, en dat er sprake is van hermeneutische onrechtvaardigheid die juridische processen niet kunnen vermijden. Dit kan ook optreden zonder een individuele of institutionele schuldige [13](#page=13).
### 1.3 Oplossingen voor de tekortkomingen
Het conceptualiseren van secundaire victimisatie door de lens van epistemische onrechtvaardigheid lost de geïdentificeerde tekortkomingen op [14](#page=14):
* **Coherentie en definitie:** Het brengt coherentie aan in het concept door de onrechtvaardigheid te articuleren: secundaire victimisatie doet slachtoffers onrecht aan als kennisdragers [15](#page=15).
* **Bevrijding van negatieve consequenties:** Het concept wordt bevrijd van de exclusieve focus op negatieve emotionele consequenties. Secundaire victimisatie is, net als primaire victimisatie, onvrijwillig en mag niet gelijkgesteld worden aan negatieve psychologische en emotionele uitkomsten, hoewel deze vaak wel volgen [15](#page=15).
* > **Tip:** Het gelijkstellen van secundaire victimisatie aan negatieve emotionele uitkomsten is een categoriefout met (onbedoeld) anti-emancipatoire gevolgen.
* **Erkenning van vrijwillige deelname:** Slachtoffers kunnen deelnemen aan processen met de volledige wetenschap dat het moeilijk en pijnlijk kan zijn, zonder dat dit hun geloofwaardigheid als handelende personen ondermijnt, wat kan bijdragen aan testimonial injustice [15](#page=15).
* **Inclusie van nalatigheden:** Institutionele nalatigheden en het niet handelen kunnen worden begrepen als vormen van secundaire victimisatie [15](#page=15).
* **Systemische dynamiek:** De lens van epistemische onrechtvaardigheid benadrukt de systemische kenmerken van secundaire victimisatie, wat de noodzaak van het aanwijzen van individuele schuldigen vermindert. Dit betekent niet dat er geen verantwoordelijkheid is, maar dat deze collectief is om onrechtvaardigheid te erkennen en verandering te bevorderen [15](#page=15).
* **Voorkomen van 'blame games':** Net als bij primaire victimisatie, kan het focussen op systemische aspecten van secundaire victimisatie de aandacht afleiden van het vinden van effectieve manieren om slachtoffers te helpen [15](#page=15).
#### 1.3.1 Implicaties voor beleid
Drie belangrijke implicaties voor slachtofferbeleid vloeien voort uit dit argument [16](#page=16):
1. **Focussen op inhoud en oorzaken:** Beleid moet zich richten op de inhoud en oorzaken van negatieve ervaringen van slachtoffers, in plaats van secundaire victimisatie als een algemene term te gebruiken. Er dient meer voorzichtigheid te worden betracht bij het benadrukken van het risico op secundaire victimisatie bij vrijwillige deelname van slachtoffers aan gerechtelijke procedures [16](#page=16).
2. **Toegang tot formele processen:** Meer aandacht moet worden besteed aan hoe secundaire victimisatie kan voortvloeien uit het gebrek aan toegang tot formele processen, waaronder het strafrechtelijk systeem. Dit kan betekenen dat er explicietere verbanden worden gelegd tussen secundaire victimisatie en rechten op toegang tot recht, informatievoorziening en participatie [16](#page=16).
3. **Opname in juridische definities:** Een uitdaging is hoe epistemische onrechtvaardigheid nauwkeurig kan worden opgenomen in juridische definities van secundaire victimisatie. Hoewel de besproken kwesties geschikter zijn voor het begrijpen van de problemen van slachtoffers dan voor directe vertaling naar juridische bepalingen, kan dit artikel bijdragen aan dergelijke definities, bijvoorbeeld in de evaluatie van EU-richtlijnen [16](#page=16).
> **Tip:** De vertaling van deze concepten naar wetgeving dient te gebeuren met het besef dat die vertaling zelf een bron van epistemische onrechtvaardigheid kan zijn [16](#page=16).
---
# Secondaire victimisatie als epistemische onrechtvaardigheid
Secundaire victimisatie wordt geherconceptualiseerd als een vorm van epistemische onrechtvaardigheid, waarbij slachtoffers worden benadeeld in hun rol als kenners [10](#page=10).
### 2.1 Problemen met de huidige conceptualisering van secundaire victimisatie
De huidige opvatting van secundaire victimisatie kent meerdere tekortkomingen:
* **Conceptuele verwarring:** Negatieve, maar uiteenlopende emotionele en psychologische ervaringen worden op één hoop gegooid [10](#page=10).
* **Te breed en te nauw:**
* Het kan ervaringen omvatten die geen onrechtvaardigheid inhouden, zoals teleurstelling met vrijwillig gekozen opties of onduidelijke negatieve emoties [10](#page=10).
* Het negeert onrechtvaardigheden door nalatigheden en het uitblijven van handelen, evenals onrechtvaardigheden die geen negatieve emotionele gevolgen hebben [10](#page=10).
* **Onvoldoende aandacht voor institutionele/maatschappelijke aard:** Subtiele en verborgen vormen van onrechtvaardigheid die voortvloeien uit maatschappelijke rationales binnen het strafrechtelijk systeem worden niet altijd herkend door slachtoffers [10](#page=10).
### 2.2 De noodzaak van onrechtvaardigheid in de definitie
Secundaire victimisatie vereist een verwijzing naar onrechtvaardigheid. In tegenstelling tot primaire victimisatie, die gedefinieerd wordt door een inbreuk op de wet, is de onrechtvaardigheid bij secundaire victimisatie het gevolg van de werking van het strafrechtelijk systeem zelf, niet van wettelijke overtredingen. Deze onrechtvaardigheid is kwalitatief anders dan die van primaire victimisatie [10](#page=10).
### 2.3 Epistemische onrechtvaardigheid: een alternatieve lens
Miranda Fricker's notie van epistemische onrechtvaardigheid biedt inzichten om de tekortkomingen van de huidige conceptualisering te adresseren. Epistemische onrechtvaardigheid betreft onrecht tegen een persoon in diens hoedanigheid van kenner [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.3.1 Twee hoofdvormen van epistemische onrechtvaardigheid
Fricker beschrijft twee hoofdvormen die relevant zijn voor victimologie:
* **Testimonial injustice (getuigenis-onrechtvaardigheid):** Dit betreft vooroordelen die de geloofwaardigheid van iemands bijdragen ondermijnen [11](#page=11).
* Het omvat negatieve, oordelende houdingen en gedragingen ten opzichte van slachtoffers [11](#page=11).
* Voorbeelden zijn een gebrek aan stem hebben in procedures, het onvoldoende valideren of onderschatten van de inbreng van slachtoffers, en het wegzetten van hun verhalen als 'slechts verhalen' in tegenstelling tot de 'universele rede' van het strafrechtelijk proces [12](#page=12).
* Vooroordelen kunnen gebaseerd zijn op algemene kenmerken zoals ras, geslacht, klasse, of op stereotypen gerelateerd aan victimisatie (bijvoorbeeld de vereiste demeanor, emoties en reacties) [12](#page=12).
* Ook de portrettering van slachtoffers als psychisch of emotioneel gestoord kan leiden tot vooroordelen over hun competentie [12](#page=12).
* **Testimonial smothering (getuigenis-verstikking):** Een specifieke vorm waarbij slachtoffers hun eigen getuigenis beperken uit angst voor misverstand of verkeerde toepassing door de toehoorder. Dit kan leiden tot het niet-melden van victimisatie [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Hermeneutical injustice (interpretatie-onrechtvaardigheid):** Dit treedt op wanneer er een gat is in de collectieve interpretatieve middelen, waardoor iemand in een oneerlijk nadeel komt te verkeren bij het duiden van sociale ervaringen [11](#page=11).
* Dit wordt geïllustreerd door het gebrek aan woorden en concepten om ervaringen, zoals seksuele intimidatie, adequaat te beschrijven [11](#page=11).
* Het wijst op een discrepantie tussen de taal en kaders in maatschappelijke en institutionele benaderingen enerzijds, en de ervaringen van slachtoffers anderzijds [13](#page=13).
* Deze vorm van onrechtvaardigheid is vaak structureel en schaalbaar, ingebed in de communicatieve praktijken van een cultuur, en hoeft niet voort te komen uit individuele kwade wil [13](#page=13).
* Het kan leiden tot **agentic hermeneutical injustice**, waarbij de interpretaties van slachtoffers actief ondermijnd worden, vergelijkbaar met **gaslighting**, waarbij men aan de eigen realiteit begint te twijfelen. Dit overlapt met het concept van **micro-agressies**, waarbij het gebrek aan intentie centraal staat [14](#page=14).
* Interpretatie-onrechtvaardigheid kan leiden tot diepe wonden, omdat het de kern van menselijkheid aantast door het bemoeilijken van betekenisgeving en betekenisdeling [14](#page=14).
#### 2.3.2 Epistemische voordelen van slachtoffers
Epistemische onrechtvaardigheid benadrukt het belang van de erkenning van kennis waarover slachtoffers beschikken. Standpoint theory stelt dat slachtoffers niet alleen kennis hebben van hun eigen ervaringen, maar ook een "epistemisch voordeel" bezitten ten aanzien van algemenere kenmerken van victimisatie. Dit omvat de mogelijkheid dat degenen die benadeeld zijn door structurele omstandigheden, beschikken over epistemische middelen die de bevoorrechten missen [11](#page=11).
Transformative experience (transformatiële ervaring), een concept van Laurie Ann Paul, benadrukt dat victimisatie zowel persoonlijk als epistemisch transformatief kan zijn, door nieuwe vormen van kennis en begrip te verschaffen die voorheen ontoegankelijk waren [11](#page=11).
#### 2.3.3 Epistemische aard van onrechtvaardigheid in secundaire victimisatie
Epistemische onrechtvaardigheid in secundaire victimisatie manifesteert zich op drie manieren [12](#page=12):
1. Benadeling als kenner: onvoldoende geloofwaardig worden geacht of kennis die onvoldoende wordt benut [12](#page=12).
2. Toegang tot kennis ontzeggen: slachtoffers weerhouden van kennis die in hun belang is [12](#page=12).
3. Epistemische dysfunctie: maatschappelijk begrip van de situatie van slachtoffers vervormen en onderzoek belemmeren [12](#page=12).
### 2.4 Het oplossen van de tekortkomingen met de lens van epistemische onrechtvaardigheid
Het toepassen van het concept van epistemische onrechtvaardigheid lost de geschetste tekortkomingen op:
* **Coherentie en erkenning van onrechtvaardigheid:** Het concept brengt coherentie door de onrechtvaardigheid te articuleren: secundaire victimisatie doet slachtoffers onrecht aan als kenners [15](#page=15).
* **Voorbij negatieve emotionele gevolgen:** Het bevrijdt het concept van de exclusieve focus op negatieve emotionele gevolgen, waardoor het meer vergelijkbaar wordt met primaire victimisatie die niet met deze gevolgen gelijkgesteld moet worden [15](#page=15).
* **Herkenning van institutionele nalatigheden:** Institutionele omissies en het uitblijven van handelen kunnen beter worden begrepen als vormen van secundaire victimisatie. Dit omvat ook gevallen van testimonial smothering [15](#page=15).
* **Nadruk op systemische kenmerken:** Het benadrukt de systemische aard van veel secundaire victimisatie, waardoor de focus verschuift van individuele schuld naar collectieve verantwoordelijkheid voor verandering [15](#page=15).
### 2.5 Implicaties voor beleid
Er vloeien verschillende beleidsimplicaties voort uit deze herconceptualisering:
* **Gedifferentieerde aanpak van negatieve ervaringen:** Beleid moet meer aandacht besteden aan de inhoud en oorzaken van negatieve ervaringen van slachtoffers, in plaats van secundaire victimisatie als een algemene containerterm te gebruiken. Er dient meer voorzichtigheid te zijn met het benadrukken van het risico op secundaire victimisatie bij vrijwillige deelname van slachtoffers aan gerechtelijke procedures [16](#page=16).
* **Aandacht voor toegankelijkheid van formele processen:** Meer aandacht moet uitgaan naar hoe secundaire victimisatie voortvloeit uit een gebrek aan toegang tot formele processen, inclusief het strafrechtelijk systeem. Dit kan betekenen dat er explicietere verbanden worden gelegd tussen secundaire victimisatie en rechten op toegang tot recht, informatie en deelname [16](#page=16).
* **Integratie in juridische definities:** Er is een uitdaging in hoe epistemische onrechtvaardigheid nauwkeurig in juridische definities van secundaire victimisatie kan worden opgenomen, omdat wetgeving zelf een bron van epistemische onrechtvaardigheid kan zijn. De hoop is dat dit artikel bijdraagt aan dergelijke definities, bijvoorbeeld in evaluaties van het EU-Slachtofferrichtlijn en aanbevelingen van de Raad van Europa [16](#page=16).
> **Tip:** Wanneer je de huidige conceptualisering van secundaire victimisatie analyseert, focus dan op de discrepantie tussen de ervaring van het slachtoffer en de institutionele reactie. De lens van epistemische onrechtvaardigheid helpt om deze discrepantie te begrijpen als een fundamenteel onrecht in plaats van enkel als negatieve psychologische gevolgen.
> **Voorbeeld:** Een slachtoffer van een zedenmisdrijf wordt door de politie gevraagd naar zijn of haar kledingkeuze en gedrag voorafgaand aan het incident. Dit kan worden gezien als testimonial injustice, waarbij de geloofwaardigheid van het slachtoffer wordt ondermijnd door impliciete of expliciete vooroordelen, en hun ervaringen worden gereduceerd tot mogelijke provocatie in plaats van een onrechtmatige daad. Dit is een vorm van secundaire victimisatie vanuit het perspectief van epistemische onrechtvaardigheid [12](#page=12).
---
# Secundaire victimisatie en de gevolgen ervan voor slachtoffers
Secundaire victimisatie verwijst naar de schade die slachtoffers oplopen door hun interactie met de maatschappij, inclusief het strafrechtelijk systeem, na de initiële traumatische gebeurtenis [20](#page=20).
### 3.1 Concept en oorzaken van secundaire victimisatie
Secundaire victimisatie is een herhaald trauma dat slachtoffers ervaren wanneer zij te maken krijgen met de reacties van hun omgeving op hun slachtofferschap. Dit kan voortkomen uit diverse bronnen, waaronder [20](#page=20):
* **Institutionele reacties:** Interacties met de politie, het openbaar ministerie, advocaten, en de rechtbank kunnen leiden tot secundaire victimisatie wanneer deze professionals onbegrip tonen, het slachtoffer niet geloven, of beschuldigende vragen stellen. Dit wordt soms ook wel de 'tweede aanval' genoemd [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Media en publieke opinie:** Ongevoelige berichtgeving in de media of negatieve publieke reacties kunnen het leed van slachtoffers verergeren [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Sociale omgeving:** Familie, vrienden en collega's kunnen onbedoeld of bewust bijdragen aan secundaire victimisatie door ongeloof, schuldtoewijzing, of bagatellisering van de ervaring [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Procedurele onrechtvaardigheid:** Het gevoel oneerlijk behandeld te worden binnen het juridische proces, zoals het niet gehoord worden of het ervaren van stigmatisering, draagt bij aan secundaire victimisatie [18](#page=18).
#### 3.1.1 Verschil met primaire victimisatie
Primaire victimisatie is het directe gevolg van een criminele daad. Secundaire victimisatie is de schade die hier bovenop komt door de reacties van de samenleving en instituties. Het kan gezien worden als een vervolg op het initiële trauma [17](#page=17) [20](#page=20).
#### 3.1.2 Belang van het strafrechtelijk systeem
Het strafrechtelijk systeem speelt een cruciale rol in zowel het voorkomen als het veroorzaken van secundaire victimisatie. De manier waarop slachtoffers worden bejegend door politie en justitie kan een grote impact hebben op hun herstelproces. Negatieve ervaringen met het rechtssysteem kunnen leiden tot een verergering van psychologische klachten en een verminderd vertrouwen in de rechtsgang [17](#page=17) [18](#page=18).
### 3.2 Gevolgen van secundaire victimisatie
Secundaire victimisatie kan diepgaande en langdurige negatieve gevolgen hebben voor slachtoffers, zowel op psychologisch als sociaal vlak.
#### 3.2.1 Psychologische gevolgen
De psychologische gevolgen van secundaire victimisatie kunnen variëren van verhoogde angst en depressie tot complex trauma en posttraumatische stressstoornis (PTSS) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Emotionele impact:** Slachtoffers kunnen zich machteloos, vernederd, boos, en geïsoleerd voelen [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Verminderd zelfbeeld:** Beschuldigingen of ongeloof kunnen leiden tot zelfverwijt en een aantasting van het zelfvertrouwen [18](#page=18).
* **Reputatieschade:** Geruchten of negatieve publieke percepties kunnen de reputatie van het slachtoffer aantasten [17](#page=17).
* **Epistemische onrechtvaardigheid:** Wanneer het slachtoffer niet geloofd wordt of zijn of haar getuigenis wordt geminimaliseerd, spreekt men van epistemische onrechtvaardigheid. Dit ondermijnt de mogelijkheid van het slachtoffer om kennis over te dragen en erkend te worden [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.2.2 Sociale en relationele gevolgen
Secundaire victimisatie kan ook leiden tot isolement, problemen in relaties, en moeite met het aangaan van nieuwe sociale contacten.
* **Uitsluiting en stigmatisering:** Slachtoffers kunnen zich buitengesloten voelen door hun sociale netwerk of gestigmatiseerd worden binnen de gemeenschap [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Verminderde hulpvraag:** De angst voor verdere secundaire victimisatie kan slachtoffers ontmoedigen om hulp te zoeken, zowel binnen als buiten het rechtssysteem [18](#page=18).
#### 3.2.3 Effecten op het herstelproces
Secundaire victimisatie kan het herstelproces van slachtoffers aanzienlijk belemmeren. Het kan leiden tot:
* **Vertraging in herstel:** De herhaalde trauma's maken het moeilijker voor slachtoffers om te genezen en verder te gaan met hun leven [17](#page=17) [20](#page=20).
* **Wantrouwen in hulpverlening:** Een negatieve ervaring met bijvoorbeeld de politie kan ervoor zorgen dat slachtoffers ook andere hulpverleners wantrouwen [18](#page=18).
* **Moeite met zingeving:** Het verwerken van het trauma en de daaropvolgende reacties bemoeilijkt het proces van zingeving en het herconstrueren van de identiteit [19](#page=19) [20](#page=20).
### 3.3 Preventie en interventie
Het is cruciaal om strategieën te ontwikkelen die secundaire victimisatie helpen voorkomen en de impact ervan te mitigeren.
#### 3.3.1 Belang van empathische en respectvolle bejegening
Een empathische, respectvolle en niet-oordelende benadering door professionals in het strafrechtelijk systeem is essentieel. Dit omvat luisteren naar het verhaal van het slachtoffer, geloof hechten aan hun ervaringen, en het bieden van duidelijke en eerlijke informatie [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 3.3.2 Procedurele rechtvaardigheid en slachtofferparticipatie
Het waarborgen van procedurele rechtvaardigheid, waarbij slachtoffers het gevoel hebben dat ze gehoord en serieus genomen worden, is een sleutelfactor in het voorkomen van secundaire victimisatie. Het faciliteren van slachtofferparticipatie, bijvoorbeeld via slachtofferimpactverklaringen, kan bijdragen aan een gevoel van regie en erkenning, mits dit op een zorgvuldige manier gebeurt [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.3.3 De rol van herstelbemiddeling
Herstelbemiddeling kan een rol spelen in het verminderen van secundaire victimisatie door slachtoffers een veilige ruimte te bieden om hun verhaal te doen en betrokken te zijn bij het oplossen van de gevolgen van het misdrijf. Dit kan helpen bij het herstellen van een gevoel van waardigheid en controle [17](#page=17) [19](#page=19).
#### 3.3.4 Voorlichting en training van professionals
Het is van groot belang om professionals die met slachtoffers werken te trainen in het herkennen en voorkomen van secundaire victimisatie. Dit omvat training in trauma-sensitieve bejegening en het omgaan met de emotionele impact van misdrijven [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Tip:** Het concept van 'narratieve victimologie' benadrukt het belang van de verhalen van slachtoffers en hoe deze worden ontvangen door de omgeving. Het respecteren van de 'narratieve eigendom' van slachtoffers kan secundaire victimisatie tegengaan [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Een slachtoffer van seksueel geweld dat bij de politie aangifte doet en vervolgens wordt ondervraagd op een manier die impliceert dat zij zelf schuld heeft aan de aanranding, ervaart secundaire victimisatie. De politie professional die daarentegen empathisch luistert en het slachtoffer steunt, kan secundaire victimisatie juist voorkomen [17](#page=17) [18](#page=18).
---
# Epistemische onrechtvaardigheid en de rol van kennis en geloofwaardigheid
Dit onderwerp onderzoekt de concepten van epistemische onrechtvaardigheid en de invloed daarvan op de geloofwaardigheid van individuen, met name binnen de context van slachtofferschap en getuigenissen.
### 4.1 Epistemische onrechtvaardigheid
Epistemische onrechtvaardigheid verwijst naar onrecht dat iemand wordt aangedaan in zijn hoedanigheid van kennisdrager. Dit concept is verder uitgewerkt door Miranda Fricker die twee hoofdvormen identificeert [18](#page=18):
#### 4.1.1 Getuigenis-onrechtvaardigheid (testimonial injustice)
Getuigenis-onrechtvaardigheid treedt op wanneer de geloofwaardigheid van een spreker wordt ondermijnd door vooroordelen van de toehoorder, wat resulteert in een vermindering van de mate waarin de spreker als geloofwaardig wordt beschouwd. Dit kan leiden tot silencing, waarbij de ervaringen en perspectieven van het slachtoffer niet worden gehoord of serieus worden genomen. Dotson heeft het concept van 'epistemic violence' geïntroduceerd, wat verwijst naar de praktijken van het tot zwijgen brengen van getuigenissen, en heeft dit gerelateerd aan het onderdrukken van kennis [18](#page=18).
#### 4.1.2 Hermeneutische onrechtvaardigheid (hermeneutical injustice)
Hermeneutische onrechtvaardigheid vindt plaats wanneer een individu te maken krijgt met een gebeurtenis of ervaring waarvoor hij of zij geen adequaat conceptueel kader heeft om de ervaring te begrijpen of te communiceren, omdat dit conceptuele kader nog niet is ontwikkeld binnen de samenleving. Dit is met name relevant voor marginale groepen wiens ervaringen mogelijk niet adequaat worden begrepen of benoemd door de dominante discoursen. Medina noemt dit het gebrek aan de conceptuele middelen om een ervaring te begrijpen en te communiceren [19](#page=19).
### 4.2 De rol van kennis en geloofwaardigheid in het strafrechtelijk proces
Binnen het strafrechtelijk proces is de geloofwaardigheid van getuigen en slachtoffers cruciaal voor het verkrijgen van gerechtigheid. Wanneer slachtoffers, met name van seksueel geweld of huiselijk geweld, hun verhaal doen, kunnen zij te maken krijgen met vormen van epistemische onrechtvaardigheid [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 4.2.1 Secundaire victimisatie en geloofwaardigheid
Secundaire victimisatie, waarbij slachtoffers aanvullende schade lijden door de reacties van de omgeving en de instanties waarmee zij in contact komen, kan hun geloofwaardigheid verder ondermijnen. De manier waarop slachtoffers worden bejegend door professionals binnen het rechtssysteem, zoals politie, officieren van justitie en rechters, kan een aanzienlijke impact hebben op hoe hun getuigenis wordt gepercipieerd [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Tip:** Wees je bewust van het concept van 'de ideale slachtoffer' (the ideal victim) aangezien dit vooroordelen kan creëren die de geloofwaardigheid van slachtoffers die niet aan dit ideaalbeeld voldoen, negatief beïnvloeden [17](#page=17).
#### 4.2.2 Narratieve identiteit en verhalen van slachtoffers
Pemberton et al. benadrukken het belang van verhalen en narratieve eigendom (narrative ownership) in de ervaringen van slachtoffers met het strafrechtelijk systeem. Het recht om hun eigen verhaal te vertellen en de controle te hebben over hoe dat verhaal wordt geïnterpreteerd, is essentieel voor hun herstel en gevoel van rechtvaardigheid. Epistemische onrechtvaardigheid kan het slachtoffer het gevoel geven dat hun verhaal niet hun eigendom is of dat het niet correct wordt begrepen, wat hun geloofwaardigheid aantast [19](#page=19).
#### 4.2.3 De rol van sociale en culturele factoren
Sociale en culturele mythes, zoals die rondom verkrachting, kunnen bijdragen aan de ongeloofwaardigheid van slachtoffers. Factoren zoals impliciete vooroordelen binnen de rechtbank kunnen de perceptie van geloofwaardigheid beïnvloeden. De emotionele reactie van een slachtoffer kan ook worden geïnterpreteerd als een teken van ongeloofwaardigheid, in plaats van als een natuurlijke reactie op trauma [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 4.2.4 Empirisch onderzoek naar geloofwaardigheid
Onderzoek toont aan dat de manier waarop slachtoffers van zedenmisdrijven hun getuigenissen afleggen en hoe de autoriteiten daarop reageren, cruciaal is voor de uitkomst van rechtszaken. De constructie van 'waarheden' en de beoordeling van geloofwaardigheid in zedenzaken zijn complexe processen die sterk worden beïnvloed door sociaal-culturele opvattingen [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een slachtoffer van aanranding dat kalm en beheerst vertelt over het incident, kan als minder geloofwaardig worden beschouwd dan een slachtoffer dat emotioneel is, wat een voorbeeld is van hoe stereotypen de beoordeling van geloofwaardigheid kunnen beïnvloeden [17](#page=17) [18](#page=18).
### 4.3 Implicaties voor slachtoffers en gerechtigheid
De ervaringen van epistemische onrechtvaardigheid en de ondermijning van geloofwaardigheid kunnen leiden tot diepgaande psychologische schade bij slachtoffers. Dit kan hun vermogen om betekenis te geven aan hun ervaringen en om te herstellen van trauma belemmeren. Het erkennen en aanpakken van epistemische onrechtvaardigheid is daarom essentieel voor het bevorderen van gerechtigheid en het welzijn van slachtoffers [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 4.3.1 Het belang van een narratieve benadering
Een narratieve benadering, die ruimte biedt voor de complexiteit en subjectiviteit van slachtofferervaringen, kan helpen om epistemische onrechtvaardigheid te bestrijden. Door slachtoffers te empoweren om hun eigen verhaal te vertellen en te laten valideren, kan hun geloofwaardigheid worden hersteld [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 4.3.2 De rol van misogyne gaslighting
Stark beschrijft hoe gaslighting, een vorm van psychologische manipulatie, kan worden gebruikt om het realiteitsbesef van vrouwen te ondermijnen, wat direct verband houdt met epistemische onrechtvaardigheid. Dit is een ernstige vorm van het ontkennen van iemands ervaringen en kennis [19](#page=19).
#### 4.3.3 Uitbreiding van het concept van transformatieve ervaring
Het concept van transformatieve ervaring, zoals besproken door Carel en Kidd, suggereert dat bepaalde ervaringen ons begrip van de wereld fundamenteel kunnen veranderen. Het proces van het delen van dergelijke ervaringen, zeker wanneer deze problematisch zijn, vereist dat anderen bereid zijn om te luisteren en de geleverde kennis serieus te nemen, wat wederom de rol van geloofwaardigheid onderstreept [17](#page=17).
---
# Herstelrecht en de rol ervan in het strafrechtelijk systeem
Herstelrecht biedt een alternatief perspectief op de traditionele benadering van strafrecht, waarbij de nadruk ligt op de schade die aan slachtoffers is toegebracht en de verantwoordelijkheid van plegers, in plaats van op het schenden van wetten en regels. Het bevordert de betrokkenheid van alle partijen die bij een misdrijf betrokken zijn: slachtoffers, daders, gemeenschappen en soms ook vertegenwoordigers van de staat [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
### 5.1 Kernprincipes van herstelrecht
Herstelrecht onderscheidt zich van het retributieve strafrecht door een aantal kernprincipes:
#### 5.1.1 Focus op schade en behoeften
In tegenstelling tot het retributieve strafrecht, dat zich richt op straf en schuld, stelt herstelrecht de schade die aan het slachtoffer is toegebracht centraal. Het tracht de behoeften van het slachtoffer te begrijpen en aan te pakken, inclusief emotionele, fysieke en materiële schade. Dit omvat ook het erkennen van de impact van het misdrijf op de gemeenschap [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 5.1.2 Verantwoordelijkheid van de dader
Herstelrecht legt de nadruk op de verantwoordelijkheid van de dader om de veroorzaakte schade te herstellen. Dit gaat verder dan louter het ondergaan van straf; het moedigt daders aan om de gevolgen van hun daden te erkennen en zich in te zetten voor herstel [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 5.1.3 Betrokkenheid van belanghebbenden
Een cruciaal aspect van herstelrecht is de actieve betrokkenheid van alle betrokken partijen. Dit omvat [17](#page=17):
* **Slachtoffers:** Zij krijgen een stem en de mogelijkheid om hun ervaringen te delen en hun behoeften kenbaar te maken [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Daders:** Zij worden aangemoedigd om actief deel te nemen aan het herstelproces en verantwoordelijkheid te nemen [17](#page=17) [20](#page=20).
* **Gemeenschap:** De bredere gemeenschap kan worden betrokken om de impact van het misdrijf te adresseren en gemeenschapsherstel te bevorderen [17](#page=17).
#### 5.1.4 Integrale aanpak van misdaad
Herstelrecht ziet misdaad niet alleen als een schending van de wet, maar primair als een schending van menselijke relaties en gemeenschappen. De aanpak is gericht op het herstellen van deze relaties en het bevorderen van heling en vergeving [17](#page=17) [18](#page=18) [20](#page=20).
### 5.2 Methoden binnen herstelrecht
Binnen het brede kader van herstelrecht bestaan diverse methoden die worden toegepast om de principes ervan te realiseren. Deze methoden variëren in hun structuur en de mate van formele betrokkenheid van het strafrechtelijk systeem.
#### 5.2.1 Herstelbemiddeling (Restorative Mediation)
Herstelbemiddeling is een van de meest bekende en toegepaste methoden binnen het herstelrecht. Het is een proces waarbij een neutrale bemiddelaar betrokken partijen, met name slachtoffers en daders, samenbrengt om te praten over het misdrijf, de gevolgen ervan en mogelijke manieren om tot herstel te komen [17](#page=17).
* **Doel:** Het faciliteren van een dialoog, het bevorderen van begrip, het bieden van ruimte voor excuses en het ontwikkelen van een plan voor herstel [17](#page=17).
* **Toepassing:** Kan worden ingezet in verschillende fasen van het strafrechtelijk proces, van vroegtijdige interventie tot na veroordeling [17](#page=17).
#### 5.2.2 Victim Impact Statements (VIS)
Victim Impact Statements stellen slachtoffers in staat om de rechter, de jury of andere betrokkenen te informeren over de persoonlijke impact van het misdrijf. Hoewel ze primair gericht zijn op het bieden van informatie, kunnen ze ook een emotionele functie hebben voor het slachtoffer [17](#page=17) [19](#page=19).
* **Rol in het strafrecht:** VIS kunnen invloed hebben op strafmaatregelen, maar de nadruk ligt op het informeren van het systeem over de menselijke kosten van criminaliteit [17](#page=17) [19](#page=19).
* **Kritiek:** Er is discussie over de effectiviteit en potentiële contraproductieve effecten van VIS, zoals het opnieuw traumatiseren van slachtoffers [17](#page=17) [19](#page=19).
#### 5.2.3 Conferenties voor gemeenschapsherstel (Community Conferencing)
Deze methode breidt de participatie uit tot de gemeenschap. Naast slachtoffers en daders kunnen familieleden, vrienden, vertegenwoordigers van de school of werkplek, en leden van de gemeenschap deelnemen [17](#page=17).
* **Focus:** Het collectief adresseren van de schade, het begrijpen van de bredere impact en het ontwikkelen van een gezamenlijk plan voor herstel en preventie [17](#page=17).
#### 5.2.4 Andere vormen
Naast de bovengenoemde methoden zijn er andere benaderingen die elementen van herstelrecht integreren, zoals het werken met de 'narratieve victimologie' waarbij slachtoffers hun verhalen en de eigendom van hun narratief centraal stellen [19](#page=19).
### 5.3 Herstelrecht en het bredere strafrechtelijk systeem
De relatie tussen herstelrecht en het traditionele strafrechtelijk systeem is complex en dynamisch. Herstelrecht kan gezien worden als een aanvulling op, of soms als een alternatief voor, de formele gerechtelijke procedures.
#### 5.3.1 Secundaire victimisatie
Een belangrijk concept dat vaak in relatie tot herstelrecht wordt besproken, is secundaire victimisatie. Dit verwijst naar de negatieve ervaringen die slachtoffers kunnen hebben wanneer zij te maken krijgen met het strafrechtelijk systeem of andere instituties. Dit kan variëren van ongeloof, bagatellisering, tot onzorgvuldige bejegening door politie, officieren van justitie of andere professionals [17](#page=17) [18](#page=18) [20](#page=20).
* **Rol van herstelrecht:** Herstelrechtelijke benaderingen, met hun focus op empathie, begrip en het bieden van een stem aan slachtoffers, kunnen helpen om secundaire victimisatie te verminderen [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 5.3.2 Epistemische en hermentische onrechtvaardigheid
Deze concepten, gerelateerd aan hoe kennis wordt gedeeld en begrepen, zijn relevant voor de ervaringen van slachtoffers in het rechtssysteem. Epistemische onrechtvaardigheid treedt op wanneer de kennis of geloofwaardigheid van een persoon wordt ondermijnd vanwege hun sociale identiteit. Hermentische onrechtvaardigheid betreft het onvermogen om een ervaring te begrijpen en te communiceren omdat er geen geschikte taal of conceptueel kader beschikbaar is [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Herstelrecht als remedie:** Door het bieden van een platform voor slachtoffers om hun ervaringen te delen en te laten erkennen, kan herstelrecht bijdragen aan het tegengaan van deze vormen van onrecht [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 5.3.3 De rol van emoties
Emoties spelen een significante rol in de ervaringen van zowel slachtoffers als daders binnen het strafrechtelijk systeem, en ook binnen herstelrechtelijke processen. Herstelrecht erkent de emotionele impact van misdaad en zoekt manieren om deze te verwerken en te helen [17](#page=17) [19](#page=19).
> **Tip:** Bij het bestuderen van herstelrecht is het cruciaal om de nuances te begrijpen tussen de verschillende methoden en hoe deze zich verhouden tot de doelen van het traditionele strafrecht. De nadruk ligt op het helen van relaties en het herstellen van schade, wat een fundamenteel andere insteek is dan de strafgerichte benadering.
### 5.4 Uitdagingen en kritiek
Ondanks de groeiende erkenning en toepassing kent herstelrecht ook uitdagingen en kritiek.
* **Machtsongelijkheid:** Er kan sprake zijn van aanzienlijke machtsongelijkheid tussen slachtoffers en daders, wat het proces kan bemoeilijken of onveilig kan maken [17](#page=17).
* **Geschiktheid van gevallen:** Niet elk misdrijf of elke situatie leent zich even goed voor herstelrechtelijke interventies. Ernstige gewelddadige misdrijven, met name die met een hoog niveau van geweld of manipulatie, kunnen speciale overwegingen vereisen [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Schaalbaarheid:** Het effectief implementeren van herstelrecht op grote schaal binnen bestaande strafrechtelijke systemen is een uitdaging [17](#page=17).
> **Example:** Een herstelbemiddelingssessie voor een geval van diefstal waarbij een jongere dader een buurman bestolen heeft. De bemiddelaar helpt de jongere om de angst en schaamte te uiten, en de buurman om zijn gevoel van onveiligheid en verlies van vertrouwen te delen. Samen komen ze tot een overeenkomst waarbij de jongere de gestolen goederen vervangt en een bijdrage levert aan de gemeenschap door bijvoorbeeld te helpen met tuinwerkzaamheden, en waarbij de buurman de kans krijgt om zijn verhaal te doen en de dader te vergeven [17](#page=17).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Secundaire victimisatie | Het fenomeen waarbij slachtoffers van criminaliteit negatieve ervaringen ondergaan als gevolg van de reacties van de samenleving en maatschappelijke instituties, met name binnen het strafrechtelijk systeem, na hun oorspronkelijke victimisatie. Dit kan leiden tot verdere schade, naast de directe gevolgen van de misdaad zelf. |
| Epistemische onrechtvaardigheid | Schade die iemand wordt toegebracht specifiek in diens hoedanigheid als kennisdrager. Dit omvat situaties waarin iemands geloofwaardigheid wordt betwijfeld of waarin de toegang tot en de adequaatheid van collectieve middelen voor zingeving oneerlijk wordt belemmerd. |
| Testimonial injustice (Testimoniale onrechtvaardigheid) | Een vorm van epistemische onrechtvaardigheid die ontstaat door ongegronde vooroordelen met betrekking tot de geloofwaardigheid van de bijdrage van een persoon. Dit leidt ertoe dat iemands getuigenis of inbreng minder geloofwaardig wordt geacht dan verdiend, vaak gebaseerd op sociale identiteit of andere afkeurenswaardige kenmerken. |
| Hermeneutische onrechtvaardigheid | Een vorm van epistemische onrechtvaardigheid die betrekking heeft op oneerlijkheid in de toegankelijkheid en adequaatheid van collectieve middelen voor zingeving. Dit treedt op wanneer er een tekort is in de collectieve interpretatieve middelen, waardoor iemand in een oneerlijk nadeel wordt gebracht bij het begrijpen van sociale ervaringen. |
| Container term (Containerbegrip) | Een term die zo breed wordt gebruikt dat deze een grote verscheidenheid aan verschillende ervaringen omvat, wat leidt tot conceptuele verwarring en een gebrek aan precisie in de interpretatie van onderzoek. Secundaire victimisatie wordt in de huidige conceptualisering vaak als zodanig gebruikt. |
| Re-traumatiserings-these | De opvatting dat secundaire victimisatie leidt tot een toename van posttraumatische stressreacties op het oorspronkelijke trauma, waardoor het effect van de oorspronkelijke victimisatie wordt verergerd. Dit suggereert dat de negatieve ervaringen na de misdaad de oorspronkelijke psychologische schade vergroten. |
| Omissiebias | Een cognitieve bias waarbij acties meer kritisch worden beoordeeld dan het nalaten van actie (omissies). In de context van secundaire victimisatie kan dit ertoe leiden dat nalaten van hulp of ondersteuning door instituties minder snel als onrechtvaardig wordt beschouwd dan actieve negatieve handelingen. |
| Epistemische transformatie | Het proces waarbij een ervaring, zoals victimisatie, leidt tot nieuwe vormen of gradaties van kennis en begrip die voorheen ontoegankelijk waren. Dit benadrukt hoe slachtoffers door hun ervaringen een uniek perspectief en inzicht kunnen verwerven dat essentieel is voor zingeving. |
| Testimonial smothering (Testimoniale verstikking) | Een vorm van testimonial injustice waarbij iemand zijn of haar eigen getuigenis inkort of beperkt om ervoor te zorgen dat deze alleen inhoud bevat waarvoor het publiek blijk geeft van "testimonial competence" (geloofwaardigheid). Dit gebeurt uit angst voor misinterpretatie of misbruik van de informatie. |
| Epistemische voorsprong | Het idee dat gemarginaliseerde of benadeelde groepen, door hun specifieke ervaringen en positie, unieke inzichten en kennis kunnen bezitten die voor geprivilegieerde groepen ontoegankelijk zijn. |
| Transformative experience (Transformatieve ervaring) | Een ervaring die niet alleen persoonlijk transformerend is door het veranderen van waarden en identiteit, maar ook epistemisch transformerend, omdat het nieuwe vormen van kennis en begrip oplevert die voorheen ontoegankelijk waren. |
| Gaslighting | Een vorm van (institutionele) manipulatie waarbij de interpretaties van een slachtoffer van hun eigen situatie actief worden ondermijnd door de reacties van anderen, inclusief instellingen, waardoor het slachtoffer aan zijn of haar eigen waarneming gaat twijfelen. |
| Epistemische dysfunctie | Een verstoring in het functioneren van kennisverwerving en -verspreiding, die kan optreden wanneer de maatschappelijke opvattingen over de situatie van slachtoffers worden vervormd of wanneer onderzoek wordt belemmerd. |
| Narratieve victimologie | Een benadering binnen de victimologie die zich richt op de verhalen die slachtoffers vertellen over hun ervaringen, waarbij de nadruk ligt op hoe deze verhalen worden gevormd, gedeeld en geïnterpreteerd binnen sociale en culturele contexten. |
| Herstelbemiddeling | Een proces waarbij slachtoffers, daders en soms gemeenschapsleden betrokken zijn om de schade veroorzaakt door criminaliteit te herstellen, waarbij de nadruk ligt op verantwoordelijkheid, verzoening en het voldoen aan de behoeften van alle partijen. |
| Emotioneel slachtoffer effect | Het fenomeen waarbij de emotionele reacties van een slachtoffer de verwachtingen van anderen schenden, wat kan leiden tot een negatieve beoordeling van het slachtoffer en hun ervaringen. |
| Procedurele rechtvaardigheid | De perceptie van eerlijkheid in de processen en procedures die worden gebruikt om beslissingen te nemen, met name binnen het strafrechtelijk systeem, en hoe deze percepties de tevredenheid en het vertrouwen van slachtoffers beïnvloeden. |
| Getuigenisverstikking (Testimonial smothering) | Een concept dat beschrijft hoe de getuigenissen van slachtoffers, met name in gevallen van huiselijk geweld, worden onderdrukt of genegeerd, wat leidt tot verdere isolatie en ontkenning van hun ervaringen. |
| Verhaalbezit (Narrative ownership) | Het concept dat aangeeft hoe slachtoffers controle uitoefenen over hun eigen verhalen en hoe dit hun ervaringen met het strafrechtelijk systeem beïnvloedt, waarbij het gevoel van eigenaarschap cruciaal is voor hun herstel. |
| Herstel van de zelf (Remaking of the Self) | Het proces waarbij individuen hun identiteit en zelfbeeld reconstrueren na een traumatische gebeurtenis, waarbij de nadruk ligt op het integreren van de ervaring in hun levensverhaal en het vinden van nieuwe betekenis. |
| Epistemische onderdrukking | Een concept dat beschrijft hoe bepaalde groepen systematisch worden belemmerd in het produceren, delen en valideren van hun kennis, wat leidt tot een ongelijke positie in het kennislandschap. |
| Epistemische geweld | De praktijk van het systematisch ondermijnen of ontkennen van iemands kennis, ervaringen of perspectieven, vaak door middel van uitsluiting, marginalisering of het creëren van twijfel aan hun getuigenis. |
| Geloofwaardigheidstekort | Een situatie waarin een persoon minder geloofwaardig wordt geacht door anderen, vaak gebaseerd op stereotypen of vooroordelen, wat hun vermogen om te worden geloofd en hun toegang tot kennis beperkt. |
| Getuigenis | Het proces waarbij iemand zijn of haar ervaringen en kennis deelt, en de manier waarop deze getuigenissen worden ontvangen en beoordeeld door anderen, wat cruciaal is voor het begrijpen van epistemische onrechtvaardigheid. |
| Transformative experience | Een ingrijpende ervaring die iemands wereldbeeld, waarden of identiteit fundamenteel verandert, vaak als gevolg van traumatische gebeurtenissen of diepgaande persoonlijke groei. |
| Herstelrecht | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van schade veroorzaakt door criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op de behoeften van slachtoffers, daders en de gemeenschap, in plaats van op louter straf. |
| Victimologie | Het academische veld dat zich bezighoudt met de studie van slachtoffers van criminaliteit, hun ervaringen, de oorzaken van victimisatie en de reacties van de maatschappij en het rechtssysteem. |
| Transformatiële ervaring | Een ingrijpende levenservaring die leidt tot een fundamentele verandering in iemands wereldbeeld, zelfperceptie of waarden, vaak als gevolg van trauma of significante gebeurtenissen. |
| Slachtofferimpactverklaring | Een verklaring die door een slachtoffer of diens vertegenwoordiger wordt afgelegd aan de rechtbank, waarin de impact van het misdrijf op het slachtoffer wordt beschreven, vaak ter ondersteuning van de strafoplegging. |
Cover
3_Effectiviteit.pptx
Summary
# De effectiviteit en legitimiteit van straffen
Dit onderwerp onderzoekt de centrale vraag naar de effectiviteit van straffen en hoe deze te meten is, met aandacht voor het spanningsveld tussen effectiviteit en legitimiteit, en de rol van straftheorieën hierin.
### 1.1 Wat is de effectiviteit van straffen?
Effectiviteit van straffen verwijst naar de vraag of een straf of interventie werkt, wat vervolgens vertaald kan worden naar het meten van resultaten. Legitimiteit daarentegen gaat over hoe we een straf kunnen rechtvaardigen. Er bestaat een significant spanningsveld tussen deze twee concepten.
**Voorbeelden van dit spanningsveld:**
* De doodstraf kan als effectief worden beschouwd om recidive te voorkomen, maar stuit wereldwijd op legitieme bezwaren.
* In *A Clockwork Orange* wordt een aversieve therapie (de Ludovico techniek) gebruikt om geweldpleging te bestrijden. Hoewel dit gedrag potentieel vermijdt, is de methode ethisch problematisch en roept vragen op over legitimiteit.
### 1.2 Het meten van effectiviteit: uitkomstmaten
#### 1.2.1 Recidive als primaire uitkomstmaat
De meest gebruikte uitkomstmaat voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies is het voorkomen van recidive. Dit wordt beschouwd als de belangrijkste indicator voor speciale (individuele) preventie.
**Uitdagingen bij het meten van recidive:**
* **Dark number:** Niet alle gepleegde delicten komen aan het licht of worden geregistreerd.
* **Selectiviteit van het strafrechtelijk beleid:** De statistieken zijn niet altijd een directe weerspiegeling van de werkelijkheid.
* **Variërende definities van recidive:** Wat telt als recidive? (bv. opsluiting, veroordeling, arrestatie, schending van voorwaarden).
* **Variërende follow-up periodes:** Studies hanteren verschillende termijnen (1, 2, of 5 jaar) om recidive te meten.
* **Verschillende referentiegroepen:** De populatie die gevolgd wordt, beïnvloedt de resultaten (bv. geweldsdelicten vs. vermogensdelicten).
**Onderzoeksuitkomsten met betrekking tot recidive:**
* Onderzoek in Noorwegen suggereert dat recidive hoger is na een gevangenisstraf dan na andere straffen.
* Een studie naar wederopsluiting in België toonde aan dat 44.1% van de vrijgelaten veroordeelden binnen 5.5 tot 8.5 jaar opnieuw werd opgesloten.
* Factoren die een hoger risico op wederopsluiting met zich meebrengen zijn onder meer mannelijk geslacht, jonge leeftijd, Belgische nationaliteit (vergeleken met sommige buurlanden en Oost-Europese landen), regelmatige regime, straffen tot drie jaar (maar lager voor meer dan tien jaar), en vermogens- en geweldsdelicten.
* In Nederland werd een nieuwe veroordeling binnen twee jaar vastgesteld bij 25% van alle veroordeelden en 47% van de ex-gedetineerden.
#### 1.2.2 Kwaliteit van effectonderzoek
De kwaliteit van effectstudies varieert sterk. De Maryland Scientific Methods Scale (MSMS) wordt gebruikt om de betrouwbaarheid te beoordelen, waarbij niveau 5 (randomized controlled trials - RCTs) als de gouden standaard wordt beschouwd. Echter, RCTs zijn in de strafrechtelijke context ethisch en praktisch zelden uitvoerbaar.
> **Tip:** Niveau 4 van de MSMS, zoals meta-analyses en quasi-experimentele designs (bv. propensity score matching), zijn voor de strafrechtelijke context veelal relevanter en betrouwbaarder.
Meta-analyses, die resultaten van verschillende studies samenvatten, gebruiken een **effectgrootte** ($g$) om de richting en omvang van een effect aan te duiden:
* $g > 1$: positief effect (meer recidive, dus slecht)
* $g < 1$: negatief effect (minder recidive, dus goed)
### 1.3 Relatieve effectiviteit van verschillende straffen
Wanneer de effectiviteit van verschillende straffen wordt vergeleken, moet men rekening houden met het **selectie-effect**. Dit betekent dat de groepen die verschillende straffen ontvangen (bv. gevangenisstraf versus werkstraf) op voorhand al verschillen in hun risico op recidive.
**Vergelijkingen en bevindingen:**
* **Gevangenisstraf (GS) vs. Werkstraf (WS):** Onderzoek met propensity score matching (PSM) toonde aan dat recidive na een werkstraf significant lager is (50% minder veroordelingen na 8 jaar) dan na een gevangenisstraf, zelfs na controle voor bestaande verschillen. Dit ontkracht de afschrikkingstheorie, die een hogere afschrikking en dus minder recidive na een zwaardere straf zou voorspellen. De resultaten suggereren dat factoren als sociale controle, labeling en differentiële associatie (crimineel gedrag aanleren in de gevangenis) een grotere rol spelen.
* **Gevangenisstraf (GS) vs. Elektronisch toezicht (ET):** Studies met PSM in België toonden aan dat de wederopsluiting na ET significant lager is dan na een gevangenisstraf. Dit kan verklaard worden door het behoud van werk, gezin en sociale ondersteuning onder ET.
* **Lange vs. korte gevangenisstraf:** Onderzoek suggereert dat het verschil in recidive na korte en lange gevangenisstraffen, kort na vrijlating, niet significant is. De straflengte lijkt geen directe afschrikkende of criminogene werking te hebben.
* **Korte gevangenisstraffen (< 6 maanden):** Deze leiden mogelijk tot meer recidive dan niet-vrijheidsbenemende straffen (werkstraf, geldboete, voorwaardelijke gevangenisstraf). Ze beperken mogelijkheden tot resocialisatie en de incapacitatie is slechts van korte duur.
> **Voorbeeld:** Een korte gevangenisstraf kan, hoewel bedoeld om de samenleving te beschermen, juist negatieve gevolgen hebben zoals het verlies van sociale bindingen en stigma, wat recidive kan bevorderen.
### 1.4 Strafdoelen en effectiviteit
Verschillende strafdoelen worden onderscheiden, met variërende implicaties voor effectiviteit:
* **Incapacitatie:** Het voorkomen van delicten door de dader tijdelijk uit de samenleving te verwijderen. Het incapacitatie-effect is beperkt en afhankelijk van de duur van de detentie. Methoden om dit te schatten, zoals de binnen-persoon en tussen-persoon methode, tonen een beperkte reductie in delicten.
* **Normherinnering, Individuele afschrikking, Algemene afschrikking, Resocialisatie, Vergelding:** De effectiviteit hiervan verschilt.
* **Afschrikking** is niet primair afhankelijk van de type of ernst van de straf, maar van de **gepercipieerde pakkans en strafzekerheid**. Strengere straffen leiden niet noodzakelijk tot lagere criminaliteitscijfers.
* **Resocialisatie-gerichte interventies** zijn over het algemeen effectiever in het verminderen van recidive dan interventies die enkel gericht zijn op afschrikking.
* **Vergelding** is een doel waarbij effectiviteit minder relevant is; het gaat om proportioneel straffen. Korte gevangenisstraffen kunnen proportioneel zijn, maar kunnen ook effectiever bereikt worden met andere straffen.
> **Voorbeeld:** Het argument dat het straffen van iemand met een korte gevangenisstraf de maatschappij beschermt, is slechts geldig gedurende de periode van detentie. Daarbuiten kan het juist leiden tot meer recidive.
### 1.5 Reflecties op effectiviteit en legitimiteit
De vraag naar de effectiviteit van straffen, met name gevangenisstraffen, is cruciaal voor de legitimiteit van het strafrechtelijk beleid.
* **Gevangenisstraffen:** Recente meta-analyses tonen aan dat gevangenisstraffen geen effect hebben op recidive en in sommige gevallen het zelfs verhogen in vergelijking met niet-vrijheidsbenemende straffen. Dit is een heikel punt, aangezien detentie een veelgebruikte straf is. Het behoud van de legitimiteit van detentie kan dan enkel gebaseerd zijn op vergelding en incapacitatie, waarbij de effectiviteit van de laatste beperkt is.
* **Penologisch beleid:** Het is twijfelachtig of het huidige penologische beleid in België evidence-based is, gezien de beperkte effectiviteit van gevangenisstraffen in het verminderen van recidive.
* **Verwachtingen van straf:** De verwachtingen die we mogen stellen aan straffen moeten realistisch zijn. Recidive verminderen is slechts één doelstelling. Als strafrechtelijke interventies niet leiden tot aantoonbare recidivevermindering, zegt dit nog niets over de algemene effectiviteit of legitimiteit van die straffen in bredere zin.
* **Levensdomeinen als uitkomstindicatoren:** Naast recidive kunnen ook andere levensdomeinen (zoals werk, inkomen, sociale relaties) als uitkomstindicatoren dienen om de impact van straffen te evalueren.
> **Tip:** Bij het bestuderen van dit onderwerp is het essentieel om kritisch te kijken naar de doelstellingen van straffen en de daadwerkelijke effectiviteit ervan, los van publieke opinie of intuïtie.
---
# Recidive als indicator voor effectiviteit
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting over recidive als indicator voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies, opgesteld voor studie-doeleinden.
## 2. Recidive als indicator voor effectiviteit
Recidive wordt beschouwd als de primaire uitkomstmaat voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies, hoewel de meting ervan complex is vanwege het 'dark number' en variërende definities.
### 2.1 De definitie en meting van recidive
Het meten van de effectiviteit van straffen richt zich vaak op het voorkomen van recidive, wat neerkomt op individuele preventie. Echter, recidive als uitkomstmaat kent diverse uitdagingen:
* **Het 'dark number'**: Dit verwijst naar het deel van de recidive dat niet wordt gedetecteerd of geregistreerd binnen een onderzoek.
* **Definitieverschillen**: Er is geen eenduidige definitie van wat een 'nieuwe feiten' of recidive inhoudt. Dit kan variëren van opnieuw opgesloten, gearresteerd, veroordeeld, tot het schenden van voorwaarden.
* **Officiële criminaliteitscijfers versus zelfrapportage**: Er is een verschil tussen wat officieel wordt geregistreerd en wat individuen zelf rapporteren.
* **Variërende follow-up periodes**: De duur van de periode waarin recidive wordt gemonitord (bijvoorbeeld 1, 2 of 5 jaar) beïnvloedt de resultaten.
#### 2.1.1 Statistieken over recidive
Onderzoek, zoals dat uitgevoerd in Noorwegen, toont aan dat recidivecijfers doorgaans hoger zijn na een gevangenisstraf dan na andere strafvormen. De populatie die wordt gevolgd is hierbij mede bepalend.
* **Referentiegroep geweldsdelicten**: Studies naar wederopsluiting tonen aan dat een significant percentage veroordeelden binnen enkele jaren opnieuw wordt opgesloten.
* **Factoren die het recidiverisico verhogen**: Mannen, jongere personen, personen met de Belgische nationaliteit (in vergelijking met sommige buurlanden) en personen veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten lopen een hoger risico.
#### 2.1.2 Nieuwe veroordelingen
Onderzoek naar nieuwe veroordelingen laat vergelijkbare trends zien:
* Een aanzienlijk deel van de personen met een eerdere veroordeling wordt binnen een periode van 18 jaar opnieuw veroordeeld.
* In Nederland is het percentage van alle veroordeelden dat binnen twee jaar een nieuwe veroordeling krijgt stabiel over de tijd.
### 2.2 Relatieve effectiviteit van straffen
De effectiviteit van straffen wordt vaak relatief onderzocht, waarbij verschillende strafvormen met elkaar worden vergeleken.
> **Tip**: Directe vergelijking van recidivecijfers tussen verschillende strafvormen kan een vertekend beeld geven door **selectie-effecten**. Personen die standaard een hogere recidive hebben, kunnen eerder voor bepaalde straffen (zoals gevangenisstraf) in aanmerking komen.
#### 2.2.1 Gevangenisstraf versus werkstraf
Onderzoek suggereert dat werkstraffen leiden tot significant lagere recidivecijfers dan gevangenisstraffen, zelfs na controle voor reeds bestaande verschillen tussen de groepen. Dit ontkracht deels de afschrikkingstheorie, maar kan worden verklaard door theorieën over sociale controle, labeling en differentiële associatie, waarbij een gevangenisstraf leidt tot verlies van sociale bindingen, een sterker stigma en meer blootstelling aan crimineel gedrag.
> **Example**: Studies die quasi-experimentele designs gebruiken, zoals **propensity score matching (PSM)**, proberen de selectie-effecten te minimaliseren door controle te voeren op reeds bestaande verschillen tussen groepen op vlak van strafrechtelijk verleden, type delict, leeftijd, geslacht en nationaliteit.
#### 2.2.2 Gevangenisstraf versus elektronisch toezicht (ET)
Onderzoek met behulp van PSM toont aan dat wederopsluiting na elektronisch toezicht significant lager is dan na een gevangenisstraf. Mechanismen die hieraan bijdragen, zijn onder andere het behoud van werk en gezin, en financiële stabiliteit.
#### 2.2.3 Lange versus korte gevangenisstraf
Onderzoek naar het effect van de detentieduur op recidive laat zien dat er geen significant verband is tussen detentieduur en recidive op de middellange termijn. Korte gevangenisstraffen, met name die van minder dan zes maanden, worden zelfs geassocieerd met hogere recidivecijfers in vergelijking met niet-vrijheidsbenemende straffen.
> **Tip**: Korte gevangenisstraffen kunnen negatieve effecten hebben op de re-integratie, zoals een verminderde kans op werk of inkomen, terwijl de incapacitatie-effecten beperkt zijn.
#### 2.2.4 Mechanismen en effectiviteit
* **Afschrikking**: De effectiviteit van afschrikking als strafdoel wordt beperkt bevraagd. De gepercipieerde pakkans en strafzekerheid lijken belangrijker dan het type of de ernst van de straf. Lange gevangenisstraffen lijken geen extra afschrikkende werking te hebben ten opzichte van kortere straffen.
* **Resocialisatie**: Interventies die zich richten op resocialisatie zijn effectiever in het verminderen van recidive dan interventies die enkel gericht zijn op afschrikking. Korte detentieperiodes beperken echter de mogelijkheden tot effectieve resocialisatie.
* **Incapacitatie**: Het insluitingseffect van korte detentie is per definitie beperkt in duur. Het schatten van het incapacitatie-effect (het aantal delicten dat voorkomen wordt) laat zien dat dit effect niet significant is.
* **Vergelding**: Hoewel vergelding een legitiem strafdoel kan zijn, is de vraag of korte gevangenisstraffen proportioneel zijn in relatie tot het vergeldingselement, zeker wanneer deze leiden tot meer recidive.
### 2.3 Conclusie over recidive en effectiviteit
Meta-analyses van diverse studies suggereren dat gevangenisstraffen over het algemeen geen positief effect hebben op recidive en in sommige gevallen zelfs een criminogeen effect hebben in vergelijking met niet-vrijheidsbenemende straffen.
> **Quote**: "Verminderen van recidive is niet de grondslag voor het opleggen van een strafrechtelijke sanctie, het is maar één doelstelling die met straffen kan worden nagestreefd. Als interventies die zijn toegepast in een strafrechtelijk kader niet (aantoonbaar) tot vermindering van recidive leiden, zegt dat dus niets over de effectiviteit van die straffen in meer algemene zin, laat staan over de legitimiteit van die straffen."
Het beleid wordt nog te vaak gebaseerd op cijfers van recidive, zonder dat de effectiviteit van de interventies daadwerkelijk is aangetoond. Het huidige penologische beleid in België is niet altijd evidence-based.
### 2.4 Reflectie en implicaties
De vraag naar de legitimiteit van straffen die niet effectief blijken in het verminderen van recidive is cruciaal. Het combineren van strafdoelen (zoals vergelding en incapacitatie) met de effectiviteit van interventies is een complexe uitdaging. Ook levensdomeinen, naast recidive, kunnen als uitkomstindicatoren dienen om de bredere effectiviteit van straffen te evalueren.
---
# Vergelijking van strafmodaliteiten
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting van de relatieve effectiviteit van verschillende strafmodaliteiten, opgesteld als een examen-klaar studiehulpmiddel.
## 3. Vergelijking van strafmodaliteiten
Dit gedeelte onderzoekt de relatieve effectiviteit van diverse strafmodaliteiten, zoals gevangenisstraffen, werkstraffen, elektronisch toezicht en geldboetes, met een focus op hun impact op recidive.
### 3.1 De kernvraag: effectiviteit van straffen
De centrale vraag die hier wordt onderzocht, is of bepaalde straffen effectiever zijn dan andere in het reduceren van recidive. Dit vereist een duidelijke operationalisering en evaluatie van effectiviteit, waarbij de relatie tussen straftheorieën, effectiviteit en legitimiteit wordt geanalyseerd. Het is essentieel om een onderscheid te maken tussen effectiviteit (werkt iets?) en legitimiteit (hoe verantwoorden we iets?). Soms kan een straf effectief zijn, maar niet legitiem (bv. de doodstraf voor het vermijden van recidive), of andersom. Intuïtie en populaire programma's zoals "scared straight" en "bootcamps" blijken wetenschappelijk onderzoek te weerstaan wat betreft hun effectiviteit.
### 3.2 Het meten van effectiviteit: recidive als uitkomstmaat
De belangrijkste uitkomstmaat voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies is het voorkomen van recidive, wat neerkomt op speciale (individuele) preventie. Echter, het meten van recidive kent diverse uitdagingen:
* **Het 'dark number'**: Niet alle recidivefeiten worden gedetecteerd.
* **Definitieverschillen**: Wat wordt precies verstaan onder recidive? (bv. opnieuw opgesloten, veroordeeld, gearresteerd, schending van voorwaarden).
* **Selectiviteit in strafrechtelijk beleid**: De populatie die wordt gevolgd, is niet altijd representatief.
* **Variërende follow-up periodes**: Studies hanteren verschillende tijdsperioden (bv. 1, 2 of 5 jaar) voor het meten van recidive.
Ondanks deze uitdagingen tonen meta-analyses aan dat gevangenisstraffen over het algemeen niet effectiever zijn in het verminderen van recidive dan niet-vrijheidsberovende straffen en in sommige gevallen zelfs een verhoogd risico op recidive met zich meebrengen. Cijfers uit Noorwegen suggereren bijvoorbeeld dat recidive altijd hoger is bij gevangenisstraffen vergeleken met werkstraffen.
#### 3.2.1 Factoren die recidiverisico beïnvloeden
Onderzoek identificeert verschillende factoren die het risico op wederopsluiting verhogen, waaronder:
* **Demografische kenmerken**: Mannen hebben een hoger risico dan vrouwen; jongere leeftijd correleert met een hoger risico.
* **Nationaliteit**: Belgische nationaliteit vertoont geen significant verschil met buurlanden en Oost-Europese landen, maar wel met Marokko of Turkije.
* **Regime**: Een regulier regime binnen de gevangenis is geassocieerd met een hoger risico dan elektronisch toezicht (ET) of 'detentiehuizen' (BD).
* **Strafduur**: Straf tot drie jaar kan een hoger risico impliceren dan straffen van kortere duur (tot drie maanden), hoewel dit voor straffen langer dan tien jaar andersom kan liggen.
* **Delicttype**: Vermogens- en geweldsdelicten hebben een hoger risico dan drugsdelicten; zedenfeiten hebben een lager risico.
### 3.3 Relatieve effectiviteit van verschillende strafmodaliteiten
Wanneer de effectiviteit van straffen wordt onderzocht, is het cruciaal om te spreken van *relatieve* effectiviteit, oftewel de vergelijking tussen verschillende straffen (bv. gevangenisstraf versus werkstraf).
#### 3.3.1 Uitdagingen bij directe vergelijking
Een directe vergelijking van recidivecijfers tussen bijvoorbeeld gevangenisstraffen en werkstraffen kan een vertekend beeld geven door selectie-effecten. Mensen die een gevangenisstraf krijgen, hebben vaak *a priori* een hoger recidiverisico dan mensen die een werkstraf krijgen.
#### 3.3.2 Quasi-experimentele designs en matching
Om de impact van selectie-effecten te minimaliseren, worden quasi-experimentele designs zoals 'propensity score matching' (PSM) gebruikt (MSMS niveau 4). Deze methoden proberen reeds bestaande verschillen tussen groepen (bv. strafrechtelijk verleden, type delict, leeftijd, geslacht, nationaliteit) te controleren.
#### 3.3.3 Gevangenisstraf versus werkstraf
Onderzoek toont aan dat recidive na een werkstraf significant lager is (tot 50% minder veroordelingen na acht jaar) dan na een gevangenisstraf, zelfs na controle voor bestaande verschillen tussen de groepen. Dit ontkracht deels de afschrikkingstheorie, die stelt dat zwaardere straffen meer afschrikkend werken. Verschillende theorieën worden aangewend om de bevindingen te verklaren:
* **Afschrikking**: Werkstraffen zouden minder afschrikkend werken dan gevangenisstraffen.
* **Differentiële associatie, sociale controle en labeling**: Gevangenisstraffen leiden tot verlies van sociale bindingen, stigmatisering (labeling) en mogelijk het aanleren van crimineel gedrag (differentiële associatie), wat leidt tot meer recidive.
Het onderzoek suggereert dat de negatieve effecten van het verlies van sociale bindingen en de stigmatisering zwaarder wegen dan de potentiële afschrikkende werking van een gevangenisstraf.
#### 3.3.4 Gevangenisstraf versus elektronisch toezicht (ET)
Onderzoek met PSM in België toont aan dat wederopsluiting na elektronisch toezicht significant lager is dan na een gevangenisstraf van vergelijkbare duur (zes maanden tot drie jaar). Mechanismen die dit kunnen verklaren, zijn het behoud van werk en gezin, en de ondersteuning van een justitieassistent.
#### 3.3.5 Lange versus korte gevangenisstraffen
Studies naar de werking van lange versus korte gevangenisstraffen met PSM in Nederland laten geen significant verband zien tussen de detentieduur en recidive (kort na vrijlating). Er wordt geen duidelijke afschrikkende of criminogene werking van een langere detentieduur gevonden.
#### 3.3.6 Korte gevangenisstraffen
Korte gevangenisstraffen (minder dan zes maanden) lijken te leiden tot meer recidive dan niet-vrijheidsberovende straffen zoals werkstraffen, geldboetes of voorwaardelijke gevangenisstraffen. De effectiviteit van korte gevangenisstraffen in het bereiken van strafdoelen is twijfelachtig.
* **Individuele afschrikking**: Recidive is even hoog of hoger dan bij andere straffen.
* **Resocialisatie**: Korte detentie biedt beperkte mogelijkheden voor opleidingen en trainingen, en kan negatieve uitkomsten voor re-integratie, zoals werk of inkomen, verkleinen of geen effect hebben.
* **Incapacitatie**: Het insluitingseffect is per definitie beperkt, terwijl korte detentie wel schade kan toebrengen aan sociale bindingen en stigmatisering.
* **General prevention**: De afschrikkende werking van korte gevangenisstraffen is beperkt. De gepercipieerde pakkans en strafzekerheid lijken belangrijker dan het type of de ernst van de straf.
* **Vergelding**: Hoewel vergelding een doel kan zijn, kan een korte gevangenisstraf voor bepaalde minder ernstige feiten proportioneel zijn. Echter, deze vergelding kan ook met andere, potentieel minder recidive-verhogende, straffen worden bereikt.
### 3.4 Andere overwegingen rond effectiviteit
#### 3.4.1 Afschrikking als strafdoel
De aanname dat recidive zal verminderen door afschrikking wordt in veel onderzoeken niet ondersteund. De focus op afschrikking kan deels ingaan tegen de publieke opinie en de wens voor vergelding.
#### 3.4.2 Incapacitatie
Incapacitatie, het voorkomen dat daders delicten plegen door hun vrijheid te ontnemen, heeft een beperkt effect. Het schatten van het incapacitatie-effect met methoden zoals de 'binnen-persoon' (delicten voorafgaand aan detentie) en 'tussen-persoon' (delicten door vergelijkbare groepen) methoden suggereert een jaarlijks beperkt aantal voorkomen delicten per opgesloten persoon.
#### 3.4.3 Meta-analyse van 2021
Een recente meta-analyse van 116 studies met een hoge methodologische kwaliteit (MSMS niveau 4) bevestigt dat gevangenisstraffen geen effect hebben op recidive. In sommige gevallen verhoogt detentie zelfs het recidiverisico in vergelijking met niet-vrijheidsbenemende straffen. Dit is een significant bevinding, gezien het veelvuldige gebruik van gevangenisstraffen.
#### 3.4.4 Rol van resocialisatie
Interventies die gericht zijn op resocialisatie blijken effectiever in het verminderen van recidive dan interventies die enkel focussen op afschrikking. De invulling van de straf is hierbij cruciaal; een gevangenisstraf in een reguliere gevangenis wordt anders ingevuld dan in een detentiehuis.
#### 3.4.5 Validiteit van detentie
Het aanhoudend opleggen van detentie kan moeilijk worden gerechtvaardigd vanuit een utilitaristisch oogpunt, behalve wanneer vergelding en een beperkte vorm van incapacitatie als primaire doelen worden gehanteerd.
> **Tip:** Overweeg bij het bestuderen van dit onderwerp kritisch de veronderstellingen achter verschillende strafdoelen. Is ons huidige penologisch beleid in België evidence-based, of is het meer gebaseerd op intuïtie en publieke opinie?
> **Tip:** De effectiviteit van een straf moet in het bredere kader van haar legitimiteit worden geplaatst. Een straf die niet effectief is in het bereiken van haar doelen, roept vragen op over haar rechtvaardiging, tenzij andere doelen zoals vergelding primair zijn.
> **Tip:** De vraag naar de effectiviteit van straffen is complex en vereist een genuanceerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met methodologische uitdagingen en diverse theoretische perspectieven.
---
# Reflecties op penologisch beleid en strafdoelen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over reflecties op penologisch beleid en strafdoelen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Reflecties op penologisch beleid en strafdoelen
Dit thema onderzoekt kritische perspectieven op het Belgische penologische beleid, de verwachtingen rond strafdoelen en de rol van legitimiteit wanneer effectiviteit afwezig is, waarbij levensdomeinen als alternatieve uitkomstindicatoren worden voorgesteld.
### 4.1 Effectiviteit van straffen: concept en evaluatie
Effectiviteit van straffen wordt bevraagd vanuit een utilitaristisch oogpunt: 'werkt iets?'. De evaluatie hiervan vereist duidelijke operationaliseringen en straftheorieën bieden hierin inzicht. Een centraal spanningsveld is dat tussen **effectiviteit** (de mate waarin een straf het beoogde doel bereikt) en **legitimiteit** (de rechtvaardiging van de straf). Soms wordt er gekozen voor een straf die niet per se effectief of legitiem is.
> **Tip:** Denk bij de evaluatie van effectiviteit na over de specifieke doelen die een straf nastreeft. Niet alle strafdoelen vereisen hetzelfde soort effectiviteit.
#### 4.1.1 De afweging tussen effectiviteit en legitimiteit
De doodstraf wordt soms als voorbeeld genoemd van een straf die zeer effectief kan zijn in het voorkomen van recidive, maar die wereldwijd aan legitimiteit inboet. Tegengesteld hieraan staat de "Ludovico techniek" uit *A Clockwork Orange*, die als effectief werd beschouwd in het vermijden van geweld, maar ethisch zeer problematisch en dus legitiem te betwijfelen was. Ook 'scared straight'-programma's en 'bootcamps' voor jongeren, die intuïtief effectief leken, hebben wetenschappelijk onderzoek niet doorstaan qua effectiviteit.
#### 4.1.2 Strafdoelen en effectonderzoek
De effectiviteit van strafrechtelijke interventies wordt vaak geëvalueerd aan de hand van diverse strafdoelen, waaronder:
* Incapacitatie
* Normherinnering
* Individuele afschrikking
* Algemene afschrikking
* Resocialisatie
* Vergelding
Voor strafdoelen zoals vergelding is effectiviteit niet primair relevant, aangezien het hier gaat om een reactie op een gepleegd feit en niet om het voorkomen van toekomstige delicten.
#### 4.1.3 Methodologie van effectonderzoek
De **Maryland Scientific Methods Scale (MSMS)** wordt gebruikt om de kwaliteit van effectstudies te beoordelen. Niveau 5, gebaseerd op Randomized Controlled Trials (RCT's), wordt beschouwd als de gouden standaard. Echter, in de strafrechtelijke context zijn RCT's ethisch en praktisch zelden mogelijk. Dit komt doordat het random toewijzen van straffen (bv. een gevangenisstraf aan iemand die een lichte overtreding pleegde) proportionaliteit en legitimiteit kan schenden. Daarom wordt niveau 4, waaronder quasi-experimentele designs zoals propensity score matching (PSM), als belangrijker beschouwd voor dit domein. Meta-analyses, die verschillende studies rond een onderzoeksvraag statistisch samenvoegen, bieden ook waardevolle inzichten. Een meta-analyse waarbij de resultaten worden uitgedrukt in een 'effectgrootte' ($g$) geeft aan of een interventie effectief is:
* $g > 1$: een positief effect (meer recidive, dus minder goed)
* $g < 1$: een negatief effect (minder recidive, dus beter)
### 4.2 Recidive als uitkomstmaat
Het voorkomen van recidive, of speciale (individuele) preventie, wordt beschouwd als de belangrijkste indicator voor de effectiviteit van het strafrechtelijk systeem. Echter, de meting van recidive kent significante uitdagingen:
* **'Dark number'**: Niet alle recidive wordt geregistreerd of ontdekt.
* **Selectiviteit van het strafrechtelijk beleid**: Verschillende definities van recidive (opsIncting, veroordeling, arrestatie, schending van voorwaarden) en variërende follow-up periodes bemoeilijken vergelijkingen.
* **Variërende definities van nieuwe feiten**: Wat wordt precies als een nieuw misdrijf beschouwd?
* **Onderscheid tussen officiële criminaliteitscijfers en zelfrapportage**.
Studies tonen aan dat gevangenisstraffen vaak gepaard gaan met hogere recidivecijfers dan alternatieve straffen. In Noorwegen bijvoorbeeld, recidiveert een aanzienlijk percentage van de vrijgelaten gedetineerden, en dit percentage is hoger na een gevangenisstraf dan na andere sancties. Belgische cijfers laten zien dat bepaalde factoren het risico op wederopsluiting verhogen, zoals mannelijk geslacht, jonge leeftijd, Belgische nationaliteit, een straf tot drie jaar, en vermogens- of geweldsdelicten. Ook in Nederland blijkt dat een aanzienlijk deel van de veroordeelden en met name ex-gedetineerden binnen enkele jaren opnieuw wordt veroordeeld.
### 4.3 Relatieve effectiviteit van verschillende straffen
Bij het evalueren van de effectiviteit van straffen wordt vaak gekeken naar de **relatieve effectiviteit**, d.w.z. de vergelijking tussen verschillende soorten straffen zoals gevangenisstraf (GS), werkstraf (WS), elektronisch toezicht (ET), en geldboetes.
> **Tip:** Wees voorzichtig met directe vergelijkingen van recidivecijfers tussen verschillende straffen, omdat de populaties die deze straffen ontvangen vaak fundamenteel verschillen (selectie-effecten). Dit kan een vertekend beeld geven van de werkelijke effectiviteit.
Quasi-experimentele designs, zoals propensity score matching (PSM), worden gebruikt om te controleren voor reeds bestaande verschillen tussen groepen, zodat de verschillen in recidive meer toe te schrijven zijn aan de interventie zelf.
#### 4.3.1 Gevangenisstraf versus werkstraf
Onderzoek in Nederland vergeleek personen die veroordeeld werden tot een werkstraf of gevangenisstraf, na matching op strafrechtelijk verleden, type delict, leeftijd, geslacht en nationaliteit. De resultaten wezen uit dat recidive na een werkstraf significant lager was (50% minder veroordelingen na 8 jaar) dan na een gevangenisstraf. Dit ontkracht deels de theorie dat gevangenisstraffen door hun afschrikkende werking effectiever zouden zijn, en ondersteunt juist de impact van sociale controle, differentiële associatie en labeling, waarbij het verlies van sociale bindingen en het stigma van een gevangenisstraf recidive kunnen verhogen.
#### 4.3.2 Gevangenisstraf versus elektronisch toezicht
Onderzoek in België vergeleek veroordeelden die hun straf uitzaten onder elektronisch toezicht (ET) of in de gevangenis. De wederopsluiting na ET bleek significant lager dan na een gevangenisstraf. Dit kan verklaard worden door het behoud van werk en gezin, de ondersteuning van een justitie-assistent en het stabiliseren van financiële zaken.
#### 4.3.3 Lange versus korte gevangenisstraf
Onderzoek naar de effectiviteit van lange versus korte gevangenisstraffen suggereert dat er geen significant verband is tussen de detentieduur en recidive op korte termijn na vrijlating. Zes maanden na vrijlating varieert recidive tussen de 28 en 38 procent, zonder duidelijk verschil tussen kort- en langgestraften. Dit impliceert dat noch de afschrikkende, noch de criminogene werking van detentie significant toeneemt met de duur. Korte gevangenisstraffen lijken zelfs tot meer recidive te leiden dan niet-vrijheidsberovende straffen, wat wordt verklaard door beperkte mogelijkheden voor resocialisatie tijdens korte detentie en de schadelijke impact op sociale bindingen en het 'labeling'-effect. De incapacitatie (het voorkomen dat iemand delicten pleegt door opsluiting) is bij korte straffen per definitie beperkt in duur.
#### 4.3.4 Afschrikking en vergelding als strafdoelen
* **Afschrikking**: De effectiviteit van afschrikking als strafdoel wordt in twijfel getrokken. De gepercipieerde pakkans en strafzekerheid lijken belangrijker dan het type of de ernst van de straf. Langere gevangenisstraffen hebben geen extra afschrikkende werking ten opzichte van kortere straffen.
* **Vergelding**: De proportionaliteit van straffen is hierbij cruciaal. Een korte gevangenisstraf kan voor bepaalde minder ernstige feiten proportioneel zijn, maar moet worden afgewogen tegen de mogelijke negatieve effecten op recidive, waardoor andere, niet-vrijheidsbenemende straffen mogelijk een betere keuze zijn.
#### 4.3.5 Incapacitatie
Het schatten van het incapacitatie-effect (het aantal delicten dat een gedetineerde niet pleegt door opsluiting) toont aan dat dit effect beperkt is. Studies suggereren dat het aantal niet-gepleegde delicten per jaar opgesloten te zijn, relatief laag is.
### 4.4 Reflecties op penologisch beleid en strafdoelen
#### 4.4.1 Kritische reflecties op effectiviteit en legitimiteit
De constatering dat gevangenisstraffen qua recidive niet effectief zijn, en in sommige gevallen zelfs een criminogeen effect hebben, is een zwaarwegend punt voor een straf die zo frequent wordt toegepast. Dit leidt tot de vraag naar de rechtvaardiging van straf wanneer effectiviteit ontbreekt, tenzij men zich puur beroept op het principe van vergelding.
#### 4.4.2 Verwachtingen ten aanzien van strafdoelen
Welke doelen mogen we redelijkerwijs stellen aan het gevangeniswezen als effectiviteit, met name in termen van recidivevermindering, niet wordt aangetoond? Het beleid is momenteel niet altijd evidence-based. Hoewel het verminderen van recidive een doelstelling is die met straffen kan worden nagestreefd, is het niet de enige grondslag voor het opleggen van een sanctie.
#### 4.4.3 Levensdomeinen als alternatieve uitkomstindicatoren
In plaats van enkel te focussen op recidive, wordt voorgesteld om **levensdomeinen** als uitkomstindicatoren te beschouwen. Dit omvat aspecten zoals het vinden en behouden van werk, stabiele huisvesting, sociale relaties en algemeen welzijn. Interventies die zich richten op resocialisatie blijken effectiever dan interventies die zich primair richten op afschrikking.
> **Example:** In plaats van enkel te meten of iemand opnieuw wordt veroordeeld, kan men ook kijken naar of iemand na detentie succesvol een baan vindt, een stabiel inkomen heeft, en positieve sociale contacten onderhoudt. Dit biedt een breder perspectief op succesvolle re-integratie.
#### 4.4.4 Het Belgische penologische beleid
Er is een gebrek aan onderbouwing voor de huidige aanhangers van detentiestraffen, zeker als de effectiviteit van het verminderen van recidive niet aantoonbaar is. De legitimiteit van straffen kan enkel worden verdedigd op basis van vergelding en incapacitatie, waarbij het laatste beperkt is. De invulling van de straf, zoals het onderscheid tussen een reguliere gevangenis en een detentiehuis, is cruciaal voor de effectiviteit van interventies.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Penologie | Het wetenschappelijk bestuderen van de sociale, psychologische en juridische aspecten van straffen en de uitvoering daarvan. Het richt zich op de oorzaken van criminaliteit, de effecten van straffen en de re-integratie van daders in de maatschappij. |
| Overbevolking | Een situatie in gevangenissen waarbij het aantal gedetineerden de officiële capaciteit overschrijdt, wat leidt tot nadelige effecten op huisvesting, middelen en personeel. |
| Aversietherapie | Een behandelingsmethode die als doel heeft het afleren van ongewenst gedrag door dit te koppelen aan onaangename prikkels. Dit wordt vaak toegepast in de context van gedragsverandering, soms controversieel. |
| Ludovico techniek | Een fictieve aversieve behandelmethode uit de film A Clockwork Orange, waarbij een patiënt gedwongen wordt gewelddadige beelden te kijken terwijl hij medicatie krijgt die misselijkheid veroorzaakt. Het doel is om een negatieve associatie met geweld te creëren. |
| Legitimiteit | De mate waarin een straf of sanctie als rechtvaardig en acceptabel wordt beschouwd door de samenleving en degenen die ermee te maken krijgen. Het staat vaak in contrast met de pure effectiviteit van een straf. |
| Afschrikking (individueel en algemeen) | Het concept dat de dreiging van straf individuen ervan weerhoudt om criminele handelingen te plegen. Individuele afschrikking richt zich op de dader zelf, terwijl algemene afschrikking gericht is op de bredere samenleving. |
| Bootcamp | Een korte, intensieve programma's, vaak met militaire elementen, bedoeld voor jongeren of niet-gewelddadige daders om discipline en structuur bij te brengen, met de bedoeling recidive te verminderen. Wetenschappelijk onderzoek toont echter vaak weinig effectiviteit aan. |
| Incapacitatie | Het voorkomen van criminaliteit door daders fysiek te beletten nieuwe misdrijven te plegen, meestal door opsluiting. Het effectiviteit van incapacitatie hangt af van de duur van de opsluiting en de kans op recidive na vrijlating. |
| Normherinnering | Het door middel van straf de maatschappelijke normen en waarden bekrachtigen en de burger eraan herinneren wat acceptabel gedrag is. Dit dient ook als een vorm van algemene preventie. |
| Resocialisatie | Het proces waarbij een veroordeelde wordt voorbereid op terugkeer in de maatschappij door middel van rehabilitatieprogramma's, opleidingen en ondersteuning. Het doel is om de kans op recidive te verkleinen. |
| Vergelding | Het principe dat straf gerechtvaardigd is omdat de dader een onrecht heeft aangedaan en daarvoor een passende tegenprestatie moet leveren. Dit principe richt zich op gerechtigheid in het verleden, niet per se op toekomstige preventie. |
| Effectonderzoek | Wetenschappelijk onderzoek dat de impact of het effect van een bepaalde interventie, zoals een straf of een behandeling, meet op een specifieke uitkomst, zoals recidive. |
| Maryland Scientific Methods Scale (MSMS) | Een beoordelingsschaal die de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoeksstudies evalueert, met name in de context van effectonderzoek. Hogere scores duiden op meer betrouwbare methodologie. |
| RCT (Randomized Controlled Trial) | Een experimenteel onderzoeksdesign waarbij deelnemers willekeurig worden toegewezen aan een interventiegroep of een controlegroep. Dit wordt beschouwd als de gouden standaard voor het vaststellen van causaliteit, maar is niet altijd toepasbaar in de strafrechtpraktijk. |
| Meta-analyse | Een statistische techniek die de resultaten van meerdere onafhankelijke studies met een vergelijkbare onderzoeksvraag combineert om een algemener en robuuster beeld te krijgen van het effect. |
| Recidive | Het opnieuw plegen van strafbare feiten door iemand die eerder is veroordeeld. Het is een veelgebruikte maatstaf voor de effectiviteit van strafrechtelijke interventies. |
| Dark number | Het aantal criminele feiten dat niet wordt gemeld, geregistreerd of vervolgd, waardoor de werkelijke omvang van criminaliteit vaak onbekend blijft. Dit bemoeilijkt het meten van recidive. |
| Officiële criminaliteitscijfers | Statistieken die worden verzameld op basis van geregistreerde misdrijven en veroordelingen door de politie en het gerecht, in tegenstelling tot zelfrapportage van criminaliteit. |
| Follow-up periode | De tijdsduur na een strafrechtelijke interventie waarbinnen wordt gekeken naar het optreden van recidive. Deze periodes kunnen variëren (bv. 1, 2 of 5 jaar). |
| Wederopsluiting | Het opnieuw gevangen zetten van een persoon nadat deze eerder is vrijgelaten uit detentie. Dit is een specifieke vorm van recidive. |
| Vermogensdelicten | Delicten die gericht zijn op het toe-eigenen van goederen, zoals diefstal, oplichting of heling. |
| Geweldsdelicten | Delicten waarbij fysiek geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld, zoals mishandeling, beroving of moord. |
| Zedenfeiten | Delicten die betrekking hebben op seksuele handelingen of de aantasting van de seksuele integriteit van personen. |
| Selectie-effect | Een systematisch verschil tussen groepen die worden vergeleken, waardoor de resultaten van de vergelijking vertekend kunnen zijn. In de context van straffen kan dit bijvoorbeeld betekenen dat zwaardere straffen worden opgelegd aan personen die al een hoger recidiverisico hebben. |
| Quasi-experimentele designs | Onderzoeksdesigns die elementen van experimenten bevatten, maar waarbij de randomisatie van deelnemers niet mogelijk is. Propensity score matching is een voorbeeld hiervan. |
| Propensity Score Matching (PSM) | Een statistische methode die wordt gebruikt om quasi-experimentele designs te creëren door deelnemers met vergelijkbare kenmerken (bv. strafrechtelijk verleden, leeftijd, geslacht) aan elkaar te koppelen, om zo het effect van een interventie te isoleren. |
| Criminogene factoren | Factoren die bijdragen aan crimineel gedrag, zoals verslaving, dakloosheid of problematische sociale netwerken. |
| Differentiële associatietheorie | Een sociologische theorie die stelt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door interactie met anderen, met name binnen intieme persoonlijke groepen. |
| Sociale controle | Het geheel van sociale mechanismen (zoals normen, waarden, instituties) die ervoor zorgen dat individuen zich conformeren aan maatschappelijke regels en afwijkend gedrag voorkomen. |
| Labelingstheorie | Een sociologische theorie die stelt dat het krijgen van een crimineel "label" (stigma) door de maatschappij kan leiden tot zelfvervullende voorspellingen, waardoor de persoon inderdaad meer crimineel gedrag gaat vertonen. |
| Elektronisch toezicht (ET) | Een strafmodaliteit waarbij een dader, vaak thuis, wordt gevolgd met elektronische middelen om naleving van bepaalde voorwaarden (bv. contactverboden, avondklok) te controleren. |
| Generale preventie | Het ontmoedigen van criminaliteit in de samenleving door het tonen dat straffen worden opgelegd aan overtreders, wat een afschrikkende werking zou moeten hebben op potentiële daders. |
| Strafzekerheid | De mate waarin potentiële daders ervan uitgaan dat hun strafbare feiten zullen worden ontdekt en dat zij daarvoor gestraft zullen worden. |
| Proportioneel | In verhouding staan tot de ernst van het feit. Strafrechtelijke proportionaliteit houdt in dat zwaardere delicten zwaardere straffen dienen te krijgen dan minder zware delicten. |
| RNR-model (Risk-Need-Responsivity) | Een evidence-based model voor re-integratie en behandeling van daders, gericht op het aanpakken van risicofactoren (Risk), specifieke behoeften (Need) en het afstemmen van de interventie op de individuele leerstijl en capaciteiten (Responsivity). |
| Detentiehuis | Een voorziening die bedoeld is om gedetineerden te huisvesten en te begeleiden, vaak met een focus op re-integratie en het vermijden van de negatieve effecten van reguliere gevangenissen. |
Cover
5_Context.pptx
Summary
# Impact van detentie op de directe omgeving
Detentie heeft aanzienlijke, vaak negatieve, gevolgen voor de directe sociale omgeving van gedetineerden, waaronder familie, partners en kinderen, die ook wel als de "familie die buiten de gevangenismuren uitzit" worden aangeduid.
## 1. Impact detentie op directe omgeving
Detentie is een ingrijpende ervaring die niet alleen de gedetineerde zelf treft, maar ook hun naasten. Internationale standaarden, zoals de Nelson Mandela Rules en de European Prison Rules, benadrukken het belang van contact met de buitenwereld ter bevordering van re-integratie en het verminderen van detentieschade. Dit contact wordt vaak ook als voorwaarde gesteld voor bepaalde modaliteiten zoals voorwaardelijke invrijheidstelling.
### 1.1 Gevolgen voor familie en partners
De fysieke scheiding en beperkingen in contact met de gedetineerde persoon leiden tot diverse gevolgen voor familieleden en partners:
* **Emotionele gevolgen:** Verdriet, eenzaamheid, bezorgdheid en verhoogde stress.
* **Mentale gezondheid:** Verhoogd risico op angst, depressie en andere mentale gezondheidsproblemen.
* **Economische gevolgen:** Financiële problemen door verlies van inkomen, wat kan leiden tot gedwongen verhuizingen.
* **Relationele gevolgen:** Relatieproblemen, breuken of zelfs scheidingen.
* **Opvoeding:** Verhoogde verantwoordelijkheden en druk bij de achterblijvende ouder of verzorger.
* **Stigma en sociale isolatie:** Familieleden kunnen zelf te maken krijgen met stigma en sociale uitsluiting, ook wel bekend als 'secondary prisonization'.
#### 1.1.1 Variabiliteit in ervaringen
De ervaringen van familieleden, met name van grootouders en andere familieleden die voor kinderen zorgen wiens ouder gedetineerd is, vertonen grote variatie. Drie elementen verklaren deze variabiliteit:
* Ouderlijke betrokkenheid vóór de detentie.
* De aard van de relatie met de gedetineerde.
* De mate van familiale ondersteuning.
#### 1.1.2 Stigma en sociale contacten
Onderzoek naar vrouwelijke partners van gedetineerde mannen toont aan dat detentie frequent leidt tot negatieve reacties van de omgeving en een algemene daling in sociale contacten.
> **Tip:** Hoewel negatieve reacties van buren, vrienden en schoonfamilie leiden tot minder contact, geldt dit niet altijd voor de eigen familie. Contacten met de eigen familie kunnen juist toenemen bij negatieve reacties uit de bredere omgeving, wat duidt op intrafamiliale solidariteit als een stabiele steunbron.
#### 1.1.3 Rol van sociaal bezoek
De frequentie, consistentie en timing van sociaal bezoek worden geassocieerd met een daling in recidive.
### 1.2 Gevolgen voor kinderen
Kinderen van gedetineerden worden vaak de "vergeten slachtoffers" genoemd, met een significant aantal kinderen in België dat een gedetineerde ouder heeft. Ouderlijke detentie wordt beschouwd als een 'adverse childhood experience' (ACE).
#### 1.2.1 Algemene negatieve uitkomsten
Amerikaans onderzoek wijst op algemeen negatieve uitkomsten bij kinderen van gedetineerde ouders:
* **Internaliserend gedrag:** Verhoogd risico op stress, angst, verdriet, schaamte en depressie.
* **Externaliserend gedrag:** Verhoogd risico op druggebruik, gedragsproblemen en criminaliteit.
* **Opleiding:** Negatieve impact op schoolprestaties en het behalen van diploma's.
#### 1.2.2 Factoren die verbanden beïnvloeden
De sterkte van deze verbanden varieert afhankelijk van:
* De leeftijd van het kind.
* De ouder-kindrelatie.
* Of de gedetineerde een vader of moeder is.
* De thuissituatie vóór de detentie.
Het is van belang onderscheid te maken tussen een causaal verband en een selectie-effect; slechte omstandigheden vóór de detentie kunnen ook bijdragen aan de negatieve uitkomsten.
#### 1.2.3 Zweden-cohortonderzoek
Onderzoek naar een cohort van een miljoen Zweedse kinderen toonde aan dat blootstelling aan ouderlijke veroordelingen, inclusief detentie, geassocieerd is met 85 indicatoren vóór de leeftijd van 18 jaar. De sterkste effecten werden waargenomen bij kinderen met twee veroordeelde ouders, en specifiek bij detentie en externaliserend gedrag.
#### 1.2.4 Potentiële positieve effecten en veerkracht
Ondanks de algemene negatieve uitkomsten, kunnen er ook 'gains of parental imprisonment' zijn, zoals de kans om ouderlijke banden te herstellen of meer veiligheid en rust te ervaren bij de verwijdering van een gewelddadige of verslaafde ouder. Dit kan bijdragen aan de ontwikkeling van veerkracht, afhankelijk van de situatie vóór detentie.
#### 1.2.5 Noden van Vlaamse kinderen
Interviews met Vlaamse kinderen met een (ex-)gedetineerde ouder wijzen op uiteenlopende ervaringen, zowel psychologisch (kwaadheid, schaamte, verdriet) als sociaal (stigmatisering, uitsluiting, maar ook steun en begrip). Positieve uitkomsten omvatten persoonlijke groei en zelfstandigheid.
> **Tip:** De geïnterviewde kinderen gaven relatief weinig nood aan professionele psychologische zorg, maar benadrukten de behoefte aan steunfiguren en lotgenotencontact voor begrip en erkenning, evenals hulp- en dienstverlening op maat.
#### 1.2.6 Kinderbezoek
Kinderbezoek is essentieel, maar wordt geconfronteerd met diverse barrières:
* **Niet weten:** Gebrek aan informatie.
* **Niet kunnen:** Tegenwerking van partner of gerechtelijke maatregelen.
* **Praktische hindernissen:** Afstand, transport, tijdstippen.
* **Niet willen:** Kinderen beschermen door detentie te verzwijgen, angst voor de impact van bezoek, of gebrek aan interesse.
#### 1.2.7 Co-detentie van moeder en kind
De mogelijkheid voor moeders om met jonge kinderen tot drie jaar in de gevangenis te verblijven, kan bijdragen aan hechting en fungeren als bron van steun. Echter, zelfs zonder fysieke scheiding kunnen moeders worstelen met de impact van de detentiecontext op hun kinderen, zoals gebrek aan bewegingsvrijheid, stimulatie, beperkte moederlijke autonomie en zorgen over de verwachte scheiding.
> **Example:** Er zijn specifieke afdelingen voor co-detentie van moeder en kind, zoals in Hasselt, Lantin, Haren en Brugge, waar kinderen tussen de 2 maanden en 2 jaar verblijven.
### 1.3 Impact van alternatieve straffen
Alternatieve straffen, zoals elektronisch toezicht (ET), hebben een minder onderzochte, maar significante impact op de directe omgeving.
#### 1.3.1 Ervaringen van huisgenoten
Huisgenoten van personen onder elektronisch toezicht ervaren het "meegestraft" worden, wat hun dagelijks en sociaal leven beïnvloedt. Dit omvat aanpassingen in uurroosters, impact op relaties, en mentale belasting zoals angst en onzekerheid, vooral in de beginfase van het ET. Over het algemeen is de beoordeling van ET door huisgenoten positief, met meer voordelen dan nadelen.
> **Tip:** Huisgenoten kunnen verschillende rollen opnemen, zoals helper (extra taken), sociaal assistent (motiveren en steunen) en controleur (naleving van voorwaarden).
## 2. Indirecte omgeving
De impact van detentie reikt verder dan de directe sociale kring en kan ook de indirecte omgeving beïnvloeden, bijvoorbeeld in geografisch geconcentreerde buurten met veel ex-gedetineerden, wat armoede en recidive kan versterken. Daarnaast kunnen gevangenissen fungeren als knooppunten voor de verspreiding van infectieziekten naar de gemeenschap.
## 3. Reflecties
De meeste studies naar de impact van detentie zijn Amerikaans en focussen op mannelijke gedetineerden. Hoewel de impact overwegend negatief is, is er ook een genuanceerd beeld met mogelijke positieve uitkomsten. De effecten zijn sterk afhankelijk van de situatie vóór detentie. Longitudinaal onderzoek is cruciaal om causaliteit vast te stellen.
> **Tip:** Ondersteuning door en voor de sociale context na vrijlating is een sleutelfactor in het bevorderen van desistance (het stoppen met crimineel gedrag).
---
# Alternatieve straffen en hun impact
Dit deel van de studie behandelt de impact van niet-vrijheidsberovende straffen op de directe sociale context van de veroordeelde, met specifieke aandacht voor elektronisch toezicht (ET) en de ervaringen van huisgenoten.
### 2.1 Impact van niet-vrijheidsberovende straffen op de directe context
In tegenstelling tot de uitgebreide literatuur over detentie, is er significant minder onderzoek gedaan naar de effecten van alternatieve, niet-vrijheidsberovende straffen op de directe omgeving van de veroordeelde. De rol van huisgenoten in de praktijk en in onderzoek krijgt eveneens weinig aandacht. Elektronisch toezicht (ET) wordt soms gezien als een mogelijke oplossing voor de negatieve impact van detentie op de sociale context.
#### 2.1.1 Elektronisch toezicht (ET) en huisgenoten
Het opleggen van ET vereist doorgaans de instemming van meerderjarige huisgenoten. Onderzoek naar de ervaringen van huisgenoten van personen onder ET, waarbij zij zichzelf als 'mee-gestraft' beschouwen, toont aan dat ET significante invloed heeft op hun dagelijks en sociaal leven.
* **Invloed op dagelijks leven:** Het uurrooster van de veroordeelde wordt centraal, wat planning en structuur cruciaal maakt voor de huisgenoten.
* **Invloed op sociaal leven:** Huisgenoten bevinden zich vaker thuis, wat zowel positieve als negatieve gevolgen kan hebben voor hun relaties.
* **Mentale impact:** Angst, stress en onzekerheid zijn veelvoorkomende mentale effecten, vooral in de beginfase van ET tijdens de aanpassingsperiode.
Ondanks deze uitdagingen, wordt de algemene beoordeling van ET door huisgenoten vaak positief bevonden, waarbij de voordelen opwegen tegen de nadelen.
#### 2.1.2 De 'mee-straf'-ervaring: roltransities en extra rollen
Huisgenoten van personen onder ET kunnen verschillende rollen opnemen, wat leidt tot roltransities en extra verantwoordelijkheden:
* **Helper:** Het opnemen van extra taken en verantwoordelijkheden ter ondersteuning van de veroordeelde.
* **Sociaal assistent:** Het motiveren en ondersteunen van de veroordeelde bij het naleven van de voorwaarden.
* **Controleur:** Het toezien op de naleving van de specifieke voorwaarden van het elektronisch toezicht.
> **Tip:** Het perspectief van huisgenoten ('mee-straffen') is essentieel voor een volledig begrip van de impact van alternatieve straffen en benadrukt de noodzaak van ondersteuning voor deze groep.
#### 2.1.3 Vergelijking met detentie
Hoewel ET impact heeft, wordt de impact van detentie op de familie van gedetineerden als ingrijpender beschouwd. De fysieke scheiding en beperkt contact tijdens detentie leiden tot emotionele, mentale, economische en relationele problemen voor partners en familieleden. Dit fenomeen staat bekend als 'family doing time on the outside' en kan leiden tot secundaire prisonisatie.
> **Voorbeeld:** Een partner van een gedetineerde ervaart emotionele eenzaamheid, financiële problemen door wegvallen inkomen en moet de opvoeding van kinderen alleen op zich nemen, naast het omgaan met stigma en sociale isolatie.
---
# Indirecte context en algemene reflecties
Dit onderdeel bespreekt de bredere impact van straffen op de indirecte omgeving, zoals buurten, en reflecteert op Amerikaans onderzoek, de genuanceerde beeldvorming en het belang van ondersteuning na vrijlating.
### 3.1 Impact op de indirecte omgeving
Strafuitvoering heeft niet alleen een directe impact op de persoon die gestraft wordt, maar ook op hun bredere sociale context, soms aangeduid als 'collateral consequences' of 'secondary punishment'. Interesse in deze sociale context komt voort uit desistance-onderzoek, dat zich richt op de betekenisvolle bindingen en prosociale netwerken die een rol spelen bij het stoppen met crimineel gedrag. Hoewel deze effecten als 'secundair' worden bestempeld, is de ervaring ervan voor betrokkenen allesbehalve triviaal.
#### 3.1.1 Impact op de bredere maatschappelijke context
De impact van straffen kan zich uitstrekken tot in buurten. Gedetineerden komen vaak uit geografisch geconcentreerde wijken. Na hun vrijlating kan dit leiden tot een versterking van armoede in die regio's. Daarnaast kan de concentratie van gedetineerden in gevangenissen, waar infectieziekten zoals hiv, hepatitis en tuberculose zich kunnen verspreiden, ook leiden tot de verspreiding van deze ziekten naar buiten toe na vrijlating.
### 3.2 Algemene reflecties
De reflecties op de impact van straffen concentreren zich voornamelijk op Amerikaans onderzoek, vaak uitgevoerd bij mannelijke gedetineerden. Deze onderzoeken tonen aan dat er sprake is van een negatieve impact, maar bieden ook een genuanceerd beeld met mogelijke positieve effecten ('gains').
#### 3.2.1 Genuanceerde beeldvorming van effecten
* **Amerikaans onderzoek bij mannelijke gedetineerden:** De focus ligt vaak op de negatieve gevolgen van detentie.
* **Genuanceerd beeld:** Naast negatieve effecten worden er ook positieve 'gains' geïdentificeerd. Een voorbeeld hiervan is wanneer een gewelddadige partner gedetineerd wordt, wat kan leiden tot meer rust in de thuisomgeving.
* **Afhankelijkheid van beginsituatie:** De effecten van straf zijn sterk afhankelijk van de situatie van de persoon vóór de detentie.
* **Longitudinaal onderzoek en causaliteit:** Hoewel longitudinaal onderzoek waardevolle inzichten biedt, blijft het bepalen van een strikt causaal verband tussen detentie en bepaalde uitkomsten complex, mede door mogelijke selectie-effecten.
#### 3.2.2 Belang van ondersteuning na vrijlating
Ondersteuning door en voor de sociale context na vrijlating wordt beschouwd als een cruciale factor in het desistance-onderzoek. Een sterk sociaal netwerk en prosociale bindingen vergroten de kans op succesvolle re-integratie en het stoppen met crimineel gedrag. Het betrekken van de sociale omgeving bij het ondersteuningsproces na vrijlating is daarom van groot belang.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Collateral consequences | Bijkomende, vaak onbedoelde, gevolgen van een straf die de directe veroordeelde persoon beïnvloeden, zoals de impact op familie, werk en sociale relaties. |
| Secondary punishment | Een term die gebruikt wordt om de bijkomende negatieve effecten van een straf aan te duiden die niet direct voortvloeien uit de opgelegde sanctie zelf, maar uit de maatschappelijke reacties en de impact op de omgeving van de veroordeelde. |
| Desistance-onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het proces waarbij individuen stoppen met crimineel gedrag. Hierbij wordt vaak gekeken naar de rol van sociale bindingen en netwerken die een positieve invloed hebben op het stoppen met criminaliteit. |
| Sociaal kapitaal | De waarde die voortkomt uit sociale netwerken, waarin betekenisvolle bindingen en prosociale relaties een cruciale rol spelen bij het faciliteren van wederzijds begrip, ondersteuning en het bevorderen van positief gedrag. |
| Detentie | De periode waarin een persoon wordt vastgehouden in een gevangenis of een andere inrichting als gevolg van een strafrechtelijke veroordeling of als voorlopige maatregel. |
| Re-integratie | Het proces waarbij een persoon die een straf heeft ondergaan, weer wordt opgenomen in de maatschappij. Dit omvat vaak het terugkeren naar werk, huisvesting en sociale relaties. |
| Detentieschade | Negatieve psychologische, sociale of fysieke gevolgen die een persoon oploopt tijdens de periode van detentie, die het re-integratieproces na vrijlating kunnen bemoeilijken. |
| VI (Vrijheidsberoving met Interne strafmaat) | Een strafvorm waarbij de veroordeelde gedurende een bepaalde periode wordt vrijheidsberoofd, maar dit niet per se in een traditionele gevangenis hoeft te gebeuren. |
| PV (Probationaire Voorwaarde) | Een strafmaat waarbij de veroordeelde niet direct een gevangenisstraf uitzit, maar aan bepaalde voorwaarden moet voldoen die door de reclassering worden gecontroleerd. |
| Secondary prisonization | Het proces waarbij mensen die niet in de gevangenis zitten, maar wel een nauwe band hebben met gedetineerden, zelf bepaalde negatieve effecten ervaren die vergelijkbaar zijn met de gevolgen van gevangenisstraf, zoals stigma of sociale isolatie. |
| Adverse childhood experience (ACE) | Een traumatische gebeurtenis die plaatsvindt tijdens de kindertijd, zoals verwaarlozing, misbruik of het meemaken van huiselijk geweld, die aanzienlijke langetermijngevolgen kan hebben voor de gezondheid en het welzijn. Ouderlijke detentie wordt ook als een ACE beschouwd. |
| Internaliserend gedrag | Gedragsproblemen die zich naar binnen richten, zoals angst, depressie, somatische klachten en teruggetrokkenheid. Dit wordt vaak gezien bij kinderen die te maken krijgen met stressvolle situaties zoals ouderlijke detentie. |
| Externaliserend gedrag | Gedragsproblemen die zich naar buiten richten, zoals agressie, impulsiviteit, oppositioneel gedrag, vandalisme en delinquentie. Dit type gedrag komt vaker voor bij kinderen die te maken hebben met ouderlijke detentie. |
| Cohorte | Een groep mensen die op een vergelijkbaar moment een bepaalde gebeurtenis of reeks gebeurtenissen hebben meegemaakt, en die vervolgens worden gevolgd om de effecten daarvan te bestuderen. |
| Electronic monitoring (EM) | Een alternatieve strafvorm waarbij de veroordeelde wordt gevolgd met behulp van technologie, zoals enkelbanden met GPS-tracking, om naleving van voorwaarden te controleren. |
| Mee-gestraft | Een term die verwijst naar personen (meestal huisgenoten of familieleden) die indirect de gevolgen van de straf van een ander ondervinden, alsof zij zelf ook gestraft worden. |
| Mee-straffen | De rol die huisgenoten of familieleden van veroordeelden aannemen in het proces van strafvervolging, waarbij zij extra taken en verantwoordelijkheden op zich nemen die verband houden met de naleving van strafvoorwaarden. |
Cover
8JC 2025-2026 - Preventie.pptx
Summary
# Het concept preventie en de indeling ervan
Dit onderwerp verkent de definitie van preventie, de verschillende dimensies en modellen die gebruikt worden om preventie te categoriseren, en de vier preventietypes: situationeel, punitief, behandelend en maatschappelijk.
### 1.1 Wat is preventie?
Preventie omvat initiatieven die doelbewust en systematisch anticiperen op risicofactoren.
* **Initiatieven:** Dit zijn handelingen, geen omstandigheden.
* **Doelbewust:** Het initiatief is gericht op het bereiken van een preventief doel.
* **Systematisch:** Dit verwijst naar een planmatige werking.
* **Risicofactoren:** Dit zijn factoren die de gewenste situatie belemmeren, ofwel beschermende factoren die de situatie bevorderen.
> **Tip:** De klassieke tweedeling tussen preventie en repressie is niet altijd houdbaar, en een kritische criminologische kijk is noodzakelijk.
### 1.2 Criminologische preventie: dimensies en modellen
Criminologische preventie vraagt om een geïntegreerde aanpak, met deskundigheid en visie. Het is per definitie een normatief discours, waarbij gezocht wordt naar evenwichtige en sociaal rechtvaardige preventie. Het preventielandschap kan op drie manieren worden geordend:
1. **Tijdstip van ingrijpen:**
* Primair: ingrijpen vóór het probleem zich voordoet.
* Secundair: ingrijpen tijdens het probleem.
* Tertiair: ingrijpen na het probleem.
2. **Focus:**
* Persoonsgerichte actie: gericht op het individu.
* Structuurgerichte actie: gericht op de omgeving of maatschappij.
3. **Karakter:**
* Defensieve preventie: verdediging tegen criminaliteit.
* Offensieve preventie: proactief ingrijpen om criminaliteit te voorkomen.
> **Tip:** Omdat verklaringen voor criminaliteit vaak complex zijn, is een voldoende brede en integrale interventie meestal geboden.
#### 1.2.1 De vier preventietypes
Het preventielandschap kan ook worden ingedeeld in vier preventietypes, elk met eigen achterliggende opvattingen en modellen:
1. **Situationele preventie:**
* **Opvatting:** Gericht op het verkleinen van de gelegenheid tot criminaliteit, vaak met technologische middelen ('technopreventie') of door de omgeving minder aantrekkelijk te maken voor criminaliteit ('hostile architecture' of 'defensible space').
* **Voorbeeld:** Het plaatsen van banken waarop men niet lang kan zitten of in slaap kan vallen, om daklozen en hangjongeren te weren.
2. **Punitieve preventie:**
* **Opvatting:** Gebaseerd op het idee van afschrikking, waarbij de kosten van criminaliteit (straf) de baten overstijgen (Rational Choice Theory).
* **Voorbeeld:** De aankondiging van cameratoezicht om doelloos rondhangen te ontmoedigen, of het instellen van plaatsverboden.
3. **Behandelende preventie:**
* **Opvatting:** Richt zich op het genezen van wat 'ziek' is, met nadruk op vroegtijdige interventie bij individuele en familiale dysfuncties. Dit sluit aan bij levensloop- en ontwikkelingscriminologie en risicofactoren-onderzoek.
* **Voorbeeld:** Interventies gericht op het tegengaan van pesten, zowel offline als via sociale media, of het bespreken van druggebruik met jongeren.
4. **Maatschappelijke preventie:**
* **Opvatting:** Kijkt naar de bredere maatschappelijke en sociale context en structurele oorzaken van criminaliteit, inclusief concepten als labeling en stigmatisering.
* **Voorbeeld:** Het ter beschikking stellen van graffitimuren waar het wel mag, om vandalisme op andere plaatsen te voorkomen.
> **Tip:** Situationele preventie focust op de gelegenheid, terwijl maatschappelijke preventie de wortels van het probleem aanpakt.
### 1.3 Preventie versus repressie: de 'pre-crime' samenleving
De slogan "voorkomen is beter dan genezen" is vaak waar, maar niet altijd. In tijden van onzekerheid, kenmerkend voor de laatmoderne, hoogtechnologische samenleving, neemt het belang van preventie toe. Dit uit zich in een focus op het voorzorgsprincipe, controle, beheersing van risico's en reductie van onzekerheid.
Lucia Zedner spreekt in dit verband van een verschuiving van een 'post-crime' naar een 'pre-crime' samenleving. Hierbij wordt er geanticipeerd op dat wat nog niet gebeurd is en mogelijk nooit zal gebeuren. Dit zien we bijvoorbeeld terug in terrorismebestrijding.
> **Tip:** Het concept van 'pre-crime' houdt in dat men potentieel risicovol gedrag vroegtijdig detecteert, wat kan leiden tot nieuwe vormen van controle en surveillance.
#### 1.3.1 De grenzen van preventie en vroegtijdige interventie
Hoewel het idee van preventie en vroegtijdige interventie logisch en overtuigend is, zijn er belangrijke bedenkingen:
* **Methodologische bedenkingen:**
* De sprong van het identificeren van risicofactoren in algemene bevolkingsonderzoeken naar het controleren van 'risicovolle individuen' is discutabel.
* Risicofactoren zijn geen causale determinanten; ze verklaren niet noodzakelijk 'hoe' en 'waarom' criminaliteit optreedt.
* De efficiëntie en effectiviteit van preventieve maatregelen zijn niet altijd duidelijk meetbaar, en er is een focus op output in plaats van outcome.
* **Theoretische bedenkingen:**
* Kinderen kunnen worden gereduceerd tot 'risico-objecten', als onvermijdelijk pre-crimineel beschouwd. Dit kan leiden tot het onterecht labelen en stigmatiseren van individuen, wat een inbreuk kan zijn op de vrijheid.
* De vroege identificatie van risicokinderen is geen exacte wetenschap en loopt het risico op labeling en stigmatisering.
* De grens tussen preventie en repressie wordt dun. Preventie kan uitgroeien tot een vorm van 'pre-pressie', waarbij bepaalde levensvormen vroegtijdig worden ingedrukt of omgebogen naar gewenste vormen.
* Er is een principiële beperking aan het preventieve denken, met een risico op stigmatisering en criminalisering. De vraag is hoeveel vrijheid mag worden opgeofferd in de naam van het voorkomen van mogelijke schade.
> **Voorbeeld:** De uitspraak dat men bij interventies zelfs pre-nataal zou kunnen ingrijpen, illustreert de potentiële excessen van preventie in de 'pre-crime' samenleving.
#### 1.3.2 De positie van kinderen en jongeren
De focus op preventie en vroegtijdige interventie kan de positie van kinderen en jongeren beïnvloeden. De verschuiving kan gaan van een welzijnsgeoriënteerde bezorgdheid en bescherming naar controle en beheersing, van het 'kind in gevaar' naar het 'kind als gevaar'. Dit kan leiden van de 'eeuw van het kind' naar de 'eeuw van het risicokind'.
> **Tip:** Een emancipatorische, geïntegreerde preventie is wenselijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van elk preventietype, met aandacht voor proportionaliteit, subsidiariteit en de sociaal-ethische dimensie van preventie. Een positieve focus op kracht, emancipatie, keuze en gedeelde verantwoordelijkheid is hierbij cruciaal.
---
# De kritische kijk op preventie: 'voorkomen is beter dan genezen'
Dit deel onderzoekt de houdbaarheid van het principe 'voorkomen is beter dan genezen', inclusief methodologische bedenkingen, theoretische reflecties over kinderen als risico-objecten, en de dunne grens tussen preventie en repressie.
### 2.1 Het principe 'voorkomen is beter dan genezen' onder de loep
Het klassieke adagium 'voorkomen is beter dan genezen' wordt in de jeugdcriminologie kritisch bevraagd. Hoewel het vaak als een logische en overtuigende benadering wordt gezien, zeker in tijden van onzekerheid en in een laatmoderne, hoogtechnologische samenleving die gekenmerkt wordt door risico's en de wens tot controle, is de houdbaarheid ervan niet onbetwist.
#### 2.1.1 Preventie in tijden van onzekerheid en de opkomst van 'pre-crime'
De hedendaagse samenleving, vaak aangeduid als een risicomaatschappij, hecht veel belang aan het voorzorgsprincipe, waarbij de nadruk ligt op het uitsluiten van risico's en het reduceren van onzekerheid. Dit heeft een impact op de jeugdcriminologie, met een toegenomen focus op:
* Vroegtijdige registratie, archivering, classificatie en detectie van sociale risico's.
* Efficiëntie en effectiviteit van middelen, maatregelen en interventies.
Lucia Zedner introduceert het concept van de 'pre-crime' samenleving, waarbij de focus verschuift van de post-crime (na het delict) naar de pre-crime (voorafgaand aan het delict) fase. Het voorzorgsprincipe leidt tot een drang naar vroegtijdige detectie van potentieel risicovol gedrag, wat kan resulteren in inbreuken op wetgeving, zelfs nog voordat er daadwerkelijk een delict is gepleegd. Dit nieuwe controle- en surveillancemodel wordt treffend omschreven als:
> **Quote:** "Pre-crime shifts the temporal perspective to anticipate and forestall that which has not yet occured and may never do so."
Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de aanpak van terrorismebestrijding, waar men zich bezighoudt met "bekende bekenden" (known knowns), "bekende onbekenden" (known unknowns) en "onbekende onbekenden" (unknown unknowns).
De nadruk op preventie en vroegtijdige interventie wordt vaak gerechtvaardigd met het idee dat men de belangrijkste risicofactoren voor crimineel gedrag moet identificeren en preventieve methoden moet implementeren om deze tegen te gaan.
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat dit idee, hoewel overtuigend en passend in het huidige tijdsgewricht, kritisch bevraagd moet worden op zowel methodologisch als theoretisch vlak.
#### 2.1.2 Methodologische bedenkingen bij preventie
De effectiviteit en legitiemheid van preventieprogramma's worden beïnvloed door diverse methodologische vraagstukken:
* **Individuele interventies versus statistische groepsrisico's:** Er is een controversiële sprong van het identificeren van risicofactoren in longitudinale en populatiestudies naar het identificeren en controleren van 'risicovolle individuen'. Dit roept vragen op over de validiteit van het direct toepassen van groepskenmerken op individuen.
* **Risicofactoren ≠ causale determinanten:** Het feit dat bepaalde factoren in het verleden correleren met toekomstig gedrag (risicofactoren) betekent niet automatisch dat deze factoren het toekomstige gedrag veroorzaken. Dit gebrek aan inzicht in de 'hoe' en 'waarom' van de verbanden beperkt de effectiviteit van preventieve interventies.
> **Tip:** Wees voorzichtig met het te snel trekken van conclusies uit correlaties. Richt je op het begrijpen van de onderliggende mechanismen.
#### 2.1.3 Theoretische reflecties: kinderen als 'risico-objecten'
Een bijzonder zorgwekkende theoretische reflectie betreft de behandeling van kinderen als 'risico-objecten', waarbij ze als onvermijdelijk pre-crimineel worden beschouwd. De gedachte dat men steeds vroeger moet ingrijpen, zelfs al voor de geboorte van het kind, om maatschappelijke problemen te voorkomen, is problematisch.
* **De rol van 'valse positieven' en 'valse negatieven':** Interventies die gebaseerd zijn op risicoprofielen kunnen leiden tot foutieve classificaties. De 'casualties of war' in deze context zijn de kinderen die onterecht als risicovol worden bestempeld.
* **Labeling en stigmatisering:** Vroege identificatie van risicokinderen is geen exacte wetenschap en brengt het risico met zich mee van labeling en stigmatisering. Dit kan juist leiden tot het gedrag dat men probeert te voorkomen.
> **Example:** Denk aan een jongere die, vanwege een combinatie van factoren (bv. slechte schoolprestaties, sociale isolatie), als 'risicovol' wordt bestempeld. Als gevolg hiervan wordt deze jongere nauwlettend gevolgd, mogelijk met negatieve consequenties voor zijn zelfbeeld en sociale interacties, wat de kans op problematisch gedrag paradoxaal genoeg kan vergroten.
Dit verschuift de focus van welzijnsgerichte bezorgdheid naar controle en beheersing, waarbij het kind evolueert van 'kind in gevaar' naar 'kind als gevaar'.
#### 2.1.4 De dunne grens tussen preventie en repressie
De nadruk op preventie en vroegtijdige interventie kan, indien niet zorgvuldig gehanteerd, de grens tussen preventie en repressie doen vervagen. Wanneer preventie primair gericht is op controle, vroegtijdige detectie en gedragsregulering, dreigt deze te transformeren in een vorm van 'pre-pressie' of 'proactieve repressie'.
* **'Pre-pressie':** Dit concept beschrijft proactieve repressie die bepaalde levensvormen vroegtijdig wil onderdrukken en ombuigen in de richting van gewenste levensvormen.
* **Principiële beperking van preventief denken:** Ashworth en Zedner benadrukken dat het preventieve denken zijn beperkingen kent. De afweging tussen het risico op potentiële schade en het risico op stigmatisering en criminalisering is cruciaal. Vroegtijdige interventie moet worden afgewogen tegen het principe van minimale interventie, waarbij rekening wordt gehouden met de schadelijke effecten van controle en regulering.
> **Quote:** "...how much liberty may be sacrificed in the name of preventing ‘a harm that might be done’."
De vraag hoe ver men mag gaan in het opofferen van vrijheid ter preventie van mogelijke schade, blijft een centraal ethisch dilemma.
### 2.2 De zoektocht naar geïntegreerde en emancipatorische preventie
Gezien de kritische kanttekeningen, pleiten auteurs voor een meer geïntegreerde en sociaal-ethische benadering van preventie. Dit houdt in:
* **Nood aan een brede en complexe aanpak:** Omdat de verklaringen voor criminaliteit complex zijn, moet ook de interventie voldoende breed en complex zijn. Dit vereist een geïntegreerde aanpak die verder gaat dan simpele oplossingen.
* **Focus op kracht, emancipatie en keuze:** Naast het beheersen van risico's, moet er ook aandacht zijn voor de positieve kracht van individuen, hun emancipatie en de mogelijkheid tot het maken van eigen keuzes.
* **Gelijkwaardigheid van preventietypes:** Elk van de vier preventietypes (situationeel, punitief, behandelend en maatschappelijk) heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Een effectieve preventiestrategie combineert deze op een evenwichtige manier.
* **De sociaal-ethische dimensie:** Preventie moet geworteld zijn in een sterke sociaal-ethische overweging, waarbij proportionaliteit en subsidiariteit (het principe dat men pas ingrijpt als dat absoluut noodzakelijk is) gerespecteerd worden.
> **Tip:** Een echt effectieve preventie kijkt voorbij de symptomen en pakt de dieperliggende oorzaken aan, met oog voor de menselijke waardigheid en de vrijheid van het individu. De transitie van 'de eeuw van het kind' naar 'de eeuw van het risicokind' moet kritisch worden bewaakt.
---
# De evolutie van preventie naar een pre-crime samenleving
Dit onderwerp analyseert de verschuiving van traditionele preventiestrategieën naar een "pre-crime" benadering, met een focus op het voorzorgsprincipe, risicobeheer en de impact hiervan op de jeugdcriminologie en de positie van kinderen en jongeren.
### 3.1 De definitie en dimensies van preventie
Preventie omvat doelbewuste en systematische initiatieven die anticiperen op risicofactoren.
* **Initiatieven:** concrete handelingen, geen loutere omstandigheden.
* **Doelbewust:** gericht op het bereiken van een specifiek preventief doel.
* **Systematisch:** planmatig en gestructureerd.
* **Risicofactoren:** elementen die een gewenste situatie belemmeren of juist ongewenste situaties bevorderen (in tegenstelling tot beschermende factoren).
Criminologische preventie vereist een geïntegreerde aanpak met deskundigheid en visie. Het is per definitie een normatief discours dat streeft naar een evenwichtige en sociaal rechtvaardige preventie. Het preventielandschap kan worden ingedeeld op basis van drie dimensies:
1. **Tijdstip van ingrijpen:** primair (vóór het probleem), secundair (tijdens het probleem) en tertiair (na het probleem).
2. **Focus:** persoonsgericht (individuen) of structuurgericht (omgeving, maatschappij).
3. **Karakter:** defensief (reactief op bestaande risico's) of offensief (proactief in het creëren van veiligheid).
Een meer gedetailleerde indeling onderscheidt vier preventietypes:
1. **Situationele preventie:** technopreventie, 'hostile architecture' of 'defensible space', gericht op het beperken van de gelegenheid tot criminaliteit.
2. **Punitieve preventie:** gebaseerd op afschrikking (kosten-batenanalyses, rationele keuze theorie).
3. **Behandelende preventie:** vroegtijdige interventie gericht op individuele en familiale dysfuncties (levensloop- en ontwikkelingscriminologie, risicofactoren-onderzoek).
4. **Maatschappelijke preventie:** gericht op de maatschappelijke en sociale context, structurele factoren, labeling en stigmatisering.
### 3.2 De verschuiving naar een "pre-crime" samenleving
De klassieke tweedeling tussen preventie en repressie wordt steeds vager, met name in onzekere tijden. De laatmoderne, hoogtechnologische samenleving kenmerkt zich door risicobewustzijn en de nadruk op het voorzorgsprincipe. Dit leidt tot een focus op controle en beheersing van risico's en onzekerheid.
Lucia Zedner beschrijft deze ontwikkeling als een overgang van een 'post-crime' naar een 'pre-crime' samenleving. Dit betekent een verschuiving van het reageren op reeds gepleegd strafbaar gedrag naar het anticiperen en voorkomen van potentieel risicovol gedrag, nog voordat het zich voordoet.
> **Tip:** Het voorzorgsprincipe impliceert een poging om risico's en onzekerheid uit te sluiten, wat kan leiden tot vroegtijdige detectie en controle van gedrag dat potentieel risicovol *zou kunnen zijn*.
Dit concept is onder andere zichtbaar in de terrorismebestrijding, waar informatieanalyse en surveillance worden ingezet om dreigingen te detecteren voordat ze zich manifesteren.
> **Example:** Een uitspraak als "Reports that say that something hasn’t happened are always interesting to me, because as we know, there are known knowns; there are things we know we know. We also know there are known unknowns; that is to say we know there are some things we do not know. But there are also unknown unknowns – the ones we don’t know we don’t know" illustreert de complexiteit en onzekerheid die inherent is aan het anticiperen op toekomstige gebeurtenissen.
### 3.3 Kritische kanttekeningen bij vroegtijdige interventie
Hoewel het idee van preventie en vroegtijdige interventie logisch en overtuigend is, en past binnen een tendens van efficiëntie en effectiviteit ("evidence-based"), zijn er belangrijke methodologische en theoretische bedenkingen.
#### 3.3.1 Methodologische bedenkingen
* **Individuele interventies en statistische groepsrisico's:** Er wordt een "questionable jump" gemaakt van het identificeren van risicofactoren in longitudinale en populatiestudies naar het identificeren en controleren van individuele 'risicovolle' personen.
* **Risicofactoren zijn geen causale determinanten:** Het feit dat bepaald gedrag in het verleden een goede voorspeller is van toekomstig gedrag, betekent niet noodzakelijk dat dit gedrag de oorzaak is van toekomstig gedrag. Dit zegt weinig over het 'hoe' en 'waarom' van dit verband.
#### 3.3.2 Theoretische reflecties
* **Kinderen als 'risico-objecten':** De focus op vroege interventie kan leiden tot het bestempelen van kinderen als inherent risicovol, potentieel al vóór hun geboorte. Dit roept vragen op over de legitimiteit en wenselijkheid van een dergelijke strategische doelstelling.
* **Valse positieven/negatieven:** Interventies kunnen leiden tot het onterecht labelen van individuen die geen crimineel gedrag zullen vertonen (valse positieven) of het missen van individuen die wel risico lopen (valse negatieven). Deze 'casualties' van het preventiesysteem kunnen ernstige gevolgen hebben.
* **Labeling, stigmatisering en criminalisering:** Vroege identificatie van risicokinderen is geen exacte wetenschap en loopt het risico op labeling en stigmatisering, wat op zichzelf al kan bijdragen aan crimineel gedrag.
### 3.4 De dunne grens tussen preventie en repressie: "pre-pressie"
De nadruk op preventie en vroegtijdige interventie, met name in het teken van controle en gedragsregulering, vervaagt de grens met repressie. Dit leidt tot het concept van "pre-pressie": proactieve repressie die bepaalde levensvormen vroegtijdig tracht in te drukken en om te buigen naar gewenste levensvormen.
Ashworth en Zedner wijzen op de principiële beperkingen van het preventieve denken:
* Het risico op potentiële schade moet worden afgewogen tegen het risico op stigmatisering en criminalisering.
* Er dient een evenwicht te zijn tussen vroegtijdige interventie en een 'minimum interventie', waarbij rekening wordt gehouden met de schadelijke effecten van controle en regulering. De vraag is "hoeveel vrijheid mag worden opgeofferd in naam van het voorkomen van schade die mogelijk zal gebeuren?".
* Er is een gebrek aan kritische discussie over de positieve focus op kracht, emancipatie, keuze en (gedeelde) verantwoordelijkheid.
### 3.5 Impact op de positie van kinderen en jongeren
De evolutie richting een pre-crime samenleving heeft een directe impact op de positie van kinderen en jongeren. De zorg verschuift van een welzijnsgeoriënteerde bezorgdheid en bescherming naar controle en beheersing. Het kind wordt niet langer primair gezien als 'kind in gevaar', maar steeds meer als 'kind als gevaar'. De 'eeuw van het kind' dreigt te evolueren naar de 'eeuw van het risicokind'.
Er is een dringende noodzaak aan emancipatorische, geïntegreerde preventie die rekening houdt met de grenzen van preventie en vroegtijdige interventie. Principes van proportionaliteit en subsidiariteit zijn hierbij cruciaal. Elk preventietype heeft zijn eigen mogelijkheden en beperkingen, en de sociaal-ethische dimensie van preventie mag hierbij niet uit het oog worden verloren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Preventie | Preventie omvat initiatieven die doelbewust en systematisch anticiperen op risicofactoren. Deze initiatieven zijn handelingen, gericht op een specifiek doel en planmatig uitgevoerd, om factoren die de gewenste situatie belemmeren te voorkomen. |
| Risicofactoren | Factoren die de gewenste situatie belemmeren, ofwel beschermende factoren die de situatie consolideren of bevorderen. Het identificeren van risicofactoren is cruciaal voor de effectiviteit van preventieve interventies. |
| Geïntegreerde preventie | Een benadering binnen de criminologische preventie die pleit voor een brede en complexe interventie die verschillende aspecten van het probleem aanpakt. Dit houdt in dat er deskundigheid en visie nodig zijn voor een evenwichtige en sociaal rechtvaardige aanpak. |
| Situationele preventie | Een vorm van preventie die zich richt op het aanpassen van de omgeving en gelegenheden om criminaliteit te bemoeilijken. Dit omvat technopreventie, 'hostile architecture' en 'defensible space' concepten die inspelen op de gelegenheid tot het plegen van delicten. |
| Punitieve preventie | Preventie die gebaseerd is op het principe van afschrikking, waarbij de kosten en baten van crimineel gedrag worden afgewogen. Dit model gaat uit van een rationele keuze van daders en de effectiviteit van straffen om ongewenst gedrag te ontmoedigen. |
| Behandelende preventie | Een aanpak die gericht is op vroegtijdige interventie bij individuele en familiale dysfuncties. Het model bouwt voort op gedragswetenschappelijke inzichten en onderzoek naar risicofactoren binnen de levensloop en ontwikkelingscriminologie. |
| Maatschappelijke preventie | Preventie die de aandacht vestigt op de maatschappelijke en sociale context en interacties die bijdragen aan criminaliteit. Dit model kijkt naar structurele factoren, labeling en stigmatisering als mogelijke oorzaken van delictgedrag. |
| Pre-crime samenleving | Een samenleving waarin preventie zich richt op het anticiperen en voorkomen van gedrag dat potentieel strafbaar is, nog voordat het daadwerkelijk plaatsvindt. Dit principe staat centraal in de opkomst van nieuwe vormen van controle en surveillance. |
| Voorzorgsprincipe | Een principe dat stelt dat voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden om potentiële risico's en onzekerheden te beheersen, zelfs als de precieze omvang van de schade niet bekend is. Dit principe stuurt de ontwikkeling van preventieve maatregelen in risicomaatschappijen. |
| Emancipatorische preventie | Een benadering van preventie die de nadruk legt op de kracht, emancipatie en keuzevrijheid van individuen, met inbegrip van gedeelde verantwoordelijkheid. Dit concept is een aanvulling op de focus op risico's en controle. |
Cover
9JC 2025-2026 - Besluitvorming & beslissingspraktijk.pptx
Summary
# Onderzoek naar de beslissingspraktijk van jeugdrechters
Dit onderzoek, gebaseerd op het doctoraatswerk van Goedseels en een daaropvolgend NICC-onderzoek, analyseert de beslissingspraktijk van jeugdrechters in België, met een focus op zowel juridische als sociale aspecten van jeugdbescherming en -sanctionering.
### 1.1 Het doctoraatsonderzoek van Goedseels
Het doctoraatsonderzoek van Goedseels richtte zich op de beslissingspraktijk van jeugdrechters binnen het kader van de federale jeugdbeschermingswet.
#### 1.1.1 Methodologie van Goedseels
Het onderzoek was kwalitatief van aard en omvatte de analyse van dossiers in vier jeugdrechtbanken, interviews met tien jeugdrechters (Nederlandstalig en Franstalig) en de studie van tachtig zaken betreffende de afkorting MOF (misdrijven tegen de weldadigheid, ook wel gekend als strafbare feiten door minderjarigen). De dataverzameling gebeurde via jeugdrechtbankdossiers, observaties van zittingen (zowel in kabinet als openbare zitting) en de analyse van beschikkingen of vonnissen, aangevuld met specifieke interviews met jeugdrechters.
#### 1.1.2 Resultaten van Goedseels: 'Veel bescherming'
Een centraal thema in de bevindingen was de nadruk op bescherming, waarbij de focus lag op de minderjarige dader als 'beïnvloedbaar', 'impulsief', 'mentaal zwak' en met een 'gebrekkig waarde- en normenpatroon'. De familiale context werd vaak betrokken door de vaststelling van 'te weinig grenzen', 'vergoeilijking', 'overbescherming' of 'onvoldoende omkadering of structuur'. Beperkingen en tekorten van de jongere kregen meer aandacht dan hun krachten en competenties.
Het belang van de sociale dienst en het maatschappelijk onderzoek werd onderstreept; een jeugdrechter gaf aan dat de consulent voor hem zeer bepalend was in zijn besluitvorming.
Het doel van de opgelegde maatregelen werd voornamelijk gedefinieerd als 'hulp', 'begeleiding', 'bescherming', 'opvoeding' en 'behandeling'. Hoewel de duur van maatregelen werd bepaald, werd deze vaak afhankelijk gesteld van de verdere evolutie van de jongere met een open einde als 'en dan zien we wel...'.
Wat betreft rechtswaarborgen, werd de rol van de advocaat als beperkt beschouwd, net als het hoorrecht. Het vermoeden van onschuld werd niet altijd strikt toegepast. De interviews met jeugdrechters gaven aan dat de inbreng van de advocaat vaak als 'minst relevant' werd ervaren en niet altijd strookte met de directe wensen van de minderjarige, maar wel met het vermeende belang van de minderjarige. Het hoorrecht werd vaak afgesloten met instemming, wat meer leek op een formele bevestiging dan een oprechte bevraging.
#### 1.1.3 Resultaten van Goedseels: 'Ook reactie op de feiten'
Naast bescherming was er ook een reactie op de feiten, met een duidelijk signaal en onmiddellijke reactie op ernstige feiten. Hoewel de jongere als verantwoordelijk werd beschouwd, werd er vaak rekening gehouden met een 'nog onvoldoende schuldbesef' en de factor 'jong en in ontwikkeling'. Het doel was om te helpen, maar ook om 'tot meer inzicht en schuldbesef te brengen'. Dit situeert zich meer in een sanctiemodel dan een strafmodel, waarbij vergelding zelden het uitgangspunt was, maar elementen van afschrikking wel aanwezig waren. De jeugdrechters benadrukten dat herhaling van ernstige feiten als meerderjarige tot gevangenisstraf kon leiden, wat diende als een motiverende factor om te stoppen met delinquent gedrag.
#### 1.1.4 Resultaten van Goedseels: 'En tevens beveiliging van de maatschappij'
Elementen van risicomanagement werden afgewogen, waarbij het belang van de jongere en de maatschappij werd afgewogen tegen de inschatting van het hervalrisico of gevaar voor de samenleving. Dit werd echter beschreven als een 'lekenrisicomanagementmodel', gekenmerkt door een gebrek aan gerechtelijke experten en echte risicotaxaties, en gebaseerd op de eigen, intuïtieve inschatting van de rechter. Hierdoor was er sprake van 'geen evidence based jeugdrecht'.
#### 1.1.5 Resultaten van Goedseels: 'En tot slot, weinig herstel'
Herstel, met name voor het slachtoffer, kwam weinig aan bod. Het slachtoffer was vaak niet in beeld. Herstel werd instrumenteel ingezet om het schuldbesef bij de jongere te vergroten.
#### 1.1.6 Weinig fundamentele verschillen
Het onderzoek toonde aan dat er weinig fundamentele verschillen waren in de beslissingspraktijk tussen jeugdrechters, tussen gerechtelijke arrondissementen en tussen Vlaanderen en Wallonië.
#### 1.1.7 Conclusie en discussie van Goedseels
Goedseels concludeerde dat het slachtoffer vaak de vergeten partij was. Er was onduidelijkheid en onzekerheid over de precieze doelstellingen van het jeugdrecht (cf. een hybride model). De communicatie was niet transparant en er waren gebrekkige rechtswaarborgen op het vlak van proportionaliteit, vermoeden van onschuld, hoorrecht en recht op bijstand. Vragen werden gesteld over de noodzaak van een nieuw jeugddelinquentierecht en de verdere evaluatie van de beslissingspraktijk.
### 1.2 Het NICC-onderzoek naar de beslissingspraktijk
Het NICC-onderzoek werd geïnitieerd na een alarmbel van jeugdrechters over een gebrek aan objectieve cijfers betreffende plaatsingsproblematiek en een beperkt onderzoek naar de beslissingspraktijk.
#### 1.2.1 Doel van het NICC-onderzoek
Het doel was om de genomen maatregelen bij MOF-zaken in kaart te brengen en de noden en behoeften, inclusief gewenste maatregelen, te objectiveren.
#### 1.2.2 Methodologie van het NICC-onderzoek
Dit onderzoek was kwantitatief van aard en omvatte een registratie van alle MOF-maatregelen die gedurende twee maanden werden genomen, zowel de daadwerkelijk genomen als de gewenste maatregelen. Er werden ook vragen gesteld over de procesfase, de betrokken minderjarige, de aanwezigheid van advies van de sociale dienst, enzovoort. Daarnaast werden rondetafelgesprekken georganiseerd met relevante actoren in Nederlandstalig en Franstalig België. De responsgraad was hoog: 81 van de 89 jeugdrechters en 25 van de 27 gerechtelijke arrondissementen namen deel, met in totaal 1877 vragenlijsten (54,2% Franstalig, 45,8% Nederlandstalig).
#### 1.2.3 Resultaten van het NICC-onderzoek: Profiel van minderjarigen en feiten
De meerderheid van de minderjarigen in de onderzochte zaken waren jongens (87,6%) en waren 16 of 17 jaar oud (62%). De meest voorkomende feiten waren vermogensdelicten (53,5%), gevolgd door persoonsdelicten (23,3%) en druggerelateerde feiten (10,9%).
#### 1.2.4 Resultaten van het NICC-onderzoek: Opgelegde maatregelen
##### 1.2.4.1 Herstelrechtelijke maatregelen
Herstelrechtelijke maatregelen maakten geen deel uit van de 'professionele cultuur', ondanks hun wettelijke verankering. Dit werd toegeschreven aan praktische overwegingen en een gebrek aan vertrouwdheid. Het 'geschreven project' werd eveneens onderbenut, met onduidelijkheid over ondersteuning en onbekendheid bij advocaten, consulenten en jeugdrechters.
> **Tip:** Het wettelijk verankeren van herstelrechtelijke maatregelen is onvoldoende; er is nood aan een effectieve implementatie en bekendheid bij alle betrokken actoren.
##### 1.2.4.2 Onder voorwaarden naar huis
De maatregel 'onder voorwaarden naar huis' werd frequent toegepast en omvatte diverse voorwaarden zoals naar school gaan, gemeenschapsdienst uitvoeren, pedagogische of medische richtlijnen volgen, een plaats- of omgangsverbod naleven, of een leerproject volgen. Er waren grote verschillen tussen de gerechtelijke arrondissementen wat betreft de toepassing hiervan en de bereidheid van de lokale politie om dit te ondersteunen.
##### 1.2.4.3 Residentiële maatregelen
Eén op de drie reacties betrof residentiële maatregelen, waaronder plaatsingen in gemeenschapsinstellingen, gesloten federale centra en gesubsidieerde private voorzieningen. Er werd gewezen op het oneigenlijk gebruik van federale detentiecentra, bijvoorbeeld voor een 'short sharp shock' van vijf dagen, wat vragen opriep over het 'last resort'-principe en de beveiliging van de samenleving. Een citaat gaf aan dat residentiële opvang, zelfs voor korte periodes, nuttig kon zijn om een beter beeld te krijgen van de jongere, ook al kon dit als een vorm van misbruik beschouwd worden.
> **Example:** Een jeugdrechter overweegt een minderjarige die normaal na vijf dagen naar huis zou mogen langer in een gemeenschapsinstelling te laten verblijven om zo een gedetailleerd verslag te verkrijgen voor een betere beoordeling van de problematiek.
##### 1.2.4.4 Gewenste maatregelen
De jeugdrechters bleken achteraf meer tevreden met de door hen genomen beslissingen dan ze initieel beseften. Echter, één op de vijf beslissingen in Nederland en één op de vier in Frankrijk was niet de meest gewenste maatregel, voornamelijk door een gebrek aan gesloten plaatsen. Verschillen tussen gerechtelijke arrondissementen werden opgemerkt. Verklaringen voor het verschil tussen genomen en gewenste maatregelen omvatten de dataverzameling, anticiperend optreden van consulenten, en een proces van autocensuur bij jeugdrechters.
#### 1.2.5 Conclusie en discussie van het NICC-onderzoek
Het NICC-onderzoek concludeerde dat herstelrecht en het 'geschreven project' onderbenut bleven, ondanks de wettelijke verankering. Het proces van implementatie was traag. Residentiële maatregelen werden soms oneigenlijk gebruikt en de druk op gemeenschapsinstellingen was hoog. De complexe problematiek van jongeren, in combinatie met de druk op de residentiële sector, leidde tot vragen over of meer plaatsen de oplossing was.
---
# Jeugdrechtmodellen in theorie en wetgeving
Dit onderdeel onderzoekt theoretische modellen van jeugdrechtrecht en toetst de visie van de wetgever en jeugdrechters aan deze modellen.
### 2.1 Theoretische modellen en de visie van de wetgever
De analyse van de beslissingspraktijk van jeugdrechters, gebaseerd op kwalitatief onderzoek in vier jeugdrechtbanken en interviews met tien jeugdrechters, belicht de toepassing van verschillende jeugdrechtmodellen. Dit onderzoek analyseerde 80 zaken waarbij minderjarigen delicten (MOF) pleegden.
#### 2.1.1 Het beschermingsmodel
Er is een sterke focus op de bescherming van de minderjarige dader, waarbij kenmerken als beïnvloedbaarheid, impulsiviteit en een gebrekkig waarde- en normenpatroon worden benadrukt. De familiale context wordt ook meegenomen, met aandacht voor tekorten zoals te weinig grenzen, vergoelijking, overbescherming en onvoldoende structuur. De nadruk ligt op beperkingen en tekorten in plaats van op krachten en competenties.
* **Rol van de sociale dienst en maatschappelijk onderzoek:** Het maatschappelijk onderzoek wordt als cruciaal beschouwd voor de besluitvorming van de jeugdrechter.
* **Doel van maatregelen:** Maatregelen zijn primair gericht op hulp, begeleiding, bescherming en opvoeding, met een mogelijke component van behandeling. Hoewel de duur van maatregelen bepaald is, bestaat er een zekere onzekerheid over de verdere evolutie van de jongere na afloop.
* **Rechtswaarborgen:** Er is een beperkte rol voor de advocaat, met een beperkt hoorrecht en een minder strikte toepassing van het vermoeden van onschuld.
> **Tip:** De nadruk op 'bescherming' kan leiden tot een minder kritische benadering van de eigen verantwoordelijkheid van de jongere.
#### 2.1.2 Het reactie op de feiten model (sanctiemodel)
Naast bescherming is er ook sprake van een reactie op de gepleegde feiten. Dit model benadrukt het belang van een duidelijk signaal en een onmiddellijke reactie op ernstige feiten. Hoewel de jongere als verantwoordelijk wordt gezien, wordt er tegelijkertijd rekening gehouden met onvoldoende schuldbesef en de fase van ontwikkeling. Het doel is niet primair bestraffing of vergelding, maar wel het aanbrengen van inzicht en schuldbesef. Elementen van afschrikking kunnen aanwezig zijn.
> **Example:** Een jeugdrechter kan een jongere waarschuwen dat bij herhaling van delicten als meerderjarige gevangenisstraf dreigt, met de boodschap dat dit het moment is om te stoppen met crimineel gedrag.
#### 2.1.3 Het risicomanagement model (beveiliging van de maatschappij)
Dit model omvat elementen van risicomanagement, waarbij het belang van de jongere en de maatschappij worden afgewogen. Er wordt een inschatting gemaakt van de kans op herval of gevaar voor de samenleving. Echter, dit model wordt in de praktijk vaak als een 'lekenrisicomanagementmodel' beschouwd, omdat er geen gebruik wordt gemaakt van gerechtelijke experts en er geen echte risicotaxatie plaatsvindt. De inschatting is vaak gebaseerd op eigen ervaring en intuïtie, wat leidt tot een jeugdrecht dat niet altijd evidence-based is.
#### 2.1.4 Het herstelrecht model
Er is weinig aandacht voor herstelrecht in de besluitvorming. Het slachtoffer is vaak niet in beeld, en indien het wel een rol speelt, is dit instrumenteel gericht op het doen toenemen van het schuldbesef bij de jongere.
#### 2.1.5 Algemene bevindingen uit het doctoraatsonderzoek
Er werden weinig fundamentele verschillen waargenomen tussen jeugdrechters qua beslissingspraktijk, zowel tussen gerechtelijke arrondissementen als tussen Vlaanderen en Wallonië. De analyse suggereert dat het slachtoffer vaak de vergeten partij is, er onduidelijkheid bestaat over de precieze doelstellingen van maatregelen (een hybride model), en communicatie niet altijd transparant is. Gebrekkige rechtswaarborgen, zoals proportionaliteit, het vermoeden van onschuld en het hoorrecht, worden ook genoemd.
### 2.2 De visie van de wetgever en jeugdrechters getoetst aan de modellen
Het doctoraatsonderzoek van Goedseels toetst de visie van de wetgever (jeugdbeschermingswet) en de praktijk van jeugdrechters aan de theoretische modellen.
#### 2.2.1 Conclusies en discussie op basis van het doctoraatsonderzoek
* **Slachtoffer:** Het slachtoffer is een vergeten partij in het jeugdrechtsproces.
* **Onzekerheid over doel:** Er heerst onduidelijkheid en onzekerheid over het precieze doel van de genomen maatregelen, wat duidt op een hybride model.
* **Communicatie:** De communicatie binnen het jeugdrechtsproces is niet altijd transparant.
* **Rechtswaarborgen:** Er zijn tekortkomingen in de rechtswaarborgen, met name wat betreft proportionaliteit, het vermoeden van onschuld, hoorrecht en het recht op bijstand.
* **Nieuw jeugddelinquentierecht:** Er wordt verwezen naar lopend vooronderzoek en evaluaties naar een mogelijk nieuw jeugddelinquentierecht. Verder onderzoek naar besluitvorming en beslissingspraktijk wordt aangewezen.
#### 2.2.2 Onderzoek van het NICC
Het NICC onderzoek, dat voortkwam uit de "alarmbel" die jeugdrechters trokken over de plaatsingsproblematiek, had tot doel de genomen en gewenste maatregelen bij MOF-zaken in kaart te brengen en te objectiveren.
* **Methodologie:** Dit was een kwantitatief onderzoek waarbij alle jeugdrechters in Nederland en Frankrijk werden bevraagd naar de opgelegde en gewenste maatregelen gedurende twee maanden. Daarnaast werden rondetafelgesprekken georganiseerd met relevante actoren.
* **Resultaten:**
* **Profiel minderjarigen en feiten:** Het ging voornamelijk om jongens (87,6%), 16- en 17-jarigen (62%), met vermogensdelicten (53,5%) als meest voorkomende feiten, gevolgd door persoonsdelicten (23,3%) en drugsgerelateerde feiten (10,9%).
* **Opgelegde maatregelen:** Het onderzoek toonde aan dat herstelrechtelijke maatregelen en het 'geschreven project' weinig deel uitmaken van de professionele cultuur, ondanks wettelijke verankering. Praktische overwegingen en onbekendheid spelen hierbij een rol. Voorwaardelijke maatregelen, zoals naar school gaan of gemeenschapsdienst uitvoeren, werden vaak toegepast, maar met grote verschillen tussen arrondissementen.
* **Residentiële maatregelen:** Eén op de drie reacties betrof residentiële maatregelen, waaronder gemeenschapsinstellingen. Er werd gewezen op oneigenlijk gebruik van federale detentiecentra, soms met de intentie om beveiliging van de samenleving te waarborgen, maar ook als een "last resort" wanneer een jongere nog niet klaar is om naar huis te gaan. Dit duidt op een mogelijke "misbruik" van de systemen voor meer gedetailleerde verslaglegging.
* **Gewenste maatregelen:** De jeugdrechters bleken uiteindelijk meer tevreden met de genomen maatregelen dan aanvankelijk leek. Een aanzienlijk deel van de beslissingen was niet de meest gewenste maatregel, vooral door een gebrek aan gesloten plaatsen. Verschillen tussen gerechtelijke arrondissementen werden ook hier geconstateerd.
* **Verklaringen voor afwijkingen:** Mogelijke verklaringen voor de verschillen tussen genomen en gewenste maatregelen zijn de manier van dataverzameling, anticiperend optreden van consulenten, en een proces van autocensuur bij jeugdrechters.
#### 2.2.3 Conclusie en discussie op basis van het NICC onderzoek
* **Herstelrecht en geschreven project:** Deze instrumenten worden onderbenut. De wettelijke verankering alleen is onvoldoende; er is nood aan een trager proces en meer bekendheid.
* **Residentiële maatregelen:** Er is sprake van oneigenlijk gebruik, vooral als een "last resort". De druk op gemeenschapsinstellingen en de complexiteit van de problematiek suggereren dat meer plaatsen niet per se de oplossing zijn.
---
# NICC-onderzoek naar beslissingspraktijk jeugdrechters
Het NICC-onderzoek brengt de beslissingspraktijk van jeugdrechters in kaart, met specifieke aandacht voor de genomen maatregelen bij MOF-zaken en het objectiveren van de behoeften van jongeren.
### 3.1 Aanleiding en doelstellingen van het NICC-onderzoek
De aanleiding voor het NICC-onderzoek lag in de bezorgdheid van jeugdrechters over een gebrek aan objectieve cijfers met betrekking tot de plaatsing van jongeren en de beperkte kennis over de daadwerkelijke beslissingspraktijk. Het onderzoek had twee hoofddoelen:
* **In kaart brengen van genomen maatregelen:** Het documenteren van de verschillende soorten maatregelen die door jeugdrechters worden opgelegd in MOF-zaken (een afkorting die hier niet verder wordt gespecificeerd, maar impliciet verwijst naar een type zaak binnen het jeugdrecht).
* **Objectiveren van noden en behoeften:** Het identificeren en kwantificeren van de daadwerkelijke noden en behoeften van jongeren, evenals de maatregelen die door de betrokkenen als wenselijk worden beschouwd.
### 3.2 Methodologie van het NICC-onderzoek
Het NICC-onderzoek hanteerde een kwantitatieve onderzoeksbenadering en omvatte de volgende elementen:
* **Registratie van maatregelen:** Alle jeugdrechters in zowel Nederlandstalig als Franstalig België werden betrokken. Gedurende een periode van twee maanden werden alle genomen MOF-maatregelen geregistreerd. Dit omvatte zowel de daadwerkelijk genomen maatregel als de door de jeugdrechter gewenste maatregel.
* **Verdere dataverzameling:** Naast de registratie van de maatregelen werden er aanvullende vragen gesteld over de fase van het proces, de kenmerken van de betrokken minderjarige, de aanwezigheid van advies van de sociale dienst, en andere relevante factoren.
* **Rondetafelgesprekken:** Naast de kwantitatieve dataverzameling werden er rondetafelgesprekken georganiseerd met diverse relevante actoren in zowel Nederlandstalig als Franstalig België om dieper inzicht te krijgen in de praktijk.
**Respons en reikwijdte:**
Het onderzoek kende een hoge responsgraad: 81 van de 89 benaderde jeugdrechters namen deel, en data werden verzameld uit 25 van de 27 gerechtelijke arrondissementen. In totaal werden 1877 vragenlijsten verzameld, waarbij 54,2% uit Franstalig België en 45,8% uit Nederlandstalig België kwam.
### 3.3 Resultaten van het NICC-onderzoek
Het onderzoek leverde diverse inzichten op met betrekking tot de profielen van minderjarigen, de opgelegde maatregelen en de gewenste maatregelen.
#### 3.3.1 Profiel van minderjarigen en delicten
* **Geslacht:** Het overgrote deel van de minderjarigen betrof jongens (87,6%).
* **Leeftijd:** De meest voorkomende leeftijdsgroep waren 16- en 17-jarigen (62%).
* **Delicten:** Vermogensdelicten kwamen het meest voor (53,5%), gevolgd door persoonsdelicten (23,3%) en feiten gerelateerd aan verdovende middelen (10,9%).
#### 3.3.2 Opgelegde maatregelen
Het onderzoek bracht de volgende categorieën van opgelegde maatregelen in kaart:
* **Herstelrechtelijke maatregelen:** Hoewel wettelijk verankerd, bleken herstelrechtelijke maatregelen en het 'geschreven project' (een niet nader gespecificeerde vorm van verantwoording of plan) weinig deel uit te maken van de professionele cultuur. Dit werd toegeschreven aan praktische overwegingen en een gebrek aan vertrouwdheid met deze instrumenten. Er was tevens onduidelijkheid over de ondersteuning en bekendheid bij advocaten, consulenten en jeugdrechters.
> **Voorbeeld:** De vraag "Wat bedoelt u met het geschreven project?" illustreert de onbekendheid met deze herstelrechtelijke benadering.
* **Voorwaardelijke vrijlating (naar huis):** Deze maatregel werd frequent toegepast en omvatte diverse voorwaarden, zoals schoolgaan, gemeenschapsdienst, volgen van pedagogische of medische richtlijnen, plaats- of omgangsverboden, en het volgen van leerprojecten. Er werden echter grote verschillen waargenomen tussen de gerechtelijke arrondissementen, deels gerelateerd aan de bereidheid van de lokale politie om mee te werken aan dergelijke trajecten.
* **Residentiële maatregelen:** Ongeveer één op de drie reacties betrof residentiële maatregelen. Dit kon variëren van gemeenschapsinstellingen, gesloten federale centra tot gesubsidieerde private voorzieningen. Het onderzoek signaleerde ook oneigenlijk gebruik van federale detentiecentra voor kortdurende interventies (zoals de "short sharp shock" in Everberg), wat vragen opriep over het principe van 'last resort' en de beveiliging van de samenleving.
> **Voorbeeld:** Een jeugdrechter gaf aan een jongere langer in een instelling te laten verblijven dan strikt noodzakelijk, om zo een gedetailleerder verslag te verkrijgen dat de besluitvorming ten goede kwam. Dit werd erkend als een vorm van misbruik, maar diende om de problematiek van de jongere beter in kaart te brengen.
#### 3.3.3 Gewenste maatregelen
Het onderzoek vergeleek de daadwerkelijk opgelegde maatregelen met de door de jeugdrechters als meest wenselijk beschouwde maatregelen.
* **Tevredenheid:** De resultaten suggereerden dat jeugdrechters mogelijk meer tevreden zijn over de uitkomsten dan ze zelf beseffen.
* **Afwijkingen:** Eén op de vijf beslissingen in Nederlandstalig België en één op de vier in Franstalig België week af van de meest gewenste maatregel. Dit verschil was met name merkbaar in het gebrek aan gesloten plaatsen.
* **Regionale verschillen:** Grote verschillen in de gewenste maatregelen werden waargenomen tussen de verschillende gerechtelijke arrondissementen.
**Verklaringen voor afwijkingen:**
Mogelijke verklaringen voor de afwijkingen tussen opgelegde en gewenste maatregelen waren onder meer:
* De methoden van dataverzameling.
* Het anticiperende optreden van consulenten.
* Een proces van autocensuur bij jeugdrechters, waarbij ze hun ideale keuze aanpasten aan de vermeende mogelijkheden binnen het systeem.
### 3.4 Conclusie en discussie van het NICC-onderzoek
Het NICC-onderzoek trok de volgende conclusies en bood aanleiding tot discussie:
* **Onderbenutting herstelrecht en geschreven project:** Herstelrechtelijke initiatieven en het concept van een 'geschreven project' worden onvoldoende benut. Hoewel wettelijk verankerd, is de implementatie ervan een traag proces.
* **Oneigenlijk gebruik residentiële maatregelen:** Residentiële maatregelen worden soms oneigenlijk gebruikt, en de vraag is of ze altijd als 'last resort' worden ingezet. De druk op gemeenschapsinstellingen, de rol van private voorzieningen en de complexe problematiek van de jongeren spelen hierbij een rol. Het is de vraag of meer plaatsen de oplossing zijn.
* **Verschillen tussen arrondissementen:** De significante verschillen in de toegepaste en gewenste maatregelen tussen de gerechtelijke arrondissementen wijzen op een gebrek aan homogeniteit in de beslissingspraktijk.
---
# Conclusies en discussie over jeugdbeschermingsrecht
Deze sectie vat de belangrijkste bevindingen en discussiepunten samen uit twee onderzoeken naar de besluitvormingspraktijk binnen het jeugdbeschermingsrecht, met specifieke aandacht voor de rol van het slachtoffer, rechtswaarborgen en herstelrecht.
### 4.1 Doctoraatsonderzoek Goedseels
Dit onderzoek analyseert de besluitvormingspraktijk van jeugdrechters op basis van kwalitatieve gegevens uit jeugdrechtbankdossiers, zittingen en interviews met jeugdrechters in vier gerechtelijke arrondissementen.
#### 4.1.1 Resultaten: 'Veel bescherming'
* **Focus op de minderjarige dader:** De nadruk ligt op de 'beïnvloedbaarheid', 'impulsiviteit', 'mentale zwakte' en een 'gebrekkig waarde- en normenpatroon' van de jongere.
* **Betrokkenheid familiale context:** De familiale context wordt vaak als oorzaak gezien, met problemen als 'te weinig grenzen', 'vergoeilijken', 'overbescherming' of 'onvoldoende omkadering'. Er is een focus op beperkingen en tekorten in plaats van op krachten en competenties.
* **Belang van sociale dienst:** De rol van de sociale dienst en het maatschappelijk onderzoek wordt als cruciaal beschouwd in de besluitvorming.
* **Doel van maatregelen:** Het doel van maatregelen wordt omschreven als 'hulp', 'begeleiding', 'bescherming', 'opvoeding' en 'behandeling'. Hoewel maatregelen voor een bepaalde duur worden opgelegd, eindigt de beslissing vaak met een open vraag als 'en dan zien we wel...'.
* **Rechtswaarborgen:**
* **Rol van de advocaat:** Wordt als beperkt ervaren in de besluitvorming.
* **Hoorrecht:** Lijkt vaak meer een formaliteit dan een daadwerkelijke invloed op de beslissing.
* **Vermooeden van onschuld:** Wordt niet altijd strikt toegepast.
#### 4.1.2 Resultaten: 'Ook reactie op de feiten'
* **Signaal en onmiddellijke reactie:** Er is een duidelijk signaal en een onmiddellijke reactie op ernstige feiten. De jongere wordt als verantwoordelijk gezien, maar er is ook aandacht voor het 'nog onvoldoende schuldbesef' en het feit dat de jongere 'nog jong en in ontwikkeling' is.
* **Sanctiemodel versus strafmodel:** Er is zelden sprake van bestraffing of vergelding. Wel zijn er elementen van afschrikking aanwezig, met nadruk op het inzichtelijk maken van consequenties.
#### 4.1.3 Resultaten: 'En tevens beveiliging van de maatschappij'
* **Risicomanagement:** Er wordt rekening gehouden met het risico op herval of gevaar voor de samenleving, waarbij het belang van de jongere en de maatschappij worden afgewogen.
* **'Lekenrisicomanagementmodel':** Er is echter geen sprake van een evidence-based jeugdrecht, aangezien de inschatting vaak intuïtief is, gebaseerd op 'eigen inschatting of aanvoelen' in plaats van op gerechtelijke experten of echte risicotaxatie.
#### 4.1.4 Resultaten: 'En tot slot, weinig herstel'
* **Slachtoffer niet in beeld:** Het slachtoffer wordt weinig tot niet betrokken bij het proces. De rol van het slachtoffer is instrumenteel, gericht op het laten komen van meer schuldbesef bij de jongere.
#### 4.1.5 Conclusie en discussie
* **Het slachtoffer is de vergeten partij.**
* **Onduidelijkheid en onzekerheid over het doel van de maatregelen** (hybride model).
* **Communicatie is niet transparant.**
* **Gebrekkige rechtswaarborgen:** Proportionaliteit, vermoeden van onschuld, hoorrecht en recht op bijstand schieten tekort.
* Er is een noodzaak tot verdere evaluatie van het jeugddelinquentierecht en toekomstig onderzoek naar de besluitvormingspraktijk.
### 4.2 NICC Onderzoek
Dit kwantitatieve onderzoek bracht de beslissingspraktijk van jeugdrechters in kaart met betrekking tot MOF-zaken (misdrijven tegen de openbare orde), door de opgelegde en gewenste maatregelen te registreren en rondetafelgesprekken te organiseren.
#### 4.2.1 Resultaten: Opgelegde maatregelen
* **Herstelrechtelijke maatregelen onderbenut:** Ondanks wettelijke verankering worden herstelrechtelijke maatregelen en het 'geschreven project' niet als deel van de professionele cultuur beschouwd en beperkt toegepast, mede door praktische overwegingen en onbekendheid.
* **'Onder voorwaarden naar huis' maatregelen:** Deze worden vaak toegepast, zoals naar school gaan, gemeenschapsdienst uitvoeren, pedagogische of medische richtlijnen volgen, of plaats- of omgangsverboden. Er zijn echter grote verschillen tussen gerechtelijke arrondissementen.
* **Residentiële maatregelen:** Een aanzienlijk deel van de reacties betreft gemeenschapsinstellingen. Er is sprake van oneigenlijk gebruik van federale detentiecentra voor een 'short sharp shock', wat vragen oproept over de rol van beveiliging en het principe van 'last resort'.
> **Tip:** Het 'oneigenlijk gebruik' van residentiële maatregelen, zoals het langer laten verblijven van een jongere om een gedetailleerd verslag te verkrijgen, duidt op een spanning tussen de beoogde hulpverlening en de instrumentele behoeften van de rechtbank.
#### 4.2.2 Resultaten: Gewenste maatregelen
* **Verschillen tussen opgelegde en gewenste maatregelen:** Een deel van de beslissingen komt niet overeen met de meest gewenste maatregel, met name door een gebrek aan gesloten plaatsen. Er zijn verschillen tussen arrondissementen.
* **Mogelijke verklaringen voor 'lage' cijfers:** Deze kunnen liggen in de dataverzameling, anticiperend optreden van consulenten, of een proces van autocensuur bij jeugdrechters.
#### 4.2.3 Conclusie en discussie
* **Herstelrecht en het geschreven project blijven onderbenut.** De wettelijke verankering is onvoldoende en het proces is traag.
* **Residentiële maatregelen worden oneigenlijk gebruikt en zijn niet altijd een 'last resort'.** Private voorzieningen en jongeren met complexe problematiek zetten druk op gemeenschapsinstellingen, waardoor de vraag naar meer plaatsen niet altijd de enige oplossing is.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jeugdcriminologie | Het academische veld dat zich bezighoudt met de studie van crimineel gedrag bij jongeren, de oorzaken daarvan, en de reacties van de maatschappij en het rechtssysteem daarop. |
| Jeugdbeschermingsrecht | Het rechtsgebied dat zich richt op de bescherming van minderjarigen die in een gevaarlijke of verwaarloosde situatie verkeren en op de juridische procedures om deze bescherming te waarborgen. |
| Besluitvorming | Het proces van het nemen van een keuze tussen verschillende handelingsopties, vaak gebaseerd op analyse van informatie en overweging van mogelijke gevolgen. |
| Beslissingspraktijk | De concrete manier waarop beslissingen worden genomen door professionals, in dit geval jeugdrechters, inclusief de gebruikte methoden, criteria en beïnvloedende factoren. |
| Slachtofferschap | De status of rol van een persoon die schade heeft geleden als gevolg van een misdrijf of een andere schadelijke gebeurtenis. |
| LAT-relatie | Een relatie die gekenmerkt wordt door een zekere afstand of onafhankelijkheid tussen de betrokken partijen, in deze context mogelijk verwijzend naar de relatie tussen bescherming en sanctie. |
| Jeugdrechtmodellen | Theoretische kaders of conceptualisaties die de principes, doelstellingen en werkwijzen van het jeugdrecht beschrijven en structureren. |
| Wetgever | De instantie of het orgaan dat wetten creëert en vaststelt, zoals het parlement. |
| Interventies | Handelingen of maatregelen die worden genomen om een situatie te beïnvloeden, te corrigeren of te verbeteren, vaak in de context van jeugdbescherming of -sanctie. |
| MOF | Afkorting voor "misdrijf omschreven feit", verwijzend naar delicten die door minderjarigen zijn gepleegd. |
| Kwalitatief onderzoek | Een onderzoeksmethode die zich richt op het begrijpen van de diepere betekenissen, ervaringen en perspectieven van mensen, vaak door middel van interviews en observaties. |
| Kwantitatief onderzoek | Een onderzoeksmethode die zich richt op het verzamelen en analyseren van numerieke gegevens om patronen, relaties en generalisaties te ontdekken. |
| Jeugdrechter | Een rechter die gespecialiseerd is in zaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, zowel in civiele (bescherming) als strafrechtelijke (delicten) context. |
| Minderjarige dader | Een persoon onder de wettelijke meerderjarigheidsgrens die een strafbaar feit heeft gepleegd. |
| Familiale context | De sociale, emotionele en fysieke omgeving binnen het gezin van een minderjarige, inclusief de relaties met familieleden. |
| Maatschappelijk onderzoek | Onderzoek uitgevoerd door maatschappelijke diensten of hulpverleners om de situatie, behoeften en risico's van een kind of gezin in kaart te brengen ten behoeve van besluitvorming. |
| Rechtswaarborgen | Juridische beschermingen en procedures die ervoor zorgen dat individuen eerlijk en rechtvaardig worden behandeld binnen het rechtssysteem, zoals het recht op een advocaat of het hoorrecht. |
| Hoorrecht | Het recht van een persoon om gehoord te worden in een juridische procedure voordat er een beslissing wordt genomen die hem of haar direct aangaat. |
| Vermoeden van onschuld | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat stelt dat een verdachte als onschuldig wordt beschouwd totdat zijn schuld wettelijk is bewezen. |
| Risicomanagementmodel | Een theoretisch kader dat gericht is op het identificeren, evalueren en beheersen van potentiële risico's, in dit geval het risico op herval van een minderjarige dader of gevaar voor de samenleving. |
| Herstelrecht | Een benadering van criminaliteit die gericht is op het herstellen van de schade die door een misdrijf is veroorzaakt, waarbij de betrokken partijen (slachtoffer, dader, gemeenschap) actief deelnemen aan het oplossen van de problemen. |
| Proportionaliteit | Een juridisch principe dat vereist dat de opgelegde sanctie of maatregel in verhouding moet staan tot de ernst van het gepleegde feit. |
| NICC | Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, een Belgische onderzoeksinstelling die zich bezighoudt met criminaliteit en rechtspraak. |
| MOF-maatregelen | Juridische maatregelen die worden opgelegd aan minderjarigen die zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf omschreven feit (MOF). |
| Gemeenschapsdienst | Een alternatieve straf waarbij de dader onbetaald werk verricht ten behoeve van de gemeenschap. |
| Residentiële maatregelen | Interventies waarbij een minderjarige tijdelijk wordt geplaatst in een instelling, zoals een gemeenschapsinstelling of opvoedingsinstelling. |
| Oneigenlijk gebruik | Het toepassen van een regel, procedure of voorziening voor een ander doel dan waarvoor deze oorspronkelijk bedoeld was. |
| Short sharp shock | Een benadering waarbij een korte, intense interventie wordt toegepast om gedragsverandering te bewerkstelligen, vaak met een afschrikkende werking. |
Cover
AWW UBO(1).pptx
Summary
# Anti-money laundering legislation and its structure
Anti-money laundering legislation and its structure provides the foundational legal framework and procedural guidelines for preventing illicit financial activities.
## 1. Anti-money laundering legislation and its structure
### 1.1 Purpose and scope of the legislation
The legislation aims to prevent money laundering and the financing of terrorism. It also includes provisions to limit the use of cash. The primary law discussed is the Law of 18 September 2017. This law is supplemented by norms and recommendations from professional bodies such as the Institute of Accountants and Tax Consultants (ITAA) and the Professional Institute of Accountants and Tax Advisors (BIBF) when specific decrees are still being finalized.
### 1.2 Structure of the Law of 18 September 2017
The law is structured into several books:
* **Book I: General provisions:** This section defines key terms and outlines the scope of the law.
* **Book II: Obligations of entities:** This book details the duties imposed on various professional entities.
* **Book II/1: Processing of personal data:** This deals with data protection aspects related to AML/CTF measures.
* **Book III: Restrictions on the use of cash:** This chapter specifies limits and prohibitions regarding cash transactions.
* **Book IV: Competent authorities:** This section identifies the bodies responsible for supervision and enforcement.
* **Book V: Sanctions:** This outlines the penalties for non-compliance.
* **Book VI: Transitional and amendment provisions:** This covers the implementation and modifications to the law.
### 1.3 Definitions
#### 1.3.1 Money laundering
Money laundering is defined as:
1. The conversion or transfer of money or other goods, knowing that they were derived from a criminal activity or participation in such activity, with the aim of concealing or disguising their illegal origin or helping a person involved in such activity to evade legal consequences.
2. Concealing or disguising the true nature, origin, location, disposal, movement, rights to, or ownership of money or goods, knowing that they were derived from a criminal activity or participation in such activity.
3. The acquisition, possession, or use of money or goods, knowing at the time of receipt that these items were derived from a criminal activity or participation in such activity.
4. Participation in, complicity in, attempted, aiding, abetting, facilitating, or advising with a view to committing any of the acts described in points 1, 2, and 3.
#### 1.3.2 Financing of terrorism
Financing of terrorism is defined as the provision or collection of funds and other assets, in any manner, directly or indirectly, with the aim that they be used or in the knowledge that they will be used, in whole or in part, by a terrorist organization, or by a terrorist acting alone, even without any connection to a specific terrorist act.
#### 1.3.3 Ultimate beneficial owner (UBO)
The "ultimate beneficial owner" refers to the natural person(s) who is/are the ultimate owner(s) of or has/have control over the client, the client's agent, or the beneficiary of life insurance agreements, and/or the natural person(s) on whose behalf a transaction is carried out or a business relationship is established. A UBO is always a natural person.
### 1.4 Applicability of the law
The law applies to:
* Auditors (members and trainees, natural and legal persons)
* Certified accountants and tax advisors (members and trainees, natural and legal persons)
* Accountants and fiscal accountants (members and trainees, natural and legal persons)
* Persons providing tax services (from a separate ITAA list, natural and legal persons)
### 1.5 Norms and recommendations from professional bodies (IAB & BIBF)
The norms and recommendations from professional bodies are structured around several key components:
#### 1.5.1 General provisions
This section likely covers the overarching principles and intent of the AML/CTF framework as applied by these professions.
#### 1.5.2 Organization and internal control
This mandates the establishment of internal control mechanisms, including:
* **Mandatory internal control:** This involves documented and approved guidelines, procedures, and control measures.
* **Key control areas:** Internal controls must cover aspects like client acceptance, suspicion reporting, and document retention.
* **AMLCO appointment:** Every firm must appoint an Anti-Money Laundering Compliance Officer (AMLCO).
* For firms with fewer than 10 professionals, one person can hold both AMLCO and highest-level responsible person roles, provided they are a professional.
* For firms with more than 10 professionals, these roles must be held by two different individuals, with the highest-level responsible person always being a professional.
* **AMLCO responsibilities:** The AMLCO oversees internal controls, reports unusual transactions, potentially reports to the Financial Crimes Enforcement Unit (CFI), and is responsible for staff training on AML procedures.
* **Highest-level responsible person:** This individual is informed by the AMLCO about activities and risks and adjusts policy as needed.
* **Notification:** The ITAA must be informed of the appointed AMLCO and highest-level responsible person; trainees cannot hold these positions.
* **Whistleblowing:** A reporting channel must exist for alleged or proven breaches, ensuring anonymity, independence, and that reports do not go through a direct supervisor.
#### 1.5.3 General risk assessment by the professional
A risk assessment must be performed for each client. Different risk categories (e.g., low, moderate, high) need to be established.
#### 1.5.4 Client vigilance and transactions
This involves:
* Developing a client acceptance policy.
* Investigating the AML/CTF risks associated with the client's profile, including the purpose of the business relationship and the nature of services offered.
* Implementing measures to monitor and manage identified risks.
* Refusing clients who are unwilling to identify themselves or lack credibility.
#### 1.5.5 Transaction investigation
When red flags are identified ("knipperlicht"):
* An internal report must be prepared.
* The client must be informed in writing about the findings and potential penalties.
* Repeated issues may lead to the client being classified as high risk.
* Suspected or confirmed AML/CTF activities must be reported to the CFI.
#### 1.5.6 Documentation and record-keeping
The following documents must be retained for 10 years from the end of the business relationship or the date of the occasional transaction:
* General risk assessment.
* Identification data.
* Proof of transactions.
#### 1.5.7 Restrictions on the use of cash
* **Prohibited for real estate purchases.**
* **Payments or gifts exceeding 3,000 euros are prohibited**, with exceptions for transactions between private individuals or with banks.
* Transactions related to money laundering or terrorist financing must be reported to the CFI.
### 1.6 UBO Register (Ultimate Beneficial Owner Register)
The UBO register is a central register containing information on the ultimate beneficial owners of companies, (international) non-profit associations, foundations, trusts, and other legal entities similar to trusts. Its purpose is to identify who effectively stands behind a legal structure or economically benefits from it.
#### 1.6.1 Categories of UBOs in companies
For companies, UBOs are categorized into three groups:
1. Natural persons who directly or indirectly hold more than 25% of the voting rights or ownership interest in the capital.
2. One or more natural persons who have control through other means (e.g., the right to appoint or dismiss directors).
3. If the above cannot be identified, the ultimate beneficial owners are considered to be the senior management personnel.
#### 1.6.2 Information to be reported for UBOs
The following information must be provided:
* First and last name
* Date of birth
* Nationality(ies)
* Full residential address
* Date of becoming a UBO
* Identification number (e.g., National Register number or equivalent)
* Category of UBO
* For company UBOs: the (weighted) percentage of shares or voting rights in the reporting entity.
#### 1.6.3 Direct and indirect UBOs
* **Direct UBO:** A natural person who is directly the owner of or has control over the reporting entity.
* **Indirect UBO:** A natural person who owns or controls the reporting entity through one or more intermediary legal entities.
#### 1.6.4 Identification of indirect UBOs
Indirect UBOs are identified through:
1. The weighted value of the participation in shares/voting rights via intermediary companies exceeding 25% in the reporting entity.
2. Ownership/control in an intermediary company (holding more than 50%) which itself has a stake/control of more than 25% in the reporting entity.
> **Tip:** Understanding the distinction between direct and indirect UBOs is crucial for accurate reporting and due diligence. Always trace ownership chains until a natural person holding significant control or ownership is identified.
---
# Internal control and risk assessment for professionals
This topic outlines the mandatory internal control requirements and risk assessment obligations for professionals under anti-money laundering (AML) legislation.
### 2.1 General provisions and definitions
The law defines "money laundering" and "financing of terrorism" to establish the scope of these criminal activities.
* **Money Laundering:** Encompasses the conversion or transfer of funds or assets known to be derived from criminal activity, with the intent to conceal their illegal origin or assist those involved in evading legal consequences. It also includes concealing or disguising the nature, origin, location, disposition, movement, rights, or ownership of such funds or assets, as well as acquiring, possessing, or using them while knowing they are proceeds of criminal activity. Participation in, complicity with, attempt to commit, aiding, abetting, facilitating, or advising on such acts also constitute money laundering.
* **Financing of Terrorism:** Defined as the provision or collection of funds and other assets, by any means, directly or indirectly, with the intent that they be used or with the knowledge that they will be used, in whole or in part, by a terrorist organization or by a terrorist acting alone.
* **Ultimate Beneficial Owner (UBO):** Refers to the natural person(s) who ultimately owns or controls a client, or on whose behalf a transaction is conducted or a business relationship is entered into. The UBO is always a natural person.
### 2.2 Application of the law
The law applies to various professionals, including:
* Statutory auditors (members and trainees, natural and legal persons)
* Certified accountants and tax advisors (members and trainees, natural and legal persons)
* Accountants and fiscal accountants (members and trainees, natural and legal persons)
* Persons providing tax services (as listed by the ITAA, natural and legal persons)
### 2.3 Norms and recommendations
In addition to the law, professional institutes like the IAB (Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten) and BIBF (Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten) provide norms and recommendations for applying AML legislation. These norms typically cover:
* General provisions
* Internal control organization
* General risk assessment by the professional
* Customer due diligence and transaction monitoring
* Transaction investigation
* Documentation and record-keeping
* Restrictions on cash use
* Supervision and control
### 2.4 Organization of internal control
Internal control measures are mandatory for all professionals and must be documented and approved by senior management. These measures should cover key areas such as client acceptance, reporting suspicions, and document retention.
#### 2.4.1 Appointment of an AML Compliance Officer (AMLCO)
Every professional office must appoint an AMLCO.
* For offices with fewer than 10 professionals, both the AMLCO and the "responsible person at the highest level" can be the same person, who must be a professional.
* For offices with more than 10 professionals, these roles must be held by two different individuals. The responsible person at the highest level must always be a professional.
The AMLCO is responsible for:
* Overseeing internal control measures.
* Reporting atypical transactions.
* Potentially reporting to the Financial Intelligence Unit (FIU) (referred to as CFI in the document).
* Ensuring staff training on AML procedures.
The responsible person at the highest level is informed by the AMLCO about activities and risks and is responsible for policy adjustments. The designated AMLCO and responsible person must be communicated to the ITAA, and neither can be a trainee.
#### 2.4.2 Reporting channels (whistleblowing)
A reporting channel, often referred to as whistleblowing, must be established for suspected or confirmed breaches of AML regulations. This reporting mechanism should ensure anonymity, independence, and that reports are not made through a direct supervisor.
### 2.5 General risk assessment by the professional
Professionals are required to conduct a risk assessment for each client. These assessments should categorize clients into different risk levels, such as low, moderate, and high.
### 2.6 Customer due diligence and transaction monitoring
Professionals must:
* Develop a client acceptance policy.
* Conduct an investigation into the money laundering and terrorist financing (ML/TF) risks associated with the client's profile, including the purpose of the business relationship and the nature of services offered.
* Implement measures to monitor and manage identified risks.
* Refuse clients who are unwilling to identify themselves or lack credibility.
### 2.7 Transaction investigation
When red flags or suspicious activities are identified ("knipperlicht" - blinking light), professionals must:
* Prepare an internal report.
* Inform the client in writing about the findings.
* Advise the client on potential penalties.
* Classify the client as a higher risk if suspicious activity recurs.
* Mandatorily report any suspicion of ML/TF and the underlying facts to the FIU.
### 2.8 Documentation and record-keeping
Professionals must retain specific documents for a period of 10 years, starting from the end of the business relationship or the date of an occasional transaction. These documents include:
* General risk assessments.
* Identification data.
* Evidence of transactions.
### 2.9 Restrictions on the use of cash
There are restrictions on cash payments:
* Prohibited for real estate purchases.
* No payments or gifts exceeding three thousand euros are allowed, with exceptions for transactions between private individuals or with banks.
* When cash transactions are linked to ML/TF, they must be reported to the FIU.
### 2.10 Ultimate Beneficial Owner (UBO) register
The UBO register is a central register containing information on the ultimate beneficial owners of companies, associations, foundations, trusts, and other legal entities. Its purpose is to identify who truly stands behind a legal structure or benefits economically from it.
#### 2.10.1 Identification of UBOs
The UBO is defined as the natural person(s) who ultimately own or control the client, or on whose behalf a transaction is conducted or a business relationship is entered into.
For companies, UBOs are categorized into three groups:
1. Natural persons who directly or indirectly hold more than 25% of the voting rights or capital ownership.
2. One or more natural persons who exercise control through other means (e.g., the right to appoint or dismiss directors).
3. If the above categories cannot be identified, the UBOs are considered to be the senior management personnel.
#### 2.10.2 Information to be reported for UBOs
The following information must be provided for UBOs:
* Full name.
* Date of birth.
* Nationality(ies).
* Full residential address.
* Date on which the person became a UBO.
* Identification number from the national register (or equivalent).
* Category of UBO.
* For UBOs of companies: the (weighted) percentage of shares or voting rights in the information-obliged entity.
#### 2.10.3 Direct and indirect UBOs
* **Direct UBO:** A natural person who is the direct owner or controller of the information-obliged entity.
* **Indirect UBO:** A natural person who owns or controls the information-obliged entity through one or more intermediary legal entities.
Identification of indirect UBOs involves assessing ownership or control of intermediary entities where the weighted value of participation in shares/voting rights via intermediaries exceeds 25% of the information-obliged entity, or where ownership/control in an intermediary entity (over 50%) holds a more than 25% interest/control in the information-obliged entity.
---
# Client vigilance and transaction monitoring
This section details the critical procedures for maintaining client vigilance and monitoring transactions to prevent money laundering and terrorist financing.
## 3. Client vigilance and transaction monitoring
Effective client vigilance and transaction monitoring are cornerstones of anti-money laundering (AML) and counter-terrorist financing (CTF) frameworks, requiring professionals to implement robust policies and procedures. These measures are designed to identify, assess, and mitigate the risks associated with client relationships and the transactions they conduct. The overall norm for these procedures includes general provisions, organizational and internal control measures, risk assessments, client vigilance and transaction monitoring, investigation of transactions, documentation, cash usage limitations, and supervision.
### 3.1 Organization and internal control
A fundamental aspect of client vigilance is establishing strong internal control mechanisms. This involves developing clear guidelines, procedures, and internal control measures that are documented and approved by the effective management. These internal controls must specifically address key areas such as client acceptance, the reporting of suspicions, and the meticulous retention of documents.
#### 3.1.1 The role of the AML compliance officer
Every professional office must appoint an Anti-Money Laundering Compliance Officer (AMLCO). This individual holds a senior-level responsibility within the organization.
* For offices with fewer than 10 professionals, the AMLCO role can be combined with another function, provided the individual is a professional.
* For offices with more than 10 professionals, two distinct individuals are required. One must be a professional responsible for the highest level of oversight.
The AMLCO's responsibilities include overseeing internal control measures, preparing reports on atypical transactions, potentially reporting to the relevant financial intelligence unit (CFI), and ensuring personnel receive adequate training on AML procedures. The highest-level responsible person is kept informed by the AMLCO about ongoing activities and identified risks, and is empowered to adjust policies as necessary. The professional body (such as ITAA) must be notified of the appointed AMLCO and the highest-level responsible person; neither can be an intern.
#### 3.1.2 Reporting of breaches
A crucial element of internal control is the establishment of a confidential reporting channel, often referred to as whistleblowing. This channel must allow for the reporting of alleged or confirmed breaches of AML regulations. Reports should be handled anonymously, independently, and should not be routed through a direct supervisor.
### 3.2 Risk assessment of client profiles
A comprehensive risk assessment is mandatory for each client. This assessment involves categorizing clients into different risk levels, such as low, medium, or high. This tiered approach allows for the application of appropriate vigilance measures based on the inherent risk associated with each client and their activities.
### 3.3 Client acceptance policy and ongoing vigilance
A well-defined client acceptance policy is essential. Professionals must conduct an investigation into the money laundering and terrorist financing (ML/FT) risks associated with a client's profile. This includes understanding the purpose of the business relationship and the characteristics of the services being offered. Based on this investigation, appropriate measures must be implemented to monitor and manage the identified risks.
> **Tip:** Professionals have the right to refuse a client if they are unwilling to undergo identification procedures or if there is a lack of credibility associated with the client.
### 3.4 Investigation of suspicious transactions
When red flags or suspicious indicators arise during the course of a business relationship, a thorough investigation is required. This typically involves the following steps:
1. **Internal Reporting:** An internal report detailing the suspicious activity should be generated.
2. **Client Notification:** The client should be informed, in writing, about the findings of the investigation. This notification should also highlight potential penalties.
3. **Risk Reclassification:** If suspicious activity persists or is significant, the client may be reclassified as a high-risk client.
4. **Mandatory Reporting:** Professionals are obligated to report any suspicion of ML/FT, along with the underlying facts, to the Financial Intelligence Unit (CFI).
### 3.5 Documentation and record-keeping
Meticulous documentation and record-keeping are paramount. The following types of documents must be retained:
* General risk assessment reports.
* Client identification data.
* Evidence supporting transactions.
These records must be kept for a period of 10 years, commencing from the end of the business relationship or the date of the occasional transaction.
### 3.6 Ultimate beneficial owner (UBO) registry
The UBO registry is a central register containing information about the ultimate beneficiaries of companies, non-profit organizations, foundations, trusts, and other legal entities that are comparable to trusts. The primary objective of the UBO registry is to identify who truly stands behind a legal structure or who derives economic benefit from it.
#### 3.6.1 Definition of ultimate beneficial owner
An "ultimate beneficial owner" is defined as the natural person or persons who ultimately own or control the client, the client's proxy, or the beneficiary of life insurance contracts. It also includes the natural person or persons for whom a transaction is conducted or a business relationship is established. Crucially, a UBO is always a natural person.
#### 3.6.2 UBO categories for companies
For companies, UBOs are categorized into three groups:
1. **Ownership and Voting Rights:** Natural persons who directly or indirectly hold more than 25% of the voting rights or capital ownership in the company.
2. **Control via Other Means:** One or more natural persons who exercise control through other means, such as the right to appoint or dismiss directors.
3. **Senior Management:** If the above categories cannot be identified, the ultimate beneficiaries are considered to be the senior management personnel.
#### 3.6.3 Information to be reported for UBOs
The following information must be provided for each UBO:
* Full name.
* Date of birth.
* Nationality or nationalities.
* Full residential address.
* The date on which the person became a UBO.
* Identification number from the national registry (or equivalent).
* The category of UBO (as defined above).
* For UBOs of companies, the weighted percentage of shares or voting rights in the reporting entity.
#### 3.6.4 Direct and indirect UBOs
* **Direct UBO:** A natural person who is directly the owner or exercises control over the reporting entity.
* **Indirect UBO:** A natural person who owns or controls the reporting entity through one or more intermediary legal entities.
Identifying indirect UBOs involves assessing ownership or control of intermediary entities. This is typically determined if:
1. The weighted value of the participation in shares/voting rights via intermediary companies exceeds 25% in the reporting entity.
2. Ownership/control in an intermediary company (holding more than 50%) that, in turn, has more than a 25% interest or control in the reporting entity.
---
# Record-keeping and cash payment restrictions
This section details the mandatory record-keeping requirements for AML-related documents, including a ten-year retention period, and outlines the restrictions on cash payments, specifying thresholds and prohibited transactions.
## 4. Record-keeping and cash payment restrictions
### 4.1 Document retention
All documents relevant to Anti-Money Laundering (AML) and Counter-Terrorist Financing (CTF) regulations must be retained for a period of 10 years. This retention period begins from the end of the business relationship with a client or from the date of an occasional transaction.
> **Tip:** Ensure a systematic approach to document storage and retrieval to comply with the 10-year retention requirement. This includes maintaining records of client identification, risk assessments, and transaction evidence.
### 4.2 Restrictions on cash payments
The law imposes significant restrictions on the use of cash to prevent money laundering and terrorist financing.
#### 4.2.1 Prohibited cash transactions
* **Real estate purchases:** Cash payments are explicitly prohibited for the purchase of real estate.
* **Payments and gifts exceeding a threshold:** Payments or gifts exceeding 3,000 euros are forbidden.
#### 4.2.2 Exceptions to cash payment restrictions
The restrictions on cash payments do not apply to:
* Transactions between private individuals.
* Transactions conducted with banks.
#### 4.2.3 Reporting suspicious cash transactions
When cash transactions are suspected of being linked to money laundering or terrorist financing, they must be reported to the relevant authority.
> **Example:** If a professional receives a cash payment for a service that exceeds 3,000 euros and is not a transaction between private individuals or with a bank, this would be a prohibited transaction and, if suspected of being linked to illicit activities, must be reported.
### 4.3 Ultimate Beneficial Owner (UBO) Register
The UBO register is a central registry containing information about the ultimate beneficial owners of companies, associations, foundations, trusts, and other similar legal entities. Its purpose is to identify the natural persons who ultimately own or control these legal structures or economically benefit from them.
#### 4.3.1 Definition of ultimate beneficial owner
An ultimate beneficial owner (UBO) is defined as the natural person(s) who ultimately own or control the client, the client's agent, or the beneficiary of life insurance contracts, and/or the natural person(s) on whose behalf a transaction is executed or a business relationship is established. A UBO is always a natural person.
#### 4.3.2 UBO identification categories for companies
For companies, UBOs are categorized into three groups:
1. **Direct ownership or voting rights:** Natural persons who directly or indirectly hold more than 25% of the voting rights or ownership interest in the company's capital.
2. **Control through other means:** One or more natural persons who exercise control through other means, such as the right to appoint or dismiss directors.
3. **Senior management:** If the above categories cannot be identified, the ultimate beneficial owners are considered to be the senior management personnel.
#### 4.3.3 Information to be disclosed for UBOs
The following information must be reported for each UBO:
* Full name
* Date of birth
* Nationality(ies)
* Full residential address
* Date on which the person became a UBO
* Identification number (e.g., National Register number or equivalent)
* Category of UBO
* For UBOs of companies: the (weighted) percentage of shares or voting rights in the reporting entity.
#### 4.3.4 Direct vs. Indirect UBOs
* **Direct UBO:** A natural person who is directly the owner or exercises control over the reporting entity.
* **Indirect UBO:** A natural person who owns or controls the reporting entity through one or more intermediary legal entities.
#### 4.3.5 Identifying indirect UBOs
Indirect UBOs are identified through a chain of ownership or control:
1. If the weighted value of the participation in shares/voting rights through intermediary companies exceeds 25% in the reporting entity.
2. If there is ownership or control in an intermediary company (over 50%) that, in turn, holds a significant interest or control (over 25%) in the reporting entity.
---
# Ultimate beneficial owner (UBO) registration
This section details the purpose, scope, and required information for the Ultimate Beneficial Owner (UBO) registration process.
### 5.1 Purpose and definition of UBO
The UBO register is a central registry containing information about the ultimate beneficial owners of companies, international non-profit organizations (vzw's), foundations, trusts, and other legal entities comparable to trusts. Its primary goal is to identify the natural persons who ultimately own or control a legal entity, or who economically benefit from it.
The definition of an "ultimate beneficial owner" (UBO) refers to the natural person(s) who are the ultimate owner(s) of or exercise control over the client, the client's representative, or the beneficiary of life insurance agreements. It also includes the natural person(s) for whom a transaction is carried out or a business relationship is established. Crucially, a UBO is always a natural person.
### 5.2 Categories of UBOs in companies
For companies, UBOs are categorized into three groups:
1. **Ownership or voting rights:** Natural persons who directly or indirectly hold more than 25% of the voting rights or ownership interest in the capital of the company.
2. **Control through other means:** One or more natural persons who exercise control over the company through other means, such as having the right to appoint or dismiss management.
3. **Senior management:** If the UBOs cannot be identified through the first two categories, then the senior management of the company are considered the ultimate beneficial owners.
### 5.3 Information to be reported for UBOs
The following information must be reported for each UBO:
* Full name
* Date of birth
* Nationality/Nationalities
* Full residential address
* Date on which the person became a UBO
* Identification number (e.g., national register number or equivalent)
* Category of UBO (as defined above)
For UBOs of companies, additional details are required:
* The (weighted) percentage of shares or voting rights held in the reporting entity.
### 5.4 Direct and indirect UBOs
The distinction between direct and indirect UBOs is important:
* **Direct UBO:** A natural person who is directly the owner of or exercises control over the reporting entity.
* **Indirect UBO:** A natural person who owns or controls the reporting entity through one or more intermediary legal entities.
The identification of indirect UBOs typically involves two steps:
1. Assessing if the weighted value of the participation in shares or voting rights through intermediary companies in the reporting entity exceeds 25%.
2. Examining ownership or control in an intermediary company (where the person holds more than 50%) that, in turn, holds a significant interest (more than 25%) or control in the reporting entity.
> **Tip:** Understanding the difference between direct and indirect ownership is crucial for accurately identifying all UBOs within complex corporate structures.
> **Example:** If Person A directly owns 30% of Company X, Person A is a direct UBO of Company X. If Person A owns 60% of Company Y, and Company Y owns 30% of Company X, Person A is an indirect UBO of Company X.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Money laundering | The process of disguising the origin of illegally obtained money by passing it through a complex series of transactions, making it appear as legitimate income. This includes converting or transferring funds known to be derived from criminal activity to conceal their illegal source or to aid those involved in avoiding the legal consequences of their actions. |
| Financing of terrorism | The provision or collection of funds and other assets, by whatever means, directly or indirectly, with the intention that they shall be used, or in the knowledge that they will be used, wholly or partly, by a terrorist organization or by a terrorist acting alone, even without any connection to a specific terrorist act. |
| Ultimate beneficial owner (UBO) | The natural person or persons who ultimately own or control the client, the client's proxy, or the beneficiary of life insurance contracts, and/or the natural person or persons for whom a transaction is performed or a business relationship is established. The UBO is always a natural person. |
| AMLCO (Anti-money laundering compliance officer) | The designated responsible individual within a professional firm tasked with overseeing internal control measures, preparing reports on atypical transactions, potentially reporting suspicious activities to the Financial Intelligence Unit (FIU), and ensuring staff training on AML procedures. |
| Risk assessment | The process undertaken by a professional for each client to identify and categorize potential risks associated with money laundering and terrorist financing. These categories typically include low, moderate, and high risk levels, informing subsequent vigilance measures. |
| Client acceptance policy | A set of guidelines and procedures established by a professional firm to assess potential clients before establishing a business relationship. This policy aims to identify and mitigate risks related to money laundering and terrorist financing by evaluating the client's profile, the purpose of the relationship, and the services offered. |
| Suspicious transaction | Any transaction that raises red flags or triggers suspicion of money laundering or terrorist financing activities. Professionals are obligated to investigate such transactions, internally report them, inform the client, and, if suspicions persist, report them to the Financial Intelligence Unit (FIU). |
| Document retention | The mandatory requirement to store specific documents related to anti-money laundering activities, including general risk assessments, identification details, and proof of transactions, for a period of 10 years from the end of the business relationship or the date of an occasional transaction. |
| Cash payment restrictions | Regulations that limit or prohibit the use of cash for certain transactions, such as the purchase of real estate, or set a maximum threshold (e.g., €3000) for cash payments or gifts between parties, with exceptions for transactions between private individuals or with banks. |
| UBO register | A central registry containing information about the ultimate beneficial owners of companies, non-profit organizations, foundations, trusts, and other legally comparable entities. Its purpose is to identify the individuals who truly stand behind a legal structure or financially benefit from it. |
Cover
BaMV Criminologie 1 Inleidende beschouwingen (1).pptx
Summary
# Inleiding tot de criminologie en het studiegebied
Dit onderwerp biedt een fundamentele introductie tot de criminologie, waarbij de definitie, de kerninhoud van het studiegebied, de examenmethodiek en de brede scope van het vak, inclusief zowel criminaliteit als afwijkend gedrag, worden uiteengezet.
### 1.1 Criminologie: definitie en reikwijdte
Criminologie omvat alle wetenschappelijke en professionele kennis die verband houdt met de verklaring, preventie, controle en behandeling van criminaliteit, jeugddelinquentie, daders en slachtoffers. Dit omvat tevens de meting en detectie van criminaliteit, de wetgeving en praktijk van het strafrecht, rechtshandhaving en gerechtelijke en correctionele systemen. Het vakgebied is interdisciplinair en leunt op psychologie, biologie, sociologie, en integratie van veiligheidsvraagstukken.
### 1.2 Criminaliteit: definities en stromingen
De definitie van criminaliteit is cruciaal binnen de criminologie en kent twee grote stromingen:
#### 1.2.1 Traditionele (normatieve) criminaliteitsdefinitie
Deze definitie beschouwt criminaliteit als een eigenschap van gedrag dat een norm overschrijdt. Hierbinnen zijn verschillende juridische en naturalistische benaderingen te onderscheiden:
* **Juridische criminaliteitsdefinities:**
* **Strafrechtelijke definitie:** Gedrag dat door het strafrecht wordt verboden en gesanctioneerd.
* **Eng-juridische definitie:** Een opzettelijke daad die in strijd is met de strafwet, gepleegd zonder verdediging of excuus, en bestraft door de staat als een misdrijf (felony).
* **Breed-juridische definitie:** Gedrag dat sociaal schadelijk is en waarvoor een juridische sanctie voorzien is, mogelijk uitgesproken door een administratief orgaan of rechtbank (bv. GAS-boetes).
* **Naturalistische criminaliteitsdefinities:**
* **Naturalistische misdaaddefinitie:** Probeert handelingen te definiëren die universeel als crimineel worden beschouwd, ongeacht specifieke wetgeving. Hierbij wordt verwezen naar natuurlijke misdrijven die gebaseerd zijn op morele sentimenten.
* **Socio-formalistische misdaaddefinitie:** Ziet criminaliteit als een schending van gedragsnormen (conduct norms) die binnen sociale groepen worden ontwikkeld. Deze benadering erkent dat gedragsregels kunnen variëren in tijd en ruimte.
#### 1.2.2 Kritische criminaliteitsdefinitie
Deze stroming ziet criminaliteit als een eigenschap van de maatschappelijke reactie op gedrag, en niet zozeer als een inherente eigenschap van het gedrag zelf.
* **Labeling-definitie:** Criminaliteit ontstaat doordat een "crimineel" etiket wordt opgeplakt aan bepaald gedrag. Criminaliteit wordt hier gezien als een sociale constructie, waarbij de maatschappelijke reactie de oorzaak is van criminaliteit. De vraag of druggebruik een crimineel probleem of een gezondheidsprobleem is, illustreert dit.
* **Conflicttheoretische definitie:** Gaat uit van conflicten tussen individuen en groepen met verschillende posities in de samenleving en dominantieverhoudingen. Criminaliteit is gedrag dat in strijd is met de belangen van de machthebbers.
* **Marxistische definitie:** In deze visie bepaalt de heersende klasse, die de productiemiddelen bezit, wat als criminaliteit wordt beschouwd. Voorbeelden zijn praktijken zoals slavernij of fiscaal aftrekbare fraude.
* **Radicale definitie:** Bekritiseert traditionele criminologie omdat deze uitgaat van de gevestigde orde. Een eigen referentiekader vanuit een menslievende visie is nodig. Een **mensenrechtendefinitie van criminaliteit** stelt mensenrechten als enig criterium, gericht op gelijkheid, welzijn en veiligheid van individuen, sociale verhoudingen en systemen.
### 1.3 Het studiegebied van de criminologie
Het studiegebied van de criminologie kan variëren in breedte:
* **Eng:** Focust op misdaad en de misdadiger.
* **Breed:** Omvat misdaad, de misdadiger, en de processen van criminalisering en decriminalisering.
* **Zeer breed:** Neemt ook de studie van afwijkend gedrag in zijn totaliteit mee.
### 1.4 Cursusinformatie en examenmethodiek
De cursus "Criminologie Inleidende beschouwingen" wordt aangeboden in 12 lessen. De powerpoints en lesinhoud vormen de kern van de studie. Lessen worden opgenomen en zijn beschikbaar via Toledo, samen met voorbeeldexamens. Het examen is een gesloten boek examen met 7 open vragen, die het toepassen van de leerstof vereisen.
> **Tip:** Zorg ervoor dat u de verschillende definities van criminaliteit goed uit elkaar kunt houden en de kernargumenten van zowel de normatieve als de kritische stromingen kunt benoemen. Het oefenen met voorbeeldvragen is essentieel voor de examenvoorbereiding.
---
# Definities van criminaliteit
Dit onderwerp verkent de verschillende perspectieven op de definitie van criminaliteit, waarbij zowel traditionele als kritische stromingen worden belicht.
### 2.1 Criminaliteit: Een definitie in discussie
De definitie van criminaliteit is cruciaal binnen de criminologie. Er bestaan twee grote stromingen:
* **Traditionele criminaliteitsdefinitie (normatieve definitie):** Hierbij wordt criminaliteit gezien als een eigenschap van gedrag dat een bepaalde norm overschrijdt. Deze norm kan variëren.
* **Kritische criminaliteitsdefinitie (reactieve definitie):** Deze stroming beschouwt criminaliteit als een eigenschap van de maatschappelijke reactie op bepaald gedrag. Het is dus niet het gedrag zelf dat crimineel is, maar de reactie van de maatschappij daarop.
### 2.2 Traditionele criminaliteitsdefinities
Deze definities focussen op het gedrag zelf en de overschrijding van een norm.
#### 2.2.1 Juridische criminaliteitsdefinities
Dit zijn de meest gangbare definities binnen het rechtssysteem.
* **Strafrechtelijke definitie:** Criminaliteit is gedrag dat door het strafrecht wordt verboden en bestraft. De norm is hierbij expliciet de strafwet.
* **Eng-juridische definitie:** Deze definitie stelt dat criminaliteit een opzettelijke handeling is die in strijd is met de strafwet, begaan zonder verdediging of excuus, en bestraft door de staat. Vaak wordt hierbij gedacht aan ernstige misdrijven (felony).
* **Breed-juridische definitie:** Deze definitie omvat naast strafrechtelijke overtredingen ook gedragingen die sociaal schadelijk zijn en waarvoor een juridische sanctie voorzien is, zelfs als deze door een administratief orgaan of rechtbank wordt opgelegd. Denk hierbij aan GAS-boetes of overtredingen binnen het vennootschapsrecht.
> **Tip:** De breed-juridische definitie erkent dat criminaliteit niet beperkt is tot de klassieke strafrechtelijke delicten, maar ook andere juridisch gesanctioneerde gedragingen kan omvatten.
#### 2.2.2 Naturalistische criminaliteitsdefinitie
Deze definitie verzet zich tegen de niet-universele basis van het recht, dat immers per samenleving en tijd kan verschillen.
* **Natuurlijk misdrijf:** Criminaliteit wordt hier gedefinieerd als handelingen die universeel en altijd als crimineel worden beschouwd. De norm wordt gebaseerd op algemene morele sentimenten, zoals gemiddelde altruïstische gevoelens (bijvoorbeeld medelijden en eerlijkheid).
#### 2.2.3 Sociaal-formalistische criminaliteitsdefinitie
Net als de naturalistische definitie, bekritiseert deze stroming de variabiliteit van recht in tijd en ruimte.
* **Gedragsnormen of conduct norms:** Deze definitie stelt dat individuen deel uitmaken van sociale groepen die specifieke gedragsnormen of gedragscodes ontwikkelen. Criminaliteit ontstaat wanneer gedrag in strijd is met deze informele normen, die eigen zijn aan de sociale structuren.
### 2.3 Kritische criminaliteitsdefinities
Deze definities verschuiven de focus van het gedrag naar de maatschappelijke reactie en de machtsverhoudingen binnen de samenleving.
#### 2.3.1 Labeling-definitie
Deze definitie stelt dat criminaliteit niet inherent is aan het gedrag, maar een sociale constructie is die voortkomt uit de reactie van de maatschappij.
* **Omkering van causaliteit:** In plaats van te stellen dat crimineel gedrag leidt tot een maatschappelijke reactie, stelt de labeling-theorie dat een maatschappelijke reactie (het "etiket") leidt tot criminaliteit. Een bepaald gedrag wordt pas crimineel wanneer het als zodanig wordt bestempeld.
* **Voorbeeld:** De vraag of druggebruik een crimineel feit of een gezondheidsprobleem is, illustreert hoe de maatschappelijke reactie de definitie van het gedrag kan bepalen.
#### 2.3.2 Conflicttheoretische criminaliteitsdefinitie
Deze theorie ziet de samenleving als een arena van conflicten tussen individuen en groepen met verschillende posities en belangen.
* **Dominantieverhoudingen en conflicten:** Criminaliteit wordt gedefinieerd als gedrag dat in strijd is met de belangen van de politieke machthebbers of dominante groepen. Criminaliteit ontstaat dus als gevolg van conflicten tussen verschillende belangengroepen.
* **Voorbeelden:** Groepen zoals de Taliban of "Mosquito" kunnen als crimineel worden bestempeld vanuit het perspectief van de heersende macht.
#### 2.3.3 Marxistische criminaliteitsdefinitie
Voortbouwend op het conflictmodel, richt de marxistische definitie zich specifiek op de klassenstrijd.
* **Heersende klasse en proletariaat:** De heersende klasse, die de productiemiddelen bezit, bepaalt wat als criminaliteit wordt beschouwd. Gedrag dat de belangen van deze klasse bedreigt, wordt bestempeld als crimineel.
* **Voorbeelden:** Slavernij, belastingontwijking of het fiscaal aftrekbaar maken van bepaalde uitgaven kunnen vanuit dit perspectief als door de heersende klasse gedefinieerde criminaliteit worden beschouwd.
### 2.4 Kritische/normatieve criminaliteitsdefinities: Een radicale definitie?
Er is ook een stroming die kritiek uit op de traditionele criminologie omdat deze vertrekt vanuit de gevestigde orde (bestaande wetgeving, waarden en normen).
* **Radicale definitie:** Deze definitie pleit voor een eigen referentiekader vanuit een menslievende visie.
* **Mensenrechten als criterium:** Criminaliteit wordt hier gedefinieerd aan de hand van de schending van mensenrechten, zoals gelijkheid, welzijn en veiligheid. Dit kan zowel betrekking hebben op individuen, sociale verhoudingen als systemen.
* **Voorbeelden:** Praktijktesten (discriminatie) of bepaalde migratiepraktijken kunnen vanuit dit mensrechtenperspectief als crimineel worden beschouwd.
### 2.5 Het studiedomein van de criminologie
Het studiedomein van de criminologie kan breed worden omschreven.
* **Eng:** Misdaad en misdadiger.
* **Breed:** Misdaad, misdadiger, criminaliserings- en decriminaliseringsprocessen.
* **Zeer breed:** Studie van afwijkend gedrag in de ruimste zin van het woord.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Criminologie | De wetenschappelijke en professionele kennis die zich bezighoudt met de verklaring, preventie, controle en behandeling van criminaliteit, delinquentie, daders en slachtoffers, inclusief de meting en opsporing van criminaliteit, de wetgeving en de praktijk van het strafrecht, wetshandhaving en gerechtelijke en correctionele systemen. |
| Traditionele criminaliteitsdefinitie | Een definitie van criminaliteit die verwijst naar de norm, en dus ook een normatieve criminaliteitsdefinitie wordt genoemd. Criminaliteit wordt hierbij gezien als een eigenschap van gedrag dat de geldende norm overschrijdt. |
| Kritische criminaliteitsdefinitie | Een definitie van criminaliteit die criminaliteit ziet als een eigenschap van de maatschappelijke reactie op bepaald gedrag, in plaats van als een inherent kenmerk van het gedrag zelf. |
| Juridische criminaliteitsdefinities | Definities die criminaliteit primair baseren op de overtreding van wettelijke voorschriften en strafrechtelijke bepalingen, waarbij een sanctie voorzien is. |
| Strafrechtelijke definitie | Een strikte juridische definitie van criminaliteit waarbij een gedraging een schending is van het strafrecht, begaan zonder verdediging of excuus, en waarop door de staat een straf kan worden toegepast. |
| Breed-juridische definitie | Een definitie die naast de strafrechtelijke overtreding ook sociaal schadelijke handelingen omvat die onderworpen zijn aan een juridische sanctie, uitgevaardigd door een administratief orgaan of rechtbank (bv. GAS-boetes). |
| Naturalistische criminaliteitsdefinitie | Een definitie die zich verzet tegen de niet-universele basis van het recht en zoekt naar handelingen die universeel als crimineel worden beschouwd, gebaseerd op morele sentimenten zoals medelijden en eerlijkheid. |
| Socio-formalistische criminaliteitsdefinitie | Een definitie die stelt dat gedragsnormen, ontwikkeld binnen sociale groepen, de basis vormen voor wat als crimineel gedrag wordt beschouwd, rekening houdend met veranderende sociale normen in tijd en ruimte. |
| Labeling-definitie | Een kritische definitie die stelt dat criminaliteit een sociale constructie is, voortkomend uit de maatschappelijke reactie en het "etiket" dat op bepaalde gedragingen wordt geplakt, in plaats van een inherente eigenschap van het gedrag. |
| Conflicttheoretische criminaliteitsdefinitie | Een definitie die criminaliteit ziet als het resultaat van conflicten tussen verschillende groepen in de samenleving, waarbij de dominante groepen bepalen wat als crimineel gedrag wordt beschouwd. |
| Marxistische criminaliteitsdefinitie | Een definitie die criminaliteit definieert vanuit het conflict tussen de heersende klasse en het proletariaat, waarbij de heersende klasse bepaalt wat als criminaliteit wordt aangemerkt, vaak ten gunste van hun economische belangen. |
| Radicale definitie | Een kritische benadering die de traditionele criminologie bekritiseert voor het uitgaan van de gevestigde orde en pleit voor een eigen referentiekader gebaseerd op mensenrechten, gelijkheid, welzijn en veiligheid als enige criteria voor criminaliteit. |
| Afwijkend gedrag | Gedrag dat significant afwijkt van de sociaal aanvaarde normen en verwachtingen binnen een bepaalde cultuur of samenleving, en dat doorgaans negatieve reacties oproept. |
Cover
basisboek criminologie H1.docx
Summary
# Understanding criminology and criminality
This section provides an overview of criminology as a scientific discipline, exploring its interdisciplinary nature, various theoretical approaches, and the complex, socially constructed definition of criminality.
## 1. Understanding criminology and criminality
Criminology is the scientific study of crime, crime causation, criminal behavior, and the criminal justice system. It draws upon knowledge from various disciplines, including psychiatry, medicine, sociology, psychology, law, and anthropology. Criminologists examine crime from different perspectives, focusing on crime as a phenomenon, the offender, the victim, the role of crime within the political system, or societal reactions to crime. The discipline aims to provide context and maintain a rational perspective on crime-related information.
### 1.1 Defining criminology
Edwin Sutherland, in his seminal work, defined criminology as:
> "The body of knowledge regarding crime and delinquency as social phenomena. It includes within its scope the processes of making laws, breaking laws, and reacting toward the breaking of laws. These processes are three aspects of a somewhat unified sequence of interactions. Certain acts regarded as undesirable are defined by the political society as crimes. In spite of this definition, some people persist in that behavior and thus commit crimes. The political society than reacts by punishment, intervention, and prevention. This sequence of interactions is the subject matter of criminology."
Stanley Cohen offered a concise definition by framing criminology around three key questions: "Why are laws made; why are they broken and what do we do about it or should we do about it?" Ronnie Lippens further elaborated on this by posing philosophical questions: "Why do the definitions of crime change over time; why are specific behaviors or even entire population groups criminalized; why do people break norms, including legal ones, and what should we do with offenders?"
Despite differing backgrounds and research focuses, criminology has established itself as an independent science with its own professional associations and journals.
### 1.2 Defining criminality
The definition of criminality is complex and multifaceted, influenced by the consequences of behavior for victims and society, the moral views of those in power, public opinion, and the context in which the behavior occurs. What is considered criminal can change over time.
* **Decriminalization:** The removal of certain behaviors from criminal law. For example, adultery was once a criminal offense but is no longer.
* **Criminalization:** The introduction of new behaviors into criminal law. For instance, rape within marriage is now a crime, and previously, there were developments regarding domestic violence and immediate house bans.
The distinction between criminal and non-criminal behavior is not always clear-cut. Even with a penal code defining punishable actions, ambiguity can arise. For instance, assault (mishandeling) as defined by law can have varying interpretations regarding what constitutes such an act.
#### 1.2.1 Criminality as a social construct
Criminality can be viewed as a social construct, meaning it is "what we call it," based on societal agreements.
* **Willem Bonger** defined criminality as a serious antisocial act to which the state consciously responds with suffering (a punishment or measure).
* **Sellin** considered criminality merely one form of norm-violating behavior.
* **Sutherland** introduced the concept of "societal harm" into the definition, extending it to include unethical business practices even if not explicitly criminalized by law but regulated by other legal areas. This bridged the study of white-collar crime.
While many define criminality simply as behavior punishable by formal law, this definition often overlooks nuances. The researcher's societal perspective influences how they view criminalized behavior and processes of criminalization/decriminalization.
### 1.3 Historical overview of criminological thought
The origins of criminology as a science can be traced back to the early nineteenth century, but philosophical inquiries into crime and punishment predate this considerably.
#### 1.3.1 Ancient and Medieval Perspectives
* **Plato** (427-347 BCE) discussed crime in his description of an ideal society in "The Republic." He linked poverty to crime, attributing it to societal emphasis on wealth and the struggle between the "good" and "bad" parts of an individual's personality. He also acknowledged the influence of upbringing and environment.
* **Aristotle** (384-322 BCE) systematically studied law and legislation, comparing laws from 158 Greek cities to promote social harmony without altering class distinctions.
* Religious texts, such as the Old and New Testaments, contain passages on crime and punishment. The principle of "an eye for an eye" (Exodus 21:23-25) is interpreted as a limitation on punishment and a move away from personal retribution towards judicial determination, with monetary compensation for damages being an early form of restorative justice.
* In the Middle Ages in Europe, the Church held significant authority. The ordering of society was seen as God's will, and individuals sought escape from sin through asceticism. Medieval philosophers like **Thomas Aquinas** (1226-1274) discussed the influence of poverty on crime, even arguing for the permissibility of theft out of extreme necessity.
* **Thomas More** (1478-1535), an English humanist jurist, is considered a precursor to critical criminology. He questioned the justification of state-imposed punishments when the state itself contributed to crime through oppression. He argued against excessive punishments, suggesting that addressing the root causes of crime, such as poverty and social conditions, was more effective. He also advocated for restitution through work.
#### 1.3.2 The Enlightenment and the Classical School
The successes of the natural sciences in the mid-seventeenth century led to the application of scientific methods to societal issues. This, coupled with the rise of commercial capitalism, fostered a critical perspective on feudal structures and paved the way for the **Classical School** of criminology during the Enlightenment.
Key tenets of the Classical School:
* Individuals are rational beings capable of making choices and are responsible for their actions.
* Free will and rationality are central to understanding behavior.
Key thinkers associated with the Classical School:
* **Montesquieu** (1689-1755) emphasized the need for clear laws to guarantee individual liberty and prevent the concentration of power. He advocated for the "trias politica" (separation of powers) and argued that punishments should be proportional to the crime and that cruel punishments are ineffective. He also explored the influence of external factors, such as climate, on law and behavior.
* **Rousseau** (1712-1778) identified property as a source of conflict and saw progress as a cause of societal problems. His "social contract" theory posited that legitimate authority stems from the consent of the governed, emphasizing popular sovereignty. He opposed cruel treatment of offenders.
* **Beccaria** (1738-1794) is a central figure of the Classical School. In "Dei delitti e delle pene" (On Crimes and Punishments), he critiqued the arbitrary nature of criminal law and practices like torture and the death penalty. His work inspired reforms in many jurisdictions.
* **Key principles from Beccaria's work:**
* Laws should minimally interfere with individual liberty.
* The rights of the accused must be protected.
* The severity of a crime is determined by the harm caused to others.
* The legislature should define crimes and prescribe penalties (**legaliteitsbeginsel** or "nulla poena sine praevia lege poenali").
* Punishments must be proportional to the offense (**proportionaliteitsbeginsel**).
* Punishments should not be more severe than necessary for deterrence; excessive punishments are ineffective and can lead to more crime.
* Punishments should be swift and certain to create a clear link between the act and the consequence.
* The imposition of punishment should be free from corruption and prejudice.
* Beccaria also advocated for the publication of laws, the abolition of torture and secret trials, the replacement of the death penalty with imprisonment, and more humane prisons.
* **Bentham** (1748-1832) developed the "pleasure-pain principle" (utilitarianism), suggesting that human behavior is driven by the pursuit of pleasure and avoidance of pain. For Bentham, the law should ensure that the pain of punishment outweighs any pleasure derived from criminal activity. He emphasized three crucial elements for crime prevention: the certainty of punishment, the swiftness of its execution, and its severity. He designed the "Panopticon" prison, an architectural concept for efficient surveillance, though it was not fully realized.
Following the French Revolution, the ideas of the Classical School, such as equality before the law and proportionality of punishment, were officially adopted and codified.
#### 1.3.3 The Positivist School and the Milieu School
At the end of the nineteenth century, the Classical School's emphasis on rational choice was challenged by the rise of **Positivism** (also known as the Italian School or bio-anthropological school).
* **Cesare Lombroso** (1835-1909), an Italian physician and psychiatrist, is considered a founder of scientific criminology. He posited that criminality was innate and sought to prove this through a natural science methodology.
* Lombroso's theory was influenced by **phrenology** (the study of skull shape) and **Darwin's theory of evolution**.
* He conducted research on physical characteristics of prisoners and the mentally ill, concluding that criminals exhibit innate abnormalities (e.g., specific skull shapes, facial asymmetry) and that these physical traits were linked to specific behavioral tendencies.
* He proposed the concept of **"atavism,"** suggesting that criminal behavior represented a regression to primitive evolutionary characteristics.
**Criticism of Lombroso's work:**
* Researchers like **Goring** found no significant physical differences between criminals and non-criminals.
* Lombroso's theories were later nuanced by his followers, such as **Enrico Ferri**, who acknowledged social factors alongside individual and physical ones.
As a reaction to the Italian School, the **Milieu School** (or French School) emerged, emphasizing the role of the social environment in shaping criminal behavior.
* **Lacassagne** and **Manouvrier** argued that social milieu, upbringing, and poverty were key determinants of crime, paralleling later learning theories and critical criminology. Lacassagne famously stated, "Societies have the criminals they deserve."
* The Milieu School drew inspiration from statisticians like **Adolphe Quetelet** and **Guerry**.
* **Guerry** was the first to apply statistical science to crime, linking geographical differences in crime rates to poverty.
* **Quetelet** analyzed crime data using mathematical techniques, developing theories about the predictability of crime patterns (e.g., seasonal influences) and factors influencing crime levels, such as education, poverty, and climate. He also noted significant differences in criminal behavior between men and women.
### 1.4 Key Concepts
* **Italian School (Positivism):** Views crime as an innate characteristic, influenced by Darwinian evolution and the scientific method. Cesare Lombroso is a key figure. Later adaptations incorporated environmental factors.
* **Classical School:** Emphasizes human rationality and responsibility. Advocates for codified laws, and punishments that are just, proportional, and humane. Key figures include Beccaria and Bentham.
* **Milieu School (French School):** Attributes crime to influences from the social environment, such as upbringing, poverty, and social milieu.
* **Trias Politica:** The separation of governmental powers into legislative, executive, and judicial branches, ensuring checks and balances.
A table summarizing key differences between schools would be useful here, but the provided text does not offer a comparative table format.
**Example of criminalization:**
> The text mentions that bribing foreign officials by Dutch companies was criminalized in 2001, following a 1997 OECD Convention. Previously, such payments were tax-deductible.
**Example of the social construction of crime:**
> The text illustrates how the definition of mishandeling (assault) can be ambiguous. What constitutes assault can vary, from blows exchanged in a bar fight to a parent cuffing a child or a forceful push from someone in a hurry. This highlights that the legal definition may not perfectly align with everyday interpretations.
**Example of the impact of societal conditions on crime:**
> Thomas More argued that the large number of thieves in 16th-century England was not solely due to individual criminality but also to social conditions like wars that left many ex-soldiers unemployed and to poor agricultural conditions forcing farmers into vagrancy and crime.
**Tip:** When defining criminology and criminality, remember that criminology is the study *of* crime, while criminality refers to the *state* of being criminal or the *nature* of criminal behavior. The latter is often a social construct.
---
# Historical overview of criminological thought
This section traces the evolution of criminological ideas, from ancient philosophical and religious contemplations to the foundational schools of thought that shaped the discipline.
### 2.1 Ancient and religious perspectives on crime and punishment
Even before the formal emergence of criminology as a distinct scientific field, thinkers and religious texts grappled with the concepts of crime and its societal implications.
#### 2.1.1 Philosophical inquiries
* **Plato** (427-347 BCE), in his work "The Republic," suggested that poverty and the societal emphasis on wealth could lead to various forms of crime, such as theft. He posited a deterministic view of behavior, where the "good" or "bad" part of an individual's personality might prevail. However, he also acknowledged the role of upbringing and environment in shaping one's ability to control these internal elements, hinting at early sociological influences. His approach was largely moralistic.
* **Aristotle** (384-322 BCE), a student of Plato, is noted as the first to systematically study criminal law. He compared legislation from 158 Greek cities to develop a system promoting social harmony without eradicating class differences.
#### 2.1.2 Religious texts and interpretations
* Religious scriptures, including the Old and New Testaments, contain numerous passages concerning crime and punishment. The principle of "an eye for an eye" (Exodus 21:23-25) is often misinterpreted as pure retribution. Jewish commentaries, such as the Talmud, suggest this was a moral limitation on punishment, akin to modern maximum sentencing, rather than a call for literal retaliation. It implied that the punishment should not exceed the harm caused, and judicial discretion in determining penalties and financial compensation for victims was emphasized, reflecting an early form of restorative justice.
#### 2.1.3 Medieval thought
* During the Middle Ages, the Church's authority extended into civil life, with ecclesiastical law and jurisdiction playing a significant role. Society was often viewed as divinely ordained and immutable.
* **Thomas Aquinas** (1226-1274) touched upon the influence of poverty on crime and defended the idea that theft might be permissible in extreme necessity, a view echoed by later figures.
* **Thomas More** (1478-1535), an English humanist jurist, is considered a precursor to critical criminology. He questioned the justification of state-imposed punishments when the state itself, through oppression and systemic injustices, might be a cause of crime. In his work "Utopia," More criticized the excessive use of the death penalty for petty crimes like theft, arguing that it did not deter crime and instead encouraged the commission of more serious offenses. He advocated for addressing the root causes of crime, such as poverty and unemployment resulting from wars and poor agricultural conditions, and proposed restitution for damages through work sentences.
### 2.2 The Enlightenment and the rise of the classical school
The mid-seventeenth century saw the application of natural science methods to societal issues, coinciding with the rise of commercial capitalism and a critique of feudal structures. The Enlightenment embraced reason as the primary measure for understanding the world, paving the way for the Classical School of criminology. This school emphasized individual rationality, free will, and personal responsibility.
#### 2.2.1 Key thinkers and their contributions
* **Montesquieu** (1689-1755) advocated for a state that guarantees citizen liberty through clear laws and a separation of powers (the *trias politica*) to prevent the concentration of authority. Regarding crime and punishment, he argued that severe punishments were incompatible with liberty and that cruel penalties were ineffective due to habituation. He proposed that punishments should be proportionate to the offense, a principle that became known as the proportionality principle. He also explored the influence of external factors, such as climate, on law and institutions.
* **Jean-Jacques Rousseau** (1712-1778) identified private property as a source of rivalry and inequality, contributing to societal problems. He is known for his social contract theory, particularly in "Du contrat social ou principes du droit politique" (1762). This theory posits that legitimate authority derives from the consent of the governed, emphasizing popular sovereignty (*volonté générale*) over the absolute will of a monarch. Rousseau also opposed the harsh treatment of criminals.
* **Cesare Beccaria** (1738-1794) is a pivotal figure of the Classical School. In his influential work "Dei delitti e delle pene" (On Crimes and Punishments, 1794), he criticized arbitrary use of criminal law, torture, and the death penalty. His ideas, considered radical for their time, were even placed on the Catholic Church's Index of Forbidden Books. Voltaire provided a commentary on Beccaria's work.
#### 2.2.2 Core principles of Beccaria's thought
Beccaria's framework for a just and effective criminal justice system included the following principles:
* **Minimal legal interference:** The law should interfere with individual liberty as little as possible.
* **Protection of accused rights:** The rights of the accused must be safeguarded at all stages of the legal process.
* **Damage-based offense severity:** The seriousness of a crime is determined by the harm inflicted on others.
* **Legality principle:** The legislative branch must define crimes and prescribe their punishments in advance. This is encapsulated by the principle *nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali* (no crime, no punishment without a prior penal law), later formalized by Paul Johann Anselm Ritter von Feuerbach.
* **Proportionality:** Punishments should be proportionate to the offense and no more severe than necessary for deterrence. Excessive punishments are inefficient and can lead to increased crime.
* **Swift and certain punishment:** Punishments should be executed promptly and predictably to create a clear and unavoidable link between the act and the consequence.
* **Impartiality:** The imposition of punishment should be free from corruption and prejudice.
Beccaria also advocated for the publication of laws, the abolition of torture and secret trials, the replacement of the death penalty with imprisonment, and more humane prison conditions.
#### 2.2.3 Jeremy Bentham and utilitarianism
* **Jeremy Bentham** (1748-1832) was a proponent of utilitarianism, based on the pleasure-pain principle: human behavior is driven by the pursuit of pleasure and the avoidance of pain. He believed that the legal system should ensure that the pain of punishment outweighs any pleasure or gain derived from criminal activity, but no more than necessary.
* Bentham assumed that individuals rationally weigh the potential benefits of a crime against the potential costs (pain) of punishment. He emphasized the importance of the certainty of apprehension and conviction, the swiftness of punishment, and the severity of the penalty.
* He was a strong advocate for imprisonment and designed the "Panopticon," a circular prison where a single guard could observe all inmates from a central tower, promoting efficiency and discipline. Bentham's idea was to keep prisoners occupied with work, vocational training, and religious instruction. He also proposed that prisons be located centrally as a visible deterrent.
### 2.3 The rise of positivism and the environmental school
The late nineteenth century witnessed a challenge to the Classical School's rational choice perspective with the emergence of Positivism, also known as the Italian School or bio-anthropological school. This approach viewed criminality as innate and utilized natural science methods.
#### 2.3.1 The Italian School (Positivism)
* **Cesare Lombroso** (1835-1909), an Italian physician and psychiatrist, is widely regarded as a founder of scientific criminology, particularly for his focus on the individual offender. His work was influenced by phrenology (the study of skull shape to determine character) and Darwin's evolutionary theory.
* Lombroso studied the physical characteristics of prisoners and the mentally ill, concluding that criminals exhibit innate biological abnormalities, such as specific skull shapes, facial asymmetry, and unusual ear or digit formations. He believed these physical traits correlated with behavioral deviations like impulsivity, high pain tolerance, laziness, vanity, and a propensity for gambling.
* His theory of "atavism" posited that criminal behavior represented a regression to more primitive evolutionary stages.
* **Critique of Lombroso:** Researchers like **Gorin** found no significant differences in physical characteristics between prisoners and university students. Lombroso later modified his theories, and his associate **Enrico Ferri**, in "Le crime: causes et remèdes" (1898), alongside societal factors, also included individual and physical causes of crime, leading to the biosocial school.
#### 2.3.2 The Environmental (French) School
* The French medical community, led by figures like **Alexandre Lacassagne** (1843-1924) and **Paul Manouvrier** (1850-1927), resisted the Italian School's deterministic biological explanations. They proposed that crime was a product of the social environment in which an individual is raised, emphasizing the influence of upbringing, poverty, and social milieu.
* This perspective aligns with later learning theories and critical criminology. Lacassagne famously stated, "Societies have the criminals they deserve," a notion later adopted by critical criminologists to question why certain behaviors are labeled as criminal while others, equally antisocial, are not.
#### 2.3.3 Early statistical approaches
* The development of statistical methods provided new tools for understanding crime patterns.
* **Adolphe Quetelet** (1796-1874), a Belgian statistician, made groundbreaking contributions by analyzing collected crime data. He explored the regularities in crime patterns and developed theories that enabled crime prediction (e.g., based on seasonal influences) and informed prevention strategies. He observed that factors like education, poverty, and climate influenced crime rates and noted significant differences in criminal behavior between men and women.
* **Gabriel Tarde** (1843-1904), another French criminologist, focused on social imitation as a primary driver of criminal behavior, contrasting with Lombroso's biological determinism.
* **Henry Maudsley** (1835-1918), an English psychiatrist, contributed to the understanding of the psychological factors associated with mental illness and crime.
#### 2.3.4 Defining crime as a social construct
The concept of crime as a social construct gained traction, meaning that "crime is what we call it," a product of societal agreements and interactions.
* **Edwin Sutherland** (1883-1950) defined criminology as the study of crime and delinquency as social phenomena, encompassing the processes of law-making, law-breaking, and reactions to law-breaking. He also introduced the concept of "white-collar crime," referring to unethical or illegal behavior by individuals in positions of power and respectability, broadening the scope of criminological study beyond conventional street crime.
* **Thorsten Sellin** (1896-1994) viewed crime as one form of norm-violating behavior.
* **Willem Bonger** (1876-1940) defined crime as a serious antisocial act to which the state deliberately responds with suffering (punishment or sanctions). He emphasized the influence of socioeconomic conditions, particularly capitalism, on crime causation.
### 2.4 Key concepts summary
* **Italian School (Positivism):** Views criminality as an innate trait, influenced by biological factors and evolutionary theory, using scientific methods. Cesare Lombroso is a key figure.
* **Classical School:** Emerged during the Enlightenment, positing humans as rational beings responsible for their actions. Emphasizes codified laws, proportionate, and humane punishments. Key figures include Cesare Beccaria and Jeremy Bentham.
* **Environmental School (French School):** Arises as a reaction to the Italian School, attributing criminality to social environmental factors like upbringing and poverty.
* **Trias Politica:** The separation of governmental powers into legislative, executive, and judicial branches, ensuring checks and balances. Montesquieu was a proponent.
---
# Foundational theories: Positivism and the environmental school
This section explores the foundational theories of positivism and the environmental school, which emerged as significant developments in criminology, challenging earlier classical perspectives by focusing on either biological predispositions or social and environmental influences as the primary drivers of criminal behavior.
### 3.1 The rise of positivism (Italian school)
The positivist school, also known as the Italian school or the bio-anthropological school, emerged in the late nineteenth century, directly contradicting the classical school's notion that criminals act out of rational free will. This new perspective posited that criminality is an innate, biologically determined trait, and its proponents utilized natural scientific methods to prove their assertions, prioritizing objectivity and empirical evidence over emotions or moral arguments.
#### 3.1.1 Cesare Lombroso and the concept of the "born criminal"
Cesare Lombroso (1835-1909), an Italian physician and psychiatrist, is widely regarded as a key founder of criminological science, particularly for his focus on the individual offender. His work built upon the principles of phrenology (the study of skull shape as an indicator of behavior) and Charles Darwin's theory of evolution. Lombroso conducted extensive research on prisoners and the mentally ill, examining their physical characteristics.
He concluded that criminals exhibit innate biological abnormalities. These included specific skull shapes (small cranial capacity and a low forehead), asymmetrical faces, unusually large or small ears, and extra fingers or toes. Lombroso believed that individuals displaying these traits were also prone to behavioral deviations, such as increased restlessness, a higher pain threshold, laziness, vanity, and a predisposition to gambling.
Lombroso's research involved direct observation and precise measurement of physical attributes. In his 1876 publication, *L’uomo delinquente* (The Criminal Man), he asserted that he had identified the distinguishing characteristics of criminals compared to non-criminals. His theory began with a discussion of "crime among plants," likening carnivorous plants to criminals, and then extended to the animal kingdom, where survival behaviors and competition for mates were interpreted as criminal. Ultimately, he proposed that primitive humans were inherently criminal.
Lombroso explained criminal behavior in modern humans through the concept of "atavism," which he described as a regression in evolutionary development, leading to the resurgence of primitive characteristics.
#### 3.1.2 Critiques of Lombroso's theory
Lombroso's theories faced significant criticism regarding both their substance and methodology. A notable critique came from William George Gorin, who conducted research comparing prisoners, students from Cambridge and Oxford, and students from Aberdeen. Gorin found no significant differences between Cambridge/Oxford students and prisoners, and observed greater differences between these groups and Aberdeen students. He also found no noteworthy distinctions between London university professors and convicted criminals.
Initially, Lombroso denied that morality could be relative to time and place. However, influenced by his disciple Enrico Ferri, he later modified his theory. In *Le crime: causes et remèdes* (1898), co-authored with Lombroso, Ferri acknowledged societal causes of crime alongside individual ones, following critiques from the environmental school. Ferri argued in his *Sociologie criminelle* (1884) that every crime is the result of individual, physical, and social factors, though he considered individual factors to be the most important, with the others acting upon them. This line of thought contributed to the later development of the biosocial school.
#### 3.1.3 The emergence of the environmental school (French school)
The French medical community strongly opposed the ideas of Lombroso and his followers. Figures like the forensic physician Alexandre Lacassagne (1843-1924) and the anthropologist Louis Manouvrier (1850-1927) spearheaded the French or "environmental" school. This school rejected the notion of the "born criminal" and instead emphasized the role of the social environment in which an individual grows up as the cause of criminal behavior. This perspective aligns with later learning theories and critical criminology.
Lacassagne did not entirely dismiss individual factors but believed the positivists overemphasized them. The debate between proponents and opponents of Lombroso became so intense that at the second criminological-anthropological congress in Paris in 1889, a committee was formed to conduct a comparative study of one hundred criminals (murderers, violent offenders, and thieves) and one hundred non-criminals. However, at the subsequent congress in Brussels in 1892, Manouvrier reported that the committee had not commenced its work because the Italian scholars had failed to appear.
Lacassagne famously stated, "Societies have the criminals they deserve." This statement was later linked by critical criminologists to the structure of capitalist societies and, through labeling theory, to the question of why certain behaviors are defined as criminal while others, equally or more antisocial, are not.
The adherents of the environmental school drew heavily on the research of statisticians like Adolphe Quetelet, who studied regularities in crime patterns—a topic that remains highly relevant in modern criminology.
#### 3.1.4 Key figures and concepts in the environmental school
* **Fransman Guerry (1802-1866):** He was the first to apply statistical knowledge to the phenomenon of crime. Guerry examined the relationship between sex and age with criminality and conducted research on the geographical distribution of crime. He attributed significant geographical variations in crime rates to poverty.
* **Belgian statistician Adolphe Quetelet (1796-1874):** Quetelet made groundbreaking contributions in this early phase. He analyzed collected data and government statistics using newly developed mathematical analysis techniques. One of his key concepts was the "normal distribution." Through longitudinal research, he developed theories that allowed for the prediction of crime trends (e.g., based on seasonal influences) and offered insights into crime prevention. He demonstrated that education, poverty, and climate influenced crime levels in winter and violent crimes in summer. He also identified significant differences in criminal behavior between men and women.
* **Lacassagne and Manouvrier:** As mentioned, these French scholars were central to the environmental school, emphasizing social milieu, upbringing, and socioeconomic factors as key determinants of criminal behavior.
### 3.2 Contrasting schools of thought
The emergence of positivism and the environmental school marked a departure from the classical school's focus on individual rationality and free will. These new perspectives introduced the idea that criminal behavior could be understood through biological predispositions or environmental and social influences.
#### 3.2.1 Classical school
The classical school, prominent during the Enlightenment, viewed humans as rational beings responsible for their actions. It advocated for codified laws, proportional and humane punishments, and the protection of individual rights. Key figures included Cesare Beccaria, whose work on social contract theory influenced legal reforms, and Jeremy Bentham, known for his utilitarian philosophy focused on maximizing pleasure and minimizing pain. The classical school's principles underscored the importance of legal certainty, proportionality, and deterrence.
**Tip:** While the classical school emphasized free will, positivism argued for determinism, positing that criminal behavior is largely predetermined by biological factors.
#### 3.2.2 Positivist school (Italian school)
As detailed above, this school, spearheaded by Lombroso, posited that criminality is an innate, biological trait. It relied on natural scientific methods to identify physical characteristics associated with "born criminals."
#### 3.2.3 Environmental school (French school)
This school emerged as a direct reaction to the positivist school. It contended that criminal behavior is primarily shaped by the social environment, including upbringing, socioeconomic conditions, and broader societal influences.
**Example:**
A classical school theorist might view a theft as a rational choice made by an individual seeking personal gain. A positivist might look for biological markers or inherited traits that predisposed the individual to theft. An environmental school theorist, however, would investigate the individual's background, such as poverty, lack of educational opportunities, or exposure to criminal role models in their neighborhood, as potential causes of the theft.
### 3.3 Core concepts
* **Italian school:** Also referred to as "positivism." It posits that criminality is an inherent trait, drawing upon Darwin's theory of evolution and natural scientific methods. Cesare Lombroso is its most prominent representative. While initially focused on the "born criminal," the theory was later nuanced by influences from the environmental school, allowing for its survival and the incorporation of its elements into later theories.
* **Classical school:** The first structured theoretical framework concerning crime and punishment during the Enlightenment. It viewed individuals as rational decision-makers responsible for their conduct. It advocated for codified laws, and for punishments to be just, proportionate, and humane. Key exponents include Cesare Beccaria (social contract theory) and Jeremy Bentham (utilitarian philosophy).
* **Environmental school:** Originating in France as a response to the Italian school, it attributes criminality to influences from the offender's social environment. Upbringing, poverty, and the social milieu are considered significant factors that can lead to criminal behavior.
* **Trias politica:** The separation of governmental powers into legislative, executive, and judicial branches, with each operating within its designated domain. This concept, translated as "separation of powers," is a fundamental principle in many modern legal systems.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Criminology | The scientific study of crime and criminals, encompassing the processes of lawmaking, lawbreaking, and societal reactions to lawbreaking. It draws upon various disciplines to understand crime as a social phenomenon. |
| Criminality | Behavior that is prohibited by law and punishable by the state. The definition of criminality is not fixed and can evolve over time and across different societies due to social, moral, and political influences. |
| Social construct | The idea that concepts, such as criminality, are created and defined through social interaction and agreement within a society, rather than being objective realities. What is considered criminal is a product of shared understandings and societal agreements. |
| Decriminalization | The process of removing or reducing the criminal penalties for certain acts. This means that behavior that was previously considered a crime is no longer subject to legal prosecution or punishment. |
| Criminalization | The process by which certain behaviors or groups are defined as criminal and subjected to legal sanctions. This can involve new laws being enacted or existing laws being applied to previously unregulated conduct. |
| Classical school | A school of thought in criminology that emerged during the Enlightenment, emphasizing that individuals are rational beings capable of making choices and are therefore responsible for their actions. It advocated for clear, proportional, and humane laws and punishments. |
| Positivism (Italian school) | A school of thought that posits that criminal behavior is determined by biological, psychological, and social factors beyond the individual's control. It utilizes scientific methods to study offenders, often focusing on innate characteristics. |
| Environmental school (French school) | A school of thought that attributes criminal behavior to environmental and social factors, such as upbringing, poverty, and the broader social milieu. It emerged as a reaction to the biological determinism of the positivist school. |
| Trias politica | The principle of the separation of powers, dividing governmental authority into legislative, executive, and judicial branches, each with its own distinct functions and limitations to prevent the concentration of power. |
| Utilitarianism | A philosophical approach, central to Jeremy Bentham's work, that suggests that the best action is the one that maximizes overall happiness or pleasure and minimizes pain. In criminology, it implies that laws and punishments should aim to achieve the greatest good for the greatest number. |
| Pleasure-pain principle | The concept, central to utilitarian thought, that human behavior is motivated by the desire to maximize pleasure and minimize pain. Criminal justice systems, according to this principle, should ensure that the pain of punishment outweighs the pleasure derived from committing a crime. |
| Legaliteitsbeginsel (Principle of legality) | The principle that no one can be punished for an act that was not defined as a crime by law before it was committed, nor can a penalty be imposed that was not prescribed by law. This is encapsulated by the maxim "nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali." |
| Proportionality principle | The principle that the severity of a punishment should be in proportion to the seriousness of the crime committed. Punishments should be commensurate with the harm caused and the culpability of the offender. |
| Atavism | A concept, primarily associated with Cesare Lombroso, suggesting that criminal behavior is a result of a regression to primitive or ancestral traits. It implies that criminals possess inherited characteristics of earlier stages of human evolution. |
| Social contract | A theory, notably developed by Rousseau, suggesting that individuals implicitly agree to form a society and government, surrendering certain freedoms in exchange for protection and order. Legitimate authority arises from the consent of the governed. |
Cover
Beroepsgeheim_2025.pptx
Summary
# Introductie en context van het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim, geworteld in het strafrecht, dient ter bescherming van zowel individuele belangen als het algemeen maatschappelijk belang, en is aan evolutie onderhevig door toenemende autonomie van de patiënt, interdisciplinaire samenwerking en de groeiende verzameling van gegevens.
## 1. Context van het beroepsgeheim
Het concept van het beroepsgeheim wordt beïnvloed door verschillende maatschappelijke en technologische evoluties:
* **Toenemende autonomie van de patiënt**: Wetgeving rond patiëntenrechten benadrukt het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Dit manifesteert zich in het recht op informatie en de mogelijkheid om geïnformeerde beslissingen te nemen.
* **Toenemende samenwerking in inter- en intradisciplinaire verbanden**: De praktijk van zorgverlening evolueert naar meer samenwerking binnen en tussen verschillende disciplines. Dit leidt tot een noodzaak om informatie efficiënter te delen, wat implicaties heeft voor het beroepsgeheim.
* **Toenemende verzameling en bewaring van gegevens**: De digitalisering en technologische vooruitgang faciliteren de grootschalige verzameling en opslag van patiëntgegevens. Dit brengt uitdagingen met zich mee op het gebied van gegevensbescherming, zoals vastgelegd in de GDPR-regelgeving.
Het beroepsgeheim beschermt twee fundamentele belangen:
* **Maatschappelijk belang**: Dit wordt benadrukt doordat het beroepsgeheim in het strafrecht is verankerd, wat impliceert dat het van openbare orde is en iedereen potentieel als patiënt kan zijn.
* **Individueel belang**: Dit omvat het vertrouwen van de patiënt in de zorgverlener en de bescherming tegen machtsmisbruik.
## 2. Aard van het beroepsgeheim
Het kernartikel met betrekking tot het beroepsgeheim is artikel 458 van het Strafwetboek. Dit artikel wordt beschouwd als een open norm die een breed scala aan personen en situaties omvat.
* **Wie?** Artikel 458 Sw. is van toepassing op alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd. Dit omvat niet alleen artsen, maar ook bijvoorbeeld kinesitherapeuten.
* **Wat?** Het begrip 'geheimen' heeft een zeer ruim toepassingsgebied. Het omvat:
* Gegevens die identificatie toelaten, zowel medisch als niet-medisch.
* Mededelingen gedaan in het kader van de behandeling.
* Eigen vaststellingen en aantekeningen van de zorgverlener.
* **Niet** algemeen gekende of openbare informatie. Een louter gerucht wordt niet als openbare informatie beschouwd.
* **Ten aanzien van wie?** Het beroepsgeheim geldt ten opzichte van derden, buiten de directe relatie tussen patiënt en zorgverlener. Het geldt **niet** ten opzichte van de patiënt zelf. Ten aanzien van familieleden is het beroepsgeheim niet absoluut, met de mogelijkheid van een informatieplicht.
* **Hoe lang?** Het beroepsgeheim is onbeperkt in de tijd. Het stopt niet wanneer de behandeling eindigt, de patiënt sterft, of de zorgverlener zijn beroep neerlegt.
Het beroepsgeheim omvat twee componenten:
* **Zwijgplicht**: De verplichting om vertrouwelijke gegevens aan niemand mee te delen.
* **Zwijgrecht**: Het recht om te weigeren getuigenis af te leggen in rechte wanneer men hiertoe geroepen wordt, indien dit de openbaarmaking van geheime informatie zou vereisen. Dit is een keuze die de geheimplichtige zelf kan maken.
## 3. Toepassingsgebied en inhoud van het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim heeft een breed toepassingsgebied en een ruime inhoud, met specifieke regels omtrent de ontvangers van de informatie en de duur van de geheimhoudingsplicht.
### 3.1 Toepassingsgebied
* **Wie is gehouden tot geheimhouding?** Alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen toevertrouwd zijn. Dit is een open norm.
* **Welke informatie?** De term "geheimen" omvat niet enkel medische gegevens, maar ook niet-medische informatie die tot identificatie kan leiden, evenals toevallige mededelingen in het kader van de behandeling. Algemeen bekende of reeds openbaar gemaakte informatie valt hier niet onder. Een gerucht is geen openbare informatie.
* **Ten aanzien van wie?** Het geheimhoudingsplicht geldt ten opzichte van derden, dus buiten de directe relatie tussen patiënt en zorgverlener.
* **Niet ten opzichte van de patiënt zelf**: De patiënt is de drager van de rechten en kan op elk moment informatie vragen.
* **Niet onbeperkt ten aanzien van familie**: Hoewel de geheimhouding ten aanzien van de familie de regel is, kan er een informatieplicht bestaan.
* **Hoe lang?** De geheimhoudingsplicht geldt onbeperkt in de tijd. Deze houdt niet op bij het einde van de behandeling, het overlijden van de patiënt, of het stoppen met het uitoefenen van het beroep door de zorgverlener.
### 3.2 Inhoud van het beroepsgeheim
* **Zwijgplicht**: Dit is de kerntaak, namelijk het niet meedelen van vertrouwelijke gegevens aan derden.
* **Zwijgrecht**: Dit is het recht om in gerechtelijke procedures te weigeren informatie te verstrekken die onder het beroepsgeheim valt. De zorgverlener heeft de keuze om van dit recht gebruik te maken.
## 4. Schending van het beroepsgeheim
Een schending van het beroepsgeheim wordt beschouwd als een misdrijf, met specifieke strafrechtelijke, tuchtrechtelijke, arbeidsrechtelijke en burgerrechtelijke consequenties.
### 4.1 Schending – strafrechtelijke aspecten
* **Bestandsdelen van het misdrijf (art. 458 Sw.):**
* **Geheimplichtige**: De persoon moet onder de toepassingssfeer van artikel 458 Sw. vallen.
* **Kennis van geheime informatie**: De persoon moet op de hoogte zijn van vertrouwelijke informatie.
* **Bekendmaking aan derde**: De informatie moet gedeeld zijn met iemand buiten de kring van direct betrokkenen (bv. de patiënt zelf).
* **Opzet**: De bekendmaking moet opzettelijk gebeuren. Onachtzaamheid (bijvoorbeeld het achterlaten van een patiëntendossier op de trein) is op zichzelf niet voldoende om onder deze strafrechtelijke bepaling te vallen. Een algemeen opzet is voldoende; de precieze reden voor de bekendmaking is irrelevant.
* **Ruime interpretatie**: De omvang van de schending is irrelevant; zelfs het delen met één persoon kan al een schending uitmaken. Dit kan mondeling, schriftelijk of door inzage van een dossier gebeuren.
* **Sancties (art. 458 Sw.):**
* Gevangenisstraf van 1 tot 3 jaar en/of een geldboete van 100 tot 1000 euro, vermenigvuldigd met opdeciemen (in 2021 was dit een factor 8, wat een boete van 800 tot 8000 euro betekende).
### 4.2 Andere sanctioneringen
Naast de strafrechtelijke sancties, kan een schending van het beroepsgeheim leiden tot:
* **Tuchtrechtelijke sancties**: Deze houden verband met de handhaving van de deontologische codes van beroepsgroepen. Hoewel kinesitherapeuten een gedragsregel hebben omtrent beroepsgeheim (bv. gedragsregel 33), beschikken zij niet over een eigen tuchtrechtcollege zoals de Orde der Artsen. Dit creëert een praktisch probleem voor de effectieve toepassing van tuchtrecht.
* **Arbeidsrechtelijke sancties**: In het kader van een arbeidsovereenkomst kan een schending van het beroepsgeheim leiden tot disciplinaire maatregelen door de werkgever, waaronder ontslag om dringende reden, aangezien vertrouwen een essentieel onderdeel is van de relatie tussen patiënt en zorgverlener.
* **Burgerrechtelijke sancties**: Een patiënt die nadelige gevolgen ondervindt van een schending van het beroepsgeheim, kan een burgerrechtelijke vordering instellen. Dit kan zowel buitencontractueel (schending van art. 458 Sw. als burgerrechtelijke fout die aanleiding geeft tot schadevergoeding) als contractueel (schending van de goede trouw in de uitvoering van de overeenkomst) zijn.
## 5. Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Hoewel het beroepsgeheim strikt is, bestaan er bepaalde uitzonderingen die ingegeven worden door de noodzaak om specifieke belangen te beschermen, ofwel door de instemming van de patiënt.
### 5.1 Gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim
Gezien de toenemende interdisciplinaire samenwerking, wordt het beroepsgeheim in bepaalde contexten versoepeld, wat de realiteit van de praktijk erkent.
* **Gedeeld beroepsgeheim**:
* Toegelaten tussen personen die betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt, maar niet noodzakelijk tot hetzelfde team behoren.
* **Voorwaarden**:
* Alle betrokkenen moeten zelf gebonden zijn aan het beroepsgeheim.
* Het delen van informatie moet **noodzakelijk** zijn voor de behandeling (louter nuttig is niet voldoende).
* **Voorbeeld**: Een kinesitherapeut die informatie deelt met de behandelende huisarts van de patiënt. Een controle-arts voor een verzekeringskwestie valt hier **niet** onder, omdat dit niet tot dezelfde hulpverleningscontext behoort.
* **Gezamenlijk beroepsgeheim**:
* Geldt binnen een team waar de leden tot dezelfde praktijk of organisatie behoren.
* **Voorwaarden**:
* Het delen van informatie moet **relevant** (minstens nuttig) zijn voor de behandeling van de patiënt.
* **Voorbeeld**: Een groepspraktijk van kinesitherapeuten die informatie uitwisselen.
### 5.2 'Veiligheidsgerichte' uitzonderingen
Deze uitzonderingen zijn ingegeven door situaties waarin het niet delen van informatie een veiligheidsprobleem zou creëren of wanneer er een botsing ontstaat met andere wettelijke plichten.
* **Spanning tussen beroepsgeheim en schuldig verzuim**: Er bestaat een spanningsveld tussen de zwijgplicht (art. 458 Sw.) en de plicht tot het voorkomen van schade (art. 422 bis Sw. - schuldig verzuim).
* **Noodtoestand**:
* Rechtspraak en rechtsleer aanvaarden dat het plegen van een strafrechtelijke inbreuk (zoals schending van het beroepsgeheim) gerechtvaardigd kan zijn in geval van noodtoestand.
* **Voorwaarden**:
* Een werkelijk en dadelijk gevaar.
* Het belang dat beschermd wordt moet gelijkwaardig of hoger zijn dan het belang van het beroepsgeheim.
* Het moet het **ultimum remedium** zijn (het enige of laatste redmiddel).
* **Voorbeeld**: Een therapeut die informatie deelt over mishandeling van een patiënt nadat alle andere opties om de patiënt te helpen zijn uitgeput.
* **Patiënt-slachtofferregel**:
* In het verleden aanvaardde de rechtspraak dat een zorgverlener mocht melden aan gerechtelijke overheden dat de patiënt slachtoffer was geworden van een misdrijf.
* **Kritiek**: Deze regel kreeg veel kritiek, onder andere vanuit de Orde van Artsen, uit vrees dat patiënten hierdoor minder snel hulp zouden zoeken.
* De invoering van de AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) heeft de toepassing hiervan strenger gemaakt.
* **Wettelijk verankerde spreekrecht/spreekplicht**: De wetgever heeft in specifieke contexten de mogelijkheid of zelfs de plicht tot het delen van informatie vastgelegd.
* **Bescherming van minderjarigen en kwetsbare personen (art. 458 bis Sw.)**: Bij kennis van specifieke, limitatief opgelijste misdrijven die gepleegd zijn op minderjarigen of kwetsbare personen, bestaat er een **spreekplicht**, die echter opnieuw als ultimum remedium geldt.
* **Bescherming tegen terrorisme (art. 458 ter Sw.)**: In de context van aanslagen (bv. Zaventem/Maalbeek) is er een **spreekrecht** voor informatie-uitwisseling tussen zorgverleners en justitie via 'casusoverleg'. Dit betekent dat het delen van de informatie opportuun kan zijn, maar niet verplicht is.
### 5.3 Instemming van de patiënt
Traditioneel werd het beroepsgeheim beschouwd als zijnde van openbare orde, waardoor de patiënt dit niet zomaar kon opheffen. De moderne visie erkent echter de overwegende waarde van het individuele belang.
* **Vereisten (Informed consent-vereisten)**: De patiënt kan zelf de opheffing van het beroepsgeheim toelaten, mits aan strikte voorwaarden wordt voldaan:
* **Voorafgaande instemming**: De toestemming moet gegeven zijn voordat de informatie gedeeld wordt.
* **Vrije instemming**: De patiënt mag niet onder druk worden gezet of gedwongen worden om in te stemmen.
* **Specifieke instemming**: De instemming moet duidelijk aangeven welke informatie wordt gedeeld en aan wie deze informatie wordt verstrekt.
* **Uitdrukkelijke instemming ('actief')**: De patiënt moet actief toestemming geven, niet passief.
* **Geïnformeerde instemming**: De patiënt moet volledig geïnformeerd zijn over de gevolgen van het delen van de informatie.
* **Volgehouden instemming**: De instemming kan te allen tijde door de patiënt worden herroepen.
> **Tip:** De GDPR-verordening (art. 6 en 9 AVG) versterkt het principe van geïnformeerde toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder medische gegevens vallen.
---
# Toepassingsgebied, inhoud en schending van het beroepsgeheim
Dit gedeelte beschrijft wie gebonden is aan het beroepsgeheim, wat het precies inhoudt en de juridische gevolgen van een schending.
### 3.1 Toepassingsgebied en inhoud van het beroepsgeheim
Het beroepsgeheim is primair geregeld in artikel 458 van het Strafwetboek, wat de bescherming van vertrouwelijke informatie waar personen kennis van dragen uit hoofde van hun staat of beroep, omvat. Dit artikel beschermt zowel het maatschappelijk belang (door de rechtsorde te handhaven) als het individuele belang (het vertrouwen van patiënten en het beschermen tegen machtsmisbruik).
#### 3.1.1 Wie is gebonden?
Artikel 458 Strafwetboek hanteert een open norm, wat betekent dat het niet beperkt is tot strikt medische beroepen. Alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hen zijn toevertrouwd, vallen onder het toepassingsgebied. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, kinesitherapeuten.
#### 3.1.2 Wat houdt het beroepsgeheim in?
Het geheim dat beschermd wordt, heeft een ruim toepassingsgebied. Het omvat:
* **Medische en niet-medische gegevens:** Alle informatie die de identiteit van een persoon toelaat te achterhalen, ongeacht de aard ervan.
* **Mededelingen in het kader van de behandeling:** Ook informatie die toevallig wordt verkregen tijdens de uitoefening van het beroep.
* **Eigen vaststellingen en aantekeningen:** Persoonlijke observaties en documentatie van de zorgverlener.
Niet beschouwd als geheimen is algemeen gekende of openbare informatie. Een louter gerucht valt evenmin onder de bescherming van het beroepsgeheim.
#### 3.1.3 Ten aanzien van wie geldt het beroepsgeheim?
Het beroepsgeheim geldt ten aanzien van derden, dat wil zeggen iedereen die buiten de directe relatie tussen patiënt en zorgverlener staat.
* **Niet ten opzichte van de patiënt zelf:** De patiënt kan in principe inzage krijgen in zijn eigen gegevens.
* **Niet onbeperkt ten opzichte van familie:** Hoewel er een zwijgplicht is, kan deze doorbroken worden indien er een informatieplicht is ten aanzien van familieleden (bv. bij de ontdekking van een erfelijke aandoening).
#### 3.1.4 Hoe lang geldt het beroepsgeheim?
Het beroepsgeheim is onbeperkt in de tijd. Het stopt niet wanneer de behandeling eindigt, de patiënt overlijdt, of de zorgverlener zijn/haar beroep neerlegt.
#### 3.1.5 Kernverplichtingen
Het beroepsgeheim omvat twee hoofdelementen:
* **Zwijgplicht:** De plicht om vertrouwelijke gegevens niet aan derden mee te delen.
* **Zwijgrecht:** Het recht om te zwijgen wanneer men in rechte wordt geroepen om te getuigen over vertrouwelijke informatie. Men heeft de keuze om al dan niet mede te delen.
> **Tip:** De opname van het beroepsgeheim in het strafrecht onderstreept dat het een zaak van openbare orde is. Dit impliceert dat men contractueel niet zomaar kan afwijken van deze plicht.
### 3.2 Schending van het beroepsgeheim
Een schending van het beroepsgeheim is een misdrijf, zoals vastgelegd in artikel 458 Strafwetboek.
#### 3.2.1 Bestandsdelen van het misdrijf
Om van een schending van het beroepsgeheim te spreken, moeten vier bestandsdelen vervuld zijn:
1. **Geheimplichtige:** De persoon moet vallen onder de categorie van personen gebonden aan het beroepsgeheim (zoals hierboven beschreven).
2. **Kennis van geheime informatie:** De persoon moet kennis hebben gedragen van vertrouwelijke informatie.
3. **Bekendmaking aan een derde:** De informatie moet zijn gedeeld met iemand buiten de directe patiënt-zorgverlener relatie.
* De omvang van de bekendmaking is irrelevant; zelfs een eenmalige mededeling aan één persoon volstaat.
* De bekendmaking kan op diverse manieren gebeuren (mondeling, schriftelijk, inzage dossier).
4. **Opzet:** De bekendmaking moet opzettelijk gebeuren.
* Onachtzaamheid (bv. een patiëntendossier op de trein laten liggen) is doorgaans onvoldoende om onder de strafrechtelijke schending te vallen.
* Algemeen opzet volstaat; het is niet vereist dat de dader een specifiek kwade intentie had om de patiënt te schaden.
> **Example:** Het onopzettelijk achterlaten van een dossier op een openbare plaats is een vorm van onachtzaamheid en zal niet direct leiden tot een strafrechtelijke veroordeling voor schending van het beroepsgeheim, maar kan wel andere juridische consequenties hebben.
#### 3.2.2 Sancties bij schending
De sancties bij schending van het beroepsgeheim zijn divers:
##### 3.2.2.1 Strafrechtelijke sancties
Artikel 458 Strafwetboek voorziet in een gevangenisstraf van één tot drie jaar en/of een geldboete van honderd tot duizend euro. Deze bedragen worden vermenigvuldigd met de "opdeciemen". In 2021 was de factor bijvoorbeeld 8, wat de boete effectief vertienvoudigde tot een bereik van achthonderd tot achtduizend euro.
##### 3.2.2.2 Tuchtrechtelijke sancties
Beroepsgroepen hebben vaak deontologische codes die regels bevatten over het beroepsgeheim. Voor kinesitherapeuten is dit verankerd in gedragsregel 33. Hoewel er in theorie tuchtrechtelijke sancties mogelijk zijn, beschikken niet alle beroepen over een tuchtrechtcollege met de bevoegdheid om als zodanig op te treden (bv. de Federale Raad voor de Kinesitherapie heeft deze bevoegdheid niet, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Orde der Artsen).
##### 3.2.2.3 Burgerrechtelijke sancties
* **Buitencontractueel:** Een schending van artikel 458 Strafwetboek wordt beschouwd als een burgerrechtelijke fout. Onachtzaamheid kan hier, in tegenstelling tot het strafrecht, wel leiden tot aansprakelijkheid onder de algemene zorgvuldigheidsnorm.
* **Contractueel:** De schending van het beroepsgeheim kan ingaan tegen de aanvullende werking van de goede trouw in contractuele relaties. Ook hier kan onachtzaamheid leiden tot aansprakelijkheid.
##### 3.2.2.4 Disciplinaire / Arbeidsrechtelijke sancties
Indien de zorgverlener in loondienst is, kan een schending van het beroepsgeheim leiden tot disciplinaire sancties door de werkgever. Dit kan zelfs een ontslag om dringende reden rechtvaardigen, omdat het vertrouwen dat essentieel is in de patiënt-zorgverlener relatie hierdoor ernstig wordt geschaad. De rechtspraak aanvaardt dit dan ook als een dergelijke ernstige tekortkoming.
### 3.3 Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Ondanks het strikte karakter van het beroepsgeheim, zijn er situaties waarin afwijkingen mogelijk zijn.
#### 3.3.1 Gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim
Gezien de toename van inter- en intradisciplinaire samenwerking, wordt het beroepsgeheim in bepaalde contexten "versoepeld" om de realiteit van de hulpverlening te erkennen.
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Toegestaan tussen personen die niet tot hetzelfde team behoren, maar wel betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt.
* **Voorwaarde:** Alle betrokkenen moeten zelf gebonden zijn aan het beroepsgeheim.
* **Voorwaarde:** Het delen van informatie moet noodzakelijk zijn. Enkel "nuttig" is niet voldoende.
* **Uitsluiting:** Een controle-arts voor een verzekering valt bijvoorbeeld niet onder dezelfde hulpverleningscontext.
* **Gezamenlijk beroepsgeheim:** Van toepassing binnen een team of groepspraktijk (bv. een groepspraktijk van kinesitherapeuten).
* **Voorwaarde:** Het delen van informatie moet minstens nuttig zijn. Puur interessant is niet voldoende.
#### 3.3.2 ‘ Veiligheidsgerichte ’ uitzonderingen
Deze uitzonderingen zijn ingegeven door de noodzaak om ernstige gevaren te voorkomen of te bestrijden.
* **Noodtoestand:** Een strafrechtelijke rechtvaardigingsgrond waarbij het plegen van een strafrechtelijke inbreuk (zoals schending van het beroepsgeheim) gerechtvaardigd kan zijn wanneer er sprake is van een werkelijk en dadelijk gevaar dat hoger of gelijkwaardig is aan het geschonden belang. Dit is enkel toegestaan als ultimum remedium (laatste redmiddel).
* **Patiënt-slachtofferregel:** De zorgverlener mag aan gerechtelijke overheden melden dat de patiënt slachtoffer is geworden van een misdrijf. Deze regel, die stamt uit een periode vóór de invoering van de AVG, is onderwerp van kritiek omdat ze patiënten kan ontmoedigen om hulp te zoeken.
* **Bescherming minderjarigen / kwetsbare personen:** Artikel 458 bis Strafwetboek voorziet in een spreekplicht wanneer men kennis krijgt van specifieke, limitatief opgelijste misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen. Dit is eveneens een ultimum remedium.
* **Bescherming tegen terrorisme:** Artikel 458 ter Strafwetboek regelt de informatie-uitwisseling tussen zorgverleners en justitie via casusoverleg ter bescherming tegen terrorisme. Hier is er sprake van een spreekrecht, wat betekent dat het delen van informatie mag, maar niet verplicht is.
#### 3.3.3 Instemming van de patiënt
De traditionele visie was dat de patiënt het beroepsgeheim niet kon opheffen omdat het van openbare orde is. De moderne visie erkent echter dat het individuele belang hier sterker kan wegen.
* **Moderne visie:** De patiënt kan, mits voldaan is aan strikte voorwaarden, de instemming geven om het beroepsgeheim op te heffen (conform artikel 6 en 9 AVG).
* **Vereisten voor geïnformeerde toestemming:**
* **Voorafgaande instemming:** De toestemming moet verkregen worden vóór de informatie wordt gedeeld.
* **Vrije instemming:** De patiënt mag niet onder druk worden gezet.
* **Specifieke instemming:** Duidelijk moet zijn welke informatie en aan wie deze gedeeld zal worden.
* **Uitdrukkelijke instemming:** Dit vereist een actieve handeling van de patiënt ('ja' zeggen).
* **Geïnformeerde instemming:** De patiënt moet volledig geïnformeerd zijn over de implicaties.
* **Volgehouden instemming:** De patiënt kan zijn toestemming te allen tijde herroepen.
---
# Uitzonderingen op het beroepsgeheim
Dit gedeelte behandelt de situaties waarin het beroepsgeheim, normaal gesproken een strikte plicht, mag worden doorbroken, met aandacht voor gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim, veiligheidsgerelateerde uitzonderingen, en de instemming van de patiënt.
### 3.1 Gedeeld en gezamenlijk beroepsgeheim
De toename van interdisciplinair en intradisciplinair samenwerken heeft geleid tot een versoepeling van de regels rond het beroepsgeheim, om de realiteit van deze samenwerkingsverbanden te erkennen.
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Dit betreft het delen van informatie tussen personen die niet tot hetzelfde team behoren, maar wel betrokken zijn bij de behandeling van een patiënt.
* **Voorwaarde:** Alle betrokkenen moeten zelf gebonden zijn aan het beroepsgeheim.
* **Voorwaarde:** Het delen van informatie moet noodzakelijk zijn. "Nuttig" is hierbij niet voldoende. Een voorbeeld is een kinesitherapeut die informatie deelt met de huisarts van de patiënt. Een controle-arts voor een verzekering valt hierbuiten, omdat dit niet dezelfde hulpverleningscontext betreft.
* **Gezamenlijk beroepsgeheim:** Dit is van toepassing wanneer personen deel uitmaken van hetzelfde team, dat functioneert als één entiteit waarop het beroepsgeheim rust.
* **Voorwaarde:** Het delen van informatie moet relevant zijn, wat betekent dat het ten minste nuttig moet zijn. Louter interessant is niet voldoende. Een voorbeeld is een groepspraktijk van kinesitherapeuten.
### 3.2 Veiligheidsgerelateerde uitzonderingen
Deze uitzonderingen zijn ingegeven door situaties waarin het niet delen van informatie zou leiden tot een ernstig veiligheidsprobleem. Er bestaat een spanning tussen het beroepsgeheim en de plicht tot het voorkomen van strafbare feiten, zoals schuldig verzuim.
* **Noodtoestand:** Rechtspraak en rechtsleer aanvaarden dat men een strafrechterlijke inbreuk mag plegen (waaronder een schending van het beroepsgeheim) indien dit gerechtvaardigd wordt door een noodtoestand.
* **Voorwaarden:**
* Er moet sprake zijn van een werkelijk en dadelijk gevaar.
* Het belang dat beschermd wordt, moet gelijkwaardig of hoger zijn dan het belang van het beroepsgeheim.
* Het moet een *ultimum remedium* zijn, het enige of laatste redmiddel. Men dient eerst te proberen de patiënt zelf hulp te laten inschakelen of andere minder ingrijpende middelen aan te wenden.
* **Patiënt-slachtofferregel:** Rechtspraak heeft toegestaan dat een zorgverlener aan de gerechtelijke overheden meldt dat de patiënt slachtoffer is geworden van een misdrijf.
* **Enige voorwaarde:** De patiënt moet daadwerkelijk slachtoffer zijn van een misdrijf.
* **Kritiek:** Deze regel heeft veel kritiek gekregen, onder meer vanuit de Orde der Artsen, uit vrees dat patiënten die slachtoffer zijn van misdrijven, zoals partnergeweld, minder geneigd zullen zijn zorg te zoeken. Deze rechtspraak dateert bovendien van vóór de invoering van de AVG-verordening, die de bescherming van persoonsgegevens strikter regelt.
* **Wettelijk verankerde spreekrecht/spreekplicht:** De wetgever heeft in specifieke contexten zelf bepaald wanneer een uitzondering op het beroepsgeheim mogelijk of zelfs verplicht is.
* **Bescherming minderjarigen en kwetsbare personen ($458^{\text{bis}}$ Sw.):** Bij kennis van specifieke, limitatief opgesomde misdrijven gepleegd op minderjarigen of kwetsbare personen, bestaat er een spreekplicht. Dit geldt als *ultimum remedium*.
* **Bescherming tegen terrorisme ($458^{\text{ter}}$ Sw.):** In het kader van de bestrijding van terrorisme, kan informatie-uitwisseling tussen zorgverleners en justitie plaatsvinden via 'casusoverleg'. Hier is er sprake van een spreekrecht: men mag de informatie delen, maar is niet verplicht. De opportuniteit van het delen van de informatie wordt hierbij afgewogen.
### 3.3 Instemming van de patiënt
Het beroepsgeheim is een principe van openbare orde. Traditioneel werd aangenomen dat de patiënt het beroepsgeheim niet kon opheffen omdat het algemeen belang zwaarder woog dan het individuele belang. De moderne visie erkent echter dat het individuele belang van de patiënt, mede onder invloed van de AVG-verordening, een grotere rol speelt.
* **Voorwaarden voor instemming (informed consent-vereisten):**
* **Voorafgaand:** De instemming moet verkregen worden voordat de informatie gedeeld wordt.
* **Vrij:** De patiënt mag niet onder druk gezet worden om in te stemmen.
* **Specifiek:** Het moet duidelijk zijn welke informatie gedeeld wordt en aan wie.
* **Uitdrukkelijk ('actief'):** De patiënt moet actief toestemming geven.
* **Geïnformeerd:** De patiënt moet volledig geïnformeerd zijn over wat het delen van informatie inhoudt.
* **Volgehouden:** De instemming kan op elk moment door de patiënt worden herroepen.
> **Tip:** De vereiste van 'informed consent' onderstreept het belang van duidelijke communicatie tussen zorgverlener en patiënt. Zorg ervoor dat de patiënt de implicaties van het delen van informatie volledig begrijpt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beroepsgeheim | Het recht en de plicht van bepaalde beroepsbeoefenaars om vertrouwelijke informatie die hen uit hoofde van hun staat of beroep wordt toevertrouwd, niet bekend te maken aan derden. Dit dient zowel het maatschappelijk belang als het individueel belang van de patiënt. |
| Art. 458 Strafwetboek (Sw.) | Het kernartikel in het Belgische strafrecht dat het beroepsgeheim regelt. Het bepaalt wie gebonden is aan het beroepsgeheim, wat daaronder valt, en de strafrechtelijke sancties bij schending. |
| Openbare orde | Een beginsel in het recht dat aangeeft dat bepaalde regels van algemeen belang zijn en niet zomaar door particulieren in overeenkomsten terzijde geschoven kunnen worden. Het beroepsgeheim wordt beschouwd als zijnde van openbare orde. |
| Patiëntenrechtenwet | Wetgeving die de rechten van patiënten vastlegt, waaronder het recht op informatie, toestemming en privacy. Deze wet heeft invloed op de interpretatie en toepassing van het beroepsgeheim, met name door de toenemende autonomie van de patiënt. |
| AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) | De Europese verordening die de bescherming van persoonsgegevens regelt. De AVG is relevant voor het beroepsgeheim vanwege de toenemende verzameling en bewaring van gegevens. |
| Gedeeld beroepsgeheim | Een uitzondering op het beroepsgeheim waarbij informatie gedeeld mag worden tussen personen die betrokken zijn bij de behandeling van een patiënt, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan, zoals het delen binnen dezelfde hulpverleningscontext en de noodzakelijkheid van de informatieoverdracht. |
| Gezamenlijk beroepsgeheim | Een uitzondering op het beroepsgeheim waarbij informatie gedeeld mag worden binnen een team dat bij dezelfde patiënt betrokken is. De informatie moet relevant of minstens nuttig zijn voor de behandeling. |
| Schuldig verzuim | Een strafbaar feit waarbij iemand die de mogelijkheid heeft om een misdrijf te voorkomen of te beperken, dit nalaat. Dit kan in spanning komen te staan met het beroepsgeheim wanneer het niet delen van informatie tot gevaar zou leiden. |
| Noodtoestand | Een rechtvaardigingsgrond in het strafrecht die toelaat een strafbare handeling te plegen indien dit noodzakelijk is om een hoger of gelijkwaardig belang te beschermen en er geen andere redelijke middelen beschikbaar zijn. Kan in uitzonderlijke gevallen een schending van het beroepsgeheim rechtvaardigen. |
| Spreekplicht / Spreekrecht | Wettelijk vastgelegde verplichting (spreekplicht) of toelating (spreekrecht) om informatie te delen in specifieke, wettelijk omschreven situaties, zoals bij de bescherming van minderjarigen of tegen terrorisme. |
| Informed consent | Geïnformeerde toestemming. De patiënt geeft vrijwillig en weloverwogen toestemming voor een medische behandeling of het delen van informatie, nadat hij volledig is geïnformeerd over de aard, gevolgen en risico's. |
Cover
Blok+7+criminaliteit%2C+situationele+factoren+en+de+publieke+ruimte_25.pptx
Summary
# Verschillende benaderingen van criminaliteit en de reactie daarop
Dit onderwerp verkent de diverse theoretische perspectieven die criminaliteit proberen te verklaren en onderzoekt hoe de samenleving hierop reageert.
### 1.1 Theoretische perspectieven op criminaliteit
De manier waarop we naar criminaliteit kijken en deze proberen te verklaren, beïnvloedt direct de maatschappelijke reactie daarop, variërend van retributieve tot meer sociale benaderingen. Verschillende stromingen bieden invalshoeken:
* **Sociologische verklaringen:** Deze benaderingen richten zich op bredere maatschappelijke structuren en interacties.
* **Biosociale en psychologische criminologie:** Deze visies kijken naar biologische en psychologische factoren als oorzaak van crimineel gedrag.
* **Verklaringen m.b.t. situationele factoren en de publieke ruimte:** Deze benadering analyseert hoe de fysieke omgeving en specifieke situaties criminaliteit beïnvloeden.
* **Verklaringen vanuit kritische criminologie en hedendaagse stromingen:** Deze perspectieven bieden een meer genuanceerde en maatschappijkritische kijk op criminaliteit en haar oorzaken.
* **Organisatiecriminologie:** Dit richt zich op crimineel gedrag binnen organisaties.
### 1.2 De maatschappelijke reactie op criminaliteit
De theoretische benadering van criminaliteit bepaalt mede de reactie van de samenleving hierop. Belangrijke reactiewijzen zijn:
#### 1.2.1 Retributivisme
* **Kernidee:** Een straf is gerechtvaardigd omdat de dader deze 'verdiend' heeft. Vergelding staat centraal.
* **Gerichtheid:** De straf kijkt naar het verleden, als reactie op het gepleegde delict, en minder naar de toekomst.
* **Doel:** Het toebrengen van leed aan de dader als vorm van vergelding. De straf is het doel op zich.
#### 1.2.2 Rehabilitatie
* **Kernidee:** Vanuit een hulpverleningsoogpunt wordt criminaliteit vaak gezien als gevolg van onderliggende problemen, zoals psychiatrische problematiek.
* **Gerichtheid:** Langdurige hulpverleningstrajecten voor zowel de dader als soms het slachtoffer.
* **Doel:** Het 'genezen' of corrigeren van de dader, met een focus op toekomstig gedrag.
#### 1.2.3 Restorative justice (Herstelrecht)
* **Kernidee:** Deze stroming wil het recht een andere wending geven door naast de dader ook het slachtoffer een centrale rol te geven.
* **Gerichtheid:** Het herstellen van de toegebrachte schade, indien mogelijk ongedaan maken.
* **Doel:** Het verschaffen van genoegdoening aan het slachtoffer.
### 1.3 Criminaliteit, situationele factoren en de publieke ruimte
Deze benadering focust op de aanpasbare elementen in de publieke ruimte om criminaliteit tegen te gaan, in plaats van primair te kijken naar de dader of de aard van de feiten.
* **Kernvraag:** Wat kunnen we aanpassen in de publieke ruimte om het plegen van feiten daar te ontmoedigen?
* **Aanname:** De aanleg, constructie en organisatie van de publieke ruimte hebben een grote invloed op het voorkomen van criminaliteit door het creëren of juist wegnemen van gelegenheden.
* **Contrast met andere theorieën:** Deze benadering stelt dat sociale ongelijkheid en armoede niet noodzakelijk tot meer criminaliteit leiden.
#### 1.3.1 Rationele keuzebenadering (RKT)
* **Uitgangspunt:** De RKT, met wortels in de klassieke school, gaat uit van een rationeel mensbeeld en vrije wil.
* **Aanname:** Mensen plegen feiten wanneer de mogelijkheid zich voordoet en de baten opwegen tegen de kosten.
* **Kosten-batenanalyse:** Een economische benadering waarbij zowel materiële (geld, goederen) als immateriële baten (status, imago, vermijden van ongemak) worden meegerekend.
* **Focus op controle:** De nadruk ligt op controlesystemen die het plegen van feiten moeten vermijden, niet zozeer op de beweegredenen of behandeling van daders.
* **Mensbeeld:** Een nogal fatalistisch mensbeeld: men gaat ervan uit dat iedereen geneigd is tot crimineel gedrag als de gelegenheid zich voordoet.
> **Tip:** De RKT is een belangrijke theoretische grondslag voor situationele criminaliteitspreventie, waarbij de focus ligt op het verhinderen van gelegenheden in plaats van het aanpakken van de diepere oorzaken van criminaliteit.
#### 1.3.2 Speltheorie
* **Aanvulling op RKT:** De speltheorie voegt de interactieve dynamiek van besluitvorming toe aan de rationele keuzebenadering.
* **Kernidee:** De beslissing om een misdrijf te plegen is niet onafhankelijk van de beslissingen van anderen (justitie, politie, omstanders, slachtoffers).
* **Situatie-inschatting:** Mensen schatten de situatie in en vergaren kennis over de reacties van betrokkenen om hun eigen keuzes strategisch te maken.
* **Strategisch handelen:** Beslissingen worden strategisch afgewogen om te bepalen of het delict "voldoende oplevert".
#### 1.3.3 Situationele criminaliteitspreventie (SCP)
* **Doel:** Het vermijden van gedrag in specifieke situaties, waarbij de onderliggende oorzaken en motieven minder belangrijk worden geacht dan de directe gelegenheid.
* **Methodiek:** Een opeenvolgende reeks van sociale en psychologische keuzes, inclusief het analyseren van risico's en mogelijke reacties van alle actoren, die afhouden van regelovertredend gedrag.
#### 1.3.4 Gelegenheidstheorie
* **Kernprincipe:** "De gelegenheid maakt de dief". De omvang van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, aantrekkelijke doelwitten en de mate van toezicht en bescherming.
* **Formule:** Gemotiveerde daders + geschikte targets + afwezigheid van adequaat toezicht = de "chemie van criminaliteit".
* **Ontbreken van één element:** Het ontbreken van slechts één van deze drie elementen is voldoende om criminaliteit in die specifieke situatie te voorkomen.
* **Focus:** Verleidelijke en gemakkelijke gelegenheden zetten mensen aan tot criminaliteit.
> **Voorbeeld:** De wijdverspreide beschikbaarheid van vuurwapens in de VS kan mede verklaren waarom het risico om vermoord te worden daar groter is dan in veel Europese landen, zelfs als persoonlijke motivatie een rol speelt. Dit is een situationele variabele.
#### 1.3.5 Omgevingscriminologie
* **Focus:** De wijze waarop criminaliteit wordt gepleegd en hoe deze kan worden voorkomen door gelegenheidsreductie.
* **Verdere vernauwing:** "Crime science" wordt gezien als een verdere specialisatie binnen de omgevingscriminologie.
#### 1.3.6 CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design)
* **Nederlandse vertaling:** Sociaal Veilig Ontwerpen.
* **Onderliggende theorieën:** Grotendeels gebaseerd op de rationele keuzebenadering, de gelegenheidstheorie en de "broken windows" theorie.
* **Kernidee:** Criminaliteit is mede het gevolg van de gelegenheid die de fysieke omgeving biedt. Door de fysieke omgeving te manipuleren, kan criminaliteit worden verminderd.
* **Concrete ingrepen:** Richt zich op natuurlijke beveiliging door middel van ruimtelijke inrichting, verlichting, zichtlijnen en toegankelijkheidscontrole.
> **Tip:** CPTED is een praktische uitwerking die gericht is op het ontwerpen van veiliger omgevingen, waarbij de fysieke architectuur een rol speelt in het ontmoedigen van crimineel gedrag.
##### 1.3.6.1 Oscar Newman en "Defensible Space"
* **Kernboodschap:** Architectonische en stedebouwkundige kenmerken hebben een directe invloed op criminaliteit.
* **Ontwerpelementen:**
* Territoriale definitie
* Zichtbaarheid en toezicht
* Imago
* Omgeving
##### 1.3.6.2 CPTED in de praktijk (Crowe)
* **Drie soorten strategieën:**
* Mechanische beveiliging (sloten, verlichting)
* Georganiseerde beveiliging (bewakers, surveillance)
* Natuurlijke beveiliging (ruimtelijke inrichting, toegankelijkheid, sociale controle)
* **Drie groepen gebruikers:** Legitieme gebruikers, illegitieme gebruikers, observanten.
#### 1.3.7 Gentrification
* **Definitie:** Verdrijving van lage inkomensgroepen door hogere inkomensgroepen, aangewakkerd door een toenemende leefbaarheid en aantrekkelijkheid van een wijk.
* **Relatie met criminaliteit:** Gentrificatie kan leiden tot een kortstondige stijging van criminaliteit door instabiliteit, maar op lange termijn kan criminaliteit afnemen naarmate de wijk stabiliseert.
* **Dubbelzijdige effecten:** Hoewel het criminaliteit kan tegengaan, is het proces vaak nefast voor de oorspronkelijke bewoners.
#### 1.3.8 Broken windows theorie
* **Kernidee:** Verloedering en overlast in een buurt nodigen uit tot deviant gedrag en kunnen leiden tot ernstige criminaliteit. Zelfs gezagsgetrouwe burgers kunnen overgaan tot vandalisme als de omgeving daartoe aanzet.
* **Beleidsimplicatie:** Het snel opruimen en herstellen van zichtbare tekenen van verval (zwerfafval, graffiti, vernielingen) is zinvol om verdere overlast en criminaliteit te voorkomen.
#### 1.3.9 "Hostile architecture" of "defensieve architectuur"
* **Concept:** Ruimtes worden ontworpen om bepaald gedrag te reguleren en specifieke groepen (vaak daklozen of jongeren) impliciet uit te sluiten.
* **Voorbeeld:** De Camden-bank is ontworpen om oncomfortabel te zijn voor slapen, skateboarden, of rondhangen, en bevordert zo een "kil en onpersoonlijk stadslandschap".
* **Kritiek:** Deze architectuur kan leiden tot sociale uitsluiting en dehumanisering van publieke ruimtes.
> **Voorbeeld:** Het gebruik van blauwe verlichting in openbare toiletten om druggebruik te ontmoedigen door het moeilijker te maken aderen te vinden, of het plaatsen van schuine schotten om wildplassen te bemoeilijken, zijn voorbeelden van CPTED en defensieve architectuur.
#### 1.3.10 Affordances
* **Definitie:** Waar een object of omgeving je toe uitnodigt. Het ontwerp van een openbare plek stimuleert of verhindert bepaald gebruik.
* **Voorbeeld:** De herkenbaarheid van een zitplek zonder expliciete instructies, of het verschil tussen een publieke bank en privé-eigendom, illustreert affordances. Ook de aanleg van een publiek urinoir geeft expliciet aan dat plassen daar is toegestaan.
### 1.4 Kritische beschouwing op omgevingscriminologie
Hoewel CPTED als situationele criminaliteitspreventie zeker waarde heeft voor het terugdringen van overlast en het leefbaarder maken van plekken, kan omgevingscriminologie niet op zichzelf staand worden gezien als de enige verklaring voor criminaliteit. Sociale, economische, psychologische en sociologische theorieën blijven van essentieel belang. Wanneer omgevingsontwerp te ver wordt doorgevoerd, kan het juist leiden tot uitsluiting en nieuwe problemen creëren, in plaats van ze op te lossen.
---
# Situationele factoren en de publieke ruimte in criminaliteitspreventie
Deze benadering focust op de invloed van de fysieke omgeving en situationele factoren op criminaliteit en hoe aanpassingen in de publieke ruimte kunnen bijdragen aan preventie.
### 2.1 De rationele keuzebenadering en de gelegenheid
De focus verschuift in de jaren '70 van de vorige eeuw van de dader en zijn motieven naar de situatie en hoe criminaliteit voorkomen kan worden door middel van adequate controle en toezicht. Dit wordt de "culture of control" genoemd. De rationele keuzebenadering (RKT) gaat ervan uit dat mensen rationeel handelen en een kosten-batenanalyse maken alvorens een delict te plegen.
* **Uitgangspunt van de RKT:** De mens beschikt over vrije wil en handelt rationeel.
* **Kosten-batenanalyse:** De beslissing om criminaliteit te plegen wordt bepaald door de afweging tussen de verwachte baten (materieel en immaterieel) en de kosten (straf, risico op betrapt worden).
#### 2.1.1 Speltheorie
De speltheorie breidt de RKT uit door de interactieve dynamiek van besluitvorming te benadrukken. Beslissingen worden genomen in samenspel met de verwachte reacties van andere actoren (justitie, politie, slachtoffers, omstanders). Het draait om een strategische inschatting van de situatie.
#### 2.1.2 Gelegenheidstheorie
Deze theorie, een onderdeel van de RKT, stelt dat "de gelegenheid de dief maakt". De omvang van criminaliteit wordt bepaald door:
1. Aantal potentiële daders.
2. Aantal aantrekkelijke doelwitten.
3. Mate van toezicht en bescherming van deze doelwitten.
De "chemie van criminaliteit" ontstaat wanneer gemotiveerde daders, geschikte targets en de afwezigheid van adequaat toezicht samenkomen. Het ontbreken van één van deze elementen kan criminaliteit in die specifieke situatie voorkomen. De opportunity theorie benadrukt dat verleidelijke en gemakkelijke gelegenheden mensen aanzetten tot crimineel gedrag.
> **Tip:** De gelegenheidstheorie verklaart ook fenomenen die op het eerste gezicht sterk door motivatie gedreven lijken, zoals het hogere risico op moord in de VS door de wijdverspreide beschikbaarheid van vuurwapens.
### 2.2 Omgevingscriminologie en CPTED
Omgevingscriminologie ziet criminaliteit als een proces dat plaatsvindt in een specifieke context en focust op gelegenheidsreductie. Een verdere vernauwing hiervan is "crime science".
#### 2.2.1 CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design)
CPTED, ook bekend als "Designing Out Crime" of "Sociaal Veilig Ontwerpen", is een uitwerking van situationele criminaliteitspreventie met wortels in de RKT, de gelegenheidstheorie en de "broken windows" theorie. Het centrale idee is dat de fysieke omgeving gelegenheid kan bieden tot criminaliteit, en dat door het manipuleren van deze omgeving criminaliteit kan worden verminderd.
* **Kernprincipe:** Criminaliteit is mede het gevolg van de gelegenheid die de fysieke omgeving daartoe biedt.
* **Oscar Newman en Defensible Space:** Newman stelde dat architectonische en stedebouwkundige kenmerken van gebouwen en wijken een directe invloed hebben op criminaliteit. Hij identificeerde vier designelementen: territoriale definitie, zichtbaarheid en toezicht, imago, en omgeving.
#### 2.2.2 CPTED in de praktijk
CPTED-strategieën omvatten:
* **Mechanische beveiliging:** sloten, verlichting.
* **Georganiseerde beveiliging:** bewakers, portiers, surveillance.
* **Natuurlijke beveiliging:** ruimtelijke inrichting, toegangscontrole, sociale controle.
Concrete ruimtelijke ingrepen richten zich op verlichting, zichtlijnen en landschapsontwerp.
> **Voorbeeld:** De toepassing van blauwe verlichting in openbare toiletten van de Permeke bibliotheek in Antwerpen om druggebruik te ontmoedigen, omdat de blauwe schijn het vinden van aderen bemoeilijkt.
#### 2.2.3 "Affordances"
Dit concept verwijst naar hoe de inrichting, het ontwerp en het beheer van een openbare plek bepaald gebruik stimuleren of verhinderen. Zonder expliciete instructies weten we hoe een zitplek te gebruiken of het verschil tussen publiek en privé-eigendom. Donkere hoekjes kunnen onbedoeld wildplassen aantrekken, terwijl een urinoir expliciet aangeeft waar plassen is toegestaan.
### 2.3 De "Broken Windows" theorie
Deze theorie stelt dat verloedering en overlast in een buurt uitnodigen tot deviant gedrag en uiteindelijk tot ernstigere criminaliteit kunnen leiden. Zelfs normaal gezagsgetrouwe burgers kunnen overgaan tot vandalisme als de omgeving daartoe aanzet. Het beleid impliceert dat het snel opruimen van "broken windows" (zwerfafval, vernielde verkeersborden, graffiti) cruciaal is om een aanzuigeffect van meer overlast te voorkomen.
### 2.4 Gentrificatie en de publieke ruimte
Gentrificatie kan worden ingezet als instrument om criminaliteit uit verpauperde buurten te verdrijven en een sociale mix aan te trekken. Dit proces kan leiden tot een kortstondige stijging van criminaliteit door instroom van nieuwe bewoners, maar op lange termijn kan criminaliteit dalen. Echter, gentrificatie is vaak nefast voor de oorspronkelijke bewoners.
> **Voorbeeld:** McDonald (2010) stelt dat buurten die gentrificeren een korte-termijnstijging in criminaliteit kunnen ervaren door snelle bevolkingsinstroom en sociale instabiliteit, maar op lange termijn zou de criminaliteit moeten afnemen zodra de buurten stabiliseren.
### 2.5 Vijandige architectuur (Hostile Architecture)
Vijandige architectuur of "defensieve architectuur" is een ontwerpfilosofie die ruimtes reguleert en bepaalde groepen, vaak daklozen of jongeren, impliciet uitsluit. Alledaagse objecten worden ingezet als instrumenten van sociale uitsluiting, wat kan leiden tot een kil en onpersoonlijk stadslandschap.
> **Voorbeeld:** De "Camden-bank" in Londen is ontworpen met hoekige oppervlakken, afwezigheid van spleten en niet-doorlatende materialen om het gebruik door daklozen, skateboarders, drugshandelaren en graffiti-artiesten te ontmoedigen. Critici zien dit als een symbool van ingeperkte vrijheid in de publieke ruimte en een uiting van onverschilligheid ten opzichte van sociale verschillen en armoede. Deze ontwerpen kunnen als een aanval op de armen worden gezien en hun nood verborgen houden.
### 2.6 Kritische kanttekeningen bij situationele criminaliteitspreventie
Hoewel CPTED waardevol is in het terugdringen van overlast en bepaalde vormen van criminaliteit, kan omgevingscriminologie niet als een op zichzelf staande verklaring voor criminaliteit worden gezien. Sociale, economische, psychologische en sociologische theorieën blijven relevant. Wanneer omgevingsontwerp te ver wordt doorgevoerd, kan het een uitsluitingsmechanisme worden en zelf een probleem creëren.
> **Tip:** Het is essentieel om de menselijke aspecten en sociale gevolgen van ontwerpbeginselen zoals CPTED en vijandige architectuur kritisch te evalueren en te zorgen dat ze niet leiden tot de dehumanisering van publieke ruimtes. De rol van activisten bij het aankaarten van hoe publieke ruimtes worden ontworpen en wie er echt welkom is, is hierbij van groot belang.
---
# Specifieke theorieën en concepten binnen omgevingscriminologie
Dit onderwerp verkent specifieke theorieën en concepten die zich richten op de invloed van de fysieke en sociale omgeving op het ontstaan en de preventie van criminaliteit, met nadruk op situationele factoren.
### 3.1 De rationele keuzebenadering en de gelegenheidstheorie
#### 3.1.1 Rationele keuzebenadering
De rationele keuzebenadering (RKT) is gebaseerd op de klassieke school en een rationeel mensbeeld, waarbij aangenomen wordt dat mensen beschikken over vrije wil. De kern van deze benadering is een economische afweging van kosten en baten die bepaalt of iemand overgaat tot criminaliteit. Zowel materiële als immateriële baten, zoals status of het wegvallen van zorgen, worden hierbij meegerekend.
> **Tip:** Deze benadering gaat uit van een negatiever mensbeeld: mensen plegen delicten wanneer de mogelijkheid zich voordoet, en worden weerhouden door controlesystemen. De drijfveren en behandeling van daders staan minder centraal dan de preventie door middel van controle.
##### 3.1.1.1 Speltheorie als aanvulling
De speltheorie vormt een belangrijke aanvulling op de RKT door de nadruk te leggen op de interactieve dynamiek van besluitvorming. Een misdrijf wordt niet in een vacuüm gepleegd; de beslissing om een delict te plegen is afhankelijk van de beslissingen van justitie, politie, omstanders en slachtoffers. Criminaliteit wordt gezien als een samenspel van factoren en actoren, waarbij de potentiële dader de situatie en de reacties van anderen strategisch inschat.
> **Voorbeeld:** Een dief zal rekening houden met de waarschijnlijkheid van detectie door bewakingscamera's of de aanwezigheid van politie (kosten) versus de potentiële buit (baten). De interactie met andere potentiële "spelers" (zoals medeplichtigen of beveiligingspersoneel) speelt hierbij een cruciale rol.
#### 3.1.2 Gelegenheidstheorie
De gelegenheidstheorie, nauw verwant aan de RKT, stelt dat de omvang van criminaliteit bepaald wordt door drie factoren:
1. Het aantal potentiële daders.
2. Het aantal aantrekkelijke doelwitten.
3. De mate van toezicht en bescherming van deze doelwitten.
De "chemie van criminaliteit" ontstaat wanneer gemotiveerde daders, geschikte targets en de afwezigheid van adequaat toezicht samenkomen. Volgens deze theorie is het ontbreken van één van deze drie elementen voldoende om criminaliteit in een specifieke situatie te voorkomen.
> **Uitspraak:** "De gelegenheid maakt de dief."
> **Voorbeeld:** De wijdverspreide beschikbaarheid van vuurwapens in de Verenigde Staten wordt gezien als een situationele variabele die bijdraagt aan een hoger risico op moord vergeleken met landen als het Verenigd Koninkrijk. Dit illustreert hoe een specifieke gelegenheid (gemakkelijke toegang tot wapens) een significante invloed kan hebben op criminaliteitscijfers, zelfs bij delicten die ogenschijnlijk sterk door persoonlijke motivatie worden gedreven.
### 3.2 Omgevingscriminologie en CPTED
#### 3.2.1 Omgevingscriminologie
Omgevingscriminologie wordt beschouwd als een subdiscipline binnen de criminologie die zich richt op de manier waarop criminaliteit wordt gepleegd en hoe deze kan worden voorkomen door middel van gelegenheidsreductie. Een verdere vernauwing hiervan is 'crime science'.
#### 3.2.2 CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design)
CPTED, ook bekend als 'Designing Out Crime' of 'Sociaal Veilig Ontwerpen', is een uitwerking van situationele criminaliteitspreventie. De theorie wortelt in de rationele keuzebenadering, de gelegenheidstheorie en de broken windows theorie. Het basisidee is dat de fysieke omgeving gelegenheden biedt voor criminaliteit, en dat door het manipuleren van deze omgeving, criminaliteit kan worden verminderd.
> **Tip:** Het ontwerp van de fysieke omgeving kan een grote invloed uitoefenen op het voorkomen van criminaliteit, vergelijkbaar met hoe ingenieurs en stedenbouwkundigen door slim ontwerp de leefbaarheid en gezondheid hebben verbeterd door bijvoorbeeld waterzuivering en riolering.
##### 3.2.2.1 Oscar Newman en 'Defensible Space'
Oscar Newman introduceerde het concept 'Defensible Space', waarbij hij stelde dat architectonische en stedebouwkundige kenmerken direct van invloed zijn op de aard en omvang van criminaliteit in gebouwen en wijken. Hij onderscheidde vier designelementen:
1. Territoriale definitie.
2. Zichtbaarheid en toezicht.
3. Imago.
4. Omgeving.
##### 3.2.2.2 CPTED in de praktijk (Crowe)
Crowe onderscheidt drie soorten strategieën binnen CPTED:
* **Mechanische beveiliging:** Sloten, verlichting.
* **Georganiseerde beveiliging:** Bewakers, portiers, surveillance.
* **Natuurlijke beveiliging:** Ruimtelijke inrichting, toegankelijkheid (access control), sociale controle (toezicht).
Binnen CPTED worden drie groepen gebruikers onderscheiden: legitieme gebruikers, illegitieme gebruikers en observanten. Concrete ruimtelijke ingrepen omvatten verbeterde verlichting, duidelijke zichtlijnen en doordacht landschapsontwerp. CPTED richt zich voornamelijk op natuurlijke beveiliging.
> **Voorbeeld:** De toepassing van blauwe verlichting in openbare sanitairruimtes, zoals in de Permeke bibliotheek in Antwerpen, is bedoeld om druggebruik te ontmoedigen, aangezien de blauwe schijn het vinden van aderen bemoeilijkt.
#### 3.2.3 CTED en Gentrificatie
Gentrificatie beschrijft het proces waarbij lage-inkomensgroepen worden verdreven door hogere-inkomensgroepen, als gevolg van de toenemende leefbaarheid en aantrekkelijkheid van een wijk. Gentrificatie kan bewust worden ingezet om criminaliteit uit oude, verpauperde buurten te verdrijven en een sociale mix aan te trekken. Dit proces heeft zowel positieve als negatieve kanten. Onderzoek suggereert dat gentrificatie initieel kan leiden tot een korte stijging van criminaliteit door snelle bevolkingsinstroom en sociale instabiliteit, maar op lange termijn zou de criminaliteit kunnen afnemen naarmate de wijk stabiliseert.
> **Voorbeeld:** Een kunstenaar die een muurschildering die in een reclamespot voor vastgoed werd gebruikt, overschilderde met zwart, reageerde op de overdreven gentrificatie die de oorspronkelijke anti-cultuur van streetart ondermijnde. Dit illustreert hoe kunst soms kan reageren op de effecten van gentrificatie en de kritische scherpte van bepaalde bewegingen.
### 3.3 De Broken Windows theorie
De Broken Windows theorie stelt dat verloedering en overlast in een buurt deviant gedrag uitlokken en uiteindelijk kunnen leiden tot ernstigere vormen van criminaliteit. Zelfs normaal gezagsgetrouwe burgers zouden geneigd zijn tot vandalisme of erger als de omgeving daartoe aanzet. De beleidsimplicatie is dat het snel opruimen en herstellen van "broken windows" (zoals zwerfafval, graffiti, vernielde verkeersborden) essentieel is om een aanzuigend effect van meer overlast te voorkomen.
> **Tip:** De theorieën van rationele keuze, gelegenheid, CPTED en broken windows bieden een maatschappijkritische kijk op criminaliteit vanuit situationele factoren en de publieke ruimte.
### 3.4 Vijandige Architectuur (Hostile Architecture)
Vijandige architectuur, ook wel defensieve of disciplinaire architectuur genoemd, is een ontwerpfilosofie die ruimtes probeert te reguleren en bepaalde groepen mensen, vaak daklozen of jongeren, impliciet uitsluit. Alledaagse objecten worden ingezet als instrumenten van sociale uitsluiting, wat leidt tot de dehumanisering van publieke ruimtes en een kil, onpersoonlijk stadslandschap.
> **Voorbeeld:** De Camden-bank is een betonnen straatmeubilair dat specifiek is ontworpen om gedrag zoals slapen, zwerfafval, skateboarden, drugshandel en graffiti te ontmoedigen. De hoekige oppervlakken, de afwezigheid van spleten en de waterdichte anti-verflaag maken het oncomfortabel en ongeschikt voor deze activiteiten. Critici beschouwen dit als een schoolvoorbeeld van anti-daklozen ontwerp, waarbij de vrijheid in de publieke ruimte wordt ingeperkt.
> **Tip:** Hoewel CPTED kan bijdragen aan leefbaardere ruimtes, kan het, indien doorgedreven als een uitsluitingsmechanisme, problemen creëren. Vijandige architectuur is een voorbeeld van hoe dit principe verkeerd kan worden toegepast, waarbij het doel niet is om criminaliteit te voorkomen, maar om bepaalde kwetsbare groepen uit de publieke ruimte te weren.
#### 3.4.1 Affordances
Affordances verwijzen naar hoe een object of omgeving 'uitnodigt' tot bepaald gebruik. Het ontwerp, beheer en de infrastructuur van een openbare plek stimuleren of verhinderen specifiek gebruik.
> **Voorbeeld:** Een zitplek wordt intuïtief als zodanig herkend, ongeacht een gebruiksaanwijzing. Donkere hoekjes kunnen onbedoeld wildplassers aantrekken, terwijl een publiek urinoir expliciet aangeeft waar plassen is toegestaan. Dit illustreert hoe 'affordances' in het ontwerp van de publieke ruimte van invloed kunnen zijn op menselijk gedrag en de mogelijke manifestatie van criminaliteit of overlast.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Retributivisme | Een benadering waarbij straf gerechtvaardigd is omdat deze verdiend is, met vergelding als primair doel. De straf richt zich op het verleden (het delict) en het veroorzaken van leed bij de dader. |
| Rehabilitatie | Een benadering vanuit hulpverleningsoogpunt, gericht op het aanpakken van mogelijke oorzaken van delicten, zoals psychiatrische problematiek, en langdurige hulpverleningstrajecten met het oog op genezing en aanpassing van de dader aan de samenleving. |
| Restorative Justice (Herstelrecht) | Een stroming die het recht een andere wending wil geven door naast de dader ook het slachtoffer een centrale rol te geven. Het hoofddoel is het herstellen van de aangerichte schade, en de straf dient om het slachtoffer genoegdoening te verschaffen. |
| Rationele keuzebenadering | Een theorie die uitgaat van het idee dat mensen rationele wezens zijn die een kosten-batenanalyse maken om te besluiten al dan niet tot criminaliteit over te gaan. Zowel materiële als immateriële baten worden hierbij meegerekend. |
| Speltheorie | Een aanvulling op de rationele keuzetheorie die het belang benadrukt van de interactieve dynamiek in besluitvorming. Beslissingen om een misdrijf te plegen worden beïnvloed door de verwachte reacties van andere betrokkenen, zoals justitie, politie of omstanders. |
| Gelegenheidstheorie | Stelt dat de omvang van criminaliteit afhangt van het aantal potentiële daders, aantrekkelijke doelwitten en de mate van toezicht. De theorie stelt dat de gelegenheid de dief maakt, en dat het ontbreken van één van deze elementen voldoende is om criminaliteit te voorkomen. |
| CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design) | Een uitwerking van situationele criminaliteitspreventie die zich richt op het manipuleren van de fysieke omgeving om criminaliteit te verminderen. Het principe is dat de omgeving zelf de gelegenheid tot criminaliteit kan verkleinen. |
| Broken Windows theorie | Gaat ervan uit dat verloedering en overlast in een buurt deviant gedrag uitlokken en kunnen leiden tot ernstigere criminaliteit. Het beleid richt zich op het snel opruimen of herstellen van zichtbare tekenen van verval om verdere overlast te voorkomen. |
| Gentrificatie | Een proces waarbij lagere inkomensgroepen worden verdrongen uit een wijk door hogere inkomensgroepen, als gevolg van toenemende leefbaarheid en aantrekkelijkheid. Dit kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op criminaliteit. |
| Vijandige architectuur (Hostile Architecture) | Een ontwerpprincipe in stedelijk ontwerp dat publieke ruimtes zo aanpast dat ze minder uitnodigend zijn voor bepaald gedrag, zoals slapen, rondhangen of criminele activiteiten, vaak met als doel bepaalde groepen mensen impliciet uit te sluiten. |
| Omgevingscriminologie | Een subdiscipline van de criminologie die de nadruk legt op de wijze waarop criminaliteit wordt gepleegd en hoe dit voorkomen kan worden door de omgeving te beïnvloeden. Het is gericht op gelegenheidsreductie. |
| Affordances | De eigenschappen van een object of omgeving die aangeven hoe het gebruikt kan worden. Een zitplek nodigt bijvoorbeeld uit tot zitten, en donkere hoekjes kunnen onbedoeld wildplassen stimuleren. |
Cover
chap1.docx
Summary
# Introduction au crime et à la déviance
Ce sujet explore la distinction entre déviance et crime, ainsi que la manière dont le comportement déviant peut évoluer vers des actes criminels.
## 1. Introduction au crime et à la déviance
### 1.1 Définition de la déviance
La déviance se définit comme la transgression d'une norme sociale. Il est important de noter que toute déviance n'est pas nécessairement un crime, mais elle peut constituer un précurseur ou un élément menant à la criminalité. La déviance concerne donc un comportement qui s'écarte des attentes sociales établies.
### 1.2 Distinction entre déviance et crime
Alors que la déviance est un concept plus large englobant la violation des normes sociales, le crime est spécifiquement défini comme une infraction à la loi pénale. La déviance peut impliquer des comportements jugés immoraux, inappropriés ou inhabituels, mais qui ne sont pas prohibés par la loi. Cependant, lorsque ces comportements transgressent des lois formelles, ils deviennent alors des crimes.
> **Tip:** La compréhension de la différence entre déviance et crime est fondamentale en sociologie et en criminologie. La déviance nous aide à analyser comment les sociétés définissent et réagissent à ce qui est considéré comme "normal", tandis que le crime se concentre sur les transgressions des règles juridiques.
### 1.3 Le passage de la déviance à la criminalité
Certaines formes de déviance peuvent évoluer vers la criminalité lorsque les individus ou les groupes impliqués franchissent la frontière entre la violation des normes sociales et la violation des lois. Cela peut se produire pour diverses raisons, y compris la pression sociale, l'apprentissage de comportements délinquants, ou la réponse à des conditions structurelles. Par exemple, la consommation excessive d'alcool (une forme de déviance) peut conduire à des comportements violents ou à des accidents de la route (des crimes).
### 1.4 Théories expliquant le comportement déviant et criminel
Plusieurs théories tentent d'expliquer pourquoi les individus adoptent des comportements déviants et criminels :
#### 1.4.1 Théorie du choix rationnel
Cette approche postule que les individus commettent des crimes après avoir effectué un calcul coûts-bénéfices. L'auteur évalue les avantages potentiels du crime par rapport aux risques encourus (arrestation, peine). Le comportement criminel est perçu comme le produit d'une décision délibérée visant à maximiser l'utilité.
#### 1.4.2 Théorie des activités routinières
Selon cette théorie, les changements dans les activités routinières de la société peuvent créer de nouvelles opportunités pour le passage à l'acte délinquant. Trois conditions doivent être réunies pour qu'un crime se produise : un auteur motivé, une cible attrayante et accessible, et une absence de surveillance ou de "gardien".
> **Example:** Un individu motivé à voler une bijouterie pourrait passer à l'acte si les vitrines sont peu sécurisées (cible attrayante) et qu'il n'y a pas de patrouille de police à proximité (absence de gardien).
#### 1.4.3 Théorie de la neutralisation
Cette théorie suggère que les délinquants s'auto-justifient pour légitimer leurs actes. Ils utilisent des techniques de neutralisation pour minimiser leur responsabilité ou la gravité de leurs actions, telles que :
* Le déni de responsabilité (atténuer la faute en arguant d'une contrainte externe).
* Le déni de dommage (minimiser les conséquences négatives de l'acte).
* Le déni de victime (affirmer qu'il n'y a pas de victime ou que celle-ci le mérite).
* La condamnation de ceux qui condamnent (retourner l'accusation contre les autorités ou la société).
* L'appel à des loyautés supérieures (justifier l'acte par une cause jugée plus importante, comme la religion).
#### 1.4.4 Théorie des associations différentielles
Cette théorie stipule que tout comportement criminel est appris par interaction sociale avec autrui. L'exposition fréquente à des définitions favorables à la violation de la loi, par rapport à des définitions défavorables, augmente la probabilité d'adopter des comportements déviants.
#### 1.4.5 Théorie de la labellisation (ou de l'étiquetage)
Selon cette perspective, la déviance résulte des jugements sociaux et des étiquettes que la société attribue aux individus. Une fois qu'une personne est étiquetée comme "déviante" ou "criminelle", elle peut internaliser cette identité et finir par agir en conséquence.
#### 1.4.6 Approche économique du crime
Cette approche modélise le marché de la criminalité sur les principes de l'offre et de la demande. Un délinquant agira si les bénéfices perçus de l'infraction sont supérieurs aux coûts, lesquels incluent la probabilité d'être interpellé, identifié et sanctionné. L'efficacité de la dissuasion dépend de la certitude et de la sévérité des peines, ainsi que de l'augmentation de la probabilité de capture.
> **Tip:** Les théories criminologiques offrent différentes lentilles pour analyser le phénomène criminel. Il est souvent utile de considérer comment ces théories peuvent se compléter pour une compréhension plus holistique.
### 1.5 Alcool et drogues en relation avec le passage à l'acte
Les substances psychoactives, comme l'alcool et les drogues, sont souvent associées au passage à l'acte criminel, bien que la relation soit complexe.
* **Drogues :** L'usage de drogues peut être une conséquence de l'activité criminelle, une cause de celle-ci, ou les deux peuvent être influencés par des facteurs environnementaux et sociaux communs. La loi belge, par exemple, criminalise la détention et la vente de stupéfiants.
* **Alcool :** L'alcoolisme est souvent lié à la criminalité, particulièrement la criminalité agressive et sexuelle. L'alcool agit comme un désinhibiteur, pouvant libérer des pulsions violentes ou des comportements impulsifs. Différentes approches existent pour gérer la consommation d'alcool, incluant la prohibition, la réglementation et l'éducation. La législation belge comporte des arrêtés régissant la consommation d'alcool, notamment dans la circulation routière.
### 1.6 Le crime de terrorisme
Le terrorisme vise à semer la terreur par des attaques souvent indiscriminées. La prévention du terrorisme cherche à éviter que des actes ne soient commis, via des mesures de sécurité et des actions indirectes comme l'éducation et la réduction des inégalités. La répression implique des procédures pénales adaptées, y compris des moyens d'enquête spécifiques tels que les écoutes téléphoniques, les infiltrations et le recours à des témoins anonymes. La poursuite des infractions terroristes est souvent centralisée au niveau du parquet fédéral, avec des exceptions aux règles de perquisition et une extension des pouvoirs policiers pour des raisons de sécurité.
> **Example:** La loi belge prévoit des peines spécifiques pour les membres de groupes terroristes, considérant l'appartenance même à de tels groupes comme une infraction.
### 1.7 Techniques d'enquête et mesures judiciaires
Diverses techniques sont utilisées pour enquêter sur le crime et gérer les délinquants :
* **Polygraphe (détecteur de mensonge) :** Technique d'interrogatoire analysant les réactions physiologiques pour détecter le mensonge. Sa fiabilité est contestée et ses résultats ne suffisent jamais à eux seuls pour condamner une personne.
* **Surveillance électronique :** Utilisation de bracelets électroniques pour l'exécution des peines (libération conditionnelle), l'exécution de mandats d'arrêt, ou comme peine autonome. Cette mesure est souvent considérée comme moins coûteuse et plus propice à la resocialisation que l'emprisonnement.
### 1.8 La cour d’assises
La cour d'assises est compétente pour juger les crimes les plus graves. La procédure implique la constitution d'un jury, des plaidoiries sur la culpabilité et la peine, et des délibérations conjointes entre jurés et magistrats. Les arguments en faveur de cette cour incluent l'implication citoyenne dans la justice et l'oralité des débats, tandis que les critiques portent sur la complexité des faits pour le jury et l'absence d'appel.
---
# Mesure et explication du crime
Voici une synthèse complète sur la mesure et l'explication du crime, destinée à une préparation d'examen.
## 2. Mesure et explication du crime
Cette section aborde les différentes méthodes de mesure du crime, telles que les statistiques officielles et les enquêtes de victimisation, ainsi que les théories explicatives du crime comme la théorie du choix rationnel et la théorie des activités routinières.
### 2.1 Comment mesurer le crime ?
La mesure du crime est essentielle pour comprendre son ampleur et sa nature. Plusieurs approches existent, chacune avec ses propres forces et faiblesses.
#### 2.1.1 Les statistiques officielles
Les statistiques officielles sont produites par les instances judiciaires, notamment les parquets, qui collectent des données sur les crimes signalés et traités.
* **Sources principales :**
* Forces de police
* Pénitenciers
* Dossiers judiciaires
* **Limites des statistiques officielles :**
* **Le contexte des dépôts de plainte :** Un grand nombre de victimes ne portent pas plainte, ce qui sous-estime la criminalité réelle. La décision de déposer plainte dépend de nombreux facteurs, tels que la perception de l'efficacité de la justice, la peur de représailles ou l'importance perçue du préjudice.
* **La réactivité des personnes :** La manière dont les citoyens réagissent face à un crime et signalent celui-ci influence directement les statistiques.
* **Les méthodes de collecte variables :** Les procédures de collecte de données peuvent différer d'une juridiction à l'autre, rendant les comparaisons difficiles.
* **Le chiffre noir et le chiffre gris :** Ces statistiques ne reflètent qu'une partie de la criminalité. Le "chiffre noir" désigne les crimes qui ne sont jamais signalés à la police, tandis que le "chiffre gris" concerne les crimes signalés mais qui ne font pas l'objet de poursuites ou d'enregistrements officiels.
#### 2.1.2 Les questionnaires de délinquance auto-révélée
Ces questionnaires visent à mesurer le "chiffre noir" de la criminalité en interrogeant directement les individus sur leurs propres actes criminels.
* **Objectif :** Approcher la réalité de la criminalité non déclarée.
* **Méthode :** Interroger un échantillon représentatif de la population sur les délits qu'ils ont commis.
* **Limites :**
* **Biais de réponse :** Les répondants peuvent exagérer ou minimiser leurs actes pour diverses raisons.
* **Oubli :** Les souvenirs peuvent être sélectifs, entraînant l'omission de certains actes.
#### 2.1.3 Les enquêtes de victimisation
Ces enquêtes s'intéressent aux victimes présumées des délits plutôt qu'aux auteurs, dans le but de mesurer le "chiffre noir".
* **Objectif :** Estimer l'ampleur des crimes non signalés par l'intermédiaire des expériences des victimes.
* **Méthode :** Interroger un échantillon de la population sur les crimes dont ils ont été victimes.
* **Limites :**
* **Inaccessibilité des victimes :** Certaines victimes peuvent être difficiles à atteindre ou avoir disparu.
* **Oublis des victimes :** Les victimes peuvent ne pas se souvenir de tous les incidents ou sous-estimer leur importance.
* **Nécessité d'un échantillon large :** Pour obtenir des résultats fiables, il faut un échantillon de population suffisamment grand.
### 2.2 Comment expliquer le crime ? Théories criminologiques
Diverses théories cherchent à expliquer pourquoi les individus commettent des crimes.
#### 2.2.1 La théorie du choix rationnel
Cette théorie postule que les individus commettent des crimes après avoir effectué un calcul coûts-bénéfices. L'acte criminel est perçu comme une décision rationnelle où les avantages attendus dépassent les risques encourus.
#### 2.2.2 La théorie des activités routinières
Elle suggère qu'un changement dans les activités routinières d'une personne ou d'une société peut créer de nouvelles opportunités pour le passage à l'acte délinquant. Trois conditions sont nécessaires :
* Un auteur motivé (par exemple, le désir de commettre un vol).
* Une cible attrayante et de valeur (par exemple, un objet de valeur facile à revendre).
* Une absence de "gardien" (c'est-à-dire un manque de surveillance ou de contrôle).
#### 2.2.3 La théorie de la neutralisation
Selon cette théorie, les délinquants utilisent des justifications pour légitimer leurs actes et réduire leur sentiment de culpabilité. Ces justifications incluent :
* **Le déni de responsabilité :** "Je n'y suis pour rien, j'étais obligé."
* **Le déni de dommage :** "Personne n'a été vraiment blessé."
* **Le déni de victime :** "Elle l'a cherché" ou "Il n'y a pas vraiment de victime."
* **La condamnation de ceux qui condamnent :** Retourner l'accusation contre la société ou les autorités, se positionnant en victime.
* **L'appel à des loyautés supérieures :** Justifier l'acte par une fidélité à un groupe, une idéologie ou une autorité transcendante (par exemple, "Dieu me l'a dit").
#### 2.2.4 La théorie des associations différentielles
Elle postule que tout comportement criminel est appris par interaction sociale, et non inné. Les individus apprennent les techniques et les motivations nécessaires à la commission de crimes par le biais de leurs relations avec d'autres personnes, notamment au sein de groupes déviants.
#### 2.2.5 La théorie de la labellisation (ou de l'étiquetage)
Cette théorie suggère que la déviance et la criminalité résultent des jugements sociaux et des étiquettes que la société attribue aux individus. Une fois qu'une personne est étiquetée comme délinquante, cette étiquette peut devenir une prophétie auto-réalisatrice, poussant l'individu à adopter un comportement criminel.
#### 2.2.6 Alcool et drogues en relation avec le passage à l'acte
* **Les drogues :** Elles peuvent être à la fois une cause et une conséquence de l'activité criminelle. L'activité criminelle peut mener à la consommation de drogues, et inversement, la consommation de drogues peut pousser à commettre des crimes pour financer la dépendance ou sous l'influence des substances. L'environnement social et les fréquentations jouent également un rôle significatif. En Belgique, la loi du 24 février 1921 criminalise la détention et la vente de stupéfiants.
* **L'alcool :** L'alcoolisme est souvent lié à la criminalité, notamment aux accidents de la route et aux agressions. Il peut agir comme un désinhibiteur, libérant les freins sociaux et personnels. Historiquement, les statistiques ont montré une augmentation de la criminalité agressive et sexuelle durant les week-ends, lorsque la consommation d'alcool était plus élevée chez les ouvriers. Diverses approches visent à réguler la consommation d'alcool, incluant la prohibition, la réglementation (comme les lois sur l'alcool au volant en Belgique) et l'endoctrinement.
#### 2.2.7 L'explication de la délinquance par une approche économique
Cette approche traite la criminalité comme un marché régi par l'offre et la demande.
* **Principe :** Le délinquant agit si les avantages perçus ($U$) de l'infraction sont supérieurs aux inconvénients pondérés par le risque d'être interpellé, identifié et emprisonné ($P \times D$). L'évaluation du risque ($P$) est cruciale.
* **Modèle de dissuasion économique :** L'idée est d'agir sur la sévérité des sanctions ou sur la probabilité de capture ($P$) pour dissuader le passage à l'acte. Les sanctions doivent être réalisables pour être efficaces (par exemple, les amendes doivent être payables).
* **Limites :**
* Le comportement du délinquant n'est pas toujours rationnel.
* Il est difficile de quantifier toutes les conséquences défavorables et les avantages espérés.
* Les motivations ne sont pas uniquement économiques.
### 2.3 La prévention et la répression du crime
Ces deux aspects sont cruciaux dans la gestion de la criminalité.
#### 2.3.1 Prévention et répression du terrorisme
* **Prévention :**
* **Directe :** Renforcer la sécurité, la vigilance.
* **Indirecte :** Éduquer, réduire les inégalités et les injustices qui peuvent nourrir le ressentiment et le radicalisme.
* **Répression :** Mise en place de procédures pénales spécifiques, définition légale du terrorisme (articles 137 et 139-140 du code pénal belge), et punitions prévues. Être membre d'un groupe terroriste est déjà une infraction.
* **Moyens d'enquête spécifiques :** écoutes téléphoniques, infiltrations, utilisation de témoins anonymes, perquisitions sans mandat entre 21h et 5h (exception à la règle générale), mandats d'arrêt plus rapides, extension des pouvoirs policiers, limitation de certains droits fondamentaux pour des raisons de sécurité.
* **Approches criminologiques du terrorisme :**
* **Sociologique :** Analyse de l'opposition du terrorisme aux valeurs sociales.
* **Psychologique :** Étude des mécanismes psychologiques impliqués, y compris le syndrome de Stockholm.
* **Criminologique :** Analyse des réactions de l'État face au terrorisme.
* **Économique :** Évaluation des conséquences économiques des attaques terroristes.
#### 2.3.2 Le polygraphe (détecteur de mensonge)
* **Principe :** Mesure des réactions physiologiques pour déterminer si une personne ment.
* **Conditions et limites :**
* Nécessite des indices sérieux et des éléments à charge.
* Le refus de passer le test n'a pas d'effet juridique.
* Le résultat seul ne suffit pas à condamner une personne ; il doit être corroboré par d'autres preuves.
* Sa fiabilité est contestée.
#### 2.3.3 La surveillance électronique
* **Utilisations :**
* Mesure d'exécution des peines (bracelet électronique après une condamnation).
* Mesure d'exécution du mandat d'arrêt (pendant l'enquête).
* Peine autonome (prononcée directement par le juge).
* **Avantages :** Moins coûteux que l'emprisonnement, évite la désocialisation et favorise la resocialisation.
#### 2.3.4 Le jugement des crimes par la cour d'assises
* **Compétence :** Jugement des crimes les plus graves qui ne peuvent être correctionnalisés (par exemple, meurtre, assassinat).
* **Déroulement :** Implique une audience préliminaire, la constitution du jury, l'instruction de l'affaire, les plaidoiries sur la culpabilité et la peine, et la délibération.
* **Arguments pour :** Implication de la population dans la justice, oralité des débats, continuité des débats.
* **Arguments contre :** Difficultés de composition du jury, pertinence du bon sens face à des faits complexes, absence d'appel, coûts élevés.
### 2.4 La victimologie
La victimologie étudie la victime et son rôle dans le processus criminel. Récemment, on observe une tendance à l'égalité des parties en procédure pénale, accordant plus de droits aux victimes.
#### 2.4.1 Les nouveaux droits reconnus aux victimes
* **Durant l'information et l'instruction :** Droit à un traitement correct, assistance policière et juridique, droit à la consultation du dossier.
* **Durant la phase de jugement :** Droit à l'assistance judiciaire, dispense des frais de justice, allongement du délai de prescription de l'action civile.
* **Lors de l'exécution des peines :** Participation partielle aux audiences du Tribunal de l'application des peines (TAP), possibilité de formuler des souhaits quant aux conditions d'exécution de la peine.
* **Indemnisation facilitée :** Divers mécanismes existent pour faciliter l'indemnisation des victimes, tels que des privilèges sur les biens du condamné, des fonds d'aide spécifiques et une indemnisation automatique pour les usagers faibles.
#### 2.4.2 La justice réparatrice
Cette approche vise à associer activement la victime à la résolution des dommages subis, facilitant ainsi sa position et sa réparation.
---
# Approches économiques et préventives du crime
Ce chapitre explore les modèles économiques expliquant la délinquance par l'offre et la demande, ainsi que les stratégies de prévention et de répression du crime, avec un accent particulier sur le terrorisme.
### 3.1 L'explication économique du crime
L'approche économique du crime part du principe que le marché de la criminalité fonctionne selon les lois de l'offre et de la demande.
#### 3.1.1 Le modèle de choix rationnel appliqué au crime
L'individu délinquant est considéré comme un acteur rationnel qui pèse les avantages potentiels d'une infraction par rapport aux coûts et aux risques associés.
* **Calcul coût-bénéfice :** Le délinquant agit si les avantages perçus, notés $U$, excèdent les inconvénients. Ces inconvénients sont pondérés par la probabilité de capture, d'identification et d'emprisonnement, représentés par $P \times D$, où $P$ est la probabilité d'être pris et $D$ est la désutilité de la sanction (la sévérité de la peine).
Le critère de décision peut être résumé par la formule : $U > P \times D$.
#### 3.1.2 Le modèle de dissuasion économique
Ce modèle cherche à réduire la criminalité en agissant sur les coûts et les bénéfices perçus par le délinquant.
* **Agir sur la sévérité de la peine :** Augmenter la sévérité des sanctions peut avoir un effet dissuasif. Cependant, les sanctions doivent rester réalisables ; par exemple, les amendes doivent être payables pour ne pas devenir contre-productives.
* **Augmenter la probabilité de capture :** Renforcer les moyens policiers et la surveillance permet d'accroître la probabilité que les délinquants soient interpellés, ce qui augmente la composante $P$ dans le calcul du délinquant.
* **La certitude et la sévérité comme facteurs dissuasifs :** Un facteur clé de dissuasion est la combinaison d'une peine certaine (la certitude d'être condamné) et d'une peine sévère.
#### 3.1.3 Limites de l'approche économique
Malgré sa pertinence, l'approche économique présente des limites :
* **Rationalité limitée :** Tous les délinquants n'agissent pas de manière totalement rationnelle et réfléchie ; certains actes sont impulsifs.
* **Difficulté de quantification :** Certaines conséquences négatives d'un crime sont difficiles à chiffrer objectivement.
* **Motivations non quantifiables :** Les avantages espérés ($U$) ne reflètent pas toujours l'intégralité des motivations d'un individu à commettre un crime (par exemple, motivations idéologiques ou psychologiques).
> **Tip:** Il est crucial de se souvenir que même si le modèle économique postule un acteur rationnel, la réalité de la délinquance implique souvent des comportements influencés par des émotions, des addictions ou des contraintes sociales qui dépassent le simple calcul rationnel.
### 3.2 La prévention et la répression du crime, avec un focus sur le terrorisme
La lutte contre le crime, et plus particulièrement le terrorisme, implique des stratégies de prévention et de répression.
#### 3.2.1 Le terrorisme : définition et enjeux
Le terrorisme se caractérise par la volonté de semer la terreur, souvent par des attaques aléatoires, dans le but d'atteindre des objectifs politiques ou idéologiques.
* **Prévention du terrorisme :**
* **Prévention directe :** Renforcement de la sécurité, de la vigilance, et des mesures de surveillance pour empêcher les attentats.
* **Prévention indirecte :** Traitement des causes sous-jacentes du terrorisme, telles que les inégalités sociales, les injustices perçues, l'éducation, et la réduction des facteurs de radicalisation. Le terrorisme peut être vu comme une forme extrême de révolte.
* **Répression du terrorisme :** Mise en place de dispositifs juridiques et procéduraux spécifiques pour poursuivre et sanctionner les actes terroristes.
* La loi belge définit le terrorisme et prévoit des peines spécifiques. Être membre d'un groupe terroriste est déjà une infraction.
#### 3.2.2 Moyens d'enquête spécifiques au terrorisme
La législation prévoit des techniques d'enquête adaptées à la lutte contre le terrorisme :
* **Écoutes téléphoniques**
* **Infiltration**
* **Recours aux témoins anonymes**
* **Perquisitions étendues :** Une exception à l'interdiction de perquisitionner entre 21h et 5h est prévue en matière de terrorisme.
* **Procédure accélérée :** Mandats d'arrêt délivrés plus rapidement et poursuites réservées au parquet fédéral.
#### 3.2.3 Approches criminologiques du terrorisme
Différentes perspectives permettent d'analyser le phénomène terroriste :
* **Approche sociologique :** Analyse du terrorisme comme une opposition à la société et à ses valeurs, potentiellement instrumentalisée pour une progression sociale.
* **Approche psychologique :** Étude des facteurs psychologiques individuels, incluant le possible développement du syndrome de Stockholm.
* **Approche criminologique :** Analyse de la réaction de l'État face au terrorisme.
* **Approche économique :** Évaluation des conséquences économiques des attaques terroristes.
#### 3.2.4 Techniques d'enquête et de sanction
Plusieurs outils sont utilisés dans le système judiciaire, certains ayant des spécificités dans le cadre de la répression du crime :
* **Le polygraphe (détecteur de mensonge) :**
* Il analyse les réponses physiologiques d'une personne lors d'un interrogatoire pour détecter d'éventuels mensonges.
* Conditions d'utilisation : indices sérieux à charge du suspect ; le test peut être demandé par le suspect lui-même.
* Limites : Le refus de passer le test n'a pas d'effet juridique. Le résultat du polygraphe seul ne suffit pas à condamner une personne ; il doit être corroboré par d'autres preuves. Sa fiabilité est contestée.
* **La surveillance électronique (bracelet électronique) :**
* **Mesure d'exécution des peines :** Permet une libération anticipée sous surveillance électronique.
* **Mesure d'exécution du mandat d'arrêt :** Peut être imposée durant l'instruction.
* **Peine autonome :** Peut être prononcée directement par le juge en remplacement d'une peine d'emprisonnement.
* Avantages : Coût moins élevé que l'emprisonnement, évite la désocialisation et favorise la resocialisation.
* **Le jugement des crimes par la cour d'assises :**
* **Compétence :** Pour les crimes les plus graves qui ne peuvent être correctionnalisés (exemples : meurtre, assassinat, hold-up ayant entraîné la mort).
* **Déroulement :** Inclut une audience préliminaire, la constitution du jury, l'interrogatoire de l'accusé, l'audition des témoins et experts, les plaidoiries sur la culpabilité et la peine, ainsi que les délibérations.
* **Arguments pour :** Implication citoyenne dans la justice, oralité des débats, continuité des débats.
* **Arguments contre :** Difficultés dans la composition du jury, insuffisance potentielle du bon sens face à des faits complexes, absence d'appel, coûts élevés et mesures de sécurité importantes.
### 3.3 La victimologie et les droits des victimes
La victimologie a connu une évolution, tendant vers une plus grande reconnaissance des droits des victimes dans la procédure pénale.
#### 3.3.1 Les nouveaux droits reconnus aux victimes
* **Pendant l'information et l'instruction :** Droit à un traitement correct, assistance policière, services d'aide, consultation du dossier.
* **Pendant la phase de jugement :** Droit à l'assistance judiciaire, dispense des frais de justice, allongement du délai de prescription pour l'action civile.
* **Lors de l'exécution des peines :** Participation partielle aux audiences, possibilité de proposer des conditions relatives à l'exécution de la peine.
* **Indemnisation facilitée :** Mécanismes incluant un privilège sur les meubles du condamné, fonds spéciaux d'aide, indemnisation automatique des usagers faibles.
#### 3.3.2 La justice réparatrice
Cette approche vise à associer activement la victime à la résolution des dommages causés par le crime, facilitant ainsi sa position.
---
# La victimologie et la justice réparatrice
Voici un résumé de la victimologie et de la justice réparatrice, conçu pour un examen.
## 4. La victimologie et la justice réparatrice
Cette section explore le rôle croissant de la victime dans le système judiciaire, les droits qui lui sont reconnus et l'avènement de la justice réparatrice.
### 4.1 La victimologie : une approche centrée sur la victime
La victimologie est l'étude scientifique des victimes et de leur rôle dans le processus criminel. Elle s'intéresse aux causes du victimat, aux conséquences de l'acte criminel sur la victime, et à la manière dont le système de justice pénale traite les victimes.
#### 4.1.1 Les nouveaux droits reconnus aux victimes
Les réformes juridiques récentes ont visé à renforcer la position de la victime au sein du processus pénal, marquant un passage d'une justice exclusivement axée sur l'accusé à une approche plus équilibrée.
* **Durant l'information et l'instruction :**
* Droit à un traitement correct et consciencieux.
* Possibilité de bénéficier d'une assistance policière et de services d'aide et d'accueil aux victimes.
* Droit de demander la consultation du dossier.
* **Durant la phase de jugement :**
* Droit à l'assistance judiciaire.
* Possibilité de dispense des frais de justice.
* Allongement du délai de prescription de l'action civile pour mieux protéger leurs droits.
* **Lors de l'exécution des peines :**
* Participation partielle aux audiences du Tribunal de l'application des peines (TAP).
* Possibilité d'énoncer les conditions à prendre en compte pour l'exécution de la peine d'emprisonnement.
#### 4.1.2 Indemnisation facilitée
Divers mécanismes ont été mis en place pour faciliter l'indemnisation des victimes :
* Privilège sur les meubles du condamné.
* Fonds spécial d'aide aux victimes d'actes intentionnels de violence.
* Indemnisation automatique des usagers faibles.
* Fonds d'aide pour diverses infractions.
### 4.2 La justice réparatrice
La justice réparatrice est une approche qui vise à faciliter la résolution des dommages causés aux victimes en les associant activement à ce processus. Elle se distingue de la justice traditionnelle, souvent punitive et axée sur l'État.
* **Objectif principal :**
* Associer activement la victime à la résolution des dommages subis.
* Favoriser la réparation du tort causé.
* Impliquer la communauté et l'auteur dans le processus de guérison et de réconciliation.
* **Principes fondamentaux :**
* Le crime cause un préjudice aux personnes et aux relations.
* La justice pénale devrait viser à réparer ce préjudice.
* La justice réparatrice cherche à faire participer toutes les parties affectées (victime, auteur, communauté) à la résolution des conséquences du crime.
* **Méthodes et pratiques courantes :**
* **Médiation victime-auteur :** Rencontre facilitée entre la victime et l'auteur, dans un cadre sécurisé, pour discuter de l'acte, de ses conséquences et des possibilités de réparation.
* **Conférences de groupe familial ou communautaire :** Réunions impliquant la victime, l'auteur, leurs soutiens respectifs et des membres de la communauté pour aborder le crime et ses répercussions.
* **Cercles de guérison ou de dialogue :** Espaces où les participants peuvent exprimer leurs sentiments et leurs besoins de manière ouverte et respectueuse.
* **Bénéfices potentiels de la justice réparatrice :**
* Pour la victime : Sentiment de pouvoir retrouvé, reconnaissance de son statut de victime, compréhension des motivations de l'auteur (parfois), obtention de réponses, réparation symbolique ou matérielle.
* Pour l'auteur : Prise de conscience de la gravité de ses actes, responsabilisation, possibilité de faire amende honorable, réduction de la récidive dans certains cas.
* Pour la communauté : Renforcement du tissu social, promotion de la paix et de la compréhension mutuelle.
> **Tip:** La justice réparatrice ne vise pas à remplacer le système pénal traditionnel, mais à le compléter, en offrant une voie de résolution alternative et plus humaine pour les parties impliquées.
> **Example:** Dans un cas de vol simple, une médiation victime-auteur pourrait permettre à la victime d'exprimer sa peur et son sentiment d'insécurité, tandis que l'auteur pourrait expliquer les raisons de son acte et s'engager à rembourser la valeur de l'objet volé, tout en présentant des excuses sincères.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Déviance | Comportement qui transgresse une norme sociale sans être nécessairement un crime, mais qui peut mener à des actes criminels. |
| Crime | Acte qui viole la loi et est passible de sanctions pénales. |
| Statistiques officielles | Données collectées par les institutions judiciaires et policières sur les crimes enregistrés, leur nature et leur volume. |
| Chiffre noir | Ensemble des crimes commis mais qui ne sont jamais signalés aux autorités, restant ainsi non enregistrés. |
| Chiffre gris | Ensemble des crimes qui sont connus des autorités mais qui ne donnent pas lieu à une procédure judiciaire ou à une condamnation. |
| Questionnaires de délinquance auto-révélée | Enquêtes où les individus sont invités à déclarer leurs propres actes criminels, visant à estimer le chiffre noir de la criminalité. |
| Échantillon représentatif | Portion de la population sélectionnée de manière à refléter fidèlement les caractéristiques de l'ensemble de la population étudiée. |
| Enquêtes de victimisation | Méthode d'enquête consistant à interroger des personnes sur le fait d'en avoir été victimes d'infractions, permettant d'approcher le chiffre noir. |
| Théorie du choix rationnel | Approche criminologique postulant que l'auteur d'un crime agit après avoir effectué un calcul coûts-bénéfices rationnel. |
| Théorie des activités routinières | Théorie expliquant le crime par la convergence de trois facteurs : un auteur motivé, une cible appropriée et l'absence de surveillance. |
| Auteur motivé | Individu disposé à commettre une infraction, souvent sous l'influence de divers facteurs personnels ou situationnels. |
| Bien cible attractif | Objet ou personne qui présente une valeur ou une opportunité suffisante pour attirer l'attention d'un délinquant potentiel. |
| Absence de gardien | Situation où il n'y a pas de surveillance adéquate ou de contrôle préventif, facilitant ainsi la commission d'infractions. |
| Théorie de neutralisation | Théorie décrivant comment les délinquants utilisent des justifications (déni de responsabilité, de dommage, etc.) pour légitimer leurs actes. |
| Théorie des associations différentielles | Criminologie qui soutient que le comportement criminel est appris par l'interaction avec d'autres personnes qui approuvent et pratiquent des comportements déviants. |
| Théorie de labellisation (ou de l'étiquetage) | Théorie selon laquelle la déviance résulte des étiquettes sociales attribuées aux individus, qui finissent par intérioriser ces jugements et agir en conséquence. |
| Alcoolisme | Maladie chronique caractérisée par une consommation excessive et incontrôlée d'alcool, souvent associée à des comportements déviants. |
| Stupéfiants | Substances psychoactives dont la consommation est interdite ou réglementée par la loi en raison de leurs effets potentiellement dangereux. |
| Prohibition | Interdiction légale de la production, de la vente et de la consommation d'alcool. |
| Réglementation | Ensemble de règles et de lois visant à contrôler et à encadrer la consommation d'alcool. |
| Endoctrinement | Processus par lequel on cherche à persuader une personne d'adhérer à une croyance ou à un comportement par l'enseignement répété. |
| Modèle de dissuasion économique | Approche qui cherche à réduire la criminalité en agissant sur les coûts et les bénéfices associés aux infractions, notamment par la sévérité des peines. |
| Peine certaine | Sanction pénale dont l'application est garantie, quelle que soit la gravité de l'infraction. |
| Peine sévère | Sanction pénale d'une grande rigueur, souvent perçue comme dissuasive. |
| Terrorisme | Usage de la violence et de la terreur dans un but politique ou idéologique, visant à déstabiliser un gouvernement ou une société. |
| Prévention directe | Mesures visant à empêcher concrètement la commission d'un acte terroriste, telles que la sécurité renforcée et la vigilance. |
| Prévention indirecte | Stratégies visant à s'attaquer aux causes profondes du terrorisme, comme l'éducation et la réduction des inégalités. |
| Répression | Ensemble des mesures prises par les autorités pour punir les auteurs d'infractions, y compris le terrorisme. |
| Moyens spécifiques d’enquête | Techniques d'investigation particulières autorisées par la loi dans des cas précis, comme les écoutes téléphoniques ou l'infiltration. |
| Parquet fédéral | Juridiction spécialisée dans la poursuite de certaines infractions graves, dont le terrorisme. |
| Droits fondamentaux | Droits inhérents à la personne humaine, reconnus par le droit national et international, qui peuvent être limités dans des contextes exceptionnels. |
| Syndrome de Stockholm | Phénomène psychologique où une victime développe un lien affectif avec son bourreau. |
| Polygraphe (détecteur de mensonge) | Appareil qui enregistre des données physiologiques (rythme cardiaque, respiration, sudation) pour tenter de détecter si une personne ment. |
| Surveillance électronique | Utilisation de dispositifs technologiques, comme le bracelet électronique, pour surveiller les individus. |
| Bracelet électronique | Dispositif de surveillance porté par une personne, permettant de contrôler ses déplacements et de s'assurer du respect des conditions de sa libération ou de sa peine. |
| Cour d'assises | Juridiction compétente pour juger les crimes les plus graves, impliquant souvent la participation d'un jury populaire. |
| Jury | Groupe de citoyens désignés pour délibérer sur la culpabilité d'un accusé dans certains procès pénaux. |
| Doute raisonnable | Principe selon lequel un accusé ne peut être déclaré coupable que si les preuves présentées ne laissent aucun doute raisonnable sur sa culpabilité. |
| Victime | Personne ayant subi un préjudice corporel, moral ou matériel du fait d'une infraction. |
| Information et instruction | Phases préliminaires d'une procédure pénale visant à rassembler les preuves et à déterminer s'il y a lieu de poursuivre. |
| Phase de jugement | Période où l'affaire est examinée par le tribunal et où la culpabilité de l'accusé est déterminée. |
| Exécution des peines | Phase qui suit la condamnation et vise à faire appliquer la peine prononcée par le juge. |
| TAP (Tribunal d'application des peines) | Juridiction chargée de surveiller l'exécution des peines et de prendre des décisions concernant les aménagements de peine. |
| Indemnisation | Réparation financière du préjudice subi par la victime. |
| Justice réparatrice | Approche de la justice qui met l'accent sur la réparation du tort causé et la réconciliation entre la victime, l'auteur et la communauté. |
| Égalité des parties | Principe selon lequel toutes les parties à un procès doivent bénéficier des mêmes droits et des mêmes opportunités. |
Cover
College H11 Regressie met twee onafhankelijke variabelen.pdf
Summary
# Inleiding tot meervoudige lineaire regressie
Dit deel introduceert het concept van meervoudige lineaire regressie, een statistische methode die onderzoekt hoe één of meerdere kenmerken (onafhankelijke variabelen) een ander kenmerk (afhankelijke variabele) kunnen verklaren of voorspellen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 Verschil met bivariate lineaire regressie
Meervoudige lineaire regressie is een uitbreiding van bivariate lineaire regressie. Bivariate lineaire regressie analyseert het lineaire effect van één enkele onafhankelijke variabele op één enkele afhankelijke variabele. Meervoudige lineaire regressie daarentegen, onderzoekt de lineaire effecten van *meerdere* onafhankelijke variabelen op één enkele afhankelijke variabele [4](#page=4).
### 1.2 Het basismodel van meervoudige lineaire regressie
Het doel van meervoudige lineaire regressie is om te onderzoeken hoe goed één of meerdere kenmerken, aangeduid als onafhankelijke variabelen (X), een ander kenmerk, de afhankelijke variabele (Y), kunnen verklaren of voorspellen. Het model voorspelt Y via een lineaire vergelijking [2](#page=2) [3](#page=3).
Het basismodel met twee onafhankelijke variabelen ($X_1$, $X_2$) en één afhankelijke variabele ($Y$) kan als volgt worden geschreven:
$$ Y = a + b_1X_1 + b_2X_2 + \epsilon $$ [5](#page=5).
Hierin vertegenwoordigen de componenten het volgende [5](#page=5):
* $Y$: de afhankelijke variabele die verklaard of voorspeld moet worden.
* $X_1$ en $X_2$: de onafhankelijke variabelen die worden gebruikt om $Y$ te verklaren.
* $a$: de intercept, wat de verwachte waarde van $Y$ is wanneer alle onafhankelijke variabelen ($X_1$ en $X_2$) gelijk zijn aan nul.
* $b_1$: de regressiecoëfficiënt voor $X_1$, die het netto-effect van $X_1$ op $Y$ weergeeft, terwijl $X_2$ constant wordt gehouden (statistisch gecontroleerd voor $X_2$).
* $b_2$: de regressiecoëfficiënt voor $X_2$, die het netto-effect van $X_2$ op $Y$ weergeeft, terwijl $X_1$ constant wordt gehouden (statistisch gecontroleerd voor $X_1$).
* $\epsilon$: de error term, die het cumulatieve effect vertegenwoordigt van alle andere oorzaken van $Y$ die niet in het model zijn opgenomen.
Het voorspelde model wordt vaak aangeduid met een dakje op $Y$ ($\hat{Y}$) om aan te geven dat het een schatting betreft:
$$ \hat{Y} = a + b_1X_1 + b_2X_2 $$ [5](#page=5).
### 1.3 Uitbreiding naar meer onafhankelijke variabelen
Het model kan eenvoudig worden uitgebreid naar drie of meer onafhankelijke variabelen. Voor een model met drie onafhankelijke variabelen ($X_1, X_2, X_3$) ziet de vergelijking er als volgt uit [12](#page=12):
$$ \hat{Y} = a + b_1X_1 + b_2X_2 + b_3X_3 $$ [12](#page=12).
Meer algemeen, voor $k$ onafhankelijke variabelen ($X_1, X_2, \dots, X_k$), kan het model worden geschreven als:
$$ \hat{Y} = a + b_1X_1 + b_2X_2 + \dots + b_kX_k $$ [12](#page=12) [4](#page=4).
### 1.4 Het relatieve belang van onafhankelijke variabelen
Meervoudige lineaire regressie maakt het mogelijk om het relatieve belang van elke onafhankelijke variabele voor het verklaren van de afhankelijke variabele te onderzoeken. De regressiecoëfficiënten ($b_1, b_2$, etc.) geven, na correctie voor de andere variabelen in het model, de sterkte en richting van het lineaire verband aan [14](#page=14) [5](#page=5).
> **Tip:** Bij het interpreteren van de regressiecoëfficiënten in een meervoudig regressiemodel is het cruciaal om te onthouden dat deze de "netto" effecten weergeven. Dit betekent dat het effect van een specifieke onafhankelijke variabele wordt geëvalueerd terwijl de invloed van alle andere onafhankelijke variabelen in het model constant wordt gehouden. Dit principe staat bekend als "statistisch controleren voor" andere variabelen [5](#page=5).
---
# Vergelijking en problematiek van regressieanalyses
Dit onderdeel behandelt de noodzaak van meervoudige lineaire regressie en de problematiek van multicollineariteit, met nadruk op waarom het optellen van bivariate regressies geen correcte methode is.
### 2.1 Waarom meervoudige lineaire regressie?
Meervoudige lineaire regressie is essentieel wanneer men de invloed van meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke variabele wil analyseren, met name wanneer deze onafhankelijke variabelen onderling samenhangen. Het optellen van afzonderlijke bivariate regressies is geen correcte benadering omdat dit kan leiden tot het dubbel tellen van gedeelde variantie tussen de onafhankelijke variabelen [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.2 Multicollineariteit: de problematiek van lineaire samenhang
Multicollineariteit verwijst naar de statistische situatie waarin onafhankelijke variabelen onderling sterk samenhangen. Dit maakt het moeilijk om het relatieve belang van elke onafhankelijke variabele afzonderlijk te schatten. Wanneer onafhankelijke variabelen (X1 en X2) gecorreleerd zijn, delen ze gemeenschappelijke variantie, hetgeen bij het optellen van bivariate regressies onterecht twee keer wordt meegeteld [10](#page=10) [7](#page=7).
**Tip:** Let op de interpretatie van resultaten wanneer de correlatie tussen onafhankelijke variabelen hoger is dan.50 [33](#page=33) [9](#page=9).
Correlatiecoëfficiënten van.80 of groter worden beschouwd als problematisch. In dergelijke gevallen wordt het afgeraden om een meervoudige regressie uit te voeren met deze variabelen gezamenlijk. De hoge samenhang kan de juistheid van de regressieparameters verstoren [10](#page=10) [33](#page=33) [9](#page=9).
### 2.3 Vergelijking: twee bivariate versus één meervoudige regressie
Een illustratief voorbeeld toont aan dat de som van de determinatiecoëfficiënten ($R^2$) uit twee afzonderlijke bivariate regressieanalyses niet gelijk is aan de $R^2$ van een meervoudige regressieanalyse [32](#page=32) [8](#page=8).
**Voorbeeld 1 (uit eigen onderzoek):**
Afhankelijke variabele: regelovertredend gedrag [8](#page=8).
| Onafhankelijke Variabele | Model 1 (bivariaat) $\beta$ | Model 2 (bivariaat) $\beta$ | Model 3 (meervoudig) $\beta$ |
| :----------------------- | :-------------------------- | :-------------------------- | :--------------------------- |
| Ouderlijk toezicht (X1) | -0.382\* | -- | -0.198\* |
| Morele aanvaardbaarheid regelovertreding (X2) | -- | 0.496\* | 0.404\* |
| $R^2$ | 14.6% | 24.6% | 27.5% |
Het is duidelijk dat 14.6% + 24.6% ≠ 27.5%. In een meervoudige regressie wordt het effect van X1 op Y geanalyseerd onder controle van X2, en vice versa [8](#page=8).
**Voorbeeld 2 (hypothetische data van ex-gedetineerden):**
Afhankelijke variabele: aantal her-arrestaties [32](#page=32).
| Onafhankelijke Variabele | Model 1 (bivariaat) $\beta$ | Model 2 (bivariaat) $\beta$ | Model 3 (meervoudig) $\beta$ |
| :----------------------- | :-------------------------- | :-------------------------- | :--------------------------- |
| Gevangenisstraf (X1) | 0.716\* | -- | 0.3999\* |
| Eerdere arrestaties (X2) | -- | 0.762\* | 0.5080\* |
| $R^2$ | 51.2% | 58.0% | 67.4% |
Ook hier geldt 51.2% + 58.0% ≠ 67.4% [32](#page=32).
De determinatiecoëfficiënt in meervoudige regressie vertegenwoordigt de gezamenlijke verklaarde variantie, niet de optelsom van individuele bijdragen. De relatieve sterkte van de effecten kan worden afgelezen uit de gestandaardiseerde rico's ($\beta$). Deze effectgroottes variëren tussen -1 en +1, waarbij 0 duidt op geen lineair effect [11](#page=11).
**Tip:** Een meervoudige regressie is acceptabel, zelfs bij een correlatie tussen X1 en X2 hoger dan.50, mits dit wordt gecontroleerd met behulp van statistische toetsen die multicollineariteit kunnen vaststellen. Bij een correlatie van.80 of hoger is het gebruik van meervoudige regressie met die variabelen echter af te raden [33](#page=33) [9](#page=9).
---
# Berekening en interpretatie van regressieparameters
Dit onderwerp behandelt de berekening en interpretatie van zowel ongestandaardiseerde als gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten, de intercept, en de multiple R-kwadraat in de context van meervoudige regressieanalyse [16](#page=16).
### 3.1 Componenten van de meervoudige regressievergelijking
De meervoudige regressievergelijking met twee onafhankelijke variabelen ($X_1$ en $X_2$) en een afhankelijke variabele ($Y$) wordt algemeen weergegeven als:
$$ \hat{Y} = a + b_1 X_1 + b_2 X_2 $$
Waarbij:
* $\hat{Y}$ de voorspelde waarde van de afhankelijke variabele is [26](#page=26).
* $a$ de intercept is, de verwachte waarde van $Y$ wanneer alle onafhankelijke variabelen gelijk zijn aan nul [20](#page=20).
* $b_1$ en $b_2$ de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten zijn voor respectievelijk $X_1$ en $X_2$ [16](#page=16).
* $X_1$ en $X_2$ de onafhankelijke variabelen zijn [26](#page=26).
### 3.2 Berekening van regressieparameters
#### 3.2.1 Ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten ($b_1, b_2$)
De ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten geven de verwachte verandering in de afhankelijke variabele ($Y$) weer bij een toename van één eenheid in een specifieke onafhankelijke variabele ($X$), terwijl de andere onafhankelijke variabelen constant worden gehouden (gecontroleerd) [18](#page=18).
Om de ongestandaardiseerde coëfficiënten te berekenen, zijn de volgende gegevens nodig:
* Het rekenkundig gemiddelde van elke variabele [16](#page=16).
* De standaardafwijking van elke variabele [16](#page=16).
* De correlaties tussen de variabelen [16](#page=16).
De berekening van de ongestandaardiseerde coëfficiënten ($b_1, b_2$) kan worden gedaan door middel van gestandaardiseerde coëfficiënten en de standaardafwijkingen en gemiddelden van de variabelen. Een voorbeeld uit het document toont:
$$ b_1 = \beta_1 \times \left(\frac{s_Y}{s_{X_1}}\right) $$
$$ b_2 = \beta_2 \times \left(\frac{s_Y}{s_{X_2}}\right) $$
Waar $\beta$ de gestandaardiseerde coëfficiënt is en $s$ de standaardafwijking van de betreffende variabele [29](#page=29).
#### 3.2.2 Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten ($\beta_1, \beta_2$)
Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten geven de verwachte verandering in de afhankelijke variabele weer, uitgedrukt in standaardafwijkingen, bij een toename van één standaardafwijking in een specifieke onafhankelijke variabele, terwijl de andere onafhankelijke variabelen constant worden gehouden. Ze zijn nuttig voor het vergelijken van de relatieve sterkte van de effecten van verschillende onafhankelijke variabelen binnen hetzelfde model [17](#page=17) [35](#page=35).
Deze coëfficiënten kunnen direct worden berekend uit de correlatiematrix. De formule voor $\beta_1$ en $\beta_2$ in een model met twee onafhankelijke variabelen ($X_1, X_2$) is afgeleid van de correlaties tussen de variabelen ($r_{XY1}, r_{XY2}, r_{X1X2}$) en wordt vaak berekend met behulp van de volgende structuur [17](#page=17):
$$ \beta_1 = \frac{r_{Y1} - r_{Y2}r_{12}}{1 - r_{12}^2} $$
$$ \beta_2 = \frac{r_{Y2} - r_{Y1}r_{12}}{1 - r_{12}^2} $$
Waarbij $r_{Y1}$ de correlatie tussen $Y$ en $X_1$ is, $r_{Y2}$ de correlatie tussen $Y$ en $X_2$ is, en $r_{12}$ de correlatie tussen $X_1$ en $X_2$ is [27](#page=27).
#### 3.2.3 Intercept ($a$)
De intercept is de verwachte waarde van de afhankelijke variabele ($Y$) wanneer alle onafhankelijke variabelen in het model gelijk zijn aan nul. De berekening van de intercept ($a$) in een meervoudige regressie kan worden gedaan door het gemiddelde van de afhankelijke variabele te nemen en daar de producten van de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten en de gemiddelden van de respectievelijke onafhankelijke variabelen van af te trekken [20](#page=20):
$$ a = \bar{Y} - b_1 \bar{X}_1 - b_2 \bar{X}_2 $$
Waar $\bar{Y}$, $\bar{X}_1$, en $\bar{X}_2$ de gemiddelden zijn van de respectievelijke variabelen [37](#page=37).
#### 3.2.4 Multiple R-kwadraat ($R^2$)
De multiple R-kwadraat ($R^2$) geeft de proportie van de totale variantie in de afhankelijke variabele weer die verklaard kan worden door alle onafhankelijke variabelen in het regressiemodel gezamenlijk. Een hogere $R^2$ waarde duidt op een betere fit van het model met de data [19](#page=19).
> **Tip:** De multiple R-kwadraat kan ook worden verkregen door de kwadraten van de correlatiecoëfficiënten van de gestandaardiseerde regressieparameters te manipuleren, hoewel dit minder direct is dan het gebruik van de output van statistische software. Een $R^2$ van 0,674 betekent bijvoorbeeld dat 67,4% van de variatie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen [31](#page=31) [40](#page=40).
### 3.3 Interpretatie van regressieparameters
#### 3.3.1 Interpretatie van ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten ($b_1, b_2$)
De ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten ($b$) bieden een directe interpretatie in de oorspronkelijke eenheden van de variabelen [18](#page=18).
* Voor bivariate regressie: De verwachte verandering in de afhankelijke variabele ($Y$) bij een toename van één eenheid in de onafhankelijke variabele ($X$) [15](#page=15).
* Voor meervoudige regressie: De verwachte verandering in de afhankelijke variabele ($Y$) bij een toename van één eenheid in één onafhankelijke variabele ($X_i$), terwijl alle andere onafhankelijke variabelen in het model constant worden gehouden [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** In het document wordt een ongestandaardiseerde coëfficiënt van 0,9533 voor "gevangenisstraf" geïnterpreteerd als: "Voor elk jaar extra 'gevangenisstraf' wordt een toename verwacht van 0,9533 'aantal her-arrestaties', onder controle van 'aantal eerdere arrestaties'" [30](#page=30).
#### 3.3.2 Interpretatie van gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten ($\beta_1, \beta_2$)
Gestandaardiseerde coëfficiënten ($\beta$) maken het mogelijk om de relatieve sterkte van de effecten van verschillende onafhankelijke variabelen te vergelijken, omdat ze de effecten op een vergelijkbare schaal (standaardafwijkingen) uitdrukken [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** "Voor elke standaardafwijking toename in 'aantal eerdere arrestaties' wordt een toename verwacht van 0,5080 standaardafwijkingen in 'aantal her-arrestaties', onder controle van 'gevangenisstraf'". Dit laat zien dat het effect van "aantal eerdere arrestaties" (netto-effect $\beta = 0,5080$) sterker is dan dat van "gevangenisstraf" (netto-effect $\beta = 0,3999$) [28](#page=28) [35](#page=35).
#### 3.3.3 Interpretatie van de intercept ($a$)
De intercept vertegenwoordigt de verwachte waarde van de afhankelijke variabele wanneer alle onafhankelijke variabelen in het model op nul worden gezet. De interpretatie van de intercept is alleen zinvol als het nul-punt van de onafhankelijke variabelen logisch en praktisch is binnen de context van de data [20](#page=20) [37](#page=37).
#### 3.3.4 Interpretatie van Multiple R-kwadraat ($R^2$)
De Multiple R-kwadraat kwantificeert de algehele verklaringskracht van het regressiemodel. Een hogere $R^2$ duidt op een betere verklaring van de variatie in de afhankelijke variabele door de onafhankelijke variabelen [19](#page=19) [31](#page=31).
### 3.4 Relatie tussen bivariate en meervoudige regressiecoëfficiënten
De coëfficiënten in een meervoudige regressie (bv. $b_1$ en $\beta_1$) representeren de 'netto-effecten', wat betekent dat het effect van een specifieke onafhankelijke variabele wordt geïsoleerd van de invloed van andere variabelen in het model. In tegenstelling hiermee weerspiegelen bivariate regressiecoëfficiënten de 'bruto-effecten' of totale associatie tussen twee variabelen, zonder rekening te houden met andere mogelijke beïnvloedende factoren [15](#page=15).
> **Tip:** De gestandaardiseerde coëfficiënten ($\beta$) zijn cruciaal voor het bepalen van welke onafhankelijke variabele het sterkste *netto-effect* heeft op de afhankelijke variabele, omdat ze de effecten op een gelijke schaal presenteren [35](#page=35).
### 3.5 Voorspellen van de afhankelijke variabele
Met de berekende regressieparameters (intercept en coëfficiënten) kan de waarde van de afhankelijke variabele worden voorspeld voor specifieke combinaties van waarden van de onafhankelijke variabelen [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** Om het verwachte aantal her-arrestaties ($\hat{Y}$) te voorspellen bij een gevangenisstraf van 4 jaar ($X_1=4$) en 3 eerdere arrestaties ($X_2=3$), gebruikt men de meervoudige regressievergelijking met de berekende parameters:
> $$ \hat{Y} = a + b_1 X_1 + b_2 X_2 $$
> $$ \hat{Y} = -3,0653 + 0,9533 \times 4 + 0,9440 \times 3 $$
> $$ \hat{Y} = 3,5799 $$
> Dit betekent dat het verwachte aantal her-arrestaties 3,5799 is [38](#page=38).
---
# Statistische assumpties bij lineaire regressie
Deze sectie behandelt de theoretische voorwaarden waaraan data moet voldoen voor een correcte toepassing van meervoudige en bivariate lineaire regressie, en bespreekt de gevolgen van schendingen van deze assumpties. Een correcte toepassing van lineaire regressie is afhankelijk van het voldoen aan specifieke assumpties, anders kunnen de resultaten vertekend zijn [41](#page=41).
### 4.1 Overzicht van de assumpties
De belangrijkste assumpties voor het uitvoeren van een lineaire regressieanalyse zijn [42](#page=42):
1. **Meetniveau:** Zowel de afhankelijke variabele (y) als de onafhankelijke variabele(n) (x) moeten metrisch meetniveau hebben. Een uitzondering hierop is wanneer x een dummy variabele is [42](#page=42) [43](#page=43).
2. **Lineariteit:** Er moet een lineair verband bestaan tussen de onafhankelijke variabele(n) en de afhankelijke variabele [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45).
3. **Normaliteit:** De error-termen (residuen) moeten normaal verdeeld zijn [42](#page=42) [46](#page=46) [47](#page=47).
4. **Homoscedasticiteit:** De variantie van de error-termen moet constant zijn over alle waarden van de onafhankelijke variabele(n). Dit staat tegenover heteroscedasticiteit [42](#page=42) [48](#page=48) [49](#page=49).
5. **Onafhankelijkheid:** De error-termen moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van autocorrelatie (seriële correlatie). Dit is met name relevant bij tijdreeksen of geografisch onderzoek waarbij opeenvolgende observaties gerelateerd kunnen zijn [42](#page=42) [52](#page=52).
6. **Afwezigheid van uitbijters:** Er moet opgelet worden voor uitbijters (outliers) [42](#page=42) [50](#page=50) [51](#page=51).
7. **Afwezigheid van interactie-effecten (of correcte modellering ervan):** Bij interactie kunnen de parameters van de hoofdeffecten misleidend zijn [42](#page=42) [53](#page=53).
> **Tip:** Bij ernstige schendingen van deze assumpties kunnen andere regressievormen noodzakelijk zijn [42](#page=42).
### 4.2 Uitleg van de assumpties
#### 4.2.1 Meetniveau van variabelen
Voor een correcte toepassing van lineaire regressie moeten zowel de afhankelijke variabele (y) als de onafhankelijke variabele(n) (x) metrisch meetniveau hebben. Dit betekent dat de variabelen continue waarden kunnen aannemen en dat de verschillen tussen de waarden betekenisvol zijn. Een veelvoorkomende uitzondering hierbij is het gebruik van dummy variabelen als onafhankelijke variabele, die categorische informatie representeren [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 4.2.2 Lineariteit
De assumptie van lineariteit stelt dat er een lineair verband bestaat tussen de onafhankelijke variabele(n) en de afhankelijke variabele. Dit betekent dat de relatie tussen de variabelen kan worden weergegeven door een rechte lijn. Schending hiervan, oftewel non-lineariteit, kan leiden tot vertekende modelparameters [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [54](#page=54).
#### 4.2.3 Normaliteit van error-termen
De error-termen (de verschillen tussen de geobserveerde waarden en de voorspelde waarden door het regressiemodel) moeten normaal verdeeld zijn. Deze assumptie is vooral belangrijk voor inferentiële statistiek, zoals het berekenen van betrouwbaarheidsintervallen en p-waarden [42](#page=42) [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.2.4 Homoscedasticiteit van error-termen
Homoscedasticiteit betekent dat de variantie van de error-termen constant is voor alle waarden van de onafhankelijke variabele(n). Als de variantie van de error-termen toeneemt of afneemt met de waarden van de onafhankelijke variabele(n), spreken we van heteroscedasticiteit. Heteroscedasticiteit kan leiden tot onbetrouwbare standaardfouten van de regressiecoëfficiënten [42](#page=42) [48](#page=48) [49](#page=49).
> **Voorbeeld:** Bij de regressie van huizenprijzen op huisoppervlakte, zou homoscedasticiteit betekenen dat de spreiding van de prijzen rond de regressielijn ongeveer gelijk is voor kleine en grote huizen. Heteroscedasticiteit zou zich uiten als grotere prijsvariaties voor grotere huizen.
#### 4.2.5 Onafhankelijkheid van error-termen (afwezigheid van autocorrelatie)
De error-termen moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dit betekent dat de error-term van een bepaalde observatie geen invloed mag hebben op de error-term van een andere observatie. Autocorrelatie, ook wel seriële correlatie genoemd, treedt op wanneer observaties opeenvolgend gerelateerd zijn. Dit is een veelvoorkomend probleem bij tijdreeksdata (bijvoorbeeld opeenvolgende jaartallen) of bij geografisch onderzoek (bijvoorbeeld aangrenzende gebieden) [42](#page=42) [52](#page=52).
#### 4.2.6 Afwezigheid van uitbijters (outliers)
Uitbijters zijn observaties die significant afwijken van de algemene patroon in de data. Ze kunnen een onevenredig grote invloed hebben op de regressieresultaten, waardoor de geschatte parameters vertekend kunnen worden. Het is daarom belangrijk om uitbijters te identificeren en passende maatregelen te nemen, zoals het transformeren van de data of het uitsluiten van de uitbijters na zorgvuldige overweging [42](#page=42) [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 4.2.7 Interactie-effecten
Interactie treedt op wanneer het effect van de ene onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele afhangt van het niveau van een andere onafhankelijke variabele. Als er interactie aanwezig is, kunnen de coëfficiënten van de hoofdeffecten misleidend zijn en bieden ze geen volledig beeld van de relaties. Correcte modellering van interactie vereist het opnemen van interactietermen in het regressiemodel [42](#page=42) [53](#page=53) [54](#page=54).
> **Voorbeeld:** Het effect van "zelfcontrole" op een afhankelijke variabele (Y) kan verschillend zijn voor verschillende groepen, wat wijst op een interactie-effect [53](#page=53).
### 4.3 Implicaties van schending van assumpties
Het niet voldoen aan de statistische assumpties kan leiden tot verschillende problemen:
* **Vertekende resultaten:** De geschatte regressiecoëfficiënten en hun interpretatie kunnen onjuist zijn [41](#page=41).
* **Onbetrouwbare inferentiële statistiek:** Betrouwbaarheidsintervallen en p-waarden voor de regressiecoëfficiënten zijn mogelijk niet correct, wat kan leiden tot verkeerde conclusies over de significantie van de relaties (impliciet, door de noodzaak van assumpties voor correcte inferentie) [42](#page=42).
* **Verlies van efficiëntie:** In sommige gevallen (bv. heteroscedasticiteit) kunnen de schatters nog steeds zuiver zijn, maar niet langer de meest efficiënte (met de kleinste variantie) (impliciet) [42](#page=42).
Het controleren van deze assumpties is daarom een cruciale stap in het uitvoeren van een betrouwbare lineaire regressieanalyse [41](#page=41).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Meervoudige lineaire regressie | Een statistische methode die het lineaire effect van meerdere onafhankelijke variabelen op één enkele afhankelijke variabele onderzoekt door middel van een lineaire vergelijking. |
| Afhankelijke variabele (Y) | Het kenmerk dat verklaard of voorspeld wordt in een regressieanalyse. |
| Onafhankelijke variabele (X) | Een kenmerk dat wordt gebruikt om de afhankelijke variabele te verklaren of voorspellen in een regressieanalyse. |
| Bivariate lineaire regressie | Een regressiemodel dat het lineaire effect van slechts één onafhankelijke variabele op één afhankelijke variabele analyseert. |
| Intercept (a) | De verwachte waarde van de afhankelijke variabele wanneer alle onafhankelijke variabelen in het model gelijk zijn aan nul. |
| Regressiecoëfficiënt (b of β) | Een waarde die de sterkte en richting van het lineaire verband tussen een onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele aangeeft. De ongestandaardiseerde coëfficiënt (b) geeft de verwachte verandering in Y weer voor één eenheidstoename in X, terwijl de gestandaardiseerde coëfficiënt (β) dit doet in termen van standaardafwijkingen. |
| Error term (ε) | Het deel van de afhankelijke variabele dat niet verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen in het model; het vertegenwoordigt de cumulatieve invloed van alle andere onbekende of niet-gemeten oorzaken. |
| Multicollineariteit | De statistische situatie waarbij onafhankelijke variabelen onderling sterk lineair gecorreleerd zijn, wat de schatting van hun individuele bijdrage aan de afhankelijke variabele bemoeilijkt. |
| Determinatiecoëfficiënt (R²) | Een statistische maat die aangeeft welk percentage van de variatie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen in het regressiemodel. |
| Gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt (β) | Een regressiecoëfficiënt die is berekend nadat alle variabelen zijn gestandaardiseerd (gemiddelde van 0 en standaardafwijking van 1). Deze coëfficiënten maken het mogelijk om de relatieve sterkte van de effecten van verschillende onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele te vergelijken. |
| Ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënt (b) | De regressiecoëfficiënt die de verwachte verandering in de afhankelijke variabele weergeeft bij een toename van één eenheid in de onafhankelijke variabele, zonder standaardisatie van de variabelen. |
| Metrisch meetniveau | Een meetniveau waarbij de waarden numerieke betekenis hebben en de afstanden tussen de waarden gelijk zijn, wat voor veel statistische analyses, waaronder regressie, vereist is. |
| Homoscedasticiteit | De aanname in regressieanalyse dat de variantie van de error-termen constant is over alle niveaus van de onafhankelijke variabelen. |
| Heteroscedasticiteit | Het tegengestelde van homoscedasticiteit, waarbij de variantie van de error-termen niet constant is over de niveaus van de onafhankelijke variabelen. |
| Uitbijter (outlier) | Een observatie die significant afwijkt van de andere observaties in de dataset, wat de resultaten van de regressieanalyse kan beïnvloeden. |
| Autocorrelatie (seriële correlatie) | Een statistische correlatie tussen observaties binnen dezelfde reeks, waarbij een observatie gerelateerd is aan voorgaande observaties. Dit schendt de assumptie van onafhankelijke error-termen in regressieanalyse, met name bij tijdreeks- of geografische data. |
| Statistische interactie | Een situatie waarin het effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele afhangt van het niveau van een andere onafhankelijke variabele. |
Cover
College H12 Padanalyse_pptx.pdf
Summary
# Multivariate meervoudige regressie en padmodellen
Multivariate meervoudige regressie en padmodellen onderzoeken de complexe relaties tussen meerdere onafhankelijke en afhankelijke variabelen door middel van statistische uitwerkingen van theoretische concepten [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.1 Introductie tot multivariate meervoudige regressie
Multivariate meervoudige regressie omvat de analyse waarbij er sprake is van meerdere onafhankelijke variabelen en meerdere afhankelijke variabelen. Dit type regressie is geschikt voor situaties waarin men de impact van verschillende voorspellers op meerdere uitkomsten tegelijkertijd wil begrijpen [2](#page=2).
### 1.2 Conceptuele modellen
Een conceptueel of theoretisch model wordt beschreven als een web van theoretisch verwachte relaties tussen kenmerken. Deze modellen schetsen de verwachte verbanden tussen variabelen, nog voordat deze direct meetbaar zijn gemaakt in een statistische analyse [3](#page=3).
### 1.3 Padmodellen
Een padmodel is de statistische uitwerking van een conceptueel model. In een padmodel worden de variabelen meetbaar gemaakt, waardoor er een netwerk van relaties ontstaat tussen meerdere onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Padmodellen maken het mogelijk om complexe structuren te analyseren, inclusief mediatie en indirecte effecten [4](#page=4).
#### 1.3.1 Basisposities van variabelen in een padmodel
In een basispadmodel kunnen variabelen drie fundamentele posities innemen:
1. **Afhankelijke variabelen:** Deze variabelen bevinden zich aan de rechterkant van het model en worden verklaard door andere variabelen. Effectpijlen komen uitsluitend op deze variabelen toe [6](#page=6).
2. **Onafhankelijke variabelen:** Deze variabelen bevinden zich aan de linkerkant van het model en beïnvloeden andere variabelen. Er vertrekken effectpijlen van deze variabelen, maar er komen geen pijlen op toe [6](#page=6).
3. **Intermediaire variabelen (mediatoren):** Deze variabelen bevinden zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Ze worden verklaard door één of meerdere onafhankelijke variabelen en zijn op hun beurt verklarend voor andere afhankelijke variabelen. Effectpijlen komen zowel op deze variabelen toe als vertrekken ervan naar andere variabelen [6](#page=6).
#### 1.3.2 Illustratief voorbeeld van een padmodel
Een schematische weergave toont de relatie tussen onafhankelijke variabelen (X1, X2) en afhankelijke variabelen (Y1, Y2). Hierin worden ook de correlatie tussen de onafhankelijke variabelen ($r(x_1, x_2)$) en de errorcorrelatie tussen de afhankelijke variabelen ($r(\epsilon_{y1}, \epsilon_{y2})$) gespecificeerd. Dit model laat zien hoe X1 en X2 de uitkomsten Y1 en Y2 beïnvloeden, rekening houdend met de onderlinge verbanden tussen de voorspellers en de residuen van de uitkomsten [2](#page=2).
> **Tip:** Padmodellen zijn krachtige instrumenten om theoretische hypothesen te toetsen over causale verbanden, hoewel ze geen definitief bewijs van causaliteit leveren zonder experimentele manipulatie. De interpretatie van de pijlen als 'causale pijlen' is gebaseerd op theoretische aannames en de specificatie van het model [4](#page=4) [6](#page=6).
---
# Mediator- en moderatorvariabelen
Mediator- en moderatorvariabelen spelen een cruciale rol in het verklaren van complexe relaties tussen variabelen, waarbij ze respectievelijk het "hoe" en het "wanneer" van een verband specificeren [8](#page=8) [9](#page=9).
### 2.1 De rol van mediatorvariabelen
Een mediatorvariabele, ook wel een tussenvariabele genoemd, verklaart het causale mechanisme of proces waardoor een onafhankelijke variabele (X) een afhankelijke variabele (Y) beïnvloedt. De relatie tussen X en Y verloopt dus indirect via de mediator (M). Dit wordt ook wel aangeduid als een mediatiemodel [9](#page=9).
**Model van mediatie:**
Het mediatiemodel kan schematisch worden weergegeven als:
$X \rightarrow M \rightarrow Y$
Hierbij beïnvloedt de onafhankelijke variabele X de mediator M, en de mediator M beïnvloedt vervolgens de afhankelijke variabele Y. Het directe effect van X op Y kan hierbij verdwijnen of significant afnemen wanneer de mediator in het model wordt opgenomen [9](#page=9).
**Voorbeeld van mediatie:**
Een onderzoek naar leeftijdsverschillen in de neiging tot roddelen, waarbij seksuele aantrekkelijkheid als tussenvariabele werd meegenomen, illustreert dit concept. Het onderzoek stelde dat leeftijd het roddelen beïnvloedt, maar dit effect verdwijnt wanneer de mate van "mate value" (waarde als partner) als tussenvariabele wordt meegenomen. Dit bevestigt het mediatiemodel: leeftijd beïnvloedt roddelen indirect via de mate value [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** Om mediatie aan te tonen, is het belangrijk om aan te tonen dat de mediatorvariabele zelf significant gerelateerd is aan zowel de onafhankelijke als de afhankelijke variabele, en dat het directe effect van de onafhankelijke op de afhankelijke variabele afneemt of verdwijnt wanneer de mediator wordt gecontroleerd.
### 2.2 De rol van moderatorvariabelen
Een moderatorvariabele (X2) beïnvloedt de sterkte of de richting van het statistische effect van een andere variabele (X1) op een afhankelijke variabele (Y). Dit fenomeen staat bekend als een interactie-effect. De moderator varieert de relatie tussen X1 en Y, wat betekent dat de relatie tussen X1 en Y anders is afhankelijk van het niveau van de moderatorvariabele [11](#page=11).
**Interactie-effect:**
Het concept van moderatie is synoniem aan een interactie-effect. De moderatorvariabele specificeert onder welke omstandigheden (d.w.z. bij welke niveaus van de moderator) het verband tussen de primaire onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele sterker, zwakker, of zelfs omgedraaid is.
**Visuele weergave van interactie:**
Een interactie tussen "criminele geneigdheid" (X1) en "lifestyle risk" (X2) op "criminele daad" (Y) kan illustreren hoe een moderator werkt. Als de blootstelling aan crimogene settings (lifestyle risk) hoog is, kan de criminele geneigdheid een veel sterker effect hebben op criminele daden dan wanneer de blootstelling laag is [12](#page=12).
**Interactie in meervoudige lineaire regressie:**
In meervoudige lineaire regressie wordt een interactie-effect gemodelleerd door een productterm toe te voegen aan het regressiemodel. Als de onafhankelijke variabelen X1 en X2 zijn, wordt de vergelijking met een interactieterm als volgt [13](#page=13):
Regressievergelijking met 2 onafhankelijke variabelen:
$Y = \beta_0 + \beta_1 X_1 + \beta_2 X_2 + \epsilon$
Regressievergelijking met 2 onafhankelijke variabelen en een productterm:
$Y = \beta_0 + \beta_1 X_1 + \beta_2 X_2 + \beta_3 (X_1 \times X_2) + \epsilon$
Hierbij vertegenwoordigt $\beta_3$ de sterkte en richting van het interactie-effect. Een significante $\beta_3$ indiceert dat de relatie tussen X1 en Y afhankelijk is van de waarde van X2 (en vice versa) [13](#page=13) [14](#page=14).
**Voorbeeld van meervoudige regressieanalyse met interactieterm:**
In een analyse met zelfgerapporteerde criminaliteit als afhankelijke variabele, werd een significant interactieterm gevonden voor "criminele geneigdheid" en "lifestyle risk". Dit suggereert dat de impact van criminele geneigdheid op criminaliteit verschilt afhankelijk van het niveau van blootstelling aan crimogene settings, en omgekeerd [14](#page=14).
* Model 1 bevat alleen demografische variabelen.
* Model 2 voegt "criminele geneigdheid" toe.
* Model 3 voegt "lifestyle risk" toe.
* Model 4 voegt de interactieterm "criminele geneigdheid x lifestyle risk" toe. De toename in verklaarde variantie ($R^2$) van 0.351 naar 0.433 en vervolgens naar 0.506 bij het toevoegen van de interactieterm suggereert dat de interactie een belangrijk deel van de variatie in criminaliteit verklaart [14](#page=14).
> **Tip:** Moderators specificeren de *condities* waaronder een verband geldt, terwijl mediators de *mechanismen* specificeren waardoor een verband optreedt. Soms kunnen variabelen die als mediator worden beschouwd ook als moderator fungeren, afhankelijk van de onderzoeksvraag.
---
# Padanalyse en de Sewall-Wright methode
Padanalyse is een methode voor het bestuderen van structurele modellen met uitsluitend geobserveerde variabelen, wat dient als voorloper van Structurele Vergelijking Modellen (SEM) die ook latente variabelen kunnen bevatten. Een structureel model binnen padanalyse representeert causale hypothesen over de patronen van directe en indirecte effecten tussen alle variabelen in een model [15](#page=15).
### 3.1 Concepten binnen Padanalyse
#### 3.1.1 Structurele Modellen en Variabelen
Een structureel model legt alle causale hypothesen vast over de relaties tussen variabelen. Variabelen kunnen worden ingedeeld op basis van hun rol in het model [15](#page=15):
* **Exogene variabelen:** Onafhankelijke variabelen waar geen pijlen naartoe wijzen in het causale diagram [16](#page=16).
* **Endogene variabelen:** Variabelen waar minstens één pijl naartoe wijst, wat aangeeft dat ze worden beïnvloed door andere variabelen in het model [16](#page=16).
Het aantal pijlen in een causaal diagram correspondeert met het aantal causale hypothesen dat wordt onderzocht [16](#page=16).
#### 3.1.2 Soorten Effecten
Padanalyse richt zich op het ontleden van totale effecten in hun directe en indirecte componenten [17](#page=17).
* **Directe effecten:** Deze worden weergegeven door een enkele, ononderbroken pijl die direct van de ene variabele naar de andere loopt in het causaal diagram [16](#page=16).
* **Indirecte effecten:** Deze treden op wanneer een variabele een effect uitoefent op een andere variabele via één of meer tussenliggende variabelen. De paden die deze indirecte effecten vertegenwoordigen, volgen de richting van de pijlen door het netwerk van variabelen [16](#page=16).
* **Totale effecten:** Dit is de som van alle directe effecten en alle indirecte effecten tussen twee variabelen, plus eventuele gemeenschappelijke oorzaken. Padanalyse streeft naar de decompositie van deze totale effecten [17](#page=17).
### 3.2 De Sewall-Wright Methode
De Sewall-Wright methode biedt een systematische aanpak om causale relaties te onderzoeken met behulp van gestandaardiseerde padcoëfficiënten. Deze coëfficiënten kwantificeren de sterkte van de causale effecten tussen variabelen en stellen ons in staat totale effecten te berekenen op basis van de bivariate correlatiematrix [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 3.2.1 Berekening van Effecten met de Sewall-Wright Methode
De kern van de methode ligt in het vermogen om de correlatie tussen twee variabelen te ontleden in termen van directe en indirecte effecten. Gestandaardiseerde padcoëfficiënten worden gebruikt om deze relaties uit te drukken.
**Voorbeeld 1: Direct effect**
Als er een directe pijl is van variabele X1 naar variabele Y1, dan is het totale effect van X1 op Y1 gelijk aan de bivariate correlatie tussen X1 en Y1, wat ook overeenkomt met de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt ($\beta$) van Y1 op X1 [17](#page=17).
Stel de correlatie tussen "Band met moeder" en "Inkomen" is.7. Aangezien er een rechtstreeks effect is, is deze correlatie gelijk aan de gestandaardiseerde padcoëfficiënt voor dit directe effect [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Correlatie("Band met moeder", "Inkomen") =.7 [18](#page=18).
**Voorbeeld 2: Indirect effect**
Het berekenen van indirecte effecten vereist het volgen van paden door tussenliggende variabelen. Als X1 Y1 beïnvloedt (met padcoëfficiënt $a$), en Y1 op zijn beurt Y2 beïnvloedt (met padcoëfficiënt $b$), dan is het indirecte effect van X1 op Y2 via Y1 gelijk aan het product van deze padcoëfficiënten ($a \times b$) [17](#page=17).
Stel de correlatie tussen "Normen" en "Band met moeder" is -.8. Dit vertegenwoordigt het rechtstreekse effect van "Band met moeder" op "Normen" [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Correlatie("Normen", "Band met moeder") = -.8 [19](#page=19).
Het indirecte effect van "Inkomen" op "Normen" via "Band met moeder" wordt berekend door de effecten te vermenigvuldigen. Als "Inkomen" "Band met moeder" beïnvloedt met een padcoëfficiënt van .7, en "Band met moeder" "Normen" beïnvloedt met een padcoëfficiënt van -.8, dan is het indirecte effect:
> **Voorbeeld:** Indirect effect("Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen") =.7 $\times$ -.8 = -.56 [20](#page=20).
> De bivariate correlatie tussen "Normen" en "Inkomen" zou dan gelijk zijn aan dit indirecte effect, ervan uitgaande dat er geen direct effect is [20](#page=20).
**Voorbeeld 3: Gecombineerde effecten (Direct, Indirect en Gemeenschappelijke Oorzaak)**
Het totale effect van een variabele op een andere kan complexer zijn en bestaan uit directe effecten, meerdere indirecte effecten, en het effect van gemeenschappelijke oorzaken.
De correlatie tussen "Criminaliteit" en "Normen" wordt berekend door het rechtstreekse effect (indien aanwezig) op te tellen bij de effecten via gemeenschappelijke oorzaken. Als "Band met moeder" een gemeenschappelijke oorzaak is van zowel "Normen" als "Criminaliteit", en de padcoëfficiënt van "Band met moeder" naar "Normen" is -.8, en van "Band met moeder" naar "Criminaliteit" is -.8, dan is de correlatie tussen "Normen" en "Inkomen" niet -.56 (zoals in voorbeeld 2, als we daar de variabelen aanpassen), maar kijken we naar de relatie met "Criminaliteit" [21](#page=21).
Stel:
* Rechtstreeks effect van "Normen" op "Criminaliteit" = -.5.
* Indirect effect van "Inkomen" via "Band met moeder" naar "Normen" = -.8 $\times$ .7 = -.56 (van de vorige voorbeelden, met aanpassing van variabele naar "Normen" in dit scenario).
De correlatie tussen "Criminaliteit" en "Normen" zou dan het rechtstreekse effect plus het indirecte effect via een gemeenschappelijke oorzaak omvatten [21](#page=21).
Als we specifiek de correlatie tussen "Criminaliteit" en "Normen" bekijken, en aannemen dat "Band met moeder" een gemeenschappelijke oorzaak is:
* Rechtstreeks effect van "Normen" op "Criminaliteit" = -.5.
* Indirect effect van "Normen" op "Criminaliteit" via "Band met moeder" = (Effect "Band met moeder" op "Normen") $\times$ (Effect "Band met moeder" op "Criminaliteit"). Als we aannemen dat het effect van "Band met moeder" op "Normen" -.8 is, en het effect van "Band met moeder" op "Criminaliteit" ook -.8 is, dan is dit indirecte pad niet direct relevant voor de correlatie tussen "Criminaliteit" en "Normen".
* Echter, als "Band met moeder" een gemeenschappelijke oorzaak is voor zowel "Normen" als "Criminaliteit", en we de correlatie tussen "Criminaliteit" en "Normen" willen verklaren, kan de relatie zo zijn: Correlatie("Criminaliteit", "Normen") = Rechtstreeks effect("Normen" $\rightarrow$ "Criminaliteit") + (Effect "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen") $\times$ (Effect "Band met moeder" $\rightarrow$ "Criminaliteit"). In het document wordt dit geïllustreerd met: -.5 + (-.8 $\times$ -.8) =.14. Dit suggereert dat "-.5" het rechtstreekse effect is van "Normen" op "Criminaliteit" en "(-.8 $\times$ -.8)" het effect via de gemeenschappelijke oorzaak "Band met moeder" [21](#page=21).
Het berekenen van de correlatie tussen "Criminaliteit" en "Band met moeder" omvat het directe effect en indirecte effecten. Als er een direct effect is en een indirect pad via "Normen":
> **Voorbeeld:** Correlatie("Criminaliteit", "Band met moeder") = Rechtstreeks effect("Band met moeder" $\rightarrow$ "Criminaliteit") + (Effect "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen") $\times$ (Effect "Normen" $\rightarrow$ "Criminaliteit") [22](#page=22).
> Met de waarden uit het document: -.8 + (-.8 $\times$ -.5) = -.4. Hierbij is "-.8" het directe effect van "Band met moeder" op "Criminaliteit", en "(-.8 $\times$ -.5)" het indirecte effect via "Normen" [22](#page=22).
Tot slot, het totale effect van "Inkomen" op "Criminaliteit" kan meerdere indirecte paden omvatten [23](#page=23).
* **Eerste indirect effect:** "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder" $\rightarrow$ "Criminaliteit".
* **Tweede indirect effect:** "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen" $\rightarrow$ "Criminaliteit".
Om de correlatie tussen "Criminaliteit" en "Inkomen" te berekenen, worden deze paden gesommeerd:
> **Voorbeeld:** Correlatie("Criminaliteit", "Inkomen") = (Effect "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder") $\times$ (Effect "Band met moeder" $\rightarrow$ "Criminaliteit") + (Effect "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder") $\times$ (Effect "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen") $\times$ (Effect "Normen" $\rightarrow$ "Criminaliteit") [23](#page=23).
> Met de gegeven waarden: (.7 $\times$ -.8) + (.7 $\times$ -.8 $\times$ -.5) = -.56 +.28 = -.28. (Opmerking: de tweede term lijkt een fout in het document te hebben, waar ".7" opnieuw vermenigvuldigd wordt. Correctie: -.56 + (-.8 $\times$ -.8 $\times$.7) zou -.56 +.448 zijn. Echter, het document geeft specifiek (-.8 $\times$.7) + (-.5 $\times$ -.8 $\times$.7) = -.28 aan, wat interpreteert wordt als [23](#page=23):
> Eerste indirect effect: "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder" $\rightarrow$ "Criminaliteit" = .7 $\times$ -.8 = -.56.
> Tweede indirect effect: "Inkomen" $\rightarrow$ "Band met moeder" $\rightarrow$ "Normen" $\rightarrow$ "Criminaliteit" = .7 $\times$ -.8 $\times$ -.5 = .28.
> Het document heeft de formule anders weergegeven als: (-.8 $\times$ .7) + (-.5 $\times$ -.8 $\times$ .7) = -.28. Hierbij lijkt het eerste deel het indirecte effect via "Band met moeder" naar "Criminaliteit" te zijn (met een omkering van richting in de notatie, .7 $\times$ -.8 = -.56). Het tweede deel lijkt het indirecte effect via "Band met moeder" naar "Normen" en vervolgens naar "Criminaliteit" te zijn (-.8 $\times$ .7 voor Inkomen->Band, -.5 voor Band->Normen, en .7 voor Normen->Criminaliteit - dit is verwarrend).
> **Correcte interpretatie gebaseerd op de output van het document:**
> Het geciteerde resultaat -.28 is verkregen via [23](#page=23):
> Pad 1: Inkomen $\rightarrow$ Band met moeder $\rightarrow$ Criminaliteit = .7 $\times$ -.8 = -.56.
> Pad 2: Inkomen $\rightarrow$ Band met moeder $\rightarrow$ Normen $\rightarrow$ Criminaliteit = .7 $\times$ -.8 $\times$ -.5 = .28.
> Het totaal zou -.56 +.28 = -.28 zijn. De formule in het document lijkt de termen te hebben omgewisseld of een subtiele andere interpretatie te hebben. De hierboven uitgewerkte som van paden verklaart echter het eindresultaat van -.28 [23](#page=23).
> **Tip:** Bij het toepassen van de Sewall-Wright methode is het cruciaal om het causale diagram nauwkeurig te analyseren en de richting van de pijlen correct te volgen om indirecte effecten te berekenen. De som van de producten van de padcoëfficiënten langs elk pad levert het totale indirecte effect op [16](#page=16) [17](#page=17).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Multivariate meervoudige regressie | Een statistische techniek die wordt toegepast wanneer er meerdere onafhankelijke variabelen en meerdere afhankelijke variabelen in een model worden opgenomen. Het analyseert de gezamenlijke effecten van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabelen. |
| Conceptueel model | Een theoretische representatie van de verwachte relaties tussen verschillende kenmerken of variabelen, die nog niet direct meetbaar zijn gemaakt. Het schetst de onderliggende theorie achter een onderzoeksvraag. |
| Padmodel | Een statistische uitwerking van een conceptueel model, waarin de variabelen meetbaar gemaakt zijn. Het toont een netwerk van relaties tussen meerdere onafhankelijke en afhankelijke variabelen, inclusief complexe structuren zoals mediatie. |
| Onafhankelijke variabelen | Variabelen die in een statistisch model andere variabelen 'beïnvloeden' of verklaren. In een padmodel bevinden deze zich doorgaans aan de linkerkant en vertrekken er effectpijlen vanuit. |
| Afhankelijke variabelen | Variabelen die in een statistisch model verklaard worden door andere variabelen. In een padmodel bevinden deze zich doorgaans aan de rechterkant en komen er effectpijlen naar toe. |
| Intermediaire variabelen (mediatoren) | Variabelen die worden verklaard door één of meer onafhankelijke variabelen en op hun beurt verklarend zijn voor afhankelijke variabelen. Ze bevinden zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in een padmodel. |
| Mediator | Een variabele die het causale verband tussen twee andere variabelen verklaart. Het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele loopt via de mediator. |
| Moderatorvariabele | Een variabele die de sterkte of richting van het statistische effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele beïnvloedt. Dit resulteert in een interactie-effect. |
| Interactie-effect | De situatie waarbij het effect van de ene variabele op een andere afhankelijk is van de waarde van een derde variabele. Dit wordt vaak gemodelleerd met een productterm in regressieanalyses. |
| Padanalyse | Een statistische methode voor het analyseren van structurele modellen waarin alle variabelen geobserveerd zijn. Het onderzoekt de directe en indirecte causale effecten tussen variabelen. |
| Structurele vergelijkingsmodellering (SEM) | Een geavanceerde statistische techniek die padanalyse uitbreidt door ook latente variabelen (niet direct geobserveerde constructen) te kunnen hanteren. |
| Exogene variabele | Een variabele in een structureel model die niet verklaard wordt door andere variabelen binnen het model. Effectpijlen vertrekken eruit, maar er komen er geen in. |
| Endogene variabele | Een variabele in een structureel model die verklaard wordt door ten minste één andere variabele binnen het model. Effectpijlen komen erin, en er kunnen ook pijlen uit vertrekken. |
| Direct effect | Het rechtstreekse causale verband tussen twee variabelen, weergegeven door een enkele pijl tussen hen in een causaal diagram of padmodel. |
| Indirect effect | Een causaal verband tussen twee variabelen dat verloopt via één of meer tussenliggende variabelen. Het effect wordt doorgegeven via een pad van meerdere pijlen. |
| Totale effect | De som van alle directe en indirecte effecten van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele. Het representeert de totale invloed. |
| Sewall-Wright methode | Een methode binnen de padanalyse die gestandaardiseerde padcoëfficiënten gebruikt om de sterkte van causale relaties tussen variabelen te kwantificeren en te ontleden in directe en indirecte effecten. |
| Bivariate correlatiematrix | Een matrix die de correlatiecoëfficiënten tussen alle paren van variabelen in een dataset weergeeft. Dit is een fundamentele input voor padanalyses. |
Cover
cours crimino 1.docx
Summary
# Définitions et perspectives du crime
Voici un résumé détaillé et complet sur les définitions et perspectives du crime, conçu pour un guide d'étude universitaire.
## 1. Définitions et perspectives du crime
Ce chapitre explore la multifaceted du crime à travers diverses lentilles théoriques, allant de la perspective juridique à la perspective clinique, tout en distinguant les concepts de déviance et de délinquance.
### 1.1 La notion de crime : une définition juridique et sociale
Le crime peut être défini comme un acte en confrontation avec la loi, contraire aux valeurs humaines et éthiques, et ayant une conséquence réelle, impliquant une victime. La notion de gravité, la préméditation, et la sanction qui en découle, ainsi que la réprobation sociale, sont des éléments constitutifs du crime.
* **Étymologie :** Le terme "crime" provient du latin "crimen", dont la racine "cri" évoque une opération de distinction ou de discrimination. Ceci souligne la dimension juridique fondamentale du crime, en tant que préalable à la loi qui sépare le permis de l'interdit.
* **Dimension juridique et sociale :** Un crime est avant tout un jugement de valeur de type judiciaire porté sur un acte, impliquant une qualification légale. Il s'agit donc d'un concept intrinsèquement lié à la loi, à la fois comme dimension symbolique et comme réalité sociale et juridique.
### 1.2 Les différentes perspectives de compréhension du crime
Le phénomène criminel est abordé sous plusieurs angles, offrant des éclairages complémentaires.
#### 1.2.1 Perspective psychosociale
Du point de vue du droit pénal, les infractions sont classées selon leur gravité :
* **Contravention :** Compétence du Tribunal de Police ou d'Instance. Peine : amende ou emprisonnement jusqu'à 2 ans.
* **Délit :** Jugé par le Tribunal Correctionnel. Peine : 1 à 10 ans d'emprisonnement.
* **Crime :** Compétence de la Cour d'Assises. Peine : réclusion criminelle pouvant aller jusqu'à la perpétuité.
En criminologie, la notion générale de "crime/délit" englobe ces différentes catégories.
#### 1.2.2 Perspective criminologique
La criminologie s'intéresse à la répression de l'acte, c'est-à-dire à la réaction de la loi face au crime.
* Deux criminologues canadiens, Cusson et Szabo, ont souligné :
* Une discordance entre la loi et l'opinion publique.
* Une banalisation de la délinquance mineure, car tout ne peut pas être considéré comme grave.
* Cela peut entraîner une absence de réaction sociale formelle à l'égard de certains actes réprimés pénalement, et une réaction sociale diffuse, émanant de la famille par exemple, plutôt que d'une institution claire.
#### 1.2.3 Perspective développementale
Cette perspective examine la genèse de l'acte délinquant à travers l'histoire de vie de l'individu.
* **Macrogénèse :** Correspond à l'ensemble de l'existence individuelle avant le passage à l'acte.
* **Microgénèse :** Représente la succession des phases immédiates avant et autour du passage à l'acte.
> **Tip:** La perspective développementale insiste sur le fait que le crime n'est pas une fatalité, mais souvent le résultat d'un processus évolutif lié à l'histoire personnelle et aux interactions sociales de l'individu.
* **Genèse de la socialisation :** Les groupes de pairs jouent un rôle crucial durant l'adolescence. Une socialisation déficiente peut mener à une fixation à un stade égocentrique de maturation identitaire.
#### 1.2.4 Perspective clinique
La perspective clinique s'intéresse à l'individu souffrant et à ses besoins d'aide, en se basant sur des études de cas pour formuler des hypothèses générales sur les fonctionnements individuels et familiaux. Elle peut également recourir à des analyses monographiques, des observations, des diagnostics et des traitements. Les recherches statistiques longitudinales sur cohortes permettent d'étudier les histoires individuelles et familiales sur de longues périodes, notamment pour des problématiques complexes comme les agressions sexuelles ou l'inceste.
### 1.3 Distinction entre déviance et délinquance
Il est essentiel de différencier ces deux concepts qui, bien que liés, ne sont pas synonymes.
| Concept | Définition | Sanction | Exemple |
| :----------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Délinquance** | La transgression de normes écrites, qui est sanctionnée par les pouvoirs publics. | Sanction par les pouvoirs publics (justice pénale). | Acte réprimé par la loi pénale. |
| **Déviance** | La transgression de normes sociales, qui ne sont pas nécessairement écrites, et qui engendre une sanction sociale. | Sanction sociale diffuse, provenant de la famille, du groupe, etc. | Faire des blagues de mauvais goût sur les femmes, attitude jugée inappropriée socialement. |
> **Tip:** La déviance peut parfois se transformer en délinquance lorsque les normes sociales transgressées sont codifiées par la loi (par exemple, les propos racistes ou religieux, autrefois considérés comme déviants, sont maintenant punissables par la loi). Inversement, certains comportements, comme l'avortement, ont pu passer d'une déviance à une légalisation.
* La diversité des comportements sociaux inclut des comportements neutres, prosociaux, antisociaux et insociaux.
---
# Approches théoriques en criminologie
Voici une synthèse des approches théoriques en criminologie, axée sur les concepts de macrogénèse et microgénèse, ainsi que l'influence de la socialisation, conformément aux indications fournies.
## 2. Approches théoriques en criminologie
L'étude de la criminologie s'articule autour de diverses approches théoriques visant à comprendre la complexité du phénomène criminel sous différents angles. Ces approches s'intéressent tant aux facteurs individuels et contextuels immédiats qu'aux influences sociétales et historiques plus larges.
### 2.1 La perspective développementale et la genèse du crime
Cette perspective s'attache à comprendre le crime en examinant son développement au cours de l'existence d'un individu. Elle distingue deux niveaux d'analyse essentiels pour saisir la genèse de l'acte délinquant :
#### 2.1.1 La macrogénèse
La macrogénèse se réfère à l'ensemble du parcours de vie d'un individu, englobant toutes les expériences et influences qui précèdent le passage à l'acte délinquant. Elle considère le crime comme le résultat d'un processus développemental plus large, influencé par des facteurs biographiques et environnementaux accumulés au fil du temps.
#### 2.1.2 La microgénèse
La microgénèse se concentre sur la succession des phases et des événements qui se déroulent immédiatement avant, pendant et autour du passage à l'acte. Elle analyse les déclencheurs spécifiques, les processus cognitifs et émotionnels à l'œuvre dans l'instant de la commission de l'infraction.
> **Example:** Un individu commet un acte de violence grave. La macrogénèse s'intéresserait à son histoire familiale, à son parcours éducatif, à ses relations sociales passées et à d'éventuelles traumatismes antérieurs. La microgénèse examinerait les tensions présentes juste avant l'acte, les pensées spécifiques qui ont conduit à la décision, et la dynamique situationnelle immédiate.
### 2.2 L'influence de la socialisation
La socialisation joue un rôle crucial dans le développement de l'individu et, par conséquent, dans sa propension à adopter des comportements déviants ou criminels.
#### 2.2.1 La socialisation comme processus
La genèse de la socialisation est souvent liée aux interactions avec différents groupes, notamment les pairs durant l'adolescence. Ces interactions façonnent les normes, les valeurs et les perceptions de l'individu.
#### 2.2.2 La déficience de la socialisation
Une socialisation déficiente peut entraîner une fixation à des stades immatures du développement identitaire, notamment un égocentrisme persistant. Cela peut mener à une difficulté à comprendre et à respecter les normes sociales, augmentant ainsi le risque de comportements transgressifs.
> **Tip:** La compréhension de la socialisation permet de mieux cerner pourquoi certains individus sont plus vulnérables à l'influence de pairs déviants ou à l'adoption de schémas comportementaux problématiques.
### 2.3 La perspective clinique
La perspective clinique aborde le crime en se concentrant sur le sujet souffrant et en quête d'aide. Elle s'appuie sur l'étude approfondie de cas individuels et familiaux pour formuler des hypothèses générales sur les fonctionnements pathologiques.
#### 2.3.1 Méthodologies cliniques
Cette approche peut recourir à des analyses monographiques, impliquant observation, diagnostic et traitement. Elle peut également s'appuyer sur des recherches statistiques longitudinales, comme les études de cohortes, pour suivre des groupes de personnes sur de longues périodes et analyser les évolutions de leurs comportements et de leurs trajectoires de vie, y compris les problématiques intergénérationnelles.
### 2.4 Distinction entre déviance et délinquance
Il est important de distinguer la déviance de la délinquance, bien que les deux concepts soient liés au non-respect des normes.
* **La déviance** concerne la transgression de normes sociales, qui ne sont pas nécessairement écrites, et qui entraîne une sanction sociale diffuse.
> **Example:** Faire des blagues de mauvais goût sur un groupe de personnes peut être considéré comme une déviance.
* **La délinquance**, quant à elle, implique la transgression de normes écrites, sanctionnées par les pouvoirs publics, souvent sous la forme d'infractions pénales. Elle représente une forme formalisée et légalement encadrée de déviance.
> **Tip:** Le passage d'une attitude déviante à une délinquance peut être influencé par l'évolution de la législation et des perceptions sociales. Inversement, des comportements jadis déviants peuvent être légalisés au fil du temps.
Ces différentes approches, loin de s'exclure, se complètent pour offrir une compréhension nuancée et multidimensionnelle du phénomène criminel.
---
# Classification des infractions et manifestations de la déviance
Ce sujet explore la gradation de la gravité des actes réprimés par la loi pénale et la notion de déviance comme transgression des normes sociales, illustrée par divers comportements.
### 3.1 La classification des infractions en droit pénal
En droit pénal, les infractions sont classées selon leur niveau de gravité, déterminant ainsi la juridiction compétente et la sévérité de la peine encourue.
#### 3.1.1 La contravention
La contravention représente l'infraction la moins grave. Elle relève de la compétence du tribunal de police ou d'instance. Les peines associées sont principalement l'amende ou l'emprisonnement, dont la durée peut aller jusqu'à deux ans.
#### 3.1.2 Le délit
Le délit est une infraction d'une gravité intermédiaire. Les délits sont jugés par le tribunal correctionnel. Les peines peuvent varier d'un an à dix ans d'emprisonnement. Un délit est défini comme tout acte contraire à une norme sociale ou légale, dont la perception peut évoluer dans le temps et l'espace.
#### 3.1.3 Le crime
Le crime constitue l'infraction la plus grave. Il est de la compétence des cours d'assises. Les peines pour les crimes vont de la réclusion criminelle à la prison à perpétuité.
> **Tip:** En criminologie, la notion générale de "crime/délit" englobe souvent ces différentes catégories afin d'étudier plus largement les comportements répréhensibles.
### 3.2 La notion de déviance
La déviance se réfère à la transgression de normes sociales, qui ne sont pas nécessairement écrites. Contrairement à l'infraction pénale, la déviance entraîne une sanction sociale plutôt qu'une répression légale formelle. Elle peut parfois évoluer vers la délinquance lorsque des lois sont créées pour encadrer ces comportements.
#### 3.2.1 Manifestations de la déviance et exemples
La déviance se manifeste à travers une diversité de comportements sociaux, qui peuvent être classifiés comme neutres, prosociaux, antisociaux ou insociaux.
> **Example:** Auparavant, des propos tenus à l'encontre de certaines races ou religions pouvaient être considérés comme une simple attitude déviante. Aujourd'hui, ces mêmes propos sont punissables par la loi, transformant la déviance en une infraction légale. Inversement, des comportements auparavant sanctionnés peuvent devenir socialement acceptables, comme l'évolution de la perception de l'avortement.
> **Example:** Faire des blagues de mauvais goût sur les femmes est un exemple de comportement transgressant des normes sociales non écrites, constituant ainsi une forme de déviance.
### 3.3 Perspectives d'analyse du crime et de la déviance
Diverses perspectives permettent d'appréhender le phénomène du crime et de la déviance.
#### 3.3.1 Perspective psychosociale et criminologique
Cette perspective souligne l'interaction entre la loi et l'opinion publique. Il est suggéré qu'il peut exister une discordance entre ces deux éléments. De plus, une certaine banalisation de la délinquance mineure peut survenir, car il n'est pas toujours pertinent de réprimer pénalement chaque petit écart. Cela peut engendrer une absence de réaction sociale formelle à l'encontre de certains actes délictueux, alors qu'une réaction sociale diffuse, provenant d'institutions informelles comme la famille, peut exister.
#### 3.3.2 Perspective développementale
Cette approche s'intéresse à la genèse de l'acte délinquant au cours de la vie d'un individu. Elle distingue deux processus :
* La **macrogenèse** : L'ensemble de l'existence individuelle avant le passage à l'acte.
* La **microgenèse** : La succession des phases immédiates avant et autour du passage à l'acte.
La socialisation, particulièrement par les groupes de pairs à l'adolescence, joue un rôle crucial dans le développement. Une socialisation déficiente peut mener à une fixation à un stade égocentrique de la maturation identitaire.
#### 3.3.3 Perspective clinique
La perspective clinique renvoie à la prise en charge de sujets souffrants et à la formulation d'hypothèses générales à partir d'études de cas, analysant les fonctionnements individuels et familiaux. Elle peut également s'appuyer sur des analyses monographiques, des observations, des diagnostics, des traitements, et des recherches statistiques longitudinales sur des cohortes, examinant les histoires individuelles et familiales intergénérationnelles.
> **Example:** Les problématiques d'agressions sexuelles ou d'inceste sont des exemples relevant de l'analyse clinique en criminologie.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Crime | Acte allant à l'encontre de la loi, souvent perçu comme contraire aux valeurs humaines et éthiques, entraînant une sanction et une réprobation sociale. Il peut impliquer une notion de gravité et de préméditation. |
| Criminologie | Discipline qui étudie le phénomène criminel, incluant les causes, la prévention et la répression des crimes, ainsi que le comportement des délinquants et la réaction sociale face au crime. Le terme "logos" signifie "parler" ou "raison". |
| Déviance | Transgression de normes sociales, qui ne sont pas nécessairement écrites, et qui engendre une sanction sociale diffuse. Il s'agit d'un comportement qui s'écarte des attentes sociales communes. |
| Délinquance | Se réfère à des actes transgressifs qui sont sanctionnés par la loi. La déviance peut évoluer vers la délinquance lorsque des normes sociales sont légiférées et que des sanctions pénales sont appliquées. |
| Infraction | Acte ou omission qui est contraire à la loi pénale et qui est passible de sanctions. Le droit pénal distingue les infractions selon leur gravité. |
| Contravention | La plus légère des infractions en droit pénal, relevant généralement du Tribunal de Police, et passible d'une amende ou d'un emprisonnement n'excédant pas deux ans. |
| Délit | Infraction de gravité intermédiaire, jugée par le Tribunal Correctionnel, et passible d'une peine allant de un à dix ans d'emprisonnement. Il représente un acte contraire à la norme sociale ou légale. |
| Crime (au sens pénal strict) | L'infraction la plus grave, relevant de la Cour d'Assises, et passible d'une peine de réclusion criminelle pouvant aller jusqu'à la prison à perpétuité. |
| Perspective psychosociale | Approche qui examine le crime en considérant les interactions entre les facteurs psychologiques individuels et l'environnement social, ainsi que les dynamiques de groupe et les influences culturelles. |
| Perspective développementale | Analyse du crime en se concentrant sur son apparition et son évolution au cours de la vie d'un individu, en étudiant les processus qui mènent au passage à l'acte. |
| Macrogénèse | Correspond à l'ensemble de l'existence individuelle et aux facteurs qui précèdent le passage à l'acte criminel sur le long terme. |
| Microgénèse | Désigne la succession des phases et des déterminants immédiats qui mènent directement au passage à l'acte criminel, incluant les états psychologiques et situationnels. |
| Socialisation | Processus par lequel un individu apprend et intériorise les normes, valeurs, compétences et comportements de sa société. Une socialisation déficiente peut être un facteur contribuant à la délinquance. |
| Perspective clinique | Approche qui étudie le crime à travers l'analyse approfondie des cas individuels, en se focalisant sur la souffrance du sujet, son histoire personnelle et familiale, et en visant l'observation, le diagnostic et le traitement. |
| Cohorte | Groupe de personnes partageant une caractéristique commune (par exemple, une année de naissance) et suivi sur une période prolongée pour étudier les changements ou tendances dans leurs comportements, leur santé, ou d'autres variables. |
Cover
cours crimino 2.docx
Summary
# Origines et développement de la criminologie au 18e et 19e siècles
La criminologie trouve ses racines intellectuelles dans les idéaux des Lumières du 18e siècle, qui prônaient la rationalité, et évolue au 19e siècle sous l'influence des sciences expérimentales et sociales, aboutissant à des courants tels que le positivisme.
### 1.1 Le contexte du 18e siècle : les Lumières et la rationalité pénale
Le 18e siècle est marqué par le mouvement des Lumières, où des penseurs comme Voltaire et Rousseau plaident pour que la raison guide toutes les connaissances humaines et l'organisation sociale. À cette époque, la justice était souvent perçue comme ayant pour but de sauver l'âme, et les jugements pouvaient varier considérablement d'une région à l'autre pour une même infraction.
#### 1.1.1 Cesare Beccaria et la rationalité pénale
Le philosophe italien Cesare Beccaria, avec son ouvrage majeur, instaure le concept de rationalité pénale. Il soutient que la justice doit s'organiser selon la raison pour déterminer la nature des peines. Trois grands principes découlent de cette vision :
* **La légalité des incriminations et des peines :** La loi doit être explicite et découler de la raison, permettant de distinguer clairement le permis de l'interdit. L'idée est que tous les individus, dotés de raison, sont censés connaître la loi.
* **La proportionnalité de la peine à la gravité de l'infraction :** La société sanctionne car elle a été victime de l'infraction. La peine doit être utile à la société, visant à réparer le dommage causé. Le droit pénal de l'époque se concentrait sur la réparation du tort causé à la société plutôt que sur l'individu lui-même. Le criminel était présumé doté de libre arbitre et connaissant le bien du mal.
* **L'utilité sociale de la peine :** Les crimes ayant des conséquences sur la société, il est impératif de réparer ces dommages.
> **Tip:** Beccaria marque une rupture avec la justice arbitraire et théologique, plaçant l'individu et la raison au centre du système pénal.
### 1.2 Le contexte du 19e siècle : influences scientifiques et émergence du positivisme
Le 19e siècle voit une influence croissante de la culture anglo-saxonne et allemande, privilégiant l'utilité et le concret par rapport à la philosophie abstraite. Le développement des sciences expérimentales et sociales transforme la manière d'appréhender le crime.
#### 1.2.1 L'influence des sciences expérimentales et sociales
Des disciplines comme la biologie, la médecine et la psychiatrie commencent à influencer la pensée criminologique. Des auteurs et des découvertes clés émergent :
* **Charles Darwin :** Son travail sur l'évolution des espèces suggère une base biologique aux comportements.
* **Franz Joseph Gall :** Il développe la phrénologie, qui tente de localiser les facultés mentales dans des zones spécifiques du crâne, mesurées par palpation.
* **Philippe Pinel, Jean-Étienne Esquirol, et Benoît Morel :** Ils contribuent à la classification des maladies mentales en psychiatrie.
Ces développements positionnent la criminologie comme une science s'appuyant sur des méthodes telles que l'observation, l'expérimentation (avec la variation des conditions d'observation) et la réfutation des théories non corroborées, dans la lignée de la démarche scientifique telle que théorisée plus tard par Karl Popper.
> **Tip:** La distinction entre la philosophie et la science réside dans la méthode scientifique, qui vise à décrire et expliquer les comportements de manière vérifiable. Le droit pénal, et par extension la criminologie, se situe à l'intersection de ces deux domaines.
#### 1.2.2 Le courant du positivisme et l'école positiviste italienne
Le positivisme, influencé par les mathématiques et les sciences expérimentales, devient un courant dominant au 19e et début du 20e siècle. Ce courant met en avant le déterminisme, suggérant que certains facteurs (biologiques, sociaux) peuvent prédisposer un individu à commettre des actes criminels, contestant ainsi l'idée de libre arbitre.
L'école positiviste italienne, particulièrement active, se caractérise par une approche pluridisciplinaire :
##### 1.2.2.1 Cesare Lombroso et le concept de "criminel-né"
Médecin à la prison, Cesare Lombroso est considéré comme l'un des premiers auteurs de la criminologie. Ses recherches sur les mensurations corporelles des criminels l'amènent à développer le concept de "criminel-né", une personne considérée comme victime de son hérédité. Il postule l'existence de "stigmates anatomo-physiologiques" révélateurs d'un "atavisme" (bagage héréditaire insuffisant en termes de moralité). Lombroso propose une typologie des délinquants :
* Criminel-né (absence atavique de moralité)
* Fou moral
* Criminel par passion
* Criminel d'occasion
Il fonde ainsi une démarche expérimentale inspirée de l'anthropologie médicale.
> **Example:** Lombroso cherchait des traits physiques communs chez les criminels, comme des asymétries crâniennes ou des caractéristiques faciales particulières, pour étayer sa théorie de la dégénérescence.
##### 1.2.2.2 Enrico Ferri et la "sociologie criminelle"
Enrico Ferri, élève de Lombroso, est considéré comme le père de la sociologie criminelle. Son ouvrage de 1905 cherche à identifier les causes du crime, distinguant le criminel du citoyen ordinaire par un raisonnement de causalité. Il reconnaît l'influence des causes mentales mais aussi sociales. Ferri reprend la typologie de Lombroso en y ajoutant le "criminel par habitude" (par exemple, un mafieux dont le crime est un métier).
Ferri propose une double définition du crime :
* **Entité juridique abstraite :** Défini par le Code Pénal.
* **Réalité concrète :** L'acte dans l'existence de l'individu.
Il soutient que le crime a une responsabilité sociale et que la sanction doit être spécialisée pour réparer efficacement le dommage. La société doit donc modifier les conditions sociales propices au crime (par exemple, améliorer l'éclairage public). Ferri préconise :
* L'individualisation des peines, à l'image d'un soin médical.
* La suppression des trois premières catégories de Lombroso (criminel né, fou moral, criminel par passion).
* Des mesures de réadaptation sociale.
* L'obligation de réparation (responsabilité civile).
* La responsabilité sociale, proportionnée au tort commis.
##### 1.2.2.3 Raffaele Garofalo et la définition du crime naturel
Raffaele Garofalo, juriste, publie en 1885 "Criminologie", premier ouvrage à utiliser ce terme. Il s'interroge sur l'universalité du crime et distingue deux types :
* **Crime circonstanciel :** Lié à une législation particulière (ex: rouler à droite en Angleterre avec une trottinette).
* **Crime naturel et universel :** Présent en tout lieu et à toutes les époques (ex: vol, viol, meurtre), il est le résultat d'une déficience de la conception morale.
Garofalo distingue ainsi les crimes contre le bien (manque d'équité ou de justice, incapacité à différencier son bien de celui d'autrui, comme le vol) et les crimes contre les personnes (manque de pitié ou d'empathie). Il introduit le concept de "témibilité", désignant l'état dangereux d'un individu, et intègre la psychologie dans l'étude criminologique.
> **Example:** Garofalo voit le vol comme un crime contre le bien car il implique une incapacité à respecter la propriété d'autrui, ce qui est une déficience morale fondamentale.
#### 1.2.3 Les écoles cartographiques et le déterminisme
D'autres approches émergent, comme l'école cartographique, qui analyse la distribution géographique des crimes pour établir une "carte morale" des régions. Le concept de déterminisme, popularisé à cette époque, avance que les individus sont déterminés dès leur naissance à devenir criminels par des facteurs biologiques ou sociaux, remettant en cause le libre arbitre. Cette perspective soulève des questions fondamentales sur la responsabilité humaine.
---
# Les figures clés de l'école positiviste italienne en criminologie
Cette section explore les contributions fondamentales de Cesare Lombroso, Enrico Ferri et Raffaele Garofalo, pionniers de l'école positiviste italienne en criminologie, en se concentrant sur leurs théories du criminel-né, leurs typologies de délinquants et leurs définitions du crime.
### 2.1 L'émergence de la criminologie comme science
Au 18ème siècle, l'influence des philosophes des Lumières, tels que Voltaire et Rousseau, a marqué un tournant vers la primauté de la raison dans la connaissance humaine et l'organisation sociale. Avant cette période, la justice était souvent teintée de considérations religieuses, visant à sauver l'âme, et sa pratique pouvait être inconsistante, menant à des jugements variables pour des crimes identiques selon les régions.
César Beccaria, avec son œuvre fondamentale, a introduit la rationalité pénale, prônant une justice organisée selon des principes raisonnés pour déterminer la nature des peines. Trois principes clés découlent de cette approche :
* La légalité des incriminations et des peines, impliquant une loi claire et explicite issue de la raison, distinguant le permis de l'interdit.
* La proportionnalité entre la gravité de l'infraction et la sévérité de la peine, reconnaissant que la société est victime de l'infraction et que la peine doit lui être utile.
* L'utilité sociale de la peine, visant à réparer les dommages causés à la société.
Au 19ème siècle, l'influence des cultures anglo-saxonne et allemande, mettant l'accent sur l'utilité et le concret, s'est conjuguée au développement des sciences expérimentales et sociales. Cette évolution a permis l'émergence de la criminologie en tant que science, cherchant une connaissance scientifique du crime. Des penseurs comme Charles Darwin (évolution des espèces), Gall (frénologie et cranioscopie), Lamarck, ainsi que Pinel, Esquirol et Morel en psychiatrie, ont influencé cette démarche.
La criminologie s'est ainsi développée dans le champ des sciences expérimentales, adoptant des méthodes telles que l'observation et l'expérimentation, et la réfutation des théories obsolètes. Cette approche scientifique s'oppose au déterminisme qui postule une prédétermination à devenir criminel, remettant en question le libre arbitre.
### 2.2 Les figures centrales de l'école positiviste italienne
L'école positiviste italienne, à la fin du 19ème et au début du 20ème siècle, a marqué une étape décisive dans le développement de la criminologie grâce à ses figures emblématiques : Cesare Lombroso, Enrico Ferri et Raffaele Garofalo. Ces auteurs ont adopté une approche interdisciplinaire, mêlant anthropologie, médecine, sociologie et droit.
#### 2.2.1 Cesare Lombroso et le concept du criminel-né
Cesare Lombroso, médecin dans une prison, est considéré comme le premier véritable auteur de la criminologie. Son travail était axé sur l'étude anthropométrique des criminels afin d'identifier des caractéristiques communes. Il a ainsi élaboré le concept du "criminel-né", fondé sur l'idée d'atavisme.
L'atavisme désigne un "bagage humanitaire insuffisant", impliquant que certains individus sont prédestinés au crime en raison de l'hérédité et de la présence de "stigmates anatomo-physiologiques". Selon Lombroso, ces traits physiques seraient les manifestations de caractères ancestraux, indiquant une régression à un état primitif.
Lombroso a proposé une typologie des délinquants, tentant de les définir par leurs caractères spécifiques :
* **Le criminel-né :** Caractérisé par une absence d'atavisme de moralité.
* **Le fou moral :** Présentant des troubles mentaux.
* **Le criminel par passion :** Agissant sous l'emprise d'émotions fortes.
* **Le criminel d'occasion :** Influencé par des circonstances externes.
> **Tip:** L'approche de Lombroso, bien qu'aujourd'hui critiquée pour son déterminisme biologique excessif et son manque de rigueur scientifique, a été révolutionnaire en déplaçant l'attention de l'acte criminel vers la personnalité du délinquant et en introduisant une démarche expérimentale dans l'étude du crime.
#### 2.2.2 Enrico Ferri et la "sociologie criminelle"
Enrico Ferri, juriste et sociologue, est reconnu comme le père de la sociologie criminelle. Dans son ouvrage de 1905, il cherche à identifier les causes du crime pour distinguer le criminel du citoyen honnête, adoptant un raisonnement de causalité. Ferri intègre à la fois des causes mentales et sociales dans son analyse.
Ferri a repris et élargi la typologie de Lombroso en y ajoutant la catégorie du "criminel par habitude", qui inclut les individus dont le crime est une profession ou une manière de vivre, comme les membres de la mafia.
Il propose une double définition du crime :
* **Entité juridique abstraite :** Le crime tel que défini par le Code pénal, correspondant à la conception du droit.
* **Réalité concrète dans l'existence de l'individu :** Le crime comme manifestation d'un comportement individuel influencé par des déterminismes.
Ferri souligne la responsabilité sociale du crime et l'importance de spécialiser la sanction pour réparer efficacement le dommage causé à la société. Il suggère que la société devrait modifier les conditions environnantes pour prévenir la criminalité, comme l'amélioration de l'éclairage public.
Ses propositions pour le système pénal incluent :
* L'individualisation des peines, en s'inspirant d'une approche "thérapeutique" du délinquant.
* La suppression des trois premières catégories de Lombroso (criminel-né, fou moral, criminel par passion), jugées trop déterminées.
* L'instauration de mesures de réadaptation sociale.
* L'obligation de réparation du dommage causé, notamment dans le cadre de la responsabilité civile.
* L'idée de responsabilité sociale, où la sanction dépend du tort commis sur la société.
#### 2.2.3 Raffaele Garofalo et la définition du crime naturel
Raffaele Garofalo, juriste, a publié en 1885 un ouvrage intitulé "Criminologie", où il est le premier à utiliser officiellement ce terme. Il s'est interrogé sur l'universalité du crime. Il distingue deux types de crimes :
* **Le crime circonstanciel :** Lié à une législation particulière et susceptible de varier d'un lieu ou d'une époque à l'autre (exemple : la règle de circulation).
* **Le crime naturel :** Universel, transcendant les législations particulières, et présent en tout lieu et à toutes les époques. Ces crimes naturels sont définis par une "déficience de conception morale".
Garofalo a introduit le concept de "témibilité", qui désigne l'état dangereux d'un individu. Il intègre ainsi la psychologie dans l'étude criminologique. Il identifie deux manifestations principales de cette déficience morale, correspondant à des catégories de crimes naturels :
* **Crimes contre le bien :** Ils manifestent un manque d'équité ou de justice, une incapacité à distinguer son propre bien de celui d'autrui (ex : vol).
* **Crimes contre les personnes :** Ils révèlent un manque de pitié ou d'empathie (ex : viol, meurtre).
> **Tip:** L'apport de Garofalo réside dans sa tentative de définir une base universelle du crime, indépendamment des lois positives, en se concentrant sur les aspects psychologiques et moraux des individus.
### 2.3 Défenses du crime et typologies délinquantes
L'école positiviste italienne a profondément marqué la manière d'aborder le crime et le criminel.
#### 2.3.1 Typologies des délinquants
Les positivistes italiens ont développé des classifications des délinquants, cherchant à comprendre les facteurs déterminants leur comportement :
* **Cesare Lombroso :**
* Criminel-né (atavisme, stigmates physiques)
* Fou moral
* Criminel par passion
* Criminel d'occasion
* **Enrico Ferri :**
* Reprend les catégories de Lombroso, mais insiste davantage sur les facteurs sociaux.
* Ajoute le **criminel par habitude** (métier du crime).
* **Raffaele Garofalo :**
* Se concentre sur la notion de "témibilité" (état dangereux) due à une déficience morale.
* Identifie les crimes naturels liés à un manque d'équité (crimes contre le bien) et à un manque de pitié (crimes contre les personnes).
#### 2.3.2 Définitions du crime
Les positivistes ont cherché à dépasser la simple définition juridique du crime.
* **Enrico Ferri :** Distingue le crime comme entité juridique abstraite et comme réalité concrète influencée par des déterminismes. Il insiste sur la responsabilité sociale du crime.
* **Raffaele Garofalo :** Propose une distinction entre crime circonstanciel (légaliste) et crime naturel (universel, basé sur la déficience morale).
> **Example:** Un vol pourrait être considéré comme un crime circonstanciel s'il est puni par une loi spécifique dans un pays donné, mais il est également un crime naturel selon Garofalo, car il découle d'un manque d'équité et d'une incapacité à respecter la propriété d'autrui, indépendamment de la législation.
### 2.4 Les influences et les limites de l'école positiviste italienne
L'école positiviste italienne a marqué un tournant majeur en introduisant une approche scientifique et interdisciplinaire dans l'étude du crime. Elle a mis l'accent sur le criminel et les facteurs le déterminant, qu'ils soient physiques, psychologiques ou sociaux.
Cependant, leurs théories, en particulier celles de Lombroso sur le criminel-né et les stigmates physiques, ont été largement critiquées pour leur déterminisme excessif, leur manque de prise en compte du libre arbitre et leur potentiel à fonder des politiques discriminatoires. Néanmoins, leurs travaux ont ouvert la voie à de futures recherches en criminologie, en soulignant l'importance de l'observation empirique et de l'analyse des causes du comportement criminel.
---
# Principes fondamentaux du droit pénal et utilité sociale de la peine
Ce chapitre explore les fondements du droit pénal moderne, en mettant l'accent sur la légalité des normes pénales, la proportionnalité des sanctions, la responsabilité individuelle et la fonction réparatrice de la peine au sein de la société.
### 3.1 L'héritage des Lumières et la rationalisation du droit pénal
Le XVIIIe siècle, marqué par le mouvement des Lumières, a vu émerger une philosophie qui prônait la raison comme guide de la connaissance humaine et de l'organisation sociale. Cette approche a profondément influencé le droit pénal.
#### 3.1.1 Cesare Beccaria et l'invention de la rationalité pénale
L'ouvrage de Cesare Beccaria, "Des délits et des peines", est une pierre angulaire dans cette évolution. Il a proposé une refonte de la justice pénale basée sur la raison, cherchant à établir une correspondance logique entre les infractions et les peines. Trois grands principes découlent de cette vision :
* **La légalité des incriminations et des peines :** Seule la loi, émanant de la raison et rendue explicite, peut définir ce qui est permis et ce qui est interdit. L'idée sous-jacente est que tous les individus, dotés de raison, sont censés connaître la loi.
> **Tip:** Ce principe garantit la prévisibilité du droit pénal et protège les citoyens contre l'arbitraire. Il fonde l'idée que nul n'est censé ignorer la loi.
* **La proportionnalité entre l'infraction et la sanction :** La société sanctionne car elle est victime de l'infraction. La peine doit donc être proportionnelle à la gravité du dommage causé à la société.
* **La notion de responsabilité de l'individu :** Le criminel est présumé disposer du libre arbitre, c'est-à-dire la capacité de distinguer le bien du mal. S'il est reconnu coupable, il est donc responsable de ses actes. La responsabilité pénale découle de la culpabilité.
#### 3.1.2 L'influence du positivisme et des sciences sociales
Le XIXe siècle a vu l'essor des sciences expérimentales et des sciences sociales, influençant la criminologie naissante.
* **La distinction entre criminologie et droit pénal :** Le droit pénal se concentre sur l'entité juridique abstraite du crime telle que définie par le Code pénal, tandis que la criminologie s'intéresse à la réalité concrète du crime dans l'existence de l'individu et cherche à en comprendre les causes.
* **L'apport des sciences expérimentales et sociales :** Des disciplines comme l'anthropologie (avec Cesare Lombroso et sa typologie des délinquants, influencé par l'hérédité et l'atavisme), la sociologie (avec Enrico Ferri et ses recherches sur les causes sociales du crime) et la psychologie (avec Raffaele Garofalo et la notion de témibilité) ont enrichi la compréhension du phénomène criminel. La méthode scientifique, basée sur l'observation et l'expérimentation, a guidé ces recherches.
> **Example:** L'école cartographique a tenté de cartographier le crime en fonction de données géographiques et sociales, démontrant l'influence des conditions environnementales.
### 3.2 L'utilité sociale de la peine
L'une des fonctions primordiales de la peine est de réparer les dommages causés à la société.
#### 3.2.1 La réparation du dommage social
Les crimes portent atteinte à l'ordre social dans son ensemble. La peine vise donc à rétablir cet équilibre et à réparer le tort subi par la collectivité. Enrico Ferri a souligné que le crime a une responsabilité sociale et que la sanction doit être adaptée à ce tort.
#### 3.2.2 L'individualisation de la peine et les mesures de réadaptation
L'école positiviste, notamment Ferri, a plaidé pour une individualisation de la peine, similaire à un traitement médical, visant à réadapter le délinquant à la société. Cela impliquait la suppression de certaines catégories de criminels jugées trop rigides et la mise en place de mesures de réadaptation sociale et d'obligation de réparation.
#### 3.2.3 Les types de crimes et les déficiences morales
Raffaele Garofalo a distingué deux catégories de crimes :
* **Crime circonstanciel :** Il s'agit d'actes définis par une législation particulière et qui pourraient ne pas être considérés comme tels dans un autre contexte juridique.
* **Crime naturel et universel :** Ces crimes, tels que le vol, le viol ou le meurtre, sont considérés comme universels et intemporels, car ils découlent d'une déficience dans la conception morale de l'individu.
* Les crimes contre le bien seraient liés à un manque d'équité ou de justice, rendant difficile la distinction entre son propre bien et celui d'autrui.
* Les crimes contre les personnes révéleraient un manque de pitié ou d'empathie.
> **Tip:** La notion de "témibilité" introduite par Garofalo met en lumière l'idée d'un "état dangereux" chez certains individus, ouvrant la voie à une approche plus psychologique en criminologie.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rationalité pénale | Concept introduit par Cesare Beccaria, qui postule que la justice et le système pénal doivent être organisés selon des principes de raison, de logique et d'utilité, rompant avec l'arbitraire et la superstition. |
| Criminologie | Discipline scientifique qui étudie le crime, ses causes, ses auteurs, ses victimes et les réponses sociétales qui lui sont apportées, en adoptant une approche pluridisciplinaire. |
| Lumières | Mouvement intellectuel et culturel du 18e siècle, caractérisé par la primauté de la raison, la critique des traditions et l'idéal de progrès, qui a influencé la pensée politique, sociale et juridique. |
| Positivisme | Courant philosophique et scientifique du 19e et 20e siècle qui met l'accent sur les faits observables et vérifiables, l'expérimentation et la méthode scientifique pour accéder à la connaissance. |
| Cranioscopie (Frénologie) | Discipline pseudoscientifique proposée par Gall, qui prétendait pouvoir déterminer les facultés mentales et le caractère d'une personne par l'examen de la forme et de la taille de son crâne. |
| Atavisme | Concept développé par Lombroso, désignant la réapparition de caractères ancestraux chez un individu, considéré comme un signe de dégénérescence et une prédisposition à la criminalité chez le criminel-né. |
| Criminel-né | Typologie de délinquant proposée par Lombroso, caractérisée par une absence innée de moralité due à l'atavisme et à des stigmates anatomo-physiologiques, le rendant intrinsèquement prédisposé au crime. |
| Déterminisme | Idée selon laquelle les comportements humains sont le résultat de facteurs biologiques, sociaux ou psychologiques qui échappent au libre arbitre de l'individu, le conduisant inévitablement à certaines actions. |
| Crime circonstanciel | Type de crime qui dépend d'une législation particulière et qui peut varier d'un lieu ou d'une époque à l'autre, par opposition au crime naturel et universel. |
| Crime naturel | Définition de Garofalo pour un crime considéré comme universel, transcendant les lois spécifiques et les contextes culturels, basé sur une absence ou une déficience des sentiments moraux fondamentaux (piété et probité). |
| Témibilité | Concept introduit par Garofalo, représentant l'état dangereux d'un individu, une propension à commettre des crimes basée sur ses caractéristiques psychologiques et sa constitution morale. |
| Légalité des incriminations et des peines | Principe fondamental du droit pénal qui stipule que nul ne peut être puni pour une action qui n'est pas expressément définie comme une infraction par la loi, et que la peine doit être prévue par la loi. |
| Utilité sociale de la peine | Idée selon laquelle la peine infligée doit avoir un bénéfice pour la société, que ce soit par la dissuasion, la neutralisation du criminel, ou la réparation du dommage causé et le maintien de l'ordre social. |
| Libre arbitre | Capacité d'un individu à faire des choix et à agir indépendamment de toute contrainte ou détermination externe, impliquant une responsabilité morale et juridique pour ses actions. |
Cover
crimi BE les 2.docx
Summary
# Historisch overzicht van de criminologie
Dit overzicht schetst de evolutie van de criminologie als wetenschap, van antieke filosofische gedachten tot moderne stromingen, met aandacht voor sleutelfiguren en maatschappelijke veranderingen die de kijk op criminaliteit en straffen hebben beïnvloed.
## 1. De vroege gedachten over criminaliteit en straf
### 1.1 Oude opvattingen
Al voor de opkomst van de criminologie als wetenschap in de 19e eeuw, bestonden er gedachten over de oorzaken en aanpak van criminaliteit. Plato suggereerde dat hebzucht de oorzaak was van criminaliteit.
### 1.2 De renaissance en vroege kritiek
In de 16e eeuw begon men de zwaarte van straffen in vraag te stellen. Thomas More zag armoede, veroorzaakt door oorlog en slechte landbouwomstandigheden, als een oorzaak van criminaliteit. Hij pleitte voor dwangarbeid om luiheid aan te pakken.
### 1.3 Industrialisering en het tuchthuis
De industrialisering in de 17e eeuw in Engeland leidde tot de ontwikkeling van tuchthuizen of "rasphuizen". Het idee was om criminelen uit de samenleving te verwijderen en hen in afzondering te plaatsen.
### 1.4 Het Ancien Régime
De periode van het Ancien Régime (17e-18e eeuw) werd gekenmerkt door openbare lijfstraffen en het ondermijnen van het gezag van de koning. Het concept van de "moderne schandpaal" wordt vergeleken met sociale media, waar mensen publiekelijk worden aangepakt.
## 2. De Verlichting en het klassiek strafrecht
### 2.1 De ideeën van de Verlichting
De Verlichting in de 18e eeuw was een reactie op het Ancien Régime en bracht maatschappelijke veranderingen teweeg, mede geïnspireerd door de Franse Revolutie. De nadruk verschoof naar de daad en de rationele mens. Kernprincipes van het strafrecht werden ontwikkeld, waaronder vergelding, algemene en individuele preventie. De gevangenisstraf ontstond als moderne vorm van straf.
### 2.2 John Locke
John Locke (1632-1704) stelde het absolute koningschap ter discussie. Hij introduceerde het concept van natuurwetten, waarbij schade aan anderen tot straffen leidt indien het sociaal contract wordt geschonden. Hij pleitte voor humane straffen.
### 2.3 Charles de Montesquieu
Charles de Montesquieu (1689-1755) droeg bij aan de democratische inrichting van staten door zijn theorie over de scheiding der machten. Hij verzette zich tegen folterpraktijken en pleitte voor proportionaliteit van straffen, waarbij de ernst van het misdrijf in verhouding moet staan tot de straf. Hij sprak ook over de "puntiviteitskloof", waarbij de publieke opinie strenger kan oordelen dan de rechterlijke macht, en pleitte voor meer informatie en gelijkheid voor de wet.
### 2.4 Cesare Beccaria
Cesare Beccaria (1738-1794) verzette zich fel tegen voltering en de doodstraf. Hij benadrukte dat misdrijven en straffen vooraf in de wet moeten zijn vastgelegd en dat men onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Hij formuleerde vier elementen voor een eerlijk rechtssysteem: criminaliteitspreventie, een eerlijk proces, proportionaliteit van straf, en een snelle en zekere reactie tussen misdrijf en straf.
**Principes van het strafrecht (geïnspireerd door de Magna Carta):**
* **Legaliteitsbeginsel:** Misdrijven en straffen moeten vooraf in de wet zijn vastgelegd.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** De ernst van de straf moet in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** De staat mag enkel optreden als dit strikt noodzakelijk is en enkel die gedragingen strafbaar stellen die werkelijk noodzakelijk zijn om te bestraffen.
### 2.5 Jeremy Bentham
Jeremy Bentham (1748-1832) was een voorstander van het utilitarisme, waarbij handelingen worden beoordeeld op hun consequenties voor geluk en pijn. Criminaliteit werd gezien als een gevolg van de inschatting dat het overtreden van regels gelukkiger maakt. Bentham pleitte voor straffen waarbij de pijn van de straf groter is dan het plezier van het misdrijf. Hij ontwikkelde het panopticon-concept, een gevangenisontwerp met een centrale wachttoren om continu toezicht te houden, wat criminaliteit moest ontmoedigen.
## 3. De opkomst van het positivisme
### 3.1 Het nieuwe mensbeeld
In de tweede helft van de 19e eeuw ontstond het positivisme, dat een nieuw mensbeeld introduceerde. Criminaliteit werd niet langer gezien als een vrije keuze, maar als iets waar de persoon aan "gedoemd" was door interne of externe factoren. De focus verschoof van de schuldnotitie naar de gevaarnotitie, met als doel toekomstig gevaar te voorkomen. Straffen werden sancties of maatregelen, gericht op bijzondere preventie.
### 3.2 Individueel en Sociaal Positivisme
Het **individueel positivisme** verklaarde criminaliteit vanuit biologische en psychologische verschillen tussen daders en niet-daders. Het **sociaal positivisme** daarentegen, onderzocht hoe de maatschappij en sociale processen gedrag kunnen beïnvloeden, met de sociologie als centrale discipline.
### 3.3 Cesare Lombroso
Cesare Lombroso (1835-1909) wordt beschouwd als de vader van de criminologie. Hij gebruikte de empirische methode en inductief onderzoek, en paste de evolutietheorie van Darwin toe om criminaliteit te verklaren als een vorm van "on normaal" of pathologisch gedrag. Hij identificeerde "anomalieën" bij criminelen, zoals afwijkingen in schedelmetingen en gelaatstrekken, en suggereerde dat sommigen "geboren criminelen" waren die aan uiterlijke kenmerken herkend konden worden. Later erkende hij ook psychologische en sociale factoren zoals klimaat en opleiding.
### 3.4 Verder onderzoek naar biologische en sociale factoren
Ferdinando Ferri, Enrico Ferri, en Adolphe Quetelet bouwden voort op het werk van Lombroso. William Sheldon (1898-1977) linkte criminaliteit aan lichaamstypes en temperamenten: mesomorfe types (atletisch) zouden vaker criminaliteit plegen. Francis Galton (1822-1911) onderzocht de relatie tussen gelaatstrekken en persoonlijkheid. Andere biologische verklaringen omvatten erfelijkheid, biochemische invloeden, en chromosoomafwijkingen zoals XYY.
### 3.5 De Franse Milieuschool
In tegenstelling tot het Lombrosiaanse gedachtegoed, benadrukte de Franse milieuschool, met figuren als Alexander Lacassagne (1834-1924), dat de sociale omgeving de doorslaggevende factor is bij het ontstaan van criminaliteit. Gabriel Tarde (1843-1904) zag criminaliteit als een resultaat van imitatiegedrag, met name van hoger naar lager gerangschikte personen.
## 4. Sociaal Verweer en de ontwikkeling van het strafrecht
### 4.1 Oud Sociaal Verweer (19e-20e eeuw)
Adolphe Prins was een sleutelfiguur in de ontwikkeling van het sociaal verweer. Hij zag criminaliteit als een vorm van sociaal leven en benadrukte dat de maatschappij zich moet verweren tegen individuen die een gevaar vormen voor de orde. Hij pleitte voor een **eclecticisme**, een samengaan van het klassieke strafrecht en het positivisme. Belangrijke wetswijzigingen uit deze periode zijn de wet op voorwaardelijke veroordeling en invrijheidsstelling (1888), de wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij (1891), en de wet op kinderbescherming (1912).
### 4.2 Penitentiaire hervormingen
E. Vandervelde en Louis Vervaeck speelden een rol in de hervorming van het gevangeniswezen in de 20e eeuw. Ze pleitten voor een herdenking van de maatschappelijke rol van gevangenissen, de classificatie van gedetineerden, individualisering van straffen, en arbeid gericht op therapie en terugkeer in de maatschappij.
### 4.3 Nieuw Sociaal Verweer (20e eeuw)
Na de Tweede Wereldoorlog, in de zogenaamde "golden sixties", was er een periode van politiek consensus en optimisme. De verzorgingsstaat werd verder uitgebouwd. Het "nieuwe sociaal verweer" kenmerkte zich door individualisering op elk niveau van strafoplegging en strafuitvoering, met middelen als probatie, bemiddeling en maatregelen, en penitentiair verlof.
### 4.4 Na de "Golden Sixties"
Na de optimistische periode van de jaren zestig nam de kritiek toe. Het strafrecht werd als overbelast ervaren door te veel individualisering en een overvloed aan regels, waardoor het minder voorspelbaar werd. Principes van de Magna Carta, zoals het legaliteitsbeginsel, kwamen onder druk te staan.
### 4.5 Diverse stromingen en de opkomst van het herstelrecht
Verschillende stromingen ontstonden:
* **Abolitionisme:** Pleit voor de afschaffing van het strafrecht.
* **Justice Model - Due Process:** Focust op strikte legaliteit.
* **Justice Model - Nothing Works:** Stelt dat individualisering van straffen minder effectief is.
* **Herstelrecht:** Richt zich op het herstellen van de schade, met de nadruk op de positie van het slachtoffer.
Het herstelrecht kwam in de jaren '80 op gang in Europa en in België in de jaren '90, mede gestimuleerd door crises zoals de Bende van Nijvel, de CCC en de Dutroux-zaak. Het streeft naar herstel van de band tussen dader, slachtoffer en maatschappij.
## 5. Criminologie in België
### 5.1 Wortels van de Belgische criminologie
De Belgische onafhankelijkheid in 1830 markeerde de basis voor het Belgisch strafwetboek, dat grotendeels voortkwam uit het klassiek strafrecht. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw begon de criminologie zich systematischer en empirisch te ontwikkelen.
### 5.2 Belgische pioniers
* **Adolphe Quetelet (1796-1874):** Pionier op het gebied van statistiek en kansrekening, legde de basis voor de leeftijdsgebonden criminaliteitscurve.
* **Louis Vervaeck (1872-1943):** Gevangenisdirecteur, beschouwd als de Belgische Lombroso, met aandacht voor sociale invloeden (milieu) op criminaliteit.
* **Adolphe Prins (1849-1925) en Fernand Heger (1862-1942):** Pleitten voor eclecticisme en het sociaal verweer, en benadrukten het belang van criminologie voor juristen.
### 5.3 De opkomst van de criminologie als autonome wetenschap
De criminologie was aanvankelijk geen autonome wetenschap, maar werd als hulpmiddel ingezet. Aan de Universiteit Gent (UGent) werd het belang van criminologisch onderzoek steeds groter. Nico Gunzburg (1882-1984) speelde een centrale rol in de oprichting van het onderzoeksinstituut criminologie aan de UGent in 1938.
Na de Tweede Wereldoorlog werd er afstand genomen van het blind positivisme en de associatie met sociaal darwinisme en eugenetica. Het "nieuwe sociaal verweer" met een tweesporenbeleid en de opkomst van penologische studies, maatschappelijk werk binnen justitie, en aandacht voor jeugdcriminaliteit kenmerkten deze periode.
Nieuwe generaties criminologen zoals Gerda De Bock, Paul Ghysbrecht en Willy Calewaert droegen bij aan de ontwikkeling van de criminologie, met nadruk op jeugdzorg, gerechtspsychiatrie, strafrecht en sociale ontwikkelingen zoals labeling en victimologie.
### 5.4 Groei naar autonomie
De criminologie groeide uit tot een meer autonome wetenschap. In Leuven werd de criminologie een eigen studierichting eind jaren '60, in Gent in 1992 officieel binnen de faculteit, en aan de ULB in 1935. Empirisch onderzoek bleef echter beperkt door structurele en culturele factoren. De "woelige jaren '90" brachten een grotere betrokkenheid van criminologen bij maatschappelijke vraagstukken.
### 5.5 Hedendaagse criminologie (na 1990)
Vandaag de dag is criminologie aan alle grote universiteiten een volwaardige faculteit. De discipline is populairder, diverser, methodologisch sterker onderbouwd, met uitgebouwde onderzoeksinstituten en een algemeen empirisch karakter.
**Tabel: Verschillende benaderingen van straffen**
| | Retributie (strafrecht) | Rehabilitatie (beschermingsrecht) | Herstelrecht |
|------------|--------------------------|-----------------------------------|---------------------|
| Gericht op | Misdrijf | Persoon van de dader | Schade |
| Middel | Leedtoevoeging | (Her)opvoeding | Herstelverplichting |
| Positie slachtoffer | Secundair | Secundair | Centraal |
| Evaluatiecriteria | Rechtvaardigheid | Aangepast gedrag | Tevredenheid betrokkenen |
| Maatschappijtype | Machtstaat | Verzorgingsstaat | Responsabiliserende staat |
---
# Klassiek strafrecht versus positivisme
Deze sectie vergelijkt de kernprincipes, mensbeelden en focuspunten van het klassiek strafrecht met die van de positivistische stroming, en schetst de historische evolutie die leidde tot hun onderlinge contrast.
### 2.1 De Verlichting en het klassiek strafrecht
De Verlichting (18e eeuw) vormde een reactie op het Ancien Régime en legde de basis voor het klassiek strafrecht. Dit ging gepaard met maatschappelijke veranderingen zoals de Franse Revolutie, die het absolute vorstendom ter discussie stelde.
#### 2.1.1 Kernprincipes van het klassiek strafrecht
Het klassiek strafrecht kenmerkt zich door de volgende principes:
* **Nadruk op de daad:** De focus ligt primair op het strafbare feit zelf, niet op de persoon van de dader.
* **Rationeel mensbeeld:** De mens wordt gezien als een rationeel wezen dat vrije keuzes maakt. De redenatie is dat men een misdrijf pleegt wanneer het plezier van het misdrijf groter wordt geacht dan de pijn van de straf.
* **Strafdoelen:** Vergelding, algemene preventie (afschrikking van de gemeenschap) en individuele preventie (afschrikking van de dader) zijn de hoofddoelen.
* **Legaliteitsbeginsel:** Misdrijven en straffen moeten vooraf in de wet zijn vastgelegd.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** De ernst van de straf moet in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** Strafrecht mag alleen worden ingezet als het echt noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen.
#### 2.1.2 Invloedrijke denkers
* **John Locke (1632-1704):** Betoogde tegen het absolute vorstendom en introduceerde het concept van natuurwetten. Schending van het sociaal contract leidt tot straffen.
* **Charles de Montesquieu (1689-1755):** Pleitte voor de scheiding der machten en verzette zich tegen folterpraktijken. Zijn ideeën vormen de basis voor de huidige democratische staatsinrichting. Hij benadrukte proportionaliteit en de gelijkheid van iedereen voor de wet.
* **Cesare Beccaria (1738-1794):** Verzette zich tegen marteling en de doodstraf. Hij formuleerde vier elementen van een eerlijk rechtssysteem: criminaliteitspreventie, een eerlijk proces, proportionaliteit en een snelle, zekere reactie op misdrijven.
* **Jeremy Bentham (1748-1832):** Ontwikkelde het utilitarisme, waarbij handelingen worden beoordeeld op basis van hun gevolgen voor geluk en pijn. Een straf is gerechtvaardigd als de pijn ervan groter is dan het plezier van het misdrijf. Hij introduceerde het detentieconcept van het panopticon.
#### 2.1.3 Ontwikkeling van wetgeving
De Franse Revolutie leidde tot de opkomst van wetboeken die de principes van het klassiek strafrecht weerspiegelden, zoals de Code Merlin (1795) met vaste straffen en de Code pénal (1810) die een compromis was tussen het Ancien Régime en de nieuwe principes, met ruimte voor rechterlijke beoordeling binnen minimum- en maximumstraffen. De Belgische onafhankelijkheid in 1830 leidde tot een herziening, resulterend in het strafwetboek van 1867.
### 2.2 Het positivisme: een nieuwe kijk op criminaliteit
De positivistische stroming, die ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw, bood een radicaal ander perspectief op criminaliteit.
#### 2.2.1 Kernprincipes van het positivisme
* **Nieuw mensbeeld:** De mens wordt niet langer gezien als een volledig vrij rationeel wezen, maar als iemand wiens gedrag wordt beïnvloed door interne en externe factoren. De focus verschuift van vrije keuze naar determinisme.
* **Focus op de dader en sociale gevaarlijkheid:** In plaats van enkel te kijken naar de daad, richt het positivisme zich op de persoon van de dader en diens sociale gevaarlijkheid. Het doel is om individuen te beschermen *voordat* ze misdrijven plegen.
* **Gevaarnotitie:** De traditionele schuldnotitie, gericht op het verleden, wordt ingeruild voor een gevaarnotitie die zich richt op het voorkomen van toekomstig gevaar.
* **Straf als maatregel/sanctie:** Straf wordt gezien als een middel om de dader te beïnvloeden en herhaling te voorkomen, met als primair doel bijzondere preventie.
* **Individuele en sociale factoren:** Het positivisme bestudeert zowel individuele (biologische, psychologische) als sociale (sociologische) factoren die criminaliteit beïnvloeden.
#### 2.2.2 Invloedrijke denkers en stromingen
* **Cesare Lombroso (1835-1909):** Wordt beschouwd als de vader van de criminologie. Hij paste empirische methoden en Darwin's evolutietheorie toe om criminaliteit te verklaren, waarbij hij zocht naar pathologische verklaringen en "annomale" kenmerken bij criminelen. Hij suggereerde dat criminelen "primitieve" mensen waren die geboren waren om misdrijven te plegen. Later erkende hij ook psychologische en sociale elementen.
* **William Sheldon (1898-1977):** Linkte criminaliteit aan lichaamstypes en temperamenten, waarbij hij een grotere criminaliteit zag bij het mesomorfe (atletische) lichaamstype.
* **Francis Galton (1822-1911):** Onderzocht gelaatstrekken en kenmerken als indicatoren van persoonlijkheid en betrokkenheid bij criminaliteit.
* **Franse milieu school (Alexander Lacassagne, Gabriel Tarde):** Benadrukte de invloed van de sociale omgeving en maatschappelijke processen. Lacassagne stelde dat de maatschappij criminaliteit creëert, terwijl Tarde de rol van imitatiegedrag belichtte.
* **Adolphe Prins:** Pleitte voor "sociaal verweer", waarbij de maatschappij zich moet verdedigen tegen individuen die een gevaar vormen. Hij bepleitte een eclectische benadering, die elementen van zowel het klassiek strafrecht als het positivisme combineert.
#### 2.2.3 Evolutie van strafrechtelijke hervormingen
De positivistische ideeën leidden tot diverse hervormingen, zoals de wet op voorwaardelijke veroordeling (1888), wet op landloperij en bedelarij (1891) en de wet op kinderbescherming (1912). In de 20e eeuw, met E. Vandervelde en Louis Vervaeck, kwam er meer aandacht voor de maatschappelijke rol van gevangenissen, classificatie van gedetineerden, therapie en re-integratie.
### 2.3 Het klassiek strafrecht versus positivisme: een samenvatting
| Kenmerk | Klassiek strafrecht | Positivisme |
| :---------------- | :------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------- |
| **Mensbeeld** | Rationeel, vrije wil | Deterministisch, beïnvloed door factoren |
| **Focus** | De daad | De dader, sociale gevaarlijkheid |
| **Schuld/Gevaar** | Schuldnotitie (verleden) | Gevaarnotitie (toekomst) |
| **Doel straf** | Vergelding, algemene/individuele preventie | Bijzondere preventie, beïnvloeding van de dader |
| **Methodologie** | Deductief, theoretisch | Empirisch, inductief, wetenschappelijk |
| **Oorzaak crimi.** | Vrije keuze, gebrek aan rede | Biologische, psychologische, sociale factoren |
| **Sanctie** | Straf (leedtoevoeging) | Maatregel (heropvoeding, behandeling) |
> **Tip:** Begrijp het fundamentele verschil in mensbeeld. Het klassiek strafrecht gaat uit van vrije wil, terwijl het positivisme uitgaat van determinisme. Dit is de kern van waaruit de verdere verschillen voortvloeien.
> **Tip:** De overgang van schuldnotitie naar gevaarnotitie is cruciaal voor het positivistisch gedachtegoed. Het betekent een verschuiving van het beoordelen van wat *is gebeurd* naar het anticiperen op wat *zou kunnen gebeuren*.
> **Tip:** Onthoud dat het positivisme niet per se het klassiek strafrecht volledig verwierp, maar probeerde het aan te vullen of te herzien met wetenschappelijke inzichten. Dit leidde tot de eclectische benadering van Adolphe Prins en het "sociaal verweer".
---
# Ontwikkeling van het sociaal verweer
De evolutie van het concept sociaal verweer toont een verschuiving van vergelding naar individualisering en preventie, met een groeiende aandacht voor de maatschappelijke context en de positie van het slachtoffer.
### 3.1 Van oud naar nieuw sociaal verweer: de opkomst van individualisering
#### 3.1.1 Historische wortels van maatschappelijke reacties op criminaliteit
De vroege gedachten over criminaliteit en straffen gaan terug tot de oudheid. Al voor de opkomst van de criminologie als wetenschap in de 19e eeuw, werd nagedacht over de oorzaken van criminaliteit en de gepaste reacties daarop.
* **Plato** (427-347 v.C.) zag hebzucht als een oorzaak van criminaliteit.
* **Thomas More** (16e eeuw) bevraagde de zwaarte van straffen en zag armoede, voortkomend uit oorlog en slechte landbouwomstandigheden, als een belangrijke oorzaak. Hij pleitte voor dwangarbeid om luiheid aan te pakken.
* De **industrialisering** in Engeland (vanaf de 17e eeuw) leidde tot het idee om criminelen uit de samenleving te weren en hen onder te brengen in aparte instellingen zoals rasphuizen en tuchthuizen.
* Het **Ancien Régime** (17e-18e eeuw) kenmerkte zich door lijfstraffen en publieke tentoonstellingen als afschrikking, waarbij het negeren van het gezag van de koning centraal stond. De moderne schandpaal kan gezien worden als een parallel in sociale media.
* De **Verlichting** (18e eeuw) bracht een reactie op het Ancien Régime en bevorderde maatschappelijke verandering, mede door de Franse Revolutie. De nadruk verschoof naar de daad, met strafdoelen als vergelding, algemene en individuele preventie. De gevangenisstraf ontstond, gebaseerd op het idee van de rationele mens.
* **John Locke** (1632-1704) stelde het absolute vorstendom ter discussie en introduceerde het idee van natuurwetten, waarbij het schenden van het sociaal contract leidt tot straf. Hij pleitte voor humane straffen.
* **Charles de Montesquieu** (1689-1755) uitte kritiek op het absolutisme en legde de basis voor de huidige democratische inrichting met de scheiding der machten. Hij verzette zich tegen folterpraktijken en pleitte voor proportionaliteit tussen de ernst van het misdrijf en de straf. De "puntiviteitskloof" (verschil tussen publieke opinie en rechterlijke straf) kon volgens hem worden aangepakt door transparantie en publieke bekendmaking van vonnissen.
* **Cesare Beccaria** (1738-1794) verzette zich fel tegen foltering en de doodstraf. Hij benadrukte dat misdrijven en straffen wettelijk vastgelegd moesten zijn en dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Hij formuleerde vier principes voor een eerlijk rechtssysteem: criminaliteitspreventie, een eerlijk proces, proportionaliteit en een snelle, zekere reactie op misdrijven. Dit linkt aan de principes van het strafrecht, zoals geformuleerd in het Magna Carta: het legaliteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel.
* **Jeremy Bentham** (1748-1832) ontwikkelde het utilitarisme, waarbij handelingen beoordeeld worden op hun gevolgen. Plezier en pijn staan centraal; een handeling is moreel goed als het geluk bevordert en slecht als het leed veroorzaakt. Criminaliteit werd gezien als een afweging waarbij de dader denkt meer plezier te halen uit het misdrijf dan uit de straf. Bentham pleitte voor straffen waarbij de pijn van de straf groter is dan het plezier van het misdrijf, en ontwikkelde het panopticon-concept voor efficiënte gevangenisbewaking.
#### 3.1.2 De opkomst van het positivisme en het oude sociaal verweer
De tweede helft van de 19e eeuw zag de opkomst van het positivisme, wat een nieuw mensbeeld introduceerde en de focus verlegde van de daad naar de dader.
* **Positivisme** stelde dat criminaliteit niet wordt veroorzaakt door vrije keuze, maar door interne (biologische, psychologische) en externe (sociale, economische) factoren. De "schuldnotitie" (gericht op het verleden) maakte plaats voor de "gevaarnotitie" (gericht op toekomstig gevaar). Straf werd gezien als een sanctie of maatregel om toekomstige criminaliteit te voorkomen (bijzondere preventie).
* **Individueel positivisme** verklaarde criminaliteit vanuit verschillen tussen personen, met nadruk op biologische en psychologische factoren.
* **Sociaal positivisme** analyseerde criminaliteit vanuit de maatschappij en sociale processen, waarbij sociologie centraal stond.
* **Cesare Lombroso** (1835-1909), vaak beschouwd als de vader van de criminologie, gebruikte empirische methoden en de evolutietheorie van Darwin om criminaliteit te verklaren. Hij zocht naar pathologische verklaringen en geloofde dat criminelen geboren werden met afwijkingen, herkenbaar aan uiterlijke kenmerken. Later erkende hij ook psychologische en sociale elementen.
* **William Sheldon** (1898-1977) linkte criminaliteit aan lichaamstypes (endomorf, mesomorf, ectomorf), waarbij mesomorfe types meer criminaliteit vertoonden.
* **Francis Galton** (1822-1911) onderzocht gelaatstrekken en kenmerken als mogelijke indicatoren voor crimineel gedrag. Ook erfelijkheid, biochemische invloeden en chromosomale afwijkingen werden als biologische verklaringen onderzocht.
* De **Franse milieu school**, met figuren als **Alexander Lacassagne** (1834-1924), verwierp het idee van de "geboren crimineel" en benadrukte de rol van de sociale omgeving. **Gabriel Tarde** (1843-1904) zag criminaliteit als een resultaat van imitatiegedrag.
* Het **oude sociaal verweer** (19e-20e eeuw), beïnvloed door **Adolphe Prins**, trachtte de klassieke rechtsleer en het positivisme te integreren. Prins pleitte voor een eclectische benadering, waarbij het recht de maatschappij beschermt tegen gevaarlijke individuen. Dit leidde tot beperkte individualisering in strafoplegging en -uitvoering, zoals de wet op voorwaardelijke veroordeling en invrijheidstelling (1888), de wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij (1891) en de wet op kinderbescherming (1912).
#### 3.1.3 Het nieuwe sociaal verweer en de verzorgingsstaat
De 20e eeuw bracht een periode van optimisme en een groeiende verzorgingsstaat, wat zich vertaalde in het "nieuwe sociaal verweer".
* Het **nieuwe sociaal verweer** (vanaf midden 20e eeuw) kende een politiek consensusklimaat en optimisme over de mogelijkheden van bestraffing. Er ontstond een grotere brug tussen strafrecht en sociale wetenschappen, met nadruk op solidariteit en de welvaartsstaat.
* De "golden sixties" kenmerkten een periode van evenwicht na de Tweede Wereldoorlog, met economisch herstel (Marshallplan) en een uitbouw van het sociaal zekerheidsstelsel.
* Het klassieke strafrecht, waar de daad centraal stond, maakte plaats voor meer individualisering op elk echelon van de strafrechtspleging. Voorbeelden hiervan zijn probatie, bemiddeling, maatregelen en penitentiair verlof.
#### 3.1.4 Na de "golden sixties": kritiek en nieuwe stromingen
Na de gouden jaren ontstond er kritiek op de overmatige individualisering en de complexiteit van het strafrecht.
* Er was sprake van een **overbelast strafrecht** door te veel regels en de daarmee gepaard gaande toename van strafbare feiten.
* De principes van het Magna Carta kwamen onder druk te staan, doordat het strafrecht minder voorspelbaar werd, bijvoorbeeld door vervroegde vrijlatingen ten gevolge van overbevolking in gevangenissen.
* Diverse stromingen ontstonden als reactie hierop:
* **Abolitionisme**: pleit voor de afschaffing van het strafrecht.
* **Justice model (due process)**: benadrukt strikte legaliteit.
* **Justice model (nothing works)**: stelt dat individualisering minder effectief is.
* **Herstelrecht**: richt zich op herstel van de schade en de band tussen dader, slachtoffer en maatschappij.
#### 3.1.5 De positie van het slachtoffer en de hedendaagse criminologie
De aandacht voor het slachtoffer en de rol van maatschappelijke crisissen hebben de criminologie verder gevormd.
* Pas vanaf 1940 kwam het slachtoffer meer in beeld, met een opkomst van de rechten van het slachtoffer. Dit werd in de jaren '80 en '90, mede door crisisperiodes zoals de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire, een belangrijk aandachtspunt.
* De **hedendaagse criminologie** kenmerkt zich door een bredere autonomie, een grotere methodologische onderbouwing en een uitgebreid empirisch onderzoek. Op de meeste universiteiten is er een aparte faculteit of richting criminologie. Belangrijke onderzoeksdomeinen zijn victimologie, herstelrecht en kritische criminologie.
### 3.2 Pioniers en de Belgische criminologie
België heeft een rijke geschiedenis in de ontwikkeling van de criminologie.
* Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 werd het Belgische strafwetboek gevormd door de klassieke strafrechtsleer. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw evolueerde dit naar een meer systematische en empirisch onderbouwde benadering.
* **Belgische pioniers** zoals **Adolphe Quetelet** (statistiek en kansberekening, voorloper leeftijdsgebonden criminaliteitscurve) en **Louis Vervaeck** (gevangenisdirecteur, sociale invloed op criminaliteit) speelden een cruciale rol.
* **Adolphe Prins** en **Fernand Heger** pleitten voor **eclecticisme**, het samengaan van positivisme en klassieke strafrechtsleer, en benadrukten het belang van criminologie als hulpmiddel voor juristen.
* **Nico Gunzburg** (1882-1984) was een centrale figuur in de oprichting van een onderzoeksinstituut voor criminologie aan de Universiteit Gent in 1938. Na de Tweede Wereldoorlog distantieerde hij zich van blind positivisme en werd de basis gelegd voor het "nieuwe sociaal verweer" met een tweesporenbeleid en de introductie van maatschappelijk werk binnen justitie.
* Latere generaties zoals **Gerda De Bock** (jeugdzorg), **Paul Ghysbrecht** (gerechtspsychiater) en **Willy Calewaert** (strafrechtsspecialist, minister) droegen verder bij aan de autonomie en diversificatie van de criminologie in België.
> **Tip:** Het onderscheid tussen het "oude" en "nieuwe sociaal verweer" is cruciaal. Het oude sociaal verweer introduceerde individualisering op beperkte schaal, terwijl het nieuwe sociaal verweer deze individualisering op alle niveaus doorvoerde.
> **Tip:** Begrijp de verschuiving in mensbeeld: van de rationele, vrije wilskeuze van de Verlichting (klassieke school) naar de deterministische visie van het positivisme, waarin gedrag wordt beïnvloed door biologische, psychologische en sociale factoren.
> **Tip:** De rol van de maatschappij in de verklaring van criminaliteit is een terugkerend thema, van de milieu school tot het hedendaagse sociale positivisme en de labelingstheorie.
> **Tip:** De opkomst van het herstelrecht markeert een belangrijke evolutie, waarbij de focus verschuift van de daad en de dader naar de schade en het herstel van de relaties.
---
# Criminologie in België
Dit hoofdstuk belicht de historische ontwikkeling van de criminologie in België, van haar wortels in de 19e eeuw tot haar groei naar een autonome wetenschap, inclusief sleutelpersonen, universiteiten en onderzoeksinstituten.
### 4.1 De oorsprong en pioniers van de criminologie in België
De criminologie als wetenschap begon zich in België systematisch te ontwikkelen vanaf de tweede helft van de 19e eeuw, hoewel er al eerder gedachtes bestonden over criminaliteit en daders. De onafhankelijkheid van België in 1830 legde de basis voor het Belgisch strafwetboek, dat voortkwam uit het klassiek strafrecht.
#### 4.1.1 Belgische pioniers
* **Adolphe Quetelet** (1796-1874) wordt beschouwd als een voorloper. Hij gebruikte statistiek en kansrekening aan de Universiteit Gent en onderzocht onder andere leeftijdsgebonden criminaliteitspatronen.
* **Louis Vervaeck** (1872-1943) was directeur van een gevangenis en wordt gezien als de Belgische tegenhanger van Lombroso. Hij benadrukte de sociale invloed (milieu) op criminaliteit.
* **Adolphe Prins** (1849-1925) en **Fernand Heger** werkten samen en pleitten voor het eclectisme, een samengaan van het positivisme en het klassieke strafrecht. Dit vormde de basis voor het sociaal verweer en benadrukte het belang van criminologie als hulpmiddel voor de rechterlijke macht.
#### 4.1.2 Vroege ontwikkelingen en het concept van sociaal verweer
Het concept van "sociaal verweer" ontstond in de 19e en 20e eeuw. Het stelde dat de maatschappij zich moest beschermen tegen individuen die een gevaar vormden voor de orde en veiligheid. Hoewel de middelen om dit te bestrijden aanvankelijk beperkt waren, leidde dit tot een beperkte individualisering binnen het strafrecht, met wetten zoals:
* Wet op de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidsstelling (1888).
* Wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij (1891).
* Wet op de kinderbescherming (1912), die de basis legde voor de kinderrechter voor minderjarigen onder de 16 jaar.
### 4.2 De groei naar autonomie van de criminologie
Na de Tweede Wereldoorlog begon de Belgische criminologie een meer autonome weg in te slaan, weg van de sterke band met het recht en het vroege, soms problematische, positivisme dat geassocieerd werd met sociaal darwinisme en eugenetica.
#### 4.2.1 De impact van naoorlogse ontwikkelingen
* **Nico Gunzburg** (1882-1984), geboren in Riga, emigreerde naar België en werd hoogleraar aan de Universiteit Gent. Hij was een belangrijk figuur in de ontwikkeling van de criminologie en het strafrecht. In 1936 initieerde hij de oprichting van een onderzoeksinstituut voor criminologie aan de Universiteit Gent. Na de oorlog keerde hij terug naar Gent en had hij een afkeer van de associatie van het vroege positivisme met nazi-ideologieën.
* Het **"nieuw sociaal verweer"** dat na de Tweede Wereldoorlog opkwam, kenmerkte zich door een tweesporig beleid. Er was optimisme over de bestraffing en een sterkere brug tussen strafrecht en sociale wetenschappen. Dit leidde tot meer individualisering op alle niveaus, met concepten als probatie, bemiddeling en maatregelen, en penitentiair verlof.
* De periode na de "golden sixties" zag een groeiende kritiek op het overbelaste strafrecht door te veel individualisering en een toename van het aantal strafbare feiten, wat de voorspelbaarheid van het strafrecht ondermijnde.
#### 4.2.2 De toenemende autonomie en diversificatie
De sociale ontwikkelingen, zoals de "sociale reactie" (labelingtheorie), droegen bij aan de groei van meer autonome criminologen die minder afhankelijk waren van de rechtenfaculteiten. Er was een toenemende focus op:
* Sociologie van straffen, strafpraktijken en penologie.
* Victimologie en herstelrecht.
* Kritische criminologie.
#### 4.2.3 Universiteiten en onderzoeksinstituten
Verschillende universiteiten speelden een sleutelrol in de ontwikkeling van de criminologie in België:
* **Universiteit Gent (UGent):** De universiteit had een sterke band met de criminologie, met pioniers als Quetelet en Gunzburg. De school voor criminologie werd in 1992 officieel onderdeel van de faculteit.
* **Vrije Universiteit Brussel (VUB):** De "Ecole de Criminologie" werd er opgericht in 1935 en kreeg later wettelijke erkenning.
* **Katholieke Universiteit Leuven (KUL):** Hoewel de criminologie aanvankelijk deel uitmaakte van de rechtsfaculteit, werd eind jaren '60 een eigen richting criminologie opgericht.
In de periode 1980-1990, de "woelige jaren", raakten criminologen vaker betrokken bij maatschappelijke kwesties. Na 1990 is de criminologie aan alle grote universiteiten uitgegroeid tot een volwaardige faculteit of opleiding. De discipline is populairder, diverser en heeft een sterkere methodologische onderbouwing, met uitgebouwde onderzoeksinstituten die zich richten op algemeen empirisch onderzoek.
> **Tip:** Criminologie is niet langer louter een hulpwetenschap voor het recht, maar een autonome sociale wetenschap die zich bezighoudt met de studie van criminaliteit, de dader, het slachtoffer en de maatschappelijke reactie daarop.
#### 4.2.4 Hedendaagse stromingen en concepten
De hedendaagse criminologie in België wordt gekenmerkt door diverse stromingen, waaronder:
* **Abolitionisme:** Een streven naar het afschaffen van het strafrecht.
* **Justice Model (Due Process):** Benadrukt strikte legaliteit.
* **Justice Model (Nothing Works):** Pleit voor minder individualisering in de straf.
* **Herstelrecht:** Focust op de schade en het herstel van de banden binnen de maatschappij, met de centrale rol voor het slachtoffer. Dit model wint sinds de jaren '80 steeds meer terrein, versneld door crises zoals de Bende van Nijvel, CCC en Dutroux, die leidden tot een herwaardering van de slachtofferpositie.
Het doel van het strafwetboek wordt steeds meer gealigneerd met de hedendaagse visie op strafdoelen, waarbij herstel van de banden een belangrijke motivator is.
---
De volgende tabel geeft een overzicht van verschillende benaderingen van criminaliteit en straf:
| Kenmerk | Retributie (strafrecht) | Rehabilitatie (beschermingsrecht) | Herstelrecht |
| :---------------- | :---------------------- | :-------------------------------- | :----------------------- |
| Gericht op | Misdrijf | Persoon van de dader | Schade |
| Middel | Leedtoevoeging | (Her)opvoeding | Herstelverplichting |
| Positie slachtoffer | Secundair | Secundair | Centraal |
| Evaluatiecriteria | Rechtvaardigheid | Aangepast gedrag | Tevredenheid betrokkenen |
| Maatschappijtype | Machtstaat | Verzorgingsstaat | Responsabiliserende staat|
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Criminologie | De wetenschappelijke studie van criminaliteit, de daders, slachtoffers en de reactie van de maatschappij daarop. |
| Klassiek strafrecht | Een juridische stroming die uitgaat van het rationele, vrije wil van de mens en waarbij de nadruk ligt op de daad en proportionaliteit van de straf. |
| Positivisme | Een wetenschappelijke stroming die stelt dat kennis gebaseerd moet zijn op empirische waarneming en waarbij criminaliteit wordt verklaard door biologische, psychologische en sociale factoren. |
| Sociaal verweer | Een benadering binnen de criminologie die gericht is op de bescherming van de maatschappij tegen personen die een gevaar vormen, met focus op individualisering en reclassering. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat misdrijven en straffen van tevoren bij wet moeten zijn vastgesteld, om willekeur te voorkomen en rechtszekerheid te garanderen. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Het principe dat de ernst van de straf in redelijke verhouding moet staan tot de ernst van het gepleegde misdrijf. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Het principe dat overheidsingrijpen, inclusief strafrechtelijke handhaving, alleen mag plaatsvinden wanneer dit strikt noodzakelijk is om het maatschappelijk belang te beschermen. |
| Utilitarisme | Een ethische theorie die stelt dat de moraliteit van een handeling wordt bepaald door de gevolgen ervan, waarbij gestreefd wordt naar het maximaliseren van geluk en het minimaliseren van pijn voor het grootste aantal mensen. |
| Panopticon | Een concept voor een gevangenisontwerp waarbij gevangenen vanuit centrale wachttorens continu geobserveerd kunnen worden, wat zelfdiscipline en gedragsverandering moet bevorderen. |
| Schuldnotitie | Een benadering in het strafrecht waarbij de focus ligt op het vaststellen van de schuld van de dader voor een reeds gepleegd misdrijf. |
| Gevaarnotitie | Een benadering binnen het positivistisch strafrecht waarbij de focus ligt op het inschatten van het toekomstige gevaar dat een persoon vormt voor de maatschappij, en het nemen van maatregelen ter preventie. |
| Victimologie | De wetenschappelijke studie van slachtoffers, hun rol in de criminaliteit en de gevolgen die zij ondervinden. |
| Herstelrecht | Een benadering van het strafrecht die zich richt op het herstellen van de schade die door een misdrijf is veroorzaakt, met actieve betrokkenheid van slachtoffer, dader en gemeenschap. |
| Eclectisme | Een benadering binnen de criminologie die elementen uit verschillende theoretische stromingen combineert om tot een meer omvattende verklaring van criminaliteit te komen. |
| Probatie | Een strafrechtelijke maatregel waarbij een veroordeelde persoon onder toezicht wordt geplaatst van een probation officer, met als doel begeleiding en hulp bij re-integratie in de samenleving. |
Cover
CRIMINOLOGIE.docx
Summary
# Klassieke en positivistische criminologie
Hier is een samenvatting van de klassieke en positivistische criminologie, opgesteld als studiegids.
## 1. Klassieke en positivistische criminologie
Deze sectie van de tekst introduceert de twee fundamentele benaderingen binnen de criminologie: de klassieke school, die zich richt op rationele keuzes en situationele preventie, en de positivistische school, die de nadruk legt op biologische, psychologische en sociale oorzaken van criminaliteit.
### 1.1 Klassieke criminologie: criminaliteit als rationele keuze
De klassieke criminologie beschouwt criminaliteit als een resultaat van rationele beslissingen die individuen nemen. Het mensbeeld is dat van een rationele actor die kosten en baten afweegt alvorens te handelen om eigen doelen te bereiken.
#### 1.1.1 Rational choice theory
Deze theorie, centraal in de klassieke benadering, verklaart crimineel gedrag door te focussen op de rationele beslissingen van daders.
#### 1.1.2 Crime science / omgevingscriminologie
Crime science richt zich op de *hoe* van criminaliteit: hoe het wordt gepleegd en hoe het kan worden voorkomen. Het bestudeert de criminaliteitsgebeurtenis zelf en zoekt naar praktische, empirisch onderbouwde oplossingen om criminaliteit te verminderen. De methodologie is empirisch, evidence-based, en gericht op direct toepasbare methoden.
> **Tip:** Empirisch onderzoek kan kwalitatief (diepte-interviews, observaties, analyse van verslagen) of kwantitatief (cijfers, metingen) zijn. "Evidence-based" betekent keuzes maken op basis van wetenschappelijk bewijs dat iets daadwerkelijk werkt.
##### 1.1.2.1 Situationele criminaliteitspreventie (SCP)
SCP richt zich op het manipuleren van de omgeving en de situatie om criminaliteit te voorkomen. Het doel is om de kansen op criminaliteit te verkleinen door het moeilijker, risicovoller of minder lonend te maken voor potentiële daders. De kernelementen zijn:
* **Verhogen van de inspanning:** Criminaliteit moeilijker maken (bijv. betere sloten, camerabewaking).
* **Verhogen van het risico:** Kans op ontdekking vergroten (bijv. betere verlichting, toezicht).
* **Verminderen van de beloning:** De buit minder aantrekkelijk maken (bijv. moeilijker verkopen van gestolen goederen).
* **Verminderen van verleidingen:** Verleidingen die tot criminaliteit kunnen leiden minimaliseren.
* **Verminderen van opties tot excuses:** Zorgen dat mensen minder geneigd zijn zich te rechtvaardigen (bijv. duidelijke regels).
##### 1.1.2.2 Opportunity theory (gelegenheidstheorie)
Deze theorie stelt dat criminaliteit plaatsvindt wanneer een geschikt doelwit, de afwezigheid van effectief toezicht en een gemotiveerde dader samenkomen in tijd en ruimte. Criminaliteitspreventie wordt bereikt door het beheersen van deze gelegenheden.
##### 1.1.2.3 Broken windows theory
Deze theorie stelt dat verloedering en overlast in een buurt uitnodigen tot deviant gedrag en kunnen leiden tot ernstige criminaliteit. Het suggereert een domino-effect: kleine incidenten van wanorde leiden tot de geleidelijke achteruitgang van de buurt. Het aanpakken van kleine overtredingen (zoals vandalisme, afval) kan grotere misdrijven voorkomen door een gevoel van controle en veiligheid te versterken.
> **Kritiek op Broken Windows Theory:** Het causale verband is betwist, studies hebben gemengde resultaten, en overmatige handhaving kan het vertrouwen in de politie ondermijnen en sociale cohesie schaden.
##### 1.1.2.4 CPTED (Crime Prevention Through Environmental Design)
CPTED richt zich op de ruimtelijke ordening om criminaliteit te verminderen. Het doel is om ruimtes zo te ontwerpen dat criminaliteit wordt ontmoedigd, met nadruk op:
* **Ruimtelijke ordening:** Ontwerp van ruimtes om criminaliteit te ontmoedigen (minder afgelegen gebieden, goed verlichte omgevingen).
* **Toezicht en overzicht:** Fysieke infrastructuur die natuurlijk toezicht bevordert (mensen zien wat er gebeurt).
* **Territorialiteit:** Creëren van een gevoel van eigendom door fysieke afbakeningen, wat de neiging tot criminele activiteiten kan verminderen.
#### 1.1.3 Controle theorieën
Controletheorieën gaan ervan uit dat mensen van nature geneigd zijn tot deviant gedrag, maar dat sociale controle hen weerhoudt. De focus ligt op waarom mensen zich *wel* aan de regels houden.
##### 1.1.3.1 Social control theory
Deze stroming benadrukt sociale mechanismen die conformiteit aan maatschappelijke normen bevorderen. Sterke sociale bindingen en controlemechanismen houden individuen in het gareel. Vier centrale elementen van binding zijn:
1. **Affectieve binding:** Emotionele banden met anderen (familie, vrienden).
2. **Betrokkenheid bij conventionele doelen:** Investering in maatschappelijke doelen (opleiding, carrière).
3. **Betrokkenheid bij activiteiten:** Actief deelnemen aan legitieme activiteiten (school, werk, sport).
4. **Overtuiging van conventionele normen en waarden:** Geloven in en waarderen van maatschappelijke normen.
> **Tip:** Hirschi's theorie suggereert dat zwakke bindingen leiden tot meer deviant gedrag. Preventiebeleid kan zich richten op het versterken van deze bindingen.
### 1.2 Positivistische criminologie
Positivisme gelooft in de toepassing van wetenschappelijke methoden op sociale fenomenen voor objectieve kennis. Positivistische criminologie past dit toe op criminaliteit om de biologische, psychologische en sociale oorzaken te identificeren. Er is een focus op de oorzaken van criminaliteit en op rehabilitatie.
> **Kernidee:** Sommige mensen zijn 'geboren misdadigers', wat impliceert dat criminaliteit voortkomt uit factoren buiten de wil van het individu.
#### 1.2.1 Biosociale criminologie
Deze interdisciplinaire benadering verklaart crimineel gedrag door de interactie tussen biologische factoren (genetica, hersenstructuur, hormonen) en sociale omgevingsinvloeden (opvoeding, armoede). Biologische aanleg maakt vatbaar, maar de sociale context bepaalt de uiting.
##### 1.2.1.1 Genetica en criminaliteit
Onderzoek bestudeert genetische variaties die verband houden met impulsiviteit, agressie en antisociaal gedrag. Methoden omvatten tweelingstudies, adoptiestudies en moleculair genetisch onderzoek naar specifieke genen.
##### 1.2.1.2 Biologische factoren voor risicogedrag
Deze factoren hangen samen met antisociaal of crimineel gedrag en verhogen de vatbaarheid.
* **Low arousal theory:** Individuen met een lage fysiologische opwinding zoeken actief naar stimulatie, wat kan leiden tot risicovol gedrag.
* **Fearlessness theory:** Een laag lichamelijk stressniveau leidt tot minder gevoeligheid voor negatieve consequenties en straffen.
* **Sensation seeking theory:** Verlaagd stressniveau kan leiden tot verveling en het opzoeken van spanning en uitdaging, inclusief crimineel gedrag.
##### 1.2.1.3 Neurobiologie en crimineel gedrag
Onderzoek naar de hersenstructuur en -functie die verband houden met antisociaal gedrag, inclusief neuropsychologische afwijkingen en neurotransmitterfuncties.
##### 1.2.1.4 Hormonale invloed
Onderzoek naar de rol van hormonen zoals testosteron en cortisol bij agressie en impulsiviteit.
#### 1.2.2 Ontwikkelings-levensloopcriminologie
Deze benadering bestudeert crimineel gedrag in de context van iemands levensverloop. Factoren en gebeurtenissen in de ontwikkeling van kinderen en adolescenten worden onderzocht.
* **Bevindingen:** De meeste jongeren starten met crimineel gedrag tussen 8 en 14 jaar en stoppen tussen 20 en 29 jaar. Een kleine minderheid heeft een langere "criminele carrière".
* **Risicofactoren:** Familiale (gebrekkig toezicht, harde discipline), individuele (lage intelligentie, impulsiviteit), socio-economische (armoede), peer-gerelateerde (delinquente peers), school- en buurtfactoren.
* **Protectieve factoren:** Sterke gezinsbanden, onderwijs, werkgelegenheid, sociale steun, zelfcontrole en sociale vaardigheden.
> **Twee hoofdtypen criminelen:**
> * **Adolescent-limited:** Crimineel gedrag alleen tijdens de adolescentie.
> * **Life-course-persistent:** Crimineel gedrag vanaf vroege kinderjaren tot volwassenheid.
#### 1.2.3 Internering
Een juridisch proces waarbij personen die een gevaar vormen voor zichzelf of de samenleving vanwege geestesziekte, in psychiatrische instellingen worden geplaatst in plaats van strafrechtelijk vervolgd. Dit gebeurt wanneer iemands mentale toestand hen verhindert volledig verantwoordelijk te worden gehouden.
> **Kernconcept:** Ontoerekeningsvatbaarheid is een juridisch begrip dat aangeeft dat iemand niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor daden vanwege een gebrek aan mentale capaciteit.
#### 1.2.4 Psychologische criminologie
Deze tak richt zich op psychologische perspectieven van crimineel gedrag, waaronder leerpsychologie. Crimineel gedrag wordt gezien als aangeleerd gedrag, door beloning, bestraffing of observatie/imitatie.
#### 1.2.5 Sociologische criminologie
Sociologie bestudeert menselijk gedrag in groepen en samenlevingen. Sociologische criminologie kijkt naar de relatie tussen sociale ongelijkheid en criminaliteit, structurele tekortkomingen (armoede, werkloosheid), sociale banden en sociale controlemechanismen.
> **Kritiek op strafrechtelijk systeem:** Het strafrechtelijke systeem kan structurele ongelijkheden versterken door bepaalde gemeenschappen te criminaliseren.
##### 1.2.5.1 Sociale criminologie
Een subcategorie die zich focust op sociale interacties en directe sociale relaties, zoals invloed van familie, vrienden en gemeenschappen op crimineel gedrag.
##### 1.2.5.2 Differentiële associatie theorie
Deze theorie stelt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door sociale interacties. De aard, omvang en intensiteit van deze interacties bepalen de waarschijnlijkheid van crimineel gedrag.
> **Kernidee:** Crimineel gedrag is niet aangeboren, maar wordt geleerd via associaties met anderen, vooral binnen directe sociale groepen. De frequentie, duur, prioriteit en intensiteit van deze associaties zijn bepalend.
##### 1.2.5.3 Labeling theorie
Deze benadering richt zich op de maatschappelijke reacties op crimineel gedrag. Het proces van "etikettering" (labelling) als "crimineel" kan het zelfbeeld van individuen veranderen en hun gedrag beïnvloeden, leidend tot secundaire deviantie.
> **Kernconcepten:**
> * **Etikettering (labelling):** Individuen worden gelabeld als "deviant" of "crimineel" door de samenleving.
> * **Secundaire deviantie:** Wanneer gelabeld, kan dit leiden tot een versterking van crimineel gedrag doordat het individu de criminele rol omarmt.
> * **Reactieve etikettering:** Labeling op basis van kenmerken zoals ras, geslacht of sociale klasse, wat kan leiden tot discriminatie.
##### 1.2.5.4 Structurele criminologie
Deze stroming onderzoekt hoe brede sociale structuren en maatschappelijke ongelijkheden bijdragen aan criminaliteit (armoede, sociale uitsluiting). Dit staat tegenover de focus van sociale criminologie op microniveau-factoren.
##### 1.2.5.5 Strain/spanningstheorieën
Deze theorieën stellen dat criminaliteit ontstaat door spanningen (strain) tussen maatschappelijke doelen en de beschikbare middelen om deze te bereiken. Ongelijke kansen en beperkte middelen kunnen leiden tot frustratie en crimineel gedrag als reactie.
> **Voorbeeld:** Iemand wil succesvol zijn, maar door armoede of discriminatie kan diegene die doelen niet via legitieme weg bereiken, wat spanning veroorzaakt.
##### 1.2.5.6 Delinquente subculturen en gangs
Gangs ontstaan in gemeenschappen met beperkte toegang tot legitieme kansen (onderwijs, werk). Dit kan leiden tot frustratie en hopeloosheid. Binnen gangs vinden jongeren identiteit, verbondenheid en steun die ze elders missen.
##### 1.2.5.7 Sociale desintegratie theorie
Deze theorie, gerelateerd aan de Chicago School, stelt dat buurten met een gebrek aan sociale samenhang, informele sociale controle en gemeenschapsbetrokkenheid vatbaarder zijn voor criminaliteit. Factoren zoals armoede, etnische heterogeniteit en residentiële mobiliteit dragen bij aan "sociale disorganisatie".
> **Determinisme:** Niet alle individuen in sociaal gedesorganiseerde buurten worden crimineel; individuele keuzes en verantwoordelijkheid spelen ook een rol.
#### 1.2.6 Kritische criminologie
Deze benadering onderzoekt de oorzaken van criminaliteit, de reacties daarop, en het criminaliseringsproces, met nadruk op machtsdynamiek, sociale ongelijkheid en politieke/economische structuren.
> **Centrale aandachtspunten:**
> * **Machtsdynamiek en sociale controle:** Hoe macht wordt gebruikt en misbruikt door instituties.
> * **Structurele ongelijkheid en sociale onrechtvaardigheid:** De impact van sociaal-economische ongelijkheid, racisme, etc. op criminaliteit.
> * **Culturele en symbolische aspecten van criminaliteit:** Representatie en interpretatie van criminaliteit in media en discours.
#### 1.2.7 Theorie maatschappelijke kwetsbaarheid
Deze theorie focust op het risico dat individuen negatieve aspecten van maatschappelijke instituties (controle, sancties) ondergaan en minder genieten van het positieve aanbod. Factoren zijn economische kwetsbaarheid, sociale uitsluiting, gebrekkige onderwijskansen en discriminatie.
> **Voorbeeld:** Een achtergestelde buurt met hoge werkloosheid en armoede leidt tot beperkte kansen en mogelijke blootstelling aan geweld, wat kan resulteren in een gevoel van uitsluiting en discriminatie.
#### 1.2.8 Herstelrecht / restauratieve justitie
Deze benadering richt zich op het herstellen van schade toegebracht door crimineel gedrag.
> **Centrale elementen:**
> * **Focus op herstel:** Herstellen van de door het misdrijf veroorzaakte schade.
> * **Betrokkenheid van alle belanghebbenden:** Slachtoffers, daders en gemeenschappen worden betrokken.
> * **Herstelgerichte werkvormen:** Bemiddeling, herstelconferenties, slachtoffer-dader bemiddeling.
> * **Focus op re-integratie en rehabilitatie:** Verantwoordelijkheid nemen, schade herstellen, positieve veranderingen.
#### 1.2.9 Penologie en gevangeniswezen
Penologie bestudeert straffen en het strafrechtelijk systeem, inclusief de doelstellingen van straf (vergelding, afschrikking, rehabilitatie, bescherming).
##### 1.2.9.1 Historische ontwikkeling
* **Vroegmoderne tijd (1450-1800):** Publieke straffen als rituelen die waarden bevestigden; fysieke pijn en schaamte als disciplinering.
* **Klassieke school penologie (18e eeuw):** Reactie op wrede straffen; rationele, proportionele en preventieve straffen. Cesare Beccaria en Jeremy Bentham waren grondleggers. De nadruk lag op de preventieve werking van straf.
* **Jeremy Bentham:** Ontwierp het Panopticon-gevangenismodel voor constante observatie en controle.
* **Positieve school penologie:** Misdaad als gevolg van biologische, psychologische en sociale factoren buiten de controle van het individu. Pleitte voor straffen gericht op rehabilitatie en sociale bescherming, en zag gevangenissen als plaatsen voor heropvoeding.
* **Disciplinering (Foucault):** Verschuiving van straffen op het lichaam naar straffen op de geest en gedrag, met subtielere controlemechanismen.
* **Sociale theorie van straffen:** Straf bevordert sociale cohesie en orde door normen en waarden te handhaven en chaos te voorkomen.
> **Kritiek/aandachtspunten:**
> * **Sociale ongelijkheid:** Ongelijke behandeling van groepen (armen, minderheden) in het strafrecht, met zwaardere straffen en hogere opsluitingspercentages. Dit is verbonden met sociaaleconomische ongelijkheden.
> * **Criminalisering van armoede:** Sociaaleconomische marginalisatie leidt tot hogere opsluitingspercentages voor gedragingen die voortkomen uit armoede.
##### 1.2.9.2 Neoklassieke school van penologie
Erkend dat niet alle daders gelijk verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Houdt rekening met factoren zoals leeftijd, geestelijke gezondheid en sociale omstandigheden, wat leidt tot meer gepersonaliseerde straffen.
##### 1.2.9.3 Recidive en ineffectiviteit van de gevangenis
* **Recidive:** Herhaaldelijk plegen van misdaden. Hoge recidivecijfers stellen de effectiviteit van gevangenissen ter discussie. Oorzaken zijn gebrekkige begeleiding, sociale uitsluiting, gebrek aan werkgelegenheid en stigmatisering.
* **Nood aan hervorming:** Oproep tot alternatieve strafmodellen gericht op sociale re-integratie en het aanpakken van structurele oorzaken.
##### 1.2.9.4 Gevangeniswezen in België
* **Beheer:** Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen.
* **Kernopdracht:** Straffen correct, veilig en humaan uitvoeren en gedetineerden helpen bij terugkeer naar de samenleving.
* **Wetgeving:** Wet tot regeling van de rechten van de gedetineerden, Wet betreffende de uitvoering van straffen en maatregelen, Strafwetboek, Reglement voor de gevangenissen.
* **Europese wetgeving:** Europese Conventie voor de Rechten van de Mens, Nelson Mandela-regels.
* **VN-wetgeving:** Minimumregels voor de behandeling van gedetineerden (Mandela-regels).
##### 1.2.9.5 Soorten inrichtingen
* **Gesloten gevangenis:** Meest beperkt in vrijheid, focus op bewaking en veiligheid.
* **Open gevangenis:** Minder strikte beveiliging, meer vrijheden, focus op voorbereiding op terugkeer in de maatschappij.
* **Gevangenisdorp:** Meerdere gebouwen, open en beveiligde afdelingen, leven in kleine groepen.
* **Arresthuis:** Verblijf voor beklaagden (nog niet veroordeeld).
* **Strafhuis:** Gevangenis voor veroordeelden.
* **Inrichting ter bescherming van de maatschappij (ITPM):** Verblijf voor geïnterneerden (psychiatrische patiënten die een misdrijf hebben gepleegd).
* **Transitiehuizen:** Kleinschalige, gesloten en beveiligde inrichtingen voor langgestrafte veroordeelden ter voorbereiding op terugkeer in de maatschappij.
* **Detentiehuizen:** Voor kortgestraften (straf van maximaal 3 jaar), met nadruk op intensieve begeleiding om recidive te voorkomen.
##### 1.2.9.6 Alternatieven voor opsluiting
* **Halve vrijheid / Beperkte detentie:** Gevangenen verlaten de gevangenis voor werk, opleiding of andere belangen, met strikte regels.
* **Penitentiair verlof (PV) & Uitgaansvergunning (UV):** Tijdelijke verlating van de gevangenis voor sociale, familiale of professionele doeleinden.
* **Bezoek aan tafel / Bezoek achter glas / Ongestoord bezoek:** Verschillende vormen van bezoekregelingen.
* **Autonome werkstraf:** Onbetaald werk in vrije tijd, buiten school- of werktijden.
* **Voorlopige / Voorwaardelijke vrijlating:** Vrijlating onder proeftijd met naleving van voorwaarden.
* **Elektronisch toezicht:** Gevangenisstraf thuis uitzitten met een enkelband en uurregeling.
* **Probatie:** Straf wordt niet uitgevoerd (opschorting) of uitgesteld (uitstel) zolang voorwaarden worden nageleefd, met begeleiding van een justitieassistent.
* **Justitiehuizen:** Zorgen voor opvolging van daders om recidive te voorkomen.
---
# Sociologische criminologie en kritische criminologie
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over sociologische en kritische criminologie, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, inclusief de specifieke secties over differentiële associatie, labelingtheorie en strain-theorieën, evenals de bredere concepten van kritische criminologie.
## 2. Sociologische criminologie en kritische criminologie
Deze sectie onderzoekt sociologische perspectieven op criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op sociale interacties, structurele factoren en machtsdynamiek, en gaat vervolgens dieper in op kritische criminologie die zich richt op sociale ongelijkheid en machtsverhoudingen als kernoorzaken van criminaliteit.
### 2.1 Sociologische criminologie
Sociologische criminologie is een discipline die crimineel gedrag verklaart door te kijken naar de maatschappelijke structuren, sociale interacties en de plaats van individuen binnen de samenleving. In tegenstelling tot benaderingen die zich primair richten op individuele psychologische of biologische factoren, legt de sociologische criminologie de nadruk op externe, sociale oorzaken.
#### 2.1.1 Algemene principes van sociologische criminologie
* **Focus op groepsgedrag en samenlevingen:** Sociologie bestudeert hoe mensen zich gedragen in groepen en hoe samenlevingen zijn georganiseerd, inclusief de invloed van regels, gewoontes en ideeën.
* **Sociale ongelijkheid als oorzaak:** Een cruciaal aandachtspunt is de relatie tussen sociale ongelijkheid en criminaliteit. Mensen uit achtergestelde gemeenschappen hebben vaak een verhoogde kans op criminaliteit vanwege beperkte kansen op onderwijs, werkgelegenheid en andere hulpbronnen.
* **Structurele tekortkomingen:** Deze benadering analyseert hoe structurele problemen zoals armoede, gebrekkige onderwijssystemen, werkloosheid en slechte toegang tot gezondheidszorg de kans op criminaliteit vergroten. Economische druk kan individuen ertoe aanzetten illegale middelen te zoeken.
* **Sociale banden en sociale controle:** Sterke sociale banden (familie, vrienden, gemeenschap) worden gezien als beschermende factoren. Sociale controlemechanismen (toezicht door familie, gemeenschap, instituties) handhaven normen en ontmoedigen crimineel gedrag.
* **Kritiek op het strafrechtelijk systeem:** Het strafrechtelijk systeem wordt vaak gezien als een versterker van structurele ongelijkheden, waarbij bepaalde gemeenschappen worden gemythematiseerd en gemarginaliseerd, terwijl de onderliggende oorzaken van criminaliteit genegeerd worden.
#### 2.1.2 Differentiële associatietheorie
Deze theorie, ontwikkeld door Edwin Sutherland, stelt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door middel van sociale interacties.
* **Aanleren door interactie:** Crimineel gedrag is geen aangeboren eigenschap, maar wordt geleerd via associaties met anderen, voornamelijk binnen de directe sociale omgeving (familie, vrienden, buurt).
* **Differentiatie in interacties:** De aard, omvang en intensiteit van deze interacties bepalen de waarschijnlijkheid dat iemand crimineel gedrag vertoont. Individuen hebben verschillende sociale interacties, wat leidt tot differentiële associaties.
* **Frequente, duurzame en intense associaties:** Hoe vaker, hoe langer, hoe belangrijker (prioritair) en hoe intensiever de associaties met individuen zijn die criminele gedragingen en attitudes propageren, des te groter de kans dat een persoon zelf crimineel gedrag gaat vertonen.
* **Afzetting tegen aangeboren/genetische oorzaken:** De theorie positioneert zich expliciet tegen het idee dat criminaliteit genetisch bepaald is.
> **Tip:** Denk aan de differentiële associatietheorie als een "besmetting" die plaatsvindt door interactie. Hoe meer je blootgesteld wordt aan criminele normen en gedragingen in je sociale netwerk, hoe groter de kans dat je deze overneemt.
#### 2.1.3 Labelingtheorie (reactieve criminologie)
De labelingtheorie richt zich niet primair op de oorzaken van crimineel gedrag, maar op de reacties van de samenleving op deviant gedrag en hoe deze reacties het gedrag van individuen beïnvloeden.
* **Etikettering (labelling):** Individuen worden door de samenleving als "crimineel" of "deviant" bestempeld. Het label wordt niet zozeer bepaald door het inherent slechte karakter van het gedrag, maar door de maatschappelijke reactie daarop.
* **Secundaire deviantie:** Nadat een individu eenmaal als crimineel is gelabeld, kan dit label leiden tot een versterking van crimineel gedrag. Het "criminele" label kan het zelfbeeld van een persoon beïnvloeden, waardoor deze zich identificeert met de toegewezen rol. Dit kan ertoe leiden dat het voorheen afwijkende gedrag een integraal onderdeel wordt van iemands identiteit.
* **Reactieve etikettering:** Etikettering kan gebaseerd zijn op kenmerken zoals ras, geslacht, sociale klasse of stereotypen. Dit kan leiden tot discriminatie, versterking van sociale ongelijkheden en uitsluiting van bepaalde groepen.
> **Voorbeeld:** Een jongere wordt gepakt voor winkeldiefstal en door de politie, school en omgeving als "dief" gelabeld. Deze jongere kan hierdoor meer geïsoleerd raken, zich meer identificeren met andere jongeren die ook een negatief label hebben, en daardoor meer geneigd zijn om opnieuw crimineel gedrag te vertonen om aan dit nieuwe zelfbeeld te voldoen.
#### 2.1.4 Strain-theorieën (spanningstheorieën)
Deze theorieën stellen dat criminaliteit ontstaat wanneer individuen spanning ervaren tussen hun maatschappelijke doelen en de middelen die ze ter beschikking hebben om deze doelen te bereiken.
* **Spanning tussen doelen en middelen:** De kern van strain-theorieën is de druk die de samenleving uitoefent om bepaalde doelen te bereiken (bv. succes, welvaart, erkenning), terwijl de legitieme middelen om deze doelen te bereiken (bv. opleiding, werk, netwerk) ongelijk verdeeld zijn.
* **Ongelijke kansen en beperkte middelen:** Factoren als armoede, discriminatie en gebrek aan kansen creëren spanningen omdat individuen hun doelen niet op de "juiste" manier kunnen realiseren.
* **Criminaliteit als reactie op spanning:** Deze spanning kan leiden tot frustratie en crimineel gedrag, als een alternatieve manier om de gewenste doelen te bereiken of om te gaan met de druk.
> **Voorbeeld:** Iemand met een sterke ambitie om rijk te worden (maatschappelijk doel), maar zonder de middelen (opleiding, netwerk) om dit legaal te bereiken, kan uit frustratie en druk tot illegale activiteiten zoals fraude of drugshandel overgaan om toch financieel succes te behalen.
* **Delinquente subculturen en gangs:** Gangs ontstaan vaak in gemeenschappen met structurele tekortkomingen, zoals beperkte toegang tot onderwijs en werkgelegenheid. Jongeren die zich buitengesloten voelen en weinig kansen zien, kunnen zich aansluiten bij gangs voor identiteit, verbondenheid en steun.
* **Chicago School en sociale desintegratie:** De Chicago School onderzocht criminaliteit vanuit ecologisch en sociaal-ecologisch perspectief. Zij stelden dat buurten met kenmerken als bevolkingsdichtheid, armoede, gemengde functies, hoge verhuisintensiteit en verval vatbaarder zijn voor criminaliteit door een gebrek aan sociale samenhang en informele sociale controle (sociale desorganisatie).
### 2.2 Kritische criminologie
Kritische criminologie onderzoekt de oorzaken van criminaliteit en de reacties daarop, met een diepe focus op de rol van machtsdynamiek, sociale ongelijkheid en structurele factoren in de maatschappij. Het stelt de bestaande sociale en juridische structuren ter discussie.
#### 2.2.1 Centrale aandachtspunten van kritische criminologie
* **Machtsverhoudingen en sociale controle:** Deze benadering analyseert hoe macht wordt gebruikt en misbruikt door instituties (overheid, rechtssysteem, politie) om criminaliteit te reguleren en bepaalde groepen te controleren of te onderdrukken.
* **Structurele ongelijkheid en sociale onrechtvaardigheid:** Kritische criminologie benadrukt hoe sociaal-economische ongelijkheid, racisme, seksisme en andere vormen van discriminatie bijdragen aan omstandigheden die criminaliteit bevorderen. Het vraagt zich af waarom bepaalde groepen disproportioneel vertegenwoordigd zijn in criminaliteitsstatistieken.
* **Culturele en symbolische aspecten:** Er wordt gekeken naar hoe criminaliteit wordt gerepresenteerd in media, cultuur en politiek, en hoe dit bijdraagt aan de stigmatisering en marginalisatie van bepaalde groepen.
* **Kritiek op het strafrechtelijk systeem:** Het strafrechtelijk systeem wordt geanalyseerd op hoe het bestaande machtsstructuren bestendigt en hoe bepaalde gedragingen van machthebbers (bv. economische misdrijven) anders worden behandeld dan die van de minder bevoorrechten.
#### 2.2.2 Theorie maatschappelijke kwetsbaarheid
Dit concept beschrijft hoe individuen en groepen die economisch kwetsbaar zijn, sociaal uitgesloten worden, beperkte onderwijskansen hebben, of te maken krijgen met discriminatie en marginalisatie, een verhoogd risico lopen om negatieve interacties aan te gaan met maatschappelijke instellingen (vooral controle, correcties en sancties), in plaats van te profiteren van het positieve aanbod van de samenleving.
> **Voorbeeld:** Een wijk met hoge werkloosheid, armoede en beperkte toegang tot goed onderwijs. Jongeren uit gezinnen met financiële problemen hebben minder kansen op buitenschoolse activiteiten of extra ondersteuning. Ze kunnen zich buitengesloten voelen en gevoelens van onrechtvaardigheid ervaren door discriminatie, wat hen kwetsbaarder maakt voor negatieve sociale invloeden en een crimineel pad.
#### 2.2.3 Herstelrecht (restoratieve justitie)
Herstelrecht is een benadering van rechtvaardigheid die gericht is op het herstellen van de schade die door crimineel gedrag is veroorzaakt, zowel aan slachtoffers als aan daders en gemeenschappen.
* **Focus op herstel:** Het primaire doel is het herstellen van de door het misdrijf veroorzaakte schade.
* **Betrokkenheid van belanghebbenden:** Slachtoffers, daders en gemeenschappen worden actief betrokken bij het proces.
* **Herstelgerichte werkvormen:** Methoden zoals bemiddeling, herstelconferenties en slachtoffer-dader bemiddeling worden gebruikt.
* **Re-integratie en rehabilitatie:** Het proces beoogt daders te helpen verantwoordelijkheid te nemen, schade te herstellen en positieve veranderingen in hun leven aan te brengen.
---
# Penologie en het gevangeniswezen
Dit gedeelte duikt diep in de penologie en het Belgische gevangeniswezen, beginnend bij de historische evolutie van straffen en eindigend met hedendaagse uitdagingen en alternatieven voor opsluiting.
## 3. Penologie en het gevangeniswezen
Penologie is de studie van straffen en het strafrechtelijk systeem, waarbij de effectiviteit en impact van verschillende straffen op individuen en de samenleving worden onderzocht.
### 3.1 Historische ontwikkeling van straffen
#### 3.1.1 Vroegmoderne tijd (1450-1800)
In de vroegmoderne tijd waren straffen vaak publieke rituelen die collectieve waarden en normen bevestigden. Fysieke pijn en schaamte werden ingezet voor zowel daders als het publiek, wat bijdroeg aan sociale cohesie en ordehandhaving.
#### 3.1.2 De klassieke school van penologie (18e eeuw)
* **Oorsprong:** Een reactie op de wrede en willekeurige strafpraktijken van de middeleeuwen.
* **Grondleggers:** Cesare Beccaria en Jeremy Bentham.
* **Kernidee:** Proportionele straffen gebaseerd op rationaliteit en de preventieve werking van straf. Individuen maken rationele keuzes, en een voldoende zware straf ontmoedigt crimineel gedrag.
* **Jeremy Bentham:** Grondlegger van het Panopticon-gevangenisontwerp. Dit model, een cirkelvormige structuur met een centrale wachttoren, streefde naar efficiëntie en controle door de mogelijkheid van constante observatie, waardoor gevangenen hun gedrag internaliseren en aanpassen.
* **Pennsylvania-systeem:** Een vroege vorm van systematische opsluiting en disciplinering, met volledige afzondering, zwijgen, ruimere cellen en arbeid in afzondering.
#### 3.1.3 Het Auburn-systeem
* **Kernprincipes:** Gescheiden opsluiting 's nachts en groepsarbeid overdag, met strikte stilte, uniformiteit en discipline.
* **Vergelijking met Pennsylvania-systeem:** Het Auburn-systeem werd breder geaccepteerd omdat het als minder psychologisch schadelijk en economisch rendabeler werd beschouwd dan het Pennsylvania-model.
#### 3.1.4 De positieve school van penologie
* **Kernidee:** Misdaad is het resultaat van biologische, psychologische en sociale factoren buiten de controle van het individu.
* **Focus:** Verschuiving naar een humane en wetenschappelijke benadering van straf, gericht op rehabilitatie en sociale bescherming in plaats van louter vergelding. Gevangenissen werden gezien als plaatsen voor heropvoeding.
* **Michel Foucault (Disciplinering):** Verklaarde de verschuiving van straffen gericht op het lichaam naar straffen gericht op de geest en het gedrag door middel van subtielere controlemechanismen.
#### 3.1.5 Sociale theorie van straffen
* **Dubbele rol:** Straf als reactie op criminaliteit, maar ook als middel om sociale cohesie en orde te bevorderen.
* **Bevordering van orde:** Handhaving van maatschappelijke regels en voorkoming van chaos.
* **Bevordering van sociale cohesie:** Bevestiging van normen en waarden, en versterking van de banden tussen samenlevingsleden.
#### 3.1.6 Kritiek op het strafrechtelijk systeem en sociale ongelijkheid
* **Sociale ongelijkheid binnen het strafrecht:** Ongelijke behandeling van bevolkingsgroepen, met disproportioneel zwaardere straffen en hogere opsluitingspercentages voor o.a. armen en raciale minderheden.
* **Criminalisering van armoede:** Sociaaleconomische marginalisatie leidt tot hogere opsluitingspercentages, waarbij gedragingen die voortkomen uit armoede streng worden bestraft zonder de onderliggende oorzaken aan te pakken.
#### 3.1.7 Neo-klassieke school van penologie
* **Nuance:** Erkent dat niet alle daders op dezelfde manier verantwoordelijk gehouden kunnen worden.
* **Verzachtende omstandigheden:** Houdt rekening met factoren zoals leeftijd, geestelijke gezondheid en sociale omstandigheden, wat leidt tot meer gepersonaliseerde straffen.
### 3.2 Recidive en de ineffectiviteit van de gevangenis
* **Recidive:** Herhaaldelijk plegen van misdaden door reeds veroordeelden. Hoge recidivecijfers ondermijnen de effectiviteit van het gevangeniswezen.
* **Oorzaken van recidive:**
* Gebrekkige of onbestaande begeleiding bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van crimineel gedrag.
* Sociale uitsluiting en stigmatisering na vrijlating.
* Moeilijkheden bij het vinden van werk.
* In België zou ongeveer 72% van de ex-gevangenen binnen de vijf jaar hervallen.
* **Nood aan hervorming:** Er is een roep om alternatieve strafmodellen gericht op sociale re-integratie, educatie en het aanpakken van structurele oorzaken van criminaliteit.
### 3.3 Het Belgische gevangeniswezen
#### 3.3.1 Beheer en kernopdracht
* **Beheer:** Gevangenissen worden beheerd door het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen.
* **Kernopdracht:** Straffen correct, veilig en humaan uitvoeren, en gedetineerden helpen bij hun voorbereiding op terugkeer naar de samenleving.
#### 3.3.2 Wetgeving
* **Belgische wetgeving:** Wet tot regeling van de rechten van de gedetineerden, Wet betreffende de uitvoering van straffen en maatregelen, Koninklijk Besluit betreffende de organisatie van de gevangenissen, Strafwetboek, Reglement voor de gevangenissen.
* **Europese wetgeving:** Europese Conventie voor de Rechten van de Mens (ECRM) en reglementen van de Raad van Europa, waaronder de Minimumregels voor de behandeling van gedetineerden (Nelson Mandela-regels).
* **Internationale wetgeving:** Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Mandela-regels).
#### 3.3.3 Gevangenistypes en regimes
* **Gesloten gevangenis:** Maximale beperking van vrijheid, focus op bewaking en veiligheid.
* **Open gevangenis:** Minder strikte beveiliging, meer vrijheden (verlof, werken), focus op voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij.
* **Gevangenisdorp (bv. Haren):** Combinatie van open en beveiligde afdelingen, met leven in kleine groepen om groepsleven en autonomie te bevorderen.
* **Arresthuis:** Verblijf voor beklaagden (voorlopige hechtenis).
* **Strafhuis:** Gevangenis voor veroordeelden.
#### 3.3.4 Psycho-Sociale Dienst (PSD)
* **Opdracht:** Adviserende medewerking verlenen bij de uitvoering van vrijheidsberovende straffen en maatregelen, begeleiding van gedetineerden bij psychosociale reïntegratie, en evaluatie van reclasseringsvoorstellen.
* **Taken:** Psychosociaal onthaal, begeleiding tijdens detentie, professionele voorlichting, medewerking aan de opleiding van personeel, en bijdragen aan de verbetering van het regime en het psychosociaal klimaat.
#### 3.3.5 Inrichting tot Bescherming van de Maatschappij (B.D.M.)
* **Verblijf:** Enkel voor geïnterneerden (mensen met een psychiatrische aandoening die een misdrijf hebben gepleegd).
* **Regime:** Een mix van penitentiair regime en leven in een psychiatrisch ziekenhuis, met nachtelijke opsluiting maar overdag gemeenschappelijke activiteiten.
#### 3.3.6 Alternatieve regimes
* **Halve vrijheid:** Voor veroordeelden tot maximaal drie jaar; gedurende weekdagen uitgaansvergunning voor werk of opleiding, met terugkeer naar de gevangenis 's avonds.
* **Beperkte detentie:** Voor veroordeelden tot meer dan drie jaar; regelmatige verlating van de penitentiaire inrichting voor maximaal 12 uur per dag, toegekend door de strafuitvoeringsrechtbank voor professionele, familiale of opleidingsbelangen.
* **Penitentiair verlof (PV):** Toestemming voor gedetineerden om de gevangenis te verlaten ter bevordering van familiale, affectieve en sociale contacten en re-integratie (3x36 uur per trimester).
* **Uitgaansvergunning (UV):** Tijdelijk verlof (maximaal 16 uur) uit sociale, morele, juridische, familiale, medische, opleidings- of professionele belangen.
* **Bezoek aan tafel:** Normaal bezoek in de bezoekzaal.
* **Bezoek achter glas:** Bezoek zonder fysiek contact, onder bepaalde voorwaarden (vermoeden van incidenten, niet naleven van bezoekregeling, tuchtsanctie).
* **Ongestoord bezoek:** Bezoek in een apart lokaal zonder toezicht, met de mogelijkheid om van binnenuit te sluiten, minstens één keer per maand gedurende twee uur.
#### 3.3.7 Transitiehuizen en Detentiehuizen
* **Transitiehuizen:** Kleinschalige, gesloten en beveiligde inrichtingen voor langgestrafte veroordeelden die een groot deel van hun straf hebben uitgezeten en bewezen hebben in groep te kunnen functioneren. Doel is geleidelijke terugkeer naar de vrije samenleving onder intensieve begeleiding.
* **Detentiehuizen:** Bestemd voor kortgestraften (gevangenisstraf ≤ 3 jaar) die voordien vrij rondliepen of een enkelband droegen. De nadruk ligt vanaf dag één op intensieve begeleiding om recidive te voorkomen. Het zijn gesloten en beveiligde inrichtingen met 24/7 toezicht en dagelijkse persoonlijke opvolging door detentiebegeleiders.
### 3.4 Alternatieven voor opsluiting
* **Autonome werkstraf:** Onbetaald werk verricht in vrije tijd, buiten school- of werktijden. Niet vermeld op het strafblad en uitgesloten voor zwaardere misdrijven. Uitgevoerd bij niet-commerciële organisaties, georganiseerd en opgevolgd door een justitieassistent.
* **Voorlopige / Voorwaardelijke vrijlating:** Vrijlating vóór het einde van de straf met naleving van voorwaarden tijdens een proeftijd.
* **Elektronisch toezicht:** Vrijheidsstraf volbracht thuis met een strikt uurregeling voor verplichte activiteiten (werk, opleiding, therapie). Niet-naleving kan leiden tot terugkeer naar de gevangenis.
* **Probatie:**
* **Probatieopschorting:** Geen straf uitgesproken zolang voorwaarden worden nageleefd.
* **Probatie-uitstel:** Straf uitgesproken maar niet uitgevoerd zolang voorwaarden worden nageleefd.
* **Proeftijd:** Minimaal 1 en maximaal 5 jaar.
* **Voorwaarden:** Kunnen therapie, werk zoeken, geen alcohol/drugs, geen contact met slachtoffer, opleiding volgen, etc. omvatten, onder begeleiding van een justitieassistent.
* **Justitiehuizen:** Zorgen voor opvolging van daders met het oog op recidivepreventie en verstrekken informatie aan gerechtelijke of administratieve overheden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rational choice theory | Een benadering binnen de criminologie die crimineel gedrag verklaart door te kijken naar de rationele beslissingen die individuen nemen om misdaden te plegen, waarbij kosten en voordelen worden afgewogen. |
| Crime science / omgevingscriminologie | Een tak van de criminologie die zich richt op de wijze waarop criminaliteit wordt gepleegd en hoe deze kan worden voorkomen, met een focus op praktische, empirisch onderbouwde oplossingen en het ontwikkelen van direct toepasbare methoden om criminaliteit te verminderen. |
| Situationele criminaliteitspreventie (SCP) | Een benadering die zich richt op het manipuleren van de omgeving en de situatie om criminaliteit te voorkomen door de kansen op criminaliteit te verkleinen door het moeilijker, risicovoller of minder lonend te maken voor potentiële daders. |
| Opportunity theory (gelegenheidstheorie) | Een concept binnen de criminologie dat stelt dat criminaliteit ontstaat wanneer een geschikt doelwit, de afwezigheid van effectief toezicht en een gemotiveerde dader samenkomen in tijd en ruimte, en benadrukt dat het voorkomen van criminaliteit kan worden bereikt door het beheersen van deze gelegenheden. |
| Broken windows theory | Deze theorie suggereert dat verloedering en overlast in een buurt uitnodigen tot deviant gedrag en uiteindelijk kunnen leiden tot ernstigere vormen van criminaliteit, en dat het aanpakken van kleine overtredingen kan helpen om grotere misdrijven te voorkomen. |
| CPTED (Crime prevention through environmental design) | Een benadering die zich richt op het ontwerpen van de fysieke omgeving om criminaliteit te verminderen door middel van ruimtelijke ordening, het bevorderen van natuurlijk toezicht en het creëren van een gevoel van territorialiteit. |
| Controle theorieën | In de criminologie gaan deze theorieën ervan uit dat mensen van nature geneigd zijn tot deviant gedrag, maar dat ze door sociale controle en bindingen worden weerhouden om deze neigingen te volgen, waarbij de focus ligt op waarom mensen zich aan de regels houden. |
| Social control theory | Een stroming binnen de controletheorieën die zich richt op waarom mensen zich niet crimineel gedragen, met de nadruk op sociale mechanismen zoals affectieve binding, betrokkenheid bij conventionele doelen en activiteiten, en de overtuiging van conventionele normen en waarden die conformiteit aan maatschappelijke normen waarborgen. |
| Positivistische criminologie | Een stroming binnen de criminologie die wetenschappelijke methoden toepast om de biologische, psychologische en sociale oorzaken van crimineel gedrag te identificeren, met een focus op rehabilitatie en het verminderen van recidive. |
| Biosociale criminologie | Een interdisciplinaire benadering die crimineel gedrag verklaart door de interactie tussen biologische factoren (zoals genetica, hersenstructuur, hormonen) en sociale omgevingsinvloeden (zoals opvoeding, groepsdruk). |
| Low arousal theory | Een theorie die stelt dat mensen met crimineel of agressief gedrag vaak een lage fysiologische opwinding (arousal) in rusttoestand hebben en daarom actief naar stimulatie en sensatie zoeken, wat kan leiden tot risicovol gedrag. |
| Fearlessness theory | Een theorie die veronderstelt dat een laag lichamelijk stressniveau leidt tot minder gevoeligheid voor negatieve consequenties, waardoor bepaalde individuen minder gevoelig zijn voor straffen en minder snel reageren op negatieve uitkomsten. |
| Sensation seeking theory | Een theorie die stelt dat een verlaagd lichamelijk stressniveau kan leiden tot verveling en de neiging om uitdagend of crimineel gedrag op te zoeken in een poging om lichamelijke "stress" te ervaren. |
| Neurobiologie en crimineel gedrag | Onderzoek binnen de biologische criminologie dat zich richt op hoe de structuur en functie van de hersenen, neuropsychologische afwijkingen, neurotransmitterfuncties en de invloed van hersenletsel samenhangen met impulsbeheersing en emotionele regulatie bij antisociaal of crimineel gedrag. |
| Ontwikkeling en levensloop criminologie | Een onderzoeksrichting die crimineel gedrag bestudeert in de context van iemands levensverloop, waarbij de nadruk ligt op biologische, psychologische en sociale factoren die zich over tijd ontwikkelen en het risico op antisociaal gedrag beïnvloeden. |
| Risicofactor | Een factor of variabele die de kans op een negatieve uitkomst in de ontwikkeling en het gedrag van kinderen en jongeren verhoogt, zoals familiale, individuele, socio-economische, peer-gerelateerde, school- of buurtfactoren. |
| Protectieve factor | Een variabele die de aanwezigheid van risicofactoren geheel of gedeeltelijk compenseert en dus de kans op een negatieve uitkomst verkleint, zoals sterke gezinsbanden, onderwijs, werkgelegenheid, sociale steun en zelfcontrole. |
| Adolescent-limited criminelen | Individuen die crimineel gedrag vertonen uitsluitend tijdens de adolescentie, zonder voortzetting in de volwassenheid. |
| Life-course-persistent criminelen | Individuen die een patroon van crimineel gedrag vertonen dat begint in de vroege kinderjaren en zich doorzet in de volwassenheid. |
| Internering | Een juridisch proces waarbij personen die vanwege geestesziekte of psychische aandoeningen als een gevaar voor zichzelf of de samenleving worden beschouwd, in gespecialiseerde psychiatrische instellingen worden geplaatst in plaats van strafrechtelijke vervolging te ondergaan. |
| Ontoerekeningsvatbaarheid | Een juridisch begrip dat aangeeft dat een persoon niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar daden vanwege een gebrek aan mentale capaciteit op het moment van het misdrijf. |
| Psychologische criminologie | Een tak van de criminologie die crimineel gedrag analyseert vanuit een psychologisch perspectief, inclusief leerprocessen, beloning, bestraffing en observatie/imitatie. |
| Sociologische criminologie | De studie van hoe mensen zich gedragen in groepen en hoe samenlevingen zijn opgebouwd, met aandacht voor sociale ongelijkheid, structurele tekortkomingen, sociale banden en sociale controle in relatie tot criminaliteit. |
| Sociale criminologie | Een subcategorie van de sociologische criminologie die zich richt op sociale interacties en directe sociale relaties, en hoe sociale netwerken zoals familie, vrienden en gemeenschappen crimineel gedrag beïnvloeden. |
| Differentiële associatie theorie | Een theorie die stelt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door middel van sociale interacties (associaties), waarbij de aard, omvang en intensiteit van deze interacties de waarschijnlijkheid van crimineel gedrag bepalen. |
| Labeling theorie | Een benadering die zich richt op de reacties van de samenleving op crimineel gedrag en hoe deze reacties, met name het etiketteren van individuen als crimineel, hun zelfbeeld en gedrag kunnen beïnvloeden, leidend tot secundaire deviatie. |
| Structurele criminologie | Een benadering die zich richt op de wijze waarop brede sociale structuren en maatschappelijke ongelijkheden bijdragen aan criminaliteit, en onderzoekt hoe factoren zoals armoede, sociale uitsluiting en economische ongelijkheid de kans op criminaliteit vergroten. |
| Strain/spanningstheorieën | Theorieën die stellen dat mensen crimineel gedrag vertonen wanneer ze worden geconfronteerd met spanningen (strain) tussen maatschappelijke doelen en de middelen die ze hebben om die doelen te bereiken, wat kan leiden tot criminele reacties als gevolg van ongelijke kansen en beperkte middelen. |
| Delinquente subculturen en gangs | Een verklarend model voor het ontstaan van gangs dat uitgaat van structurele tekortkomingen in de samenleving, met name op het gebied van sociaaleconomische kansen, wat leidt tot frustratie en een zoektocht naar identiteit en verbondenheid binnen gangs. |
| Chicago school of criminologie | Een benadering die criminaliteit bestudeert vanuit het perspectief van sociale en ecologische factoren in de omgeving waarin mensen leven, waarbij de relaties tussen mensen en hun omgeving worden bekeken als een ecosysteem. |
| Sociale desintegratie theorie | Deze theorie suggereert dat bepaalde buurten en gemeenschappen vatbaarder zijn voor criminaliteit vanwege een gebrek aan sociale samenhang, informele sociale controle en gemeenschapsbetrokkenheid, wat leidt tot "sociale disorganisatie". |
| Kritische criminologie | Een benadering die de oorzaken van criminaliteit, de reacties op criminaliteit en het criminaliseringsproces onderzoekt, met een focus op sociale, politieke en economische structuren, machtsdynamiek en ongelijkheden die bijdragen aan criminaliteit en strafrechtelijke reacties daarop. |
| Theorie maatschappelijke kwetsbaarheid | Beschrijft het risico voor individuen om herhaaldelijk negatieve aspecten van maatschappelijke instellingen te ondergaan (controle, correcties, sancties) en minder te genieten van het positieve aanbod, vaak als gevolg van economische kwetsbaarheid, sociale uitsluiting, gebrekkige onderwijskansen of discriminatie. |
| Herstelrecht/restoratieve justitie | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van de schade die is toegebracht door crimineel gedrag, waarbij de nadruk ligt op herstel, de betrokkenheid van alle belanghebbenden (slachtoffers, daders, gemeenschappen), herstelgerichte werkvormen en focus op re-integratie en rehabilitatie. |
| Penologie | Een tak van de criminologie die zich richt op de studie van straffen en het strafrechtelijk systeem, inclusief de theorie en praktijk van straf, reclassering van veroordeelden en de doelstellingen van straf zoals vergelding, afschrikking, rehabilitatie en bescherming van de samenleving. |
| Klassieke school penologie | Een stroming binnen de penologie die ontstond in de 18e eeuw als reactie op wrede strafpraktijken, en pleit voor proportionele straffen gebaseerd op rationaliteit en preventieve werking, met nadruk op de rationele beslissingen van individuen. |
| Panopticon | Een gevangenisontwerp van Jeremy Bentham dat bestaat uit een cirkelvormige structuur met een centrale wachttoren, waardoor gevangenen nooit weten of ze worden geobserveerd, wat hen motiveert zich voortdurend correct te gedragen door het creëren van een gevoel van permanente zichtbaarheid. |
| Pennsylvania-systeem | Een van de eerste moderne gevangenissen die werd gebruikt als instrument voor rehabilitatie, gekenmerkt door volledige afzondering, zwijgen en arbeid in afzondering, gericht op reflectie en berouw. |
| Auburn-systeem | Een gevangenismodellen gekenmerkt door gescheiden opsluiting 's nachts en groepsarbeid overdag in strikte stilte, met nadruk op discipline door groepsarbeid. |
| Positieve school penologie | Een benadering die stelt dat misdaad het resultaat is van biologische, psychologische en sociale factoren buiten de controle van het individu, en pleit voor straffen gericht op rehabilitatie en sociale bescherming, in plaats van loutere vergelding. |
| Disciplinering (Foucault) | Een concept geïntroduceerd door Michel Foucault dat de verschuiving in strafpraktijken verklaart van fysieke straffen naar subtielere methoden van controle en gedragssturing gericht op de geest en het gedrag van het individu. |
| Sociale theorie van straffen | Een raamwerk dat straft niet alleen ziet als een reactie op criminaliteit, maar ook als een manier om sociale cohesie en orde te bevorderen door het handhaven van normen en waarden en het ontmoedigen van crimineel gedrag. |
| Criminalisering van armoede | Een fenomeen waarbij sociaaleconomische marginalisatie en armoede leiden tot hogere opsluitingspercentages onder bepaalde bevolkingsgroepen, die vaak worden gestraft voor gedragingen die voortkomen uit hun omstandigheden. |
| Neoklassieke school van penologie | Een school die erkende dat niet alle daders op dezelfde manier verantwoordelijk kunnen worden gehouden, en pleitte voor een genuanceerdere benadering van straf waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals leeftijd, geestelijke gezondheid en sociale omstandigheden van de dader. |
| Recidive | Het herhaaldelijk plegen van misdaden door iemand die eerder veroordeeld is of ex-gevangenen na hun vrijlating, wat de effectiviteit van het gevangeniswezen in twijfel trekt. |
| Gevangeniswezen in België | Het systeem van 38 gevangenissen in België dat tot doel heeft straffen correct, veilig en humaan uit te voeren en gedetineerden te helpen bij hun voorbereiding op terugkeer naar de samenleving. |
| Wetgeving België (penitentieair) | Wetgeving die de rechten van gedetineerden regelt, de uitvoering van straffen en maatregelen bepaalt, en regels stelt over inrichting, detentieomstandigheden, strafmaten en het leven in de gevangenis. |
| Wetgeving Europa (penitentieair) | Verdragen en reglementen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties die fundamentele mensenrechten, humane detentieomstandigheden en de behandeling van gedetineerden waarborgen, zoals de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens en de Nelson Mandela-regels. |
| CPT (Comité voor de Preventie van Foltering) | Een onafhankelijk orgaan van de Raad van Europa dat plaatsen waar mensen in detentie worden gehouden bezoekt om de detentieomstandigheden te evalueren en de naleving van mensenrechten te waarborgen. |
| Gesloten gevangenis | Een gevangenis waar gedetineerden het meest beperkt zijn in hun vrijheid en het grootste deel van hun tijd in de cel doorbrengen, uitgerust met uitgebreide bewakings- en veiligheidsmiddelen. |
| Open gevangenis | Een gevangenis met minder strikte beveiligingsmaatregelen, waar gedetineerden meer vrijheid krijgen en de focus ligt op voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij door middel van werk- of opleidingsprogramma's. |
| Gevangenisdorp | Een gevangenisinrichting die bestaat uit meerdere gebouwen met verschillende functies, waaronder zowel open als meer beveiligde afdelingen, gericht op het bevorderen van groepsleven en autonomie. |
| Arresthuis | Een inrichting waar beklaagden verblijven die nog niet veroordeeld zijn en zich in voorlopige hechtenis bevinden. |
| Strafhuis | Een gevangenis voor veroordeelden. |
| PSD (Psycho Sociale Dienst) | Een dienst die vanuit wetenschappelijke hoek adviserende medewerking verleent bij de uitvoering van vrijheidsberovende straffen en maatregelen, gedetineerden begeleidt bij hun psychosociale reïntegratie en hun reclasseringsvoorstellen evalueert. |
| Inrichting ter bescherming van de maatschappij | Een instelling waar geïnterneerden verblijven, zijnde personen met een psychiatrische aandoening die een misdrijf hebben gepleegd, en waar een regime geldt dat het midden houdt tussen een penitentiair regime en leven in een psychiatrisch ziekenhuis. |
| Halve vrijheid | Een regime waarbij gedetineerden die veroordeeld zijn tot maximaal drie jaar straf, overdag een uitgaansvergunning krijgen om te werken of een opleiding te volgen en 's avonds terugkeren naar de gevangenis. |
| Beperkte detentie | Een regime voor gedetineerden met meer dan drie jaar straf, waarbij zij regelmatig de penitentiaire inrichting mogen verlaten voor maximaal 12 uur per dag uit professionele, familiale of opleidingsbelangen. |
| Penitentiair verlof (PV) | Een regeling die gedetineerden toestaat de gevangenis te verlaten om familiale, affectieve en sociale contacten te onderhouden en de sociale re-integratie te bevorderen (3 x 36 uur per trimester). |
| Uitgaansvergunning (UV) | Een vergunning die gedetineerden tijdelijk (maximaal 16 uur) toestaat de gevangenis te verlaten uit sociale, morele, juridische, familiale, medische, opleidings- of professionele belangen. |
| Bezoek aan tafel | Normaal bezoek in de bezoekzaal van de gevangenis. |
| Bezoek achter glas | Bezoek waarbij de bezoeker en gedetineerde gescheiden zijn door een glazen wand, georganiseerd bij vermoeden van incidenten of om eerdere overtredingen van de bezoekregeling te voorkomen. |
| Ongestoord bezoek | Bezoek dat plaatsvindt in een apart lokaal zonder toezicht, waarbij de privacy van de gedetineerde en bezoeker gewaarborgd is, met recht op minstens één keer per maand gedurende minimum twee uur. |
| Transitiehuizen | Kleinschalige inrichtingen voor langgestrafte veroordeelden die al een groot deel van hun straf hebben uitgezeten en die helpen bij de overgang van de gevangenis naar de buitenwereld door intensieve begeleiding en het terug opbouwen van een leven, om het risico op recidive te verminderen. |
| Detentiehuizen | Inrichtingen voor kortgestraften (gevangenisstraf ≤3 jaar) die vanaf dag één de nadruk leggen op intensieve begeleiding om hen voor te bereiden op terugkeer naar de samenleving en recidive te voorkomen. |
| Justitiehuizen | Instellingen die de opvolging van daders verzorgen op verzoek van gerechtelijke of administratieve overheden, met het oog op het voorkomen van recidive, en die de benodigde informatie verschaffen voor besluitvorming. |
| Autonome werkstraf | Een straf waarbij onbetaald werk wordt verricht in de vrije tijd of buiten school- of werktijden, georganiseerd en opgevolgd door een justitieassistent, en die niet op het strafblad wordt vermeld. |
| Voorlopige / voorwaardelijke vrijlating | Vrijlating van een persoon voor het einde van de gevangenisstraf, waarbij tijdens de proeftijd een aantal voorwaarden moet worden nageleefd. |
| Elektronisch toezicht | Een alternatief voor opsluiting waarbij de rechter toestaat dat de gevangenisstraf thuis wordt volbracht, mits men op vooraf vastgelegde uren aanwezig is op het adres en zich houdt aan een uurregeling voor verplichte activiteiten zoals werk of opleiding. |
| Probatie | Een rechterlijke beslissing waarbij een straf wordt opgeschort of uitgesteld zolang de veroordeelde de gestelde voorwaarden naleeft, met een probatietermijn van minimaal 1 en maximaal 5 jaar. |
Cover
CSRB deel 2.pdf
Summary
## Criminologie van de strafrechtsbedeling: een overzicht
De criminologie van de strafrechtsbedeling onderzoekt het gehele systeem van opsporing, vervolging, berechting en strafuitvoering. Het doel is inzicht te krijgen in de werking van deze keten, de verschillende actoren en hun functies, evenals de maatschappelijke en historische evolutie van ons strafrechtelijk denken en beleid.
### Inleiding en algemeen overzicht
De strafrechtsbedeling wordt bestudeerd vanuit een "helikopterperspectief", waarbij de nadruk ligt op het begrijpen van de gehele keten, van de initiële opsporing tot de uiteindelijke strafuitvoering. De strafrechtsketen kan gezien worden als een trechter, waarin een groot deel van de geregistreerde misdrijven niet door de strafrechter wordt behandeld, onder andere door het opportuniteitsbeginsel en buitenrechtelijke afhandelingen. De overheid probeert via preventie te voorkomen dat burgers in deze keten terechtkomen [ ] [9](#page=9).
### Hoe denken we over misdrijf en straf?
De visie op misdrijf en straf kent een historische slingerbeweging, waarbij de focus afwisselend op de daad (klassieke leer) of de dader (positivisme, sociaal verweer) ligt.
* **Ancien Régime (tot 18e eeuw):** Gekarakteriseerd door willekeur, de focus op de vergelding en afschrikking, en het gebruik van publieke voorbeeldstraffen. De wil van de koning stond centraal.
* **Verlichting en Klassiek Strafrecht (18e-19e eeuw):** Een reactie op de willekeur. De mens wordt gezien als een rationeel wezen dat keuzes maakt. Centraal staan het legaliteitsbeginsel, proportionaliteit en subsidiariteit. De straf is gericht op vergelding, algemene en bijzondere preventie, waarbij de daad centraal staat. De rechter is "la bouche de la loi" (de mond van de wet).
* **Positivisme (2e helft 19e eeuw):** Misdrijven worden gezien als gevolg van causale factoren (biologisch, sociaal), de mens heeft geen vrije keuze. De focus verschuift naar de dader en diens sociale gevaarlijkheid. Vergelding wordt als zinloos beschouwd; de nadruk ligt op bijzondere preventie en resocialisatie via sancties.
* **Sociaal Verweer (2e helft 19e eeuw):** De maatschappij moet beschermd worden tegen gevaarlijke individuen. Er is een eclectische benadering, die principes van het positivisme combineert met het klassieke strafrecht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen "normale" delinquenten en andere categorieën, waarbij zowel straffen als maatregelen worden ingezet.
* **Nieuw Sociaal Verweer (20e eeuw):** Dit model bouwt voort op het sociaal verweer, met aandacht voor de persoonlijkheid en het sociale milieu van de dader, en individualisering van de straf. Resocialisatie staat centraal, met behoud van de rechtspositie van de dader en het legaliteitsbeginsel.
* **Huidige situatie:** Er is een diversiteit aan stromingen. Straffen worden gezien als een middel om vergelding, afschrikking, resocialisatie en herstel te bewerkstelligen. De rechter balanceert tussen gelijkheid en individualisering.
### De logica van de strafrechtsketen – de echelons
De strafrechtsketen omvat verschillende echelons: opsporing, vervolging, straftoemeting en strafuitvoering. De keten functioneert als een trechter: slechts een klein percentage van de gemelde misdrijven leidt tot een gevangenisstraf [ ] [10](#page=10).
* **De strafrechtsketen en de verregaande juridisering:** Er is een groeiende overreglementering en uitbreiding van het strafrecht naar diverse maatschappelijke domeinen. Dit stelt het legaliteits- en proportionaliteitsbeginsel onder druk. Een gebrek aan investeringen in justitie leidt tot een overbelaste keten, wat de efficiëntie aantast.
* **De strafrechtsketen en de ruimte voor beleid:** In het klassieke strafrecht was er weinig beleidsruimte ("la bouche de la loi"). Later sociaal verweer en nieuw sociaal verweer introduceerden meer ruimte voor beleidskeuzes op verschillende echelons, waardoor de trechter minder vastloopt.
* **Keuzes maken bij de opsporing:** De politie legt feiten vast in processen-verbaal, maar heeft wettelijk geen sepotrecht. Opsporingsonderzoeken staan grotendeels onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM). Dwangmaatregelen kunnen enkel gevorderd worden via een gerechtelijk onderzoek onder leiding van de onderzoeksrechter.
* **Keuzes maken bij de vervolging:** Het OM is de spil in de strafrechtsketen. Het opportuniteitsbeginsel geeft het OM de vrijheid om te beslissen wel of niet te vervolgen. Dit leidt tot zondergevolgstellingen (technisch of opportuniteitssepot) of buitenrechtelijke afhandeling [ ] [11](#page=11).
* **Keuzes maken bij de straftoemeting:** Het instellen van de strafvordering is geen automatisme. De rechter balanceert tussen het gelijkheidsbeginsel en de individualisering van de straf. Er is een breed straffenarsenaal, maar geen vaste straftoemetingsrichtlijnen.
#### Dispariteit
Dispariteit, of ongelijke behandeling bij gelijke feiten, kan voortkomen uit de discretionaire ruimte van de rechter, beïnvloed door zowel wettelijke als niet-wettelijke factoren zoals de persoonlijkheid van de dader of de rechter zelf [ ] [12](#page=12).
* **Recht en samenleving:** De rol van de rechter evolueert van pure wetstoepasser naar een meer betrokken actieve rol, soms mede beïnvloed door publieke opinie. De maatschappelijke roep om strengere straffen moet echter afgewogen worden tegen de informatie waarover de rechter beschikt.
* **Strafuitvoering:** De strafuitvoering wordt geconfronteerd met overbevolking in gevangenissen. Beleidsmaatregelen richten zich op alternatieve straffen, efficiënte tenuitvoerlegging en capaciteitsuitbreiding [ ] [12](#page=12).
### Geschiedenis van het strafrechtsdenken
De evolutie van het strafrechtsdenken is nauw verbonden met maatschappelijke en politieke veranderingen.
* **Ancien Régime (17e-18e Eeuw):** Gekenmerkt door willekeur, lijfstraffen, publieke voorbeeldstraffen en de focus op de vergelding ter herstelling van het gezag van de koning. Gevangenissen waren primair bedoeld om verdachten af te wachten, niet als straf zelf.
* **Verlichting (18e Eeuw):** Een reactie op het Ancien Régime. De mens als rationeel wezen, de idee van het sociaal contract en de scheiding der machten (Montesquieu) zijn centraal. De gevangenisstraf ontstaat als een belangrijke strafvorm. Het "Magna Charta" van het strafrecht (legaliteit, proportionaliteit, subsidiariteit) wordt geformuleerd. De rechter interpreteert de wet letterlijk ("la bouche de la loi"). Het Belgische strafwetboek van 1867, deels gebaseerd op de Franse Code Pénal van 1810, introduceert een beoordelingsruimte voor de rechter (minimum- en maximumstraffen).
* **Positivisme (2e helft 19e Eeuw):** Dit tijdperk brengt een nieuw mensbeeld: de gedetermineerde mens. Misdrijven worden verklaard door interne en externe factoren, waarbij schuld plaatsmaakt voor sociale gevaarlijkheid. Vergelding wordt als zinloos beschouwd; de nadruk ligt op bijzondere preventie en resocialisatie. De Italiaanse Antropologische School (Lombroso) en de Franse Milieuschool (Lacassagne, Tarde) zijn hierin belangrijk. De klassieke leer en de positivisten staan tegenover elkaar, waarbij de eerste de nadruk legt op vrije wil en schuld, en de tweede op determinisme en gevaar.
* **Sociaal Verweer (19e-20e Eeuw):** Adolphe Prins introduceert het idee dat de maatschappij zich moet "verweren" tegen individuen die een gevaar vormen. Dit eclectische model combineert klassiek strafrecht met positivisme, waarbij de mens in principe vrij is, maar sommigen "zekere vrijheid" hebben. Straf en maatregel worden onderscheiden. Er komt meer individualisering op de echelons van straftoemeting en strafuitvoering, met wetgeving over voorwaardelijke veroordeling en invrijheidsstelling.
* **Nieuw Sociaal Verweer (20e Eeuw):** Na de "golden sixties" en onder druk van maatschappelijke kritiek op overregulering en het geloof in resocialisatie, wordt een evenwicht gezocht. Menswaardigheid staat centraal, in combinatie met het legaliteitsbeginsel. Individualisering op alle echelons van de strafrechtsbedeling wordt nagestreefd. Wetgeving zoals de Jeugdbeschermingswet, de Wet Bescherming van de Maatschappij (internering) en de Probatiewet zijn hier voorbeelden van.
* **Na de golden 1960s:** Kritiek op de individualisering en het geloof in resocialisatie, evenals de overaanwending van het strafrecht, leidde tot nieuwe stromingen zoals abolitionisme en verschillende "justice models".
* **Maatschappelijke ontwikkelingen als katalysator – de woelige jaren 1980-1990:** Zaken als de Bende van Nijvel en Dutroux leidden tot hervormingen in politie en justitie, met meer aandacht voor de slachtoffers en een herstelgericht model. De "punitiviteitskloof" (burger wil strenger straffen dan de rechter) wordt een aandachtspunt.
* **Herstelgericht model in België:** De nadruk verschuift naar het herstellen van schade tussen slachtoffer en dader, met bemiddeling als een belangrijk instrument. De wet op Bemiddeling en Maatregelen (B&M) is hier een voorbeeld van.
### Vervolging
Vervolging is de beslissing over het gevolg dat aan een vastgesteld strafbaar feit wordt gegeven. Het Openbaar Ministerie (OM) speelt hierin een cruciale rol, met de Minister van Justitie aan het hoofd van het strafrechtelijk beleid.
* **Logica van de strafrechtsbedeling:** De keten van politie, parket en rechter is niet altijd lineair. Niet elk gemeld misdrijf wordt gerapporteerd (dark number) en niet elk gerapporteerd misdrijf krijgt een gevolg. Het OM heeft de bevoegdheid om te vervolgen of te seponeren (opportuniteitsbeginsel) [ ] [20](#page=20).
* **Voornaamste actoren vervolging:**
1. **Minister van Justitie:** Stuurt het strafrechtelijk beleid, stelt beleidslijnen vast en heeft een (zelden gebruikt) injunctierecht om vervolging te eisen bij sepot.
2. **Openbaar Ministerie (OM):** Is verantwoordelijk voor de leiding van opsporingsonderzoeken, de bewijsvoering en het instellen van de strafvordering. Het OM is "één en ondeelbaar" en bestaat uit Procureurs-Generaal (PG), Procureurs des Konings (PdK) en hun substituten, en het Federaal Parket. Het opportuniteitsbeginsel geeft het OM beleidsvrijheid [ -23 [21](#page=21).
3. **Onderzoeksrechter (OR):** Wordt gevorderd voor complexe onderzoeken die dwangmaatregelen vereisen, zoals huiszoekingen of aanhoudingen. De OR is onafhankelijk en onderzoekt zowel ten laste als ten ontlaste. De OR straft niet, maar beslist, via de Raadkamer, over de doorsturing naar de strafrechter of buitenvervolgingstelling.
* **Instroom, doorstroom en uitstroom:** Dossiers kunnen op verschillende manieren instromen: via de politie, bijzondere inspectiediensten, particuliere klachten, of PV's van andere parketten. Beslissingen op parketniveau zijn zondergevolgstelling, buitenrechtelijke afhandeling of vervolging [ -25 [24](#page=24).
#### Beslissingen op parketniveau
* **Zondergevolgstelling (sepot):** Het OM beslist om niet te vervolgen om technische redenen (bv. ontbreken dader) of opportuniteitsredenen (bv. beperkte maatschappelijke ernst, vergoeding schade). Dit sepot moet gemotiveerd worden en is altijd voorlopig, tenzij de feiten verjaard zijn [ ] [25](#page=25).
* **Buitenrechtelijke afhandeling:** De zaak wordt afgehandeld door het OM zonder tussenkomst van de rechter. Voorbeelden zijn de minnelijke schikking (betaling van een geldsom met verval van strafvordering) en Bemiddeling en Maatregelen (uitvoering van voorwaarden met verval van strafvordering). Deze modaliteiten zijn niet voor alle misdrijven mogelijk en vereisen instemming van de verdachte.
* **Andere mogelijkheden:** Praetoriaanse probatie (voorwaardelijk sepot) en de voorafgaande erkenning van schuld (guilty plea) zijn andere vormen van afhandeling die het OM kan toepassen.
#### Gerechtelijk onderzoek
Een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld door de procureur des Konings die een vordering indient bij de onderzoeksrechter. Dit gebeurt wanneer dwangmaatregelen of een diepgaander onderzoek vereist zijn. De onderzoeksrechter leidt het onderzoek en kan specifieke dwangmaatregelen bevelen die het OM niet kan toepassen. Het mini-onderzoek is een uitzondering waarbij de OR buiten een volledig gerechtelijk onderzoek om bepaalde handelingen kan stellen [ 33 [28](#page=28).
#### Voorlopige hechtenis (VH)
VH is een vrijheidsbenemende maatregel tijdens het onderzoek. Het is een uitzonderlijke maatregel die enkel door een rechter bevolen wordt en enkel indien er ernstige aanwijzingen van schuld zijn, gevaar voor de openbare veiligheid dreigt, en dit volstrekt noodzakelijk is. VH is geen straf, maar een waarborg voor het onderzoek. Elektronisch toezicht kan een vorm van VH zijn [ -29 [28](#page=28).
#### Beslissing tot vervolging
De beslissing tot vervolging neemt de strafvordering in gang. Dit kan via een rechtstreekse dagvaarding, een oproeping bij proces-verbaal (snelrecht), of via een gerechtelijk onderzoek met doorsturing naar de Raadkamer. Slachtoffers kunnen via een klacht met burgerlijke partijstelling ook de strafvordering op gang brengen [ ] [30](#page=30).
### Straf toemeting
Straftoemeting is het opleggen van een straf en strafmaat door de rechter. Dit proces is complex en balanceert tussen de wettelijke bepalingen, de feiten, de persoon van de dader en maatschappelijke opvattingen.
* **Instellen strafvordering – hoe komt een zaak bij de strafrechter?** Een zaak kan bij de strafrechter komen via directe dagvaarding door het OM, een gerechtelijk onderzoek met beslissing van de Raadkamer, een klacht met burgerlijke partijstelling door het slachtoffer bij de onderzoeksrechter, of een rechtstreekse dagvaarding door het slachtoffer voor de vonnisrechter [ ] [41](#page=41).
* **Inleidende begrippen:**
* **Straftoemeting:** Het bepalen van de straf en strafmaat.
* **Misdrijf:** Een gedraging die door de wet strafbaar wordt gesteld.
* **Straf:** Een wettelijk voorgeschreven sanctie die door een rechter wordt opgelegd. Geldboetes en GAS-boetes zijn geen strafrechtelijke straffen.
* **Wie wordt gestraft:** Natuurlijke personen en, sinds 1999, ook rechtspersonen.
* **Huidig strafrecht in België:** Het huidige strafwetboek is grotendeels gebaseerd op de klassieke stroming, maar kent invloeden van positivisme en sociaal verweer. Een nieuw strafwetboek is in de maak.
* **De kunst van het straftoemeten:** De rechter is de centrale figuur, balancerend tussen gelijkheid en individualisering. De symboliek van Vrouwe Justitia (blinddoek, weegschaal, zwaard) benadrukt onpartijdigheid, afweging en besluitvorming.
* **Motivering beslissing rechter:** De rechter moet zijn beslissingen motiveren, vooral bij het kiezen van een straf of het afwijken van wettelijke richtlijnen. Dit dient om willekeur te voorkomen.
* **Soorten straffen:** Er is een onderscheid tussen hoofdstraffen (kunnen apart worden opgelegd) en bijkomende straffen (kunnen enkel samen met een hoofdstraf worden opgelegd). Hoofdstraffen kunnen niet gecombineerd worden, tenzij een geldboete (die zowel hoofd- als bijkomende straf kan zijn).
* **Hoofdstraffen (natuurlijke personen):** Doodstraf (afgeschaft in België), vrijheidsstraffen (opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf), geldboete, werkstraf, straf onder elektronisch toezicht (ET), autonome probatiestraf.
* **Bijkomende straffen:** Bijzondere verbeurdverklaring, ontzetting, afzetting, beroepsverbod, bekendmaking van vonnissen, terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.
* **Modaliteiten van de strafoplegging:** De wet bepaalt minimum- en maximumstraffen. De rechter kan deze grenzen soms verlagen (verzachtende omstandigheden) of verhogen (recidive). Modaliteiten zoals effectief, uitstel, opschorting en probatie bieden verdere individualisering van de straf.
#### Dispariteit
Dispariteit is het fenomeen waarbij gelijkaardige zaken, met gelijkaardige beklaagden, tot verschillende uitspraken leiden door de discretionaire ruimte van de rechter en de invloed van zowel wettelijke als buitenwettelijke factoren. Dit is een spanning tussen gelijkheid en individualisering.
* **Verschillen in de straftoemeting – interne factoren:** De strafrechtsketen zelf, wettelijke bepalingen, eerdere fases (bv. voorlopige hechtenis), en de interactie op de zitting (strafeis OM als ankerpunt, pleidooien) beïnvloeden de straftoemeting.
* **Verschillen in de straftoemeting – buitenwettelijke factoren (empirie):**
* **Persoon van de beklaagde:** Gerechtelijk verleden, samenlevingsvorm, gender, sociale positie, afkomst, en de houding/lichaamstaal van de beklaagde spelen een rol.
* **Persoon van de rechter:** Persoonlijke kenmerken, cognitieve processen (bv. confirmation bias), en strafopvattingen kunnen invloed hebben op de beslissingen.
* **Besluit empirisch onderzoek:** De cumulatie van wettelijke en buitenwettelijke factoren verklaart dispariteit.
* **Naar straftoemetingsrichtlijnen en uniformisering?** Er is een debat over het invoeren van richtlijnen om de uniformiteit van strafoplegging te vergroten, met voorbeelden uit de VS, maar ook met erkenning van de noodzaak van individualisering.
### Strafuitvoering
Strafuitvoering betreft de concrete tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Dit omvat zowel het beheer van gevangenissen als de verschillende modaliteiten voor externe rechtspositie.
* **Algemeen kader:** De geschiedenis van de strafuitvoering toont de evolutie van lijfstraffen en vergelding naar resocialisatie en de uitbouw van het gevangeniswezen. Positivisme en sociaal verweer benadrukten de persoon van de dader en de noodzaak van beleid in de strafuitvoering. Het strafuitvoeringsbeleid is geëvolueerd van een puur uitvoerende taak naar een actieve beleidsvorming, met de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.
* **Actoren van de strafuitvoering:**
1. **Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB) en Strafuitvoeringsrechter (SUR):** Beslissen over modaliteiten van strafuitvoering zoals beperkte detentie, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidstelling en plaatsing in transitiehuizen.
2. **FOD Justitie (DG EPI):** Verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, met centraal bestuur en buiten-diensten (gevangenissen, opleidingscentra). De Psychosociale Dienst (PSD) en Zorgequipes spelen een rol bij adviesverlening en zorgverstrekking.
3. **De Gemeenschappen:** Verantwoordelijk voor Justitiehuizen en het Justitieel Welzijnswerk (JWW), die bijdragen aan de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun re-integratie.
* **Gedetineerden:** Er is een aanzienlijke overbevolking in de Belgische gevangenissen, wat de humane en effectieve uitvoering van straffen bemoeilijkt. Internationale organen zoals het CPT en het EHRM monitoren de detentieomstandigheden en de rechten van gedetineerden.
* **Aspecten van de interne rechtspositie:** Gedetineerden behouden hun burgerlijke en politieke rechten, hoewel er beperkingen mogelijk zijn die legitiem en proportioneel moeten zijn. Dit omvat het recht op materiële levensvoorwaarden, vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, bescherming van het privéleven, contact met de buitenwereld, arbeid en vorming, en een tuchtrechtelijk regime.
* **Toezicht en klachtrecht:** Er is een systeem van extern toezicht via de Centrale Toezichtsraad en Commissies van Toezicht, die adviseren en klachten behandelen.
* **Evaluatie en toekomst gevangeniswezen:** Het gevangeniswezen staat voor uitdagingen zoals overbevolking en de noodzaak van humanere detentie. Concepten zoals "detentiehuizen" en de Scandinavische aanpak worden onderzocht.
### Internering en forensische psychiatrie
Internering is een veiligheidsmaatregel, geen straf, gericht op bescherming van de maatschappij en zorg voor personen met een geestesstoornis die een misdrijf hebben gepleegd.
* **De interneringswet:** De nieuwe wet van 2014 legt de nadruk op recht op zorg, een multidisciplinair rechtscollege (KBM), transparante procedures en de expliciete rol van het slachtoffer. Kernprincipes zijn maatschappijbescherming en zorg op maat.
* **Procedure en actoren:** De Kamer voor Maatregelen inzake Internering (KBM) is de beslissingsinstantie. De procedure omvat een psychiatrisch expertiseverslag en de betrokkenheid van de geïnterneerde, diens advocaat, het OM, de directeur van de inrichting en justitieassistenten.
* **Plaatsing en IOP:** Geïnterneerden kunnen geplaatst worden in gevangenissen met speciale afdelingen (ABM/annex), Forensisch Psychiatrische Centra (FPC's), of erkende privé-instellingen. De Invrijheidstelling Op Proef (IOP) is een veelgebruikte ambulante modaliteit.
* **Herroeping, schorsing, herziening:** Het traject van geïnterneerden is flexibel, met mogelijkheden tot aanpassing van voorwaarden, schorsing of herroeping van de maatregel bij problematisch gedrag of achteruitgang in geestestoestand.
* **Cijfergegevens en uitdagingen:** Er is een toename van interneringsuitspraken en overbevolking in gevangenissen. Wachtlijsten voor FPC's en een gebrek aan "lineaire" zorgtrajecten vormen uitdagingen.
### Casus en praktijkvoorbeelden
Gedurende de colleges worden diverse casussen en praktijkvoorbeelden besproken om de theoretische concepten te illustreren, zoals de behandeling van de "blokkendooszaak", de rol van de media in de publieke opinie over straffen, en de ervaringen van een strafrechter.
### Gemeenschappelijke fouten om te vermijden
* Het onderschatten van het belang van het opportuniteitsbeginsel en de rol van het OM bij vervolging.
* Het verwarren van buitenrechtelijke afhandelingen (bv. minnelijke schikking) met strafrechtelijke sancties.
* Het onvoldoende begrijpen van het verschil tussen opsporingsonderzoek en gerechtelijk onderzoek.
* Het onderschatten van de rol van de Raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij de doorstroom van zaken.
* Het niet correct toepassen van de vereisten voor voorlopige hechtenis.
* Het verwarren van de verschillende soorten straffen (hoofd-, bijkomende, autonome).
* Het negeren van de historische context en de evolutie van strafrechtelijke denkwijzen.
* Het onvoldoende relateren van de strafdoelen aan de specifieke straf en de context.
* Het vergeten dat internierung een veiligheidsmaatregel is, geen straf.
* Het niet correct onderscheiden van de bevoegdheden van de Minister, de SUR en de SURB bij strafuitvoering.
* Het niet meenemen van de recente wetswijzigingen en arresten (bv. betreffende dispariteit en cassatieberoepen).
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :------------------------ | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Ancien Régime | De periode in de Franse en Europese geschiedenis vóór de Franse Revolutie, gekenmerkt door willekeur in rechtspraak, focus op de vergelding en afschrikking, en het gebruik van voorbeeldstraffen en lijfstraffen. |
| Buitenrechtelijke afhandeling | Procedures waarbij een zaak wordt afgehandeld zonder tussenkomst van een rechter, zoals minnelijke schikking of bemiddeling en maatregelen, wat leidt tot het verval van de strafvordering. |
| Daderperspectief | De benadering binnen de criminologie die zich richt op de persoon van de dader, diens kenmerken, achtergrond en motieven, in plaats van enkel op het delict zelf. |
| Discretie | De bevoegdheid van actoren binnen de strafrechtsbedeling, zoals het Openbaar Ministerie of de rechter, om keuzes te maken in het opsporings-, vervolgings- en strafopleggingsbeleid binnen de wettelijke kaders. |
| Opportuniteitsbeginsel | Het beginsel dat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen of een zaak al dan niet vervolgd wordt, gebaseerd op de opportuniteit en het openbaar belang, in plaats van een strikte wettelijke vervolging. |
| Positivisme (crimineel) | Een criminologische stroming die misdaad verklaart vanuit deterministische factoren (biologisch, sociaal, psychologisch) en de nadruk legt op de persoon van de dader en diens sociale gevaarlijkheid, in plaats van vrije wil. |
| Strafdoelen | De diverse functies die straffen beogen te vervullen, zoals vergelding, afschrikking, resocialisatie en herstel, die door de tijd heen en per strafrechtelijke stroming variëren. |
| Strafuitvoering | Het gedeelte van de strafrechtsbedeling dat zich bezighoudt met de concrete tenuitvoerlegging van de door de rechter opgelegde straffen, waarbij de nadruk ligt op het beleid, de actoren en de rechtspositie van de gedetineerde. |
Cover
Cursus jeugdcriminologie.pdf
Summary
```
## Inleiding tot Jeugdrecht en Criminologie
Deze cursus verkent het spanningsveld tussen "law in books" (theorie, wetteksten) en "law in action" (praktische toepassing van jeugdrecht). Centraal staat de figuur van de jeugddelinquent, die als aparte categorie wordt beschouwd. Het interventionistische karakter van het systeem, dat ingrijpt op jongeren, wordt kritisch geanalyseerd, inclusief de consequenties en maatschappelijke reacties.
## Hoofdstuk I. De ontdekking van de jeugddelinquent
### Waarom een apart jeugdrecht?
De noodzaak van een apart jeugdrecht is historisch gegroeid en geen natuurlijk gegeven. Veel landen kennen geen apart jeugdrechtssysteem, waarbij jongeren als volwassenen worden behandeld binnen het juridische kader. De leeftijd van meerderjarigheid verschilt internationaal. Criminologisch gezien is het apart zetten van jongeren een vorm van maatschappelijke categorisering, ook wel "othering" genoemd, vergelijkbaar met de behandeling van ouderen of personen met een beperking.
### Hoe kon het zo ver komen?
Het huidige jeugdrechtsysteem, dat sinds 1912 bestaat, is het resultaat van een langdurige maatschappelijke, juridische, gerechtelijke en pedagogische apartzetting van jeugdigen. De discussie over jeugdcriminaliteit, aparte gevangenissen voor jongeren en een andere omgang met hen ontstond geleidelijk. De evidentie van een apart systeem moet historisch worden geplaatst als een constructie van een "specifiek probleem" dat vraagt om een aangepaste maatschappelijke reactie op minderjarigen in de strafrechtelijke context. Wetenschappelijke concepten zoals "uithandengeving" zijn juridische mechanismen die hierin een rol spelen.
### De ontdekking van een probleem (en van haar oplossing)
De aandacht voor jeugdcriminaliteit, versterkt door statistieken en sociale enquêtes, leidde tot de juridische apartzetting van minderjarigen. Deze ontwikkeling vond plaats in de 19e eeuw, een periode van fundamentele maatschappelijke veranderingen.
#### Fundamentele maatschappelijke veranderingen: context (19e eeuw)
1. **Kapitalisme:** De 19e eeuw zag de consolidatie van natiestaten en de opkomst van het kapitalisme. Industrialisering leidde tot proletarisering, armoede en kinderarbeid. Deze economische en sociale transformatie had ingrijpende gevolgen voor het gezinsleven en de manier waarop inkomen werd verworven.
2. **Keerzijde van het kapitalisme:** De armoede en verpaupering, gevolgen van industrialisering, werden snel gelinkt aan criminaliteit ("classes laborieuses = classes dangereuses").
3. **Moderniteit:** Veranderingen in de maatschappelijke structuur en het gezinsbeeld, met de burgerij als nieuwe norm, beïnvloedden de kijk op kinderen. Het fabriekskind werd afgezet tegenover het burgerlijke modelkind. Filantropische bewegingen, zoals de "child-save movement", ontstonden om kinderen te beschermen.
4. **Politieke en sociale bewegingen:** De opkomst van politieke partijen en vakbonden droeg bij aan de aandacht voor het "kindervraagstuk".
### Vier specifieke 19e-eeuwse ontwikkelingen apartstelling minderjarige daders
Vier belangrijke ontwikkelingen in de 19e eeuw droegen bij aan de discussie die leidde tot de wet op de kinderbescherming van 1912:
1. **‘Ontdekking’ jeugdcriminaliteit:**
* **Statistieken en sociale parameters:** Statistieken toonden een significant aandeel van jongeren in vervolgingen. Sociale enquêtes legden de link tussen miserabele omstandigheden ("classes laborieuses = classes dangereuses") en jeugdcriminaliteit. Statistieken werden een politiek instrument.
* **Verzachting van het strafklimaat:** Voor 1860 werden kinderen voor het Hof van Assisen vervolgd. De "correctionalisering" bracht hen voor een professionele rechter, wat leidde tot meer vervolgingen en straffen, omdat eerdere vrijspraken vaak gebaseerd waren op algemeen aanvaarde motieven. Kinderen kwamen vaker in het penitentiaire systeem terecht.
* **Hervorming van het penitentiair systeem:** Edouard Ducpétiaux, inspecteur-generaal van het Belgisch gevangeniswezen, pleitte voor en implementeerde aparte secties voor minderjarigen.
2. **Sociale enquêtes (pre-sociologisch):** Deze enquêtes analyseerden de oorzaken van jeugdcriminaliteit en verbonden deze met de werkende klasse ("criminele klasse = gevaarlijke klasse"). Ducpétiaux stelde dat jeugdgevangenissen een combinatie moesten zijn van gevangenis en strenge school.
3. **Van straffen naar heropvoeden:**
* **Een straf op maat van de jeugddelinquent?:** Het "oordeel des onderscheids" (onderscheid tussen goed en kwaad) was een sleutelelement in het 19e-eeuwse Strafwetboek. De correctionele rechter moest toetsen of het kind dit oordeel had. De wet van 1912 generaliseerde dit: minderjarigen werden geacht geen oordeel des onderscheids te hebben, wat juridisch leidde tot onbekwaamheid en strafrechtelijke onverantwoordelijkheid. In plaats van straf, kon de rechter terugsturen naar huis of plaatsing in een hervormingsschool bevelen.
* **Probleem van recidive:** De criminologische focus op recidive voedde het "sociaal verweer denken". Dit denken problematiseerde de klassieke strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Het doel was jongeren zo te straffen dat ze geen recidivisten werden.
* **Pedagogisering van de straf:** Straf werd gezien als pedagogisch, met een link naar onderwijs. Instellingen werden gezien als scholen, en bestraffing als heropvoeding en individualisering. Plaatsing in een heropvoedingsgesticht duurde tot volwassenheid, tenzij heropvoeding succesvol was.
4. **Child-saving movement (filantropie, moreel perspectief op structureel probleem dat individueel wordt vertaald):** Bescherming van het kind werd ook gezien als bescherming van de samenleving. Interventie ten aanzien van jongeren gebeurde met hun eigen belang én het maatschappelijk belang in gedachten.
### Kentering in klassiek juridisch denken = Sociaal verweer denken
Het sociaal verweer denken, dat aan het einde van de 19e eeuw ontstond, problematiseerde de klassieke rechtsprincipes. Adolphe Prins was een voortrekker. Criminologie werd een belangrijke sociale wetenschap die beloofde criminaliteit wetenschappelijk op te lossen. Lombroso's ideeën over aangeboren delinquenten botsten met het klassieke strafrecht gebaseerd op vrije wil.
Het sociaal verweer verplaatste de focus van gedrag naar het risico dat iemand met zich meedraagt, met als doel de samenleving te beschermen. Dit leidde tot de introductie van de "gevaarsnotie" en de volledige individualisering van de strafmaat, ten koste van proportionaliteit en gelijkheid. Jongeren die samen een misdrijf pleegden, kregen elk een persoonlijk dossier en werden niet gezamenlijk beoordeeld. Het "oordeel des onderscheids" werd losgelaten voor beschermingszaken.
### Wet van 5 mei 1912 - Carton de Wiart
De wet van 1912, beïnvloed door het sociaal verweer denken en Adolphe Prins, was een typische wet uit de 19e eeuw op het gebied van jeugd. Het centrale concept was "in het belang van het kind", wat tot op heden een rode draad vormt voor jeugdrechters. Het systeem beoogde recidive te voorkomen door vroegtijdig in te grijpen.
De wet van 1912 beperkte zich tot gerechtelijke kinderbescherming en introduceerde:
* Strafrechtelijke meerderjarigheid.
* De kinderrechter.
* Interventiegronden (criteria voor gerechtelijke tussenkomst).
* Maatregelen (in plaats van straffen), met als doel heropvoeding.
### De figuur van de jeugddelinquent
De jeugddelinquent is een criminologische constructie, een meerlagige figuur die niet enkel een minderjarige dader is, maar ook iemand die "slecht gedrag" vertoont. Dit omvat zowel dader- als slachtofferperspectieven. Het misdrijf werd gezien als een symptoom van een problematische situatie. Kinder- en jeugdrechters mochten lange tijd geen rekening houden met de ernst van de feiten, wat leidde tot vervolging op basis van wie men is, niet op wat men gedaan heeft.
#### Wie zijn de kinderen van de kinderbescherming (= interventiegronden)?
De wet van 1912 kende verschillende interventiegronden:
1. **Wangedrag (tot 18 jaar):** Ouders konden een klacht indienen bij de rechter wegens wangedrag van hun kinderen.
2. **Misdrijf omschreven feiten (tot 16 jaar):** Een juridische truc om minderjarigen die geacht werden wilsonbekwaam te zijn, te kunnen aanpakken, ondanks het ontbreken van een "oordeel des onderscheids".
3. **Predeliquentie (premisdrijf gedrag):** Gedrag dat kan leiden tot delinquentie (bv. prostitutie, ontucht), gericht op preventief ingrijpen.
4. **Landlopers en bedelaars (tot 18 jaar):** Vandaag vergelijkbaar met hangjongeren.
5. **Overtredingen leerplicht (6-14 jaar):**
**Belangrijk:** Het "ongelukkige" kind (kind slachtoffer) was op dat moment niet gedekt door een interventiegrond, wat leidde tot discussie.
### Casus Rosalie - Kinderbescherming in actie
De casus van Rosalie, een 15-jarig meisje, illustreert de praktijk van de vroege kinderbescherming. Haar ouders dienden een klacht in wegens nachtelijk wegblijven en het niet afgeven van haar "pree". De kinderrechter voerde een moreel onderzoek naar de ouders en verhoorde Rosalie. Het wangedrag leidde tot haar plaatsing in een gesticht tot haar meerderjarigheid. De casus toont de rol van de kinderrechter als onderzoeks- en strafuitvoeringsrechter, de evaluatie van gedrag, de rol van rapportages uit het werkveld en de impact van plaatsing.
#### De atypische kinderstrafrechter
De kinderrechter was een uniek figuur: een alleen zetelende rechter die betrokken was bij alle procedures (onderzoek, vonnis, uitvoering). Hij had veel macht en grote discretionaire bevoegdheid in maatregelen. De link tussen interventiegrond en maatregel lag bij de rechter, die werd gezien als een "verlicht despoot". Hij werd bijgestaan door afgevaardigden die informatie verzamelden. Het "mystificatie van de taal" (verbloemende termen) werd gebruikt om de praktijk te versluieren. De procedure was gesloten en niet publiek, wat leidde tot gebrek aan transparantie.
### Welke beschermingsmaatregelen?
1. **Ten aanzien van minderjarigen:**
* Berisping: Een formele maatregel, een herinnering aan de wet.
* Plaatsing: Vrijheidsberoving, weggehaald uit het milieu, plaatsing in een instelling of gezin.
* Ter beschikkingstelling van de regering: Een vervolgmaatregel na meerderjarigheid, met justitiële controle.
2. **Ten aanzien van de ouders:**
* Ontzetting uit de ouderlijke macht: Een burgerrechtelijke maatregel waarbij ouders het juridisch ouderschap verliezen.
### Principes van de maatschappelijke reactie t.a.v. minderjarigen
Maatregelen, geen straffen, waren gebaseerd op sociaal verweer principes, gericht op de persoon, de persoonlijkheid en het milieu, niet op het misdrijf. De reactie werd geïndividualiseerd. De noodzaak van deskundigen werd erkend.
### Praktijk van groeiend interventionisme
Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal dossiers en interventies sterk toe, mede door de wet op de leerplicht en verkeersmisdrijven. Verkeersmisdrijven door minderjarigen werden uit het jeugdrecht gehaald. Deze groei werd gezien als "groeiend interventionisme".
#### Kenmerken van groeiend interventionisme
1. **Meer ouderlijke klachten:** Vooral voor 16-18 jarigen, om vervolging door de strafrechter te vermijden.
2. **Interventiegrond "het kind in gevaar":** Verhoogde aandacht voor slachtofferkinderen en onwaardige ouders, leidend tot een pleidooi voor het aanpassen van deze grond.
3. **Naoorlogse context:** Babyboom, groeiende jeugdsubculturen en angst voor "losgeslagen jeugd". De wet op de zedelijke bescherming van de jeugd en de oprichting van een "kinderpolitie" waren hieraan gerelateerd [1960](#page=1960).
#### Kritieken
* Algemeen uitgangspunt
* Gelaagde figuur van de "jeugddelinquent"
* Strafrechtelijke (on)verantwoordelijkheid
* Straffen beschermen (modellendiscussie)
* De kinderrechter (gespecialiseerd?)
* Premie-voor-delict
* Rechtsbeginselen probleem van rechtsbescherming
* Gebrek aan sociale preventie
* Grens strafrechtelijke meerderjarigheid
* Mogelijke maatregelen te beperkt
### Hervorming van de wet in 1965
#### Wet op de Jeugdbescherming 1965
De wet van 1965, unaniem aangenomen, was een voortzetting van de wet van 1912, met vernieuwingen.
#### Zes belangrijke vernieuwingen
1. **Introductie van sociale jeugdbescherming:** Buitengerechtelijk circuit voor hulpverlening via comités. "Verbonden vaten" tussen buitengerechtelijk en gerechtelijk circuit.
2. **Nieuw sociaal verweer denken:** Herdenking van sociaal verweer na WO II, met nadruk op rechten van minderjarigen en gezinnen.
3. **Leeftijdsgrens naar 18 jaar:** Van kinderrechter naar jeugdrechter. Strafrechtelijke onverantwoordelijkheid opgetrokken van 16 naar 18 jaar. "Uithandengeving" als achterpoort.
4. **Nieuwe interventiegrond kind in gevaar:** Inclusief slachtofferkinderen en een gevaarlijk kind.
5. **Uitbreiding van de maatregelen:** Inclusief "ondertoezichtstelling" als paraplumaatregel.
6. **Opvoedingsbijstand:** Maatregelen voor ouders.
#### De remake van de kinderrechter?
De jeugdrechter kreeg meer interventiebevoegdheid en een uitgebreider arsenaal aan interventiegronden. De procedure bleef een "verlichte despoot" model, met één rechter van begin tot einde. De jeugdrechter was niet onafhankelijk van het dossier en sterk geïmpliceerd.
#### De remake van de figuur van de jeugddelinquent
Meer interventiegronden, een "matroesjka" figuur, met nadruk op vroege interventie bij de minste symptomen. De "gevaarsnotie" werd een containerbegrip. De "uithandengeving" werd ingeschreven voor 16-18 jarigen als het antwoord van het systeem ontoereikend was.
## Hoofdstuk II. Wat is jeugd?
### Jeugd in constructie context, discours, gehanteerd perspectief
Jeugd is een maatschappelijk geconstrueerde categorie, gevormd door context, discours en perspectieven. De naoorlogse periode kenmerkte zich door culturele ontwikkeling, autonomie en emancipatie-eisen van jongeren. Publicaties problematiseerden jongerengedrag, wat leidde tot een maatschappelijke "proef" op de visie op jeugd.
### Visie op jeugd uitdrukking in beleid
De maatschappelijke visie op jeugd structureert het beleid ten aanzien van leeftijdsgroepen.
### Transitie volwassenheid niet (louter) juridisch
### Paradox van de adolescentie
Adolescentie, een biologische ontwikkelingsfase, kenmerkt zich door tegenstrijdige verwachtingen. Jongeren bezitten deels autonomie, maar worden nog als niet autonoom en afhankelijk beschouwd. Dit leidt tot een "jojo-transitie" tussen onafhankelijkheid en afhankelijkheid. Arnett spreekt van "emerging adulthood" of uitgestelde volwassenheid, een verlengd jeugdmoratorium. De paradox ligt in de verwachting van volwassen keuzes met behoud van onderwerping.
**Belangrijk:** De paradox geldt niet voor iedereen; "fast track" en "slow track" jongeren kennen verschillende transities, vaak beïnvloed door klasseverschillen.
### Adolescentie (kan) een zeer kwetsbare, moeilijke periode zijn
Adolescentie is een kwetsbare fase waarin het toekomstperspectief gevormd wordt. Negatieve ervaringen met onderwijs, politie of justitie kunnen leiden tot problematisch gedrag en delinquentie.
### Maatschappelijke situatie jeugd
#### Rondere sociale problematieken geïndividualiseerde etiologische visie
Het jeugdbeschermingssysteem is sterk geïndividualiseerd, waarbij de oorzaak van problemen bij het individu wordt gelegd. Maatschappelijke problemen zoals armoede en sociale uitsluiting hebben echter een grote impact op de ontwikkeling van jongeren. Contact met het jeugdbeschermingssysteem kan negatieve gevolgen hebben, zelfs met goede bedoelingen.
#### Profiel cliënteel jeugdbescherming
Gezinnen met een lage scholingsgraad en maatschappelijk kwetsbare gezinnen zijn oververtegenwoordigd, een trend die teruggaat tot 1912.
#### Maatschappelijke kwetsbaarheid (Vettenburg en Walgrave)
Maatschappelijke kwetsbaarheid omvat armoede, maar ook een cumulatie van risicofactoren (voeding, huisvesting, vrije tijd, schoolopvolging). Kwetsbare gezinnen lopen een hoger risico op negatieve gevolgen van interacties met instituties, omdat de insteek vaak repressief is.
#### Mainstream visie dat die contexten bron zijn van problematisch, afwijkend of delinquent gedrag
Criminologisch is het cruciaal de maatschappelijke situatie van jongeren te bestuderen, voorbij het individu. De context bepaalt mede wie in het systeem terechtkomt.
#### Onderwijs
Onderwijs, oorspronkelijk bedoeld als motor voor sociale ontwikkeling, reproduceert vaak de sociale situatie van ouders. De democratisering van onderwijs heeft vooral de middenklasse bevoordeeld. Het "watervalsysteem" in het onderwijs leidt tot selectiviteit. Het schoolklimaat en het schooltraject zijn belangrijk voor het toekomstperspectief van jongeren.
#### (Geestelijke) Gezondheidszorg
Toegang tot geestelijke gezondheidszorg is moeilijk voor jongeren. De nadruk op psychologische aspecten kan leiden tot labeling. Diagnostiek is vaak nodig voor toegang tot zorg, wat een stigmatiserend effect kan hebben. Jongeren die nergens hun plek vinden, worden vaak "moeilijk begeleidbaar" genoemd.
#### Diversiteit van jeugd
Etnische diversiteit en migratieachtergrond bepalen het contact met instituties. Jongeren met een migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd in justitie en problematiseringsprocessen.
### Jeugdbeleid?
#### De regulering van het leven van jongeren
Jeugdbeleid structureert jeugd als een maatschappelijke en sociologische categorie. Juridische leeftijdsgrenzen variëren per levensdomein, wat de maatschappelijke en politieke acceptatie van jeugd als deel van de volwassenheid weerspiegelt. Jeugdbeleid oefent ook sociale controle uit.
#### Socialisering/Opvoeding
Jeugdbeleid ziet de transitie naar volwassenheid als een lineariserend socialiseringsproces, gericht op het vormen van "goede burgers". Afwijkingen worden gesanctioneerd. Problematisering van jongeren gebeurt vaak wanneer zij buiten het zicht van toezicht tredenn. Precaire situaties en jeugdarmoede worden echter te weinig erkend.
Vanaf de jaren '70/'80 verschoof de focus naar verantwoordelijkheid en "responsabilisering", wat kan leiden tot uitsluiting van maatschappelijk kwetsbare jongeren. Dit beleid gaat hand in hand met criminaliseringsbeleid, waarbij gedragsproblemen geïndividualiseerd worden.
#### Voor wat, hoort wat
Participatie en betrokkenheid worden gewaardeerd als jongeren zich conformeren aan regels. Verzet leidt echter snel tot gerechtelijke interventie. Dit is een dubbele beleidsbeweging: participatie met dwang.
#### Kind van de morele bewapening
Dit concept verwijst naar een nieuw kindbeeld dat focust op de gevolgen van maatschappelijke kwetsbaarheid en deze aanpakt met een beleid gericht op normalisering. Sociale ongelijkheid wordt zo op de rug van gezinnen en jongeren afgewenteld.
#### Problematisering
Jeugdbeleid heeft een ambigu karakter: enerzijds ondersteunend bij participatie, anderzijds problematiserend en repressief bij afwijking. Dit sluit aan bij de jeugdcriminologische visie.
#### De preventieve logica = passe-partout voor interventionisme
De preventieve logica, ingebed in het systeem, legitimeert vroegtijdige interventie en dwang om jongeren op het "rechte pad" te brengen. Dit kan echter leiden tot labeling en een "iatrogeen effect". Orthopedagogisering kan snel psychiatrisering worden.
#### Eeuw van het risico kind: kind in gevaar naar kind als gevaar
Het risicodenken, aanwezig sinds de invoering van kinderbescherming, ziet jongeren als dragers van risico's. "Kind in gevaar" kan ook "kind als gevaar" betekenen, met nadruk op jongeren die als gevaarlijk worden beschouwd. Beleid richt zich op regulering en sociale controle van jongeren, een "beheersgerichte benadering". Dit evolueert van "post-crime" naar "pre-crime".
#### Beheersgerichte benadering … repressie
De beheersgerichte benadering, of "pre-repressie", is ingebakken in het jeugdbeschermingssysteem. De criminalisering van spijbelen en overlast, zoals avondklokken, illustreert deze trend.
#### Maatschappelijke indicatoren kwetsbaarheid
Onderwijs, scholing en verbondenheid met het onderwijsaanbod zijn cruciaal. Het "watervalsysteem" in het onderwijs, PISA-resultaten die de kloof tussen goede en slechte leerlingen aantonen, en de achterstand van leerlingen met migratieachtergrond onderstrepen maatschappelijke kwetsbaarheid.
#### NEET-jongeren
Jongvolwassenen die geen aansluiting vinden bij opleiding of werk, de "NEET-populatie", vallen tussen de mazen van het net. Ze leven vaak in precaire situaties en zijn onzichtbaar voor instituties. Dit fenomeen wordt geassocieerd met "new precariat".
#### Aandeel van de 0-17 jaren in de totale bevolking [2021](#page=2021).
Jonge populaties bevinden zich vaak in de armste delen van steden, zoals Brussel.
#### Gemiddeld belastbaar inkomen per aangifte (inkomensklassen) [2019](#page=2019).
Er is een duidelijk territoriaal verband tussen de woonplaats van jongeren en sociaaleconomische indicatoren.
#### Aandeel minderjarigen dat in een huishouden zonder inkomen uit arbeid leeft [2016](#page=2016).
Kinderen in Brussel groeien vaker op in gezinnen zonder inkomsten uit arbeid, wat duidt op kwetsbaarheid.
#### Aandeel jongeren binnen de werkzoekenden [2021](#page=2021).
Werkloosheid is territoriaal gestructureerd en weerspiegelt sociaaleconomische kwetsbaarheid.
### Het gezin als sociologische hoeksteen
Het gezin is de hoeksteen van de maatschappij, een burgerlijk-liberaal model uit de 19e eeuw. Problematisch gedrag van jongeren wordt snel gekoppeld aan de gezinssituatie en ouderlijke verantwoordelijkheid, wat leidt tot een "slechte ouder" figuur.
#### Problematisering het ‘probleem kind’
Afwijkende gezinsvormen en opvoedingspraktijken worden criminologisch meegenomen in de verklaring van jongerengedrag. De discussie over "wanneer mag een kind buiten spelen" is normatief. Ouders worden mede-verantwoordelijk gesteld voor het gedrag van hun kinderen.
## Hoofdstuk III. De jeugd van tegenwoordig
### Diversiteit in SR-verantwoordelijkheid = diversiteit in jeugdcriminaliteit
De strafrechtelijke verantwoordelijkheidsgrens (doli incapax) verschilt internationaal, wat aantoont dat de figuur van de jeugddelinquent een maatschappelijke constructie is. Deze variatie weerspiegelt maatschappelijke visies op jeugd en de overgang naar volwassenheid.
### Jeugdcriminaliteit (in België)
Statistieken over jeugdcriminaliteit meten vooral geregistreerde criminaliteit ("dark numbers"). Deze cijfers zijn geconstrueerd door het systeem zelf en vertegenwoordigen niet de volledige realiteit. Ze bieden wel inzicht in het cliënteel dat in contact komt met het systeem.
### Fenomeen jeugdcriminaliteit onderzoeken
Het onderzoeken van jeugdcriminaliteit is complex vanwege de constructie van de statistieken. Beschikbare bronnen omvatten self-reports, politiedata (beperkt toegankelijk), parketstatistieken (beste bron) en jeugdrechtbankbeslissingen.
#### Kenmerkend voor geregistreerde jeugdcriminaliteit
1. **Jeugdcriminaliteit is een zaak van jongens (geregistreerd):** Dit is een genderprakrijk, waarbij jongens oververtegenwoordigd zijn in MOF-dossiers.
2. **Leeftijdgebonden karakter:** Een curve die piekt tussen 12 en 13 jaar, afnemend na de adolescentie ("maturiteitsthese", "desistance factoren").
3. **Piek in adolescentie:** Gedrag dat grenzen uittest, geassocieerd met puberteit en de wens om volwassen te lijken.
Deze kenmerken zijn stabiel, maar de omgang van het systeem ermee is cruciaal. De oververtegenwoordiging van jongeren uit minderheidsgroepen en het debat over etniciteit en criminaliteit is hieraan toe te voegen.
### Het afkomst (etniciteit) criminaliteitsdebat - Pleyzier
#### Is dit een non-discussie?
In West-Europa wordt "ras" vaak vervangen door "etniciteit" of "migratieachtergrond". Terughoudendheid om oorzakelijke verbanden tussen etniciteit en criminaliteit te onderzoeken, wordt soms toegeschreven aan "politieke correctheid". De politieke context van vraagstellingen is echter essentieel in criminologisch onderzoek. Het doel om een oorzakelijk verband te leggen tussen afkomst, ras en criminaliteit is een geïndividualiseerd perspectief op daderschap.
#### Onderzoek naar ‘afkomst’ en delinquentie
* **Vaststelling:** Oververtegenwoordiging in officiële statistieken.
* **Probleem van selectiviteit:** Diverse oververtegenwoordiging naar soorten delicten.
* **Valkuilen:** Onderzoek naar de relatie is complex en de gebruikte statistische bronnen zijn problematisch.
#### Definiëren van betrokken begrippen is problematisch onmogelijk
* **Criminaliteit:** Het definiëren van criminaliteit is een fundamenteel criminologisch discussiepunt. Terugvallen op geregistreerde criminaliteit is een gemakzuchtige oplossing.
* **Afkomst:** Het operationaliseren van "afkomst" is problematisch. Wetenschappelijk onderzoek wordt gehanteerd met een cultureel en identiteitsgerichte invalshoek, wat kan leiden tot homogenisering en stereotypering.
#### Racialisering, oververtegenwoordiging en het probleem van selectiviteit - Cunneen
Cunneen analyseert hoe "ras" betekenis krijgt in het jeugdbeschermingssysteem, wat leidt tot oververtegenwoordiging van minderheidsgroepen. Selectiviteit is subtiel maar doordringend, ingebed in praktijken en beslissingsprocessen. Dit gebeurt via "administratieve" categorieën en een "neutraal" risk-assessment dat rasspecifieke kenmerken maskeert.
* **Risk-assessments:** Gebaseerd op populaties binnen justitie, verzamelen kenmerken en zetten deze om in een tool die beslissingen legitimeert. Dit kan leiden tot een "self-fulfilling prophecy".
### Conclusie
De contacten met het systeem vormen een selectieproces met impact op jongeren. Het begrip "law in books" versus "law in action" is hierbij cruciaal. Politiepraktijken, zoals "stop & search", dragen bij aan de constructie van de "criminal other" en de selectiviteit in het systeem.
## Hoofdstuk IV. The usual suspects
### Praktijken van maatschappelijke reactie
#### Youngsters in conflict with the law
Dit is de groep waar het justitieel systeem zich mee bezighoudt. Contact met justitie is niet toevallig, maar geprofileerd en geselecteerd.
#### Wetgevend kader dagelijkse praktijk van beslissingen nemen
De focus ligt op de dagelijkse praktijk van beslissingsneming door politie en jeugdrechters, niet enkel op de wet ("law in action"). Deze beslissingspraktijken zijn actief en worden gebruikt als een "toolbox" door professionals. De specificiteit van jeugdrecht ten opzichte van volwassenenrecht is echter betwistbaar, aangezien verhoren van minderjarigen vaak lijken op die van meerderjarigen.
#### Beslissingspraktijken van actoren selectiviteit
De beslissingspraktijken van actoren zijn selectief, met criteria die de selectie bepalen.
#### Rechtspleging (praktijk) inzake jeudzaken
Op elk moment in de keten van rechtspleging vinden selecties plaats. Elk contact met het systeem heeft impact op de jongere en beïnvloedt hun beeld van justitie. De oververtegenwoordiging van jongeren die in gemeenschapsinstellingen terechtkomen of uit handen gegeven worden, is het resultaat van beslissingen en selectieprocessen.
#### Van contact naar beslissing naar uitvoeren - impact?
Elk contact met het systeem heeft impact. De impactvraag is maatschappelijk en economisch relevant. Impact wordt kwalitatief begrepen, gericht op de persoon die "wordt" en de mogelijke persoon die een jongere kan worden. Verschillen tussen "stated goals" (officiële doelstellingen) en "real goals" (praktische doelstellingen) zijn aanwezig.
#### Noodzakelijke reflecties bij klassieke impactstudies JB interventies?
Impactmeting is essentieel, vaak via een "nulmeting", interventie en "outcome". De duurzaamheid van effecten is ook belangrijk.
#### Probleem van medisch/diagnostisch model denken
Het jeugdhulpverleningssysteem hanteert een medisch model, waarbij misdrijven symptomen zijn. Vragen over de finaliteit van bescherming, bestraffing en herstel zijn wisselend.
#### Finaliteit of wat is de bedoeling van jeugdbescherming?
De bedoeling van jeugdbescherming, vastgelegd sinds 1912, omvat ouderlijke opvoeding, vorming tot "goede burgers" en het oplossen van sociale problemen binnen het gezin.
#### Sociale problemen slechte ouders /opvoeding behandeld/gezien als probleem van (her)opvoeding
Sociale problemen worden geïndividualiseerd tot gezins- en opvoedingsproblemen. Beschermen wordt gezien als heropvoeden.
#### Jeugdbeschermingsinterventie: preventie door (her)opvoeding gewenst burgerschap en bevestiging sociale orde
Jeugdbescherming beoogt preventie door (her)opvoeding en sociale ordehandhaving. Dit is een systeem van sociale regulering en controle, met een "externe probleemdefiniëring".
#### Welfare model (sinds 1912) 2023 hybride model … hybride praktijken
Verschillende modellen van jeugdbescherming zijn door de tijd heen aanwezig, resulterend in hybride systemen en praktijken.
#### Maatschappelijk multi-textured JJ policies (Mc Ara, 2010)
Verschillende beleidsvisies zijn door de tijd en op verschillende niveaus aanwezig, wat leidt tot gelaagde jeugdbeleid.
#### Beschermen is heropvoeden, is genezen, is redden, is straffen is herstellen, is ...
De vermenging van finaliteiten maakt het onduidelijk wat een "succes story" inhoudt.
### Conclusie
De impact van interventies op jongeren is cruciaal, inclusief de subjectieve ervaringen en het "iatrogene effect". Longitudinaal onderzoek, zoals dat van McAra & McVie, toont aan dat justitieel ingrijpen vaak een negatieve impact heeft op het levenspad van jongeren. De stem van jongeren ("voicing") en het doen van onderzoek "met" hen is essentieel om hun ervaringen te begrijpen.
## Hoofdstuk V. Beslissingspraktijk parket
### Jongeren komen in contact met justitie
Contact met justitie is geprofileerd en selectief. De parketstatistieken zijn de meest consistente bron voor het analyseren van de instroom van jongeren in het justitieel systeem.
### Gedrag wordt geproblematiseerd, gedefinieerd en geherkwalificeerd
Gedrag van jongeren wordt geherkwalificeerd als interventiegrond. De kwalificatie door het parket bepaalt het verdere justitiële traject. Parketmagistraten kunnen beslissingen nemen die wettelijk niet voorzien zijn, zoals herinneringen aan de wet.
### Aanmelding bij het parket = vervolgingsmonopolie
Het parket heeft een monopolie op de vervolging in jeugdzaken, in het belang van het kind.
### Het (criminologisch) belang van de kwalificatie als basis voor de interventie
De kwalificatie van gedrag is cruciaal voor de legitimiteit van interventie. Dit is een juridische lezing van het feitenverhaal, waarbij het verhaal wordt gereduceerd tot juridische termen. Dit ontdoet de minderjarige van zijn eigen verhaal en betekenis.
### Daarom, (ouder)onderzoek naar rechtsplegingen en beslissingen
Er is nood aan hedendaags onderzoek naar beslissingspraktijken, gezien het ontbreken van publieke beslissingsstatistieken en maatschappelijke veranderingen.
### Onderzoek Vanneste - Kenmerken van profiel MOF dossiers op parket en JRB [2001](#page=2001).
Dit onderzoek vergeleek dossiers op parketniveau en jeugdrechters, waarbij selectie plaatsvond op basis van dossierkenmerken. Diefstal, druggebruik en geweld waren vaker aanwezig in dossiers bij de jeugdrechtbank. Georganiseerde bendes en cumulatie van feiten leidden tot hogere vervolgingskansen.
### Selectie rol en functie van het parket - Beoordelingselementen MOF
Vanneste's onderzoek toonde aan dat parketmagistraten een strafrechtslogica hanteren, waarbij het type delict primair is. Jeugdrechters daarentegen kijken eerst naar het gedrag van de minderjarige en de familiale dynamiek.
### Parket beslissingspraktijken vandaag?
* **MOF vorderingsbeleid:** De aard van het delict, pluriforme delinquentie, gezinsproblemen en ouderlijke reacties beïnvloeden de kans op vordering.
* **VOS (POS) vorderingsbeleid:** Inschatting van gevaarssituaties, voorgeschiedenis in hulpverleningstrajecten en verzet tegen hulpverlening spelen een rol. De context en aanmeldende actoren zijn belangrijk. Er is geen systematische communicatie tussen parket en jeugdrechters.
### Algemene inzichten parket fase?
Historisch bestaat er een aanzienlijk sepot op parketniveau. De lokale context en beleidsprioriteiten sturen de vorderingsbeslissingen van het parket. Samenwerking met andere actoren (politie, hulpverleners) is essentieel.
## Hoofdstuk VI. De juiste maatregel = Beslissingspraktijken
### Verschijnen voor de jeugdrechter - Françoise, C. & Christiaens, J [2015](#page=2015).
De procedure voor de jeugdrechter kent drie fasen: onderzoeksfase, vonnisfase en uitvoering. Het onderzoek van Françoise & Christiaens focuste op de gespecialiseerde rol van de jeugdrechter en de kenmerken van de rechtspleging. De rechtspleging verloopt consensueel, met de jeugdrechter als behoeder van "in het belang van het kind".
### Invoering hoorrecht [1994](#page=1994).
Het hoorrecht, formeel ingevoerd in 1994, stelt de vraag hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd en of "horen" gelijkstaat aan "luisteren".
### Onverantwoordelijke minderjarige
De capaciteit van minderjarigen om te "stand trial" is een complex vraagstuk. Leeftijd is geen accurate indicator voor deze capaciteit. Het is essentieel om de praktijken van de jeugdrechter te onderzoeken.
### Belang van onderzoek naar de praktijk?
Het onderzoek illustreert het belang voor criminologen om praktijken te bestuderen.
### In court communicatie of interactie
De communicatie in zittingen is formalistisch, met specifieke rollen en regels. Jeugdrechters proberen begrijpelijke taal te spreken, maar de interactie blijft vaak formeel.
### Welfare model JBW
De interactie in het welfare model is paternalistisch, met een hiërarchische machtsverhouding tussen rechter en minderjarige.
#### Gespecialiseerde rechter - Rechter
Jeugdrechters doen moeite om begrijpelijke taal te gebruiken, maar hebben moeite om van het formele af te stappen.
#### Is de interactie een illustratie van de specificiteit?
De pedagogische missie van het jeugdrecht komt tot uiting in de communicatie van de jeugdrechter. De berisping als sanctie is interessant om te analyseren hoe parketmagistraten jongeren herinneren aan de wet.
### Kinderrechten?
De praktische invulling van kinderrechten en het "recht om gehoord te worden" blijft een uitdaging. Weerstand of tegenspraak door jongeren wordt vaak negatief geïnterpreteerd.
### Onderzoeksopzet en methodologie
Etnografische observaties in de zaal en interviews met jeugdrechters, jongeren en ouders vormen de basis. De observaties focusten op de vonnisfase, omdat de onderzoeksfase niet toegankelijk was.
#### The construction of meaning in the moment of interaction
1. **De situatie:** Jeugdrechters gebruiken toegankelijke taal, maar de echte communicatie gebeurt tussen professionals. Jongeren en ouders kunnen de kern van de boodschap missen ("court room deafness").
2. **Grote verschillen:** Er zijn verschillen in aanpak tussen arrondissementen en tussen MOF/VOS-zaken.
3. **De situatie getekend door machtsverhouding:** Dominantie en onderwerping zijn evident. Jongeren hebben moeite met de asymmetrische relatie.
4. **Problemen als minderjarige zich niet onderwerpt:** Weerstand leidt tot conflictsituaties en begrenzing van het spreken van de jongere.
5. **Weerstand:** Wordt niet getolereerd en kan leiden tot verdere stigmatisering.
### De jeugdrechter
De jeugdrechter is de "dirigent" van het proces, bepaalt de spreekruimte en stuurt het dossier. Bij twijfel over schuld van de jongere, wordt het recht om te ontkennen beperkt. De jeugdrechter zoekt naar schuldinzicht, wat in tegenspraak is met het principe van juridische onverantwoordelijkheid.
### De rol van de jeugdadovcaat?
De rol van de jeugdadvocaat is om de minderjarige te verdedigen, maar moet tegelijkertijd conflict met de jeugdrechter vermijden.
### Sentencing discours
Jeugdrechters motiveren maatregelen vanuit hun analyse van de jongere, waardoor de verantwoordelijkheid voor de maatregel bij de jongere wordt gelegd. De maatregel wordt soms als een "gunst" gepresenteerd.
### Interactie
* **Constante aanwezige berisping moreel appel:** Retorische vragen en moralisering maken jongeren onzeker.
* **De ‘waarom’ vraag:** Wordt gesteld voor diagnostische doeleinden, om de jongere te dwingen tot reflectie.
* **Het dossier = personage = de jongere:** Het dossier en de jongere worden in de interactie tegen elkaar uitgespeeld.
* **Responsabiliseringstechnieken:** Jeugdrechters gebruiken technieken om de verantwoordelijkheid van jongeren aan te spreken, met de bedoeling een bekentenis te verkrijgen.
* **Minderjarige geconfronteerd met complexe situatie:** Het verschijnen voor de jeugdrechter vereist strategische communicatie en een positieve uitstraling.
### Conclusie
Het verschijnen voor de jeugdrechter is een praktijk van assessments en responsabilisering, met een directieve rol van de jeugdrechter. Het hoorrecht wordt functioneel gebruikt en het dossier is de centrale referentie voor "de waarheid".
## Hoofdstuk VII. Praktijken van maatschappelijke reactie
### Uitvoering van beslissingen: afhandelingen, maatregelen en sancties MOF
De uitvoering van maatregelen is bevoegdheid van de Vlaamse Overheid. Er is een gebrek aan heldere en consistente statistische gegevens over de jeugdbescherming.
#### Jaarlijkse instroom dossiers delict bij Vlaamse jeugdparketten
In 2022 werden 36.600 jongeren aangemeld voor een misdrijf omschreven feit. Het proces van besluitvorming blijft een "black box".
#### Aantal jongeren met een lopend dossier jeugddelict per provincie
Antwerpen kent de meeste lopende MOF-dossiers. Het grote verschil tussen aangemelde dossiers en lopende dossiers suggereert een selectief proces, mogelijk door sepot of een snellere parketafhandeling.
#### Van beslissing naar uitvoering
De stap van beslissing naar uitvoering omvat verschillende dimensies, waaronder de finaliteit van de maatregel, de impact op de jongere en de rol van de beslissingspraktijk.
#### Beslissingspraktijk en waaier maatregelen
Jeugdrechters beslissen vaak aanbodgericht in plaats van vraaggericht, beïnvloed door de beschikbaarheid van plaatsen en diensten.
#### Praktijk van uitvoering
De uitvoering van maatregelen blijft grotendeels gebaseerd op klassieke methoden: plaatsing in gemeenschapsinstellingen, ambulante afhandeling en uithandengeving.
#### 1. Geplaatst = opgesloten = in detentie?
Plaatsing in gemeenschapsinstellingen, met een penitentiaire geschiedenis, wordt nog steeds gezien als een vorm van detentie. De capaciteit van deze instellingen is een historisch discussiepunt, met een mix van delinquente en niet-delinquente jongeren, hoewel de focus verschuift naar delictplegers.
#### Capaciteit gemeenschapsinstellingen
In 2024 bedroeg de capaciteit 324 plaatsen, verdeeld over campussen met gesloten regimes voor jongens en meisjes, inclusief korte verblijven en "time-out" plaatsen.
#### Verhouding jeugddelict, verontrusting en kortverblijf in gemeenschapsinstelling
1734 opnames in gemeenschapsinstellingen in 2022, met een gemiddelde verblijfsduur die afneemt bij meer opnames. Ongeveer 75% van de jongeren met een MOF-dossier wordt geplaatst.
#### Bedeningen bij de praktijk
* **MOF én VOS maar VOS weg uit gemeenschapsinstellingen?:** Pogingen om VOS-jongeren uit gemeenschapsinstellingen te halen, via "veilig verblijf", lopen nog niet volledig geslaagd [2023](#page=2023).
* **Opnameplicht overheid monopolie op vrijheidsberoving:** Gemeenschapsinstellingen hebben een opnameplicht, in tegenstelling tot private, gesubsidieerde sectoren. Dit leidt tot een heterogene populatie in de instellingen.
* **Plaatsing blijft een opsluiting en/of een vrijheidsberoving:** Controlepraktijken lijken op die in penitentiaire contexten.
#### Jeugd-criminologische bedenkingen bij de praktijk
Er is weinig onderzoek naar de beleving van plaatsing. De institutionalisering en de hiërarchie tussen volwassenen en kinderen zijn belangrijke aspecten.
* **Periodes van langdurige plaatsing:** Vroeger normaal, nu afgenomen door de-institutionalisering.
* **Nazorg/Post-traject:** Nu hervormd tot contextbegeleiding en ambulante omkadering.
* **Spanningsveld:** Tussen gemeenschapsinstellingen en jeugdrechters over autonomie en controle.
#### Citaat uit de beleidsnota over de controles en fouilles in de GI
Controles worden gerechtvaardigd met termen als "orde, veiligheid en hygiëne", maar lijken op penitentiaire detentie.
#### Probleem van de rechtspositie Commissies van toezicht (!)
Jongeren hebben beperkte inspraakmogelijkheden. Commissies van toezicht bieden een kanaal voor klachten, maar de invulling van kinderrechten blijft uitdagend.
#### Onderwijs in samenwerking met school/scholengroep buiten instelling = individueel traject
Nieuwe samenwerkingsvormen met het onderwijs trachten jongeren in instellingen te integreren in hun onderwijstraject.
#### 2. Alternatief & ambulant HR afhandelingen minderjarigen
Alternatieve en ambulante afhandelingen, sinds de jaren '90 officieel geregeld, omvatten herstelbemiddeling, gemeenschapsdiensten en leerprojecten. De herstelbemiddeling domineert dit aanbod.
#### Belang van HR-bemiddeling
Meer dan 70% van de afhandelingen bij HCA-diensten gebeurt via het parket, voornamelijk herstelbemiddeling.
#### Herstelrecht
Herstelrecht focust op de gevolgen van delicten en de toekomst, met bemiddeling als kern. Het juridisch ingebedde herstelrecht bij minderjarigen kent uitdagingen qua vrijwilligheid, erkenning van feiten en de rol van het parket.
#### Vele criminologische vragen bij HR praktijk?
* **Vrijwilligheid en rol van het parket:** Integratie in het juridisch circuit, met vragen over verval van strafvordering na bemiddeling.
* **Rol van de bemiddelaar:** Meerwaarde en neutraliteit van bemiddelaars zijn van belang.
* **Vlaams succes story?:** Hoewel Vlaanderen als succesverhaal wordt gepresenteerd, ontbreekt diepgaand kwalitatief onderzoek naar machtsdynamieken.
* **Dader-slachtoffer bemiddeling = communicatie?:** Indirecte bemiddeling domineert, waarbij dader en slachtoffer elkaar niet ontmoeten.
* **Kunnen jongeren bemiddelen?:** De capaciteit van jongeren, met name onder 12 jaar, om te bemiddelen is een vraagstuk.
* **Wie is het slachtoffer?:** Rechtspersonen als slachtoffer en de hiërarchische verhoudingen bemoeilijken het proces.
* **Het bemiddelingsproces?:** Slechts 30% van de opgestarte bemiddelingen wordt volledig doorlopen. Slachtofferwil is cruciaal.
#### Herstel van de schade?
Herstel richt zich op materiële schadevergoeding en excuses, wat impliceert dat het gaat om kleinere delicten. Dit reflecteert een pedagogische benadering, vergelijkbaar met de berisping.
#### Vragen voor reflectie?
* In naam van het slachtoffer?
* Informaliteit van de procedure en rechten van jongeren.
* De rol van het dossier en de betwisting ervan.
* Diversiteit van jongeren en de selectie voor bemiddeling.
* Leeftijdsondergrens voor bemiddeling.
* Bemiddeling met rechtspersonen.
* Klassieke uitkomsten: financieel herstel en excuses.
#### Algemeen criminologische reflecties
* Grenzen aan inzet herstelrecht.
* Controle op overeenkomsten buiten het justitiële circuit.
* Neutraliteit van bemiddelaars.
* Punitieve aard van herstelrecht.
* De rol van de gemeenschap als slachtoffer.
## Hoofdstuk VIII. Wat doet dat ‘alles’ met een jongere?
### Daderschap slachtofferschap
De klassieke, binaire visie op dader en slachtoffer is problematisch in jeugdcriminologie. Jongeren kunnen zowel dader als slachtoffer zijn, en deze ervaringen beïnvloeden hun ontwikkeling. Trauma-ervaringen worden zelden benaderd vanuit een trauma-perspectief voor delinquente jongeren.
### Slachtofferschap van minderjarigen?
#### Klassiek criminologisch slachtofferschap?
Jeugdcriminologisch onderzoek toont aan dat jongeren slachtoffer worden van gedrag van anderen, zowel in publieke als private ruimtes. Leeftijd is een risicofactor voor slachtofferschap. Victimologisch onderzoek mist echter aandacht voor machtsrelaties in victimisering.
#### Diverse pedagogische praktijken met een impact op kinderen/jongeren
Jeugdrechtpraktijken met een pedagogisch karakter kunnen ook negatieve, iatrogene effecten hebben. Institutionalisering en machtsrelaties spelen hierbij een rol.
#### Diverse vormen van (institutioneel) victimisering
Institutioneel geweld, zoals in Australischeinternaten, kan vergelijkbare patronen vertonen als in het jeugdrecht en de jeugdbescherming. Dit omvat discriminatie en racisme in pedagogische praktijken.
#### De plaatsing en detentie en haar gevolgen
Detentieschade, hoewel zelden zo benoemd in gemeenschapsinstellingen, is een gevolg van pedagogische detentie en het gebruik van legitieme macht.
#### Pedagogische detentie en koloniale praktijken
Koloniale praktijken, zoals de plaatsing van inheemse kinderen in internaten, tonen parallellen met het jeugdrecht, waarbij opvoeding als instrument wordt gebruikt voor integratie en moralisering.
#### Praktijken van gezinsplaatsing
Plaatsing in pleeggezinnen kan leiden tot slachtofferschap en negatieve gevolgen, mede door de scheiding van het eigen gezin. Adoptiepraktijken kunnen de kinderwens van adoptieve ouders primair maken, ten koste van het kind welzijn.
#### Migratie, asiel, vluchtelingen en opvang maatschappelijk klimaat
Kinderen worden vaak gezien als vluchtelingen, waardoor hun kind-zijn overschaduwd wordt door hun migratieachtergrond en de daarmee gepaard gaande problematiek zoals racisme en discriminatie.
#### Institutioneel geweld
Institutioneel geweld is de uitoefening van macht binnen instituties, vaak via huishoudelijke reglementen en disciplinerende maatregelen. Het is vaak onzichtbaar en continu.
#### Problemen en kenmerken van institutionele (pedagogische) settings
* **Kinderrechten:** Het hoorrecht bij de jeugdrechter is formeel, maar de praktijk van het gehoord worden is anders. "In het belang van het kind" is een centraal, maar ambigu concept.
* **Klimaat in instellingen:** De openheid van het klimaat bepaalt de effectiviteit van kinderrechten.
* **Macht en hiërarchie:** Leidt soms tot straffeloosheid voor opvoeders en victimisering van jongeren.
#### Wat is de impact van interventies & pedagogische praktijken?
Impactonderzoek focust vaak op de daling van recidive. Een nulmeting, interventie en resultaat is het klassieke model. De "zwarte doos" van het systeem, de finaliteit van maatregelen, het aanbod, de doelgroep en de uitvoering zelf zijn cruciaal voor het begrijpen van impact.
#### Wat is de (historische) bedoeling van jeugdbescherming finaliteit?
De jeugdbescherming beoogt, sinds 1912, het opvoeden van goede burgers, waarbij problemen geïndividualiseerd worden tot gezins- en opvoedingsproblemen. Sanctie is binnengeslopen, wat leidt tot hybride praktijken.
#### Maatschappelijk “multi-textured JJ policies” (McAra, 2010)
Verschillende, elkaar versterkende finaliteiten bepalen het jeugdbeleid.
#### Beschermen is heropvoeden, genezen, redden, straffen, herstellen, …
De vaagheid van de finaliteit maakt het meten van impact complex, rekening houdend met subjectieve ervaringen en iatrogene effecten.
#### Divers onderzoek
Longitudinaal onderzoek toont aan dat justitieel contact een negatief effect heeft op jongeren. Het belang van "voicing" en onderzoek "met" jongeren is essentieel. Desistance onderzoek focust op het opbouwen van een niet-delinquente identiteit.
#### Waarom belangrijk?
* **Voicing = een stem geven:** Onderzoek met jongeren doorbreekt de objectivering en biedt inzicht in hun ervaringen.
* **Doing research with (!) not on?:** Jongeren zijn geen objecten van onderzoek, maar actieve participanten.
* **Waarom is impact/belevingonderzoek moeilijk?** Het onderzoek is kwetsbaar voor zowel onderzoeker als participant, met ethische overwegingen rond trauma en emoties.
#### Ervaring met jeugdrecht
Jongeren hebben gemengde gevoelens over justitie, ervaren "courtoom stupidity" en beperkte participatie.
#### Er alleen voor staan
Jongeren in jeugdhulpverlening ervaren vaak onderbroken zorgrelaties en het ontbreken van echte menselijke relaties. Het sociaal netwerk is beperkt door institutionele regels.
#### Ervaren van het stigma (labelling & identiteit)
Stigmatisering beïnvloedt het CV en de identiteitsvorming van jongeren. De institutionalisering leidt tot een "nummer" zijn, aangeleerde afhankelijkheid en een problematisch zelfbeeld.
#### Impact van jeugdbescherming op ‘self’ en ‘worden’
Participanten ervaren drie dimensies: het collectieve zelf (deel van de groep, maar onvoldoende autonomie), het problematische zelf (interiorisering van het dossier) en het resistente zelf (veerkracht en copingstrategieën).
#### Aanbevelingen
1. Focus op "wie je kan worden", niet op het probleem.
2. Aandacht voor nazorg en opvolging in de transitie naar volwassenheid.
#### Toekomstperspectief (Sharon Van Audenhove)
* **Positieve toekomst:** Kleine groep, wil jeugdhulpverlening verlaten.
* **Positieve toekomst met problemen:** Grootste groep, draagt rugzak mee.
* **Negatieve toekomst:** Vooral uit handen gegeven jongeren, fatalistisch perspectief.
Belangrijke factoren voor een positieve toekomst: studies, diploma, persoonlijk kapitaal en sociaal kapitaal. Sociale werkers worden vaak niet als steunfiguren gezien.
#### Transitie volwassenheid = kwetsbaar
De transitie naar volwassenheid is kwetsbaar, met een abrupt einde aan hulpverlening en een gebrek aan begeleiding. Het "premie-voor-delict mechanisme" keert terug naar het justitiesysteem. Jeugdbeschermingsinterventies versterken maatschappelijke kwetsbaarheid en bereiden jongeren onvoldoende voor op volwassenheid.
---
### Common mistakes to avoid
* **Onderschatten van de impact van het systeem:** Elk contact met justitie, hoe klein ook, heeft een impact.
* **Focussen enkel op het misdrijf:** De bredere context van maatschappelijke kwetsbaarheid en de persoonlijkheid van de jongere zijn cruciaal.
* **Negeer de "law in action":** Theorie is belangrijk, maar de praktijk van besluitvorming is doorslaggevend.
* **Vergeten van de historische context:** De evolutie van jeugdrecht en de onderliggende maatschappelijke ideeën zijn essentieel voor begrip.
* **Gebruik maken van verouderde definities:** Terminologie en juridische kaders evolueren.
* **Denken in zwart-wit categorieën:** Daderschap en slachtofferschap zijn complex en overlappend.
* **Onderschatten van de rol van de jeugdrechter als "verlicht despoot":** De discretionaire bevoegdheid en de paternalistische houding zijn belangrijke elementen.
* **Negeer de subjectieve ervaring van jongeren:** Hun perspectief is cruciaal voor het begrijpen van de impact van interventies.
* **Verwarring tussen preventie en repressie:** Vroege interventie kan een repressief karakter krijgen.
* **Staar je niet blind op statistieken:** Begrijp de beperkingen en de constructie van data.
```
Glossary
Cover
Cursus jeugdrecht.pdf
Summary
## Algemene inleiding en definities
Het jeugdbeschermingsrecht regelt overheidsinterventies bij twee doelgroepen: kinderen en jongeren die zich in bijzondere probleemsituaties bevinden (VOS: Verontrustende Opvoedingssituatie), of die delicten hebben gepleegd (MOF: Misdrijf Omschreven Feit). Deze interventies kunnen zowel vrijwillig als gerechtelijk van aard zijn en worden vaak uitgevoerd in specifieke voorzieningen. De bevoegdheid om deze interventies te regelen is grotendeels verdeeld tussen de gemeenschappen en de federale staat [1](#page=1).
### Twee doelgroepen
1. **VOS (Verontrustende Opvoedingssituatie):** Kinderen en jongeren die zich in problematische opvoedings- of leefsituaties bevinden die hun ontwikkeling bedreigen. Voorheen ook gekend als POS (Problematische Situaties) of kinderen in gevaar.
2. **MOF (Misdrijf Omschreven Feit):** Jongeren die feiten plegen die als misdrijf omschreven zijn. In Vlaanderen wordt dit vaak 'jeugddelict' genoemd.
Er is geen strikte scheiding tussen deze twee groepen; vaak is er een overlapping en kan de ene situatie overgaan in de andere, bijvoorbeeld wanneer een probleemgedrag van een VOS-jongere escaleert tot een delict [1](#page=1).
### Twee soorten hulpverlenende interventies
1. **Sociale, vrijwillige interventies:** Hulpverlening die gebaseerd is op medewerking en instemming van de jongere en/of zijn ouders.
2. **Gerechtelijke, gedwongen interventies:** Maatregelen die door een rechter worden opgelegd, waarbij dwang kan worden toegepast.
Er bestaan 'bruggen' tussen beide systemen, waardoor een overstap van vrijwillige naar gedwongen hulpverlening mogelijk is [1](#page=1).
### Twee bevoegdheidsniveaus
De bevoegdheid voor jeugdbescherming is primair bij de gemeenschappen gelegen, maar de federale overheid behoudt belangrijke bevoegdheden op specifieke gebieden [1](#page=1) [6](#page=6).
### Het sui generis karakter van het jeugdrecht
Het jeugdrecht kenmerkt zich door een eigensoortig karakter, dat blijkt uit zes aspecten:
1. **Specifieke procedures:** Afwijkingen van het volwassen strafrecht, zoals de afschaffing van de wet op voorlopige hechtenis ten gunste van voorlopige bewaring in het jeugdrecht. Ook de rol van de alleen zetelende jeugdrechter die de jongere van begin tot eind opvolgt, is kenmerkend [1](#page=1) [2](#page=2).
2. **Specifieke doelgroep:** Een aparte categorisering van kinderen en jongeren [2](#page=2).
3. **Kinderrechten:** Integratie van kinderrechten in de wetgeving en praktijk [2](#page=2).
4. **Gezinsgerichtheid:** De aanpak richt zich niet enkel op de jongere, maar ook op de ouders en het gezin. De verantwoordelijkheid voor het feit ligt niet exclusief bij de dader; ouders kunnen betrokken worden [2](#page=2).
5. **Subsidiariteit:** De overheid probeert eerst het gezin zelf de problemen te laten oplossen, met een ondersteunende rol voor de overheid, voordat er ingrijpende maatregelen worden genomen. Dit is een *ultimum remedium* [2](#page=2).
6. **Finaliteit:** De primaire finaliteit van het jeugdrecht is hulpverlening en re-integratie, niet louter straf of leedtoevoeging. Pure repressie is niet toegestaan [2](#page=2).
## Hoofdstuk I. Tijdlijn en bevoegdheidsverdeling
### Historisch-juridische tijdlijn
De evolutie van het jeugdrecht is gekenmerkt door belangrijke verschuivingen in wetgeving en maatschappelijke visies [3](#page=3).
#### Kinderbescherming (Gerechtelijk) - 1912
* Ontstaan van gerechtelijke jeugdbescherming; voor 1912 vielen kinderen onder het volwassen strafrecht.
* Toenmalige doelgroepen:
* **MOF:** Jeugddelinquenten tot 16 jaar.
* **Pre-delinquentie:** Gedragingen zoals bedelarij, landloperij, ontucht, en nefaste eigen bezigheden werden als voortekenen van delinquent gedrag beschouwd.
* **Ouderlijke klacht bij wangedrag:** Ouders konden een klacht indienen tegen hun eigen kind.
* **Ontzetting uit de ouderlijke macht van onwaardige ouders:** Ouders die hun kinderen in slechte omstandigheden opvoedden, konden uit hun ouderlijke macht worden ontzet. Dit was een doorbraak, omdat ouderlijke macht voordien onaantastbaar was [3](#page=3).
* De wet van 1912 voorzag geen specifieke bescherming voor slachtofferkinderen, wat in de praktijk leidde tot creatieve oplossingen waarbij ouders vrijwillig een ouderlijke klacht indienden om het kind onder de bevoegdheid van de kinderrechter te brengen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### Jeugdbescherming (Sociaal en Gerechtelijk) - 1965
* Naast het gerechtelijke luik werd ook een sociaal, vrijwillig luik ingevoerd met de oprichting van comités in elk arrondissement.
* De leeftijd voor MOF werd verhoogd naar 18 jaar (wat reeds in de praktijk gebeurde).
* De categorie van pre-delinquenten werd behouden en uitgebreid (bv. spijbelen, cafés/discotheken bezoeken onder bepaalde leeftijd).
* Slachtofferkinderen van onwaardige ouders werden onder de noemer 'kinderen in gevaar' naar de jeugdrechter gestuurd.
* De ontzetting van onwaardige ouders bleef een bevoegdheid van de jeugdrechter.
* Kritiek op deze wet was dat de doelgroep uit de lagere klasse kwam, terwijl het systeem meer gericht leek op de hogere klasse [4](#page=4).
#### Jaren '80: Een keerpunt?
* Meer kritiek op het bestaande denken, wat leidde tot pleidooien voor de uitfasering van jeugdbescherming.
* Kritiek op sociale controle door de hogere klasse over de lagere klasse, en op het idee dat kinderen geen inspraak hadden. Kinderen werden gezien als objecten van het recht [4](#page=4).
* De staatshervorming in België vanaf de jaren '80 creëerde onduidelijkheid over de bevoegdheidsverdeling inzake jeugdbescherming, wat de hervorming vertraagde [4](#page=4) [5](#page=5).
* De vraag rees of jeugdbescherming onder 'bijstand aan personen' (gemeenschappen) of 'justitie' (federale overheid) viel [6](#page=6).
#### Vlaamse decreten - 1985/1990/2013 (Integrale Jeugdhulp)
* Na de staatshervorming gingen bevoegdheden over naar de gemeenschappen.
* In Vlaanderen werden zowel jeugddelinquenten als slachtoffers van hun thuismilieu samengebracht onder het begrip 'problematische opvoedingssituatie' (POS), later 'verontrustende opvoedingssituatie' (VOS). Men stapte af van een opsomming van gedragingen naar een meer algemene definitie [5](#page=5).
#### Federale wetten - Jeugdbeschermingswet 1965 (zoals gewijzigd in 1994, 2006)
* Jeugddelinquenten en ontzette ouders bleven aanvankelijk federaal geregeld.
* Na de staatshervorming van 2014 werd de bevoegdheid voor de 'opgave van de maatregel op de reactie' (hoe te reageren op jeugddelinquenten) overgeheveld naar de gemeenschappen. Men wilde niet dat er verschillende strafbaarstellingen per gemeenschap zouden komen, maar wel verschillende reacties [5](#page=5).
* Sinds 2019 bestaat een Vlaams Jeugddelinquentierecht [5](#page=5).
### Bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen
De bevoegdheidsverdeling is het resultaat van politieke en juridische strijd, wat niet altijd tot een coherente juridische uitkomst leidde [6](#page=6).
#### Een politieke strijd
De strijd tussen ministers Rika Steyaert (Vlaanderen) en Jean Gol (Justitie) over de bevoegdheid voor jeugdbescherming was cruciaal [6](#page=6) [7](#page=7).
##### Communautarisering van de jeugdbescherming in drie stappen
* **Stap 1: Oprichting 3 gemeenschappen en 3 gewesten.** Gemeenschapsbevoegdheden omvatten onder meer 'bijstand aan personen', terwijl justitie een federale bevoegdheid bleef. De vraag rees of gerechtelijke jeugdbescherming onder 'bijstand' of 'justitie' viel [1980](#page=1980) [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Stap 2: Verduidelijking bevoegdheid jeugdbescherming en Art. 5, §1, II, 6° BWHI.** Het Arbitragehof oordeelde dat de finaliteit van jeugdbescherming hulp- en dienstverlening is, ongeacht de dwingende aard, en dat de gemeenschappen bevoegd zijn. Wel bleven burgerrechtelijke regels, strafrechtelijke regels (strafbaarstelling), de organisatie van jeugdgerechten, en de ontzetting uit ouderlijk gezag/toezicht op gezinsbijslag federale materies [1988](#page=1988) [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Stap 3: Toch weer (meer) federaal, of neen, toch gemeenschappen.** De federale Everberg-wet die een federale instelling oprichtte ondanks de gemeenschapsbevoegdheden, werd door het Arbitragehof met enige terughoudendheid aanvaard vanwege de specifieke omstandigheden en de finaliteit van maatschappelijke veiligheid [2002](#page=2002) [2003](#page=2003) [9](#page=9).
* **Zesde Staatshervorming:** Verdere overheveling van bevoegdheden naar de gemeenschappen, met name de opgave van de maatregelen (reactie op jeugddelinquentie), leeftijdsgrenzen en plaatsingen. De bevoegdheid voor 'uit handen gegeven' jongeren bleef gedeeltelijk federaal, met uitzonderingen. De overlegverplichting tussen federale en gemeenschapsniveau voor maatregelen verviel [10](#page=10) [2014](#page=2014).
#### Een juridische strijd
Het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) oordeelde dat de finaliteit van jeugdbescherming hulp- en dienstverlening is, wat de gemeenschappen bevoegd maakte, zelfs bij dwingende maatregelen. Dit gold zowel voor POS als MOF [7](#page=7).
### Bevoegdheidsverdeling vandaag
De bevoegdheidsverdeling is complex door de evolutie van staatshervormingen en de impliciete bevoegdheden die gemeenschappen soms uitoefenen om hun eigen bevoegdheden te realiseren. De federale overheid bepaalt de strafbaarstellingen, terwijl de reactie op jeugddelinquentie en de procedures grotendeels gemeenschapsbevoegdheid zijn [37](#page=37) [83](#page=83).
#### Anno 2024 in Vlaanderen: Rechtsbronnen
* Vlaamse Gemeenschap: Decreet Integrale Jeugdhulp voor VOS, en het Jeugddelinquentierecht voor MOF [2013](#page=2013) [2019](#page=2019).
* Federaal: Gerechtelijk recht en de Jeugdbeschermingswet 1965 (zoals gewijzigd) [11](#page=11).
#### Anno 2024 in Brussel: Rechtsbronnen
* Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC): Ordonnantie betreffende de jeugdhulpverlening (VOS) en jeugdbescherming (MOF) (2019, nog niet volledig inwerking).
* Federaal: Gerechtelijk recht en de Jeugdbeschermingswet 1965 (zoals gewijzigd) [11](#page=11).
#### Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC)
Opgericht in Brussel in 1989, oefent de GGC bevoegdheden uit inzake gezondheid en bijstand aan personen, inclusief jeugdhulp en -bescherming [12](#page=12).
### Hoofdstuk II. Kinderechten – Internationale en Europese rechtsnormen
Het Europese en internationale kinderrechtenkader heeft na WO II een aanzienlijke impact gehad op de evolutie van het jeugdrecht [15](#page=15).
#### Waarom kinderrechten?
##### Trendbreuk in de 20ste eeuw
De maatschappelijke visie op kinderen is verschoven van 'kinderen moeten luisteren' naar 'kinderen moeten serieus genomen worden en er moet naar hen geluisterd worden'. Deze trendbreuk, vanaf de jaren '60/'70, wordt sterk gedreven door de kinderrechtenbeweging [15](#page=15).
##### Belangrijke symbolen in die kinderrechtenbeweging
* **Supreme Court, Kent v. US:** Dit arrest benadrukte dat kinderen in het jeugdbeschermingssysteem noch de bescherming van volwassenen, noch de beloofde hulpverlening ontvingen, wat de noodzaak voor betere rechten aangaf [15](#page=15) [1966](#page=1966).
* **M. Van de Kerckhove:** Onderzoek naar het jeugdrecht in de jaren '70 toonde aan dat zogenaamde 'beschermende' maatregelen vaak neerkwamen op vrijheidsberoving met als hoofddoel de bestrijding van jeugddelinquentie, met gebrek aan klassieke rechtswaarborgen [16](#page=16).
De kinderrechtenbeweging ontstond als reactie op de praktijken van jeugdbescherming, waarbij kinderen als objecten werden behandeld en er een afbrokkeling was van klassieke juridische beginselen zoals legaliteit en proportionaliteit [16](#page=16) [17](#page=17).
#### Internationaal/Europees kinderrechtenkader
Na WO II ontstond het besef van de noodzaak van internationale normen voor mensenrechten. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) zijn hier cruciaal.
* **VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind:** Specifiek gericht op kinderrechten, met onder meer participatierechten (art. 12 IVRK). Het ziet kinderen als rechtssubjecten [18](#page=18) [1989](#page=1989) [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens:** Bevat algemene mensenrechten die ook op kinderen van toepassing zijn. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft een sterk toezichtsmechanisme [18](#page=18) [1950](#page=1950).
Het verschil zit met name in het toezichtsmechanisme: het Comité inzake de Rechten van het Kind (VN) is zwakker dan het EHRM [18](#page=18).
#### Internationaal Verdrag Rechten van het Kind [1989](#page=1989).
##### Algemeen - Historisch
Het Verdrag voor de Rechten van het Kind, dat voortbouwde op eerdere verklaringen (Genève 1959), verbindt lidstaten tot specifieke verplichtingen. Het introduceert voor het eerst participatierechten en heeft een comprehensief karakter dat rechten uit verschillende domeinen omvat (onderwijs, gezondheid, milieu etc.) [19](#page=19) [20](#page=20).
##### De 3 P's van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
1. **Provisions:** Voorzien van diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding.
2. **Protection rights:** Bescherming tegen mishandeling, geweld, uit huis plaatsingen.
3. **Participation rights:** Recht om hun mening te uiten in procedures die hen aanbelangen.
Soms wordt een vierde P genoemd: **Preventie**, gericht op het vermijden van schendingen van kinderrechten, zoals kinderarmoede [20](#page=20).
#### Rechtskracht van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind
België is gebonden door het IVRK na ratificatie. Burgers kunnen zich in principe op directe werking van specifieke, duidelijke en nauwkeurige artikelen beroepen voor een Belgische rechtbank [19](#page=19).
##### Strafrechtelijke relevante bepalingen
* **Art. 3 IVRK (Belang van het kind):** Hoewel de directe werking erkend wordt, is de precieze invulling van 'belang van het kind' soms vatbaar voor interpretatie [19](#page=19) [21](#page=21).
* **Art. 12 IVRK (Insprake en hoorrecht):** Duidelijk en letterlijk opgenomen in de Belgische jeugdbeschermingswet. Kritiek is dat er soms enkel formeel gehoord wordt, zonder dat de mening daadwerkelijk gewicht krijgt [21](#page=21).
* **Art. 37 IVRK (Foltering en vrijheidsberoving):** Vrijheidsberoving moet een uiterste middel zijn, voor korte duur en met waarborgen. Levenslange straffen zijn verboden [21](#page=21).
* **Art. 40 IVRK (Strafrecht op maat van het kind):** Het rechtssysteem moet op maat van het kind zijn, gericht op re-integratie en met veel alternatieve maatregelen [21](#page=21) [22](#page=22).
Het VN Comité inzake de Rechten van het Kind monitort de naleving en geeft aanbevelingen. Vaak terugkerende kritiekpunten voor België zijn de uithandengeving en het ontbreken van een verbod op de 'pedagogische tik' [22](#page=22).
#### Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Het EVRM beschermt individuen tegen de overheid. De artikelen hebben directe werking en kunnen door burgers voor elke rechtbank worden ingeroepen [26](#page=26).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een sterker toezichtsmechanisme dan het VN-comité. De case law van het Hof creëert recht en de lidstaten moeten dit volgen. Het Hof kan schadevergoeding toekennen, maar controleert ook de aanpassing van nationale regelgeving [27](#page=27).
#### De impact van het EHRM op het (Belgische) jeugdrecht
* **Bouamar v. België:** Veroordeling van België wegens plaatsing van minderjarigen in volwassen gevangenissen zonder advies en zonder hoorrecht. Dit leidde tot een versterking van de rechtspositie van minderjarigen in 1994 [1988](#page=1988) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Bulger-case:** Schending van art. 6 EVRM door het gebrek aan participatie van kinderen in het proces. De zaak toonde de noodzaak aan om rechtspraak aan te passen aan de leeftijd van kinderen [1999](#page=1999) [29](#page=29).
* **Salduz v. Turkije:** Veroordeling van Turkije omdat een minderjarige niet bijgestaan werd door een advocaat tijdens een politieverhoor. Dit leidde in België tot de 'Salduz-wet' die verplichte rechtsbijstand voor minderjarigen voorziet [2008](#page=2008) [2011](#page=2011) [30](#page=30).
### Hoofdstuk III. MOF - Misdrijf Omschreven Feiten
#### Het hervormingsdebat en de modellenstrijd
##### Kritieken op jeugdbeschermingswet 1965
Vanaf de jaren '70 kwam kritiek op de jeugdbeschermingswet, met name op het zien van kinderen als objecten en de klasse-specifieke focus [33](#page=33).
##### Modellenstrijd
Er zijn drie modellen die de aanpak van jeugddelinquentie proberen te kaderen:
1. **Beschermingsmodel:** Ziet een delict als symptoom van onderliggende problemen. De focus ligt op hulpverlening en het wegwerken van het probleem, met een uitgangspunt van strafrechtelijke onverantwoordelijkheid. Dit model biedt minder zekerheid en proportionaliteit ten opzichte van het delict zelf [34](#page=34).
2. **Sanctiemodel (Justice Model):** Benadrukt de verantwoordelijkheid van de jongere en de toepassing van proportionele, constructieve sancties met respect voor rechtswaarborgen [34](#page=34).
3. **Herstelmodel:** Focust op het herstel van de schade die door het slachtoffer is geleden, met nadruk op dader-slachtoffer bemiddeling [34](#page=34) [35](#page=35).
#### Hervormingsdebat
België heeft door de staatshervormingen en de arresten van het EHRM (zoals Bouamar) geleidelijk de jeugdwet hervormd. De trend 'get tough on crime' in de jaren '90 leidde tot pleidooien voor een volwassen aanpak (adultification) en een verlaging van de leeftijd voor uithandengeving [35](#page=35).
##### Hervorming (Onkelinx) 2006
De hervorming van 2006 behield het beschermingsmodel maar introduceerde responsabiliserende elementen en meer rechten voor jongeren. Ook werden herstelrechtelijke experimenten en alternatieve praktijken gelegaliseerd. Het resultaat was een hybride model [36](#page=36).
##### Laatste staatshervorming [2014](#page=2014).
De bevoegdheid voor de 'opgave van de reactie' op jeugddelinquentie ging over naar de gemeenschappen, wat leidde tot verschillende Vlaamse en Franstalige decreten. Vlaanderen streeft naar een maximale invulling van haar bevoegdheden, waarbij ook procedurele aspecten geregeld worden via de theorie van impliciete bevoegdheden [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
#### De krachtlijnen van het Vlaams jeugddelinquentierecht (MVT)
Het Vlaams Jeugddelinquentierecht introduceert [2019](#page=2019):
##### Verantwoordelijkheid & Sancties
* **Verantwoordelijkheid van jongeren:** Afstand van het exclusieve beschermingsmodel. Jongeren worden juridisch gezien als daders van een 'jeugddelict' en kunnen gesanctioneerd worden [38](#page=38).
* **Verantwoordelijkheid: Leeftijdsgrenzen:** Een ondergrens van 12 jaar voor verantwoordelijkheid wordt geïntroduceerd (idealiter 14 jaar volgens IVRK), met uitzonderingen zoals de uithandengeving (vanaf 16 jaar) en GAS-boetes (vanaf 14 jaar). Sancties gelden tot het einde, zonder leeftijdsplafond (behalve voor kinderpsychiatrie tot 19 jaar) [38](#page=38) [39](#page=39).
##### Duidelijk, Snel, Constructief en Herstelgericht
* **Duidelijkheid:** Sancties worden normbevestigend, de ernst van het delict wordt belangrijker, en de duur van sancties wordt afgebakend [40](#page=40).
* **Snelle afhandeling:** Het Openbaar Ministerie krijgt meer afhandelingsmogelijkheden om het jeugdrecht te vermijden [40](#page=40).
* **Constructief:** Rekening houden met specifieke behoeften van minderjarigen en gericht op re-integratie [40](#page=40).
* **Herstelgericht:** Mogelijkheid van dader-slachtoffer bemiddeling en herstelgericht groepsoverleg [40](#page=40).
##### Evidenced Based Werken
De nadruk ligt op wetenschappelijk onderzoek, maar evaluatie is nog nodig. Kritiek is er op de uithandengeving, die vaak leidt tot hogere recidive door stigmatisering en internalisering [40](#page=40).
##### Gedifferentieerd aanbod van antwoorden
Het decreet voorziet in een breed scala aan reacties, waaronder herstelrecht, positieve projecten en sancties, wat het hybride karakter ervan onderstreept [41](#page=41).
##### Verschillende reactiekaders
* **Herstelrechtelijk kader:** Prioriteit voor herstelrecht en schadevergoeding aan het slachtoffer.
* **Sanctiekader:** De jeugdrechtbank legt sancties op.
* **Zorg en veiligheid:** Voor jongeren met psychiatrische problematiek.
Het beschermingsmodel lijkt te verdwijnen, hoewel elementen ervan (bv. rekening houden met leefmilieu) blijven bestaan [41](#page=41).
##### Scheiding MOF-VOS in de gemeenschapsinstellingen
Het decreet streeft naar een scheiding tussen MOF en VOS in gemeenschapsinstellingen, maar in de praktijk is dit niet altijd strikt, mede door plaatsgebrek en het 'vermoffen' van VOS'en door hen als MOF te beschouwen bij delictpleging [41](#page=41) [42](#page=42).
#### Het Openbaar Ministerie
Het OM heeft drie mogelijkheden in Vlaanderen: de jeugdrechter vorderen, de jongere doorverwijzen naar jeugdhulp, of zelf zaken afhandelen (sepot, waarschuwingsbrief) [44](#page=44) [45](#page=45).
##### Schema (Federale) Procedure - Vlaamse Reacties op Jeugddelinquentie
```mermaid
graph TD
A[Politie PV --> B{OM}
B -- Feitenonderzoek --> C{Afhandeling of JR vorderen}
C -- Afhandeling --> D[Sepot, Waarschuwing, Voorwaardelijk Verval, Bemiddeling, Positief Project C -- JR vorderen --> E[Voorbereidende Rechtspleging (JR kabinet)
E --> F[Beschikking met Maatregel F --> G[Rechtspleging ten gronde (JRB openbare zitting)
G --> H[Vonnis met Sancties H --> I[Uitvoering Maatregel/Sanctie I -- Herziening --> E
```
##### Afhandelingswijzen van het OM (artt. 8-13 Jeugddelinquentierecht)
* **Sepot (artt. 8-10):** Technisch (geen dader gevonden) of opportuniteitssepot (niet opportuun om te vervolgen).
* **Voorwaardelijk verval van de strafvordering (art. 11):** Opleggen van voorwaarden (bv. plaatsverbod, leerproject). Bij naleving volgt verval van strafvordering.
* **Bemiddelingsaanbod (art. 12):** Dader-slachtoffer bemiddeling, mits vrijwilligheid en instemming van het OM.
* **Positief Project (max. 30u) (art. 13):** Jongere stelt zelf een project voor ter rechtzetting.
### Hoofdstuk IV. Van POS naar VOS - Jeugdhulprecht in grote lijnen
Verontrustende situaties (VOS) vormen een belangrijke groep, gekenmerkt door een brede definitie die soms leidt tot discussie over het legaliteitsbeginsel [63](#page=63) [64](#page=64).
#### Historische evolutie
De aanpak van VOS is geëvolueerd van een juridisch-gestuurde definitie naar een meer orthopedagogische en vage invulling (eind 20e eeuw), waarbij de rol van sociaal werkers en psychologen belangrijker werd. Er was een verschuiving van gerechtelijke naar buitengerechtelijke, vrijwillige hulpverlening [1912](#page=1912) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
#### Bijzondere Jeugdbijstand 1985/1990
De invoering van de term 'problematische opvoedingssituatie' (POS), later 'verontrustende opvoedingssituatie' (VOS), betekende een meer orthopedagogische omschrijving. De scheiding tussen buitengerechtelijke en gerechtelijke hulp werd versterkt [64](#page=64) [66](#page=66).
#### VOS: Verontrustende Situatie
Een verontrustende situatie wordt gedefinieerd als een situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt, waardoor jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk kan zijn. De beoordeling hiervan ligt bij professionele actoren [65](#page=65).
#### Maatschappelijke Noodzaak (art. 2, §6, 34)
Dit is de kwalificatie die gemandateerde voorzieningen geven aan een verontrustende situatie, wat de noodzaak tot jeugdhulp vastlegt [65](#page=65).
#### Scheiding & Prioriteit Buitengerechtelijke (Vrijwillige) Jeugdbijstand
Vanaf 1990 werd een duidelijke scheiding nagestreefd tussen buitengerechtelijke en gerechtelijke jeugdbescherming om informatie-uitwisseling en vertrouwen te waarborgen [66](#page=66).
#### Integrale Jeugdhulp vandaag (VOS) - 3 manieren van gedwongen jeugdhulpverlening
De jeugdrechter kan bevoegd worden via:
1. **Normale procedure:** Gemanadeerde voorzieningen verwijzen door naar het parket bij gebrek aan medewerking.
2. **Procedure bij hoogdringendheid:** Wanneer gerechtelijke hulp dringend noodzakelijk is en de integriteit van de minderjarige beschermd moet worden.
3. **Bij MOF-vordering:** Wanneer een jongere die een MOF pleegde, zich ook in een VOS-situatie bevindt.
#### Integrale Jeugdhulp (Missie, Principes & Doelstellingen)
De Integrale Jeugdhulp beoogt een beter gestructureerd en vraaggericht aanbod, met focus op continuïteit, flexibiliteit en participatie [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70).
* **Principes:** Recht op jeugdhulp (binnen beschikbare middelen), cliënt- en contextgericht werken, eigen kracht en participatie, subsidiariteit, en scheiding vrijwillige/gerechtelijke hulp [70](#page=70).
* **Doelstellingen:** Vermaatschappelijking, tijdige toegang, flexibiliteit, continuïteit, gepast omgaan met VOS, subsidiair crisis aanbod, maximale participatie en integrale aanpak [70](#page=70).
#### Organisatie van Integrale Jeugdhulp
##### Overzicht Interventiegronden
1. **Vraag om behoefte aan jeugdhulp:** Eenieder mag hulp vragen.
2. **Mogelijkheid voor gemandateerde voorzieningen:** Optreden bij verontrustende situaties die maatschappelijk ingrijpen vereisen.
3. **Crisissituatie:** Snelle interventie bij acute noodsituaties.
##### Modulering Jeugdhulp (artt. 11-16)
Hulpverlening gebeurt via afgebakende 'modules' (typemodules), onderverdeeld in rechtstreeks toegankelijke (eerste lijn) en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp [71](#page=71).
##### ITP: Toegangsticket voor Niet Rechtstreekse Jeugdhulp (artt. 17 -29)
De Intersectorale Toegangspoort (ITP) beheert de toegang tot niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, stelt prioriteiten en beheert wachtlijsten [72](#page=72) [73](#page=73).
#### Crisisjeugdhulpverlening (art. 44)
Acute noodsituaties die onmiddellijk ingrijpen vereisen, met per regio een permanent, maar subsidiair aanbod [73](#page=73).
#### Gemandateerde Voorzieningen (artt. 32-43)
Centra zoals OCJ en VK treden op bij ingewikkeldere problemen en kunnen zaken doorsturen naar het parket bij gebrek aan medewerking [74](#page=74).
#### Gerechtelijke Jeugdhulpverlening (art. 47)
De jeugdrechtbank kan, met dwang, maatregelen opleggen. De procedurele regels zijn federaal, maar de gemeenschappen bepalen de maatregelen. In Brussel geldt de Ordonnantie van 2004 (en de toekomstige van 2019) [81](#page=81).
### Hoofdstuk V. Jeugdprocesrecht (Gerechtelijk Recht)
De gerechtelijke procedures in jeugdzaken zijn in beginsel federaal, maar gemeenschappen kunnen via impliciete bevoegdheden procedurele aspecten regelen. Het jeugdprocesrecht is strafrechtelijk geaard maar eigensoortig (sui generis), met specifieke waarborgen voor minderjarigen [83](#page=83) [84](#page=84).
#### Protectionele procedures voor jeugdrechtbank zijn federale bevoegdheid
#### Gerechtelijk Procedure voor MOF/VOS
De procedure is grotendeels gelijk voor MOF en VOS, maar gemeenschappen kunnen afwijkingen invoeren, met name wat betreft de duur van de voorbereidende rechtspleging [83](#page=83).
#### Gevolg: Verschillende versies Jeugdbeschermingswet 1965
Door de toepassing van impliciete bevoegdheden door de gemeenschappen, kent de federale wet van 1965 verschillende versies [84](#page=84).
#### Protectionele procedures zijn ‘strafrechtelijk geaard’ (art. 62 JBW)
Het jeugdrecht is gebaseerd op strafrechtelijke principes, maar met aanpassingen voor minderjarigen. Het politieverhoor van minderjarigen vereist verplichte bijstand van een advocaat (art. 47 bis Wetboek van Strafvordering) [84](#page=84).
#### Sui Generis, Protectionele Procedure
De procedure wijkt af van het volwassen strafrecht door o.a. de rol van de jeugdrechter (onderzoek naar persoonlijkheid en omgeving, opvolging), de mogelijkheid tot herziening van maatregelen, en de afwezigheid van bepaalde procedurele fasen (bv. raadkamer) [85](#page=85).
#### Groeiende aandacht rechtspositie van het kind
De evolutie van kind als object naar subject van recht heeft geleid tot meer proceswaarborgen, mede onder invloed van het EHRM (Bouamar-arrest) en het IVRK [85](#page=85).
#### Afwijkingen van de strafrechtelijke procedure
* De onderzoeksrechter komt zelden tussen; de jeugdrechter is primair bevoegd [86](#page=86).
* Altijd een rechterlijk bevel nodig voor aanhouding [86](#page=86).
* Ouders moeten geïnformeerd worden bij aanhouding [86](#page=86).
* Dezelfde, alleenzetelende rechter volgt het dossier op, wat kan leiden tot een sterke vertrouwensband maar ook tot afhankelijkheid van een specifieke rechter [86](#page=86).
* Geen raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling [86](#page=86).
* Herziening van maatregelen is mogelijk, wat het principe van 'gezag van gewijsde' doorbreekt [86](#page=86).
* Gespecialiseerde jeugdactoren, gezinsplaats bepaalt territoriale bevoegdheid, geen burgerlijke partijstelling bij onderzoeksrechter/jeugdrechtbank in de beginfase [86](#page=86).
#### Het idee van de gespecialiseerde actoren (Voorafgaande Titel, 2° Jeugdwet)
Het jeugdrecht werkt met gespecialiseerde actoren: jeugdparket, jeugdcriminologen, jeugdrechters, Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank, jeugdadvocaten en specifieke voorzieningen voor jongeren [86](#page=86) [87](#page=87).
#### Gezinsplaats bepaalt de territoriale bevoegdheid (art. 44 Jeugdwet)
Niet de plaats van het misdrijf, maar de verblijf- of gezinsplaats van de jongere of het gezin bepaalt de bevoegdheid van de jeugdrechter. Bij geen gekende verblijfplaats geldt de plaats van het misdrijf of aantreffen [87](#page=87).
#### OM heeft een vorderingsmonopolie
Alleen het OM kan de procedure starten, wat afwijkt van het burgerlijk strafrecht waar slachtoffers zich burgerlijk partij kunnen stellen. Slachtoffers kunnen zich wel burgerlijk partij stellen zodra de procedure gestart is [88](#page=88).
#### Elke minderjarige wordt afzonderlijk en persoonlijk berecht (art. 56, lid 2 JBW)
Elke minderjarige wordt apart berecht, ook bij meerdere betrokkenen bij eenzelfde delict [88](#page=88).
##### Voorbereidende Fase (Art. 50-51 JBW Art. 19 Jeugddelinquentierecht)
De jeugdrechter kan in de voorbereidende fase maatregelen treffen en een maatschappelijk onderzoek laten uitvoeren, na de jongere gehoord te hebben. De duur van deze fase kan, mede door Vlaamse regelgeving, aanzienlijk verlengd worden [83](#page=83) [88](#page=88).
##### Rechtspleging ten gronde
De jeugdrechtbank bepaalt de definitieve interventies (maatregelen bij VOS, sancties bij MOF) [88](#page=88).
#### Proceswaarborgen
* **Het hoorrecht (art. 52ter, eerste lid art. 15 Vlaams Decreet):** Recht om gehoord te worden vooraleer maatregelen worden opgelegd. Uitzonderingen zijn mogelijk [89](#page=89).
* **Verplichte bijstand van een advocaat (art. 52ter, tweede lid art. 15 VL. Decreet):** Verplicht, ook in de voorbereidende fase. Jongeren kunnen hier geen afstand van doen [89](#page=89).
* **Inzagerecht in het dossier (art. 55):** Partijen hebben inzage, maar het maatschappelijk onderzoek is enkel toegankelijk voor de advocaat, uit bezorgdheid over de impact op de minderjarige [90](#page=90).
* **Motiveringsplicht jeugdrechter/jeugdrechtbank (art. 52ter, derde lid):** Beschikkingen en vonnissen moeten gemotiveerd worden, met verwijzing naar specifieke factoren (ernst delict, persoonlijkheid, recidive, etc.). Het 'belang van het kind' is echter afwezig in de Vlaamse lijst van factoren [91](#page=91).
* **Afschrift:** Afschriften van beschikkingen en vonnissen moeten aan de jongere, ouders en advocaat worden overhandigd [92](#page=92).
* **Rechtsmiddelen (art. 52ter en 58 JBW):** Hoger beroep is mogelijk tegen beschikkingen en vonnissen, met specifieke termijnen [92](#page=92).
#### Openbaarheid
De rechtspleging ten gronde is in principe openbaar, maar er kan met gesloten deuren worden geprocedeerd [92](#page=92).
#### Waarborgen bij uitvoering maatregelen en sancties
* **Klachtrecht in gesloten instellingen (decreet 2017):** Regelt het recht van jongeren om te klagen, met maandcommissarissen en een klachtencommissie [92](#page=92).
* **Decreet Rechtspositie:** Voorziet in rechten voor jongeren in zowel integrale jeugdhulp als jeugddelinquentierecht [93](#page=93).
#### Herziening (art. 60 JBW)
Maatregelen en sancties kunnen te allen tijde herzien worden, ambtshalve of op verzoek. In het Vlaams jeugddelinquentierecht kunnen maatregelen/sancties enkel verlicht worden [93](#page=93).
#### Verbod op publicatie & verspreiding (art. 433bis Sw.)
De identiteit van minderjarigen en de inhoud van debatten mogen niet openbaar gemaakt worden. Definitieve sancties komen wel in het strafregister, maar kunnen na verloop van tijd geschrapt worden [93](#page=93) [94](#page=94).
### Hoofdstuk VI. Maatregelen ten aanzien van de ouders
Maatregelen ten aanzien van ouders betreffen voornamelijk ontzetting uit het ouderlijk gezag of toezicht op gezinsbijslagen. Dit blijft een federale materie [95](#page=95).
* **1912:** Introductie van het idee van 'onwaardige ouders' en ontzetting uit ouderlijk gezag, vanuit de *parens patriae* filosofie [95](#page=95) [96](#page=96).
* **1965:** Toezicht op gezinsbijslagen en opvoedingsbijstand werden toegevoegd.
* **Jaren '80 staatshervormingen:** Opvoedingsbijstand ging naar de gemeenschappen, terwijl ontzetting en gezinsbijslag federaal bleven [95](#page=95).
* **Huidig:** Het 'delict gericht werken met ouders' valt onder gemeenschapsbevoegdheid [96](#page=96).
#### Historisch perspectief
De filosofie van *parens patriae* legitimeerde overheidsinterventie wanneer ouders hun macht misbruikten [96](#page=96).
#### Vandaag de dag
Het 'delict gericht werken met ouders' kan gezien worden als bijstand (gemeenschapsbevoegdheid) [96](#page=96).
#### Toezicht op gezinsbijslagen
De overheid kan toezicht bevelen indien de bijslagen niet in het belang van het kind worden aangewend of de opvoedingsomstandigheden kennelijk en doorgaans onvoldoende zijn [97](#page=97).
#### Ontzetting uit het ouderlijk gezag (artt. 32 en 33 Jeugdwet)
Dit is een facultatieve maatregel, die gedeeltelijk of geheel kan zijn, en die de ouderlijke rechten (gezag over persoon en goederen, materiële bewaring, persoonlijk contact, opvoeding) beperkt. Het kan worden toegepast bij ouders die hun verplichtingen zwaar verzaken [97](#page=97) [98](#page=98).
### Hoofdstuk VII. Federale Bevoegdheid (JBW)
#### Toezicht op gezinsbijslagen
Vereist dat de opvoedingsomstandigheden kennelijk en doorgaans niet voldoen aan minimale eisen van voeding, huisvesting en hygiëne, én dat de bijslagen niet in het belang van het kind worden aangewend [97](#page=97).
#### Ontzetting uit het ouderlijk gezag (artt. 32 en 33 Jeugdwet)
Ouders hebben rechten en verplichtingen ten aanzien van hun minderjarige kinderen. Bij zware nalatigheid of misbruik kan de overheid, in het belang van het kind, de ouders ontzetten uit hun ouderlijk gezag. Dit kan gedeeltelijk of geheel zijn, en herstel is mogelijk [97](#page=97) [98](#page=98).
### Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Onjuiste bevoegdheidsverdeling:** Verwarring tussen federale en gemeenschapsbevoegdheden voor procedures, maatregelen en sancties.
* **Verwarring tussen MOF en VOS:** Het correct toepassen van de specifieke juridische kaders voor beide doelgroepen.
* **Onderscheid vrijwillige versus gerechtelijke hulpverlening:** Het niet correct hanteren van de procedures en de rol van dwang.
* **Verkeerde toepassing van procedurele waarborgen:** Zoals het hoorrecht, bijstand van een advocaat, en inzage in het dossier.
* **Onderschatting van de specifieke aard (sui generis) van het jeugdrecht:** Het te letterlijk toepassen van volwassen strafrechtelijke principes zonder rekening te houden met de specifieke finaliteit en doelgroep van het jeugdrecht.
* **Verwarring rond de rol en bevoegdheden van het OM en de jeugdrechter:** Met name in de voorbereidende fase en bij afhandelingsmogelijkheden.
* **Onjuiste interpretatie van de historische evolutie:** Het niet plaatsen van de wetgeving in haar correcte historische en maatschappelijke context.
* **Verwarring tussen maatregelen en sancties:** Met name de overgang van maatregelen in de voorbereidende fase naar sancties ten gronde.
```
Glossary
| Term | Definitie |
| :---------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Jeugdbeschermingsrecht** | Het rechtsdomein dat de overheidsinterventies regelt ten aanzien van kinderen en jongeren die zich in bijzondere probleemsituaties bevinden of die delicten hebben gepleegd. Het omvat zowel vrijwillige als gerechtelijke maatregelen. |
| **VOS (Verontrustende Opvoedingssituatie)** | Situaties waarin de ontwikkeling van een minderjarige wordt bedreigd door aantasting van diens psychische, fysieke of seksuele integriteit, of die van gezinsleden, of door bedreiging van ontplooiingskansen. |
| **MOF (Misdrijf Omschreven Feit)** | Gedragingen van jongeren die als misdrijf worden omschreven in het strafrecht. In Vlaanderen spreekt men liever van 'jeugddelict' om de specifieke aard van de feiten beter te benadrukken. |
| **Sui generis** | Een juridische term die aangeeft dat iets een eigensoortig of uniek karakter heeft, wat in het jeugdrecht tot uiting komt door specifieke procedures, doelgroepen, finaliteiten en gezinsgerichte aanpak. |
| **Finaliteit** | Het uiteindelijke doel of de bedoeling van een rechtsfiguur of interventie. In het strafrecht is dit vaak de bestraffing, terwijl in het jeugdrecht de focus ligt op hulpverlening en rehabilitatie van de jongere. |
| **Subsidiariteit** | Het principe dat de overheid pas mag ingrijpen nadat eerst de familie of andere, minder ingrijpende middelen faalden. De overheid heeft eerst een ondersteunende plicht alvorens zelf in te treden in de plaats van de ouders. |
| **Uithandengeving** | Een procedure waarbij jongeren (doorgaans tussen 16 en 18 jaar) die een ernstig delict hebben gepleegd, naar het volwassen strafrechtssysteem kunnen worden verwezen, wat resulteert in een berechting en mogelijke straffen als volwassenen. |
| **Hoorrecht** | Het recht van een minderjarige om gehoord te worden in procedures die hem of haar aanbelangen, met name door de jeugdrechter, alvorens er definitieve maatregelen worden opgelegd. |
| **Recht op bijstand van een advocaat** | Het recht van een minderjarige om tijdens alle fasen van een gerechtelijke procedure, inclusief politieverhoren, bijstand te krijgen van een advocaat. Dit recht kan niet door de minderjarige zelf worden afgezien. |
| **Herstelrecht** | Een benadering binnen het jeugdrecht die zich richt op het herstel van de schade die door het delict is veroorzaakt, zowel materieel als moreel, vaak door middel van dader-slachtoffer bemiddeling of groepsoverleg. |
| **Beschermingsmodel** | Een benadering binnen het jeugdrecht waarbij een delict wordt gezien als een symptoom van onderliggende persoonlijke problemen of een problematisch leefmilieu. De reactie is gericht op hulpverlening en bescherming van het kind. |
| **Sanctiemodel (Justice Model)** | Een benadering die de nadruk legt op de verantwoordelijkheid van de jongere voor zijn daden en de toepassing van proportionele sancties, met behoud van pedagogische en rechtswaarborgen, gericht op een constructieve aanpak. |
| **Rechtsonderhorige** | Een individu of entiteit die gebonden is door het recht en daaraan kan worden gehouden. Burgers zijn rechtsonderhorigen van de verdragen die door de staat zijn geratificeerd en die directe werking hebben. |
| **Gemandateerde voorzieningen** | Organisaties die, met een mandaat, tussenkomen bij verontrustende situaties en jeugdhulpverlening bieden. Indien nodig kunnen zij een zaak doorsturen naar het openbaar ministerie. Voorbeelden zijn de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ) en vertrouwenscentra kindermishandeling (VK). |
| **Intersectorale Toegangspoort (ITP)** | Een regionaal orgaan binnen de integrale jeugdhulp dat verantwoordelijk is voor de aanmelding, indicatiestelling en het beheer van wachtlijsten voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, teneinde de hulpvraag te matchen met het beschikbare aanbod. |
Cover
Droit pénal-2.pdf
Summary
# Définition et fonctions du droit pénal
Voici une synthèse sur la définition et les fonctions du droit pénal, rédigée en français, comme guide d'étude pour un examen.
## 1. Définition et fonctions du droit pénal
Cette section explore la définition du droit pénal, son caractère mixte, et analyse ses fonctions traditionnelles et expressives.
### 1.1 Définition du droit pénal
Le droit pénal est défini comme le droit du mal, de la violence et de la déchirure sociale, représentant le droit de punir autrui pour avoir transgressé une norme sociale fondamentale au point de déstabiliser la société. Ce droit de punir est un monopole de l'État, qui détient la violence légitime, mais cette violence doit être encadrée par des règles strictes pour éviter l'arbitraire et la disproportion. L'existence d'une infraction doit être prévue par la loi pour que la sanction de l'État soit légitime [1](#page=1) [2](#page=2).
Il existe un paradoxe concernant la peine de mort, souvent considérée comme injuste, inhumaine, inutile et irréversible, violant les droits fondamentaux et ne prouvant aucune efficacité dissuasive. De plus, elle peut être appliquée de manière arbitraire, visant certaines populations plus que d'autres [1](#page=1) [2](#page=2).
Le droit pénal est un droit technique qui organise la réponse de l'État à la commission d'un acte interdit. Il est constitué de l'ensemble des règles qui définissent les infractions et les peines pénales, et porte également sur la question de la responsabilité pénale. Contrairement à la responsabilité civile qui vise à réparer un dommage, la responsabilité pénale reproche un comportement interdit et punit son auteur, pouvant aller jusqu'à la privation de liberté [2](#page=2).
Une infraction est un comportement prohibé par la loi, défini comme une incrimination. L'incrimination est l'interdit abstrait posé par le législateur, tandis que l'infraction est la transgression concrète de cette loi. Le droit pénal sanctionne des comportements socialement dangereux, et la responsabilité pénale est toujours une sanction, contrairement à la responsabilité civile qui implique une réparation [3](#page=3).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer l'incrimination (la règle abstraite) de l'infraction (la réalisation concrète de l'interdit).
#### 1.1.1 Caractère mixte du droit pénal
Le droit pénal est une branche mixte, relevant à la fois du droit public et du droit privé. La justice pénale est rattachée à la justice judiciaire, et les sanctions pénales existent dans diverses matières [1](#page=1).
### 1.2 Les fonctions du droit pénal
Le droit pénal poursuit plusieurs fonctions, traditionnelles et expressives, visant à assurer la protection de la société, la prévention des infractions, la restauration de l'équilibre social, et le respect des intérêts de la victime. L'article 130-1 du Code pénal français détaille ces finalités de la peine: sanctionner l'auteur de l'infraction et favoriser son amendement, son insertion ou sa réinsertion [3](#page=3).
#### 1.2.1 Les fonctions traditionnelles du droit pénal
Les fonctions traditionnelles du droit pénal sont au nombre de quatre : la rétribution, la prévention, la réinsertion et la réparation.
##### 1.2.1.1 La fonction rétributive de la peine
La fonction rétributive repose sur l'idée que la peine est une conséquence juridique de l'infraction et est infligée en raison de l'acte commis. Elle vise à punir l'auteur d'une infraction par une peine douloureuse, "rachetant" l'acte par une souffrance proportionnelle. Cette conception se concentre sur le passé, sur l'acte commis, et la peine doit être proportionnée à la gravité de celui-ci. Cependant, pour des infractions graves comme le viol, il est difficile de proportionner la peine à l'acte, et la souffrance infligée peut être impossible à équilibrer avec le dommage causé [3](#page=3) [4](#page=4).
##### 1.2.1.2 La fonction préventive de la peine
La fonction préventive, également appelée utilitariste, vise à dissuader le criminel de commettre de nouvelles infractions. La peine a pour but de rendre le criminel et les autres membres de la société meilleurs par un calcul coût-avantage. Elle se décline en prévention spéciale (amélioration du délinquant) et en prévention générale (dissuasion des autres) ] [4](#page=4).
> **Tip:** La notion de calcul rationnel du délinquant est au cœur de la théorie préventive.
Cependant, l'efficacité de cette fonction est remise en question par les taux d'incarcération élevés et l'augmentation constante du nombre de lois pénales [4](#page=4).
##### 1.2.1.3 La réinsertion
La réinsertion est une fonction proche de la prévention, visant à permettre à la personne sanctionnée de se réintégrer dans la société après avoir purgé sa peine, afin d'éviter la récidive. Elle implique une forme d'assistance et une opération sociale sur l'individu. Ce principe renvoie à l'individualisation de la peine, qui doit être adaptée à la personnalité, à la situation matérielle, familiale et sociale de l'auteur, ainsi qu'aux circonstances de l'infraction [4](#page=4) [5](#page=5).
Les peines peuvent être aménagées lors de leur exécution, par exemple via le bracelet électronique, la semi-liberté, ou les chantiers d'insertion. La motivation de la peine par le juge est une obligation procédurale qui permet de vérifier cette individualisation [5](#page=5).
> **Example:** L'affaire Dominique Cottrez illustre l'individualisation de la peine et les mesures d'aménagement et de suivi post-sanction, incluant des conditions financières et des obligations de soin [5](#page=5).
##### 1.2.1.4 La réparation
La fonction de réparation, également appelée justice restaurative, vise à indemniser la victime du dommage subi. Elle est apparue en France en 2014, s'inspirant de modèles traditionnels de justice. Elle considère l'infraction comme une relation interpersonnelle brisée et cherche à réparer les dégâts et impacts sur la victime, qui peuvent être plus graves que le dommage matériel initial [5](#page=5).
> **Example:** Le vol d'un sac à main entraîne non seulement une perte matérielle mais aussi une peur accrue de se déplacer [5](#page=5).
La justice restaurative se concentre sur la communauté, la victime et l'auteur, cherchant à faire réaliser à l'infracteur la gravité de ses actes et à trouver des solutions. L'article 10-1 du Code de procédure pénale définit la justice restaurative comme un processus où les personnes participent activement. Le travail d'intérêt général (TIG) est un exemple de peine qui combine sanction, réinsertion et contribution à la société [6](#page=6).
> **Tip:** La justice restaurative met l'accent sur le présent, les conséquences directes de l'infraction, plutôt que uniquement sur le passé ou l'avenir.
Des défis subsistent quant à son application, notamment les inégalités territoriales dans la mise en œuvre des TIG et l'utilisation de l'incarcération par manque de moyens [6](#page=6).
#### 1.2.2 La fonction expressive comme fonction essentielle du droit pénal
La fonction expressive considère que la loi pénale exprime les valeurs fondamentales de la société. Selon Émile Durkheim, tout acte criminel heurte la conscience collective commune, et le jugement ainsi que la peine renforcent ces valeurs. Si une infraction reste impunie, la valeur sociale qu'elle bafoue peut être remise en question, diminuant son importance. La justice pénale vise ainsi à renforcer l'interdit pénal et à préserver la cohésion sociale [6](#page=6).
##### 1.2.2.1 Les destinataires de l'interdit communiqué
Les destinataires de la justice pénale incluent le criminel, la société et la victime. D'autres perspectives mentionnent la loi, l'opinion publique, et plus largement, la "communauté d'honnêtes gens" . Le jugement et la peine ont une fonction éducative pour la collectivité des citoyens [6](#page=6) [7](#page=7).
##### 1.2.2.2 La valeur communiquée par l'interdit
Chaque interdiction pénale véhicule une valeur sociale. L'interdit de meurtre protège la vie, l'interdit de violences protège l'intégrité physique et psychique, et l'interdit de vol protège la propriété. Les crimes internationaux, tels que l'agression ou le génocide, protègent la dignité humaine sous ses aspects personnel et collectif [7](#page=7).
> **Example:** L'interdit de meurtre exprime la valeur de la vie humaine [7](#page=7).
Cependant, il peut être difficile d'identifier clairement les valeurs protégées par certaines lois, et l'usage excessif du droit pénal peut affaiblir sa fonction expressive, la rendant déclarative plutôt que réellement porteuse de valeurs. Il est donc essentiel d'utiliser le droit pénal avec parcimonie [7](#page=7).
En résumé, le droit pénal poursuit les fonctions de réparation, prévention, rétribution et réinsertion. La fonction expressive, bien qu'essentielle, tend à devenir déclarative et moins utilisée lorsqu'elle est appliquée de manière excessive, soulevant des questions de politique criminelle [7](#page=7).
---
# Le principe de légalité en droit pénal
Voici un résumé détaillé et complet sur le principe de légalité en droit pénal, basé sur le document fourni.
## 2. Le principe de légalité en droit pénal
Le principe de légalité, fondement du droit pénal moderne, garantit que nul ne peut être puni sans qu'une loi préexistante et claire n'ait défini l'infraction et la peine encourue.
### 2.1 La nature du droit pénal et la loi pénale
Le droit pénal se distingue du droit disciplinaire et administratif par sa finalité de sanctionner des comportements, mais surtout par l'autorité qui prononce la sanction et le cadre dans lequel elle s'applique. Il se différencie également de la morale, qui n'implique pas de sanction juridique. Le droit pénal se divise en droit pénal général et droit pénal spécial, avec des branches spécialisées comme le droit pénal des affaires ou le droit pénal international. Des disciplines voisines comme la politique criminelle et la criminologie sont également associées au droit pénal [8](#page=8).
La loi pénale est l'élément essentiel du droit pénal, constituant le fondement de l'infraction aux côtés de l'élément matériel et de l'élément moral (l'intention). La légitimité du pouvoir de punir de l'État découle de ces lois, qui déterminent le sacrifice des citoyens pour garantir la sécurité commune et l'ordre public. La loi pénale peut émaner du règlement, du droit supra-légal, et son principe de légalité a des conséquences pour le législateur et le juge [9](#page=9).
#### 2.1.1 La classification des infractions
Les infractions sont classées en fonction de leur gravité selon l'article 111-1 du Code pénal :
* **Crimes**: les infractions les plus graves, punies de réclusion ou détention criminelle (ex: viol) [9](#page=9).
* **Délits**: infractions graves, souvent punies d'emprisonnement ou d'amende (ex: vol) [9](#page=9).
* **Contraventions**: infractions les moins graves, punies d'une amende, sans emprisonnement (ex: incivilités) [9](#page=9).
L'article 131-13 du Code pénal précise les montants d'amende pour les contraventions, mais la récidive peut les transformer en délits. La classification détermine l'autorité compétente pour créer et modifier une infraction. Les circonstances aggravantes peuvent modifier la peine encourue, par exemple pour le vol en bande organisée [10](#page=10).
### 2.2 Le rôle du principe de légalité
Le principe de légalité est le pilier du droit pénal. Il se décline en supra-légalité pénale et en application de la loi pénale dans le temps.
#### 2.2.1 Supra-légalité pénale : la légalité au-dessus de la loi
La supra-légalité pénale renvoie à la hiérarchie des normes de Hans Kelsen, plaçant la Constitution et les traités internationaux au-dessus de la loi [9](#page=9).
##### 2.2.1.1 La Constitution du 4 octobre 1958
Le bloc de constitutionnalité constitue la source du principe de légalité.
* **Article 8 de la DDHC**: stipule que la loi ne doit établir que des peines strictement nécessaires, rompant avec l'arbitraire de l'ancien régime. Ce principe, "Nullum crimen, nullum poena sine lege", signifie "nul crime, nulle peine sans loi" [9](#page=9).
* **Article 34 de la Constitution**: répartit le pouvoir législatif et réglementaire. La loi fixe la procédure pénale, les règles et détermine les crimes et délits, tandis que le pouvoir réglementaire définit les contraventions. Les règlements d'application précisent les modalités de la loi, et les règlements autonomes appliquent strictement la Constitution. La doctrine parle de "textualité" pour le domaine des contraventions échappant à la loi [10](#page=10).
Le droit pénal s'est constitutionnalisé, intégrant des principes comme la responsabilité personnelle, la présomption d'innocence, et la responsabilité atténuée des mineurs. Il existe une forme de contrôle de légalité "mou" où des formulations imprécises peuvent être jugées conformes à la Constitution, par exemple la "légalité sous réserve" [10](#page=10).
##### 2.2.1.2 Les traités internationaux
Conformément à l'article 55 de la Constitution, les traités internationaux ont une valeur supérieure aux lois. Le principe de légalité pénale est consacré notamment par [10](#page=10):
* L'article 7 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) [10](#page=10).
* L'article 49 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union Européenne [10](#page=10).
* L'article 11 de la DDHC [10](#page=10).
* L'article 9 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques [10](#page=10).
La multiplication des textes vise à garantir leur respect par une multiplicité d'acteurs et de juridictions de contrôle. Les juges supranationaux veillent au respect des traités internationaux, et le juge interne effectue un contrôle de conventionalité qui neutralise la loi dans le cas soumis. Par exemple, une loi conforme à la Constitution peut être jugée contraire à la CEDH, comme ce fut le cas pour la garde à vue, entraînant une réforme [11](#page=11).
* **La CEDH**: ratifiée par la France en 1973, elle permet aux justiciables de saisir la Cour Européenne des Droits de l'Homme après épuisement des voies de recours internes. Elle joue un rôle crucial dans l'interprétation des garanties conventionnelles, développant une interprétation autonome [11](#page=11).
* **Les autres traités internationaux**: notamment ceux de l'Union Européenne, qui ont conduit à la création d'un arsenal pénal pour répondre à la criminalité transfrontalière et protéger les intérêts économiques de l'UE. L'article 83 du TFUE évoque les règles minimales relatives aux infractions pénales dans les domaines de criminalité particulièrement grave ayant une dimension transfrontalière [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 2.2.2 Les conséquences du principe de légalité pour le législateur
Le principe de légalité, consacré par l'article 111-2 du Code pénal, impose des contraintes au législateur concernant l'incrimination et la peine [12](#page=12).
##### 2.2.2.1 Le domaine de la légalité : l'incrimination et la peine
Selon l'adage "nullum crimen, nullum poena sine lege", une action ou une abstention ne peut être sanctionnée que si le législateur l'a visée et interdite sous la menace d'une peine. L'article 111-3 du Code pénal dispose que nul ne peut être puni pour un crime ou délit dont les éléments ne sont pas définis par la loi, ou pour une contravention dont les éléments ne sont pas définis par le règlement [12](#page=12).
Par exemple, le vol est défini comme la "soustraction frauduleuse de la chose d'autrui". La peine est également prévue par la loi; l'interdit n'existe que s'il est assorti d'une peine. L'article 111-3 alinéa 2 du Code pénal précise que nul ne peut être puni d'une peine qui n'est pas prévue par la loi (pour un crime ou délit) ou par le règlement (pour une contravention) [12](#page=12).
> **Exemple**: La Cour de cassation a désapprouvé l'application d'une peine de suspension de chasse pour l'utilisation d'une arme prohibée, car le code rural ne prévoyait pas cette peine complémentaire pour cette infraction [12](#page=12).
##### 2.2.2.2 Le contenu formel du principe de légalité
La loi pénale doit présenter deux qualités essentielles : la prévisibilité et la clarté.
* **La prévisibilité de la loi pénale**: La loi doit exister au moment de l'action pour garantir la sécurité juridique et la fonction préventive. L'individu doit connaître l'existence de la loi et que ses agissements sont susceptibles d'être punis. Cette exigence découle de l'article 111-3 alinéa 1 du Code pénal [13](#page=13).
* **La clarté de la loi pénale**: La loi doit être intelligible, c'est-à-dire accessible à tout être humain, et précise. L'intelligibilité permet de respecter le principe "nul n'est censé ignorer la loi". L'accessibilité se fait par la publication et la compréhension du contenu, des contours de la loi. Des lois peu claires peuvent être censurées, comme l'était la double incrimination du harcèlement moral dans le code pénal et le code du travail. La technique de la "rédaction par renvoi" peut également obscurcir la loi. La Cour Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) a admis que la connaissance de la loi peut nécessiter la consultation de juristes, comme dans l'arrêt *Sunday Times contre Royaume-Uni*. La précision implique que le législateur rédige de manière rigoureuse [13](#page=13).
> **Exemple**: L'incrimination de l'inceste a été jugée imprécise par le Conseil constitutionnel car le législateur n'avait pas listé les membres de la famille concernés. L'article 222-22-3 du Code pénal a été modifié pour fournir une liste exhaustive [14](#page=14).
##### 2.2.2.3 Le contenu substantiel du principe de légalité
Le principe de légalité impose certaines qualités substantielles à la loi pénale, notamment sa nécessité et la proportionnalité des sanctions.
* **La nécessité de la loi pénale**: Le droit pénal, portant atteinte à la liberté, ne doit être utilisé que lorsque cela est strictement nécessaire. Le contrôle de cette nécessité par le contrôle constitutionnel est souvent "frileux", car il peut heurter la séparation des pouvoirs. La CEDH accorde une "marge nationale d'appréciation" aux États. Le contrôle du Conseil constitutionnel sur ce principe reste superficiel, n'empiétant pas sur la prérogative du législateur [14](#page=14).
* **La proportionnalité des sanctions pénales**: Le Conseil constitutionnel contrôle les disproportionnalités. L'infraction ne doit pas entraîner une peine disproportionnée ni une sévérité excessive. Il met en balance la valeur sociale protégée et la sévérité de la sanction. La peine ne doit pas être automatisée, comme l'ont démontré la suppression des peines planchers [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.3 Les conséquences du principe de légalité pour le juge
Le principe de légalité limite le pouvoir du juge, notamment dans son rôle d'interprète de la loi pénale.
##### 2.2.3.1 L'interprétation de la loi pénale
La marge du juge en droit pénal est très réduite, mais il dispose d'un pouvoir d'interprétation. L'article 111-4 du Code pénal énonce que "la loi pénale est d'interprétation stricte". Ce principe est un corollaire du principe de légalité et s'oppose à ce que le juge fasse dire au texte plus qu'il ne dit ou qu'il y ajoute des conditions [15](#page=15).
Si la loi pénale est peu claire, le juge peut faire preuve d'une certaine créativité interprétative. L'adage "le doute profite à l'accusé" signifie qu'en cas de doute, la condamnation ne peut être prononcée [15](#page=15).
> **Exemple**: La question de savoir si un enfant à naître est "autrui" dans le cadre de l'homicide involontaire a conduit la Cour de cassation à répondre négativement, se fondant sur le principe de l'interprétation stricte, l'enfant à naître n'étant pas considéré comme autrui au sens du code pénal [15](#page=15).
Le principe d'interprétation stricte interdit le raisonnement par analogie lorsque cela est défavorable à la personne poursuivie [16](#page=16).
> **Exemple**: La filouterie alimentaire n'est pas un vol au sens de l'article 311-1 du Code pénal, et le raisonnement par analogie est interdit. De même, "vapoter" n'est pas "fumer" [16](#page=16).
Cependant, l'interprétation par analogie est autorisée lorsqu'elle est favorable à la personne poursuivie (par exemple, une cause d'immunité) [16](#page=16).
Il n'existe pas d'obligation d'interprétation littérale, et le juge peut s'en affranchir pour rechercher l'esprit de la loi, surtout pour les lois anciennes. C'est l'interprétation théologique [16](#page=16).
> **Exemple**: Dans l'affaire du *Bailly*, la Cour de cassation a permis de qualifier de vol l'acte de descendre d'un train en marche, bien que la loi ne visât que les gares et les arrêts complets, en recherchant le but poursuivi par le législateur. Un SMS pouvait être qualifié d'appel téléphonique malveillant, même si le téléphone n'existait pas à l'époque de la loi incriminant les appels malveillants, pourvu qu'une loi ultérieure ne cadre pas l'envoi de messages malveillants [17](#page=17).
##### 2.2.3.2 L'interprétation des actes administratifs
Le juge pénal a le pouvoir exceptionnel d'interpréter la légalité de certains actes administratifs pour éviter des retards procéduraux. Il s'agit d'une "exception d'illégalité" qui peut être soulevée par le ministère public, les parties, ou le juge d'office. L'article 111-5 du Code pénal prévoit cette possibilité, à condition que la solution du litige en dépende et que l'exception soit soulevée *in limine litis* [17](#page=17).
> **Exemple**: L'état d'urgence sécuritaire a vu l'article 111-5 du Code pénal utilisé pour invalider des perquisitions basées sur des actes administratifs illégaux [17](#page=17).
### 2.3 L'application de la loi pénale dans le temps : la non-rétroactivité
Le principe de non-rétroactivité de la loi pénale est un corollaire du principe de légalité, assurant la prévisibilité. La loi pénale applicable est celle en vigueur au moment des faits. Il existe des exceptions à l'entrée en vigueur immédiate, comme les décrets d'application [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.3.1 L'application des lois pénales de fond
Le principe de non-rétroactivité s'applique aux lois pénales de fond plus sévères, qu'elles créent des infractions, élargissent leur domaine, ou aggravent les peines. Ce principe a une valeur constitutionnelle [18](#page=18).
##### 2.3.1.1 La prohibition de la loi pénale rétroactive créant ou élargissant des infractions
Il faut déterminer la date de commission de l'infraction, ce qui peut être complexe pour les infractions complexes ou d'habitude. La loi nouvelle ne s'applique pas si elle crée une infraction ou élargit le domaine d'une infraction existante [18](#page=18).
##### 2.3.1.2 La prohibition de la loi pénale rétroactive aggravant les peines
La prohibition s'applique aux peines principales et, de manière plus souple, aux peines complémentaires ou mesures de sûreté. Un revirement de jurisprudence imprévisible est considéré comme rétroactif et donc prohibé par la CEDH [19](#page=19).
> **Exemple**: La Cour de cassation a considéré qu'un revirement de jurisprudence sur la responsabilité d'une société absorbante ne pouvait avoir de portée rétroactive s'il était imprévisible, sauf en cas de fraude à la loi [19](#page=19).
Lorsque la loi nouvelle contient des dispositions plus sévères et plus douces, la jurisprudence applique une méthode d'appréciation globale pour déterminer si la loi est globalement plus douce et donc rétroactive [19](#page=19).
##### 2.3.1.3 Les exceptions au principe de non-rétroactivité
Certaines lois peuvent rétroagir :
* **Les lois interprétatives**: Elles précisent une loi existante sans créer de droit nouveau. Cependant, le juge peut requalifier une loi faussement interprétative si elle crée du droit nouveau [20](#page=20).
* **Les lois déclaratives**: Elles constatent une règle de droit préexistante [20](#page=20).
* **Les lois relatives aux mesures de sûreté**: Ces mesures préventives peuvent être rétroactives, contrairement aux peines répressives [20](#page=20).
> **Exemple**: La "rétention de sûreté", permettant de maintenir une personne enfermée au-delà de sa peine, a été jugée comme n'étant pas une peine et ne pouvant s'appliquer à des faits antérieurs à sa création. Les mesures de sûreté prononcées dans le cadre de l'irresponsabilité pénale pour trouble mental sont applicables aux faits commis antérieurement [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.3.2 La rétroactivité in mitius (en douceur)
L'article 112-1 alinéa 3 du Code pénal prévoit que les dispositions nouvelles moins sévères que les dispositions anciennes s'appliquent, sauf si un jugement définitif a été rendu. Cela concerne les lois qui suppriment une incrimination, restreignent son champ d'application, ou accordent une immunité [21](#page=21).
> **Exemple**: Si une loi retire le caractère infractionnel à un comportement, la peine cesse de s'appliquer même si l'incrimination subsiste. L'application de la loi applicable au moment des faits peut être maintenue dans des matières spécifiques comme le droit économique ou routier, même si une loi adoucit la peine [21](#page=21).
#### 2.3.3 L'application immédiate des lois pénales de forme
Les lois pénales de forme, telles que celles relatives à la compétence ou à l'organisation judiciaire, ne sont pas soumises au principe de non-rétroactivité et s'appliquent immédiatement. L'article 112-2 du Code pénal dresse une liste de ces lois [21](#page=21).
---
# Les éléments constitutifs de l'infraction
L'infraction, pour être constituée et engager la responsabilité pénale, requiert la réunion de trois éléments fondamentaux: l'élément légal, l'élément matériel et l'élément moral [22](#page=22).
### 3.1 L'élément légal
L'élément légal renvoie à la nécessité qu'un comportement soit expressément prévu et défini par la loi pénale. Il s'agit du principe de légalité criminelle, qui exclut toute répression sans texte [22](#page=22).
* **Champ d'application:** L'élément légal englobe non seulement les lois relatives à la définition des infractions et aux peines encourues, mais aussi celles qui organisent les modalités de poursuites et d'exécution des peines [22](#page=22).
* Les lois relatives aux modalités de poursuites et aux formes de procédure (ex: procédure accélérée) [22](#page=22).
* Les lois relatives au régime d'exécution et d'application des peines [22](#page=22).
* Les lois relatives aux prescriptions [22](#page=22).
### 3.2 L'élément matériel
L'élément matériel de l'infraction se rapporte au comportement extérieur de l'agent, qu'il soit une action, une omission, ou un résultat, prohibé par la loi pénale. Il garantit le respect des libertés individuelles en réprimant le passage à l'acte et non la seule intention criminelle [23](#page=23).
#### 3.2.1 Le comportement
Le comportement est l'acte ou l'abstention qui constitue l'élément matériel de l'infraction. Il peut s'agir d'une action positive ou, plus exceptionnellement, d'une inaction [23](#page=23).
* **Les infractions de commission:** Elles impliquent un acte positif interdit par la loi. La majorité des infractions sont de cette nature, car la répression d'une abstention est considérée comme plus intrusive pour les libertés [23](#page=23).
* Exemple: le vol, qui est la soustraction frauduleuse de la chose d'autrui [23](#page=23).
* **Les infractions d'omission:** Elles consistent en le fait de ne pas agir alors que la loi l'exige. Elles posent des difficultés quant à la causalité, car il est plus ardu de lier directement l'absence d'action à la survenance d'un dommage [23](#page=23).
* Exemples: la non-assistance à personne en danger, l'omission de témoigner en faveur d'une personne innocente, la non-dénonciation d'un crime ou de sévices sur un mineur [23](#page=23).
* **Les infractions de commission par omission:** Il s'agit d'une abstention qui conduit à un résultat prohibé, assimilable à une commission. La loi doit expressément prévoir cette répression [24](#page=24).
* Exemple: le défaut de nourriture et de soins conduisant au décès d'une personne, si cela est prévu par la loi [24](#page=24).
* L'affaire de la séquestrée de Poitiers a illustré l'évolution de la jurisprudence, qui a longtemps refusé de sanctionner pénalement une omission si la loi ne la prévoyait pas spécifiquement [24](#page=24).
#### 3.2.2 Les classifications du comportement
Le comportement peut être classifié selon différents critères :
* **Le mode d'exécution :**
* **Infractions simples:** Constituées par un acte unique (commission ou omission) [24](#page=24).
* Exemple: un seul coup de couteau suffit à caractériser le meurtre [24](#page=24).
* **Infractions complexes:** Impliquent une pluralité d'actes distincts aboutissant à la même fin [24](#page=24).
* Exemple: la tromperie peut impliquer un acte de tromper et un acte d'induire en erreur sur le prix [24](#page=24).
* **Infractions d'habitude:** Nécessitent une pluralité d'actes de même nature, sanctionnés au-delà d'un certain seuil [24](#page=24).
* Exemple: l'exercice illégal de la médecine par des actes répétés [24](#page=24).
* **Infractions de réitération:** Correspondent à la répétition du même acte dans un délai très rapproché [24](#page=24).
* Exemple: menaces de mort répétées [24](#page=24).
* **La durée :**
* **Infractions instantanées:** L'infraction est commise en un instant [25](#page=25).
* Exemple: le vol [25](#page=25).
* **Infractions continues:** L'acte ou l'omission se prolonge dans le temps, caractérisé par une réitération de la volonté infractionnelle [25](#page=25).
* Exemples: recel, séquestration [25](#page=25).
* **Infractions continuées:** Traitement d'une pluralité d'actes identiques comme une seule infraction [25](#page=25).
* Exemple: voler un euro chaque jour pendant 200 jours [25](#page=25).
* **Infractions permanentes:** Commises instantanément, mais dont les effets se prolongent dans le temps [25](#page=25).
* Exemple: bigamie [25](#page=25).
#### 3.2.3 Le résultat
Dans certaines infractions, la survenance d'un résultat est nécessaire pour que l'infraction soit consommée [25](#page=25).
* **L'infraction consommée:** L'ensemble des éléments constitutifs exigés par la loi sont réunis [25](#page=25).
* **Infraction matérielle:** Le résultat est un élément constitutif essentiel de l'infraction [25](#page=25).
* Exemple: le meurtre, caractérisé par le décès de la victime [25](#page=25).
* **Infraction formelle:** Les éléments constitutifs ne requièrent pas nécessairement la survenance du résultat. L'intention de causer le résultat est réprimée [25](#page=25).
* Exemples: l'empoisonnement, la provocation au suicide, la corruption active d'un fonctionnaire [25](#page=25).
* **Délits obstacles:** Ces infractions visent à prévenir la commission d'infractions plus graves en réprimant certains comportements dangereux [26](#page=26).
* Exemple: la conduite en état d'ivresse [26](#page=26).
#### 3.2.4 La tentative
La tentative d'infraction est punissable lorsqu'elle manifeste un passage à l'acte au-delà de la simple résolution criminelle ou des actes préparatoires [26](#page=26).
* **Les étapes du cheminement criminel:** Résolution criminelle, actes préparatoires, commencement d'exécution, consommation de l'infraction. (#page=26, 28) [26](#page=26) [28](#page=28).
* **Conditions de punissabilité de la tentative :**
* **L'élément légal:** L'article 121-4 du Code pénal dispose que l'auteur de l'infraction est celui qui commet les faits ou tente de commettre un crime ou, dans les cas prévus par la loi, un délit [26](#page=26).
* Les contraventions ne sont pas punissables en tentative [26](#page=26).
* La tentative de crime est toujours punissable [26](#page=26).
* La tentative de délit est punissable seulement si la loi le prévoit [26](#page=26).
* **L'élément matériel: le commencement d'exécution:** Il s'agit d'un acte qui tend directement à la commission de l'infraction, se distinguant des actes préparatoires et de la résolution criminelle. (#page=26, 27) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Conception subjective:** L'acte révèle une intention irrévocable de commettre l'infraction [27](#page=27).
* **Conception objective:** L'acte constitue un élément constitutif de l'infraction ou une circonstance aggravante [27](#page=27).
* Le droit positif tend vers une conception objective, plus protectrice des libertés [27](#page=27).
* Les actes doivent tendre directement et immédiatement à la consommation du crime [27](#page=27).
* L'arrêt Lacour (25 octobre 1962) a précisé que les actes doivent avoir une conséquence directe et immédiate pour consommer le crime [27](#page=27).
* Il peut y avoir une confusion entre le commencement d'exécution et l'infraction consommée [27](#page=27).
* **L'élément moral: l'absence de désistement volontaire:** La tentative est punissable si elle n'a pas été suspendue ou n'a pas manqué son effet en raison de circonstances indépendantes de la volonté de l'auteur [28](#page=28).
* Le désistement doit être involontaire [28](#page=28).
* Il doit être antérieur à la consommation de l'infraction [28](#page=28).
* La jurisprudence apprécie au cas par cas le caractère volontaire ou involontaire du désistement [28](#page=28).
* **Tentative d'infraction impossible:** Elle est généralement punissable, même si l'infraction ne peut matériellement être consommée (ex: pickpocket dont le sac est vide) [29](#page=29).
* Jurisprudence répressive: arrêt Fleury (9 novembre 1928) rejette la tentative impossible, mais arrêt Perdereau (16 janvier 1985) la retient [29](#page=29).
* **La répression de la tentative:** Les peines encourues sont les mêmes que celles de l'infraction consommée, mais les juges peuvent faire preuve de clémence [29](#page=29).
### 3.3 L'élément moral
L'élément moral renvoie à l'état psychologique de l'agent, sa conscience et sa volonté de commettre l'infraction. (#page=22, 29) [22](#page=22) [29](#page=29).
#### 3.3.1 La faute intentionnelle : le dol
Le dol général est la volonté d'enfreindre la loi pénale. Il est présumé et indifférent au mobile de l'agent, sauf exceptions prévues par la loi [30](#page=30).
* **Le dol général:** Volonté de commettre l'acte que la loi prohibe. L'ignorance de la loi est sans incidence [30](#page=30).
* Exemple: une soustraction de la chose d'autrui commise par erreur n'est pas constituée car l'élément moral manque [30](#page=30).
* **Le dol spécial:** Volonté plus précise requise par la loi, orientée vers un but ou un résultat particulier. (#page=30, 31) [30](#page=30) [31](#page=31).
* Exemple: dans le vol, le dol spécial est la volonté de se comporter comme le propriétaire de la chose [31](#page=31).
* Dans le meurtre, l'animus necandi (volonté de tuer) [31](#page=31).
* L'erreur sur la personne visée est généralement indifférente si la volonté de commettre l'acte illégal est présente [31](#page=31).
* **Modalités du dol spécial :**
* **Dol déterminé/indéterminé:** Selon que le résultat est précisément voulu ou non [31](#page=31).
* **Dol dépassé (ou "fraus intentio"):** L'intention va au-delà de l'acte commis [31](#page=31).
* **Dol éventuel:** La personne agit en sachant que son comportement est dangereux, sans vouloir le dommage, mais en prenant un risque [32](#page=32).
#### 3.3.2 Les fautes non intentionnelles
Ces fautes, qui concernent principalement les délits, impliquent l'absence de volonté de causer le dommage, mais une imprudence, une négligence ou un manquement à une obligation [32](#page=32).
* **Distinction entre faute pénale et faute civile:** La loi "Fauchon" a instauré une dualité des fautes, dissociant la faute pénale de la faute civile [32](#page=32).
* **Le lien de causalité:** Il doit être certain et ne pas être rompu par un autre élément [33](#page=33).
* **Théories d'appréciation:** Équivalence des conditions, causalité adéquate, proximité de la cause [33](#page=33).
* **Nature du lien causal:** La loi distingue la causalité directe et indirecte [34](#page=34).
* **Causalité directe:** Le comportement est un "paramètre déterminant" de la survenance du dommage [34](#page=34).
* **Causalité indirecte:** L'auteur a créé ou contribué à créer la situation ayant permis le dommage, ou n'a pas pris les mesures pour l'éviter [34](#page=34).
* **Les différentes fautes (en fonction du lien de causalité) :**
* **Faute simple:** Applicable en cas de causalité directe. Faute d'imprudence, de négligence, ou absence de diligence normale [35](#page=35).
* **Fautes qualifiées (en cas de causalité indirecte) :**
* **Faute caractérisée:** Exposition à un risque d'une particulière gravité que l'auteur ne pouvait ignorer [35](#page=35).
* **Faute délibérée:** Violation manifestement délibérée d'une obligation particulière de prudence ou de sécurité prévue par la loi ou le règlement [35](#page=35).
* **Le dommage:** Bien que parfois absent en cas de mise en danger, le dommage est un élément clé pour caractériser certaines infractions [36](#page=36).
* Les blessures sont qualifiées en fonction de l'incapacité totale de travail (ITT) [36](#page=36).
* La loi pénale réagit à des faits divers en créant des infractions spécifiques, comme l'homicide routier [36](#page=36).
---
# La participation à l'infraction et la responsabilité pénale
Ce sujet aborde les différentes manières dont une personne peut être impliquée dans la commission d'une infraction, ainsi que les raisons pour lesquelles une personne peut ne pas être tenue pénalement responsable malgré son implication.
### 4.1 La participation à l'infraction
La participation à une infraction peut se manifester de diverses manières, dépassant le cadre de l'auteur unique. Le droit pénal reconnaît la pluralité d'auteurs et les différentes formes de collaboration à une infraction.
#### 4.1.1 La participation par juxtaposition
Dans certains cas, plusieurs individus participent à une même action sans concertation préalable, rendant difficile l'attribution de la responsabilité individuelle, comme lors d'une bagarre générale où l'auteur du dommage principal n'est pas identifié. Pour pallier cette difficulté, la jurisprudence a développé la théorie de la "scène unique de violence", considérant que tous les participants à une même action sont responsables. Cette approche vise à réprimer des faits considérés comme plus dangereux lorsqu'ils sont commis collectivement [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 4.1.2 La participation par concertation : la complicité
La complicité implique une concertation préalable entre plusieurs individus. Elle est définie par la loi comme le fait d'aider ou d'assister une personne dans la préparation ou la consommation d'un crime ou d'un délit, ou de l'avoir provoqué par don, promesse, menace, ordre, ou abus d'autorité [38](#page=38) [40](#page=40).
##### 4.1.2.1 Les conditions de la complicité
La complicité requiert trois conditions essentielles: un élément matériel, un élément moral, et une condition préalable [38](#page=38).
###### 4.1.2.1.1 Le fait principal punissable
Le fait principal doit être punissable, c'est-à-dire qu'il doit être abstraitement incriminé par la loi, même s'il n'a pas été sanctionné en pratique pour des raisons indépendantes (prescription, faits justificatifs). Les crimes et délits sont généralement punissables en matière de complicité. La complicité de contraventions est possible par instigation, mais pas par aide ou assistance, sauf incrimination autonome. Si le fait principal n'est pas punissable, il n'y a en principe pas d'acte de complicité punissable, sauf exceptions prévues par la loi. Une exception notable est le cas où le fait principal n'est pas poursuivi pour des raisons personnelles au co-auteur (comme la minorité), mais le complice peut tout de même être tenu responsable [38](#page=38) [39](#page=39).
###### 4.1.2.1.2 L'élément matériel de complicité
L'élément matériel se caractérise par des actes d'aide ou d'assistance, ou par instigation [39](#page=39).
* **Complicité par aide ou assistance**: Cela inclut la facilitation du projet infractionnel par un acte positif. Cependant, la jurisprudence admet la complicité par omission lorsque l'inaction est blâmable, notamment en cas de devoir ou de pouvoir d'agir, ou lorsque cette inaction a constitué un encouragement. L'acte de complicité doit être causal et avoir joué un rôle dans l'accomplissement de l'infraction. L'acte de complicité doit être antérieur ou concomitant à l'infraction principale, bien que la jurisprudence ait admis des actes postérieurs en cas d'accord préalable. La tentative de complicité n'est pas admise, l'acte de complicité devant être consommé [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Complicité par instigation**: Elle est prévue par l'article 121-7 du Code pénal et peut prendre la forme de provocations ou de fourniture de renseignements. La provocation doit être directe, s'adresser à une personne concrète et être suivie des faits. La fourniture de renseignements précis, même si non utilisés, peut entraîner la responsabilité du complice [40](#page=40) [41](#page=41).
###### 4.1.2.1.3 Distinction entre complicité et co-action
Le complice est puni comme auteur, mais contrairement au co-auteur, il est par définition accessoire et n'agit pas seul pour réaliser tous les éléments constitutifs de l'infraction. La doctrine distingue généralement l'auteur qui participe à son propre projet, du complice qui s'associe au projet d'autrui [41](#page=41).
###### 4.1.2.1.4 L'élément moral de la complicité
Le complice doit agir sciemment, c'est-à-dire avoir eu connaissance du projet infractionnel. La jurisprudence a admis la complicité même en cas d'ignorance sur la nature exacte de l'infraction finale, tant que le complice avait conscience de participer à un projet infractionnel. Si l'infraction réalisée diffère de celle projetée, la responsabilité du complice dépend de la prévisibilité de la nouvelle infraction. La complicité d'une infraction non intentionnelle est possible si le complice a sciemment facilité sa commission, par exemple en prêtant ses clés à une personne connue pour conduire en état d'ivresse [41](#page=41) [42](#page=42).
##### 4.1.2.2 La répression de la complicité
Le complice est puni comme auteur de l'infraction. Les peines encourues sont les mêmes que celles de l'auteur principal, mais leur individualisation par le juge peut varier. L'instigateur est généralement considéré comme ayant un rôle plus grave [42](#page=42).
* **Circonstances aggravantes**: Les circonstances aggravantes réelles ou matérielles se communiquent au complice. Les circonstances personnelles de l'auteur ne se communiquent pas au complice. Les circonstances mixtes, bien qu'ayant une composante personnelle, sont généralement communiquées au complice [42](#page=42).
#### 4.1.3 La participation par négligence
La participation par négligence concerne principalement la responsabilité pénale du chef d'entreprise pour les faits commis par ses préposés. Cette responsabilité s'éloigne du principe de personnalité de la responsabilité pénale mais est justifiée par le devoir de surveillance et de contrôle du dirigeant [43](#page=43).
##### 4.1.3.1 Le principe de responsabilité pénale du chef d'entreprise
Cette responsabilité, d'origine jurisprudentielle, s'applique aux dirigeants qui ont des pouvoirs de direction et de contrôle. La jurisprudence a généralisé cette responsabilité au-delà des industries réglementées [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Conditions de la responsabilité**: L'infraction doit être commise par un préposé dans le cadre de son activité professionnelle, et il doit exister un lien de subordination. Une faute personnelle du chef d'entreprise est également requise, généralement présumée, consistant dans le défaut de surveillance ou de veille au respect des obligations de sécurité et de prudence [44](#page=44).
###### 4.1.3.1.1 L'exonération de la responsabilité pénale du chef d'entreprise
L'exonération est possible par la délégation de pouvoirs à un délégataire compétent et autorisé, à condition que cette délégation soit spéciale, nécessaire, et préexistante à l'infraction [45](#page=45).
#### 4.1.4 La participation par représentation : responsabilité des personnes morales
La responsabilité pénale des personnes morales s'engage par le biais de leurs représentants physiques [46](#page=46).
##### 4.1.4.1 Le champ de la responsabilité pénale des personnes morales
Elle concerne les entités disposant de la personnalité juridique, à l'exception des personnes morales de droit public dans la plupart des cas. Depuis la loi de 2004, la responsabilité pénale est générale, sauf exceptions [46](#page=46) [47](#page=47).
###### 4.1.4.1.1 Les conditions d'engagement
L'infraction doit être commise par un organe ou un représentant, ou pour le compte de la personne morale. La jurisprudence exige désormais d'identifier l'organe ou le représentant ayant commis l'infraction. L'infraction doit être commise dans l'intérêt de la personne morale [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Répression**: Les peines encourues par les personnes morales sont notamment l'amende, calculée par multiplication par cinq de celle encourue par la personne physique, et la dissolution [48](#page=48).
### 4.2 Les causes de neutralisation de la responsabilité pénale
Même si les conditions de l'infraction et de l'imputation sont réunies, la responsabilité pénale peut être neutralisée par des causes objectives ou subjectives.
#### 4.2.1 Les causes subjectives de non-responsabilité (non-imputabilité)
Ces causes neutralisent l'élément moral de l'infraction, la volonté de l'agent étant altérée.
##### 4.2.1.1 Le trouble psychique ou neuropsychique
L'article 122-1 du Code pénal prévoit que l'abolition du discernement due à un trouble psychique ou neuropsychique rend la personne pénalement irresponsable. L'appréciation se fait au moment des faits, sur la base d'expertises psychiatriques. La loi du 24 janvier 2022 a modifié le régime, excluant l'application de l'article 122-1 en cas d'intoxication volontaire dans le but de commettre une infraction, et prévoyant une diminution de peine dans certains cas [48](#page=48) [49](#page=49).
##### 4.2.1.2 La minorité
Les mineurs capables de discernement sont pénalement responsables, mais bénéficient d'une atténuation de responsabilité. La présomption de discernement existe pour les mineurs de moins de 13 ans, mais le juge apprécie au cas par cas. Les sanctions visent principalement le relèvement éducatif et moral. Les peines privatives de liberté sont réduites pour les mineurs de 13 à 18 ans, avec une atténuation obligatoire jusqu'à 16 ans [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
##### 4.2.1.3 La contrainte
La contrainte, assimilée à la force majeure, rend une personne non responsable si elle agit sous l'empire d'une force ou d'une contrainte à laquelle elle n'a pu résister. Elle doit être irrésistible et imprévisible [52](#page=52) [53](#page=53).
##### 4.2.1.4 L'erreur de droit
L'erreur de droit peut neutraliser la responsabilité pénale si elle est invincible, et que la personne était persuadée de pouvoir accomplir l'acte légitimement. La jurisprudence l'admet rarement [53](#page=53).
#### 4.2.2 Les causes objectives de non-responsabilité
Ces causes neutralisent l'élément légal de l'infraction, justifiant le comportement choisi.
##### 4.2.2.1 L'ordre ou l'autorisation de la loi ou du règlement
L'obéissance à un ordre légal ou réglementaire, ou une autorisation de la loi, justifie l'acte et neutralise l'élément légal [53](#page=53).
##### 4.2.2.2 Le commandement de l'autorité légitime
Agir sous le commandement d'une autorité publique dont l'ordre ne paraît pas manifestement illégal exonère de responsabilité pénale [54](#page=54).
##### 4.2.2.3 L'état de nécessité
L'état de nécessité justifie un acte infractionnel commis pour faire face à un danger actuel et imminent, si cet acte est nécessaire et proportionné [54](#page=54).
##### 4.2.2.4 La légitime défense
La légitime défense, prévue pour protéger la personne, autrui ou les biens, exige une agression actuelle, réelle et injuste, et une riposte nécessaire et proportionnée. Des présomptions de légitime défense existent dans certains cas [54](#page=54) [55](#page=55).
##### 4.2.2.5 Les faits justificatifs spéciaux
* **Le lanceur d'alerte**: La loi protège les lanceurs d'alerte de bonne foi qui divulguent des informations relatives à des violations de la loi, de l'environnement, ou de la santé publique [55](#page=55).
* **L'exercice des droits de la défense**: Dans certains cas strictement nécessaires, le vol de documents pour justifier un licenciement peut être considéré comme justifié [56](#page=56).
* **La liberté d'expression**: Elle peut justifier des actes qui seraient autrement constitutifs d'une infraction, après un contrôle de proportionnalité [56](#page=56).
* **La bonne foi en matière de diffamation**: La bonne foi peut exonérer de responsabilité en cas de diffamation [56](#page=56).
* **L'immunité pour le délit de solidarité**: L'aide désintéressée aux migrants en situation de séjour irrégulier peut être justifiée [56](#page=56).
* **Le consentement de la victime**: En principe, le consentement de la victime est indifférent et n'exonère pas de responsabilité pénale, sauf exceptions spécifiques comme l'aide à mourir, qui soulève d'intenses débats [56](#page=56).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit pénal | Branche du droit régissant les infractions et leurs sanctions, visant à réprimer les comportements socialement dangereux pour protéger la société. |
| Infraction | Acte ou omission prévu par la loi qui entraîne une sanction pénale, qu'il s'agisse d'un crime, d'un délit ou d'une contravention. |
| Sanction pénale | Peine prononcée par l'État à l'encontre d'une personne reconnue coupable d'une infraction, pouvant aller de l'amende à la privation de liberté. |
| Monopole de la violence légitime | Principe selon lequel seul l'État a le droit de recourir à la force, sous certaines conditions, pour faire respecter la loi et maintenir l'ordre. |
| Peine de mort | Sanction capitale qui consiste à ôter la vie à une personne condamnée, souvent critiquée pour son caractère inhumain, inutile et irréversible. |
| Erreur judiciaire | Décision de justice erronée aboutissant à la condamnation d'une personne innocente, ce qui souligne la nécessité de preuves solides et de garanties procédurales. |
| Peine arbitraire | Sanction appliquée de manière discriminatoire ou sans fondement juridique solide, souvent influencée par des facteurs sociaux ou raciaux. |
| État de droit | Système politique dans lequel les gouvernants et les gouvernés sont soumis à la loi, garantissant la primauté du droit et le contrôle de l'action publique par des juges indépendants. |
| Inflation législative | Phénomène d'augmentation rapide et constante du nombre de lois adoptées, souvent en réponse à des événements médiatisés ou à la pression populaire, risquant de compromettre la qualité et la clarté des textes. |
| Responsabilité pénale | Obligation pour une personne de répondre de ses actes délictueux devant la justice pénale et d'en subir les conséquences. |
| Incrimination | Comportement prohibé par la loi pénale, constituant la base de l'infraction, défini de manière abstraite dans les textes législatifs. |
| Fonction rétributive de la peine | Conception de la peine comme une juste rétribution du mal commis, visant à faire payer le coupable pour son acte et à affirmer le droit transgressé. |
| Fonction préventive de la peine | Conception de la peine visant à dissuader le condamné (prévention spéciale) et les autres membres de la société (prévention générale) de commettre des infractions. |
| Réinsertion | Processus visant à faciliter la réintégration sociale de la personne condamnée après sa peine, afin d'éviter la récidive et de favoriser son amendement. |
| Justice restaurative | Approche de la justice qui se concentre sur la réparation du tort causé par l'infraction, en impliquant activement la victime, l'auteur et la communauté. |
| Conscience collective | Ensemble des croyances, sentiments et valeurs communs à la moyenne des membres d'une même société, qui est renforcée par la répression des infractions. |
| Principe de légalité | Principe fondamental du droit pénal ("nullum crimen, nulla poena sine lege") selon lequel nul ne peut être puni pour une infraction qui n'est pas expressément prévue par la loi, ni condamné à une peine non prévue par celle-ci. |
| Supra-légalité pénale | Position de la Constitution et des traités internationaux au-dessus de la loi ordinaire dans la hiérarchie des normes, imposant leur respect au législateur pénal. |
| Crime | Infraction la plus grave, punie d'une peine de réclusion ou de détention criminelle. |
| Délit | Infraction de gravité moyenne, généralement punie d'une peine d'emprisonnement ou d'une amende. |
| Contravention | Infraction la moins grave, punie principalement d'une amende. |
| Circonstances aggravantes | Éléments qui augmentent la gravité d'une infraction et, par conséquent, la peine encourue. |
| Tentative | Commencement d'exécution d'un crime ou, dans les cas prévus par la loi, d'un délit, qui n'a pas été consommé par des circonstances indépendantes de la volonté de son auteur. |
| Élément matériel | Comportement observable (action ou omission) qui constitue la matérialité de l'infraction. |
| Élément moral | Intention ou faute de l'auteur de l'infraction, qui doit être prouvée pour engager la responsabilité pénale. |
| Dol général | Volonté de commettre l'acte prohibé par la loi pénale, indépendamment du mobile spécifique. |
| Dol spécial | Volonté spécifique exigée par la loi pour constituer certaines infractions, orientée vers un but ou un résultat particulier. |
| Faute non intentionnelle | Manquement à une obligation de prudence ou de sécurité, sans intention de causer le dommage, mais qui peut engager la responsabilité pénale si elle est caractérisée ou délibérée. |
| Lien de causalité | Lien de cause à effet entre le comportement de l'auteur et le dommage subi par la victime, nécessaire pour établir la responsabilité pénale. |
| Faute caractérisée | Faute d'imprudence grave exposant autrui à un risque particulier que l'auteur ne pouvait ignorer. |
| Faute délibérée | Violation manifeste et intentionnelle d'une obligation particulière de prudence ou de sécurité prévue par la loi ou le règlement. |
| Dommage | Préjudice subi par la victime, qu'il soit matériel, physique ou moral, nécessaire pour caractériser certaines infractions. |
| Complicité | Fait d'aider, d'assister ou d'instiguer autrui à commettre une infraction, rendant le complice punissable au même titre que l'auteur principal. |
| Co-auteur | Personne qui participe directement à la commission d'une infraction, au même titre que les autres co-auteurs. |
| Chef d'entreprise | Personne qui dirige et contrôle une entreprise, et peut être tenue pénalement responsable des infractions commises par ses employés dans le cadre de leur activité. |
| Personne morale | Entité juridique dotée de la personnalité juridique, qui peut être tenue responsable pénalement pour les infractions commises en son nom ou pour son compte. |
| Causes subjectives de non-responsabilité | Circonstances liées à la personne de l'auteur qui neutralisent sa responsabilité pénale, telles que le trouble psychique, la contrainte ou la minorité. |
| Causes objectives de justification | Circonstances qui justifient un comportement infractionnel, neutralisant l'élément légal de l'infraction, comme la légitime défense ou l'état de nécessité. |
| Légalité des peines | Principe selon lequel les peines doivent être prévues par la loi et proportionnées à la gravité de l'infraction. |
| Rétroactivité de la loi pénale | Application d'une loi pénale nouvelle à des faits commis avant son entrée en vigueur, généralement interdite pour les lois plus sévères (principe de non-rétroactivité). |
| Mesures de sûreté | Mesures préventives visant à écarter un individu présentant un dangerosité particulière pour la société, distinctes des peines punitives. |
| Mineur | Personne de moins de 18 ans, bénéficiant d'un statut particulier en droit pénal en raison de sa vulnérabilité et de sa perfectibilité. |
| Contrainte | Force irrésistible et imprévisible à laquelle une personne n'a pu résister, qui peut l'exonérer de sa responsabilité pénale. |
| Légitime défense | Droit de se défendre contre une agression injuste et actuelle, sous certaines conditions de nécessité et de proportionnalité. |
| État de nécessité | Situation où une personne commet une infraction pour faire face à un danger imminent et éviter un mal plus grand, sous réserve que l'acte soit nécessaire et proportionné. |
| Lanceur d'alerte | Personne qui signale ou divulgue des informations sur des faits illégaux ou dangereux, protégée par la loi pour encourager la transparence et lutter contre la corruption. |
Cover
Droit pénal international.pdf
Summary
# Détermination de la compétence internationale du système français
Voici un résumé de la détermination de la compétence internationale du système français, conçu comme un guide d'étude prêt pour un examen.
## 1. Détermination de la compétence internationale du système français
Ce sujet analyse les critères selon lesquels le droit pénal français peut s'appliquer à des infractions commises en dehors du territoire national, en abordant les concepts de compétence territoriale et extraterritoriale [19](#page=19).
### 1.1 Les fondements de la détermination de la compétence internationale
La détermination de la compétence internationale du système français repose sur la souveraineté nationale, impliquant une solidarité entre la compétence législative et la compétence judiciaire [20](#page=20).
#### 1.1.1 La détermination nationale de la compétence internationale
Le pouvoir de punir émane de la souveraineté nationale, conférant aux États la liberté de déterminer l'application de leur loi pénale, y compris au-delà de leur territoire, tant qu'ils n'exercent pas directement leur puissance publique sur le territoire d'un autre État sans règle permissive du droit international. La Cour de cassation, dans l'affaire *Lotus*, a confirmé cette large liberté des États [20](#page=20).
#### 1.1.2 La solidarité des compétences législative et judiciaire
Il existe une interdépendance entre la compétence législative et la compétence judiciaire: les juridictions françaises sont compétentes lorsque la loi française est applicable, et inversement. Cette solidarité vise à réprimer une atteinte à l'ordre social [21](#page=21).
> **Tip:** Contrairement au droit privé international, le droit pénal international ne considère pas qu'il y a un conflit de lois classique ; l'application de la loi pénale est intrinsèquement liée à la juridiction compétente.
Cependant, cette solidarité soulève des critiques, notamment le risque de violation du principe de légalité et de prévisibilité de la loi pénale pour l'auteur de l'infraction commise à l'étranger [21](#page=21).
> **Tip:** La compétence universelle, permettant de juger des faits commis à l'étranger par des étrangers sur des victimes étrangères, est une compétence exorbitante qui doit être expressément prévue par des textes internationaux et nationaux [22](#page=22).
### 1.2 Les critères de la compétence internationale
Les critères de compétence internationale du système français peuvent être regroupés en deux grandes catégories: la territorialité et l'extraterritorialité [23](#page=23).
#### 1.2.1 La territorialité
La territorialité signifie que la loi pénale française s'applique à toutes les infractions commises sur le territoire de la République, indépendamment de la nationalité de l'auteur [23](#page=23) [24](#page=24) [42](#page=42).
##### 1.2.1.1 La délimitation du territoire français
Le territoire français comprend l'espace terrestre, maritime et aérien, ainsi que certains espaces assimilés [24](#page=24).
* **L'espace terrestre:** Il inclut les départements et régions d'outre-mer, les collectivités d'outre-mer, ainsi que les Terres australes et antarctiques françaises. Les ambassades et consulats français à l'étranger n'sont plus considérés comme une extension fictive du territoire national [24](#page=24) [25](#page=25).
* **L'espace maritime:** Il comprend les eaux intérieures, la mer territoriale, la zone contiguë, la Zone Économique Exclusive (ZEE) et la haute mer. La souveraineté française s'exerce sur les eaux intérieures et la mer territoriale. Pour les infractions commises à bord de navires étrangers en mer territoriale, la compétence des juridictions françaises est limitée aux cas où l'infraction a des conséquences sur l'État côtier, trouble la paix du pays, ou si l'assistance des autorités locales a été demandée. La loi du pavillon prévaut généralement, mais des exceptions existent [25](#page=25).
* **L'espace aérien:** Il correspond à l'espace au-dessus du territoire terrestre et maritime. La souveraineté s'étend jusqu'à l'espace atmosphérique. Pour les aéronefs, la loi applicable est généralement celle de l'État d'immatriculation [26](#page=26).
##### 1.2.1.2 Les espaces assimilés au territoire français
Les navires et aéronefs immatriculés en France sont assimilés au territoire français pour l'application de la loi pénale, qu'ils soient en mer territoriale ou ailleurs. Cependant, la Cour de cassation a précisé qu'un navire battant pavillon français ne constitue pas un morceau du territoire français [26](#page=26) [27](#page=27).
##### 1.2.1.3 Le rattachement de l'infraction au territoire national
Le rattachement de l'infraction au territoire français peut être naturel (lorsqu'elle est commise sur le territoire) ou artificiel (par attribution) [27](#page=27).
* **La localisation de l'infraction sur le territoire français:** L'infraction est réputée commise sur le territoire national dès lors qu'un de ses faits constitutifs a eu lieu sur ce territoire. La jurisprudence a développé plusieurs théories pour déterminer cette localisation [28](#page=28):
* **Théorie de l'action:** L'infraction est localisée là où l'agent a agi [28](#page=28).
* **Théorie du résultat:** L'infraction est localisée là où le résultat s'est produit [29](#page=29).
* **Théorie de l'ubiquité:** L'infraction est localisée à la fois sur le territoire de l'action et sur celui du résultat, permettant potentiellement plusieurs juridictions compétentes [29](#page=29).
La jurisprudence française tend à retenir systématiquement la compétence territoriale dès qu'un fait constitutif se produit en France [29](#page=29).
* **Rattachement par élément matériel:** Ceci varie selon le type d'infraction (simple, continue, d'habitude, complexe, non intentionnelle, d'omission) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* Pour les infractions commises sur internet, le critère du "public visé" a été développé, puis complété par la loi du 3 juin 2016 avec l'ajout de l'article 113-2-1 du Code pénal, qui rattache l'infraction au territoire français si elle est commise au préjudice d'une personne physique résidant en France ou d'une personne morale dont le siège est en France [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Rattachement par un fait extérieur:** La jurisprudence a pu se fonder sur des actes préparatoires ou des conditions préalables pour justifier la compétence territoriale [34](#page=34) [36](#page=36).
* **Le rattachement artificiel des infractions au territoire français:** Ce rattachement concerne des infractions commises à l'étranger mais considérées comme liées au territoire national, notamment en matière de complicité et d'infractions indivisibles [37](#page=37) [40](#page=40).
* **Extension de compétence aux actes de complicité:** La complicité à l'étranger d'une infraction commise en France relève de la compétence des juridictions françaises, l'accessoire suivant le principal. La complicité en France d'une infraction commise à l'étranger est possible sous deux conditions: la double incrimination et la constatation du fait principal par une décision définitive étrangère, avec des exceptions pour les crimes graves ou la corruption [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Extension de compétence aux infractions indivisibles:** Les infractions sont considérées comme indivisibles lorsqu'elles présentent un lien d'interdépendance très étroit, permettant aux juridictions françaises d'être compétentes pour des faits commis à l'étranger s'ils sont indivisibles avec des infractions commises en France [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 1.2.2 L'extraterritorialité
L'extraterritorialité permet aux juridictions françaises d'appliquer la loi française à des faits commis à l'étranger, sous réserve d'un point de rattachement avec l'ordre juridique français [44](#page=44).
##### 1.2.2.1 Les compétences juridictionnelles générales
* **La compétence personnelle:** Elle repose sur la nationalité de l'auteur (active) ou de la victime (passive) [44](#page=44).
* **Compétence personnelle active:** La loi française s'applique aux crimes commis par des Français à l'étranger, et aux délits si les faits sont également punis dans le pays de commission. Cette compétence s'étend aux personnes morales ayant leur siège en France et peut être exercée à l'encontre de complices français. Pour les délits, la double incrimination est généralement requise, mais des exceptions existent pour certaines infractions graves ou relatives aux intérêts de l'UE, aux infractions sexuelles sur mineurs, etc. La théorie de l'indivisibilité peut également étendre cette compétence aux infractions commises à l'étranger et indivisibles d'infractions pour lesquelles la compétence personnelle active est applicable [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Compétence personnelle passive:** La loi française s'applique aux infractions commises à l'étranger lorsque la victime est de nationalité française. Cette compétence est critiquée pour un risque de partialité et une complexité procédurale. Elle peut être étendue aux victimes étrangères résidant en France pour certaines infractions graves (violence sur mineur, mariage forcé) [44](#page=44) [45](#page=45) [49](#page=49).
* **La compétence consécutive à un refus de remise:** Lorsque la France refuse l'extradition ou la remise d'un étranger pour des motifs liés à l'ordre public ou à des garanties de procédure, les juridictions françaises peuvent être compétentes pour juger cette personne si la peine encourue est d'au moins cinq ans d'emprisonnement [52](#page=52) [53](#page=53).
##### 1.2.2.2 Les compétences juridictionnelles spéciales
* **Les compétences nommées:**
* **La compétence réelle:** Elle permet de poursuivre les infractions commises à l'étranger qui portent atteinte aux intérêts fondamentaux de la nation française, comme les infractions politiques ou la contrefaçon de la monnaie [54](#page=54).
* **La compétence universelle:** Elle permet de juger des infractions considérées comme tellement graves qu'elles attentent à la communauté internationale dans son ensemble, même en l'absence de tout lien avec la France. Elle est divisée en une compétence de droit commun (soumise à une autorisation conventionnelle et légale, et la présence du suspect en France) et des compétences universelles spéciales pour des crimes internationaux (génocide, crimes contre l'humanité, crimes de guerre) et des atteintes aux biens culturels. La compétence universelle, bien que visant à lutter contre l'impunité, est encadrée par de nombreuses conditions et a évolué jurisprudentiellement et législativement pour devenir plus opérationnelle [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58) [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63).
* **Les compétences hybrides:**
* **Compétence en matière de terrorisme:** La loi française s'applique aux actes de terrorisme commis à l'étranger par un Français ou un résident habituel en France, sans les conditions strictes de plainte ou de dénonciation officielle, afin d'assurer une répression efficace [64](#page=64).
* **Compétence en matière maritime:** Des compétences spéciales existent pour la piraterie, les trafics (stupéfiants, migrants) et la sécurité maritime, régies par la loi du 5 juillet 1994 et le droit international. La compétence pénale environnementale est également reconnue en vertu de conventions internationales et de la jurisprudence (affaire Erika) [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Compétence en matière aérienne:** La loi française s'applique aux infractions commises à bord d'aéronefs non immatriculés en France, en fonction de critères tels que la nationalité de l'auteur ou de la victime, le lieu d'atterrissage, ou la résidence du preneur à bail [68](#page=68).
#### 1.2.3 Le régime de la compétence territoriale
La compétence territoriale se caractérise par sa généralité et son exclusivité [42](#page=42).
* **La généralité:** Elle s'applique à toute infraction commise sur le territoire national, indépendamment de la nationalité de l'auteur. La loi personnelle de l'auteur est sans incidence [42](#page=42).
* **L'exclusivité:** Elle découle de la souveraineté nationale, impliquant que seul l'État territorial peut exercer ses prérogatives sur son territoire. La Cour de cassation a affirmé que même une décision définitive étrangère ne fait pas obstacle à l'exercice des poursuites fondées sur la compétence territoriale [43](#page=43).
---
# L'entraide pénale internationale
Voici une synthèse complète sur l'entraide pénale internationale, rédigée dans un style adapté à une préparation d'examen, en respectant scrupuleusement les consignes de mise en forme et de citation.
## 2. L'entraide pénale internationale
L'entraide pénale internationale est un ensemble de mécanismes juridiques permettant aux États de coopérer dans la répression des infractions pénales, en surmontant les obstacles liés à la souveraineté nationale et à la territorialité du droit pénal [80](#page=80).
### 2.1 Les fondements de l'entraide pénale internationale
L'entraide pénale internationale repose sur deux types de fondements: matériel et textuel [80](#page=80).
#### 2.1.1 Le fondement matériel : la souveraineté nationale
Le fondement matériel de l'entraide pénale internationale est la **souveraineté nationale**. En droit international, la puissance répressive d'un État est, sauf dérogation, limitée à son propre territoire. Les autorités répressives ne peuvent donc pas agir sur le territoire d'un autre État sans son consentement. L'entraide pénale internationale permet aux autorités judiciaires d'un État de solliciter celles d'un autre État pour accomplir des actes d'investigation ou de poursuite sur leur territoire, comblant ainsi l'impossibilité d'agir à l'étranger. La coopération pénale internationale est vue comme un exercice de souveraineté, reposant sur la courtoisie internationale, où l'État requis n'est pas tenu de coopérer. Cette dimension politique se manifeste notamment par la voie diplomatique empruntée pour la transmission des demandes [80](#page=80).
**Manifestations du caractère politique dans l'entraide pénale :**
* **Voie diplomatique:** Transmission des demandes d'entraide via les ministères des Affaires étrangères et de la Justice des États concernés [80](#page=80).
* **Motifs de refus:** Les États peuvent refuser de coopérer en invoquant leur souveraineté, par exemple pour l'extradition de leurs nationaux, la commission d'infractions sur leur territoire, ou pour des raisons politiques (doctrine Mitterrand dans l'affaire des Brigades rouges) [81](#page=81).
* **Absence d'effet des décisions judiciaires étrangères:** En principe, les décisions judiciaires d'un État n'ont pas d'effet sur le territoire d'un autre. La maxime *"male captus bene detentus"* (mal capturé, bien détenu) souligne que les conditions d'arrestation n'affectent pas la légalité de la détention. La Cour de cassation, dans l'affaire Argoud, a ainsi jugé qu'un suspect enlevé à l'étranger ne peut se prévaloir de l'atteinte à la souveraineté [81](#page=81).
#### 2.1.2 Les fondements textuels de l'entraide pénale internationale
L'entraide pénale internationale est régie par une multitude de sources textuelles imbriquées [84](#page=84).
* **Conventions sectorielles:** Ces conventions portent sur des domaines spécifiques de la criminalité (terrorisme, criminalité transnationale organisée, corruption) et visent à harmoniser les législations et organiser la coopération. Exemples: Convention sur la répression du terrorisme Convention des Nations Unies contre la criminalité transnationale organisée Convention des Nations Unies contre la corruption [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Conventions spécifiques à la coopération:** Moins nombreuses au niveau universel, elles organisent directement la coopération pénale. Exemple: Convention de Ljubljana-La Haye pour la coopération en matière d'enquêtes et poursuites pour les crimes internationaux [84](#page=84).
* **Textes régionaux:** Particulièrement importants en Europe, notamment ceux de l'Union européenne. Exemples: Convention européenne d'extradition Convention européenne d'entraide pénale. Des directives européennes existent également, comme la directive sur la lutte contre le terrorisme (UE) 2017/541 [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Conventions bilatérales:** Très nombreuses, elles régissent l'entraide judiciaire et policière entre deux États. Exemple: Accord d'entraide judiciaire franco-chinois [84](#page=84).
* **Droit national:** Les codes de procédure pénale nationaux (comme le Code de procédure pénale français, articles 696 et suivants) fournissent un cadre supplétif applicable en l'absence de convention internationale ou pour les points non réglés par celle-ci [88](#page=88).
### 2.2 L'objet de l'entraide pénale internationale
L'objet de l'entraide pénale internationale est double: l'entraide policière et l'entraide judiciaire [86](#page=86).
#### 2.2.1 L'entraide policière
L'entraide policière concerne les relations entre les forces de police de différents États pour s'entraider dans l'exercice de leurs fonctions. Elle s'est développée d'abord sous sa forme informationnelle, plus respectueuse de la souveraineté, puis s'est opérationnalisée pour permettre des actions conjointes [86](#page=86).
**§1. L'entraide informationnelle**
Il s'agit de l'échange d'informations entre les forces de police. Elle peut être directe (policier à policier), sur demande, ou spontanée [86](#page=86).
* **Interpol:** Organisation internationale intergouvernementale créée en 1923, elle assure l'assistance réciproque entre les autorités de police criminelle pour toutes infractions de droit commun, excluant les affaires politiques, militaires, religieuses ou raciales. Elle offre un outil de communication global et utilise un système de "notices" colorées (rouge pour personnes recherchées, jaune pour disparues) [86](#page=86).
* **Bases de données:** Il existe des bases de données internationales (gérées par Interpol, par exemple pour ADN, données digitales, reconnaissance faciale) et européennes [86](#page=86) [87](#page=87).
**§2. L'entraide opérationnelle**
Elle concerne la coopération directe entre autorités répressives dans le cadre d'actions transfrontalières ou transnationales [87](#page=87).
* **Droit d'observation:** Possibilité pour les policiers de suivre une filature débutée sur leur territoire à l'étranger [87](#page=87).
* **Droit de poursuite:** Possibilité pour les policiers de poursuivre un individu ayant commis une infraction au-delà des frontières jusqu'à ce que les autorités locales prennent le relais [87](#page=87).
* **Équipes communes d'enquête:** Équipes composées de policiers de plusieurs États, créées pour une affaire donnée afin de mener des investigations sur le territoire des États impliqués, particulièrement développées au niveau européen [87](#page=87).
L'entraide opérationnelle, bien qu'en développement, reste moins importante que l'entraide informationnelle et est moins présente devant les juridictions nationales [87](#page=87).
#### 2.2.2 L'entraide judiciaire
L'entraide judiciaire regroupe les moyens par lesquels les autorités judiciaires d'un État accomplissent, sur leur territoire, des actes demandés par les autorités judiciaires d'un autre État, utiles à une procédure en cours dans ce dernier. Elle se divise traditionnellement en "majeure" et "mineure" [88](#page=88).
**Sous-section 1. L'entraide judiciaire majeure : l'extradition**
L'extradition est la procédure par laquelle une personne se trouvant sur le territoire d'un État (l'État requis) est remise à un autre État (l'État requérant), soit pour être poursuivie pénalement, soit pour exécuter une peine. Il s'agit d'une procédure inter-étatique de nature pénale, ancienne, aujourd'hui encadrée par des sources internationales et nationales. Le droit français a un caractère supplétif, s'appliquant en cas de lacune du droit international [88](#page=88).
> **Tip :** L'extradition se distingue de l'expulsion (mesure de police administrative concernant les étrangers) et de la remise de personnes à la CPI.
**§1. Les conditions de l'extradition**
Les conditions de l'extradition visent à protéger la personne réclamée et la souveraineté de l'État requis. Elles concernent le fond, la compétence et la forme [89](#page=89).
* **A. Les conditions de fond de l'extradition**
Elles sont d'ordre personnel et matériel [89](#page=89).
1. **Les conditions personnelles de l'extradition :**
* **La nationalité:** En principe, la France n'extrade pas ses nationaux. Cette règle, justifiée par le devoir de protection, est appréciée à la date de commission de l'infraction et n'est pas universelle. Elle ne s'applique pas aux personnes ayant acquis la nationalité française après l'infraction ou aux apatrides, et son application aux binationaux est stricte. Les citoyens européens ne bénéficient pas de ce principe, le mandat d'arrêt européen étant la procédure appropriée. Le refus d'extrader un national n'empêche pas sa poursuite en France en vertu de la compétence personnelle active [89](#page=89) [90](#page=90).
* **La qualité de réfugié:** La qualité de réfugié, reconnue par la loi et la Convention de Genève, fait obstacle à l'extradition vers le pays d'origine ou de résidence habituelle, car cela équivaudrait à une persécution politique. Cette protection est étendue aux bénéficiaires de la protection subsidiaire. Cependant, cette protection n'est pas absolue: elle ne s'applique pas lorsque l'État requérant n'est pas le pays d'origine ou de résidence habituelle du réfugié, ni aux demandeurs d'asile tant que leur statut n'est pas définitivement reconnu [91](#page=91) [92](#page=92).
* **L'état de santé et l'âge:** L'extradition peut être refusée si elle risque d'avoir des conséquences exceptionnellement graves en raison de l'état de santé (incompatibilité avec les conditions de détention) ou de l'âge (jeune âge, mineur). La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) a rappelé que la détention dans des conditions incompatibles avec l'état de santé constitue un traitement inhumain. L'extradition d'un mineur est possible si la législation de l'État requérant garantit la protection de sa situation particulière. La Cour de cassation a précisé qu'un majeur ne peut invoquer l'intérêt supérieur de ses enfants pour s'opposer à son extradition [93](#page=93).
* **Le droit à la vie privée et familiale:** Initialement, le Conseil d'État (CE) considérait que l'atteinte au droit à la vie privée et familiale était justifiée par la nature de l'extradition. La Cour de cassation (CDC) a ensuite exigé un contrôle de proportionnalité, que le CE applique plus strictement. La Cour de cassation est plus souple, comme l'illustrent les affaires des Brigades rouges, où l'atteinte disproportionnée a justifié un refus. Ce motif de refus est limité aux États parties à la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) pour les droits absolus (vie, interdiction de la torture, procès équitable) [94](#page=94) [95](#page=95).
2. **Les conditions matérielles relatives à l'incrimination :**
* **La double incrimination:** Les faits reprochés doivent être punissables par la loi française et celle de l'État requérant. Le contrôle porte sur l'existence de l'incrimination, et non sur la pertinence de la qualification juridique retenue par l'État requérant, sauf erreur évidente. La Cour de cassation a précisé que le droit international peut fonder l'incrimination [96](#page=96) [97](#page=97) [99](#page=99).
* **La nature des faits:** L'extradition est refusée pour les infractions politiques. Les conventions internationales (génocide, terrorisme, stupéfiants) ont "dépolitisé" certaines infractions pour permettre l'extradition. Le terrorisme n'est plus considéré comme une infraction politique par le CE, selon la théorie de la prédominance, bien que cette théorie soit critiquée. L'invocation d'un but politique peut néanmoins justifier un refus d'extradition, même pour des faits qualifiés de terrorisme. Sont également exclues les infractions militaires (purement militaires) et, en principe, les infractions économiques, fiscales et douanières (sauf convention contraire) [100](#page=100) .
3. **Les conditions matérielles relatives à la peine :**
* **Gravité minimale de la peine:** La peine encourue doit être d'une certaine gravité (supérieure à 2 ans pour poursuites, au moins 2 mois d'emprisonnement pour exécution de peine) .
* **Nature de la peine:** La peine ou mesure de sûreté ne doit pas être contraire à l'ordre public français, notamment les peines corporelles, la peine de mort, les peines perpétuelles incompressibles, ou les peines manifestement disproportionnées. Les assurances diplomatiques de l'État requérant peuvent permettre l'extradition malgré ces risques .
* **B. Les conditions formelles de l'extradition**
1. **Compétence des juridictions de l'État requérant:** Les faits doivent avoir été commis sur le territoire de l'État requérant, ou par un de ses ressortissants, ou encore en dehors de son territoire si la loi française autorise la poursuite (compétences extra-territoriales reconnues en droit français) .
2. **Incompétence territoriale des juridictions de l'État requis:** L'extradition est refusée si les crimes ou délits ont été commis sur le territoire français .
3. **Procédure:** Il faut respecter les garanties fondamentales de procédure et de droit de la défense. L'extinction de l'action publique (prescription, amnistie, *ne bis in idem*) ou de la peine entraîne le refus .
**§2. La procédure d'extradition**
La procédure comprend une phase de demande, une phase judiciaire et une phase administrative .
* **A. La demande d'extradition:** Adressée par voie diplomatique, elle doit être accompagnée des pièces justifiant l'infraction (jugement, mandat d'arrêt, textes de loi applicables) .
* **B. La phase judiciaire:** Elle débute par l'arrestation de la personne (éventuellement provisoire), sa présentation au procureur général, et peut aboutir à un placement sous écrou extraditionnel. Le Président de la Cour d'appel ou son délégué statue sur la détention provisoire. La chambre de l'instruction rend un avis sur les conditions d'extradition, dont la portée du contrôle varie selon le consentement ou non de la personne. Un recours devant la Cour de cassation est possible .
* **C. La phase administrative:** La décision finale appartient au gouvernement, qui prend un décret d'extradition, susceptible de recours devant le Conseil d'État .
**§3. Les effets de l'extradition**
* **Remise de la personne:** Dans un délai de 7 jours après l'arrestation .
* **Principe de spécialité:** L'État requérant ne peut poursuivre ou condamner la personne que pour l'infraction ayant motivé la remise, sauf obtention du consentement de l'État requis ou renonciation de la personne .
* **Interdiction de réextradition:** La personne ne peut être extradée vers un troisième État, sauf consentement de l'État requis ou renonciation de la personne .
#### 2.2.3 L'entraide judiciaire mineure
Elle regroupe les mécanismes de coopération autres que l'extradition, concernant les poursuites, l'enquête, l'instruction, et l'exécution des décisions .
**§1. L'entraide pénale mineure en matière de poursuites**
* **Dénonciation officielle:** Transmission d'informations sur une infraction commise sur le territoire de l'État requérant à l'État dont le ressortissant est l'auteur. L'État requis doit soumettre la demande à ses autorités judiciaires, sans obligation de poursuivre .
* **Transmission des poursuites:** Transfert de compétence des juridictions de l'État requérant à celles de l'État requis, entraînant un dessaisissement des premières. Prévu dans certaines conventions spécifiques .
**§2. L'entraide pénale en matière d'enquête et d'instruction**
Elle passe par les demandes d'entraide judiciaire internationale et les commissions rogatoires internationales .
* **Objet:** Recherche de preuves (perquisition, saisie, confiscation), techniques spéciales d'investigation (interception de communications, infiltration), auditions, interrogatoires, transmission de documents, notifications d'informations .
* **Conditions:** La demande doit porter sur une procédure pénale ouverte dans l'État requérant. Il n'y a généralement pas de condition de gravité de l'infraction, sauf exceptions (par exemple, certaines conventions exigent une peine minimale pour les informations bancaires). Les infractions politiques ne sont généralement pas exclues, sauf stipulations conventionnelles contraires .
* **Procédure:** La demande émane d'une autorité judiciaire, doit être traduite et comporter des informations précises. Elle passe par la voie diplomatique ou une procédure simplifiée selon les conventions .
* **Exécution:** L'exécution est facultative en l'absence de convention, mais généralement obligatoire lorsqu'une convention existe, sauf motifs de refus (atteinte à l'ordre public, intérêts nationaux, *ne bis in idem*, prescription). L'exécution se fait en application du droit de l'État requis (*locus regit actum*). Les agents de l'État requérant peuvent assister à l'exécution, voire poser des questions dans certains cas. Le contrôle de la régularité des actes est complexe, s'effectuant par les juridictions françaises pour les actes exécutés en France, et par les juridictions de l'État requis pour les actes accomplis à l'étranger, sous réserve de la violation de principes fondamentaux européens et internationaux .
**§3. L'entraide pénale en matière d'exécution des peines**
En principe, les décisions judiciaires étrangères sont sans effet en France (principe de territorialité du droit pénal). Cependant, une "autorité négative" des décisions étrangères est reconnue pour éviter de nouvelles poursuites en cas de jugement définitif ou d'amnistie. L'autorité positive (reconnaissance des effets normatifs d'une décision étrangère, par exemple pour caractériser la récidive) n'est généralement pas reconnue, sauf exceptionnelement par convention. L'exécution de peines privatives de liberté prononcées par des juridictions étrangères en France est possible dans le cadre de conventions spécifiques (transfert de condamnés) .
---
# Les obstacles à la compétence internationale et aux poursuites
Voici le résumé sur les obstacles à la compétence internationale et aux poursuites, prêt pour votre examen.
## 3 Les obstacles à la compétence internationale et aux poursuites
Ce chapitre analyse les facteurs qui limitent l'exercice de la compétence internationale par les juridictions, notamment les immunités, l'amnistie et les questions liées au principe *ne bis in idem*.
### 3.1 Les obstacles liés à la souveraineté
La souveraineté des États constitue un obstacle à l'exercice des poursuites lorsqu'elle se manifeste par des immunités ou l'amnistie [69](#page=69).
#### 3.1.1 Les immunités
Les immunités sont des privilèges prévus par le droit international qui font échapper certaines personnes à la compétence des juridictions étrangères. Elles peuvent être de deux types [69](#page=69):
* **Immunités de juridiction:** Elles rendent toutes les actions contre leurs titulaires irrecevables devant les juridictions étrangères [69](#page=69).
* **Immunités d’exécution (inviolabilité):** Elles prohibent tout acte de contrainte contre le titulaire de l'immunité, comme une garde à vue ou une perquisition [69](#page=69).
Les immunités ont deux sources principales :
* Les immunités coutumières [69](#page=69).
* Les immunités conventionnelles, prévues par des traités internationaux [73](#page=73).
##### 3.1.1.1 Les immunités coutumières
La coutume internationale reconnaît une immunité aux États étrangers et à leurs émanations, leur interdisant d'être traduits en justice devant les juridictions d'un autre État. Cette immunité s'étend aux organes et entités de l'État, ainsi qu'à leurs agents, en raison d'actes relevant de la souveraineté de l'État concerné [69](#page=69).
###### 3.1.1.1.1 Les titulaires des immunités coutumières
La Cour de cassation (CDC) a affirmé que toute personne ou entité exerçant des actes de souveraineté bénéficie de l'immunité coutumière. Les principaux titulaires identifiés sont [69](#page=69):
1. **Les Chefs d'État étrangers:** Ils jouissent de l'immunité coutumière, quelle que soit leur reconnaissance par l'État du for. La CDC a notamment jugé dans l'affaire *Kadhafi* (13 mars 2001) que le crime dénoncé, quelle que soit sa gravité, ne relevait pas des exceptions au principe de l'immunité de juridiction des chefs d'État en exercice. La Cour de cassation, dans un arrêt de 2025, a réaffirmé qu'il n'existait pas d'exception à l'immunité du chef d'État, même pour les crimes internationaux, ce qui constitue un revirement par rapport à l'arrêt *Kadhafi* [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72).
2. **Les membres du gouvernement:** Les ministres des Affaires étrangères, les Premiers ministres et d'autres ministres jouissent de l'immunité coutumière. La Cour internationale de Justice (CIJ) a retenu dans l'affaire *Yérodia* (14 février 2002) que le MAE jouit d'une immunité ne pouvant faire l'objet d'un mandat d'arrêt [70](#page=70).
3. **Les agents et entités de l'État:** La CDC a reconnu l'immunité à des sociétés ayant immatriculé des navires à l'origine de pollution (*Affaire Erika*, 23 novembre 2004) ainsi qu'à des directeurs de la marine marchande ou des magistrats étrangers poursuivis pour détention et séquestration arbitraire. Globalement, toute personne en fonction qui exerce des fonctions régaliennes ou une puissance publique est titulaire de l'immunité de juridiction et d'exécution [70](#page=70) [72](#page=72).
> **Tip:** L'immunité n'empêche pas nécessairement les poursuites, mais sa portée diffère selon la qualité des titulaires [70](#page=70).
###### 3.1.1.1.2 La portée des immunités coutumières
La portée des immunités coutumières s'examine sous l'angle matériel et temporel. Il faut distinguer l'immunité personnelle et l'immunité fonctionnelle [70](#page=70) [71](#page=71).
1. **La portée matérielle :**
* **Immunité personnelle:** Reconnue aux chefs d'État, chefs de gouvernement et ministres des Affaires étrangères (membres de la "troïka"). Elle couvre tous les actes, qu'ils relèvent des fonctions ou de la vie privée du titulaire. Cependant, la CDC a précisé que les blessures, homicides involontaires, la torture ne relèvent pas d'exceptions à l'immunité personnelle. Les exceptions ne semblent reconnues que pour les crimes internationaux (guerre, humanité, génocide) devant les juridictions internationales, mais la CDC a semble-t-il écarté ces exceptions en droit interne. La seule exception reconnue en pratique est la levée de l'immunité par l'État d'appartenance [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Immunité fonctionnelle:** Reconnue à tous les autres agents ou entités exerçant des fonctions publiques. Elle ne couvre que les actes relevant de l'exercice des fonctions. L'autorisation de navigation d'un navire ne respectant pas les normes de sécurité relève de la fonction du ministre de la défense. De même, la mise en détention par des magistrats relève de leur fonction. Les actes de blanchiment d'argent et de corruption commis par un ministre ont été considérés comme étrangers à ses fonctions, donc non couverts par l'immunité. La CDC a cependant posé une exception à l'immunité fonctionnelle: elle ne fait pas obstacle aux poursuites pour génocide, crime de guerre et crime contre l'humanité [72](#page=72).
2. **La portée temporelle :**
* **Immunité personnelle:** Limitée dans le temps, elle cesse avec la fin des fonctions du titulaire. Les anciens chefs d'État, MAE ou chefs de gouvernement peuvent alors être jugés [73](#page=73).
* **Immunité fonctionnelle:** Intemporelle, elle continue de couvrir les actes accomplis dans l'exercice des fonctions, même après la cessation de celles-ci [73](#page=73).
> **Tip:** L'immunité personnelle est absolue matériellement mais limitée temporellement, tandis que l'immunité fonctionnelle est limitée matériellement (sauf crimes graves) mais absolue temporellement [73](#page=73).
Il est important de noter qu'aucun titulaire ne peut être jugé pour des actes de fonction quel que soit le moment, et qu'aucun membre de la "troïka" ne peut être jugé pour un acte quelconque durant ses fonctions [73](#page=73).
##### 3.1.1.2 Les immunités conventionnelles
Des conventions internationales accordent des immunités à certaines personnes en raison de leur qualité et fonction. Les principales sont [73](#page=73):
* La Convention de Vienne sur les relations diplomatiques pour les agents diplomatiques [73](#page=73).
* La Convention de Vienne sur les relations consulaires pour les agents consulaires [73](#page=73).
D'autres traités prévoient des immunités, notamment les accords de siège des organisations internationales et le Protocole européen pour les parlementaires européens [73](#page=73).
###### 3.1.1.2.1 L’immunité diplomatique
La Convention de Vienne de 1961 prévoit l'immunité de juridiction, l'immunité d'exécution, l'inviolabilité des locaux diplomatiques et du domicile du personnel diplomatique. Cette immunité s'étend aux membres de la famille, au personnel administratif et technique, au personnel de service et aux domestiques privés [73](#page=73) [74](#page=74).
La portée de l'immunité varie :
* **Domestiques et personnel de service:** Bénéficient d'une immunité fonctionnelle, ne couvrant que les actes de la fonction [74](#page=74).
* **Autres (membres de la famille, personnel administratif/technique):** Jouissent d'une immunité personnelle, couvrant les actes dans et hors fonctions. Cette immunité est limitée dans le temps, commençant à l'entrée sur le territoire accréditaire et prenant fin à son départ ou après la cessation des fonctions dans un délai raisonnable [74](#page=74).
###### 3.1.1.2.2 L’immunité consulaire
L'immunité des agents consulaires est une immunité fonctionnelle, ne couvrant que les actes entrant dans leurs fonctions. La CDC précise que les immunités diplomatiques et consulaires ne valent que pour les agents étrangers; un ambassadeur français exerçant à l'étranger ne peut s'en prévaloir en France [74](#page=74).
> **Tip:** Les fonctions de représentation (membres de la troïka et personnel diplomatique) doivent être protégées pour ne pas être affectées par des poursuites. Pour les autres agents, la protection ne concerne que les actes relevant de leurs fonctions [74](#page=74).
#### 3.1.2 L’amnistie
L'amnistie est un acte législatif qui efface le caractère délictuel de certains faits et constitue une cause d'extinction de l'action publique. Sa prise en compte par les juridictions françaises dépend du fondement de leur compétence [75](#page=75):
* **Compétence exclusive:** Une loi d'amnistie étrangère devrait être sans incidence, la compétence exclusive empêchant son obstacle aux poursuites [75](#page=75).
* **Compétence subsidiaire:** Une loi d'amnistie étrangère pourrait faire obstacle aux poursuites, notamment en cas de double incrimination ou si l'État étranger considère qu'il n'y a pas eu de trouble à l'ordre public [75](#page=75).
Dans l'affaire *Ould ah* (CDC, 22 octobre 2002), la CDC a jugé que la compétence universelle des juridictions françaises pouvait s'exercer même en présence d'une loi d'amnistie étrangère couvrant des faits de torture et de barbarie, afin de lutter contre l'impunité. La Cour européenne des droits de l'Homme (CEDH) a confirmé, dans l'affaire *Ould ah* (17 mars 2003), que la loi d'amnistie mauritanienne n'empêchait pas l'application de la loi française au titre de la compétence universelle. La CEDH a toutefois précisé que si la loi avait été prise dans le cadre d'un processus de réconciliation nationale ou de justice transitionnelle, elle aurait pu faire obstacle aux poursuites [75](#page=75) [76](#page=76).
> **Tip:** La justice transitionnelle est un processus post-conflit visant la réconciliation, la vérité, la non-répétition et la mémoire. Historiquement, les lois d'amnistie ont été utilisées dans ce cadre, mais aujourd'hui, elles sont vues négativement car elles garantissent l'impunité, surtout pour les crimes internationaux [76](#page=76).
En conclusion, une loi d'amnistie n'est généralement pas un obstacle à l'exercice de la compétence des juridictions françaises pour des infractions graves [76](#page=76).
### 3.2 Les obstacles liés à l’articulation des compétences
Le développement des compétences extraterritoriales crée des conflits positifs de compétence (un fait relevant de la compétence de plusieurs États). La résolution de ces conflits peut se faire a priori (avant jugement) ou a posteriori (lorsqu'une juridiction s'est déjà prononcée) [77](#page=77).
#### 3.2.1 L’articulation a posteriori : le principe ne bis in idem
Le principe *ne bis in idem* ("pas jugé deux fois pour le même fait") vise à résoudre les conflits positifs de compétence [77](#page=77).
##### 3.2.1.1 La portée du principe ne bis in idem dans les compétences exclusives
Le principe *ne bis in idem* est un droit fondamental consacré par plusieurs textes internationaux [77](#page=77).
A. **Le principe :**
* Le Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP), le Protocole n°7 de la Convention européenne des droits de l'homme (CESDH) et la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne (CDFUE) consacrent ce principe [77](#page=77).
* Cependant, le PIDCP et la CDFUE ne lui confèrent qu'une portée nationale. La jurisprudence de la CEDH confirme que le principe ne s'applique que dans une dimension nationale et n'a pas de portée transnationale [77](#page=77).
B. **L'exception :**
* Pour les compétences exclusives (territoriale, terrorisme, réelle), le fait qu'une personne ait déjà été jugée pour les mêmes faits à l'étranger est sans incidence sur les poursuites en France. La CDC a affirmé à plusieurs reprises que l'exception de chose jugée ne faisait pas obstacle à l'exercice des poursuites fondées sur la compétence territoriale [77](#page=77) [78](#page=78).
* Cette règle s'applique en matière de compétence réelle et, par déduction, en matière de terrorisme [78](#page=78).
* La rigueur de cette solution a connu un assouplissement: la détention subie à l'étranger doit s'imputer à la peine de détention prononcée par les juridictions françaises, inspiré par la Convention de Schengen [78](#page=78).
* Au sein de l'Union européenne, il existe une exception: le principe de reconnaissance mutuelle des décisions de justice permet de reconnaître un jugement étranger prononcé par un État membre et de lui produire les mêmes effets juridiques qu'une condamnation française [78](#page=78).
##### 3.2.1.2 La portée du principe ne bis in idem dans les compétences subsidiaires
La CDC considère que les décisions rendues par les juridictions étrangères ont l'autorité de la chose jugée lorsqu'elles concernent des faits commis en dehors du territoire de la République conformément à l'article 692 du Code de procédure pénale [78](#page=78).
#### 3.2.2 L’articulation a priori : la conciliation
La conciliation en vue de répartir le contentieux pénal n'est pas très développée en droit pénal international, mais elle trouve application au sein de l'Union européenne [79](#page=79).
* Une décision de 2009 relative à la prévention et au règlement des conflits en matière d'exercice de la compétence pénale impose aux États membres de :
* Prendre contact avec les États concernés par la situation pénale [79](#page=79).
* Se concerter pour trouver une résolution au conflit de compétence [79](#page=79).
* En cas d'échec, saisir Eurojust, qui rend un avis consultatif basé sur des critères tels que la localisation de la personne soupçonnée, des victimes, des preuves, etc., pour préconiser la compétence d'un État [79](#page=79).
Le but de la multiplication des compétences françaises est la lutte contre l'impunité, par l'extension de la compétence territoriale et le développement des compétences extraterritoriales, en conformité avec le droit international. Cependant, cela engendre des conséquences: imprévisibilité de la loi applicable, atteinte à la légalité, difficultés dans la récolte et l'administration des preuves [79](#page=79).
L'efficacité de la répression dans l'espace repose non seulement sur la détermination de la loi applicable, mais aussi sur la réalisation concrète de cette répression par l'entraide pénale internationale [79](#page=79).
---
# La répression des crimes internationaux et les juridictions pénales internationales
La répression des crimes internationaux vise à traduire en justice les auteurs de violations graves du droit international, notamment à travers la définition des crimes internationaux et la mise en place de juridictions dédiées.
### 4.1 Les crimes internationaux
Les crimes internationaux sont définis comme des infractions portant atteinte aux valeurs fondamentales de la communauté internationale. Ils se distinguent des infractions de droit commun par l'ajout d'un élément contextuel qui modifie leur qualification. Traditionnellement, Claude Lombois a identifié quatre infractions internationales par nature: le génocide, le crime contre l'humanité, le crime de guerre et le crime contre la paix (aujourd'hui crime d'agression). D'autres infractions comme le trafic international, l'écocide, le terrorisme, la torture et la disparition forcée sont également débattues quant à leur qualification d'infractions internationales [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 4.1.1 Classification des crimes internationaux
Les crimes internationaux peuvent être regroupés en deux catégories principales: ceux liés à un contexte martial et ceux pour lesquels un tel contexte n'est pas nécessaire .
##### 4.1.1.1 Crimes internationaux en lien avec un contexte martial
Ces crimes sanctionnent le non-respect de règles posées par le droit international dans le cadre de conflits armés .
* **Crime d’agression**: Défini comme la planification, la préparation, le lancement ou l'exécution d'un acte d'agression qui constitue une violation manifeste de la Charte des Nations Unies, par une personne en mesure de contrôler l'action politique ou militaire d'un État. Il s'agit d'une forme renouvelée du crime contre la paix connu à Nuremberg, et il est attribué aux chefs d'État, au gouvernement et aux militaires de haut rang .
* **Crime de guerre**: L'une des infractions internationales les plus anciennes, elle réprime les violations graves des lois et coutumes applicables aux conflits armés. Elle est calquée sur les obligations du droit international humanitaire et implique un élément contextuel: l'existence d'un conflit armé, qu'il soit international ou non international. Les infractions sous-jacentes visent des personnes ou des biens protégés par les Conventions de Genève, ou constituent des violations graves des lois et coutumes de la guerre, comme l'usage de méthodes ou d'armes prohibées, la trahison, la famine comme moyen de guerre, ou l'usage de techniques perfides. Contrairement au droit international, où ces crimes sont imprescriptibles, le droit interne français les considère souvent comme prescriptibles .
##### 4.1.1.2 Crimes internationaux sans lien avec un contexte martial
Ces crimes portent atteinte aux valeurs fondamentales de l'ordre public international et ne nécessitent pas un conflit armé pour leur réalisation .
* **Crime contre l’humanité**: Initialement lié au génocide et commis dans un contexte martial, il est aujourd'hui une infraction autonome. Il s'agit d'actes commis dans le cadre d'une attaque généralisée ou systématique lancée contre une population civile, en connaissance de cette attaque. Les actes constitutifs incluent des atteintes à l'intégrité et à la vie (torture, meurtre, empoisonnement), ainsi qu'à la liberté (réduction en esclavage, déportation, nettoyage ethnique, apartheid). La définition de ces crimes souffre d'un manque d'anticipation des textes, pouvant laisser des impunités .
* **Génocide**: Défini comme tout acte commis dans l'intention de détruire, en tout ou en partie, un groupe national, ethnique, racial ou religieux. Les actes constitutifs comprennent le meurtre de membres du groupe, l'atteinte grave à leur intégrité physique ou mentale, la soumission intentionnelle à des conditions d'existence entraînant la destruction physique, les mesures visant à entraver les naissances, et le transfert forcé d'enfants. La notion de génocide culturel n'est pas retenue. La définition est restrictive, excluant, par exemple, le génocide politique. En droit français, le génocide est considéré comme une forme particulière de crime contre l'humanité. Les crimes internationaux, qu'ils soient commis par des États ou des organisations structurées non étatiques comme Daesh, justifient la création de juridictions internationales pour leur répression .
### 4.2 Les juridictions pénales internationales
Face à l'insuffisance des droits nationaux pour réprimer la criminalité internationale, des juridictions pénales internationales ont été développées. Ces juridictions visent à lutter contre l'impunité et à organiser la coopération étatique [15](#page=15).
#### 4.2.1 Les tribunaux ad hoc
Ces tribunaux sont créés spécifiquement pour juger des crimes commis dans une situation donnée .
* **Les tribunaux militaires internationaux**: Il s'agit des tribunaux de Nuremberg et de Tokyo, créés pour juger les hauts responsables des crimes commis pendant la Seconde Guerre mondiale. Ils étaient compétents pour les crimes contre la paix, les crimes de guerre et les crimes contre l'humanité. Leurs critiques portent sur les problèmes d'impartialité ("justice des vainqueurs") et de légalité (application rétroactive de la loi pénale) .
* **Les tribunaux pénaux internationaux**: Créés pour des situations spécifiques, on trouve le Tribunal pénal international pour l'ex-Yougoslavie (TPIY) et le Tribunal pénal international pour le Rwanda (TPIR). Le TPIY était compétent pour les faits survenus en ex-Yougoslavie à partir de 1991, et le TPIR pour les faits au Rwanda et dans les États limitrophes en 1994. Leurs mandats se sont achevés respectivement en 2015 et 2017 .
#### 4.2.2 La Cour Pénale Internationale (CPI)
La Cour Pénale Internationale, créée par le Statut de Rome en 1998 et entrée en vigueur en 2002, constitue une révolution dans la répression des crimes internationaux .
* **Compétence matérielle**: La CPI est compétente pour juger les auteurs des quatre infractions internationales: crime d'agression, crime de guerre, crime contre l'humanité et génocide. Elle était compétente pour les crimes d'agression dès 1998, mais leur définition et le mécanisme d'activation de cette compétence ont été précisés lors du Sommet de Kampala en 2010 .
* **Compétence temporelle**: La Cour est compétente pour les crimes commis à compter de son entrée en vigueur, le 1er juillet 2002, pour les États parties d'origine. Pour les États ayant adhéré ultérieurement, la compétence s'applique à partir de l'entrée en vigueur de l'adhésion, sauf acceptation expresse pour des faits antérieurs .
* **Compétence territoriale**: La CPI est compétente pour les faits commis sur le territoire d'un État partie au Statut de Rome ou par un ressortissant d'un État partie. Par exception, sa compétence peut être étendue aux crimes commis par des ressortissants d'États parties, même sur le territoire d'États non parties (comme pour l'Irak), ou saisie par le Conseil de Sécurité des Nations Unies pour des situations sur le territoire d'États non parties (comme la Libye ou le Soudan) .
* **Compétence personnelle**: La CPI juge uniquement des personnes physiques. Un débat existe quant à l'élargissement de sa compétence aux personnes morales, notamment en raison de l'affaire Lafarge ayant commercé avec Daesh, mais la responsabilité pénale des personnes morales n'est pas admise par tous les États parties .
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que la qualification des crimes internationaux repose sur un "élément contextuel" qui les distingue des infractions de droit commun. La répression de ces crimes a marqué une évolution significative du droit international, passant de la responsabilité des États à la responsabilité pénale individuelle [11](#page=11).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit pénal international | Branche du droit régissant les situations pénales présentant un lien avec un ordre juridique étranger, ainsi que la répression des infractions constituant des violations du droit international. |
| Compétence internationale | Faculté d'un État d'appliquer sa loi pénale et de poursuivre des infractions, même commises à l'étranger, en raison de certains critères de rattachement. |
| Territorialité | Principe selon lequel la loi pénale d'un État s'applique aux infractions commises sur son territoire, y compris son espace maritime et aérien. |
| Extraterritorialité | Principe permettant à un État d'appliquer sa loi pénale à des infractions commises hors de son territoire, fondé sur des critères tels que la nationalité, les intérêts nationaux ou la présence de l'auteur. |
| Compétence personnelle active | Compétence d'un État de poursuivre ses ressortissants pour des infractions commises à l'étranger, fondée sur la nationalité de l'auteur. |
| Compétence personnelle passive | Compétence d'un État de poursuivre des étrangers pour des infractions commises à l'étranger lorsque la victime est de nationalité de cet État, fondée sur la nationalité de la victime. |
| Double incrimination | Condition requise pour certaines compétences extraterritoriales, selon laquelle l'infraction doit être punie à la fois par la loi de l'État du for et par celle de l'État où les faits ont été commis. |
| Compétence universelle | Compétence exorbitante d'un État de poursuivre des infractions graves, commises à l'étranger par des étrangers sur des étrangers, sans lien direct avec l'État du for, lorsque certaines conditions sont remplies. |
| Immunités coutumières | Privilèges reconnus par la coutume internationale à certains États, agents ou entités, leur conférant une immunité de juridiction et d'exécution devant les juridictions étrangères. |
| Immunités conventionnelles | Immunités accordées par des traités internationaux à des personnes en raison de leur qualité ou de leurs fonctions, comme les diplomates et les agents consulaires. |
| Amnistie | Acte législatif qui efface le caractère délictueux de certains faits, entraînant l'extinction de l'action publique. |
| Ne bis in idem | Principe selon lequel nul ne peut être poursuivi ou puni deux fois pour les mêmes faits, limitant ainsi les conflits de compétence et les poursuites multiples. |
| Entraide pénale internationale | Ensemble des mécanismes permettant aux autorités judiciaires et policières de différents États de coopérer pour la répression des infractions, incluant l'entraide policière et judiciaire. |
| Extradition | Procédure de remise d'une personne par un État requis à un État requérant, à des fins de poursuites pénales ou d'exécution de peine. |
| Commission rogatoire internationale | Acte par lequel une autorité judiciaire d'un État demande à une autorité judiciaire d'un autre État l'exécution d'actes d'enquête ou d'instruction. |
| Crimes internationaux | Infractions graves qui portent atteinte aux valeurs fondamentales de la communauté internationale, telles que le crime d'agression, le génocide, les crimes contre l'humanité et les crimes de guerre. |
| Juridictions pénales internationales | Tribunaux créés pour juger les auteurs de crimes internationaux, qu'ils soient ad hoc (comme les TPI) ou permanents (comme la Cour Pénale Internationale). |
| Souveraineté nationale | Pouvoir exclusif et indépendant d'un État d'exercer ses prérogatives sur son territoire, qui constitue le fondement principal de la compétence pénale et de l'entraide pénale internationale. |
| Principe de spécialité (en matière d'extradition) | Principe selon lequel la personne extradée ne peut être poursuivie ou condamnée par l'État requérant que pour l'infraction qui a motivé la demande d'extradition. |
| Interdiction de réextradition | Principe interdisant à un État ayant reçu une personne par extradition de la remettre à un autre État sans le consentement de l'État requis initialement. |
| Infractions politiques | Infractions visant l'ordre politique ou les institutions de l'État, traditionnellement exclues du champ de l'extradition, bien que certaines conventions aient dépolitisé des actes comme le terrorisme. |
| Peine de mort | Sanction capitale qui constitue un motif de refus d'extradition en raison de son caractère contraire à l'ordre public français et à l'article 3 de la Convention Européenne des Droits de l'Homme. |
| Assurance diplomatique | Garanties fournies par les autorités d'un État requérant pour assurer que des peines contraires à l'ordre public français ne seront pas appliquées à la personne réclamée. |
| Dénonciation officielle | Acte par lequel un État transmet à un autre des informations relatives à une infraction commise sur son territoire, sans obligation de poursuivre. |
| Transmission de poursuites | Mécanisme par lequel les juridictions d'un État demandent aux juridictions d'un autre État de poursuivre une infraction, entraînant un dessaisissement de l'État requérant. |
Cover
Drugsfenomenen_27112025_MO.pptx
Summary
# Legalisering van cannabis en de keuze voor een commercieel model
Dit onderwerp onderzoekt de internationale trend van cannabislegalisering en de implicaties van het kiezen voor een commercieel model, waarbij de spanning tussen volksgezondheidsbelangen en commerciële belangen centraal staat.
### 1.1 De legale cannabisindustrie
De legalisering van cannabis kent een internationale golf, met diverse landen zoals Nederland, Uruguay, de Verenigde Staten en Canada die verschillende reguleringsopties verkennen. De keuze voor een commercieel model introduceert een spanning tussen het waarborgen van de volksgezondheid, gericht op schadebeperking en vermindering van middelengebruik, en private commerciële belangen die de markt willen openstellen, normalisering van gebruik nastreven en schade minimaliseren.
De legale cannabisindustrie is een snelgroeiende markt, met een geschatte omvang van 27,7 miljard dollars die naar verwachting zal stijgen tot 82,3 miljard dollars in 2027. De structuur van deze markt vertoont gelijkenissen met de alcoholindustrie, gekenmerkt door een oligopolie waarin enkele grote spelers de markt domineren en kleinere ondernemers moeite hebben om toe te treden.
> **Tip:** Begrijp dat de keuze voor een commercieel model niet enkel een economische, maar ook een fundamentele volksgezondheidskwestie is. De reguleringsopties zijn cruciaal om negatieve gevolgen te mitigeren.
### 1.2 Historische lessen: alcohol, tabak en farma als legale drugsmarkten
De opkomende cannabisindustrie kan leren van de praktijken van de gevestigde legale drugsmarkten zoals tabak, alcohol en farmaceutica. Deze industrieën hebben in het verleden schadelijke bedrijfspraktijken vertoond, vaak opererend in een grijze zone die, hoewel niet per se crimineel, wel schadelijk was voor de volksgezondheid. Deze praktijken vallen onder het domein van de organisatiecriminologie.
Drie kernpraktijken die van belang zijn:
* **Beïnvloeden en financieren van wetenschappelijk onderzoek:** Industrieën financieren onderzoekers, wetenschappelijke tijdschriften en congressen om de publieke perceptie van onderzoeksresultaten te beïnvloeden en ongunstige bevindingen te ondermijnen. Dit omvat het ontkennen van gezondheidsrisico's, zoals de tabaksindustrie deed met de link tussen roken en longkanker, en het financieren van organisaties die gunstig onderzoek produceren.
* **Deelname aan het beleidsproces en druk uitoefenen op de overheid:** Bedrijven proberen invloed uit te oefenen op beleidsmakers door middel van lobbyen, het organiseren van bijeenkomsten en het verspreiden van hun eigen rapporten. De "draaideur" tussen politiek en de industrie, waarbij voormalige overheidsfunctionarissen lobbyisten worden en vice versa, roept vragen op over belangenconflicten.
* **Intense en agressieve marketing:** Dit omvat marketing gericht op kinderen en jeugdigen, het minimaliseren van gezondheidsrisico's en het creëren van een imago van gezondheid en welzijn. De tabaksindustrie gebruikte figuren zoals "Joe Camel" om jongeren aan te trekken, terwijl de alcoholindustrie marketingcampagnes voerde die alcoholgebruik associeerden met sociale activiteiten en plezier, waarbij de schuld voor negatieve gevolgen bij de consument werd gelegd.
#### 1.2.1 Praktijken van de tabaksindustrie
De tabaksindustrie ontkende lange tijd de gezondheidsrisico's van roken, zelfs intern erkennend dat "tabaksrook een substantie bevat die kanker kan veroorzaken". Ze financierden onderzoek om deze claims te ondermijnen en lobbyden om wetgeving, zoals neutrale verpakkingen, te vertragen. R.J. Reynolds gebruikte een beoordelingssysteem om artsen te categoriseren naar hun houding ten opzichte van roken, en financierde externe organisaties zoals de "Foundation for a Smoke-Free Foundation" die, ondanks hun onafhankelijke imago, volledig door Philip Morris werden gefinancierd. Marketing gericht op jongeren was een prioriteit, met de introductie van de "Joe Camel" campagne die samenvalt met een toename van rokende jongeren.
#### 1.2.2 Praktijken van de alcoholindustrie
De alcoholindustrie ontkent eveneens onderzoeksresultaten die alcoholgebruik linken aan kanker. Websites zoals "bierengezondheid.be" en die van "The California Wine Institute" belichten voornamelijk de vermeende voordelen van gematigd alcoholgebruik. Organisaties zoals de Portman Group boden vergoedingen aan wetenschappers om kritiek te leveren op beleidsvoorstellen. De mythe van "één glas per dag is goed voor je gezondheid" werd gelanceerd om gematigd alcoholgebruik te promoten, ondanks vertekende onderzoeksresultaten. Social Aspect Public Relations Organisations (SAPRO's) zoals Drinkwise fungeren als onafhankelijke organisaties die echter nauwe banden hebben met de industrie om hun belangen te beschermen. Corporate Social Responsibility (CSR) wordt door de industrie gebruikt als politiek instrument om hun imago te verbeteren, hoewel de effectiviteit van deze initiatieven vaak betwist wordt door wetenschappelijk onderzoek. De alcoholindustrie gebruikt marketing om alcoholgebruik te normaliseren en de schuld voor negatieve gevolgen bij de consument te leggen, met name via reclame en sponsoring in sport, wat ook jongeren blootstelt.
### 1.3 De legale cannabisindustrie: welke schadelijke bedrijfspraktijken zijn reeds zichtbaar?
Onderzoek naar de linken tussen cannabisbedrijven en de alcohol-, tabaks- en farmaceutische industrie toont significante verbindingen.
#### 1.3.1 Investeringen en personeelsstromen
* **Alcoholindustrie:** Bedrijven als Canopy en Tilray hebben sterke banden met alcoholgiganten. Canopy ontving een investering van 4 miljard dollars van Constellation Brands, wat leidde tot aanzienlijke invloed op het bestuur. Alcoholbedrijven zien de cannabisdrankenmarkt als een groeimarkt en experimenteren met THC/CBD-dranken.
* **Tabaksindustrie:** Investeringen zijn gericht op productontwikkeling en internationale expansie. Organigram ontving een investering van BAT, en Cronos een substantiële investering van Altria, gericht op technologieën zoals vaping. De tabaksindustrie ziet cannabis als een groeimarkt ter compensatie van dalende tabaksconsumptie. Er is een toenemende instroom van managers uit de tabakssector naar cannabisbedrijven.
* **Farmaceutische industrie:** Samenwerkingen richten zich op medicinale cannabis en distributie. Farmabedrijven tonen interesse in patenten voor cannabinoïden en de ontwikkeling van synthetische producten. Er is zowel samenwerking als concurrentie, aangezien cannabis mogelijk de farmaceutische verkoop onder druk kan zetten.
#### 1.3.2 Cannabisreclame door middel van sociale media
Een analyse van marketingpraktijken op sociale media, specifiek X (voorheen Twitter), onthult dat cannabisbedrijven strategisch gebruikmaken van dit platform. Ondanks regelgeving, die onder andere verbiedt om cannabisgebruik te linken aan gezondheidsvoordelen of zich te richten op minderjarigen, worden deze regels vaak overtreden.
* **Therapeutische claims:** Een aanzienlijk deel van de posts koppelt cannabis aan medische voordelen voor aandoeningen zoals angst, depressie, pijn, kanker en epilepsie. Deze claims zijn vaak gebaseerd op beperkt of ondoorzichtig onderzoek.
* **Imago van 'gezonde' en 'groene' lifestyle:** Cannabis wordt gepositioneerd als onderdeel van een gezonde, natuurlijke, veganistische en wellness-gerichte levensstijl, geassocieerd met sportactiviteiten en self-care.
* **Assortimentuitbreiding:** Nieuwe productcategorieën zoals edibles, bieren en vapes, vaak met fruitige en zoete smaken, worden gepromoot, wat aantrekkelijk kan zijn voor jongere doelgroepen en bijdraagt aan de normalisering van consumptie.
* **Themadagen en awareness-dagen:** Bedrijven maken gebruik van themadagen (bv. World Cancer Day, Pride) om zich te positioneren als maatschappelijk betrokken en zorgend, wat bijdraagt aan legitimiteit en normalisering.
* **Corporate communicatie en CSR:** Fusies, financiële updates en innovaties worden breed gecommuniceerd. CSR-initiatieven gericht op sociale rechtvaardigheid en gemeenschapsondersteuning dragen bij aan een positieve reputatie en normalisering.
De marketingstrategieën op sociale media zijn sterk geïnspireerd door de alcohol- en tabaksindustrie, waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale "sluiproutes" en beperkte handhaving. Dit onderstreept de noodzaak van strengere regulering en internationale samenwerking.
#### 1.3.3 Wetenschappelijke beïnvloeding van cannabis gerelateerd onderzoek door cannabisbedrijven
Onderzoek naar belangenverklaringen en financieringsbronnen in wetenschappelijke publicaties toont een structurele betrokkenheid van cannabisbedrijven bij wetenschappelijk onderzoek.
* **Betrokkenheid van cannabisbedrijven:** Een aanzienlijk percentage van de publicaties meldt minstens één Conflict of Interest (COI). Bedrijven zoals Tilray domineren cannabis-gerichte publicaties, vaak met een medische focus, terwijl Canopy meer prominent is in niet-cannabis-gerichte studies, wat wijst op een bredere strategische focus.
* **Thema's in cannabis-gerichte publicaties:** Deze studies behandelen frequent cannabis als behandeling, veiligheid en schade (inclusief interacties en rijgedrag), en harm reduction (bv. opioïdensubstitutie).
* **Thema's in niet-cannabis-gerichte publicaties:** Deze studies omvatten bredere gezondheidsthema's zoals behandelingen met cannabis of andere middelen, maatschappelijke vraagstukken (dakloosheid, pandemie-impact), opioïdgebruik en de impact van zorg op cannabisgebruik. Cannabis komt hier indirect voor.
* **Verbanden tussen onderzoekstype, COI en financiering:** Empirisch onderzoek kent de meeste COI's en financiering. Systematische reviews hebben veel COI's maar weinig financiering. Persoonlijke vergoedingen komen vaker voor bij behandelingsgerichte studies, terwijl subsidies prominent zijn bij studies over harm reduction en veiligheid.
De sterke integratie van de cannabisindustrie in wetenschappelijk onderzoek, met strategische benaderingen vergelijkbaar met die van de farmaceutische, alcohol- en tabaksindustrie, benadrukt de noodzaak van grotere transparantie en strengere rapportageplichten.
### 1.4 Besluit
De legaliseringsgolf van cannabis wereldwijd leidt tot de keuze voor commerciële modellen, waarbij een balans gezocht moet worden tussen publieke volksgezondheidsbelangen en private commerciële belangen. Historische lessen uit de tabaks- en alcoholindustrie tonen de potentiële schadelijke praktijken van dergelijke industrieën, waaronder marketing, beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek en lobbyen. De opkomende cannabisindustrie vertoont reeds significante verbindingen met deze gevestigde industrieën door middel van investeringen, personeelsstromen en de overname van vergelijkbare marketing- en beïnvloedingsstrategieën, met name zichtbaar in de manier waarop cannabis op sociale media wordt gepromoot en hoe onderzoek gefinancierd en beïnvloed wordt. Het is cruciaal om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen en de regulering aan te passen om de volksgezondheid te beschermen in deze evoluerende markt.
---
# Historische lessen uit legale drugsmarkten: alcohol, tabak en farma
De analyse van de praktijken van de tabaks- en alcoholindustrie biedt cruciale inzichten voor de opkomende legale cannabisindustrie, met name met betrekking tot schadelijke bedrijfspraktijken zoals beïnvloeding van onderzoek, lobbyen en agressieve marketing.
### 3.1 Introductie tot schadelijke bedrijfspraktijken
De tabaks- en alcoholindustrie hebben in het verleden schadelijke bedrijfspraktijken gehanteerd die de volksgezondheid negatief beïnvloedden. Deze praktijken vallen binnen de organisatiecriminologie en worden aangeduid als 'commercial determinants of health'. Er worden drie hoofdtypen schadelijke praktijken onderscheiden:
* **Beïnvloeden en financieren van wetenschappelijk onderzoek:** Dit omvat financiële steun aan wetenschappers, wetenschappelijke tijdschriften en congressen, met als doel de publieke perceptie van onderzoeksresultaten te beïnvloeden.
* **Uitoefenen van druk op het beleidsproces:** Bedrijven proberen deel uit te maken van het beleidsproces door hun economische noodzaak te onderstrepen, politici uit te nodigen voor vergaderingen en eigen rapporten te verspreiden.
* **Intense, agressieve marketing:** Dit richt zich op het promoten van producten, vaak op een manier die negatieve effecten heeft op de volksgezondheid.
> **Tip:** Hoewel deze praktijken niet per se crimineel zijn, kunnen ze aanzienlijke schade toebrengen aan de volksgezondheid, vooral bij kwetsbare groepen.
### 3.2 De tabaksindustrie
De tabaksindustrie heeft een lange geschiedenis van het hanteren van schadelijke bedrijfspraktijken om de verkoop van hun producten te beschermen en te bevorderen.
#### 3.2.1 Beïnvloeding van onderzoek
* **Ontkenning van gezondheidsrisico's:** Rond 1950, toen de link tussen roken en gezondheidsrisico's werd gelegd, begon de tabaksindustrie deze risico's te ontkennen. Dit gebeurde onder andere door de introductie van 'The Frank Statement' en het oprichten van 'The Tobacco Industry Research Committee'.
* **Interne acceptatie en externe ontkenning:** Interne documenten toonden aan dat de industrie de gezondheidsrisico's erkende (codewoord 'Zephyr' voor kanker), terwijl het publiekelijk bleef ontkennen.
* **Financiering voor productgunstig onderzoek:** De industrie financierde onderzoekers, universiteiten en instellingen om bewijs te produceren dat gunstig was voor hun producten, bijvoorbeeld om initiatieven voor neutrale verpakkingen te ondermijnen.
#### 3.2.2 Lobbyen en druk uitoefenen op regelgevende actoren
* **Deelname aan beleidsprocessen:** De tabaksindustrie nodigde politici uit voor vergaderingen en presenteerde haar standpunten over nieuwe regelgeving. R.J. Reynolds gebruikte een beoordelingssysteem voor artsen en parlementsleden, gebaseerd op hun houding ten opzichte van roken en de industrie.
* **Sponsoring van externe organisaties:** Organisaties zoals de 'Foundation for a Smoke-Free Foundation', die zich voordeden als onafhankelijk, bleken volledig gefinancierd te worden door tabaksbedrijven (bv. Philip Morris). Deze organisaties publiceerden eigen onderzoek en pleitten voor samenwerking tussen tabakscontrole en de industrie.
* **De draaideur (revolving door):** Voormalige politici en ambtenaren namen functies aan als lobbyist of adviseur bij tabaksbedrijven, of bleven adviseren in hun vroegere overheidsdienst (bv. Kenneth Clarke met British American Tobacco).
#### 3.2.3 Agressieve marketing
* **Marketing gericht op kinderen en jeugd:** Interne documenten bevestigden dat de industrie zich richtte op jonge rokers (15-19 jaar) en roken associeerde met volwassenheid, rebellie en zelfexpressie.
* **Joe Camel campagne:** R.J. Reynolds introduceerde het stripfiguur Joe Camel in de jaren tachtig, wat leidde tot een significante toename van het aantal rokende jongeren. De marketingdoelstelling was expliciet gericht op het vergroten van de "franchise voor jonge volwassenen".
* **Minimaliseren van gezondheidsrisico's in advertenties:** Advertenties claimden dat hun sigaretten door medische autoriteiten werden erkend voor voordelen (bv. Lucy Strike) of dat "meer artsen Camels roken dan enige andere sigaret" (R.J. Reynolds). Dit leidde tot waarschuwingen voor valse en misleidende advertenties.
### 3.3 De alcoholindustrie
Ook de alcoholindustrie heeft zich schuldig gemaakt aan praktijken die de volksgezondheid schaden, met name op het gebied van onderzoek en marketing.
#### 3.3.1 Financieren en beïnvloeden van wetenschappelijk onderzoek
* **Ontkennen van kankerrisico's:** De industrie ontkent dat gematigd alcoholgebruik een risicofactor is voor diverse kankers, terwijl onderzoek dit wel aantoont.
* **Financieren van eigen onderzoek:** Websites zoals 'bierengezondheid.be' (gefiancieerd door de alcoholindustrie) en The California Wine Institute belichten voornamelijk de vermeende voordelen van gematigd alcoholgebruik.
* **Betalen van onderzoekers om onderzoek te betwisten:** Organisaties zoals The Portman Group boden vergoedingen aan wetenschappers om anoniem onderzoeksrapporten over alcoholbeleid te bekritiseren. AB Inbev financierde programma's om medische tijdschriften te overtuigen van de gezondheidsvoordelen van bier.
* **Misleidende mythes:** De mythe "één glas per dag is goed voor je gezondheid", gelanceerd door de industrie in de jaren tachtig, creëerde vertekende resultaten door het groeperen van voormalige en herstellende alcoholisten met niet-drinkers.
#### 3.3.2 Lobbyen en druk uitoefenen op regelgevende actoren
* **Social Aspect Public Relation Organisations (SAPRO):** Deze door alcoholbedrijven gefinancierde organisaties (bv. Drinkwise in Australië) lijken onafhankelijk, maar beheren de relatie tussen de organisatie en het publiek om belangen te beschermen. Ze kunnen de acceptatie van volksgezondheidsbeleid bemoeilijken.
* **Corporate Social Responsibility (CSR):** CSR wordt vaak ingezet als politiek instrument om de publieke perceptie te verbeteren en toegang te krijgen tot beleidsmakers. Hoewel de industrie investeert in projecten, trekt wetenschappelijk onderzoek de effectiviteit hiervan vaak in twijfel. Studies naar CSR-initiatieven met betrekking tot rijden onder invloed van alcohol, zoals uitgevoerd door Babor et al., toonden aan dat veel van deze initiatieven ineffectief of van onbekende doeltreffendheid waren.
#### 3.3.3 Agressieve marketing
* **Normalisering van alcoholgebruik:** Alcoholreclame promoot het idee dat alcoholgebruik normaal, gezond en verantwoord is, en associeert het met sociale activiteit en geluk. Schade wordt toegeschreven aan de consument, niet aan het product.
* **Reclame en sponsoring in sport:** Alcoholreclame en sponsoring worden geassocieerd met sportevenementen, waardoor het product (bier) impliciet gekoppeld wordt aan sportbeleving. Dit stelt ook kinderen bloot aan de reclame.
* **Marketing gericht op jongeren:** Reclame die gericht is op jongeren leidt tot een eerdere aanvang van alcoholgebruik en een hogere consumptie bij minderjarigen die al drinken. Alcopops, met hun zoete smaak en aantrekkelijke verpakking, zijn specifiek ontworpen om jongeren aan te trekken.
### 3.4 Verbindingen tussen cannabisbedrijven en de alcohol-, tabaks- en farmaceutische industrie
Onderzoek naar investeringen en personeelsstromen onthult sterke banden tussen de legale cannabisindustrie en gevestigde spelers in de alcohol-, tabaks- en farmaceutische sector.
* **Alcoholindustrie:** Grote investeringen en strategische samenwerkingen, met name gericht op de groeiende markt voor cannabisdranken. Voorbeelden zijn Constellation Brands' investering in Canopy en AB InBev's samenwerkingen met Tilray.
* **Tabaksindustrie:** Aanzienlijke investeringen, met name gericht op productontwikkeling (vaping, heat-not-burn technologieën) en internationale expansie. De tabaksindustrie ziet cannabis als een groeimarkt en er is een toenemende instroom van managers uit deze sector naar cannabisbedrijven. Voorbeelden zijn de investering van BAT in Organigram en Altria's investering in Cronos.
* **Farmaceutische industrie:** Samenwerkingen zijn gericht op medicinale cannabis en distributie, met interesse in het patenteren van cannabinoïden en het ontwikkelen van synthetische producten. Er is echter ook een spanningsveld omdat cannabis mogelijk farmaceutische verkopen kan beïnvloeden. Voorbeelden zijn partnerships voor wereldwijde distributie van medicinale cannabis.
> **Voorbeeld:** De sterke integratie van de farmaceutische industrie is zichtbaar in de instroom van personeel met expertise in management, strategie en financiën, evenals in de focus op medicinale toepassingen en patenten.
### 3.5 Zichtbare schadelijke bedrijfspraktijken in de legale cannabisindustrie
De opkomende legale cannabisindustrie vertoont reeds kenmerken van schadelijke bedrijfspraktijken die vergelijkbaar zijn met die van de tabaks- en alcoholindustrie.
#### 3.5.1 Marketing op sociale media (X/Twitter analyse)
* **Therapeutische claims:** Een significant deel van de posts koppelt cannabis aan medische voordelen (angst, depressie, pijn, kanker), vaak gebaseerd op eigen of onvoldoende transparant onderzoek. Bedrijven als Tilray en Aurora benadrukken medische narratieven.
* **Lifestyle branding:** Cannabis wordt gepresenteerd als onderdeel van een "gezonde" en "groene" lifestyle, geassocieerd met natuur, wellness, recepten, sportactiviteiten en self-care.
* **Assortimentuitbreiding:** De introductie van nieuwe categorieën zoals edibles en vapes met fruitige en zoete smaken trekt jonge doelgroepen aan en normaliseert het gebruik door integratie in dagelijkse consumptie.
* **Themadagen en awareness-dagen:** Bedrijven maken gebruik van themadagen (bv. World Cancer Day, Pride) om zich te positioneren als maatschappelijk betrokken en zorgend, wat bijdraagt aan normalisering en legitimiteit.
> **Tip:** De marketingstrategieën op sociale media lijken sterk geïnspireerd door de alcohol- en tabaksindustrie, waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale "loops" en beperkte handhaving.
#### 3.5.2 Wetenschappelijke beïnvloeding door cannabisbedrijven
* **Structurele betrokkenheid van bedrijven:** Een aanzienlijk percentage van de wetenschappelijke publicaties meldt minstens één conflict of interest (COI) of fundingrelatie met cannabisbedrijven.
* **Verschillende bedrijfsstrategieën:** Bedrijven als Tilray domineren het medisch gefocuste onderzoek, terwijl Canopy breder inzet op zowel medische als andere domeinen (bv. drankinnovatie).
* **COI's en financiering:** Cannabis-gerichte studies tonen vaker individuele COI's (persoonlijke vergoedingen, werkgelegenheid), terwijl niet-cannabis-gerichte studies vaker formele projectfinanciering (grants) ontvangen.
> **Conclusie:** De brede aanwezigheid van COI's en financiering door cannabisbedrijven, vergelijkbaar met de farmaceutische, alcohol- en tabaksindustrie, vereist grotere transparantie en een strengere rapportageplicht.
### 3.6 Conclusie: de cannabisindustrie en historische lessen
De legalisering van cannabis, vaak gekozen voor een commercieel model, brengt een nieuwe industrie voort die significante connecties heeft met de alcohol-, tabaks- en farmaceutische sectoren. De historische lessen uit de praktijken van deze industrieën, waaronder beïnvloeding van onderzoek, lobbyen en agressieve marketing, zijn cruciaal. De cannabisindustrie vertoont reeds vergelijkbare patronen, met name op het gebied van marketing via sociale media en wetenschappelijke beïnvloeding. Dit roept de vraag op of de cannabisindustrie dezelfde schadelijke paden zal bewandelen. De interconnectedness van deze industrieën en de potentiële invloed van cannabis op de verkoop van alcohol en tabak maken dit een kritieke fase voor regulering en monitoring.
---
# Onderzoek naar verbanden tussen cannabisbedrijven en andere industrieën
Dit onderwerp analyseert de financiële en personele verbanden tussen cannabisbedrijven en de alcohol-, tabaks- en farmaceutische industrie, en onderzoekt de strategische belangen achter deze connecties.
### 3.1 De legale cannabisindustrie en historische parallellen
De legalisering van cannabis, onder impuls van een internationale golf, heeft geleid tot diverse reguleringsopties, waarbij sommige landen kiezen voor een commercieel model. Dit commerciële model, met een huidige marktomvang van circa 27,7 miljard dollars en een geschatte groei naar 82,3 miljard dollars in 2027, vertoont gelijkenissen met de alcoholindustrie, gekenmerkt door een oligopolistische structuur met grote spelers die aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen en prijsbepalend zijn, wat drempels opwerpt voor kleinere ondernemers.
De opkomende cannabisindustrie kan leren van de historische lessen van de alcohol- en tabaksindustrie, die zich schuldig hebben gemaakt aan schadelijke bedrijfspraktijken met negatieve gevolgen voor de volksgezondheid. Deze praktijken vallen onder organisatiecriminologie en omvatten:
* **Beïnvloeden en financieren van wetenschappelijk onderzoek:** Door financiële steun te verlenen aan wetenschappers, wetenschappelijke tijdschriften en congressen, trachten deze industrieën de publieke perceptie van onderzoeksresultaten te beïnvloeden.
* **Beïnvloeding van het beleidsproces:** Druk uitoefenen op de overheid door hun economische noodzaak te onderstrepen, politici uit te nodigen voor vergaderingen en eigen rapporten te verspreiden.
* **Intense, agressieve marketing:** Gericht op het vergroten van de verkoop en het normaliseren van het gebruik.
#### 3.1.1 De tabaksindustrie en schadelijke praktijken
De tabaksindustrie heeft een lange geschiedenis van het ontkennen van de gezondheidsrisico's van roken, zelfs intern de risico's erkennende met codewoorden zoals 'Zephyr' voor kanker, terwijl ze extern de schadelijkheid bleven ontkennen. Financiële steun aan universiteiten en onderzoeksinstellingen werd gebruikt om onderzoek te produceren dat gunstig was voor de industrie en om wetten inzake neutrale verpakkingen te ondermijnen en te vertragen.
De industrie oefende ook druk uit op regelgevende actoren door middel van lobbyen, het organiseren van vergaderingen met politici en het verspreiden van hun standpunten. Een opvallend voorbeeld is de beoordelingssysteem van R.J. Reynolds, dat professoren indeelde naar hun houding tegenover roken. Sponsoring van externe organisaties, zoals de Foundation for a Smoke-Free Foundation, die ogenschijnlijk onafhankelijk waren maar 100% gefinancierd werden door Philip Morris, werd eveneens ingezet. De 'revolving door'-praktijk, waarbij politici of ambtenaren banen aannemen bij bedrijven waarvoor ze eerder beleid maakten of reguleerden, creëerde potentiële belangenconflicten.
Marketing gericht op kinderen en jeugd was een kernstrategie, waarbij roken werd geframed als een initiatie tot volwassenheid, geassocieerd met rebellie en onafhankelijkheid. De introductie van het stripfiguur 'Joe Camel' leidde tot een significante toename van rokende jongeren. Daarnaast minimaliseerde de industrie gezondheidsrisico's, zoals blijkt uit de beweringen van R.J. Reynolds en Philip Morris over de vermeende voordelen van hun sigaretten.
#### 3.1.2 De alcoholindustrie en schadelijke praktijken
Ook de alcoholindustrie ontkent actief onderzoek dat alcoholgebruik koppelt aan kankerrisico's, en promoot juist de vermeende voordelen van matig alcoholgebruik. Initiatieven zoals de website ‘bierengezondheid.be’ (gef inancierd door de Federatie Belgische Brouwers) en The California Wine Institute promoten de gezondheidsvoordelen van alcohol. Wetenschappers werden betaald om onderzoek anoniem te bekritiseren, zoals blijkt uit een geval waarbij de Portman Group vergoedingen aanbood. AB Inbev financierde programma's die medische tijdschriften moesten overtuigen van de gezondheidsvoordelen van bier. De mythe van "één glas per dag is goed voor je gezondheid", gelanceerd in de jaren tachtig, had tot doel matig alcoholgebruik te promoten.
De alcoholindustrie maakt ook gebruik van "Social Aspect Public Relations Organisations" (SAPRO's) zoals Drinkwise in Australië, die zich voordoen als onafhankelijke non-profit organisaties maar grotendeels gefinancierd worden door de industrie. Hun doel is het beheren van kwesties die de belangen van alcoholbedrijven kunnen schaden en het tegengaan van gezondheidsbeleid dat hun winstgevendheid kan beïnvloeden. Corporate Social Responsibility (CSR) wordt vaak misbruikt om de publieke perceptie te verbeteren, toegang te krijgen tot politici en de politieke agenda te beïnvloeden.
Marketing door de alcoholindustrie is agressief, met de doelstelling om alcoholgebruik als normaal, gezond en verantwoord af te schilderen. De schadelijke gevolgen worden toegeschreven aan een kleine groep consumenten. Reclame en sponsoring in sport, zoals bierpromotie bij voetbalwedstrijden, blootstelt ook kinderen aan alcoholmarketing. Dit leidt tot een eerdere start van alcoholgebruik en verhoogd consumptie bij minderjarigen. Alcopops, met hun zoete smaak en kleurrijke verpakkingen, zijn specifiek ontworpen om jongeren aan te trekken.
### 3.2 Verbanden tussen cannabisbedrijven en andere industrieën
Onderzoek naar de verbindingen tussen cannabisbedrijven en de alcohol-, tabaks- en farmaceutische industrie is cruciaal om de strategische belangen achter deze connecties te begrijpen.
#### 3.2.1 Onderzoeksvraag 1: Linken tussen cannabisbedrijven en alcohol-, tabaks- en farmaceutische bedrijven
Een studie analyseerde investeringen en personeelsstromen naar vijf grote cannabisbedrijven (Canopy, Aurora, Tilray, Cronos, Organigram).
* **Alcoholindustrie:**
* Sterke banden tussen Canopy en Constellation Brands (vier miljard dollar investering), wat leidt tot aanzienlijke invloed op het bestuur.
* Tilray werkt samen met en neemt merken/brouwerijen over, zoals AB Inbev.
* Strategisch doel van de alcoholindustrie is het mitigeren van concurrentie en toegang krijgen tot de groeiende cannabisdrankenmarkt, waarbij geëxperimenteerd wordt met THC/CBD-dranken voor de "sober curious" markt.
* **Tabaksindustrie:**
* Investeringen vanuit tabaksbedrijven naar cannabis, met name in productontwikkeling en internationale expansie.
* Organigram ontving een investering van 20% door BAT (174 miljoen dollar).
* Cronos ontving een investering van Altria (1,8 miljard dollar).
* Strategisch belang voor de tabaksindustrie is het ontwikkelen van vaping- en heat-not-burn technologieën voor cannabis, en het zien van cannabis als groeimarkt na dalende tabaksconsumptie.
* Er is een toenemende instroom van managers uit de tabakssector naar cannabisbedrijven.
* **Farmaceutische industrie:**
* Samenwerkingen zijn gericht op medicinale cannabis en distributie.
* Tilray werkt samen met Novartis/Sandoz voor wereldwijde distributie van medicinale cannabis.
* Aurora werkt samen met Ethypharm voor levering aan Franse patiënten.
* Farmaceutische expertise is zichtbaar in de instroom van management, strategie en finance professionals.
* Farmabedrijven tonen interesse in het patenteren van cannabinoïden en het ontwikkelen van synthetische producten. Er bestaat een spanningsveld tussen samenwerking en concurrentie, omdat cannabis mogelijk farmaceutische verkopen kan onder druk zetten.
#### 3.2.2 Cannabisreclame door middel van sociale media (X/Twitter)
Een beschrijvende analyse van posts op X (voorheen Twitter) door vijf cannabisbedrijven onderzocht hoe zij dit platform als marketingkanaal gebruiken en in hoeverre zij reguleringen naleven, met aandacht voor ingezette narratieven en strategieën.
* **Therapeutische claims:** 7,5% van de posts koppelen cannabis aan medische voordelen (angst, depressie, pijn, kanker, epilepsie, opioïden), vaak gebaseerd op eigen of onvoldoende transparant onderzoek. Vooral Tilray en Aurora benadrukken medische narratieven.
* **Gezonde & groene lifestyle:** Associatie tussen cannabis en een imago van gezondheid, natuur, veganisme, wellness, recepten, outdoor content, self-care en sportactiviteiten. Dit is vergelijkbaar met de marketingstrategieën van de alcohol- en wellnessindustrie.
* **Assortimentuitbreiding:** Promotie van nieuwe categorieën zoals edibles, dranken en vapes, met fruitige en zoete smaken die aantrekkelijk kunnen zijn voor jongere doelgroepen. Dit draagt bij aan de normalisering van cannabisgebruik door integratie in dagelijkse consumptie.
* **Themadagen & awareness-dagen:** Gebruik van dagen zoals mental health awareness, World Cancer Day, Pride, etc., om zich te positioneren als maatschappelijk betrokken en zorgend. Dit creëert legitimiteit en versterkt de normalisering.
* **Corporate communicatie & CSR:** Veel corporate PR rond fusies, financiële updates en innovaties, en CSR-initiatieven gericht op sociale rechtvaardigheid en gemeenschapsondersteuning, om zich als verantwoordelijke actoren te presenteren.
**Discussie over cannabismarketing op sociale media:**
De posts vertonen een sterke medicalisering, met vaak selectieve of onvoldoende onderbouwde claims. Gezondheidswaarschuwingen ontbreken, en er is beperkte transparantie over belangenconflicten, wat risico's op misleiding en normalisering met zich meebrengt. De marketing is sterk geïnspireerd door de alcohol- en tabaksindustrie, waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale 'loopholes' en beperkte handhaving. Er is behoefte aan strengere regulering en monitoring, en internationale samenwerking is essentieel vanwege grensoverschrijdende marketing.
#### 3.2.3 Wetenschappelijke beïnvloeding van cannabisgerelateerd onderzoek door cannabisbedrijven
Een analyse van conflictverklaringen (COI) en financieringsverklaringen in cannabisgerelateerde publicaties tussen 2021 en 2025 onderzocht de betrokkenheid van cannabisbedrijven bij wetenschappelijk onderzoek.
* **Betrokkenheid van cannabisbedrijven:** 74% van de publicaties meldt minstens één COI. Tilray is prominent aanwezig in cannabisgerichte studies (99%), terwijl Canopy domineert in niet-cannabisgerichte studies (95%). Aurora, Cronos en Organigram zijn beperkter aanwezig.
* **Thema's in cannabis-gerichte publicaties:**
* 30% behandelt cannabis als behandeling (een stijging ten opzichte van eerdere studies).
* 20% focust op veiligheid en schade (druginteracties, rijden, labeling).
* 9% behandelt harm reduction (voornamelijk opioïdensubstitutie).
* **Thema's in niet-cannabis-gerichte publicaties:**
* 29% behandelt behandelingen met cannabis of andere middelen.
* 32% focust op maatschappelijke thema's (dakloosheid, COVID-impact, zorggebruik).
* 11% behandelt opioïdgebruik en 16% de impact van 'Opioid Agonist Therapy' op cannabisgebruik. Cannabis komt hier indirect voor binnen bredere gezondheidsthema's.
**Type onderzoek versus COI & Funding:**
Empirisch onderzoek is dominant en kent de meeste COI's en financiering. Systematische reviews tonen veel COI's maar weinig financiering. Commentaren vertonen een matige aanwezigheid van COI's en beperkte financiering. Niet-cannabisgerichte studies ontvangen relatief meer formele grants.
**Thema's versus type COI en financiering:**
Persoonlijke vergoedingen komen vooral voor bij behandelingsgerichte studies. Grants zijn prominent bij harm reduction en veiligheid/risico-onderzoek. Werkgelegenheid (employment) is vooral te vinden in farmacokinetiek en gebruikspatronen. Non-financial support en ownership zijn zeldzaam.
**Vergelijking tussen cannabis- en niet-cannabisgerichte publicaties:**
Cannabisgerichte studies zijn sterk gefocust op medische toepassingen, schade en harm reduction. Niet-cannabisgerichte studies behandelen bredere gezondheidsthema's. Cannabisgerichte studies tonen meer individuele COI's, terwijl niet-cannabisgerichte studies meer formele grants ontvangen. De bedrijfsbetrokkenheid verschilt per thema en publicatietype.
**Rol van specifieke cannabisbedrijven:**
Tilray domineert het cannabisgerichte onderzoek met een medische focus en farmaceutische connecties. Canopy domineert het niet-cannabisgerichte onderzoek met een bredere focus, inclusief drankinnovatie.
**Discussie over wetenschappelijke beïnvloeding:**
Er is een sterke integratie van de cannabisindustrie in wetenschappelijk onderzoek, met verschillende strategieën per bedrijf. Cannabisgerichte studies tonen meer individuele COI's, terwijl niet-gerichte studies meer formele projectfinanciering ontvangen. De COI's en financiering zijn wijdverspreid en structureel aanwezig, waarbij cannabisbedrijven strategieën toepassen die vergelijkbaar zijn met die van farmaceutische, alcohol- en tabaksbedrijven. Er is behoefte aan grotere transparantie en strengere rapportageplichten. De verschillen tussen cannabis- en niet-cannabisgerichte onderzoek zijn inhoudelijk relevant.
### 3.3 Conclusie
De legalisering van cannabis leidt tot de ontwikkeling van een commerciële cannabisindustrie, waarbij de historische praktijken van de tabaks- en alcoholindustrie als waarschuwing dienen. Er zijn duidelijke verbindingen en personeelsstromen tussen deze industrieën. De vraag is of de cannabisindustrie dezelfde schadelijke praktijken zal volgen op het gebied van marketing en wetenschappelijke beïnvloeding. Een balans vinden tussen private en publieke belangen is cruciaal in de regulering van deze legale drugsmarkt.
> **Tip:** Begrijpen hoe de tabaks- en alcoholindustrie in het verleden de volksgezondheid hebben beïnvloed, is essentieel om de mogelijke toekomstige praktijken van de cannabisindustrie te anticiperen. Let op de subtiele manieren waarop financiële banden en marketingstrategieën het publieke debat en wetenschappelijk onderzoek kunnen sturen.
---
# Marketing en wetenschappelijke beïnvloeding door cannabisbedrijven
Dit deel onderzoekt hoe cannabisbedrijven sociale media inzetten voor marketing en hoe zij wetenschappelijk onderzoek beïnvloeden, met aandacht voor gebruikte strategieën, claims en transparantie.
### 4.1 Commerciële modellen en historische lessen
De legalisering van cannabis heeft geleid tot de opkomst van een commerciële industrie die vergelijkbaar is met die van alcohol en tabak. Deze industrie wordt gekenmerkt door een oligopolistische structuur, waarbij enkele grote spelers de markt domineren. Historisch gezien hebben de alcohol- en tabaksindustrie zich schuldig gemaakt aan schadelijke bedrijfspraktijken die de volksgezondheid konden ondermijnen. Drie belangrijke praktijken die inzicht geven in de potentiële activiteiten van de cannabisindustrie zijn:
1. **Beïnvloeden en financieren van wetenschappelijk onderzoek:** Dit gebeurt door middel van financiële steun aan wetenschappers, wetenschappelijke tijdschriften en congressen, met als doel de publieke perceptie van onderzoeksresultaten te beïnvloeden.
2. **Deelnemen aan het beleidsproces en uitoefenen van druk op de overheid:** Dit omvat het benadrukken van de economische noodzaak van de industrie, het uitnodigen van politici voor vergaderingen en het verspreiden van eigen rapporten en juridische documenten.
3. **Intense en agressieve marketing:** Dit kan een negatief effect hebben op de volksgezondheid.
Deze praktijken, hoewel niet noodzakelijkerwijs crimineel, opereren vaak in een grijze zone en kunnen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De commerciële belangen van deze industrieën staan soms haaks op de publieke belangen van volksgezondheid en schadebeperking.
#### 4.1.1 Financieren en beïnvloeden van wetenschappelijk onderzoek door tabaks- en alcoholindustrie
De tabaksindustrie heeft in het verleden actief geprobeerd de schadelijkheid van roken te ontkennen of te minimaliseren door middel van financiering van onderzoek, het creëren van eigen onderzoekscomités en het verspreiden van misleidende informatie. Interne documenten onthulden dat de industrie, ondanks interne erkenning van de risico's (bijvoorbeeld door het codewoord "Zephyr" voor kanker), publiekelijk bleef ontkennen. Financiering van onderzoek diende ook om wetten, zoals die voor neutrale verpakkingen, te ondermijnen.
Ook de alcoholindustrie heeft wetenschappelijk onderzoek beïnvloed. Dit omvatte het ontkennen van onderzoeksresultaten die alcoholgebruik linken aan kankerrisico's, het financieren van eigen onderzoek naar de effecten van matig alcoholgebruik, en het betalen van onderzoekers om wetenschappelijk onderzoek te betwisten. Initiatieven zoals de website 'bierengezondheid.be' en The California Wine Institute's publicatie van gunstige onderzoeksresultaten illustreren deze praktijk. De mythe van "één glas per dag is goed voor je gezondheid" werd door de alcoholindustrie gelanceerd om matig gebruik te promoten, waarbij onderzoeksresultaten soms gemanipuleerd werden.
#### 4.1.2 Lobbyen en druk uitoefenen op regelgevende actoren door tabaks- en alcoholindustrie
De tabaksindustrie probeerde deel uit te maken van het beleidsproces door middel van lobbyen, het uitnodigen van politici en het verstrekken van hun standpunt over nieuwe regelgeving. Een opmerkelijk voorbeeld is R.J. Reynolds' beoordelingssysteem voor artsen en Europese Parlementsleden, gebaseerd op hun houding ten opzichte van roken. Sponsoring van externe organisaties, zoals de Foundation for a Smoke-Free Foundation, die ogenschijnlijk onafhankelijk opereerden maar volledig gefinancierd werden door tabaksbedrijven, diende eveneens om de publieke perceptie te beïnvloeden. Het "revolving door" fenomeen, waarbij politici of ambtenaren overstappen naar lobbyfuncties in de sector waarover ze voorheen toezicht hielden (zoals Kenneth Clarke's banden met British American Tobacco), wekt de indruk van belangenconflicten.
De alcoholindustrie hanteerde soortgelijke strategieën. Social Aspect Public Relation Organisations (SAPROs) zoals Drinkwise werden opgericht met aanzienlijke financiële investeringen van de industrie, terwijl ze zich presenteerden als onafhankelijke, non-profit organisaties. Deze organisaties probeerden beleidsmaatregelen die de winstgevendheid zouden beïnvloeden te voorkomen. Corporate Social Responsibility (CSR) werd ook ingezet als politiek instrument om de publieke perceptie te verbeteren en toegang te krijgen tot politici, hoewel de effectiviteit van veel van deze initiatieven, zoals projecten voor rijden onder invloed, wetenschappelijk in twijfel wordt getrokken. Sommige commerciële activiteiten van de alcoholindustrie bleken het alcoholgebruik en de kans op rijden onder invloed zelfs te kunnen verhogen.
#### 4.1.3 Agressieve marketing door tabaks- en alcoholindustrie
De tabaksindustrie richtte zich agressief op jongeren, met interne documenten die aangaven dat jonge rokers essentieel waren voor de stijgende verkoopcijfers. Marketingstrategieën associeerden roken met volwassenheid, rebellie en onafhankelijkheid. De "Joe Camel" campagne van R.J. Reynolds is een bekend voorbeeld van marketing gericht op jongvolwassenen, wat leidde tot een significante toename van het aantal rokende jongeren. Claims over het minimaliseren van gezondheidsrisico's, zoals adverteren dat "meer artsen Camels roken dan enige andere sigaret" of "niet één geval van keelirritatie door het roken van Camel", werden later als vals en misleidend bestempeld.
De alcoholindustrie gebruikte marketing om alcoholgebruik te normaliseren, af te schilderen als gezond en verantwoord, en als een teken van een sociaal en bruisend leven. Schade werd toegeschreven aan een kleine groep consumenten in plaats van aan het product zelf. Reclame en sponsoring in sport, die alcohol associëren met sportevenementen, werden ook gebruikt, met blootstelling voor kinderen. Onderzoek toonde aan dat kinderen en jongeren die worden blootgesteld aan alcoholreclame eerder gaan drinken en, indien ze al drinken, meer gaan consumeren. Alcopops, met hun zoete smaak en kleurrijke verpakkingen, werden specifiek ontworpen om aantrekkelijk te zijn voor jonge consumenten.
### 4.2 Links tussen cannabisbedrijven en alcohol-, tabaks- en farmaceutische bedrijven
Onderzoek naar de verbindingen tussen cannabisbedrijven en de alcohol-, tabaks- en farmaceutische industrie toont significante investeringen en personeelsstromen.
* **Alcoholindustrie:** Cannabisbedrijven Canopy en Tilray hebben sterke banden met alcoholbedrijven. Canopy ontving een investering van 4 miljard USD van Constellation Brands, wat leidde tot aanzienlijke invloed op het bestuur. De strategische doelen van de alcoholindustrie omvatten het mitigeren van concurrentie en het verkrijgen van toegang tot de groeiende markt voor cannabisdranken. Tilray heeft samenwerkingen en overnames met bedrijven als AB InBev, waarbij ze THC/CBD-dranken ontwikkelen voor een "sober curious" markt.
* **Tabaksindustrie:** Er zijn significante investeringen van tabaksbedrijven in cannabis, zoals de 20% investering van BAT (174 miljoen USD) in Organigram, gericht op productontwikkeling en internationale expansie. Cronos ontving een investering van 1,8 miljard USD van Altria. Tabaksbedrijven zien cannabis als een groeimarkt vanwege de dalende tabaksconsumptie en reputatieproblemen. Er is een toenemende instroom van managers uit de tabakssector naar cannabisbedrijven.
* **Farmaceutische industrie:** Samenwerkingen zijn gericht op medicinale cannabis en distributie. Tilray heeft een partnerschap met Novartis/Sandoz voor wereldwijde distributie. Aurora werkt samen met Ethypharm voor levering aan Franse patiënten. Farmaceutische expertise is zichtbaar in de instroom van management-, strategie- en finance-personeel. Farmabedrijven tonen interesse in het patenteren van cannabinoïden en het ontwikkelen van synthetische producten. Er is echter een spanningsveld, omdat cannabis mogelijk farmaceutische verkopen onder druk kan zetten.
### 4.3 Cannabisreclame door middel van sociale media
Cannabisbedrijven maken strategisch gebruik van sociale media, met name X (voorheen Twitter), voor marketing. Ondanks regelgeving die gezondheidsclaims en marketing gericht op minderjarigen verbiedt, tonen analyses van X-posts een sterke medicalisering van cannabis, met claims over angst, depressie, pijn en kanker. Deze claims zijn vaak gebaseerd op eigen, weinig transparant onderzoek.
#### 4.3.1 Narratieven en strategieën op X
* **Therapeutische claims:** Ongeveer 7,5% van de posts koppelt cannabis aan medische voordelen, vaak met onvoldoende onderbouwing en zonder gezondheidswaarschuwingen.
* **Cannabis als 'gezonde' & 'groene' lifestyle:** Bedrijven promoten een imago van gezondheid, natuur, veganisme en wellness, vergelijkbaar met de alcohol- en wellnessindustrie. Associaties met sportactiviteiten komen ook voor.
* **Assortimentuitbreiding:** Nieuwe productcategorieën zoals edibles, brouwsels en vapes met fruitige en zoete smaken worden gepresenteerd, wat aantrekkelijk kan zijn voor jongere doelgroepen en bijdraagt aan normalisering.
* **Themadagen & awareness-dagen:** Gebruik van dagen zoals Mental Health Awareness Day of World Cancer Day om maatschappelijke betrokkenheid te tonen en normalisering te bevorderen, vaak met een koppeling aan gezondheid, duurzaamheid en sociale thema's.
* **Corporate communicatie & CSR:** Veel posts over fusies, financiële updates en innovaties, evenals CSR-initiatieven gericht op sociale rechtvaardigheid en gemeenschapsondersteuning, om een 'verantwoordelijk' imago te creëren.
#### 4.3.2 Discussie en implicaties van marketing op sociale media
De marketing op sociale media door cannabisbedrijven vertoont sterke gelijkenissen met de strategieën van de alcohol- en tabaksindustrie. De exploitatie van digitale kanalen en beperkte handhaving vormen een uitdaging. Er is een duidelijke behoefte aan strengere regulering en monitoring, evenals internationale samenwerking vanwege de grensoverschrijdende aard van online marketing. De marketingpraktijken dragen bij aan de normalisering van cannabisgebruik, met name onder jongeren, en het risico op misleiding door gebrek aan transparantie over belangenconflicten is aanwezig.
### 4.4 Wetenschappelijke beïnvloeding van cannabisgerelateerd onderzoek door cannabisbedrijven
Cannabisbedrijven integreren zich sterk in wetenschappelijk onderzoek door middel van financiering en het melden van belangenconflicten (COI).
#### 4.4.1 Betrokkenheid van cannabisbedrijven in publicaties
Een aanzienlijk deel van de onderzochte publicaties meldde minstens één belangenconflict met een cannabisbedrijf. Tilray was prominent aanwezig in cannabisgerichte publicaties, vaak met een medische focus en farmaceutische connecties. Canopy domineerde daarentegen in niet-cannabisgerichte studies, wat duidt op een bredere interesse, mogelijk ook in aangrenzende domeinen zoals drankinnovatie. Aurora, Cronos en Organigram waren beperkter aanwezig.
#### 4.4.2 Thema's in cannabisgerichte en niet-cannabisgerichte studies
* **Cannabisgerichte studies:** Behandelden voornamelijk cannabis als behandeling (met een toename ten opzichte van eerdere studies), veiligheid en schade (druginteracties, rijgedrag, etikettering), en harm reduction (met name opioïds-substitutie).
* **Niet-cannabisgerichte studies:** Focusten op bredere gezondheidsthema's zoals behandeling met cannabis of andere middelen (MDMA, ketamine), maatschappelijke thema's (dakloosheid, COVID-impact, zorggebruik), opioïdengebruik, en de impact van alcohol- en opioïdbehandeling op cannabisgebruik. Cannabis kwam hier indirect voor binnen bredere gezondheidskaders.
#### 4.4.3 Rol van type onderzoek, COI en funding
Empirisch onderzoek was dominant, met de meeste COI's en funding. Systematische reviews toonden veel COI's maar weinig directe financiering. Commentaren hadden een matige aanwezigheid van COI's en beperkte financiering. Niet-cannabisgerichte studies kregen relatief vaker formele subsidies. Persoonlijke vergoedingen kwamen vooral voor in behandelingsgerichte studies, terwijl subsidies prominent waren bij onderzoek naar harm reduction en veiligheid. Werkgelegenheid (employment) kwam vooral voor in farmacokinetiek en gebruikspatronen. De betrokkenheid van bedrijven verschilde per thema en publicatietype, wat aangeeft dat cannabisbedrijven strategische keuzes maken in hun onderzoekssponsoring.
#### 4.4.4 Conclusie over wetenschappelijke beïnvloeding
COI's en financiering zijn wijdverspreid en structureel aanwezig in cannabisgerelateerd onderzoek. De cannabisindustrie hanteert strategieën die vergelijkbaar zijn met die van de farmaceutische, alcohol- en tabaksindustrie. Er is een duidelijke behoefte aan grotere transparantie en strengere rapportageplichten met betrekking tot financiering en belangenconflicten. De verschillen tussen cannabisgerichte en niet-cannabisgerichte publicaties zijn inhoudelijk relevant en wijzen op gerichte beïnvloeding van specifieke onderzoeksgebieden.
### 4.5 Conclusie
De legalisering van cannabis leidt tot de vorming van een commerciële industrie die parallelle praktijken vertoont met de historische alcohol- en tabaksindustrie. Er is een duidelijke verbondenheid tussen deze industrieën door middel van zakelijke transacties en personeelsstromen. De marketingpraktijken, met name op sociale media, en de betrokkenheid bij wetenschappelijk onderzoek door middel van het beïnvloeden en financieren ervan, roepen vragen op over de impact op de volksgezondheid. Er is een dringende noodzaak voor strengere regulering en transparantie om de publieke belangen te waarborgen in de evoluerende legale cannabis markt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Oligopoly | Een marktsituatie waarin een klein aantal grote aanbieders de controle heeft over een economisch product of dienst, wat hen de macht geeft om prijzen te bepalen en de markt te domineren. Kleinere ondernemers ondervinden hierdoor vaak moeilijkheden bij het betreden van de markt. |
| Commercial determinants of health | Factoren die door commerciële activiteiten worden gecreëerd of beïnvloed, en die een negatieve impact kunnen hebben op de volksgezondheid. Dit omvat onder andere agressieve marketing, beïnvloeding van onderzoek en lobbyen door industrieën. |
| Releging door (Revolving door) | Een fenomeen waarbij personen die eerder in overheidsfuncties werkzaam waren, overstappen naar posities in de private sector (vaak als lobbyist of adviseur) binnen hun vroegere werkgebied, of vice versa. Dit kan leiden tot belangenconflicten en de beïnvloeding van regelgevende processen. |
| Corporate Social Responsibility (CSR) | Het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij bedrijven sociale, milieu- en economische aspecten integreren in hun waarden, cultuur, beslissingen en bedrijfsvoering. Dit wordt soms misbruikt als politiek instrument om de publieke perceptie te verbeteren en toegang te krijgen tot beleidsmakers. |
| COI (Conflict of Interest) | Een situatie waarin de professionele oordelen van een persoon worden beïnvloed door secundaire belangen, zoals financiële winst. In wetenschappelijk onderzoek kan dit zich uiten door middel van grants, persoonlijke vergoedingen of eigendomsrelaties met bedrijven die baat hebben bij de onderzoeksresultaten. |
| Harm reduction | Een beleidsbenadering die gericht is op het verminderen van de schadelijke gevolgen van middelengebruik, in plaats van enkel te focussen op abstinentie. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het aanbieden van veilige injectiemateriaal of substitutietherapieën. |
| Sobere curious markt | Een groeiende consumentengroep die bewust minder alcohol wil drinken of alternatieven zoekt voor alcoholische dranken, zonder per se volledig te stoppen met drinken. Deze markt biedt kansen voor de ontwikkeling van alcoholvrije of alcoholarme dranken, waaronder die met cannabiscomponenten. |
| Normalisering | Het proces waarbij bepaald gedrag, producten of ideeën steeds meer geaccepteerd en als normaal beschouwd worden binnen een samenleving. In de context van drugs kan marketingstrategieën gericht zijn op het normaliseren van het gebruik. |
| Marketing narratives | De verhalen en boodschappen die bedrijven gebruiken om hun producten te promoten en een bepaalde perceptie bij het publiek te creëren. Dit kan gericht zijn op het creëren van een imago van gezondheid, wellness, rebellie of sociale acceptatie. |
| Assortimentuitbreiding | De ontwikkeling en introductie van nieuwe productvarianten of categorieën binnen een bestaande markt. In de context van cannabis kan dit zich uiten in de introductie van edibles, vapes, of dranken met THC/CBD. |
| Wetenschappelijke beïnvloeding | De pogingen van externe partijen, zoals bedrijven, om de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek te beïnvloeden. Dit kan gebeuren door middel van financiering, selectie van onderzoeksonderwerpen, of beïnvloeding van de publicatie van resultaten. |
| Therapeutic claims | Beweringen over de genezende of behandelende eigenschappen van een product, in dit geval cannabis, voor specifieke medische aandoeningen zoals angst, depressie, pijn of kanker. Deze claims moeten wetenschappelijk onderbouwd zijn. |
| C-level | De hoogste leidinggevende posities binnen een bedrijf, zoals de Chief Executive Officer (CEO), Chief Financial Officer (CFO) en Chief Operating Officer (COO). Deze personen zijn vaak betrokken bij strategische beslissingen en investeringen. |
| Oligopoly | Een marktsituatie waarin een klein aantal grote aanbieders de controle heeft over een economisch product of dienst, wat hen de macht geeft om prijzen te bepalen en de markt te domineren. Kleinere ondernemers ondervinden hierdoor vaak moeilijkheden bij het betreden van de markt. |
| Commercial determinants of health | Factoren die door commerciële activiteiten worden gecreëerd of beïnvloed, en die een negatieve impact kunnen hebben op de volksgezondheid. Dit omvat onder andere agressieve marketing, beïnvloeding van onderzoek en lobbyen door industrieën. |
| Revolving door | Een fenomeen waarbij personen die eerder in overheidsfuncties werkzaam waren, overstappen naar posities in de private sector (vaak als lobbyist of adviseur) binnen hun vroegere werkgebied, of vice versa. Dit kan leiden tot belangenconflicten en de beïnvloeding van regelgevende processen. |
| Corporate Social Responsibility (CSR) | Het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij bedrijven sociale, milieu- en economische aspecten integreren in hun waarden, cultuur, beslissingen en bedrijfsvoering. Dit wordt soms misbruikt als politiek instrument om de publieke perceptie te verbeteren en toegang te krijgen tot beleidsmakers. |
| COI (Conflict of Interest) | Een situatie waarin de professionele oordelen van een persoon worden beïnvloed door secundaire belangen, zoals financiële winst. In wetenschappelijk onderzoek kan dit zich uiten door middel van grants, persoonlijke vergoedingen of eigendomsrelaties met bedrijven die baat hebben bij de onderzoeksresultaten. |
| Harm reduction | Een beleidsbenadering die gericht is op het verminderen van de schadelijke gevolgen van middelengebruik, in plaats van enkel te focussen op abstinentie. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het aanbieden van veilige injectiemateriaal of substitutietherapieën. |
| Sobere curious markt | Een groeiende consumentengroep die bewust minder alcohol wil drinken of alternatieven zoekt voor alcoholische dranken, zonder per se volledig te stoppen met drinken. Deze markt biedt kansen voor de ontwikkeling van alcoholvrije of alcoholarme dranken, waaronder die met cannabiscomponenten. |
| Normalisering | Het proces waarbij bepaald gedrag, producten of ideeën steeds meer geaccepteerd en als normaal beschouwd worden binnen een samenleving. In de context van drugs kan marketingstrategieën gericht zijn op het normaliseren van het gebruik. |
| Marketing narratives | De verhalen en boodschappen die bedrijven gebruiken om hun producten te promoten en een bepaalde perceptie bij het publiek te creëren. Dit kan gericht zijn op het creëren van een imago van gezondheid, wellness, rebellie of sociale acceptatie. |
| Assortimentuitbreiding | De ontwikkeling en introductie van nieuwe productvarianten of categorieën binnen een bestaande markt. In de context van cannabis kan dit zich uiten in de introductie van edibles, vapes, of dranken met THC/CBD. |
| Wetenschappelijke beïnvloeding | De pogingen van externe partijen, zoals bedrijven, om de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek te beïnvloeden. Dit kan gebeuren door middel van financiering, selectie van onderzoeksonderwerpen, of beïnvloeding van de publicatie van resultaten. |
| Therapeutic claims | Beweringen over de genezende of behandelende eigenschappen van een product, in dit geval cannabis, voor specifieke medische aandoeningen zoals angst, depressie, pijn of kanker. Deze claims moeten wetenschappelijk onderbouwd zijn. |
| C-level | De hoogste leidinggevende posities binnen een bedrijf, zoals de Chief Executive Officer (CEO), Chief Financial Officer (CFO) en Chief Operating Officer (COO). Deze personen zijn vaak betrokken bij strategische beslissingen en investeringen. |
Cover
fenomenen crimi.docx
Summary
# Kunstcriminaliteit
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over kunstcriminaliteit, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 1. Kunstcriminaliteit
Kunstcriminaliteit omvat een breed spectrum aan criminele activiteiten die gericht zijn op kunst en cultureel erfgoed, variërend van diefstal en vervalsing tot illegale handel en plundering.
### 1.1 Definities en reikwijdte
Er bestaat geen uniforme, algemeen aanvaarde definitie van kunstcriminaliteit. Conklin (1994) definieert het als "crimineel strafbare handelingen waarbij kunstwerken betrokken zijn". Kunstwerken worden daarbij ruim geïnterpreteerd en omvatten niet alleen "fijne kunsten" zoals schilderijen, sculpturen en grafiek, maar ook decoratieve kunsten, antiquiteiten, etnografische objecten en diverse andere items zoals wapens, boeken en munten.
### 1.2 Kunst en cultureel erfgoed
Cultureel erfgoed wordt beschouwd als een subset van cultuurgoederen. De verschillende vormen van criminaliteit die hierop betrekking hebben zijn onder meer:
* Diefstal
* Plundering
* Illegale handel in cultuurgoederen
* Vernieling van cultureel erfgoed, vaak tijdens conflicten of maatschappelijke onrust (iconoclasme)
* Vervalsing en fraude
* Witwassen van crimineel geld via kunst
* Witwassen van cultuurgoederen
### 1.3 Diefstal van kunst
Kunst diefstal kent diverse patronen. Twee voorbeelden illustreren dit: de diefstal van panelen in 1934 waarbij de dief losgeld eiste, en de spectaculaire diefstal van meerdere kunstwerken in 2004, kort na Sint Patricks Day, door twee vermomde politieagenten.
#### 1.3.1 Profiel van de kunstdief
De motivaties van kunstdieven zijn divers:
* **Persoonlijk bezit of liefde voor de kunst:** Zoals in het geval van Stéphane Breitweiser.
* **Op bestelling van een verzamelaar:** Soms aangeduid als "Dr. No"-type diefstallen.
* **Doorverkoop:** Zowel in het legale als illegale circuit.
* **Betaalmiddel of onderpand:** In criminele transacties.
* **Artnapping:** Kunst wordt gestolen om vervolgens te onderhandelen over strafvermindering of om andere doelen te bereiken. Een voorbeeld hiervan is de diefstal van werken in het Nationalmuseum in Stockholm, waar de dief, Myles Connor Jr., onderhandelde met justitie.
* **Politiek motief:** Zoals de diefstal van de Mona Lisa.
* **Toevallige opportuniteit:** Het benutten van een onverwachte kans.
* **Signaal uitzenden:** Zoals bij de diefstal uit de Whitworth Gallery in Manchester.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en amateuristische dieven, evenals diefstal gepleegd door insiders (insider theft).
### 1.4 Vervalsing en fraude
Vervalsing en fraude in de kunstwereld zijn wijdverbreid en kunnen aanzienlijke financiële en reputatieschade veroorzaken. Een prominent voorbeeld is de Knoedler-affaire, waarbij tussen 1994 en 2011 valse schilderijen van gerenommeerde kunstenaars zoals Rothko, Pollock en De Kooning werden verkocht. Glafira Rosales, samen met een vervalser, speelde hierin een sleutelrol, terwijl Ann Freedman, galeriehoudster, een centrale figuur was. Dit benadrukt het belang van "due diligence", "provenance" (herkomst) en de rol van kenners ("connaisseurs"). Wetenschappelijke methoden zoals röntgenonderzoek en chemische analyse van verfstoffen worden ingezet om vervalsingen op te sporen.
#### 1.4.1 Definitie en motivatie van vervalsing
Vervalsing kan worden gedefinieerd als "iets dat pretendeert te zijn wat het niet is". De term is breder dan alleen vervalsing en kan ook namaak, replica's, kopieën, pastiches, reproducties en imitaties omvatten. Motieven voor vervalsing zijn divers en omvatten financiële winst, wraak of het nastreven van bekendheid. Bekende vervalsers zoals Eric Hebborn en John Myatt illustreren dit. Nieuwe technologieën zoals infraroodtechnieken, artificiële intelligentie en blockchain bieden zowel nieuwe mogelijkheden voor vervalsers als voor het detecteren ervan.
### 1.5 Plundering
Plundering verwijst naar het onrechtmatig toe-eigenen van kunstwerken en culturele objecten, vaak met een sterk politiek of ideologisch motief. Historische voorbeelden zijn talrijk:
* **Portret van Adele Bloch-Bauer I (Gustav Klimt):** Dit schilderij, oorspronkelijk eigendom van een Oostenrijkse Joodse bankier, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door nazi's verduisterd. Na een lange juridische strijd door de erfgenamen werd het uiteindelijk teruggegeven.
* **Paarden van San Marco:** Deze antieke paardenbeelden werden tijdens de Vierde Kruistocht uit Constantinopel geplunderd en naar Venetië gebracht. Ze werden later door Napoleon meegenomen naar Parijs en na zijn val teruggegeven aan Italië, waar ze nu vanwege luchtvervuiling beschermd worden binnen.
* **Benin Bronzes:** Deze koninklijke beeldhouwwerken uit het Koninkrijk Benin werden door Europese koloniale machten meegenomen, wat de machtsrelatie tussen kolonist en gekoloniseerde weerspiegelt.
Bewijzen van plundering is vaak moeilijk. Het Amerikaanse leger heeft in het verleden inspanningen geleverd om geplunderde voorwerpen op te sporen.
### 1.6 Illegale handel in cultuurgoederen
De illegale handel in cultuurgoederen omvat een breed scala aan transacties, waaronder illegale invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht. Definities variëren, maar de Europese Commissie definieert het als handel die verband houdt met de productie, verwerving, verkoop, verzending, vervoer, overdracht, ontvangst, bezit of distributie van een illegaal product of een legaal product voor niet-legale doeleinden. Culturele goederen worden gedefinieerd als objecten van belang voor archeologie, geschiedenis, kunst of wetenschap.
De aanpak van illegale handel vindt plaats in bronlanden, aan grenzen en in marktlanden. Wetgeving op internationaal, Europees en nationaal niveau probeert deze handel te bestrijden. Voorbeelden van Belgische wetgeving omvatten wetten betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen, de teruggave van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen, en recentere wetgeving ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering.
### 1.7 Iconoclasme
Iconoclasme, afgeleid van het Griekse "eikon" (afbeelding) en "klasma" (breken), verwijst naar de vernietiging van beelden of symbolen, vaak met de bedoeling de betekenis of macht die eraan wordt toegekend te breken. Vormen van iconoclasme zijn onder meer:
* **Religieus iconoclasme:** Zoals de Beeldenstorm, of acties door IS en de Taliban.
* **Politiek iconoclasme:** Bijvoorbeeld gerelateerd aan de NSDAP.
* **Revolutionair iconoclasme:** Gericht tegen symbolen van slavernij of kolonialisme.
### 1.8 Conclusie over kunstcriminaliteit
Kunstcriminaliteit wordt vaak niet als prioriteit beschouwd en kampt met gebrek aan financiering en betrouwbare data, wat leidt tot een groot "dark number" (onderrapportage). Dit leidt tot de vraag of het een "victimless crime" is, wat de aanpak bemoeilijkt. Er is een noodzaak aan gestructureerd onderzoek en beleid om deze vorm van criminaliteit effectiever te bestrijden.
---
# Vuurwapentrafiek en vuurwapengeweld
Oké, hier is de samenvatting over "Vuurwapentrafiek en vuurwapengeweld", opgesteld als een examengeklaarde studiegids in het Nederlands, met de nadruk op de gevraagde paginabereiken en de strikte naleving van alle opmaak- en inhoudelijke vereisten.
## 2 Vuurwapentrafiek en vuurwapengeweld
Dit gedeelte onderzoekt de oorzaken, gevolgen en aanpak van de illegale handel in vuurwapens en het daaruit voortvloeiende geweld.
### 2.1 Onderzoek naar vuurwapentrafiek
Het onderzoek naar vuurwapentrafiek is complex, mede door het aanzienlijke "dark number", oftewel het grote aantal illegale vuurwapens waarvan de overheid geen weet heeft. De invoer van vuurwapens is in België gestegen, ondanks een verstrenging van de wapenwetgeving. Terroristen verkrijgen hun vuurwapens vaak via criminele circuits, waarbij illegaal verkregen wapens oorspronkelijk legaal waren. Diefstal en fraude met vuurwapens spelen hierbij een rol. De context waarin een vuurwapen wordt aangetroffen, is cruciaal voor risico-inschatting; een Kalasjnikov in een terroristische omgeving impliceert een ander doel dan een vuurwapen dat door een oma wordt gevonden.
#### 2.1.1 Bronnen van illegale wapens
De meeste illegale wapens in Europa vinden hun oorsprong in het voormalige Joegoslavië. Deze wapens zijn vaak afkomstig uit oorlogssituaties en komen op de markt wanneer mensen zich veiliger voelen of economische problemen ondervinden. Een significante stroom van Joegoslavische wapens werd rond 2007 waargenomen. De emotionele waarde die mensen aan wapens hechten, kan de verkoop vertragen. De "Balkan trail" is een bekende route voor de smokkel van zowel drugs als wapens naar België, mede gefaciliteerd door de Schengenzone die vrije doorgang binnen EU-landen mogelijk maakt.
Een opkomend fenomeen sinds 2015 zijn alarmpistolen, die legaal verkocht kunnen worden maar eenvoudig om te bouwen zijn tot functionele vuurwapens, met name die van Turkse makelij. Deze omgebouwde alarmpistolen vormen een aanzienlijk risico, aangezien ze relatief gemakkelijk verkrijgbaar zijn voor jonge criminelen en een hogere winstmarge genereren.
#### 2.1.2 Nieuwe uitdagingen
De opkomst van 3D-geprinte vuurwapens, zoals de "Liberator" (2013) en de "FGC.9" (2020), vormt een nieuwe uitdaging. Deze wapens, vaak gemaakt van plastic, zijn moeilijker te traceren en vereisen geen criminele connecties voor verkrijging. De impact van de oorlog in Oekraïne, een land met een grote hoeveelheid wapens, wordt verwacht een vergelijkbare stroom van illegale wapens te veroorzaken als na de oorlog in Joegoslavië, met een toename van de beschikbaarheid en potentiële schietpartijen tot gevolg.
#### 2.1.3 Aanpak van vuurwapentrafiek
Een effectieve aanpak vereist goede wetgeving, voldoende capaciteit voor handhaving, en correcte registratie en tracering van wapens. De Britse aanpak na de verstrenging van de vuurwapenwetgeving in de jaren '90 illustreert hoe gerichte maatregelen de vuurwapenproblematiek kunnen aanpakken. Het ontbreken van een goed zicht op de problematiek bemoeilijkt beleidsvorming.
### 2.2 Vuurwapengeweld
Vuurwapengeweld en -trafiek zijn de afgelopen jaren toegenomen, mede door een reeks aanslagen. Lange tijd was dit geen prioriteit, maar na 2010 en met name na terroristische aanslagen is er meer aandacht voor gekomen. Hoewel er op lange termijn een daling van vuurwapen-homicides wordt waargenomen in Europa, zijn er specifieke regio's zoals Zweden die een sterke stijging kennen, vaak gelinkt aan drugscriminaliteit en de vroege instroom van wapens en omgebouwde alarmpistolen.
#### 2.2.1 Context van wapengeweld
Het analyseren van media-artikelen kan een indicatie geven van de context van wapengeweld, hoewel dit niet altijd betrouwbaar is. Het is cruciaal om te achterhalen welk type wapen is gebruikt, en hoewel de context snel kan worden achterhaald, is er vaak weinig informatie over de wapens zelf. De meeste incidenten betreffen familiaal geweld, dreigementen of per ongeluk gebruik, waarbij het wapen vaak legaal verkregen is. In Brussel en Antwerpen is er meer sprake van effectief geschoten worden, voornamelijk in het drugsmilieu. Een significant percentage van de incidenten betreft minderjarigen.
#### 2.2.2 Soorten wapens en geweld
Er wordt onderscheid gemaakt tussen korte en lange wapens. West-Europa kent vaker lange wapens, terwijl Oost-Europa meer handvuurwapens ziet. Niet-dodelijke vuurwapengeweld komt veel vaker voor dan dodelijk geweld, maar hierover zijn de cijfers minder betrouwbaar. In België is er een algemene daling van zelfmoorden en homicides met vuurwapens, met name in Vlaanderen, na de verstrenging van de wapenwetgeving.
#### 2.2.3 Criminele context en geweld
In het drugsmilieu worden wapens gebruikt voor intimidatie en rip-deals, waarbij vaak illegale handvuurwapens worden ingezet. De beschikbaarheid van wapens, met name handvuurwapens, is hoog. "Repeat shootings" - herhaaldelijke schietpartijen - komen voor, gedreven door conflicten binnen criminele netwerken of imitatiedrang.
#### 2.2.4 Terrorisme
Terroristische aanslagen tonen aan hoe wapens uit diverse bronnen, waaronder het Joegoslavische leger, geactiveerd wapens en gestolen vuurwapens, gebruikt worden. Extreemrechtse kringen maken soms gebruik van legale wapens, maar de toegang tot 3D-geprinte wapens wordt een groeiende zorg. Het beperken van vraag en aanbod is cruciaal in de strijd tegen vuurwapengeweld.
#### 2.2.5 Munitie
Munitie wordt vaak samen met wapens verkocht en is moeilijk traceerbaar, wat bijdraagt aan de uitdagingen in het bestrijden van vuurwapengeweld.
---
> **Tip:** De term "dark number" benadrukt de grote onzekerheid in schattingen van illegale wapens en vuurwapengeweld, wat het effectief beleid maken bemoeilijkt.
> **Tip:** De link tussen de wapenwetgeving, de beschikbaarheid van wapens en het aantal geweldsincidenten is complex. Verstrenging van wetgeving is een belangrijke factor, maar de effectiviteit hangt af van handhaving en de bredere context.
> **Tip:** De evolutie van alarmpistolen naar omvormbare varianten illustreert hoe technologie en creativiteit van criminelen steeds nieuwe uitdagingen creëren voor wetgevers en handhavers.
> **Voorbeeld:** De "Balkan trail" toont aan hoe internationale samenwerking essentieel is om grensoverschrijdende wapensmokkel aan te pakken, aangezien wapens uit conflictgebieden gemakkelijk hun weg vinden naar West-Europa.
> **Voorbeeld:** 3D-geprinte wapens zoals de "Liberator" vertegenwoordigen een paradigmashift, waarbij de drempel om aan vuurwapens te geraken drastisch wordt verlaagd.
---
# Jongeren in de publieke ruimte
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Jongeren in de publieke ruimte", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3 Jongeren in de publieke ruimte
Dit onderdeel analyseert de ervaringen van jongeren in de publieke ruimte, inclusief hoe zij deze ruimtes gebruiken, de sociale normen die er gelden en genderverschillen in hun beleving van veiligheid.
### 3.1 Het onderzoek naar jongeren in de publieke ruimte
Het onderzoek richtte zich op vijf buurten in Brussel en omvatte focusgroepen, interviews met personen tussen 11 en 25 jaar, en participerende observatie. Methoden zoals "derive" (een drift door de stad) en het maken van "mental maps" (mentale kaarten van de eigen buurt, met nadruk op betekenisvolle, veilige en onveilige plekken) werden gebruikt. De leeftijdscategorie voor "jeugd" werd gedefinieerd als 10 tot 25 jaar. Het onderzoek benadrukt dat jongeren geen homogene groep zijn en dat er significante verschillen zijn op basis van geslacht, etniciteit en klasse.
#### 3.1.1 Het concept "jeugd" en de publieke ruimte
Het concept "jeugd" als een aparte sociale categorie ontstond in de 19e eeuw met de ontwikkeling van instituties zoals middelbare scholen en heropvoedingsscholen. Jongeren werden ook een specifieke consumentengroep. De publieke ruimte speelt een cruciale rol in het opgroeiproces van jongeren, naast thuis, school en georganiseerde vrijetijdsbesteding.
#### 3.1.2 Waar zoeken jongeren naar in de publieke ruimte?
De publieke ruimte biedt jongeren een gratis, toegankelijke plek waar ze onder elkaar kunnen zijn, zonder directe autoriteit of strenge regels. Het is een ruimte voor exploratie, een leeromgeving en een plek waar protest kan plaatsvinden. Jongeren claimen deze plekken als hun eigen.
#### 3.1.3 De rol van thuis, school en georganiseerde vrijetijd
* **Thuis:** Buurten kunnen liefde en trots opwekken. In achtergestelde buurten is privacy beperkter, wat jongeren ertoe kan aanzetten hun eigen ruimte buitenhuis te zoeken. Gender speelt hierbij een rol, met meisjes die soms liever thuis blijven uit onzekerheid of onveiligheid.
* **School:** Scholen zijn plekken voor sociale contacten en relaties. In Brussel is er bijvoorbeeld een onderscheid tussen Nederlandstalige en Franstalige scholen met verschillende sociale strata.
* **Georganiseerde vrijetijd:** Activiteiten zoals scouts of chiro bieden toegang tot sociale structuren, hoewel de toegang in bepaalde Brusselse buurten beperkter kan zijn, mede door financiële of culturele drempels.
#### 3.1.4 Kenmerken van de publieke ruimte volgens jongeren
Jongeren zien de publieke ruimte als een plaats waar ze onder elkaar kunnen zijn, zonder autoriteit en met veel ruimte om dingen uit te proberen. Het is een diverse en gratis plek waar ze zichtbaarheid kunnen claimen en "hun" plek kunnen opeisen.
### 3.2 Gender en de publieke ruimte
Er zijn duidelijke genderverschillen in de beleving van de publieke ruimte door jongeren.
#### 3.2.1 Jongens versus meisjes
* **Jongens:** Beperken zich vaak niet in hun gebruik van de publieke ruimte en nemen vaak een leidende rol in bij het bepalen van activiteiten in gemengde groepen. De buurt is voor hen vaak een plek van veiligheid.
* **Meisjes:** Ervaren vaker onveiligheid, vooral in het donker. Ze rapporteren aangestaard en nageroepen te worden, wat een gevoel van onvoorspelbaarheid en onveiligheid creëert. Dit wordt versterkt door de angst voor gewelddadige criminaliteit.
#### 3.2.2 Verdedigingstactieken en "affectieve kaarten"
Meisjes passen hun gedrag aan om zich veiliger te voelen. Dit omvat het gebruik van "affectieve kaarten" (het aanduiden van plekken met negatieve ervaringen), het vermijden van bepaalde plekken, het meenemen van "chaperons" (iemand om mee te reizen) en het aanpassen van kledij.
#### 3.2.3 Implicaties van gender voor de publieke ruimte
Jongens zijn zich vaak niet bewust van de beperkingen die meisjes ervaren. Meisjes ervaren controle en observatie door jongens in de publieke ruimte, wat hun deelname beperkt. Het rondhangen voor meisjes kan schadelijk zijn voor hun reputatie en die van hun familie. De publieke ruimte wordt als masculien beschouwd.
### 3.3 Territorialiteit en gemeenschapsgevoel
Territorialiteit, het gevoel van een eigen plek te hebben, is een emotioneel fenomeen dat sterk verbonden is met plaatsverbondenheid.
#### 3.3.1 Wantrouwen en vijandigheid jegens buitenstaanders
In bepaalde buurten, zoals Molenbeek en Peterbos, ontstaat een gevoel van wantrouwen of vijandigheid ten opzichte van buitenstaanders. Jongeren keren zich meer naar binnen en regelen zaken onderling, met een voorkeur voor het vermijden van politie.
#### 3.3.2 Circulaire dynamiek
Deze vijandigheid kan voortkomen uit discriminatie en onveiligheid die jongeren op andere plekken in de stad ervaren. Hierdoor voelen ze zich enkel nog veilig in hun eigen wijk, wat leidt tot een vijandige houding tegenover buitenstaanders.
#### 3.3.3 Territorialiteit als klassefenomeen
Territorialisering kan ook een klassefenomeen zijn, waarbij jongeren uit achtergestelde buurten een kleinere mobiliteit hebben dan jongeren uit hogere klassen, wat directe gevolgen heeft voor hun sociale mobiliteit.
### 3.4 Conclusie over jongeren in de publieke ruimte
De publieke ruimte is gereguleerd door zowel wetten als onzichtbare sociale normen die contextafhankelijk en cultureel verschillend zijn. Jongeren navigeren in deze ruimtes, waarbij hun ervaringen significant verschillen op basis van gender en sociale achtergrond. De publieke ruimte kan voor sommigen een veilige, experimentele plek zijn, terwijl het voor anderen een bron van onveiligheid en controle kan vormen.
> **Tip:** Bij het bestuderen van dit onderwerp is het belangrijk om de nadruk te leggen op de sociale constructie van "jeugd" en hoe de publieke ruimte wordt gevormd door machtsrelaties en genderdynamieken. De concepten van "mental maps" en "affectieve kaarten" zijn nuttig om de subjectieve ervaringen van jongeren te begrijpen.
---
# Milieuschade versus milieucriminaliteit
Hier is een gedetailleerd studieonderdeel over milieuschade versus milieucriminaliteit.
## 4. Milieuschade versus milieucriminaliteit
Dit gedeelte verkent de complexe en vaak ambigue aard van milieucriminaliteit, waarbij verschillende vormen van milieuschade, de impact op slachtoffers en de rol van zowel bedrijven als overheden worden belicht.
### 4.1 De ambiguïteit van milieucriminaliteit
Milieucriminaliteit is een veelomvattend en vaak betwist concept. De rol van machtige actoren, zoals bedrijven en politieke entiteiten, maakt het onderscheiden van pure schade versus crimineel gedrag lastig. Veel milieuschade ontstaat binnen legale economische activiteiten en kan daarom langdurig en diffuus zijn. Dit kan het vertrouwen in het economisch systeem aantasten, met name wanneer de schade en het slachtofferschap omvangrijk zijn.
#### 4.1.1 De "black box" van bedrijfsprocessen
Vaak functioneren bedrijven als een "black box", waarbij alleen de input en output zichtbaar zijn, maar de interne besluitvormingsprocessen verborgen blijven. Dit bemoeilijkt het toewijzen van verantwoordelijkheid en het begrijpen van de oorzaken van milieuschade.
### 4.2 Milieuschade
Milieuschade omvat een breed scala aan negatieve effecten op het milieu, variërend van acute incidenten tot langdurige vervuiling.
#### 4.2.1 Voorbeelden van milieuschade
Enkele illustratieve voorbeelden van milieuschade zijn:
* Scheepsongelukken (bv. Probo Koala)
* Illegale dumping van afval
* Handel in producten van bedreigde diersoorten
* Plasticvervuiling
* Luchtvervuiling
* Ontbossing
#### 4.2.2 Criminologische definitie van milieucriminaliteit
Vanuit een brede, kritische criminologische invalshoek, zoals voorgesteld door Edwin Sutherland, omvat milieucriminaliteit zowel bewust als onbewust schadelijk gedrag dat gepleegd wordt door personen en organisaties met een groot maatschappelijk vertrouwen, vaak in de uitoefening van hun bedrijf.
#### 4.2.3 Typen milieucriminaliteit
Milieucriminaliteit kan worden gecategoriseerd in verschillende typen:
* **Bruine milieucriminaliteit:** Gerelateerd aan afval en vervuiling.
* **Groene milieucriminaliteit:** Betreft planten, dieren, ecosystemen, met inbegrip van illegale handel in bedreigde diersoorten, illegale visserij, ontbossing, landgrabbing en dierenmishandeling.
* **Witte milieucriminaliteit:** Omvat bio-piraterij, zoals de privatisering van natuurlijke hulpbronnen, en "Mon Santo-crimes", die verwijzen naar patenten op natuurlijke elementen.
#### 4.2.4 Schade en slachtofferschap
De schade veroorzaakt door milieucriminaliteit kan veelzijdig zijn en individuen, organisaties en de maatschappij als geheel treffen. Het kan leiden tot:
* **Financieel-economische schade:** Verlies van klanten, reputatieschade, waardeverlies van aandelen, hogere belastingen, kosten voor sanering.
* **Fysieke schade:** Negatieve effecten op de gezondheid van werknemers, consumenten, omwonenden en de samenleving.
* **Emotionele schade:** Psychologische impact op betrokkenen.
* **Schade aan niet-menselijke organismen, planten en ecosystemen.**
* **Grensoverschrijdende en generatie-overschrijdende schade.**
#### 4.2.5 Het analyseren van schade en slachtofferschap
Het "openen van de black box" vereist een gedetailleerde analyse van diverse schadevormen, gericht op organismen (mens, fauna, flora) en systemen (ecologisch, financieel, juridisch). Dit kan op verschillende niveaus plaatsvinden:
* **Individueel niveau:** Werknemers, klanten, burgers, investeerders.
* **Organisatieniveau:** Bedrijven en overheden.
#### 4.2.6 Financiële/economische schade
Financiële en economische schade is vaak directer herkenbaar en kwantificeerbaar. Indirecte effecten zoals reputatieschade, waardeverlies van aandelen voor aandeelhouders, hogere belastingen voor burgers door saneringskosten, en een algemene impact op de economie door bijvoorbeeld toename van ziekteverzuim door luchtvervuiling, zijn eveneens significant.
### 4.3 De rol van bedrijven en overheden
Bedrijven en overheden spelen een cruciale rol in zowel het veroorzaken als het aanpakken van milieuschade en milieucriminaliteit.
#### 4.3.1 Historisch voorbeeld: PFAS-vervuiling
De historische PFAS-vervuiling illustreert de langdurige impact van door de mens gemaakte chemicaliën, die vet-, water- en vuilafstotende eigenschappen hebben en sinds de jaren 1950 in tal van producten worden gebruikt. Blootstelling aan PFAS brengt gezondheidsrisico's met zich mee. Vanuit een criminologisch perspectief is PFAS-vervuiling grotendeels legaal ontstaan, wat de complexiteit van het definiëren van milieucriminaliteit onderstreept.
#### 4.3.2 Rol van overheidsregulering en handhaving
De ambiguïteit van milieucriminaliteit uit zich ook in de strafwetgeving, waar overtredingen van milieuwetgeving vaak administratief worden afgehandeld en strafrechtelijke vervolging uitzonderlijk is. De ernst van de schade, de identificatie van slachtoffers en daders, en de causale link tussen gedrag en schade zijn cruciaal voor het bepalen van de juridische aanpak. Zowel micro-, meso- als macro-niveaus (individuen, bedrijven, overheden) spelen een rol, en er zijn vaak links naar georganiseerde criminaliteit.
#### 4.3.3 Milieuschade door legale activiteiten
Veel milieuschade wordt veroorzaakt door activiteiten die op zichzelf legaal zijn. Dit onderstreept de noodzaak om verder te kijken dan strikt juridische definities en ook "social harm" mee te nemen, met speciale aandacht voor de disproportionele impact op de meest kwetsbaren.
#### 4.3.4 De "space crime" problematiek
Ook in de ruimtevaart doet zich criminaliteit voor, zoals het produceren van ruimtepuin, illegale satellieten, en potentieel geweld aan boord van ruimteschepen of ruimtepiraterij. Dit benadrukt dat milieucriminaliteit zich niet beperkt tot de aardse omgeving.
### 4.4 Conclusie
Milieuschade is een breed spectrum van negatieve effecten op het milieu en de maatschappij, die voortkomen uit diverse bronnen, zowel legaal als illegaal. Milieucriminaliteit, als specifiek facet daarvan, is complex door de verwevenheid met economische belangen, de rol van machtige actoren en de vaak diffuse aard van zowel de schade als de verantwoordelijkheid. De ambiguïteit van het concept, de uitdagingen in wetgeving en handhaving, en de noodzaak om verder te kijken dan strikt juridische definities, maken het een cruciaal onderzoeksgebied binnen de criminologie.
> **Tip:** Het is essentieel om de verbanden te leggen tussen economische drijfveren, overheidsbeleid, en de uiteindelijke milieuschade. Analyseer hoe verschillende actoren (bedrijven, overheden, individuen) bijdragen aan of bestrijden van milieucriminaliteit.
> **Voorbeeld:** De PFAS-vervuiling toont aan hoe langdurige blootstelling aan chemische stoffen, oorspronkelijk legaal geproduceerd voor commercieel gebruik, kan leiden tot wijdverspreide en langdurige milieuschade en gezondheidsproblemen, wat juridische en maatschappelijke uitdagingen met zich meebrengt.
---
# Georganiseerde drugscriminaliteit
Dit deelonderwerp belicht de productie, handel, smokkelroutes en de rol van jongeren binnen de georganiseerde drugscriminaliteit.
### 5.1 Inleiding
Illegale drugs omvatten substanties zoals cocaïne, cannabis, amfetaminen en xtc. Legale drugs daarentegen omvatten psychoactieve medicatie, alcohol, gokken, gamen (gedragsverslavingen) en roken. De drugsketen kent verschillende niveaus: groothandel (smokkel naar Europa), tussenhandel (verspreiding in kleinere pakketten, versnijding) en kleinhandel (verkoop in kleine hoeveelheden door dealers).
### 5.2 Vraag en aanbod
* **Vraagzijde:** Dit betreft de consumenten van drugs. Er is een tendens dat jongeren gevoeliger zijn voor bepaalde middelen, zoals vapen. Initiatieven zoals de "rookvrije generatie" trachten contact met sigaretten te vermijden door fysieke locaties rookvrij te maken.
* **Aanbodzijde:** Dit omvat de producenten en verkopers van drugs. De aanbodketen kent verschillende niveaus, van producent tot uiteindelijke verkoper.
### 5.3 Drugsproductie en handel
#### 5.3.1 Illegale productie: gezondheidsrisico's
België is wereldwijd de op één na grootste producent van synthetische drugs, zoals xtc, speed en amfetamine, die volledig in laboratoria worden gemaakt. De meeste drugslaboratoria bevinden zich in Antwerpen en Limburg, vaak op de grens met Nederland, wat samenwerking tussen beide landen faciliteert. Het dumpen van drugsafval over de grens is een veelvoorkomend probleem. Ook in afgelegen gebieden in Wallonië duiken labo's op.
* **Kitchenlabs:** Dit zijn drugslaboratoria die in huiselijke omgevingen, zoals keukens, worden opgezet. De hygiënische omstandigheden zijn vaak zeer slecht.
* **Labo slaven:** Dit zijn personen die instructies van de "kok" volgen. Ze zijn vaak niet geschoold in chemie en weten vaak niet voor wie ze werken.
* **Ontdekking van labo's:** Labo's worden vaak pas ontdekt na incidenten zoals intoxicaties.
#### 5.3.2 Netwerkstructuur en werkingsprincipes
Drugsproductie en -handel zijn georganiseerd in netwerken die vaak als losse cellen opereren:
* **Opdrachtgever/Financierder:** De top van de keten, vaak opererend als individu of kleine, familiebanden. Verantwoordelijk voor de financiering en logistieke planning.
* **Dienstverlener:** Verantwoordelijk voor de uitvoering en logistiek, zoals het vinden van locaties voor drugslabo's, het inkopen van grondstoffen en hardware. Deze groep werkt vaak voor onbekende opdrachtgevers.
* **Hulpkracht:** Personen die worden ingezet voor het opbouwen van labo's en aanwezig zijn in het labo. Zij weten vaak niet voor wie ze werken.
**De gevangenis als arbeidsmarkt voor drugslaboratoria:** Personen die vrijkomen uit de gevangenis, via contacten in de cel of via tijdelijk werkloze specialisten, worden vaak gerekruteerd.
#### 5.3.3 Identificatie en aanpak van verdachten
Het aanpakken van criminele netwerken vereist het identificeren van diverse rollen:
* **Kopstukken (Leiders):** De directe leiders van de organisatie.
* **Brokers (Medeplichtigen):** Personen met cruciale connecties binnen en buiten de organisatie. Het aanpakken van brokers kan een grotere destabiliserende impact hebben op het netwerk dan het aanpakken van de leiders, hoewel netwerken zich na verloop van tijd vaak herstellen.
#### 5.3.4 Crystal meth productie in België
De productie van crystal meth, voorheen voornamelijk in Zuid-Amerika, is verontrustend genoeg ook in België waargenomen. Labo's, zoals het in Wuustwezel in 2019, produceren aanzienlijke hoeveelheden afval en deze drug is zeer verslavend. Personen van Zuid-Amerikaanse afkomst werden hierbij aangetroffen. De productie vindt soms plaats in bestaande xtc-labo's. België wordt als productielocatie aangetrokken vanwege de marktvergrotingsmogelijkheden en de mogelijkheid om afval over de grens te dumpen.
#### 5.3.5 Afval bij drugscriminaliteit
De productie van drugs genereert enorme hoeveelheden afval. Voor 1 kg geproduceerde drugs kan er 10 tot 30 kg afval ontstaan. Dit afval wordt vaak gedumpt, omdat het niet kan worden afgevoerd via reguliere kanalen. Veelvoorkomende methoden zijn:
* **Dumping:** Vaak met behulp van een hele vrachtwagen en soms in brand gestoken.
* **Chemische lozingen:** In waterwegen, wat leidt tot verontreiniging van landbouwlocaties, woningen en panden.
* **Gebrek aan nationale richtlijnen:** Dit bemoeilijkt de aanpak en bepaalt wie verantwoordelijk is voor de opruiming.
#### 5.3.6 De Antwerpse haven als doorvoerhaven voor cocaïne
De Antwerpse haven is een cruciale doorvoerhaven voor cocaïne in Europa vanwege:
* **Centrale ligging en infrastructuur:** Toegang tot luchthavens, zeehavens en een goede verbinding met het Europese achterland.
* **Open en directe lijnen met Zuid-Amerika:** Essentieel voor de aanvoer.
* **Distributiecentrum:** De haven fungeert als distributiepunt voor heel Europa.
Ondanks mogelijke dalingen in inbeslagnames, blijft de hoeveelheid drugs aanwezig. De controle is complex vanwege het grote aantal containers en de frequentie van schepen. Standaardcontroles zijn onvoldoende; risicoanalyses zijn cruciaal. Diverse smokkelmethoden worden toegepast:
* **Vervoer via goederencontainers:** Vaak verstopt in fruit of andere ladingen.
* **Luchtverkeer:** Drugs verstoppen in het lichaam (achterwerk, zwangere buik, ingeslikte pillen) of in cargo-vliegtuigen.
* **Maritiem transport:** Via containers, waarbij drugs soms worden verstopt in rijp fruit om niet op te vallen.
* **Uithalers:** Personen die containers infiltreren om drugs te extraheren.
* **Trojaanse methode:** Europese containers worden naast Zuid-Amerikaanse containers geplaatst, waarna uithalers de drugs overbrengen.
* **Gepersonaliseerde levering:** Op kleine schaal worden drugs aan huis geleverd.
De havens van Rotterdam en Antwerpen, met hun diepe vaargeulen, directe verbindingen met mondiale handelsroutes en geavanceerde infrastructuur, bieden vergelijkbare gelegenheden voor drugssmokkel en zijn daardoor grotendeels inwisselbaar.
#### 5.3.7 Drugsgeweld in Antwerpen en Brussel
* **Antwerpen:** Geweld is hier voornamelijk gericht op het uitschakelen van concurrentie of binnen de eigen organisaties, met als doel zo onzichtbaar mogelijk te blijven.
* **Brussel:** Geweld is hier meer geconcentreerd op de kleinhandel, met name dealers die elkaars territorium betreden.
### 5.4 De rol van jongeren in drugscriminaliteit
#### 5.4.1 Instroom van jongeren
Hoewel de algemene jeugdcriminaliteit in de afgelopen 25 jaar is gedaald, blijft drugscriminaliteit significant aanwezig onder jongeren tussen 12 en 25 jaar. Dit is niet nieuw, maar de leeftijdscurve toont een sterke concentratie in deze leeftijdsgroep.
#### 5.4.2 Redenen voor instroom
Jongeren belanden in de drugscriminaliteit om diverse redenen:
* **Snel geldgewin:** De mogelijkheid om aanzienlijk meer te verdienen dan met reguliere banen.
* **Droom van een glamoureuze levensstijl:** Het nastreven van een imago of het willen helpen van familie.
* **Er bij horen en status verwerven:** Het verlangen om deel uit te maken van een groep en eigenschappen te ontwikkelen die elders ondergewaardeerd worden. Groepsdruk speelt hierbij een rol.
* **"Criminele weldoeners":** Personen die zich als weldoeners presenteren door lokale gemeenschappen te sponsoren (bv. sportclubs) en tegelijkertijd hun criminele activiteiten (bv. witwassen) camoufleren met legale bedrijven. Ze bieden jongeren een kans op werk.
* **Eigen initiatief:** Sommige jongeren worden beschermd omdat ze nog niet volledig verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun keuzes.
#### 5.4.3 Waarom jongeren willen stoppen
De aantrekkingskracht van de drugswereld verdwijnt vaak door:
* **Ontnuchtering:** Gevangen worden, bewustwording van negatieve gevolgen, en het besef dat minderjarigheid geen schild biedt tegen justitie.
* **Verdwijnende glamour:** De realiteit van de drugswereld blijkt stressvol en saai.
* **Pijn aan de omgeving:** Het besef van de schade die aan familie wordt aangericht, leidt tot schuldgevoel en schaamte.
* **Herstel van relaties:** Het herstellen van contacten met familie en het aangaan van nieuwe, positieve relaties.
#### 5.4.4 Barrières op de weg terug
Er zijn diverse obstakels voor jongeren die de drugswereld willen verlaten.
#### 5.4.5 Integrale aanpak
Een integrale aanpak omvat:
* **Preventie:** Voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden.
* **Zorg:** Behandeling en ondersteuning om de redenen voor instap te keren.
* **Repressie:** Straf, boetes en arrestaties als afschrikking.
**Niet effectieve preventie:**
* **Straatcokesingel:** Het normaliseren van drugsgebruik door de aanwezigheid ervan in het straatbeeld.
* **Revolution training:** Het gebruik van angstaanjagende beelden om gebruikers af te schrikken, wat vaak niet effectief is.
**Effectieve preventie:** Preventie-initiatieven die gericht zijn op de directe leefomgeving van jongeren, zoals posters die een positieve boodschap over de lokale gemeenschap uitdragen, kunnen effectiever zijn.
### 5.5 Toepassingen van theorieën
#### 5.5.1 Gelegenheidstheorie (Cohen & Felson, 1979)
Deze theorie stelt dat criminaliteit plaatsvindt wanneer er drie elementen samenkomen:
* **Gemotiveerde daders:** Personen die bereid zijn crimineel gedrag te vertonen.
* **Geschikte doelwitten:** Dit kunnen personen of objecten zijn. In de context van drugs zijn dit bijvoorbeeld containers met cocaïne die geopend moeten worden.
* **Afwezigheid van toezicht:** Cruciaal voor het plaatsvinden van criminaliteit. Het gebrek aan effectief toezicht, zowel door politie als burgers, als publieke en private partijen, verklaart criminaliteitspatronen. Het toezicht is van essentieel belang voor de uitkomst van criminele pogingen.
De economische welvaart na de oorlog leidde tot meer geschikte doelwitten en gemotiveerde daders. Het gebrek aan toezicht is een verklaring voor criminaliteitspatronen.
#### 5.5.2 Methodologische verantwoording
De aanpak van de cocaïnehandel via de Antwerpse en Rotterdamse havens vereist een gecoördineerd beleidsmatig antwoord van politie, gemeenten, het Openbaar Ministerie en de douane.
#### 5.5.3 Criminele netwerken en havenarbeiders
Criminele netwerken zijn afhankelijk van de medewerking van actoren binnen de havens. Havenarbeiders kunnen door hun kennis en toegang de verdere distributie van cocaïne faciliteren, onder andere door het omzeilen van veiligheidscontroles. Door de omvang van de haven en het grote aantal medewerkers in zowel publieke als private sfeer, ontstaat er een noodzaak voor corruptie om criminele doelen te bereiken.
#### 5.5.4 Rol van toezicht in de havens
Effectief toezicht omvat:
* **Screening van personeel:** Zowel bij aanwerving als gedurende de carrière, met aandacht voor de sociale omgeving en mogelijke gevoeligheden voor corruptie.
* **Sensibilisering van personeel:** Het verhogen van de meldingsbereidheid en het verbeteren van sociale controle.
* **Informatie-uitwisseling:** Essentieel tussen verschillende toezichthoudende instanties en havens.
* **Regelgevende kaders:** Wetgeving die de werkzaamheden van havenarbeiders regelt, inclusief de inzet van gelegenheidsarbeiders.
Ondanks deze maatregelen blijft toezicht kwetsbaar door onder andere het omzeilen van beveiligingsmaatregelen en corruptie.
### 5.6 Conclusie: Inwisselbaarheid van havens
De havens van Antwerpen en Rotterdam vertonen grote overeenkomsten in hun fysieke structuur, de gelegenheden voor drugscriminaliteit en de mate van toezicht. Hoewel er nuances zijn in de organisatie van toezicht, zijn de algemene werking en kwetsbaarheden vergelijkbaar, waardoor ze voor drugscriminaliteit en de aanpak ervan grotendeels inwisselbaar zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kunstcriminaliteit | Criminaliteit die verband houdt met kunst en cultureel erfgoed, omvat activiteiten zoals diefstal, vernieling, illegale handel, plundering en vervalsing van kunstwerken en historische objecten. |
| Culturele criminologie | Een benadering binnen de criminologie die criminaliteit en de controle ervan beschouwt als culturele producten, waarbij de focus ligt op de betekenis, symboliek en context van crimineel gedrag. |
| Iconoclasme | De vernietiging van beelden of symbolen, vaak uit religieuze, politieke of revolutionaire motieven, met als doel de betekenis of macht achter het cultuurgoed te vernietigen. |
| Plundering | Het onrechtmatig wegnemen van waardevolle objecten, met name cultureel erfgoed, vaak tijdens conflicten, oorlogen of door machtige actoren die zich het recht toe-eigenen. |
| Vervalsing | Het creëren van een niet-authentiek cultuurgoed dat pretendeert echt te zijn, met als motieven vaak financieel gewin, wraak of bekendheid, en waarbij nieuwe technologieën een rol kunnen spelen. |
| Vuurwapentrafiek | De illegale handel in vuurwapens, inclusief de smokkel, productie en distributie ervan, vaak gelinkt aan georganiseerde misdaad en terrorisme. |
| Publieke ruimte | Een toegankelijke plek zoals straten, pleinen en parken waar mensen zich kunnen begeven, gereguleerd door sociale normen en wetten, en die kan variëren in toegankelijkheid en beleving voor verschillende groepen. |
| Milieucriminaliteit | Gedrag dat schadelijk is voor het milieu, zowel bewust als onbewust, en dat diverse vormen kan aannemen zoals afvalvervuiling, illegale handel in bedreigde diersoorten en ontbossing. |
| White collar crime | Criminaliteit gepleegd door personen in een positie van maatschappelijk vertrouwen, vaak in de uitoefening van hun beroep, zoals fraude en economische misdrijven, geïnspireerd door het werk van Willem Bonger en Edwin Sutherland. |
| PFAS | Per- en polyfluoralkylstoffen; synthetische chemische stoffen die vet-, water- en vuilafstotend zijn en sinds 1950 in veel producten worden gebruikt, maar die persistent zijn in het milieu en schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. |
| Spacecrime | Criminaliteit die plaatsvindt in de ruimte, inclusief ruimtepuin, illegale satellieten, drugs in de ruimte, geweld aan boord van ruimteschepen en ruimtepiraterij. |
| Georganiseerde drugscriminaliteit | Criminologische activiteiten die verband houden met de productie, smokkel, handel en distributie van illegale drugs, vaak uitgevoerd door gestructureerde netwerken met verschillende niveaus van betrokkenheid. |
| Dark web | Een deel van het internet dat versleuteld is en anonieme toegang vereist, vaak gebruikt voor illegale activiteiten, maar niet per definitie illegaal in gebruik. |
| Gelegenheidstheorie | Een criminologische theorie die stelt dat criminaliteit plaatsvindt wanneer er een geschikte gelegenheid is, gedefinieerd door de aanwezigheid van een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en de afwezigheid van toezicht. |
Cover
fenomenen theorieen .docx
Summary
# Kunstcriminaliteit en de relevantie van criminologische theorieën
Dit topic verkent hoe diverse criminologische theorieën, zoals culturele criminologie en rationele keuzetheorie, toegepast kunnen worden op fenomenen binnen kunstcriminaliteit, met een focus op symboliek, emotie en economische factoren.
### 1.1 Culturele criminologie
Culturele criminologie, met sleutelfiguren als Katz, Lyng, Presdee en Hayward, is van belang voor het begrijpen van kunstcriminaliteit omdat dit type criminaliteit sterk draait om symboliek, betekenis, emotie en status, en niet uitsluitend om economische winst.
* **Toepassing:**
* **Seductions of Crime (Katz):** Deze theorie benadrukt de opwinding, trots en het prestige die gepaard gaan met kunstdiefstal.
* **Edgework (Lyng):** Dit concept verklaart de aantrekkingskracht van risico en controle bij het plegen van diefstallen uit musea.
* **Carnival of Crime (Presdee):** Dit perspectief ziet kunstcriminaliteit als een vorm van transgressie, met name binnen de elitaire kunstwereld.
* **Zombie theories (Hayward):** Deze benadering biedt kritiek op louter rationele verklaringen voor kunstcriminaliteit.
### 1.2 Rationele keuzetheorie
De rationele keuzetheorie, ontwikkeld door Cornish en Clarke, is relevant voor kunstcriminaliteit, met name bij professionele kunstdiefstal en vervalsing, waarbij een kosten-batenanalyse een rol speelt.
* **Toepassing:** De afweging van beveiliging, de kans op ontdekking (pakkans) en de doorverkoopbaarheid van gestolen kunstwerken bepalen mede de keuze van het doelwit.
### 1.3 Kritische / conflictcriminologie
Deze benadering, met denkers als Marx en Quinney, stelt dat de plundering van kunst en cultureel erfgoed ingebed is in structurele machtsverhoudingen en maatschappelijke ongelijkheid.
* **Toepassing:** Dit verklaart fenomenen zoals de plundering door de nazi's, de diefstal van Benin Bronzes en de bredere problematiek van koloniaal erfgoed.
### 1.4 Labeling & sociale reactietheorie
De theorie van labeling en sociale reactie, zoals uiteengezet door Becker en Lemert, suggereert dat wat als "kunstcriminaliteit" wordt bestempeld, afhangt van maatschappelijke definities en normen.
* **Toepassing:** Wat vandaag als illegale kunstroof wordt beschouwd, was in het verleden (bijvoorbeeld tijdens koloniale periodes) mogelijk legaal of maatschappelijk geaccepteerd.
> **Tip:** Bij het analyseren van kunstcriminaliteit is het cruciaal om verder te kijken dan de puur economische motieven en de symbolische, emotionele en sociale dimensies mee te nemen, zoals de culturele criminologie aangeeft.
> **Voorbeeld:** Een kunstdiefstal uit een museum kan niet alleen worden verklaard door de potentiële verkoopwaarde van het kunstwerk, maar ook door de sensatie, het risico en de erkenning die de dief ermee denkt te verwerven.
---
# Vuurwapentrafiek en -geweld vanuit criminologisch perspectief
Dit topic analyseert vuurwapentrafiek en -geweld door de lens van verschillende criminologische theorieën, waarbij patronen, gelegenheden en de symbolische waarde van wapens centraal staan.
### 2.1 Positivisme en statistiek
Het positivisme, met nadruk op statistische analyse, is nuttig voor het identificeren van patronen in vuurwapentrafiek en -geweld. Hierbij wordt gekeken naar variabelen zoals leeftijd, geografische regio's en de evolutie van trends.
* **Beperking:** Een significant probleem is het zogenaamde "dark number" (het aantal niet-geregistreerde of onopgemerkte incidenten), wat leidt tot onvolledige kennis over de omvang van het fenomeen.
### 2.2 Routine-activiteiten en gelegenheidstheorie
Deze theorieën, met name uitgewerkt door Cohen en Felson, bieden inzicht in de circulatie van vuurwapens door de focus op de gelegenheid die deze circulatie biedt.
* **Toepassing:**
* **Gemotiveerde daders:** Netwerken met een intrinsieke motivatie om wapens te bemachtigen, zoals drugsnetwerken.
* **Geschikte doelwitten:** De beschikbaarheid van wapens zelf vormt een doelwit voor verdere trafiek of gebruik.
* **Gebrek aan toezicht:** Factoren zoals open grenzen (bv. binnen de Schengenzone), oorlogssituaties die wapens vrijkomen, en inadequaat wapenbeheer of opslag creëren kansen voor illegale handel.
### 2.3 Rationele keuzetheorie
De rationele keuzetheorie verklaart de voorkeur voor bepaalde soorten vuurwapens.
* **Toepassing:** De keuze voor handvuurwapens wordt ingegeven door hun praktische eigenschappen, zoals klein formaat, lage kostprijs en het gemak waarmee ze te verbergen zijn. Dit maakt ze aantrekkelijker voor crimineel gebruik.
### 2.4 Culturele criminologie
Culturele criminologie belicht de emotionele en symbolische betekenis die wapens kunnen hebben, naast hun utilitaire functie.
* **Toepassing:**
* **Status en intimidatie:** Wapens kunnen worden gebruikt om status te verwerven, anderen te intimideren of een bepaalde identiteit te projecteren.
* **Identiteit:** Dit is met name relevant voor specifieke groepen zoals jongeren, die wapens kunnen gebruiken als onderdeel van hun identiteitsvorming, of voor terroristische groeperingen.
### 2.5 Conflictbenadering
De conflictbenadering plaatst vuurwapentrafiek in een bredere maatschappelijke en politieke context.
* **Toepassing:** Oorlogssituaties, geopolitieke spanningen en inherente ongelijkheid spelen een cruciale rol in de stromen van vuurwapens. Historische en actuele voorbeelden hiervan zijn de wapenstromen die voortvloeien uit conflicten in de voormalige Joegoslavië en de oorlog in Oekraïne.
> **Tip:** Bij de analyse van vuurwapentrafiek en -geweld is het cruciaal om zowel de concrete, praktische redenen (rationele keuze, gelegenheid) als de diepere, symbolische en maatschappelijke factoren (culturele betekenis, conflict) te betrekken. Een dergelijke multi-theoretische benadering levert het meest complete beeld op.
---
# Jongeren, publieke ruimte en sociale controle
Hier volgt een gedetailleerd overzicht van het thema "Jongeren, publieke ruimte en sociale controle", samengesteld voor examenvoorbereiding.
## 3. Jongeren, publieke ruimte en sociale controle
Dit thema verkent de dynamische relatie tussen jongeren en de publieke ruimte, waarbij theoretische perspectieven zoals symbolisch interactionisme en labeling theory centraal staan om identiteitsvorming, sociale controle en gendergerelateerde ervaringen te begrijpen.
### 3.1 Theoretische kaders
#### 3.1.1 Symbolisch interactionisme
Dit perspectief, prominent vertegenwoordigd door Erving Goffman, beschouwt de publieke ruimte als een sociaal geconstrueerd toneel waar interacties plaatsvinden en identiteiten worden gevormd. De concepten van "civil inattention", "stigma" en "identiteit" zijn hierbij cruciaal.
> **Tip:** Symbolisch interactionisme focust op de micro-niveau interacties en de betekenis die actoren aan situaties en elkaars gedrag toekennen.
#### 3.1.2 Labeling theory
Voortbouwend op het werk van Howard Becker en Edwin Lemert, stelt labeling theory dat de maatschappelijke reactie op het gedrag van jongeren bepalend is voor hun identiteit en verdere gedragspatronen. Wanneer jongeren als "probleem" worden gelabeld, kan dit leiden tot secundaire deviantie en toenemende politiecontroles.
> **Voorbeeld:** Een jongere die wordt betrapt op vandalisme kan door de maatschappij, inclusief justitie, als "crimineel" worden bestempeld. Dit label kan vervolgens leiden tot meer wantrouwen en controles, waardoor de jongere zich mogelijk identificeert met dit label en ander "probleemgedrag" gaat vertonen.
#### 3.1.3 Sociale controletheorie
Travis Hirschi's sociale controletheorie suggereert dat een gebrek aan sterke sociale bindingen met instituties zoals school en werk leidt tot meer tijd besteed in de publieke ruimte en een verhoogde kans op afwijkend gedrag. De theorie stelt dat sociale controle niet zozeer ontstaat door het aanleren van normen, maar door de aanwezigheid van bindingen die afwijkend gedrag ontmoedigen.
> **Tip:** Deze theorie verklaart waarom individuen zich aan de regels houden, namelijk door hun bindingen met de maatschappij.
#### 3.1.4 Subcultuurtheorie
De subcultuurtheorie, ontwikkeld door Albert Cohen en later uitgebreid door Cloward en Ohlin, verklaart bepaald jongerengedrag vanuit statusfrustratie en beperkte legale kansen. Dit kan leiden tot de vorming van subculturen en territorialisering, met name in achtergestelde buurten waar jongeren een eigen identiteit en groepsgevoel ontwikkelen.
> **Voorbeeld:** Een groep jongeren die zich in een bepaalde buurt ophoudt en specifieke kledingstijlen of gedrag vertoont, kan een subcultuur vormen om zich af te zetten tegen de dominante maatschappij en status te verwerven binnen de groep.
### 3.2 Gender en de publieke ruimte
#### 3.2.1 Kritische en feministische criminologie
Deze benaderingen, waaronder het werk van Carol Smart, benadrukken dat de publieke ruimte gendered is. Dit betekent dat de ervaringen van jongeren in de publieke ruimte sterk kunnen verschillen op basis van hun gender. Meisjes en jonge vrouwen ervaren specifieke vormen van sociale controle, intimidatie en onveiligheid die anders zijn dan die van hun mannelijke leeftijdsgenoten.
> **Tip:** Houd rekening met hoe genderrollen en verwachtingen de sociale controle en de beleving van de publieke ruimte door jongeren beïnvloeden.
---
# Milieucriminaliteit en maatschappelijke schade
Dit topic analyseert milieucriminaliteit, met inbegrip van fenomenen zoals PFAS, vanuit de perspectieven van white collar crime en kritische criminologie, met bijzondere aandacht voor social harm, de rol van het kapitalisme en de vaak ongrijpbare slachtoffers.
### 4.1 White collar crime
Dit concept, oorspronkelijk geïntroduceerd door Edwin Sutherland, focust op criminaliteit gepleegd door personen uit de midden- of hogere klasse, vaak in een professionele context. Bij milieucriminaliteit manifesteert dit zich doordat bedrijven en organisaties die maatschappelijk als respectabel worden beschouwd, aanzienlijke schade toebrengen aan het milieu.
> **Voorbeeld:** De problematiek rond PFAS (per- en polyfluoralkylstoffen) en de vervuiling veroorzaakt door bedrijven zoals Tata Steel en DuPont illustreert hoe de activiteiten van ogenschijnlijk legitieme organisaties leiden tot wijdverspreide milieuschade.
### 4.2 Kritische criminologie en social harm
Kritische criminologen zoals Hillyard en Tombs breiden het traditionele criminologische discours uit door de focus te verleggen van louter strafbaarheid naar het bredere concept van "social harm" (maatschappelijke schade). Dit perspectief erkent dat legale, maar schadelijke activiteiten, net zo goed onder de aandacht van criminologen verdienen te staan als conventionele criminaliteit.
> **Tip:** Houd rekening met het feit dat veel milieuschade voortkomt uit activiteiten die op het moment van uitvoering binnen de wettelijke kaders vallen, maar op langere termijn desastreuze gevolgen hebben.
### 4.3 Marxistische benaderingen
Vanuit een marxistische criminologische invalshoek, zoals uiteengezet door Karl Marx en Willem Bonger, wordt betoogd dat het kapitalistische systeem inherent neigt tot het externaliseren van schade. De kosten van milieudegradatie worden vaak afgewenteld op de meest kwetsbare groepen binnen de samenleving of op toekomstige generaties, terwijl de winsten ten goede komen aan een selecte groep.
### 4.4 Victimologie en diffuse slachtoffers
De victimologie, met bijdragen van onderzoekers als Mendelsohn en Wolfgang, benadrukt dat de slachtoffers van milieucriminaliteit vaak diffuus en onzichtbaar zijn. In tegenstelling tot traditionele misdrijven waarbij de slachtoffers direct identificeerbaar zijn, lijden bij milieucriminaliteit omwonenden, werknemers en zelfs toekomstige generaties onder de gevolgen van vervuiling, zonder dat zij direct kunnen worden aangewezen als individuele slachtoffers.
> **Voorbeeld:** De langetermijneffecten van bodem- of waterverontreiniging door industriële lozingen kunnen generaties lang merkbaar zijn voor gemeenschappen die van deze natuurlijke hulpbronnen afhankelijk zijn, hoewel de initiële schade zich jaren eerder heeft voorgedaan.
### 4.5 Neutralisatietheorie
De neutralisatietheorie van Sykes en Matza verklaart hoe daders, in dit geval bedrijven, hun schadelijke handelingen rechtvaardigen of ontkennen. Dit kan gebeuren door de ernst van de schade te minimaliseren, de verantwoordelijkheid te ontlopen, of door te beweren dat de acties noodzakelijk waren voor economische vooruitgang.
> **Tip:** Analyseer hoe bedrijven en organisaties publieke en juridische druk trachten te omzeilen door middel van specifieke communicatiestrategieën en juridische manoeuvres.
---
# Drugscriminaliteit en de rol van gelegenheid en sociale structuren
Dit topic analyseert drugscriminaliteit door de lens van gelegenheidstheorie, rationele keuzetheorie en sociale leertheorie, waarbij de kwetsbaarheden van havens, netwerken en sociale structuren worden onderzocht.
### 5.1 Gelegenheidstheorie
De gelegenheidstheorie, zoals ontwikkeld door Cohen en Felson, biedt een kader om te begrijpen waarom bepaalde locaties en situaties vatbaar zijn voor criminaliteit. In de context van drugscriminaliteit focust deze theorie op de structurele gelegenheden die de instroom en verwerking van drugs mogelijk maken.
* **Toepassing op drugscriminaliteit:** De theorie verklaart de kwetsbaarheid van havens als knooppunten voor de internationale drugshandel. Grote logistieke centra, zoals de havens van Antwerpen en Rotterdam, bieden door hun omvang, activiteit en internationale connecties uitstekende mogelijkheden voor smokkel en de verhulling van illegale goederen. De aanwezigheid van gemotiveerde daders, geschikte doelwitten (de drugs zelf) en een gebrek aan adequaat toezicht of handhaving (vaak door de immense schaal en complexiteit van de operaties) creëren een gunstige omgeving voor drugscriminaliteit.
### 5.2 Rationele keuzetheorie
De rationele keuzetheorie stelt dat criminelen, net als andere individuen, kosten-batenanalyses maken bij het plegen van delicten. Ze wegen de verwachte voordelen af tegen de verwachte kosten en risico's.
* **Toepassing op drugscriminaliteit:** Deze theorie is relevant voor het begrijpen van de motivaties van individuen die betrokken raken bij drugscriminaliteit, zoals "uithalers" (personen die drugs ophalen op locatie, bijvoorbeeld in havens) en jongeren die worden gerekruteerd voor criminele activiteiten. Voor deze groepen kan de snelle en relatief gemakkelijke toegang tot geld, status of sociale erkenning opwegen tegen de risico's van detectie, arrestatie en bestraffing. Factoren als financiële noodzaak, sociale druk of het verlangen naar een snelle levensstijl kunnen de afweging naar de criminele optie sturen.
### 5.3 Sociale leertheorie
De sociale leertheorie, ontwikkeld door Sutherland en verder uitgewerkt door Akers, benadrukt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door interactie met anderen, voornamelijk binnen intieme persoonlijke groepen. Dit leerproces omvat de overdracht van technieken om crimineel gedrag te plegen en, belangrijker nog, de specifieke drijfveren, rationalisaties en attitudes die crimineel gedrag ondersteunen.
* **Toepassing op drugscriminaliteit:** Deze theorie verklaart de instroom van personen in de drugscriminaliteit via diverse sociale netwerken. Dit kan gebeuren via:
* **Netwerken:** Vrienden, familieleden of kennissen die al betrokken zijn bij de drugshandel kunnen nieuwe rekruten aantrekken en hen inwijden in de criminele wereld.
* **Gevangenis:** De gevangenis kan dienen als een "school" voor criminaliteit, waar gedetineerden elkaar beïnvloeden en contacten leggen die later buiten de muren worden benut.
* **Buurt:** In achtergestelde wijken of gebieden met een hoge werkloosheid en weinig legale kansen, kunnen criminele netwerken dominant worden en een aantrekkelijk alternatief bieden voor legale economische activiteiten. De sociale normen binnen deze gemeenschappen kunnen crimineel gedrag, inclusief drugsgerelateerde activiteiten, normaliseren.
### 5.4 Verdergaande theoretische perspectieven op drugscriminaliteit
Naast de kern theorieën, worden ook andere perspectieven aangereikt om drugscriminaliteit te duiden:
* **Subcultuur- en Strain-theorie:** Theorieën van Merton en Cohen, die stellen dat criminaliteit kan voortkomen uit een spanning ($strain$) tussen maatschappelijke doelen (zoals financieel succes) en de legitieme middelen om deze te bereiken. In contexten waar legale kansen beperkt zijn, kunnen individuen subculturen vormen die afwijkende normen en waarden hanteren, waarin snelle geldwinst via drugs een geaccepteerde strategie wordt. Dit kan ook samenhangen met het najagen van status en prestige die niet op legale wijze bereikt kan worden.
* **Kritische criminologie:** Dit perspectief werpt een kritische blik op de maatschappelijke structuren en machtsverhoudingen die drugscriminaliteit mede vormgeven. Het onderzoekt de impact van de "War on Drugs", die vaak leidt tot selectieve repressie gericht op lagere niveaus van de keten en kwetsbare gemeenschappen, terwijl de hoogste niveaus en financiële stromen buiten schot blijven. Ook wordt de normalisering van drugsgebruik in bepaalde sociale kringen onderzocht, wat de grenzen tussen legaal en illegaal vervagen.
> **Tip:** Bij het analyseren van drugscriminaliteit is het cruciaal om de wisselwerking tussen individuele keuzes (rationele keuzetheorie), aangeleerd gedrag (sociale leertheorie) en de structurele omstandigheden (gelegenheidstheorie, kritische criminologie) te benadrukken.
---
# Space crime: macht, exploitatie en regulering
Dit topic onderzoekt space crime vanuit het perspectief van organisatiecriminaliteit en kritische criminologie, met nadruk op de commercialisering van de ruimte, planetaire milieuschade en de achterblijvende regulering.
### 6.1 Organisatiecriminaliteit en machtsstructuren
Space crime wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van machtige publieke en private actoren. Deze organisaties spelen een cruciale rol in de commercialisering en exploitatie van hulpbronnen in de ruimte. De complexiteit en ondoorzichtigheid van de besluitvormingsprocessen binnen ruimtevaartbedrijven, ook wel aangeduid als 'black box-denken', bemoeilijken het inzicht in en de regulering van potentiële criminele activiteiten. De dominantie van deze grote spelers suggereert een sterke link met de concepten van white collar crime en organisatiecriminaliteit, waarbij macht, economische belangen en juridische mazen de overhand kunnen krijgen.
### 6.2 Milieuschade op planetaire schaal
Vanuit het perspectief van groene criminologie wordt space crime geassocieerd met grootschalige milieuschade. Ruimtepuin, een direct gevolg van menselijke activiteiten in de ruimte, wordt gezien als een vorm van milieucriminaliteit op planetaire schaal. Dit probleem omvat niet alleen de huidige schade aan satellieten en ruimtevaartuigen, maar ook de langetermijngevolgen voor de leefbaarheid en het gebruik van de ruimte voor toekomstige generaties.
### 6.3 Achterblijvende regulering en genormaliseerde schade
Kritische criminologie werpt licht op de lacunes in de huidige regulering van ruimteactiviteiten. Er is een duidelijke kloof tussen de snelheid van technologische ontwikkelingen en de implementatie van effectieve wet- en regelgeving om criminele of schadelijke activiteiten te voorkomen en te bestraffen. Dit leidt ertoe dat bepaalde vormen van schade, zoals milieuvervuiling door ruimtepuin of de uitputting van hulpbronnen, genormaliseerd worden. Het idee van 'forbearance' (het bewust niet ingrijpen) kan hier een rol spelen, waarbij de focus ligt op het faciliteren van ruimte-economie in plaats van op het streng handhaven van regels.
### 6.4 Culturele aspecten en mythevorming
Culturele criminologie biedt een kader om de verhalen en percepties rond ruimtevaart te onderzoeken. Het heersende ruimte-optimisme en de mythe van onbegrensde vooruitgang kunnen de aandacht afleiden van potentiële negatieve consequenties en criminele aspecten. Sciencefiction wordt in dit verband niet alleen als entertainment gezien, maar ook als een methode om kritisch na te denken over de mogelijkheden, risico's en ethische dilemma's van ruimteverkenning en -exploitatie.
> **Tip:** Bij het analyseren van space crime is het cruciaal om de interactie tussen machtige organisaties, de omvang van potentiële milieuschade en de ontoereikendheid van de huidige juridische kaders te benadrukken. Denk hierbij aan de commerciële belangen die mogelijk prioriteit krijgen boven duurzaamheid en ethische overwegingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Culturele criminologie | Een benadering die zich richt op de symbolische en culturele betekenissen die ten grondslag liggen aan crimineel gedrag, waarbij de emotionele en esthetische aspecten van criminaliteit worden benadrukt, naast economische motieven. |
| Rationele keuzetheorie | Een theorie die stelt dat individuen rationele beslissingen nemen door kosten en baten af te wegen, wat impliceert dat crimineel gedrag ontstaat wanneer de verwachte voordelen opwegen tegen de verwachte kosten. |
| Kritische criminologie | Een benadering die zich richt op machtsverhoudingen, sociale ongelijkheid en de rol van de staat in het creëren en handhaven van criminaliteit, vaak met een focus op sociale schade veroorzaakt door structurele factoren. |
| Labeling theory (Labelingstheorie) | Een sociologische theorie die stelt dat criminaliteit niet zozeer een eigenschap van het individu is, maar eerder een gevolg van het labelen van bepaald gedrag als crimineel door maatschappelijke reacties en instituties. |
| Positivisme (in criminologie) | Een wetenschappelijke benadering die de nadruk legt op het gebruik van empirisch bewijs en statistische analyse om crimineel gedrag te begrijpen en te verklaren, vaak zoekend naar causale verbanden en voorspellende patronen. |
| Routine-activiteiten theorie | Een theorie die stelt dat criminaliteit plaatsvindt wanneer drie elementen samenkomen: een gemotiveerde dader, een geschikte gelegenheid en een gebrek aan capabel toezicht. |
| Symbolisch interactionisme | Een sociologische perspectief dat zich richt op de betekenissen die mensen creëren door middel van sociale interactie, en hoe deze betekenissen hun gedrag en identiteit vormgeven. |
| Sociale controletheorie | Een theorie die zich richt op waarom mensen zich aan de wet houden, in plaats van waarom ze dat niet doen, en stelt dat sociale bindingen zoals gehechtheid, betrokkenheid, activiteit en overtuiging deviant gedrag voorkomen. |
| Subcultuurtheorie | Theorieën die stellen dat criminaliteit kan voortkomen uit de waarden, normen en gedragingen van specifieke subgroepen binnen een samenleving, die afwijken van de dominante cultuur. |
| White collar crime (Witwasmisdaad/Zakenmisdaad) | Criminaliteit gepleegd door personen in posities van aanzien en autoriteit, vaak in een zakelijke of overheidscontext, die financiële winst of macht nastreven door middel van misleiding, fraude of corruptie. |
| Social harm (Sociale schade) | Een concept binnen de kritische criminologie dat verder gaat dan de juridische definitie van criminaliteit en alle vormen van schade omvat die mensen ondervinden, ongeacht of deze illegaal zijn. |
| Victimologie | De wetenschappelijke studie van slachtoffers van criminaliteit, hun kenmerken, de oorzaken van hun slachtofferschap en hun reacties op het delict. |
| Neutralisatietheorie | Een theorie die verklaart hoe daders hun morele verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag kunnen ontkennen of minimaliseren door middel van neutralisatietechnieken, zoals ontkenning van verantwoordelijkheid of ontkenning van schade. |
| Gelegenheidstheorie (in criminologie) | Een benadering die de nadruk legt op de rol van specifieke omstandigheden en mogelijkheden die het plegen van criminaliteit vergemakkelijken, vaak gekoppeld aan routine-activiteiten. |
| Sociale leertheorie | Een theorie die stelt dat crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen, met name door observatie, imitatie en de beloning of straf die volgt op bepaald gedrag. |
| Space crime | Een opkomend onderzoeksveld binnen de criminologie dat zich bezighoudt met illegale activiteiten die plaatsvinden in de ruimte, waaronder ruimtepuin, exploitatie van ruimtebronnen en de commercialisering van de ruimte. |
| Zwarte doos-denken (Black box-thinking) | Een fenomeen waarbij de besluitvormingsprocessen binnen organisaties of systemen ondoorzichtig en moeilijk te doorgronden zijn, waardoor analyse en verantwoordelijkheid bemoeilijkt worden. |
Cover
Forensische hulpverlening 2526-Les 1 (2).pptx
Summary
# Definitie en scope van forensische hulpverlening
Forensische hulpverlening opereert op het snijvlak van welzijnswerk en justitie, en richt zich op het bieden van ondersteuning aan daders, slachtoffers en hun naasten binnen het strafrechtelijk systeem.
### 1.1 Het begrip "forensisch"
Het woord "forensisch" is afgeleid van het Latijnse "forum", de centrale marktplaats in het oude Rome waar ook rechtspraak plaatsvond. Hieruit is de betekenis "gerechtelijk" of "justitieel" ontstaan. Het verwijst dus naar alles wat met rechtspraak en het strafrechtelijk onderzoek te maken heeft.
### 1.2 Definitie van forensische hulpverlening
Forensische hulpverlening kan worden gedefinieerd als hulpverlening aan daders, slachtoffers en hun nabestaanden, binnen de context van het strafrechtelijk systeem. Dit kan zowel gedwongen (gemandateerd) als vrijwillig (niet-gemandateerd) plaatsvinden. Het betreft situaties waar hulpverlening en politie/justitie op elkaar aansluiten. Een strikte afbakening van wat wel of niet tot forensische hulpverlening behoort, is niet altijd mogelijk.
> **Tip:** De achtergrondkleur van de lesdia's kan aangeven in welk deel van de lessen je je bevindt.
### 1.3 Scope van deze lessen
Gezien het beperkte tijdsbestek van de lessen, ligt de focus op de begeleiding van slachtoffers en meerderjarige daders binnen het forensische welzijnswerk. Hulpverlening aan minderjarige delinquenten of omtrent verontrustende opvoedingssituaties wordt elders behandeld. Het forensische werkveld is breder dan enkel werken binnen een gevangenis, sociale dienst van de politie of een justitiehuis.
### 1.4 Het spanningsveld tussen hulpverlening en strafrecht
Forensische hulpverlening bevindt zich op het snijvlak van welzijnswerk en justitie. Deze twee werelden streven verschillende doelen na: justitie richt zich op de bescherming van de maatschappij, terwijl welzijnswerk het welzijn van het individu nastreeft. Het boeiende binnen forensische hulpverlening is het zoeken naar een evenwicht, waarbij mens en maatschappij opnieuw in balans zijn.
#### 1.4.1 De invloed van maatschappelijke visie
Het maatschappijbeeld, inclusief cultuur, waarden en normen, bepaalt de visie op wat strafbaar is en hoe er op misdrijven gereageerd moet worden. Dit beïnvloedt zowel de justitie als de strafuitvoering en daarmee de forensische hulpverlening.
#### 1.4.2 Gemandateerde versus niet-gemandateerde hulpverlening
* **Gemandateerde voorzieningen** (zoals gevangenissen, justitiehuizen) hebben vaak een meldingsplicht als sociaal werker.
* **Niet-gemandateerde voorzieningen** hebben deze meldingsplicht niet.
Dit verschil kan leiden tot conflicten rond beroepsgeheim en meldingsplicht in de praktijk.
### 1.5 Evolutie van het strafrecht en de rol van hulpverlening
#### 1.5.1 Ancien Régime
In deze periode was straffen het alleenrecht van de koning, met een focus op vergelding en afschrikking door middel van wrede en publieke straffen. Er was sprake van willekeur en wrede onderzoeksmethoden.
#### 1.5.2 Verlichtingsfilosofen (Voltaire, Montesquieu, Locke, Rousseau)
Denkers uit de Verlichting streden tegen willekeur en almacht van de koning. Dit leidde tot het Magna Charta van het strafrecht met de beginselen van legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit:
* **Legaliteitsbeginsel:** Misdrijven en straffen moeten vooraf in de wet worden vastgelegd.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** Straffen moeten in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** Strafrecht wordt gezien als ultimum remedium, de overheid mag slechts ingrijpen waar nodig.
#### 1.5.3 Het klassieke strafrecht
Dit model ging uit van een rationeel mensbeeld, waarbij men ervan uitging dat iedereen bewust de wet overtreedt. Rechters hadden geen interpretatievrijheid en pasten de wet enkel toe. Het rationele mensbeeld leidde tot uitzonderingen voor ontoerekeningsvatbaren en jongeren.
#### 1.5.4 Het sociaal verweer
Met een nieuw mensbeeld van de "gedetermineerde mens" werd het misdrijf gezien als een resultaat van oorzakelijke factoren (ras, milieu, biogenetische factoren). De schuldnotie maakte plaats voor de gevaarsnotie. De straf werd niet vooraf bepaald, maar door de rechter tijdens de straftoemeting. De focus lag op individuele noden voor re-integratie en bijzondere preventie.
#### 1.5.5 Start van het welzijnswerk binnen justitiële context
Geïnspireerd door het sociaal verweer, werd sociale hulpverlening ingezet om mensen te laten conformeren aan heersende maatschappelijke normen. Werkverschaffing en heropvoeding waren belangrijke interventies.
#### 1.5.6 Intrede van hulpverlening binnen justitie
Na de Tweede Wereldoorlog groeide de aandacht voor mensenrechten en resocialisatie. Hulpverlening binnen justitie werd gangbaarder, met de invoering van de Wet op de Jeugdbescherming en de Probatiewet.
#### 1.5.7 Sociaal verweer met een menselijk gelaat en kritieken
Na de oorlog kreeg het sociaal verweer een menselijker gelaat, met meer aandacht voor de rechten van de mens en resocialisatie. Kritiek op het sociaal verweer wees op mogelijke misbruiken. Hulpverlening trad meer uit de schaduw van het strafrecht en profileerde zich als autonome waarde en kritische spiegel voor justitie.
#### 1.5.8 Conclusie historiek
De evolutie van het strafrecht laat zien hoe maatschappelijke tendensen, beleid en hulpverlening met elkaar verweven zijn. Hoewel hulpverlening en strafrecht steeds meer los van elkaar kwamen te staan, blijven ze in verbinding. Dit leidt tot diensten met en zonder een gerechtelijk mandaat, en bemoeilijkt een strikte afbakening van de sector.
### 1.6 Invloedrijke gebeurtenissen en actuele tendensen
#### 1.6.1 Gebeurtenissen in de jaren '80-'90
Zaken zoals de Bende van Nijvel, CCC, het Heizeldrama en de Dutroux-affaire leidden tot hervormingen in justitie en politie, met invloed op sociaal werk, zoals de opvolging van ex-gedetineerden en bijstand aan slachtoffers.
#### 1.6.2 Actuele tendensen en beleid
Het huidige beleid in België toont een complexe bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de Vlaamse overheid, wat invloed heeft op de verschillende onderdelen van de strafuitvoering en hulpverlening.
* **Politie:** Onder ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken.
* **Gevangenissen:** FOD Justitie.
* **Hulpverlening in gevangenissen:** Vlaamse overheid.
* **Justitiehuizen:** Vlaamse overheid (Departement Justitie en Handhaving).
* **Hulpverlening (bv. CAW):** Vlaamse overheid (Departement Welzijn).
### 1.7 De rol van sociaal werkers in het strafrechtelijk proces
Sociaal werkers spelen een rol in diverse diensten binnen het strafrechtelijk proces:
* **Gemandateerde diensten (rood):** Politie, Rechtbank/Jeugdrechtbank, Gevangenis (PSD), Justitiehuis, Sociale dienst JRB.
* **Niet-gemandateerde diensten (groen):** CAW, CGG, Drughulpverlening, Fides, Moderator, Avansa, De Rode Antraciet, VDAB, Basiseducatie.
#### 1.7.1 Justitiële diensten met een gerechtelijk mandaat
Een **gerechtelijk mandaat** betekent dat er een schriftelijke opdracht is van een rechtbank, de Procureur des Konings, etc. Dit brengt een meldingsplicht met zich mee naar de opdrachtgever, maar behoud van beroepsgeheim naar externen. Inzage in het gerechtelijk dossier en kennis van strafbare feiten is mogelijk. Het zoeken naar een evenwicht tussen melden, informatie vergaren en rapporteren, is cruciaal voor de justitieassistent of sociaal werker. De eindverantwoordelijkheid voor de beslissing blijft bij de opdrachtgever.
### 1.8 Slachtofferzorg
#### 1.8.1 Definitie slachtoffer
Een slachtoffer is een natuurlijke persoon, of diens nabestaanden, die schade, aantasting van lichamelijke of geestelijke integriteit, moreel leed of materieel verlies heeft geleden dat rechtstreeks werd veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving.
#### 1.8.2 Beleid rond slachtofferzorg
De aandacht voor slachtoffers in het Belgische gerechtelijk systeem is de laatste 20 jaar toegenomen, onder meer door de Wet Franchimont. Er is meer aandacht voor rechten van slachtoffers, zoals inzage in het strafdossier en het vragen van bijkomende onderzoeksdaden.
#### 1.8.3 Algemene rechten van slachtoffers
Slachtoffers hebben recht op:
* Informatie krijgen en geven.
* Correcte en zorgvuldige behandeling.
* Juridische bijstand en rechtsbijstand.
* Herstel.
* Hulp.
* Bescherming van de privacy en privéleven.
Deze rechten worden verzorgd door diensten zoals slachtofferbejegening (politie), slachtofferonthaal (justitiehuis) en slachtofferhulp (CAW), evenals diensten als Moderator voor bemiddeling.
#### 1.8.4 Wat als je zelf slachtoffer wordt?
Er zijn diverse diensten waar slachtoffers terechtkunnen, variërend van tele-onthaal tot gespecialiseerde diensten voor traumaverwerking. Het is belangrijk dat sociaal werkers de juiste informatie kunnen verstrekken en correcte doorverwijzingen kunnen doen om secundaire victimisering te vermijden.
#### 1.8.5 Hulpverlening aan slachtoffers: indeling van organisaties
* **Slachtofferbejegening politie:** Eerste opvang, praktische bijstand, informatieverstrekking, doorverwijzing, opstellen PV, her-contactname.
* **Slachtofferonthaal Justitiehuis:** Opgericht in 1993, ressorteert onder het justitiehuis maar is werkzaam bij het parket van de Procureur des Konings. Doel is het toegankelijk en humaan maken van justitie. Tussenkomst kan gevraagd worden door de magistraat of het slachtoffer zelf.
* **Onthaal CAW/slachtofferhulp:** Biedt gratis emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning aan slachtoffers, nabestaanden en getuigen. Hulp is vertrouwelijk.
#### 1.8.6 Moderator vzw
Moderator vzw biedt bemiddeling aan slachtoffers en daders van misdrijven die herstel wensen. Dit gebeurt in een vertrouwelijke sfeer met de hulp van een meerzijdig partijdige bemiddelaar. Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement.
* * *
# Historische evolutie van het strafrecht en de hulpverlening
Deze samenvatting beschrijft de historische ontwikkeling van het strafrecht en de intrede van hulpverlening binnen de justitiële context, van het Ancien Régime tot na de Tweede Wereldoorlog.
## 2\. Evolutie van het strafrecht in vogelvlucht
De geschiedenis van het strafrecht wordt bepaald door maatschappelijke visies op gedrag dat als onaanvaardbaar wordt beschouwd, en de wijze waarop daarop gereageerd moet worden. Hulpverlening en strafrecht hebben verschillende doelen, en het vinden van een evenwicht daartussen is cruciaal.
### 2.1 Historiek: Ancien Régime
Tijdens het Ancien Régime was de macht van de koning absoluut. Straffen waren het alleenrecht van de koning en dienden primair om te vergelden en af te schrikken. Dit ging gepaard met willekeur van rechters, wrede onderzoeksmethoden en ongelijke straffen. Straffen werden vaak publiekelijk uitgevoerd ter afschrikking.
### 2.2 Historiek: Verlichtingsfilosofen
Filosofen zoals Voltaire, Montesquieu, Locke en Rousseau streefden naar een beperking van de willekeur en almacht van de koning. Dit leidde tot de ontwikkeling van fundamentele beginselen voor het strafrecht:
* **Legaliteitsbeginsel**: Dit principe, ook wel bekend als \_'nulla poena sine lege, nulla poena sine crimine, nullum crimen sine poena legali', stelt dat misdrijven en straffen vooraf in de wet moeten worden vastgelegd. Dit beschermt burgers tegen willekeur en de rechter wordt gezien als 'de mond van de wet'.
* **Proportionaliteitsbeginsel**: Strafen moeten in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel**: De overheid mag slechts optreden waar het noodzakelijk is. Strafrecht wordt beschouwd als \_ultimum remedium (het uiterste redmiddel).
### 2.3 Historiek: Het klassieke strafrecht
Het klassieke strafrecht ging uit van een rationeel mensbeeld. Men nam aan dat iedereen bewust afweegt of gedrag strafbaar is en de consequenties van de straf kan inschatten. Rechters hadden geen interpretatievrijheid en moesten de wet enkel toepassen zoals deze was vastgelegd. De Franse Code Pénal van 1810 vormde de basis voor het huidige Belgische Strafwetboek. Binnen dit kader kon men niet veroordelen wie niet bewust handelde, wat leidde tot de erkenning van ontoerekeningsvatbaarheid en de bescherming van jongeren.
### 2.4 Historiek: Opvattingen over schuld en straf binnen het klassieke SR
Het klassieke strafrecht ging ervan uit dat de mens een rationeel wezen is dat bewust de wet overtreedt. Later ontstonden echter opvattingen over de 'gedetermineerde mens', waarbij een misdrijf werd gezien als het resultaat van een reeks oorzakelijke factoren, zowel in de persoon zelf (ras, milieu, biogenetische factoren) als in de sociale context.
### 2.5 Historiek: Het sociaal verweer
In navolging van het sociaal verweer, dat uitging van een gedetermineerd mensbeeld, werd de notie van schuld ingeruild voor de notie van gevaar. De straf werd niet meer vooraf vastgelegd, maar de rechter bepaalde deze op het moment van straftoemeting. De focus verschoof naar individuele behoeften aan re-integratie, met de overtuiging dat repressie niet werkt, maar bijzondere preventie wel.
### 2.6 Historiek: Start van het welzijnswerk binnen justitiële context
Geïnspireerd door het sociaal verweer, werd in 1888 de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling (wet Lejeune) ingevoerd. In deze periode, gekenmerkt door een 'caritasdenken', werd sociale hulpverlening ingezet ter ondersteuning van de strafrechtsdoelen. Werkverschaffing en heropvoeding waren belangrijke interventie-instrumenten om individuen te laten conformeren aan de heersende maatschappelijke normen. Het politieke model was dat van de 'nachtwakerstaat'.
### 2.7 Historiek: Intrede van hulpverlening binnen justitie
Naar aanleiding van de wet Lejeune werden Beschermingscomités opgericht met als doel gedetineerden tot inkeer en morele verbetering te brengen ter voorbereiding van hun voorwaardelijke en vervroegde vrijlating. Aanvankelijk waren dit vrijwilligers. Pas in 1920 deden psychiaters en maatschappelijk werkers hun intrede in gevangenissen. Hun takenpakket omvatte diagnose, behandeling en sociale wederaanpassing. Samenwerking met externe maatschappelijke voorzieningen werd gezocht, maar steeds vanuit de prioriteiten die door justitie werden gesteld, met de nadruk op preventie en controle van afwijkend gedrag.
### 2.8 Historiek: De periode na de tweede wereldoorlog: sociaal verweer met menselijk gelaat
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er meer aandacht voor mensenrechten en een sterker geloof in de mogelijkheden tot resocialisatie van daders. Er was ook meer aandacht voor het legaliteitsbeginsel. Het gevaar van het sociaal verweer, dat had geleid tot misbruiken door autoritaire regimes, werd erkend. Hulpverlening binnen en door justitie werd algemeen meer aanvaard en gepromoot. In deze context ontstonden de Wet op de Jeugdbescherming en de Probatiewet.
### 2.9 Historiek: Universele verklaring van de rechten van de mens
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens had een grote invloed op het strafrechtsysteem. De Europese Minimumregels voor de Behandeling van Gedetineerden stellen dat gevangenen aanspraak moeten kunnen maken op een menswaardige behandeling, inclusief sociaal contact, behoud van familiebanden en ontplooiingskansen door hulpverlening en vorming. De gedetineerde heeft recht op maatschappelijke dienstverlening om een leven te leiden dat beantwoordt aan menselijke waardigheid. Hulpverlening trad hierdoor uit de schaduw van het strafrecht en profileerde zich als een autonome waarde en als een kritische spiegel voor justitie.
### 2.10 Historiek: Kritieken op het nieuw sociaal verweer
De geschiedenis van het strafrecht en de hulpverlening is dynamisch, met verbanden tussen maatschappelijke tendensen, strafrechtelijk beleid en hulpverlening. Hulpverlening en strafrecht kwamen geleidelijk losser te staan van elkaar, maar blijven onderling verbonden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen diensten met een gerechtelijk mandaat (gedwongen hulpverlening) en diensten zonder mandaat (vrijwillige hulpverlening). De afbakening van de sector is echter complex.
### 2.11 Conclusie historiek: Evolutie van het strafrecht
De historische evolutie laat zien hoe maatschappelijke visies bepalen hoe naar misdrijven en straffen wordt gekeken. Het forensisch welzijnswerk bevindt zich op het snijvlak van de werelden van welzijnswerk en justitie, elk met hun eigen doelen: individueel welzijn versus bescherming van de maatschappij.
## 3\. Invloedrijke gebeurtenissen en actuele tendenzen
### 3.1 Gebeurtenissen in jaren '80-'90
Grote gebeurtenissen zoals de Bende van Nijvel (1982-1985), de CCC (1984-1985), het Heizeldrama (1985) en de Dutroux-affaire (1996, met zijn ontsnapping in 1998) leidden tot het Octopusakkoord en een dringende hervorming van justitie en politie. Dit had directe invloed op het sociaal werk, met een grotere nadruk op de opvolging en begeleiding van ex-gedetineerden en bijstand aan slachtoffers en nabestaanden.
### 3.2 Actuele tendenzen en beleid
De huidige justitie-infrastructuur kent een complexe bevoegdheidsverdeling. De politie valt onder de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Gevangenissen vallen onder de FOD Justitie (Minister van Justitie). De Vlaamse overheid is bevoegd voor hulpverlening in gevangenissen, voor Justitiehuizen en voor welzijnsdiensten zoals het CAW. Deze gelaagde structuur vereist duidelijke afspraken en samenwerking.
## 4\. Rol van sociaal werkers in het strafrechtelijk proces
De diensten die betrokken zijn bij het strafrechtelijk proces kunnen worden onderverdeeld in gemandateerde (met een gerechtelijk mandaat) en niet-gemandateerde (vrijwillige hulpverlening) diensten. Gemandateerde diensten, zoals de Psychosociale Dienst (PSD) in de gevangenis en het Justitiehuis, werken opdracht van de rechtbank of de Procureur des Konings. Dit brengt een meldingsplicht naar de opdrachtgever met zich mee, naast het beroepsgeheim naar externen. Sociaal werkers binnen deze diensten moeten een evenwicht vinden tussen melden, informatie vragen, rapporteren en het vertrouwen van de cliënt behouden. De uiteindelijke beslissing blijft echter bij de opdrachtgever. Niet-gemandateerde diensten, zoals het CAW, werken op vraag van de cliënt en kennen geen meldingsplicht.
### 4.1 Justitiële diensten met een gerechtelijk mandaat
Een "gerechtelijk mandaat" houdt in dat een dienst optreedt in opdracht van de rechtbank of de Procureur des Konings, vaak vastgelegd in een vonnis. Dit creëert een meldingsplicht naar de opdrachtgever, terwijl het beroepsgeheim ten opzichte van externen behouden blijft.
## 5\. Slachtofferzorg
### 5.1 Definitie slachtoffer
De definitie van een slachtoffer is niet eenduidig. Een omzendbrief omschrijft het slachtoffer als een natuurlijke persoon, en diens nabestaanden, die schade hebben geleden, inclusief lichamelijke of geestelijke integriteit, moreel leed of materieel verlies, rechtstreeks veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving.
### 5.2 Beleid rond slachtofferzorg
De aandacht voor slachtoffers en hun rechten is de laatste twintig jaar toegenomen in het Belgische gerechtelijk systeem. De Wet Franchimont heeft de rechten van slachtoffers versterkt, onder meer door het recht op inzage van het strafdossier. Desondanks is er nog steeds ruimte voor verbetering in de informatievoorziening en signalering naar overheden.
### 5.3 Algemene rechten van slachtoffers
Slachtoffers hebben recht op informatie, correcte en zorgvuldige behandeling, juridische bijstand, herstel, hulp en bescherming van hun privacy. Deze rechten worden door verschillende diensten waargenomen.
### 5.4 Wat als je zelf slachtoffer wordt van een strafbaar feit?
Er zijn talrijke diensten waar slachtoffers terechtkunnen, variërend van algemene hulplijnen tot gespecialiseerde diensten. De drie belangrijkste pijlers van slachtofferzorg binnen de politie, het justitiehuis en het CAW, aangevuld met diensten zoals Moderator vzw, bieden een breed spectrum aan ondersteuning.
### 5.5 Hulpverlening aan slachtoffers: indeling van organisaties
* **Slachtofferbejegening politie**: De politie komt als eerste in contact met slachtoffers en nabestaanden. Taken omvatten eerste opvang, praktische bijstand, informatieverstrekking, verwijzing naar gespecialiseerde diensten en het opstellen van PV's.
* **Slachtofferonthaal Justitiehuis**: Opgericht in 1993 en ressorterend onder het Justitiehuis, treedt de bevoegde justitieassistent op als brug tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer. Zij bieden algemene informatie, specifieke inlichtingen over het dossier, ondersteuning tijdens de procedure en verwijzen zo nodig door. Tussenkomst is verplicht bij dodelijke ongevallen of ernstige misdrijven, maar de magistraat kan ook op andere gronden bijstand verlenen.
* **Slachtofferhulp Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW)**: CAW-diensten bieden gratis, vertrouwelijke hulp aan alle slachtoffers, nabestaanden en getuigen, ongeacht of er een klacht werd ingediend. Ze bieden emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning en begeleiding bij de verwerking van de gebeurtenis.
### 5.6 Wanneer daders en/of slachtoffers herstel wensen: Moderator vzw
Moderator vzw is een dienst voor herstelbemiddeling die slachtoffers en daders de kans biedt om in een vertrouwelijke sfeer in dialoog te gaan over de feiten en de gevolgen ervan. De bemiddelaar faciliteert dit proces en kan, indien gewenst, de uitkomst van de bemiddeling aan Justitie overmaken. Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement.
* * *
# Structuur en organisaties binnen de forensische sector
Dit deel beschrijft de organisatiestructuur van de forensische sector, de rol van verschillende overheidsinstanties en hulpverleningsorganisaties, en de samenwerking daartussen, met een focus op de hulpverlening aan slachtoffers en meerderjarige daders binnen het forensische welzijnswerk.
### 3.1 De forensische sector: een overzicht
De forensische sector opereert op het snijvlak van welzijnswerk en justitie. Dit spanningsveld ontstaat doordat deze twee werelden verschillende, soms conflicterende, doelen nastreven. Justitie richt zich primair op de bescherming van de maatschappij en het handhaven van de rechtsorde, terwijl welzijnswerk het welzijn van het individu centraal stelt. Desondanks is deze scheiding niet altijd scherp, aangezien welzijnswerk ook bijdraagt aan maatschappelijke belangen en justitie streeft naar een humane strafuitvoering met aandacht voor de belangen van het individu.
#### 3.1.1 Overheidsinstanties en hun rol
Verschillende overheidsinstanties spelen een cruciale rol binnen de forensische sector:
* **Politie:** De politie is onder meer verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid, het opsporen van strafbare feiten en het verlenen van eerste hulp aan slachtoffers. Ze brengen slachtoffers in contact met gespecialiseerde diensten en verstrekken basisinformatie.
* **Openbaar Ministerie (OM):** Het OM is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten en neemt beslissingen over het al dan niet starten van een strafprocedure.
* **Rechtbank/Jeugdrechtbank:** De rechtbank is bevoegd voor het berechten van strafzaken en het opleggen van straffen. De jeugdrechtbank behandelt zaken met minderjarigen.
* **Federale Overheid:** Via de FOD Justitie is de federale overheid verantwoordelijk voor de gevangenissen en de tenuitvoerlegging van straffen.
* **Vlaamse overheid:** De Vlaamse overheid is bevoegd voor de hulpverlening binnen de gevangenissen en is verantwoordelijk voor de Justitiehuizen en welzijnswerk zoals CAW.
#### 3.1.2 Justitiële diensten met een gerechtelijk mandaat
Diensten met een gerechtelijk mandaat opereren op basis van een schriftelijke opdracht van bijvoorbeeld een rechtbank of de Procureur des Konings. Dit brengt specifieke consequenties met zich mee:
* **Meldingsplicht:** Er bestaat een meldingsplicht naar de opdrachtgever.
* **Beroepsgeheim:** Er geldt een beroepsgeheim naar externen.
* **Gerechtelijke informatie:** Toegang tot gerechtelijke informatie, zoals het strafdossier en kennis van de strafbare feiten, is mogelijk.
Binnen deze diensten is het cruciaal om een evenwicht te vinden tussen het delen van informatie, het behouden van het vertrouwen van de cliënt en het rapporteren aan de opdrachtgever. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft echter bij de opdrachtgever, ook al wordt er advies ingewonnen bij de justitieassistent.
#### 3.1.3 Hulpverleningsorganisaties (zonder gerechtelijk mandaat)
Naast gemandateerde diensten zijn er tal van niet-gemandateerde hulpverleningsorganisaties die hulp bieden op vrijwillige basis. Deze diensten werken op vraag van de cliënt en hebben geen meldingsplicht naar justitie, tenzij in specifieke wettelijk bepaalde gevallen.
#### 3.1.4 Samenwerking en afbakening
De forensische sector kent een complexe structuur met veel verschillende diensten en organisaties, zowel gemandateerd als niet-gemandateerd. Dit leidt soms tot onduidelijkheden over takenpakketten en verantwoordelijkheden, zowel voor slachtoffers als voor hulpverleners zelf. Goede onderlinge afspraken en samenwerkingsakkoorden zijn essentieel om secundaire victimisatie te vermijden en ervoor te zorgen dat slachtoffers de juiste hulp op de juiste plaats krijgen.
### 3.2 De rol van de sociaal werker in het strafrechtelijk proces
Sociaal werkers spelen een diverse rol binnen het forensische veld, afhankelijk van de organisatie waarbinnen zij werkzaam zijn.
#### 3.2.1 Gevangeniswezen en Justitiehuizen
* **Psychosociale Dienst (PSD) in gevangenissen:** Sociaal werkers binnen de PSD hebben een gemandateerde rol. Hun werkzaamheden omvatten diagnostiek, behandeling en sociale re-integratie van gedetineerden. Ze werken samen met externe, niet-gemandateerde hulpverlening om de strafuitvoering humaan te laten verlopen en re-integratie te bevorderen.
* **Justitiehuizen:** Justitiehuizen, die ressorteren onder de Vlaamse overheid, spelen een sleutelrol in de brugfunctie tussen het gerechtelijk apparaat en de burger. Ze bieden hulp aan slachtoffers, daders en hun nabestaanden. De justitieassistenten die er werkzaam zijn, hebben vaak een gemandateerde rol en werken nauw samen met het parket.
#### 3.2.2 Andere hulpverleningsdiensten
Naast de gemandateerde diensten zijn er diverse andere organisaties waar sociaal werkers werkzaam zijn, vaak met een focus op specifieke doelgroepen of problematieken:
* **CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) - Slachtofferhulp:** Het CAW biedt gratis en vertrouwelijke hulp aan slachtoffers, nabestaanden en getuigen van misdrijven, ongeacht of er een klacht werd ingediend. Ze bieden emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning.
* **Moderator vzw:** Deze dienst richt zich op bemiddeling tussen daders en slachtoffers wanneer zij herstel wensen. Een meerzijdig partijdige bemiddelaar creëert een veilige ruimte voor dialoog over de feiten en de gevolgen.
* **Slachtofferbejegening Politie:** De politie verleent eerste opvang, praktische bijstand, informatie en verwijst slachtoffers naar gespecialiseerde diensten. Sociaal werkers binnen de politie kunnen ook ondersteuning bieden aan andere kwetsbare groepen en fungeren als aanspreekpunt voor collega's.
* **Overige diensten:** Afhankelijk van de specifieke problematiek kunnen ook CGG (Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg), drughulpverlening, VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding), basiseducatie, en andere gespecialiseerde diensten betrokken zijn.
### 3.3 Slachtofferzorg
Slachtofferzorg heeft de afgelopen decennia meer aandacht gekregen binnen het Belgische gerechtelijk systeem, mede onder invloed van gebeurtenissen zoals de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire.
#### 3.3.1 Definitie en rechten van slachtoffers
Een slachtoffer wordt gedefinieerd als een natuurlijke persoon, alsook hun nabestaanden, die schade hebben geleden, waaronder lichamelijke of geestelijke integriteit, moreel leed of materieel verlies, rechtstreeks veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving.
Slachtoffers hebben een reeks rechten, waaronder:
* Recht op informatie (over rechten, procedure, dossierinzage).
* Recht op een correcte en zorgvuldige behandeling.
* Recht op juridische bijstand en rechtsbijstand.
* Recht op herstel.
* Recht op hulp.
* Recht op bescherming van de privacy en het privéleven.
#### 3.3.2 Organisatie van slachtofferhulp
De hulp aan slachtoffers wordt georganiseerd door verschillende diensten:
* **Slachtofferbejegening bij de politie:** Biedt eerste opvang, praktische bijstand, informatie en doorverwijzing.
* **Slachtofferonthaal bij het Justitiehuis (Parket van de Procureur des Konings):** Een justitieassistent fungeert als brug tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer, biedt informatie over de procedure, deelt specifieke inlichtingen over het dossier en ondersteunt tijdens het gerechtelijk traject.
* **Slachtofferhulp via het CAW:** Biedt emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning, evenals informatie over rechten en procedures.
#### 3.3.3 Belang van samenwerking en preventie van secundaire victimisatie
Het is cruciaal dat deze diensten nauw samenwerken en duidelijke afspraken maken om een efficiënte en cliëntgerichte aanpak te waarborgen. Slachtoffers mogen niet van het kastje naar de muur gestuurd worden. Het voorkomen van secundaire victimisatie, waarbij slachtoffers door het hulpverleningssysteem verder worden geschaad, is een prioriteit.
### 3.4 De evolutie van het strafrecht en hulpverlening
De forensische hulpverlening is mee geëvolueerd met de veranderingen in het strafrecht.
#### 3.4.1 Historische context
* **Ancien Régime:** Gekenmerkt door de absolute macht van de koning, vergeldende en afschrikwekkende straffen, willekeur van rechters en wrede onderzoeksmethoden.
* **Verlichtingsfilosofen:** Pleitten voor bescherming tegen willekeur via het legaliteits-, proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.
* **Klassiek strafrecht:** Gestoeld op het idee van de rationele mens en de strikte toepassing van de wet.
* **Sociaal verweer:** Een verschuiving naar een gedetermineerd mensbeeld, waarbij het misdrijf wordt gezien als een resultaat van oorzakelijke factoren. De focus verschoof van schuld naar gevaar en van repressie naar bijzondere preventie.
* **Start van welzijnswerk binnen justitie:** Geïnspireerd door het sociaal verweer, werd sociale hulpverlening ingezet voor werkverschaffing en heropvoeding. Beschermingscomités werden opgericht ter voorbereiding op voorwaardelijke invrijheidstelling.
#### 3.4.2 Hulpverlening na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog nam de aandacht voor mensenrechten en resocialisatie toe. Hulpverlening binnen en door justitie werd meer aanvaard en gepromoot, wat leidde tot wetgeving zoals de Wet op de Jeugdbescherming en de Probatiewet. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens had een significante invloed, met het principe van een menswaardige behandeling van gedetineerden en hun recht op maatschappelijke dienstverlening. Hulpverlening begon zich te profileren als een autonome waarde en als een kritische spiegel naar justitie.
#### 3.4.3 Actuele tendenzen
Huidige tendensen in de forensische sector omvatten onder meer een blijvende link tussen maatschappelijke tendensen, strafrechtelijk beleid en hulpverlening. De samenwerking tussen de Federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap is van belang, evenals de continue afbakening van de sector en de relatie tussen gemandateerde en niet-gemandateerde hulpverlening. Grote gebeurtenissen zoals de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire hebben geleid tot hervormingen in justitie en politie, met directe invloed op het sociaal werk, met name op het gebied van opvolging van ex-gedetineerden en bijstand aan slachtoffers en nabestaanden.
* * *
# Slachtofferzorg en rechten van slachtoffers
Dit gedeelte behandelt de definitie van slachtoffers, het beleid rond slachtofferzorg, de algemene rechten van slachtoffers en de specifieke diensten die hulp en bijstand verlenen.
### 4.1 Definitie van een slachtoffer
De definitie van een slachtoffer is niet eenduidig. Omzendbrief GPI 58 omschrijft een slachtoffer als: "de natuurlijke persoon, alsook zijn naasten, die schade hebben geleden, zulks met inbegrip van een aantasting van zijn lichamelijke of geestelijke integriteit, die, dan wel een moreel leed of materieel verlies hebben geleden dat rechtstreeks werd veroorzaakt door handelingen of nalatigheden welke strijdig zijn met de strafwetgeving."
De aandacht voor slachtoffers in het Belgisch gerechtelijk systeem is de laatste twintig jaar toegenomen, mede onder invloed van dramatische gebeurtenissen zoals de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire.
### 4.2 Beleid rond slachtofferzorg
Het beleid rond slachtofferzorg omvat de volgende algemene rechten:
* **Recht op informatie krijgen:** Slachtoffers hebben recht op informatie over hun rechten en de gerechtelijke procedure.
* **Recht op informatie geven:** Slachtoffers kunnen informatie verstrekken, bijvoorbeeld met het verzoek om extra onderzoeksdaden.
* **Recht op een correcte en zorgvuldige behandeling:** Alle betrokken diensten dienen slachtoffers correct en zorgvuldig te benaderen.
* **Recht op juridische bijstand en rechtsbijstand:** Slachtoffers hebben recht op hulp bij het begrijpen van hun rechten en procedures.
* **Recht op herstel:** Dit kan onder meer bemiddeling tussen dader en slachtoffer omvatten.
* **Recht op hulp:** Zowel directe hulp als doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten.
* **Recht op bescherming van de privacy en privéleven:** Dit is essentieel en vereist waakzaamheid van alle betrokken diensten.
Ondanks de groeiende aandacht en rechten voor slachtoffers, blijft er ruimte voor verbetering in de informatievoorziening en signalering naar overheden.
### 4.3 Algemene rechten van slachtoffers
De algemene rechten van slachtoffers worden ondersteund door diverse diensten, waaronder gespecialiseerde hulpverleningsorganisaties en herstelbemiddelingsdiensten. Voor minderjarigen wordt herstelgericht werken tussen daders en slachtoffers verzorgd door specifieke diensten.
> **Tip:** Een gedetailleerde beschrijving van deze rechten is te vinden in brochures zoals "uw rechten als slachtoffer van een misdrijf".
### 4.4 Hulpverlening aan slachtoffers: indeling van organisaties
Er zijn verschillende diensten die hulp en bijstand verlenen aan slachtoffers. Deze kunnen worden onderverdeeld in drie hoofdlijnen:
#### 4.4.1 Slachtofferbejegening door de politie
De politie speelt een cruciale rol als eerste contactpunt voor slachtoffers of nabestaanden. Hun taken omvatten:
* **Eerste opvang:** Directe ondersteuning na een misdrijf of schokkende gebeurtenis.
* **Praktische bijstand:** Ondersteuning bij concrete problemen die voortvloeien uit het misdrijf.
* **Gericht verwijzen:** Doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleningsdiensten.
* **Informatie verstrekken:** Basis- en correcte informatie over rechten en procedures.
* **Opstellen van een proces-verbaal:** Registratie van de schade en het misdrijf.
* **Her-contactname:** Opvolging tijdens het verloop van de procedure.
De organisatie van slachtofferbejegening kan variëren per politiezone, maar de kern blijft het bieden van psychosociale ondersteuning, crisisopvang en doorverwijzing.
> **Tip:** Onderzoek welke specifieke dienst slachtofferbejegening bevoegd is in uw woonplaats.
#### 4.4.2 Slachtofferonthaal bij het justitiehuis
Slachtofferonthaal, opgericht in 1993 en versterkt door de Wet Franchimont in 1998, resorteert onder het justitiehuis, maar de bevoegde justitieassistent werkt bij het Parket van de Procureur des Konings. Het doel is om justitie toegankelijker en humaner te maken door een brug te slaan tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer.
**Wanneer komt Slachtofferonthaal tussenbeide?**
* **Verplicht:** Bij opzettelijke misdrijven die leiden tot overlijden (inclusief poging), onopzettelijke misdrijven met dodelijke afloop (bv. verkeersongeval), verdachte overlijdens, en specifieke gevallen voorzien in de wet.
* **Beoordeling door magistraat:** Bij andere gevallen, afhankelijk van de ernst van de lichamelijke, psychologische, materiële of sociale gevolgen.
* **Zelf contact opnemen:** Slachtoffers kunnen ook zelf contact opnemen met een justitieassistent, waarna toestemming aan de magistraat wordt gevraagd.
**Taken van Slachtofferonthaal:**
* Algemene informatie verstrekken over rechten en procedures.
* Specifieke inlichtingen geven over het dossier, onderzoeksdaden en beslissingen.
* Optreden als tussenpersoon voor vragen van het slachtoffer aan de magistraat.
* Ondersteuning bieden tijdens inzage van het dossier, zittingen, teruggave van voorwerpen, en opmaak van verklaringen.
* Doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten.
* Signaleren aan bevoegde instanties ter bescherming van slachtofferrechten.
#### 4.4.3 Onthaal CAW / slachtofferhulp (Centrum voor Algemeen Welzijnswerk)
Het CAW biedt gratis en vertrouwelijke slachtofferhulp aan alle slachtoffers, nabestaanden en getuigen, ongeacht of er klacht werd ingediend. Dit omvat:
* **Emotionele ondersteuning en begeleiding:** Hulp bij de verwerking van de gebeurtenis door opgeleide hulpverleners.
* **Administratieve en praktische ondersteuning:** Begeleiding naar politie, rechtbank, dokter, etc.
* **Juridische informatie en advies:** Uitleg over rechten en mogelijke procedures.
CAW slachtofferhulp richt zich op een bredere doelgroep, ook bij minder ernstige delicten zoals portefeuille-diefstal.
#### 4.4.4 Moderator vzw: Bemiddeling bij herstel
Moderator vzw richt zich op bemiddeling tussen daders en slachtoffers wanneer beiden herstel wensen. De dienst biedt een veilige ruimte voor dialoog over de feiten en de gevolgen ervan, met hulp van een onafhankelijke bemiddelaar. Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement. Moderator draagt ook bij aan het lokale debat over dienstverlening aan burgers.
> **Tip:** Het vermijden van secundaire victimisering – het gevoel van slachtoffers van het kastje naar de muur te worden gestuurd – is cruciaal. Zorg voor correcte informatie en verwijzing naar de juiste diensten.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Forensische Hulpverlening | Het werkveld dat zich bezighoudt met hulpverlening aan daders, slachtoffers en hun nabestaanden binnen de context van het strafrechtelijk systeem. Dit kan zowel gedwongen als vrijwillige hulpverlening omvatten, waar hulpverlening en justitie op elkaar aansluiten. |
| Gerechtelijk mandaat | Een officiële opdracht die wordt gegeven door de rechtbank, de Procureur des Konings of een andere justitiële autoriteit, meestal in schriftelijke vorm. Dit brengt een meldingsplicht naar de opdrachtgever met zich mee en geeft de hulpverlener toegang tot gerechtelijke informatie over het dossier. |
| Ancien Régime | De politieke en sociale structuur die bestond in Frankrijk en andere Europese landen vóór de Franse Revolutie, gekenmerkt door absolute monarchie en feodale privileges. In de context van het strafrecht hield dit in dat straffen willekeurig waren en dienden ter vergelding en afschrikking. |
| Verlichtingsfilosofen | Invloedrijke denkers uit de 18e eeuw, zoals Voltaire, Montesquieu, Locke en Rousseau, die pleitten voor rede, individuele rechten en beperking van absolute macht. Hun ideeën vormden de basis voor het klassieke strafrecht met beginselen als legaliteit en proportionaliteit. |
| Legaliteitsbeginsel | Een fundamenteel principe in het strafrecht dat stelt dat misdrijven en straffen vooraf wettelijk vastgelegd moeten zijn. Dit beschermt burgers tegen willekeur en zorgt ervoor dat niemand gestraft kan worden zonder een wet die het strafbare feit en de bijbehorende straf definieert. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Het principe dat straffen in verhouding moeten staan tot de ernst van het begane misdrijf. Dit betekent dat zwaardere misdrijven strenger bestraft moeten worden dan lichtere, en dat de straf niet excessief mag zijn ten opzichte van de schade die is aangericht. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Het principe dat de overheid slechts mag optreden wanneer dit strikt noodzakelijk is en wanneer particuliere initiatieven of lagere bestuurslagen tekortschieten. In het strafrecht betekent dit dat alleen gedragingen strafbaar gesteld mogen worden waarvan de bestraffing essentieel is voor de maatschappelijke orde. |
| Klassiek strafrecht | Een juridische stroming die uitging van het principe dat de mens een rationeel wezen is dat bewust afwegingen maakt tussen gedrag en mogelijke straffen. Strafrechtelijke aansprakelijkheid lag bij de intentie van de dader, en straffen moesten proportioneel zijn en de wet naleven. |
| Sociaal verweer | Een opvatting binnen het strafrecht die de nadruk legt op de oorzaken van criminaliteit, zowel in de persoon van de dader als in diens sociale omgeving. De focus verschuift van schuld naar gevaarlijkheid, en straffen worden meer gericht op preventie en re-integratie. |
| Wet Lejeune | De wet van 31 mei 1888, die de voorwaardelijke invrijheidstelling regelde en een belangrijke stap markeerde in de invoering van welzijnswerk binnen de justitiële context. Deze wet introduceerde het concept van werkverschaffing en heropvoeding als interventie-instrumenten. |
| Beschemingscomités | Comités die werden opgericht na de invoering van de Wet Lejeune om gedetineerden voor te bereiden op hun voorwaardelijke invrijheidstelling. De leden waren oorspronkelijk vrijwilligers en hadden als taak om gedetineerden tot inkeer en morele verbetering te brengen. |
| Slachtofferzorg | Het geheel van hulp, ondersteuning en dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven en hun nabestaanden. Dit omvat emotionele, praktische en juridische bijstand, en richt zich op het bevorderen van herstel en het waarborgen van hun rechten. |
| Wet Franchimont | Een wet uit 1998 die tot doel had de strafrechtspleging te verbeteren, met name met betrekking tot de rechten van slachtoffers en hun nabestaanden tijdens het opsporings- en gerechtelijk onderzoek. Dit omvatte onder andere het recht op inzage van het strafdossier. |
| Slachtofferbejegening politie | De dienstverlening door de politie aan slachtoffers van misdrijven en schokkende gebeurtenissen, waarbij de eerste opvang, het verstrekken van basisinformatie en het doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp centraal staan. Dit gebeurt vaak door een team met speciaal opgeleide agenten. |
| Slachtofferonthaal justitiehuis | Een dienst die resorteert onder het justitiehuis en waar een justitieassistent werkzaam is bij het Parket van de Procureur des Konings. Het doel is om justitie toegankelijk, humaan en efficiënt te maken door een brug te slaan tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer. |
| CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) | Een organisatie die algemene welzijnswerk verleent, waaronder specifieke hulp en dienstverlening aan slachtoffers, nabestaanden en getuigen van misdrijven. Deze hulp is gratis en vertrouwelijk, en omvat emotionele, administratieve en juridische ondersteuning. |
| Moderator vzw | Een organisatie die bemiddeling aanbiedt tussen daders en slachtoffers van misdrijven, en betrokkenen uit hun omgeving. Het doel is om in een vertrouwelijke sfeer een dialoog te faciliteren en, indien gewenst, de uitkomst van de bemiddeling over te maken aan Justitie. |
| Secundaire victimisering | Het proces waarbij slachtoffers, door de reacties van de omgeving of het systeem, nogmaals benadeeld of beschadigd worden na het oorspronkelijke misdrijf. Dit kan gebeuren wanneer slachtoffers niet goed worden geholpen, van het kastje naar de muur worden gestuurd of onjuiste informatie ontvangen. |
Cover
Forensische hulpverlening 2526-Les 1 (2).pptx
Summary
# Inleiding tot forensische hulpverlening en de evolutie van het strafrecht
Dit gedeelte introduceert het concept van forensische hulpverlening en de historische evolutie van het strafrecht.
## 1. Inleiding tot forensische hulpverlening
### 1.1 Definitie van forensische hulpverlening
Forensische hulpverlening verwijst naar hulpverlening die gericht is op of plaatsvindt binnen het kader van gerechtelijke en strafrechtelijke onderzoeken. Het woord "forensisch" stamt af van het Latijnse "forum," dat in het Romeinse tijdperk het centrale plein van de stad was waar rechtspraak plaatsvond. Dit leidde tot de betekenis "gerechtelijk" voor het bijvoeglijk naamwoord. In de hedendaagse context betekent forensisch "gerechtelijk" of "justitieel".
Forensische hulpverlening omvat hulp aan daders, slachtoffers en hun nabestaanden in diverse contexten. Dit kan zowel gedwongen (gemandateerde) als vrijwillige (niet-gemandateerde) hulpverlening betreffen. Het is het werkveld waar hulpverlening en politie/justitie elkaar raken, wat een strikte afbakening bemoeilijkt. De focus van dit studiedeel ligt op de begeleiding van slachtoffers en meerderjarige daders binnen het forensische welzijnswerk.
> **Tip:** Het is belangrijk om te beseffen dat het forensische werkveld breder is dan enkel werken binnen een gevangenis, sociale dienst van de politie of een justitiehuis. Gemandateerde voorzieningen werken vaak samen met het hulpverleningsnetwerk. Het werken binnen deze voorzieningen vereist een evenwicht tussen vrijwillige en gedwongen hulpverlening.
### 1.2 De relatie tussen hulpverlening en strafrecht
Hulpverlening en strafrecht hebben verschillende, soms tegenstrijdige, doelen. Het strafrecht definieert welk gedrag onaanvaardbaar is binnen een maatschappelijke context, terwijl hulpverlening zich richt op maatschappelijke dienstverlening, emancipatie van cliënten en het handhaven van de sociale orde. Het fascinerende aspect is het zoeken naar een evenwicht waarbij mens en maatschappij weer in balans zijn. Maatschappelijke visies, culturen, waarden en normen beïnvloeden wat als strafbaar wordt beschouwd en hoe er op misdrijven wordt gereageerd. Vanuit gemandateerde voorzieningen bestaat er een meldingsplicht voor sociaal werkers, wat niet het geval is bij niet-gemandateerde voorzieningen. Dit kan leiden tot spanningen rond beroepsgeheim en meldingsplicht.
## 2. Evolutie van het strafrecht
### 2.1 Het Ancien Régime
Tijdens het Ancien Régime was de absolute macht van de koning dominant. Straffen waren het exclusieve recht van de koning en hadden een vergeldend en afschrikwekkend doel. Dit uitte zich in willekeurige rechterlijke beslissingen, wrede onderzoeksmethoden en ongelijke, harde straffen. Straffen werden vaak publiekelijk uitgevoerd om de bevolking af te schrikken.
### 2.2 De Verlichtingsfilosofen
Filosofen zoals Voltaire, Montesquieu, Locke en Rousseau streefden naar een rechtvaardiger strafrechtssysteem, als reactie op de willekeur en almacht van de koning. Dit leidde tot de ontwikkeling van fundamentele beginselen die de basis vormden voor het klassieke strafrecht:
* **Legaliteitsbeginsel:** Bepaald dat misdrijven en straffen vooraf in de wet moeten zijn vastgelegd (`Nulla poene sine lege, nulla poene sine crimine, nullum crimen sine poena legale`). Dit beschermt burgers tegen willekeur.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** Stelt dat straffen in verhouding moeten staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** Houdt in dat de overheid enkel mag optreden waar nodig, en dat enkel gedragingen strafbaar gesteld mogen worden waarvan de bestraffing werkelijk noodzakelijk is. Het strafrecht wordt hierbij gezien als `ultimum remedium` (laatste redmiddel).
Deze beginselen werden vastgelegd in documenten die dienden als een soort 'Magna Carta' voor het strafrecht.
### 2.3 Het klassieke strafrecht
In het klassieke strafrecht hadden rechters geen interpretatievrijheid; zij moesten de wet toepassen zoals die in de wetboeken stond. Men ging ervan uit dat mensen rationele wezens zijn die bewust afwegen of hun gedrag strafbaar is en wat de consequenties daarvan zijn. De Franse Code Pénal van 1810 vormde de basis voor het huidige Belgische strafwetboek.
#### 2.3.1 Opvattingen over schuld en straf binnen het klassieke strafrecht
Binnen het klassieke strafrecht werd de mens beschouwd als een rationeel wezen dat bewust de wet overtreedt. Wie niet bewust een feit pleegde, kon niet veroordeeld worden (dit leidde tot concepten als ontoerekeningsvatbaarheid en speciale regelingen voor jongeren).
### 2.4 Het sociaal verweer
Een nieuw mensbeeld ontstond: de mens werd niet langer gezien als een volledig rationeel wezen, maar als een 'gedetermineerde mens'. Een misdrijf werd beschouwd als het resultaat van causale factoren die bij de persoon zelf of in de sociale context te vinden waren (bijvoorbeeld ras, milieu, biogenetische factoren). De focus verschoof van de schuldnotie naar de gevaarsnotie. Straffen werden niet langer vooraf vastgelegd, maar door de rechter bepaald op het moment van de straftoemeting. De nadruk lag op individuele integratie en bijzondere preventie, in plaats van repressie.
#### 2.4.1 Start van het welzijnswerk binnen justitiële context
Geïnspireerd door het sociaal verweer, werd in 1888 de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling ingevoerd (wet Lejeune). In deze periode was er sprake van een "caritasdenken," waarbij sociale hulpverlening werd ingezet ter ondersteuning van de strafrechtsdoelen. Werkverschaffing en heropvoeding waren belangrijke interventiemethoden. De functie van sociale hulpverlening was gericht op het conformeren van individuen aan de heersende maatschappelijke normen.
#### 2.4.2 Intrede van hulpverlening binnen justitie
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er meer aandacht voor mensenrechten en een sterk geloof in de resocialisatiemogelijkheden van de dader. Er kwam meer aandacht voor het legaliteitsbeginsel, mede ingegeven door de gevaren van het sociaal verweer zoals misbruikt door autoritaire regimes in de eerste helft van de 20e eeuw (bijvoorbeeld nazi-Duitsland). Hulpverlening binnen en door justitie werd algemeen aanvaard en gepromoot. Dit leidde tot de invoering van de Wet op de Jeugdbescherming en de Probatiewet.
#### 2.4.3 De periode na de tweede wereldoorlog: sociaal verweer met een menselijk gelaat
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens had een grote invloed op het strafrechtssysteem. De Europese Minimumregels voor de Behandeling van Gedetineerden stellen dat gevangenen recht hebben op menswaardige behandeling, waaronder sociaal contact, behoud van familiebanden en ontplooiingskansen door hulpverlening en vorming. Gedetineerden hebben recht op maatschappelijke dienstverlening om een leven te kunnen leiden dat beantwoordt aan menselijke waardigheid. Hulpverlening trad uit de schaduw van het strafrecht en profileerde zich als een autonome waarde en als een kritische spiegel naar justitie.
> **Tip:** De geschiedenis van het strafrecht en de forensische hulpverlening laat zien dat maatschappelijke tendensen, het strafrechtelijk beleid en de hulpverlening nauw met elkaar verbonden zijn. Dit spanningsveld tussen de doelen van welzijnswerk (welzijn van het individu) en justitie (bescherming van de maatschappij) is typerend voor het forensische werkveld.
### 2.5 Kritieken op het sociaal verweer
Hoewel de geschiedenis van het strafrecht en de hulpverlening evolueert, is er voortdurend kritiek en aanpassing. Hulpverlening en strafrecht kwamen geleidelijk meer los van elkaar te staan, maar blijven in verbinding. Er is een onderscheid tussen diensten met een gerechtelijk mandaat (gedwongen hulpverlening) en diensten zonder mandaat (vrijwillige hulpverlening). De afbakening van de sector is complex.
### 2.6 Invloedrijke gebeurtenissen en actuele tendensen
Gebeurtenissen zoals de Bende van Nijvel, de CCC, het Heizeldrama en de Dutroux-affaire hebben de aandacht voor slachtofferzorg en de noodzaak tot hervorming van justitie en politie sterk doen toenemen. Dit had invloed op het sociaal werk, met een toegenomen focus op opvolging en begeleiding van ex-gedetineerden en bijstand aan slachtoffers en nabestaanden. De bevoegdheden binnen justitie en hulpverlening zijn verdeeld over verschillende overheden (federale overheid, Vlaamse overheid), wat de structuur van de sector complex maakt.
> **Voorbeeld:** De opsplitsing van bevoegdheden, waarbij de politie onder de Minister van Justitie valt, de gevangenissen ook onder Justitie, maar de hulpverlening binnen de gevangenissen en de justitiehuizen onder de Vlaamse overheid resorteren, illustreert de complexiteit van de sector.
---
# Invloedrijke gebeurtenissen en actuele tendensen in forensische hulpverlening
Dit deel behandelt de evolutie van de forensische hulpverlening, met een focus op invloedrijke gebeurtenissen in de jaren '80 en '90 die leidden tot hervormingen in het justitie- en politiewezen, en verkent actuele tendensen en beleid binnen het werkveld.
## 2. Invloedrijke gebeurtenissen en actuele tendensen
Het forensisch welzijnswerk bevindt zich op het snijvlak van welzijnswerk en justitie. Deze twee werelden hebben verschillende doelen: justitie streeft naar maatschappijbescherming, terwijl welzijnswerk het welzijn van het individu vooropstelt. Dit spanningsveld is een constante factor binnen de forensische hulpverlening. Maatschappelijke visies en de tijdgeest bepalen sterk hoe naar misdrijven, strafuitvoering en bijgevolg hulpverlening daarbinnen wordt gekeken.
### 2.1 Gebeurtenissen in de jaren '80-'90
Een reeks ingrijpende gebeurtenissen in de jaren '80 en '90 heeft geleid tot een significante heroriëntatie en hervorming binnen het justitie- en politiewezen, met directe gevolgen voor de forensische hulpverlening. Enkele van deze sleutelgebeurtenissen zijn:
* **Bende van Nijvel (1982-1985):** Deze periode kenmerkte zich door een reeks gewelddadige overvallen die grote onrust veroorzaakten.
* **CCC (1984-1985):** De Communistische Kamer van de CCC (Cellules Communistes Combattantes) voerde een reeks bomaanslagen uit.
* **Heizeldrama (1985):** Een tragisch ongeval tijdens een voetbalwedstrijd leidde tot veel slachtoffers.
* **Dutroux-affaire (1996):** De zaak-Dutroux, die het onderzoek naar ontvoeringen en moorden op kinderen omvatte, schokte de samenleving diep.
* **Ontsnapping Dutroux (1998):** De ontsnapping van Dutroux versnelde de noodzaak voor hervormingen.
Deze gebeurtenissen leidden tot de roep om een **stroomversnelling** in justitiële en politiehervormingen, met als gevolg onder andere het **Octopusakkoord**. De impact op de sociaal werker binnen dit veld was aanzienlijk, met een toenemende nadruk op:
* Opvolging en begeleiding van ex-gedetineerden.
* Bijstand aan slachtoffers en nabestaanden.
### 2.2 Actuele tendensen en beleid
Het huidige beleid en de actuele tendensen in de forensische hulpverlening worden gekenmerkt door een continue evolutie, mede gevormd door de hiervoor genoemde gebeurtenissen en een groeiend besef van de rechten van alle betrokkenen.
#### 2.2.1 Bevoegdheidsverdeling in justitie en hulpverlening
De bevoegdheidsverdeling binnen het forensische landschap is complex en kent overlappingen tussen verschillende overheden en instanties:
* **Politie:** De Minister van Justitie is bevoegd voor de PSD (Psychosociale Dienst) in gevangenissen, terwijl de Minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is voor de algemene politietaken.
* **Gevangenissen:** Resorteren onder de FOD Justitie, met de Minister van Justitie als bevoegde autoriteit voor de PSD.
* **Hulpverlening in gevangenissen:** Is de bevoegdheid van de Vlaamse overheid.
* **Justitiehuizen:** Vallen onder de Vlaamse overheid, via het departement Justitie en Handhaving.
* **Hulpverlening zoals CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk):** Valt onder de Vlaamse overheid, via het Departement Welzijn.
Dit betekent dat de forensische hulpverlening zich op het snijvlak van verschillende beleidsdomeinen bevindt, wat samenwerking en duidelijke afspraken vereist.
#### 2.2.2 Rol van sociaal werkers in het strafrechtelijk proces
Sociaal werkers spelen een cruciale rol in diverse fasen van het strafrechtelijk proces, zowel binnen gemandateerde (gedwongen) als niet-gemandateerde (vrijwillige) hulpverleningsdiensten.
* **Gemandateerde diensten:** Dit zijn diensten met een gerechtelijk mandaat, zoals de Psychosociale Dienst (PSD) van de gevangenissen en de Justitiehuizen. Zij hebben een meldingsplicht naar de opdrachtgever (bv. de Procureur des Konings) en bieden hulpverlening op verzoek van justitiële instanties. De verantwoordelijkheid voor beslissingen blijft echter bij de opdrachtgever.
* **Niet-gemandateerde diensten:** Dit zijn diensten die werken op vraag van de cliënt en waarvoor geen wettelijke meldingsplicht geldt, zoals veel diensten van het CAW.
De samenwerking tussen deze diensten is essentieel voor een humane strafuitvoering en de re-integratie van cliënten.
#### 2.2.3 Justitiële diensten met een gerechtelijk mandaat
Diensten met een gerechtelijk mandaat werken onder directe opdracht van de rechtbank, de Procureur des Konings, of andere gerechtelijke autoriteiten. Kenmerken hiervan zijn:
* **Schriftelijke opdracht:** De opdrachten zijn formeel vastgelegd.
* **Meldingsplicht:** Er geldt een meldingsplicht naar de opdrachtgever, naast het beroepsgeheim naar externen.
* **Gerechtelijke informatie:** Toegang tot het gerechtelijk dossier en kennis van de strafbare feiten.
* **Evenwicht:** Sociaal werkers binnen deze diensten zoeken een evenwicht tussen melden, informatie verkrijgen, rapporteren en het behouden van het vertrouwen van de cliënt.
#### 2.2.4 Slachtofferzorg en rechten van slachtoffers
De laatste decennia is er aanzienlijk meer aandacht gekomen voor slachtofferzorg binnen het Belgische gerechtelijk systeem. Dit is mede beïnvloed door de dramatische gebeurtenissen rond de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire.
**Definitie van een slachtoffer:** Een natuurlijke persoon, alsook diens nabestaanden, die schade hebben geleden, inclusief aantasting van lichamelijke of geestelijke integriteit, of die moreel leed of materieel verlies hebben geleden, rechtstreeks veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving.
**Beleid rond slachtofferzorg en algemene rechten:** Slachtoffers genieten een reeks rechten, waaronder:
* Recht op informatie (krijgen en geven).
* Recht op een correcte en zorgvuldige behandeling.
* Recht op juridische bijstand en rechtsbijstand.
* Recht op herstel (bv. via bemiddeling).
* Recht op hulp (emotionele, praktische, juridische ondersteuning).
* Recht op bescherming van de privacy en het privéleven.
Deze rechten worden door verschillende diensten waargenomen.
**Hulpverlening aan slachtoffers: indeling van organisaties:** Er zijn drie hoofdlijnen van hulpverlening aan slachtoffers:
1. **Slachtofferbejegening bij de politie:**
* De eerste contacten met slachtoffers en nabestaanden.
* Biedt eerste opvang, praktische bijstand, informatie, doorverwijzing.
* Takenpakket omvat psychosociale ondersteuning, crisisopvang, informatie en doorverwijzing, advies en oriëntering bij diverse problemen.
* Onderhoudt nauwe contacten met externe partners.
2. **Slachtofferonthaal in het Justitiehuis:**
* Opgericht in 1993, met een wettelijke basis in de Wet Franchimont (1998).
* Ressorteert onder het Justitiehuis, maar werkt vanuit het Parket van de Procureur des Konings.
* Doel: justitie efficiënt, humaan en toegankelijk maken door een brug te slaan tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer.
* Komt tussenbeide op verzoek van de magistraat, of in specifieke gevallen zoals dodelijke ongevallen, verdachte overlijdens, of wanneer het slachtoffer zelf contact opneemt.
* Taken: verstrekken van algemene informatie over rechten en procedures, specifieke inlichtingen over het dossier, optreden als tussenpersoon, ondersteuning tijdens de procedure, en doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten.
3. **Slachtofferhulp bij het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk):**
* Biedt gratis hulp aan alle slachtoffers, nabestaanden en getuigen, ook wanneer er geen klacht is ingediend.
* Biedt emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning.
* De hulpverleners zijn getraind en bieden professionele ondersteuning.
* Zorgt voor sensibilisering, coördinatie van het hulpaanbod, samenwerking en verwijzing.
* Bij onvoldoende eerstelijnshulpverlening, wordt er doorverwezen naar gespecialiseerde diensten zoals CGGZ, traumacentra, of therapeuten.
#### 2.2.5 Herstelbemiddeling: Moderator vzw
Moderator vzw richt zich op herstelbemiddeling tussen daders en slachtoffers.
* **Doel:** Slachtoffers, daders en betrokkenen uit hun omgeving de kans bieden om in een vertrouwelijke sfeer in dialoog te gaan over de feiten en de gevolgen ervan.
* **Werkwijze:** Een meerzijdig partijdige bemiddelaar creëert een veilige ruimte voor dit gesprek.
* **Resultaat:** Waar gewenst, kan de uitkomst van de bemiddeling worden voorgelegd aan Justitie.
* **Toegankelijkheid:** Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement.
* **Breder kader:** Bemiddelaars van Moderator dragen bij aan het lokale debat tussen diensten om burgers de kans te geven verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van het misdrijf.
> **Tip:** Het is cruciaal voor sociaal werkers om de specifieke taken en bevoegdheden van elke dienst te kennen om slachtoffers correct te kunnen informeren en doorverwijzen. Secundaire victimisering, waarbij slachtoffers van het kastje naar de muur worden gestuurd, moet te allen tijde vermeden worden.
---
# Slachtofferzorg en de rol van verschillende diensten
Dit gedeelte behandelt de definitie van een slachtoffer, het beleid rond slachtofferzorg, de algemene rechten van slachtoffers en de specifieke taken van politie, justitiehuizen en CAW bij slachtofferhulp.
## 3.1 Definitie en ontstaan van slachtofferzorg
### 3.1.1 Definitie van een slachtoffer
Een slachtoffer wordt gedefinieerd als een natuurlijke persoon, alsook zijn nabestaanden, die schade hebben geleden. Dit omvat een aantasting van lichamelijke of geestelijke integriteit, moreel leed of materieel verlies, dat rechtstreeks werd veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving.
### 3.1.2 Beleid rond slachtofferzorg
De aandacht voor slachtoffers en hun rechten binnen het Belgische gerechtelijk systeem is de laatste twintig jaar toegenomen. Dit resulteerde in de oprichting van een Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid en de Wet Franchimont, die de rechten van slachtoffers en hun familieleden verbeterde. Belangrijke vernieuwingen omvatten het recht op inzage van het strafdossier voor zowel verdachten als slachtoffers, de mogelijkheid om bijkomende onderzoeksdaden te vragen, en de verplichting tot het motiveren van seponeringen. Hoewel voorstellen om slachtofferhulpverenigingen in rechte te laten optreden bij misdrijven tegen minderjarigen of om verwanten het recht te geven het lichaam te groeten, niet werden aangenomen, benadrukken deze discussies de evoluerende maatschappelijke visie op slachtofferzorg. Er blijft echter werk aan de winkel om slachtoffers volledig te informeren en te ondersteunen.
## 3.2 Algemene rechten van slachtoffers
Slachtoffers hebben een reeks fundamentele rechten:
* **Recht op informatie:** Slachtoffers hebben recht op informatie over hun rechten en het verloop van een gerechtelijke procedure. Deze informatie wordt verstrekt door diensten zoals de dienst slachtofferbejegening van de politie, het slachtofferonthaal van het justitiehuis en slachtofferhulp van het CAW. Slachtoffers kunnen ook zelf informatie geven, bijvoorbeeld om extra onderzoeksdaden te laten uitvoeren.
* **Recht op een correcte en zorgvuldige behandeling:** Alle betrokken diensten moeten slachtoffers op een respectvolle en zorgvuldige manier benaderen. Dit omvat het verduidelijken van gerechtelijke informatie, het beschermen tegen nieuwsgierige journalisten, en het discreet omgaan met bewijsstukken.
* **Recht op juridische bijstand en rechtsbijstand:** Slachtoffers hebben recht op ondersteuning bij juridische procedures.
* **Recht op herstel:** Dit recht verwijst naar diensten die bemiddelen tussen daders en slachtoffers, zoals Moderator vzw, om herstel te bevorderen. Voor minderjarigen wordt dit opgenomen door HCA-diensten.
* **Recht op hulp:** Slachtoffers kunnen terecht bij slachtofferhulp (CAW) of meer gespecialiseerde diensten voor traumaverwerking, zoals CGG, zelfhulpgroepen, psychologen of therapeuten.
* **Recht op bescherming van de privacy en privéleven:** Dit is essentieel en alle diensten dienen hierover te waken.
## 3.3 Rol van verschillende diensten bij slachtofferzorg
De hulpverlening aan slachtoffers wordt primair verzorgd door drie pijlers: de politie, het justitiehuis, en het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW). Daarnaast speelt Moderator vzw een rol bij herstelbemiddeling.
### 3.3.1 Slachtofferbejegening bij de politie
De politie komt als eerste in contact met slachtoffers en hun nabestaanden. Hun takenpakket omvat:
* **Eerste opvang:** Directe hulp en ondersteuning bieden op de plaats van het misdrijf, ongeval of ramp.
* **Praktische bijstand:** Assistentie verlenen bij de eerste nodige stappen.
* **Gericht verwijzen:** Slachtoffers informeren over en doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten.
* **Verstrekken van informatie:** Basis- en correcte informatie geven over de procedure en rechten.
* **Opstellen van een proces-verbaal:** Documenteren van de schade en het misdrijf.
* **Her-contactname:** Opvolging bieden gedurende het verloop van de procedure.
* **Psychosociale ondersteuning:** Bieden van emotionele steun, crisisopvang en oriëntering bij familiale of relationele problemen, intrafamiliaal geweld, of verontrustende opvoedingssituaties.
* **Bijstand bij verhoren:** Assisteren bij audiovisuele verhoren van minderjarigen.
De organisatie van slachtofferbejegening kan variëren per politiezone, met benamingen als "zorgteam", "dienst maatschappelijke politiezorg" of "sociale dienst politie". Deze diensten onderhouden nauwe contacten met externe partners om een correcte doorverwijzing te garanderen.
### 3.3.2 Slachtofferonthaal bij het Justitiehuis
Slachtofferonthaaldiensten zijn opgericht om het gerechtelijk apparaat toegankelijker en humainer te maken, door een brug te slaan tussen het gerecht en het slachtoffer. Zij zijn bevoegd voor:
* **Wanneer zij tussenkomen:** De magistraat die het dossier behandelt, kan de tussenkomst van een justitieassistent vragen of bevelen, met name bij opzettelijke misdrijven met overlijden, onopzettelijke misdrijven met overlijden, verdachte overlijdens, of wanneer wettelijk voorzien. Ook bij andere ernstige gevolgen kan de magistraat bijstand noodzakelijk achten. Slachtoffers kunnen ook zelf contact opnemen.
* **Takenpakket:**
* **Algemene informatie:** Verstrekken van informatie over de rechten van slachtoffers en nabestaanden, en het verloop van een gerechtelijke procedure.
* **Specifieke inlichtingen:** Uitleg geven over het dossier, onderzoeksdaden, onderzoeksresultaten en rechterlijke beslissingen.
* **Tussenpersoon:** Vragen van het slachtoffer overbrengen naar de magistraat.
* **Ondersteuning en bijstand:** Begeleiding bieden tijdens het inzagerecht in het dossier, zittingen, teruggave van persoonlijke voorwerpen en het opmaken van een slachtofferverklaring of -fiche.
* **Verwijzing:** Doorverwijzen naar gespecialiseerde diensten (psychosociale of juridische hulp).
* **Signalering:** Melden aan bevoegde instanties om de naleving van slachtofferrechten te waarborgen.
Slachtofferonthaaldiensten zijn organisatorisch verbonden aan de justitiehuizen, maar hun werkplek bevindt zich op het parket van de Procureur des Konings (PdK) om vlotte toegankelijkheid en herkenbaarheid te garanderen, en confrontaties met de dader te vermijden.
### 3.3.3 Slachtofferhulp bij het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk)
Het CAW biedt gratis en vertrouwelijke hulp aan slachtoffers, nabestaanden en getuigen, ongeacht of er een klacht werd ingediend bij politie of justitie.
* **Doelgroep:** Zowel volwassenen als kinderen en jongeren kunnen terecht.
* **Aanbod:**
* **Emotionele ondersteuning en begeleiding:** Hulp bij de verwerking van de gebeurtenis door opgeleide hulpverleners.
* **Administratieve en praktische ondersteuning:** Hulp bij contacten met politie, rechtbank of arts.
* **Juridische informatie en advies:** Uitleg over rechten en mogelijke procedures, met concrete hulp om hiermee verder te gaan.
Het CAW richt zich op een brede doelgroep, ook bij minder ernstige feiten zoals portefeuille diefstal.
### 3.3.4 Moderator vzw: Herstelbemiddeling
Moderator vzw richt zich op herstelbemiddeling tussen daders, slachtoffers en betrokkenen, en biedt hen de kans om in een vertrouwelijke sfeer in dialoog te gaan over de feiten en de gevolgen ervan.
* **Aanbod:** Een meerzijdig partijdige bemiddelaar creëert een veilige ruimte voor dialoog. Indien gewenst, kan de uitkomst van de bemiddeling worden overgemaakt aan Justitie. Bemiddeling is gratis en beschikbaar in elk gerechtelijk arrondissement.
* **Bijkomende rol:** Bemiddelaars van Moderator dragen ook bij aan het lokale debat tussen betrokken diensten om burgers kansen te geven hun verantwoordelijkheid op te nemen in relatie tot het misdrijf.
## 3.4 Secundaire victimisering vermijden
Een cruciaal aspect van slachtofferzorg is het voorkomen van secundaire victimisering. Dit houdt in dat slachtoffers niet verder worden geschaad door het hulpverleningsproces zelf, bijvoorbeeld door van het kastje naar de muur te worden gestuurd of onvoldoende hulp te ontvangen. Goede afspraken en samenwerkingsakkoorden tussen de verschillende hulpverleningsdiensten zijn essentieel om duidelijkheid te scheppen over wie wat doet en om slachtoffers efficiënt en effectief te ondersteunen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Forensische Hulpverlening | Hulpverlening aan daders, slachtoffers en hun nabestaanden, zowel vanuit gedwongen (gemandateerde) als vanuit vrijwillige (niet-gemandateerde) hulpverlening, waarbij hulpverlening en politie/justitie op dezelfde raaklijn werken. |
| Gemandateerde hulpverlening | Hulpverlening die plaatsvindt op basis van een wettelijke opdracht, vaak door overheidsinstanties, waarbij meldingsplichten en een specifieke informatieplicht naar de opdrachtgever gelden. |
| Niet-gemandateerde hulpverlening | Vrijwillige hulpverlening die plaatsvindt op initiatief van de cliënt, zonder wettelijke verplichting of specifieke meldingsplicht naar een externe instantie. |
| Ancien Régime | Een historische periode die wordt gekenmerkt door de absolute macht van de koning, waarbij straffen vergeldend en afschrikwekkend moesten zijn, en er sprake was van willekeur van rechters en wrede onderzoeksmethoden. |
| Verlichtingsfilosofen | Denkers zoals Voltaire, Montesquieu, Locke en Rousseau die zich verzetten tegen willekeur en almacht, en bijdroegen aan de ontwikkeling van principes als het legaliteitsbeginsel, proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel in het strafrecht. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat misdrijven en straffen vooraf in de wet moeten worden vastgelegd om burgers te beschermen tegen willekeur; "Nulla poene sine lege, nulla poene sine crimine, nullum crimen sine poena legali". |
| Proportionaliteitsbeginsel | Het principe dat straffen in verhouding moeten staan tot de ernst van het misdrijf, om een evenwichtige reactie op de daad te garanderen. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Het principe dat de overheid slechts mag optreden waar het nodig is, waarbij alleen gedragingen strafbaar worden gesteld waarvan de bestraffing echt noodzakelijk is; strafrecht als ultimum remedium. |
| Klassiek strafrecht | Een juridisch systeem gebaseerd op het rationele mensbeeld, waarbij de wet wordt toegepast zoals omschreven in het wetboek, en de rechter geen interpretatievrijheid heeft. |
| Sociaal verweer | Een opvatting binnen het strafrecht waarbij de gedetermineerde mens centraal staat en een misdrijf wordt gezien als het resultaat van oorzakelijke factoren, waarbij schuld wordt ingeruild voor de gevaarsnotie en nadruk ligt op re-integratie. |
| Welzijnswerk | Maatschappelijke dienstverlening die zich richt op het welzijn van het individu, vaak in samenwerking met justitiële instellingen, met als doel bij te dragen aan de resocialisatie en het conformeren aan maatschappelijke normen. |
| Mensenrechten | Universele rechten die inherent zijn aan alle mensen, ongeacht ras, geslacht, nationaliteit, etniciteit, taal, religie of enige andere status, die ook invloed hebben gehad op het strafrechtsysteem door nadruk te leggen op menswaardige behandeling van gedetineerden. |
| Slachtoffer | Een natuurlijke persoon, alsook zijn nabestaanden, die schade hebben geleden, inclusief aantasting van lichamelijke of geestelijke integriteit, moreel leed of materieel verlies, veroorzaakt door handelingen of nalatigheden die strijdig zijn met de strafwetgeving. |
| Wet Franchimont | Een wet die de rechten van slachtoffers en getroffen familieleden verbeterde in het stadium van opsporingsonderzoek en gerechtelijk onderzoek, mede beïnvloed door gebeurtenissen als de Bende van Nijvel en de Dutroux-affaire. |
| Slachtofferbejegening | De dienstverlening aan slachtoffers door de politie, gericht op eerste opvang, het verstrekken van basisinformatie, en doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening. |
| Slachtofferonthaal (Justitiehuis) | Een dienst binnen de justitiehuizen, ressorterend onder het Parket van de Procureur des Konings, die optreedt als brug tussen het gerechtelijk apparaat en het slachtoffer, en informatie, ondersteuning en bijstand biedt gedurende de gerechtelijke procedure. |
| CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) | Een organisatie die brede hulp- en dienstverlening aanbiedt aan slachtoffers, hun nabestaanden en veroorzakers van ongevallen, ongeacht of er een klacht is ingediend, met focus op emotionele, administratieve, praktische en juridische ondersteuning. |
| Moderator vzw | Een bemiddelingsdienst die slachtoffers en daders van misdrijven de kans biedt om in dialoog te gaan in een vertrouwelijke sfeer, met als doel herstel te bevorderen en de uitkomst van de bemiddeling, indien gewenst, aan Justitie over te maken. |
Cover
Inleiding tot de criminologie les 2.docx
Summary
# Historisch overzicht van de criminologie
Historisch overzicht van de criminologie
Dit onderwerp biedt een overzicht van de ontwikkeling van de criminologie als wetenschap, beginnend bij vroege filosofische ideeën tot de opkomst van de klassieke en positivistische stromingen.
## 1. Oorsprong en vroege ideeën
Vóór de negentiende eeuw waren er al gedachten over criminaliteit en daders, die de basis legden voor de latere criminologie.
### 1.1 Filosofische voorgangers
* **Plato (427-347 v.C.)** stelde dat criminaliteit voortkwam uit hebzucht.
* **Thomas More (16e eeuw)** stelde de zwaarte van straffen ter discussie. Hij zag oorzaken van criminaliteit in oorlog, slechte landbouwomstandigheden en armoede, en pleitte voor arbeidsdwang om luiheid aan te pakken.
### 1.2 Vroege praktijken en de impact van industrialisering
* De industrialisering in Engeland (vanaf de 17e eeuw) leidde tot het afzonderen van criminelen in aparte huizen, zoals rapshuizen en tuchthuizen.
* Het Ancien Régime (17e-18e eeuw) kenmerkte zich door lijfstraffen en het publiekelijk uitoefenen van gezag. Hedendaags kan de sociale media gezien worden als een moderne vorm van de schandpaal, waarbij mensen publiekelijk worden aangepakt.
## 2. De Verlichting en de klassieke school
De Verlichting (18e eeuw) was een reactie op het Ancien Régime en bracht een maatschappelijke verandering met zich mee, mede aangejaagd door de Franse Revolutie. Dit tijdperk legde de nadruk op de daad en introduceerde ideeën over strafdoelen zoals vergelding en preventie. De gevangenisstraf ontstond in deze periode.
### 2.1 Mensbeeld en sociaal contract
* **John Locke (1632-1704)** stelde het absolute koningschap ter discussie. Hij introduceerde het idee van natuurwetten, waarbij niemand een ander schade mag toebrengen. Schending van het sociaal contract, de ongeschreven regels in de maatschappij, zou moeten leiden tot straf.
* Het mensbeeld van de Verlichting ging uit van de mens als een rationeel wezen.
### 2.2 Kritiek op absolutisme en rechtvaardigheid
* **Charles de Montesquieu (1689-1755)**, wiens ideeën de huidige democratische inrichting beïnvloeden, bekritiseerde het absolutisme en pleitte voor de scheiding der machten om machtsmisbruik te voorkomen.
* Hij verzette zich tegen folterpraktijken en was voorstander van proportionaliteit: de straf moest in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* De "puntiviteitskloof" ontstond door het verschil tussen publieke opinie en rechterlijke uitspraken. Montesquieu zag een oplossing in het informeren van de bevolking en het publiek maken van vonnissen, om zo gelijkheid voor de wet te waarborgen.
### 2.3 Principes van het strafrecht
* **Cesare Beccaria (1738-1794)** verzette zich tegen foltering en de doodstraf. Hij benadrukte dat misdrijven en straffen duidelijk in de wet beschreven moeten zijn en dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is.
* Beccaria formuleerde vier elementen voor een eerlijk rechtssysteem:
1. Criminaliteitspreventie.
2. Een eerlijk proces.
3. Proportionaliteit van straf ten opzichte van het misdrijf.
4. Snelle en zekere reactie op misdrijven (pakkans en straf).
* De principes van het strafrecht, geïnspireerd door de Magna Carta, zijn:
* **Legaliteitsbeginsel:** misdrijven en straffen moeten vooraf in de wet zijn vastgesteld.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** de ernst van de straf moet in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** de staat mag slechts ingrijpen wanneer strikt noodzakelijk, en alleen gedragingen die echt bestraffing vereisen, moeten strafbaar gesteld worden.
### 2.4 Utilitarisme en het Panopticon
* **Jeremy Bentham (1748-1832)** ontwikkelde het utilitarisme, gebaseerd op het principe van plezier en pijn. Handelingen zijn moreel goed als ze geluk bevorderen en slecht als ze pijn veroorzaken. Criminaliteit ontstaat wanneer men denkt meer geluk te halen uit het overtreden van regels dan uit het naleven ervan.
* Bentham ontwikkelde het concept van het Panopticon: een gevangenisontwerp waarbij wachttorens centraal staan en cipiers vanuit een centrale positie zicht hebben op alle cellen. Dit zou gedetineerden ontmoedigen om foutief gedrag te vertonen.
* De 18e eeuw zag de geboorte van moderne gevangenissen.
### 2.5 Vroege pogingen tot discipline en verbetering
* Lodewijk XIV (18e eeuw) onderzocht de oorzaken van criminaliteit, zoals "leeglopers" (luie mensen). Hij pleitte voor het bijbrengen van liefde voor arbeid.
* Het tuchthuis van Gent (1773) was revolutionair voor zijn tijd door de nadruk op discipline.
* **Ducpétiaux (19e eeuw)** zag de oorzaak van criminaliteit in de leef- en werkomstandigheden van de verpauperde klasse en een gebrek aan moraliteit, zonder de sociaaleconomische orde in twijfel te trekken. Hij geloofde dat arbeid, onderricht en lectuur moraliteit konden bijbrengen, en pleitte voor stilte, discipline en afzondering (vergelijkbaar met het Panoptisch concept).
### 2.6 Het klassieke strafrecht en de Franse Revolutie
De Franse Revolutie (1789) leidde tot de invoering van het klassieke strafrecht, met wetten die grondrechten en de grens tussen individuele vrijheid en recht vastlegden. De Code Merlin (1795) en de Code Pénal (1810) formaliseerden straffen. De Code Pénal van 1810 bevatte echter een compromis met het Ancien Régime door de rechter een beoordelingsruimte te geven (minimum- en maximumstraffen), wat individualisering beperkte, en het herinvoeren van wrede straffen zoals de doodstraf. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 werd het strafwetboek herzien, resulterend in het strafwetboek van 1867, dat de daad centraal stelde.
## 3. Het positivisme en het nieuwe mensbeeld
De tweede helft van de 19e eeuw bracht het positivisme, dat een nieuw mensbeeld introduceerde: de gedetineerde mens was niet langer vrij in zijn keuze, maar gedoemd tot criminaliteit door interne en externe factoren.
### 3.1 Van schuld- naar gevaarnotitie
* De focus verschoof van de objectieve zwaarte van het misdrijf en de schuld naar de dader en diens sociale gevaarlijkheid. Het doel werd om personen te beschermen *voordat* ze criminaliteit plegen en om in te grijpen nog vóór een feit is gepleegd.
* De schuldnotitie werd ingeruild voor de gevaarnotitie. De focus lag niet meer op wie verantwoordelijk was voor wat misging, maar op het voorkomen van toekomstig gevaar.
* Straf werd vervangen door sancties en maatregelen.
### 3.2 Individueel en sociaal positivisme
* **Individueel positivisme** onderzocht criminaliteit vanuit de verschillen tussen daders en niet-daders, met de nadruk op biologische en psychologische factoren.
* **Sociaal positivisme** richtte zich op de maatschappij en hoe sociale processen gedrag kunnen beïnvloeden, met de sociologie centraal.
### 3.3 Pioniers van het positivisme
* **Cesare Lombroso (1835-1909)**, vaak beschouwd als de vader van de criminologie, gebruikte de empirische methode en inductief werk gebaseerd op observatie. Hij paste Darwins evolutietheorie toe en zag criminaliteit als pathologisch gedrag. Zijn inzichten, gebaseerd op schedelmetingen en analyse van uiterlijke kenmerken, suggereerden dat criminelen afwijkingen vertoonden van de primitieve mens en geboren waren om criminele feiten te plegen. Later erkende hij ook psychologische en sociale elementen.
* **Ferri, Alimena en Winkler** bouwden voort op Lombroso's werk.
* **William Sheldon (1898-1977)**, een Amerikaanse psycholoog, linkte criminaliteit aan lichaamstypen en temperamenten:
* Endomorf: rond, zacht.
* Mesomorf: atletisch, gespierd.
* Ectomorf: mager, hoekig.
Hij vond meer criminaliteit bij mesomorfe types.
* **Francis Galton (1822-1911)** onderzocht gelaatstrekken en kenmerken die verband hielden met persoonlijkheid en gedrag.
* Andere biologische verklaringen omvatten erfelijkheid, biochemische invloeden (zoals testosteron) en chromosoomafwijkingen (XYY-syndroom).
### 3.4 De Franse milieuschool
De Franse milieuschool, vertegenwoordigd door **Alexander Lacassagne (1834-1924)**, stelde dat de sociale omgeving criminaliteit creëert. Criminaliteit werd niet gezien als aangeboren, maar als een product van de maatschappij.
* **Gabriel Tarde (1843-1904)** zag criminaliteit als een resultaat van imitatiegedrag, met name van hoger naar lager gerangschikten.
## 4. Sociaal verweer en de evolutie van strafrechtelijke reacties
Vanaf het einde van de 19e en gedurende de 20e eeuw ontstond het concept van "sociaal verweer", dat de maatschappij wilde beschermen tegen individuen die een gevaar vormden.
### 4.1 Oude sociaal verweer (19e - 20e eeuw)
* **Adolphe Prins** zag criminaliteit als een vorm van sociaal leven en pleitte voor bescherming van de maatschappij. Hij was een voorstander van eclectisme, een combinatie van het klassieke strafrecht en het positivisme.
* Zijn invloed leidde tot wetgeving die beperkte individualisering in strafmaat en -uitvoering bevorderde, zoals de wet op de voorwaardelijke veroordeling (1888), de wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij (1891), en de wet op kinderbescherming (1912) die de kinderrechter introduceerde voor minderjarigen onder zestien jaar.
* **E. Vandervelde (20e eeuw)** herdenkte de maatschappelijke rol van de gevangenis.
* **Louis Verveack** richtte een antropologische dienst op binnen het gevangeniswezen om gedetineerden te classificeren en straffen te individualiseren, met de focus op therapie en terugkeer naar de maatschappij.
### 4.2 Nieuw sociaal verweer (20e eeuw)
In de "golden sixties" heerste er optimisme over de mogelijkheden van strafrechtelijke reacties en een grote samenwerking tussen strafrecht en sociale wetenschappen. De verzorgingsstaat stond centraal.
* Het **klassieke strafrecht** kenmerkte zich door de focus op de daad en weinig ruimte voor individualisering.
* Het **oude sociale verweer** introduceerde individualisering op het niveau van strafoplegging en strafuitvoering (bv. voorwaardelijke invrijheidstelling, verzachtende omstandigheden).
* Het **nieuwe sociale verweer** bracht individualisering op elk niveau, met middelen als probatie, bemiddeling, maatregelen en penitentiair verlof.
### 4.3 Na de "golden sixties"
Na de jaren zestig nam het optimisme af en ontstond er kritiek:
* **Overbelast strafrecht:** te veel individualisering en te veel strafbaar gestelde feiten leidden tot een verlies aan duidelijkheid over wat een strafbaar feit is.
* Het **Magna Carta**-principe van voorspelbaarheid kwam onder druk te staan, bijvoorbeeld door vervroegde vrijlatingen wegens overbevolking in gevangenissen.
### 4.4 Diverse stromingen en de opkomst van het slachtoffer
* **Abolitionisme:** pleit voor het afschaffen van het strafrecht.
* **Justice model - due process:** nadruk op strikte legaliteit.
* **Justice model - nothing works:** minder individualisering in het strafrecht.
* **Herstelrecht:** richt zich op herstel van de schade en het herstellen van de banden in de maatschappij. Het slachtoffer kwam pas na 1940 echt in beeld, met de opkomst van de rechten van het slachtoffer in de jaren '80 (in België in de jaren '90).
### 4.5 De belangrijkste stromingen in volgorde
1. **Voor de Verlichting**
2. **Industrialisering (17e eeuw)**
3. **Ancien Régime (17e-18e eeuw)**
4. **Verlichting (18e eeuw)**
5. **Positivisme (tweede helft 19e eeuw)**
6. **(Oud) Sociaal verweer (19e-20e eeuw)**
7. **Nieuw sociaal verweer (20e eeuw)**
8. **Na de golden 1960's**
9. **Woelige jaren '90**
> **Tip:** Het is essentieel om de kernprincipes van de klassieke school (rationaliteit, vrije wil, daadcentraal) te contrasteren met die van het positivisme (determinisme, dadercentraal, sociale gevaarlijkheid). Begrijpen hoe het mensbeeld hierin een cruciale rol speelde, is sleutel tot succes.
> **Voorbeeld:** De verschuiving van het concept "schuld" naar "gevaar" is fundamenteel. Waar de klassieke school zich afvroeg "Wie is schuldig en hoe bestraffen we hem?", vroeg het positivisme zich af "Wat is de kans dat deze persoon opnieuw een misdrijf pleegt en hoe kunnen we dat voorkomen?".
| Retributie (strafrecht) | Rehabilitatie (beschermingsrecht) | Herstelrecht |
| :--------------------- | :-------------------------------- | :----------- |
| Misdrijf | Persoon van de dader | Schade |
| Leedtoevoeging | (Her)opvoeding | Herstelverplichting |
| Secundair | Secundair | Centraal |
| Rechtvaardigheid | Aangepast gedrag | Tevredenheid betrokkenen |
| Machtstaat | Verzorgingsstaat | Responsabiliserende staat |
---
# Kernconcepten van het klassieke strafrecht
Dit topic belicht de invloed van de Verlichting op het strafrecht, met focus op principes als legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit, en het mensbeeld van de rationele actor.
### 2.1 De Verlichting en het klassieke strafrecht
De Verlichting, met haar reactie op het Ancien Régime en absolutisme, bracht een maatschappelijke verschuiving teweeg die ook het strafrecht diepgaand beïnvloedde. De Franse Revolutie in 1789 markeert het begin van de opkomst van het klassieke strafrecht, dat de grondrechten en de balans tussen individuele vrijheid en staatsmacht centraal stelde.
#### 2.1.1 Mensbeeld van de Verlichting
Het centrale uitgangspunt van de Verlichting was het mensbeeld van de rationele mens. Deze visie, mede gevormd door denkers als John Locke, ging ervan uit dat de mens in staat is tot redelijk denken en keuzes maken. Werd het sociaal contract geschonden, dan volgde daaruit een straf. Dit betekende een breuk met eerdere opvattingen waarbij criminaliteit vaak werd toegeschreven aan inherente slechtheid of goddelijke wil.
#### 2.1.2 Kernprincipes van het klassieke strafrecht
De ideeën van de Verlichting resulteerden in een aantal fundamentele principes die de basis vormden van het klassieke strafrecht:
* **Legaliteitsbeginsel**: Dit principe, sterk verankerd in het Magna Carta, stelt dat enkel handelingen die *vooraf* in de wet als misdrijf zijn omschreven, strafbaar kunnen zijn. Dit principe heeft zowel een rechtspolitieke als een crimineel-politieke betekenis.
* > **Tip:** Het legaliteitsbeginsel beschermt burgers tegen willekeurige bestraffing door de overheid.
* **Proportionaliteitsbeginsel**: Hierbij dient de ernst van de straf in verhouding te staan tot de ernst van het gepleegde misdrijf. Dit principe werd onder andere benadrukt door Montesquieu, die pleitte tegen folterpraktijken en voor straffen die de ernst van de daad weerspiegelden.
> **Example:** Een kleine diefstal mag niet bestraft worden met levenslange opsluiting.
* **Subsidiariteitsbeginsel**: Dit principe houdt in dat de staat slechts mag ingrijpen met strafrechtelijke middelen wanneer dit strikt noodzakelijk is. Enkel gedragingen waarvan de bestraffing wezenlijk bijdraagt aan de bescherming van de samenleving of de rechtsorde, mogen strafbaar gesteld worden. Het strafrecht is hierbij het *ultima ratio*, het laatste redmiddel.
#### 2.1.3 Invloedrijke denkers
Verschillende denkers hebben bijgedragen aan de vorming van het klassieke strafrecht:
* **Charles de Montesquieu (1689-1755)**: Zijn kritiek op het absolutisme leidde tot het concept van de scheiding der machten (trias politica), dat de basis vormt van moderne democratieën. Hij verzette zich tegen folterpraktijken en benadrukte proportionaliteit in straffen. Montesquieu stelde ook dat iedereen gelijk is voor de wet, wat leidde tot de behoefte aan strafpersonalisatie.
> **Example:** De huidige scheiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is een directe erfenis van Montesquieu.
* **Cesare Beccaria (1738-1794)**: Beccaria verzette zich fel tegen marteling en doodstraffen. Hij formuleerde vier kernprincipes voor een eerlijk rechtssysteem:
1. **Criminaliteitspreventie**: De focus moet liggen op het voorkomen van misdrijven.
2. **Een eerlijk proces**: Dit omvat het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen en het waarborgen dat het systeem afschrikt.
3. **Proportionaliteit**: De straf moet in verhouding staan tot het misdrijf.
4. **Snelheid en zekerheid**: Een snelle en zekere koppeling tussen misdrijf en straf is cruciaal voor preventie.
> **Tip:** Beccaria's werk, "Dei delitti e delle pene" (Over misdaden en straffen), is een hoeksteen van het klassieke strafrecht.
* **Jeremy Bentham (1748-1832)**: Bentham, grondlegger van het utilitarisme, stelde dat handelingen goed zijn wanneer ze geluk of plezier maximaliseren en slecht wanneer ze pijn of leed veroorzaken. Criminaliteit werd gezien als een rationele keuze waarbij de dader meent meer plezier te halen uit de daad dan uit het volgen van de regels. De straf moest daarom meer pijn opleveren dan het plezier van het misdrijf. Bentham droeg ook bij aan het detentieconcept met het panopticon, een gevangenisontwerp dat continue controle mogelijk maakte.
#### 2.1.4 Ontwikkeling van wetgeving
De principes van de Verlichting leidden tot de codificatie van het strafrecht:
* **Code Merlin (1795)**: Deze vroege Franse wet codeerde vaste straffen.
* **Code Pénal (1810)**: Dit werd een compromis tussen de oude regime praktijken en nieuwe ideeën. Hoewel het straffen met minimum- en maximumstraffen introduceerde, liet het nog weinig beoordelingsruimte voor de rechter, waardoor individualisering beperkt bleef. In deze periode werden ook wrede straffen, zoals de doodstraf, opnieuw ingevoerd.
* **Belgische strafwetboek (1867)**: Na de Belgische onafhankelijkheid werd het Franse strafwetboek herzien. De nadruk lag hierbij nog steeds sterk op de daad.
### 2.2 Contrast met het Positivisme
De opkomst van het positivisme in de tweede helft van de 19e eeuw bracht een fundamentele verschuiving teweeg in het denken over criminaliteit, en vormde een direct contrast met de klassieke leer.
#### 2.2.1 Mensbeeld van het Positivisme
Het positivisme verwierp het idee van de rationele mens en zag de crimineel als een product van interne (biologische, psychologische) en externe (sociale) factoren. De vrije wil werd ingewisseld voor een deterministisch mensbeeld, waarbij criminaliteit onvermijdelijk leek voor bepaalde individuen. Dit leidde tot een verschuiving van de "schuldnotitie" (kijkend naar het verleden en de schuld) naar de "gevaarnotitie" (kijkend naar de toekomst en het gevaar dat iemand oplevert).
#### 2.2.2 Focus op de Dader en Gevaarnotitie
Waar het klassieke strafrecht zich richtte op de daad en de schuld, verschoof de aandacht binnen het positivisme naar de dader. Men onderzocht de individuele kenmerken van de crimineel en het sociale gevaar dat deze persoon vormde. Het doel werd om individuen te beschermen *voordat* ze criminaliteit pleegden, en dus preventief in te grijpen.
#### 2.2.3 Individueel en Sociaal Positivisme
Het positivisme kent twee belangrijke stromingen:
* **Individueel positivisme**: Concentreert zich op biologische en psychologische factoren die verschillen tussen criminelen en niet-criminelen verklaren.
> **Example:** Cesare Lombroso onderzocht schedelmetingen en fysieke kenmerken om crimineel gedrag te verklaren. William Sheldon linkte criminaliteit aan lichaamstypes.
* **Sociaal positivisme**: Bestudeert hoe de maatschappij en sociale processen gedrag, inclusief criminaliteit, kunnen beïnvloeden. Sociologie werd hierbij centraal gesteld.
> **Example:** De Franse milieu school, met denkers als Alexander Lacassagne, stelde dat de sociale omgeving, en niet aangeboren aanleg, de oorzaak van criminaliteit is.
#### 2.2.4 Vergelijking Klassieke Leer vs. Positivisten
| Aspect | Klassieke Leer | Positivisme |
| :------------------ | :------------------------------ | :---------------------------------- |
| **Focus** | De daad en schuld | De dader en het gevaar |
| **Mensbeeld** | Rationele vrije wil | Deterministisch, beïnvloedbaar |
| **Strafdoel** | Vergelding, preventie | Rehabilitatie, bescherming |
| **Middel** | Straf (leedtoevoeging) | Maatregel (hervorming, bescherming) |
| **Aanpak** | Retributief | Rehabilitatief / beschermend |
### 2.3 Het Sociaal Verweer en Verdere Ontwikkelingen
Vanaf het einde van de 19e eeuw ontstond het "sociaal verweer", dat probeerde de inzichten van het klassieke strafrecht en het positivisme te integreren.
#### 2.3.1 Oud Sociaal Verweer
Dit stadium, van de late 19e tot begin 20e eeuw, kenmerkte zich door de eerste stappen richting individualisering. Wetgeving zoals de voorwaardelijke veroordeling en invrijheidsstelling, en wetten ter beteugeling van landloperij en bedelarij, weerspiegelden deze trend. Ook de kinderbeschermingswetgeving vanaf 1912, die een kinderrechter introduceerde, toonde deze evolutie.
#### 2.3.2 Nieuw Sociaal Verweer
In de 20e eeuw, met name tijdens de welvaartsstaat en de "golden sixties", ontstond het "nieuw sociaal verweer". Dit stadium bracht een verregaande individualisering op alle niveaus: van strafoplegging (bv. probatie, bemiddeling) tot strafuitvoering (bv. penitentiair verlof). De verwachting was dat de staat door middel van deze maatregelen criminaliteit kon bestrijden en hervorming kon bewerkstelligen.
#### 2.3.3 Na de Golden Sixties
Na de periode van optimisme ontstond er kritiek. Het strafrecht werd als overbelast beschouwd door te veel individualisering en een overdaad aan regels. De voorspelbaarheid van het strafrecht nam af, en het Magna Carta kwam onder druk te staan.
#### 2.3.4 Diverse Stromingen
Verschillende stromingen ontstonden als reactie hierop:
* **Abolitionisme**: Pleit voor de afschaffing van het strafrecht.
* **Justice Model / Due Process**: Benadrukt strikte legaliteit en procedurele rechtvaardigheid.
* **Justice Model / Nothing Works**: Gelooft minder in de individuele rehabilitatie en pleit voor een minder individualiserende aanpak.
* **Herstelrecht**: Focust op het herstel van schade en het herstellen van de band tussen dader, slachtoffer en maatschappij. Dit model, dat vanaf de jaren '80 in Europa opkwam en in België in de jaren '90 aan belang won, plaatst het slachtoffer centraal.
> **Tip:** De evolutie van strafrechtelijke theorieën toont een constante spanning tussen het beschermen van de maatschappij en het waarborgen van individuele rechten.
---
# De opkomst van het positivisme in de criminologie
Dit topic beschrijft de verschuiving van het klassieke strafrecht naar het positivisme, met een focus op de dader, de oorzaken van criminaliteit, en de ontwikkeling van nieuwe benaderingen zoals de gevaarnotitie.
### 3.1 Van klassiek strafrecht naar het positivisme
De criminologie ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw als een wetenschap, waarbij het klassieke strafrecht, dat zich primair richtte op de daad, werd uitgedaagd door het positivisme. Het positivisme bracht een nieuw mensbeeld met zich mee, waarbij de gedetineerde mens niet langer als een rationele keuze-makende entiteit werd gezien, maar als iemand die gedoemd was tot criminaliteit te begaan door interne en externe factoren.
#### 3.1.1 Het mensbeeld van het positivisme
Waar het klassieke strafrecht de nadruk legde op de objectieve ernst van het misdrijf en de schuld van de dader, verschoof de focus binnen het positivisme naar de dader zelf en de sociale gevaarlijkheid van personen. Het doel was om personen te beschermen voordat ze criminaliteit gingen plegen en om in te grijpen voordat een feit begaan werd. Dit stond in contrast met het klassieke strafrecht dat teruggrijpt en de schuldige aanwijst voor wat misging (schuldnotitie).
#### 3.1.2 Nieuwe concepten: gevaarnotitie en bijzondere preventie
Het positivisme verving de schuldnotitie door de **gevaarnotitie**. In plaats van te kijken naar schuld, werd er gekeken naar het voorkomen van toekomstig gevaar. Straf werd hierdoor niet langer alleen gezien als een reactie op een gepleegd misdrijf, maar ook als een middel tot **bijzondere preventie**. Het hoofddoel werd om te zorgen dat de persoon geen misdrijven meer zou plegen.
#### 3.1.3 De positivistische stromingen
Binnen het positivisme onderscheidde men twee belangrijke stromingen:
* **Individueel positivisme:** Deze stroming bekijkt criminaliteit vanuit de verschillen tussen personen die criminaliteit plegen en personen die dat niet doen. De focus ligt op biologische en psychologische factoren. De aanname is dat mensen die criminaliteit plegen, biologisch en psychologisch verschillen van niet-criminelen.
* **Sociaal positivisme:** Deze stroming onderzoekt criminaliteit vanuit de maatschappij en hoe maatschappelijke processen gedrag kunnen bepalen. Hierbij staat de sociologie centraal, met vragen als waarom er meer criminaliteit is in bepaalde buurten.
### 3.2 De pioniers van het positivisme
Verschillende denkers en onderzoekers hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het positivisme in de criminologie.
#### 3.2.1 Cesare Lombroso (1835-1909)
Lombroso, vaak beschouwd als de "vader van de criminologie", maakte gebruik van de empirische methode en inductief werk gebaseerd op observatie. Hij paste Darwins evolutietheorie toe om criminaliteit te verklaren, waarbij hij criminaliteit zag als afwijkend gedrag met een pathologische oorsprong. Zijn inzichten, gebaseerd op empirische bevindingen zoals schedelmetingen en analyse van gelaatskenmerken, suggereerden dat criminelen afwijkingen vertoonden en verwant waren aan de primitieve mens. Hoewel hij oorspronkelijk sterk focuste op biologische factoren, erkende hij later ook psychologische en sociale elementen zoals klimaat en opleiding.
#### 3.2.2 Andere biologische en psychologische verklaardingen
Andere onderzoekers bouwden voort op het werk van Lombroso en breidden de biologische en psychologische verkla-ringen uit:
* **William Sheldon (1898-1977):** Deze Amerikaanse psycholoog koppelde criminaliteit aan lichaamstypen en temperamenten, waarbij hij drie typen onderscheidde: endomorf (rond, zacht), mesomorf (atletisch, gespierd) en ectomorf (mager, fragiel). Hij suggereerde een hogere criminaliteit bij mesomorfe types.
* **Francis Galton (1822-1911):** Galton onderzocht de relatie tussen gelaatstrekken en persoonlijkheid, en meende dat bepaalde kenmerken (bv. een rond gezicht, grote ogen, smalle kin) verband hielden met naïviteit en minder betrokkenheid bij criminaliteit.
* **Erfelijkheid en biochemische invloeden:** Latere biologische verklaringen omvatten erfelijkheid, biochemische factoren zoals testosteron, en chromosomale afwijkingen zoals het XYY-syndroom.
#### 3.2.3 De Franse milieu school
Als tegenhanger van de sterk biologisch georiënteerde benaderingen ontstond de Franse milieu school. Vertegenwoordigers hiervan, zoals Alexander Lacassagne (1834-1924), verwierpen het idee van de "geboren crimineel". Zij stelden dat de sociale omgeving cruciaal is in het ontstaan van criminaliteit en dat de maatschappij zelf criminaliteit creëert. Gabriel Tarde (1843-1904) benadrukte de rol van imitatiegedrag, waarbij criminaliteit wordt aangeleerd van hoger- naar lagergeplaatste individuen.
### 3.3 Sociaal verweer en de evolutie van het strafrecht
De ideeën van het positivisme leidden tot de ontwikkeling van het concept 'sociaal verweer', dat de maatschappij wilde beschermen tegen individuen die een gevaar vormden. Dit leidde tot diverse wetswijzigingen en hervormingen.
#### 3.3.1 Oud sociaal verweer (19e - 20ste eeuw)
Adolphe Prins was een belangrijke figuur binnen het sociaal verweer. Hij zag criminaliteit als een vorm van sociaal leven en stelde dat het recht de maatschappij moest beschermen tegen gevaarlijke individuen. Dit leidde tot een eclectische benadering, waarbij zowel elementen van het klassieke strafrecht als het positivisme werden gecombineerd. Dit resulteerde in:
* **Beperkte individualisering:** Op het niveau van strafoplegging en strafuitvoering werd meer rekening gehouden met de individuele dader.
* **Wetswijzigingen:**
* 1888: Wet op de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidsstelling.
* 1891: Wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij.
* 1912: Wet op de kinderbescherming (invoering kinderrechter voor minderjarigen <16 jaar).
#### 3.3.2 Penitentiaire hervormingen
In de 20e eeuw werden de gevangenissen hervormd met het oog op de maatschappelijke rol van de instelling.
* **E. Vandervelde (20ste eeuw):** Tijdens zijn ambtsperiode (1919-1921) werd de maatschappelijke rol van de gevangenis herdacht.
* **Louis Verveack:** Hij richtte de antropologische dienst van het gevangeniswezen op, met als doel gedetineerden te classificeren en de straf individualiseren. De nadruk kwam te liggen op therapie en terugkeer naar de maatschappij na de straf.
#### 3.3.3 Nieuw sociaal verweer (20ste eeuw)
Na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de "golden sixties", was er een periode van politieke consensus en optimisme, mede gedreven door de welvaartsstaat. Dit creëerde een klimaat voor het "nieuwe sociaal verweer", dat streefde naar volledige individualisering op elk echelon van het strafrecht, inclusief:
* **Probation (voorwaardelijke invrijheidsstelling met bijzondere voorwaarden)**
* **Bemiddeling en maatregelen**
* **Penitentiair verlof**
#### 3.3.4 Na de golden sixties en de woelige jaren '90
Na de welvaartsperiode nam de kritiek op het strafrecht toe. Het werd als overbelast beschouwd door te veel individualisering en een overdaad aan regels, wat leidde tot een minder voorspelbaar strafrecht. De Magna Charta principes kwamen onder druk te staan. De woelige jaren '90, gekenmerkt door zaken als de Bende van Nijvel en Dutroux, zorgden voor een crisis die ruimte bood voor nieuwe benaderingen en hervormingen.
#### 3.3.5 Diverse stromingen en het herstelrecht
Diverse hedendaagse stromingen binnen de criminologie zijn onder andere:
* **Abolitionisme:** Pleit voor de afschaffing van het strafrecht.
* **Justice model - Due Process:** Benadrukt strikte legaliteit en bescherming van individuele rechten.
* **Justice model - Nothing Works:** Stelt dat individualisering minder effectief is en pleit voor een meer repressieve aanpak.
* **Herstelrecht:** Gericht op het herstel van de schade, waarbij zowel de dader als het slachtoffer centraal staan. Dit model is in België vooral in de jaren '90 in opgang gekomen, mede door de crisisjaren. Het slachtoffer kwam pas sinds de jaren '40 echt in beeld in het strafrecht, maar zijn/haar rechten kregen later meer aandacht.
> **Tip:** De evolutie van het strafrecht en de criminologie kan worden begrepen door de focus te zien verschuiven van de **daad** (klassiek strafrecht) naar de **dader** (positivisme) en vervolgens naar de **schade/herstel** (herstelrecht).
| Criterium | Retributie (klassiek strafrecht) | Rehabilitatie (sociaal verweer) | Herstelrecht |
| :--------------- | :------------------------------- | :------------------------------ | :-------------------------------- |
| **Gericht op** | Misdrijf | Persoon van de dader | Schade |
| **Middel** | Leedtoevoeging | (Her)opvoeding | Herstelverplichting |
| **Positie slachtoffer** | Secundair | Secundair | Centraal |
| **Evaluatiecriteria** | Rechtvaardigheid | Aangepast gedrag | Tevredenheid betrokkenen |
| **Maatschappijtype** | Machtstaat | Verzorgingsstaat | Responsabiliserende staat |
---
# Evolutie van strafrechtelijke modellen en stromingen
Dit topic volgt de ontwikkeling van strafrechtelijke modellen van het sociaal verweer tot herstelrecht, inclusief kritiek op overmatige individualisering en de verschuiving van de rol van het slachtoffer.
### 4.1 Historische evolutie van denken over criminaliteit en straf
Voordat de criminologie als wetenschap ontstond in de 19e eeuw, werd er reeds nagedacht over criminaliteit en daders.
#### 4.1.1 Vroege gedachten (Plato, Thomas More)
* **Plato** (427-347 v.C.) zag hebzucht als oorzaak van criminaliteit.
* **Thomas More** (16e eeuw) stelde zware straffen in vraag en identificeerde armoede, mede veroorzaakt door oorlog en slechte landbouw omstandigheden, als oorzaak van criminaliteit. Hij pleitte voor arbeidsdwang om luiheid aan te pakken.
#### 4.1.2 Industrialisering en het Ancien Régime
* De **industrialisering** in Engeland vanaf de 17e eeuw leidde tot het idee om criminelen te isoleren van de samenleving, wat resulteerde in het ontstaan van afzonderlijke huizen zoals rapshuizen en tuchthuizen.
* Het **Ancien Régime** (17e-18e eeuw) kenmerkte zich door lijfstraffen en de openbare demonstratie van het gezag van de koning. De moderne schandpaal wordt vergeleken met sociale media, waar mensen publiekelijk worden aangepakt.
#### 4.1.3 De Verlichting en de geboorte van het klassiek strafrecht
De Verlichting (18e eeuw) was een reactie op het Ancien Régime en een periode van maatschappelijke verandering, met de Franse Revolutie als keerpunt.
* **Mensbeeld:** De mens werd gezien als een rationeel wezen.
* **Strafdoelen:** Focus op de daad, met als strafdoelen vergelding, algemene en individuele preventie. De gevangenisstraf ontstond in deze periode.
* **Belangrijke denkers:**
* **John Locke** (1632-1704) stelde het absolute koningschap in vraag en introduceerde het concept van natuurwetten, waarbij het schenden van het sociaal contract leidt tot straf. Hij pleitte voor humane straffen.
* **Charles de Montesquieu** (1689-1755) was een voorstander van de scheiding der machten en verzette zich tegen folterpraktijken. Hij benadrukte de proportionaliteit tussen misdrijf en straf en pleitte voor de personalisatie van straffen.
* **Cesare Beccaria** (1738-1794) verzette zich tegen foltering en doodstraf. Hij formuleerde vier elementen van een eerlijk rechtssysteem: criminaliteitspreventie, een eerlijk proces, proportionaliteit en een snelle, zekere reactie op misdrijven.
#### 4.1.4 Principes van het strafrecht (geïnspireerd door Magna Carta)
De Verlichte denkers formuleerden belangrijke principes voor het strafrecht:
* **Legaliteitsbeginsel:** Misdrijven en straffen moeten vooraf in de wet vastgelegd zijn.
* **Proportionaliteitsbeginsel:** De ernst van de straf moet in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
* **Subsidiariteitsbeginsel:** De staat mag enkel ingrijpen indien noodzakelijk, en enkel gedragingen strafbaar stellen die echt bestraffing behoeven.
#### 4.1.5 Utilitarisme en het detentieconcept (Jeremy Bentham)
* **Jeremy Bentham** (1748-1832) ontwikkelde het utilitarisme, waarbij handelingen goed zijn als ze geluk bevorderen en slecht als ze pijn veroorzaken. Criminaliteit ontstaat wanneer men denkt gelukkiger te zijn door regels te overtreden.
* Een straf moet duurzaam zijn en de samenleving er iets aan hebben. De pijn van de straf moet groter zijn dan het plezier van het misdrijf.
* Hij ontwikkelde het **panopticon** concept voor gevangenissen, waarbij cellen rond een centrale toren zijn gebouwd voor efficiënte controle en om gevangenen af te schrikken.
#### 4.1.6 Hervormingen en de opkomst van tuchthuizen
* Koningen zoals **Lodewijk XIV** (18e eeuw) onderzochten oorzaken van criminaliteit, zoals "leeglopers" (luie mensen), en benadrukten het belang van arbeid.
* In 1773 werd het tuchthuis van Gent opgericht, een revolutionair initiatief voor die tijd met focus op discipline.
* **Ducpétiaux** (19e eeuw) zag de oorzaken van criminaliteit in de leef- en werkomstandigheden van de verpauperde klasse en een gebrek aan moraliteit. Arbeid, onderricht en lectuur werden ingezet om moraliteit bij te brengen, met nadruk op stilte, discipline en afzondering (panoptisch concept).
#### 4.1.7 De Franse Revolutie en het klassieke strafrecht
De Franse Revolutie (1789) leidde tot het **klassiek strafrecht**, gekenmerkt door de opkomst van wetten, grondrechten en de begrenzing van individuele vrijheid.
* **Code Merlin** (1795) stelde vaste straffen voor.
* **Code Pénal** (1810) was een compromis met het Ancien Régime en kende beperkte beoordelingsruimte toe aan de rechter (minimum- en maximumstraffen), wat individualisering beperkte. Wrede straffen, zoals de doodstraf, werden heringevoerd.
* Het Belgische strafwetboek van 1867, na de onafhankelijkheid in 1830, bleef de daad centraal stellen.
### 4.2 Het positivisme en de focus op de dader
In de tweede helft van de 19e eeuw ontstond het **positivisme** als reactie op het klassiek strafrecht.
#### 4.2.1 Een nieuw mensbeeld: de dader als object van studie
* Het mensbeeld verschoot van een rationeel wezen naar de **gedetineerde mens** die gedoemd is tot criminaliteit te begaan.
* De focus verschoof van de objectieve ernst van het misdrijf en schuld naar de **dader** en diens sociale gevaarlijkheid. Het doel was om de maatschappij te beschermen *voordat* criminaliteit plaatsvindt, met ingrijpen vóór een feit gepleegd is.
* **Schuldnotitie** werd ingeruild voor **gevaarnotitie**: de focus lag op het voorkomen van toekomstig gevaar in plaats van het aanwijzen van schuld voor wat misging.
* Straffen werden sancties of maatregelen, met **bijzondere preventie** als primair streefdoel (voorkomen dat de persoon opnieuw misdrijven pleegt).
#### 4.2.2 Individueel en Sociaal Positivisme
* **Individueel positivisme** verklaarde criminaliteit vanuit verschillen tussen individuen, met nadruk op biologische en psychologische factoren.
* **Sociaal positivisme** analyseerde de maatschappij en sociale processen als bepalende factoren voor gedrag, waarbij sociologie centraal stond.
#### 4.2.3 Belangrijke vertegenwoordigers van het positivisme
* **Cesare Lombroso** (1835-1909), de "vader van de criminologie", gebruikte de empirische en inductieve methode. Hij paste Darwin's evolutietheorie toe en zocht naar pathologische verklaringen voor criminaliteit, gebaseerd op fysieke kenmerken (schedelmeting, gelaatsstructuur). Hij introduceerde het concept van de "atavistische crimineel", een primitief mens die geboren is om crimineel te zijn. Later erkende hij ook psychologische en sociale elementen. De drie bestudeerde elementen waren biologie, psychologie en sociologie.
* **Ferri, Alentrino en Winkler** bouwden voort op Lombroso's werk.
* **William Sheldon** (1898-1977) legde een verband tussen criminaliteit en lichaamstypen: endomorf (rond), mesomorf (atletisch) en ectomorf (mager). Hij vond meer criminaliteit bij mesomorfe types.
* **Francis Galton** (1822-1911) onderzocht gelaatstrekken en kenmerken, en stelde dat bepaalde fysieke eigenschappen konden wijzen op naïviteit of betrokkenheid bij criminaliteit.
* Andere biologische verklaringen omvatten erfelijkheid, biochemische invloeden (bv. testosteron) en chromosomale afwijkingen (bv. XYY-syndroom).
#### 4.2.4 De Franse Milieuschool
* De **Franse milieuschool** (na het congres in Amsterdam, 1901) verwierp de idee van de "geboren crimineel".
* **Alexander Lacassagne** (1834-1924) stelde dat de sociale omgeving bepalend is voor het plegen van criminaliteit; de maatschappij creëert criminaliteit.
* **Gabriel Tarde** (1843-1904) zag criminaliteit als resultaat van imitatiegedrag, waarbij lager geplaatsten hogere imiteren.
### 4.3 Sociaal verweer: van oud naar nieuw
Het sociaal verweer is een model dat zich ontwikkelde van de 19e tot de 20e eeuw.
#### 4.3.1 Oud Sociaal Verweer (19e - 20e eeuw)
* **Adolphe Prins** zag criminaliteit als een vorm van sociaal leven en het recht als bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke individuen. Hij pleitte voor **eclecticisme**, een combinatie van klassiek strafrecht en positivisme.
* Prins beïnvloedde ministers en wetgeving, met als resultaat beperkte individualisering op het vlak van strafoplegging en strafuitvoering.
* Voorbeelden van deze hervormingen zijn de wet op de **voorwaardelijke veroordeling en invrijheidsstelling** (1888), de wet ter beteugeling van landloperij en bedelarij (1891) en de wet op kinderbescherming (1912), die de kinderrechter introduceerde.
#### 4.3.2 Penitentiaire hervormingen
* **E. Vandervelde** (20e eeuw) droeg bij aan de herdenking van de maatschappelijke rol van de gevangenis.
* **Louis Verveack** introduceerde de antropologische dienst binnen het gevangeniswezen om gedetineerden te classificeren en straffen te individualiseren. Arbeid werd therapeutisch ingezet, met het oog op terugkeer naar de maatschappij.
#### 4.3.3 Nieuw Sociaal Verweer (20e eeuw)
* Gekenmerkt door een politiek consensusklimaat en **optimisme** over de effectiviteit van straffen en de integratie van strafrecht en sociale wetenschappen.
* De welvaartsstaat en het concept van **solidariteit** waren belangrijk.
* Na de Tweede Wereldoorlog, en in het bijzonder tijdens de "golden sixties", ontstond er een evenwicht.
* **Klassiek strafrecht:** geen ruimte voor individualisering, daad centraal.
* **Oud sociaal verweer:** individualisering op het vlak van strafoplegging en strafuitvoering (bv. voorwaardelijke invrijheidstelling).
* **Nieuw sociaal verweer:** individualisering op elk niveau, met instrumenten als probatie, bemiddeling, maatregelen en penitentiair verlof.
#### 4.3.4 Kritiek na de "Golden Sixties"
Na de "golden sixties" nam het naoorlogse optimisme af, en kwam er kritiek op:
* **Overbelast strafrecht:** te veel individualisering leidde tot een overvloed aan regels en daardoor meer strafbare feiten.
* Het legaliteitsbeginsel van het strafrecht kwam onder druk te staan door voorspelbaarheidsproblemen (bv. vervroegde vrijlatingen door gevangenisoverbevolking).
### 4.4 Diverse stromingen na de kritiek
Diverse stromingen kwamen op als reactie op de kritiek:
* **Abolitionisme:** pleit voor het afschaffen van het strafrecht.
* **Justice Model - Due Process:** benadrukt strikte legaliteit en de rechten van de verdachte.
* **Justice Model - Nothing Works:** stelt dat rechtspraak minder individualiseert en er geen effectieve re-integratie plaatsvindt.
### 4.5 Herstelrecht
Herstelrecht is een recentere stroming die zich richt op de herstel van de banden die door een misdrijf werden verbroken.
* **Doel:** Het strafwetboek moet overeenstemmen met een hedendaagse visie op strafdoelen, waarbij herstel centraal staat.
* **Focus:** De dader, het misdrijf en met name de **schade**.
* **Positie van het slachtoffer:** Vanaf de jaren '40 kwam het slachtoffer meer in beeld, met een opgang van slachtofferrechten in de jaren '80 en een crisis in België in de jaren '90 (door zaken als de Bende van Nijvel, CCC, Dutroux) die leidde tot een opportuniteit voor de invoering van herstelrecht.
#### 4.5.1 Herstelgericht model in België
In België is er een groeiende aandacht voor het herstelgericht model, waarbij de focus ligt op de dader, het misdrijf en de schade, en het slachtoffer centraal staat.
### 4.6 Samenvatting van de volgorde van de stromingen
De evolutie van strafrechtelijke modellen kan als volgt geschetst worden:
1. **Vóór de Verlichting:** Vroege gedachten, industrialisering, Ancien Régime.
2. **Verlichting (18e eeuw):** Klassiek strafrecht, nadruk op daad, rationaliteit.
3. **Positivisme (2e helft 19e eeuw):** Focus op de dader, biologische, psychologische en sociale factoren.
4. **(Oud) Sociaal Verweer (19e - 20e eeuw):** Eerste stappen naar individualisering van straf.
5. **Nieuw Sociaal Verweer (20e eeuw):** Uitgebreide individualisering, optimisme van de welvaartsstaat.
6. **Na de Golden Sixties:** Kritiek op overmatige individualisering, overbelast strafrecht.
7. **Woelige Jaren '90:** Opkomst van herstelrecht en hernieuwde focus op de rol van het slachtoffer.
#### 4.6.1 Vergelijking van modellen (Tabel)
| Retributie (strafrecht) | Rehabilitatie (beschermingsrecht) | Herstelrecht |
| :--------------------- | :-------------------------------- | :----------- |
| **Gericht op** | Misdrijf | Persoon van de dader | Schade |
| **Middel** | Leedtoevoeging | (Her)opvoeding | Herstelverplichting |
| **Positie slachtoffer**| Secundair | Secundair | Centraal |
| **Evaluatiecriteria** | Rechtvaardigheid | Aangepast gedrag | Tevredenheid betrokkenen |
| **Maatschappijtype** | Machtstaat | Verzorgingsstaat | Responsabiliserende staat |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Criminologie | De wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van criminaliteit, de criminele dader, de bestraffing en de maatschappelijke reacties daarop. |
| Legaliteitsbeginsel | Een principe in het strafrecht dat stelt dat misdrijven en straffen vooraf in de wet moeten zijn vastgelegd, om willekeur te voorkomen en rechtszekerheid te bieden. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Het principe dat de ernst van de straf in verhouding moet staan tot de ernst van het gepleegde misdrijf. |
| Subsidiariteitsbeginsel | Het principe dat de staat slechts dient in te grijpen als dat werkelijk noodzakelijk is; strafrecht wordt alleen toegepast als andere middelen tekortschieten. |
| Utilitarisme | Een ethische theorie die stelt dat handelingen moreel juist zijn wanneer ze het grootste geluk voor het grootste aantal mensen opleveren, gebaseerd op de consequenties van acties. |
| Panopticon | Een architectonisch concept voor een gevangenis waarbij gevangenen in individuele cellen worden geplaatst rond een centrale uitkijktoren, waardoor ze constant het gevoel hebben bekeken te worden. |
| Klassiek strafrecht | Een stroming binnen het strafrecht die ontstond tijdens de Verlichting, gekenmerkt door principes als legaliteit, proportionaliteit en de rationele mens. |
| Positivisme | Een stroming binnen de criminologie die zich richt op de oorzaken van criminaliteit, vaak zoekend naar biologische, psychologische en sociale determinanten, en het concept van vrije wil ter discussie stelt. |
| Schuldnotitie | Een concept binnen het strafrecht waarbij de focus ligt op het vaststellen van de schuld van de dader voor een reeds gepleegd feit. |
| Gevaarnotitie | Een concept binnen het positivisme waarbij de focus ligt op het identificeren en beheersen van toekomstig gevaar dat van een persoon uitgaat, eerder dan op schuld. |
| Sociaal verweer | Een benadering in het strafrecht die streeft naar bescherming van de maatschappij tegen individuen die als gevaarlijk worden beschouwd, met een nadruk op individualisering van de reactie. |
| Herstelrecht | Een benadering binnen het strafrecht die zich richt op het herstellen van de schade veroorzaakt door criminaliteit, met centrale rollen voor slachtoffer, dader en gemeenschap. |
| Abolitionisme | Een stroming die pleit voor de afschaffing van het strafrecht en het strafstelsel, omdat deze volgens hen ineffectief en schadelijk zijn. |
Cover
Introduction
Summary
# Introduction aux sciences criminelles et leur objet
Les sciences criminelles offrent une approche multidisciplinaire et approfondie de l'étude du phénomène criminel, englobant ses acteurs, ses manifestations et les réponses sociétales mises en place [1](#page=1).
### 1.1 Une première approche de l'objet des sciences criminelles
La démarche fondamentale des sciences criminelles consiste à étudier l'infracteur dans son milieu social ou le phénomène criminel de manière plus globale. L'objet d'étude est donc double [1](#page=1):
* **L'infracteur dans son milieu social** [1](#page=1).
L'infracteur est défini comme la personne ayant commis une contravention, un délit ou un crime, c'est-à-dire une transgression de la loi pénale entraînant des sanctions. L'étude de l'infracteur s'inscrit dans un temps et une sphère sociale donnés. Il est essentiel de noter la variabilité de ces infractions, tant dans le temps que dans l'espace [1](#page=1).
* **Variabilité dans le temps**: Les règles concernant les comportements interdits évoluent. Par exemple, l'homosexualité, autrefois interdite, est aujourd'hui dépénalisée; l'avortement, interdit avant la loi Veil, est désormais encadré; et la peine de mort a été abolie en 1981. D'autres comportements autrefois tolérés sont désormais interdits, comme certaines atteintes à l'environnement [1](#page=1).
* **Variabilité géographique**: Les normes ne sont pas les mêmes dans tous les pays, ce qui justifie que les sciences criminelles se concentrent sur un espace donné [1](#page=1).
* **Le phénomène criminel plus largement** [1](#page=1).
Cette approche inclut l'identification d'une **norme pénale**, représentative des valeurs de notre société, et l'étude de la **victime**. Ces trois éléments constituent la trilogie fondamentale de l'objet des sciences criminelles: l'infracteur, la norme pénale et la victime [1](#page=1).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que la définition et la perception du crime évoluent constamment, rendant l'étude dans un temps et un espace donnés essentielle pour les sciences criminelles.
### 1.2 La nature multidisciplinaire des sciences criminelles
Les sciences criminelles se caractérisent par leur approche multidisciplinaire, intégrant des perspectives biologiques, scientifiques, politiques et philosophiques. Les juristes, bien qu'acteurs clés, ne détiennent pas le monopole de ces sciences et doivent collaborer avec d'autres scientifiques et experts [1](#page=1).
### 1.3 Une approche plus approfondie : prévention et répression
Une définition plus développée des sciences criminelles les considère comme ayant pour objet la prévention et/ou la répression du phénomène criminel, en considérant tous les protagonistes. Les protagonistes incluent le législateur, l'infracteur et la victime [1](#page=1) [2](#page=2).
Deux éléments essentiels sont ajoutés à cette définition: la **prévention** et la **répression** . Le phénomène criminel est traité sous un volet préventif et un volet répressif, visant à punir l'infracteur selon les prévisions du code pénal. Si le juge pénal réprime, il est également censé œuvrer à la réhabilitation de l'infracteur lors de sa réintégration sociale, bien que cette dimension soit souvent minimisée par rapport à la sanction punitive [2](#page=2).
Les cinq éléments constitutifs des sciences criminelles sont donc :
* Les normes pénales (au centre) [2](#page=2).
* Les politiques de prévention [2](#page=2).
* L'infracteur [2](#page=2).
* La victime [2](#page=2).
* Les répressions et réhabilitations [2](#page=2).
#### 1.3.1 Vocabulaire spécifique
Il est important de distinguer certains termes :
* **Infracteur**: Personne qui transgresse une loi ou norme pénale (contravention, délit, crime) [2](#page=2).
* **Délinquant**: Personne commettant un délit [2](#page=2).
* **Criminel**: Personne ayant commis un crime, tel qu'un viol ou un meurtre [2](#page=2).
* **Déviance**: Terme sans signification juridique précise [2](#page=2).
* **Insécurité, sentiment d’insécurité, peur du crime**: Concepts sans sens juridique pour un juriste, considérés comme des sentiments irrationnels [2](#page=2).
> **Tip:** En sciences criminelles, l'analyse repose sur des chiffres et des données concrets, et non sur des perceptions subjectives ou des termes vagues.
### 1.4 Importance théorique et pratique des sciences criminelles
L'étude des sciences criminelles revêt une double importance, théorique et pratique.
#### 1.4.1 Raison théorique
Sur le plan théorique, l'étude des sciences criminelles permet d'aborder des problèmes d'actualité en s'appuyant sur des principes fondamentaux tels que le droit à la vie, à la dignité et à la liberté. Elle invite à étudier les valeurs, les principes et les droits de l'Homme, ainsi que les obligations de chacun [2](#page=2).
#### 1.4.2 Raison pratique
Sur le plan pratique, on ne peut ignorer le droit criminel, compte tenu de l'ampleur du phénomène criminel. Les statistiques révèlent un nombre considérable d'activités criminelles, avec environ 5 millions de plaintes déposées par an, 3 millions de crimes commis, 700 000 condamnations prononcées pour crimes, délits et contraventions, et une augmentation constante des personnes incarcérées [2](#page=2).
> **Tip:** La prolifération des interdictions dans le code pénal, qui compte près de 50 000 façons de le transgresser selon certaines estimations, soulève des questions sur la lisibilité et la qualité de notre droit pénal et peut refléter une tendance du législateur à "surréagir" à certains problèmes sociétaux [2](#page=2).
Il est important de noter que ces chiffres ne reflètent pas entièrement la réalité du phénomène criminel, car toutes les plaintes ne font pas l'objet de suivi et tous les infracteurs ne sont pas reconnus coupables, ce qui peut minimiser les données par rapport à la réalité. Les juristes ne peuvent donc ignorer un phénomène criminel devenu incontournable, d'autant plus avec son augmentation. Des interrogations subsistent quant aux raisons de cette augmentation, telles que la hausse du dépôt de plaintes, l'efficacité des forces de l'ordre et des magistrats, ou encore l'augmentation des interdictions [2](#page=2).
---
# Définition et nature du crime
L'analyse de la notion de crime révèle la complexité inhérente à sa définition, oscillant entre des approches formelles et matérielles, chacune présentant ses limites [3](#page=3).
### 2.1 L'approche formelle du crime
L'approche formelle du crime découle de son étymologie, où les termes "crime" (du latin *crimen criminis*) et "juger" (du grec *krimein*) font référence à une décision de justice ou à une accusation, plutôt qu'à l'acte lui-même. Ainsi, le crime n'est pas intrinsèquement un acte répréhensible, mais le devient lorsqu'il est ainsi désigné par une autorité extérieure, telle que le juge ou le législateur. Cette perspective implique qu'aucun comportement n'est criminel par nature; c'est la société qui lui confère ce statut [3](#page=3).
#### 2.1.1 Insuffisances de la définition formelle
La définition formelle du crime présente plusieurs limites. Premièrement, elle confère un pouvoir quasi absolu au législateur et au juge pénal dans la qualification des actes comme criminels. Deuxièmement, elle néglige le fait que le phénomène criminel ne relève pas exclusivement du domaine juridique, ignorant ainsi les contributions d'autres chercheurs et disciplines. Troisièmement, cette définition peine à intégrer la variabilité du phénomène criminel à travers le temps et l'espace, qui est une caractéristique fondamentale de la criminalité [3](#page=3).
Dans une perspective axiologique, on reconnaît que si le juge applique le droit pénal, cette application repose sur des valeurs sous-jacentes. Par exemple, l'interdiction du meurtre protège la valeur de la vie, l'interdiction des violences protège l'intégrité physique, et la lutte contre le harcèlement vise à préserver l'intégrité morale et sexuelle. Ces valeurs évoluent, expliquant ainsi les changements législatifs concernant le crime [3](#page=3).
Les sociologues ont cherché à dépasser cette définition formelle en considérant le crime comme un fait social, une pathologie sociale ou une déviance. Ils soulignent que les sociologues se sont approprié la définition du crime tout comme les juristes, mais qu'ils travaillent sur des phénomènes parfois inconnus des juristes, comme la déviance, qui peut être vue comme une première étape vers le phénomène criminel. Cependant, construire une science criminelle sur des bases différentes (sociologie orientée vers la déviance, droit orienté vers la contravention et la délinquance) pose des difficultés [3](#page=3).
### 2.2 La définition matérielle du crime
La définition matérielle du crime s'éloigne de l'approche formelle et cherche à appréhender l'essence du crime, indépendamment des qualifications juridiques ou sociologiques changeantes. L'objectif est de proposer une définition universelle, valable en tout lieu et en tout temps, qui ne soit pas sujette à la variabilité [3](#page=3).
#### 2.2.1 Les apports de Gassin
L'auteur Gassin, en 1988, a été l'un des premiers à travailler sur la définition matérielle du crime. Il a identifié un ensemble de valeurs fondamentales protégées par le droit pénal, telles que la vie, l'intégrité physique, la propriété, le consentement, la liberté individuelle et la famille. Selon Gassin, le "noyau dur" du crime réside dans toute atteinte à une valeur, commise par violence ou par ruse. Bien que cette théorie soit largement acceptée, il est reconnu que toutes les infractions ne s'insèrent pas parfaitement dans cette définition [3](#page=3).
### 2.3 Complexité du crime et de ses acteurs
En conclusion, il n'existe pas de définition unique et claire du crime. La notion d'infracteur et de victime s'est étendue au-delà des personnes physiques pour inclure les personnes morales (associations, entreprises, syndicats) depuis la réforme du code pénal en 1994, et plus généralement depuis 2004, date à laquelle les personnes morales sont considérées comme pleinement responsables pénalement, tant comme auteurs que comme victimes d'infractions [4](#page=4).
#### 2.3.1 Les situations complexes et collectives
Les situations criminelles peuvent être complexes, impliquant plusieurs infractions, plusieurs infracteurs ou plusieurs victimes [4](#page=4).
##### 2.3.1.1 La complicité
Le concept de complicité intervient lorsque plusieurs personnes sont impliquées dans une infraction, avec un auteur principal et un ou plusieurs complices. Pour que la complicité soit reconnue, trois conditions cumulatives doivent être réunies [4](#page=4):
* Une infraction pénale principale et punissable [4](#page=4).
* Des preuves matérielles de la complicité (aide ou assistance intellectuelle ou matérielle) [4](#page=4).
* Un élément moral: l'intention du complice d'aider à l'infraction et sa conscience d'y contribuer [4](#page=4).
Les circonstances aggravantes peuvent parfois être assimilées à de la complicité. Le régime juridique applicable au complice, notamment en termes de peines, peut différer de celui de l'auteur principal. La notion de "bande organisée" ou "association de malfaiteurs" désigne des infractions qui nécessitent intrinsèquement la participation de plusieurs personnes pour exister [4](#page=4).
#### 2.3.2 Les cas d'irresponsabilité pénale
Certains individus peuvent échapper à la responsabilité pénale, soit par non-imputabilité, soit par irresponsabilité pénale reconnue [4](#page=4).
##### 2.3.2.1 La non-imputabilité
La non-imputabilité s'applique aux individus qui ne sont pas dotés du discernement nécessaire, c'est-à-dire qu'ils n'ont pas la capacité de comprendre leurs actes ni la volonté de les commettre. Les sanctions pénales seraient inefficaces et potentiellement dangereuses pour ces personnes, si bien que l'infraction est réputée non constituée. Cela concerne notamment les personnes souffrant de troubles mentaux permanents ou au moment de l'infraction, ainsi que les mineurs dont le discernement est présumé acquis à partir de 13 ans. L'hypothèse de la contrainte, ou force majeure, où un événement irrésistible, extérieur et imprévisible survient (ex: crise cardiaque en conduisant), peut également entraîner la non-imputabilité [4](#page=4).
##### 2.3.2.2 L'irresponsabilité pénale
L'irresponsabilité pénale peut être invoquée dans plusieurs situations :
* L'ordre de la loi: lorsque la loi elle-même pousse à commettre une infraction pénale, comme pour des professionnels soumis au secret professionnel qui sont contraints de le violer sur demande judiciaire [4](#page=4).
* Les immunités: certaines catégories de personnes, comme les corps diplomatiques ou certaines personnalités politiques, peuvent bénéficier d'immunités [4](#page=4).
* L'état de nécessité: lorsque commettre une infraction est le seul moyen d'éviter un danger plus grave [4](#page=4).
* La légitime défense: pour qu'elle soit reconnue, plusieurs conditions doivent être remplies [4](#page=4):
* Une atteinte injustifiée à soi-même ou à autrui [4](#page=4).
* La riposte doit viser à interrompre l'exécution d'un crime ou d'un délit [4](#page=4).
* L'acte de défense doit être nécessaire, impliquant que les secours ou la police n'étaient pas disponibles ou suffisants [4](#page=4).
* Les moyens de défense doivent être proportionnés à l'atteinte [4](#page=4).
* La riposte doit intervenir au moment de l'agression [4](#page=4).
---
# La responsabilité pénale et les situations d'exonération
Cette section examine la notion de responsabilité pénale, y compris celle des personnes morales, et explore les cas où cette responsabilité peut être écartée.
### 3.1 La responsabilité pénale des personnes morales
Historiquement, jusqu'en 1994, les personnes morales (associations, syndicats, entreprises) ne pouvaient pas engager leur responsabilité pénale ni commettre d'infractions. Cependant, une réforme en 2004 a établi le principe d'une responsabilité pénale générale pour les personnes morales, les rendant identiquement responsables qu'une personne physique. Dorénavant, 100% des entités juridiques peuvent être auteurs et victimes d'infractions [4](#page=4).
### 3.2 Situations complexes et collectives
Dans les situations impliquant plusieurs infractions, plusieurs infracteurs et/ou plusieurs victimes, des concepts tels que la complicité prennent leur importance [4](#page=4).
#### 3.2.1 La complicité
Pour qu'une complicité soit reconnue, trois conditions cumulatives doivent être réunies [4](#page=4):
* Une infraction pénale principale et punissable doit exister [4](#page=4).
* Des preuves matérielles de la complicité, c'est-à-dire une aide ou une assistance intellectuelle ou matérielle, doivent être apportées [4](#page=4).
* Un élément moral, qui correspond à l'intention du complice d'aider à l'infraction et à sa conscience d'aider à sa commission, doit être démontré [4](#page=4).
Les circonstances aggravantes peuvent parfois être utilisées comme fondement de la complicité. Le régime juridique applicable au complice, notamment en termes de peines et de quantums, peut différer de celui de l'auteur principal, de même que le régime carcéral [4](#page=4).
#### 3.2.2 La bande organisée et l'association de malfaiteurs
La "bande organisée" et l'"association de malfaiteurs" désignent des situations où plusieurs personnes sont à l'origine de l'infraction. Ces notions s'appliquent lorsqu'une infraction nécessite un collectif pour exister, par opposition à la complicité où l'infraction n'a pas nécessairement besoin d'autres personnes pour se réaliser [4](#page=4).
### 3.3 Situations d'exonération de la responsabilité pénale
Certains individus ne seront pas punis pénalement en raison de situations spécifiques qui les exonèrent de leur responsabilité.
#### 3.3.1 La non-imputabilité
La non-imputabilité concerne les individus qui ne sont pas dotés de discernement, c'est-à-dire qui n'ont pas la capacité de comprendre leurs actes ni la capacité de vouloir agir. Dans ces cas, l'imputation d'une responsabilité pénale est inefficace et dangereuse pour l'individu, considérant l'infraction comme réputée non constituée. Cela s'applique notamment aux personnes souffrant de troubles mentaux permanents ou au moment de l'infraction, aux mineurs (le discernement étant présumé acquis après 13 ans). L'hypothèse de la contrainte (force majeure), définie comme un événement irrésistible, extérieur à l'individu et imprévisible (par exemple, une crise cardiaque en conduisant), est également une cause de non-imputabilité [4](#page=4).
> **Tip:** Le discernement, notion clé de la non-imputabilité, est l'aptitude à comprendre la portée morale et sociale de ses actes et à en vouloir les conséquences.
#### 3.3.2 L'irresponsabilité pénale
L'irresponsabilité pénale peut résulter de plusieurs situations :
* **L'ordre de la loi:** Lorsque la loi elle-même incite à commettre une infraction pénale (par exemple, un professionnel soumis au secret professionnel contraint par un juge de le violer dans le cadre d'un procès) [4](#page=4).
* **Les immunités:** Concernant certains corps diplomatiques ou politiques [4](#page=4).
* **L'état de nécessité:** Une situation où l'on commet une infraction pour éviter un mal plus grand [4](#page=4).
* **La légitime défense:** Cette cause d'exonération est soumise à des conditions strictes [4](#page=4):
* Agir face à une atteinte injustifiée à soi-même ou à autrui [4](#page=4).
* La riposte doit viser à interrompre l'exécution d'un crime ou d'un délit [4](#page=4).
* L'acte de défense doit être nécessaire, impliquant qu'il aurait fallu, si possible, appeler les secours ou la police [4](#page=4).
* Les moyens de défense employés doivent être proportionnés à l'atteinte subie [4](#page=4).
* La riposte doit intervenir au moment même de l'agression [4](#page=4).
> **Example:** Un individu qui refuse de payer une amende routière suite à une contravention, mais si cette amende est réclamée alors qu'il est en état d'ébriété et risque de causer un accident, la légitime défense pourrait potentiellement être invoquée s'il fuit pour éviter un danger plus immédiat, bien que cela soit très strictement encadré.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sciences criminelles | Discipline multidisciplinaire étudiant le phénomène criminel sous ses aspects variés, incluant l'infracteur, la victime, la norme pénale, ainsi que les réponses de la société face à la criminalité. |
| Infracteur | Personne ayant transgressé une loi pénale, commettant ainsi une contravention, un délit ou un crime. |
| Norme pénale | Ensemble des règles et interdictions définies par le droit pénal qui visent à réguler le comportement social et à sanctionner les comportements déviants. |
| Victime | Personne ou entité ayant subi un préjudice du fait d'une infraction pénale. |
| Prévention | Ensemble des mesures visant à empêcher la commission d'infractions pénales, agissant avant qu'elles ne surviennent. |
| Répression | Ensemble des actions visant à punir les auteurs d'infractions pénales une fois celles-ci commises, par l'application de sanctions. |
| Délinquance | Ensemble des actes qualifiés de délits par la loi pénale, généralement considérés comme moins graves que les crimes. |
| Crime | Acte le plus grave défini par la loi pénale, pouvant entraîner des sanctions sévères. Historiquement, le terme désignait la décision de justice relative à un acte. |
| Déviance | Comportement qui s'écarte des normes sociales établies, pouvant parfois être un précurseur du phénomène criminel, mais n'est pas nécessairement une infraction pénale en soi. |
| Définition formelle du crime | Conception du crime basée sur la désignation qu'en fait une autorité extérieure, notamment le législateur ou le juge, sans considérer sa nature intrinsèque. |
| Définition matérielle du crime | Approche visant à définir le crime par son essence, en se basant sur les valeurs fondamentales qu'il porte atteinte, indépendamment des législations spécifiques. |
| Personnes morales | Entités juridiques (entreprises, associations, etc.) qui, dans certaines conditions, peuvent être tenues responsables pénalement pour les infractions commises en leur nom ou pour leur compte. |
| Non-imputabilité | État d'une personne qui n'est pas jugée responsable pénalement en raison de l'absence de discernement ou de la capacité de vouloir, souvent lié à des troubles mentaux ou à la minorité. |
| Irresponsabilité pénale | Situation où une personne est exonérée de sa responsabilité pénale pour diverses raisons prévues par la loi, comme l'ordre de la loi, l'état de nécessité ou la légitime défense. |
| Légitime défense | Situation où une personne utilise la force pour repousser une agression injustifiée et imminente, sous certaines conditions de nécessité et de proportionnalité. |
Cover
Leerpad 3. Forensisch sociaal werk
Summary
# Historische evolutie van forensisch sociaal werk
Dit onderwerp beschrijft de ontwikkeling van forensisch sociaal werk door de eeuwen heen, beginnend bij de wet Lejeune in 1888 tot aan de huidige beleidsontwikkelingen.
### 1.1 De pioniers van het forensisch sociaal werk: de wet Lejeune (1888)
De wet Lejeune, aangenomen in 1888, markeert het begin van welzijnswerkinterventies binnen de strafrechtelijke context, wat leidde tot het ontstaan van justitieel welzijnswerk. Aanvankelijk was de wet een beheersingsinstrument, gericht op het toestaan van vervroegde vrijlatingen onder bepaalde voorwaarden. De focus lag primair op veroordeelde daders, met als doel recidivepreventie en controle op afwijkend gedrag. Vrijwilligers speelden een belangrijke rol in de opvolging, maar geleidelijk nam het aantal professionelen toe. Vroege organisaties die hieraan gelinkt kunnen worden zijn beschuttingscomités, diensten voor sociale reïntegratie, en werken der wederaanpassing.
### 1.2 Professionalisering en uitbreiding in de jaren '70 en '80
Vanaf de jaren '70 begon de professionalisering van het justitieel welzijnswerk, mede gestimuleerd door een kritische kijk op de rol van sociaal werk. Twee belangrijke verschuivingen deden zich voor:
* **Verruiming van de blik:** De moraliserende benadering maakte plaats voor respect voor de waarden van de hulpvrager en de ontwikkeling van deskundig aanbod, met meer nadruk op de zelfwerkzaamheid van de hulpvrager.
* **Samenwerkingsmodel:** De ondergeschiktheid van hulpverlening aan justitie evolueerde naar een samenwerkingsmodel met duidelijke rollen en taken.
De tweede staatshervorming van 1980 zorgde voor een hertekening van het werkveld. Persoonsgebonden materie werd een bevoegdheid van de gemeenschappen, wat leidde tot een autonome Vlaamse hulpverlening aan justitiecliënten, los van justitiële opdrachten. De doelgroep breidde zich aanzienlijk uit en omvatte nu ook beklaagden (in voorhechtenis), naastbestaanden van daders en slachtoffers.
In 1985 werd het "Besluit van de Vlaamse executieve houdende erkenning en subsidiëring van diensten forensische welzijnszorg" ingevoerd. Dit legde de basis voor de scheiding van bevoegdheden: hulpverlening in verband met de uitvoering van strafrecht behoorde tot justitie, terwijl hulpverlening op vraag van de cliënt tot de gemeenschappen behoorde. Private reclasseringsdiensten werden erkend en subsidieerbaar, wat de basis legde voor het importmodel en samenwerking met diverse diensten. Vanaf dit moment werkten de meeste diensten onder de naam Justitieel Welzijnswerk (JWW).
Hierdoor ontstonden feitelijk twee hulpverleningscircuits:
1. **Privaat justitieel welzijnswerk (Vlaamse gemeenschap):** Met een bredere doelgroep en gericht op hulp op vraag van de cliënt.
2. **Publiek forensisch sociaal werk (vanuit justitie):** Gericht op de uitvoering van het strafrecht, met de dienst maatschappelijk werk strafrechttoepassing (later psychosociale dienst - PSD).
### 1.3 Na 2000: nieuwe wetgeving en strategische plannen
Na het jaar 2000 kende het forensisch sociaal werk verdere ontwikkelingen, met een focus op de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun omgeving.
* **Vlaams strategisch plan (2000) en Decreet (2013):** Dit plan zette de politieke aanzet om hulp- en dienstverlening in alle Vlaamse en Brusselse gevangenissen vorm te geven, onder bevoegdheid van de Vlaamse minister van Welzijn. In 2013 werd dit plan omgezet in een decreet, wat een politieke verankering in de wet betekende.
* **Basiswet gevangeniswezen (2005):** Op federaal niveau werd in 2005 een basiswet aangenomen die de basisrechten van gedetineerden vastlegt, onder bevoegdheid van de Federale minister van Justitie. Deze wet stelt dat vrijheidsbeneming de straf is, maar dat gedetineerden al hun andere grondrechten behouden.
* **Doelstellingen in wetgeving:** Centraal in deze wetten staan de doelstellingen van schadeherstel, het beperken van detentieschade, recidivepreventie en het bevorderen van re-integratie.
* **Agentschap Justitie en Handhaving (2022):** In 2022 startte de Vlaamse overheid met de oprichting van het Agentschap Justitie en Handhaving. Dit markeert de aanzet van een Vlaams justitiebeleid en een verschuiving van justitiële hulverleningsinitiatieven vanuit Welzijn en andere Vlaamse departementen naar Justitie. Dit proces is nog volop gaande.
### 1.4 Definitie, functies en mensenrechten in forensisch sociaal werk
#### 1.4.1 Definitie en terminologie
Justitieel welzijnswerk wordt gedefinieerd als welzijnswerk op de snijlijn met (straf)recht. Het richt zich op 'justitiabelen', dit wil zeggen iedereen die direct of indirect geconfronteerd wordt met een strafrechtelijke interventie. Dit omvat daders, slachtoffers en naastbestaanden. Het werk beoogt zoveel mogelijk schade te herstellen, daders te re-integreren en herval te voorkomen.
De term 'forensisch' betekent 'betrekking hebbend op justitie', 'gerechtelijk' of 'juridisch'. Forensisch sociaal werk is een specifieke vorm van justitieel welzijnswerk met een focus op daders, gericht op het begeleiden en ondersteunen van personen met psychische stoornissen of gedragsproblemen, met als doel recidive te verminderen. De termen 'forensisch sociaal werk' en 'justitieel welzijnswerk' worden vaak door elkaar gebruikt.
#### 1.4.2 Functies en kenmerken
Forensisch sociaal werk kenmerkt zich door de volgende aspecten:
* **Drang- en dwangcontext:** Het werk vindt plaats in omgevingen waar zorg verplicht of sterk gestimuleerd wordt (bv. gevangenissen, justitiehuizen). Het doel is de veiligheid van cliënt en omgeving te waarborgen, terwijl gestreefd wordt naar samenwerking en respect voor de zelfbeschikking van de cliënt, ondanks de opgelegde maatregelen.
* **Multidisciplinaire samenwerking:** Essentieel is de samenwerking met diverse diensten en organisaties (politie, gevangenissen, andere hulpverleners).
* **Focus op recidivepreventie:** Een centraal doel is het verminderen van de kans op herhaling van strafbare feiten door behandeling, begeleiding en bevordering van maatschappelijke participatie.
* **Veiligheid en risicobeheersing:** De forensisch sociaal werker focust op veiligheid en risicomanagement, en is verantwoording verschuldigd aan de cliënt, de samenleving en de rechtstaat.
* **Re-integratie en participatie:** Begeleiding naar zelfstandig functioneren in de maatschappij door middel van opvoeding, scholing, werk en therapie, zowel in het belang van de cliënt als om recidive te voorkomen.
#### 1.4.3 Mensenrechten
De forensische context raakt aan diverse mensenrechten, waaronder het recht op leven, vrijheid, verbod op foltering, gelijkheid voor de wet, rechtshulp, eerlijk proces, privacy, economische, sociale en culturele rechten, werk en loon, en onderwijs.
Specifiek voor gedetineerden geldt dat een gevangenisstraf beperkt moet blijven tot het verlies van vrijheid. Andere rechten, zoals het recht op goede voeding, hygiëne, sociaal contact en onderwijs, mogen niet ontnomen worden. Wetgeving stelt dat de vrijheidsbeneming enkel een beperking van bewegingsvrijheid inhoudt, zonder ontneming van politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsberoving. Gedetineerden behouden hun recht op hulp- en dienstverlening.
Er is vaak een spanning tussen de basisrechten van mensen in detentie en de vereiste veiligheid. Mensenrechten die specifiek relevant zijn voor de detentiecontext omvatten:
* Recht op effectieve rechtsmiddelen
* Vrijwaring van willekeurige arrestatie
* Op de hoogte gesteld worden van aanklachten
* Eerlijk en openbaar gehoord worden
* Onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak
* Onschuldig tot schuld bewezen is
* Voldoende tijd en middelen voor verdediging
* Proces binnen redelijke termijn
* Verdediging door een raadsman naar keuze en kosteloze rechtsbijstand indien nodig
* Horen van getuigen en bijstand van een tolk
* Vrijwaring van dwang tot bekennen
* Scheiding tussen beklaagden en veroordeelden, en tussen jeugdige en volwassen gedetineerden
* Beroep bij een hogere rechtbank
* Vrijwaring van een tweede proces voor dezelfde zaak
* Vrijwaring van bestraffing voor een niet-strafbaar feit
* Compensatie na onterechte veroordeling
* Vrijwaring van gevangenisstraf voor schulden
#### 1.4.4 Reclassering en centrale vragen
De centrale vraag in forensisch sociaal werk is hoe om te gaan met criminaliteit en onveiligheid op een menswaardige manier voor alle betrokkenen:
* Hoe omgaan met daders, hun rechten, overbevolkte gevangenissen en het behoud van rechten naast vrijheidsberoving?
* Hoe omgaan met slachtoffers, hun rechten, informatievoorziening en begeleiding, zonder de rechten van anderen te schaden?
* Hoe omgaan met naastbestaanden van daders en slachtoffers, en voorkomen dat zij mee gestraft worden?
Organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in de forensische context zijn onder andere op nationaal niveau het Federaal Instituut voor de Mensenrechten, de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen, en de Liga voor de Mensenrechten. Internationaal zijn er het Europees Comité voor de Preventie van Foltering, het VN-Comité tegen Foltering, en Amnesty International. Overbevolking in gevangenissen en de aanpak van internering worden vaak gezien als grove schendingen van mensenrechten in België.
### 1.5 Beleid, doelgroep en organisaties
#### 1.5.1 Versnipperd beleid en bevoegdheden
Het beleid inzake forensisch sociaal werk in België is versnipperd over verschillende beleidsniveaus en overheden:
* **Federale overheid (Justitie):** Verantwoordelijk voor het grootste deel van het beleid en de middelen, waaronder rechtbanken, politie en gevangenissen. De focus ligt op het opsporen en bestraffen van daders. De minister van Justitie is bevoegd.
* **Vlaamse overheid (Justitie en Handhaving):** Heeft een eigen beleidsdomein Justitie, met sinds 2022 een agentschap Justitie en Handhaving. De focus ligt meer op de begeleiding van daders, slachtoffers en naastbestaanden, en ook op taken binnen strafuitvoering. Binnen dit domein vallen de justitiehuizen, het Vlaams centrum voor elektronisch toezicht (VCET), en hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun naastbestaanden via het importmodel.
#### 1.5.2 Doelgroep en organisaties
De doelgroep van forensisch sociaal werk zijn **justitiabelen**: daders, slachtoffers en naastbestaanden. Diverse organisaties bieden hulpverlening, zowel buiten als binnen de gevangenis:
**Buiten de gevangenis:**
* **Sociale dienst politie:** Eerste opvang en bijstand aan slachtoffers en naastbestaanden.
* **Justitiehuizen en VCET:** Justitiële begeleiding en toezicht van daders, onthaal, informeren en doorverwijzen van slachtoffers, informeren van gerechtelijke overheden, en uitvoeren van elektronisch toezicht.
* **Slachtofferhulp (CAW):** Begeleiding, praktische hulp en ondersteuning voor slachtoffers, nabestaanden en getuigen.
* **Veilige huizen:** Ondersteuning en coördinatie van hulpverlening voor gezinnen met ernstige conflicten en geweld.
* **Bemiddeling (bv. vzw Moderator):** Bemiddeling tussen slachtoffer en dader op vrijwillige basis.
**Binnen de gevangenis:**
* **JWW (Justitieel Welzijnswerk van het CAW):** Voorbereiding van re-integratie, zinvolle invulling van detentie, en ondersteuning van gedetineerden en hun sociale omgeving.
* **PSD (Psychosociale Dienst van de FOD Justitie):** Onthaal van gedetineerden, begeleiding tijdens detentie, advies over strafuitvoeringsmodaliteiten en opstellen van reclasseringsplannen.
#### 1.5.3 Hulp- en dienstverlening binnen de gevangenis (importmodel)
Diverse beleidsdomeinen en organisaties bieden hulp- en dienstverlening aan gedetineerden via het importmodel:
* **Welzijn (CAW - JWW):** Voorbereiding van re-integratie, zinvolle invulling detentie, coördinatie hulpverleningstraject, afstemming met andere diensten, en behoud/herstel van banden met sociale omgeving.
* **Cultuur (bv. De Rode Antraciet, Gemeentelijke bibliotheken):** Coördinatie en ondersteuning van cultuuraanbod, cultuurprojecten, en uitwerken van bibwerking.
* **Gezondheid (bv. Voluit Vzw, Amfora vzw):** VAPH-ondersteuning, forensische werking voor personen met een beperking.
* **Onderwijs (bv. Vocvo vzw, CVO):** Coördinatie en ondersteuning van onderwijsaanbod, onderwijs voor volwassenen.
* **Sport (bv. De Rode Antraciet, Sport Vlaanderen):** Coördinatie en ondersteuning van sportaanbod, faciliteren van sport in detentie.
* **Tewerkstelling (VDAB):** Begeleiding van gedetineerden naar werk of opleiding.
### 1.6 Uitdagingen en ontwikkelingen
Forensisch sociaal werk staat voor diverse uitdagingen en kent voortdurende ontwikkelingen:
* **Balans tussen veiligheid en autonomie:** Het vinden van een balans tussen maatschappelijke veiligheid, cliëntveiligheid en de autonomie van de cliënt in een context van drang en dwang. Respect voor menselijke waardigheid en autonomie blijft cruciaal.
* **Complexe problematieken:** Toenemend aantal cliënten met meervoudige problematieken (psychiatrie, verstandelijke beperkingen, verslavingen, gedragsproblemen) vereist een complexe aanpak gericht op gedragsverandering en recidivepreventie.
* **Re-integratie als uitdaging:** Drempels zoals schulden, werkloosheid, huisvesting en een beperkt sociaal netwerk bemoeilijken re-integratie. De maatschappij is niet altijd even ondersteunend.
* **Spanningsveld justitie-hulpverlening:** Het werken op het snijvlak van welzijnswerk (gericht op individu en samenleving) en justitie (gericht op controle en veiligheid) brengt spanningen met zich mee. Forensisch sociaal werk moet voorkomen instrumenteel te worden ingezet voor strafrechtelijke doeleinden.
* **Autonomie van forensisch welzijnswerk onder druk:** De oprichting van het agentschap Justitie en Handhaving in Vlaanderen centraliseert diensten en organisaties, wat de autonomie van het forensisch welzijnswerk onder druk kan zetten en de focus meer kan verschuiven naar instrumentele hulpverlening voor strafrechtelijke doeleinden.
---
# Definitie, functies en mensenrechten in forensisch sociaal werk
Dit onderdeel definieert forensisch sociaal werk, verkent de functies ervan binnen de drang- en dwangcontext, multidisciplinaire samenwerking, recidivepreventie, veiligheid en re-integratie, en behandelt de toepassing van mensenrechten in deze specifieke context.
### 2.1 Definitie van forensisch sociaal werk
Forensisch sociaal werk, ook wel justitieel welzijnswerk genoemd, is welzijnswerk dat opereert op het snijvlak met het (straf)recht. Het richt zich op alle individuen die direct of indirect geconfronteerd worden met een strafrechtelijke interventie, of dreigen hiermee in aanraking te komen. Dit omvat daders (zowel verdachten als plegers van delicten), slachtoffers, en naastbestaanden van zowel daders als slachtoffers.
Het primaire doel is het herstellen van zoveel mogelijk schade en het faciliteren van de maatschappelijke re-integratie van daders, met als uiteindelijke intentie het voorkomen van herval en nieuwe strafbare feiten. De term 'forensisch' verwijst naar alles wat betrekking heeft op justitie, gerechtelijke of juridische aangelegenheden.
> **Tip:** De termen 'forensisch sociaal werk' en 'justitieel welzijnswerk' worden vaak door elkaar gebruikt, hoewel forensisch sociaal werk specifieker gericht kan zijn op daders en het verminderen van recidive.
> **Example:** Forensische psychiatrie is een deeldomein dat zich richt op individuen die met de rechterlijke macht in aanraking zijn gekomen en psychiatrische zorg nodig hebben. IT Forensics is een ander voorbeeld, gericht op het vinden van juridisch bewijs in digitale media.
### 2.2 Functies en kenmerken van forensisch sociaal werk
Forensisch sociaal werk kent diverse functies en kenmerken die essentieel zijn voor de uitoefening van het beroep:
#### 2.2.1 Drang- en dwangcontext
Forensisch sociaal werk vindt plaats in omgevingen waar zorg verplicht (dwang) of sterk gestimuleerd (drang) wordt, zoals gevangenissen, forensisch psychiatrische centra (FPC's) en justitiehuizen. Het hoofddoel in deze contexten is het waarborgen van de veiligheid, zowel voor de cliënt als voor de omgeving. Er wordt gestreefd naar een samenwerkingsmodel, zelfs wanneer een cliënt gedwongen is een maatregel, behandeling of begeleiding te accepteren, met maximale aandacht voor de zelfbeschikking van de cliënt.
#### 2.2.2 Multidisciplinaire samenwerking
Essentieel voor forensisch sociaal werk is de nauwe samenwerking met diverse diensten en organisaties, waaronder politie, gevangenissen, openbaar ministerie, justitiehuizen en andere hulpverleners. Deze samenwerking is sturend en richtinggevend, met name wanneer het juridisch kader daartoe aanleiding geeft.
#### 2.2.3 Focus op recidivepreventie
Een centraal doel is het verminderen van de kans op herhaling van strafbare feiten door cliënten. Dit wordt nagestreefd door middel van behandeling, begeleiding, en het bevorderen van maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid.
#### 2.2.4 Veiligheid en risicobeheersing
Forensische sociaal werkers leggen de nadruk op veiligheid en beheren het proces van risicomanagement binnen de zorg voor de cliënt. Zij zijn verantwoording schuldig aan de cliënt, de samenleving en de rechtstaat.
#### 2.2.5 Re-integratie en participatie
De professional begeleidt cliënten naar een (opnieuw) zelfstandig functioneren in de samenleving. Dit gebeurt door middel van opvoeding, scholing, werk en therapie, zowel in het belang van de cliënt als ter preventie van recidive. Dit omvat ook het ondersteunen van de cliënt bij het overwinnen van drempels zoals schulden, werk en huisvesting, en het herstellen of opbouwen van een sociaal netwerk.
### 2.3 Mensenrechten in de forensische context
De forensische context raakt aan een breed spectrum aan mensenrechten. Centraal staat het idee dat vrijheidsberoving primair beperkt dient te blijven tot het verlies van de vrijheid zelf, zonder bijkomende bestraffing door slechte levensomstandigheden, gebrek aan hygiëne, of ontneming van sociale, economische of culturele rechten die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsberoving.
#### 2.3.1 Algemene mensenrechten relevant voor de forensische context
Verschillende artikelen uit mensenrechtenverdragen zijn van toepassing, waaronder:
* Recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid
* Verbod op foltering
* Gelijkheid voor de wet
* Rechtshulp
* Verbod op willekeurige detentie
* Recht op een eerlijk proces
* Recht op privacy
* Economische, sociale en culturele rechten
#### 2.3.2 Specifieke mensenrechten binnen de detentiecontext
Naast algemene rechten zijn er specifieke rechten voor personen in detentie, zoals:
* Recht op effectieve rechtsmiddelen
* Vrijwaring van willekeurige arrestatie
* Recht om op de hoogte te worden gebracht van de aanklacht
* Recht op een eerlijk en openbaar gehoor
* Onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak
* Recht op een redelijke termijn voor de verdediging
* Verdediging door een raadsman naar keuze, en zo nodig kosteloze rechtsbijstand
* Recht om getuigen te horen
* (Kosteloze) bijstand van een tolk
* Vrijwaring van dwang tot bekennen
* Scheiding tussen beklaagden en veroordeelden, en tussen jeugdige en volwassen gedetineerden
* Recht op beroep bij een hogere rechtbank
* Vrijwaring van een tweede proces voor dezelfde zaak
* Vrijwaring van bestraffing voor een misdrijf dat niet strafbaar was ten tijde van het plegen
* Compensatie na onterechte veroordeling
* Vrijwaring van gevangenisstraf voor schulden
> **Example:** De basiswet betreffende het gevangeniswezen (2005) stelt dat vrijheidsbeneming enkel een beperking inhoudt van de vrijheid van komen en gaan, zonder dat andere rechten die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsbeneming, worden ontnomen. Een decreet uit 2013 bevestigt dat een gedetineerde zijn vrijheid verliest, maar niet zijn recht op hulp- en dienstverlening.
Er bestaat vaak spanning tussen de basisrechten van gedetineerden en de te waarborgen veiligheid in detentiecontexten, zoals de rechten op privacy en vrij reizen. Praktische problemen, zoals overbevolking en slechte leefomstandigheden, kunnen deze rechten verder in het gedrang brengen.
#### 2.3.3 Organisaties die werken rond mensenrechten in de forensische context
Verschillende organisaties zetten zich in voor de naleving van mensenrechten binnen de forensische context:
* **Nationaal:** Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens, Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen (CTRG), Liga voor de Mensenrechten.
* **Internationaal:** Europees Comité voor de Preventie van Foltering, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, VN-Comité tegen Foltering, Amnesty International.
Met name de overbevolking in gevangenissen en de aanpak van internering worden in België gezien als grove schendingen van mensenrechten.
---
# Beleid, doelgroepen en organisaties in forensisch sociaal werk
Dit deel behandelt het versnipperde beleid in België, de verschillende beleidsniveaus (federaal en Vlaams), de doelgroepen zoals daders, slachtoffers en nabestaanden, en de organisaties die werkzaam zijn binnen en buiten de gevangenis.
### 3.1 Beleid in België: versnippering en beleidsniveaus
Het beleid rond forensisch sociaal werk in België kenmerkt zich door versnippering, met verschillende beleidsniveaus, regeringen en ministers die bevoegd zijn voor diverse onderdelen van het justitiële domein.
#### 3.1.1 Federale overheid (Justitie)
De federale overheid draagt de verantwoordelijkheid voor het grootste deel van het beleid en de middelen binnen justitie. Dit omvat onder andere:
* Rechtbanken
* Politie
* Gevangenissen
In grote lijnen is de federale overheid verantwoordelijk voor het opsporen en bestraffen van daders. Rechters, gevangenispersoneel en justitiegebouwen vallen onder de bevoegdheid van de federale minister van Justitie. De Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale politie opereren op dit niveau.
#### 3.1.2 Vlaamse overheid (Justitie en Handhaving)
De Vlaamse overheid heeft sinds 2022 een eigen beleidsdomein "Justitie en Handhaving" met een specifiek agentschap. De Vlaamse overheid richt zich meer op de begeleiding van daders, slachtoffers en nabestaanden, maar neemt ook steeds meer taken op zich binnen de strafuitvoering. Tot dit beleidsdomein behoren onder andere:
* De Justitiehuizen: verantwoordelijk voor maatschappelijke onderzoeken (o.a. echtscheidingen, omgangsregelingen), begeleiding van werkstraffen, daderbegeleiding (opvolgen voorwaarden), slachtofferonthaal en het informeren van burgers in conflictsituaties of gerechtelijke procedures. Ze adviseren ook gerechtelijke en administratieve overheden.
* Het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht (VCET): bekend van de enkelband.
* Gendergerelateerd geweld: dit valt ook onder de bevoegdheid, met onder andere de Veilige Huizen en hun ketenaanpak intrafamiliaal geweld.
* Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun naastbestaanden: hierbij wordt gebruikgemaakt van het importmodel, waarbij organisaties die buiten de gevangenis actief zijn, hun dienstverlening ook binnen de gevangenismuren aanbieden (bv. VDAB voor arbeid, CAW voor Justitieel Welzijnswerk).
#### 3.1.3 Historiek van beleid en dienstverlening
* **1888:** De wet Lejeune op de voorwaardelijke invrijheidsstelling markeert het begin van welzijnswerk binnen de strafrechtcontext, wat leidde tot het ontstaan van justitieel welzijnswerk. De focus lag initieel op veroordeelde daders en de controle op het naleven van voorwaarden, met vrijwilligers en later professionelen. Organisaties zoals Beschermingscomités, Diensten voor sociale reïntegratie en Werken der wederaanpassing speelden een rol.
* **Jaren '70 en '80:** De professionalisering van het justitieel welzijnswerk en een kritische blik op de rol van sociaal werk leidden tot een verruiming van de focus. De benadering werd minder moraliserend en meer gericht op respect voor de hulpvrager en een deskundig aanbod. De hulpverlening evolueerde van een ondergeschikte rol ten opzichte van justitie naar een samenwerkingsmodel. De tweede staatshervorming van 1980 maakte persoonsgebonden materie bevoegd voor de gemeenschappen, wat leidde tot een autonome Vlaamse hulpverlening. De doelgroep breidde uit naar beklaagden (in voorhechtenis), naastbestaanden en slachtoffers.
* **1985:** Het besluit van de Vlaamse Executieve erkende en subsidieerde diensten voor forensische welzijnszorg. Er werd een onderscheid gemaakt tussen hulpverlening in het kader van strafrechtuitvoering (justitie) en hulpverlening op vraag van de cliënt (gemeenschappen). Private reclasseringsdiensten werden subsidieerbaar en moesten samenwerken met andere diensten (importmodel). De meeste diensten werkten onder de naam JWW (Justitieel Welzijnswerk).
* **Na 2000:** Een Vlaams strategisch plan (2000, later decreet in 2013) gaf vorm aan hulp- en dienstverlening in Vlaamse en Brusselse gevangenissen, met de Vlaamse minister van Welzijn als bevoegd. In 2005 vaardigde de federale overheid een basiswet gevangeniswezen uit die de basisrechten van gedetineerden vastlegde, onder de bevoegdheid van de federale minister van Justitie. Doelstellingen zoals schadeherstel, detentieschade beperken, recidive beperken en re-integratie bevorderen keren terug in deze wetgeving.
* **2022:** De oprichting van het Agentschap Justitie en Handhaving door de Vlaamse overheid markeert een verschuiving van justitiële hulpverleningsinitiatieven naar een Vlaams justitiebeleid. Dit proces is nog volop gaande.
### 3.2 Doelgroepen in forensisch sociaal werk
De doelgroep van forensisch sociaal werk zijn de zogenaamde "justitiabelen": alle personen die direct of indirect geconfronteerd worden met (of dreigen te worden geconfronteerd met) een strafrechtelijke interventie. Dit omvat:
* **Daders:** Verdachten of plegers van een delict.
* **Slachtoffers:** Personen die leed hebben ondervonden als gevolg van een strafbaar feit.
* **Nabestaanden:** Directe sociale omgeving van daders en/of slachtoffers.
Het forensisch sociaal werk beoogt schadeherstel, maatschappelijke re-integratie van daders en preventie van recidive. Het is dus breder dan enkel daderhulpverlening.
#### 3.2.1 Specifieke subdoelgroepen en hun kenmerken
* **Gedetineerden:** Personen die op basis van het strafrecht zijn opgenomen in een gevangenis of psychiatrische instelling. Dit omvat zowel personen in voorhechtenis (verdachten) als veroordeelden.
* **Geïnterneerden:** Daders met een psychiatrische problematiek die een geestesstoornis hebben waardoor zij hun daden niet konden controleren. Internering is een veiligheidsmaatregel met een dubbel doel: maatschappijbescherming en zorg voor de betrokkene, gericht op re-integratie.
* **Beklaagden:** Personen die verdacht worden van een strafbaar feit en in voorhechtenis zitten.
### 3.3 Functies en kenmerken van forensisch sociaal werk
Forensisch sociaal werk onderscheidt zich door specifieke functies en kenmerken:
* **Drang- en dwangcontext:** Werkzaam in omgevingen waar zorg verplicht of sterk gestimuleerd wordt (bv. gevangenissen, justitiehuizen). Het doel is veiligheid waarborgen voor cliënt en omgeving, met een balans tussen de opgelegde maatregelen en de zelfbeschikking van de cliënt.
* **Multidisciplinaire samenwerking:** Essentieel is de samenwerking met diverse diensten en organisaties zoals politie, gevangenissen, psychiatrische instellingen en andere hulpverleners.
* **Focus op recidivepreventie:** Een centraal doel is het verminderen van de kans op herhaling van strafbare feiten door middel van behandeling, begeleiding en bevordering van maatschappelijke participatie.
* **Veiligheid en risicobeheersing:** De forensisch sociaal werker focust op veiligheid en beheert risicomanagement. Verantwoording wordt afgelegd aan de cliënt, de samenleving en de rechtstaat.
* **Re-integratie en participatie:** Begeleiding naar een zelfstandig functioneren in de samenleving door middel van opvoeding, scholing, werk en therapie, zowel in het belang van de cliënt als ter preventie van recidive.
### 3.4 Mensenrechten in de forensische context
De forensische context raakt diverse mensenrechten aan, zoals vastgelegd in internationale verdragen en Belgische wetgeving.
#### 3.4.1 Algemene mensenrechten relevant voor de forensische context
Artikelen uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die relevant zijn, omvatten onder meer:
* Artikel 3: Recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid.
* Artikel 5: Verbod op foltering.
* Artikel 7: Gelijkheid voor de wet.
* Artikel 8: Rechtshulp.
* Artikel 9: Verbod op willekeurige detentie.
* Artikel 10: Recht op een eerlijk proces.
* Artikel 11: Onschuldpresumptie.
* Artikel 12: Recht op privacy.
* Artikel 22: Economische, sociale en culturele rechten.
* Artikel 23: Recht op werk en loon.
* Artikel 26: Recht op onderwijs.
#### 3.4.2 Specifieke mensenrechten binnen detentie
Belgische wetten benadrukken dat een gevangenisstraf primair beperkt dient te blijven tot het verlies van vrijheid. Andere rechten, zoals voeding, hygiëne, contact met de buitenwereld en toegang tot onderwijs, mogen niet bijkomend worden ontnomen, tenzij ze onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsbeneming.
Dit principe wordt weerspiegeld in:
* De basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (2005): "De vrijheidsbeneming houdt met andere woorden enkel een beperking in van de vrijheid van komen en gaan. Dit zonder dat andere politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten worden ontnomen die niet onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn".
* Het decreet betreffende de organisatie van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden (2013): "Een gedetineerde verliest dan wel zijn vrijheid, maar niet zijn recht op hulp- en dienstverlening."
Er is vaak een spanning tussen de basisrechten van gedetineerden en de gewenste veiligheid in detentiecontexten.
#### 3.4.3 Specifieke mensenrechten in strafrecht en detentie
Naast de algemene rechten zijn er specifieke rechten voor mensen in detentie en binnen het strafrechtelijk systeem, waaronder:
* Recht op effectieve rechtsmiddelen.
* Vrijwaring van willekeurige arrestatie.
* Op de hoogte gebracht te worden van de aanklacht.
* Een eerlijk en openbaar gehoord te worden.
* Onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak.
* Onschuldig gehouden te worden tot schuld bewezen is.
* Voldoende tijd en middelen voor de verdediging.
* Een proces binnen een redelijke termijn.
* Verdediging door een raadsman naar keuze.
* Zo nodig kosteloze rechtsbijstand.
* Het horen van getuigen.
* (Kosteloze) bijstand van een tolk.
* Vrijwaring van dwang tot bekennen.
* Scheiding tussen beklaagden en veroordeelden.
* Scheiding tussen jeugdige en volwassen gedetineerden.
* Beroep bij een hogere rechtbank.
* Vrijwaring van een tweede proces voor dezelfde zaak.
* Vrijwaring van bestraffing voor een misdrijf dat niet strafbaar was.
* Compensatie na onterechte veroordeling.
* Vrijwaring van gevangenisstraf voor schulden.
#### 3.4.4 Organisaties die werken rond mensenrechten in de forensische context
* **Nationaal:**
* Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens
* Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen (CTRG)
* Liga voor de Mensenrechten
* **Internationaal:**
* Europees Comité voor de Preventie van Foltering (CPT): bezoekt plaatsen van vrijheidsberoving en rapporteert.
* Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM): heeft België meermaals veroordeeld voor detentieomstandigheden (bv. overbevolking).
* VN-Comité tegen Foltering: waakt over naleving van het VN-Verdrag tegen Foltering.
* Amnesty International: wereldwijde organisatie die de naleving van mensenrechten nastreeft.
Belangrijke knelpunten in België zijn de overbevolking in gevangenissen en de aanpak van internering, die als grove schendingen van mensenrechten worden beschouwd.
### 3.5 Organisaties in forensisch sociaal werk
Er is een verscheidenheid aan organisaties die werkzaam zijn binnen en buiten de gevangenismuren, elk met een specifieke focus en aanbod.
#### 3.5.1 Forensisch sociaal werk buiten de gevangenis
* **Sociale dienst politie:** Eerste opvang, bijstand en informatieverstrekking aan slachtoffers en nabestaanden. Kan beroep doen op politionele slachtofferbejegening voor kortdurende begeleiding en doorverwijzing.
* **Justitiehuizen en VCET:**
* Justitiële begeleiding en toezicht van daders (preventie recidive).
* Onthaal, informatie en bijstand aan slachtoffers van strafbare feiten.
* Informatie en/of doorverwijzing voor burgers in conflict.
* Rapportage aan gerechtelijke en administratieve overheden.
* Uitvoering en opvolging van elektronisch toezicht.
* **Slachtofferhulp (CAW):** Begeleiding van slachtoffers van misdrijven, rampen of verkeersongevallen, alsook nabestaanden en getuigen. Bieden verwerkingshulp en praktische bijstand (bv. meegaan naar politie/dokter).
* **Veilige Huizen (voorheen Family Justice Center):** Gericht op gezinnen met ernstige conflicten en geweld. Werken op aanmelding door professionele diensten en richten zich op alle betrokkenen, met speciale aandacht voor kinderen. Ze bieden ondersteuning, creëren duidelijkheid in hulpverlening, verbinden cliënten met diensten, organiseren overleg en volgen dossiers op.
* **Bemiddeling tussen slachtoffer en dader (moderator vzw):** Brengt slachtoffers en daders vrijwillig samen onder begeleiding van een bemiddelaar om te praten over de gebeurtenissen, gevolgen en antwoorden te vinden.
#### 3.5.2 Forensisch sociaal werk binnen de gevangenis
* **JWW (Justitieel Welzijnswerk van het CAW):**
* Coördinatie van het hulpverleningstraject in de gevangenis.
* Voorbereiding op het leven na detentie, rekening houdend met alle relevante aspecten (familie, werk, etc.) en het voorkomen van herval.
* Ondersteuning van het behoud of herstel van banden met de sociale omgeving.
* Hulp en begeleiding aan gedetineerden, familie en andere betrokkenen.
* Informatie en advies over administratieve, financiële of andere zaken.
* Doorverwijzing naar gespecialiseerde hulpverlening.
* **PSD (Psychosociale Dienst vanuit de FOD Justitie):**
* Onthaal van nieuwe gedetineerden.
* Begeleiding tijdens detentie ter voorbereiding op re-integratie.
* Advies over strafuitvoeringsmodaliteiten (uitgaansvergunning, penitentiair verlof, voorwaardelijke invrijheidsstelling, elektronisch toezicht).
* Opstellen van een reclasseringsplan samen met de gedetineerde.
#### 3.5.3 Hulp- en dienstverlening binnen de gevangenis vanuit de Vlaamse Gemeenschap (Importmodel)
Verschillende beleidsdomeinen werken via het importmodel samen met de gevangenis:
* **Welzijn:** CAW (JWW) - Voorbereiden van re-integratie, zinvolle invulling van detentie, coördinatie hulpverleningstraject.
* **Cultuur:** Diverse vzw's en gemeentelijke diensten - Coördinatie en ondersteuning van cultureel aanbod (bv. bibwerking).
* **Gezondheid:** Voluit Vzw, Amfora Vzw - VAPH-ondersteuning voor gedetineerden en geïnterneerden met een handicap, forensische werking voor personen met een (vermoedelijke) beperking.
* **Onderwijs:** Vocvo vzw, CVO, CBE-Ligo - Coördinatie en ondersteuning van het onderwijsaanbod, onderwijs voor volwassenen.
* **Sport:** De Rode Antraciet czw, Sport Vlaanderen - Coördinatie en ondersteuning van sportaanbod, faciliteren van sport in detentie.
* **Tewerkstelling:** VDAB - Begeleiden van gedetineerden naar werk of opleiding.
#### 3.5.4 Online hulpverlening
* Toegankelijk voor slachtoffers, nabestaanden en daders buiten detentie (bv. hulplijn 'Stop it Now', zelfmoordlijn, teleonthaal).
* Voor daders in detentie is online hulpverlening beperkt (bv. telefonische hulplijnen zoals 1712), aangezien internetgebruik in gevangenissen niet is toegelaten.
### 3.6 Uitdagingen en ontwikkelingen in forensisch sociaal werk
* **Uitdaging 1: Balans tussen veiligheid en autonomie:** Het vinden van een balans tussen de veiligheid van cliënt, samenleving en hulpverlener, en de autonomie van de cliënt. Dit is cruciaal in drang- en dwangcontexten. Respect voor menselijke waardigheid en autonomie blijft een prioriteit.
* **Uitdaging 2: Complexe problematieken:** Forensische zorgvragers kampen vaak met meervoudige problematieken (psychiatrie, verstandelijke beperkingen, verslavingen, gedragsproblemen). De kernuitdaging is gedragsverandering en recidivepreventie, wat re-integratie bemoeilijkt door drempels zoals schulden, werk en huisvesting.
* **Uitdaging 3: Spanningsveld justitie-hulpverlening:** Het forensisch sociaal werk bevindt zich op de snijlijn van welzijnswerk (gericht op het individu) en justitie (gericht op maatschappelijke veiligheid en controle). Er dient gewaakt te worden dat hulpverlening niet louter instrumenteel wordt ingezet voor strafrechtelijke doelen. De autonomie van het forensisch welzijnswerk staat onder druk door de centralisatie van diensten binnen het Vlaams Agentschap Justitie en Handhaving, wat kan leiden tot een meer instrumentele benadering.
Het **importmodel** is een belangrijke methodiek waarbij externe organisaties hun aanbod in de gevangenismuren brengen, om zo de dienstverlening te verbreden en beter aan te sluiten bij de behoeften van gedetineerden, wat bijdraagt aan hun re-integratie en recidivepreventie.
---
# Uitdagingen en ontwikkelingen in forensisch sociaal werk
Dit onderwerp belicht de kernelementen van forensisch sociaal werk, met een specifieke focus op de inherente uitdagingen, de evoluerende aanpak, en de cruciale balans tussen veiligheid en cliëntautonomie.
### 4.1 Kernuitdagingen in forensisch sociaal werk
Forensisch sociaal werk wordt geconfronteerd met een reeks complexe uitdagingen die de effectiviteit en ethische uitvoering van de dienstverlening beïnvloeden.
#### 4.1.1 De balans tussen veiligheid en autonomie van de cliënt
Een van de meest fundamentele uitdagingen is het vinden van een evenwicht tussen de vereiste veiligheid – voor de maatschappij, de cliënt zelf, en de professional – en de autonomie van de cliënt.
* **Drang- en dwangcontexten:** Forensisch sociaal werk opereert vaak in situaties waar de autonomie van cliënten aanzienlijk is beperkt. Dit vereist een delicate afweging tussen het beschermen van de samenleving en het faciliteren van herstel en participatie van de cliënt. Rechterlijke beslissingen en wettelijke voorwaarden beperken de handelingsvrijheid van zowel de cliënt als de hulpverlener.
* **Respect voor waardigheid:** Ondanks het vaak strafbare of grensoverschrijdende gedrag van cliënten, is het essentieel om hun menselijke waardigheid en autonomie te respecteren.
#### 4.1.2 Complexe problematieken
De forensische context kent een toenemend aantal cliënten met zeer complexe en meervoudige problematieken, die zich in alle stadia van de strafrechtsketen manifesteren.
* **Meervoudige problematiek:** Cliënten vertonen vaak een combinatie van ernstige psychiatrische stoornissen, verstandelijke beperkingen, verslavingen en gedragsproblemen, wat een gespecialiseerde en gecoördineerde aanpak vereist.
* **Gedragsverandering en recidivepreventie:** De centrale doelstelling is het bevorderen van gedragsverandering bij de cliënt om de kans op herhaling van strafbaar gedrag (recidive) te verkleinen en een veilige maatschappelijke terugkeer te waarborgen.
* **Re-integratie als uitdaging:** Het opnieuw opnemen van de draad in de maatschappij na contact met justitie wordt belemmerd door drempels zoals schuldenlast, moeilijkheden bij het vinden van duurzaam werk met een strafrechtelijk verleden, en problemen bij het verkrijgen van geschikte huisvesting. Een ondersteunend netwerk is cruciaal, maar vaak ontbreekt dit of is het zeer beperkt. De maatschappij toont zich ook niet altijd even ontvankelijk voor re-integratie.
#### 4.1.3 Het spanningsveld tussen justitie en hulpverlening
Forensisch sociaal werk bevindt zich op het snijvlak van welzijnswerk en justitie, wat leidt tot inherente spanningen tussen de doelen van beide sectoren.
* **Verschillende doelen:** Welzijnswerk streeft fundamenteel naar het welzijn van individu en samenleving, terwijl justitie primair gericht is op maatschappelijke bescherming en veiligheid via controle. Het forensisch sociaal werk moet ervoor waken niet louter een instrument te worden voor het realiseren van strafrechtelijke doelstellingen.
* **Evolutie van het Vlaamse justitiebeleid:** Sinds de tweede staatshervorming in 1980 hebben de actoren van de Vlaamse Gemeenschap en Justitie zich verschillend ontwikkeld, met eigen doelstellingen. Vlaanderen richtte zich op autonome hulpverlening binnen de justitiecontext, terwijl het federale departement justitie zich focuste op hulpverlening in het kader van strafuitvoering. Het strategisch plan uit 2000 verlegde de focus van het autonome forensisch welzijnswerk steeds meer naar gedetineerden en reclassering. De oprichting van het agentschap justitie en handhaving in 2022 centraliseert Vlaamse forensische diensten, wat de autonomie van forensisch welzijnswerk onder druk zet en de nadruk legt op instrumentele hulpverlening voor strafrechtelijke doelen.
### 4.2 Recente ontwikkelingen in forensisch sociaal werk
De afgelopen jaren zijn er significante ontwikkelingen geweest in het forensisch sociaal werk, met name op beleidsmatig en organisatorisch vlak.
#### 4.2.1 Oprichting van het agentschap justitie en handhaving
De oprichting van het Vlaams agentschap justitie en handhaving in 2022 markeert een belangrijke verschuiving. Dit agentschap centraliseert een groeiend aantal diensten en organisaties die werkzaam zijn binnen de forensische context in Vlaanderen. Dit proces is nog volop gaande en heeft implicaties voor de autonomie van het forensisch welzijnswerk en de instrumentele inzet voor strafrechtelijke doelen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschuivingen binnen het beleid, zoals de oprichting van het agentschap justitie en handhaving, nauwlettend te volgen, aangezien deze directe invloed hebben op de praktijk van het forensisch sociaal werk.
#### 4.2.2 Vernieuwingen in de aanpak en doelgroep
Door de jaren heen is de doelgroep van het justitieel welzijnswerk aanzienlijk uitgebreid. Naast veroordeelde daders, is er nu ook aandacht voor beklaagden (in voorhechtenis), naastbestaanden van daders en slachtoffers. De focus is verschoven van enkel controle en preventie van recidive naar een bredere benadering die ook schadeherstel en re-integratie bevordert.
#### 4.2.3 Belang van multidisciplinaire samenwerking en mensenrechten
De complexiteit van de problematieken vereist een intensieve multidisciplinaire samenwerking met diverse instanties zoals politie, justitiehuizen, gevangenissen, en andere hulpverleningsorganisaties. Bovendien is de bescherming van mensenrechten een centraal gegeven in het forensisch sociaal werk. Wetgeving en jurisprudentie benadrukken dat vrijheidsberoving beperkt moet blijven tot het verlies van vrijheid, waarbij andere burgerlijke, sociale en culturele rechten behouden moeten blijven. De overbevolking in gevangenissen en de omstandigheden van geïnterneerden worden dan ook voortdurend getoetst aan internationale mensenrechtelijke standaarden.
> **Voorbeeld:** De juridische verankering van de basisrechten van gedetineerden, zoals beschreven in de wetgeving, betekent dat een gevangenisstraf enkel de vrijheid mag beperken. Bijkomende straffen zoals slechte voeding, slechte hygiëne of gebrek aan onderwijs zijn hierbij niet toegestaan.
### 4.3 Beleidsstructuur en organisatorische context
Het beleid rondom forensisch sociaal werk is versnipperd over verschillende bestuursniveaus en ministers, wat de complexiteit van de sector nog vergroot.
* **Federale overheid:** Verantwoordelijk voor het opsporen en bestraffen van daders, met bevoegdheden over rechtbanken, politie en gevangenissen. De minister van Justitie is hierbij centraal.
* **Vlaamse overheid:** Met de oprichting van het agentschap justitie en handhaving, richt de Vlaamse overheid zich steeds meer op de begeleiding van daders, slachtoffers en naastbestaanden, en neemt ook taken binnen strafuitvoering op zich. Justitiehuizen, het Vlaams Centrum voor Elektronisch Toezicht, en hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun naastbestaanden vallen hieronder. Het 'importmodel' is hierbij leidend, waarbij aangeboden diensten buiten de gevangenismuren ook binnen de muren beschikbaar worden gesteld.
* **Samenwerking met welzijnsorganisaties:** Organisaties zoals het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk) spelen een cruciale rol in het bieden van welzijnsgerelateerde hulp, zoals de voorbereiding op re-integratie.
De diverse beleidsdomeinen en organisaties, waaronder cultuur, gezondheid, onderwijs, sport en tewerkstelling, werken samen om een zo breed mogelijk aanbod te garanderen voor justitiabelen, zowel binnen als buiten de gevangenismuren. Dit omvat ondersteuning op gebied van werk, opleiding, cultuurparticipatie, gezondheidszorg en onderwijs.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gedetineerde | Iemand die op basis van het strafrecht is opgenomen in een gevangenis of psychiatrische instelling. |
| Voorhechtenis | Een vorm van strafrechtelijke vrijheidsberoving van een verdachte die nog niet is veroordeeld, maar wordt verdacht van een strafbaar feit, met als doel het opsporingsonderzoek niet te verstoren, vluchtgevaar te voorkomen, de maatschappij te beschermen tegen recidive en de openbare orde te handhaven. |
| Veroordeelde | Iemand die in een rechtszaak door een rechter schuldig is bevonden aan een strafbaar feit en daardoor een straf krijgt opgelegd, zoals een boete, een alternatieve straf of een gevangenisstraf. |
| Geïnterneerde | In België een veiligheidsmaatregel die aan daders met een psychiatrische problematiek de benodigde zorg verstrekt, waarbij de rechter beslist tot internering om de maatschappij te beschermen en de betrokkene de nodige zorg te bieden voor maatschappelijke re-integratie. |
| Recidive | Het opnieuw plegen van strafbare feiten door iemand die daarvoor al veroordeeld is; in het strafrecht kan dit leiden tot een zwaardere straf. |
| Reclassering | De organisatie en activiteiten gericht op de re-integratie van (ex-)gedetineerden in de samenleving, met als doel het voorkomen van recidive door middel van begeleiding, toezicht en steunprogramma's. |
| Importmodel | Een aanbodmodel waarbij organisaties die buiten de gevangenismuren hulp- of dienstverlening bieden, dit ook binnen de gevangenismuren aanbieden aan gedetineerden. |
| Justitieel welzijnswerk | Welzijnswerk dat opereert op het snijvlak met (straf)recht, gericht op mensen die rechtstreeks of onrechtstreeks geconfronteerd worden met een strafrechtelijke interventie, zoals daders, slachtoffers en naastbestaanden. |
| Forensisch sociaal werk | Een vorm van justitieel welzijnswerk met een focus op daders, gericht op het begeleiden en ondersteunen van mensen met psychische stoornissen of gedragsproblemen, vaak met als doel recidive te verminderen. |
| Drang- en dwangcontext | Omgevingen waarin forensisch sociaal werk plaatsvindt en zorg verplicht of sterk gestimuleerd wordt, met als doel de veiligheid van cliënt en omgeving te waarborgen, terwijl de autonomie van de cliënt zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. |
| Multidisciplinaire samenwerking | Essentiële samenwerking met verschillende diensten en organisaties zoals politie, gevangenissen en andere hulpverleners, waarbij de samenwerking met (netwerk)partners richtinggevend is wanneer het juridisch kader daartoe aanleiding geeft. |
| recidivepreventie | Een centraal doel in het forensisch sociaal werk, gericht op het verminderen van de kans dat een cliënt opnieuw strafbare feiten pleegt door middel van behandeling, begeleiding en het bevorderen van maatschappelijke participatie. |
| Re-integratie en participatie | Het proces waarbij een professional cliënten begeleidt naar een (opnieuw) zelfstandig functioneren in de samenleving door middel van opvoeding, scholing, werk en therapie, zowel in het belang van de cliënt als om recidive te voorkomen. |
| Detentieschade | Schade die optreedt tijdens detentie, bijvoorbeeld door slechte leefomstandigheden, die beperkt moet worden om de grondrechten van gedetineerden te waarborgen. |
| Versnippering van beleid | Een situatie in België waarbij verschillende beleidsniveaus, regeringen en ministers verantwoordelijk zijn voor uiteenlopende delen van het justitiële domein, wat leidt tot een gefragmenteerde aanpak. |
| Justitiehuizen | Instanties die onder de Vlaamse overheid vallen en verantwoordelijk zijn voor maatschappelijke onderzoeken, begeleiding van werkstraffen, daderbegeleiding, slachtofferonthaal en het informeren van burgers betrokken in conflicten of gerechtelijke procedures. |
| Slachtofferonthaal | Een dienst binnen justitiehuizen die informatie en bijstand verleent aan slachtoffers en nabestaanden tijdens de volledige gerechtelijke procedure, zodat zij hun rechten kennen en kunnen doen gelden. |
| Veilige huizen | Centra, voorheen bekend als Family Justice Centers, die gezinnen helpen bij ernstige conflicten die leiden tot geweld, door ondersteuning te bieden, duidelijkheid te scheppen in hulpverlening en verbindingen te creëren tussen het gezin en betrokken diensten. |
| Bemiddeling tussen slachtoffer en dader | Een proces waarbij Moderator vzw slachtoffers en daders samenbrengt op vrijwillige basis, ondersteund door een bemiddelaar, om te praten over het gebeurde, de gevolgen en zo een plaats te geven aan de ervaringen. |
| Psychosociale dienst (PSD) | Een dienst vanuit de FOD Justitie die het onthaal van gedetineerden verzorgt, hen begeleidt tijdens detentie, advies geeft over strafuitvoeringsmodaliteiten en helpt bij het opstellen van een reclasseringsplan. |
| Meervoudige problematiek | De situatie waarbij cliënten in de forensische zorg een combinatie hebben van ernstige psychiatrische stoornissen, verstandelijke beperkingen, verslavingen en gedragsproblemen, wat een complexe aanpak vereist. |
Cover
les 11
Summary
# Cybercriminaliteit: aard en aanpak
Cybercriminaliteit: aard en aanpak
Dit onderwerp verkent de definitie, diverse vormen en de aanpak van cybercriminaliteit, met aandacht voor zowel inhoudelijke als procedurele aspecten, en de relevante internationale en Europese instrumenten.
## 1. Aard van cybercriminaliteit
Cybercriminaliteit omvat een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair hulpmiddel, hetzij als primair doelwit. Deze misdrijven verschijnen frequent in het nieuws en vertonen vaak gelijkenissen met traditionele offline misdaadcategorieën zoals fysieke of seksuele schade, en financiële misdrijven.
### 1.1 Onderscheid tussen cyber-enabled en cyber-afhankelijke misdrijven
Cybercriminaliteit kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Cyber-enabled (cyber-gefaciliteerde) misdrijven:** Dit zijn traditionele misdrijven die gefaciliteerd worden door technologie.
* Voorbeelden: fraude, identiteitsdiefstal, seksueel misbruik van kinderen, niet-consensuele verspreiding van beelden.
* **Cyber-afhankelijke misdrijven:** Dit zijn misdrijven die enkel bestaan dankzij de technologie.
* Voorbeelden: hacking, systeemmanipulatie, malware-implementatie.
### 1.2 Vormen en voorbeelden van cybercriminaliteit
* **Seksuele uitbuiting en afpersing:** Een terugkerend patroon omvat het aangaan van een online relatie met een onbekend persoon, het overhalen van slachtoffers om intieme beelden te versturen, en deze beelden vervolgens te gebruiken voor sextortion door te dreigen met publicatie tenzij betaling wordt verricht.
* **Online stalking:** Stalking vindt steeds vaker online plaats met behulp van trackingtechnologieën en intimidatie via digitale middelen. Dit kan leiden tot angst, schaamte, psychologische schade en gevolgen voor het professionele en sociale leven.
* **Malware en ransomware:** Phishing wordt vaak ingezet om malware en ransomware te installeren. Slachtoffers kunnen individuen, bedrijven of kritieke entiteiten zoals ziekenhuizen en energieproviders zijn. Bij ransomware-aanvallen worden apparaten vergrendeld, toegang tot bestanden ontzegd en losgeld geëist. Aanvallen op kritieke infrastructuur kunnen hele samenlevingen ontwrichten.
* **Investeringsfraude:** Hierbij proberen criminelen slachtoffers te overtuigen om te investeren in niet-bestaande of valse financiële producten, vaak met de belofte van hoge rendementen met weinig risico. Na ontvangst van geld verdwijnen de fraudeurs vaak spoorloos. Slachtoffers worden benaderd via sociale media, advertenties, valse websites, e-mails, datingplatforms, WhatsApp, sms en telefonisch.
* **Voorbeeld:** Een documentaire belichtte grootschalige fraude via Facebook-advertenties, gebruik van valse aanbevelingen door bekende publieke figuren, doorverwijzing naar valse investeringsplatforms, en de geleidelijke afname van steeds grotere geldbedragen. Miljoenen euro's werden verloren, met een gemiddeld verlies per slachtoffer van ongeveer €37.000.
* **Financiële cybercriminaliteit:** Dit omvat onder andere phishing om creditcardgegevens te verkrijgen, investeringsfraude (cryptovaluta of aandelen) en identiteitsdiefstal. Phishing vindt plaats via e-mail, sms, WhatsApp en telefoongesprekken, waarbij officiële organisaties worden geïmiteerd om persoonlijke gegevens te verkrijgen.
* **Hacking:** Dit wordt gedefinieerd als ongeautoriseerde toegang tot een informatiesysteem.
* **Ethisch hacken:** Het opsporen van kwetsbaarheden zonder kwaadwillige intentie. Sinds 15 februari 2023 zijn ethische hackers in België vrijgesteld van strafrechtelijke aansprakelijkheid onder strikte voorwaarden, zoals het handelen zonder frauduleuze opzet, het tijdig informeren van de organisatie en het Centre for Cybersecurity Belgium (CCB), en het respecteren van vertrouwelijkheid.
### 1.3 De rol van kunstmatige intelligentie (AI)
AI intensiveert cybercriminaliteit aanzienlijk:
* Phishingberichten zijn taalkundig perfect.
* Voice deepfakes worden gebruikt om CEO's te imiteren.
* AI-gegenereerde beelden en video's verhogen de geloofwaardigheid van scams.
* Dit bemoeilijkt onderzoeken en de toewijzing van verantwoordelijkheid.
### 1.4 Online seksueel misbruik van kinderen (CSAM)
Digitalisering heeft geleid tot een verhoogde prevalentie van CSAM door vereenvoudigde productie, wereldwijde distributie en live streaming van misbruik. Kinderen worden via sociale media en gamingplatforms benaderd ("grooming") met als doel het verkrijgen van beelden of het plegen van misbruik in het echte leven. De wetgeving criminaliseert de hele keten, van productie tot verwerving en bezit. Er bestaan discussies over uitzonderingen, zoals consensuele sexting tussen minderjarigen boven de zestien jaar, met wederzijdse toestemming, hoewel dit niet geldt bij verspreiding aan derden, bepaalde familierelaties, of indien de dader misbruik maakt van een positie van vertrouwen of gezag.
### 1.5 Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden
Dit misdrijf veroorzaakt ernstige psychologische schade en kan leiden tot zelfmoord. AI-gegenereerde deepfakes veroorzaken vergelijkbare schade en worden steeds vaker meegenomen in wetgeving. Het centrale juridische criterium is toestemming.
### 1.6 Uitdagingen
Belangrijke uitdagingen bij de aanpak van cybercriminaliteit omvatten:
* Snelle technologische evolutie.
* Criminelen die de wetshandhaving te slim af zijn.
* Beperkte middelen van de wetshandhaving.
* Het territoriale karakter van het strafrecht.
* Gebrek aan wereldwijde harmonisatie.
* Criminelen die juridische mazen en jurisdicties met zwakke handhavingsomgevingen uitbuiten.
## 2. Procedurele aspecten en aanpak
Het onderzoeken van cybercriminaliteit is bijzonder moeilijk vanwege de grenzeloze aard van het internet, de vaak internationale spreiding van daders en slachtoffers, en de moeilijkheid om daders op te sporen. Internationale instrumenten trachten de grensoverschrijdende bewijsverzameling, digitale dataopslag en samenwerking tussen wetshandhavingsinstanties te faciliteren.
### 2.1 Procedurele uitdagingen
* **Vlugge bewijzen:** Digitale bewijzen zijn vaak vluchtig en kunnen snel verloren gaan.
* **Anonymiteit:** Daders maken gebruik van anonimiteitstools.
* **Internationale jurisdictie:** Servers bevinden zich vaak in het buitenland, wat juridische complicaties oplevert.
* **Cryptocurrencies:** Het traceren van transacties met cryptocurrencies is complex.
### 2.2 Procedurele instrumenten
* **Data preservation:** Het bewaren van digitale gegevens.
* **Production orders:** Bevelen om specifieke computergegevens te overleggen.
* **Digital searches:** Doorzoekingen van digitale systemen.
* **Real-time interception:** Realtime onderschepping van communicatie (met waarborgen).
### 2.3 Internationale en Europese instrumenten
* **Raad van Europa Cybercrimeverdrag (Boedapest Conventie, 2001):** Het eerste uitgebreide cybercrimeverdrag, open voor niet-Europese landen. Het streeft naar harmonisatie van strafbare feiten, procedurele bevoegdheden en internationale samenwerking (via een 24/7 contactnetwerk).
* **Verenigde Naties Cybercrimeverdrag (2024):** Na jaren van onderhandelingen aangenomen, maar gecontesteerd vanwege zorgen over mensenrechten en mogelijke misbruik van surveillancebevoegdheden. De EU plant het te ondertekenen, de VS niet. Het verdrag beoogt de criminalisering van cyberafhankelijke en cyber-enabled misdrijven en faciliteert internationale samenwerking.
* **EU-instrumenten:**
* Richtlijn inzake seksueel misbruik van kinderen (2011).
* Richtlijn inzake aanvallen op informatiesystemen (2013).
* Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (inclusief cybergeweld).
* **E-Evidence Verordening:** Maakt directe verzoeken aan dienstverleners mogelijk met strikte deadlines voor het verkrijgen van elektronisch bewijs in strafrechtelijke procedures. Een Europese productieverordening moet snellere toegang tot bewijs mogelijk maken (10 dagen, of 8 uur in spoedgevallen). Een Europese bewaringsverordening maakt het mogelijk data te bewaren voor toekomstige verzoeken.
* **Belgisch Procedureel Recht:** Omvat de inbeslagname van data, (niet-geheime en geheime) computer- en netwerkdoorzoekingen, bewaringsbevelen, identificatie van internetgebruikers, en verplichtingen tot medewerking voor providers. Ook "legaal hacken" onder gerechtelijk toezicht is mogelijk.
### 2.4 EU Cybersecurity Strategie
De EU streeft naar een open, veilige en beveiligde cyberspace. Belangrijke instrumenten hierin zijn:
* **NIS-richtlijn (en NIS2):** Vereist nationale strategieën, bevoegde autoriteiten, samenwerkingsmechanismen en meldingsplichten voor essentiële en belangrijke entiteiten. Topmanagement kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.
* **Cybersecurity Act (Verordening (EU) 2019/881):** Definieert cybersecurity als de activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, gebruikers en andere betrokkenen te beschermen tegen cyberdreigingen.
* **Cyber Resilience Act:** Stelt regels op voor het op de markt brengen van producten met digitale elementen om de cybersecurity ervan te waarborgen. Dit omvat essentiële vereisten voor ontwerp, ontwikkeling, productie en het verwerken van kwetsbaarheden gedurende de gehele levenscyclus van het product. Fabrikanten blijven verantwoordelijk voor de cybersecurity van een product.
> **Tip:** De strijd tegen cybercriminaliteit vereist een multidisciplinaire aanpak, waarbij zowel wetgevende, procedurele als technologische maatregelen centraal staan. Internationale samenwerking is cruciaal vanwege de grensoverschrijdende aard van deze misdrijven.
> **Voorbeeld:** De introductie van de E-Evidence Verordening toont de pogingen om de procedurele obstakels bij het verkrijgen van digitaal bewijs in grensoverschrijdende zaken te verminderen, met als doel een snellere en effectievere rechtshandhaving.
---
# Specifieke vormen van cybercriminaliteit
Hier is de studiehandleiding voor specifieke vormen van cybercriminaliteit.
## 2. Specifieke vormen van cybercriminaliteit
Dit onderdeel van de analyse belicht diverse specifieke soorten cybercriminaliteit, waaronder seksuele uitbuiting, online stalking, malware, ransomware, investeringsfraude, en de versterkende rol van kunstmatige intelligentie in deze misdrijven.
### 2.1 Seksuele uitbuiting en afpersing
Een terugkerend patroon binnen deze categorie is het aangaan van een online relatie met een onbekende, waarna slachtoffers worden overgehaald om intieme beelden te versturen. Deze beelden worden vervolgens gebruikt voor 'sextortion', waarbij dreiging met publicatie wordt gebruikt om betalingen af te dwingen.
### 2.2 Online stalking
Stalking vindt steeds vaker online plaats. Hierbij maken criminelen gebruik van trackingtechnologieën en intimidatie via digitale middelen. Deze vormen van cybercriminaliteit hebben ernstige gevolgen, waaronder angst, schaamte, psychologische schade en langdurige negatieve effecten op het professionele en sociale leven van de slachtoffers.
### 2.3 Malware en ransomware
Phishing wordt vaak ingezet als middel om malware en ransomware te installeren. Zowel individuen als bedrijven, en zelfs kritieke sectoren zoals ziekenhuizen, energiecentrales, transportbedrijven en waterdiensten, kunnen slachtoffer worden. Bij ransomware worden apparaten vergrendeld, wordt de toegang tot bestanden en data ontzegd en wordt losgeld geëist. Aanvallen op kritieke infrastructuur kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting.
> **Tip:** Malware is kwaadaardige software ontworpen om computersystemen te beschadigen of ongeautoriseerd toegang te krijgen. Ransomware is een specifieke vorm van malware die gegevens versleutelt en losgeld eist voor ontsleuteling.
### 2.4 Investeringsfraude
Investeringsfraude omvat oplichtingspraktijken waarbij criminelen proberen slachtoffers te overhalen geld te investeren in niet-bestaande of valse financiële producten, zoals crypto- of forexproducten. Vaak worden hoge rendementen met weinig risico beloofd, wat een valstrik is om geld te stelen. Na ontvangst van het geld verdwijnen de fraudeurs vaak spoorloos. Slachtoffers worden benaderd via sociale media, advertenties, valse websites of platforms, e-mails, datingwebsites en -apps, WhatsApp, sms en telefoongesprekken.
> **Voorbeeld:** Een documentaire belichtte wijdverspreide fraude via Facebookadvertenties, waarbij valse aanbevelingen van bekende publieke figuren werden gebruikt om slachtoffers naar nep-investeringsplatforms te leiden. Grote sommen geld, soms tienduizenden tot honderdduizenden euro's, werden hierbij geleidelijk afgetroggeld. Er werd gerapporteerd dat in het eerste halfjaar van 2025 14,6 miljoen euro aan spaargeld verloren ging, een stijging van 24% ten opzichte van 2020, met een gemiddeld verlies per Belgisch slachtoffer van ongeveer 37.000 euro. Deze operaties worden vaak uitgevoerd door professionele criminele organisaties vanuit callcenters in het buitenland.
### 2.5 Financiële cybercriminaliteit
Voorbeelden van financiële cybercriminaliteit zijn phishing om creditcardgegevens te verkrijgen, investeringsfraude (in cryptovaluta of aandelen), en identiteitsdiefstal. Phishing vindt plaats via e-mail, sms, WhatsApp-berichten en telefoongesprekken. De berichten lijken authentiek en imiteren officiële organisaties om persoonsgegevens te ontfutselen, die vervolgens voor fraude worden gebruikt.
### 2.6 De rol van kunstmatige intelligentie (AI)
Kunstmatige intelligentie heeft cybercriminaliteit aanzienlijk geïntensiveerd. AI maakt phishingberichten taalkundig perfect, stem-deepfakes kunnen CEO's of leidinggevenden imiteren, en AI-gegenereerde beelden en video's verhogen de geloofwaardigheid van frauduleuze communicatie. Dit resulteert in overtuigendere oplichting, moeilijkere onderzoeken en complexere attibutie van verantwoordelijkheid.
### 2.7 Cyberafhankelijk en cybergefaciliteerd misdrijf
Cybercriminaliteit kan breed worden omschreven als een reeks criminele activiteiten waarbij digitale technologieën, computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair instrument, hetzij als primair doelwit.
* **Cybergefaciliteerde misdrijven (Cyber-enabled Crimes):** Traditionele misdrijven die worden gefaciliteerd door technologie, zoals fraude, identiteitsdiefstal, seksueel misbruik van kinderen en het delen van beelden zonder toestemming.
* **Cyberafhankelijke misdrijven (Cyber-dependent Crimes):** Misdrijven die enkel bestaan dankzij technologie, zoals hacking, systeeminterferentie en de inzet van malware.
### 2.8 Online seksuele uitbuiting van kinderen
Technologie en digitalisering bieden nieuwe wegen voor seksuele delinquenten om contact te leggen met en kinderen te verleiden tot seksuele activiteiten ("grooming"). Dit omvat het bekijken en deelnemen aan online seksueel misbruik via live videostreaming, het verspreiden van materiaal met kinder seksuele uitbuiting (inclusief zelf gegenereerde inhoud uit "sexting"), en het plegen van seksuele afpersing van kinderen.
#### 2.8.1 Child Sexual Abuse Material (CSAM)
De digitalisering heeft geleid tot een verhoogde prevalentie en vereenvoudigde wereldwijde distributie van CSAM, inclusief live streaming van misbruik. Kinderen worden via sociale media en gamingplatforms benaderd, wat kan leiden tot het verzoek om beelden of zelfs tot misbruik in de echte wereld.
#### 2.8.2 Criminalisering en uitzonderingen
De wetgeving criminaliseert de gehele keten: productie, distributie, aanschaf, bezit, en het verkrijgen van toegang tot CSAM. In juridische evoluties wordt rekening gehouden met consensuele sexting tussen minderjarigen, met uitzonderingen waar wederzijdse toestemming bestaat en de minderjarigen de leeftijd van seksuele toestemming hebben bereikt. België heeft een expliciete uitzondering geïntroduceerd, hoewel er discussie blijft over leeftijdsgrenzen en de bescherming van jongere adolescenten.
> **Tip:** Het juridische kader inzake online seksuele uitbuiting van kinderen evolueert voortdurend, met internationale verdragen zoals de Lanzarote Conventie en EU-richtlijnen die de definitie en reikwijdte van misdrijven aanpassen, waarbij de focus verschuift van "kinderpornografie" naar "materiaal met kinder seksuele uitbuiting" (CSAM).
#### 2.8.3 Rechtsinstrumenten
Belangrijke rechtsinstrumenten zijn het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, de Lanzarote Conventie (2007), de EU-richtlijn (2011) en de nieuwe VN Cybercriminaliteitsverdrag. De Conventie inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Lanzarote Conventie) beoogt de preventie en bestrijding van seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen, de bescherming van slachtoffers en het bevorderen van internationale samenwerking, met bijzondere aandacht voor het groeiende gebruik van informatietechnologieën (ICT).
##### 2.8.3.1 Strafbare feiten met betrekking tot materiaal met kinder seksuele uitbuiting
Elke partij neemt de nodige wetgevende en andere maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende opzettelijke handelingen, wanneer deze zonder recht worden gepleegd, worden gecriminaliseerd:
* Productie van materiaal met kinder seksuele uitbuiting.
* Het aanbieden of beschikbaar stellen van materiaal met kinder seksuele uitbuiting.
* Distributie of transmissie van materiaal met kinder seksuele uitbuiting.
* Verkrijgen van materiaal met kinder seksuele uitbuiting voor eigen gebruik of voor een ander persoon.
* Bezitten van materiaal met kinder seksuele uitbuiting.
* Opzettelijk toegang verkrijgen, via informatietechnologie en communicatietechnologie, tot materiaal met kinder seksuele uitbuiting.
##### 2.8.3.2 Seksuele intimidatie van kinderen
De Conventie definieert seksuele intimidatie van kinderen als het opzettelijk voorstellen, via informatietechnologie en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind onder de leeftijd van seksuele toestemming, met het oog op het plegen van een seksueel misdrijf tegen dat kind.
##### 2.8.3.3 Uitzonderingsgrond voor consensueel materiaal
Het Belgische Strafwetboek bevat een uitzonderingsgrond voor het consensueel maken, bezitten en onderling delen van seksueel getinte inhoud door minderjarigen boven de zestien jaar, mits er wederzijdse toestemming is. Deze uitzondering geldt niet onder bepaalde voorwaarden, zoals verspreiding naar derden, familierelaties met specifieke gradaties, of wanneer de dader een positie van vertrouwen of gezag over het kind heeft.
> **Tip:** De juridische definitie van het bekijken van beelden van seksueel misbruik van minderjarigen via ICT, zoals vastgelegd in het Belgische Strafwetboek, is breed en omvat het zich toegang verschaffen tot dergelijke beelden. De straffen kunnen variëren van een gevangenisstraf van één jaar tot drie jaar en een geldboete van vijfhonderd euro tot tienduizend euro.
### 2.9 Niet-consensuele verspreiding van intieme beelden
Dit misdrijf veroorzaakt ernstige psychologische schade, heeft gevolgen voor het professionele en persoonlijke leven van slachtoffers, en heeft in sommige gevallen tot zelfmoorden geleid. AI-gegenereerde deepfakes veroorzaken vergelijkbare schade en worden steeds vaker in de wetgeving aangepakt. Toestemming is hierbij het centrale juridische criterium.
### 2.10 Hacking
Hacking wordt gedefinieerd als ongeautoriseerde toegang tot een informatiesysteem. In tegenstelling hiermee staat ethisch hacken, dat gericht is op het detecteren van kwetsbaarheden zonder kwaadaardige intentie. Historisch gezien bevond ethisch hacken zich in een juridisch grijs gebied.
#### 2.10.1 Juridisch kader in België (2023)
Ethische hackers zijn vrijgesteld van strafrechtelijke aansprakelijkheid indien zij handelen zonder intentie om schade te veroorzaken, hun acties beperken tot noodzakelijke tests, de betreffende organisatie onmiddellijk informeren, het Centrum voor Cybersecurity België (CCB) op de hoogte stellen en vertrouwelijkheid respecteren. België promoot ethisch hacken via initiatieven zoals 'Hack the Government'.
> **Voorbeeld:** Het 'Hack the Government'-initiatief legde 70 unieke kwetsbaarheden bloot, wat aantoont hoe ethisch hacken kan bijdragen aan het versterken van de digitale veiligheid.
#### 2.10.2 Definitie van kwetsbaarheid
Een kwetsbaarheid wordt gedefinieerd als een zwakte, vatbaarheid of defect van een activum of van een netwerk en informatiesysteem dat door een cyberdreiging kan worden uitgebuit.
---
# Cyberbeveiliging en juridische kaders
Hieronder volgt een samenvatting van het onderwerp "Cyberbeveiliging en juridische kaders", opgesteld conform de gestelde eisen.
## 3. Cyberbeveiliging en juridische kaders
Dit onderwerp behandelt de doelstellingen van cybersecurity, de belangrijkste EU-regelgeving zoals de NIS2-richtlijn en de Cyber Resilience Act, en de implementatie ervan op nationaal niveau, inclusief de rol van het Centre for Cybersecurity Belgium.
### 3.1 Doelstellingen van cybersecurity
Cybersecurity heeft als primair doel het beschermen van netwerken, informatiesystemen, gebruikers en de samenleving in het algemeen tegen cyberdreigingen. Deze aanvallen kunnen verschillende motivaties hebben, waaronder criminele, politieke of staatsgesponsorde intenties. De doelwitten variëren van individuen en bedrijven tot kritieke infrastructuren.
> **Tip:** Cybersecurity is een breed concept dat zowel technische als organisatorische maatregelen omvat om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie en systemen te waarborgen.
De definitie van cybersecurity, zoals vastgelegd in de Cybersecurity Act, omvat "de activiteiten die nodig zijn ter bescherming van netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen, en andere personen die worden getroffen door cyberdreigingen."
### 3.2 Europees juridisch kader voor cybersecurity
Het Europese Unie heeft een ambitieus kader ontwikkeld om de cybersecurity binnen de lidstaten te versterken. De belangrijkste pijlers hiervan zijn de NIS2-richtlijn en de Cyber Resilience Act.
#### 3.2.1 NIS2-richtlijn (Richtlijn (EU) 2022/2555)
De NIS2-richtlijn, ook wel bekend als de Network and Information Security 2 Directive, heeft tot doel het nastreven van een hoog gemeenschappelijk niveau van cybersecurity in de gehele Unie. De belangrijkste vernieuwingen en vereisten omvatten:
* **Verbetering van nationale cybersecuritycapaciteiten:** Lidstaten moeten nationale cybersecuritystrategieën opstellen, nationale bevoegde autoriteiten aanwijzen, cybercrisismanagementautoriteiten inrichten en contactpunten en computer security incident response teams (CSIRTs) opzetten.
* **Samenwerking op nationaal en EU-niveau:** Er is voorzien in een samenwerkingsgroep, een netwerk van CSIRTs, en een Europees netwerk van cybercrisis-coördinatiecentra.
* **Cybersecurity risicobeheer en rapportageverplichtingen:** Essentiële en belangrijke entiteiten binnen cruciale sectoren zijn onderworpen aan strikte risicobeheermaatregelen en meldingsplichten voor incidenten.
* **Verantwoordelijkheid van topmanagement:** Topmanagers kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor het niet naleven van de verplichtingen onder de richtlijn.
* **Uitgebreide sectoren:** De richtlijn breidt de reikwijdte uit naar sectoren van hoge kritikaliteit (energie, transport, bankwezen, gezondheidszorg, drinkwater, afvalwater, digitale infrastructuur, ICT-dienstbeheer, openbaar bestuur, ruimtevaart) en andere kritieke sectoren (post- en koeriersdiensten, afvalbeheer, chemie, voedsel, productie van medische apparatuur, computers en elektronica, machines, voertuigen, digitale providers en onderzoeksinstellingen).
* **Hoge boetes:** Sancties bij niet-naleving kunnen aanzienlijk zijn.
#### 3.2.2 Cyber Resilience Act
De Cyber Resilience Act heeft als doel de cybersecurity van producten met digitale elementen te verbeteren door regels op te stellen voor het op de markt brengen van dergelijke producten. De kernaspecten zijn:
* **Essentiële vereisten:** Verplichtingen voor het ontwerp, de ontwikkeling en de productie van producten met digitale elementen, met een focus op cybersecurity.
* **Verantwoordelijkheden van economische operatoren:** Producenten blijven verantwoordelijk voor de cybersecurity van hun producten gedurende de gehele levenscyclus, inclusief het beheren van kwetsbaarheden.
* **Levenscyclusbeheer van kwetsbaarheden:** Fabrikanten moeten processen opzetten voor het afhandelen van kwetsbaarheden om de cybersecurity gedurende de hele levensduur te waarborgen.
* **Transparantie voor consumenten:** Consumenten moeten correct worden geïnformeerd over de cybersecuritykenmerken van de producten die zij kopen en gebruiken.
* **Toepassingsgebied:** De wet is van toepassing op een breed scala aan hardware- en softwareproducten die verbonden zijn met het internet (bedraad of draadloos), inclusief oplossingen voor gegevensverwerking op afstand, zoals browsers, besturingssystemen, firewalls, routering- en beheersystemen.
* **Beveiliging door ontwerp:** De nadruk ligt op "security by design" en verplichte updates.
> **Tip:** Zowel de NIS2-richtlijn als de Cyber Resilience Act benadrukken het belang van een proactieve benadering van cybersecurity, waarbij de verantwoordelijkheid niet alleen bij de eindgebruiker ligt, maar ook bij de ontwerpers en aanbieders van digitale producten en diensten.
### 3.3 Implementatie op nationaal niveau: België
Op nationaal niveau worden de Europese initiatieven vertaald in concrete beleidsmaatregelen en implementaties.
#### 3.3.1 Rol van het Centre for Cybersecurity Belgium (CCB)
Het Centre for Cybersecurity Belgium (CCB) speelt een centrale rol in de Belgische implementatie van de cybersecuritywetgeving.
* **Aanstelling:** Het CCB is aangewezen als nationale bevoegde autoriteit en als nationaal CSIRT (Computer Security Incident Response Team).
* **Implementatie NIS2:** België heeft de NIS2-richtlijn vroegtijdig geïmplementeerd, waarbij het CCB een sleutelrol heeft in het creëren van meldingsplatformen en het verstrekken van richtlijnen. Entiteiten moeten zich registreren, risicobeheer implementeren en incidenten binnen strikte termijnen rapporteren.
* **Ethical Hacking:** Sinds 15 februari 2023 zijn ethische hackers in België vrijgesteld van strafrechtelijke aansprakelijkheid onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten:
* Handelen zonder frauduleuze intentie of opzet om schade te berokkenen.
* Onmiddellijke melding van ontdekte kwetsbaarheden aan de verantwoordelijke organisatie en uiterlijk bij de melding aan het nationale CSIRT.
* Niet verder gaan dan noodzakelijk en proportioneel om de kwetsbaarheid te verifiëren.
* Het niet openbaar maken van kwetsbaarheidsinformatie zonder toestemming van het nationale CSIRT.
* **Definitie van kwetsbaarheid:** Een kwetsbaarheid wordt gedefinieerd als "een zwakheid, vatbaarheid of defect van een activum of van een netwerk- en informatiesysteem dat door een cyberdreiging kan worden uitgebuit."
> **Voorbeeld:** Initiatieven zoals "Hack the Government" in België bevorderen ethisch hacken door studenten en professionals de kans te geven om de beveiliging van overheidsnetwerken te testen, wat leidt tot de ontdekking van een aanzienlijk aantal unieke kwetsbaarheden.
#### 3.3.2 Andere nationale instrumenten
Naast de implementatie van EU-richtlijnen, kent België ook eigen wetgeving, zoals de Wet op de informaticacriminaliteit van 2000. Op procedureel vlak biedt het Belgisch Strafwetboek mogelijkheden voor het uitvoeren van digitale zoekacties, behoud van gegevens, en wettelijke "inkijkoperaties" (legal hacking) onder gerechtelijk toezicht.
### 3.4 Verband met cybercriminaliteit
Hoewel dit onderwerp zich primair richt op cybersecurity, is het belangrijk om de link met cybercriminaliteit te erkennen. De juridische kaders voor cybersecurity leggen de basis voor het voorkomen en bestrijden van de technologische aspecten die door cybercriminelen worden misbruikt. Maatregelen voor cybersecurity dragen direct bij aan het verminderen van de kans op succesvolle cyberaanvallen die gericht zijn op het plegen van criminele feiten. De complexiteit van het bestrijden van cybercriminaliteit, mede door grensoverschrijdende aspecten en snelle technologische evolutie, onderstreept het belang van een robuust en geharmoniseerd juridisch kader voor cybersecurity.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cybercriminaliteit | Een breed scala aan criminele activiteiten waarbij computers en informatiesystemen betrokken zijn, hetzij als primair middel, hetzij als primair doelwit. |
| Cybersecurity | De activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen, en andere personen die door cyberdreigingen worden getroffen, te beschermen. |
| Substantief strafrecht | Het deel van het strafrecht dat zich bezighoudt met de definitie van strafbare feiten en de bijbehorende straffen, in de context van cybercriminaliteit de vraag welke online gedragingen strafbaar zijn. |
| Procedureel strafrecht | Het deel van het strafrecht dat de regels en procedures omvat voor het onderzoek, de vervolging en de berechting van strafbare feiten, inclusief cybercriminaliteit, zoals bewijsvergaring en rechtshulp. |
| Malware | Schadelijke software die ontworpen is om computersystemen te beschadigen, te ontregelen of ongeautoriseerde toegang te verkrijgen, zoals virussen, wormen en Trojaanse paarden. |
| Ransomware | Een type malware dat de toegang tot bestanden of systemen van het slachtoffer blokkeert en losgeld eist voor het herstel van de toegang. |
| Phishing | Een vorm van internetfraude waarbij criminelen zich voordoen als betrouwbare entiteiten om slachtoffers te misleiden tot het verstrekken van gevoelige informatie, zoals wachtwoorden en creditcardgegevens. |
| Sextortion | Afpersing waarbij intieme beelden of video's van een slachtoffer worden gebruikt als dreigmiddel, vaak met de eis tot betaling om verspreiding te voorkomen. |
| Online stalking | Het herhaaldelijk en ongerechtvaardigd benaderen of in het vizier houden van een persoon via online middelen, met als doel angst of ongemak te veroorzaken. |
| Deepfake | Een gesynthetiseerde media waarin een persoon wordt vervangen door de gelijkenis van iemand anders, vaak gebruikt om desinformatie te verspreiden of personen in diskrediet te brengen. |
| Hacking | Ongeautoriseerde toegang verkrijgen tot een computersysteem of netwerk, vaak met de intentie om gegevens te stelen, schade aan te richten of het systeem te ontregelen. |
| Ethisch hacken | Het op geoorloofde wijze testen van de beveiliging van computersystemen en netwerken om kwetsbaarheden op te sporen die door kwaadwillende actoren misbruikt zouden kunnen worden. |
| NIS2-richtlijn | De Europese Richtlijn (EU) 2022/2555 inzake maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, gericht op het versterken van de cyberbeveiligingscapaciteiten van lidstaten en entiteiten. |
| Cyber Resilience Act | Een Europese verordening die regels stelt voor het op de markt brengen van producten met digitale elementen om de cybersecurity ervan te waarborgen, inclusief vereisten voor ontwerp, ontwikkeling, productie en kwetsbaarhedenbeheer. |
| Instrumenten voor internationale samenwerking | Juridische en praktische regelingen die de samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties in verschillende landen faciliteren, met name voor het verzamelen van bewijs en het bestrijden van grensoverschrijdende cybercriminaliteit. |
| Bewijsvergaring | Het proces van het verzamelen van digitale informatie die relevant is voor een strafrechtelijk onderzoek of proces, inclusief gegevensbehoud, productiebevelen en digitale zoekacties. |
| Dubbele criminaliteit | Het vereiste dat een handeling zowel in het recht van het land van oorsprong als in het recht van het aangezochte land strafbaar moet zijn om internationale rechtshulp of uitlevering mogelijk te maken. |
| CSIRT (Computer Security Incident Response Team) | Een team dat is ingesteld om incidenten op het gebied van computerbeveiliging te analyseren en te helpen oplossen, en om informatie over dergelijke incidenten te verzamelen en te verspreiden. |
Cover
nakazatelno-pravo-osobena-chast.pdf
Summary
## Glossary
TermDefinitionGeneral part (of the Penal Code)Refers to the foundational rules and definitions in criminal law that apply broadly to all offenses, such as those concerning guilt, intent, and punishment, as opposed to the special part which defines specific crimes.Special part (of the Penal Code)Encompasses the specific definitions of criminal offenses, including their constituent elements (hypothesis, disposition, sanction), and the corresponding punishments.Hypothesis (of a legal norm)The factual circumstances or conditions described in a legal norm that, if met, trigger the application of the legal consequence.Disposition (of a legal norm)The part of a legal norm that prescribes the conduct or defines the offense.Sanction (of a legal norm)The legal consequence or punishment attached to a legal norm if the disposition is violated.Object of encroachment (of a crime)The societal relations or values that are harmed or endangered by a criminal act.Generic object (of a crime)A broad category of related societal relations that serves as the basis for organizing chapters within the special part of the Penal Code.Group object (of a crime)A more specific category of related societal relations within a generic object, used to organize sections within chapters of the Penal Code.Immediate object (of a crime)The specific societal relation or value that a particular crime directly affects or endangers.Elements of a crime (corpus delicti)The legally defined characteristics or components that must be present for an act to constitute a specific crime.Objective side of a crimeEncompasses the external manifestations of a crime, including the act or omission, the means used, the consequences, and the circumstances of the offense.Subjective side of a crimePertains to the mental state of the perpetrator, primarily focusing on guilt (intent or negligence), motives, and purpose.Guilt (mens rea)The mental state of the perpetrator, encompassing intent (direct or indirect) and negligence (carelessness or recklessness).Direct intentWhen the perpetrator consciously desires the criminal result and foresees its occurrence.Indirect intent (eventual intent)When the perpetrator foresees the possibility of a criminal result and accepts or is indifferent to its occurrence.NegligenceThe failure to exercise the required degree of care, leading to an unintended harmful result.Culpable preparationActions taken by an offender that are preparatory to the commission of a crime and are punishable by law.Attempt (to commit a crime)When an offender commences the commission of a crime but does not complete it, either due to external factors or voluntary cessation of efforts.Completed crimeAn offense where all the legally defined elements have been fulfilled.Primary intentThe perpetrator's direct and conscious aim to achieve a specific criminal outcome.Special composition (of a crime)A crime that includes all the elements of a basic offense plus additional aggravating circumstances.Privileged composition (of a crime)A crime that includes all the elements of a basic offense plus additional mitigating circumstances, leading to a lesser punishment.Basic composition (of a crime)The core elements of an offense that define it as a specific type of crime.Qualified composition (of a crime)A crime with aggravating circumstances that increase its severity and penalty.Privileged composition (of a crime)A crime with mitigating circumstances that reduce its severity and penalty.Intentional crimeAn offense committed with conscious intent and volition.Negligent crimeAn offense committed due to carelessness or recklessness.CausationThe legal link between an offender's conduct and the resulting harm, establishing that the conduct was a cause of the harm.AccomplicesIndividuals who assist in the commission of a crime.InstigatorAn individual who incites or persuades another to commit a crime.Accomplices (in the sense of co-perpetrators)Individuals who jointly participate in the commission of a crime, each carrying out a part of the objective elements.Accessories after the factIndividuals who assist an offender after the commission of a crime to avoid punishment.RetorsionAn act committed in immediate retaliation for a prior unlawful act by the victim.Self-defense (necessary defense)The lawful use of force to repel an unlawful attack.Exceeding the limits of necessary defenseThe use of force that is excessive in relation to the threat faced, potentially constituting a criminal offense.Profound provocationA state of extreme emotional disturbance caused by the victim's actions, which may mitigate criminal liability.Socially dangerous act (publicly dangerous act)An act that poses a threat to societal relations or values.Public orderThe system of societal relations that ensures peace, security, and the normal functioning of society.IncitementThe act of encouraging or persuading others to commit a crime or unlawful act.Public incitementIncitement directed at an unspecified or broad audience.Organized criminal groupA structured association of individuals formed to commit crimes.MisappropriationThe unlawful conversion of another's property for one's own use.EmbezzlementThe fraudulent appropriation of property by a person to whom it has been entrusted.FraudThe intentional deception of another person, causing them to part with property or surrender a legal right.ExtortionThe act of obtaining something by force or threat.Property crimesOffenses that involve the unlawful taking or damaging of property.TheftThe unlawful taking of another person's property with the intent to permanently deprive them of it.RobberyThe taking of property from a person by force or intimidation.Damage (to property)The unlawful alteration or impairment of the utility or value of property.Destruction (of property)The complete ruin or obliteration of property.DiversionActs intended to disrupt or damage state property or infrastructure for hostile purposes.SabotageDeliberate destruction or obstruction of property or resources, typically for political or economic disruption.Document offensesCrimes related to the fraudulent creation, alteration, or use of documents.ForgeryThe act of falsely making or materially altering a document with the intent to defraud.False documentation (intellectual forgery)The act of creating a document with false content, as opposed to materially altering a genuine document.Electronic documentA document created, stored, or transmitted by electronic means.Computer crimesOffenses committed using computers, computer systems, or networks.HackingUnauthorized access to computer systems or data.Malware (computer virus)Malicious software designed to disrupt, damage, or gain unauthorized access to computer systems.BriberyThe act of giving, offering, or receiving something of value to influence a public official or other person in a position of trust.CorruptionDishonest or fraudulent conduct by those in power, typically involving bribery.Abuse of authorityThe improper use of one's position of power for personal gain or to harm others.Obstruction of justiceAny act that interferes with the administration of law or the legal process.PerjuryThe offense of willfully telling an untruth or making a false statement in a court of law or before a competent tribunal, under oath.False testimonyTestimony given by a witness that is false.Falsification of evidenceThe act of altering or fabricating evidence to mislead a legal proceeding.Concealment of evidenceThe act of hiding or destroying evidence to prevent its use in a legal proceeding.WitnessA person who has seen or heard something relevant to a legal case and is called to testify.Expert witnessA person with specialized knowledge or skills who is called to testify in a legal case to provide opinion or explanation.InterpreterA person who translates spoken or signed language from one language to another.TranslatorA person who translates written text from one language to another.Public orderThe state of peace and good behavior among the members of a community or nation.Disorderly conductBehavior that is disruptive to public order or peace.VandalismThe deliberate destruction of or damage to property.GamblingThe act of playing games of chance for money or other stakes.Illegal gamblingConducting or participating in gambling activities that are not authorized by law.Public nuisanceAn act or omission that interferes with the public's right to use or enjoy public property or services.VagrancyThe offense of wandering about without visible means of support.BeggingThe act of asking for money or food, typically on the streets.ArsonThe criminal act of deliberately setting fire to property.FloodAn overflow of water that submerges land that is usually dry.Explosive substancesMaterials that can rapidly release energy, causing an explosion.FirearmsGuns or other weapons that expel a projectile by the force of an explosion.AmmunitionProjectiles and other propellant charges for firearms.Transportation crimesOffenses related to the operation of vehicles and transportation systems.Traffic violationsInfractions of traffic laws and regulations.Driving under the influence (DUI)Operating a vehicle while impaired by alcohol or drugs.Hit-and-runLeaving the scene of an accident without rendering aid or providing identification.HijackingThe seizure of a vehicle or aircraft in transit.CounterfeitingThe imitation of currency, documents, or other items with the intent to deceive.Counterfeit currencyFake money that is intended to pass as genuine currency.Financial crimesOffenses that involve financial transactions and markets.Money launderingThe process of concealing the origins of money obtained illegally by means of its integration into the legitimate economy.Credit systemThe network of financial institutions and mechanisms that facilitate lending and borrowing.Fiscal systemThe system of government revenue and expenditure.Tax evasionThe illegal non-payment of tax or a sham transaction to avoid paying tax.Customs regimeThe set of rules and procedures governing the movement of goods across national borders.SmugglingThe illegal import or export of goods.TransitThe passage of goods or persons through a territory without a full customs examination.Intellectual propertyCreations of the mind, such as inventions, literary and artistic works, designs, and symbols, names, and images used in commerce.CopyrightThe exclusive legal right, given to an originator or an assignee to print, publish, perform, film, or record literary, artistic, or musical material, and to authorize others to do the same.PlagiarismThe practice of taking someone else's work or ideas and passing them off as one's own.PatentA government authority or license that gives an inventor the exclusive right to make, use, or sell an invention for a set period of time.Industrial designThe ornamental or aesthetic aspect of a product.TrademarkA symbol, design, or word legally registered as representing a company or product.Crimes against the familyOffenses that harm the well-being or stability of the family unit.Bigamy (polygamy)The offense of entering into a marriage with one person while still legally married to another.Child abandonmentThe act of leaving a child without adequate care or support.Child neglectThe failure of a parent or guardian to provide for the basic needs of a child.Child abuseThe physical, emotional, or sexual mistreatment of a child.Child traffickingThe illegal recruitment, transportation, transfer, harboring, or receipt of children for the purpose of exploitation.Alimony (maintenance)Money paid by one spouse to the other as a financial settlement after divorce or separation.AdoptionThe legal process by which a parent-child relationship is established between persons not related by birth.Crimes against citizens' rightsOffenses that violate the fundamental rights and freedoms guaranteed to individuals.DiscriminationThe unjust or prejudicial treatment of different categories of people, especially on the grounds of race, age, sex, or disability.RacismPrejudice, discrimination, or antagonism directed against someone of a different race based on the belief that one's own race is superior.XenophobiaDislike of or prejudice against people from other countries.Freedom of speechThe right to express opinions and ideas without fear of government censorship or retaliation.DefamationThe action of damaging the good reputation of someone; slander or libel.InsultAn act or statement that shows disrespect or offends.SlanderThe action or crime of making a false spoken statement damaging to a person's reputation.LibelA published false statement that is damaging to a person's reputation; a written defamation.Invasion of privacyThe intrusion into the personal life of another, without just cause.Unlawful entryEntering a property or dwelling without permission or legal authority.Violation of correspondence secrecyThe act of illegally accessing or disclosing private communications.Political rightsRights that allow citizens to participate in the political process, such as voting and running for office.Electoral rightsThe right to vote in elections and to stand for election.ReferendumA direct vote in which an entire electorate is invited to vote on a particular proposal or question.Election fraudDeception or manipulation of an election process to influence its outcome.Vote buyingThe act of offering money or other incentives to voters in exchange for their vote.Vote sellingThe act of accepting money or other incentives in exchange for one's vote.Public officialsIndividuals who hold positions of public trust and are responsible for carrying out government duties.Officials of electoral commissionsIndividuals responsible for administering elections and ensuring their integrity.Crimes against national defense capabilityOffenses that undermine a nation's ability to defend itself.Military crimesOffenses committed by military personnel in violation of military law or conduct.Crimes against peace and humanityOffenses that threaten international peace and security or violate fundamental human rights.GenocideThe deliberate killing of a large number of people from a particular nation or ethnic group with the aim of destroying that nation or group.ApartheidA former policy of segregation and discrimination against non-white inhabitants of South Africa.TerrorismThe unlawful use of violence and intimidation, especially against civilians, in the pursuit of political aims.TreasonThe crime of betraying one's country, especially by attempting to kill the sovereign or overthrow the government.EspionageThe practice of spying or using spies, typically by governments to obtain political and military information.SubversionThe undermining of the power and authority of an established system or institution.EspionageThe act of obtaining secret or confidential information without the knowledge of the holder.State secretInformation that, if disclosed, could harm national security.Information classified as state secretInformation that is officially designated as secret to protect national security.DiversionThe act of diverting something, especially funds or resources, from their intended use.VandalismAction constituting deliberate destruction of or damage to public or private property.Other offensesCrimes that do not fit into predefined categories.PropagandaInformation, especially of a biased or misleading nature, used to promote or publicize a particular political cause or point of view.Fascist ideologyA political ideology characterized by dictatorial power, forcible suppression of opposition, and strong regimentation of society and the economy.Anti-democratic ideologyAn ideology that opposes or undermines democratic principles and institutions.National symbolsObjects or emblems that represent a nation, such as a flag, anthem, or coat of arms.TerrorismThe unlawful use of violence and intimidation, especially against civilians, in the pursuit of political aims.Organization or group for committing crimes against the RepublicA group formed with the intention of carrying out acts against the state.Offenses against life and healthCrimes that endanger or cause harm to a person's life or physical well-being.MurderThe unlawful premeditated killing of one human being by another.ManslaughterThe crime of killing a person in a reckless or negligent manner, but without malice aforethought.Criminal abortionThe illegal termination of a pregnancy.SuicideThe act of intentionally causing one's own death.Bodily injuryHarm or damage to the physical body.Grievous bodily harmSerious bodily harm that endangers life or causes permanent injury.Slight bodily injuryMinor bodily harm that does not endanger life or cause permanent injury.Causing death by negligenceCausing the death of a person through carelessness or recklessness.Professional negligenceFailure to exercise the degree of care expected of a person in a particular profession.Mixed guiltA situation where a crime involves both intent and negligence.Unborn child (fetus)The offspring of a human being during the period from conception to birth.InfanticideThe killing of a baby.Manslaughter of a newborn child by its motherA specific offense for a mother who causes the death of her child shortly after birth.Negligent homicideCausing death through negligence.Reckless homicideCausing death through extreme recklessness.Criminal abortionThe unlawful termination of a pregnancy.Offenses against libertyCrimes that violate an individual's freedom and autonomy.KidnappingThe unlawful taking away of a person against their will.Unlawful deprivation of libertyThe act of unlawfully restraining a person's freedom of movement.CoercionThe practice of persuading someone to do something by using force or threats.BlackmailThe practice of demanding money or other concessions from someone by threatening to reveal information damaging to their reputation or to divulge secrets.ThreatA statement of intention to inflict or bring about harm or injury to another person.Human traffickingThe illegal trade or exploitation of people.Forced laborLabor that is performed involuntarily and under threat of violence or penalty.Sexual exploitationThe use of a person for sexual gratification without their consent.SlaveryThe state of being owned by another person and forced to work without pay.Offenses against reputation, honor, and dignityCrimes that harm a person's good name or self-esteem.Revelation of a secretThe act of disclosing confidential information.Unlawful use of special intelligence meansThe illegal use of surveillance or other intelligence-gathering tools.Offenses against marriage and familyCrimes that disrupt or harm marital and familial relationships.BigamyThe offense of marrying someone while already married to another person.PolygamyThe practice or custom of having more than one wife or husband at the same time.Abandonment of a person in need of careThe act of leaving someone who requires assistance without providing necessary support.Child support arrearsThe failure to pay court-ordered financial support for a child.Adoption offensesCrimes related to the illegal or fraudulent practices involved in adoption.Property crimesOffenses that involve the unlawful taking or damage of property.Usurpation of possessionThe act of unlawfully taking possession of property.TheftThe unlawful taking of another person's property with the intent to permanently deprive them of it.RobberyThe taking of property from a person by force or intimidation.FraudIntentional deception to secure unfair or unlawful gain, or to deprive a victim of a legal right.ExtortionThe act of obtaining something by force or threat.Squandering of propertyThe wasteful or reckless spending of assets.Destruction of propertyThe act of ruining or demolishing property.Damage to propertyThe act of harming or impairing the value or utility of property.Misappropriation of propertyThe unlawful use of property belonging to another.Breach of trustThe violation of a duty of confidence or loyalty.EmbezzlementThe fraudulent appropriation of property by a person to whom it has been entrusted.Concealing stolen propertyThe act of hiding or receiving property that is known to have been stolen.Treasure troveValuables found in the earth, for which the owner is not known.Insurance fraudDeception or misrepresentation in an insurance claim to obtain financial gain.Computer fraudFraudulent activities that involve the use of computers or information technology.Document forgeryThe creation or alteration of a document with the intent to deceive.Official documentA document issued by a government authority or public official.Private documentA document created by a private individual or entity.True documentA document that is genuine and has not been altered or forged.False documentA document that is not genuine, either because it has been forged or its content is untrue.True contentInformation in a document that accurately reflects reality.False contentInformation in a document that is inaccurate or misleading.Electronic documentA document that exists in digital form.Crimes against the economyOffenses that harm the functioning of the economic system.Mismanagement of economic enterprisesThe failure to properly manage or operate a business or economic entity.Illegal production or trade of weaponsThe unlawful manufacture or sale of weapons.Smuggling of cultural propertyThe illegal import or export of items of historical or cultural significance.Illegal loggingThe unlawful cutting or removal of trees from forests.Illegal fishingThe unlawful catching or harvesting of fish or other aquatic organisms.Illegal miningThe unlawful extraction of minerals or other natural resources.Customs offensesCrimes related to the violation of customs laws and regulations.ContrabandGoods that have been imported or exported illegally.Transit offensesCrimes related to the illegal movement of goods or people through a territory.Monetary system offensesCrimes that undermine the stability and integrity of the currency.Counterfeiting of currencyThe act of producing imitation money with the intent to defraud.Circulation of counterfeit moneyThe act of passing fake currency as genuine.Credit system offensesCrimes that disrupt or compromise the functioning of the credit system.Crimes against the state apparatusOffenses that target the functioning and integrity of government institutions and officials.BriberyThe act of giving, offering, or receiving something of value to influence a public official or other person in a position of trust.Abuse of official positionThe improper use of one's position of authority for personal gain or to influence decisions.Obstruction of justiceAny act that interferes with the administration of law or the legal process.Crimes against justiceOffenses that undermine the administration of justice.False accusation (slander/libel)The act of making a false statement damaging to a person's reputation.False evidenceEvidence that is fabricated or intentionally misleading.PerjuryThe offense of willfully telling an untruth or making a false statement in a court of law or before a competent tribunal, under oath.Falsification of evidenceThe act of altering or fabricating evidence to mislead a legal proceeding.False testimonyTestimony given by a witness that is false.False expert opinionAn opinion provided by an expert witness that is intentionally misleading or inaccurate.Obstruction of justiceAny act that interferes with the administration of law or the legal process.Escape from custodyThe act of unlawfully leaving the control of law enforcement or correctional authorities.Aiding escapeAssisting a person in custody to escape.Bribery of an officialThe act of giving or receiving a bribe.Trading in influenceThe act of using one's position or connections to gain an advantage or reward through corrupt means.Provocation to briberyInciting or encouraging another person to commit bribery.Computer crimesOffenses committed using computers, computer systems, or networks.Unauthorized access to an information systemGaining access to a computer system without permission.Computer data manipulationAltering, deleting, or adding information to a computer system without authorization.Computer virusMalicious software designed to disrupt, damage, or gain unauthorized access to computer systems.Spreading of computer virusesThe act of distributing malicious software to computer systems.Violation of information confidentialityThe act of disclosing or accessing confidential data without authorization.Data protection offensesCrimes that violate laws related to the privacy and security of personal data.Offenses against cultural heritageCrimes that damage, destroy, or illegally traffic in items of cultural or historical significance.Treasure hunting (archaeological looting)The illegal search for and removal of artifacts from archaeological sites.Illegal possession of cultural artifactsThe unlawful ownership or control of items of cultural or historical significance.Destruction or damage to cultural heritageThe act of harming or obliterating items of cultural or historical value.Offenses against public order and tranquilityCrimes that disturb the peace and order of society.Public disturbanceBehavior that disrupts public peace and order.HooliganismBehavior that is disorderly, aggressive, and disruptive in public.LoiteringRemaining in a public place without apparent purpose.VagrancyThe offense of wandering about without visible means of support.BeggingThe act of asking for money or food, typically on the streets.Gambling offensesCrimes related to the unlawful organization or participation in gambling activities.Offenses against the transportation systemCrimes that endanger the safety or integrity of transportation infrastructure or vehicles.ArsonThe criminal act of deliberately setting fire to property.Arson of a vehicleThe act of deliberately setting fire to a motor vehicle.FloodingAn overflow of water that submerges land that is usually dry.Damaging or destroying a damThe act of harming or demolishing a structure that holds back water.Illegal possession of firearmsThe unlawful ownership or control of guns or other weapons.Illegal possession of explosivesThe unlawful ownership or control of materials that can cause an explosion.Illegal possession of ammunitionThe unlawful ownership or control of projectiles and propellant charges for firearms.Illegal possession of pyrotechnic articlesThe unlawful ownership or control of fireworks or other explosive devices used for display.Violation of regulations for special technical meansThe act of contravening rules related to the use of surveillance or intelligence-gathering equipment.Violation of traffic regulationsThe act of breaking traffic laws and rules.Reckless drivingOperating a vehicle in a dangerous or careless manner.Driving under the influence of alcohol or drugsOperating a vehicle while impaired by intoxicating substances.Hit-and-runLeaving the scene of an accident without rendering aid or providing identification.Unlawful taking of a motor vehicleThe act of unlawfully taking possession of a vehicle.Illegal use of a motor vehicleOperating a vehicle for an unauthorized purpose.Unauthorized operation of a motor vehicleDriving a vehicle without a valid license or permit.Violation of the regime for special technical meansThe act of contravening the rules governing the use of surveillance equipment.Unauthorized access to information systemsGaining access to computer systems without permission.Destruction or damage to computer dataAltering, deleting, or corrupting information in a computer system.Illegal possession of computer programsThe unlawful ownership or control of software.Illegal possession of computer dataThe unlawful ownership or control of information stored in a computer system.Falsification of documentsThe act of creating or altering documents with the intent to deceive.Official document forgeryThe forgery of documents issued by government authorities.Private document forgeryThe forgery of documents created by private individuals or entities.False content (in a document)Information in a document that is inaccurate or misleading.False authorship (of a document)Presenting a document as created by someone other than the actual author.Electronic signatureA cryptographic mechanism used to authenticate the sender of an electronic message or document.Crimes against public order and tranquilityOffenses that disturb the peace and order of society.Manifest incitementPublicly encouraging or advocating for criminal acts.Organized criminal groupA structured association of individuals formed to commit crimes.Participation in a criminal groupBeing a member of an organized criminal group.Failure to prevent a crimeThe act of not taking reasonable steps to prevent a crime from occurring when one has the opportunity and it is safe to do so.Self-governance (unlawful self-help)Taking the law into one's own hands to resolve a dispute or enforce a perceived right.HooliganismBehavior that is disorderly, aggressive, and disruptive in public.VagrancyThe offense of wandering about without visible means of support.BeggingThe act of asking for money or food, typically on the streets.GamblingThe act of playing games of chance for money or other stakes.Illegal gamblingConducting or participating in gambling activities that are not authorized by law.Illegal loggingThe unlawful cutting or removal of trees from forests.Illegal fishingThe unlawful catching or harvesting of fish or other aquatic organisms.Illegal miningThe unlawful extraction of minerals or other natural resources.Crimes against the customs regimeOffenses that violate customs laws and regulations.ContrabandGoods that have been imported or exported illegally.Transit offensesCrimes related to the illegal movement of goods or people through a territory.Monetary system offensesCrimes that undermine the stability and integrity of the currency.Counterfeiting of currencyThe act of producing imitation money with the intent to defraud.Circulation of counterfeit moneyThe act of passing fake currency as genuine.Credit system offensesCrimes that disrupt or compromise the functioning of the credit system.BriberyThe act of giving, offering, or receiving something of value to influence a public official or other person in a position of trust.Abuse of official positionThe improper use of one's position of authority for personal gain or to influence decisions.Obstruction of justiceAny act that interferes with the administration of law or the legal process.PerjuryThe offense of willfully telling an untruth or making a false statement in a court of law or before a competent tribunal, under oath.Falsification of evidenceThe act of altering or fabricating evidence to mislead a legal proceeding.False testimonyTestimony given by a witness that is false.False expert opinionAn opinion provided by an expert witness that is intentionally misleading or inaccurate.Concealment of evidenceThe act of hiding or destroying evidence to prevent its use in a legal proceeding.Escape from custodyThe act of unlawfully leaving the control of law enforcement or correctional authorities.Aiding escapeAssisting a person in custody to escape.Bribery of an officialThe act of giving or receiving a bribe.Trading in influenceThe act of using one's position or connections to gain an advantage or reward through corrupt means.Provocation to briberyInciting or encouraging another person to commit bribery.Computer crimesOffenses committed using computers, computer systems, or networks.Unauthorized access to an information systemGaining access to a computer system without permission.Computer data manipulationAltering, deleting, or adding information to a computer system without authorization.Computer virusMalicious software designed to disrupt, damage, or gain unauthorized access to computer systems.Spreading of computer virusesThe act of distributing malicious software to computer systems.Violation of information confidentialityThe act of disclosing or accessing confidential data without authorization.Data protection offensesCrimes that violate laws related to the privacy and security of personal data.Offenses against cultural heritageCrimes that damage, destroy, or illegally traffic in items of cultural or historical significance.Treasure hunting (archaeological looting)The illegal search for and removal of artifacts from archaeological sites.Illegal possession of cultural artifactsThe unlawful ownership or control of items of cultural or historical significance.Destruction or damage to cultural heritageThe act of harming or obliterating items of cultural or historical value.Offenses against public order and tranquilityCrimes that disturb the peace and order of society.Public disturbanceBehavior that disrupts public peace and order.HooliganismBehavior that is disorderly, aggressive, and disruptive in public.LoiteringRemaining in a public place without apparent purpose.VagrancyThe offense of wandering about without visible means of support.BeggingThe act of asking for money or food, typically on the streets.Gambling offensesCrimes related to the unlawful organization or participation in gambling activities.Offenses against the transportation systemCrimes that endanger the safety or integrity of transportation infrastructure or vehicles.ArsonThe criminal act of deliberately setting fire to property.Arson of a vehicleThe act of deliberately setting fire to a motor vehicle.FloodingAn overflow of water that submerges land that is usually dry.Damaging or destroying a damThe act of harming or demolishing a structure that holds back water.Illegal possession of firearmsThe unlawful ownership or control of guns or other weapons.Illegal possession of explosivesThe unlawful ownership or control of materials that can cause an explosion.Illegal possession of ammunitionThe unlawful ownership or control of projectiles and propellant charges for firearms.Illegal possession of pyrotechnic articlesThe unlawful ownership or control of fireworks or other explosive devices used for display.Violation of regulations for special technical meansThe act of contravening rules related to the use of surveillance or intelligence-gathering equipment.Violation of traffic regulationsThe act of breaking traffic laws and rules.Reckless drivingOperating a vehicle in a dangerous or careless manner.Driving under the influence of alcohol or drugsOperating a vehicle while impaired by intoxicating substances.Hit-and-runLeaving the scene of an accident without rendering aid or providing identification.Unlawful taking of a motor vehicleThe act of unlawfully taking possession of a vehicle.Illegal use of a motor vehicleOperating a vehicle for an unauthorized purpose.Unauthorized operation of a motor vehicleDriving a vehicle without a valid license or permit.Violation of the regime for special technical meansThe act of contravening the rules governing the use of surveillance equipment.
* * *
## Main Study Guide Content
This study guide outlines the key concepts and provisions of the Special Part of the Penal Code, covering various categories of offenses.
### Interaction between the General and Special Parts of the Penal Code
The norms of the general part of the Penal Code establish fundamental rules and definitions that are applicable to any norm in the special part. These rules are considered " ब्रैकेटed" because they are intentionally separated to be universally applicable. The special part, on the other hand, lists and defines specific offenses. Applying any norm from the special part necessitates adherence to the rules set forth in the general part. Professor Gruev prefers the view that special part norms possess all three classic elements: hypothesis, disposition, and sanction, with the hypothesis being derived from the general part rules when not explicitly stated in the special part. Crucially, definitions for concepts like "guilt" are typically found in the general part and are not repeated in the special part.
### The Structure and System of the Special Part
The special part of the Penal Code is structured into chapters and sections, often organized based on the "object of encroachment" – the societal relations or values that a crime harms or endangers. This organizational principle is evident in the classification of offenses. For instance, crimes against the person are grouped together because they all affect the human being and their fundamental rights and well-being.
* **Generic object:** This refers to a broad category of related societal relations that forms the basis for organizing entire chapters. For example, the generic object of Chapter 2 is the human person and their rights and values.
* **Group object:** This is a more specific categorization within a generic object, used to organize sections within chapters. For instance, within the chapter on offenses against the person, sections are dedicated to offenses against life and health, offenses against freedom, etc.
* **Immediate object:** This is the specific societal relation or value that a particular crime directly affects.
The structure of the special part is dynamic, reflecting societal changes and legislative priorities. New offenses are introduced, and existing ones are amended or repealed as societal norms and perceived threats evolve. The frequent changes in the special part are often attributed to legislative responsiveness to societal relationships and sometimes to extra-legal considerations.
### Key Concepts in Defining Offenses
Understanding the constituent elements of a crime is crucial for proper legal qualification. These elements are typically categorized as follows:
1. **Object of encroachment:** This involves identifying the societal relations or values that the offense targets.
2. **Objective side:** This includes the physical act or omission, the means used, the consequences of the act, and any attendant circumstances.
3. **Subject of the crime:** This refers to the perpetrator of the offense, considering any specific qualifications or requirements mandated by law (e.g., being a public official).
4. **Subjective side:** This encompasses the mental state of the perpetrator, primarily focusing on guilt (intent or negligence), motives, and purpose.
**Tip:** When analyzing any offense, systematically address these four categories to ensure a comprehensive understanding.
### Classification of Offenses within the Special Part
The special part of the Penal Code distinguishes between different types of offenses based on their structure and the nature of the perpetrator's conduct:
* **Basic composition:** This outlines the fundamental elements of a crime.
* **Qualified composition:** This includes the elements of the basic offense plus aggravating circumstances that increase the severity of the crime and its penalty. These circumstances often relate to the victim's status, the means used, or the perpetrator's intent.
* **Privileged composition:** This involves the elements of the basic offense along with mitigating circumstances that reduce the severity of the crime and its penalty. These may include circumstances that lessen the perpetrator's culpability or the overall societal danger of the act.
The presence of qualified and privileged compositions for a particular offense is at the discretion of the legislator, based on their assessment of the offense's societal significance and the desired level of differentiation in criminal responsibility.
### Lecture Breakdown and Key Areas of Focus
The provided document consists of lecture notes covering various chapters of the Special Part of the Penal Code. Key areas discussed include:
**Lecture 1-2: Offenses Against the Republic** This section delves into crimes that threaten the state's sovereignty, territorial integrity, and internal order. It covers:
* **Treason:** Acts aimed at undermining the state's security and constitutional order.
* **Espionage:** The act of obtaining state secrets for foreign entities.
* **Sabotage and Vandalism:** Actions that damage state property or infrastructure.
* **Terrorism:** Acts of violence intended to create fear and destabilize society.
* **Disrupting state authority:** Acts that aim to weaken or overthrow the government.
**Lecture 3-5: Offenses Against the Person** This extensive section focuses on crimes directly affecting individuals, including:
* **Offenses against life:**
* **Murder:** Unlawful killing of another person. Different degrees of murder are discussed, including premeditated murder, murder committed with aggravating circumstances (e.g., killing a public official, a child, a pregnant woman, or in a particularly cruel manner), and privileged murder (e.g., in a state of severe emotional distress or exceeding the limits of self-defense).
* **Causing death by negligence:** Unintentional killing due to recklessness or carelessness.
* **Criminal abortion:** The illegal termination of a pregnancy.
* **Offenses related to suicide:** Assisting or inciting another person to commit suicide.
* **Offenses against health:**
* **Bodily injury:** Causing harm to another person's physical integrity. Distinctions are made between grievous, medium, and slight bodily injuries, based on the severity and duration of the harm.
* **Causing death by professional negligence:** Negligent acts by professionals leading to a patient's death.
* **Causing death by mixed guilt:** When death results from an intentional act of bodily harm.
* **Offenses against liberty:**
* **Kidnapping:** Unlawful abduction of a person.
* **Unlawful deprivation of liberty:** Unlawfully restricting a person's freedom of movement.
* **Coercion:** Forcing someone to act or refrain from acting through force, threat, or abuse of authority.
* **Threat:** Threatening harm to a person's life, health, or property.
* **Human trafficking:** The exploitation of individuals for labor or sexual purposes.
* **Offenses against honor and dignity:**
* **Disclosure of secrets:** Revealing confidential information.
* **Insult:** Speech or actions that disrespect or offend.
* **Defamation:** Making false statements that harm a person's reputation.
* **Offenses against sexual integrity:** This section covers acts that violate a person's sexual freedom and autonomy, including various forms of sexual assault and exploitation.
**Lecture 6-7: Offenses Against Public Order and Tranquility, and Offenses Against the Economy** This part addresses acts that disrupt societal peace and harm economic activities:
* **Public order offenses:** Includes acts like public incitement, organized crime, hooliganism, vagrancy, begging, and offenses related to gambling and public safety.
* **Economic offenses:** Covers crimes affecting various economic sectors, including industry, agriculture, trade, forestry, fishing, mining, customs regulations, monetary and credit systems, and intellectual property. Examples include mismanagement, fraud in trade, illegal possession of restricted goods, counterfeiting, and various forms of embezzlement and fraud.
**Lecture 8-10: Crimes Against State Administration, Justice, and Bribery** This section details offenses that obstruct or corrupt the functioning of government institutions:
* **Offenses against the order of administration:** Crimes committed by individuals outside the state apparatus against public officials or institutions, such as unlawful influence, obstruction, and damaging official seals.
* **Offenses in office (crimes by officials):** Crimes committed by public officials in the course of their duties, including abuse of authority, dereliction of duty, and unlawful disclosure of information.
* **Crimes against justice:** Offenses that undermine the administration of justice, such as false accusation, perjury, falsification of evidence, and aiding criminals to escape punishment.
* **Bribery:** The act of giving or receiving illicit advantages to influence official actions, covering both active and passive bribery, as well as trading in influence.
**Lecture 11-14: Property Crimes** This significant portion focuses on offenses against property rights:
* **Theft:** Unlawful taking of another's movable property with the intent to permanently deprive them of it.
* **Robbery:** Theft committed by force or intimidation.
* **Misappropriation:** Unlawfully converting property entrusted to one's care for personal gain.
* **Embezzlement:** Fraudulent appropriation of property by a person to whom it has been entrusted.
* **Fraud:** Deceiving another person to obtain property or a legal right.
* **Extortion:** Obtaining property through threats or coercion.
* **Receiving stolen property:** Knowingly possessing or concealing property that has been stolen.
* **Destruction or damage to property:** Unlawfully harming or destroying property.
* **Abuse of trust:** Violating the trust placed in someone regarding property management or protection.
**Lecture 15-18: Common and General Safety Offenses** This covers offenses that endanger the public at large:
* **Common safety offenses:** Acts that create a widespread danger to public health, safety, or the environment, including arson, causing floods, and offenses related to the handling of dangerous substances like weapons, explosives, and pyrotechnics.
* **Transportation offenses:** Crimes that disrupt or endanger transportation systems, including acts affecting air, rail, sea, and land transport.
* **Offenses against public health and the environment:** Crimes that harm public health or the natural environment, such as poisoning water sources or illegal trafficking of endangered species.
* **Offenses related to nuclear energy:** Crimes involving the misuse of nuclear materials or technology.
**Lecture 19-26: Crimes Against the State Apparatus, Justice, Bribery, Computer Crimes, Document Offenses, and Offenses Against Public Order** These lectures cover a wide range of offenses, reiterating and expanding on previously introduced concepts:
* **Offenses against the state apparatus:** Crimes that undermine the functioning of state institutions and public order, including offenses against public officials, corruption, and bribery.
* **Crimes against justice:** Further details on offenses that obstruct the legal process, including false accusations, perjury, and aiding criminals.
* **Computer crimes:** Offenses involving the misuse of computers and information technology, such as unauthorized access, data manipulation, malware distribution, and computer fraud.
* **Document offenses:** Crimes related to the creation, alteration, or use of false or misleading documents, including forgery of official and private documents, and false representation of information.
* **Offenses against public order and tranquility:** A broad category encompassing acts that disrupt public peace, such as hooliganism, vagrancy, begging, and offenses related to gambling.
**Common mistakes to avoid:**
* Confusing the general and special parts of the Penal Code.
* Misinterpreting the "object of encroachment" for specific offenses.
* Failing to distinguish between different forms of intent (direct vs. eventual) and negligence.
* Overlooking the importance of specific elements within a crime's composition (e.g., the perpetrator's qualifications, the specific means used).
* Confusing similar but distinct offenses (e.g., theft vs. robbery, insult vs. defamation).
* Incorrectly applying the concept of "attempt" versus "completed crime."
* Underestimating the significance of specific legal definitions provided in the Penal Code or related laws (e.g., the definition of a document, a public official, or an organized criminal group).
* Neglecting the nuances of "blaknet" provisions, which require reference to external legal acts for full interpretation.
* Failing to recognize the distinction between criminal offenses and administrative violations.
* Misinterpreting the temporal aspect of offenses (e.g., when a crime is considered completed).
* Overlooking the specific subjective elements (e.g., special intent) required for certain offenses.
* Confusing the roles of different types of participants in a crime (e.g., instigators, accomplices, accessories).
* Not understanding the specific context and requirements for offenses involving public officials or particular spheres of activity (e.g., economic or military offenses).
Glossary
Cover
Overzicht VSTR.pdf
Summary
# Elementen van een misdrijf
Dit onderwerp behandelt de materiële en morele bestanddelen die een misdrijf definiëren, inclusief de verschillende vormen van opzet en schuld.
### 1.1 Definitie van een misdrijf
Een misdrijf bestaat uit twee hoofdbestanddelen: een materieel bestanddeel en een moreel bestanddeel [1](#page=1).
#### 1.1.1 Materieel bestanddeel
Het materiële bestanddeel verwijst naar de concrete gedragingen die iemand stelt en die als 'fout' worden beschouwd. Dit omvat de actieve handelingen of nalatigheden die de wet strafbaar stelt [1](#page=1).
#### 1.1.2 Moreel bestanddeel
Het moreel bestanddeel betreft de schuld van de dader, wat de ondergrens van de toerekenbaarheid vormt. Dit houdt in dat de dader de handeling bewust en uit vrije wil heeft gesteld [1](#page=1).
### 1.2 Vormen van schuld (moreel bestanddeel)
De schuld kan worden onderverdeeld in opzet en onopzettelijkheid, elk met verdere specificaties.
#### 1.2.1 Opzettelijk
Opzet betekent dat de dader de strafbare gedraging 'wetens' en 'willens' stelt. Er worden verschillende gradaties onderscheiden:
* **Algemeen opzet:** De dader stelt de strafbare gedraging wetens en willens, zonder noodzakelijk de specifieke gevolgen te willen [1](#page=1).
* **Bijzonder opzet:** Naast het wetens en willens stellen van de gedraging, is er een kwaadwillig of bedrieglijk opzet, of het oogmerk om te schaden. Dit kan ook omschreven worden als 'gans bijzonder opzet' [1](#page=1).
#### 1.2.2 Onopzettelijk
Onopzettelijkheid treedt op wanneer de schuld voortvloeit uit een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.
* **Gebrek aan voorzorg (bewuste schuld):** De dader is zich bewust van het risico, maar neemt onvoldoende maatregelen om dit te voorkomen [1](#page=1).
* **Gebrek aan voorzichtigheid (onbewuste schuld):** De dader had de mogelijke gevolgen redelijkerwijs moeten voorzien en vermijden, maar deed dit niet [1](#page=1).
### 1.3 Wederrechtelijk karakter en uitsluitingsgronden
Een gedraging is pas strafbaar als deze wederrechtelijk is. Bepaalde omstandigheden kunnen de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen.
#### 1.3.1 Redenen van niet-verwijtbaarheid (RVG's) / Uitzonderingen
De volgende gronden kunnen het wederrechtelijk karakter van een gedraging opheffen, waardoor de daad niet meer strafbaar is of de straf wordt uitgesloten:
* **Noodtoestand:** Een handeling die normaal strafbaar zou zijn, kan gerechtvaardigd zijn indien deze noodzakelijk was om een groter kwaad af te wenden [1](#page=1).
* **Wettige verdediging:** Zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding is gerechtvaardigd [1](#page=1).
* **Hoger bevel en wettelijk voorschrift:** Een bevel van een wettige meerdere of een wettelijk voorschrift kan een handeling rechtvaardigen [1](#page=1).
* **Dwang:** Indien de dader de handeling niet 'willens' heeft gesteld omdat deze onder onweerstaanbare dwang stond. Deze dwang mag niet aan de dader te wijten zijn en moet een volledige onmogelijkheid opleveren om anders te handelen [1](#page=1).
* **Dwaling:** Indien de dader de handeling niet 'wetens' heeft gesteld wegens een dwaling, bijvoorbeeld over de feiten [1](#page=1).
Deze gronden kunnen ook strafverminderend of strafuitsluitend werken.
### 1.4 Straftoemeting en onderscheid van misdrijven
Het huidige strafwetboek onderscheidt misdrijven op basis van hun ernst, wat leidt tot verschillende strafsoorten en -maatregelen.
#### 1.4.1 Indeling van misdrijven
* **Misdaad (criminele straf):** Wordt bestraft met opsluiting of hechtenis [1](#page=1).
* **Wanbedrijf (correctionele straf):** Kan bestraft worden met gevangenisstraf vanaf 8 dagen, werkstraf vanaf 46 uren, of geldboete vanaf 26 euro [1](#page=1).
* **Overtreding (politiestraf):** Wordt bestraft met gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, werkstraf van 20 tot 45 uren, of geldboete van 1 tot maximaal 25 euro [1](#page=1).
#### 1.4.2 Factoren bij straftoemeting
Bij de straftoemeting spelen verzwarende en verzachtende omstandigheden een rol. De rechter past deze facultatief en discretionair toe, met een motiveringsverplichting [1](#page=1).
#### 1.4.3 Historische context en correcties
Het strafwetboek van 1867 kent ook begrippen als 'correctionalisering' (het omzetten van een misdaad naar een wanbedrijf) en 'contraventionalisering' (het omzetten van een wanbedrijf naar een overtreding). Deze concepten kunnen relevant zijn bij de beoordeling 'ten gronde' van een strafzaak [1](#page=1).
> **Tip:** Onthoud goed het verschil tussen algemeen en bijzonder opzet, en tussen bewuste en onbewuste schuld. Deze nuances zijn cruciaal voor de juridische beoordeling van een strafbaar feit.
> **Voorbeeld:** Een automobilist die met 40 km/u te hard rijdt in een zone waar 30 km/u geldt, begaat een overtreding. Als diezelfde automobilist echter door roekeloos rijgedrag (bijvoorbeeld 120 km/u in de bebouwde kom) een dodelijk ongeval veroorzaakt, kan dit reeds een wanbedrijf of zelfs misdaad betreffen, afhankelijk van de precieze omstandigheden en het opzet.
> **Tip:** De uitsluitingsgronden voor schuld (zoals dwang en dwaling) dienen zorgvuldig te worden afgewogen en vereisen strikte bewijslevering. Ze zijn niet altijd eenvoudig toe te passen.
---
# Wederrechtelijkheid en uitsluitingsgronden
Dit onderdeel behandelt de wederrechtelijkheid van gedragingen en de verschillende gronden die deze wederrechtelijkheid kunnen uitsluiten [1](#page=1).
### 2.1 Het begrip wederrechtelijkheid
Wederrechtelijkheid is een essentieel bestanddeel van een misdrijf, naast het materiële en het morele bestanddeel. Het materiële bestanddeel verwijst naar de concrete gedragingen die iemand stelt en die 'fout' zijn. Het morele bestanddeel betreft de schuld, waarbij de ondergrens is dat de handeling bewust en uit vrije wil is gesteld, wat slaat op de toerekenbaarheid [1](#page=1).
#### 2.1.1 Morele bestanddelen (schuld)
* **Opzettelijk:**
* Algemeen opzet: 'wetens' en 'willens' de strafbare gedraging stellen, zonder noodzakelijkerwijs de gevolgen te willen [1](#page=1).
* Bijzonder opzet: 'wetens' en 'willens' de strafbare gedraging stellen, met een kwaadwillig of bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden [1](#page=1).
* **Onopzettelijk:**
* Gebrek aan voorzorg: bewuste schuld [1](#page=1).
* Gebrek aan voorzichtigheid: onbewuste schuld [1](#page=1).
### 2.2 Uitsluitingsgronden van wederrechtelijkheid
Bepaalde omstandigheden kunnen de wederrechtelijkheid van een gedraging uitsluiten, waardoor deze niet langer strafbaar is. Deze uitsluitingsgronden kunnen onderverdeeld worden in verschillende categorieën [1](#page=1).
#### 2.2.1 Noodtoestand
Dwang, indien deze onweerstaanbaar is (volledige onmogelijkheid) en niet aan de dader te wijten, kan de wederrechtelijkheid uitsluiten omdat de gedraging niet 'willens' is gesteld [1](#page=1).
#### 2.2.2 Wettige verdediging
Wettige verdediging is een grond die de wederrechtelijkheid van een gedraging kan uitsluiten [1](#page=1).
#### 2.2.3 Hoger bevel en wettelijk voorschrift
Een hoger bevel of een wettelijk voorschrift kan eveneens als uitsluitingsgrond van wederrechtelijkheid gelden [1](#page=1).
#### 2.2.4 Dwaling
Dwaling kan onder bepaalde omstandigheden de wederrechtelijkheid uitsluiten, aangezien de gedraging dan niet 'wetens' is gesteld [1](#page=1).
#### 2.2.5 Strafverminderend versus Strafuitsluitend
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen gronden die strafverminderend werken en gronden die strafuitsluitend werken. Uitsluitingsgronden van wederrechtelijkheid zijn strafuitsluitend [1](#page=1).
> **Tip:** Hoewel de documentatie spreekt over "SUG of VG", lijken dit afkortingen te zijn voor specifieke juridische concepten binnen het Belgische strafrecht. Zonder verdere context uit het document, is het moeilijk om deze precieze betekenis te duiden. De tekst noemt expliciet "Noodtoestand" en "Wettige verdediging" als voorbeelden van uitsluitingsgronden. Dwang kan leiden tot een noodtoestand. Dwaling kan de wederrechtelijkheid uitsluiten indien de daad niet 'wetens' is gesteld [1](#page=1).
### 2.3 Straftoemeting in het huidig strafwetboek
Het huidig strafwetboek kent verschillende categorieën van straffen, afhankelijk van de ernst van het misdrijf [1](#page=1).
* **Criminele straf (misdaad):** Opsluiting, hechtenis [1](#page=1).
* **Correctionele straf (wanbedrijf):** Gevangenisstraf vanaf 8 dagen, werkstraf vanaf 46 uren, geldboete vanaf 26 euro [1](#page=1).
* **Politiestraf (overtreding):** Gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, werkstraf van 20 tot 45 uren, geldboete van 1 tot maximaal 25 euro [1](#page=1).
Daarnaast kent men verzwarende en verzachtende omstandigheden die de straftoemeting beïnvloeden. De rechter kan facultatief en discretionair beslissen, met een motiveringsverplichting. Het document vermeldt ook het "Wet VO- 1867" en concepten als "correctionalisering" en "contraventionalisering", maar de precieze context en toepassing hiervan worden niet verder uitgewerkt in de verstrekte tekst [1](#page=1).
---
# Straftoemeting en strafcategorisering
Dit onderdeel behandelt de principes van straftoemeting binnen het huidige strafwetboek, inclusief verzwarende en verzachtende omstandigheden en de indeling van straffen naar misdaad, wanbedrijf en overtreding.
### 3.1 Categorieën van strafbare feiten
Het strafrecht categoriseert strafbare feiten in drie hoofdcategorieën, gebaseerd op hun ernst en de aard van de straf die erop staat. Deze indeling is historisch gegroeid, mede door de wet van 1867 [1](#page=1).
#### 3.1.1 Misdaad
Een misdaad is de zwaarste categorie van strafbare feiten. De meest kenmerkende straf voor misdaden is de criminele straf, waaronder opsluiting en hechtenis vallen [1](#page=1).
#### 3.1.2 Wanbedrijf
Wanbedrijven vallen qua ernst tussen misdaden en overtredingen in. Kenmerkende correctionele straffen voor wanbedrijven zijn gevangenisstraffen van minimaal acht dagen, werkstraffen vanaf zesenveertig uren, en geldboetes vanaf zesentwintig euro. Dit proces van het lager indelen van strafbare feiten heet "correctionalisering" [1](#page=1).
#### 3.1.3 Overtreding
Overtredingen zijn de minst ernstige strafbare feiten. De bijbehorende politiestraffen omvatten gevangenisstraffen van één tot zeven dagen, werkstraffen van twintig tot vijfenveertig uren, en geldboetes van één tot maximaal vijfentwintig euro. Het lager indelen van strafbare feiten naar deze categorie heet "contraventionalisering" [1](#page=1).
### 3.2 Bestanddelen van een strafbaar feit
Elk strafbaar feit bestaat uit twee essentiële bestanddelen: een materieel en een moreel bestanddeel [1](#page=1).
#### 3.2.1 Materieel bestanddeel
Het materiële bestanddeel verwijst naar de concrete gedragingen die iemand stelt en die als 'fout' worden beschouwd [1](#page=1).
#### 3.2.2 Moreel bestanddeel (schuld)
Het morele bestanddeel betreft de schuld van de dader en heeft betrekking op de toerekenbaarheid van de gedraging. De ondergrens van schuld is dat de dader de handeling bewust en uit vrije wil heeft gesteld. Hierbij worden verschillende vormen van opzet en onopzettelijkheid onderscheiden [1](#page=1):
* **Opzettelijk:**
* **Algemeen opzet:** De dader stelt de strafbare gedraging wetens en willens, zonder noodzakelijkerwijs de specifieke gevolgen te willen [1](#page=1).
* **Bijzonder opzet:** Naast het wetens en willens stellen van de gedraging, is er een kwaadwillig of bedrieglijk opzet, of het oogmerk om te schaden. Dit wordt soms ook "gans bijzonder opzet" genoemd [1](#page=1).
* **Onopzettelijk:**
* **Gebrek aan voorzorg (bewuste schuld):** De dader had voorzorgsmaatregelen moeten nemen, maar deed dit niet [1](#page=1).
* **Gebrek aan voorzichtigheid (onbewuste schuld):** De dader had voorzichtig moeten zijn, maar was dit niet [1](#page=1).
### 3.3 Wederrechtelijk karakter en rechtvaardigingsgronden (RVG's)
Een gedraging is wederrechtelijk indien ze niet wordt gerechtvaardigd door specifieke omstandigheden. De belangrijkste rechtvaardigingsgronden (RVG's) zijn [1](#page=1):
* **Noodtoestand:** Een situatie waarin men genoodzaakt is een strafbaar feit te plegen om een groter kwaad te voorkomen [1](#page=1).
* **Wettige verdediging:** Het verdedigen tegen een onrechtmatige aanval [1](#page=1).
* **Hoger bevel en wettelijk voorschrift:** Handelen op grond van een bevel van een hoger gezag of een wettelijke verplichting [1](#page=1).
#### 3.3.1 Uitzonderingen op het wederrechtelijk karakter
Er zijn uitzonderingen op het wederrechtelijk karakter die strafuitsluitend of strafverminderend kunnen werken:
* **SUG (Somatiek Uitgezonderd Grond):** Situaties waarin de dader niet 'willens' heeft gehandeld.
* **Dwang:** De dader is gedwongen tot de handeling, waardoor het element 'willens' ontbreekt [1](#page=1).
* **Onweerstaanbaar:** Dit vereist een volledige onmogelijkheid om anders te handelen en mag niet aan de dader te wijten zijn [1](#page=1).
* **Dwaling:** De dader heeft de gedraging niet 'wetens' gesteld, wat kan voortkomen uit misleiding of onjuiste informatie [1](#page=1).
* **VG (Verdedigingsgronden):** Hoewel wettige verdediging zelf een rechtvaardigingsgrond is, kunnen gerelateerde situaties de strafbaarheid beïnvloeden.
### 3.4 Straftoemeting in het huidig strafwetboek
De straftoemeting is een cruciaal aspect van het strafrecht en houdt rekening met diverse factoren [1](#page=1).
#### 3.4.1 Factoren bij straftoemeting
Bij het bepalen van de straf kijkt de rechter naar verschillende elementen:
* **Verzwarende omstandigheden:** Factoren die de ernst van het feit vergroten en leiden tot een hogere straf [1](#page=1).
* **Verzachtende omstandigheden:** Factoren die de ernst van het feit verminderen en kunnen leiden tot een lagere straf [1](#page=1).
#### 3.4.2 Rol van de rechter
De rechter heeft binnen het huidige strafwetboek de facultatieve en discretionaire bevoegdheid om straffen toe te passen. Dit betekent dat de rechter enige vrijheid heeft in de keuze en toepassing van straffen, mits hij zijn beslissingen motiveert. Deze bevoegdheid is ingevoerd na de oude wet van 1867 en de daaropvolgende correcties. De rechter heeft een motiveringsverplichting, wat inhoudt dat hij zijn keuzes moet onderbouwen [1](#page=1).
> **Tip:** Begrijpen van de indeling in misdaad, wanbedrijf en overtreding is essentieel voor het kennen van de mogelijke straffen. Let goed op de specifieke strafmaten per categorie [1](#page=1).
> **Tip:** Het onderscheid tussen algemeen en bijzonder opzet is belangrijk voor de strafbaarheid van opzettelijke feiten. Ken de definities goed [1](#page=1).
> **Tip:** Rechtvaardigingsgronden zoals noodtoestand en wettige verdediging kunnen de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen, waardoor het feit niet strafbaar is. Dwang en dwaling daarentegen, kunnen leiden tot strafuitsluiting of -vermindering doordat een bestanddeel van de schuld ontbreekt [1](#page=1).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Materieel bestanddeel | Het concrete gedrag dat door een persoon wordt gesteld en dat als foutief wordt beschouwd binnen de context van een misdrijf. Dit omvat de feitelijke handelingen die de delictsomschrijving vervullen. |
| Moreel bestanddeel | Dit verwijst naar de schuld van de dader, waarbij de ondergrens is dat de handeling bewust en uit vrije wil is gesteld. Het heeft betrekking op de toerekenbaarheid van de daad aan de dader. |
| Algemeen opzet | De intentie om een strafbare gedraging te stellen, wetende dat het gebeurt en willende dat het gebeurt, zonder noodzakelijkerwijs de specifieke gevolgen te willen. |
| Bijzonder opzet | De intentie om een strafbare gedraging te stellen, wetende en willende dat het gebeurt, met een specifieke kwaadwillige bedoeling, bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden. |
| Gebrek aan voorzorg (bewuste schuld) | Dit type schuld ontstaat wanneer iemand nalatig is ondanks dat hij zich bewust is van het risico op een onvoorzichtig gedrag, wat leidt tot een strafbaar feit. |
| Gebrek aan voorzichtigheid (onbewuste schuld) | Deze schuld treedt op wanneer iemand niet de vereiste voorzichtigheid betracht, wat resulteert in een strafbaar feit, zonder dat de persoon zich noodzakelijkerwijs bewust was van het gevaar. |
| Noodtoestand | Een rechtsgrond die de wederrechtelijkheid van een strafbare gedraging kan uitsluiten, wanneer de dader gedwongen was de daad te stellen om een groter kwaad te voorkomen. |
| Wettige verdediging | Een rechtsgrond die de wederrechtelijkheid van een strafbare gedraging kan uitsluiten, wanneer de dader handelde om zichzelf of anderen te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. |
| Dwang | Een omstandigheid waarbij een persoon niet uit vrije wil handelt, omdat hij onder onweerstaanbare druk staat, wat de toerekenbaarheid van zijn gedrag kan beïnvloeden. |
| Dwaling | Een situatie waarin een persoon een handeling verricht zonder volledig wetens van de feiten of de juridische implicaties, wat de intentie kan beïnvloeden. |
| Criminele straf | Een straf die wordt opgelegd voor een misdaad, zoals opsluiting of hechtenis, en die doorgaans de zwaarste categorie straffen vertegenwoordigt. |
| Correctionele straf | Een straf die wordt opgelegd voor een wanbedrijf, variërend van gevangenisstraf vanaf 8 dagen, werkstraf vanaf 46 uren, tot geldboetes vanaf 26 euro. |
| Politiestraf | De lichtste categorie straffen, opgelegd voor overtredingen, waaronder gevangenisstraffen van 1 tot 7 dagen, werkstraffen van 20 tot 45 uren, en geldboetes tot 25 euro. |
Cover
P0 droit penal 1.docx
Summary
# Nature et classification des infractions pénales
Voici une synthèse détaillée sur la nature et la classification des infractions pénales, conçue pour un guide d'étude complet et prêt pour un examen.
## 1. Nature et classification des infractions pénales
Ce sujet aborde la manière dont les infractions pénales sont définies, classées en crimes, délits et contraventions, et les critères qui permettent cette classification.
### 1.1 Les fondements du droit pénal : protection des valeurs et répression
Le droit pénal a pour vocation naturelle de défendre la société contre l'infraction, définie comme une action ou une omission violant une norme de conduite strictement définie par un texte d'incrimination et entraînant la responsabilité pénale de son auteur. Cette infraction se compose d'une incrimination (l'acte de transformer un fait en infraction par une autorité normative) et d'une sanction (une mesure visant à punir l'auteur).
Les fonctions du droit pénal sont multiples :
* **Fonction rétributive :** Rétablir l'ordre social en prononçant une sanction compensant le tort causé à la société.
* **Fonction préventive et dissuasive :** Inciter à ne pas récidiver.
* **Fonction de resocialisation et de rééducation :** Guider l'auteur vers le droit chemin.
La répression des infractions repose sur l'action publique, exercée par des magistrats ou fonctionnaires, visant une réaction sociale prompte, certaine et infaillible. La recherche d'une justice pénale équilibrée implique le respect des droits de la défense et un procès équitable, ainsi que l'individualisation des peines. Le droit pénal joue un rôle essentiel dans la protection des valeurs sociales, en incriminant les comportements qui y portent atteinte, qu'il s'agisse d'atteintes effectives ou potentielles (infractions formelles, infractions obstacles, infractions de mise en danger). Il se distingue des mesures de sûreté, qui visent à remédier à un état dangereux sans caractère rétributif.
Le droit pénal se subdivise en plusieurs branches : droit pénal général (règles communes), droit de la peine (étude des sanctions), droit pénal spécial (étude des infractions particulières), procédure pénale (mise en œuvre de la réaction sociale), droit pénal comparé (confrontation des systèmes) et droit pénal international (infractions internationales et coopération). Il est étroitement lié à la politique criminelle, qui vise à adapter la réponse répressive aux phénomènes criminels.
### 1.2 Le texte pénal comme guide de la nature et des caractères de l'infraction
#### 1.2.1 L'identification de la nature juridique de l'infraction
Le critère principal de classification des infractions en crimes, délits et contraventions est la **gravité de la peine prévue par le texte d'incrimination**. Cette classification reflète la valeur sociale protégée par l'infraction.
**1.2.1.1 La classification légale tripartite**
L'article 111-1 du Code pénal établit cette classification :
* **Crimes :** Sanctionnés par les peines criminelles (réclusion ou détention criminelle à perpétuité, de trente ans, de vingt ans ou de quinze ans au plus). Le seuil minimum est de dix ans.
* **Délits :** Sanctionnés par les peines correctionnelles (emprisonnement, contrainte pénale, amende, jour-amende, travail d'intérêt général, peines privatives ou restrictives de droits, peines complémentaires). L'emprisonnement peut aller jusqu'à dix ans au plus.
* **Contraventions :** Sanctionnées par une amende n'excédant pas 3 000 euros et/ou par des peines privatives ou restrictives de droits. Les amendes sont graduées par classes (1ère classe : 38 euros au plus ; 2ème classe : 150 euros au plus ; 3ème classe : 450 euros au plus ; 4ème classe : 750 euros au plus ; 5ème classe : 1 500 euros au plus, pouvant être portée à 3 000 euros en cas de récidive si le règlement le prévoit).
**1.2.1.2 Le mode opératoire d'identification**
Pour identifier la nature d'une infraction :
1. Analyser le récit des faits et cibler les faits manifestement infractionnels.
2. Rechercher intuitivement l'appellation légale du fait, puis utiliser la table alphabétique du Code pénal pour trouver l'article applicable.
3. Lire attentivement l'article, en distinguant les cas d'aggravation (qui relèvent de la matérialité du comportement) des circonstances aggravantes (qui augmentent les peines encourues).
4. Relever les peines encourues "à l'état simple" (sans circonstances aggravantes).
5. Comparer ces peines avec la nomenclature des peines criminelles, correctionnelles et contraventionnelles pour déterminer la nature juridique de l'infraction.
**1.2.1.3 Intérêts et enjeux de l'identification de la nature juridique**
* **Détermination du caractère intentionnel ou non intentionnel de l'infraction :** Le texte d'incrimination précise si l'intention est requise.
* **Détermination du régime juridique applicable :**
* **Droit de fond :** Influence la nature de la faute (toujours intentionnelle pour les crimes, parfois pour les délits, jamais pour les contraventions), la complicité (toujours possible pour crimes et délits, exceptionnellement pour contraventions), l'exécution de la peine (délais de prescription de la peine : 20 ans pour les crimes, 6 ans pour les délits, 3 ans pour les contraventions). Le sursis est applicable aux peines correctionnelles et parfois contraventionnelles, mais jamais criminelles.
* **Droit de forme :** Détermine la compétence juridictionnelle (Cour d'assises ou cour criminelle départementale pour les crimes, tribunal correctionnel pour les délits, tribunal de police pour les contraventions) et les délais de prescription de l'action publique (20 ans pour les crimes, 6 ans pour les délits, 1 an pour les contraventions). L'instruction est obligatoire pour les crimes, facultative pour les délits, et exceptionnelle pour les contraventions. La détention provisoire n'est possible que pour les crimes ou les délits punis d'au moins 3 ans d'emprisonnement.
#### 1.2.2 L'identification des caractères de l'infraction
Outre sa nature (crime, délit, contravention), une infraction possède plusieurs caractères qui déterminent son régime juridique.
**1.2.2.1 Classification fondée sur les éléments constitutifs**
* **Éléments matériels :**
* **Comportement incriminé :**
* **Infraction de commission :** Incrimination d'un acte positif.
* **Infraction de pure omission :** Incrimination d'une abstention (ex: non-assistance à personne en danger).
* **Infraction de commission par omission :** Omission conduisant au même résultat qu'une action positive (rarement admise sans texte spécifique).
* **Structure de l'agissement :**
* **Infraction simple :** Requiert un seul acte d'exécution (action ou abstention isolée).
* **Infraction à composantes multiples :** Requiert plusieurs actes.
* **Infraction complexe :** Plusieurs actes de nature différente, coordonnés, visant un but unique (ex: escroquerie).
* **Infraction d'habitude :** Plusieurs actes de même nature, isolément non punissables, répétés (ex: exercice illégal de la médecine). Deux actes suffisent généralement.
* **Durée du comportement :**
* **Infraction instantanée :** Se réalise en un trait de temps (ex: vol, violences).
* **Infraction continue :** Se prolonge dans le temps par la répétition constante de la volonté coupable (ex: séquestration, recel).
* **Infraction permanente :** Comportement ponctuel dont les effets se prolongent sans réitération de la volonté coupable (ex: bigamie).
* **Infraction "continuée" ou "collective par unité de but" :** Réitération d'une infraction instantanée avec une unité de but mais une pluralité d'agissements distincts (ex: branchements frauduleux).
* **Résultat du comportement :**
* **Infractions matérielles (ou de résultat) :** Requiert l'atteinte effective au bien protégé (ex: homicide, blessures). Le résultat dommageable est un élément constitutif.
* **Infractions formelles :** Le résultat juridique se confond avec l'activité matérielle, indépendamment de tout résultat dommageable effectif (ex: empoisonnement, non-assistance à personne en danger).
* **Infractions-obstacles :** Incriminent une simple éventualité ou un comportement créant un risque (ex: divagation d'animaux dangereux, mise en danger d'autrui).
* **Éléments moraux :** L'intention (dol) ou la négligence (culpa), précisés par le texte d'incrimination.
**1.2.2.2 Intérêts et enjeux de l'identification des caractères de l'infraction**
* **Description textuelle du comportement fautif :** Le texte d'incrimination vise le comportement totalement réalisé (infraction consommée).
* **Moment de consommation de l'infraction :** Crucial pour :
* **La localisation de l'infraction :** Détermination du texte et de la juridiction compétente.
* **La datation de l'infraction :** Point de départ des délais de prescription de l'action publique (date de commission/consommation, ou jour de découverte pour les infractions clandestines).
* **Les conflits de textes dans le temps :** Application du texte en vigueur au moment de la commission des faits.
* **L'amnistie et le principe *non bis in idem*.**
**En conclusion, outre la nature (crime, délit, contravention), cinq caractères principaux doivent être déterminés pour caractériser une infraction :**
1. Intentionnelle, non intentionnelle, ou infraction de règlement.
2. De commission, d'omission, ou mixte.
3. Simple, complexe, ou d'habitude.
4. Instantanée, continue, ou permanente.
5. Matérielle, formelle, ou obstacle.
### 1.3 Le principe de la légalité criminelle, clé de voûte du droit pénal
Le principe de la légalité criminelle, exprimé par l'adage "*nullum crimen, nulla poena sine lege*" (pas de crime, pas de peine sans loi), est fondamental en droit pénal. Il garantit que nul ne peut être poursuivi ou condamné pour un fait qui n'était pas expressément qualifié d'infraction par une loi antérieure à sa commission, ni encourir de peines non prévues par la loi.
#### 1.3.1 L'affirmation du principe de la légalité criminelle
Ce principe est affirmé dans diverses sources normatives :
* **Textes internes :** Constitution française (DDHC de 1789, constitutions successives, préambule de 1958), Code pénal (art. 111-3).
* **Textes supranationaux :** Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (art. 9, 10, 11), Pacte international relatif aux droits civils et politiques (art. 15), Convention européenne des droits de l'homme (art. 7), Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne (art. 49).
Ce principe a une valeur constitutionnelle et supranationale. Il constitue un rempart contre l'arbitraire, garantit la prévisibilité de la loi pénale, et assure la sécurité juridique.
#### 1.3.2 La portée du principe de la légalité criminelle
* **Définition des incriminations :** Seule l'autorité normative (législateur et pouvoir réglementaire pour les contraventions) peut créer des infractions. Le juge ne peut pas créer d'infractions ni refuser d'appliquer celles qui existent, même si elles paraissent moralement choquantes. Ce principe s'applique à toutes les infractions, ainsi qu'aux "états dangereux" qui peuvent fonder des mesures de sûreté.
* **Définition des sanctions :** Seules les peines prévues par la loi peuvent être prononcées. L'autorité normative fixe leur nature, leur durée et leur quantum, dans le respect du principe de proportionnalité et d'utilité sociale.
#### 1.3.3 Les conséquences du principe de la légalité criminelle
* **Pour l'autorité normative :** Obligation de légiférer par des textes précis et clairs, tant pour les incriminations que pour les sanctions. Interdiction des textes rétroactifs, c'est-à-dire qui punissent un fait commis avant leur entrée en vigueur.
* **Pour le juge pénal :** Devoir de rechercher le texte pénal applicable, de vérifier la coïncidence entre les faits soumis et les éléments constitutifs de l'infraction, et de respecter strictement le texte pénal (incriminations et sanctions). L'interprétation du texte pénal doit être stricte et déclarative, excluant l'interprétation analogique (qui étendrait la portée d'une loi pénale à des cas non expressément prévus), sauf en faveur de la personne poursuivie (*in favorem*).
#### 1.3.4 Le principe de la légalité à l'épreuve des temps contemporains
Bien que le principe de légalité demeure le fondement du droit pénal, sa portée a évolué :
* **Affaiblissement de la puissance de la loi :** Passage d'une exigence de légalité formelle à une légalité matérielle (reconnaissance des sources supra-légales), et recul de la qualité du texte pénal (imprécision, incriminations par renvoi, "type ouvert", concepts nouveaux).
* **Affermissement de l'office du juge :** Le juge dispose de larges pouvoirs d'individualisation de la peine, ce qui rend la peine prononcée souvent différente de la peine prévue par la loi. Il joue également un rôle créateur par l'interprétation des textes, notamment par la méthode téléologique (recherche de la volonté du législateur) et par le contrôle de conformité des textes pénaux aux normes constitutionnelles et supranationales.
La conception de la légalité criminelle s'est donc assouplie au fil du temps, mais elle reste un principe essentiel garantissant les libertés individuelles face au pouvoir de punir de l'État.
---
# Fondements historiques et évolutions du droit pénal
Voici une synthèse détaillée des fondements historiques et des évolutions du droit pénal, basée sur les pages spécifiées :
## 2. Fondements historiques et évolutions du droit pénal
Cette section explore les origines du droit pénal, depuis la vengeance privée jusqu'à la répression de l'Ancien Régime, en passant par les théories philosophiques et les codifications napoléoniennes.
### 2.1 L'évolution des fondements du droit de punir
Le droit pénal, étymologiquement le "droit de punir", vise à maintenir l'harmonie sociale en décrivant les comportements fautifs et en les sanctionnant. Il intervient pour réprimer les infractions, c'est-à-dire les actions ou omissions violant des normes définies par un texte d'incrimination, entraînant la responsabilité pénale de leur auteur.
#### 2.1.1 La répression vindicative des temps ancestraux
Dans les sociétés primitives, le droit pénal était intrinsèquement lié à la vengeance, évoluant en plusieurs phases :
* **Le stade de la vengeance privée :** Caractérisé par l'absence d'un pouvoir central fort, le droit pénal reposait sur la vengeance individuelle ou familiale. Les principes fondamentaux étaient la fraternité du sang et la solidarité familiale, où la collectivité (gens, sippe) était la seule entité agissante. La responsabilité n'était pas individuelle ; on pouvait répondre au meurtre par le meurtre d'un membre de la famille ennemie. La lutte entre familles aboutissait soit à la satisfaction de la vengeance, soit à une transaction pécuniaire (composito), le "prix" de l'infraction étant le *wehrgeld*.
* **Le stade de la justice privée :** Cette phase voit l'émergence de compositions pécuniaires légales et de la loi du Talion. Elle peut recouvrir deux notions : l'arbitrage (recours à un juge privé ou non-étatique) et un état pré-juridique où les fonctions du droit et de la politique étaient défaillantes. L'ambition du droit pénal vindicatif était de rétablir un équilibre rompu par l'attaque.
#### 2.1.2 La répression rétributive de l'Ancien Droit français
Le droit pénal d'Ancien Régime est marqué par la doctrine rétributive, visant à la fois l'expiation et l'intimidation :
* **Doctrine rétributive (expiation) :** La peine a pour seul but de compenser le mal infligé à la société et d'infliger un juste châtiment. La faute pénale, vue comme un péché, doit être expiée par une peine juste et méritée. Cette conception, d'inspiration morale voire religieuse, fut portée par des penseurs comme Saint Thomas d'Aquin.
* **Doctrine utilitariste (intimidation) :** La peine doit être la plus intimidante et dissuasive possible pour empêcher la récidive et le premier passage à l'acte. La sévérité de la peine sert d'exemple. Des auteurs comme Thomas Hobbes et Jeremy Bentham ont développé cette approche.
Le droit pénal d'Ancien Régime, issu du Moyen Âge, était caractérisé par sa rigueur et son arbitraire. Ses sources étaient hétérogènes (droit romain, droit canonique, ordonnances royales) et ses juridictions jouissaient d'une grande liberté de décision. Il était inégalitaire, avec des privilèges de juridiction. Les peines étaient corporelles, humiliantes, et la procédure (Ordonnance de 1670) était secrète, écrite, non contradictoire et arbitraire.
#### 2.1.3 La répression sacrificielle et sécuritaire issue du Moyen Âge
L'Ordonnance de Villers-Cotterêts (1539) a initié une période marquée par la rigueur et l'arbitraire, où l'arbitraire passa de l'arbitrage à la notion de "bon plaisir" du roi. Les sources hétérogènes permettaient au juge de choisir celle qui lui convenait, et les peines étaient dites "arbitraires". La théorie de la justice retenue donnait au roi un pouvoir étendu. Les peines étaient souvent pénibles et humiliantes, visant l'expiation et le rachat moral. La procédure était secrète, non contradictoire, et le jugement pouvait être d'exécution immédiate sans motivation.
#### 2.1.4 La solution répressive intermédiaire (révolutionnaire)
La Révolution française (1789-1810) a marqué une rupture fondamentale avec l'Ancien Régime :
* **Simplification de l'appareil judiciaire :** Création du Tribunal de police municipale (contraventions), du Tribunal de police correctionnelle (délits), et du Tribunal criminel départemental (crimes).
* **Remaniement de la procédure pénale :** Une conquête légaliste a conduit à des principes philosophiques fondateurs, tels que ceux exprimés dans la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789, traduisant les théories du Contrat Social.
* **Théories philosophiques fondatrices :**
* **Courant du Contrat social :** La théorie du Contrat social, développée par Hobbes et Rousseau, fonde le droit de punir sur la nécessité de sortir de l'état de nature et de garantir la sécurité collective. Cesare Beccaria, dans son "Traité des délits et des peines" (1764), applique ces principes au droit pénal, prônant la légalité des peines, leur proportionnalité, leur utilité sociale, et l'abolition de la torture et de la peine de mort. Il s'inspire de Rousseau pour affirmer que la loi, expression de la volonté générale, doit fixer les peines, et que l'égalité devant la loi est primordiale.
* **Théorie utilitariste :** Jeremy Bentham soutient que la peine doit maximiser le bonheur collectif en prévenant les crimes (dissuasion générale), en empêchant la récidive (dissuasion individuelle), en réformant le coupable (réhabilitation), et en apaisant la victime et la société (réparation/satisfaction).
* **Légalité et égalité dans la répression :** L'impulsion donnée par les Lumières a conduit à un système pénal plus prévisible, où le châtiment est fixé par la loi, la même pour tous. Montesquieu prônait le juge comme "bouche de la loi", limitant son pouvoir d'interprétation pour éviter l'arbitraire. Le Code pénal de 1791 fut fidèle aux principes de Beccaria, tandis que celui de 1810 intégra les propositions de Bentham.
#### 2.1.5 La solution répressive postérieure à la Codification Napoléonienne
Les codifications napoléoniennes (Code pénal de 1810 et Code d'instruction criminelle de 1808) représentent un compromis entre l'Ancien Régime et la Révolution :
* **Compromis entre Ancien Régime et Révolution :**
* **Code d'instruction criminelle (1808) :** Maintien d'un système inquisitorial (tradition monarchique) avec des pouvoirs étendus pour le parquet, mais intégrant l'oralité, la publicité des débats et les droits de la défense (modernité révolutionnaire). Le jury populaire est conservé mais encadré par des magistrats professionnels.
* **Code pénal (1810) :** Maintien de peines corporelles et infamantes (tradition monarchique) et rigueur pénale pour les crimes contre la propriété, mais consécration du principe de légalité (inspiré de Beccaria) et abolition des privilèges (égalité devant la loi).
* **Redéfinition du droit de punir :** Le milieu du XIXe siècle voit l'émergence de théories sociales qui redéfinissent le fondement du droit de punir :
* **Criminologie et sociologie :** La "théorie du criminel-né" de Lombroso, Garofalo et Ferri, bien que divergente, considère la criminalité comme une maladie sociale, remettant en question la responsabilité pénale individuelle. Durkheim, avec la théorie de l'anomie, explique l'augmentation de la criminalité par les désordres sociaux.
* **Écoles juridiques :** L'école néoclassique (Saleilles) met l'accent sur l'aptitude à la responsabilité et les expertises. Les écoles de "défense sociale" (Grammatica, Ancel) prônent la resocialisation et la personnalisation des peines.
#### 2.1.6 L'évolution du droit pénal jusqu'au XXIe siècle
Entre 1810 et 1994, le droit pénal de fond a connu une évolution profonde :
* **Manifestations de l'évolution :** Multiplication des incriminations (y compris hors du Code pénal), développement de procédures spécifiques, modification des peines avec accroissement du pouvoir souverain des juridictions dans le choix et la diversification des peines, et multiplication des mesures de sûreté.
* **Réforme du Code pénal (1994) :** Une réforme longue et laborieuse a abouti à un nouveau Code pénal, plus clair, rigoureux et accessible, mais restant perfectible. Il a conservé les grands principes du droit pénal français, tout en intégrant des innovations majeures : reconnaissance de nouvelles infractions protégeant la personne humaine, consécration de la responsabilité pénale des personnes morales, et modification du système des peines.
### 2.2 Le texte pénal, fondement de l'identification des infractions
Le droit pénal repose sur le principe de la légalité criminelle, un rempart contre l'arbitraire, assurant que nul ne peut être puni sans qu'une loi ait préalablement défini le comportement répréhensible et la sanction associée.
#### 2.2.1 La classification légale tripartite des infractions
Les infractions sont classées selon leur gravité en crimes, délits et contraventions. Ce critère est principalement marqué par la nature de la peine encourue.
* **Critère de la classification :** Il est explicitement fondé sur la gravité objective de l'infraction (art. 111-1 CP) et implicitement sur la valeur sociale protégée.
* **Mode opératoire :** L'identification d'une infraction suit un cheminement précis : analyse des faits, recherche de l'appellation légale, consultation du Code pénal, relevé des peines encourues, et déduction de la nature juridique de l'infraction.
* **Peines criminelles :** Réclusion ou détention criminelle (perpétuité, 30 ans, 20 ans, 15 ans au plus), souvent accompagnées d'amendes.
* **Peines correctionnelles :** Emprisonnement, contrainte pénale, amende, jour-amende, travail d'intérêt général, etc.
* **Peines contraventionnelles :** Amendes (jusqu'à 1 500 € ou 3 000 € pour la 5e classe) et peines privatives ou restrictives de droits.
#### 2.2.2 Les caractères de l'infraction
L'identification des caractères de l'infraction est cruciale pour déterminer son régime juridique, sa qualification (intentionnelle ou non-intentionnelle) et la compétence juridictionnelle.
* **Classifications doctrinales :**
* **Matérialité du comportement :**
* **Commission vs Omission :** Infractions résultant d'un acte positif ou d'une abstention (ex: non-assistance à personne en danger).
* **Simple vs Complexe vs Habitude :** Requérant un seul acte, plusieurs actes coordonnés de nature différente, ou plusieurs actes de même nature pris isolément.
* **Instantanée vs Continue vs Permanente :** Se réalisant en un trait de temps, se prolongeant dans le temps sans réitération de la volonté coupable, ou se prolongeant dans ses effets sans réitération de la volonté coupable.
* **Résultat du comportement :**
* **Matérielle ("de résultat") :** Requiert l'atteinte effective au résultat redouté (ex: homicide).
* **Comportement ("formelle") :** Requiert la violation d'une règle, le résultat légal se confondant avec l'activité matérielle (ex: empoisonnement).
* **Obstacle :** Incrimination d'une simple éventualité dangereuse, en prévention d'autres infractions (ex: divagation d'animaux dangereux).
* **Intérêt et enjeux :** L'identification précise des caractères de l'infraction détermine le moment de sa consommation, la prescription de l'action publique, l'application des lois pénales dans le temps, et l'application du principe *non bis in idem*.
#### 2.2.3 Les sources du droit pénal
Les sources du droit pénal sont diverses et hiérarchisées :
* **Norme écrite :**
* **Textes internes :** La Constitution (répartition des compétences législative et réglementaire), la loi (incluant les Codes), et le règlement (créant des contraventions).
* **Textes supranationaux :** Les traités internationaux (imposant des incriminations ou organisant l'entraide répressive) et le droit européen (CEDH, droit de l'Union Européenne) qui jouent un rôle fondamental, notamment en garantissant les droits fondamentaux.
* **Autres sources :** La jurisprudence (source indirecte, interprétant la loi), la coutume et les usages (sources exceptionnelles, souvent favorables à la personne poursuivie ou interprétant des termes techniques), ainsi que les circulaires et principes généraux du droit (sans autorité suffisante pour créer une incrimination ou une peine).
### 2.3 Le principe de la légalité criminelle
Ce principe, pierre angulaire du droit pénal moderne, impose qu'une loi existe préalablement à tout comportement répréhensible et à toute sanction.
#### 2.3.1 Affirmation du principe
Consacré par la Constitution et les textes internationaux (DDHC, Pacte international sur les droits civils et politiques, CEDH), il a une valeur constitutionnelle et supranationale. Il constitue un rempart contre l'arbitraire du juge et assure la prévisibilité de la loi pénale.
#### 2.3.2 Portée du principe
* **Définition des incriminations :** Seule l'autorité normative (législateur) peut créer des infractions. Le juge ne peut ni en créer de nouvelles, ni refuser d'appliquer celles qui existent.
* **Définition des sanctions :** Seules les peines prévues par la loi peuvent être prononcées, le juge devant respecter les maxima et minima légaux.
* **Conséquences :**
* **Pour l'autorité normative :** Obligation de légiférer par des textes précis, clairs et accessibles. Interdiction des textes rétroactifs.
* **Pour le juge pénal :** Devoir de rechercher le texte applicable, de respecter le cadre légal, et d'interpréter le texte pénal de manière stricte et déclarative, tout en pouvant recourir à l'analogie "in favorem" (en faveur de la personne poursuivie).
#### 2.3.3 Le principe à l'épreuve des temps contemporains
Malgré un affaiblissement paradoxal (disparition du monopole législatif, imprécision des textes), le principe de légalité se renforce par l'élargissement des pouvoirs du juge pénal (individualisation de la peine, pouvoir créateur par interprétation) et le contrôle de conformité des textes aux normes supérieures.
---
# Le principe de légalité criminelle et ses implications
Voici une synthèse détaillée sur le principe de légalité criminelle et ses implications, conçue pour un guide d'étude :
## 3. Le principe de légalité criminelle et ses implications
Le principe de légalité criminelle est la pierre angulaire du droit pénal moderne, garantissant que nul ne peut être poursuivi ou condamné pour une infraction ou une peine qui n'était pas préalablement prévue par la loi.
### 3.1 La valeur et les fondements du principe de légalité criminelle
Ce principe, héritage des Lumières, vise à protéger les individus contre l'arbitraire et à assurer la prévisibilité du droit pénal.
#### 3.1.1 Les fondements textuels
Le principe de légalité trouve sa source dans diverses normes juridiques :
* **Textes internes :**
* La **Constitution française** (notamment le préambule renvoyant à la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789, et les articles 34 et 37 sur la répartition des compétences).
* Le **Code pénal**, particulièrement l'article 111-3 qui énonce clairement que "Nul ne peut être condamné pour une infraction qu'il n'ait été préalablement définie par la loi".
* **Textes supranationaux :**
* La **Déclaration Universelle des Droits de l'Homme (DUDH)** (articles 9, 10, 11).
* Le **Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP)** (article 15).
* La **Convention européenne des Droits de l'Homme (CEDH)** (article 7).
* La **Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne** (article 49).
#### 3.1.2 La valeur du principe
Le principe de légalité criminelle revêt une double valeur :
* **Valeur constitutionnelle :** Consacré par le Conseil constitutionnel, il constitue une garantie essentielle de la liberté individuelle.
* **Valeur supranationale :** La France, en adhérant aux conventions internationales, s'engage à respecter ce principe.
#### 3.1.3 L'office du juge pénal
Le principe de légalité contraint le juge pénal à une application stricte du texte :
* Il doit vérifier que les faits soumis correspondent exactement aux éléments constitutifs de l'infraction définis par la loi.
* Il ne peut créer d'infractions ni prononcer de peines qui ne seraient pas expressément prévues par la loi.
* L'interprétation du texte pénal doit être stricte et déclarative, s'attachant à la volonté du législateur sans aller au-delà (interprétation téléologique privilégiée, rejet de l'analogie *in malam partem*).
> **Tip :** L'adage " *Nullum crimen, nulla poena sine lege* " (pas de crime, pas de peine sans loi) résume parfaitement ce principe fondamental.
### 3.2 La portée du principe de légalité criminelle
Le principe de légalité encadre tant la définition des infractions que celle des sanctions.
#### 3.2.1 La définition des incriminations
* **Monopole de l'autorité normative :** Seule la loi (ou le règlement pour les contraventions) peut définir les comportements incriminés. Le juge ne peut créer d'infractions.
* **Précision des textes :** Les incriminations doivent être définies avec une clarté et une précision suffisantes pour être accessibles et prévisibles. Ceci concerne :
* La définition des éléments constitutifs (matériels et moraux).
* La spécification des comportements interdits ou imposés (action, omission, infraction complexe, d'habitude, instantanée, continue, permanente).
* Les listes (par exemple, des circonstances aggravantes) doivent être limitatives et non indicatives.
* **Tous types d'infractions :** Le principe s'applique à toutes les infractions, qu'elles soient de droit commun, politiques ou militaires, ainsi qu'aux mesures de sûreté.
#### 3.2.2 La définition des sanctions
* **Prévisibilité des peines :** Seules les peines expressément prévues par la loi peuvent être prononcées.
* **Détermination par la loi :** L'autorité normative fixe la nature, la durée et le quantum des peines.
* **Interdiction des peines arbitraires :** Le juge ne peut pas prononcer une peine autre que celle prévue par le texte, ni aller au-delà du maximum légal. L'échelle des peines criminelles, correctionnelles et contraventionnelles est strictement définie.
> **Tip :** L'interdiction de la rétroactivité des lois pénales plus sévères (principe de non-rétroactivité de la loi pénale plus sévère) est une conséquence directe du principe de légalité, garantissant que l'on ne peut être jugé que selon la loi en vigueur au moment de la commission des faits.
### 3.3 Les implications du principe de légalité
Ce principe entraîne des conséquences importantes pour les acteurs du droit pénal.
#### 3.3.1 Conséquences pour l'autorité normative
* **Obligation de légiférer par des textes précis :** Le législateur doit définir clairement les infractions et les peines, en évitant les formules trop vagues ou les renvois imprécis.
* **Interdiction des textes rétroactifs :** Le pouvoir normatif ne peut pas édicter de loi pénale nouvelle qui s'appliquerait à des faits antérieurs à sa promulgation si elle est plus sévère.
* **Limitation de la création d'infractions :** Le législateur a le monopole de la création des infractions.
* **Limitation de la fixation des sanctions :** Le législateur fixe le cadre des peines, mais laisse une marge d'appréciation au juge.
#### 3.3.2 Conséquences pour le juge pénal
* **Soumission au texte :** Le juge doit appliquer le texte pénal tel qu'il est écrit, sans le créer ni l'étendre au-delà de sa lettre (*interpretatio strictissima*).
* **Obligation de respecter le cadre légal :** Le juge ne peut pas prononcer de peine ou de mesure de sûreté qui ne soit pas expressément prévue par la loi, ni dépasser les maxima fixés.
* **Individualisation de la peine :** Bien que le principe de légalité impose des limites, le juge dispose d'un pouvoir d'individualisation de la peine, lui permettant de choisir la sanction la plus appropriée dans le cadre fixé par la loi. Ce pouvoir d'individualisation peut parfois donner l'impression d'un affaiblissement de la stricte légalité.
* **Pouvoir d'interprétation :** Face à des textes parfois imprécis, le juge doit rechercher la volonté du législateur (interprétation téléologique) pour adapter le droit pénal aux évolutions de la société, tout en respectant le principe de légalité.
* **Contrôle de conformité :** Le juge peut être amené à contrôler la conformité des textes pénal à des normes constitutionnelles ou supranationales.
> **Tip :** Le principe de légalité, bien que mis à l'épreuve par l'inflation normative et la complexité croissante du droit, demeure le garant essentiel des libertés individuelles dans un État de droit.
### 3.4 Le principe de légalité à l'épreuve des temps contemporains
Le principe de légalité a connu un affaiblissement paradoxal.
#### 3.4.1 L'affaiblissement de la puissance de la loi
* **Disparition du monopole législatif formel :** L'essor des sources supranationales (traités, droit européen) et la montée en puissance du pouvoir réglementaire (notamment pour les contraventions) ont érodé le monopole de la loi au sens formel.
* **Recul de la qualité du texte pénal :** L'incrimination par renvoi, les "types ouverts", l'utilisation de concepts imprécis, et l'abondance de textes rendent la loi moins accessible et prévisible. L'incrimination de mise en danger d'autrui, bien que visant à prévenir les risques, témoigne de cette évolution vers la sanction de comportements potentiellement dangereux plutôt qu'effectivement nuisibles.
#### 3.4.2 L'affirmation de l'office du juge pénal
* **Large pouvoir d'individualisation de la peine :** Le juge dispose d'une grande marge d'appréciation dans le choix et la détermination de la peine, dans le respect des maxima légaux.
* **Pouvoir créateur du juge :** L'imprécision de certaines incriminations confère au juge un rôle actif dans leur interprétation et leur application, parfois proche d'une création jurisprudentielle, notamment par le biais de l'interprétation analogique *in favorem*.
* **Contrôle de conformité :** Le juge exerce un contrôle de conformité des textes pénaux par rapport aux normes constitutionnelles et supranationales.
En conclusion, si le principe de légalité criminelle conserve son rôle de fondement essentiel du droit pénal, sa mise en œuvre contemporaine témoigne d'une tension constante entre la nécessité de prévisibilité et la recherche d'efficacité répressive, façonnant un droit pénal en perpétuelle adaptation.
---
# Les sources du droit pénal
Voici une synthèse détaillée sur les sources du droit pénal, conçue pour un examen.
## 4. Les sources du droit pénal
Ce chapitre explore les origines et les fondements normatifs du droit pénal français, en analysant les différentes sources, tant internes qu'internationales, qui façonnent son contenu et son application.
### 4.1 La norme écrite, source prééminente du droit pénal
La norme écrite constitue la base fondamentale de l'identification et de la répression des infractions en droit pénal français.
#### 4.1.1 Les textes internes
La hiérarchie des normes internes place la Constitution en tête, suivie par la loi, puis par les règlements.
##### 4.1.1.1 La Constitution française de la Ve République du 4 octobre 1958
La Constitution établit la répartition des compétences normatives entre le pouvoir législatif (article 34) et le pouvoir réglementaire (article 37). La distinction entre crimes et délits relève de la loi, tandis que les contraventions relèvent du règlement. Ce principe est consacré par l'article 111-2 du Code pénal. Le préambule de la Constitution, en renvoyant à la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789, affirme l'attachement aux principes fondamentaux du droit pénal, tels que la légalité des délits et des peines, la présomption d'innocence, et l'égalité devant la loi.
##### 4.1.1.2 La loi, source fondamentale du droit pénal
La loi, au sens large, est la source principale du droit pénal.
* **Les lois proprement dites :** Il s'agit des lois ordinaires votées par le Parlement. Les Codes pénal (1994), de procédure pénale (1959), et de justice militaire en sont des exemples majeurs. Les lois autonomes, comme celle sur la liberté de la presse (1981), ainsi que les dispositions pénales inscrites dans d'autres codes (Code de la santé publique, Code de la route, Code de l'urbanisme), font également partie de cette catégorie.
* **Les textes assimilés aux lois :** Dans des situations particulières, le Gouvernement peut légiférer, comme c'est le cas pour les ordonnances prises en vertu de l'article 38 de la Constitution, ou les décisions du Président de la République en cas de circonstances exceptionnelles (article 16). Les ordonnances prises entre 1958 et 1959 en vertu de l'article 92 de la Constitution, comme celle créant le code de la route, sont également assimilées à des lois.
##### 4.1.1.3 Le règlement, source de droit pénal depuis la Constitution de 1958
Le règlement, issu du pouvoir exécutif, a acquis une place significative en droit pénal.
* **Les règlements autonomes (article 37 de la Constitution) :** Seuls les décrets en Conseil d'État peuvent créer des contraventions et fixer des peines, dans les limites établies par la loi. Les décrets simples et arrêtés peuvent imposer des interdictions ou obligations, mais ne peuvent comporter de peines. La violation de ces interdictions constitue une contravention de 2e classe, sanctionnée par une amende maximale de 150 euros.
* **Les règlements d'application :** Ces textes précisent la mise en œuvre d'une loi. Leur inobservation est sanctionnée par la loi elle-même. Si la loi n'a pas prévu de peine spécifique, l'article R610-5 du Code pénal prévoit une amende de 2e classe. Pour être valides, ces règlements doivent viser la police municipale (bon ordre, sûreté, sécurité, salubrité publique) et aucun texte spécial ne doit régir la matière.
#### 4.1.2 Les textes supranationaux
Les sources supranationales jouent un rôle croissant dans la définition et l'application du droit pénal.
##### 4.1.2.1 Les textes de source internationale
Ces textes ont une influence tant sur l'incrimination que sur l'entraide répressive.
* **S'agissant de l'incrimination :** Les normes internationales peuvent imposer aux États d'incriminer certains comportements. L'intégration peut être complète ou par référence au droit interne. Le droit international peut aussi définir directement certaines infractions, comme les crimes contre l'humanité.
* **S'agissant de l'entraide répressive internationale :** Les traités visent à organiser la coopération entre États par le biais de l'extradition et de l'arrestation des délinquants.
* **S'agissant de la préservation des libertés :** Les textes internationaux, comme le Pacte international relatif aux droits civils et politiques de 1966, consacrent des droits fondamentaux (principe de légalité, non-rétroactivité des lois plus sévères, interdiction des traitements inhumains) qui limitent le pouvoir des États. En vertu de l'article 55 de la Constitution, les traités internationaux ont une supériorité sur les lois internes.
##### 4.1.2.2 Les textes de source européenne
Le droit européen, qu'il provienne du Conseil de l'Europe ou de l'Union européenne, a un impact significatif.
* **Le Droit du Conseil de l'Europe :** La Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) garantit divers droits, certains intangibles (droit à la vie, interdiction des traitements inhumains), d'autres conditionnels (droit à la liberté, droit à un procès équitable, présomption d'innocence). La CEDH est directement applicable et sa jurisprudence, rendue par la Cour européenne des Droits de l'Homme, a une portée fondamentale, délimitant les pouvoirs des États et pouvant amener à la requalification de sanctions en matière pénale.
* **Le Droit de l'Union Européenne :** Suite au traité de Lisbonne, le droit pénal s'intègre dans les compétences ordinaires de l'UE. Les directives peuvent établir des règles minimales en matière pénale, notamment pour les infractions graves à dimension transfrontalière. L'article 83 du TFUE prévoit la possibilité pour les États de saisir le Conseil s'ils estiment que ces mesures portent atteinte à leur système de justice pénale. Divers textes européens facilitent l'entraide répressive, comme la Convention européenne d'extradition ou le mandat d'arrêt européen.
### 4.2 La jurisprudence, source indirecte du droit pénal
La jurisprudence, bien qu'indirecte, joue un rôle crucial dans l'élaboration et l'application du droit pénal.
#### 4.2.1 En droit interne
L'interprétation des textes par les juges est encadrée par le principe de légalité criminelle, qui impose une interprétation stricte. Néanmoins, le juge pénal détient un pouvoir d'interprétation des termes ambigus, et peut être amené à adapter le droit pénal aux évolutions sociétales par une méthode téléologique (recherche de la volonté du législateur). L'analogie "in favorem" (en faveur de la personne poursuivie) est traditionnellement admise.
#### 4.2.2 En droit supranational
La jurisprudence de la Cour européenne des Droits de l'Homme (CEDH) est particulièrement influente. Les arrêts de la Cour, rendus suite à des recours individuels après épuisement des voies de recours internes, contrôlent la conformité des lois nationales à la CEDH. Cette jurisprudence délimite les pouvoirs des États et influence l'interprétation des notions de "matière pénale".
### 4.3 La coutume et les usages, sources exceptionnelles du droit pénal
La coutume et les usages n'ont qu'une portée exceptionnelle en droit pénal.
* **Recours à la règle favorable à la personne poursuivie :** Certaines pratiques, comme le droit de correction des parents (aujourd'hui prohibé) ou la circoncision, ont été admises. L'excision, en revanche, est qualifiée de violence volontaire. Les courses de taureaux et combats de coqs, lorsque fondés sur une tradition locale ininterrompue, peuvent constituer des faits justificatifs pour les sévices graves envers animaux.
* **Intérêt dans l'interprétation de la règle :** En l'absence de texte définissant certaines notions, le juge peut se référer aux usages (comportement usuel, mœurs, usages du commerce) pour interpréter la loi.
**Tip:** Les circulaires, en principe, ne sont que des mesures d'interprétation et ne créent pas de droit. Les principes généraux du droit ne peuvent être invoqués pour créer une incrimination ou une peine.
> **Tip:** Il est crucial de distinguer les sources formelles du droit pénal (la loi, le règlement, les traités) des sources indirectes ou exceptionnelles (jurisprudence, coutume) pour comprendre la hiérarchie et la portée de chaque norme.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Terme | Définition |
|---|---|
| Prolégomènes | Introduction ou préambule à un sujet ou à une œuvre ; considérations préliminaires. |
| Droit pénal général (DPG) | Ensemble des règles fondamentales qui régissent toutes les infractions et les peines, applicable de manière commune à toutes les infractions. |
| Droit pénal spécial | Discipline du droit pénal qui étudie les éléments constitutifs de chaque infraction particulière et les règles qui leur sont propres. |
| Infraction | Comportement humain fautif qui cause un trouble à l'ordre public et qui est décrit par un texte d'incrimination et sanctionné par une peine. |
| Incrimination | Acte législatif ou réglementaire par lequel un fait est défini comme une infraction et auquel est attachée une sanction pénale. |
| Sanction pénale | Mesure légale visant à punir une personne reconnue coupable d'une infraction, par l'application d'une peine ou d'une mesure de sûreté. |
| Rétribution | Principe selon lequel la peine doit être une juste compensation du mal causé par l'infraction, une punition méritée par le coupable. |
| Prévention | Fonction de la peine visant à dissuader l'auteur de l'infraction de récidiver et à décourager d'autres personnes de commettre des actes similaires. |
| Resocialisation | Objectif de la peine visant à rééduquer le condamné et à faciliter son retour dans la société en tant que citoyen respectueux des lois. |
| Action publique | Action en justice exercée par le ministère public devant une juridiction pénale pour demander l'application des peines à l'auteur d'une infraction. |
| Juge pénal | Magistrat chargé de juger les affaires pénales, de déterminer la culpabilité de l'accusé et de prononcer la peine appropriée. |
| Individualisation des peines | Principe selon lequel la peine doit être adaptée à la personnalité de l'auteur de l'infraction, à sa situation et aux circonstances de l'affaire. |
| Valeurs essentielles de la société | Principes et intérêts fondamentaux que la société cherche à protéger par le biais du droit pénal, tels que la vie, l'intégrité physique, la propriété, l'ordre public. |
| Infraction formelle | Infraction qui est constituée par un comportement, indépendamment de la réalisation d'un résultat dommageable. |
| Infraction obstacle | Infraction créée pour prévenir la commission d'autres infractions matérielles, même si elle ne cause pas de dommage immédiat. |
| Mesure de sûreté | Mesure coercitive visant à prévenir la récidive en raison d'un état dangereux de la personne, distincte de la peine qui a une fonction rétributive. |
| Responsabilité pénale | Obligation légale d'une personne de répondre des infractions qu'elle a commises et d'en subir les conséquences. |
| Procédure pénale | Ensemble des règles qui régissent la manière dont les infractions sont recherchées, poursuivies, jugées et exécutées. |
| Droit pénal comparé | Discipline qui étudie et compare les systèmes pénaux de différents pays afin d'identifier les similitudes, les différences et les meilleures pratiques. |
| Criminologie | Science qui étudie le phénomène criminel sous ses divers aspects : causes, formes, auteurs, victimes, peines et mesures de sûreté. |
| Victimologie | Étude des victimes d'infractions, de leurs expériences, de leurs besoins et de leur rôle dans le système de justice pénale. |
| Criminalistique | Ensemble des sciences et techniques appliquées à l'enquête pénale pour identifier les auteurs d'infractions et rassembler des preuves. |
| Politique criminelle | Ensemble des orientations et des stratégies adoptées par les pouvoirs publics pour prévenir et réprimer la criminalité. |
| Classification légale tripartite | Division des infractions en trois catégories selon leur gravité : crimes, délits et contraventions. |
| Crime | Infraction la plus grave, punie par la réclusion ou la détention criminelle. |
| Délit | Infraction de gravité intermédiaire, punie par l'emprisonnement ou une amende correctionnelle. |
| Contravention | Infraction la moins grave, punie par une amende contraventionnelle ou des peines privatives ou restrictives de droits. |
| Lex specialis | Principe selon lequel la loi spéciale déroge à la loi générale. En droit pénal, cela signifie qu'une disposition spécifique à une infraction prime sur les règles générales. |
| Récidive | Fait de commettre une nouvelle infraction après avoir été définitivement condamné pour une infraction antérieure. |
| Sursis | Mesure qui permet de suspendre l'exécution d'une peine, sous certaines conditions, et qui peut être révoquée en cas de nouvelle infraction. |
| Dispense de peine | Décision du juge de ne pas prononcer de peine, même en cas de culpabilité reconnue, lorsque les circonstances le justifient. |
| Ajournement du prononcé de la peine (APP) | Mesure permettant au juge de différer le prononcé de la peine, souvent sous réserve de la bonne conduite de l'accusé. |
| Compétence juridictionnelle | Règle qui détermine quelle juridiction est chargée de juger une affaire pénale en fonction de la nature de l'infraction et d'autres critères. |
| Instruction | Phase de la procédure pénale visant à rassembler les preuves et à élucider les faits avant le jugement, obligatoire pour les crimes, facultative pour les délits. |
| Détention provisoire | Mesure de privation de liberté ordonnée par un juge d'instruction, avant le jugement, pour des raisons de sûreté ou pour préserver les preuves. |
| Infraction politique | Infraction dirigée contre les institutions de l'État ou les libertés politiques, dans le but d'en altérer le fonctionnement ou la reconnaissance. |
| Infraction militaire | Infraction commise par un militaire dans l'exercice de ses fonctions ou manquant à ses obligations militaires. |
| Infraction de commission | Infraction qui résulte d'une action positive, c'est-à-dire d'un acte d'exécution du comportement interdit par la loi. |
| Infraction de pure omission | Infraction qui résulte d'une abstention, c'est-à-dire du fait de ne pas faire ce que la loi ordonne de faire. |
| Infraction simple | Infraction qui requiert la réalisation d'un seul acte d'exécution. |
| Infraction à composantes multiples | Infraction qui requiert la réalisation de plusieurs actes pour être constituée. |
| Infraction complexe | Infraction nécessitant plusieurs actes de nature différente mais coordonnés, visant un même but, dont aucun n'est suffisant à lui seul. |
| Infraction d'habitude | Infraction nécessitant plusieurs actes de même nature, qui pris isolément ne sont pas punissables, mais qui créent une situation habituelle. |
| Infraction instantanée | Infraction qui se réalise en un seul moment, en un trait de temps. |
| Infraction continue | Infraction dont la matérialité se prolonge dans le temps sans changement, par une réitération constante de la volonté coupable. |
| Infraction permanente | Infraction dont le comportement incriminé est ponctuel mais dont les effets se prolongent dans le temps sans réitération de la volonté coupable. |
| Infraction matérielle | Infraction qui requiert la réalisation d'un résultat redouté à l'origine de l'incrimination. |
| Infraction de résultat | Synonyme d'infraction matérielle, où le résultat dommageable est un élément constitutif de l'infraction. |
| Infraction formelle | Infraction qui ne requiert pas la réalisation du résultat redouté, le comportement étant suffisant à constituer l'infraction. |
| Infraction-obstacle | Infraction qui incrimine une simple éventualité ou un risque, en prévention de la commission d'autres infractions matérielles. |
| Processus infractionnel | Ensemble des étapes qui mènent à la commission d'une infraction, de la résolution à la consommation. |
| Hyponymie | Relation sémantique où le sens d'un mot est inclus dans le sens d'un autre mot plus général. |
| Hyperonymie | Relation sémantique où le sens d'un mot est plus général que celui d'un autre mot. |
| Consommation de l'infraction | Moment où l'infraction est considérée comme entièrement réalisée et juridiquement constituée. |
| Infraction de commission par omission | Infraction qui se consomme par une abstention, mais dont le résultat est identique à celui obtenu par une action positive. |
| Principe de la légalité criminelle | Principe fondamental selon lequel nul ne peut être puni sans qu'une loi préexistante ait défini l'infraction et la peine. |
| Non-rétroactivité de la loi pénale | Principe selon lequel une loi pénale nouvelle ne peut s'appliquer aux faits commis avant son entrée en vigueur. |
| Cour d'assises | Juridiction compétente pour juger les crimes. |
| Tribunal correctionnel | Juridiction compétente pour juger les délits. |
| Tribunal de police | Juridiction compétente pour juger les contraventions. |
| Amnistie | Mesure législative qui éteint l'action publique et efface les condamnations pénales pour certaines infractions. |
| Non bis in idem | Principe selon lequel nul ne peut être poursuivi ou jugé une seconde fois pour les mêmes faits. |
| Vengeance privée | Phase primitive du droit pénal où les individus ou les familles se faisaient justice eux-mêmes pour réparer un tort. |
| Composition pécuniaire | Transaction financière conclue entre les parties pour éviter la vengeance privée ou mettre fin à un conflit. |
| Loi du talion | Principe de justice primitive selon lequel la peine doit être égale au dommage causé ("œil pour œil, dent pour dent"). |
| Répression rétributive | Conception de la peine qui vise à punir le coupable en proportion de sa faute, comme une expiation méritée. |
| Expiation | Acte de réparation d'une faute, souvent par une peine ou un sacrifice, dans une perspective morale ou religieuse. |
| Intimidation | Effet dissuasif de la peine, visant à décourager le coupable et les autres de commettre des infractions par la crainte du châtiment. |
| Doctrine rétributive | Théorie philosophique ou juridique qui fonde la peine sur la seule nécessité de punir le coupable pour sa faute. |
| Doctrine utilitariste | Théorie philosophique qui fonde l'action humaine et les lois sur la recherche du plus grand bonheur pour le plus grand nombre. |
| Ancien Droit français | Période historique du droit en France avant la Révolution de 1789, caractérisée par un droit coutumier et des ordonnances royales. |
| Droit canonique | Ensemble des règles juridiques de l'Église catholique. |
| Droit coutumier | Ensemble des règles juridiques fondées sur les usages constants et répétés, reconnus comme obligatoires par une communauté. |
| Ordonnance de Villers-Cotterêts | Ordonnance royale de 1539 qui a marqué une étape importante dans la centralisation de la justice et l'usage du français comme langue officielle. |
| Arbitraire | Manque de règles précises, décision prise selon le bon plaisir, absence de limites légales. |
| Justice retenue | Pouvoir du roi de s'immiscer dans le cours de la justice, de nommer des juridictions d'exception, de gracier ou de juger lui-même. |
| Théorie de la séparation des pouvoirs | Principe selon lequel les fonctions de l'État (législative, exécutive, judiciaire) doivent être exercées par des institutions distinctes et indépendantes. |
| Théorie du Contrat social | Théorie politique et philosophique expliquant l'origine de la société et de l'État par un accord volontaire entre les individus. |
| Rousseau | Philosophe des Lumières, auteur du Contrat social, qui a développé des idées sur la volonté générale et la souveraineté populaire. |
| Hobbes | Philosophe anglais, auteur du Léviathan, qui a théorisé le contrat social comme un moyen de sortir de l'état de nature par l'institution d'un souverain absolu. |
| Beccaria | Juriste et philosophe italien, auteur du Traité des délits et des peines, considéré comme le père du droit pénal moderne. |
| Légalité des peines | Principe selon lequel aucune peine ne peut être infligée sans une loi préalable qui la prévoit. |
| Proportionnalité des peines | Principe selon lequel la peine doit être proportionnée à la gravité de l'infraction commise. |
| Utilité sociale de la peine | Idée que la peine doit servir à prévenir les crimes, à protéger la société et à réformer le coupable. |
| Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) | Texte fondamental adopté en 1789 qui énonce les droits naturels et inaliénables de l'homme. |
| Montesquieu | Philosophe des Lumières, auteur de L'Esprit des lois, qui a défendu la séparation des pouvoirs et l'importance de la loi. |
| Code pénal de 1791 | Premier code pénal français, inspiré des idées des Lumières, qui a posé les bases du droit pénal moderne. |
| Code pénal de 1810 | Code pénal napoléonien, qui a synthétisé les acquis de la Révolution et les traditions juridiques antérieures. |
| Bentham | Philosophe et juriste anglais, théoricien de l'utilitarisme, qui a proposé un système pénal fondé sur la maximisation du bonheur collectif. |
| Théories sociales | Ensemble des théories qui expliquent le crime par des facteurs sociaux, économiques ou psychologiques. |
| Criminologie | Science qui étudie les causes, les formes et les conséquences du crime. |
| Sociologie criminelle | Branche de la sociologie qui analyse le crime comme un phénomène social. |
| Lombroso | Anthropologue et psychiatre italien, considéré comme le père de l'anthropologie criminelle, qui a développé la théorie du criminel-né. |
| Garofalo | Juriste et criminologue italien, qui a développé la théorie des "sentiments juridiques innés" pour expliquer la criminalité. |
| Ferri | Juriste et criminologue italien, disciple de Lombroso, qui a promu une approche positiviste de la criminologie. |
| Lacassagne | Médecin et anthropologue français, pionnier de la criminologie en France, qui a mis l'accent sur les facteurs sociaux dans l'explication du crime. |
| Durkheim | Sociologue français, pionnier de la sociologie, qui a développé le concept d'anomie pour expliquer les phénomènes sociaux déviants. |
| Anomie | État de désorganisation sociale résultant de l'absence ou de l'affaiblissement des normes sociales, pouvant mener à la délinquance. |
| École néoclassique | Courant juridique qui a cherché à concilier les principes du droit pénal classique avec les apports des sciences sociales. |
| École de la défense sociale | Courant juridique qui prône une approche pragmatique de la répression, axée sur la protection de la société et la réinsertion des délinquants. |
| Gramatica | Juriste argentin, théoricien de l'école de la défense sociale. |
| Ancel | Juriste français, initiateur de l'école de la défense sociale nouvelle, qui a promu la personnalisation des peines. |
| Code pénal de 1994 | Code pénal actuel en France, qui a remplacé le code de 1810 et a introduit de nouvelles dispositions et une nouvelle structure. |
| Infraction de prévention | Infraction créée pour prévenir la commission d'autres infractions, même si elle ne cause pas de dommage immédiat. |
| État dangereux | Situation d'une personne qui, en raison de ses caractéristiques ou de son comportement, présente un risque élevé de commettre des infractions. |
| Contrainte pénale | Peine prononcée à l'encontre d'un délinquant, consistant en un suivi socio-judiciaire visant à favoriser sa réinsertion. |
| Travail d'intérêt général (TIG) | Peine consistant en la réalisation d'activités non rémunérées au profit de la collectivité. |
| Jour-amende | Peine consistant en le paiement d'un certain nombre de jours-amende, dont le montant est fixé par le juge. |
| Stage de citoyenneté | Mesure éducative qui vise à sensibiliser le condamné aux valeurs civiques et au respect de la loi. |
| Peines privatives ou restrictives de droits | Peines qui limitent certains droits fondamentaux du condamné, comme le droit de conduire un véhicule ou d'exercer une profession. |
| Peines complémentaires | Peines qui peuvent être prononcées en sus des peines principales, comme la confiscation d'un bien ou l'interdiction d'exercer une activité. |
| Contraventions de 5e classe | Contraventions les plus graves, punies d'une amende pouvant aller jusqu'à 1 500 €, voire 3 000 € en cas de récidive. |
| Loi d'amnistie | Loi qui efface les condamnations pénales pour certaines infractions, dans des conditions déterminées. |
| Droit pénal du travail | Ensemble des règles pénales applicables aux relations de travail. |
| Constitution de la Ve République | Constitution française actuelle, adoptée en 1958. |
| Répartition des compétences | Division des pouvoirs normatifs entre le pouvoir législatif (Parlement) et le pouvoir réglementaire (Gouvernement). |
| Conseil d'État (CE) | Haute juridiction administrative française, qui contrôle la légalité des actes administratifs et peut être consulté sur les projets de loi et de décrets. |
| Conseil constitutionnel (CC) | Juridiction chargée de contrôler la conformité des lois à la Constitution. |
| Préambule de la Constitution | Partie introductive de la Constitution qui rappelle les principes fondamentaux de la République et renvoie à des textes antérieurs comme la Déclaration des Droits de l'Homme. |
| Lois ordinaires | Lois votées par le Parlement dans les matières relevant de la compétence législative. |
| Lois autonomes | Lois qui ne découlent pas d'une habilitation ou d'une disposition constitutionnelle particulière. |
| Ordonnances | Textes réglementaires pris par le Gouvernement en vertu d'une habilitation du Parlement, ou textes législatifs pris par le Gouvernement avant la mise en place des institutions. |
| Décrets en Conseil d'État | Actes réglementaires pris par le Gouvernement, après avis du Conseil d'État. |
| Arrêtés | Actes réglementaires pris par les ministres, les préfets ou les maires. |
| Traités internationaux | Accords conclus entre États souverains, qui ont une valeur juridique supérieure aux lois internes une fois ratifiés et publiés. |
| Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) | Traité international qui garantit les droits fondamentaux des personnes en Europe, conclu sous l'égide du Conseil de l'Europe. |
| Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) | Juridiction internationale chargée de veiller au respect de la CEDH par les États membres du Conseil de l'Europe. |
| Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) | Traité international adopté par les Nations Unies en 1966, qui garantit les droits civils et politiques des individus. |
| Droit de l'Union Européenne | Ensemble des règles juridiques qui régissent l'Union européenne, comprenant les traités, les règlements, les directives et les décisions. |
| Traité de Lisbonne | Traité de l'Union européenne entré en vigueur en 2009, qui a réformé les institutions et les compétences de l'UE. |
| Mandat d'arrêt européen | Procédure simplifiée de coopération judiciaire entre les États membres de l'UE pour l'arrestation et la remise des personnes recherchées. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les tribunaux, qui contribuent à l'interprétation et à l'application du droit. |
| Cour de cassation | Plus haute juridiction de l'ordre judiciaire français, qui juge les recours contre les décisions des cours d'appel et des tribunaux. |
| Interprétation stricte | Méthode d'interprétation d'un texte qui consiste à s'en tenir à la lettre et au sens littéral, sans extension ni analogie. |
| Interprétation téléologique | Méthode d'interprétation qui vise à dégager la finalité du texte, la volonté du législateur, pour en déterminer le sens. |
| Ratio legis | La raison d'être d'une loi, son objectif fondamental. |
| Travaux préparatoires | Documents (débats parlementaires, rapports, etc.) qui retracent l'élaboration d'un texte législatif et aident à en comprendre l'intention. |
| Interprétation analogique | Méthode d'interprétation qui consiste à appliquer à un cas non expressément prévu par la loi une disposition qui régit un cas similaire. |
| Analogique in favorem | Interprétation analogique qui est favorable à la personne poursuivie. |
| Coutume | Usages répétés et constants, considérés comme obligatoires par une communauté. |
| Usages loyaux et constants du commerce | Pratiques habituelles et reconnues dans le monde des affaires, qui peuvent influencer l'interprétation des lois commerciales. |
| Circulation routière | Ensemble des règles régissant la circulation des véhicules et des piétons sur la voie publique. |
| Courses de taureaux et combats de coqs | Pratiques traditionnelles impliquant la mise à mort d'animaux, dont la licéité a été débattue au regard de la protection animale. |
| Violences éducatives ordinaires | Pratiques éducatives impliquant l'usage de la force physique contre les enfants, désormais interdites en France. |
| Circoncision et excision | Pratiques rituelles concernant les organes génitaux, dont la légalité est soumise à des critères médicaux et éthiques. |
| Principe de textualité pénale | Principe selon lequel un comportement ne peut être considéré comme une infraction et sanctionné que s'il est expressément prévu par un texte de loi. |
| Nullum crimen, nulla poena sine lege | Adage latin signifiant "pas de crime, pas de peine sans loi", qui résume le principe de légalité criminelle. |
| Constitutionnalisation du droit pénal | Intégration des principes du droit pénal dans la Constitution, renforçant leur valeur juridique. |
| Internationalisation du droit pénal | Influence croissante du droit pénal international et supranational sur les systèmes nationaux. |
| Incrimination par renvoi | Technique normative où le texte pénal renvoie à un autre texte pour la définition des éléments constitutifs de l'infraction. |
| Incrimination de type ouvert | Formulation vague d'une incrimination, laissant une grande marge d'interprétation au juge. |
| Faute caractérisée | Concept juridique nouveau, introduit par une loi récente, dont le contenu n'est pas encore précisément délimité par la jurisprudence. |
| Amendes proportionnelles | Amendes dont le montant est calculé en proportion d'un élément lié à l'infraction, comme le chiffre d'affaires ou le budget publicitaire. |
| Pénalité par référence | Technique consistant à appliquer à une infraction la peine prévue pour une autre infraction, sans la définir spécifiquement. |
| Effervescence normative | Multiplication rapide et fréquente de nouvelles lois et réglementations. |
| Individualisation de la peine | Pouvoir du juge d'adapter la peine prononcée à la personnalité et à la situation du condamné, dans le respect des limites légales. |
| Sursis avec mise à l'épreuve | Modalité d'exécution de la peine qui combine une suspension de la peine avec des obligations imposées au condamné. |
| Semi-liberté | Régime d'exécution de la peine de prison qui permet au condamné de travailler à l'extérieur pendant la journée, tout en réintégrant l'établissement pénitentiaire la nuit. |
| Fractionnement de peine | Possibilité d'exécuter une peine de prison par périodes discontinues. |
| Pouvoir créateur du juge pénal | Rôle actif du juge dans l'élaboration du droit pénal par le biais de l'interprétation et de l'adaptation des textes. |
| Notion pénale | Concept propre au droit pénal, dont le sens est défini par la loi ou par la jurisprudence. |
| Notion non pénale | Concept relevant d'une autre branche du droit ou d'une discipline scientifique, appliqué en droit pénal. |
| Interprétation extensive | Interprétation d'un texte qui en élargit le sens et la portée. |
| Analogie in favorem | Application analogique d'une disposition favorable au prévenu. |
| Contrôle de conformité | Vérification de la conformité d'un texte de loi à des normes supérieures (Constitution, traités internationaux). |
[/
Cover
P1 d pen.docx
Summary
# La validité du texte pénal et ses contrôles de conformité
Voici un résumé de la validité du texte pénal et de ses contrôles de conformité, conçu pour un guide d'étude.
## 1. La nécessaire validité du texte pénal propre à fonder les poursuites
L'existence d'un texte pénal ne suffit pas à fonder des poursuites ; il faut impérativement que ce texte soit valable, c'est-à-dire conforme aux textes qui lui sont hiérarchiquement supérieurs, qu'ils soient de droit français ou de droit supranational.
### 1.1 La conformité du texte pénal aux textes français supérieurs
Le contrôle de conformité consiste à confronter un texte de droit interne à celui qui lui est directement supérieur afin de s'assurer de la régularité de son contenu, dans une logique de complémentarité normative. Selon le niveau hiérarchique en cause, plusieurs contrôles sont possibles : constitutionnalité, conventionalité, et légalité. Le juge pénal peut lui-même exercer certains de ces contrôles.
#### 1.1.1 Le contrôle de constitutionnalité des lois et des règlements autonomes
Le contrôle de constitutionnalité vise à vérifier la conformité des lois et des règlements autonomes au bloc de constitutionnalité.
##### 1.1.1.1 La « constitutionnalisation » du droit pénal
Le contrôle de constitutionnalité s'assure de la conformité des textes au bloc de constitutionnalité, qui inclut non seulement la Constitution de 1958, mais aussi le préambule de 1946 et la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen de 1789. Le Conseil constitutionnel a conféré une valeur constitutionnelle à des principes fondamentaux du droit pénal, tels que le principe de légalité, l'égalité devant la loi pénale, la responsabilité personnelle, la non-rétroactivité de la loi pénale plus sévère, et les principes fondamentaux du droit pénal des mineurs. L'exigence de clarté et de précision des textes d'incrimination est également une composante essentielle de la constitutionnalité.
> **Tip:** Le contrôle de constitutionnalité exclut tout contrôle de l'opportunité d'une loi ; il ne porte que sur sa légalité.
##### 1.1.1.2 Un contrôle de constitutionnalité « conditionné »
Le contrôle de constitutionnalité peut être exercé a priori, avant la promulgation d'une loi, ou a posteriori, par le biais de la Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC).
* **Le contrôle de constitutionnalité a priori (par voie d'action)**
* **Fondement:** Article 61 de la Constitution.
* **Conditions:** Ne peut être saisi que par des autorités politiques (Président de la République, Présidents des assemblées, Premier ministre, 60 députés ou 60 sénateurs). Le contrôle intervient avant la promulgation du texte.
* **Effets:** Si le texte est jugé conforme, il est promulgué. S'il est jugé non conforme, il n'est pas promulgué.
* **Le contrôle de constitutionnalité a posteriori (par voie d'exception : la QPC)**
* **Fondement:** Article 61-1 de la Constitution. Permet aux justiciables de soulever l'inconstitutionnalité d'un texte au cours d'une instance.
* **Conditions de fond:** La loi doit être applicable au litige, ne pas avoir déjà fait l'objet d'une déclaration de conformité, et soulever une question nouvelle ou sérieuse.
* **Filtrage:** La Cour de cassation exerce une fonction de filtrage avant de transmettre la QPC au Conseil constitutionnel, afin d'éviter une multiplication des saisines.
* **Effets:** Si le texte est jugé conforme, il reste applicable. S'il est jugé non conforme, il est abrogé immédiatement ou son abrogation est différée.
#### 1.1.2 Le contrôle de la légalité des actes administratifs
Le juge pénal est compétent pour contrôler la légalité des actes administratifs (individuels ou réglementaires) lorsqu'ils sont soumis à son appréciation dans le cadre d'un procès pénal.
##### 1.1.2.1 L'admission d'un contrôle de la légalité des actes administratifs
L'article 111-5 du Code pénal impose au juge pénal de respecter la hiérarchie des normes. Cette compétence, d'origine prétorienne et consacrée par la loi, est soumise à trois conditions cumulatives :
1. Le texte doit être un acte administratif (règlementaire ou individuel, hors actes contractuels).
2. L'acte doit être applicable au litige.
3. La solution du procès pénal doit dépendre de cet acte administratif.
> **Tip:** Le juge pénal peut d'office interpréter ou apprécier la légalité d'un acte administratif si cela est déterminant pour la solution du litige.
##### 1.1.2.2 La plénitude du contrôle des actes administratifs par le juge pénal
Le juge pénal veille à ce que les actes administratifs ne violent aucun texte supérieur. Il contrôle leur conformité aux traités internationaux, à la loi, et peut écarter tout acte administratif contraire. Il examine la matérialité des faits justifiant l'acte, sa qualification pénale, et la proportionnalité de la mesure. Il vérifie l'absence d'erreur manifeste d'appréciation ou de détournement de pouvoir. Il contrôle également la compétence de l'autorité ayant émis l'acte.
> **Tip:** Le juge pénal ne se prononce pas sur l'opportunité d'un acte administratif, mais seulement sur sa légalité.
### 1.2 La conformité du texte pénal français aux textes supranationaux
Le droit international, notamment les traités et accords internationaux, prime sur les lois internes françaises depuis la révision constitutionnelle de 1992, conformément à l'article 55 de la Constitution. Le contrôle de conventionalité est effectué par les juges internes.
#### 1.2.1 Les règles générales
##### 1.2.1.1 Fondement et portée de l'autorité supérieure des textes internationaux
* **Principe de l'autorité supérieure des Traités et Accords internationaux:** L'article 55 de la Constitution pose le principe de la supériorité des traités et accords régulièrement ratifiés sur les lois internes, sous réserve de réciprocité et de leur application par l'autre partie. L'article 54 de la Constitution prévoit que la révision de la Constitution doit intervenir préalablement à la ratification d'un traité si celui-ci est contraire à la Constitution.
* **Conséquences de la suprématie:** Les traités et accords internationaux se situent hiérarchiquement entre les normes constitutionnelles et les lois. En cas de contrariété entre un texte français et un texte supranational, le juge interne doit écarter le texte français et faire prévaloir directement le texte supranational, même si le texte français est postérieur (principe Nicolo).
> **Tip:** La supériorité des traités ne s'applique pas aux dispositions de valeur constitutionnelle.
##### 1.2.1.2 Interprétation et contrôle de la régularité des Traités et Accords internationaux
* **Interprétation des Traités et Accords internationaux:** Longtemps, la Chambre criminelle a renvoyé l'interprétation des traités au ministère des Affaires étrangères. Suite à des condamnations par la Cour européenne des Droits de l'Homme, cette pratique a évolué. Le renvoi au gouvernement est désormais une faculté et le juge pénal n'est pas lié par l'interprétation gouvernementale.
* **Contrôle de la régularité:** Le juge pénal ne peut apprécier le contenu des traités mais peut vérifier leur ratification et la régularité de leur publication au Journal officiel.
#### 1.2.2 Les règles « européennes »
##### 1.2.2.1 Le Droit de l'Union européenne
Le droit de l'UE s'impose aux États membres et à leurs autorités normatives, y compris en matière pénale. En cas de contrariété entre une incrimination française et le droit de l'UE, le juge pénal doit faire prévaloir le droit de l'UE. Les règlements européens sont d'application directe, tandis que les directives non encore transposées produisent effet si elles sont suffisamment claires et précises. L'interprétation du droit de l'UE est assurée par la Cour de justice de l'Union européenne (CJUE) sur renvoi préjudiciel des juridictions nationales.
> **Tip:** En cas d'incertitude sur la compatibilité des textes, le juge pénal doit surseoir à statuer et saisir la CJUE.
##### 1.2.2.2 La Convention européenne des Droits de l'Homme (CEDH)
La CEDH, bien que n'étant pas une source d'incrimination ou de peine, impose des exigences de qualité normative aux textes pénaux, notamment en ce qui concerne la précision et la prévisibilité des lois. L'article 7 de la CEDH garantit le principe de la légalité criminelle.
* **Contrôle de conformité opéré par le juge français:** La Cour de cassation et le Conseil d'État veillent au respect de la CEDH.
* **Contrôle de conformité opéré par la Cour EDH:** La Cour EDH apprécie la précision, la prévisibilité et l'accessibilité des textes. Ses arrêts ont une portée obligatoire et peuvent conduire à la révision de décisions judiciaires françaises.
> **Tip:** Les arrêts de la Cour EDH peuvent inciter le législateur à modifier ou supprimer des textes pénaux pour se conformer à la Convention.
### 1.3 Les contrôles de légalité des actes administratifs
Le contrôle de la légalité des actes administratifs par le juge pénal est admis depuis la jurisprudence *Jacques Vabres*. Il est soumis à trois conditions cumulatives : l'acte doit être administratif, applicable au litige, et sa légalité doit être déterminante pour la solution du procès pénal. Le juge pénal peut écarter tout acte administratif jugé illégal.
## 2. L'application du texte pénal dans le temps
L'application du texte pénal est conditionnée par l'absence de prescription des faits et par la résolution des conflits de textes pénaux dans le temps.
### 2.1 Application conditionnée à l'absence de prescription des faits
#### 2.1.1 Durée et point de départ des délais de prescription de l'action publique
Les délais de prescription de droit commun sont de 20 ans pour les crimes, 6 ans pour les délits, et 1 an pour les contraventions. Le point de départ est généralement le jour de commission de l'infraction, mais il peut être reporté pour les infractions occultes ou dissimulées. Un délai butoir s'applique (30 ans pour les crimes, 12 ans pour les délits).
#### 2.1.2 Vérification de l'absence de prescription
Il faut déterminer le jour de commission de l'infraction, la durée du délai applicable, la date d'expiration du délai, et s'assurer que cette date n'est pas dépassée.
### 2.2 Application dictant la résolution des éventuels conflits de textes pénaux dans le temps
#### 2.2.1 Vérifications préalables à la résolution d'un conflit
* **Existence d'un conflit:** Un conflit naît lorsqu'un texte nouveau entre en vigueur après la commission d'un fait mais avant qu'une juridiction ne soit saisie.
* **Nature du texte:** Il faut distinguer les textes de fond (incrimination, sanction) des textes de forme (procédure, exécution des peines).
#### 2.2.2 Mise en œuvre des principes de solution
* **Textes d'incrimination et de pénalité (fond):** Le principe de non-rétroactivité des textes plus sévères est absolu (valeur constitutionnelle, conventionnelle et législative). Les textes plus doux ont une rétroactivité "in mitius", sauf pour les décisions ayant acquis l'autorité de chose jugée.
* **Textes pénaux de forme:** Ils s'appliquent immédiatement aux actes de procédure qui restent à accomplir, sans porter atteinte aux droits acquis ni entraîner la nullité d'actes régulièrement accomplis sous l'empire du texte antérieur.
* **Textes instituant des mesures de sûreté:** Leur application dans le temps dépend de leur nature et de leur but, sans se calquer strictement sur celle des peines.
## 3. La qualification pénale des faits au regard d'un texte d'incrimination
L'opération de qualification judiciaire consiste à donner une appellation juridique précise aux faits matériels commis.
### 3.1 Interprétation du texte pénal
L'interprétation du texte pénal est un préalable indispensable à sa qualification. Le juge pénal, mais aussi parfois le législateur ou le Conseil constitutionnel, peut être amené à interpréter les textes.
### 3.2 Sélection de l'exacte qualification pénale
Les autorités de police constatent les faits. Le ministère public, la victime (via son avocat), le juge d'instruction ou les juges du fond qualifient les faits. La qualification peut être modifiée au cours de la procédure. Les juridictions pénales sont "maîtres de la qualification".
#### 3.2.1 Techniques de qualification pénale
* **Modalités de l'opération:** La qualification s'opère de façon autonome, en se plaçant au moment des faits ("au temps de l'action").
* **Principes de qualification:**
* **Devoir de juste qualification:** Le juge doit respecter l'acte de saisine et la qualification la plus appropriée aux faits.
* **Devoir de requalification:** Le juge peut rectifier la qualification si elle est inadaptée, dans le respect des faits de la prévention et des droits de la défense.
#### 3.2.2 Incidence de l'évolution de la qualification pénale
Une modification de la qualification peut affecter la compétence juridictionnelle. Le principe *non bis in idem* interdit de poursuivre ou condamner une personne deux fois pour les mêmes faits, même sous des qualifications différentes, sauf élément nouveau ou exception prévue par la jurisprudence.
#### 3.2.3 Résolution des conflits de qualifications pénales
* **Conflits apparents:** Ils sont résolus par l'application de règles comme l'incompatibilité (un seul texte retenu), l'alternative (choix du texte le plus approprié), l'absorption (un texte englobe l'autre), ou la spécialité (le texte spécial prévaut).
* **Véritables conflits (concours idéal d'infractions):** Un seul fait peut violer plusieurs textes. La jurisprudence a longtemps privilégié l'unité de qualification (la qualification la plus sévère), puis a admis le cumul de qualifications, notamment pour protéger les droits des victimes et l'effectivité de la répression. L'arrêt de la Cour de cassation du 15 décembre 2021 a consacré le principe du cumul des qualifications, sauf exceptions limitatives (éléments constitutifs exclusifs, absorption, spécialité).
> **Tip:** La qualification pénale est une étape cruciale qui détermine le régime juridique applicable à une infraction.
---
# L'application du texte pénal français dans l'espace et dans le temps
Voici une synthèse détaillée sur l'application du texte pénal français dans l'espace et dans le temps, conçue pour un examen.
## 2. L'application du texte pénal français dans l'espace et dans le temps
Ce sujet aborde l'applicabilité du droit pénal français aux infractions commises sur le territoire national, à l'étranger, ainsi que les règles régissant l'application des lois pénales dans le temps, notamment en cas d'évolution législative.
### 2.1 L'applicabilité du texte pénal français
L'application du texte pénal français est conditionnée par la validité du texte lui-même et par la détermination de sa compétence, tant dans l'espace que dans le temps.
#### 2.1.1 La validité du texte pénal
La validité d'un texte pénal est assurée par des contrôles de conformité aux normes qui lui sont supérieures.
##### 2.1.1.1 La conformité du texte pénal aux textes français supérieurs
Le juge pénal peut être amené à contrôler la conformité des textes qui lui sont soumis aux normes nationales supérieures.
* **Le contrôle de constitutionnalité**
Le contrôle de constitutionnalité est principalement exercé par le Conseil constitutionnel. Il peut être effectué *a priori* (avant promulgation d'une loi, par voie d'action) ou *a posteriori* (par voie d'exception, via la Question Prioritaire de Constitutionnalité - QPC). Le juge pénal n'écarte pas directement une loi inconstitutionnelle, mais il peut la soumettre à la censure du Conseil constitutionnel. Les principes constitutionnels, notamment ceux relatifs à la légalité, à l'égalité et à la non-rétroactivité de la loi pénale plus sévère, sont pris en compte. Le Conseil constitutionnel peut utiliser la technique de la réserve d'interprétation.
* **Le contrôle de légalité des actes administratifs**
Le juge pénal est compétent pour contrôler la légalité des actes administratifs (réglementaires ou individuels) qui lui sont soumis, dès lors que la solution du procès pénal en dépend de manière déterminante. Ce contrôle peut être effectué par voie d'action (devant les juridictions administratives) ou par voie d'exception (devant le juge pénal). Le juge pénal écarte l'acte administratif illégal et ne le fait pas prévaloir. Il vérifie la conformité de l'acte aux textes supérieurs, y compris aux traités internationaux.
##### 2.1.1.2 La conformité du texte pénal français aux textes supranationaux
La primauté du droit international sur le droit interne, affirmée par l'article 55 de la Constitution, implique un contrôle de conventionalité.
* **Les règles européennes (Droit de l'UE et CESDH)**
* **Droit de l'Union Européenne** : Le droit de l'UE s'impose aux États membres. En cas de contrariété entre une incrimination française et le droit de l'UE, le juge pénal français doit écarter le texte national au profit du droit européen. Les règlements de l'UE sont d'application directe. Les directives non transposées peuvent produire effet si elles sont claires et précises. La Cour de Justice de l'Union Européenne (CJUE) interprète le droit de l'UE sur renvoi préjudiciel des juridictions nationales.
* **Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH)** : La CEDH n'est pas une source d'incrimination ou de peine directe, mais elle impose des exigences de qualité normative aux textes pénaux (clarté, précision, prévisibilité). Les juges français contrôlent la conformité des textes à la CEDH. Les arrêts de la Cour EDH ont une portée obligatoire et peuvent entraîner la révision de décisions définitives. Les États ont des obligations positives pour réprimer certaines atteintes aux droits garantis par la CEDH.
#### 2.1.2 L'application du texte pénal dans l'espace
Le texte pénal français n'est pas universel et son application est soumise à des limites territoriales, bien que des systèmes de compétence élargie existent.
##### 2.1.2.1 L'application du texte pénal français aux infractions localisées en France
Le principe cardinal est celui de la territorialité.
* **Le principe de territorialité**
Les infractions commises sur le territoire de la République française relèvent du texte pénal français (article 113-2 du Code pénal). Cette application est une expression de la souveraineté nationale et vise à sanctionner tout acte commis sur son sol. La nationalité de l'auteur ou de la victime est indifférente.
* **Limites au principe de territorialité** : L'immunité diplomatique et l'immunité des chefs d'État étrangers étrangers en séjour en France limitent l'application du texte pénal français.
* **La mise en œuvre du principe de territorialité**
* **Détermination du territoire français** : Il inclut l'espace terrestre (France métropolitaine et outre-mer), l'espace maritime (eaux intérieures, mer territoriale jusqu'à 12 milles marins) et l'espace aérien. Les navires et aéronefs français sont assimilés au territoire français, sauf exceptions pour les navires et aéronefs militaires étrangers.
* **Rattachement de l'infraction au territoire français** : Le texte pénal français s'applique même si l'infraction n'est que partiellement commise en France (faits constitutifs) ou si la complicité a lieu en France pour une infraction commise à l'étranger (sous conditions de double incrimination et de jugement définitif étranger pour les crimes et délits, ou sans ces conditions pour certains crimes spécifiques). La connexité avec une infraction commise en France peut aussi étendre la compétence. La cybercriminalité bénéficie d'une extension de territorialité si la victime réside en France ou si une personne morale a son siège en France.
##### 2.1.2.2 L'application du texte pénal français aux infractions localisées hors de France
Lorsque le principe de territorialité ne peut s'appliquer, d'autres systèmes de compétence entrent en jeu.
* **La protection d'intérêts spécifiques**
* **La compétence personnelle** : Ce système protège les ressortissants français.
* **Compétence personnelle active** : Le texte pénal français s'applique si l'auteur est français ou réside habituellement en France pour les crimes et délits commis à l'étranger (avec réciprocité d'incrimination pour les délits, sauf exceptions).
* **Compétence personnelle passive** : Le texte pénal français s'applique si la victime est française pour les crimes et délits commis à l'étranger (sans réciprocité pour les crimes, avec condition de peine pour les délits). Des règles particulières s'appliquent aux aéronefs non immatriculés en France.
* **La compétence réelle** : Ce système protège les intérêts fondamentaux de la France (trahison, espionnage, fausse monnaie, falsification de titres).
* **La compétence universelle** : Ce système permet de juger des infractions commises à l'étranger dans des cas limités.
* **Refus d'extradition** : Si la France refuse l'extradition d'un étranger pour des motifs graves (peine contraire à l'ordre public, procès inéquitable, infraction politique, conséquences exceptionnelles), elle peut le juger (article 113-8-2 du Code pénal).
* **Convention internationale** : La compétence universelle est fondée sur des conventions internationales (lutte contre le terrorisme, torture, piraterie, etc.) lorsque l'auteur de l'infraction est trouvé en France.
### 2.2 L'application du texte pénal dans le temps
L'application des lois pénales dans le temps soulève deux problématiques principales : la prescription de l'action publique et les conflits de lois dans le temps.
#### 2.2.1 L'application conditionnée à l'absence de prescription
L'action publique doit être exercée dans des délais déterminés par la loi.
* **Durée et point de départ des délais de prescription**
* **Durée** : Les délais de droit commun sont de 20 ans pour les crimes, 6 ans pour les délits et 1 an pour les contraventions (après la réforme de 2017). Des délais dérogatoires existent.
* **Point de départ** : Le délai court, en principe, du jour de commission de l'infraction. Pour les infractions occultes ou dissimulées, il court à compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée. Un délai butoir existe (30 ans pour les crimes, 12 ans pour les délits) à compter de la commission.
* **Vérification de l'absence de prescription**
Il faut déterminer la date de commission de l'infraction, la durée du délai applicable, la date d'expiration du délai, et s'assurer que celle-ci n'est pas dépassée. La détermination de la date de commission peut être complexe pour les infractions continues, d'habitude ou complexes.
#### 2.2.2 L'application dictant la résolution des conflits de textes pénaux dans le temps
Les évolutions législatives nécessitent des règles pour déterminer quel texte s'applique.
* **Vérifications préalables**
* **Existence d'un conflit** : Un conflit naît lorsque l'infraction, sa poursuite ou son jugement se placent sous l'empire de textes différents.
* **Nature du texte pénal** : Il faut distinguer les textes de fond (incrimination, peine), les textes de forme (procédure, exécution des peines) et les textes instituant des mesures de sûreté.
* **Mise en œuvre des principes de solution**
* **Application dans le temps des textes d'incrimination et de pénalité (textes de fond)**
* **Non-rétroactivité des textes plus sévères** : Un texte pénal de fond nouveau plus sévère ne s'applique pas aux faits commis avant son entrée en vigueur. Ce principe a valeur constitutionnelle, conventionnelle et législative. Les limites incluent les lois rétroactives déclarées comme telles, les lois interprétatives et les lois déclaratives.
* **Rétroactivité des textes plus doux (principe *favor rei*)** : Un texte pénal de fond nouveau plus doux s'applique aux faits commis avant son entrée en vigueur, non encore jugés ou susceptibles de recours. Ce principe a également une valeur constitutionnelle et conventionnelle. Il ne s'applique pas aux décisions définitivement jugées, sauf exceptions (suppression de l'incrimination, abolition de la peine). La coexistence de dispositions plus douces et plus sévères dans un même texte complexe est gérée selon la divisibilité ou l'indivisibilité du texte et les critères jurisprudentiels (disposition principale, appréciation globale).
* **Application dans le temps des textes pénaux de forme**
* **Principe de l'application immédiate** : Les textes de forme nouveaux s'appliquent immédiatement aux procédures restant à accomplir. Ce principe est justifié par la bonne administration de la justice et ne doit pas porter atteinte aux droits acquis ni entraîner la nullité d'actes régulièrement accomplis. Il est assoupli pour les textes relatifs à la compétence, aux voies de recours, et à l'exécution des peines.
* **Application dans le temps des textes instituant des mesures de sûreté**
* Les mesures de sûreté, par nature préventives, ne sont pas toujours soumises au principe de rétroactivité des peines plus sévères. Leur application dans le temps dépend de leur qualification et de leur but. La surveillance judiciaire peut être appliquée rétroactivement, tandis que la rétention de sûreté a vu sa rétroactivité refusée par le Conseil constitutionnel.
### 2.3 La qualification pénale des faits
La qualification pénale consiste à rattacher un fait précis à un texte d'incrimination.
#### 2.3.1 L'opération de qualification judiciaire
L'interprétation du texte pénal est un préalable indispensable à l'opération de qualification. Le juge pénal est le principal interprète, mais le législateur et le Conseil constitutionnel peuvent aussi intervenir.
* **La sélection de l'exacte qualification pénale**
Les autorités de police constatent les faits, le ministère public retient une qualification pour les poursuites, et la victime peut aussi initier l'action publique avec sa propre qualification. Cependant, toute juridiction pénale est maître de la qualification et peut la modifier si elle l'estime inappropriée, dans le respect des faits de la saisine et des droits de la défense.
#### 2.3.2 Les techniques de qualification pénale
* **Exposé théorique de l'opération**
La qualification s'opère au moment des faits, de manière autonome (principe d'autonomie). Le juge doit respecter l'acte de saisine (qualification juste) mais a aussi un devoir de requalification si la qualification initiale est inadaptée, sans modifier les faits. Les droits de la défense doivent être respectés lors de la requalification.
* **La mise en œuvre de l'opération**
* **Typologie des pratiques** :
* **Sous-qualification** : Elle consiste à retenir une qualification moins sévère que celle méritée, souvent par indulgence (correctionnalisation judiciaire, contraventionnalisation judiciaire). Cette pratique, bien que pragmatique, soulève des questions quant au principe de légalité et à l'égalité.
* **Peine justifiée (Cour de cassation)** : Dans certains cas, la Cour de cassation peut couvrir une erreur de qualification si la peine prononcée est la même que celle qui aurait été encourue sous la qualification correcte, dans un souci d'efficacité.
* **Incidence de l'évolution de la qualification pénale** : Une modification de la qualification peut affecter la compétence juridictionnelle. Elle n'entraîne pas une nouvelle poursuite pour les mêmes faits sous le principe du *non bis in idem*, sauf si un élément nouveau apparaît.
#### 2.3.3 Les conflits de qualifications pénales
Lorsque plusieurs qualifications sont possibles pour un même fait, il faut résoudre ces conflits.
* **Les conflits apparents**
* **Qualifications incompatibles** : Lorsque une infraction est le prolongement d'une autre, seule la qualification de la première est retenue (ex: vol et recel).
* **Qualifications alternatives** : Le juge choisit la qualification la plus appropriée.
* **Qualifications absorbantes** : Une qualification plus large absorbe une qualification plus étroite (ex: vol avec violence absorbe le vol simple).
* **Qualifications générales et spéciales** : La qualification spéciale prévaut sur la qualification générale (adage "specialia generalibus derogant").
* **Les véritables conflits (concours idéal d'infractions)**
Un seul acte matériel peut violer plusieurs textes.
* **Ancien principe d'unité de qualification** : Pendant longtemps, on ne retenait qu'une seule qualification pénale, la plus sévère, pour éviter la violation du principe *non bis in idem*.
* **Exceptions** : Le cumul était admis si l'acte matériel unique procédait d'intentions distinctes et portait atteinte à différentes valeurs sociales protégées, ou si le fait matériel unique entraînait des résultats différents pour plusieurs victimes.
* **Nouveau principe de cumul (depuis 2021)** : La Cour de cassation admet désormais le cumul de qualifications pénales comme principe, afin de permettre aux victimes d'obtenir réparation et au juge de prononcer des peines adaptées. Les exceptions sont limitées : lorsque la caractérisation d'une infraction exclut une autre, lorsqu'une qualification est un élément constitutif ou une circonstance aggravante d'une autre, ou lorsqu'une qualification spéciale sanctionne une modalité d'une qualification générale.
---
**Tableau récapitulatif des délais de prescription de l'action publique**
| | Crime | Délit | Contravention |
| :---------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Fondement légal** | Art. 7 al. 1 CPP | Art. 8 al. 1 CPP | Art. 9 CPP |
| **Durée du délai** | 20 ans | 6 ans | 1 an |
| **Point de départ** | Art. 7 al. 1, 8 al. 1 & 9 CPP : À compter du jour où l'infraction a été commise.
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 30 ans, à compter de la commission de l’infraction. | Art. 7 al. 1, 8 al. 1 & 9 CPP : À compter du jour où l'infraction a été commise.
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 12 ans, à compter de la commission de l’infraction. | Art. 7 al. 1, 8 al. 1 & 9 CPP : À compter du jour où l'infraction a été commise.
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 12 ans, à compter de la commission de l’infraction. | --- **Propositions à apprécier** | | VRAI | FAUX | | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :--: | :--: | | La qualification pénale retenue lors de l’engagement des poursuites est déterminante : elle lie les juridictions d’instruction et de jugement. | | X | | La Chambre de l’instruction a le pouvoir de modifier et de compléter la qualification pénale donnée aux faits par le Juge d’instruction. | X | | | Le Juge pénal doit examiner les faits « sous toutes les qualifications pénales possibles ». | X | | | Le Juge pénal peut prononcer une décision de relaxe dès lors que les faits dont il est saisi ne sont pas constitutifs de l’infraction visée dans l’acte de poursuite ; et ce, sans avoir à s’assurer qu’ils pourraient être constitutifs d’une autre infraction. | | X | | Le Juge pénal a la possibilité et non pas le devoir de « restituer à la poursuite sa qualification pénale véritable ». | X | | --- # La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications Absolument ! Voici une synthèse détaillée et structurée sur la qualification pénale des faits et les conflits de qualifications, rédigée en français et prête à l'emploi pour vos révisions. ## 3 La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications Cette partie analyse le processus par lequel les juridictions déterminent la qualification pénale exacte des faits, ainsi que les techniques et les règles permettant de résoudre les conflits entre différentes qualifications possibles. ### 3.1 La qualification pénale des faits au regard d’un texte d’incrimination L'opération de qualification judiciaire consiste à restituer à un fait son exacte dénomination pénale. #### 3.1.1 L'interprétation du texte pénal, un préalable à l'opération de qualification des faits L'interprétation du texte pénal est essentielle car elle permet d'en dégager le sens exact et ainsi de déterminer si les faits commis entrent dans le champ d'application de ce texte. * **Auteurs de l'interprétation du texte pénal :** * En principe, il incombe au juge pénal d'interpréter la loi pénale formelle. * Conformément à l'article 111-5 du Code pénal, le juge pénal est compétent pour interpréter les actes administratifs (réglementaires ou individuels) dès lors que cette interprétation a une influence déterminante sur la solution du procès. * L'autorité normative peut prévoir dans le texte lui-même comment doivent être entendus les termes employés. * Le Conseil constitutionnel peut trancher des problèmes d'interprétation lors du contrôle de conformité d'un texte à la Constitution. * L'autorité administrative peut fournir des éclaircissements par voie d'actes supplémentaires ou de rectificatifs. #### 3.1.2 La sélection de l'exacte qualification pénale des faits L'opération de qualification relève de techniques spécifiques et, le cas échéant, de la résolution de conflits entre différentes qualifications possibles. * **Autorités compétentes pour qualifier les faits :** * Les autorités de police constatent les faits mais ne qualifient pas juridiquement. * Le ministère public (Procureur de la République) est chargé de poursuivre les faits en retenant une qualification pénale, mais il n'a pas le monopole de cette qualification. * La victime, par le biais de son avocat, peut initier l'action publique en proposant une qualification pénale. * Le juge pénal, à tous les stades de la procédure, a le droit et le devoir de vérifier et de modifier la qualification retenue si elle lui apparaît inappropriée. * **Les juridictions pénales, "maîtres de la qualification" :** Les juridictions pénales sont les seules à avoir le pouvoir définitif de déterminer la qualification pénale exacte des faits, en l'adaptant au droit pénal en vigueur au moment des faits et en résolvant les éventuels conflits de qualifications. #### 3.1.3 Les techniques de qualification pénale § 1 Exposé théorique de l’opération de qualification des faits A - Les modalités de l’opération * **Moment de l'appréciation :** Il convient de se placer au moment où les faits ont été commis ("au temps de l'action"), moment où l'infraction est "cristallisée" dès que ses éléments constitutifs sont réunis. * **Principe d'autonomie du droit pénal :** Le droit pénal fonctionne selon ses propres règles, indépendamment des autres branches du droit. > **Exemple :** La bigamie, bien que fondée sur une notion de droit civil (existence d'un mariage non dissous), est définie et sanctionnée par le droit pénal de manière autonome. B - Les principes de qualification Le juge pénal est soumis à deux impératifs : * **Le devoir de juste qualification :** * Le juge doit respecter l'acte de saisine, c'est-à-dire ne pas modifier les faits qui lui sont soumis. * Les juridictions d'instruction (juge d'instruction, chambre de l'instruction) et de jugement sont saisies in rem (par les faits) ou in personam (par les personnes). Elles doivent statuer dans le cadre des faits qui leur sont présentés. * Le juge pénal doit veiller à bien respecter les éléments de définition des textes pénaux qu'il applique et examiner les faits "sous l'incrimination qui leur est spécialement applicable". * **Le devoir de requalification :** * Le juge a le pouvoir de restituer à un acte ou un fait sa qualification pénale véritable, sans s'arrêter à la qualification proposée par les parties. * **Limites au principe de liberté de requalification :** * **Respect des règles relatives à la saisine :** La requalification ne doit pas modifier les faits de la prévention. * **Respect des droits de la défense :** Le juge qui requalifie doit permettre aux parties de présenter leurs observations et leur défense adaptées à la nouvelle qualification. * **Exceptions :** La liberté de requalification peut être limitée, notamment en matière de presse ou lorsque la qualification est couverte par une loi d'amnistie. § 2 La mise en œuvre de l’opération de qualification des faits A - Typologie des pratiques * **La pratique de la sous-qualification (par les juridictions du fond) :** * Consiste à minimiser les faits pour retenir une qualification pénale moins grave. * **Correctionnalisation judiciaire :** Des faits relevant du crime sont poursuivis comme délit. > **Définition :** Procédé par lequel des faits qui constituent un crime sont poursuivis comme un délit pour être jugés devant un tribunal correctionnel. > **Exemple :** Un viol qui pourrait être qualifié de crime peut être requalifié en agression sexuelle (délit) pour être jugé devant un tribunal correctionnel. * **Contraventionnalisation judiciaire :** Des faits relevant du délit sont requalifiés en contravention. > **Définition :** Procédé par lequel des faits qui pourraient être qualifiés de délit sont requalifiés en contravention pour être jugés devant un tribunal de police. > **Exemple :** Des violences légères, qui pourraient être un délit, sont requalifiées en contravention pour être jugées devant un tribunal de police. * **Critique :** Ces pratiques, bien que pragmatiques pour désengorger les juridictions, peuvent porter atteinte au principe de légalité criminelle (prévisibilité, égalité, monopole législatif). * **La pratique de la peine justifiée (par la Cour de cassation) :** * Technique par laquelle la Cour de cassation entérine une erreur de qualification si la peine prononcée est la même que celle qui aurait été appliquée avec la qualification exacte, afin d'éviter des renvois inutiles. > **Critique :** Cette pratique, guidée par l'efficacité, peut fragiliser le rôle de la Cour de cassation en tant que juge du droit et le principe de légalité. B - L’incidence de l’évolution de la qualification pénale * **Au regard de la compétence juridictionnelle :** Si la qualification évolue au point de rendre la juridiction initialement saisie incompétente, celle-ci doit se déclarer incompétente, sauf la Cour d'assises qui a une plénitude de juridiction. * **Au regard du principe "non bis in idem" :** Une personne ne peut être poursuivie ou condamnée deux fois pour les mêmes faits. Si un fait a été définitivement jugé, de nouvelles poursuites sous une qualification différente sont généralement exclues, sauf survenance d'un élément nouveau. ### 3.2 Les conflits de qualifications pénales L'opération de qualification se complique lorsque les agissements infractionnels peuvent recevoir plusieurs qualifications pénales distinctes. Il faut alors déterminer si ces qualifications sont compatibles, alternatives, absorbantes ou spéciales. § 1 Les conflits apparents de qualifications pénales A - Les qualifications pénales incompatibles * **Hypothèse :** Une infraction est le prolongement d'une première infraction et s'y confond. * **Solution :** Seule la qualification de la première infraction est retenue. > **Exemples :** Vol et recel ; meurtre avec dissimulation du corps et recel de cadavre. * **Évolution jurisprudentielle :** La jurisprudence admet de plus en plus la compatibilité de qualifications autrefois jugées incompatibles (ex: violences volontaires ayant entraîné la mort et omission de porter secours), sauf pour le vol et le recel qui restent incompatibles. B - Les qualifications pénales alternatives * **Hypothèse :** La définition légale des qualifications fait qu'elles s'excluent mutuellement. > **Exemple :** Assassinat (volonté de tuer avec préméditation), meurtre (volonté de tuer sans préméditation), homicide involontaire (acte à l'origine de la mort mais sans intention de la donner). * **Solution :** Le juge pénal choisit la qualification la plus appropriée aux faits. C - Les qualifications pénales absorbantes * **Hypothèse :** Une qualification pénale recouvre des faits qui sont inclus dans une autre qualification pénale plus large. * **Solution :** Seule la qualification la plus large est retenue, l'autre étant absorbée. > **Exemples :** Blessures involontaires aggravées par la mise en danger délibérée d'autrui (absorbe le risque causé à autrui) ; vol avec violences (absorbe le vol et les violences). D - Les qualifications générales et spéciales * **Hypothèse :** La loi prévoit un texte spécial et un texte général pour des faits similaires. * **Solution :** En vertu de l'adage "specialia generalibus derogant", le texte spécial prévaut sur le texte général. > **Exemple :** Le délit de bizutage prime sur le délit de violences ordinaires pour des faits commis dans ce contexte. § 2 Les véritables conflits de qualifications (Concours idéal d'infractions) Il y a concours idéal d'infractions lorsqu'un fait matériel unique viole plusieurs textes pénaux et peut donc recevoir plusieurs qualifications. * **Ancien principe d'unité de qualification pénale :** Pendant longtemps, la Cour de cassation n'admettait qu'une seule qualification pénale pour un fait unique, justifié par le principe "non bis in idem" et la volonté de ne pas condamner deux fois pour le même fait. La qualification retenue était celle correspondant à la peine la plus élevée ("plus haute expression pénale"). * **Exceptions admises :** Le cumul était possible si l'acte matériel unique procédait d'intentions distinctes et portait atteinte à différentes valeurs sociales protégées (critère traditionnel des "valeurs sociales protégées"). * **Bouleversement jurisprudentiel (Arrêt du 15 décembre 2021) et nouveau principe de cumul des qualifications pénales :** * La Cour de cassation a désormais posé le principe du **cumul des qualifications pénales** comme règle générale, sous réserve de trois exceptions limitativement énumérées. Ce revirement vise à permettre aux victimes de chaque infraction d'obtenir réparation et au juge de prononcer les peines appropriées. * **Les trois exceptions au cumul (unité de qualification pénale) :** 1. La caractérisation des éléments constitutifs d'une infraction exclut la caractérisation des éléments constitutifs des autres infractions (ex: meurtre excluant l'homicide involontaire). 2. L'une des qualifications correspond à un élément constitutif ou une circonstance aggravante de l'autre qualification, qui est alors la seule à retenir (ex: violence dans le cadre d'une agression sexuelle). 3. Une qualification spéciale incrimine une modalité particulière de l'action répréhensible sanctionnée par une qualification générale (ex: empoisonnement par rapport au meurtre). ### 3.3 L'application dans le temps du texte pénal L'application d'un texte pénal est conditionnée par l'absence de prescription des faits et la résolution des conflits de textes dans le temps. #### 3.3.1 Application conditionnée à l'absence de prescription des faits § 1 Durée et point de départ des délais de prescription de l'action publique * **Durée des délais de prescription de droit commun (depuis la loi du 27 février 2017) :** * Crimes : 20 ans * Délits : 6 ans * Contraventions : 1 an * **Point de départ du délai :** En principe, à compter du jour de commission de l'infraction. * **Report du point de départ (infractions occultes ou dissimulées) :** À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement de l'action publique. * **Délai butoir :** 12 ans pour les délits et 30 ans pour les crimes, à compter de la commission de l'infraction. § 2 Vérification de l'absence de prescription des faits 1. Déterminer le jour de commission de l'infraction (en tenant compte de sa nature : instantanée, complexe, d'habitude, continue). 2. Déterminer la durée du délai de prescription applicable. 3. Déterminer la date d'expiration du délai de prescription. 4. S'assurer que cette date n'est pas dépassée. #### 3.3.2 Application dictant la résolution des éventuels conflits de textes pénaux dans le temps Les règles sont désormais codifiées dans le Code pénal (articles 112-1 à 112-4). § 1 Vérifications préalables à la résolution d'un conflit de textes pénaux dans le temps A - S'assurer de l'existence d'un conflit de textes pénaux dans le temps Un conflit existe lorsqu'un texte pénal entre en vigueur après la commission du comportement qu'il décrit (ou ne décrit plus), mais avant qu'une juridiction ne soit saisie. B - Identifier la nature du texte pénal * **Textes pénaux de fond :** Relatifs à l'incrimination et à la sanction (création/suppression d'infractions, modification des peines, etc.). * **Textes pénaux de forme :** Relatifs à la procédure pénale ou à l'exécution des peines (compétence, modalités des poursuites, voies de recours, prescription). * **Textes instituant des mesures de sûreté :** Visent à prévenir la récidive, sans constituer une peine. § 2 Mise en œuvre des principes de solution A - L'application dans le temps des textes d'incrimination et de pénalité (textes de fond) * **Principe de non-rétroactivité des textes plus sévères :** Un texte pénal de fond nouveau plus sévère ne s'applique pas aux actes commis avant son entrée en vigueur. Ce principe a valeur constitutionnelle et conventionnelle. * **Principe de rétroactivité in mitius ("plus doux") :** Un texte pénal de fond nouveau plus doux s'applique aux faits commis avant son entrée en vigueur non encore jugés définitivement. * **Limites :** Ne s'applique pas aux décisions définitivement jugées, sauf dépénalisation ou suppression de peine. * **Textes complexes (dispositions plus douces et plus sévères) :** * **Divisibles :** Seules les dispositions plus douces rétroagissent. * **Indivisibles :** La jurisprudence apprécie globalement si le texte est plus doux ou plus sévère (critère principal ou appréciation globale). B - L'application dans le temps des textes pénaux de forme * **Principe de l'application immédiate :** Les règles nouvelles s'appliquent aux étapes du procès ou de l'exécution des peines qui restent à couvrir. * **Compétence et organisation judiciaire :** Applicable immédiatement, sauf si un jugement au fond a déjà été rendu en première instance. * **Modalités des poursuites et formes de la procédure :** Applicable immédiatement, sans porter atteinte aux droits acquis ni annuler des actes régulièrement accomplis sous l'empire du texte antérieur. L'application immédiate est assouplie pour les textes qui restreignent les possibilités de répression. * **Voies de recours :** L'application immédiate est assouplie. Le droit de recours et les délais s'appliquent aux recours formés après l'entrée en vigueur du texte, mais la forme du recours est soumise aux règles en vigueur le jour où il est exercé. * **Exécution et application des peines :** Le régime se rapproche de celui des textes de fond, les textes plus sévères ne s'appliquant qu'aux faits commis postérieurement à leur entrée en vigueur. * **Prescription :** L'application immédiate s'applique, mais la prescription ne doit pas être acquise. C - L'application dans le temps des textes instituant des mesures de sûreté * **Distinction entre mesure de sûreté et peine :** Les mesures de sûreté visent à prévenir la récidive et ne sont pas fondées sur la culpabilité. * **Traitement du droit transitoire :** * Les mesures de sûreté inhérentes à une peine ou se substituant à une peine sont soumises au principe de rétroactivité. * Les mesures de sûreté après peine (ex: surveillance judiciaire) peuvent s'appliquer rétroactivement si le risque de récidive est constaté après l'entrée en vigueur de la loi nouvelle. * La Cour EDH et le Conseil constitutionnel sont attentifs à la qualification des mesures pour éviter le contournement du principe de non-rétroactivité des peines plus sévères. ### 3.4 La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications L'opération de qualification consiste à déterminer l'exacte qualification pénale des faits. Elle peut se compliquer en présence de conflits entre différentes qualifications possibles. #### 3.4.1 La qualification pénale des faits au regard d’un texte d’incrimination L'opération de qualification judiciaire consiste à restituer à un acte ou un fait sa qualification pénale exacte. * **Préalable à la qualification :** L'interprétation du texte pénal est indispensable pour en comprendre le sens et déterminer son applicabilité aux faits. Cette interprétation incombe principalement au juge pénal, mais aussi au Conseil constitutionnel, à l'autorité normative et à l'autorité administrative. * **Sélection de l'exacte qualification :** Le juge pénal, maître de la qualification, doit examiner les faits sous toutes les qualifications possibles et retenir celle qui leur est la plus appropriée, dans le respect des règles de saisine et des droits de la défense. Les autorités de police constatent les faits, le ministère public propose une qualification, et la victime peut également la proposer. * **Techniques de qualification :** * **Autonomie du droit pénal :** Le droit pénal définit et sanctionne les infractions indépendamment d'autres branches du droit. * **Devoir de juste qualification :** Le juge doit respecter les faits de la saisine et le texte pénal applicable. * **Devoir de requalification :** Le juge peut modifier la qualification si celle proposée est inappropriée, sans modifier les faits ni porter atteinte aux droits de la défense. #### 3.4.2 Les pratiques de qualification * **Sous-qualification :** * **Correctionnalisation judiciaire :** Poursuite d'un crime comme un délit. * **Contraventionnalisation judiciaire :** Poursuite d'un délit comme une contravention. Ces pratiques visent à désengorger les tribunaux mais soulèvent des questions quant au principe de légalité. * **Peine justifiée :** La Cour de cassation peut valider une erreur de qualification si la peine prononcée est identique à celle qui aurait été appliquée avec la qualification correcte, dans un souci d'efficacité. #### 3.4.3 Les conflits de qualifications pénales * **Conflits apparents :** * **Incompatibles :** Une infraction est le prolongement d'une autre (ex: vol et recel). Seule la qualification principale est retenue. * **Alternatives :** Les qualifications s'excluent mutuellement par définition (ex: meurtre, assassinat). Le juge choisit la plus appropriée. * **Absorbantes :** Une qualification englobe les faits constituant une autre qualification (ex: vol avec violences absorbe le vol). * **Générales et spéciales :** La qualification spéciale prévaut sur la générale (adage "specialia generalibus derogant"). * **Véritables conflits (concours idéal d'infractions) :** Un seul fait matérielle viole plusieurs textes. * **Ancien principe (avant 2021) :** Unité de qualification pénale, sélection de la qualification la plus sévère, sauf exceptions basées sur des intentions distinctes ou des valeurs sociales protégées différentes. * **Nouveau principe (depuis l'arrêt du 15 décembre 2021) :** **Cumul des qualifications pénales** est la règle, sous réserve de trois exceptions d'unité de qualification (caractérisation mutuellement exclusive, élément constitutif/aggravant, qualification spéciale absorbant la générale). Ce nouveau principe vise à mieux prendre en compte les différentes infractions commises et à permettre une réparation plus complète pour les victimes. --- ## Erreurs courantes à éviter - Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens - Portez attention aux formules et définitions clés - Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section - Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 30 ans, à compter de la commission de l’infraction. | Art. 7 al. 1, 8 al. 1 & 9 CPP : À compter du jour où l'infraction a été commise.
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 12 ans, à compter de la commission de l’infraction. | Art. 7 al. 1, 8 al. 1 & 9 CPP : À compter du jour où l'infraction a été commise.
TOUTEFOIS
Art. 9-1 al. 2 CPP, pour les infractions dites occultes ou dissimulées : À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement ou l’exercice de l’action publique.
⚠ Délai butoir du report du point de départ : 12 ans, à compter de la commission de l’infraction. | --- **Propositions à apprécier** | | VRAI | FAUX | | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ | :--: | :--: | | La qualification pénale retenue lors de l’engagement des poursuites est déterminante : elle lie les juridictions d’instruction et de jugement. | | X | | La Chambre de l’instruction a le pouvoir de modifier et de compléter la qualification pénale donnée aux faits par le Juge d’instruction. | X | | | Le Juge pénal doit examiner les faits « sous toutes les qualifications pénales possibles ». | X | | | Le Juge pénal peut prononcer une décision de relaxe dès lors que les faits dont il est saisi ne sont pas constitutifs de l’infraction visée dans l’acte de poursuite ; et ce, sans avoir à s’assurer qu’ils pourraient être constitutifs d’une autre infraction. | | X | | Le Juge pénal a la possibilité et non pas le devoir de « restituer à la poursuite sa qualification pénale véritable ». | X | | --- # La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications Absolument ! Voici une synthèse détaillée et structurée sur la qualification pénale des faits et les conflits de qualifications, rédigée en français et prête à l'emploi pour vos révisions. ## 3 La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications Cette partie analyse le processus par lequel les juridictions déterminent la qualification pénale exacte des faits, ainsi que les techniques et les règles permettant de résoudre les conflits entre différentes qualifications possibles. ### 3.1 La qualification pénale des faits au regard d’un texte d’incrimination L'opération de qualification judiciaire consiste à restituer à un fait son exacte dénomination pénale. #### 3.1.1 L'interprétation du texte pénal, un préalable à l'opération de qualification des faits L'interprétation du texte pénal est essentielle car elle permet d'en dégager le sens exact et ainsi de déterminer si les faits commis entrent dans le champ d'application de ce texte. * **Auteurs de l'interprétation du texte pénal :** * En principe, il incombe au juge pénal d'interpréter la loi pénale formelle. * Conformément à l'article 111-5 du Code pénal, le juge pénal est compétent pour interpréter les actes administratifs (réglementaires ou individuels) dès lors que cette interprétation a une influence déterminante sur la solution du procès. * L'autorité normative peut prévoir dans le texte lui-même comment doivent être entendus les termes employés. * Le Conseil constitutionnel peut trancher des problèmes d'interprétation lors du contrôle de conformité d'un texte à la Constitution. * L'autorité administrative peut fournir des éclaircissements par voie d'actes supplémentaires ou de rectificatifs. #### 3.1.2 La sélection de l'exacte qualification pénale des faits L'opération de qualification relève de techniques spécifiques et, le cas échéant, de la résolution de conflits entre différentes qualifications possibles. * **Autorités compétentes pour qualifier les faits :** * Les autorités de police constatent les faits mais ne qualifient pas juridiquement. * Le ministère public (Procureur de la République) est chargé de poursuivre les faits en retenant une qualification pénale, mais il n'a pas le monopole de cette qualification. * La victime, par le biais de son avocat, peut initier l'action publique en proposant une qualification pénale. * Le juge pénal, à tous les stades de la procédure, a le droit et le devoir de vérifier et de modifier la qualification retenue si elle lui apparaît inappropriée. * **Les juridictions pénales, "maîtres de la qualification" :** Les juridictions pénales sont les seules à avoir le pouvoir définitif de déterminer la qualification pénale exacte des faits, en l'adaptant au droit pénal en vigueur au moment des faits et en résolvant les éventuels conflits de qualifications. #### 3.1.3 Les techniques de qualification pénale § 1 Exposé théorique de l’opération de qualification des faits A - Les modalités de l’opération * **Moment de l'appréciation :** Il convient de se placer au moment où les faits ont été commis ("au temps de l'action"), moment où l'infraction est "cristallisée" dès que ses éléments constitutifs sont réunis. * **Principe d'autonomie du droit pénal :** Le droit pénal fonctionne selon ses propres règles, indépendamment des autres branches du droit. > **Exemple :** La bigamie, bien que fondée sur une notion de droit civil (existence d'un mariage non dissous), est définie et sanctionnée par le droit pénal de manière autonome. B - Les principes de qualification Le juge pénal est soumis à deux impératifs : * **Le devoir de juste qualification :** * Le juge doit respecter l'acte de saisine, c'est-à-dire ne pas modifier les faits qui lui sont soumis. * Les juridictions d'instruction (juge d'instruction, chambre de l'instruction) et de jugement sont saisies in rem (par les faits) ou in personam (par les personnes). Elles doivent statuer dans le cadre des faits qui leur sont présentés. * Le juge pénal doit veiller à bien respecter les éléments de définition des textes pénaux qu'il applique et examiner les faits "sous l'incrimination qui leur est spécialement applicable". * **Le devoir de requalification :** * Le juge a le pouvoir de restituer à un acte ou un fait sa qualification pénale véritable, sans s'arrêter à la qualification proposée par les parties. * **Limites au principe de liberté de requalification :** * **Respect des règles relatives à la saisine :** La requalification ne doit pas modifier les faits de la prévention. * **Respect des droits de la défense :** Le juge qui requalifie doit permettre aux parties de présenter leurs observations et leur défense adaptées à la nouvelle qualification. * **Exceptions :** La liberté de requalification peut être limitée, notamment en matière de presse ou lorsque la qualification est couverte par une loi d'amnistie. § 2 La mise en œuvre de l’opération de qualification des faits A - Typologie des pratiques * **La pratique de la sous-qualification (par les juridictions du fond) :** * Consiste à minimiser les faits pour retenir une qualification pénale moins grave. * **Correctionnalisation judiciaire :** Des faits relevant du crime sont poursuivis comme délit. > **Définition :** Procédé par lequel des faits qui constituent un crime sont poursuivis comme un délit pour être jugés devant un tribunal correctionnel. > **Exemple :** Un viol qui pourrait être qualifié de crime peut être requalifié en agression sexuelle (délit) pour être jugé devant un tribunal correctionnel. * **Contraventionnalisation judiciaire :** Des faits relevant du délit sont requalifiés en contravention. > **Définition :** Procédé par lequel des faits qui pourraient être qualifiés de délit sont requalifiés en contravention pour être jugés devant un tribunal de police. > **Exemple :** Des violences légères, qui pourraient être un délit, sont requalifiées en contravention pour être jugées devant un tribunal de police. * **Critique :** Ces pratiques, bien que pragmatiques pour désengorger les juridictions, peuvent porter atteinte au principe de légalité criminelle (prévisibilité, égalité, monopole législatif). * **La pratique de la peine justifiée (par la Cour de cassation) :** * Technique par laquelle la Cour de cassation entérine une erreur de qualification si la peine prononcée est la même que celle qui aurait été appliquée avec la qualification exacte, afin d'éviter des renvois inutiles. > **Critique :** Cette pratique, guidée par l'efficacité, peut fragiliser le rôle de la Cour de cassation en tant que juge du droit et le principe de légalité. B - L’incidence de l’évolution de la qualification pénale * **Au regard de la compétence juridictionnelle :** Si la qualification évolue au point de rendre la juridiction initialement saisie incompétente, celle-ci doit se déclarer incompétente, sauf la Cour d'assises qui a une plénitude de juridiction. * **Au regard du principe "non bis in idem" :** Une personne ne peut être poursuivie ou condamnée deux fois pour les mêmes faits. Si un fait a été définitivement jugé, de nouvelles poursuites sous une qualification différente sont généralement exclues, sauf survenance d'un élément nouveau. ### 3.2 Les conflits de qualifications pénales L'opération de qualification se complique lorsque les agissements infractionnels peuvent recevoir plusieurs qualifications pénales distinctes. Il faut alors déterminer si ces qualifications sont compatibles, alternatives, absorbantes ou spéciales. § 1 Les conflits apparents de qualifications pénales A - Les qualifications pénales incompatibles * **Hypothèse :** Une infraction est le prolongement d'une première infraction et s'y confond. * **Solution :** Seule la qualification de la première infraction est retenue. > **Exemples :** Vol et recel ; meurtre avec dissimulation du corps et recel de cadavre. * **Évolution jurisprudentielle :** La jurisprudence admet de plus en plus la compatibilité de qualifications autrefois jugées incompatibles (ex: violences volontaires ayant entraîné la mort et omission de porter secours), sauf pour le vol et le recel qui restent incompatibles. B - Les qualifications pénales alternatives * **Hypothèse :** La définition légale des qualifications fait qu'elles s'excluent mutuellement. > **Exemple :** Assassinat (volonté de tuer avec préméditation), meurtre (volonté de tuer sans préméditation), homicide involontaire (acte à l'origine de la mort mais sans intention de la donner). * **Solution :** Le juge pénal choisit la qualification la plus appropriée aux faits. C - Les qualifications pénales absorbantes * **Hypothèse :** Une qualification pénale recouvre des faits qui sont inclus dans une autre qualification pénale plus large. * **Solution :** Seule la qualification la plus large est retenue, l'autre étant absorbée. > **Exemples :** Blessures involontaires aggravées par la mise en danger délibérée d'autrui (absorbe le risque causé à autrui) ; vol avec violences (absorbe le vol et les violences). D - Les qualifications générales et spéciales * **Hypothèse :** La loi prévoit un texte spécial et un texte général pour des faits similaires. * **Solution :** En vertu de l'adage "specialia generalibus derogant", le texte spécial prévaut sur le texte général. > **Exemple :** Le délit de bizutage prime sur le délit de violences ordinaires pour des faits commis dans ce contexte. § 2 Les véritables conflits de qualifications (Concours idéal d'infractions) Il y a concours idéal d'infractions lorsqu'un fait matériel unique viole plusieurs textes pénaux et peut donc recevoir plusieurs qualifications. * **Ancien principe d'unité de qualification pénale :** Pendant longtemps, la Cour de cassation n'admettait qu'une seule qualification pénale pour un fait unique, justifié par le principe "non bis in idem" et la volonté de ne pas condamner deux fois pour le même fait. La qualification retenue était celle correspondant à la peine la plus élevée ("plus haute expression pénale"). * **Exceptions admises :** Le cumul était possible si l'acte matériel unique procédait d'intentions distinctes et portait atteinte à différentes valeurs sociales protégées (critère traditionnel des "valeurs sociales protégées"). * **Bouleversement jurisprudentiel (Arrêt du 15 décembre 2021) et nouveau principe de cumul des qualifications pénales :** * La Cour de cassation a désormais posé le principe du **cumul des qualifications pénales** comme règle générale, sous réserve de trois exceptions limitativement énumérées. Ce revirement vise à permettre aux victimes de chaque infraction d'obtenir réparation et au juge de prononcer les peines appropriées. * **Les trois exceptions au cumul (unité de qualification pénale) :** 1. La caractérisation des éléments constitutifs d'une infraction exclut la caractérisation des éléments constitutifs des autres infractions (ex: meurtre excluant l'homicide involontaire). 2. L'une des qualifications correspond à un élément constitutif ou une circonstance aggravante de l'autre qualification, qui est alors la seule à retenir (ex: violence dans le cadre d'une agression sexuelle). 3. Une qualification spéciale incrimine une modalité particulière de l'action répréhensible sanctionnée par une qualification générale (ex: empoisonnement par rapport au meurtre). ### 3.3 L'application dans le temps du texte pénal L'application d'un texte pénal est conditionnée par l'absence de prescription des faits et la résolution des conflits de textes dans le temps. #### 3.3.1 Application conditionnée à l'absence de prescription des faits § 1 Durée et point de départ des délais de prescription de l'action publique * **Durée des délais de prescription de droit commun (depuis la loi du 27 février 2017) :** * Crimes : 20 ans * Délits : 6 ans * Contraventions : 1 an * **Point de départ du délai :** En principe, à compter du jour de commission de l'infraction. * **Report du point de départ (infractions occultes ou dissimulées) :** À compter du jour où l'infraction est apparue et a pu être constatée dans des conditions permettant la mise en mouvement de l'action publique. * **Délai butoir :** 12 ans pour les délits et 30 ans pour les crimes, à compter de la commission de l'infraction. § 2 Vérification de l'absence de prescription des faits 1. Déterminer le jour de commission de l'infraction (en tenant compte de sa nature : instantanée, complexe, d'habitude, continue). 2. Déterminer la durée du délai de prescription applicable. 3. Déterminer la date d'expiration du délai de prescription. 4. S'assurer que cette date n'est pas dépassée. #### 3.3.2 Application dictant la résolution des éventuels conflits de textes pénaux dans le temps Les règles sont désormais codifiées dans le Code pénal (articles 112-1 à 112-4). § 1 Vérifications préalables à la résolution d'un conflit de textes pénaux dans le temps A - S'assurer de l'existence d'un conflit de textes pénaux dans le temps Un conflit existe lorsqu'un texte pénal entre en vigueur après la commission du comportement qu'il décrit (ou ne décrit plus), mais avant qu'une juridiction ne soit saisie. B - Identifier la nature du texte pénal * **Textes pénaux de fond :** Relatifs à l'incrimination et à la sanction (création/suppression d'infractions, modification des peines, etc.). * **Textes pénaux de forme :** Relatifs à la procédure pénale ou à l'exécution des peines (compétence, modalités des poursuites, voies de recours, prescription). * **Textes instituant des mesures de sûreté :** Visent à prévenir la récidive, sans constituer une peine. § 2 Mise en œuvre des principes de solution A - L'application dans le temps des textes d'incrimination et de pénalité (textes de fond) * **Principe de non-rétroactivité des textes plus sévères :** Un texte pénal de fond nouveau plus sévère ne s'applique pas aux actes commis avant son entrée en vigueur. Ce principe a valeur constitutionnelle et conventionnelle. * **Principe de rétroactivité in mitius ("plus doux") :** Un texte pénal de fond nouveau plus doux s'applique aux faits commis avant son entrée en vigueur non encore jugés définitivement. * **Limites :** Ne s'applique pas aux décisions définitivement jugées, sauf dépénalisation ou suppression de peine. * **Textes complexes (dispositions plus douces et plus sévères) :** * **Divisibles :** Seules les dispositions plus douces rétroagissent. * **Indivisibles :** La jurisprudence apprécie globalement si le texte est plus doux ou plus sévère (critère principal ou appréciation globale). B - L'application dans le temps des textes pénaux de forme * **Principe de l'application immédiate :** Les règles nouvelles s'appliquent aux étapes du procès ou de l'exécution des peines qui restent à couvrir. * **Compétence et organisation judiciaire :** Applicable immédiatement, sauf si un jugement au fond a déjà été rendu en première instance. * **Modalités des poursuites et formes de la procédure :** Applicable immédiatement, sans porter atteinte aux droits acquis ni annuler des actes régulièrement accomplis sous l'empire du texte antérieur. L'application immédiate est assouplie pour les textes qui restreignent les possibilités de répression. * **Voies de recours :** L'application immédiate est assouplie. Le droit de recours et les délais s'appliquent aux recours formés après l'entrée en vigueur du texte, mais la forme du recours est soumise aux règles en vigueur le jour où il est exercé. * **Exécution et application des peines :** Le régime se rapproche de celui des textes de fond, les textes plus sévères ne s'appliquant qu'aux faits commis postérieurement à leur entrée en vigueur. * **Prescription :** L'application immédiate s'applique, mais la prescription ne doit pas être acquise. C - L'application dans le temps des textes instituant des mesures de sûreté * **Distinction entre mesure de sûreté et peine :** Les mesures de sûreté visent à prévenir la récidive et ne sont pas fondées sur la culpabilité. * **Traitement du droit transitoire :** * Les mesures de sûreté inhérentes à une peine ou se substituant à une peine sont soumises au principe de rétroactivité. * Les mesures de sûreté après peine (ex: surveillance judiciaire) peuvent s'appliquer rétroactivement si le risque de récidive est constaté après l'entrée en vigueur de la loi nouvelle. * La Cour EDH et le Conseil constitutionnel sont attentifs à la qualification des mesures pour éviter le contournement du principe de non-rétroactivité des peines plus sévères. ### 3.4 La qualification pénale des faits et les conflits de qualifications L'opération de qualification consiste à déterminer l'exacte qualification pénale des faits. Elle peut se compliquer en présence de conflits entre différentes qualifications possibles. #### 3.4.1 La qualification pénale des faits au regard d’un texte d’incrimination L'opération de qualification judiciaire consiste à restituer à un acte ou un fait sa qualification pénale exacte. * **Préalable à la qualification :** L'interprétation du texte pénal est indispensable pour en comprendre le sens et déterminer son applicabilité aux faits. Cette interprétation incombe principalement au juge pénal, mais aussi au Conseil constitutionnel, à l'autorité normative et à l'autorité administrative. * **Sélection de l'exacte qualification :** Le juge pénal, maître de la qualification, doit examiner les faits sous toutes les qualifications possibles et retenir celle qui leur est la plus appropriée, dans le respect des règles de saisine et des droits de la défense. Les autorités de police constatent les faits, le ministère public propose une qualification, et la victime peut également la proposer. * **Techniques de qualification :** * **Autonomie du droit pénal :** Le droit pénal définit et sanctionne les infractions indépendamment d'autres branches du droit. * **Devoir de juste qualification :** Le juge doit respecter les faits de la saisine et le texte pénal applicable. * **Devoir de requalification :** Le juge peut modifier la qualification si celle proposée est inappropriée, sans modifier les faits ni porter atteinte aux droits de la défense. #### 3.4.2 Les pratiques de qualification * **Sous-qualification :** * **Correctionnalisation judiciaire :** Poursuite d'un crime comme un délit. * **Contraventionnalisation judiciaire :** Poursuite d'un délit comme une contravention. Ces pratiques visent à désengorger les tribunaux mais soulèvent des questions quant au principe de légalité. * **Peine justifiée :** La Cour de cassation peut valider une erreur de qualification si la peine prononcée est identique à celle qui aurait été appliquée avec la qualification correcte, dans un souci d'efficacité. #### 3.4.3 Les conflits de qualifications pénales * **Conflits apparents :** * **Incompatibles :** Une infraction est le prolongement d'une autre (ex: vol et recel). Seule la qualification principale est retenue. * **Alternatives :** Les qualifications s'excluent mutuellement par définition (ex: meurtre, assassinat). Le juge choisit la plus appropriée. * **Absorbantes :** Une qualification englobe les faits constituant une autre qualification (ex: vol avec violences absorbe le vol). * **Générales et spéciales :** La qualification spéciale prévaut sur la générale (adage "specialia generalibus derogant"). * **Véritables conflits (concours idéal d'infractions) :** Un seul fait matérielle viole plusieurs textes. * **Ancien principe (avant 2021) :** Unité de qualification pénale, sélection de la qualification la plus sévère, sauf exceptions basées sur des intentions distinctes ou des valeurs sociales protégées différentes. * **Nouveau principe (depuis l'arrêt du 15 décembre 2021) :** **Cumul des qualifications pénales** est la règle, sous réserve de trois exceptions d'unité de qualification (caractérisation mutuellement exclusive, élément constitutif/aggravant, qualification spéciale absorbant la générale). Ce nouveau principe vise à mieux prendre en compte les différentes infractions commises et à permettre une réparation plus complète pour les victimes. --- ## Erreurs courantes à éviter - Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens - Portez attention aux formules et définitions clés - Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section - Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Contrôle de conformité | Opération visant à s'assurer qu'un texte est conforme aux textes qui lui sont supérieurs dans la hiérarchie des normes. |
| Contrôle de constitutionnalité | Contrôle de la conformité d'une loi ou d'un règlement à la Constitution, exercé principalement par le Conseil constitutionnel. |
| Contrôle de conventionalité | Contrôle de la conformité d'un texte national à un traité ou un accord international, exercé par les juges internes. |
| Contrôle de légalité | Contrôle de la conformité d'un acte administratif aux textes qui lui sont supérieurs (lois, règlements). |
| Question prioritaire de constitutionnalité (QPC) | Recours permettant de soulever, lors d'une instance judiciaire, l'inconstitutionnalité d'une disposition législative applicable au litige. |
| Acte administratif individuel | Acte émanant d'une autorité administrative qui concerne une ou plusieurs personnes nommément désignées. |
| Acte administratif réglementaire | Acte émanant d'une autorité administrative qui a une portée générale et impersonnelle, créant des règles applicables à tous. |
| Voie d'action | Recours exercé directement devant une juridiction pour contester la validité d'un acte (par exemple, un recours pour excès de pouvoir devant la juridiction administrative). |
| Voie d'exception | Moyen de défense soulevé par une partie devant une juridiction pour faire écarter l'application d'un texte ou d'un acte jugé illégal ou inconstitutionnel au cours d'un procès. |
| Primauté du droit international | Principe selon lequel les traités et accords internationaux régulièrement ratifiés ont, sous certaines conditions, une autorité supérieure aux lois nationales. |
| Droit de l'Union Européenne | Ensemble des règles juridiques adoptées par les institutions de l'Union Européenne, ayant une application directe ou nécessitant une transposition dans le droit national des États membres. |
| Cour de Justice de l'Union Européenne (CJUE) | Juridiction de l'Union Européenne chargée d'assurer l'interprétation et l'application uniforme du droit de l'UE. |
| Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) | Traité international relatif aux droits de l'homme et aux libertés fondamentales, dont les États membres du Conseil de l'Europe sont parties. |
| Cour Européenne des Droits de l'Homme (Cour EDH) | Juridiction internationale chargée de veiller au respect des engagements découlant de la CEDH. |
| Principe de territorialité | Principe selon lequel la loi pénale d'un État s'applique aux infractions commises sur son territoire. |
| Immunité diplomatique | Privilège accordé aux diplomates étrangers leur conférant une immunité de juridiction et d'inviolabilité dans l'État accréditaire. |
| Compétence personnelle (active/passive) | Système de compétence pénale qui fonde l'application de la loi nationale soit sur la nationalité de l'auteur de l'infraction (active), soit sur la nationalité de la victime (passive). |
| Compétence réelle (ou compétence universelle à raison de l'intérêt) | Compétence pénale fondée sur la protection d'intérêts fondamentaux de l'État, qu'ils soient nationaux ou internationaux. |
| Compétence universelle | Compétence pénale qui permet à un État de poursuivre et juger des infractions, même commises à l'étranger par des étrangers, en raison de la nature de l'infraction (crimes contre l'humanité, piraterie, etc.). |
| Prescription de l'action publique | Durée au-delà de laquelle le droit de poursuivre une infraction disparaît. |
| Non-rétroactivité de la loi pénale plus sévère | Principe selon lequel une loi pénale nouvelle ne peut pas réprimer des faits commis avant son entrée en vigueur si elle est plus sévère que la loi ancienne. |
| Rétroactivité in mitius | Principe selon lequel une loi pénale nouvelle, plus douce que la loi ancienne, s'applique aux faits commis avant son entrée en vigueur, même s'ils ont été définitivement jugés. |
| Qualification pénale | Opération par laquelle le juge identifie l'infraction correspondant aux faits qui lui sont soumis, en la faisant correspondre à un texte d'incrimination précis. |
| Principe d'autonomie (en droit pénal) | Idée selon laquelle le droit pénal fonctionne selon ses propres règles, indépendamment des autres branches du droit. |
| Devoir de juste qualification | Obligation pour le juge de retenir la qualification pénale la plus adaptée aux faits, dans le respect de l'acte de saisine. |
| Devoir de requalification | Obligation pour le juge de rectifier la qualification pénale initiale si elle lui paraît inappropriée, afin de rendre sa décision conforme aux faits. |
| Sous-qualification judiciaire | Pratique consistant à retenir une qualification pénale moins sévère que celle qui serait juridiquement applicable, souvent pour des raisons d'indulgence ou de pragmatisme. |
| Correctionnalisation judiciaire | Pratique consistant à qualifier un crime en délit afin de le juger devant un tribunal correctionnel plutôt qu'une cour d'assises. |
| Contraventionnalisation judiciaire | Pratique consistant à qualifier un délit en contravention afin de le juger devant un tribunal de police plutôt qu'un tribunal correctionnel. |
| Peine justifiée | Technique jurisprudentielle de la Cour de cassation consistant à valider une décision rendue en appel, même en cas d'erreur sur la qualification pénale, si la peine prononcée est la même que celle qui aurait dû être appliquée. |
| Non bis in idem | Principe juridique selon lequel une personne ne peut être poursuivie ou condamnée deux fois pénalement pour les mêmes faits. |
| Concours idéal d'infractions | Situation où un seul acte matériel commet plusieurs infractions distinctes, susceptibles de plusieurs qualifications pénales. |
| Concours réel d'infractions | Situation où une personne commet plusieurs infractions distinctes, qui font l'objet de poursuites séparées ou simultanées. |
| Unité de qualification pénale | Principe selon lequel, en cas de concours idéal d'infractions, seule la qualification pénale la plus sévère doit être retenue. |
| Cumul de qualifications pénales | Principe, désormais majoritaire, selon lequel il convient de retenir autant de qualifications pénales que d'infractions commises, même si elles découlent d'un acte unique. |
Cover
PowerPoint criminologie_PP 1_2025-2026.pptx
Summary
# Bevoegdheid en correctionaliseerbaarheid van het Hof van Assisen
Dit gedeelte behandelt de evolutie van de bevoegdheid van het Hof van Assisen, met een focus op het concept van correctionaliseerbaarheid en de impact van wetswijzigingen en jurisprudentie hierop.
## 1. Bevoegdheid van het Hof van Assisen en de introductie van correctionaliseerbaarheid
### 1.1 Oorspronkelijke bevoegdheid en de noodzaak tot aanpassing
Artikel 150 van de Grondwet stelt dat de jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken. In theorie zouden alle misdaden dus voor het Hof van Assisen moeten komen. Echter, het grote aantal misdrijven maakte deze regeling praktisch onhaalbaar. Om deze reden werd reeds in de 19e eeuw het systeem van "correctionalisering" ingevoerd.
Correctionalisering houdt in dat een misdaad, vanwege verzachtende omstandigheden, wordt geacht een wanbedrijf te zijn geweest. Dit heeft als gevolg dat de correctionele rechtbank bevoegd wordt en de maximumstraf daalt. De correctionalisering werkt "ex tunc", wat betekent dat de kwalificatie van het misdrijf terugwerkend wordt gewijzigd naar een wanbedrijf.
### 1.2 Evolutie van correctionaliseerbaarheid
Na een wetswijziging in 2009 konden gedurende zeven jaar de volgende misdaden gecorrectionaliseerd worden:
* Alle misdaden met een maximumstraf van twintig jaar opsluiting.
* Alle pogingen tot misdaden met een levenslange opsluiting.
* Misdaden strafbaar met meer dan twintig jaar opsluiting die voorkwamen op een limitatieve lijst (vermeld in de Wet op verzachtende omstandigheden).
Misdaden die niet op deze lijst stonden en strafbaar waren met meer dan twintig jaar opsluiting, waren derhalve niet correctionaliseerbaar en moesten altijd voor het Hof van Assisen komen.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat "correctionalisering" een juridische transformatie is waarbij de aard van het feit wordt gewijzigd, wat directe gevolgen heeft voor de bevoegde rechtbank en de mogelijke straf.
### 1.3 De Potpourri II-wet en veralgemeende correctionaliseerbaarheid
De wet van 5 februari 2016, ook wel de "Potpourri II-wet" genoemd, introduceerde een veralgemeende correctionaliseerbaarheid van misdaden op basis van verzachtende omstandigheden. Dit betekende dat alle misdaden, ongeacht de zwaarte van de straf, konden worden gecorrectionaliseerd. De redenen achter deze veralgemening waren onder meer:
* De gepercipieerde ongeschiktheid van de jury voor complexe zaken.
* De zware en dure procedure van het Hof van Assisen.
* De moeilijkheden bij het organiseren van beveiligingsmaatregelen.
* De overbelasting van het Hof van Assisen, met gevolgen voor de voorlopige hechtenis.
* De complexiteit van bepaalde dossiers.
* Desorganisatie in de Hoven van Beroep en correctionele rechtbanken, aangezien het Hof van Assisen geen permanent rechtscollege is.
Een bekend voorbeeld van een gecorrectionaliseerde zaak onder deze wet was de zogenaamde "kasteelmoord" (betreffende Stijn Saelens).
### 1.4 Vernietiging door het Grondwettelijk Hof en de gevolgen
Deze veralgemeende correctionaliseerbaarheid stuitte op aanzienlijke kritiek en leidde tot een vernietiging door het Grondwettelijk Hof op 21 december 2017. Het Hof oordeelde dat er geen gelijke berechting was volgens de regels over bevoegdheid en rechtspleging, zoals vereist door artikel 13 van de Grondwet, voor personen in dezelfde toestand.
Door deze vernietiging keerde men terug naar het systeem dat gold vóór de Potpourri II-wet. Dit houdt in dat niet alle misdaden meer gecorrectionaliseerd kunnen worden. Voor de misdaden die nog steeds correctionaliseerbaar zijn, beslist de Raadkamer of de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) geval per geval of de zaak door professionele rechters (en dus met de mogelijkheid tot beroep) zal worden berecht, of voor het Hof van Assisen met een jury (en dus zonder beroep).
Het is belangrijk op te merken dat reeds vóór de wet van 5 februari 2016 de praktijk bestond om misdaden systematisch te correctionaliseren om het Hof van Assisen zoveel mogelijk te vermijden. Ook vandaag nog verschijnen doorgaans enkel de misdaden die niet gecorrectionaliseerd kunnen worden, voor het Hof van Assisen.
> **Tip:** Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 december 2017 is een keerpunt geweest in de interpretatie van de bevoegdheid van het Hof van Assisen en de rol van correctionaliseerbaarheid. Begrijp de redenen van de vernietiging goed.
### 1.5 Toekomst van het Hof van Assisen en de impact van het nieuwe Strafwetboek
De toekomst van het Hof van Assisen is lange tijd onzeker geweest. Er waren voorstellen om het Hof te vervangen door "Criminele kamers" bij de correctionele rechtbank, met een gemengde jury van burgers en beroepsmagistraten, en de mogelijkheid van hoger beroep. Een ander voorstel tot hervorming (2020) behelsde de afschaffing van het Hof van Assisen, maar enkel voor specifieke zaken zoals terrorismeprocessen en eventueel drukpersmisdrijven gedreven door discriminatie.
Het nieuwe Strafwetboek, dat in werking treedt op 8 april 2026, brengt een belangrijke nieuwigheid teweeg met aanzienlijke gevolgen voor het Hof van Assisen. De indeling in misdaden, wanbedrijven en overtredingen verdwijnt. In plaats daarvan wordt er een nieuwe indeling in acht niveaus van zwaarte gehanteerd.
De correctionaliseerbaarheid van misdaden op basis van verzachtende omstandigheden en de bijbehorende wetgeving zullen verdwijnen. Een nieuw artikel 216novies Sv. zal een limitatieve lijst bevatten van misdrijven die als "criminele zaken" worden beschouwd en dus onder de bevoegdheid van het Hof van Assisen vallen, ongeacht het strafmaximum. Deze lijst omvat:
* Misdrijven waarop een straf van niveau 8 is gesteld.
* Doodslag (artikelen 96 tot 100 Sv.).
* Foltering met de dood tot gevolg (artikel 118 Sv.).
* Aantasting van seksuele integriteit en verkrachting met de dood tot gevolg (artikel 139 Sv.).
* Gijzeling met de dood tot gevolg (artikel 228 Sv.).
De berechting van de zogenaamde "correctionaliseerbare" misdaden zal voortaan plaatsvinden bij de correctionele rechtbank. Dit strookt met de praktijk die al bestond door het systematisch correctionaliseren van deze misdrijven. Omdat wetten die de strafprocedure en bevoegdheid van strafrechters aanpassen onmiddellijk van toepassing zijn op hangende zaken, zal de correctionele rechtbank bevoegd zijn voor misdaden gepleegd onder het oude strafrecht die niet op de lijst van art. 216novies Sv. staan.
De politiek is er opnieuw niet in geslaagd een beslissing te nemen over de (afschaffing van de) juryrechtspraak, die een tweederdemeerderheid vereist. Wel wordt de huidige praktijk, waarbij enkel niet-correctionaliseerbare misdaden voor het Hof van Assisen komen, wettelijk verankerd. Dit maakt een einde aan het "perverse gebruik van verzachtende omstandigheden" die louter dienden om assisenprocessen te vermijden.
> **Tip:** Het nieuwe Strafwetboek markeert een fundamentele verschuiving in het strafrechtelijk landschap. Begrijp de nieuwe indeling van misdrijven en de nieuwe criteria voor de bevoegdheid van het Hof van Assisen.
---
# Hervormingsvoorstellen en de toekomst van het Hof van Assisen
Het Hof van Assisen is een uniek gerechtelijk orgaan binnen het Belgische rechtssysteem, waarvan de bevoegdheid en procedures in de loop der jaren aanzienlijke debatten en hervormingsvoorstellen hebben gekend, wat leidt tot een onzekere toekomst.
## 2. Hervormingsvoorstellen en de toekomst van het Hof van Assisen
### 2.1 Evolutie van de bevoegdheid en de impact van de correctionaliseerbaarheid
De bevoegdheid van het Hof van Assisen is historisch verankerd in artikel 150 van de Grondwet, dat stelt dat de jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken. In de praktijk bleek dit echter onhaalbaar wegens het grote aantal misdaden. Om deze reden werd in de 19e eeuw het systeem van 'correctionalisering' ingevoerd. Dit hield in dat een misdaad, bij aanwezigheid van verzachtende omstandigheden, werd beschouwd als een wanbedrijf. Gevolg hiervan was dat de correctionele rechtbank bevoegd werd en de maximumstraf daalde.
Na een wetswijziging in 2009 konden gedurende zeven jaar verschillende misdaden gecorrectionaliseerd worden, waaronder alle misdaden met een maximumstraf van 20 jaar opsluiting, pogingen tot misdaden met levenslange opsluiting, en misdaden strafbaar met meer dan 20 jaar opsluiting die opgenomen waren in een limitatieve lijst. Misdaden die strafbaar waren met meer dan 20 jaar opsluiting en niet in deze lijst stonden, moesten altijd voor het Hof van Assisen komen.
Een belangrijke wetswijziging vond plaats met de wet van 5 februari 2016 (Potpourri II-wet), die de zogenaamde 'veralgemeende correctionaliseerbaarheid' van misdaden invoerde. Dit betekende dat alle misdaden, zelfs de zwaarste, konden worden gecorrectionaliseerd. De redenen hiervoor waren divers, waaronder de gepercipieerde ongeschiktheid van de jury, de te zware en dure procedure, de moeilijkheden bij het organiseren van beveiligingsmaatregelen, de overbelasting van het Hof van Assisen met gevolgen voor de voorlopige hechtenis, de complexiteit van bepaalde dossiers, en de desorganisatie bij de correctionele rechtbanken wegens het niet-permanente karakter van het Hof van Assisen.
Deze veralgemeende correctionaliseerbaarheid stuitte op veel kritiek en werd op 21 december 2017 vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Het Hof oordeelde dat er geen gelijke berechting meer was volgens de regels over bevoegdheid en rechtspleging, zoals vereist door artikel 13 van de Grondwet, voor personen in dezelfde toestand. Hierdoor werd het systeem van vóór de Potpourri II-wet hersteld, waarbij niet alle misdaden nog gecorrectionaliseerd konden worden. Voor de nog steeds correctionaliseerbare misdaden beslist de Raadkamer of Kamer van Inbeschuldigingstelling geval per geval of de zaak voor professionele rechters (met mogelijkheid tot hoger beroep) of voor een jury in het Hof van Assisen (zonder mogelijkheid tot hoger beroep) komt.
Het is belangrijk op te merken dat reeds vóór de wet van 5 februari 2016 de praktijk bestond om systematisch alle in aanmerking komende misdaden te correctionaliseren teneinde het Hof van Assisen zoveel mogelijk te vermijden. Ook vandaag nog verschijnen doorgaans enkel de misdaden die niet gecorrectionaliseerd kunnen worden voor het Hof van Assisen.
### 2.2 Toekomstperspectieven en hervormingsvoorstellen
De toekomst van het Hof van Assisen is sindsdien onzeker geweest en heeft geleid tot verschillende hervormingsvoorstellen:
#### 2.2.1 Criminele kamers
Een voormalig minister van Justitie, Koen Geens, stelde voor om het Hof van Assisen te vervangen door 'Criminele kamers' bij de correctionele rechtbank. Deze kamers zouden samengesteld zijn uit een jury van vier burgers en drie beroepsmagistraten, die zowel over de schuldvraag als over de strafmaat zouden beslissen. De werking zou gelijkaardig zijn aan de huidige assisenprocedure, maar zonder de herhaling van het volledige onderzoek ter zitting. Een belangrijk verschil zou de mogelijkheid tot hoger beroep zijn.
#### 2.2.2 Hervorming specifiek voor terrorisme en drukpersmisdrijven
Een ander voorstel tot hervorming in 2020 omvatte een grondwetswijziging met het oog op de afschaffing van het Hof van Assisen, maar dan uitsluitend voor terrorismeprocessen en eventueel voor drukpersmisdrijven die gedreven zijn door discriminatie. De correctionele rechtbanken zouden in dergelijke gevallen criminele straffen kunnen uitspreken.
#### 2.2.3 Impact van het nieuwe Strafwetboek
Het nieuwe Strafwetboek, dat op 8 april 2026 in werking treedt, brengt een belangrijke nieuwigheid met grote gevolgen voor het Hof van Assisen. De traditionele opdeling in misdaden, wanbedrijven en overtredingen verdwijnt. In de plaats komt een indeling in acht niveaus, gaande van het zwaarste (niveau 8) tot het lichtste (niveau 1).
Als gevolg hiervan zullen het correctionaliseren van misdaden (op basis van verzachtende omstandigheden) en de Wet Verzachtende Omstandigheden verdwijnen. Een nieuw artikel 216novies Sv. zal in werking treden en een limitatieve lijst van misdrijven opsommen die als 'criminele zaken' worden beschouwd. Deze zaken vallen, onafhankelijk van de straf die erop staat, onder de bevoegdheid van het Hof van Assisen op grond van artikel 150 van de Grondwet.
Het nieuwe artikel 216novies Sv. luidt als volgt: "Het Hof van Assisen neemt kennis van de criminele zaken. De criminele zaken zijn de zaken met betrekking tot:
* de misdrijven waarop een straf van niveau 8 is gesteld;
* de doodslag, bedoeld in de artikelen 96 tot 100 van het Strafwetboek;
* de foltering met de dood tot gevolg, bedoeld in artikel 118 van het Strafwetboek;
* de aantasting van seksuele integriteit en verkrachting met de dood tot gevolg, bedoeld in artikel 139 van het Strafwetboek;
* de gijzeling met de dood tot gevolg, bedoeld in artikel 228 van het Strafwetboek."
De berechting van de misdrijven die onder het oude strafrecht als correctionaliseerbaar werden beschouwd, zal na de inwerkingtreding van het nieuwe Strafwetboek, indien ze niet voorkomen in de limitatieve lijst van artikel 216novies Sv., gebeuren door de correctionele rechtbank. Dit is in lijn met de praktijk die al grotendeels bestond. Procedurele wetswijzigingen zijn onmiddellijk van toepassing op hangende zaken.
De politiek is er niet in geslaagd een beslissing te nemen over de (afschaffing van de) juryrechtspraak, wat een tweederdemeerderheid vereist. Tegelijkertijd wenste men niet dat elk ernstig misdrijf een juryproces zou kennen. De grens tussen criminele en correctionele zaken die nu wordt gelegd, is afkomstig van de niet-correctionaliseerbare misdaden onder het huidige recht. Hierdoor wordt de feitelijke situatie in de praktijk wettelijk verankerd en wordt het "perverse gebruik van verzachtende omstandigheden", dat enkel diende om assisenprocessen te vermijden, aangepakt.
> **Tip:** Houd er rekening mee dat wetswijzigingen die de strafprocedure en de bevoegdheid van strafrechters aanpassen, onmiddellijk van toepassing zijn op hangende zaken. Dit betekent dat de bevoegdheid van de rechtbank kan veranderen naargelang het moment van de inwerkingtreding van een nieuwe wet.
---
# Samenstelling, plaats en procedure van het Hof van Assisen
Dit onderwerp behandelt de locatie, de samenstelling van het Hof van Assisen, inclusief de rol van magistraten, het Openbaar Ministerie, de griffier en de jury, alsook de gedetailleerde stappen van de assisenprocedure.
### 3.1 Plaats en tijd
Het Hof van Assisen heeft geen permanente rechtsmacht en wordt samengesteld telkens wanneer de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) een zaak naar het Hof van Assisen verwijst. Er is één Hof van Assisen in elke provincie en voor Brussel-Hoofdstad, die zetelen in de hoofdplaats van de betreffende provincie. Twee uitzonderingen hierop zijn Tongeren voor Limburg en Nijvel voor Waals-Brabant.
### 3.2 Samenstelling
De samenstelling van het Hof van Assisen bestaat uit de magistraten van het Hof, het Openbaar Ministerie, de griffier en de jury.
#### 3.2.1 Het Hof
Het Hof zelf is samengesteld uit drie beroepsmagistraten: een voorzitter, die lid is van het Hof van Beroep, en twee assessoren, die leden zijn van de rechtbank van eerste aanleg. De voorzitter wordt aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Beroep voor één of meerdere zaken. De assessoren worden per zaak aangewezen door de eerste voorzitter van het Hof van Beroep, in overleg met de betrokken voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg. Voor assisenzaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, moeten minstens twee magistraten met een specifieke opleiding jeugdrecht deel uitmaken van het Hof.
#### 3.2.2 Het openbaar ministerie
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep. Deze kan zijn bevoegdheid overdragen aan een ander lid van het parket.
#### 3.2.3 De griffier
De griffier is de griffier van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het Hof van Assisen zetelt.
#### 3.2.4 De jury
De jury bestaat uit twaalf juryleden die door loting worden aangewezen. Om als jurylid te worden aangewezen, moet men aan diverse voorwaarden voldoen:
* Ingeschreven zijn op de kiezerslijsten van de wetgevende kamers.
* Burgerlijke en politieke rechten genieten.
* Minstens 28 jaar en minder dan 65 jaar oud zijn op het moment van de opmaak van de lijst op gemeentelijk niveau.
* Kunnen lezen en schrijven, en de taal van de debatten kennen.
* Geen eerdere gevangenisstraf van meer dan vier maanden, elektronisch toezicht van meer dan vier maanden, werkstraf van meer dan zestig uur, of probatiestraf van een jaar of meer hebben opgelopen.
De lijst van potentiële juryleden wordt om de vier jaar opgemaakt. De procedure start met het loten van twee cijfers door elke burgemeester, waarbij personen wiens kiezerscijfer op deze cijfers eindigt, kandidaat zijn. Vervolgens worden personen die niet aan de voorwaarden voldoen, geschrapt. Ook personen wiens beroep een beletsel vormt (zoals magistraten, personen met een politiek mandaat, militairen, of leden van de eredienst) worden geschrapt. Daarna volgt de samenvoeging van deze lijsten per provincie. Personen die afwezig of wettelijk verhinderd zijn (bv. personen in een gesloten instelling) worden verder geschrapt.
Voor elke assisenzaak wordt een bijzondere lijst opgesteld door loting van minstens zestig personen uit de algemene of definitieve lijst, waarbij de helft van hetzelfde geslacht moet zijn. Uit deze groep worden vervolgens twaalf effectieve en maximaal vierentwintig plaatsvervangende juryleden geloot. Ten hoogste tweederde van de effectieve gezworenen mag van hetzelfde geslacht zijn.
> **Tip:** Het is belangrijk om de verschillende stappen in het selecteren van de jury te onthouden, inclusief de criteria en de schrappingsrondes.
> **Voorbeeld:** Een persoon met een veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden voldoet niet aan de voorwaarden om als jurylid te worden aangewezen.
### 3.3 De beschuldigde en het slachtoffer
De beschuldigde heeft het recht zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat. De fysieke aanwezigheid van de beschuldigde is niet langer verplicht. Het slachtoffer, of diens nabestaanden, verschijnt in persoon en/of wordt bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat. Voor beide partijen is een pro deo-advocaat mogelijk mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
### 3.4 Verloop assisenprocedure
De assisenprocedure kent een specifieke en gedetailleerde verloop, dat significant verschilt van procedures voor correctionele rechtbanken.
1. **Preliminaire zitting:** De lijst van getuigen wordt vastgelegd. Er geldt een rem op het ongelimiteerd oproepen van getuigen; getuigen zijn enkel toegelaten indien zij een toegevoegde waarde hebben voor de waarheidsvinding met betrekking tot de feiten, schuld of onschuld, of de moraliteit van de beschuldigde of het slachtoffer. Ook de regulariteit van de rechtspleging wordt gecontroleerd op eventuele nietigheden of onregelmatigheden.
2. **Samenstelling en eedaflegging jury:** De samenstelling van de jury gebeurt minstens twee werkdagen vóór de aanvang van de debatten, wat de juryleden de gelegenheid geeft zich voor te bereiden. Er geldt een wrakingsrecht voor het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de redenen niet kenbaar gemaakt hoeven te worden. Het aantal wrakingen hangt af van de noodzaak en het aantal plaatsvervangende juryleden. Sinds kort geldt ook een wrakingsrecht voor de voorzitter, met als vereiste de vertegenwoordiging van beide geslachten.
3. **Voorlezen akte van beschuldiging:** Deze akte, opgesteld door het Openbaar Ministerie, bevat een samenvatting van de zaak en dient ter inlichting van de beschuldigde en als inleiding van de debatten. De akte kan volledig of gedeeltelijk worden voorgelezen door het Openbaar Ministerie.
4. **Voorlezen akte van verdediging (eventueel):** Indien opgesteld door de verdediging.
5. **Verhoor beschuldigde:** Dit gebeurt door de voorzitter.
6. **Voorlezen lijst getuigen:** Getuigen worden opgeroepen door het Openbaar Ministerie, de burgerlijke partij (BP) en de beschuldigde/verdediging.
7. **Burgerlijke partijstelling:** Kan gebeuren door het slachtoffer of diens nabestaanden, en kan ook al eerder in de procedure zijn gebeurd.
8. **Verhoor getuigen:** Eerst de getuigen over de feiten, daarna de moraliteitsgetuigen (getuigen die informatie geven over de persoonlijkheid en achtergrond van de dader of het slachtoffer).
> **Opmerking:** In tegenstelling tot correctionele zaken, waar een beroep mogelijk is, is er bij het Hof van Assisen geen beroep mogelijk. De beschuldigde wordt ook 'geassumeerde' genoemd in plaats van 'beklaagde'.
9. **Pleidooien burgerlijke partij:**
10. **Requisitorium:** De vordering door het Openbaar Ministerie.
11. **Pleidooien verdediging:**
12. **Laatste woord beschuldigde:**
13. **Eventuele replieken:** Door het Openbaar Ministerie, de burgerlijke partij en de verdediging, gevolgd door opnieuw het laatste woord van de beschuldigde.
14. **Vraagstelling door voorzitter:** De voorzitter stelt schuldvragen aan de jury, die met ja of neen beantwoord moeten worden.
15. **Uitleg over vraagstelling door voorzitter:** De voorzitter legt de jury de vragen uit.
16. **Uitleg aan jury over werkwijze beraadslaging en stemming:** De voorzitter informeert de jury over het proces van beraadslaging en stemming.
17. **Overhandiging dossier en stukken aan jury:** De jury ontvangt alle relevante documenten.
> **Belangrijk:** Een staking van stemming, waarbij het aantal stemmen gelijk is verdeeld, geldt als in het voordeel van de beschuldigde.
18. **Beraadslaging over schuld/onschuld:** Sinds 2016 is het Hof (de beroepsmagistraten) ook aanwezig tijdens de beraadslaging om raadgeving en advies te geven. De stemming is geheim en gebeurt met ja of neen per schuldvraag. Een niet ingevuld stembiljet geldt als in het voordeel van de beschuldigde. De meerderheid beslist. Bij staking van stemmen geldt dit in het voordeel van de beschuldigde.
19. **Verklaring jury over schuldvragen:** Sinds het arrest Taxquet van het EHRM geldt er een motiveringsplicht voor de jurybeslissing. De juridische motivering wordt geschreven door de rechters, in samenspraak met de juryleden. Indien het Hof eenparig overtuigd is van een vergissing betreffende de voornaamste redenen, kan de zaak naar een ander assisenhof worden verwezen, hoewel dit sinds de aanwezigheid van beroepsrechters bij de beraadslaging vrijwel uitgesloten is.
20. **Debat over straftoemeting:** Dit debat wordt gevoerd door het Openbaar Ministerie (vordering van een straf) en de verdediging. De burgerlijke partij neemt hieraan geen deel.
21. **Beraadslaging over strafmaat:** Deze beraadslaging gebeurt door het Hof samen met de twaalf effectieve juryleden. Een gewone meerderheid is vereist. De stemming begint bij de juryleden, de jongste eerst. Indien geen meerderheid wordt bereikt, volgt een tweede stemronde. Als er dan nog geen meerderheid is, vervalt de minst gunstige uitspraak en wordt verder gestemd tot een meerderheid is bereikt.
22. **Uitspraak Hof:** Het Hof spreekt de uitspraak uit. Er geldt een motiveringsplicht voor de strafmaat.
23. **Behandeling burgerlijke vordering:** Dit gebeurt op dezelfde dag of later, zonder de jury.
> **Opmerking:** Zodra een assisenzaak is gestart, moet deze zonder onderbreking en zonder verbinding met de buitenwereld worden voortgezet, hoewel dit principe redelijk wordt toegepast (dagelijkse terugkeer naar huis is mogelijk). Sinds 2022 is een audio(visuele) opname van de zittingen mogelijk, zodat slachtoffers en hun advocaten de zitting vanop afstand kunnen volgen, of wanneer de opname van belang is voor historische justitiearchieven.
### 3.5 Vergoeding van de gezworene
Er is een onderscheid tussen de vergoeding voor een gezworene die zitting houdt en een gezworene die geen zitting houdt.
#### 3.5.1 Gezworene die zitting houdt
Werkende gezworenen, zowel effectieve als plaatsvervangende, ontvangen een dagvergoeding. Vanaf de zesde dag (na de eerste vijf dagen klein verlet) ontvangt de gezworene een vergoeding indien de werkgever het loon blijft betalen. De dagvergoeding is gelijk aan de dagelijkse bruto-bezoldiging plus werkgeversbijdragen. Geen vergoeding is verschuldigd als de gezworene bij de overheid werkt. Zelfstandigen ontvangen vanaf de zesde dag een dagvergoeding gelijk aan 1/220 van hun laatste netto jaarlijks beroepsinkomen plus sociale zekerheidsbijdragen.
#### 3.5.2 Gezworene die geen zitting houdt
Voor deze categorie is er een vergoeding van een lager bedrag per dag.
#### 3.5.3 Reisvergoeding
Een reiskostenvergoeding per kilometer wordt eveneens toegekend.
### 3.6 Rechten en plichten van de jury
Alle juryleden, zowel effectief als plaatsvervangend, mogen via de voorzitter vragen stellen, zonder daarbij hun mening te laten blijken. De juryleden mogen aantekeningen maken zonder het debat te onderbreken en moeten aandachtig zijn, anders kunnen ze vervangen worden door een plaatsvervangend jurylid. De juryleden moeten onpartijdig zijn; bij gebrek daaraan kunnen ze eveneens vervangen worden. De juryleden hebben een discretieplicht en moeten zich afzijdig houden van de media, ook na afloop van het proces. Zonder toelating van de voorzitter de jury verlaten, of de beraadslagingskamer verlaten, kan leiden tot een geldboete.
> **Belangrijk:** Juryleden die na het proces psychologische ondersteuning nodig hebben, hebben recht op tien gratis therapiesessies. De rol van "hoofdman" van de jury is afgeschaft sinds 2016, omdat de voorzitter deze taken heeft overgenomen en sindsdien ook aanwezig is bij de beraadslaging over schuldvragen.
---
# Rechten, plichten en vergoedingen van juryleden
Dit onderdeel belicht de financiële vergoedingen, rechten en plichten die van toepassing zijn op juryleden, inclusief de discretieplicht en het recht op psychologische ondersteuning.
### 4.1 Vergoeding van de gezworene
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen juryleden die daadwerkelijk zitting houden en juryleden die geen zitting houden.
#### 4.1.1 Gezworene die zitting houdt
Een werkende gezworene, of dit nu een effectief jurylid of een plaatsvervangend jurylid is, ontvangt een dagvergoeding.
* **Dagvergoeding:** De dagvergoeding bedraagt in 2025 56,77 euro.
* **Vergoeding voor werkgevers:** De werkgever van een gezworene ontvangt een vergoeding vanaf de zesde dag, indien het loon na de eerste vijf dagen van 'klein verlet' wordt verderbetaald. Deze dagvergoeding voor de werkgever is gelijk aan de dagelijkse bruto-bezoldiging plus werkgeversbijdragen.
* **Uitzondering:** Geen vergoeding wordt toegekend als de gezworene bij de overheid werkt.
* **Zelfstandigen:** Voor zelfstandigen geldt een vergoeding vanaf de zesde dag. Deze vergoeding is gelijk aan 1/220ste van het laatste netto jaarlijkse beroepsinkomen, vermeerderd met de sociale zekerheidsbijdragen. Vóór deze zesde dag is er sprake van inkomensverlies.
#### 4.1.2 Gezworene die geen zitting houdt
Juryleden die geen zitting houden (en dus niet worden opgeroepen om deel te nemen aan een specifieke zaak) ontvangen een forfaitaire vergoeding.
* **Vergoeding:** Deze vergoeding bedraagt in 2025 14,00 euro.
#### 4.1.3 Reisvergoeding
Alle juryleden hebben recht op een reisvergoeding.
* **Tarief:** Het tarief bedraagt 0,6778 euro per kilometer in 2025.
### 4.2 Rechten en plichten van de jury
Alle juryleden, zowel de effectieve als de plaatsvervangende, hebben specifieke rechten en plichten tijdens en na de assisenzaak.
#### 4.2.1 Rechten van juryleden
* **Vragen stellen:** Alle juryleden mogen via de voorzitter vragen stellen. Hierbij mogen zij hun mening nog niet laten blijken.
* **Aantekeningen maken:** Juryleden hebben het recht om aantekeningen te maken, zonder daarbij het debat te onderbreken.
* **Psychologische ondersteuning:** Juryleden die na afloop van het proces nood hebben aan psychologische ondersteuning, bijvoorbeeld door de confrontatie met schokkende beelden of getuigenissen, hebben recht op tien gratis sessies bij een therapeut.
#### 4.2.2 Plichten van juryleden
* **Aandachtig zijn:** Juryleden moeten aandachtig zijn gedurende de zittingen. Bij gebreke hieraan kunnen zij vervangen worden door een plaatsvervangend jurylid.
* **Onpartijdigheid:** Juryleden moeten onpartijdig zijn. Indien zij hun onpartijdigheid schenden, bijvoorbeeld door hun standpunt te laten blijken via een gebaar of blik, kunnen zij vervangen worden door een plaatsvervangend jurylid.
* **Discretieplicht:** Juryleden hebben een strikte discretieplicht. Zij moeten zich afzijdig houden van de media, zowel tijdens als na afloop van het proces.
* **Niet terugtrekken zonder toestemming:** Zonder de uitdrukkelijke toelating van de voorzitter mogen juryleden zich niet terugtrekken uit de jury. Een ongeoorloofde terugtrekking kan leiden tot een geldboete van 50 tot 1.000 euro, conform artikel 316bis van het Strafwetboek.
* **Verlaten beraadslagingskamer:** Het zonder toelating verlaten van de beraadslagingskamer is eveneens strafbaar met een geldboete.
> **Tip:** De rol van de "hoofdman" binnen de jury is in 2016 afgeschaft omdat de voorzitter sindsdien de taken van de hoofdman heeft overgenomen. De voorzitter is tevens aanwezig bij de beraadslagingen over de schuldvragen, wat voorheen niet het geval was.
* **Naleven van de procedure:** Juryleden dienen de procedure nauwgezet te volgen, inclusief de instructies van de voorzitter betreffende beraadslaging en stemming.
#### 4.2.3 Specifieke bepalingen rond het wrakingsrecht
* **Wrakingsrecht voor OM en verdediging:** Het Openbaar Ministerie en de verdediging beschikken over een wrakingsrecht om juryleden te weigeren. De reden voor de wraking hoeft niet kenbaar gemaakt te worden. Het aantal wrakingen hangt af van de noodzaak en het aantal plaatsvervangende juryleden.
* **Wrakingsrecht voor de voorzitter:** Sinds de vereiste vertegenwoordiging van beide geslachten in de jury, beschikt ook de voorzitter over een wrakingsrecht om de pariteit te waarborgen.
* **Samenstelling jury:** De jurysamenstelling wordt minimaal twee werkdagen vóór de aanvang van de debatten bekendgemaakt. Dit biedt juryleden de mogelijkheid om zich voor te bereiden op hun werk en privéleven.
#### 4.2.4 Juridische motivering en gevolgen van stakings van stemmen
* **Motiveringsplicht voor schuldvragen:** Sinds het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Taxquet, dienen de schuldvragen juridisch gemotiveerd te worden. Deze motivering wordt opgesteld door de rechters in samenspraak met de juryleden.
* **Gevolgen van stakings van stemmen:** Bij een staking van stemmen bij de beraadslaging over de schuldvraag, geldt dit in het voordeel van de beschuldigde. Dit principe wordt ook toegepast bij de beraadslaging over de strafmaat.
> **Tip:** Het principe dat een assisenzaak ononderbroken en zonder verbinding met de buitenwereld moet verlopen, wordt redelijk toegepast; juryleden kunnen dagelijks naar huis, maar mogen de zaak niet bespreken. Sinds 2022 is audiovisuele opname van zittingen mogelijk, wat slachtoffers en hun advocaten, met name die uit het buitenland wonen, de mogelijkheid biedt de zitting op afstand te volgen. Ook kan dit relevant zijn voor historische justitiearchieven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hof van Assisen | Een rechtbank die bevoegd is voor de berechting van de zwaarste misdrijven (criminele zaken) in België, waarbij een jury van burgers mede beslist over schuld en strafmaat. |
| Correctionaliseren | Het proces waarbij een misdaad, doorgaans vanwege verzachtende omstandigheden, wordt beschouwd als een wanbedrijf, waardoor de bevoegdheid verschuift naar de correctionele rechtbank en de maximumstraf daalt. |
| Misdaad | Een van de zwaarste categorieën van strafbare feiten volgens het Belgisch strafrecht, traditioneel berecht door het Hof van Assisen. |
| Wanbedrijf | Een categorie van strafbare feiten die minder ernstig is dan een misdaad, en die berecht wordt door de correctionele rechtbank. |
| Overtreding | De lichtste categorie van strafbare feiten, berecht door de politierechtbank. |
| Correctionalisering | Zie "Correctionaliseren". |
| Grondwettelijk Hof | Een Belgische rechterlijke instelling die de grondwettelijkheid van wetten toetst en de schending van grondrechten kan vaststellen. |
| Potpourri II-Wet | Een wet die in 2016 werd aangenomen en die de correctionaliseerbaarheid van misdaden veralgemeende, wat later door het Grondwettelijk Hof werd vernietigd. |
| Wet Verzachtende Omstandigheden | Een wet die bepaalt welke misdaden, ondanks hun zwaarte, gecorrectionaliseerd kunnen worden op basis van verzachtende omstandigheden. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Het orgaan dat in strafzaken belast is met de vervolging van misdrijven en de handhaving van de wet; vertegenwoordigd door de Procureur-generaal bij het Hof van Beroep. |
| Griffier | Een ambtenaar van de rechterlijke macht die belast is met het bijhouden van de processtukken en het vastleggen van de uitspraken en vonnissen van de rechtbank. |
| Jury | Een groep burgers die, naast de rechters (in het Hof van Assisen), beslist over de schuldvraag van de beschuldigde. |
| Akte van beschuldiging | Een schriftelijk document opgesteld door het Openbaar Ministerie waarin de tenlastelegging tegen de beschuldigde wordt uiteengezet. |
| Akte van verdediging | Een schriftelijk document opgesteld door de verdediging waarin de argumenten en verweren van de beschuldigde worden uiteengezet. |
| Requisitorium (of requisit oor) | De vordering van het Openbaar Ministerie die de straf vordert die de beschuldigde volgens het OM verdient. |
| Burgerlijke partijstelling | De procedure waarbij een slachtoffer of benadeelde partij zich voegt in een strafzaak om schadevergoeding te eisen. |
| Motiveringsplicht | De verplichting voor de rechterlijke instanties om hun beslissingen te onderbouwen met redenen, zowel wat de schuldvraag als de strafmaat betreft. |
| Beraadslaging | De fase waarin de jury en/of de rechters zich terugtrekken om te beraadslagen over de schuldvraag en/of de strafmaat. |
| Klein verlet | Wettelijk vastgelegde dagen waarop een werknemer afwezig mag zijn van het werk met behoud van loon, bijvoorbeeld voor het uitoefenen van een openbare functie zoals juryverplichtingen. |
| Discretieplicht | De plicht voor juryleden om zich discreet te gedragen, geen uitspraken te doen in de media en informatie die ze tijdens het proces hebben verkregen vertrouwelijk te behandelen, ook na afloop van het proces. |
| Wrakingsrecht | Het recht van partijen in een proces (Openbaar Ministerie, verdediging) om juryleden of magistraten te weigeren indien er gegronde redenen zijn om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. |
| Belasting (strafrechtelijk) | Een strafrechtelijke term die verwijst naar de bevoegdheid van een rechtbank om een zaak te berechten, in het bijzonder het Hof van Assisen voor criminele zaken. |
| Staking van stemmen | Een situatie waarin het aantal stemmen voor en tegen een beslissing gelijk is; in strafzaken geldt dit doorgaans als in het voordeel van de beschuldigde. |
| Voorlopige hechtenis | Vrijheidsbeneming van een verdachte tijdens het strafrechtelijk onderzoek, voorafgaand aan een definitieve rechterlijke uitspraak. |
| Strafwetboek (oud en nieuw) | De verzameling van wetten die de misdrijven en straffen in België regelen. Het nieuwe Strafwetboek treedt in werking op 8 april 2026 en introduceert een nieuwe indeling van misdrijven. |
| Raadkamer | Een kamer binnen de rechtbank van eerste aanleg die bevoegd is voor het nemen van beslissingen over bepaalde aspecten van het strafonderzoek, zoals de verlenging van de voorlopige hechtenis of de doorverwijzing naar een hogere rechtbank. |
| Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) | Een gerechtelijk orgaan dat in beroep oordeelt over bepaalde beslissingen van de raadkamer en kan beslissen over de doorverwijzing van zaken naar het Hof van Assisen. |
Cover
PowerPoint criminologie_PP 12_2025-2026.pptx
Summary
# Het Belgische politiewezen: algemene principes en structuur
Dit onderwerp behandelt de reorganisatie van het Belgische politiewezen na de wet van 1998, de indeling in een federaal en lokaal niveau, en de doelstellingen van deze nieuwe structuur.
## 1. Beginselen van de reorganisatie
De wet van 7 december 1998 heeft een ingrijpende herschikking van het Belgische politiewezen teweeggebracht. De vroegere driedeling, bestaande uit de gemeentepolitie, de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten, werd opgeheven. Sindsdien is het Belgische politiewezen georganiseerd op twee niveaus: federaal en lokaal.
### 1.1 De tweedeling in een federaal en lokaal niveau
* **Federaal niveau:** Dit niveau omvat de federale politie. De federale politie is onderverdeeld in de gerechtelijke politie en het personeel van de gewezen rijkswacht dat niet was ingedeeld bij brigades.
* **Lokaal niveau:** Dit niveau omvat de lokale politie. De lokale politie is samengesteld uit de vroegere gemeentepolitie en de territoriale brigades van de gewezen rijkswacht.
Elk van deze niveaus functioneert autonoom ten opzichte van elkaar en staat onder het gezag van verschillende overheden.
### 1.2 Doelstelling van de nieuwe structuur
Het hoofddoel van de reorganisatie was het waarborgen van een minimale, gelijkwaardige dienstverlening voor elke burger. Dit wordt gerealiseerd door een structuur met één federaal politiekorps en evenveel lokale politiekorpsen als er politiezones zijn.
## 2. De lokale politie
### 2.1 Het lokaal niveau: de politiezone
Het grondgebied van de provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is opgedeeld in politiezones. De politiezone vormt het kernconcept van de lokale politie.
* **Politiekorps per zone:** Elke politiezone beschikt over een eigen lokaal politiekorps.
* **Meergemeentezones:** In zones die uit meerdere gemeenten bestaan, kan de lokale politie één of meerdere posten per gemeente hebben.
* **Aantal zones:** Oorspronkelijk waren er 196 politiezones. Sinds 1 januari 2011 zijn er diverse fusies doorgevoerd, waardoor er op 1 januari 2025 nog 178 politiezones waren, waarvan 38 eengemeentezones en 140 meergemeentezones. Er is een terugkerende discussie, vooral vanuit politieke hoek, om de zes Brusselse politiezones te laten fuseren tot één zone.
### 2.2 Taken van de lokale politie
De lokale politie heeft twee hoofdsoorten opdrachten:
1. **Basispolitiezorg op lokaal niveau:** Dit omvat alle politieopdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke aard die noodzakelijk zijn om lokale gebeurtenissen en fenomenen binnen het grondgebied van de politiezone te beheren. Dit vertaalt zich concreet in zeven functies:
* Wijkwerking
* Onthaal
* Interventie
* Politionele slachtofferbejegening
* Lokale opsporing en lokaal onderzoek
* Handhaving van de openbare orde
* Verkeer
2. **Politieopdrachten van federale aard:** Dit zijn opdrachten die rechtstreeks verbonden zijn met federale bevoegdheden, maar waarbij het opportuun is dat de lokale politiedienst ze uitvoert, omdat ze passen binnen het gebruikelijke politiewerk.
#### 2.2.1 Taakverdeling met de federale politie
Er is geen strikt gedetailleerde taakverdeling tussen de federale en lokale politie. De lokale politie verstrekt de basispolitiezorg en voert bepaalde opdrachten van federale aard uit. De federale politie verzekert gespecialiseerde en supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, alsook ondersteunende opdrachten voor de lokale politie en politieoverheden. Deze vage taakverdeling heeft er in 1998 toe geleid dat het politiewezen niet werd vereenvoudigd, maar eerder een even complex tweeledig stelsel verving.
#### 2.2.2 Opdrachten van federale aard voor de lokale politie
Deze opdrachten omvatten enerzijds die welke nauw verbonden zijn met federale bevoegdheden en waarvan de lokale uitvoering aangewezen is. Anderzijds is er een bepaling door de minister van Justitie betreffende strafonderzoeken:
* Complexe strafonderzoeken gaan in principe naar de federale politie.
* Alle andere strafonderzoeken worden toegewezen aan de lokale politie.
De procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de federale procureur (wanneer het federaal parket bevoegd is) wijst het specifieke onderzoek toe.
#### 2.2.3 Criteria voor de complexiteit van strafonderzoeken
Drie criteria bepalen of een strafonderzoek als complex wordt beschouwd:
1. **De aard van de te onderzoeken feiten:**
* Feiten gepleegd door een criminele organisatie.
* Bepaalde misdrijven die op zichzelf als complex worden beschouwd (bv. onderzoek naar voortvluchtigen die feiten pleegden, strafonderzoeken inzake de staatsveiligheid).
2. **De aard van de te verrichten onderzoeksdaden:**
* Noodzaak aan gespecialiseerde vormen van vermogensanalyse of operationele analyse (in principe bevoegdheid van de federale politie).
* Onderzoek naar advocaten, notarissen, deurwaarders en magistraten voor feiten gepleegd tijdens en eigen aan het beroep.
* Onderzoek met nood aan gespecialiseerde opsporingsmethoden.
3. **De geografische spreiding van gespecialiseerde onderzoeksdaden:**
* Het onderzoek moet overwegend buiten het arrondissement gevoerd worden.
* Het onderzoek moet buiten België verricht worden.
#### 2.2.4 Uitvoering van opdrachten
De lokale politie mag haar taken in principe op het hele Belgische grondgebied uitvoeren, hoewel de focus ligt op het grondgebied van de politiezone.
### 2.3 Organisatie van de lokale politie
#### 2.3.1 De korpschef
De lokale politie wordt geleid door een korpschef. Zijn verantwoordelijkheden omvatten:
* De leiding over het korps.
* De uitvoering van het lokaal politiebeleid (zonaal veiligheidsplan, taakverdeling, beheer van het korps).
* De uitvoering door het korps van lokale opdrachten en richtlijnen betreffende opdrachten met een federaal karakter.
* De toepassing van regels inzake de organisatie, werking en uitrusting van de politiekorpsen.
De korpschef kan hierbij de hulp van de federale politie inroepen.
#### 2.3.2 Zeggenschap over de lokale politie
De zeggenschap verschilt naargelang het type zone:
* **Eengemeentezone:** De zeggenschap ligt bij de burgemeester, de gemeenteraad en het schepencollege. Hun vroegere bevoegdheden als bij de gemeentepolitie blijven behouden.
* **Meergemeentezone:**
* **Politieraad:** Deze is bevoegd voor wat vroeger de gemeenteraad was inzake organisatie en beheer. De politieraad telt 13 tot 25 leden (afhankelijk van het aantal inwoners) en is evenredig samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de betrokken gemeenten. Burgemeesters zijn van rechtswege lid.
* **Politiecollege:** Dit is bevoegd voor wat vroeger het schepencollege of de burgemeester was inzake organisatie en beheer. Het bestaat uit de verschillende burgemeesters van de meergemeentezone. Elke burgemeester heeft stemmen naar rato van de politiedotatie die zijn gemeente in de zone inbrengt.
### 2.4 De zonale veiligheidsraad
Elke politiezone heeft een zonale veiligheidsraad, samengesteld uit:
* De burgemeester(s)
* De procureur des Konings
* De korpschef van de lokale politie
* De bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie
De drievoudige taak van de zonale veiligheidsraad is:
* Het bespreken en voorbereiden van het zonaal veiligheidsplan.
* Het optimaal coördineren van de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie.
* Het evalueren van de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.
#### 2.4.1 Het zonaal veiligheidsplan
Dit plan wordt jaarlijks opgesteld en bevat:
* De prioritaire opdrachten en doelstellingen van de lokale politie (vastgesteld door de burgemeester(s) en de procureur des Konings).
* De vereiste capaciteit van de lokale politie voor de uitvoering van haar opdrachten.
* De opdrachten van federale aard voor de lokale politie.
* De opdrachten en doelstellingen die eigen zijn aan een specifieke gemeente binnen de zone.
Het zonaal veiligheidsplan moet kaderen binnen het nationaal gevoerde politiebeleid, rekening houdend met het nationaal veiligheidsplan. Het plan moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.
### 2.5 Gezag en toezicht
* **Bestuurlijke politie:** Voor de uitvoering van deze opdrachten staat de lokale politie onder het gezag van de burgemeester, die de nodige bevelen en richtlijnen geeft. Wanneer de beslissing van één burgemeester de uitvoering van de beslissing van een andere burgemeester in een meergemeentezone beperkt, dient de korpschef het politiecollege te verwittigen. De korpschef oefent zijn bevoegdheden uit onder het gezag van de burgemeester (eengemeentezone) of het politiecollege (meergemeentezone).
* **Oproeping van een ander politiekorps:** In geval van rampen, onheil, schadegevallen, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, kan de minister van Binnenlandse Zaken een ander lokaal politiekorps opvorderen indien de lokale politie over onvoldoende middelen beschikt. Het opgevorderde korps komt dan onder het gezag van de burgemeester van de gemeente waar het optreedt te staan.
* **Gerechtelijke politie:** Voor de uitvoering van deze opdrachten staat de lokale politie onder het gezag van de minister van Justitie, onverminderd de bevoegdheden van de procureur des Konings, de federale procureur, de procureurs-generaal, de onderzoeksrechters, etc.
* **Rol van de gouverneur:** Binnen de provincie is de gouverneur verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde (rust, veiligheid en gezondheid). Hij kan hiervoor, via de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie, de federale politie inschakelen. De gouverneur houdt toezicht op de goede samenwerking tussen de politiediensten en politiezones in de provincie en kan door de ministers belast worden met bijzondere opdrachten inzake veiligheid en politie. Hij oefent tevens 'administratief toezicht' uit op het bestuur van de lokale politie.
## 3. De federale politie
Hoewel dit onderwerp zich primair richt op de algemene principes en de lokale structuur, is het essentieel te weten dat de federale politie de gespecialiseerde en supralokale opdrachten verzorgt en bepaalde ondersteunende taken uitvoert voor de lokale politie en politieoverheden.
> **Tip:** De reorganisatie van 1998 beoogde een efficiëntere en meer geïntegreerde politiewerking te creëren door de klassieke driedeling op te heffen en over te gaan naar een tweeledig federaal en lokaal niveau. Het is belangrijk de autonomie van elk niveau te begrijpen, alsook de overlappende taken en de coördinatie die hieruit voortvloeit.
>
> **Voorbeeld:** De basispolitiezorg, een kerntaak van de lokale politie, omvat onder andere de wijkwerking en de interventie. De federale politie daarentegen, is bevoegd voor complexere onderzoeken, zoals onderzoeken naar georganiseerde misdaad of onderzoeken die internationale dimensies hebben.
---
# De lokale politie: organisatie, taken en zeggenschap
Dit onderdeel behandelt de structuur, verantwoordelijkheden en het bestuur van de lokale politie in België.
### 2.1 Het lokaal niveau in de politieorganisatie: de politiezone
De hervorming van het Belgische politiewezen in 1998 heeft geleid tot een organisatie op twee niveaus: federaal en lokaal. Het lokale niveau is georganiseerd rond het concept van de politiezone, die het grondgebied van provincies en Brussel-Hoofdstad omvat. Elke politiezone beschikt over een lokaal politiekorps. In het geval van meergemeentezones heeft de lokale politie één of meerdere posten per gemeente binnen die zone. Oorspronkelijk waren er 196 politiezones, maar door fusies is dit aantal afgenomen tot 178 politiezones, bestaande uit 38 eengemeentezones en 140 meergemeentezones. Er blijft echter een discussie bestaan over de mogelijke fusie van de zes Brusselse politiezones tot één zone.
### 2.2 De taken van de lokale politie
De lokale politie is verantwoordelijk voor twee soorten opdrachten:
* **Basispolitiezorg op het lokale niveau:** Dit omvat alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheer van lokale gebeurtenissen en fenomenen binnen de politiezone. Deze minimale dienstverlening wordt concreet vertaald in de volgende zeven functies:
* Wijkwerking
* Onthaal
* Interventie
* Politionele slachtofferbejegening
* Lokale opsporing en lokaal onderzoek
* Handhaving van de openbare orde
* Verkeer
* **Politieopdrachten van federale aard:** Dit zijn opdrachten die direct verbonden zijn met federale bevoegdheden, maar waarbij het efficiënt is dat ze door de lokale politiedienst worden uitgevoerd omdat ze passen binnen het reguliere politiewerk. De Wet op het politieambt regelt veel van deze opdrachten. Daarnaast is de taakverdeling met betrekking tot gerechtelijke opdrachten vastgelegd door de minister van Justitie:
* Complexe strafonderzoeken gaan in principe naar de federale politie.
* Alle andere strafonderzoeken worden toegewezen aan de lokale politie.
* De toewijzing van het onderzoek gebeurt door de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de federale procureur.
Drie criteria bepalen de complexiteit van een strafonderzoek:
1. **De aard van de te onderzoeken feiten:** Feiten gepleegd door criminele organisaties, of bepaalde misdrijven die op zich als complex worden beschouwd (zoals onderzoek naar voortvluchtigen of onderzoeken inzake staatsveiligheid).
2. **De aard van de te verrichten onderzoeksdaden:** Noodzaak aan gespecialiseerde vermogensanalyse, operationele analyse, of gespecialiseerde opsporingsmethoden (wat de federale politie bevoegd maakt). Onderzoek naar advocaten, notarissen, deurwaarders en magistraten voor feiten die tijdens en eigen aan het beroep zijn gepleegd, geldt eveneens als complex.
3. **De geografische spreiding van gespecialiseerde onderzoeksdaden:** Het onderzoek moet overwegend buiten het arrondissement gevoerd worden of buiten België plaatsvinden.
Het is belangrijk te vermelden dat de lokale politie haar taken in principe binnen haar zone uitvoert, maar ook bevoegd is op het hele Belgische grondgebied.
### 2.3 De organisatie van de lokale politie
De lokale politie staat onder leiding van een korpschef. De korpschef is verantwoordelijk voor:
* De leiding over het korps.
* De uitvoering van het lokaal politiebeleid, inclusief het zonaal veiligheidsplan, de taakverdeling en het beheer van het korps.
* De uitvoering van lokale opdrachten en richtlijnen voor opdrachten met een federaal karakter.
* De toepassing van regels met betrekking tot de organisatie, werking en uitrusting van de politiekorpsen.
De korpschef kan hierbij de hulp inroepen van de federale politie.
### 2.4 De zeggenschap over de lokale politie
De zeggenschap over de lokale politie verschilt naargelang het type zone:
* **Eengemeentezones:** De zeggenschap ligt bij de burgemeester, de gemeenteraad en het schepencollege, waarbij hun vroegere bevoegdheden behouden blijven.
* **Meergemeentezones:**
* **Politieraad:** Verantwoordelijk voor organisatie en beheer. Deze raad telt 13 tot 25 leden, afhankelijk van het aantal inwoners, en is evenredig samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de aangesloten gemeenten. Burgemeesters zijn ambtshalve lid.
* **Politiecollege:** Bestaat uit de verschillende burgemeesters van de meergemeentezone. Elke burgemeester heeft stemmen toebedeeld op basis van de politiedotatie die zijn gemeente in de zone inbrengt.
#### 2.4.1 De zonale veiligheidsraad
Elke politiezone beschikt over een zonale veiligheidsraad, samengesteld uit de burgemeester(s), de procureur des Konings, de korpschef van de lokale politie, en de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie. De raad heeft een drievoudige taak:
* Het bespreken en voorbereiden van het zonaal veiligheidsplan.
* Het optimaal coördineren van de uitvoering van de bestuurlijke en gerechtelijke politietaken.
* Het evalueren van de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.
Het zonaal veiligheidsplan wordt jaarlijks opgesteld en omvat de prioritaire opdrachten en doelstellingen van de lokale politie (vastgesteld door de burgemeester(s) en de procureur des Konings), de vereiste capaciteit, de opdrachten van federale aard voor de lokale politie, en de specifieke opdrachten en doelstellingen per gemeente.
> **Tip:** De werking van de lokale politie en het zonaal veiligheidsplan moeten in lijn liggen met het nationaal gevoerde politiebeleid. De opstellers van het zonaal veiligheidsplan dienen rekening te houden met het nationaal veiligheidsplan en het plan moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.
#### 2.4.2 Gezag en leiding
* Voor de uitvoering van **bestuurlijke politietaken** staat de lokale politie onder het gezag van de burgemeester, die bevelen en richtlijnen geeft. Indien de beslissing van één burgemeester de uitvoering van de beslissing van een andere burgemeester in een meergemeentezone beperkt, moet de korpschef het politiecollege informeren. De korpschef oefent zijn bevoegdheden uit onder het gezag van de burgemeester (eengemeentezone) of het politiecollege (meergemeentezone).
* In uitzonderlijke omstandigheden (ramp, onheil, oproer, ernstige bedreiging van de openbare orde) kan de minister van Binnenlandse Zaken een ander lokaal politiekorps opvorderen om de openbare orde te handhaven of te herstellen. Dit opgevorderde korps komt dan onder het gezag van de burgemeester van de gemeente waar het optreedt.
* Voor de uitvoering van **gerechtelijke politietaken** staat de lokale politie onder het gezag van de minister van Justitie, onverminderd de bevoegdheden van de procureur des Konings, de federale procureur, de procureurs-generaal, de onderzoeksrechters, enz.
#### 2.4.3 Rol van de gouverneur
Binnen de provincie is de gouverneur verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde (rust, veiligheid, gezondheid). Hij kan hiervoor, via de bestuurlijke directeur-coördinator, de federale politie inschakelen. De gouverneur houdt toezicht op de samenwerking tussen politiediensten en politiezones binnen de provincie, kan belast worden met bijzondere veiligheidsopdrachten, en oefent administratief toezicht uit op het bestuur van de lokale politie.
---
# Coördinatie en toezicht binnen het politiewezen
Dit onderwerp belicht de coördinatie en het toezicht binnen het Belgische politiewezen, met specifieke aandacht voor de zonale veiligheidsraad, de afstemming met het nationaal beleid, hiërarchische lijnen en de rol van de gouverneur.
### 3.1 De organisatie van de lokale politie op zonale basis
Het grondgebied van België is opgedeeld in politiezones, wat het kernconcept vormt voor de lokale politie. In meergemeentezones beschikt de lokale politie over meerdere posten per gemeente. Sinds 2011 zijn er fusies doorgevoerd, resulterend in 178 politiezones (per 1 januari 2025), waarvan een deel eengemeentezones en een groter deel meergemeentezones zijn. Er is een terugkerende discussie over de fusie van de Brusselse politiezones tot één zone, wat op weerstand stuit bij veel Franstalige politici.
#### 3.1.1 Taken van de lokale politie
De lokale politie heeft twee hoofdcategorieën van opdrachten:
1. **Basispolitiezorg op lokaal niveau:** Dit omvat alle bestuurlijke en gerechtelijke opdrachten die nodig zijn om lokale gebeurtenissen en fenomenen binnen de politiezone te beheren. De basispolitiezorg vertaalt zich in zeven functies:
* Wijkwerking
* Onthaal
* Interventie
* Politionele slachtofferbejegening
* Lokale opsporing en lokaal onderzoek
* Handhaving van de openbare orde
* Verkeer
2. **Politieopdrachten van federale aard:** Dit zijn opdrachten die direct verbonden zijn met federale bevoegdheden maar waarvoor het aangewezen is dat de lokale politiedienst ze uitvoert omdat ze passen binnen het reguliere politiewerk. De Wet op het politieambt (artikelen 17 tot 23) bevat hierover specifieke bepalingen. De taakverdeling voor strafonderzoeken tussen federale en lokale politie, bepaald door de minister van Justitie, is als volgt:
* Complexe strafonderzoeken gaan in principe naar de federale politie.
* Alle andere strafonderzoeken worden toegewezen aan de lokale politie.
* De procureur des Konings, onderzoeksrechter of federale procureur wijst het onderzoek toe.
#### 3.1.2 Criteria voor de complexiteit van strafonderzoeken
Drie criteria bepalen of een strafonderzoek als complex wordt beschouwd:
* **De aard van de te onderzoeken feiten:**
* Feiten gepleegd door een criminele organisatie.
* Bepaalde misdrijven die op zichzelf als complex worden beschouwd.
* Onderzoeken naar voortvluchtigen die feiten hebben gepleegd.
* Strafonderzoeken inzake de staatsveiligheid.
* **De aard van de te verrichten onderzoeksdaden:**
* Noodzaak aan gespecialiseerde vormen van vermogensanalyse of operationele analyse (in principe bevoegdheid van de federale politie).
* Onderzoek naar advocaten, notarissen, deurwaarders en magistraten voor feiten gepleegd tijdens en eigen aan het beroep.
* Onderzoek met nood aan gespecialiseerde opsporingsmethoden.
* **De geografische spreiding van gespecialiseerde onderzoeksdaden:**
* Het onderzoek moet overwegend buiten het arrondissement gevoerd worden.
* Het onderzoek moet buiten België verricht worden.
#### 3.1.3 Organisatie en leiding van de lokale politie
De lokale politie wordt geleid door een **korpschef**. Deze is verantwoordelijk voor:
* De leiding over het korps.
* De uitvoering van het lokaal politiebeleid (zonaal veiligheidsplan, taakverdeling en beheer van het korps).
* De uitvoering door het korps van lokale opdrachten en richtlijnen voor opdrachten met een federaal karakter.
* De toepassing van regels betreffende de organisatie, werking en uitrusting van de politiekorpsen.
De korpschef kan hierbij de hulp van de federale politie inroepen.
#### 3.1.4 Zeggenschap over de lokale politie
Het zeggenschap over de lokale politie verschilt naargelang het type zone:
* **Eengemeentezone:** Het zeggenschap ligt bij de burgemeester, de gemeenteraad en het schepencollege, met behoud van hun bevoegdheden zoals bij de vroegere gemeentepolitie.
* **Meergemeentezone:** Het zeggenschap inzake organisatie en beheer ligt bij de **politieraad** en het **politiecollege**.
* **Politieraad:** Telt 13 tot 25 leden, evenredig samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de gemeenten in de zone. Burgemeesters zijn van rechtswege lid.
* **Politiecollege:** Bestaat uit de verschillende burgemeesters van de meergemeentezone. Elke burgemeester heeft stemmen proportioneel aan de politiedotatie die zijn gemeente in de zone inbrengt.
### 3.2 Coördinatie en afstemming van het politiebeleid
#### 3.2.1 De zonale veiligheidsraad
Elke politiezone beschikt over een **zonale veiligheidsraad**. Deze raad bestaat uit:
* De burgemeester(s) van de zone.
* De procureur des Konings.
* De korpschef van de lokale politie.
* De bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie.
De drievoudige taak van de zonale veiligheidsraad is:
* Het **bespreken en voorbereiden** van het zonaal veiligheidsplan.
* Het **optimaal coördineren** van de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie.
* Het **evalueren** van de uitvoering van het zonaal veiligheidsplan.
Het **zonaal veiligheidsplan** wordt jaarlijks opgesteld en bevat de volgende elementen:
* Prioritaire opdrachten en doelstellingen van de lokale politie (vastgesteld door de burgemeester(s) en procureur des Konings).
* Vereiste capaciteit van de lokale politie.
* Opdrachten van federale aard voor de lokale politie.
* Opdrachten en doelstellingen eigen aan een specifieke gemeente binnen de zone.
#### 3.2.2 Afstemming met het nationaal gevoerde politiebeleid
De werking van de lokale politie en het zonaal veiligheidsplan moeten kaderen binnen het nationaal gevoerde politiebeleid. De opstellers van het zonaal veiligheidsplan moeten rekening houden met het nationaal veiligheidsplan. Het zonaal veiligheidsplan moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.
#### 3.2.3 Hiërarchische lijnen voor bestuurlijke en gerechtelijke opdrachten
* **Bestuurlijke opdrachten:** De lokale politie staat voor de uitvoering van deze opdrachten onder het gezag van de **burgemeester**. De burgemeester geeft de noodzakelijke bevelen en richtlijnen. Indien de beslissing van één burgemeester de uitvoering van de beslissing van een andere burgemeester in een meergemeentezone beperkt, moet de korpschef het politiecollege verwittigen. De korpschef oefent zijn bevoegdheden uit onder het gezag van de burgemeester (eengemeentezone) of het politiecollege (meergemeentezone).
* In geval van ramp, onheil, oproer of ernstige bedreigingen van de openbare orde, kan de minister van Binnenlandse Zaken een ander lokaal politiekorps opvorderen. Dit opgevorderde korps komt onder het gezag van de burgemeester van de gemeente waar het optreedt.
* **Gerechtelijke opdrachten:** Voor de uitvoering van gerechtelijke opdrachten staat de lokale politie onder het gezag van de **minister van Justitie**. Dit is onverminderd de eigen bevoegdheden van de procureur des Konings, de federale procureur, procureurs-generaal en onderzoeksrechters.
### 3.3 Rol van de gouverneur
De gouverneur speelt een belangrijke rol op provinciaal niveau met betrekking tot de openbare orde en het toezicht op de politie:
* **Handhaving van de openbare orde:** De gouverneur zorgt binnen de provincie voor de handhaving van de openbare orde (rust, veiligheid, gezondheid). Hij kan hiervoor, via de bestuurlijke directeur-coördinator, de federale politie inschakelen.
* **Toezicht op samenwerking:** Hij houdt toezicht op de goede samenwerking tussen de politiediensten en politiezones binnen de provincie.
* **Bijzondere opdrachten:** De gouverneur kan door de bevoegde ministers belast worden met bijzondere opdrachten inzake veiligheid en politie.
* **Administratief toezicht:** Hij oefent het 'administratief toezicht' uit op het bestuur van de lokale politie.
> **Tip:** Begrijpen van de hiërarchische lijnen en bevoegdheidsverdelingen tussen de burgemeester, het politiecollege, de minister van Justitie en de gouverneur is cruciaal voor de coördinatie van politiële acties.
> **Voorbeeld:** Een grote verkeersonveilige situatie die de grenzen van één politiezone overschrijdt, vereist coördinatie tussen de betrokken lokale korpsen en mogelijk inzet van de federale politie, onder supervisie van de gouverneur en in lijn met het nationaal beleid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geïntegreerde politie | Een politieorganisatie die op verschillende niveaus (federaal en lokaal) opereert met een onderlinge taakverdeling en samenwerking om een efficiënte dienstverlening te garanderen. |
| Federaal niveau | Het hoogste niveau binnen de geïntegreerde politie, belast met gespecialiseerde en supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, evenals ondersteuning van de lokale politie. |
| Lokaal niveau | Het niveau van de lokale politie, verantwoordelijk voor de basispolitiezorg en het beheer van lokale gebeurtenissen en fenomenen binnen een specifieke politiezone. |
| Basispolitiezorg | Alle politieopdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke aard die noodzakelijk zijn om lokale gebeurtenissen en fenomenen op het grondgebied van een politiezone te beheren. |
| Politiezone | Een geografisch afgebakend gebied, samengesteld uit een of meerdere gemeenten, waarbinnen een lokaal politiekorps de basispolitiezorg verstrekt. |
| Eengemeentezone | Een politiezone die slechts één gemeente omvat, waarbij de zeggenschap over de lokale politie voornamelijk bij de burgemeester en gemeentelijke organen ligt. |
| Meergemeentezone | Een politiezone die uit meerdere gemeenten bestaat, waarbij de zeggenschap over de lokale politie is toevertrouwd aan een politieraad en een politiecollege. |
| Korpschef | Het hoofd van een lokaal politiekorps, verantwoordelijk voor de leiding, de uitvoering van het lokale politiebeleid en de coördinatie van de opdrachten van het korps. |
| Politieraad | Een orgaan binnen een meergemeentezone, samengesteld uit leden van de gemeenteraden van de betrokken gemeenten, die zeggenschap heeft over de organisatie en het beheer van de lokale politie. |
| Politiecollege | Een orgaan binnen een meergemeentezone, bestaande uit de burgemeesters van de betreffende gemeenten, dat verantwoordelijk is voor het dagelijks bestuur en de besluitvorming betreffende de lokale politie. |
| Zonale veiligheidsraad | Een overlegorgaan binnen elke politiezone, bestaande uit de burgemeester(s), de procureur des Konings en de korpschef van de lokale politie, belast met de voorbereiding, coördinatie en evaluatie van het zonaal veiligheidsplan. |
| Zonaal veiligheidsplan | Een jaarlijks opgesteld document dat de prioritaire opdrachten, doelstellingen, capaciteitsvereisten en specifieke aandachtspunten voor de lokale politie binnen een politiezone vastlegt, in lijn met het nationaal politiebeleid. |
| Bestuurlijke politie | De politietaken gericht op het handhaven van de openbare orde, veiligheid en gezondheid, waarvoor de lokale politie onder het gezag van de burgemeester staat. |
| Gerechtelijke politie | De politietaken gericht op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, waarvoor de lokale politie, afhankelijk van de complexiteit van het onderzoek, onder het gezag van de minister van Justitie opereert. |
| Complex strafonderzoek | Een strafonderzoek dat als complex wordt beschouwd op basis van de aard van de feiten, de vereiste onderzoeksdaden of de geografische spreiding ervan, en dat doorgaans wordt toegewezen aan de federale politie. |
| Gouverneur | De vertegenwoordiger van de centrale overheid binnen een provincie, belast met de handhaving van de openbare orde, toezicht op de samenwerking tussen politiediensten en het uitoefenen van administratief toezicht op het bestuur van de lokale politie. |
Cover
Psychiatrische stoornissen - Psychose (2).pptx
Summary
# Inleiding tot gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg en psychiatrische stoornissen
Dit deel introduceert het concept van gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg en de neurobiologie achter psychiatrische stoornissen, met specifieke aandacht voor schizofrenie.
## 1. Inleiding tot gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg en psychiatrische stoornissen
### 1.1 Wat is gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg?
Dit concept omvat het snijvlak van rechtspraak en geestelijke gezondheidszorg.
### 1.2 Verschillende paradigma’s in de gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg
Hoewel niet specifiek uitgewerkt in de verstrekte tekst, wordt de notie van verschillende benaderingen binnen dit veld geïntroduceerd.
## 2. Psychiatrische stoornissen: algemeen
### 2.1 Neurobiologie van psychiatrische stoornissen
De neurobiologie van psychiatrische stoornissen wordt onderzocht om de onderliggende mechanismen te begrijpen. Dit omvat de rol van neurotransmitters en hersenstructuren.
### 2.2 Specifieke psychiatrische stoornissen
De tekst noemt een reeks specifieke stoornissen, waaronder:
* Psychotische stoornissen
* Verstandelijke beperking
* Stemmingsstoornissen
* Verslaving
* Suicidaliteit
* Autisme
* Persoonlijkheidsstoornissen
#### 2.2.1 Schizofrenie
##### 2.2.1.1 Definitie en misconcepties
Schizofrenie is niet hetzelfde als een gespleten geest of gespleten persoonlijkheid. De naam is afgeleid van het Griekse "schizein" (splijten) en "phrēn" (geest).
##### 2.2.1.2 Diagnostische criteria (DSM-5)
Voor een diagnose van schizofrenie zijn minstens twee van de volgende kenmerken aanwezig gedurende minimaal één maand, waarbij minstens één van de eerste drie essentieel is:
1. Wanen
2. Hallucinaties
3. Gedesorganiseerd spreken
4. Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag
5. Negatieve symptomen
Daarnaast moet het niveau van functioneren op belangrijke levensgebieden significant zijn gedaald ten opzichte van voorheen. De symptomen moeten minstens 6 maanden ononderbroken aanwezig zijn.
##### 2.2.1.3 Voorkomen en prevalentie
* De levenslange prevalentie van schizofrenie bedraagt ongeveer 1%.
* De stoornis komt voor in alle culturen en sociale klassen.
* Er wordt gesuggereerd dat de stoornis vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen.
* De risicoleeftijd voor het uitbreken ligt tussen de 20 en 30 jaar, waarbij mannen vaak eerder dan vrouwen symptomen vertonen.
* Het begin kan zowel abrupt als sluipend zijn.
##### 2.2.1.4 Verloop en prognose
* Ongeveer 80% van de patiënten heeft blijvende ondersteuning nodig.
* Ongeveer 20% heeft een relatief gunstige prognose, met bij een klein deel volledig herstel.
* Het suiciderisico is aanzienlijk: 5% tot 6% overlijdt aan suïcide, en 20% onderneemt een suïcidepoging.
* Patiënten met schizofrenie hebben een gemiddeld 12 tot 15 jaar lagere levensduur door minder goede lichamelijke gezondheid, beperkte toegang tot gezondheidszorg, meer risicofactoren (roken, druggebruik, obesitas) en een hoger suiciderisico.
##### 2.2.1.5 Fasen van schizofrenie
Het schizofrene proces verloopt doorgaans in verschillende fases:
* **Premorbide fase:** De periode voor het begin van de stoornis, waarbij onderzoek van familieleden relevant kan zijn.
* **Prodromale fase:** De eerste, vaak aspecifieke tekenen van de stoornis die voorafgaan aan de acute fase. Deze fase kan variëren in duur (typisch 1 tot 2 jaar), en niet alle prodromen leiden tot een acute episode.
* **Eerste psychotische opstoot:** Deze fase wordt soms voorafgegaan door prodromen, maar kan ook abrupt ontstaan. Ongeveer 80% van de patiënten wordt in deze fase opgenomen.
* **Remissie:** Gemiddeld treedt remissie op na 1 tot 2 maanden. Echter, 1 op de 3 patiënten ontwikkelt post-psychotische depressieve symptomen.
* **Progressie/Chronisch verloop:** Na de eerste episode hervalt 60% binnen 2 jaar. Hoewel remissie frequent is, is terugkeer naar het premorbide functioneringsniveau zeldzaam. Sommige patiënten blijven permanent psychotisch.
Een visuele weergave van het verloop kan worden voorgesteld met de leeftijd op de x-as en het functioneren (slecht tot goed) op de y-as, met stadia als "Premorbid", "Prodromaal", "Progressie" (ups en downs) en "Chronisch/Relapsing".
##### 2.2.1.6 Ontstaan van schizofrenie: gen-omgevingsinteractie
* **Genetische kwetsbaarheid:** Genetische factoren spelen een belangrijke rol in de kwetsbaarheid voor schizofrenie.
* **Omgevingsfactoren:** Verworven kwetsbaarheid ontstaat door omgevingsfactoren zoals:
* Cannabisgebruik (vooral bij vroegtijdige en frequente aanvang)
* Opgevoed worden in een stedelijke omgeving
* Perinatale complicaties (bijvoorbeeld infecties tijdens de zwangerschap)
* Behoren tot een minderheidsgroep
* **Gen-omgevingsinteractie:** De invloed van genetische aanleg komt tot uiting in interactie met specifieke omgevingsfactoren. Genen en omgeving zijn dus onderling afhankelijk.
##### 2.2.1.7 Neurobiologische aspecten: dopaminehypothese
* **Ontregeling van de dopaminerge neurotransmissie:** Er is sprake van hyperactiviteit van dopamine in het mesolimbische systeem en hypoactiviteit in het frontale gebied.
* **Rol van dopamine:** Dopamine speelt een cruciale rol bij signaalverwerking en betekenisgeving.
* **Salience hypothese:** Een verhoogde "salience" (opmerkzaamheid of belangrijkheid) van stimuli in de omgeving, veroorzaakt door overmatig dopamine, kan leiden tot een waansysteem om deze ervaringen te interpreteren en te verklaren.
##### 2.2.1.8 Behandeling van schizofrenie
Genezing van schizofrenie is niet mogelijk; de behandeling richt zich op het bestrijden van symptomen en het vertragen van progressie.
* **Medicatie (antipsychotica/neuroleptica):**
* Zeer effectief op positieve symptomen, minder op negatieve symptomen.
* 80% hervalt na het stoppen van medicatie.
* Ontwikkelingen in medicatie omvatten typische (bv. Haloperidol) en atypische antipsychotica (bv. Risperidon, Olanzapine). Clozapine is ook een belangrijk middel.
* **Psychosociale interventies:**
* **Cognitieve gedragstherapie (CGT):** Helpt bij het wijzigen van disfunctionele gedachten die gekoppeld zijn aan wanen en hallucinaties.
* **Gezinsinterventies:** Betrekken het gezin bij het behandelproces.
* **Psycho-educatie:** Verhoogt het ziekte-inzicht bij de patiënt.
* **Rehabilitatie:** Gericht op het herstellen van functioneren.
##### 2.2.1.9 Duur van onbehandelde psychose (DUR)
De duur van de onbehandelde psychose correleert met de klinische en globale uitkomst op lange termijn.
##### 2.2.1.10 Preventie
Het identificeren van individuen met een "attenuated positive symptom syndrome" (verzwakte positieve symptomen) kan een risico van 40% op psychoseontwikkeling binnen een jaar aangeven. Psychologische en farmacologische interventies kunnen de conversie naar psychose met 50% doen dalen. De ethische overwegingen hierbij (risico op vals-positieven, stigmatisatie, bijwerkingen) zijn echter significant.
##### 2.2.1.11 Herkennen van (rand)psychose: tips
* **Observeren:** Let op chaos, onverzorgdheid, vreemde voorwerpen, gedesorganiseerd gedrag, angst, of terughoudendheid met praten.
* **Aanwezigheid:** Blijf in contact met mensen, bespreek ervaringen met vertrouwenspersonen. Zorg voor goede maaltijden en voldoende slaap. Voorkom stress en wees voorzichtig met drugs en alcohol.
* **Hulp vragen:** Wees eerlijk over je stappen en contacten.
##### 2.2.1.12 Omgangsregels bij psychose
* **Creëer rust:** Beperk externe prikkels (TV, radio).
* **Neem de leiding:** Wees duidelijk en ga niet in discussie, maar leg uit dat het niet jouw realiteit is.
* **Blijf correct:** Toon begrip, luister, en veroordeel niet.
* **Fysieke ruimte:** Geef de persoon fysieke ruimte en zorg voor een uitweg. Neem zelf ook afstand indien nodig.
* **Crisiskaart/Noodplan:** Maak gebruik van bestaande plannen of probeer vrijwillige behandeling te initiëren.
* **Zorg goed voor jezelf!**
#### 2.2.2 Publieke opinie en psychose
In tegenstelling tot stoornissen zoals autisme, is er relatief weinig positieve berichtgeving over schizofrenie in de publieke opinie. Dit kan leiden tot stigmatisering, waarbij schizofrenie geassocieerd wordt met gevaarlijkheid, gedeeltelijke verantwoordelijkheid, chronische ziekte en onvoorspelbaarheid.
#### 2.2.3 Link tussen psychose en geweld
* **Mogelijke verklaringen:**
* **Wanen:** Het "principe van rationaliteit binnen irrationaliteit" suggereert dat patiënten rationele redenen kunnen hebben voor hun wanen, wat tot gedrag kan leiden.
* **Bevilshallucinaties:** Stemmen die opdrachten geven, hoewel dit niet de norm is. De meeste hallucinaties worden als bevreemdend en bedreigend ervaren.
* **Cognitieve problemen:** Destabiliserende rol van psychotische symptomen.
* **Negatieve symptomen:** Affectvervlakking kan desinhiberend werken.
* **Onderzoek en meta-analyses:**
* Psychose is geassocieerd met een verhoogd risico op geweld (ongeveer 49% tot 68% toename van de kans op geweld).
* Vergeleken met depressie, hebben individuen met psychose een hoger risico op herhaald delictplegen.
* De correlatie tussen psychose en geweld is matig (ongeveer $r = 0.12-0.16$), terwijl dit voor psychopathie hoger is (ongeveer $r = 0.25-0.30$).
* **Risicofactoren binnen psychose:**
* **Dynamische factoren:** Vijandig gedrag, recent drugsgebruik, slechte therapietrouw, slechte impulscontrole, recent middelengebruik, en niet-naleving van medicatie.
* **Statische factoren:** Criminaliteitsverleden.
* **Demografische kenmerken:** Mannen, jonge leeftijd, alleenstaand, dakloos, werkloos, lage opleiding, lage sociaaleconomische status, behoren tot een etnische minderheid, eerdere ziekenhuisopnames voor psychose, eerdere veroordeling voor geweld.
* **Sociale factoren:** Afkomstig uit kwetsbare gezinnen, criminaliteit, middelengebruik, fysiek en seksueel misbruik.
* **Specifieke symptomen:** Achtervolgingswanen en bevelshallucinaties.
* **Comorbide stoornissen:** Antisociale persoonlijkheidspathologie (gedragsstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychopathie).
* **Middelengebruik:** Geldt voor elk type drugs.
* **Beperkt ziekte-inzicht en therapietrouw.**
* **Causale pathways:** Middelengebruik kan direct leiden tot minder gedragscontrole, of indirect door de patiënt in een criminogeen milieu te plaatsen. Beperkte therapietrouw kan leiden tot verergering van symptomen en zelfmedicatie met drugs, wat behandeling belemmert.
* **Absoluut risico:** Minder dan 1 op de 20 vrouwelijke patiënten met schizofreniespectrum stoornissen, en 1 op de 4 mannelijke patiënten, plegen geweld over een periode van 1 tot 35 jaar.
* **Behandeling van criminogene factoren:** Naast de psychose, moet er specifiek gekeken worden naar persoonlijkheidsstoornissen en verslavingen.
#### 2.2.4 Casus: Vroege versus late starters
* **Vroege starters:** Vóór de leeftijd van 15 jaar een gedragsstoornis, en vóór het uitbreken van schizofrenie delicten gepleegd.
* **Late starters:** Crimineel gedrag begint nadat de psychotische stoornis reeds aanwezig is en is toe te schrijven aan cognitieve en perceptuele symptomen.
**Samenvattend:** Psychose/schizofrenie is geassocieerd met een verhoogd risico op geweld, maar dit risico mag niet overschat worden, aangezien de meeste patiënten niet gewelddadig zijn. Behandeling moet gericht zijn op alle criminogene factoren, met name persoonlijkheidsstoornissen en verslaving.
---
# De link tussen psychose, geweld en forensische aspecten
Dit gedeelte onderzoekt de relatie tussen psychose en geweld, inclusief mogelijke verklaringen, de publieke perceptie en forensische implicaties, met een focus op de factoren die het risico op geweld verhogen.
### 2.1 Psychose en geweld: de publieke perceptie en de realiteit
De publieke opinie over schizofrenie is vaak negatief en ongenuanceerd, waarbij de stoornis sterk gelinkt wordt aan geweld. Dit staat in contrast met de realiteit, waar de meeste mensen met schizofrenie niet gewelddadig zijn. De publieke perceptie kenmerkt psychose vaak als gevaarlijk, gedeeltelijk verantwoordelijk, een chronische ziekte, onvoorspelbaar en onbekwaam om zich aan sociale regels te conformeren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld autisme, is er weinig positieve berichtgeving over schizofrenie.
### 2.2 Mogelijke verklaringen voor de link tussen psychose en geweld
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor de link tussen psychose en geweld, hoewel het belangrijk is te benadrukken dat deze link niet voor alle patiënten geldt en het risico niet overschat mag worden.
#### 2.2.1 Wanen en hallucinaties
* **Wanen:** Het 'principe van rationaliteit binnen irrationaliteit' suggereert dat patiënten hun wanen op een logische, zij het onjuiste, manier interpreteren, wat kan leiden tot gedrag dat vanuit hun perspectief gerechtvaardigd is.
* **Bevelshallucinaties:** Hoewel minder frequent dan andere auditieve hallucinaties, kunnen bevelshallucinaties patiënten aanzetten tot geweld. Het is echter belangrijk op te merken dat de meeste auditieve hallucinaties niet bevelend zijn en vaak als bevreemdend, intrusief en bedreigend worden ervaren, wat kan leiden tot verzet in plaats van gehoorzaamheid. Simulatie van stemmen is een forensisch relevant fenomeen.
#### 2.2.2 Cognitieve en negatieve symptomen
* **Cognitieve problemen:** Destabiliserende cognitieve problemen die gepaard gaan met psychose kunnen bijdragen aan gedrag dat als gewelddadig kan worden geïnterpreteerd.
* **Negatieve symptomen:** Negatieve symptomen, zoals affectvervlakking, kunnen een desinhiberende werking hebben en de drempel voor gewelddadig gedrag verlagen.
### 2.3 Wetenschappelijk bewijs voor de link tussen psychose en geweld
Meta-analyses bieden inzicht in de sterkte van de associatie tussen psychose en geweld.
* **Meta-analyse 1 (Douglas et al., 2009):** Deze analyse van 204 studies toonde aan dat psychose betrouwbaar en significant geassocieerd was met een verhoogde kans op geweld. De kans op geweld was ongeveer 49% tot 68% hoger bij individuen met psychose vergeleken met degenen zonder psychose. Wanneer vergeleken met steekproeven met een hoge mate van persoonlijkheidsstoornis, hadden individuen met psychose lagere risico's op herhaald delictgedrag. In vergelijking met depressie hadden individuen met psychose een hoger risico op geweld. De associatie tussen psychose en geweld ( $r = .12-.16$ ) was kleiner dan die van psychopathie ( $r = .25-.30$ ).
* **Meta-analyse 2 (Witt et al., 2013):** Deze analyse onderzocht welke factoren binnen de psychose risicoverhogend werken.
#### 2.3.1 Risicoverhogende factoren binnen psychose
Verschillende factoren kunnen het risico op geweld bij personen met psychose verhogen:
* **Demografische kenmerken:** Mannelijk geslacht, jonge leeftijd, alleenstaande status, dakloosheid, werkloosheid, lage opleidingsgraad, lage sociaaleconomische status, behoren tot een etnische minderheid, eerdere ziekenhuisopname voor psychose en eerdere veroordeling voor gewelddadige criminaliteit.
* **Sociale factoren:** Afkomst van kwetsbare gezinnen met een voorgeschiedenis van criminaliteit, middelenmisbruik en (fysiek en seksueel) misbruik.
* **Specifieke symptomen:** Achtervolgingswanen en bevelshallucinaties.
* **Comorbide aandoeningen:** Comorbide antisociale persoonlijkheidspathologie, zoals gedragsstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie.
* **Middelengebruik:** Dit geldt voor elk type drugs.
#### 2.3.2 Causale pathways (Lamsma & Harte, 2015)
Narratieve reviews bieden inzicht in causale pathways:
* **Middelengebruik:** Middelengebruik kan direct leiden tot verminderde gedragscontrole. Indirect kan het bijdragen aan een crimineel milieu met weinig sociale steun en een toename van psychotische symptomen.
* **Beperkte therapietrouw:** Zonder medicatie kunnen psychotische symptomen aanhouden of verergeren. Dit kan leiden tot middelengebruik als zelfmedicatie, wat verdere behandeling in de weg staat. Verergerde achterdocht kan de hulpbereidheid verminderen.
#### 2.3.3 Absoluut en relatief risico (Whiting et al., 2021)
Een review en meta-analyse van 24 studies uit 15 landen (met 51.309 individuen met schizofreniespectrumstoornissen) toonde aan dat het absolute risico op geweld bij vrouwelijke patiënten met schizofreniespectrumstoornissen minder dan 1 op 20 bedraagt, en bij mannelijke patiënten 1 op 4, over verschillende follow-up periodes.
### 2.4 Forensische implicaties en de rol van comorbide stoornissen
De forensische context vereist een gedegen analyse van verschillende factoren die bijdragen aan gewelddadig gedrag.
#### 2.4.1 Invloed van persoonlijkheidsstoornissen en verslaving
Het is cruciaal om te onderzoeken of er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en/of verslaving, naast de psychotische stoornis. Deze comorbide aandoeningen zijn significante risicofactoren voor gewelddadig gedrag en vereisen specifieke behandelinterventies.
#### 2.4.2 Vroege versus late starters (S. Hodgins)
Een belangrijk onderscheid binnen de forensische psychiatrie betreft de "early starters" en "late starters":
* **Vroege starters:** Personen die voor hun 15e jaar een gedragsstoornis ontwikkelden, vóór het uitbreken van schizofrenie. Hun delicten worden gepleegd vóór de diagnose van schizofrenie.
* **Late starters:** Crimineel gedrag begint pas nadat de psychotische stoornis al duidelijk aanwezig is. Dit gedrag wordt dan (mede) toegeschreven aan cognitieve en perceptuele (positieve) symptomen.
#### 2.4.3 Behandeling en preventie
De behandeling van personen met psychose en een verhoogd risico op geweld moet zich richten op alle criminogene factoren, niet alleen op de psychose zelf. Dit omvat ook het aanpakken van persoonlijkheidsstoornissen en verslavingen.
> **Tip:** De duur van onbehandelde psychose ("DUR") is een belangrijke voorspeller van de klinische en globale uitkomst op lange termijn. Vroege interventie is daarom essentieel.
Preventie kan gericht zijn op het identificeren van individuen met "attenuated positive symptom syndrome", die een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van psychose. Psychologische en farmacologische interventies kunnen de conversie naar psychose verminderen, hoewel hierbij ethische overwegingen rondom vals positieven, stigmatisering en bijwerkingen van medicatie een rol spelen.
### 2.5 Samenvatting van de link tussen psychose en geweld
Psychose is geassocieerd met een verhoogd risico op geweld, maar dit risico mag niet overschat worden; de meeste patiënten met schizofrenie zijn niet gewelddadig. Een uitgebreide forensische analyse vereist aandacht voor alle criminogene factoren, waaronder persoonlijkheidsstoornissen en verslavingen, naast de behandeling van de psychotische symptomen. Het onderscheid tussen vroege en late starters biedt inzicht in de timing en mogelijke oorzaken van crimineel gedrag in relatie tot de psychotische stoornis.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg | Een interdisciplinair veld dat de relatie tussen geestelijke gezondheid en het recht onderzoekt, met name in forensische contexten. Het richt zich op de beoordeling en behandeling van individuen binnen het rechtssysteem. |
| Psychiatrische stoornissen | Een breed scala aan psychische aandoeningen die worden gekenmerkt door veranderingen in denken, stemming of gedrag, of een combinatie daarvan, die leiden tot angst of problemen in het functioneren. |
| Neurobiologie | De studie van het zenuwstelsel en de biologische mechanismen die ten grondslag liggen aan gedrag en geestelijke processen, met inbegrip van de rol van neurotransmitters en hersenstructuren. |
| Schizofrenie | Een chronische en ernstige geestelijke aandoening die de manier waarop een persoon denkt, voelt en zich gedraagt, kan beïnvloeden, vaak gekenmerkt door hallucinaties, wanen en gedesorganiseerd denken. |
| Wanen | Vaste, onjuiste overtuigingen die niet gebaseerd zijn op de realiteit en die niet worden gedeeld door anderen binnen dezelfde cultuur. Ze zijn een symptoom van diverse psychiatrische stoornissen, waaronder schizofrenie. |
| Hallucinaties | Zintuiglijke waarnemingen die optreden in afwezigheid van een externe stimulus, zoals het horen van stemmen, het zien van dingen of het voelen van aanrakingen die er niet zijn. Ze zijn een veelvoorkomend symptoom van psychose. |
| Negatieve symptomen | Symptomen van schizofrenie die zich manifesteren als een vermindering of verlies van normale functies, zoals verminderde expressie van emoties, spraakarmoede en gebrek aan motivatie. |
| Prodromale fase | De vroege periode van een psychiatrische stoornis, voorafgaand aan de manifeste symptomen van een acute episode, die zich kan kenmerken door subtiele veranderingen in gedrag, denken en stemming. |
| Gene-environment interaction | Het concept dat genetische aanleg in combinatie met omgevingsfactoren de kans op het ontwikkelen van een bepaalde aandoening, zoals schizofrenie, beïnvloedt. De invloed van genen wordt geactiveerd door specifieke omgevingsprikkels. |
| Dopaminerge neurotransmissie | Een signaaloverdracht in de hersenen die plaatsvindt via de neurotransmitter dopamine. Ontregeling van dit systeem wordt verondersteld een rol te spelen bij psychotische stoornissen zoals schizofrenie. |
| Salience hypothese | Een theoretisch model dat stelt dat psychotische symptomen, zoals wanen, voortkomen uit een verhoogde "salience" (belangrijkheid of opmerkzaamheid) die aan stimuli wordt toegekend, veroorzaakt door een overactiviteit van dopamine in bepaalde hersengebieden. |
| Antipsychotica | Medicijnen die worden gebruikt om psychotische symptomen te behandelen, zoals hallucinaties en wanen. Ze werken vaak door de dopamine-activiteit in de hersenen te reguleren. |
| Psychosociale interventies | Behandelmethoden die gericht zijn op het verbeteren van het psychologisch en sociaal functioneren van individuen met psychiatrische stoornissen, zoals cognitieve gedragstherapie en gezinsinterventies. |
| Cognitieve gedragstherapie (CGT) | Een vorm van psychotherapie die zich richt op het identificeren en veranderen van disfunctionele gedachten en gedragingen die bijdragen aan psychische problemen. Bij schizofrenie kan CGT helpen bij het omgaan met wanen en hallucinaties. |
| Duur van onbehandelde psychose (DUR) | De tijdsperiode tussen het begin van de eerste psychotische symptomen en het moment dat een adequate behandeling wordt gestart. Een langere DUR wordt geassocieerd met een slechtere prognose. |
| Forensische aspecten | De juridische en maatschappelijke implicaties van geestelijke gezondheidsproblemen, met name in relatie tot strafrechtelijke verantwoordelijkheid, gevaarlijkheid en de publieke opinie. |
| Comorbiditeit | De gelijktijdige aanwezigheid van twee of meer aandoeningen bij een persoon. Bij schizofrenie komt comorbiditeit met persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik frequent voor. |
| Criminogene factoren | Factoren die het risico op crimineel gedrag verhogen. Bij personen met psychose kunnen dit naast de psychotische symptomen ook persoonlijkheidskenmerken, middelenmisbruik en sociale factoren zijn. |
Cover
Samenvatting Strafprocesrecht.docx
Summary
## Inleiding tot het Strafprocesrecht
Het strafprocesrecht regelt het geheel van rechtsregels dat van toepassing is op de afwikkeling van een misdrijf. Dit omvat twee soorten regels: enerzijds procedureregels die de technische afhandeling van een zaak regelen, en anderzijds regels die waarborgen en verplichtingen van de betrokken partijen regelen. Het strafprocesrecht kent een tweeledig doel: het ontdekken van de waarheid en het bereiken van een naar recht en gerechtigheid verantwoorde beslissing. Daarnaast vervult het een strafbeschermende en rechtsbeschermende functie, waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen het collectief belang van de maatschappij en de rechten van het individu.
### Fasen van het Strafproces
Het strafproces kan worden onderverdeeld in vier hoofdfasen:
* **Het onderzoek**: Het opsporen van misdrijven en hun vermoedelijke daders, zowel op opsporings- als gerechtelijk niveau.
* **De vervolging**: Het voor de rechter brengen van verdachten of in verdenking gestelden.
* **De berechting**: De besluitvorming van de feitenrechter.
* **De strafuitvoering**: De tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen.
### Doelstellingen van het Strafprocesrecht
Het strafprocesrecht beoogt de ontdekking van de waarheid en het bereiken van een rechtvaardige beslissing. In democratische regimes ligt de nadruk op de bescherming van de individuele rechten, terwijl in autoritaire regimes de macht van de overheid op de voorgrond treedt. Een evenwicht tussen het collectief belang van de maatschappij en de waarborgen voor het individu is cruciaal.
### Belgisch Strafprocesrecht: een Gemengd Stelsel
Het Belgische strafprocesrecht hanteert een gemengd stelsel, dat elementen van zowel inquisitoire als accusatoire procedures omvat.
* **Vooronderzoek (inquisitoir)**: De rechter of het Openbaar Ministerie (OM) gaat actief op zoek naar de waarheid en bewijzen. Dit fase is grotendeels schriftelijk, niet-tegensprekelijk en geheim, hoewel de rol van de partijen hierin is toegenomen.
* **Rechtspleging ter terechtzitting (accusatoir)**: De partijen voeren het proces aan, terwijl de rechter als scheidsrechter optreedt. Deze fase kenmerkt zich door een mondeling, tegensprekelijk en openbaar karakter. De rechter ten gronde speelt hierbij een actieve rol, in tegenstelling tot de burgerlijke rechter die een passieve rol heeft.
### Continentale versus Angelsaksische Rechtsstelsels
België, net als Frankrijk en Duitsland, volgt een continentaal rechtsstelsel waarbij de vervolging van ambtswege wordt ingesteld en de rechter een actieve rol speelt. Angelsaksische rechtsstelsels, zoals in Engeland, laten de strafvordering toe aan iedere burger, waarbij de rechter eerder een passieve scheidsrechterrol vervult.
## Hoofdstuk 1: Organen en Partijen bij het Strafproces
### De Politiediensten
Politiediensten vervullen een dubbele functie: bestuurlijke en gerechtelijke politie.
* **Bestuurlijke politie**: Verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde, de voorkoming van misdrijven en de bescherming van personen en goederen. Deze diensten staan onder het gezag van de minister van Binnenlandse Zaken.
* **Gerechtelijke politie**: Belast met het opsporen van misdrijven, het verzamelen van bewijzen en het identificeren van daders voor de rechtbank. Deze diensten opereren onder het gezag van de gerechtelijke autoriteiten, zoals procureurs-generaal en de federale procureur, die rapporteren aan de minister van Justitie.
Er bestaat externe controle op de politiediensten via het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (Comité P) en op de inlichtingendiensten via Comité I. Inlichtingendiensten zijn geen politiediensten en opereren met een andere finaliteit, gericht op preventie en informatievergaring.
#### Structuur van de Politie
Sinds de wet van 7 december 1998 is de politie gestructureerd op twee niveaus:
* **Lokale Politie**: Verzekert de basispolitiezorg op lokaal niveau en kan, via politie zones, ook taken van federale aard vervullen. De organisatie en het beheer berusten bij de gemeenteraad en de burgemeester (in één-gemeentezones) of bij de politieraad en het politiecollege (in meer-gemeentezones).
* **Federale Politie**: Staat in voor gespecialiseerde en supra-lokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, en verleent ondersteuning aan de lokale politiediensten. Ze omvat meerdere directies, waaronder de Algemene Directie Gerechtelijke Politie, die belast is met de coördinatie van gerechtelijke opdrachten en de leiding van gedeconcentreerde gerechtelijke directies.
#### Aanwijzings- en Vorderingsrecht
Gerechtelijke overheden (OM en onderzoeksrechter) hebben het recht politiediensten aan te wijzen voor specifieke onderzoeken. Hierbij mogen zij zich niet mengen in de concrete organisatie of de bestuurlijke en operationele leiding van de politiediensten. Richtlijnen, zoals die van 20 februari 2002, regelen de taakverdeling tussen lokale en federale politie voor complexe onderzoeken.
#### Onderscheid tussen Officieren en Agenten van Gerechtelijke Politie
* **Officieren van Gerechtelijke Politie (OGP)**: Dit omvat leden van het OM met een zelfstandige opsporings- en vervolgingsbevoegdheid, politieambtenaren van het officierskader en middenkader, en in bepaalde gevallen veldwachters en boswachters.
* **Agenten van Gerechtelijke Politie (AGP)**: Politieambtenaren die niet de hoedanigheid van OGP hebben, voornamelijk het basiskader, die bijstand verlenen aan OGP.
Bijzondere wetten kunnen aan ambtenaren de hoedanigheid van OGP of AGP toekennen met bijkomende bevoegdheden.
#### Bevoegdheden van de Politie bij Heterdaad
Bij ontdekking op heterdaad (art. 32-44bis Sv.) genieten OGP en AGP bijkomende bevoegdheden. Dit geldt zowel voor misdaden als voor wanbedrijven.
* **OGP (inclusief hulpofficieren van het OM)**: Huiszoekingen, inbeslagneming van zaken, aanstelling van deskundigen, bevelen tot onderzoek aan het lichaam.
* **Elke OGP**: Autonome beslissing om verdachten te arresteren.
* **Agenten van Gerechtelijke Politie**: Ophouden van personen, veiligheidsfouillering, tegenhouden van voertuigen, met eventueel gebruik van dwangmiddelen.
Deze bijzondere machten eindigen zodra de heterdaadsituatie ophoudt of wanneer de onderzoeksrechter wordt gevorderd.
#### Normale Ambtsbevoegdheden (Buiten Heterdaad)
Buiten heterdaad zijn de bevoegdheden van de politie gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering (het achterhalen van de waarheid, zolang dit niet strijdig is met wetten of individuele vrijheden), bijzondere wetten (met vaak meer bevoegdheden) en delegatie van de onderzoeksrechter.
### Het Openbaar Ministerie (OM)
Het OM, bestaande uit magistraten die door de Koning worden benoemd na tussenkomst van de Hoge Raad voor de Justitie, oefent de strafvordering uit. Het wordt ook aangeduid met de term 'staande magistratuur'. Het OM heeft een bijzondere partijrol in het strafproces, die bijdraagt aan een juridische oplossing. Er bestaat een functionele scheiding tussen het OM in eerste aanleg (parket) en in hoger beroep (parket-generaal).
#### Taken van het Parket-Generaal
Het Parket-Generaal staat in voor de tenuitvoerlegging van beleidsrichtlijnen van de minister van Justitie en waakt over de coherente uitoefening van de strafvordering.
#### Federale Procureur en Federaal Parket
Het Federaal Parket, onder leiding van de Federale Procureur (die onder het gezag van de minister van Justitie valt), is belast met de strafvordering op nationaal niveau voor specifieke zware misdrijven en coördineert de strafvordering door gewone parketten.
#### Europees Openbaar Ministerie
Het Europees Openbaar Ministerie (EPPO) is bevoegd voor misdrijven die de financiële belangen van de Unie schaden en oefent de strafvordering uit bij de Belgische rechtbanken.
#### Parketjuristen en Referendarissen
Parketjuristen assisteren de magistraten van het OM bij hun juridische voorbereiding, en kunnen onder bepaalde voorwaarden de strafvordering uitoefenen. Referendarissen staan de zittende magistraten bij.
#### Hoofdkenmerken van het OM
* **Functionele en hiërarchische eenheid**: Het OM is ondeelbaar en de magistraten treden op namens het ambt.
* **Ruime zelfstandigheid**: Het OM geniet onafhankelijkheid ten opzichte van hiërarchische meerdere, de regering en de vonnisrechter, hoewel de minister van Justitie richtlijnen kan vastleggen en vervolging kan bevelen.
* **Vertegenwoordiging van de natie**: Het OM is een partij in het strafproces, maar geen tegenpartij van de beklaagde.
* **Vervolgen of Seponeren**: Het OM heeft het opportuniteitsbeginsel, wat inhoudt dat het kan beslissen geen vervolging in te stellen. Deze beslissing kan echter gecontroleerd worden door de procureur-generaal, de minister van Justitie, de burgerlijke partij en de onderzoeksgerechten.
* **Waken over de toepassing van de wet**: Het OM dient de wettigheid van bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld te waarborgen.
* **Uitvoering van strafrechtelijke uitspraken**: Het OM is belast met de uitvoering van rechterlijke beslissingen.
### De Onderzoeksrechter
De onderzoeksrechter, aangewezen uit de rechters en met een gespecialiseerde opleiding, leidt het gerechtelijk onderzoek. Hij is onafhankelijk van het OM en speelt een cruciale rol bij het bevelen van dwangmaatregelen.
#### Uitzonderingen op de Bevoegdheid van de Onderzoeksrechter
In bepaalde gevallen kunnen taken van de onderzoeksrechter worden waargenomen door het OM (bij heterdaad) of door de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) (bij evocatie).
#### Statuut van de Onderzoeksrechter
De onderzoeksrechter is een rechter, benoemd voor een bepaalde termijn, en staat los van het OM. Hij kan geen zaken berechten die hem eerder aanhangig waren gemaakt.
#### Mini-onderzoek
De onderzoeksrechter kan door het OM worden gevorderd voor een 'mini-onderzoek' met het oog op het uitvoeren van specifieke dwangmaatregelen, zonder dat de strafvordering hiermee direct wordt ingesteld.
### De Onderzoeksgerechten
De onderzoeksgerechten omvatten de Raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg en de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) van het hof van beroep.
#### De Raadkamer
* **Samenstelling**: Een rechter, een lid van het OM en een griffier.
* **Bevoegdheden**: Beoordeelt aan het einde van het gerechtelijk onderzoek of er voldoende bezwaren zijn om door te verwijzen naar het vonnisgerecht, en heeft bevoegdheden tijdens het gerechtelijk onderzoek met betrekking tot de handhaving van voorlopige hechtenis en het nemen van bepaalde eindbeslissingen (internering, opschorting van de uitspraak).
#### De Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI)
* **Samenstelling**: Drie raadsheren, een lid van het OM in graad van beroep en een griffier.
* **Bevoegdheden**: Treedt op als beroepsinstantie tegen beslissingen van de onderzoeksrechter en de Raadkamer, en oefent toezicht uit op lopende gerechtelijke onderzoeken, inclusief het bevelen tot vervollediging van het onderzoek of het nemen van nietigheden. De KI is exclusief bevoegd om de verwijzing naar het Hof van Assisen te bevelen.
### De Vonnisgerechten
De vonnisgerechten (politierechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank, hof van beroep, hof van assisen) toetsen de feiten aan de strafwet, bepalen de schuldvraag en leggen de straf op. De rechters zijn onafhankelijk en onverplaatsbaar.
#### De Politierechtbank
Bevoegd voor overtredingen, gecontraventionaliseerde wanbedrijven en specifieke misdrijven opgesomd in art. 138 Sv.
#### De Correctionele Rechtbank
Bevoegd voor wanbedrijven (met uitzonderingen) en gecorrectionaliseerde misdaden. Zetelt doorgaans met één rechter, tenzij de zaak complexiteit of belang vereist, of bij hogere beroepen.
#### De Jeugdrechtbank
Bevoegd voor minderjarigen van minstens 12 jaar die een jeugddelict hebben gepleegd. Bepaalde gedragingen van minderjarigen onder de 12 jaar kunnen leiden tot doorverwijzing naar jeugdhulpverlening.
#### Het Hof van Beroep
Fungeert als beroepsinstantie voor vonnissen van de correctionele rechtbanken en is bevoegd voor misdrijven bij voorrecht van rechtsmacht.
#### Het Hof van Assisen
Bevoegd voor misdaden, met uitzondering van de gecorrectionaliseerde misdaden, en voor politieke misdrijven en persmisdrijven (met uitzonderingen). Het bestaat uit een voorzitter, twee assessoren en een jury van twaalf gezworenen.
### De Dader
De dader kan verschillende benamingen dragen afhankelijk van de procesfase: verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde. Het vermoeden van onschuld (presumptio innocentiae) is een fundamenteel beginsel, hoewel dit in de praktijk kan botsen met de noodzaak van verdenking om een procedure te starten. De bijstand van een advocaat is een cruciaal recht van de dader.
### De Benadeelde
De benadeelde persoon kan twee hoedanigheden aannemen in het strafproces: burgerlijke partij of benadeelde persoon. De benadeelde persoon heeft rechten, maar is nog geen partij. De burgerlijke partij stelt zich actief in het strafproces en steunt op de door de gerechtelijke autoriteiten ingezamelde bewijzen.
### De Burgerlijk Aansprakelijke Partij en de Tussenkomende Partij
De burgerlijk aansprakelijke partij is degene die financieel instaat voor de gevolgen van het misdrijf. De tussenkomende partij, meestal een verzekeraar, kan tussenkomen in het geding.
## Hoofdstuk 2: De Strafvordering
### Definitie
De strafvordering is de vordering tot toepassing van de straffen of maatregelen die door de wet op bepaalde gedragingen of onthoudingen zijn gesteld. Ze mag niet verward worden met de burgerlijke vordering (schadeherstel), de tuchtrechtelijke vordering of de administratieve handhaving.
### Uitoefening van de Strafvordering
De uitoefening van de strafvordering is een prerogatief van het OM, dat oordeelt over de opportuniteit van de vervolging, rekening houdend met beleidsrichtlijnen. In bepaalde gevallen is een klacht, aangifte of machtiging vereist voor de ontvankelijkheid van de strafvordering.
#### Klachtmisdrijven
Enkel vervolgbaar na indiening van een klacht door de benadeelde, bv. bij laster of eerroof.
#### Aangifte
Vaak vereist bij extraterritoriale bevoegdheid, met mogelijke betrokkenheid van buitenlandse overheden om dubbele vervolging te vermijden.
#### Machtiging
Vereist voor het vervolgen van parlementsleden, ministers en staatssecretarissen wegens feiten gepleegd binnen of buiten de uitoefening van hun functie, tenzij bij heterdaad.
### Hinderpalen bij de Uitoefening van de Strafvordering
Er zijn gronden die de strafvordering schorsen (bv. prejudiciële vragen) en gronden die deze definitief doen vervallen (bv. dood van de verdachte, betaling van een geldsom, strafbemiddeling).
#### Gronden van Schorsing
Deze omvatten prejudiciële vragen (aan Grondwettelijk Hof of Hof van Justitie EU) en prejudiciële geschillen (bv. betwisting van de echtheid van een geschrift, betwisting van onroerende zakelijke rechten, laster).
#### Gronden van Verval
Deze omvatten de opheffing van de strafwet, de dood van de verdachte, betaling van een geldsom, voldoen aan de voorwaarden van strafbemiddeling, het gezag van het gewijsde (ne bis in idem), amnestie en verjaring.
#### Verjaring van de Strafvordering
De verjaringstermijnen, die aanzienlijk werden verlengd en vereenvoudigd door de wet van 9 april 2024, hangen af van de aard van het misdrijf. Voor ernstige schendingen van humanitair recht, genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden, zedendelicten (met name tav minderjarigen), moord, roofmoord en terroristische misdrijven geldt er geen verjaring. De verjaring loopt niet meer vanaf de aanhangigmaking voor de vonnisrechter.
#### Stuiting en Schorsing van de Verjaring
Stuiting zorgt voor een nieuwe aanvang van de verjaringstermijn, terwijl schorsing de reeds verstreken tijd behoudt en de termijn verlengt.
#### De Redelijke Termijn
Het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn (art. 14.3 IVBPR en 6.1 EVRM) moet worden beoordeeld op basis van de specifieke omstandigheden van de zaak, rekening houdend met de complexiteit, de houding van de verdachte en de gerechtelijke overheden. Overtreding kan leiden tot veroordeling bij eenvoudige schuldverklaring, een lagere straf of, in ernstige gevallen, verval van de strafvordering.
## Hoofdstuk 3: De Burgerlijke Vordering
### Definitie
De burgerlijke vordering is de vordering van de persoon die schade heeft geleden door een misdrijf en vergoeding nastreeft. Deze kan samen met de strafvordering voor de strafrechter worden uitgeoefend, of afzonderlijk voor de burgerlijke rechter.
### Het Slachtoffer dat GeenUSD-(enkele) Actie Heeft Ondernomen
Hoewel geen partij, worden gekende slachtoffers geïnformeerd over hun rechten en de zittingsdag.
### De Verklaring van Benadeelde Persoon
Degene die schade heeft geleden en dit verklaart, verkrijgt de hoedanigheid van benadeelde persoon. Dit opent rechten zoals bijstand van een advocaat en inzage in het dossier, maar maakt hen nog geen partij in de strafprocedure.
### De Uitoefening van de Burgerlijke Vordering door de Burgerlijke Partij
De burgerlijke partij stelt zich als partij in het strafproces. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de fase van de strafvordering. De burgerlijke vordering is accessorium van de strafvordering, wat betekent dat deze samen met de strafvordering wordt behandeld.
#### Vereisten voor Ontvankelijke Burgerlijke Partijstelling
* Aannemelijk maken van de bewering dat men door het misdrijf benadeeld is.
* Doen blijken van een belang.
* Schade hebben geleden in individuele belangen.
* Bekwaam zijn om in rechte op te treden.
#### Tegen Wie de Burgerlijke Vordering Kan Worden Ingesteld
Tegen de dader van het misdrijf, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, of de tussenkomende partij.
#### Verval van de Burgerlijke Vordering
Vervalt door afstand van geding of vordering, dading, gezag van het burgerlijk gewijsde, en verjaring.
### Bijzondere Procedure: Bemiddeling
Bemiddeling is een proces waarbij partijen met de hulp van een neutrale derde tot een oplossing komen voor de moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf. Dit kan in elke fase van de strafprocedure plaatsvinden en staat open voor iedereen met een direct belang.
## Hoofdstuk 4: Het Opsporingsonderzoek
### Definitie
Het opsporingsonderzoek is het geheel van handelingen gericht op het opsporen van misdrijven, hun daders en bewijzen, en het verzamelen van gegevens ten dienste van de strafvordering. Het wordt geleid door het Openbaar Ministerie (OM) en voert zowel 'à charge' als 'à décharge'.
### Kenmerken
* **Afwezigheid van dwangmaatregelen**: Opsporingshandelingen mogen in principe geen dwangmaatregelen inhouden of individuele rechten schenden, tenzij de wet dit expliciet toelaat (bv. inbeslagneming) of bij ontdekking op heterdaad.
* **Inquisitoir karakter**: Hoewel grotendeels verloren, kan dit nog teruggevonden worden in de actiemogelijkheden van de partijen.
* **Proactieve recherche**: Mogelijk bij ernstige misdrijven, gericht op het opsporen van nog te plegen of reeds gepleegde maar nog niet ontdekte feiten.
### Start van het Opsporingsonderzoek
Het opsporingsonderzoek kan starten door actief optreden van de politie of reactief optreden na klachten of aangiften. Zowel officiële als private aangiften zijn mogelijk, waarbij anonieme aangiften geldig zijn, maar lasterlijke aangiften strafbaar zijn.
### Verloop van het Opsporingsonderzoek
Het OM vaardigt algemene richtlijnen uit en bepaalt prioritaire opsporingsgebieden. Politiediensten handelen in regel op opdracht van het OM, maar kunnen autonoom optreden mits informatie aan het OM.
#### Voornaamste Opsporingshandelingen
Dit omvat ondervragingen, huiszoekingen (enkel bij heterdaad of met toestemming), inbeslagnemingen, beroep op technische raadgevers, onderzoek aan het lichaam, DNA-onderzoek, zoekingen in informaticasystemen, opsporen van elektronische communicatie, bijzondere opsporingsmethoden (observatie, infiltratie, burgerinfiltratie, informantenwerking) en andere methoden zoals identificatie van gebruikers van elektronische communicatiediensten en inkijkoperaties.
#### Bijzondere Opsporingsmethoden
Deze vereisen een machtiging van het OM en omvatten observatie, infiltratie, burgerinfiltratie en informantenwerking. Provocatie van misdrijven is verboden.
## Hoofdstuk 5: Het Gerechtelijk Onderzoek
### Definitie
Het gerechtelijk onderzoek is een vooronderzoek onder leiding van de onderzoeksrechter, gericht op het opsporen van daders, verzamelen van bewijzen en nemen van maatregelen voor een correcte rechtspraak. Het is noodzakelijk wanneer grondwettelijk gewaarborgde rechten worden aangetast.
### Kenmerken
* **Leiding door Onderzoeksrechter**: Onafhankelijk van het OM.
* **A charge et à décharge**: Het onderzoek wordt objectief gevoerd, waarbij zowel bewijzen voor als tegen de verdachte worden verzameld.
* **Geheim karakter**: Het onderzoek is in beginsel geheim om het welslagen ervan te verzekeren en verdachten niet voorbarig in opspraak te brengen.
* **Tegensprekelijk karakter**: De partijen (inverdenkinggestelde, burgerlijke partij) kunnen verzoeken tot onderzoeksdaden en rechtsmiddelen aanwenden tegen weigeringen.
### Start van het Gerechtelijk Onderzoek
Het onderzoek kan gestart worden door:
* Vordering van het OM.
* Klacht met burgerlijke partijstelling.
* Zichzelf vatten door de onderzoeksrechter (autosaisine).
* Verwijzing door de correctionele rechtbank.
* Vordering door volheid van bevoegdheid van de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI).
Het vatten van de onderzoeksrechter brengt de strafvordering op gang en is 'in rem' (gericht op de feiten).
### Verloop van het Gerechtelijk Onderzoek
Het onderzoek wordt grotendeels uitgevoerd door de politiediensten, geleid door de onderzoeksrechter. Partijen hebben het recht op inzage en afschrift van het dossier, en kunnen verzoeken tot bijkomende onderzoekshandelingen. Het OM oefent toezicht uit en kan vorderingen instellen.
#### Voornaamste Onderzoeksverrichtingen
Dit omvat ondervragingen, huiszoekingen, beslagen, observaties, inkijkoperaties, openen van brieven, deskundigenonderzoeken, DNA-onderzoeken, onderzoeken in informaticasystemen, opsporen van elektronische communicatie, moraliteitsonderzoeken en inobservatiestelling.
#### Toezicht op het Gerechtelijk Onderzoek
De Kamer van Inbeschuldigingstelling oefent toezicht uit op de regelmatigheid van het gerechtelijk onderzoek en kan bevelen tot vervollediging, ambtshalve vervolging gelasten of nietigheden uitspreken.
## Hoofdstuk 6: De Voorlopige Hechtenis
### Definitie
Voorlopige hechtenis is de vrijheidsberoving van een verdachte vóór de definitieve veroordeling, met als doel vluchtgevaar, collusiegevaar, recidivegevaar of de openbare veiligheid te voorkomen. De wet streeft naar een zo kort mogelijke duur.
### De Arrestatie
Arrestatie is de vrijheidsberoving die aan de aanhouding (en voorlopige hechtenis) voorafgaat en mag niet langer dan 48 uur duren. Bij heterdaad kan de politie arresteren; buiten heterdaad is de beslissing exclusief aan het OM.
### Het Bevel tot Medebrenging
Dit is een dwangmaatregel waarbij de onderzoeksrechter een persoon (verdachte of getuige) voor zich laat komen. Het kan niet worden uitgevoerd 's nachts in niet-publieke plaatsen, tenzij bij heterdaad of met toestemming.
### Rechten van de Persoon die van zijn Vrijheid is Beroofd
Deze persoon heeft recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat vóór het eerste verhoor, en op bijstand van een advocaat tijdens alle verhoren voorafgaand aan de betekening van het aanhoudingsbevel. Dit geldt ook voor verhoren tijdens de voorlopige hechtenis.
### Het Verlenen van het Bevel tot Aanhouding
Dit kan door de onderzoeksrechter, mits formele (verhoor, betekening) en materiële (ernstige aanwijzingen, noodzakelijkheid voor openbare veiligheid, strafmaximum) voorwaarden vervuld zijn. Tegen een aanhoudingsbevel zijn geen rechtsmiddelen mogelijk.
### Verdere Handhaving van de Voorlopige Hechtenis
De Raadkamer beslist over de handhaving van de voorlopige hechtenis, met termijnen van 1 maand (eerste en tweede handhaving) en vervolgens 2 maanden (vanaf de derde beslissing). Tegen deze beslissingen staat hoger beroep open bij de KI en cassatieberoep bij het Hof van Cassatie.
### Vrijheid en Invrijheidstelling onder Voorwaarden
Dit is een alternatief voor voorlopige hechtenis, waarbij de onderzoeksrechter of onderzoeksgerechten voorwaarden opleggen, zoals een verbod op bepaalde activiteiten of het volgen van therapie.
### Vergoeding wegens Onregelmatige of Onwerkzame Hechtenis
Er kan recht op vergoeding bestaan bij onwettige (strijdig met EVRM of interne wetgeving) of onwerkzame (bv. na vrijspraak, buitenvervolgingstelling, verjaring) voorlopige hechtenis.
## Hoofdstuk 7: Het Einde van het Vooronderzoek
### Einde van het Opsporingsonderzoek
Het opsporingsonderzoek kan eindigen met seponering (haalbaarheids- of opportuniteitsredenen) door het OM, een minnelijke schikking, strafbemiddeling, voorafgaande erkenning van schuld, of dagvaarding voor de bevoegde rechtbank.
### Einde van het Gerechtelijk Onderzoek
Het gerechtelijk onderzoek wordt afgesloten met een beschikking tot mededeling door de onderzoeksrechter aan het OM, gevolgd door een eindvordering tot regeling van de rechtspleging door het OM aan de Raadkamer. De Raadkamer beslist over de verwijzing naar het vonnisgerecht of de buitenvervolgingstelling. De KI oefent toezicht uit op de regelmatigheid van bijzondere opsporingsmethoden.
### Afhandelingswijzen
Na het opsporingsonderzoek kan het OM de zaak seponeren, een minnelijke schikking, strafbemiddeling of voorafgaande erkenning van schuld voorstellen, of dagvaarden voor de bevoegde rechter. Indien een gerechtelijk onderzoek noodzakelijk is, vordert het OM dit.
## Hoofdstuk 8: De Behandeling van de Zaak ten Grond
### Mondeling, Tegensprekelijk en Openbaar Debat
De bewijsvoering voor de vonnisgerechten gebeurt via een mondeling, tegensprekelijk en openbaar debat. Getuigen en deskundigen kunnen worden gehoord, waarbij rekening wordt gehouden met de rechten van verdediging en het vermoeden van onschuld.
### De Kwalificatie van het Feit
De vonnisgerechten zijn niet gebonden door de initiële kwalificatie van de feiten en kunnen deze herkwalificeren, mits de beklaagde hiervan op de hoogte wordt gebracht en zich kan verdedigen.
### Bewijs
Het bewijs rust op het OM, maar de verdediging kan tegenbewijs leveren. Onrechtmatig verkregen bewijs is in principe uitgesloten, tenzij aan strikte criteria wordt voldaan (Antigoon-criteria). De bewijswaarde wordt vrij beoordeeld door de rechter.
### Proces-verbaal van de Terechtzitting
Dit verslag van de zitting is cruciaal voor de controle van de procedurele formaliteiten en de bewijsvoering.
### Motivering van de Vonnissen en Arresten
Elke rechterlijke beslissing moet gemotiveerd zijn, waarbij de argumenten van alle partijen in aanmerking worden genomen. Specifieke gevallen vereisen een gedetailleerdere motivering.
### Samenhang en Splitsbaarheid
Misdrijven die samenhangen, kunnen voor dezelfde rechter worden gebracht, met een voorkeur voor de hoogste rechterlijke instantie. Onsplitsbare misdrijven (eendaadse samenloop) moeten door dezelfde rechter worden behandeld.
### Gebruik van Talen in Gerechtszaken
Het taalgebruik in strafzaken is geregeld door de wet van 15 juni 1935, waarbij de spreektaal van de beklaagde of een keuze van taal (in Brussel) doorslaggevend is.
## Hoofdstuk 9: De Procedure voor de Verschillende Vonnisgerechten
### De Politierechtbank
Aanhangigmaking gebeurt via dagvaarding, verwijzing, oproeping bij PV of vrijwillige verschijning. De dagvaarding moet duidelijk de tenlastelegging omschrijven en de termijnen moeten worden nageleefd.
### De Correctionele Rechtbank
Bevoegd voor wanbedrijven en gecorrectionaliseerde misdaden. De procedure kent aanvullingen zoals het hersteltraject en een specifieke regeling voor de samenstelling van de rechtbank (één of drie rechters).
### De Jeugdrechtbank
Bevoegd voor minderjarigen die een jeugddelict hebben gepleegd. De procedure is meer gericht op de persoon van de minderjarige en zijn milieu, met de mogelijkheid van maatregelen in plaats van straffen. Uithandengeving is mogelijk voor minderjarigen vanaf 16 jaar.
### Het Hof van Beroep
Fungeert als beroepsinstantie voor vonnissen van de correctionele rechtbanken en is bevoegd voor misdrijven bij voorrecht van rechtsmacht. De procedure kent bijzondere regels voor samenhangende misdrijven en voor de berechting van ministers.
### Het Hof van Assisen
Bevoegd voor misdaden (niet-gecorrectionaliseerde) en politieke/persmisdrijven. De procedure omvat een inbeschuldigingstelling, een preliminaire zitting (samenstelling jury) en een zitting ten gronde (mondeling, tegensprekelijk, openbaar debat). De jury beslist over de schuldvraag, het college over de straf.
## Hoofdstuk 10: De Rechtsmiddelen
### Verzet
Het rechtsmiddel tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak terug voor hetzelfde gerecht wordt gebracht. Vereist partij zijn in het geding en verstek hebben gelaten, en dit binnen de gewone (15 dagen) of buitengewone (vaak 15 dagen na kennisgeving) termijn.
### Hoger Beroep
Een rechtsmiddel tegen een beslissing van een lager gerecht aan een hoger gerecht. In principe alle beslissingen in eerste aanleg zijn vatbaar, tenzij van inwendige aard. De termijn bedraagt 30 dagen, met bijkomende termijnen voor het OM en de burgerlijke partij.
### Cassatieberoep
Een rechtsmiddel gericht tot het Hof van Cassatie voor schending van de wet of vormverzuimen. Enkel mogelijk tegen eindbeslissingen, tenzij voor specifieke uitzonderingen (bv. bevoegdheid, burgerlijke aansprakelijkheid, uithandengeving). Vereist een advocaat met speciaal getuigschrift.
### Bijzondere Procedures voor het Hof van Cassatie
Dit omvat cassatie in het belang van de wet, aanvragen tot herziening, regeling van rechtsgebied en verwijzing van de ene rechtbank naar de andere.
### Samenhang en Splitsbaarheid
Samenhang van misdrijven kan leiden tot de bevoegdheid van de hoogste rechter. Onsplitsbaarheid geldt bij eendaadse samenloop, waarbij één feit meerdere misdrijven oplevert.
## Aanvullende Hoofdstukken en Thema's
### Het Gebruik der Talen in Gerechtszaken
De taal van de procedure is de spreektaal van de beklaagde, tenzij anders bepaald.
### De Procedure voor de Verschillende Vonnisgerechten
Dit hoofdstuk detailleert de specifieke procedures bij de politierechtbank, correctionele rechtbank, jeugdrechtbank, hof van beroep en hof van assisen, inclusief aanhangigmaking, terechtzitting en rechtsmiddelen.
### Bijzondere Procedures
Dit omvat de procedure van voorrecht van rechtsmacht, de berechting van ministers, en de bijzondere procedure bij het Hof van Assisen.
### Invloed van de Beslissing van het Vonnisgerecht op de Voorlopige Hechtenis
Bij vrijspraak of veroordeling tot een lichtere straf dan de reeds ondergane hechtenis, volgt onmiddellijke invrijheidstelling. Bij zwaardere straffen kan de hechtenis worden gehandhaafd of aangepast.
### De Vrijheid of Invrijheidstelling Mits Betaling van een Borgsom
Een alternatief voor voorlopige hechtenis, waarbij de onderzoeksrechter een borgsom kan vorderen.
### Informatieverstrekking aan Slachtoffers
Slachtoffers hebben recht op informatie over het verloop van de voorlopige hechtenis van de dader.
### Vergoeding wegens Onregelmatige of Onwerkzame Hechtenis
Recht op vergoeding bij illegale of onwerkzame voorlopige hechtenis, aangevraagd bij de minister van Justitie.
### Overlevering en Uitlevering
Onderscheid tussen overlevering (binnen EU via Europees aanhoudingsbevel) en uitlevering (traditioneel verdrag) om personen te verkrijgen voor vervolging of strafuitvoering.
## Bijzondere Aandachtspunten voor het Examen
* **Verhouding tussen OM en Politie**: Begrijp de leidinggevende rol van het OM en de uitvoerende rol van de politie.
* **Opsporingsonderzoek vs. Gerechtelijk Onderzoek**: Ken de verschillen, bevoegdheden en mogelijke dwangmaatregelen.
* **Bevoegdheden van de Verschillende Magistraten**: Begrijp de rol van de onderzoeksrechter, procureur des Konings, procureur-generaal, etc.
* **Rechten van de Verdediging**: Zwijgrecht, recht op advies, recht op inzage dossier, etc.
* **Bewijsvoering**: Begrijp de regels rond wettig verkregen bewijs, de 'Antigoon'-criteria en de bewijswaarde van processen-verbaal.
* **Voorlopige Hechtenis**: Ken de voorwaarden, termijnen, rechten van de aangehoudene en rechtsmiddelen.
* **Rechtsmiddelen**: Beheers de verschillen tussen verzet, hoger beroep en cassatieberoep, inclusief termijnen en vormen.
* **Bijzondere Procedures**: Ken de basisprincipes van strafbemiddeling, minnelijke schikking en voorafgaande erkenning van schuld.
* **Motiveringsplicht**: Begrijp waarom vonnissen en arresten gemotiveerd moeten zijn en de gevolgen van een gebrek aan motivering.
* **Termijnen**: Wees alert op de verschillende wettelijke termijnen voor procedures, beroepen en verjaring.
Door deze studiehandleiding grondig door te nemen en de verbanden tussen de verschillende concepten te begrijpen, bent u optimaal voorbereid op het examen Strafprocesrecht.
***
**Disclaimer**: Deze studiegids is opgesteld ter ondersteuning van uw studie en is gebaseerd op de verstrekte documentatie. Het is essentieel om deze informatie te vergelijken met officiële lesmaterialen en de meest recente wetgeving en rechtspraak te raadplegen voor een volledige en accurate voorbereiding.
## Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden
* **Verwarring tussen opsporings- en gerechtelijk onderzoek**: Weet wanneer welke procedure van toepassing is en welke dwangmaatregelen zijn toegestaan.
* **Onjuiste toepassing van de 'Antigoon'-criteria**: Begrijp de nuance tussen materiële en formele onrechtmatigheden bij bewijsuitsluiting.
* **Onvoldoende kennis van de rechten van de verdediging**: Met name het recht op een advocaat tijdens verhoren en het zwijgrecht.
* **Verkeerde interpretatie van de termijnen**: Bestudeer de precieze berekening van termijnen voor verzet, hoger beroep, cassatie en voorlopige hechtenis.
* **Onvoldoende onderscheid tussen de verschillende onderzoeks- en vonnisgerechten**: Ken de specifieke bevoegdheden en procedures van elk orgaan.
* **Gebrekkige kennis van de verschillende vormen van afhandeling van zaken buiten proces**: Begrijp de voorwaarden en gevolgen van minnelijke schikking, strafbemiddeling en voorafgaande erkenning van schuld.
* **Onderschatting van de motiveringsplicht van rechterlijke beslissingen**: Een gebrek aan motivering kan leiden tot vernietiging.
* **Onjuiste toepassing van de regels rondom de voorlopige hechtenis**: Weet wanneer voorlopige hechtenis is toegestaan, de duur ervan, de rechten van de aangehoudene en de rechtsmiddelen.
* **Vergeten van de rol van het Openbaar Ministerie**: Begrijp de opportuniteitsregel en de diverse mogelijkheden tot seponering, schikking of vervolging.
* **Onvoldoende begrip van de draagwijdte van de burgerlijke vordering in het strafproces**: Ken de voorwaarden voor destelling als burgerlijke partij en de gevolgen daarvan.
Door deze veelvoorkomende valkuilen te vermijden, vergroot u aanzienlijk uw kansen op een succesvolle examenvoorbereiding.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Strafvordering | Het geheel van rechtsregels dat de vervolging van misdrijven en de tenuitvoerlegging van straffen regelt, onderverdeeld in vier procesfasen: onderzoek, vervolging, berechting en strafuitvoering. |
| Opsporingsonderzoek | Het deel van het vooronderzoek dat gericht is op het opsporen van misdrijven, het verzamelen van bewijzen en het identificeren van de daders, geleid door het Openbaar Ministerie. |
| Gerechtelijk onderzoek | Een vorm van vooronderzoek die wordt gevoerd onder leiding van een onderzoeksrechter, voornamelijk wanneer grondwettelijk gewaarborgde rechten moeten worden aangetast. |
| Berechting | De fase waarin de feitenrechter beslissingen neemt over de bevoegdheid, ontvankelijkheid en gegrondheid van de strafvordering, resulterend in veroordeling of vrijspraak. |
| Strafuitvoering | Het proces van tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen na een definitieve rechterlijke beslissing. |
| Heterdaad | Een misdrijf dat ontdekt wordt terwijl het gepleegd wordt, terstond nadat het is gepleegd, of wanneer de dader wordt achtervolgd door het openbaar geroep "houdt hem tegen". |
| Bewijsvermoeden | Een juridische aanname die een feit als bewezen beschouwt, tenzij het tegendeel door de betrokkene wordt aangetoond. |
| Nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling of procedureel voorschrift dat niet in acht is genomen, waardoor de handeling juridisch geen gevolg heeft. |
| Voorlopige hechtenis | De vrijheidsbeneming van een verdachte gedurende het strafproces, voorafgaand aan een definitieve veroordeling, teneinde vluchtgevaar, collusiegevaar, recidivegevaar of de openbare veiligheid te voorkomen. |
| Cassatieberoep | Een rechtsmiddel gericht tot het Hof van Cassatie met als doel de vernietiging van een arrest of vonnis van een lagere rechter wegens schending van de wet of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. |
| Repressieve politie | De politie die bevoegd is voor het opsporen van misdrijven, het verzamelen van bewijzen en het identificeren van daders met het oog op hun bestraffing. |
| Bestuurlijke politie | De politie die belast is met de handhaving van de openbare orde, de voorkoming van misdrijven en de bescherming van personen en goederen. |
Cover
Straf- en jeugdrecht.docx
Summary
# Introductie tot het strafrecht en het nieuwe strafwetboek
Dit document biedt een introductie tot het Belgische strafrecht, met een focus op de overgang naar het nieuwe strafwetboek en de fundamentele principes die het strafrecht beheersen.
## 1. Introductie tot het strafrecht en het nieuwe strafwetboek
Het strafrecht reguleert welk gedrag als strafbaar wordt beschouwd, welke straffen eraan verbonden zijn en hoe deze straffen worden opgelegd. Het is een tak van het publiekrecht, wat betekent dat het de openbare orde dient en de overheid bepaalde gedragingen strafbaar stelt. De principes van het strafrecht, geworteld in de Verlichting, benadrukken humanisering, proportionaliteit en preventie.
### 1.1 Historische context en het nieuwe strafwetboek
De invloed van de Franse Code Pénal van 1791, met haar verlichtingsidealen, was significant voor het Europese strafrecht. In België werd deze in 1867 vervangen door een eigen Strafwetboek. Vanaf 8 april 2026 treedt een nieuw Strafwetboek in werking, dat het oude wetboek van 1867 vervangt. Dit nieuwe wetboek streeft naar vereenvoudiging, modernisering en proportionaliteit, met een herdefiniëring van misdrijven en straffen, nieuwe strafsoorten en afgestemde terminologie.
Het nieuwe wetboek is opgedeeld in twee boeken:
* **Boek 1:** Bevat de algemene regels van het strafrecht, waaronder het legaliteitsbeginsel, de toepassing van de strafwet in tijd en ruimte, definities van misdrijven, daderschap, deelneming, schuldontheffingsgronden, niet-toerekeningsvatbaarheid, straffen en beveiligingsmaatregelen.
* **Boek 2:** Behandelt de bijzondere misdrijven, gegroepeerd onder acht titels, beginnend met een voorafgaande titel met definities. Deze titels omvatten onder andere ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, ecocide, misdrijven tegen de persoon, openbare veiligheid, valsheden, vermogen, economische misdrijven en misdrijven tegen de staat.
### 1.2 Wat is strafrecht?
Strafrecht kan worden gedefinieerd als "het geheel van rechtsregels waarin is vastgelegd welk gedrag strafbaar wordt geacht, welke straffen op dit gedrag gesteld zijn en via welke weg strafoplegging gerealiseerd kan worden." Het omvat dus het Strafwetboek (Boek 1 en 2) en het Wetboek van Strafvordering.
Strafrecht is een tak van het publiek recht dat de verhouding tussen overheid en burgers regelt en dient de maatschappij als geheel. Het strafrecht is van openbare orde en kan niet door partijen worden afgeweken.
Strafbare gedragingen omvatten:
* Menselijke gedragingen.
* Gedragingen van rechtspersonen (sinds 1999).
* Actieve handelingen of nalaten (omissies).
* Opzettelijke en onopzettelijke misdrijven.
Voorwaarden voor strafbaarheid zijn onder meer:
* **Wettigheid:** De gedraging moet door de wet als strafbaar zijn omschreven.
* **Omstandigheden:** De specifieke omstandigheden (bv. wettige verdediging) kunnen de strafbaarheid beïnvloeden.
* **Personen:** De hoedanigheid van dader en slachtoffer kan relevant zijn.
### 1.3 Het legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel, neergelegd in artikel 1 van het Strafwetboek, is fundamenteel en betekent dat niemand kan worden gestraft zonder dat de wet dit voorziet (nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege). Dit beginsel garandeert dat burgers weten welk gedrag strafbaar is en welke straffen eraan verbonden zijn. Artikel 12 van de Grondwet waarborgt de vrijheid van de persoon en stelt dat niemand vervolgd kan worden dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
### 1.4 Toepassing van de strafwet in de tijd
De strafwet is niet retroactief, wat betekent dat men niet gestraft kan worden voor een handeling die op het moment van plegen niet strafbaar was. Ook mag er geen zwaardere straf worden opgelegd dan diegene die op het moment van het misdrijf voorzien was. Artikel 2 van het Strafwetboek regelt deze niet-retroactiviteit. Procedureregels, zoals de Salduzwetgeving, zijn hierop een uitzondering. Bij wetswijzigingen na het plegen van het misdrijf, gelden de voor de dader meest gunstige bepalingen.
### 1.5 Toepassing van de strafwet in de ruimte
Het territorialiteitsbeginsel bepaalt dat misdrijven die op Belgisch grondgebied worden gepleegd, worden bestraft volgens de Belgische wetten, ongeacht de nationaliteit van de dader. Misdrijven die buiten België door Belgen of vreemdelingen worden gepleegd, worden in België enkel bestraft in de bij wet bepaalde gevallen, zoals bij ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht of terrorisme (universalisme). Het misdrijf wordt als op Belgisch grondgebied gepleegd beschouwd wanneer een van de bestanddelen materieel op dit grondgebied heeft plaatsgevonden.
### 1.6 Toepassing van de strafwet ten opzichte van personen
De strafwet is in principe van toepassing op alle personen op Belgisch grondgebied. Echter, bepaalde personen genieten strafrechtelijke immuniteit, zoals de Koning, wiens persoon onschendbaar is.
### 1.7 Interpretatie van de strafwet
De strafwet moet strikt worden geïnterpreteerd en kan niet naar analogie worden toegepast in het nadeel van de vervolgde persoon (artikel 4 Strafwetboek). Wel kan een evolutieve interpretatie worden toegepast op feiten die de wetgever destijds niet kon voorzien, mits de intentie van de wetgever duidelijk is en de feiten onder de wettelijke omschrijving vallen.
### 1.8 Bronnen van het strafrecht
De bronnen van het strafrecht zijn hiërarchisch geordend:
* **Internationaal recht:** EVRM, BUPO-verdrag.
* **Nationaal recht:**
* Grondwet.
* Strafwetboek en Wetboek van Strafvordering.
* Complementaire wetten (bv. betreffende internering, jeugddeliquentiedecreet).
* **Rechtspraak en rechtsleer:** Hoewel rechtsleer gezag heeft, is deze niet bindend. Rechtspraak (jurisprudentie) heeft meer bindende kracht.
Het legaliteitsbeginsel impliceert dat wat niet expliciet verboden is, is toegelaten.
### 1.9 Het misdrijf: Definitie en bestanddelen
Een misdrijf vereist de aanwezigheid van een materieel en een moreel bestanddeel. De gedraging wordt als wederrechtelijk beschouwd indien beide bestanddelen vervuld zijn. De wet kan ook verzwarende bestanddelen voorzien.
* **Materieel bestanddeel:** Omvat de menselijke, uitwendig waarneembare gedraging (handelen of nalaten). Dit kan een commissiemisdrijf (positief optreden) of een omissiemisdrijf (negatief optreden, zoals schuldig verzuim) zijn. Het gevolg van de gedraging kan een constitutief element van het misdrijf zijn of een verzwarend bestanddeel.
* **Moreel bestanddeel:** Vereist dat de dader bewust en uit vrije wil heeft gehandeld. Dit omvat het inzicht in de strafbaarheid van de daad en de vrije wil. De vrije wil kan aangetast zijn door dwang of dwaling.
* **Wederrechtelijkheid:** Een gedraging is wederrechtelijk wanneer ze niet gerechtvaardigd wordt door een wettelijke grondslag.
* **Verzwarend bestanddeel:** Elementen die leiden tot een hogere straf.
* **Verzwarende factor:** Omstandigheden die de rechter in overweging moet nemen bij het kiezen van de straf, zonder de strafhoogte te overschrijden.
#### 1.9.1 De strafbare poging
De poging tot een misdrijf is strafbaar wanneer het crimineel voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Vrijwillige terugtrekking voorkomt strafbaarheid. Pogingen zijn altijd strafbaar voor opzettelijke misdrijven. De strafbare poging wordt bestraft met een straf van het onmiddellijk lagere strafniveau dan dat van het voltooide misdrijf.
#### 1.9.2 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden heffen de wederrechtelijkheid van een gedraging op. Deze zijn limitatief opgesomd in de wet en omvatten onder meer:
* Gebod of toelating bij wet.
* Bevel van de overheid.
* Noodtoestand (conflicterende rechtsgoederen, ernstig en acuut gevaar, proportionaliteit).
* Wettige verdediging (reactie op een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval, met een proportionele verdediging).
* Wettig verzet in geval van misbruik door de overheid.
De toestemming van het slachtoffer kan in principe geen rechtvaardigingsgrond zijn in het strafrecht, aangezien het van openbare orde is.
### 1.10 Daderschap en deelneming
Het beginsel van individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid is de hoeksteen van het strafrecht.
* **Daderschap:** Omvat rechtstreeks daderschap, middellijk daderschap (gebruik maken van een ander als instrument) en mededaderschap (opzettelijk samenwerken).
* **Deelneming:** Omvat personen die wetens en willens op betekenisvolle wijze bijdragen aan de uitvoering, voorbereiding of aanzet tot een misdrijf. Deelneming kan leiden tot dezelfde straf als de dader.
* **Verantwoordelijkheid van rechtspersonen:** Rechtspersonen kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld, met uitzondering van publiekrechtelijke rechtspersonen die enkel een schuldigverklaring zonder straf kunnen krijgen.
De doorwerking van verzwarende bestanddelen en factoren geldt voor daders en deelnemers die hiervan kennis hadden of hadden moeten hebben. Objectieve bestanddelen/factoren gelden voor alle deelnemers, subjectieve bestanddelen/factoren zijn persoonsgebonden.
#### 1.10.1 Schuldontheffingsgronden en niet-toerekeningsvatbaarheid
* **Schuldontheffingsgronden:** Omstandigheden waardoor de dader geen verwijt treft, zoals onweerstaanbare dwang of onoverkomelijke dwaling.
* **Niet-toerekeningsvatbaarheid:** Personen die door een geestesstoornis of minderjarigheid (onder 18 jaar) hun oordeelsvermogen of controle over hun daden niet konden uitoefenen, zijn niet strafrechtelijk verantwoordelijk. Bij geestesstoornis kan er internering volgen indien gevaar voor de maatschappij bestaat. Minderjarigen worden in principe buiten het strafrecht gehouden, met mogelijke beschermingsmaatregelen of uithandengeving vanaf 16 jaar in specifieke gevallen.
### 1.11 Straffen
De doelstellingen van straffen omvatten maatschappelijke afkeuring, herstel van maatschappelijk evenwicht, rehabilitatie, re-integratie en bescherming van de maatschappij. Strafrechtelijke sancties zijn onderverdeeld in acht niveaus.
* **Hoofdstraffen:** Gevangenisstraf is het ultimum remedium. Het nieuwe wetboek voorziet in een strafniveau-systeem, correctionalisering wordt afgeschaft en er komen nieuwe straffen en begrippen.
* **Bijkomende straffen:** Kunnen verplicht of facultatief zijn en naast de hoofdstraf worden opgelegd.
* **Vrijheidsbenemende straffen:** Gevangenisstraf en behandeling onder vrijheidsberoving (vanaf 2035).
* **Vrijheidsbeperkende straffen:** Straf onder elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf.
* **Vermogensstraffen:** Geldboete en verbeurdverklaring. De geldstraf kan gebaseerd zijn op het behaalde voordeel uit het misdrijf.
* **Verzwarende factoren en verzachtende omstandigheden:** Kunnen de strafmaat beïnvloeden.
* **Verschoningsgronden:** Omstandigheden die leiden tot strafontheffing of strafvermindering (bv. noodweerexces, minderjarigheid).
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Mogelijk voor lichtere misdrijven (niveau 1 of 2).
### 1.12 Burgerrechtelijke bepalingen en beveiligingsmaatregelen
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** In het strafrecht is er geen burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de betaling van een vermogensstraf door een ander. Teruggave en schadevergoeding hebben voorrang boven vermogensstraffen en gerechtskosten.
* **Verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel:** Zaken die strijdig zijn met de openbare orde, veiligheid of goede zeden worden vernietigd of verbeurd verklaard.
* **Ontbinding van de rechtspersoon:** Kan worden uitgesproken als beveiligingsmaatregel bij opzettelijk opgerichte rechtspersonen voor criminele doeleinden.
* **Onwaardigheid om te erven:** De dader kan worden uitgesloten van de nalatenschap van het slachtoffer.
### 1.13 Tenietgaan en verjaring van straffen
* **Dood van de veroordeelde:** Straffen teniet door de dood, behalve bij rechtspersonen.
* **Verjaring van de straf:** Verschillende termijnen afhankelijk van het niveau van de straf, met uitzondering van genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden. Verjaring kan gestuit of geschorst worden.
* **Verjaring van burgerrechtelijke veroordelingen:** Verjaren volgens de regels van het burgerlijk recht. Onwaardigheid om te erven verjaart niet.
### 1.14 Diverse bepalingen
* **Gevolgen van veroordelingen uit andere EU-lidstaten:** Worden in aanmerking genomen onder dezelfde voorwaarden als Belgische veroordelingen.
* **Toepassing van bepalingen:** De algemene bepalingen van het Strafwetboek zijn van toepassing op Boek 2 en bijzondere wetten, tenzij anders bepaald.
### 1.15 Jeugdbeschermingsrecht en jeugdhulpverlening
Het jeugdbeschermingsrecht regelt overheidsinterventies ten aanzien van jongeren in probleemsituaties of die delicten hebben gepleegd. Dit omvat zowel vrijwillige als gerechtelijke jeugdhulp. Er is een onderscheid tussen jeugdhulpverlening (voor jongeren in verontrustende situaties - VOS) en jeugddelinquentierecht (voor jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd - MOF'ers, nu jeugddelicten genoemd). De bevoegdheid ligt grotendeels bij de gemeenschappen, met federale restbevoegdheden.
Belangrijke principes zijn:
* **Respect voor de rechten van het kind:** Van rechtsobject naar rechtssubject.
* **Gezinsgerichtheid:** Gericht op het behoud en de terugkeer naar het gezin.
* **Subsidiariteit:** Minst ingrijpende maatregelen eerst, vrijwillige hulp boven gerechtelijke.
* **Proportionaliteit:** Maatregelen in verhouding tot de actie.
Het jeugdbeschermingsrecht heeft een historische evolutie gekend, van een puur strafrechtelijk model naar een beschermingsmodel, en recenter naar een meer verantwoordelijkheidsgericht model met nadruk op herstelrecht. Het VN-verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) is een belangrijk internationaal kader.
Het **Decreet Integrale Jeugdhulp** regelt de samenwerking tussen verschillende diensten en zorgt voor tijdige toegang tot hulp, zowel vrijwillig als gerechtelijk. De **intersectorale toegangspoort (ITP)** regelt de toegang tot niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
**Gerechtelijke jeugdhulpverlening** wordt door een jeugdrechter opgelegd en kan een inperking van fundamentele rechten met zich meebrengen. De **Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ)** ondersteunt de jeugdparketten en jeugdrechters bij het opstellen van onderzoeken en het opvolgen van maatregelen.
### 1.16 De rechtspositie van de minderjarige
Het **Decreet Rechtspositie van de Minderjarige (DRM)** regelt de rechten van kinderen en jongeren in de jeugdhulp, met inspiratie uit internationale kinderrechten. Het biedt rechtswaarborgen en ondersteunt het professioneel handelen. Rechten zoals recht op informatie, inspraak, privacy en een menswaardige behandeling zijn hierin vastgelegd.
Het **beroepsgeheim** is van toepassing op alle personen die meewerken aan de jeugdhulp, met wettelijk voorziene uitzonderingen zoals meldingsplichten en spreekrecht in specifieke gevallen. Binnen de jeugdhulp is er ook een **gedeeld beroepsgeheim** geregeld.
Het nieuwe **Jeugddeliquentiedecreet van 2019** stuurt aan op snelle, constructieve en herstelgerichte reacties op jeugddelicten, met meer verantwoordelijkheid voor de minderjarige dader, maar met behoud van hulpverlenende mogelijkheden.
> **Tip:** De introductie van het nieuwe strafwetboek vanaf april 2026 is een cruciaal examenonderwerp. Besteed extra aandacht aan de structuur, doelstellingen en de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude wetboek. Begrijp de fundamentele principes zoals het legaliteitsbeginsel en de toepassing in tijd en ruimte grondig.
---
# Het misdrijf: bestanddelen, poging en rechtvaardigingsgronden
Oké, hier is een gedetailleerde en omvattende samenvatting voor het examenonderwerp "Het misdrijf: bestanddelen, poging en rechtvaardigingsgronden", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud en in overeenstemming met alle opmaakvereisten.
## 2. Het misdrijf: bestanddelen, poging en rechtvaardigingsgronden
Dit onderdeel behandelt de fundamentele elementen die een gedraging tot een misdrijf maken, de strafbaarheid van onvoltooide handelingen en de gronden waarop een anderszins strafbare gedraging toch gerechtvaardigd kan zijn.
### 2.1 Definitie en bestanddelen van een misdrijf
Een misdrijf wordt gedefinieerd door de aanwezigheid van zowel een materieel als een moreel bestanddeel. Deze elementen zijn cruciaal voor de vaststelling van de wederrechtelijkheid van een gedraging. De wet kan tevens verzwarende bestanddelen voorzien die de straf verhogen.
#### 2.1.1 Materieel bestanddeel
Het materiële bestanddeel omvat de menselijke, uitwendig waarneembare gedraging die door de wet als strafbaar is omschreven. Dit kan zowel een actief optreden (handelings- of commissiemisdrijf) als een nalaten (onthoudings- of omissiemisdrijf) betreffen.
* **Menselijke gedraging:** De handeling moet door een mens zijn gesteld. Gedachten alleen zijn niet strafbaar.
* **Handelingsmisdrijf (commissiemisdrijf):** Een positieve daad die verboden is.
* **Onthoudings- of omissiemisdrijf:** Het nalaten van een handeling die wettelijk vereist of verwacht wordt. Een bekend voorbeeld is schuldig verzuim, waarbij men opzettelijk nalaat hulp te verlenen aan iemand in groot gevaar.
* **Strafbare gedraging:** De wet preciseert nauwkeurig welke gedragingen strafbaar zijn. Dit kan zowel de gedraging zelf zijn als de gevolgen ervan.
* **Gevolg als constitutief element:** Bepaalde misdrijven vereisen een specifiek gevolg om voltooid te zijn, zoals bij het veroorzaken van een integriteitsaantasting.
* **Gevolg als verzwarend bestanddeel:** Indien een bepaald gevolg intreedt, kan dit leiden tot een zwaardere straf, zelfs als de dader niet de intentie had dit gevolg te veroorzaken (bv. bij gewelddaden met de dood tot gevolg).
* **Leeftijdsvereiste:** Soms is een specifieke leeftijd van de dader of het slachtoffer een bestanddeel van het misdrijf (bv. seksuele misdrijven met minderjarigen).
* **Bepaalde hoedanigheid:** De hoedanigheid van de dader (bv. een persoon met een openbare functie) kan een bestanddeel van het misdrijf zijn.
* **Wederrechtelijkheid:** Dit is een integraal onderdeel van het materiële bestanddeel. Een gedraging die strafbaar is gesteld, is slechts een misdrijf indien ze wederrechtelijk is, wat betekent dat de dader niet het recht had om de handeling te stellen. Rechtvaardigingsgronden kunnen de wederrechtelijkheid opheffen.
* **Strafrechtelijke straffen:** De principes van het strafrecht zijn enkel van toepassing op gedragingen die leiden tot strafrechtelijke straffen, niet op administratieve geldboetes of tuchtrechtelijke sancties.
#### 2.1.2 Moreel bestanddeel
Het morele bestanddeel vereist dat de dader **bewust** en **uit vrije wil** heeft gehandeld.
* **Bewustzijn:** De dader moet zich bewust zijn geweest van de aard van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen ervan. Onoverkomelijke dwaling (onwetendheid die redelijkerwijs niet te vermijden was) kan het bewustzijn aantasten.
* **Vrije wil:** De dader moet de mogelijkheid hebben gehad om anders te handelen. Onweerstaanbare dwang (externe druk die geen weerstand duldt) of onoverkomelijke dwaling kunnen de vrije wil aantasten.
* **Schuld:** Binnen het morele bestanddeel wordt ook onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van schuld:
* **Reglementaire misdrijven:** Vereisen enkel bewustzijn en vrije wil.
* **Opzettelijke misdrijven:** Omvatten algemeen opzet (wil om de handeling te plegen) en bijzonder opzet (wil om een specifiek gevolg te bereiken).
* **Onopzettelijke misdrijven:** Ontstaan door een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.
#### 2.1.3 Verzwarend bestanddeel
Een verzwarend bestanddeel is een element dat, indien aanwezig, leidt tot een hogere straf voor het misdrijf, specifiek voorzien in de wet. Dit onderscheidt zich van verzwarende factoren, die de rechter wel moet overwegen bij de strafoplegging, maar de straf zelf niet naar een hoger niveau tillen.
> **Voorbeeld:** Foltering gepleegd door een persoon met een openbare functie is een verzwarend bestanddeel, waardoor het misdrijf met een hoger strafniveau wordt bestraft dan foltering door een gewone burger.
### 2.2 Strafbare poging
De poging tot een misdrijf is strafbaar wanneer het crimineel voornemen van de dader zich heeft geopenbaard door een **begin van uitvoering**.
* **Voorwaarden voor strafbare poging:**
* **Crimineel voornemen:** De intentie om een misdrijf te plegen.
* **Begin van uitvoering:** Een handeling die rechtstreeks gericht is op het voltooien van het misdrijf.
* **Vrijwillige terugtred:** Indien de dader terugtreedt van zijn voornemen, wegens omstandigheden die afhankelijk zijn van zijn wil, is hij niet strafbaar voor de poging. Dit geldt echter niet voor deelnemers indien de voorwaarden niet voor hen vervuld zijn.
* **Straf voor poging:** De poging tot een opzettelijk misdrijf wordt bestraft met een straf van het **onmiddellijk lagere strafniveau** dan dat van het voltooide misdrijf.
* **Crimineel aanbod:** De poging tot een misdrijf is ook strafbaar wanneer iemand op **vasthoudende en zekere wijze** voorstelt, aanbiedt of aanzet tot een misdrijf waarop een straf van niveau 5 of hoger staat, en dit aanbod wordt aanvaard, maar de uitvoering mislukt door omstandigheden buiten de wil van de betrokkenen. Dit wordt bestraft met een straf die **twee niveaus lager** is dan het niveau van het voltooide misdrijf.
### 2.3 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden zijn omstandigheden die door de wet worden erkend en de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen, waardoor deze gedraging geoorloofd of gerechtvaardigd wordt. Hoewel een misdrijf materieel en moreel aanwezig is, wordt de dader niet strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden.
De belangrijkste rechtvaardigingsgronden zijn:
* **Gebod of toelating bij de wet:** Handelingen die wettelijk verplicht of toegelaten zijn, kunnen geen misdrijf uitmaken (bv. huiszoeking met toestemming van de onderzoeksrechter).
* **Bevel van de overheid:** Het uitvoeren van een wettig en bevoegd gegeven bevel van een overheid. Dit moet vooraf gegeven zijn, door een bevoegde autoriteit, en volgens de wettelijke bepalingen.
* **Noodtoestand:** Een situatie waarin iemand een recht of belang vrijwaart dat een ernstig en onmiddellijk gevaar loopt, en waarvan de waarde hoger is dan die van het recht dat door het als misdrijf omschreven feit wordt prijsgegeven. De noodtoestand mag niet opzettelijk door de betrokkene zelf zijn veroorzaakt.
* **Vereisten:** Acuut en ernstig gevaar, proportionaliteit, volstrekte noodzakelijkheid.
* **Wettige verdediging (noodweer):** Het zich verweren tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval op de eigen persoon of die van een derde, op een evenredige manier. De aanval moet onrechtmatig, ernstig en actueel zijn, en de verdediging moet subsidiair en proportioneel zijn.
> **Tip:** Rechtvaardigingsgronden heffen de wederrechtelijkheid op. Dit betekent dat de gedraging niet langer als strafbaar wordt beschouwd, en dus ook geen burgerrechtelijke aansprakelijkheid met zich meebrengt.
> **Voorbeeld:** Indien iemand in zijn huis wordt aangevallen en zich met proportioneel geweld verdedigt, waarbij de aanvaller gewond raakt, kan er sprake zijn van wettige verdediging.
### 2.4 Indeling van misdrijven
Hoewel de traditionele indeling in overtredingen, wanbedrijven en misdaden verdwijnt in het nieuwe strafwetboek, worden misdrijven nog steeds onderverdeeld op basis van diverse criteria:
* **Politieke en drukpersmisdrijven:** Vaak behandeld door het Hof van Assisen.
* **Aflopende en voortdurende misdrijven:** Afhankelijk van de duur van de strafbare gedraging.
* **Enkelvoudige en voorgezette misdrijven:** Een enkele handeling of een reeks van handelingen.
* **Gelegenheids- en gewoontemisdrijven:** Misdrijven die afhankelijk zijn van een specifieke gelegenheid of die een gewoonte vormen.
---
# De dader van het misdrijf: daderschap, deelneming en schuld
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van het onderwerp "De dader van het misdrijf: daderschap, deelneming en schuld", opgesteld conform de gestelde richtlijnen.
## 3. De dader van het misdrijf: daderschap, deelneming en schuld
Dit onderdeel verkent de concepten van daderschap en deelneming aan een misdrijf, inclusief de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, de doorwerking van verzwarende bestanddelen en factoren, alsook de gronden van schuldontheffing en niet-toerekeningsvatbaarheid.
### 3.1 Daderschap
Het beginsel van de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid vormt de hoeksteen van het strafrecht. Dit betekent dat men in principe enkel strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor eigen gedragingen. De strafvordering is persoonlijk en vervalt bij de dood van de dader. Dit onderscheidt strafrechtelijke verantwoordelijkheid van burgerlijke aansprakelijkheid, waarbij men wel aansprakelijk kan zijn voor het gedrag van anderen. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen wordt ook persoonlijk aangerekend.
#### 3.1.1 Vormen van daderschap
Het strafwetboek onderscheidt verschillende vormen van daderschap:
* **Rechtstreeks daderschap (in persoon):** Dit betreft de dader die het misdrijf zelf, in eigen persoon, pleegt.
* **Middellijk daderschap:** Hierbij maakt men zich schuldig aan het misdrijf door zich te bedienen van een ander persoon als louter instrument. De middellijke dader is hierbij de eigenlijke dader.
* **Codaderschap:** Dit houdt in dat er opzettelijk met anderen wordt samengewerkt om het misdrijf te plegen. De codaders zijn zij die individueel of samen het misdrijf of de poging in al zijn bestanddelen (materieel en moreel) hebben gepleegd.
#### 3.1.2 Verantwoordelijkheid van rechtspersonen
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor strafbare gedragingen. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen geldt enkel de eenvoudige schuldigverklaring, zonder oplegging van verdere straffen.
### 3.2 Deelneming
Deelneming aan een misdrijf is strafbaar wanneer iemand wetens en willens op een betekenisvolle wijze heeft deelgenomen aan de uitvoering van het misdrijf, de voorbereiding of de uitvoering ervan heeft vergemakkelijkt, rechtstreeks heeft aangezet tot het plegen van het misdrijf, of heeft nagelaten te handelen waardoor het misdrijf werd bevorderd of vergemakkelijkt. Ook hulp of bijstand nadien, indien voorafgaand overleg is gepleegd, kan als deelneming worden beschouwd. Deelneming impliceert een significante bijdrage zonder de status van dader te hebben en kan leiden tot dezelfde straf als de daders.
### 3.3 Verzwarende bestanddelen en factoren
Het strafwetboek voorziet in verzwarende bestanddelen en verzwarende factoren die de straf kunnen verzwaren.
* **Verzwarende bestanddelen:** Deze elementen zorgen ervoor dat het misdrijf met één of meer niveaus hoger wordt bestraft.
* **Verzwarende factoren:** Deze factoren moet de rechter in overweging nemen bij het kiezen van de straf en de zwaarte ervan, zonder dat hij een straf van een hoger niveau mag opleggen.
De doorwerking van deze bestanddelen en factoren is afhankelijk van of ze objectief of subjectief van aard zijn. Objectieve bestanddelen en factoren hebben gevolgen voor alle deelnemers indien kennis van het bestaan ervan aanwezig was of had moeten zijn. Subjectieve bestanddelen en factoren hebben enkel gevolgen voor de dader of deelnemer indien de toepassingsvoorwaarden ervan voor die persoon vervuld zijn.
> **Tip:** Het onderscheid tussen verzwarende bestanddelen (die het strafniveau verhogen) en verzwarende factoren (die binnen het strafniveau de zwaarte van de straf beïnvloeden) is cruciaal voor de straftoemeting.
### 3.4 Schuldontheffingsgronden
Schuldontheffingsgronden zijn omstandigheden waardoor de dader van het misdrijf geen verwijt treft wegens de concrete situatie. Deze gronden ontheffen de persoon van strafrechtelijke verwijtbaarheid, hoewel de gedraging wederrechtelijk kan blijven.
* **Onweerstaanbare dwang:** Dit doet zich voor wanneer er externe druk (fysiek of psychisch) is die zo sterk is dat er geen weerstand mogelijk is.
* **Onoverkomelijke dwaling:** Hierbij handelt de dader in verontschuldigbare onwetendheid en meent hij te handelen rechtmatig, waarbij de dwaling niet te vermijden was. Dit kan zowel een feitelijke dwaling (vergissen over feiten) als een rechtsdwaling (zeer streng ingevuld en zelden aanvaard) betreffen.
### 3.5 Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
Niet-toerekeningsvatbaarheid betekent dat een persoon niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld, ook al is de gedraging wederrechtelijk en verwijtbaar.
* **Geestesstoornis:** Een persoon is niet strafrechtelijk verantwoordelijk indien hij op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet heeft gedaan. In dergelijke gevallen kan internering worden bevolen ter bescherming van de maatschappij, met name bij ernstige feiten die de fysieke of psychische integriteit aantasten of bedreigen. Verminderde toerekeningsvatbaarheid kan leiden tot aanpassingen in de strafmaat.
* **Minderjarigheid:** Personen die op het tijdstip van de feiten de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, zijn in principe niet strafrechtelijk verantwoordelijk. Voor minderjarigen vanaf 16 jaar kan er sprake zijn van 'uithandengeving' naar het volwassen strafrecht onder strikte voorwaarden.
### 3.6 Strafbare poging en rechtvaardigingsgronden
#### 3.6.1 Strafbare poging
De poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het crimineel voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft gemanifesteerd. Vrijwillige terugtred werkt enkel door naar deelnemers onder bepaalde voorwaarden. De poging is altijd strafbaar voor opzettelijke misdrijven en wordt bestraft met een straf van het onmiddellijk lagere strafniveau dan dat van het voltooide misdrijf. Het 'crimineel aanbod' (het voorstellen, aanbieden of aanzetten tot een misdrijf) is eveneens strafbaar.
#### 3.6.2 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden heffen de wederrechtelijkheid van de gedraging op, waardoor deze geoorloofd wordt. Ze moeten uitdrukkelijk in de wet zijn voorzien.
* **Gebod of toelating bij de wet:** Bepaalde handelingen die anders strafbaar zouden zijn, worden geoorloofd indien ze door de wet worden geboden of toegelaten (bv. huiszoeking met toestemming).
* **Bevel van de overheid:** Het uitvoeren van een bevel van een bevoegde overheid, mits dit wettelijk is en volgens de bepalingen van de wet.
* **Noodtoestand:** Wanneer het plegen van een als misdrijf omschreven feit noodzakelijk is om een recht of belang dat een ernstig en onmiddellijk gevaar loopt en van hogere waarde is, te vrijwaren.
* **Wettige verdediging (noodweer):** Het verweren tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval op de eigen persoon of die van een derde, op een evenredige manier. De aanval moet onrechtmatig, ernstig en actueel zijn, en de verdediging subsidiair en proportioneel.
* **Wettig verzet:** In geval van misbruik door de overheid.
Het slachtoffer kan niet rechtsgeldig toestemmen in handelingen die afbreuk doen aan bepaalde rechtsgoederen die door de wetgever als van dusdanig belang worden geacht dat de vrije beschikking eraan onttrokken wordt (bv. het recht op leven).
---
# Strafoplegging en uitvoering
Dit onderdeel behandelt de verschillende soorten straffen, de criteria voor strafoplegging, verzachtende en verzwarende omstandigheden, verschoningsgronden en de specifieke straffen voor natuurlijke en rechtspersonen.
## 4. Strafoplegging en uitvoering
### 4.1 Doelstellingen van de straf
De doelstellingen van de straf zijn vastgelegd in artikel 27 van het Strafwetboek (Sw.) en omvatten:
* **Maatschappelijke afkeuring (vergelding):** Het uitdrukken van de afkeuring van de samenleving ten aanzien van het gepleegde misdrijf.
* **Herstel maatschappelijk evenwicht en schade:** Het herstellen van de door het misdrijf verstoorde maatschappelijke orde en het vergoeden van aangerichte schade.
* **Rehabilitatie en re-integratie:** Het bevorderen van de verbetering van de dader en zijn terugkeer in de samenleving.
* **Bescherming van de maatschappij:** Het wegnemen van de mogelijkheid voor de dader om nieuwe misdrijven te plegen.
Bij de keuze van de straf kan de rechter rekening houden met verzwarende factoren (art. 28 Sw.). Deze factoren mogen de rechter echter niet toelaten een straf van een hoger niveau op te leggen dan wettelijk voorzien.
> **Tip:** De keuze voor een straf van niveau 2, waarvoor een motivatie vereist is, benadrukt het belang van de doelstellingen van de straf.
### 4.2 Verzwarende omstandigheden en factoren
* **Verzwarende bestanddelen:** Dit zijn elementen die, indien aanwezig, ertoe leiden dat het misdrijf met een hogere strafniveau wordt bestraft.
* **Verzwarende factoren:** Dit zijn omstandigheden die de rechter in overweging moet nemen bij het bepalen van de strafmaat binnen een bepaald strafniveau. Ze leiden niet tot een hoger strafniveau.
* **Discriminerende drijfveer (art. 29 Sw.):** Discriminatie op basis van bijvoorbeeld ras, geslacht, godsdienst of geaardheid kan een verzwarende factor zijn voor alle misdrijven.
### 4.3 Verzachtende omstandigheden
Artikel 30 Sw. voorziet in verzachtende omstandigheden. Indien de rechter deze in aanmerking neemt, kan hij de straf verminderen of wijzigen. Dit biedt de rechter flexibiliteit om een straf op te leggen die beter aansluit bij de specifieke situatie. Het toepassen van verzachtende omstandigheden kan ertoe leiden dat de rechter een lagere strafniveau oplegt.
> **Voorbeeld:** Bij een misdrijf waarvoor een straf van niveau 8 (levenslange gevangenisstraf) is voorzien, kan de rechter bij aanneming van verzachtende omstandigheden een straf van een lager niveau (bv. niveau 3 tot 7) opleggen.
### 4.4 Voorlichtingsrapport en advies van deskundigen
* **Voorlichtingsrapport (art. 31 Sw.):** Het Openbaar Ministerie (OM) of de rechter kan een bevoegde dienst opdracht geven een voorlichtingsrapport op te stellen. Dit rapport bevat relevante informatie om de rechter te informeren over de geschiktheid van de te overwegen straffen of maatregelen. Dit valt onder de taak van de justitiehuizen.
* **Advies van een deskundige (art. 32 Sw.):** In geval van terroristische misdrijven of misdrijven tegen de seksuele integriteit of het zelfbeschikkingsrecht, wint het OM of de rechter het gemotiveerd advies in van een gespecialiseerde deskundige of dienst. Dit advies is optioneel indien het niet strikt noodzakelijk wordt geacht.
### 4.5 Verschoningsgronden
Verschoningsgronden (art. 33 Sw.) zijn in de wet omschreven omstandigheden die leiden tot strafontheffing of strafvermindering.
* **Strafontheffende verschoningsgronden:**
* **Geen misdrijf (art. 10 Sw.):** Wanneer de wederrechtelijkheid van de gedraging wordt opgeheven door een wettelijke rechtvaardigingsgrond (bv. wettige verdediging, noodtoestand).
* **Strafuitsluitende verschoningsgrond (art. 392 Sw.):** De aangifte van een samenzwering of voorbereiding van een aanslag aan de overheid vóór de aanvang van vervolgingen.
* **Strafuitsluitende verschoningsgrond (art. 357 Sw.):** Een persoon met een openbare functie die een niet-manifest onrechtmatig bevel uitvoert, gehandeld op bevel van zijn meerdere.
* **Strafverminderende verschoningsgronden:**
* **Noodweerexces (art. 34 Sw.):** Wanneer een reactie op een aanval onevenredig of niet noodzakelijk is, maar direct veroorzaakt wordt door hevige gemoedsbeweging. De straf wordt dan vervangen door een straf van een lager niveau.
* **Minderjarigheid (art. 35 Sw.):** Indien de dader minderjarig is op het ogenblik van het plegen van het misdrijf, wordt de straf vervangen door een straf van het onmiddellijk lagere niveau.
* **Vrijwillige vrijlating bij ontvoering/gijzeling (art. 229 Sw.):** De dader die het slachtoffer vrijwillig vrijlaat binnen vijf dagen na de vrijheidsberoving, ontvoering of gijzeling, wordt bestraft met een straf van het onmiddellijk lagere niveau.
### 4.6 Straffen voor natuurlijke personen
De straffen voor natuurlijke personen worden onderverdeeld in hoofdstraffen en bijkomende straffen.
#### 4.6.1 Hoofdstraffen
Hoofdstraffen zijn onderverdeeld in 8 niveaus (art. 36 Sw.).
* **Niveau 1 tot en met 8:** Met een minimum en maximum strafduur of -inhoud.
* **Gevangenisstraf:** Dit is het 'ultimum remedium' (laatste redmiddel) en wordt slechts als hoofdstraf van niveau 2 opgelegd bij een minimum van zes maanden.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Pas van toepassing vanaf 01/01/2035, met een minimum van zes maanden en een maximum van twintig jaar. Deze straf is bedoeld voor personen met een psychiatrische aandoening waarbij een causaal verband bestaat met het misdrijf en er gevaar is voor de samenleving.
#### 4.6.2 Bijkomende straffen
Bijkomende straffen (art. 37 Sw.) kunnen verplicht of facultatief zijn en worden naast de hoofdstraf opgelegd. Ze kennen geen hiërarchie.
* **Vrijheidsbeperkende straffen:**
* Straf onder elektronisch toezicht (min. 1 maand – max. 1 jaar).
* Probatiestraf.
* Werkstraf.
* **Verlengde opvolging:** Pas van toepassing vanaf 01/01/2035.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten.**
* **Beroepsverbod.**
* **Verval van het recht tot sturen.**
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod.**
* **Vermogensstraffen:**
* **Geldboete (art. 52 Sw.):** Kan als hoofdstraf of bijkomende straf worden opgelegd, met bedragen variërend afhankelijk van het strafniveau van de hoofdstraf. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht en sociale toestand van de beklaagde.
* **Geldstraf op basis van voordeel (art. 55 Sw.):** Indien het misdrijf gericht was op het behalen van een vermogensvoordeel, kan de rechter een geldstraf opleggen die overeenkomt met maximaal het drievoud van dit voordeel. Deze straf kan ook als hoofdstraf van niveau 1 worden uitgesproken.
* **Verbeurdverklaring (art. 53 Sw.):** Een bijkomende straf die verplicht wordt uitgesproken. Het betreft zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, die hebben gediend tot het plegen ervan, die eruit zijn ontstaan, of de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** De verbeurdverklaring van goederen die in de plaats van de uit het misdrijf verkregen voordelen zijn gesteld.
#### 4.6.3 Veroordeling bij schuldigverklaring
Artikel 51 Sw. voorziet in de mogelijkheid van een veroordeling bij schuldigverklaring wanneer de feiten van geringe ernst zijn of de tijd die is verstreken sinds het plegen van het misdrijf het uitspreken van een andere straf niet opportuun maakt. Dit is de lichtst mogelijke straf en kan gecumuleerd worden met verbeurdverklaring.
### 4.7 Straffen voor rechtspersonen
Ook voor rechtspersonen zijn er hoofdstraffen en bijkomende straffen voorzien, onderverdeeld in 8 niveaus (art. 38 Sw.).
#### 4.7.1 Hoofdstraffen
* **Geen gevangenisstraf.**
* **Verbod om een activiteit uit te oefenen die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel:** Dit kan voor een periode van één tot tien jaar (art. 57 Sw.).
* **Dienstverlening ten gunste van de gemeenschap (art. 56 Sw.).**
* **Probatiestraf (art. 44 Sw.).**
#### 4.7.2 Bijkomende straffen
* **Geldboete (art. 52 Sw.):** Voor rechtspersonen is de geldboete de hoofdstraf bij uitstek.
* **(Verruimde) verbeurdverklaring.**
* **Verboden om een activiteit uit te oefenen die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel:** Voor een periode van één tot tien jaar.
* **Sluiting van de inrichting.**
### 4.8 Algemene bepalingen betreffende strafoplegging
#### 4.8.1 Herhaling van misdrijven
* **Eendaadse samenloop:** Wanneer één feit meerdere misdrijven omvat. De hoofdstraf is die van het zwaarste strafniveau. Bijkomende straffen kunnen gecumuleerd worden.
* **Meerdaadse samenloop:** Een opeenvolging van meerdere misdrijven.
* **Herhalingsregeling (art. 60 Sw.):** Er is een wettelijke herhalingsstaat voor de zwaarste strafniveaus (7 en 8) en een facultatieve herhalingsstaat voor de lagere niveaus (1 tot 6).
#### 4.8.2 Opschorting en uitstel
Hoewel niet gedetailleerd in dit specifieke gedeelte, is het belangrijk te weten dat opschorting en uitstel van straf onder bepaalde voorwaarden mogelijk zijn.
### 4.9 Burgerrechtelijke bepalingen en beveiligingsmaatregelen
#### 4.9.1 Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor vermogensstraffen (art. 66 Sw.):** Niemand kan burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van een vermogensstraf die aan een ander is opgelegd.
* **Teruggave en schadevergoeding:** Deze verplichtingen kunnen worden opgelegd aan de veroordeelde of aan de burgerrechtelijke partij (werkgever, ouders, opdrachtgever, etc.).
* **Hoofdelijkheid (art. 68 Sw.):** Indien meerdere personen voor hetzelfde misdrijf worden veroordeeld, zijn zij hoofdelijk gehouden tot de kosten, tenzij de rechter anders bepaalt.
* **Voorrangsregeling (art. 69 Sw.):** Bij ontoereikende goederen van de veroordeelde hebben teruggave en schadevergoeding voorrang boven geldboetes, geldstraffen, verbeurdverklaring en gerechtskosten.
#### 4.9.2 Beveiligingsmaatregelen
* **Verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel (art. 70 Sw.):** Zaken waarvan het bezit strijdig is met de openbare orde, veiligheid of volksgezondheid kunnen vernietigd of verbeurdverklaard worden, zelfs als ze niet eigendom zijn van de veroordeelde.
* **Ontbinding van de rechtspersoon (art. 71 Sw.):** Kan worden uitgesproken als beveiligingsmaatregel indien de rechtspersoon opzettelijk is opgericht voor strafbare werkzaamheden.
* **Onwaardigheid om te erven (art. 72 Sw.):** In wettelijk bepaalde gevallen kan de dader worden uitgesloten van de nalatenschap van het slachtoffer. Deze maatregel verjaart niet.
### 4.10 Tenietgaan en verjaring van straffen en burgerlijke veroordelingen
* **Dood van de veroordeelde (art. 73 Sw.):** Strafuitspraken ten aanzien van natuurlijke personen gaan teniet door de dood. Bij rechtspersonen is dit niet het geval.
* **Verjaring van de straf (art. 74 Sw.):**
* Misdaden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden verjaren niet.
* Niveau 7 en 8 straffen verjaren na twintig jaar.
* Niveau 6, 5 en 4 straffen verjaren na tien jaar.
* Niveau 3, 2 en 1 straffen verjaren na vijf jaar.
* De verjaringstermijn is nooit korter dan de opgelegde straf.
* **Stuiting van de verjaring:** Elke daad die een begin van effectieve uitvoering van de straf inhoudt, stuit de verjaring.
* **Schorsing van de verjaring:** De verjaring wordt geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel is voor de tenuitvoerlegging.
* **Verjaring van burgerlijke veroordelingen (art. 75 Sw.):** Deze verjaren volgens de regels van het burgerlijk recht, te rekenen vanaf de dag waarop ze in kracht van gewijsde zijn getreden. Onwaardigheid om te erven verjaart niet.
### 4.11 Diverse bepalingen
* **Gevolgen van veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (art. 76 Sw.):** Veroordelingen uitgesproken door strafgerechten van andere EU-lidstaten worden in België in aanmerking genomen onder dezelfde voorwaarden als Belgische veroordelingen en hebben dezelfde rechtsgevolgen.
* **Toepassing van de bepalingen van dit boek op Boek II en bijzondere wetten (art. 77 Sw.):** Bij gebreke van andersluidende bepalingen in Boek II en bijzondere wetten, worden de algemene bepalingen toegepast.
### 4.12 Jeugdstrafrecht
Hoewel het jeugdstrafrecht een eigen dynamiek kent, zijn de principes van strafoplegging en uitvoering grotendeels analoog. Het jeugdstrafrecht focust echter meer op bescherming, opvoeding en herstel. De reactie op jeugddelicten is onderhevig aan het Jeugddeliquentiedecreet van 15 februari 2019.
* **Jeugddelicten:** Misdrijven gepleegd door minderjarigen (vanaf 12 jaar, met onderscheid in behandeling afhankelijk van de leeftijd).
* **Actoren:** Gespecialiseerde jeugd brigades, jeugdmagistraten, parketcriminologen, Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulpverlening (SDJ), Diensten voor Herstelgerichte en Constructieve Afhandeling (HCA).
* **Reacties:** Kunnen variëren van seponering met voorwaarden (bv. leerproject, therapie) tot gerechtelijke maatregelen opgelegd door de jeugdrechter (bv. bemiddeling, dagopvang, verblijf in een gemeenschapsinstelling).
* **Uithandengeving:** In uitzonderlijke gevallen kan een minderjarige (vanaf 16 jaar) voor het strafrecht van volwassenen worden gebracht.
* **Rechten van de minderjarige:** Geregeld door het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige (DRM), met nadruk op inspraak, informatie en een vertrouwenspersoon.
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Binnen de jeugdhulpverlening is er een geregeld gedeeld beroepsgeheim tussen zorgverleners, magistraten en consulenten belast met jeugdzaken. Uitzonderingen gelden bij wettelijke plichten of instemming van de minderjarige.
> **Tip:** Het jeugdstrafrecht kent een duidelijke evolutie van een puur beschermingsmodel naar een model met meer nadruk op verantwoordelijkheid en herstel, rekening houdend met de specifieke ontwikkelingsfase van de minderjarige.
### 4.13 Verschillende soorten straffen en maatregelen
Het document beschrijft verschillende straffen en maatregelen, waaronder:
* **Gevangenisstraf:** Hoofdstraffen voor natuurlijke personen.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Specifiek voor personen met psychiatrische problematiek.
* **Elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf:** Vrijheidsbeperkende straffen.
* **Geldboetes, geldstraffen op basis van voordeel, verbeurdverklaring:** Vermogensstraffen.
* **Verboden om een activiteit uit te oefenen, dienstverlening:** Specifieke straffen voor rechtspersonen.
* **Maatregelen in het jeugdstrafrecht:** Plaatsing in gemeenschapsinstellingen, herstelbemiddeling, leerprojecten, etc.
* **Beveiligingsmaatregelen:** Verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel, ontbinding van rechtspersonen, onwaardigheid om te erven.
De keuze van de straf of maatregel hangt af van het misdrijf, de dader (natuurlijk of rechtspersoon), de omstandigheden van het geval en de doelstellingen van de straf.
---
# Jeugdbeschermingsrecht en jeugdhulpverlening
Dit onderwerp behandelt de juridische kaders en praktijken rondom jeugdbescherming en jeugdhulpverlening in België, met aandacht voor de rechtspositie van minderjarigen en de verschillende systemen die interveniëren bij jongeren in probleemsituaties of die delinquent gedrag vertonen.
### 5.1 Inleiding tot het jeugdbeschermingsrecht
Jeugdbeschermingsrecht reguleert overheidsinterventies bij kinderen en jongeren in problematische situaties of die delicten hebben gepleegd. Het omvat zowel vrijwillige als gerechtelijke maatregelen, uitgevoerd in specifieke voorzieningen. Het is geen aparte rechtstak maar een onderdeel van het publiekrecht met banden met het strafrecht, sociaal recht en welzijnsrecht.
#### 5.1.1 Begripsomschrijving
* **Definitie sensu lato:** Het geheel van juridische regels die het welzijn en de ontplooiing van jongeren beogen te bevorderen en te waarborgen door middel van burgerrechtelijk statuut, welzijnsrecht, sociaal recht, onderwijs en strafrechtelijke bescherming.
* **Definitie sensu stricto:** Regelt overheidsinterventies ten aanzien van kinderen en jongeren in bijzondere probleemsituaties of die delicten hebben gepleegd. Interventies kunnen vrijwillig of gerechtelijk zijn en worden vaak in specifieke voorzieningen uitgevoerd.
#### 5.1.2 Onderdelen van het jeugdbeschermingsrecht
1. **Jeugdhulpverlening:** Een specifiek systeem voor de bescherming van kinderen en jongeren, inclusief dwangmatige optredens.
2. **Reactie op jeugddelicten (Jeugddeliquentiedecreet):** Een soort 'strafrecht voor minderjarigen'.
#### 5.1.3 Soorten hulpverlening
* **Buitengerechtelijke/(sociale)/vrijwillige hulpverlening:** Hulp die op vrijwillige basis wordt verleend, inclusief algemene preventieve taken.
* **Gerechtelijke jeugdbijstand:** Hulpverlening die wordt beslist in een rechterlijke beslissing, met name wanneer vrijwilligheid niet volstaat (bij MOF'ers en VOS'ers).
#### 5.1.4 Doelgroepen
* **VOS'en (Jongeren in probleemsituaties):** Jongeren in verontrustende thuissituaties die de ontwikkelingskansen, psychische, fysieke of seksuele integriteit bedreigen (voorheen POS: Problematische Opvoedingssituatie).
* **MOF'ers (Jeugddelinquenten):** Jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd (nu 'jeugddelict' genoemd).
* **Geesteszieke minderjarigen:** Jongeren met psychiatrische problematiek binnen het jeugddelinquentiesysteem, die zowel tot de MOF- als VOS-categorie kunnen behoren.
#### 5.1.5 Bevoegdheidsniveaus
* **Federaal:** Ontzetting van het ouderlijk gezag, jeugdinterventies ten aanzien van ouders, beschermingsmaatregelen voor geesteszieken, administratieve sancties.
* **Gemeenschappen (quasi volledig bevoegd):** VOS, vrijwillige en gerechtelijke hulpverlening ten aanzien van de jongere, en de uitvoering van jeugdrechtmaatregelen. Dit leidt tot diverse systemen per gemeenschap (Vlaanderen, Brussel, Franse Gemeenschap, Duitstalige Gemeenschap).
#### 5.1.6 Basisbeginselen
* **Sui generis:** Een eigenaardig, op zichzelf staand recht.
* **Publiek recht:** Regelt verhoudingen tussen overheid en burger, dient de maatschappij als geheel.
* **Band met andere rechtstakken:** Mensenrechten, strafrecht, strafprocesrecht, sociaal/welzijnsrecht, burgerlijk recht.
* **Respect voor de rechten van het kind:** Minderjarige als rechtssubject, kind centraal, recht op horen, advocaat, gezin centraal.
* **Gezinsgerichtheid:** Gericht op behoud en terugkeer naar het gezin indien haalbaar.
* **Subsidiariteit:** Prioriteit voor ouders, algemene voorzieningen, specifieke jeugdhulp, vrijwillige hulpverlening boven gerechtelijke hulp, minst ingrijpende maatregelen.
* **Proportionaliteit:** Maatregelen in verhouding tot de gepleegde daad.
#### 5.1.7 Historische ontwikkeling
* **Voor 1912:** Geen afwijkend kinderstrafrecht; jongeren werden behandeld volgens klassiek strafrecht, met mogelijke plaatsing in verbeteringshuizen. Leeftijd fungeerde als strafverminderende verschoningsgrond.
* **Wet van 15 mei 1912 (Kinderbescherming):** Introduceerde 'maatregelen van bewaring, opvoeding en behoeding' in plaats van straffen voor minder dan 16-jarigen. Invoering van de kinderrechter en gespecialiseerde magistraten. Maatregelen van onbepaalde duur, gericht op bescherming van de maatschappij.
* **Wet van 8 april 1965 (Jeugdbescherming):** Juridische basis voor het huidige jeugddeliquentie- en jeugdbeschermingsrecht. Delinquent gedrag werd gezien als gevolg van onderliggende sociale problematiek. Meer preventieve maatregelen, tijdelijke ontzetting uit ouderlijke macht, oprichting van buitengerechtelijke jeugdbeschermingssystemen. 'Kind in gevaar' werd vervangen door 'Problematische Opvoedingssituatie' (POS).
* **Jaren '80:** Jeugdbescherming wordt gemeenschapsbevoegdheid.
* **Decreet op de Bijzondere Jeugdbijstand (1985):** Scheiding van vrijwillige hulpverlening en gerechtelijke jeugdbescherming. Sleutelbegrip subsidiariteit. Bemiddelingscommissies verbinden vrijwillige en gedwongen jeugdbijstand. 'POS' wordt de norm.
* **Herstelgericht Jeugdsanctierecht (2006):** Modernisering van de wet van 1965, aangepast aan internationale verdragen. Focus op MOF'ers en herstelgerichte aanpak. Introductie van gemeenschapsdienst en herstelbemiddeling. Verplichte advocaat voor minderjarigen vanaf 12 jaar.
* **Jeugddeliquentiedecreet (2019):** Vervangt grotendeels de wetten van 1965 en 2006. Verlaten van het traditionele beschermingsmodel ten gunste van meer verantwoordelijkheid voor de minderjarige pleger, met behoud van herstelgerichte en hulpverlenende mogelijkheden.
#### 5.1.8 Internationaal kader
* **VN-verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) (1989):** Belangrijkste internationale instrument, bindend voor lidstaten. Gericht op bescherming van kinderen onder 18 jaar, met nadruk op non-discriminatie, belang van het kind, recht op overleven en ontwikkeling, en eigen mening. Belangrijke principes: Provision (toegang tot diensten), Protection (rechtsbescherming), Participation (recht op inspraak), Prevention (voorkomen van situaties die interventie noodzaken).
* **Beijing Rules & Havana Rules:** Aanbevelingen voor jeugddelinquentierecht en vrijheidsberoving van minderjarigen.
* **EVRM:** Europees verdrag voor de rechten van de mens, met belangrijke bepalingen inzake recht op leven, verbod op foltering, eerlijk proces en gezinsleven.
### 5.2 Jeugdhulpverlening
Het Decreet Integrale Jeugdhulp (2013) regelt de jeugdhulpverlening in Vlaanderen.
#### 5.2.1 Decreet Integrale Jeugdhulp (2013)
Het decreet beoogt een integrale aanpak, waarbij verschillende diensten nauw samenwerken en elkaar informeren. Het omvat zowel vrijwillig aanvaarde als gerechtelijke jeugdhulp.
#### 5.2.2 Interventiegronden
* **Vraag om of behoefte aan jeugdhulp:** Algemene grondslag voor de reikwijdte van jeugdhulp.
* **Verontrustende situatie (VOS):** Mishandeling, misbruik, schoolverzuim, etc.
* **Crisissituaties:** Voor crisisjeugdhulp.
#### 5.2.3 Bouwstenen van integrale jeugdhulp
1. **Vermaatschappelijking van jeugdhulp:** Versterken van de omgeving en het sociale netwerk.
2. **Tijdige toegang:** Organiseren van rechtstreekse en niet-rechtstreekse hulpverlening via een 'brede instap'.
3. **Continuïteit waarborgen:** Zorgen dat hulpverleners betrokken blijven en er afspraken worden gemaakt bij doorverwijzing.
4. **Gericht omgaan met verontrusting:** Door Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK) en Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ).
5. **Crisishulp voorzien:** Crisismeldpunten en ambulante/mobiele interventies.
6. **Maximale participatie:** Betrekken van minderjarigen en hun gezin in het hulpverleningsproces.
#### 5.2.4 Hulpverleningsmodules en toegangspoorten
* **Modules:** Duidelijk afgebakende eenheden van jeugdhulpverlening.
* **Intersectorale toegangspoort (ITP):** Regelt de toegang tot niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en koppelt de hulpvraag aan het meest geschikte aanbod.
* **Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ):** Laagdrempelige hulp die direct toegankelijk is (bv. JAC, CLB).
* **Niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ):** Gespecialiseerde en intensieve hulp, waarvoor een aanmelding via de ITP nodig is.
#### 5.2.5 Gemandateerde jeugdhulpverlening
* **Gemandateerde voorzieningen (GV):** OCJ en VK, die onderzoek doen naar verontrustende situaties en passende hulpverlening voorstellen, met de mogelijkheid tot doorverwijzing naar het parket.
#### 5.2.6 Gerechtelijke jeugdhulpverlening
* Opgelegd door de jeugdrechter in geval van VOS of jeugddelict.
* Kan een inperking van fundamentele rechten en vrijheden betekenen.
* Voorbereiding, uitvoering en opvolging gebeuren met de hulp van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ).
* Het Openbaar Ministerie (OM) heeft het vorderingsmonopolie om een zaak voor de jeugdrechter te brengen.
### 5.3 De rechtspositie van de minderjarige
Het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige (DRM) regelt de rechten van kinderen en jongeren in de jeugdhulp.
#### 5.3.1 Decreet Rechtspositie van de Minderjarige (DRM)
* Garandeert rechtswaarborgen voor minderjarigen in de jeugdhulp, geïnspireerd op internationale kinderrechten.
* Geldt voor alle sectoren en voorzieningen binnen de integrale jeugdhulp en het jeugddeliquentiedecreet.
* Bevordert participatie, respect en veiligheid van de minderjarige.
#### 5.3.2 Thema's van het DRM
* Recht op jeugdhulp, informatie, onderwijs, vrije tijd, werk, privé- en familieleven, inspraak en participatie, dossier, bijstand, gezondheidszorg, zakgeld, menswaardige behandeling.
* Klachtrecht en recht op een vertrouwenspersoon.
#### 5.3.3 Uitzonderingen en beperkingen
* Rechten zijn niet ongelimiteerd en kunnen beperkt worden in het belang van de minderjarige (agogische exceptie) of bij gerechtelijke jeugdhulp.
#### 5.3.4 Beroepsgeheim
* Van toepassing op alle medewerkers in de jeugdhulp.
* Uitzonderingen: meldingsplicht, getuigenis, inlichting bij verdachte van misdrijven, bij terrorisme en familiaal geweld.
* **Gedeeld beroepsgeheim:** Mogelijkheid om informatie te delen tussen zorgverstrekkers en met magistraten/consulenten onder bepaalde voorwaarden.
### 5.4 Jeugddeliquentiedecreet (2019)
Dit decreet regelt de reactie op jeugddelicten.
#### 5.4.1 Principes en doelstellingen
* Verlaat het beschermingsmodel ten gunste van een model met meer verantwoordelijkheid voor de minderjarige pleger.
* Bevordert snelle, constructieve en herstelgerichte reacties.
* Scheidt de regelgeving voor jeugdhulpverlening van die voor jeugddelinquentie.
#### 5.4.2 Actoren en procedures
* **Gespecialiseerde actoren:** Jeugdbrigades, jeugdmagistraten, parketcriminologen, SDJ, HCA's.
* **Afhandeling op niveau van het OM:** Seponering, bemiddeling via HCA, of dagvaarding voor de jeugdrechter.
* **Afhandeling op niveau van de jeugdrechter:** Maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek, voorlopige maatregelen, en beslissingen ten gronde.
* **Uithandengeving:** In uitzonderlijke gevallen kan een minderjarige (vanaf 16 jaar) berecht worden als volwassene.
#### 5.4.3 Gemeenschapsinstellingen en detentiecentra
* **Gemeenschapsinstellingen:** Zoals De Kempen, De Zande en De Grubbe, bieden gesloten, geïndividualiseerde trajecten gericht op re-integratie.
* **Vlaams detentiecentrum:** Voor jongeren vanaf 16 jaar die na uithandengeving worden geplaatst.
### 5.5 De rechtspositie van de minderjarige in het jeugddeliquentiedecreet
* **Belang van de minderjarige vanaf 12 jaar:** Hoorrecht.
* **Verplichte advocaat:** Beschermt de rechten van de minderjarige.
* **Herstelgericht aanbod:** Herstelbemiddeling of HERGO (Herstelgericht Groepsoverleg) kan in elke fase worden aangeboden.
### 5.6 De jeugdrechtbank
De jeugdrechtbank is bevoegd voor:
* Berechten van minderjarigen wegens jeugddelicten.
* Bescherming van geesteszieke minderjarigen.
* Hoger beroep tegen sancties naar aanleiding van GAS- en voetbalwetgeving.
* Opleggen van maatregelen ten aanzien van ouders.
* Gerechtelijke jeugdhulp bij verontrustende opvoedingssituaties (VOS).
#### 5.6.1 Rol van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ)
* Ondersteunt de jeugdparketten en jeugdrechtbanken bij onderzoeken, formuleren van hulpvoorstellen en opvolgen van maatregelen.
* Enkel toegankelijk via de gerechtelijke weg.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen jeugdhulpverlening (vaak vrijwillig, focust op opvoeding en welzijn) en jeugddelinquentie (reactie op strafbaar gedrag, met meer nadruk op verantwoordelijkheid en mogelijke sancties). Beide domeinen overlappen echter en worden steeds meer geïntegreerd benaderd.
> **Voorbeeld:** Een jongere die structureel spijbelt (VOS) kan via de 'brede instap' van de integrale jeugdhulp worden doorverwezen naar een CLB of JAC voor ondersteuning. Indien dezelfde jongere echter een diefstal pleegt (MOF), zal het Jeugddeliquentiedecreet van toepassing zijn, met mogelijke interventies van de jeugdrechter. De jeugdhulpverlening kan in beide gevallen ondersteunend blijven.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Strafrecht | Het geheel van rechtsregels waarin is vastgelegd welk gedrag strafbaar wordt geacht, welke straffen op dit gedrag gesteld zijn en via welke weg strafoplegging gerealiseerd kan worden. |
| Legaliteitsbeginsel | Niemand kan worden gestraft voor een misdrijf waarvan de bestanddelen niet in de wet worden omschreven, noch met een straf die niet in de wet is voorzien. Dit principe is cruciaal voor de rechtszekerheid en wordt samengevat als nullum crimen sine lege, nulla poena sine lege. |
| Materieel bestanddeel | Het uitwendig waarneembare gedrag dat een misdrijf vormt, zij het een handeling (commissie) of een nalaten (omissie). Dit gedrag moet nauwkeurig door de wet worden omschreven. |
| Moreel bestanddeel | Vereist het bewustzijn en de vrije wil van de dader bij het plegen van het misdrijf. Dit houdt in dat de dader in staat moet zijn geweest om bewust en uit vrije wil te handelen, zonder dat deze wil of dit bewustzijn onoverwinnelijk was aangetast. |
| Wederrechtelijkheid | De gedraging die strafbaar wordt gesteld door het strafrecht, moet ook onrechtmatig zijn. Dit betekent dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig mag zijn die de gedraging toelaatbaar maakt. |
| Rechtvaardigingsgrond | Omstandigheden die door de wet zijn bepaald en de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen, waardoor deze geoorloofd of gerechtvaardigd wordt. Voorbeelden zijn wettige verdediging, noodtoestand en wettig verzet. |
| Schuldontheffingsgrond | Omstandigheden waardoor de dader van een misdrijf geen verwijt treft wegens de concrete situatie, zoals onweerstaanbare dwang of onoverkomelijke dwaling. Dit kan leiden tot het niet strafbaar stellen van een anderszins wederrechtelijke gedraging. |
| Niet-toerekeningsvatbaarheid | Gronden, zoals geestesstoornis of minderjarigheid, die ertoe leiden dat een persoon niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn daden, ook al zijn deze wederrechtelijk en verwijtbaar. |
| Strafbare poging | De poging tot een misdrijf is strafbaar wanneer het crimineel voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De straf voor poging is doorgaans lager dan die voor het voltooide misdrijf. |
| Wettige verdediging (noodweer) | De rechtvaardigingsgrond die toelaat zich op een evenredige manier te verweren tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval tegen de eigen persoon of die van een derde, wanneer ontwijking niet mogelijk is. |
| Jeugdbeschermingsrecht | Het geheel van juridische regels dat de overheidsinterventies regelt ten aanzien van kinderen en jongeren in bijzondere probleemsituaties of die delicten hebben gepleegd, met als doel hun welzijn en ontplooiing te bevorderen. |
| Jeugdhulpverlening | Een breed systeem dat zowel vrijwillige als gerechtelijke maatregelen omvat, gericht op het ondersteunen en beschermen van kinderen en jongeren, en het bevorderen van hun ontwikkeling, vaak uitgevoerd in specifieke voorzieningen. |
| Jeugddeliquentiedecreet | Een Vlaams decreet dat de reactie op jeugddelicten regelt, waarbij meer verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de minderjarige delictpleger, met behoud van herstelgerichte en hulpverlenende mogelijkheden. |
| Decreet Integrale Jeugdhulp | Een Vlaams decreet dat de organisatie en toegang tot jeugdhulp regelt, met de nadruk op samenwerking tussen verschillende diensten en het garanderen van tijdige en passende hulp voor kinderen en jongeren in diverse situaties. |
| Rechtspositie van de minderjarige (DRM) | Een decreet dat de rechten en rechtswaarborgen van kinderen en jongeren in de jeugdhulp vastlegt, geïnspireerd door internationale kinderrechten, en dat hun rol als rechtssubject benadrukt. |
| Beroepsgeheim | De geheimhoudingsplicht die rust op personen die meewerken aan de jeugdhulp, met specifieke wettelijke uitzonderingen die spreekrecht of spreekplicht kunnen inhouden, zoals bij melding van bepaalde misdrijven of in noodsituaties. |
| Verbeurdverklaring | Een bijkomende straf waarbij de rechter, indien het misdrijf bewezen is, zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, die hebben gediend tot het plegen ervan, die uit het misdrijf zijn ontstaan, of vermogensvoordelen die ermee verkregen zijn, ten gunste van de staat laat komen. |
| Verruimde verbeurdverklaring | Een straf die vastgesteld wordt op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel, en die het drievoud van de waarde van dat voordeel kan bedragen, met als doel een gepaste bestraffing te garanderen wanneer de gewone geldboete ontoereikend is. |
Cover
Strafrecht_2025_Deel V. Straffen (A).pptx
Summary
# Algemene beginselen van strafoplegging
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van de algemene beginselen van strafoplegging, opgesteld als een studiehandleiding.
## 1. Algemene beginselen van strafoplegging
Het opleggen van een straf vormt het sluitstuk van de strafrechtelijke interventie en beoogt diverse doelen, waarbij proportionaliteit en de overweging van ongewenste neveneffecten centraal staan.
### 1.1 Doelen van strafoplegging volgens het Nieuw Strafwetboek
De rechter streeft bij de keuze van de straf en het bepalen van de strafmaat de volgende doelen na, zoals uiteengezet in artikel 27 N.Sw.:
1. **Maatschappelijke afkeuring uiten:** De straf dient als een uiting van de afkeuring van de samenleving ten aanzien van de overtreding van de strafwet.
2. **Herstel van maatschappelijk evenwicht en schade:** De straf beoogt het herstel van het maatschappelijk evenwicht en de door het misdrijf veroorzaakte schade.
3. **Maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie:** De straf moet de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader bevorderen.
4. **Bescherming van de maatschappij:** De straf dient ter bescherming van de samenleving.
Binnen de wettelijke kaders zoekt de rechter naar een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de opgelegde straf. Daarnaast moet de rechter rekening houden met de ongewenste neveneffecten van de straf, zowel voor de direct betrokkenen als voor hun omgeving en de samenleving in bredere zin. De gevangenisstraf wordt hierbij als een *ultimum remedium* beschouwd.
> **Tip:** Bij de beoordeling van straffen is het cruciaal om de verschillende doelen van strafoplegging af te wegen. Maatschappelijke afkeuring is niet hetzelfde als vergelding, en bescherming van de maatschappij vereist een andere benadering dan wraak.
### 1.2 Kenmerken van een straf
Een sanctie die als 'straf' wordt beschouwd, voldoet aan vier kenmerken:
* **Wettelijk:** De straf moet gebaseerd zijn op het legaliteitsbeginsel (artikel 1 Nieuw Sw.).
* **Rechterlijk:** Enkel een rechter kan een straf opleggen. Dit sluit sancties uit zoals GAS-boetes, minnelijke schikkingen of disciplinaire sancties van tuchtorganen.
* **Persoonlijk:** Niemand kan gestraft worden voor de daden van een ander; enkel daders of deelnemers zijn strafbaar.
* **Individueel:** Elke dader of deelnemer ontvangt een individueel bepaalde straf.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert eigen criteria om een sanctie als straf te classificeren, welke gevolgd worden door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie. Deze criteria zijn: de interne kwalificatie van de sanctie, het toepassingsgebied van de verbodsbepaling en de aard van de inbreuk, en ten slotte de aard en intensiteit van de sanctie zelf.
### 1.3 Straftoemeting en strafniveaus in het Nieuw Strafwetboek
Het Nieuw Strafwetboek onderscheidt acht strafniveaus voor hoofdstraffen, waarbij overtredingen als aparte categorie verdwijnen en worden geïntegreerd in de algemene strafniveaus.
* **Strafniveau 8:** Uitzonderlijk ernstige misdrijven.
* **Strafniveaus 2 tot 7:** Diverse gradaties van ernst.
* **Strafniveau 1:** Misdrijven van geringe ernst.
De wetgever heeft acht strafniveaus ingesteld (art. 36 N.Sw.), met bij elk niveau een koppeling naar de mogelijke straffen. Bij de aanneming van verzachtende omstandigheden kan de rechter overgaan naar een lager strafniveau.
* **Straf van niveau 8:** Levenslange gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan achttien jaar tot ten hoogste twintig jaar.
* **Straf van niveau 7:** Gevangenisstraf van meer dan twintig jaar tot ten hoogste dertig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zestien jaar tot ten hoogste achttien jaar.
* **Straf van niveau 6:** Gevangenisstraf van meer dan vijftien jaar tot ten hoogste twintig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan elf jaar tot ten hoogste zestien jaar.
* **Straf van niveau 5:** Gevangenisstraf van meer dan tien jaar tot ten hoogste vijftien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zes jaar tot ten hoogste elf jaar.
* **Straf van niveau 4:** Gevangenisstraf van meer dan vijf jaar tot ten hoogste tien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan vier jaar tot ten hoogste zes jaar.
* **Straf van niveau 3:** Gevangenisstraf van meer dan drie jaar tot ten hoogste vijf jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan twee jaar tot ten hoogste vier jaar.
* **Straf van niveau 2:**
* Gevangenisstraf van zes maanden tot ten hoogste drie jaar.
* Behandeling onder vrijheidsberoving van zes maanden tot ten hoogste twee jaar.
* Straf onder elektronisch toezicht van een maand tot ten hoogste een jaar.
* Werkstraf van meer dan honderdtwintig uur tot ten hoogste driehonderd uur.
* Probatiestraf van meer dan twaalf maanden tot ten hoogste twee jaar.
* Veroordeling bij schuldigverklaring.
* **Straf van niveau 1:**
* Geldboete van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
* Werkstraf van twintig uur tot ten hoogste honderdtwintig uur.
* Probatiestraf van zes maanden tot ten hoogste twaalf maanden.
* Verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring).
* Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.
### 1.4 Verzachtende omstandigheden versus verzwarende bestanddelen/factoren
Het is essentieel om verzachtende omstandigheden te onderscheiden van verzwarende bestanddelen en factoren.
* **Verzachtende omstandigheden:** Deze geven de rechter de vrijheid om de straf te matigen en kunnen leiden tot een lagere strafmaat of een lager strafniveau.
* **Verzwarende bestanddelen:** Deze leiden tot een verhoging van het strafniveau. Een voorbeeld is een discriminerende omstandigheid.
* **Verzwarende factoren:** Deze verhogen de straf, maar hebben geen direct gevolg voor het strafniveau.
### 1.5 Bijkomende straffen
Naast hoofdstraffen kunnen bijkomende straffen worden opgelegd, die nooit zonder een hoofdstraf kunnen worden uitgesproken. Dit zijn onder andere:
* Verlengde opvolging
* Geldboete
* Verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring)
* Geldstraf op basis van verkregen voordeel
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten
* Beroepsverbod
* Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling
* Sluiting van de inrichting
* Verval van het recht tot sturen
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod
Bij misdrijven met een hoofdstraf van niveau 1 kan een bijkomende straf in plaats van de hoofdstraf worden opgelegd indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn.
### 1.6 Hoofdstraffen voor natuurlijke personen
Het Nieuw Strafwetboek voorziet in een reeks hoofdstraffen voor natuurlijke personen:
* **Vrijheidsbenemende hoofdstraffen (ultimum remedium):**
* Gevangenisstraf (art. 41 N.Sw.): Vrijheidsberoving van minstens zes maanden tot levenslang. Voorlopige hechtenis wordt hierop aangerekend.
* Behandeling onder vrijheidsberoving (art. 42 N.Sw.): Een mengvorm van internering en gevangenisstraf voor daders met een psychiatrische aandoening die een gevaar vormen. Vereist een deskundigenadvies en is gericht op behandeling. Duur van minstens zes maanden tot tien jaar (in de originele tekst staat 20 jaar, wat een typfout kan zijn gezien de context van niveau 2).
* **Vrijheidsbeperkende hoofdstraffen:**
* Straf onder elektronisch toezicht (art. 43 N.Sw.): Verplichting tot aanwezigheid op een adres, gecontroleerd via elektronische middelen. Duur van minstens één maand tot één jaar. Vereist instemming van de beklaagde.
* Probatiestraf (art. 44 N.Sw.): Verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn (zes maanden tot twee jaar, afhankelijk van het strafniveau). Inclusief sociale begeleiding.
* Werkstraf (art. 45 N.Sw.): Kosteloos verrichten van arbeid tijdens de vrije tijd. Duur van twintig uur tot driehonderd uur, afhankelijk van het strafniveau.
* Verlengde opvolging (art. 46 N.Sw.): Verplichting om na afloop van een vrijheidsstraf voorwaarden na te leven, gericht op het vermijden van recidive. Duur van vijf tot vijftien jaar, afhankelijk van het strafniveau en de aard van het misdrijf.
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (art. 47 N.Sw.): Bijkomende straf die het recht ontneemt om bepaalde rechten uit te oefenen, zoals het kiesrecht. Duur varieert van vijf jaar tot levenslang.
* Beroepsverbod (art. 48 N.Sw.): Verboden om het beroep uit te oefenen indien daarvan ernstig misbruik is gemaakt om het misdrijf te plegen. Duur van één tot vijf jaar.
* Verval van het recht tot sturen (art. 49 N.Sw.): Opleggen van een verval van het rijbewijs indien een motorrijtuig werd gebruikt bij het misdrijf of de vlucht. Duur van zes maanden tot vijf jaar.
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod (art. 50 N.Sw.): Ontzeggen van het recht om in een bepaald gebied te wonen, verblijven of zich op te houden, of contact te hebben met bepaalde personen. Duur van één tot twintig jaar.
* Veroordeling bij schuldigverklaring (art. 51 N.Sw.): De lichtste straf, waarbij de feiten als gering van ernst worden beschouwd.
> **Let op:** De invoering van de verlengde opvolging vervangt de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS) vanaf 1 januari 2035.
### 1.7 Vermogensstraffen
Vermogensstraffen zijn gericht op het aantasten van de financiële belangen van de dader.
* **Geldboete (art. 52 N.Sw.):** Kan zowel als hoofdstraf (niveau 1) als bijkomende straf worden opgelegd. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht van de beklaagde en kan de boete matigen of toestaan in schijven te betalen.
* **Verbeurdverklaring (art. 53 N.Sw.):** Ontneming van eigendom door de staat van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, gediend hebben bij het plegen ervan, eruit zijn ontstaan, of vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen. Kan als hoofdstraf (niveau 1) of bijkomende straf worden uitgesproken. Matiging is mogelijk om onredelijk zware bestraffing te voorkomen.
* **Verruimde verbeurdverklaring (art. 54 N.Sw.):** Een meer verstrekkende vorm van verbeurdverklaring, gericht op vermogensvoordelen verkregen uit specifieke (meestal economische) misdrijven, ongeacht de oorsprong van de gelden.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel (art. 55 N.Sw.):** Specifieke vorm van vermogensontneming.
### 1.8 Straffen voor rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen eveneens gestraft worden. De straffen voor rechtspersonen verschillen van die voor natuurlijke personen en omvatten onder andere:
* Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (vergelijkbaar met de werkstraf voor natuurlijke personen)
* Probatiestraf (met vergelijkbare voorwaarden als voor natuurlijke personen)
Voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel de veroordeling bij schuldigverklaring worden uitgesproken.
### 1.9 Ongewenste neveneffecten van strafoplegging
Bij het opleggen van een straf, met name vrijheidsbenemende straffen, is het cruciaal om rekening te houden met ongewenste neveneffecten. Deze kunnen zowel de veroordeelde als zijn omgeving treffen, zoals detentieschade (alle nadelige gevolgen van detentie), financiële of economische impact van vermogensstraffen, of de impact van een strafblad op de levensloop. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter, bij afwezigheid van zulke neveneffecten of bij een zeer beperkte ernst van het feit, besluiten geen straf op te leggen om deze neveneffecten te vermijden.
---
# Algemene beginselen van strafoplegging
Het opleggen van een straf is het sluitstuk van de strafrechtelijke interventie en heeft als doel de maatschappelijke orde te herstellen en de dader te re-integreren.
## 1. Doelen van strafoplegging
De wetgever reikt met het Nieuwe Strafwetboek richtlijnen aan voor de rechter bij de keuze en de maat van de straf. De nagestreefde doelen zijn:
1. **Uiting geven aan maatschappelijke afkeuring:** De straf weerspiegelt de afkeuring van de samenleving ten aanzien van het strafbare gedrag.
2. **Herstel van maatschappelijk evenwicht en schade:** De straf beoogt het herstel van de door het misdrijf verstoorde orde en de door het misdrijf veroorzaakte schade te bevorderen.
3. **Maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader:** De straf moet bijdragen aan de verbetering van de dader en diens terugkeer in de samenleving.
4. **Bescherming van de maatschappij:** De straf dient ter preventie van nieuwe strafbare feiten, zowel door de individuele afschrikking van de dader als door algemene preventie.
### 1.1 Proportionaliteit en neveneffecten
De rechter moet binnen de wettelijke grenzen streven naar een **rechtvaardige proportionaliteit** tussen het misdrijf en de straf. Voordat een straf wordt opgelegd, dient de rechter niet alleen de bovengenoemde doelen in overweging te nemen, maar ook de **ongewenste neveneffecten** van de straf te beoordelen. Dit betreft de mogelijke gevolgen voor de rechtstreeks betrokkenen, hun omgeving en de samenleving als geheel.
> **Tip:** Bij het beoordelen van mogelijke straffen, zoals detentieschade bij vrijheidsbeneming of financiële impact bij vermogensstraffen, is het essentieel om de impact op de dader en diens sociale omgeving mee te nemen in de besluitvorming.
## 2. Kenmerken van een straf
Er is geen wettelijke definitie van het begrip "straf", maar de rechtspraak en de wetgever hanteren bepaalde kenmerken om een sanctie als straf te beschouwen. Een straf gaat altijd gepaard met waarborgen, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de rechten van de verdediging.
Vier kernmerken van een straf zijn:
* **Wettelijk:** Straf kan enkel worden opgelegd op basis van de wet, conform het legaliteitsbeginsel (art. 1 Nieuw Sw.).
* **Rechterlijk:** De straf wordt opgelegd door een rechter. Sancties opgelegd door andere organen, zoals GAS-boetes of minnelijke schikkingen, vallen hier buiten.
* **Persoonlijk:** Enkel de dader of deelnemer kan gestraft worden voor eigen daden. Er kan geen verantwoordelijkheid worden genomen voor de daden van anderen.
* **Individueel:** Elke dader of deelnemer krijgt een eigen, individueel bepaalde straf, rekening houdend met de specifieke omstandigheden.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert eigen criteria om een sanctie als straf te beschouwen, die ook door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie worden gevolgd:
1. **Interne kwalificatie:** Hoe de sanctie wordt aangeduid in het nationale recht.
2. **Toepassingsgebied verbodsbepaling – aard van de inbreuk:** De aard van de overtreding die aan de basis ligt van de sanctie.
3. **Aard en intensiteit van de sanctie:** De zwaarte en de gevolgen van de opgelegde sanctie.
## 3. Straftoemeting: strafniveaus en verzachtende omstandigheden
Het Nieuwe Strafwetboek voorziet in acht strafniveaus voor hoofdstraffen, die de ernst van het misdrijf weerspiegelen.
* **Strafniveaus 2 tot 7:** Gevarieerde niveaus afhankelijk van de ernst.
Overtredingen worden niet meer afzonderlijk gecategoriseerd, maar vallen onder de strafniveaus. De voormalige "correctionalisering" en "contraventionalisering" (denaturatie) zijn afgeschaft door de invoering van deze vaste strafniveaus.
### 3.1 Verzachtende omstandigheden
De **aanneming van verzachtende omstandigheden** door de rechter biedt de mogelijkheid om de straf te vervangen door een straf van een lager niveau. Dit geeft de rechter de flexibiliteit om rekening te houden met individuele factoren die de schuld of verantwoordelijkheid van de dader verminderen.
> **Tip:** Het is cruciaal om een duidelijk onderscheid te maken tussen verzachtende omstandigheden en verzwarende bestanddelen of factoren. Verzwarende bestanddelen leiden tot een stijging van het strafniveau, terwijl verzachtende omstandigheden juist een verlaging van het niveau mogelijk maken.
## 4. Soorten hoofdstraffen en bijkomende straffen
Het Nieuwe Strafwetboek kent een reeks hoofdstraffen en bijkomende straffen die zelfstandig of ter aanvulling van een hoofdstraf kunnen worden opgelegd.
### 4.1 Hoofdstraffen
Hoofdstraffen zijn straffen die de rechter zelfstandig kan opleggen, zonder koppeling aan een andere straf. Ze omvatten onder andere:
* **Vrijheidsbenemende hoofdstraffen:**
* Gevangenisstraf
* Behandeling onder vrijheidsberoving
* Straf onder elektronisch toezicht
* Probatiestraf
* Werkstraf
* **Vermogensstraffen:**
* Verbeurdverklaring
* Verruimde verbeurdverklaring
* Geldstraf op basis van voordeel
* **Veroordeling bij schuldigverklaring**
#### 4.1.1 Vrijheidsbenemende straffen
* **Gevangenisstraf:** Vrijheidsberoving van een persoon voor een door de rechter bepaalde termijn, met een minimum van zes maanden en een maximum van levenslang. Voorlopige hechtenis wordt toegerekend op de duur van de straf.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Een straf voor daders met een psychiatrische aandoening die geen gevaar voor zichzelf vormen, maar wel voor anderen. De straf omvat een behandeling en vrijheidsberoving. Deze straf is voorzien vanaf 1 januari 2035.
#### 4.1.2 Vrijheidsbeperkende straffen
* **Straf onder elektronisch toezicht:** De veroordeelde moet zich op een bepaald adres bevinden, met controle via elektronische middelen. De duur varieert van minstens één maand tot maximaal één jaar.
* **Probatiestraf:** De veroordeelde moet algemene en bijzondere voorwaarden naleven gedurende een door de rechter bepaalde termijn. De duur varieert van minstens zes maanden tot maximaal twee jaar.
* **Werkstraf:** Kosteloos verrichten van arbeid tijdens vrije tijd, met een duur van minstens twintig uren tot maximaal driehonderd uren, afhankelijk van het strafniveau.
* **Verlengde opvolging:** De verplichting om na afloop van een vrijheidsstraf voorwaarden na te leven ter aanpakking van problemen en vermijding van recidive. Deze straf is voorzien vanaf 1 januari 2035.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten:** Het recht om bepaalde rechten uit te oefenen wordt ontzegd, met een duur variërend van vijf jaar tot levenslang.
* **Beroepsverbod:** De veroordeelde wordt verboden zijn beroep uit te oefenen indien hij daarvan ernstig misbruik heeft gemaakt. De duur varieert van één tot vijf jaar.
* **Verval van het recht tot sturen:** Een ontzegging van het recht om een motorrijtuig te besturen, met een duur van minstens zes maanden tot maximaal vijf jaar.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod:** Een ontzegging van het recht om in een bepaald gebied te wonen of zich op te houden, of contact te hebben met bepaalde personen. De duur varieert van één tot twintig jaar.
#### 4.1.3 Vermogensstraffen
* **Geldboete:** Een betaling van een geldsom aan de staat, die kan worden opgelegd als hoofdstraf of bijkomende straf. De hoogte van de geldboete is afhankelijk van het strafniveau. De rechter kan rekening houden met de financiële draagkracht van de veroordeelde.
* **Verbeurdverklaring:** Ontneming van eigendomsrecht van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, ermee hebben gediend, of die uit het misdrijf zijn ontstaan, evenals vermogensvoordelen.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, goederen en waarden die in het vermogen van een persoon worden gevonden, zelfs buiten België, indien deze persoon schuldig bevonden is aan specifieke, financieel gewin opleverende misdrijven.
* **Geldstraf op basis van voordeel:** Een geldstraf die gelijk is aan het verwachte of behaalde voordeel uit het misdrijf.
#### 4.1.4 Veroordeling bij schuldigverklaring
Dit is de minst zware straf, waarbij de rechter de feiten bewezen verklaart en de beklaagde schuldig, zonder een andere straf op te leggen (met uitzondering van verbeurdverklaring). Dit is enkel mogelijk voor misdrijven van niveau 1 of 2, wanneer de feiten van geringe ernst zijn of de tijd sinds het plegen van het misdrijf de oplegging van een andere straf niet opportuun maakt.
### 4.2 Bijkomende straffen
Bijkomende straffen worden bovenop een hoofdstraf opgelegd, tenzij de wet anders bepaalt. Ze worden uitgesproken in de door de wet bepaalde gevallen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere:
> **Tip:** Let goed op de specifieke bepalingen in het Nieuwe Strafwetboek en in bijzondere strafwetten die de oplegging van hoofd- en bijkomende straffen regelen.
## 5. Strafoplegging voor rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen ook strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. Het Nieuwe Strafwetboek voorziet in een rechtstreekse sanctieregeling voor rechtspersonen, met specifieke hoofd- en bijkomende straffen. Enkel voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen geldt een beperking tot een veroordeling bij schuldigverklaring.
### 5.1 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
De hoofdstraffen voor rechtspersonen omvatten onder meer:
* Geldboete (geen conversiesysteem meer)
* Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
### 5.2 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
De bijkomende straffen voor rechtspersonen zijn onder meer:
* Verboden om een activiteit uit te oefenen
> **Let op:** Voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel de veroordeling bij schuldigverklaring worden uitgesproken.
---
## Algemene beginselen van strafoplegging
Het opleggen van een straf is een cruciaal onderdeel van het strafrechtelijk proces, dat gericht is op het bewerkstelligen van maatschappelijke doelen en het waarborgen van een rechtvaardige uitkomst.
### 1. Doelen van strafoplegging
Het Nieuwe Strafwetboek (N.Sw.) biedt richtlijnen voor de rechter bij de keuze en afmeting van straffen, waarbij de volgende doelen centraal staan:
* **1.1 Maatschappelijke afkeuring:** Het uiten van maatschappelijke afkeuring ten aanzien van de overtreding van de strafwet. Dit signaleert dat bepaald gedrag onacceptabel is binnen de samenleving.
* **1.2 Herstel van maatschappelijk evenwicht:** Het bevorderen van het herstel van het maatschappelijk evenwicht en van de door het misdrijf veroorzaakte schade. Dit kan zowel op immateriële als materiële wijze plaatsvinden.
* **1.3 Rehabilitatie en re-integratie:** Het bevorderen van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader. Dit houdt in dat de dader wordt ondersteund om weer een constructieve rol in de samenleving op te nemen.
* **1.4 Bescherming van de maatschappij:** Het beschermen van de maatschappij tegen strafbare feiten en potentiële daders. Dit kan door middel van straffen die preventief werken of die de mogelijkheid van recidive beperken.
#### 1.4.1 Proportionaliteit en neveneffecten
Bij de beoordeling van straffen streeft de rechter naar een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf. Echter, naast deze doelen dient de rechter ook rekening te houden met de ongewenste neveneffecten van de straf. Dit betreft de mogelijke nadelige gevolgen van de straf voor de rechtstreeks betrokken personen, hun omgeving en de samenleving als geheel.
> **Tip:** De gevangenisstraf wordt beschouwd als het *ultimum remedium*, de laatst te overwegen straf. Dit benadrukt het belang van het overwegen van alternatieven en de proportionaliteit.
### 2. Kenmerken van een straf
Een straf heeft vier essentiële kenmerken:
* **2.1 Wettelijk:** Straf moet gebaseerd zijn op de wet, conform het legaliteitsbeginsel (art. 1 N.Sw.). Dit garandeert rechtszekerheid.
* **2.2 Rechterlijk:** Enkel de rechter kan een straf opleggen. Dit sluit sancties van bestuursrechtelijke aard (zoals GAS-boetes) of tuchtorgaan (zoals universiteiten of beroepsorden) uit als zijnde straffen in de zin van het strafrecht.
* **2.3 Persoonlijk:** Straf is persoonlijk en kan niet worden opgelegd voor de daden van anderen. Alleen de daders of deelnemers aan het misdrijf zijn strafbaar.
* **2.4 Individueel:** Elke dader of deelnemer ontvangt een eigen, individueel bepaalde straf, afgestemd op zijn of haar specifieke situatie.
#### 2.4.1 Criteria van het EHRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert eigen criteria om een sanctie als 'straf' te beschouwen. Deze criteria worden gevolgd door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie en omvatten:
1. De interne kwalificatie van de sanctie.
2. Het toepassingsgebied van de verbodsbepaling en de aard van de inbreuk.
3. De aard en intensiteit van de opgelegde sanctie.
> **Tip:** De criteria van het EHRM helpen te bepalen of een sanctie als 'straf' in de zin van het EVRM kan worden beschouwd, wat van belang is voor de waarborgen die daaraan verbonden zijn (zoals het recht op een eerlijk proces conform art. 6 EVRM).
### 3. Strafniveaus en strafoplegging in het Nieuw Strafwetboek
Het Nieuw Strafwetboek (N.Sw.) categoriseert hoofdstraffen volgens acht strafniveaus, waarbij niveau 8 de ernstigste misdrijven omvat en niveau 1 de misdrijven van geringe ernst. Dit systeem vervangt het vroegere onderscheid tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen.
#### 3.1 Hoofdstraffen per niveau
De strafniveaus, zoals vastgelegd in artikel 36 N.Sw. voor natuurlijke personen en artikel 38 N.Sw. voor rechtspersonen, bepalen de mogelijke hoofdstraffen:
* **Niveau 8:** Levenslange gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan achttien tot maximaal twintig jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 4.000.000 euro tot maximaal 5.760.000 euro.
* **Niveau 7:** Gevangenisstraf van meer dan twintig tot maximaal dertig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zestien tot maximaal achttien jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 1.600.000 euro tot maximaal 4.000.000 euro.
* **Niveau 6:** Gevangenisstraf van meer dan vijftien tot maximaal twintig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan elf tot maximaal zestien jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 1.200.000 euro tot maximaal 1.600.000 euro.
* **Niveau 5:** Gevangenisstraf van meer dan tien tot maximaal vijftien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zes tot maximaal elf jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 800.000 euro tot maximaal 1.200.000 euro.
* **Niveau 4:** Gevangenisstraf van meer dan vijf tot maximaal tien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan vier tot maximaal zes jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 600.000 euro tot maximaal 800.000 euro.
* **Niveau 3:** Gevangenisstraf van meer dan drie tot maximaal vijf jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan twee tot maximaal vier jaar. Voor rechtspersonen een geldboete van meer dan 360.000 euro tot maximaal 600.000 euro.
* **Niveau 2:**
* Natuurlijke personen: Gevangenisstraf van zes maanden tot maximaal drie jaar; behandeling onder vrijheidsberoving van zes maanden tot maximaal twee jaar; straf onder elektronisch toezicht van een maand tot maximaal een jaar; werkstraf van meer dan honderdtwintig uur tot maximaal driehonderd uur; probatiestraf van meer dan twaalf maanden tot maximaal twee jaar; veroordeling bij schuldigverklaring.
* Rechtspersonen: Geldboete van meer dan 20.000 euro tot maximaal 360.000 euro; dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap, geraamd op een bedrag van meer dan 20.000 euro tot maximaal 360.000 euro; probatiestraf van meer dan twaalf maanden tot maximaal twee jaar; cumulatie van twee straffen van niveau 1; veroordeling bij schuldigverklaring.
* **Niveau 1:**
* Natuurlijke personen: Geldboete van 200 euro tot maximaal 20.000 euro; werkstraf van twintig uur tot maximaal honderdtwintig uur; probatiestraf van zes maanden tot maximaal twaalf maanden; verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring); geldstraf op basis van voordeel; veroordeling bij schuldigverklaring.
* Rechtspersonen: Geldboete van 200 euro tot maximaal 20.000 euro; dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap, geraamd op een bedrag van 200 euro tot maximaal 20.000 euro; probatiestraf van zes maanden tot maximaal twaalf maanden; verbod om een activiteit uit te oefenen gedurende één jaar tot tien jaar; verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring); geldstraf op basis van voordeel; sluiting van de inrichting; veroordeling bij schuldigverklaring.
#### 3.2 Verzachtende omstandigheden
Bij de aanneming van verzachtende omstandigheden kan de rechter de straf vervangen door een straf van een lager niveau. Dit principe geldt voor alle niveaus, met uitzondering van het geval waarin de straf van niveau 2 wordt vervangen door een straf van niveau 1.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen verzachtende omstandigheden (die leiden tot een lagere straf) en verzwarende bestanddelen of factoren (die leiden tot een hogere straf).
#### 3.3 Bijkomende straffen
Naast hoofdstraffen kunnen bijkomende straffen worden opgelegd, zoals vastgelegd in artikel 37 N.Sw. voor natuurlijke personen en artikel 39 N.Sw. voor rechtspersonen. Deze zijn facultatief of verplicht, afhankelijk van de wet, en nooit zonder hoofdstraf. De lijst in deze artikelen is niet limitatief. Bijkomende straffen kunnen ook ter vervanging van hoofdstraffen van niveau 1 worden opgelegd na toepassing van verzachtende omstandigheden.
#### 3.4 Specifieke strafvormen
Het N.Sw. introduceert diverse strafvormen, waaronder:
* **Gevangenisstraf:** Vrijheidsberoving van minstens zes maanden tot levenslang. Voorlopige hechtenis wordt op de strafduur aangerekend.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Een straf voor verminderd toerekeningsvatbare daders met een psychiatrische aandoening, gericht op behandeling en maatschappijbescherming. Deze straf is voorzien vanaf 01.01.2035.
* **Straf onder elektronisch toezicht:** Verplichting tot aanwezigheid op een bepaald adres, gecontroleerd via elektronische middelen. Deze straf kan worden opgelegd indien een straf van niveau 2 wordt overwogen.
* **Probatiestraf:** De veroordeelde moet algemene en bijzondere voorwaarden naleven gedurende een door de rechter bepaalde termijn. Deze straf kan worden opgelegd voor strafniveaus 1 en 2.
* **Werkstraf:** Kosteloos verrichten van arbeid tijdens vrije tijd, naast eventuele school- of beroepsactiviteiten. Dit is mogelijk voor strafniveaus 1 en 2.
* **Verlengde opvolging:** Verplichting om na afloop van een vrijheidsbenemende straf voorwaarden na te leven, ter aanpak van problematiek en vermijding van recidive. Dit is de opvolger van de Terbeschikkingstelling van de Strafuitvoeringsrechtbank (TBS).
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten:** Bijkomende straf die het recht op het uitoefenen van specifieke burgerlijke en politieke rechten ontneemt.
* **Beroepsverbod:** Verbod om het eigen beroep uit te oefenen indien daarvan ernstig misbruik is gemaakt om het misdrijf te plegen.
* **Verval van het recht tot sturen:** Opleggen van een verval van het rijbewijs indien een motorrijtuig gediend heeft bij het plegen van het misdrijf of voor de vlucht.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod:** Ontzeggen van het recht om in een bepaald gebied te wonen, verblijven, zich op te houden of contact te hebben met specifieke personen.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** De lichtste straf, waarbij de rechter de feiten van geringe ernst acht of de termijn sinds het misdrijf te lang is verstreken.
* **Geldboete:** Kan als hoofdstraf (niveau 1) of bijkomende straf worden opgelegd. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht van de veroordeelde.
* **Verbeurdverklaring:** Ontnemen van eigendomsrecht van de dader voor zaken die het voorwerp, instrument of product van het misdrijf uitmaken, of voor vermogensvoordelen verkregen uit het misdrijf.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** Een specifiek regime voor de ontneming van vermogensvoordelen bij bepaalde, ernstige misdrijven.
#### 3.5 Straffen voor rechtspersonen
Het Nieuwe Strafwetboek voorziet in een directe sanctieregeling voor rechtspersonen, met onder andere geldboetes, dienstverleningsstraffen, probatiestraffen en verboden op bepaalde activiteiten. Bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen enkel een veroordeling bij schuldigverklaring krijgen.
#### 3.6 Onderscheid met beveiligingsmaatregelen
Het is belangrijk om straffen te onderscheiden van beveiligingsmaatregelen. Beveiligingsmaatregelen, zoals de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (die grotendeels vervangen is door verlengde opvolging), zijn primair gericht op de bescherming van de maatschappij en hebben een ander doel dan straffen.
---
# Classificatie en aard van hoofd- en bijkomende straffen
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van de hoofd- en bijkomende straffen zoals die voorzien zijn in het Nieuwe Strafwetboek, met aandacht voor hun definities, toepassingsvoorwaarden en duur.
## 2. Classificatie en aard van hoofd- en bijkomende straffen
De toekenning van een straf is het sluitstuk van de strafrechtelijke interventie na een schuldigverklaring. Het Nieuwe Strafwetboek biedt richtlijnen voor de rechter bij de keuze en afmeting van straffen, met als doel maatschappelijke afkeuring te uiten, herstel te bevorderen, rehabilitatie te ondersteunen en de maatschappij te beschermen. De rechter zoekt daarbij naar een rechtvaardige proportionaliteit tussen misdrijf en straf en houdt rekening met ongewenste neveneffecten. De gevangenisstraf is de laatst te overwegen straf.
### 2.1 Begripsbepaling van een straf
Een 'straf' gaat gepaard met rechtswaarborgen, zoals voorzien in artikel 6 EVRM en de rechten van de verdediging. Vier kenmerken definiëren een straf:
* **Wettelijk:** Conform het legaliteitsbeginsel (art. 1 Nieuw Sw.).
* **Rechterlijk:** Opgelegd door een rechter, dus geen GAS-boetes, minnelijke schikkingen of tuchtsancties.
* **Persoonlijk:** Enkel voor de dader, niet voor andermans daden.
* **Individueel:** Elke dader krijgt een eigen, individueel bepaalde straf.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert criteria om een sanctie als straf te beschouwen: de interne kwalificatie, de aard van de inbreuk en de aard en intensiteit van de sanctie.
### 2.2 Straftoemeting: Strafniveaus en verzachtende omstandigheden
Het Nieuwe Strafwetboek onderscheidt acht strafniveaus voor misdrijven, waarbij niveau 8 de ernstigste en niveau 1 de minst ernstige misdrijven omvat.
#### 2.2.1 Strafniveaus en de koppeling met straffen
* **Strafniveau 8:** Levenslange gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan achttien tot ten hoogste twintig jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 7 tot 3.
* **Strafniveau 7:** Gevangenisstraf van meer dan twintig tot ten hoogste dertig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zestien tot ten hoogste achttien jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 6 tot 3.
* **Strafniveau 6:** Gevangenisstraf van meer dan vijftien tot ten hoogste twintig jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan elf tot ten hoogste zestien jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 5 tot 2.
* **Strafniveau 5:** Gevangenisstraf van meer dan tien tot ten hoogste vijftien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan zes tot ten hoogste elf jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 4 tot 2.
* **Strafniveau 4:** Gevangenisstraf van meer dan vijf tot ten hoogste tien jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan vier tot ten hoogste zes jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 3 of 2.
* **Strafniveau 3:** Gevangenisstraf van meer dan drie tot ten hoogste vijf jaar of behandeling onder vrijheidsberoving van meer dan twee tot ten hoogste vier jaar. Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 2 of 1.
* **Strafniveau 2:** Kan bestaan uit:
1. Gevangenisstraf van zes maanden tot ten hoogste drie jaar.
2. Behandeling onder vrijheidsberoving van zes maanden tot ten hoogste twee jaar.
3. Straf onder elektronisch toezicht van een maand tot ten hoogste een jaar.
4. Werkstraf van meer dan honderdtwintig uur tot ten hoogste driehonderd uur.
5. Probatiestraf van meer dan twaalf maanden tot ten hoogste twee jaar.
6. Veroordeling bij schuldigverklaring.
Bij verzachtende omstandigheden kan dit vervangen worden door straffen van niveau 1.
* **Strafniveau 1:** Kan bestaan uit:
1. Geldboete van tweehonderd euro tot ten hoogste twintigduizend euro.
2. Werkstraf van twintig uur tot ten hoogste honderdtwintig uur.
3. Probatiestraf van zes maanden tot ten hoogste twaalf maanden.
4. Verbeurdverklaring, met inbegrip van de verruimde verbeurdverklaring.
5. Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.
Indien de wet een bijkomende straf voorziet, kan de rechter deze als hoofdstraf opleggen bij verzachtende omstandigheden.
#### 2.2.2 Verzachtende omstandigheden vs. verzwarende bestanddelen
* **Verzachtende omstandigheden:** Geven de rechter de mogelijkheid om een straf op een lager niveau te leggen. De rechter heeft hierbij veel vrijheid.
* **Verzwarende bestanddelen:** Leiden tot een hogere strafmaat of een hoger strafniveau.
* **Verschoningsgrond:** Een wettelijk bepaalde grond die leidt tot een lagere strafmaat, vergelijkbaar met verzachtende omstandigheden.
Het Nieuwe Strafwetboek schaft de denaturatie ('correctionalisering' of 'contraventionalisering') af, waarbij misdaden vroeger als wanbedrijven werden behandeld. Nu worden de strafniveaus strikt toegepast, met verzachtende omstandigheden als middel om lager te straffen.
### 2.3 Hoofdstraffen
Hoofdstraffen zijn straffen die zelfstandig kunnen worden opgelegd, zonder koppeling aan een andere hoofdstraf.
#### 2.3.1 Hoofdstraffen voor natuurlijke personen
* **Vrijheidsbenemende hoofdstraffen (ultimum remedium):**
* **Gevangenisstraf** (art. 41 Nieuw Sw.): Vrijheidsberoving voor een door de rechter bepaalde termijn. De duur is minimaal zes maanden en maximaal levenslang. Voorlopige hechtenis wordt afgetrokken van de duur.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving** (art. 42 Nieuw Sw.): Een mengvorm van internering en gevangenisstraf voor personen met een psychiatrische aandoening die een gevaar vormen, maar waarbij het oordeelsvermogen niet volledig is aangetast. De duur varieert van zes maanden tot twintig jaar. Vereist een deskundigenadvies en kan enkel worden opgelegd als minder ingrijpende straffen niet volstaan. Treedt in werking vanaf 1 januari 2035.
* **Vrijheidsbeperkende hoofdstraffen:**
* **Straf onder elektronisch toezicht** (art. 43 Nieuw Sw.): Verplichting tot aanwezigheid op een bepaald adres, met controle via elektronische middelen. Duur varieert van één maand tot een jaar. Vereist instemming van de beklaagde.
* **Probatiestraf** (art. 44 Nieuw Sw.): Verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een bepaalde termijn. Duur varieert van zes maanden tot twee jaar, afhankelijk van het strafniveau. Verplichte sociale begeleiding voor natuurlijke personen.
* **Werkstraf** (art. 45 Nieuw Sw.): Kosteloos verrichten van arbeid gedurende de vrije tijd. Duur varieert van twintig uur tot driehonderd uur, afhankelijk van het strafniveau.
* **Verlengde opvolging** (art. 46 Nieuw Sw.): Verplichting om na de vrijheidsstraf voorwaarden na te leven gericht op aanpak van problematiek en recidivepreventie. Duur varieert van vijf tot vijftien jaar, afhankelijk van het strafniveau. Voorheen gekend als terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS).
* **Vrijheidsbenemende en -beperkende bijkomende hoofdstraffen:**
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten** (art. 47 Nieuw Sw.): Berooft de veroordeelde van het recht bepaalde rechten uit te oefenen, zoals het recht verkozen te worden of ambten te vervullen. Kan levenslang zijn bij strafniveau 8.
* **Beroepsverbod** (art. 48 Nieuw Sw.): Verbiedt de uitoefening van het beroep indien daarvan ernstig misbruik is gemaakt om het misdrijf te plegen. Duur varieert van één tot vijf jaar.
* **Verval van het recht tot sturen** (art. 49 Nieuw Sw.): Opleggen van een rijverbod indien een motorrijtuig gediend heeft bij het plegen van het misdrijf of de vlucht. Duur varieert van zes maanden tot vijf jaar.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod** (art. 50 Nieuw Sw.): Verbiedt het wonen, verblijven of het hebben van contact met bepaalde personen of in bepaalde gebieden. Duur varieert van één tot twintig jaar.
* **Geld- en vermogensstraffen:**
* **Veroordeling bij schuldigverklaring** (art. 51 Nieuw Sw.): De lichtste straf, waarbij de rechter de feiten bewezen verklaart en de beklaagde schuldig acht, zonder verdere straf. Enkel voor feiten van geringe ernst of na lange procedureduur.
* **Geldboete** (art. 52 Nieuw Sw.): Kan als hoofd- of bijkomende straf worden opgelegd. Bedragen variëren afhankelijk van het strafniveau. De rechter houdt rekening met financiële draagkracht en kan afwijken van het wettelijk minimum.
* **Verbeurdverklaring** (art. 53 Nieuw Sw.): Ontnemen van eigendom van zaken die het voorwerp, het instrument of het product van het misdrijf uitmaken, alsook vermogensvoordelen verkregen uit het misdrijf.
* **Verruimde verbeurdverklaring** (art. 54 Nieuw Sw.): Maakt het mogelijk om vermogensvoordelen te verbeuren die verkregen zijn uit specifieke (vooral economische) misdrijven, zelfs indien de goederen niet meer in het bezit van de dader zijn.
#### 2.3.2 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
Het Nieuwe Strafwetboek voorziet een directe sanctieregeling voor rechtspersonen, met onderscheidende hoofdstraffen:
* **Geldboete:** Zonder conversiesysteem.
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap** (art. 56 Nieuw Sw.): Vergelijkbaar met de werkstraf voor natuurlijke personen.
* **Probatiestraf:** Met gelijkaardige voorwaarden als voor natuurlijke personen.
Sommige publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen enkel veroordeeld worden bij schuldigverklaring (art. 40 Nieuw Sw.).
### 2.4 Bijkomende straffen
Bijkomende straffen worden altijd toegevoegd aan een opgelegde hoofdstraf en kunnen nooit zelfstandig worden opgelegd, tenzij de wet anders bepaalt.
#### 2.4.1 Bijkomende straffen voor natuurlijke personen
Volgens artikel 37 Nieuw Sw. zijn dit onder meer:
* Verlengde opvolging.
* Geldboete.
* Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring.
* Geldstraf op basis van voordeel.
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten.
* Beroepsverbod.
* Bekendmaking van de beslissing.
* Sluiting van de inrichting.
* Verval van het recht tot sturen.
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod.
Een bijkomende straf kan bij verzachtende omstandigheden de hoofdstraf van niveau 1 vervangen.
#### 2.4.2 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
Volgens artikel 39 Nieuw Sw. zijn dit onder meer:
* Verbod op uitoefenen van bepaalde activiteiten.
Ook hier kan een bijkomende straf bij verzachtende omstandigheden de hoofdstraf van niveau 1 vervangen.
### 2.5 Specifieke straffen en hun kenmerken
* **Gevangenisstraf** (art. 41 Nieuw Sw.): Duur berekend in uren (24 uur/dag), dagen (30 dagen/maand) of dagen (365 dagen/jaar). Voorlopige hechtenis wordt afgetrokken.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving** (art. 42 Nieuw Sw.): Vereist psychiatrische aandoening die gevaar veroorzaakt maar oordeelsvermogen niet tenietdoet. Moet causaal verband hebben met het misdrijf. Duur van zes maanden tot twintig jaar. Treedt in werking vanaf 01.01.2035.
* **Straf onder elektronisch toezicht** (art. 43 Nieuw Sw.): Minimaal één maand, maximaal één jaar. Vereist instemming van de beklaagde.
* **Probatiestraf** (art. 44 Nieuw Sw.): Duur varieert van zes maanden tot twee jaar, afhankelijk van het strafniveau. Verplichte sociale begeleiding.
* **Werkstraf** (art. 45 Nieuw Sw.): Minimaal twintig uur, maximaal driehonderd uur.
* **Verlengde opvolging** (art. 46 Nieuw Sw.): Minimaal vijf jaar, maximaal vijftien jaar. Oplegging is verplicht onder bepaalde voorwaarden. Treedt in werking vanaf 01.01.2035.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten** (art. 47 Nieuw Sw.): Duur van vijf jaar tot levenslang, afhankelijk van het strafniveau. Verlengd met de duur van de vrijheidsberoving (m.u.v. elektronisch toezicht en invrijheidstelling).
* **Beroepsverbod** (art. 48 Nieuw Sw.): Duur van één tot vijf jaar. Kan als hoofdstraf van niveau 1 of bijkomende straf worden opgelegd.
* **Verval van het recht tot sturen** (art. 49 Nieuw Sw.): Duur van zes maanden tot vijf jaar.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod** (art. 50 Nieuw Sw.): Duur van één jaar tot twintig jaar.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring** (art. 51 Nieuw Sw.): Enkel mogelijk voor misdrijven van niveau 1 of 2, bij geringe ernst of te lange procedureduur.
* **Geldboete** (art. 52 Nieuw Sw.): Als hoofdstraf bij niveau 1, als bijkomende straf bij niveaus 2 tot 8. Bedragen variëren.
* **Verbeurdverklaring** (art. 53 Nieuw Sw.): Verplicht uit te spreken bij bewezenverklaring van het misdrijf. Gaat over zaken gebruikt, voortgekomen uit of verkregen door het misdrijf.
* **Verruimde verbeurdverklaring** (art. 54 Nieuw Sw.): Specifiek voor financiële voordelen verkregen uit bepaalde, veelal economische, misdrijven.
### 2.6 Onderscheid tussen straffen
* **Hoofdstraffen** kunnen zelfstandig worden opgelegd.
* **Bijkomende straffen** worden steeds samen met een hoofdstraf opgelegd.
* **Strafniveaus** geven de ernst van het misdrijf aan en bepalen de mogelijke hoofdstraffen.
* **Verzachtende omstandigheden** maken het mogelijk om op een lager strafniveau te straffen.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de strafniveaus en de concrete straffen die daaronder vallen. Let goed op de minimale en maximale duur van elke straf en de specifieke voorwaarden voor oplegging.
> **Tip:** Onderscheid de 'hoofdstraffen' van de 'bijkomende straffen' en onthoud dat bijkomende straffen nooit zonder hoofdstraf kunnen worden opgelegd (tenzij de wet expliciet anders bepaalt, bijvoorbeeld bij niveau 1 straffen waar een bijkomende straf als hoofdstraf kan dienen).
> **Tip:** Bestudeer de specifieke toepassingsvoorwaarden voor vrijheidsberovende straffen zoals de 'behandeling onder vrijheidsberoving' en 'verlengde opvolging', aangezien deze nog niet volledig in werking zijn getreden en een specifieke expertise vereisen.
---
Hier is een gedetailleerd studieonderdeel over de classificatie en aard van hoofd- en bijkomende straffen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
Dit deel van het studieonderdeel behandelt de verschillende soorten hoofd- en bijkomende straffen die het Nieuwe Strafwetboek kent, met aandacht voor hun definitie, toepassingsvoorwaarden en duur.
### 2.1 Algemene beginselen van strafoplegging
De oplegging van een straf, die gepaard gaat met een veroordeling, vormt het sluitstuk van de strafrechtelijke interventie, afgezien van de uitvoeringsfase. De schuldigverklaring erkent strafbaar gedrag en verantwoordelijkheid, maar heeft buiten een symbolische of morele betekenis geen tastbaar gevolg. Dit wordt bereikt via de strafoplegging, het opleggen van maatregelen en eventuele burgerlijke schadevergoeding.
Bij de keuze van de straf en het bepalen van de strafmaat streeft de rechter de volgende doelen na:
1. Uiting geven aan maatschappelijke afkeuring ten aanzien van de overtreding van de strafwet.
2. Bevorderen van het herstel van het maatschappelijk evenwicht en het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade.
3. Bevorderen van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader.
4. Beschermen van de maatschappij.
Binnen de wettelijke grenzen zoekt de rechter naar een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf. Ongewenste neveneffecten voor direct betrokkenen, hun omgeving en de samenleving moeten eveneens in overweging worden genomen. De gevangenisstraf wordt beschouwd als de laatst te overwegen straf.
#### 2.1.1 Kenmerken van een straf
Een 'straf' gaat gepaard met specifieke waarborgen, waaronder de waarborgen van artikel 6 EVRM en de rechten van de verdediging. Er zijn vier kenmerken die een sanctie als straf kwalificeren:
* **Wettelijk:** De straf moet voorzien zijn bij wet, conform het legaliteitsbeginsel (artikel 1 Nieuw Sw.).
* **Rechterlijk:** De straf moet door een rechter worden opgelegd. Dit sluit GAS-boetes, minnelijke schikkingen of sancties opgelegd door tuchtorganen uit.
* **Persoonlijk:** Men is enkel verantwoordelijk voor eigen daden. Straf is niet van toepassing voor andermans daden, tenzij men dader of deelnemer is.
* **Individueel:** Elke dader of deelnemer krijgt een eigen, individueel bepaalde straf.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert eigen criteria om een sanctie als straf te beschouwen, gevolgd door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie:
1. Interne kwalificatie van de sanctie.
2. Toepassingsgebied van de verbodsbepaling en de aard van de inbreuk.
3. Aard en intensiteit van de sanctie.
#### 2.1.2 Het oude versus het nieuwe strafwetboek
Het oude strafwetboek maakte een onderscheid tussen drie soorten straffen: criminele straffen (misdaden), correctionele straffen (wanbedrijven) en politiestraffen (overtredingen). Het Nieuwe Strafwetboek kent enkel nog het begrip 'misdrijven' en hanteert een systeem van acht strafniveaus voor hoofdstraffen, waarbij overtredingen als categorie zijn opgeheven. Er is geen sprake meer van 'correctionalisering' of 'contraventionalisering' (denaturatie) van strafbare feiten.
### 2.2 Hoofdstraffen
Hoofdstraffen zijn straffen die zelfstandig, dus zonder andere straf, door de rechter kunnen worden opgelegd. Het Nieuwe Strafwetboek onderscheidt acht strafniveaus voor hoofdstraffen, waarbij niveau 8 betrekking heeft op uitzonderlijk ernstige misdrijven en niveau 1 op misdrijven van geringe ernst.
#### 2.2.1 Vrijheidsbenemende hoofdstraffen
Vrijheidsbenemende straffen worden beschouwd als een *ultimum remedium* (artikel 27 Nieuw Sw.).
* **Gevangenisstraf (art. 41 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Vrijheidsberoving van een persoon voor een door de rechter bepaalde termijn, conform wettelijke regels.
* Duur: Minimaal zes maanden tot maximaal levenslang. Een dag gevangenisstraf is vierentwintig uur; een maand is dertig dagen; een jaar is driehonderdvijfenzestig dagen.
* Toerekening: Elke hechtenis of voorlopige plaatsingsmaatregel die vóór de definitieve veroordeling is ondergaan, wordt afgetrokken van de duur van de nog uit te voeren gevangenisstraffen.
* Locatie: Gevangenen verblijven in door de Koning aangewezen inrichtingen.
* Verschil met Oud Sw.: Het oude recht maakte een onderscheid tussen gevangenisstraf (correctioneel) en opsluiting (crimineel). Het Nieuwe Strafwetboek kent enkel nog de gevangenisstraf.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving (art. 42 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Een nieuwe vrijheidsbenemende straf, een mengvorm van internering en gevangenisstraf, gericht op verminderd toerekeningsvatbare daders met een psychiatrische aandoening die een gevaar vormen voor anderen. De straf moet mede het gevolg zijn van de aandoening.
* Toepassingsvoorwaarden:
* De psychiatrische aandoening is niet dermate ernstig dat het oordeelsvermogen of de controle over daden teniet wordt gedaan, maar vormt wel een gevaar.
* Het misdrijf is mede het gevolg van de psychiatrische aandoening.
* Minder ingrijpende straffen of maatregelen zijn onvoldoende.
* Een gemotiveerd deskundigenadvies is vereist (met recht op tegenspraak).
* Duur: Minimaal zes maanden tot maximaal twintig jaar.
* Vervangende straf: Er wordt een vervangende gevangenisstraf opgelegd die niet lager kan zijn dan de duur van de behandeling.
* Inwerkingtreding: Vooralsnog niet van kracht (vanaf 1 januari 2035), wegens gebrek aan capaciteit en middelen.
#### 2.2.2 Vrijheidsbeperkende hoofdstraffen
* **Straf onder elektronisch toezicht (art. 43 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De verplichting voor de veroordeelde om op een bepaald adres aanwezig te zijn, met gecontroleerde verplaatsingen en activiteiten, middels elektronische middelen.
* Duur: Minimaal één maand tot maximaal één jaar.
* Voorwaarden: De veroordeelde dient in te stemmen. Er zijn algemene voorwaarden (geen misdrijven plegen, vast adres hebben, gevolg geven aan oproepingen) en eventuele bijzondere, geïndividualiseerde voorwaarden.
* Vervangende straf: Een gevangenisstraf van dezelfde duur als de straf onder elektronisch toezicht.
* *Tip:* De instemming van de veroordeelde is cruciaal.
* **Probatiestraf (art. 44 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn.
* Duur: Niveau 2: meer dan twaalf maanden tot maximaal twee jaar. Niveau 1: minstens zes maanden tot maximaal twaalf maanden.
* Vervangende straf: Een geldboete of gevangenisstraf.
* Begeleiding: Verplichte sociale begeleiding door de bevoegde dienst van de gemeenschappen voor natuurlijke personen.
* *Tip:* Deze straf richt zich op gedragsverandering en re-integratie.
* **Werkstraf (art. 45 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Het kosteloos verrichten van arbeid tijdens vrije tijd, naast eventuele school- of beroepsactiviteiten, bij openbare diensten of erkende verenigingen.
* Duur: Niveau 2: meer dan honderdtwintig uren tot maximaal driehonderd uren. Niveau 1: minstens twintig uren tot maximaal honderdtwintig uren.
* *Tip:* Dit type straf is vaak geschikt voor personen met een gebrek aan discipline.
* **Verlengde opvolging (art. 46 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De verplichting om na afloop van een vrijheidsbenemende straf voorwaarden na te leven, gericht op het aanpakken van problematiek en het vermijden van recidive.
* Duur: Maximaal vijf jaar (niveau 3), maximaal tien jaar (niveau 4), maximaal vijftien jaar (niveaus 5, 6, 7, 8). Bij verplichte verlengde opvolging is de minimumduur vijf jaar.
* Voorwaarden: Kan verplicht of facultatief worden opgelegd, na advies van een deskundige in het facultatieve geval.
* Inwerkingtreding: Vooralsnog niet van kracht (vanaf 1 januari 2035). Tot dan blijft de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS) van toepassing.
* *Tip:* Dit is een nieuwe straf die de bestaande TBS-maatregel vervangt.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (art. 47 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De gehele of gedeeltelijke ontzegging van het recht om bepaalde burgerlijke en politieke rechten uit te oefenen.
* Voorbeelden van rechten: recht om openbare ambten te vervullen, verkozen te worden, gezworene of deskundige te zijn, wapens te dragen, te dienen in het leger.
* Duur: Verplicht bij niveau 8 (levenslang). Facultatief bij niveau 7 (twintig jaar) en niveaus 2 tot 6 (vijf tot tien jaar). De termijn wordt verlengd met de duur van de vrijheidsberoving (uitgezonderd elektronisch toezicht en voorwaardelijke/voorlopige invrijheidstelling).
* *Tip:* Deze straf tast de burgerlijke en politieke participatie van de veroordeelde aan.
* **Beroepsverbod (art. 48 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De rechter kan de veroordeelde verbieden zijn beroep uit te oefenen indien hij er ernstig misbruik van heeft gemaakt om het misdrijf te plegen.
* Duur: Minimaal één jaar tot maximaal vijf jaar. De duur wordt verlengd met de duur van de vrijheidsberoving (uitgezonderd elektronisch toezicht en voorwaardelijke/voorlopige invrijheidstelling).
* *Tip:* Dit is een bijzondere vorm van ontzetting die specifiek gericht is op het beroep.
* **Verval van het recht tot sturen (art. 49 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De rechter kan het recht tot sturen ontzeggen indien een motorrijtuig werd gebruikt of bestemd was voor het plegen van het misdrijf of voor de vlucht.
* Duur: Minimaal zes maanden tot maximaal vijf jaar. De rechter kan het verval beperken tot de uitvoering buiten de beroepsactiviteit. De duur wordt verlengd met de duur van de vrijheidsberoving (uitgezonderd elektronisch toezicht en voorwaardelijke/voorlopige invrijheidstelling).
* *Tip:* Dit is een specifieke straf voor misdrijven waarbij een motorrijtuig een rol speelde.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod (art. 50 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De veroordeelde wordt ontzegd van het recht om in een bepaald gebied te wonen, te verblijven of zich op te houden, of om contact te hebben met bepaalde personen.
* Duur: Minimaal één jaar tot maximaal twintig jaar. De duur wordt verlengd met de duur van de vrijheidsberoving (uitgezonderd elektronisch toezicht en voorwaardelijke/voorlopige invrijheidstelling).
* *Tip:* Deze straf wordt vooral toegepast in specifieke gevallen, zoals bij misdrijven tegen de seksuele integriteit.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring (art. 51 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Een straf die inhoudt dat de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard en de beklaagde schuldig wordt bevonden, zonder oplegging van een andere straf, behalve verbeurdverklaring, kosten of teruggave.
* Toepassing: Enkel voor strafniveau 1 of 2, wanneer de feiten van geringe ernst zijn of de tijd die is verstreken sinds het misdrijf het opportuun maakt.
* *Tip:* Dit is de minst zware straf en kan worden vergeleken met een eenvoudige schuldigverklaring.
#### 2.2.3 Vermogensstraffen
Vermogensstraffen zijn gericht op het aantasten van de financiële belangen van de veroordeelde.
* **Geldboete (art. 52 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De verplichting tot betaling van een geldsom ten voordele van de staat.
* Toepassing: Kan als hoofdstraf (niveau 1) of als bijkomende straf worden opgelegd, afhankelijk van het strafniveau van de hoofdstraf. De bedragen zijn direct vastgelegd in artikel 52 Nieuw Sw.
* Matiging: De rechter kan rekening houden met de financiële draagkracht en sociale toestand van de beklaagde en een geldboete onder het wettelijk minimum uitspreken of betaling in schijven toestaan.
* *Tip:* De bedragen van de geldboetes zijn in het Nieuwe Strafwetboek rechtstreeks aangepast, in tegenstelling tot het systeem van 'opdeciemen' in het oude recht.
* **Verbeurdverklaring (art. 53 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Het ontnemen van eigendomsrecht van zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, hebben gediend of bestemd waren voor het plegen van het misdrijf, uit het misdrijf zijn ontstaan, of de vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen.
* Toepassing: Moet worden uitgesproken als hoofdstraf (niveau 1) of als bijkomende straf zodra de feiten bewezen zijn verklaard.
* Matiging: Kan worden verminderd indien de bestraffing onredelijk zwaar zou zijn.
* *Tip:* Dit is een belangrijke straf om de economische gevolgen van criminaliteit te neutraliseren.
* **Verruimde verbeurdverklaring (art. 54 Nieuw Sw.):**
* Definitie: De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, goederen of waarden die in het vermogen van een persoon worden aangetroffen, ook indien deze buiten België gelokaliseerd zijn, indien de persoon schuldig werd bevonden aan specifieke, financieel gewin opleverende misdrijven.
* *Tip:* Deze straf is specifiek gericht op het ontnemen van crimineel verkregen winsten, zelfs als de directe link met een specifiek misdrijf minder duidelijk is.
### 2.3 Bijkomende straffen
Bijkomende straffen worden, mits de wet dit voorschrijft, toegevoegd aan een opgelegde hoofdstraf en kunnen nooit zonder hoofdstraf worden uitgesproken.
* **Verlengde opvolging (art. 46 Nieuw Sw.):** Zie vrijheidsbenemende hoofdstraffen.
* **Geldboete (art. 52 Nieuw Sw.):** Zie vermogensstraffen.
* **Verbeurdverklaring (art. 53 Nieuw Sw.):** Zie vermogensstraffen.
* **Verruimde verbeurdverklaring (art. 54 Nieuw Sw.):** Zie vermogensstraffen.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel (art. 55 Nieuw Sw.):**
* Definitie: Het innen van een geldbedrag dat overeenkomt met het economische voordeel dat uit het misdrijf werd behaald of verwacht werd.
* *Tip:* Dit is nauw verwant aan de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, maar kan ook proactief worden toegepast.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (art. 47 Nieuw Sw.):** Zie vrijheidsbenemende hoofdstraffen.
* **Beroepsverbod (art. 48 Nieuw Sw.):** Zie vrijheidsbenemende hoofdstraffen.
* **Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling:** Kan worden opgelegd om de veroordeling publiek te maken.
* **Sluiting van de inrichting:** Kan worden toegepast op bepaalde instellingen.
* **Verval van het recht tot sturen (art. 49 Nieuw Sw.):** Zie vrijheidsbenemende hoofdstraffen.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod (art. 50 Nieuw Sw.):** Zie vrijheidsbenemende hoofdstraffen.
#### 2.3.1 Specifieke bijkomende straffen voor rechtspersonen
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (art. 56 Nieuw Sw.):** Vergelijkbaar met de werkstraf voor natuurlijke personen, gericht op rechtspersonen.
* **Verboden om een activiteit uit te oefenen (art. 57 Nieuw Sw.):** Een rechtspersoon kan verboden worden een bepaalde activiteit uit te oefenen.
* **Sluiting van de inrichting (art. 58 Nieuw Sw.):** Een inrichting kan worden gesloten.
#### 2.3.2 Straf voor publiekrechtelijke rechtspersonen
Voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen (zoals de Federale Staat, gewesten, gemeenten) kan enkel de **veroordeling bij schuldigverklaring (art. 51 Nieuw Sw.)** als hoofdstraf worden uitgesproken. De hoofd- en bijkomende straffen uit artikelen 38 en 39 zijn niet van toepassing op deze entiteiten.
---
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de classificatie en aard van de hoofd- en bijkomende straffen zoals vastgelegd in het Nieuwe Strafwetboek, inclusief hun definities, toepassingsvoorwaarden en duur.
Het opleggen van een straf na een veroordeling markeert een cruciaal punt in de strafrechtelijke interventie. Naast de schuldigverklaring, die strafrechtelijke verantwoordelijkheid impliceert, bereikt het concrete gevolg pas het licht via de straf(toemeting), het opleggen van maatregelen en eventuele burgerlijke schadevergoeding. De wetgever biedt in het Nieuwe Strafwetboek richtlijnen voor de rechter bij de strafkeuze, met doelen als maatschappelijke afkeuring, herstel van maatschappelijk evenwicht en schade, bevordering van rehabilitatie en re-integratie, en bescherming van de maatschappij. Een rechtvaardige proportionaliteit tussen misdrijf en straf is hierbij essentieel, met oog voor ongewenste neveneffecten.
### 2.1 De begripsbepaling van straf
Een 'straf' gaat gepaard met waarborgen, zoals bepaald in artikel 6 EVRM en de rechten van de verdediging. Er zijn vier kenmerken die een sanctie als straf definiëren:
* **Wettelijk:** Conform het legaliteitsbeginsel (artikel 1 Nieuw Sw.).
* **Rechterlijk:** Opgelgd door een rechter, niet door administratieve sancties (GAS-boetes), minnelijke schikkingen of tuchtorgaans.
* **Persoonlijk:** Alleen de daders of deelnemers zijn verantwoordelijk, niet anderen.
* **Individueel:** Elke dader/deelnemer krijgt een individueel bepaalde straf.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert criteria om een sanctie als straf te beschouwen: interne kwalificatie, de aard van de inbreuk, en de aard en intensiteit van de sanctie.
Hoofdstraffen zijn straffen die zelfstandig door de rechter kunnen worden opgelegd. Het Nieuwe Strafwetboek onderscheidt hoofdstraffen volgens acht strafniveaus (artikel 36 Nieuw Sw.):
* **Niveau 8:** Uitzonderlijk ernstige misdrijven.
* **Niveaus 2 tot 7:** Variërende ernst.
* **Niveau 1:** Misdrijven van geringe ernst.
Overtredingen zoals gekend in het oude recht worden opgeheven, en er is geen sprake meer van 'correctionalisering' of 'contraventionalisering'.
**Verschillende soorten hoofdstraffen:**
* Gevangenisstraf (artikel 41 Nieuw Sw.): Vrijheidsberoving voor een door de rechter bepaalde termijn. De duur varieert van minstens zes maanden tot levenslang. Voorlopige hechtenis wordt toegerekend op de duur van de straf.
* Behandeling onder vrijheidsberoving (artikel 42 Nieuw Sw.): Een nieuwe straf voor 'verminderd toerekeningsvatbare daders' met een psychiatrische aandoening die een gevaar vormen voor de maatschappij. Vereist een deskundigenadvies. De duur varieert van minstens zes maanden tot maximaal twintig jaar. Dit geldt voor feiten die bestraft worden met strafniveau 8 tot 2. **Let op:** Deze straf is nog niet in werking getreden.
* Straf onder elektronisch toezicht (artikel 43 Nieuw Sw.): Verplichting om op een bepaald adres aanwezig te zijn, gecontroleerd via elektronische middelen. Duur van minstens één maand tot maximaal één jaar. Vereist instemming van de beklaagde.
* Probatiestraf (artikel 44 Nieuw Sw.): Verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn. Duur van minstens zes maanden tot maximaal twee jaar, afhankelijk van het strafniveau. Vereist instemming van de beklaagde.
* Werkstraf (artikel 45 Nieuw Sw.): Kosteloos verrichten van arbeid tijdens de vrije tijd. Duur van minstens twintig uur tot maximaal driehonderd uur, afhankelijk van het strafniveau. Vereist instemming van de beklaagde.
* Verlengde opvolging (artikel 46 Nieuw Sw.): Verplichting om na afloop van een vrijheidsbenemende straf voorwaarden na te leven. Duur van minstens vijf jaar tot maximaal vijftien jaar, afhankelijk van het strafniveau. Moet verplicht worden opgelegd bij bepaalde ernstige misdrijven of herhaling.
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (artikel 47 Nieuw Sw.): Ontneming van het recht om bepaalde rechten uit te oefenen. De duur varieert van vijf jaar tot levenslang, afhankelijk van het strafniveau. Verplicht bij strafniveau 8.
* Beroepsverbod (artikel 48 Nieuw Sw.): Verbod om het beroep uit te oefenen indien daarvan ernstig misbruik is gemaakt om het misdrijf te plegen. Duur van minstens één jaar tot maximaal vijf jaar.
* Verval van het recht tot sturen (artikel 49 Nieuw Sw.): Verbod om een motorrijtuig te besturen indien dit gediend heeft of bestemd was voor het plegen van het misdrijf of voor de vlucht. Duur van minstens zes maanden tot maximaal vijf jaar.
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod (artikel 50 Nieuw Sw.): Ontneming van het recht om op bepaalde plaatsen te wonen/verblijven of contact te hebben met bepaalde personen. Duur van minstens één jaar tot maximaal twintig jaar.
* Veroordeling bij schuldigverklaring (artikel 51 Nieuw Sw.): De lichtste straf, waarbij de beklaagde schuldig wordt verklaard, maar er geen andere straf wordt opgelegd, behalve bij geringe ernst van de feiten of te lange duur van de vervolging.
* **Vermogensstraffen:**
* Geldboete (artikel 52 Nieuw Sw.): Kan als hoofdstraf (niveau 1) of als bijkomende straf worden opgelegd. De bedragen zijn rechtstreeks aangepast in het Nieuwe Strafwetboek. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht van de beklaagde.
* Verbeurdverklaring (artikel 53 Nieuw Sw.): Ontneming van eigendomsrecht voor zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, gediend hebben tot het plegen van het misdrijf, uit het misdrijf zijn ontstaan, of vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen. Dit kan ook bij equivalent gebeuren. De rechter kan matigen om een onredelijk zware straf te voorkomen.
* Verruimde verbeurdverklaring (artikel 54 Nieuw Sw.): Specifieke regeling voor vermogensvoordelen die worden gevonden in het bezit van een persoon, zelfs buiten België, indien deze schuldig bevonden is aan bepaalde (winstgevende) misdrijven. **Niet te kennen in detail.**
* Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel: Geïntegreerd in de verbeurdverklaring.
**Strafbepalingen voor rechtspersonen:**
Het Nieuwe Strafwetboek voorziet een rechtstreekse sanctieregeling voor rechtspersonen. De geldboete is de belangrijkste hoofdstraf, zonder conversiesysteem. Ook de dienstverleningsstraf en probatiestraf zijn van toepassing. Bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen enkel een veroordeling bij schuldigverklaring krijgen (artikel 40 Nieuw Sw.).
Bijkomende straffen worden toegevoegd aan een opgelegde hoofdstraf en worden nooit zonder hoofdstraf uitgesproken. Ze kunnen facultatief of verplicht zijn.
* **Bijkomende straffen voor natuurlijke personen (artikel 37 Nieuw Sw.):**
* Verlengde opvolging
* Geldboete
* Verbeurdverklaring
* Verruimde verbeurdverklaring
* Geldstraf op basis van voordeel
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten
* Beroepsverbod
* Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling
* Sluiting van de inrichting
* Verval van het recht tot sturen
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod
* **Bijkomende straffen voor rechtspersonen (artikel 39 Nieuw Sw.):**
* Verbod om een activiteit uit te oefenen
### 2.4 De strafniveaus en verzachtende omstandigheden
Het Nieuwe Strafwetboek kent acht strafniveaus (artikel 36 Nieuw Sw.). Bij de aanneming van verzachtende omstandigheden kan de rechter een straf van een hoger niveau vervangen door een straf van een lager niveau. Dit verschilt van verzwarende bestanddelen die geen gevolg hebben voor het strafniveau.
> **Tip:** Het onderscheid tussen verzachtende omstandigheden en verzwarende bestanddelen is cruciaal en kan een examenvraag zijn.
### 2.5 Specifieke strafmodaliteiten en hun duur
* **Gevangenisstraf:** Minimaal zes maanden, maximaal levenslang (artikel 41 Nieuw Sw.).
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Minimaal zes maanden, maximaal twintig jaar (artikel 42 Nieuw Sw.).
* **Straf onder elektronisch toezicht:** Minimaal één maand, maximaal één jaar (artikel 43 Nieuw Sw.).
* **Probatiestraf:** Niveau 2: meer dan twaalf maanden tot maximaal twee jaar. Niveau 1: minstens zes maanden tot maximaal twaalf maanden (artikel 44 Nieuw Sw.).
* **Werkstraf:** Niveau 2: meer dan honderdtwintig uur tot maximaal driehonderd uur. Niveau 1: minstens twintig uur tot maximaal honderdtwintig uur (artikel 45 Nieuw Sw.).
* **Verlengde opvolging:** Maximaal vijf jaar (niveau 3), tien jaar (niveau 4), of vijftien jaar (niveau 5-8) (artikel 46 Nieuw Sw.). Verplichte verlengde opvolging heeft een minimumduur van vijf jaar.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten:** Vijf tot tien jaar (niveau 2-6), twintig jaar (niveau 7), levenslang (niveau 8) (artikel 47 Nieuw Sw.).
* **Beroepsverbod:** Minimaal één jaar, maximaal vijf jaar (artikel 48 Nieuw Sw.).
* **Verval van het recht tot sturen:** Minimaal zes maanden, maximaal vijf jaar (artikel 49 Nieuw Sw.).
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod:** Minimaal één jaar, maximaal twintig jaar (artikel 50 Nieuw Sw.).
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Geen specifieke duur, afhankelijk van de omstandigheden (artikel 51 Nieuw Sw.).
* **Geldboete:** De bedragen variëren sterk per strafniveau en of het een hoofdstraf of bijkomende straf is (artikelen 38, 52 Nieuw Sw.).
* **Verbeurdverklaring:** De omvang is afhankelijk van het voorwerp, de aard en de waarde van de zaken of vermogensvoordelen.
### 2.6 Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS) en Verlengde opvolging
De Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS) zoals gekend in het oud recht, wordt in het Nieuwe Strafwetboek vervangen door de **verlengde opvolging**. De TBS kon na afloop van een gevangenisstraf de veroordeelde verder van zijn vrijheid beroven of aan strafuitvoeringsmodaliteiten onderwerpen. De verlengde opvolging is een bijkomende straf die tot doel heeft de maatschappij te beschermen door voorwaarden op te leggen aan veroordeelden na hun vrijheidsbenemende straf. De duur varieert afhankelijk van het strafniveau. De inwerkingtreding van de verlengde opvolging is voorzien vanaf 1 januari 2035, tot dan blijft de hervormde TBS van toepassing.
### 2.7 Vergelijking met het Oud Strafwetboek
Het Nieuwe Strafwetboek breekt met het oude driesledige onderscheid tussen misdaden, wanbedrijven en overtredingen. In plaats daarvan hanteert het een systeem van acht strafniveaus. De 'denaturatie' (correctionalisering/contraventionalisering) is afgeschaft, maar verzachtende omstandigheden blijven een rol spelen om op een lager strafniveau te kunnen uitspreken.
> **Tip:** Wees aandachtig voor de specifieke wijzigingen in de strafbedragen en de afschaffing van bepaalde concepten uit het oude recht.
---
# Specifieke straffen voor rechtspersonen
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Specifieke straffen voor rechtspersonen", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud:
## 3. Specifieke straffen voor rechtspersonen
Dit onderwerp behandelt de bijzondere straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen, waaronder de dienstverleningsstraf en het verbod om bepaalde activiteiten uit te oefenen.
### 3.1 Algemene principes van straffen voor rechtspersonen
#### 3.1.1 Verantwoordelijkheid van rechtspersonen
Net zoals natuurlijke personen, kunnen rechtspersonen strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor misdrijven. In het oude strafrecht gold er een conversiesysteem waarbij straffen voor rechtspersonen werden omgezet naar een geldboete. Het Nieuw Strafwetboek (N.Sw.) hanteert daarentegen een directe sanctieregeling voor rechtspersonen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen acht strafniveaus.
#### 3.1.2 Afwezigheid van denaturatie
In het Nieuw Strafwetboek is het concept van 'denaturatie' of 'correctionalisering' afgeschaft. Dit betekent dat misdrijven niet langer worden omgevormd naar een lagere categorie om een lichtere straf te kunnen opleggen. In plaats daarvan werkt men met vaste strafniveaus, waarbij verzachtende omstandigheden een rol kunnen spelen om op een lager niveau te straffen.
### 3.2 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
Het Nieuw Strafwetboek voorziet in specifieke hoofdstraffen voor rechtspersonen, die afwijken van die voor natuurlijke personen.
#### 3.2.1 Geldboete
De geldboete is een van de hoofdstraffen voor rechtspersonen. De bedragen zijn afhankelijk van het strafniveau en worden rechtstreeks in het artikel gespecificeerd, zonder het oude systeem van 'opdeciemen'. De rechter kan rekening houden met de financiële draagkracht en sociale toestand van de rechtspersoon en de boete in schijven laten betalen.
#### 3.2.2 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
Dit is een specifieke straf voor rechtspersonen, analoog aan de werkstraf voor natuurlijke personen. De straf wordt geraamd op een bepaald bedrag en dient om de gemeenschap ten goede te komen.
* **Duur/Omvang:**
* Niveau 2: geraamd op een bedrag van meer dan twintigduizend euro tot ten hoogste driehonderdzesenzeventigduizend euro.
* Niveau 1: geraamd op een bedrag van tweehonderd euro tot ten hoogste twintigduizend euro.
#### 3.2.3 Probatiestraf
De probatiestraf is ook van toepassing op rechtspersonen. Het houdt in dat de rechtspersoon zich moet houden aan algemene en bijzondere voorwaarden gedurende een door de rechter bepaalde termijn.
* **Duur:**
* Niveau 2: meer dan twaalf maanden tot ten hoogste twee jaar.
* Niveau 1: minstens zes maanden tot ten hoogste twaalf maanden.
#### 3.2.4 Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring
Deze straffen, die gericht zijn op het ontnemen van goederen die verband houden met het misdrijf, zijn ook van toepassing op rechtspersonen. De specifieke regels en voorwaarden hiervoor zijn uiteengezet in de artikelen 53 en 54 N.Sw.
#### 3.2.5 Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel
Deze straf is gericht op het ontnemen van de economische winst die de rechtspersoon uit het misdrijf heeft gehaald.
#### 3.2.6 Sluiting van de inrichting
Dit betreft het tijdelijk of definitief sluiten van een specifieke faciliteit van de rechtspersoon.
#### 3.2.7 Veroordeling bij schuldigverklaring
Dit is de lichtste straf, waarbij de rechtspersoon schuldig wordt verklaard zonder verdere straf, tenzij er sprake is van kosten of teruggave.
### 3.3 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
Naast hoofdstraffen kunnen ook bijkomende straffen worden opgelegd aan rechtspersonen.
#### 3.3.1 Geldboete
De geldboete kan, afhankelijk van het strafniveau van de hoofdstraf, als bijkomende straf worden opgelegd met specifieke maximumbedragen.
#### 3.3.2 Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring
Deze straffen kunnen ook als bijkomende straf worden opgelegd, in lijn met hun toepassing als hoofdstraffen.
#### 3.3.3 Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel
Ook deze voordeelsontneming kan als bijkomende straf fungeren.
#### 3.3.4 Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen
Dit verbod kan worden opgelegd voor een periode van één tot tien jaar en is gericht op het voorkomen van verdere misrijven gerelateerd aan de kernactiviteiten van de rechtspersoon.
#### 3.3.5 Sluiting van de inrichting
Dit kan eveneens als bijkomende straf worden opgelegd.
#### 3.3.6 Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling
De veroordeling kan openbaar worden gemaakt, wat imagoschade kan toebrengen aan de rechtspersoon.
### 3.4 Uitzonderingen voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen
Voor specifieke publiekrechtelijke rechtspersonen gelden beperkingen qua straffen die kunnen worden opgelegd.
#### 3.4.1 Toepasselijke entiteiten
Deze uitzondering geldt voor:
* De Federale Staat
* Gewesten, gemeenschappen, provincies
* Hulpverleningszones, prezones, Brusselse agglomeratie, gemeenten, meergemeentezones, binnengemeentelijke territoriale organen
* De Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
* Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn
#### 3.4.2 Enige hoofdstraf: veroordeling bij schuldigverklaring
Voor deze entiteiten kan enkel de veroordeling bij schuldigverklaring als hoofdstraf worden uitgesproken. Hoofd- en bijkomende straffen uit de artikelen 38 en 39 N.Sw. zijn niet van toepassing.
### 3.5 Specifieke straffen gedetailleerd
#### 3.5.1 Geldboete (Art. 38 en 52 N.Sw.)
* **Hoofdstraf (Art. 38 N.Sw.):** De geldboetes lopen op per strafniveau, van tweehonderd euro tot ruim vijf miljoen euro voor niveau 8.
* **Bijkomende straf (Art. 52 N.Sw.):** Verschillende maximumbedragen zijn gekoppeld aan het niveau van de hoofdstraf, variërend van tweehonderd euro tot vijfendertigduizend euro.
* **Matiging:** De rechter kan rekening houden met financiële draagkracht en sociale toestand, en boetes onder het wettelijk minimum opleggen of betaling in schijven toestaan.
#### 3.5.2 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (Art. 38 N.Sw.)
* **Niveau 2:** Geraamd op een bedrag van meer dan twintigduizend euro tot ten hoogste driehonderdzesenzeventigduizend euro.
* **Niveau 1:** Geraamd op een bedrag van tweehonderd euro tot ten hoogste twintigduizend euro.
#### 3.5.3 Probatiestraf (Art. 44 N.Sw.)
* **Niveau 2:** Duur van meer dan twaalf maanden tot ten hoogste twee jaar.
* **Niveau 1:** Duur van minstens zes maanden tot ten hoogste twaalf maanden.
* **Voorwaarden:** Algemene en bijzondere voorwaarden, met verplichte sociale begeleiding voor natuurlijke personen. Er is een vervangende geldboete of gevangenisstraf voorzien bij niet-naleving.
#### 3.5.4 Werkstraf (Art. 45 N.Sw.)
* **Niveau 2:** Duur van meer dan honderdtwintig uren en ten hoogste driehonderd uren.
* **Niveau 1:** Duur van minstens twintig uren en ten hoogste honderdtwintig uren.
* **Uitvoering:** Kosteloos verrichten van arbeid bij openbare diensten of erkende verenigingen, tijdens de vrije tijd.
* **Vervangende straf:** Geldboete of gevangenisstraf bij niet-uitvoering.
#### 3.5.5 Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen (Art. 38 N.Sw. voor hoofdstraf, Art. 39 N.Sw. voor bijkomende straf)
* **Duur:** Een jaar tot ten hoogste tien jaar.
#### 3.5.6 Beroepsverbod (Art. 48 N.Sw.)
Hoewel primair bedoeld voor natuurlijke personen, kan het beroepsverbod ook worden opgelegd aan rechtspersonen indien zij ernstig misbruik hebben gemaakt van hun beroep om een misdrijf te plegen.
* **Duur:** Minimaal een jaar en maximaal vijf jaar, verlengd met de duur van een eventuele vrijheidsbenemende straf.
#### 3.5.7 Verblijfs-, plaats- of contactverbod (Art. 50 N.Sw.)
Dit verbod kan, indien wettelijk voorzien, worden opgelegd aan rechtspersonen, hoewel dit voornamelijk een instrument is voor natuurlijke personen.
* **Duur:** Een jaar tot ten hoogste twintig jaar.
#### 3.5.8 Verbeurdverklaring en Verruimde Verbeurdverklaring (Art. 53 en 54 N.Sw.)
Deze straffen zijn cruciaal voor rechtspersonen, met name in gevallen van financiële criminaliteit. De focus ligt op het ontnemen van goederen en voordelen die voortkomen uit of gebruikt zijn bij het misdrijf. De verruimde verbeurdverklaring laat toe om vermogensvoordelen te ontnemen zelfs indien de specifieke goederen niet meer traceerbaar zijn.
#### 3.5.9 Sluiting van de inrichting (Art. 37 en 39 N.Sw.)
Dit kan als hoofdstraf of bijkomende straf worden opgelegd, wat de operationele continuïteit van een rechtspersoon ernstig kan belemmeren.
#### 3.5.10 Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling (Art. 37 N.Sw.)
Dit kan een reputatieschade opleveren die vergelijkbaar is met een zeer zware straf voor de rechtspersoon.
---
Hier volgt een gedetailleerde studiehandleiding over specifieke straffen voor rechtspersonen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3 Specifieke straffen voor rechtspersonen
Dit onderwerp behandelt de bijzondere straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen, met specifieke aandacht voor de dienstverleningsstraf en het verbod op het uitoefenen van bepaalde activiteiten.
### 3.1 Inleiding tot straffen voor rechtspersonen
In het strafrecht kunnen ook rechtspersonen verantwoordelijk worden gesteld voor strafbare feiten. Het Nieuwe Strafwetboek (N.Sw.) voorziet in een specifiek straffenarsenaal voor rechtspersonen, dat verschilt van dat voor natuurlijke personen. Dit werd ingevoerd om de aansprakelijkheid van rechtspersonen beter te regelen en te zorgen voor een passende sanctie, los van het reeds bestaande conversiesysteem van het oude strafwetboek.
### 3.2 Het straffenarsenaal voor rechtspersonen volgens het Nieuwe Strafwetboek
Het Nieuwe Strafwetboek onderscheidt hoofdstraffen en bijkomende straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen. Deze straffen worden ingedeeld volgens acht strafniveaus, analoog aan de straffen voor natuurlijke personen, maar met specifieke invullingen voor rechtspersonen.
#### 3.2.1 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
Hoofdstraffen kunnen zelfstandig, zonder koppeling aan een andere straf, worden opgelegd. Voor rechtspersonen zijn de belangrijkste hoofdstraffen:
* **Geldboete:** Dit is een straf die gericht is op de financiële belangen van de rechtspersoon. De bedragen van de geldboetes lopen op tot miljoenen euro's, afhankelijk van het strafniveau. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht van de rechtspersoon bij het bepalen van het bedrag en kan betaling in schijven toestaan.
* **Niveau 1 geldboete:** 200 euro tot 20.000 euro.
* **Niveau 2 geldboete:** meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro.
* **Niveaus 3 t.e.m. 8 geldboete:** oplopend tot meer dan 4.000.000 euro tot 5.760.000 euro.
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap:** Dit is een straf die vergelijkbaar is met de werkstraf voor natuurlijke personen. De rechtspersoon moet diensten verlenen die ten goede komen aan de gemeenschap.
* **Niveau 1 dienstverleningsstraf:** geraamd op een bedrag van 200 euro tot 20.000 euro.
* **Niveau 2 dienstverleningsstraf:** geraamd op een bedrag van meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro.
* **Probatiestraf:** Deze straf houdt in dat de rechtspersoon gedurende een bepaalde periode algemene en bijzondere voorwaarden moet naleven. De duur van de probatiestraf is afhankelijk van het strafniveau, variërend van zes maanden tot twee jaar. Er wordt een vervangende geldboete of gevangenisstraf opgelegd indien de probatiestraf niet wordt nageleefd.
* **Niveau 1 probatiestraf:** zes maanden tot twaalf maanden.
* **Niveau 2 probatiestraf:** meer dan twaalf maanden tot twee jaar.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Dit is de minst zware straf en houdt in dat de rechter de feiten bewezen verklaart en de rechtspersoon schuldig bevonden. Dit is enkel mogelijk voor feiten van geringe ernst of wanneer de tijd die verstreken is sinds het plegen van het misdrijf het uitspreken van een andere straf niet opportuun maakt. Deze straf kan niet samen met een andere straf worden uitgesproken, met uitzondering van verbeurdverklaring.
#### 3.2.2 Bijzondere hoofdstraffen voor rechtspersonen
Naast de algemene hoofdstraffen zijn er ook specifieke straffen die rechtstreeks op rechtspersonen van toepassing zijn:
* **Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen:** Dit verbod kan worden opgelegd voor een periode van één jaar tot ten hoogste tien jaar en is een hoofd- of bijkomende straf van niveau 1. Dit verbod treft de kernactiviteiten van de rechtspersoon.
* **Sluiting van de inrichting:** Deze straf houdt in dat de rechtspersoon gedwongen wordt gesloten. Dit is eveneens een hoofd- of bijkomende straf van niveau 1.
#### 3.2.3 Bijzondere straffen voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen
Voor specifieke publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals de Federale Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en dergelijke, geldt een uitzonderingsregeling. Voor deze entiteiten kan **enkel de veroordeling bij schuldigverklaring** worden uitgesproken, met uitsluiting van elke andere straf. Hoofd- en bijkomende straffen uit de artikelen 38 en 39 Nieuw Sw. zijn hier dus niet van toepassing.
Bijkomende straffen worden toegevoegd aan een reeds opgelegde hoofdstraf en kunnen nooit zonder hoofdstraf worden uitgesproken. Voor rechtspersonen zijn de volgende bijkomende straffen voorzien:
* **Geldboete:** Kan als bijkomende straf worden opgelegd, met bedragen die variëren afhankelijk van het strafniveau van de hoofdstraf.
* **Verbeurdverklaring:** Dit houdt de ontneming van eigendommen in die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, hebben gediend tot het plegen ervan, of die uit het misdrijf zijn ontstaan. Ook vermogensvoordelen kunnen worden verbeurdverklaard.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** Een specifieke vorm van verbeurdverklaring die van toepassing is op bepaalde zware misdrijven en gericht is op het ontnemen van vermogensvoordelen, ongeacht de specifieke goederen.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel:** Deze straf stelt de ontneming van economische voordelen die direct of indirect uit het misdrijf zijn verkregen centraal.
* **Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen:** Dit kan als bijkomende straf worden opgelegd, naast de hoofdstraf.
* **Sluiting van de inrichting:** Ook dit kan als bijkomende straf worden toegepast.
* **Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling:** De veroordeling kan publiekelijk bekendgemaakt worden.
### 3.4 Specifieke straffen nader toegelicht
#### 3.4.1 Geldboete
De geldboete kan als hoofdstraf worden opgelegd voor misdrijven van niveau 1, en als bijkomende straf voor misdrijven van niveau 2 tot 8. Het Nieuwe Strafwetboek bevat rechtstreeks aangepaste bedragen voor de geldboetes, zonder het systeem van opdeciemen uit het oude recht. De rechter houdt rekening met de financiële draagkracht van de rechtspersoon en kan de boete matigen of betaling in schijven toestaan.
#### 3.4.2 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
Deze straf wordt opgelegd voor misdrijven van niveau 1 en 2. De duur wordt uitgedrukt in een geraamd bedrag dat de rechtspersoon ten gunste van de gemeenschap moet presteren.
* **Niveau 1:** 200 euro tot 20.000 euro.
* **Niveau 2:** meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro.
#### 3.4.3 Verbod om een activiteit uit te oefenen
Dit verbod, dat zowel als hoofd- als bijkomende straf kan worden opgelegd, heeft betrekking op de activiteiten die de rechtspersoon volgens haar statuten mag uitoefenen. De duur kan variëren van één jaar tot tien jaar.
#### 3.4.4 Sluiting van de inrichting
Deze straf kan als hoofd- of bijkomende straf worden opgelegd en houdt de gedwongen sluiting van de inrichting in.
#### 3.4.5 Verbeurdverklaring
Dit is een belangrijke bijkomende straf. De rechter spreekt de verbeurdverklaring uit van:
1. Zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken (bv. vervalste documenten), indien ze eigendom zijn van de veroordeelde.
2. Zaken die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf (bv. wapens bij een overval), indien ze eigendom zijn van de veroordeelde.
3. Zaken die uit het misdrijf zijn ontstaan (bv. vals geld).
4. Vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen, evenals goederen, waarden of inkomsten die daaruit voortvloeien.
De rechter kan de verbeurdverklaring matigen om een onredelijk zware bestraffing te voorkomen. Bij zaken die niet meer teruggevonden worden, kan de rechter een overeenkomstig geldbedrag verbeurdverklaren.
#### 3.4.6 Verruimde verbeurdverklaring
Dit is een meer ingrijpende vorm van verbeurdverklaring die van toepassing is op bepaalde ernstige misdrijven die financieel gewin kunnen opleveren. Het doel is om alle vermogensvoordelen die zich in het vermogen van de betrokkene bevinden, te kunnen ontnemen, zelfs als het verband met het misdrijf niet direct aantoonbaar is.
### 3.5 Conclusie
Het Nieuwe Strafwetboek heeft een meer gestructureerd en specifiek regime voor straffen tegen rechtspersonen geïntroduceerd. De dienstverleningsstraf en het verbod op bepaalde activiteiten zijn hierin belangrijke specifieke sancties, naast de aangepaste geldboetes en verbeurdverklaringen, die de maatschappelijke afkeuring en de preventieve functie van het strafrecht voor rechtspersonen trachten te waarborgen.
---
# Specifieke straffen voor rechtspersonen
Dit onderwerp behandelt de bijzondere straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen, met een focus op de dienstverleningsstraf en het verbod om bepaalde activiteiten uit te oefenen.
## 3. Strafrechtelijke sancties voor rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen, net als natuurlijke personen, strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor misdrijven. Het Nieuw Strafwetboek (N.Sw.) voorziet in een rechtstreekse sanctieregeling voor rechtspersonen, die afwijkt van het vroegere conversiesysteem waarbij enkel geldboetes werden opgelegd.
### 3.1 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
Het Nieuw Strafwetboek kent acht strafniveaus, en voor rechtspersonen zijn er specifieke hoofdstraffen voorzien binnen dit systeem.
#### 3.1.1 Strafniveaus en geldboetes
De geldboete is een belangrijke hoofdstraf, zowel in het oude als in het nieuwe strafrecht. In het Nieuw Strafwetboek is de geldboete rechtstreeks gekoppeld aan de strafniveaus, zonder het vroegere systeem van opdeciemen. De bedragen van de geldboetes worden rechtstreeks in de wet bepaald.
* **Niveau 8:** Geldboete van meer dan vier miljoen euro tot ten hoogste vijf miljoen zevenhonderdzesenzeventigduizend euro.
* **Niveau 7:** Geldboete van meer dan een miljoen zeshonderdduizend euro tot ten hoogste vier miljoen euro.
* **Niveau 6:** Geldboete van meer dan een miljoen tweehonderdduizend euro tot ten hoogste een miljoen zeshonderdduizend euro.
* **Niveau 5:** Geldboete van meer dan achthonderdduizend euro tot ten hoogste een miljoen tweehonderdduizend euro.
* **Niveau 4:** Geldboete van meer dan zeshonderdduizend euro tot ten hoogste achthonderdduizend euro.
* **Niveau 3:** Geldboete van meer dan driehonderdduizend zeshonderdduizend euro tot ten hoogste zeshonderdduizend euro.
* **Niveau 2:** Geldboete van meer dan twintigduizend euro tot ten hoogste driehonderdduizend zeshonderdduizend euro.
* **Niveau 1:** Geldboete van tweehonderd euro tot ten hoogste twintigduizend euro.
De rechter houdt bij het bepalen van de geldboete rekening met de financiële draagkracht en sociale toestand van de rechtspersoon en kan afwijken van het wettelijk minimum bij een precaire financiële situatie. Betaling in schijven is mogelijk.
#### 3.1.2 Dienstverleningsstraf
De dienstverleningsstraf is een specifieke straf voor rechtspersonen, vergelijkbaar met de werkstraf voor natuurlijke personen.
* **Niveau 2:** Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap, geraamd op een bedrag van meer dan twintigduizend euro tot ten hoogste driehonderdduizend zeshonderdduizend euro.
* **Niveau 1:** Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap, geraamd op een bedrag van tweehonderd euro tot ten hoogste twintigduizend euro.
Deze straf houdt in dat de rechtspersoon kosteloos arbeid verricht ten gunste van de gemeenschap, vaak via projecten die worden gefinancierd.
#### 3.1.3 Probatiestraf
De probatiestraf is eveneens van toepassing op rechtspersonen en vereist dat de rechtspersoon algemene en bijzondere voorwaarden naleeft gedurende een door de rechter bepaalde termijn.
* **Niveau 2:** Probatiestraf van meer dan twaalf maanden tot ten hoogste twee jaar.
* **Niveau 1:** Probatiestraf van minstens zes maanden tot ten hoogste twaalf maanden.
Bij het uitspreken van een probatiestraf kan de rechter een vervangende geldboete of gevangenisstraf opleggen indien de straf niet wordt uitgevoerd.
#### 3.1.4 Verbod om een activiteit uit te oefenen
Een specifieke straf voor rechtspersonen is het verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp van de rechtspersoon uit te oefenen.
* **Niveau 1:** Dit verbod kan worden opgelegd voor een periode van één jaar tot ten hoogste tien jaar.
#### 3.1.5 Veroordeling bij schuldigverklaring
De veroordeling bij schuldigverklaring is de minst zware straf en kan voor rechtspersonen worden uitgesproken wanneer de rechter oordeelt dat de feiten slechts van geringe ernst zijn of dat de tijd die is verstreken sinds het plegen van het misdrijf het uitspreken van een andere straf niet opportuun maakt. Dit kan enkel voor strafniveau 1 en 2. Deze straf mag, met uitzondering van de verbeurdverklaring, niet samen met een andere straf worden uitgesproken.
### 3.2 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
De geldboete kan ook als bijkomende straf worden opgelegd. De bedragen variëren afhankelijk van het strafniveau van de hoofdstraf.
#### 3.2.2 Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring
Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring zijn bijkomende straffen die de ontdekking, het gebruik of de opbrengsten van een misdrijf kunnen ontnemen. Dit kan gaan om zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, zaken die gediend hebben om het misdrijf te plegen, zaken die uit het misdrijf zijn ontstaan, of vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen.
#### 3.2.3 Sluiting van de inrichting
In bepaalde gevallen kan de rechter de sluiting van een inrichting bevelen. Dit is een straf van niveau 1.
#### 3.2.4 Bekendmaking van de beslissing
De bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling kan ook als bijkomende straf worden opgelegd.
#### 3.2.5 Beroepsverbod
Het beroepsverbod kan, indien de rechtspersoon ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn beroep om het misdrijf te plegen, worden opgelegd voor een duur van minstens één jaar en ten hoogste vijf jaar.
#### 3.2.6 Verblijfs-, plaats- of contactverbod
Dit verbod, opgelegd voor een termijn van een jaar tot ten hoogste twintig jaar, ontneemt de rechtspersoon het recht om zich in een bepaald gebied op te houden of contact te hebben met aangewezen personen.
### 3.3 Specifieke uitzonderingen voor publiekrechtelijke rechtspersonen
Voor bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals de Federale Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gelden specifieke regels.
* Voor deze entiteiten kan enkel de veroordeling bij schuldigverklaring worden uitgesproken, met uitsluiting van elke andere straf. Dit betekent dat er voor deze rechtspersonen geen geldboetes, dienstverleningsstraffen of andere straffen uit het strafrechtelijk arsenaal kunnen worden opgelegd.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen de algemene regels voor rechtspersonen en de specifieke uitzonderingen voor publiekrechtelijke rechtspersonen. De laatste categorie geniet een aanzienlijke strafrechtelijke immuniteit in vergelijking met private rechtspersonen.
---
## 5. Specifieke straffen voor rechtspersonen
Dit hoofdstuk behandelt de bijzondere straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen, met een focus op de dienstverleningsstraf en het verbod op het uitoefenen van bepaalde activiteiten.
### 5.1 Inleiding tot straffen voor rechtspersonen
Net als natuurlijke personen kunnen rechtspersonen strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor misdrijven. Het Nieuw Strafwetboek (N.Sw.) voorziet in een rechtstreekse sanctieregeling voor rechtspersonen, wat een significante wijziging inhoudt ten opzichte van het Oud Burgerlijk Wetboek (Oud Sw.). Waar het Oud Sw. voornamelijk werkte met een conversiesysteem waarbij straffen voor rechtspersonen werden omgezet naar geldboetes, hanteert het Nieuw Sw. een eigen arsenaal aan hoofd- en bijkomende straffen.
### 5.2 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
De hoofdstraffen voor rechtspersonen worden geregeld in artikel 38 N.Sw. en zijn onderverdeeld in acht strafniveaus, vergelijkbaar met die voor natuurlijke personen. De specifieke straffen die aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd, zijn:
* **Geldboete:** Dit is de meest voorkomende straf en wordt bepaald aan de hand van de strafniveaus, met aanzienlijk hogere bedragen dan voor natuurlijke personen.
* **Niveau 8:** Geldboete van meer dan 4.000.000 euro tot ten hoogste 5.760.000 euro.
* **Niveau 7:** Geldboete van meer dan 1.600.000 euro tot ten hoogste 4.000.000 euro.
* **Niveau 6:** Geldboete van meer dan 1.200.000 euro tot ten hoogste 1.600.000 euro.
* **Niveau 5:** Geldboete van meer dan 800.000 euro tot ten hoogste 1.200.000 euro.
* **Niveau 4:** Geldboete van meer dan 600.000 euro tot ten hoogste 800.000 euro.
* **Niveau 3:** Geldboete van meer dan 360.000 euro tot ten hoogste 600.000 euro.
* **Niveau 2:** Geldboete van meer dan 20.000 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niveau 1:** Geldboete van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap:** Deze straf, ingevoerd in het Nieuw Sw., is de tegenhanger van de werkstraf voor natuurlijke personen.
* **Niveau 2:** Geraamd op een bedrag van meer dan 20.000 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niveau 1:** Geraamd op een bedrag van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
De rechtspersoon verricht kosteloos diensten ten gunste van de gemeenschap.
* **Probatiestraf:** Deze straf is, net als bij natuurlijke personen, gericht op het naleven van algemene en bijzondere voorwaarden gedurende een bepaalde termijn.
Bij het opleggen van een probatiestraf wordt ook een vervangende geldboete of gevangenisstraf uitgesproken.
* **Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen:** Dit verbod kan worden opgelegd als hoofdstraf.
* **Niveau 1:** Voor een periode van een jaar tot ten hoogste tien jaar.
* **Verbeurdverklaring:** Dit houdt de ontneming van eigendom in van zaken die het voorwerp, het instrument of het product van het misdrijf uitmaken, of van vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen.
* Kan als hoofdstraf van niveau 1 worden opgelegd.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** Specifieke voordelen uit bepaalde, in de wet genoemde misdrijven, kunnen verbeurdverklaard worden.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel:** Deze straf richt zich op het ontnemen van economische winsten uit criminele activiteiten.
* **Sluiting van de inrichting:** Dit kan als hoofdstraf van niveau 1 worden opgelegd.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** De lichtste vorm van straf, waarbij de rechtspersoon schuldig wordt verklaard zonder oplegging van andere straffen, behalve verbeurdverklaring. Dit is enkel mogelijk voor feiten van geringe ernst of wanneer de tijd die verstreken is sinds het plegen van het misdrijf de oplegging van een andere straf niet opportuun maakt.
### 5.3 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
Net als bij natuurlijke personen kunnen bijkomende straffen worden opgelegd naast een hoofdstraf. De belangrijkste bijkomende straffen voor rechtspersonen zijn:
* **Geldboete:** Kan worden opgelegd als bijkomende straf, met specifieke bandbreedtes afhankelijk van het niveau van de hoofdstraf.
* **Verbeurdverklaring:** Eveneens als bijkomende straf mogelijk.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** Kan ook als bijkomende straf fungeren.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel:** Ook als bijkomende straf toepasbaar.
* **Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen:** Kan als bijkomende straf worden opgelegd, voor een periode van een jaar tot ten hoogste tien jaar.
* **Sluiting van de inrichting:** Kan ook als bijkomende straf worden opgelegd.
* **Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling:** De uitspraak van de veroordeling wordt openbaar gemaakt.
### 5.4 Specifieke uitzonderingen en toepassingen
#### 5.4.1 Publiekrechtelijke rechtspersonen
Voor een specifieke categorie publiekrechtelijke rechtspersonen, waaronder de Federale Staat, gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, geldt een uitzondering. Voor deze entiteiten kan **enkel de veroordeling bij schuldigverklaring** worden uitgesproken als hoofdstraf. Alle andere hoofd- en bijkomende straffen uit de artikelen 38 en 39 N.Sw. zijn op hen niet van toepassing.
#### 5.4.2 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
De dienstverleningsstraf is een belangrijke straf voor rechtspersonen. De exacte omvang van deze straf, uitgedrukt in een geraamd bedrag, varieert naargelang het strafniveau. Bij niveau 2 ligt dit tussen meer dan 20.000 euro en ten hoogste 360.000 euro, terwijl bij niveau 1 de raming loopt van 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
#### 5.4.3 Verbod om een activiteit uit te oefenen
Dit verbod is specifiek gericht op het beletten van het uitoefenen van activiteiten die direct verband houden met het misdrijf. Het kan worden opgelegd als hoofdstraf van niveau 1 voor een periode van minimaal een jaar tot maximaal tien jaar.
**Tip:** Let goed op het onderscheid tussen een **hoofdstraf** en een **bijkomende straf**. Een bijkomende straf kan nooit zonder hoofdstraf worden opgelegd, tenzij anders bepaald.
**Voorbeeld:** Een vennootschap die betrokken is bij fraude kan naast een geldboete (hoofdstraf) ook een verbod krijgen om gedurende een bepaalde periode bepaalde financiële transacties uit te voeren (bijkomende straf).
### 5.5 Overzicht van de straffen voor rechtspersonen
Het Nieuw Strafwetboek voorziet in een meer gedifferentieerd systeem voor de bestraffing van rechtspersonen. Hieronder een samenvattend overzicht van de hoofdstraffen die specifiek aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd:
| Straf | Niveau 1 | Niveau 2 |
| :---------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------- |
| Geldboete | 200 euro - 20.000 euro | Meer dan 20.000 euro - 360.000 euro |
| Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap | 200 euro - 20.000 euro | Meer dan 20.000 euro - 360.000 euro |
| Probatiestraf | 6 maanden - 12 maanden | Meer dan 12 maanden - 2 jaar |
| Verbod om activiteit uit te oefenen | 1 jaar - 10 jaar | Niet van toepassing |
| Verbeurdverklaring | Ja (als hoofdstraf) | Ja (als bijkomende straf) |
| Geldstraf op basis van voordeel | Ja | Ja |
| Sluiting van de inrichting | Ja | Ja |
| Veroordeling bij schuldigverklaring | Ja | Ja |
**Opmerking:** De bedragen voor de geldboetes en de ramingen voor de dienstverleningsstraf zijn afkomstig uit artikel 38 N.Sw. voor hoofdstraffen en de niveaus 1 en 2 worden hier gespecificeerd. Bij hogere niveaus zijn de bedragen aanzienlijk hoger. Artikel 39 N.Sw. somt de bijkomende straffen op, waaronder geldboete, verbeurdverklaring en het verbod om activiteiten uit te oefenen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Straf | Een door de rechter opgelegde sanctie als reactie op een strafbaar feit, met als doel maatschappelijke afkeuring te uiten, herstel te bevorderen, de dader te rehabiliteren en de maatschappij te beschermen. |
| Straftoemeting | Het proces waarbij de rechter, binnen de wettelijke kaders, de passende straf kiest en de strafmaat bepaalt, rekening houdend met de ernst van het misdrijf, de omstandigheden en de beoogde doelen van bestraffing. |
| Begripsbepaling van een straf | De definitie van wat onder een straf valt, waarbij wettelijkheid, rechterlijke oplegging, persoonlijk karakter en individualiteit essentiële kenmerken zijn, conform de criteria van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
| Hoofdstraffen | Strafrechtelijke sancties die zelfstandig, dus zonder koppeling aan een andere straf, door de rechter kunnen worden opgelegd. |
| Bijkomende straffen | Strafrechtelijke sancties die facultatief of verplicht worden toegevoegd aan een opgelegde hoofdstraf en nooit zonder hoofdstraf worden uitgesproken. |
| Gevangenisstraf | Een vrijheidsberovende straf die door de rechter wordt bepaald voor een specifieke termijn, variërend van minimaal zes maanden tot levenslang, waarbij reeds ondergane hechtenis wordt afgetrokken. |
| Behandeling onder vrijheidsberoving | Een straf die kan worden opgelegd aan personen met een psychiatrische aandoening die een gevaar vormen voor anderen, waarbij de dader zich moet onderwerpen aan een geschikte behandeling terwijl de vrijheid is beperkt. |
| Straf onder elektronisch toezicht | Een vrijheidsbeperkende straf waarbij de veroordeelde verplicht is op een bepaald adres te verblijven, met controle via elektronische middelen, en waarbij instemming van de veroordeelde vereist is. |
| Probatiestraf | Een straf waarbij de veroordeelde verplicht is algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde termijn, met als doel begeleiding en re-integratie. |
| Werkstraf | Een straf waarbij de veroordeelde kosteloos arbeid verricht tijdens zijn vrije tijd, naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten, bij openbare diensten of erkende verenigingen. |
| Verlengde opvolging | Een straf die na afloop van een vrijheidsberovende straf wordt opgelegd, waarbij de veroordeelde verplicht is voorwaarden na te leven gericht op het aanpakken van problematiek en het vermijden van recidive. |
| Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS) | Een bijkomende straf die het mogelijk maakt om een veroordeelde na afloop van een vrijheidsberovende straf verder van zijn vrijheid te beroven of aan strafuitvoeringsmodaliteiten te onderwerpen, met het oog op bescherming van de maatschappij. |
| Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten | Een bijkomende straf die de veroordeelde het recht ontneemt om bepaalde burgerlijke en politieke rechten uit te oefenen, zoals het bekleden van openbare ambten of het recht om verkozen te worden. |
| Beroepsverbod | Een bijzondere vorm van ontzetting waarbij de rechter de veroordeelde verbiedt zijn beroep uit te oefenen, indien hij daarvan ernstig misbruik heeft gemaakt om het misdrijf te plegen. |
| Verval van het recht tot sturen | Een bijzondere straf waarbij de rechter een verval van het recht op sturen oplegt indien een motorrijtuig werd gebruikt of bestemd was voor het plegen van een misdrijf of het verzekeren van de vlucht. |
| Verblijfs-, plaats- of contactverbod | Een bijzondere straf waarbij de rechter de veroordeelde de ontzetting oplegt van het recht te wonen, te verblijven of zich op te houden binnen een bepaald gebied, of contact te hebben met bepaalde personen. |
| Veroordeling bij schuldigverklaring | De lichtste straf waarbij de rechter de ten laste gelegde feiten bewezen verklaart en de beklaagde schuldig, vooral bij feiten van geringe ernst of na een lange procedure. |
| Geldboete | Een vermogensstraf waarbij de veroordeelde verplicht wordt een geldsom te betalen ten voordele van de staat, waarbij rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de veroordeelde. |
| Verbeurdverklaring | Het ontnemen van eigendomsrecht van de dader voor zaken die het voorwerp, het instrument of het product van het misdrijf uitmaken, of vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen. |
| Verruimde verbeurdverklaring | Een verbeurdverklaring waarbij het eigendomsrecht wordt ontnomen van zaken die voortkomen uit misdrijven waarvoor de dader niet werd veroordeeld, maar waaruit wel financieel gewin werd gehaald. |
| Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel | Een vermogensstraf die de dader van potentieel lucratieve misdrijven financieel straft in verhouding tot de verwachte of behaalde vermogensvoordelen, tot maximaal het drievoud van de waarde. |
| Dienstverlening ten gunste van de gemeenschap | Een straf waarbij een rechtspersoon, met diens instemming, verplicht wordt tot het besteden van een bepaald budget aan diensten ten voordele van de gemeenschap of erkende organisaties. |
| Verbod om activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen | Een straf waarbij de rechtspersoon een tijdelijk verbod wordt opgelegd om een werkzaamheid te verrichten die deel uitmaakt van het voorwerp van de rechtspersoon, uitgezonderd publieke dienstverlening. |
| Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling | Een straf waarbij de beslissing houdende de veroordeling wordt bekendgemaakt in officiële publicaties of via andere communicatiemiddelen, op kosten van de veroordeelde, om impact te hebben op het imago. |
| Sluiting van de inrichting | Een straf die het verbod inhoudt om in de inrichting enige activiteit uit te oefenen die gelijkaardig is aan die naar aanleiding waarvan het misdrijf werd gepleegd, indien wettelijk voorzien. |
Cover
Strafrecht - Deel 4.pdf
Summary
# Beginsel van de individuele verantwoordelijkheid en daderschap
Het strafrechtelijke systeem baseert zich op het principe van individuele verantwoordelijkheid voor begane misdrijven. Dit deel van de studiehandleiding gaat dieper in op de definitie van daderschap, de verschillende vormen ervan, en de specifieke verantwoordelijkheid van rechtspersonen.
## 1. Beginsel van de individuele verantwoordelijkheid en daderschap
Het strafrecht kent een strikt beginsel van individuele verantwoordelijkheid. Dit houdt in dat een opgelegde straf afzonderlijk wordt bepaald voor elke dader of deelnemer aan een misdrijf. In tegenstelling tot het burgerlijk recht, waar hoofdelijke of solidaire veroordeling van meerdere personen voor dezelfde schade mogelijk is, is verantwoordelijkheid voor andermans misdrijven in het strafrecht niet mogelijk. Elke veroordeling en straf is persoonlijk, en nooit collectief of gezamenlijk [1](#page=1).
### 1.1 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid impliceert de toerekening van een misdrijf aan een specifieke persoon. Dit heeft twee componenten [1](#page=1):
* **Materiële toerekening**: Het juridisch aanwijzen van de dader of deelnemer aan het misdrijf [1](#page=1).
* **Morele toerekening**: Het juridisch vaststellen van de schuld of verwijtbaarheid van de persoon [1](#page=1).
### 1.2 Definitie van daderschap
Volgens artikel 17 Nieuw Sw. worden personen die alle bestanddelen van een welbepaald misdrijf in zich nemen, als daders beschouwd. Deelnemers worden strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden voor een misdrijf dat door anderen is gepleegd, maar door hun deelneming op dezelfde manier verantwoordelijk worden gehouden. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen als dader of deelnemer worden aangemerkt, maar geen dieren of zaken. Een dader is degene aan wie alle constitutieve bestanddelen van een misdrijf kunnen worden toegerekend. Dit geldt ook voor personen die voldoen aan de voorwaarden van een strafbare poging, zoals bepaald in artikel 9 Nieuw Sw. [1](#page=1).
> **Tip:** Daderschap omvat zowel het voltooide als het gepoogde misdrijf [2](#page=2).
Er zijn drie vormen van daderschap te onderscheiden [1](#page=1):
#### 1.2.1 Rechtstreeks daderschap
Dit is de meest directe vorm van daderschap, waarbij de persoon zelf het misdrijf pleegt [1](#page=1).
* **Voorbeeld**: Iemand die zelf een diefstal pleegt [1](#page=1).
#### 1.2.2 Middellijk daderschap
Bij middellijk daderschap gebruikt de dader een andere persoon als middel om het misdrijf te plegen [1](#page=1).
* **Voorbeeld**: Iemand dwingen om een diefstal te plegen [1](#page=1).
#### 1.2.3 Co-daderschap
Co-daderschap omvat alle vormen van samenwerking (niet te verwarren met deelneming) waarbij er sprake is van een samenwerkingsopzet om gezamenlijk alle bestanddelen van het misdrijf te vervullen [1](#page=1).
### 1.3 Verantwoordelijkheid van rechtspersonen
Sinds 1999 kunnen rechtspersonen strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld. Vóór deze datum was de vervolging van ondernemingsstrafrecht gebaseerd op de identificatie van een toerekenbare natuurlijke persoon, wat tot praktische problemen leidde [2](#page=2).
* **Toepassingsgebied**: Alle rechtspersonen, zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk, kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk zijn. Tot 2018 waren bepaalde publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals de Federale Staat en gewesten, uitgesloten, maar sindsdien geldt het principe voor alle publiekrechtelijke rechtspersonen (met specifieke strafbepalingen in artikel 40 Nieuw Sw.) [2](#page=2).
* **Niet-rechtspersonen**: Ook bepaalde niet-rechtspersonen, zoals maatschappen en vennootschappen in oprichting, kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk zijn. Feitelijke verenigingen, zoals politieke partijen of vakbonden, vallen hier niet onder [2](#page=2).
#### 1.3.1 Autonome verantwoordelijkheid
Een rechtspersoon is (meteen) zelf dader van een misdrijf en heeft een eigen, autonome strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Dit is geen afgeleide verantwoordelijkheid gebaseerd op de gedragingen van een specifieke natuurlijke persoon, al sluit dit de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van natuurlijke personen niet uit. Tot 2018 gold er een cumulverbod tussen de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een natuurlijke persoon en een rechtspersoon [2](#page=2).
#### 1.3.2 Toerekening van gedragingen
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een rechtspersoon wordt gevestigd door de toerekening van misdrijven die door natuurlijke personen zijn begaan, gebaseerd op de relatie tussen de gedraging van de natuurlijke persoon en de rechtspersoon. De rechter beoordeelt deze toerekening aan de hand van wettelijke criteria [2](#page=2) [3](#page=3):
1. Een intrinsieke band tussen de gedraging en de verwezenlijking van het **voorwerp** van de rechtspersoon (niet noodzakelijk het doel) [3](#page=3).
2. Een intrinsieke band tussen de gedraging en de **belangenwaarneming** (economische, financiële of morele belangen) van de rechtspersoon [3](#page=3).
3. Het misdrijf is **voor rekening van de rechtspersoon** gepleegd (een breed criterium, gelinkt aan concrete omstandigheden) [3](#page=3).
De criteria 2 en 3 kunnen samengevat worden als gedragingen die, hoewel niet noodzakelijk gericht op het doel van de rechtspersoon, wel verband houden met de belangen van de rechtspersoon (zoals reputatie of financiën) [3](#page=3).
#### 1.3.3 Verschil met administratieve en burgerlijke aansprakelijkheid
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen onderscheidt zich van hun administratieve en burgerlijke aansprakelijkheid. Een rechtspersoon kan weliswaar veroordeeld worden tot schadevergoeding, net als een natuurlijke persoon, maar nooit tot de betaling van de vermogensstraf van een ander voor dezelfde feiten. Dit is vastgelegd in artikel 66 Nieuw Sw. [3](#page=3).
### 1.4 Strafbare deelneming
Ondanks dat men niet de dader is van een misdrijf, kan men toch strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden als deelnemer. Dit verschilt van daderschap, dat via de drie eerder genoemde vormen (rechtstreeks, middellijk, co-daderschap) wordt vastgesteld en inhoudt dat men alle bestanddelen van het misdrijf vervult. Deelneming wordt beoordeeld op basis van de manier waarop de deelnemer heeft bijgedragen, mits dit een betekenisvolle bijdrage was [1](#page=1) [3](#page=3).
Er zijn twee hoofdtypen van deelneming [3](#page=3):
* **Zelfstandige deelneming**: De deelnemer is dader van een eigen, afzonderlijk voorzien deelnemingsmisdrijf [3](#page=3).
* **Onzelfstandige deelneming**: De strafbaarheid van de deelneming wordt ontleend aan het hoofdmisdrijf dat door anderen is gepleegd en gevestigd is op een basismisdrijf door een dader. In België wordt de deelnemer bepaald alsof hij zelf dader van het misdrijf zou zijn geweest. Bezwarende factoren worden niet automatisch aan de deelnemer toegerekend; er wordt gekeken of de gevolgen ook aan de deelnemer kunnen worden toegerekend. Dit wordt ook wel relatief onzelfstandige deelneming genoemd [3](#page=3).
---
# Strafbare deelneming en doorwerking van verzwarende bestanddelen
Dit deel behandelt de strafbare deelname aan misdrijven, de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, en hoe verzwarende bestanddelen en factoren doorwerken naar mededaders en deelnemers.
### 2.1 Strafbare deelneming
Strafbare deelneming aan een misdrijf houdt in dat men, ook al is men niet de directe dader, toch strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gepleegde misdrijf. Het Nieuwe Strafwetboek omvat onder het begrip 'dader' ook de 'deelnemer aan het misdrijf'. Deelneming kan op twee manieren plaatsvinden: via zelfstandige deelneming (waarbij de deelnemer dader is van een eigen, afzonderlijk deelnemingsmisdrijf) of onzelfstandige deelneming (waarbij de strafbaarheid van de deelneming afgeleid wordt van het hoofdmisdrijf gepleegd door een ander). De wet spreekt in het Nieuwe Strafwetboek van 'relatief onzelfstandige deelneming', waarbij de deelnemer wordt beoordeeld alsof hij zelf dader was van het misdrijf, maar waarbij verzwarende bestanddelen en factoren niet automatisch aan de deelnemer worden toegerekend; er moet gekeken worden of deze ook aan de deelnemer kunnen worden toegerekend [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Voorwaarden voor strafbare deelneming
Om van strafbare deelneming te kunnen spreken, moeten aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
* **Een misdrijf door een ander gepleegd**: Er moet een daadwerkelijk misdrijf zijn begaan, hetzij door handelen, hetzij door verzuim. Dit kan een reglementair of opzettelijk misdrijf zijn, maar geen onopzettelijk misdrijf, vanwege de vereiste van deelnemingsopzet. Een poging tot deelneming bestaat niet, maar deelnemen aan een poging tot misdrijf is wel mogelijk [4](#page=4).
* **Een deelnemingsgedraging**: Dit houdt in dat de deelnemer 'op betekenisvolle wijze' heeft bijgedragen aan het misdrijf. Er wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen mededaders en medeplichtigen. De bijdrage moet iets concreets hebben veranderd aan de uitvoering van het misdrijf, wat 'in concreto' door de rechter wordt beoordeeld. Er worden vijf toetsingselementen gehanteerd [4](#page=4):
1. Rechtstreeks deelnemen aan de uitvoering (bv. een aansteker geven, uitkijken) [4](#page=4).
2. De voorbereiding of uitvoering van het misdrijf vergemakkelijken (bv. een tip geven, een wapen leveren) [4](#page=4).
3. Rechtstreeks aanzetten tot het plegen van het misdrijf (hierbij moet het misdrijf voltooid of gepoogd zijn) [4](#page=4).
4. Nalaten om te handelen, waardoor het plegen van het misdrijf rechtstreeks is bevorderd of vergemakkelijkt. Dit kan ook door onthouding [4](#page=4) [5](#page=5).
5. Hulp of bijstand verlenen aan de dader na het misdrijf, mits hierover voorafgaand overleg is gepleegd. Dit kan ook het voorzien van een alibi zijn [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Wetens en willens (moreel bestanddeel)**: De deelnemer moet met opzet hebben meegewerkt aan het misdrijf, met het doel om op betekenisvolle wijze bij te dragen. Dit deelnemingsopzet verschilt van de schuldvorm die vereist is voor het gepleegde misdrijf. Er is geen deelneming aan onopzettelijke misdrijven mogelijk, tenzij men zelf een onopzettelijk misdrijf pleegt [5](#page=5).
#### 2.1.2 Deelnemers worden als daders gestraft
In het Nieuwe Strafwetboek kunnen deelnemers als daders worden gestraft. Hoewel er geen formeel onderscheid meer is tussen mededaders en medeplichtigen, kan dit onderscheid wel worden gemaakt binnen de strafmaatbepaling, eventueel met toepassing van verzwarende bestanddelen of factoren [5](#page=5).
> **Tip:** De kern van deelneming ligt in de 'betekenisvolle bijdrage' aan het misdrijf, beoordeeld in concreto. Zelfs nalaten om te handelen kan onder omstandigheden deelneming opleveren.
### 2.2 Doorwerking van verzwarende bestanddelen en factoren
Verzwarende bestanddelen en factoren kunnen invloed hebben op de kwalificatie, de strafmaat en zelfs de burgerlijke gevolgen van een misdrijf [6](#page=6).
* **Verzwarende bestanddelen**: Dit zijn omstandigheden die ertoe leiden dat het basismisdrijf wordt verzwaard, wat resulteert in een hoger strafniveau [6](#page=6).
* **Verzwarende factoren**: Deze factoren spelen binnen een bepaald strafniveau een rol bij de keuze van de rechter voor de concrete strafmaat. Ze kunnen objectief (gerelateerd aan de gedraging zelf, bv. de gevolgen) of subjectief (inherent aan de persoon van de dader, bv. relatie tot slachtoffer, discriminerende drijfveer) zijn. Een discriminerende drijfveer wordt in beginsel als verzwarende factor beschouwd, maar kan soms ook als verzwarend bestanddeel worden aangemerkt [6](#page=6).
#### 2.2.1 Toerekening aan de deelnemer
* **Objectieve verzwarende omstandigheden**: Deze werken door naar de co-dader of deelnemer indien deze wist of had moeten weten dat een objectief verzwarend bestanddeel of factor aanwezig was of kon zijn, en met die kennis het misdrijf mede wilde plegen. Het is niet de bedoeling om alle verzwaringen automatisch aan deelnemers toe te rekenen [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Subjectieve verzwarende omstandigheden**: Deze hebben enkel gevolgen voor de dader of deelnemer waarop ze specifiek van toepassing zijn [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een diefstal van juwelen gevolgd door omsmelting en witwassen is een ander misdrijf. Echter, als vooraf is overlegd, kan het voorzien van een alibi na de diefstal strafbaar zijn als deelneming [5](#page=5).
De wet onderscheidt ook schuldontheffingsgronden (zoals onweerstaanbare dwang en onoverkomelijke dwaling) en gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid (zoals geestesstoornis en minderjarigheid). Onweerstaanbare dwang of overmacht, zowel fysiek als moreel, kan bij alle misdrijven ingeroepen worden, mits deze dwang niet aan de dader te wijten is [7](#page=7).
> **Belangrijk:** De doorwerking van verzwarende bestanddelen en factoren naar deelnemers is niet automatisch en vereist steeds een individuele beoordeling, met name of de deelnemer op de hoogte was van deze omstandigheden en deze heeft aanvaard [6](#page=6).
---
# Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
Dit deel verkent situaties waarin een dader niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld, zoals door onweerstaanbare dwang, onoverkomelijke dwaling, geestesstoornis en minderjarigheid [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.1 Onderscheid tussen schuldontheffingsgronden en gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen schuldontheffingsgronden en gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid. Schuldontheffingsgronden nemen de schuld weg, waardoor het misdrijf niet aan de dader kan worden verweten. Dit zijn onweerst bare dwang en onoverkomelijke dwaling. Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid nemen de strafrechtelijke verantwoordelijkheid weg doordat de dader schuldonbekwaam is. Hieronder vallen geestesstoornis en minderjarigheid [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.2 Schuldontheffingsgronden
#### 3.2.1 Onweerstaanbare dwang
Onweerstaanbare dwang, ook wel overmacht genoemd, is inroepbaar voor alle misdrijven, ook voor onopzettelijke misdrijven. Het kan zowel fysieke als morele dwang betreffen, waarbij bij morele dwang sprake is van dreiging met een ernstig kwaad [7](#page=7).
De toepassingsvoorwaarden zijn:
* **Onweerstaanbaarheid:** Dit wordt beoordeeld in concreto, met beperkingen op grond van redelijkheid [7](#page=7).
* **Volledige uitschakeling vrije wil:** Ook dit wordt in concreto beoordeeld, met beperkingen op grond van redelijkheid [7](#page=7).
* **De dwang mag niet aan de dader te wijten zijn:** Bijvoorbeeld, het gebruik van alcohol en drugs creëert dwang die wel aan de dader te wijten is [7](#page=7).
> **Tip:** Morele dwang mag niet verward worden met een noodtoestand of noodweer [7](#page=7).
#### 3.2.2 Onoverkomelijke dwaling
Onoverkomelijke dwaling wordt niet vaak aanvaard en streng beoordeeld. Dwaling betekent een totale vergissing, waarbij de dader onwetend was. Er zijn twee niveaus van dwaling [8](#page=8):
* **Dwaling in feite:** De dader weet dat iets strafbaar is, maar vergist zich dat een specifieke handeling hieronder valt [8](#page=8).
* **Dwaling in rechte:** De dader weet niet dat de handeling strafbaar of verboden is. Dit is hoogst uitzonderlijk, aangezien men geacht wordt de wet te kennen [8](#page=8).
Om te spreken van een onoverkomelijke dwaling, moet deze aftoetsen aan het gedrag van een normaal voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden [8](#page=8).
### 3.3 Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
#### 3.3.1 Geestesstoornis
Een geestesstoornis kan een grond zijn voor niet-toerekeningsvatbaarheid, wat betekent dat de dader schuldonbekwaam is. De toepassingsvoorwaarden zijn [8](#page=8):
1. **Geestesstoornis:** Dit is een medisch concept zonder wettelijke definitie, maar duidt op een hinderlijke afwijking van een norm uit de psychopathologie [8](#page=8).
2. **Tenietdoen van oordeelsvermogen of controle over daden:** Volledige ontoerekeningsvatbaarheid is vereist. De rechter kan deskundigenonderzoek bevelen [8](#page=8).
3. **Op het tijdstip van de feiten:** Indien de dader op het moment van berechting niet meer toerekeningsvatbaar is, maar wel op het moment van de feiten, is er sprake van niet-toerekeningsvatbaarheid. Indien de ontoerekeningsvatbaarheid enkel bij de berechting aanwezig is, is er geen grond voor niet-toerekeningsvatbaarheid [8](#page=8).
Een geestesstoornis kan ook aanleiding geven tot internering conform de Interneringswet. De voorwaarden hiervoor zijn [8](#page=8):
1. **Een misdrijf van zekere ernst:** Dit betreft aantasting van de fysieke of psychische integriteit van derden of bedreiging daartoe [8](#page=8).
2. **Geestesstoornis op het moment van berechting:** De geestesstoornis maakt de dader strafonbekwaam. Internering kan zelfs tijdens strafuitvoering plaatsvinden [8](#page=8).
3. **Geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over de daden tenietdoet of ernstig aantast:** Volledige ontoerekeningsvatbaarheid is hierbij niet vereist [8](#page=8).
4. **Gevaar op recidive** [8](#page=8).
#### 3.3.2 Minderjarigheid
Minderjarigheid leidt tot ontoerekeningsvatbaarheid en schuldonbekwaamheid. De schuldbekwaamheid begint vanaf twaalf jaar voor jeugddelicten. Vanaf zestien jaar kan een minderjarige echter toch strafrechtelijk schuldbekwaam zijn voor specifieke misdrijven, zoals verkeersmisdrijven en integriteitsaantastingen in een verkeersongeval, en verzekeringsmisdrijven onder het volwassenstrafrecht. Uithandengeving is ook een mogelijkheid voor ernstige jeugddelicten, nadat de jeugdrechtbank eerst andere maatregelen heeft opgelegd en indien de jeugdrechtbank de sancties niet geschikt acht. Minderjarigen vanaf veertien jaar kunnen te maken krijgen met administratieve sancties [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Materiële toerekening | Juridisch aanwijzen wie de dader of deelnemer van een misdrijf is, gebaseerd op de gedragingen die de bestanddelen van het misdrijf vervullen. |
| Morele toerekening | Juridisch aanwijzen van schuld of verwijtbaarheid bij een persoon voor een gepleegd misdrijf, wat noodzakelijk is voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid. |
| Hoofdelijke veroordeling | Situatie waarbij elke dader of deelnemer aan een misdrijf volledig instaat voor dezelfde schadevergoeding, ongeacht het individuele aandeel in het misdrijf. |
| Solidaire veroordeling | Situatie waarbij elke van de daders of deelnemers verantwoordelijk is voor de volledige som van de schadevergoeding, vergelijkbaar met hoofdelijke veroordeling. |
| Daderschap | Het juridisch erkennen van een persoon als degene die alle bestanddelen van een welbepaald misdrijf in zich neemt of voldoet aan de voorwaarden voor strafbare poging. |
| Rechtstreeks daderschap | De vorm van daderschap waarbij een persoon het misdrijf zelf pleegt, dus alle bestanddelen van het misdrijf in zich neemt. |
| Middellijk daderschap | Daderschap waarbij een persoon een ander persoon als middel gebruikt om het misdrijf te plegen, zonder het zelf rechtstreeks uit te voeren. |
| Co-daderschap | Een vorm van daderschap waarbij meerdere personen samenwerken met een gezamenlijk opzet om alle bestanddelen van het misdrijf te vervullen. |
| Rechtspersoon | Een juridische entiteit, zoals een vennootschap of vereniging, die zelf strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor misdrijven die aan haar kunnen worden toegerekend. |
| Autonome strafrechtelijke verantwoordelijkheid (rechtspersoon) | De eigen, zelfstandige strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een rechtspersoon, die niet enkel afgeleid is van de gedragingen van een specifiek natuurlijk persoon. |
| Deelneming | De strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor een misdrijf dat door anderen is gepleegd, waarbij de deelnemer door zijn bijdrage op dezelfde manier verantwoordelijk wordt gehouden als de dader. |
| Zelfstandige deelneming | Een vorm van deelneming waarbij de deelnemer als dader wordt beschouwd van zijn eigen, afzonderlijk voorziene deelnemingsmisdrijf. |
| Onzelfstandige deelneming | Deelneming waarbij de strafbaarheid van de deelnemer wordt ontleend aan het hoofdmisdrijf dat door anderen is gepleegd. |
| Betekenisvolle bijdrage (deelneming) | Een bijdrage aan een misdrijf die op significante wijze de concrete uitvoering ervan heeft veranderd, beoordeeld in concreto door de rechter. |
| Voorbereiding of uitvoering vergemakkelijken (deelneming) | Een deelnemingsgedraging die de voorbereiding of uitvoering van een misdrijf versoepelt, zonder noodzakelijk aanwezig te zijn bij het misdrijf zelf. |
| Rechtstreeks aanzetten tot plegen van misdrijf | Een deelnemingsgedraging waarbij iemand rechtstreeks wordt aangezet tot het plegen van een misdrijf, wat strafbaar is zodra het misdrijf voltooid of een poging is. |
| Nalaten om te handelen (deelneming) | Een deelnemingsgedraging waarbij het nalaten om te handelen het plegen van een misdrijf rechtstreeks bevordert of vergemakkelijkt. |
| Hulp of bijstand na het misdrijf (deelneming) | Het verlenen van hulp of bijstand aan de dader na het plegen van het misdrijf, indien hierover vooraf overleg is gepleegd. |
| Deelnemingsopzet | De morele schuldvorm bij deelneming, waarbij de handeling is gesteld met het doel om op betekenisvolle wijze bij te dragen tot het misdrijf. |
| Bezwarende bestanddelen | Omstandigheden die de kwalificatie van een misdrijf verzwaren, wat leidt tot een verhoging van het strafniveau. |
| Bezwarende factoren | Omstandigheden die de rechter in acht moet nemen bij de strafmaatbepaling binnen een bepaald strafniveau, maar de kwalificatie van het misdrijf niet wijzigen. |
| Objectieve verzwarende omstandigheden | Verzwarende omstandigheden die inherent zijn aan de gedraging zelf of de gevolgen ervan, en die doorwerken naar een deelnemer indien deze op de hoogte was en deze aanvaard heeft. |
| Subjectieve verzwarende omstandigheden | Verzwarende omstandigheden die inherent zijn aan de persoon van de dader of deelnemer, zoals de relatie tot het slachtoffer of de hoedanigheid van de dader. |
| Schuldontheffingsgronden | Omstandigheden die de schuld van de dader wegnemen, waardoor het misdrijf hem niet verwijtbaar is, zoals onweerstaanbare dwang en onoverkomelijke dwaling. |
| Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid | Omstandigheden die de strafrechtelijke verantwoordelijkheid wegnemen doordat de dader schuldonbekwaam is, zoals geestesstoornis en minderjarigheid. |
| Onweerstaanbare dwang | Fysieke of morele dwang die zo sterk is dat deze de vrije wil van de dader volledig uitschakelt en niet aan de dader zelf te wijten is. |
| Onoverkomelijke dwaling | Een totale vergissing in feite of in rechte, die zo fundamenteel is dat deze de dader niet kan worden verweten, zelfs niet aan de hand van een normaal voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden. |
| Geestesstoornis | Een medisch concept dat een hinderlijke afwijking van een psychopathologische norm beschrijft en, indien het de oordeelsvorming of controle over daden tenietdoet, kan leiden tot niet-toerekeningsvatbaarheid. |
| Internering | Een maatregel die kan worden opgelegd aan personen die een misdrijf van zekere ernst hebben gepleegd en wegens een geestesstoornis niet strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld, omwille van het gevaar op recidive. |
| Minderjarigheid | De staat van niet volwassen zijn, waardoor een persoon tot een bepaalde leeftijd (meestal 18 jaar) als schuldonbekwaam wordt beschouwd voor strafrechtelijke doeleinden. |
Cover
Strafrecht les 10 - les 7 november 2025.pptx
Summary
# De doelstellingen van de straf en strafuitvoeringsrecht
Dit onderwerp behandelt de verschillende doelstellingen die nagestreefd worden met bestraffing, van vergelding tot re-integratie, en introduceert de principes van strafuitvoering.
## 1\. De doelstellingen van de straf en strafuitvoeringsrecht
### 1.1 Algemeen overzicht van strafdoelstellingen
De kern van strafuitvoering ligt in de te realiseren doelstellingen die de rechter moet overwegen bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat. Hoewel de klassieke opvatting de nadruk legde op het leedtoevoegende karakter van de straf, erkent de hedendaagse wetgeving, met name in het Strafwetboek van 2024, een breder scala aan doelstellingen. Deze doelstellingen zijn niet noodzakelijk cumulatief en de wetgever heeft een strikte motiveringsplicht geïntroduceerd, vooral bij het opleggen van gevangenisstraffen.
> **Tip:** De doelstellingen van de straf zijn cruciaal voor het bepalen van zowel de strafsoort als de strafmaat. Een grondige motivatie door de rechter is hierbij essentieel.
#### 1.1.1 Kernbegrippen en doelstellingen
* **Bescherming van de maatschappij:** Een fundamenteel doel is het onschadelijk maken van de dader voor de maatschappij en het voorkomen van toekomstige delicten.
* **Herstel:** Dit omvat zowel het bevorderen van het herstel van het maatschappelijk evenwicht als het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade. Dit kan symbolisch plaatsvinden, bijvoorbeeld via een werkstraf.
* **Preventie:**
* **Generale preventie:** Het afschrikkende effect van de straf op potentiële daders.
* **Individuele preventie:** Het voorkomen dat de betrokkene zelf hervalt.
* **Re-integratie:** Het faciliteren van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader na het plegen van een misdrijf.
* **Maatschappelijke afkeuring:** Het uiten van de afkeuring van de samenleving ten aanzien van de overtreding van de strafwet.
> **Tip:** De doelstellingen van de straf worden niet louter als een lijstje beschouwd; de rechtspraak, met name die van het Hof van Cassatie, nuanceert en interpreteert deze.
#### 1.1.2 De rol van de rechter en de motiveringsplicht
De rechter bepaalt, binnen de wettelijke grenzen, de straffen en maatregelen die noodzakelijk zijn ter realisering van de beoogde doelstellingen. Sinds het Strafwetboek van 2024 is er een strikte motiveringsplicht voor de schriftelijke conclusies en bij het opleggen van gevangenisstraffen. Dit houdt in dat de rechter expliciet moet motiveren waarom een bepaalde straf wordt opgelegd in het licht van de strafdoelstellingen.
> **Tip:** Referenties naar de veronderstelde verwachtingen van slachtoffers en hun familie kunnen door de rechter worden meegenomen in de motivatie, mits deze kaderen binnen de algemene doelstellingen van de straftoemeting.
### 1.2 Gevangenisstraf als ultimum remedium
De gevangenisstraf wordt beschouwd als het "ultimum remedium", het laatste redmiddel, binnen het strafrechtelijk arsenaal. Dit principe van subsidiariteit is verankerd in het Strafwetboek en houdt in dat gevangenisstraffen alleen worden opgelegd wanneer andere, minder ingrijpende straffen niet volstaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de ongewenste neveneffecten van detentie voor de betrokkenen, hun omgeving en de samenleving.
> **Tip:** De gevangenisstraf is pas verplicht in de hoogste strafniveaus (niveau 7 en 8). Voor lagere niveaus kan de rechter kiezen voor alternatieve straffen.
#### 1.2.1 Strafniveaus en gevangenisstraf
* **Niveau 1 en 2:** Geen verplichte gevangenisstraf. In niveau 2 kan een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar worden opgelegd, evenals andere vrijheidsbeperkende straffen.
* **Niveau 7 en 8:** Verplichte vrijheidsbenemende straffen (gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving).
* **Vervangende gevangenisstraf:** Bij niet-uitvoering van bepaalde straffen zoals een werkstraf of probatiestraf, kan een vervangende gevangenisstraf worden opgelegd, met een maximumduur van één jaar.
### 1.3 Proportionele bestraffing
Een algemeen principe is de rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf. Dit betekent dat de straf in verhouding moet staan tot de ernst van het gepleegde feit.
* **Geldboeten:** Hoewel er geen inkomensgerelateerde geldboeten zijn in de strikte zin, wordt bij het vaststellen van geldboeten en geldstraffen rekening gehouden met de financiële draagkracht en de sociale toestand van de veroordeelde, alsook met het verwachte of behaalde voordeel uit het misdrijf.
* **Verbeurdverklaring:** Ook bij verbeurdverklaringen kan de rechter rekening houden met deze factoren.
### 1.4 Individualisering van de straf
De individualisering van de straf is een heilig principe. Dit houdt in dat de straf wordt aangepast aan de specifieke omstandigheden van de dader en het feit.
* **Voorlichtingsrapport:** De rechter kan een voorlichtingsrapport vragen om de meest optimale straf in een specifieke casus te bepalen.
* **Advies van deskundigen:** Bij specifieke delicten, zoals zeden- of terrorismemisdrijven, kan advies van deskundigen of gespecialiseerde diensten worden ingewonnen indien strikt noodzakelijk.
### 1.5 Gediversifieerd sanctiepalet
Het Strafwetboek van 2024 voorziet in een gediversifieerd straffenpalet met verschillende strafniveaus (8 in totaal). Dit omvat een duidelijke inventaris van hoofd- en bijkomende straffen voor natuurlijke en rechtspersonen.
#### 1.5.1 Hoofd- en bijkomende straffen
* **Hoofdstraffen:** Kunnen afzonderlijk worden uitgesproken.
* **Bijkomende straffen:** Kunnen slechts samen met een hoofdstraf worden uitgesproken, met uitzondering van internering en opschorting van de uitspraak van de veroordeling, die wel met verbeurdverklaring kunnen gepaard gaan.
#### 1.5.2 Typen straffen
* **Vrijheidsbenemende straffen:** Gevangenisstraf, behandeling onder vrijheidsberoving.
* **Vrijheidsbeperkende straffen:** Straf onder elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf.
* **Vermogensstraffen:** Geldboete, verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring), geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.
* **Specifieke straffen:** Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, verblijfs-, plaats- of contactverbod.
* **Spiegelstraffen:** Straf die het onderliggende misdrijf of de daderproblematiek reflecteert, met als doel het recidiverisico te verlagen.
#### 1.5.3 Consensuele straffen en bestraffingsmodaliteiten
De beklaagde kan instemmen met bepaalde straffen of bestraffingsmodaliteiten, zoals straf onder elektronisch toezicht, werkstraf, probatiestraf, dienstverleningsstraf, probatie-uitstel en opschorting van de uitspraak van de veroordeling.
### 1.6 Strafuitvoering
De uitvoering van straffen gebeurt op basis van definitieve veroordelingen met kracht van gewijsde.
* **Strafuitvoeringsrechtbank (SURB):** Zal de centrale uitvoeringsinstantie worden voor bepaalde straffen, hoewel deze nog niet volledig operationeel is. Momenteel is de probatiecommissie nog actief.
* **Vervangende straffen:** Worden subsidiair opgelegd en kunnen worden uitgevoerd als de hoofdstraffen niet (volledig) worden uitgevoerd. De vervangende gevangenisstraf bij geldboetes is afgeschaft ten gunste van gedwongen tenuitvoerlegging via inbeslagname en verkoop van goederen.
* **Niet-naleving:** Het niet-naleven van bepaalde straffen (zoals beroepsverbod, verval van het recht tot sturen) kan leiden tot een afzonderlijke strafbaarstelling.
> **Tip:** Het strafuitvoeringsrechtboek (Wet 13 maart 2024) regelt de tenuitvoerlegging van straffen. De SURB zal een cruciale rol spelen in het aanpassen, opschorten of beëindigen van straffen.
#### 1.6.1 Actieradius van bijkomende straffen
Bijkomende straffen worden uitgesproken ongeacht de plaats waar het misdrijf is gepleegd, zolang de toepassingsvoorwaarden van Boek I van het Strafwetboek zijn vervuld.
#### 1.6.2 Strafen voor rechtspersonen
Voor rechtspersonen gelden specifieke hoofd- en bijkomende straffen, waaronder geldboetes, dienstverleningsstraffen, probatiestraffen en verbeurdverklaringen. Ook kunnen zij verboden worden een bepaalde activiteit uit te oefenen of kan een inrichting gesloten worden.
> **Tip:** De wet maakt een duidelijk onderscheid tussen straffen toepasselijk op natuurlijke personen en rechtspersonen, met specifieke niveaus en strafmaten voor elk.
* * *
# De indeling en specificatie van straffen
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten straffen die opgelegd kunnen worden aan natuurlijke en rechtspersonen, inclusief de indeling in hoofd- en bijkomende straffen en het systeem van strafniveaus.
## 4.1 Algemene principes betreffende straffen
### 4.1.1 Kenmerken van een straf
Een straf is een punitieve sanctie die door een rechter wordt uitgesproken. Bestuurlijke sancties, hoewel soms ook een punitief karakter hebbend, worden door een bestuurlijke overheid opgelegd en vallen buiten de definitie van een straf in de zin van het strafrecht. De vraag of een sanctie als "criminal charge" in de zin van artikel 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan worden beschouwd, wordt beoordeeld op basis van de aard van de inbreuk en de aard en ernst van de sanctie, waarbij de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) casuïstisch is.
### 4.1.2 Uitvoering van de straf
De uitvoering van straffen vindt plaats na een definitieve veroordeling met kracht van gewijsde, waarbij de rechtsmiddelen zijn uitgeput. De uitvoering van vonnissen en arresten gebeurt "in naam des Konings". De strafrechtelijke aspecten worden op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) uitgevoerd, terwijl de civiele aspecten op verzoek van burgerlijke partijen worden afgehandeld. De uitvoering van geldboeten en verbeurdverklaringen vereist een verzoek aan de FOD Justitie en de FOD Financiën. Het Strafuitvoeringswetboek (SW 2024) regelt het uitvoeringscontentieux.
Voorlopige hechtenis is geen straf, maar een georganiseerde vrijheidsberoving tijdens het gerechtelijk onderzoek die afgetrokken wordt van de opgelegde straf. Onmiddellijke aanhouding kan wel plaatsvinden zodra een straf definitief is. Het OM speelt een sleutelrol in de uitvoering van straffen.
### 4.1.3 Doelstellingen van de straf
De doelstellingen van straf zijn gericht op de bescherming van de maatschappij, het onschadelijk maken van de dader, het bereiken van herstel (al dan niet symbolisch), en preventie (generaal of individueel). Vergelding en re-integratie na het plegen van een misdrijf zijn eveneens van belang. De klassieke leer legde de nadruk op het leedtoevoegende karakter van de straf, terwijl de SW 2024 de nadruk legt op de bescherming van de maatschappij, het bevorderen van herstel en rehabilitatie, en de maatschappelijke afkeuring.
Gevangenisstraf wordt beschouwd als een \_ultimum remedium (laatste redmiddel), en er is een strikte motiveringsplicht bij het opleggen van een gevangenisstraf, met aandacht voor de ongewenste neveneffecten. De strafdoelstellingen zijn niet noodzakelijk limitatief.
### 4.1.4 Proportionele bestraffing
Een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf is een algemeen principe. Geldboetes worden niet enkel inkomensgerelateerd vastgesteld, maar houden ook rekening met de financiële draagkracht en de sociale toestand van de veroordeelde.
### 4.1.5 Individualisering
De individualisering van de straf is cruciaal. Een voorlichtingsrapport (artikel 31 SW) kan worden opgesteld om de meest optimale straf in een specifieke casus te bepalen. Bij zeden- en terrorismemisdrijven kan, indien strikt noodzakelijk, advies van een deskundige of gespecialiseerde dienst worden ingewonnen (artikel 32 SW).
## 4.2 Indeling van straffen
De SW 2024 voorziet in een gediversifieerd sanctie- en straffenpalet, met een duidelijke inventaris van hoofd- en bijkomende straffen voor natuurlijke en rechtspersonen, verdeeld over acht strafniveaus.
### 4.2.1 Strafniveaus
De wetgever bepaalt de straf voor elk niveau en de eventuele straf na aanneming van verzachtende omstandigheden. Er is geen sprake meer van "correctionalisering" in de oude zin; er wordt rekening gehouden met de oude maximumstraffen die na correctionalisering van toepassing zouden zijn.
### 4.2.2 Hoofd- en bijkomende straffen
Hoofdstraffen kunnen afzonderlijk worden uitgesproken, terwijl bijkomende straffen slechts samen met een hoofdstraf kunnen worden opgelegd, met uitzonderingen zoals internering en opschorting van de uitspraak van de veroordeling, die ook met een verbeurdverklaring (bijkomende straf) gepaard kunnen gaan. Sommige bijkomende straffen kunnen in niveau 1 ook als hoofdstraf fungeren.
### 4.2.3 Strafbare feiten en straffen
De straffen zijn onderverdeeld in:
* **Hoofdstraffen voor natuurlijke personen**:
* **Niveau 8**: Levenslange gevangenisstraf; behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 18 jaar tot 20 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 7, 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 7**: Gevangenisstraf (meer dan 20 jaar tot 30 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 16 jaar tot 18 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 6**: Gevangenisstraf (meer dan 15 jaar tot 20 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 11 jaar tot 16 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 5, 4, 3 of 2.
* **Niveau 5**: Gevangenisstraf (meer dan 10 jaar tot 15 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 6 jaar tot 11 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 4, 3 of 2.
* **Niveau 4**: Gevangenisstraf (meer dan 5 jaar tot 10 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 4 jaar tot 6 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 3 of 2.
* **Niveau 3**: Gevangenisstraf (meer dan 3 jaar tot 5 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 2 jaar tot 4 jaar). Na verzachtende omstandigheden: niveau 2 of 1.
* **Niveau 2**: Gevangenisstraf (6 maanden tot 3 jaar); behandeling onder vrijheidsberoving (6 maanden tot 2 jaar); straf onder elektronisch toezicht (1 maand tot 1 jaar); werkstraf (meer dan 120 uur tot 300 uur); probatiestraf (meer dan 12 maanden tot 2 jaar); veroordeling bij schuldigverklaring. Na verzachtende omstandigheden: niveau 1.
* **Niveau 1**: Geldboete (200 euro tot 20.000 euro); werkstraf (20 uur tot 120 uur); probatiestraf (6 maanden tot 12 maanden); verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring); geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel; veroordeling bij schuldigverklaring. Na verzachtende omstandigheden: bijkomende straf in plaats van de hoofdstraf.
* **Bijkomende straffen voor natuurlijke personen**:
* Verlengde opvolging (verplicht of facultatief)
* Geldboete (facultatief, niet voor niveau 1 en niet samen met geldstraf op basis van voordeel)
* Verbeurdverklaring (verplicht)
* Verruimde verbeurdverklaring (facultatief)
* Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel (facultatief)
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (verplicht of facultatief)
* Beroepsverbod (facultatief)
* Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling (in wettelijk bepaalde gevallen: facultatief)
* Sluiting van de inrichting (in wettelijk bepaalde gevallen: facultatief)
* Verval van het recht tot sturen (facultatief)
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod (facultatief)
* **Hoofdstraffen voor rechtspersonen**:
* **Niveau 8**: Geldboete (meer dan 4.000.000 euro tot 5.760.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 7, 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 7**: Geldboete (meer dan 1.600.000 euro tot 4.000.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 6**: Geldboete (meer dan 1.200.000 euro tot 1.600.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 5, 4, 3 of 2.
* **Niveau 5**: Geldboete (meer dan 800.000 euro tot 1.200.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 4, 3 of 2.
* **Niveau 4**: Geldboete (meer dan 600.000 euro tot 800.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 3 of 2.
* **Niveau 3**: Geldboete (meer dan 360.000 euro tot 600.000 euro). Na verzachtende omstandigheden: niveau 2 of 1.
* **Niveau 2**: Geldboete (meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro); dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (geraamd op meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro); probatiestraf (meer dan 12 maanden tot 2 jaar); cumulatie van twee straffen van niveau 1; veroordeling bij schuldigverklaring. Na verzachtende omstandigheden: niveau 1.
* **Niveau 1**: Geldboete (200 euro tot ten hoogste 20.000 euro); dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (geraamd op 200 euro tot 20.000 euro); probatiestraf (6 maanden tot 12 maanden); verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen (1 jaar tot 10 jaar); verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring); geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel; sluiting van de inrichting; veroordeling bij schuldigverklaring. Na verzachtende omstandigheden: bijkomende straf in plaats van de hoofdstraf.
* **Bijkomende straffen voor rechtspersonen**:
* Geldboete (GB als hoofdstraf + GB als bijkomende straf)
* Verbeurdverklaring
* Verruimde verbeurdverklaring
* Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel
* Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen (1 jaar tot 10 jaar)
* Sluiting van de inrichting
* Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling
### 4.2.4 Specifieke strafmodaliteiten
* **Vrijheidsbenemende straffen**: Omvatten gevangenisstraf. Opsluiting en hechtenis bestaan niet meer. Behandeling onder vrijheidsberoving valt in het forensisch circuit vanaf 1 januari 2035.
* **Vrijheidsbeperkende straffen**: Straf onder elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf (als hoofdstraffen). Verlengde opvolging, ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, verblijfs-/plaats-/contactverbod (als bijkomende straffen).
* **Vermogensstraffen**: Geldboete, verbeurdverklaring, verruimde verbeurdverklaring, geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of behaalde voordeel.
* **Spiegelstraffen**: Straf die het onderliggende misdrijf of de onderliggende daderproblematiek reflecteert, met als doel het crimineel gedrag te verminderen. Voorbeelden zijn verval van het recht tot sturen, beroepsverbod, verbeurdverklaring, geldstraf op basis van voordeel.
### 4.2.5 Consensuele straffen
Dit zijn straffen waarbij de beklaagde instemming verleent, persoonlijk of via advocaat (of vertegenwoordiger/lasthebber ad hoc voor rechtspersonen). Hieronder vallen straf onder elektronisch toezicht, werkstraf, probatiestraf, dienstverleningsstraf, probatie-uitstel, en opschorting van de uitspraak van de veroordeling.
### 4.2.6 Vervangende straffen
Een straf die subsidiair wordt opgelegd en enkel ten uitvoer kan worden gebracht als de hoofd straf niet (volledig) wordt uitgevoerd. De vervangende gevangenisstraf bij geldboetes is afgeschaft ten gunste van gedwongen tenuitvoerlegging. Vervangende gevangenisstraffen bestaan wel voor straf onder elektronisch toezicht, werkstraf, probatiestraf en behandeling onder vrijheidsberoving.
### 4.2.7 Veroordeling bij schuldigverklaring
Dit is een modaliteit die kan worden opgelegd, met name in de lagere strafniveaus.
> **Tip:** De indeling in strafniveaus en de specifieke strafmodaliteiten bieden de rechter een flexibel instrumentarium om straffen proportioneel en geïndividualiseerd op te leggen, rekening houdend met de ernst van het misdrijf en de kenmerken van de dader.
* * *
# Kenmerken en toetsing van straffen
Dit onderwerp behandelt de essentiële eigenschappen van een straf, de toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op sancties, en de rechtspraak inzake de classificatie van sancties als straf.
### 3.1 Kenmerken van een straf
Een straf kenmerkt zich primair door haar rechterlijke aard. Een sanctie die door een bestuursrechtelijke overheid wordt opgelegd, zelfs indien deze een punitief karakter heeft, wordt niet als een straf in de zin van het strafrecht beschouwd. Toezeggingen door het Openbaar Ministerie vallen evenmin onder de definitie van een straf. De kern van een straf is dat het een punitieve sanctie betreft.
#### 3.1.1 "Criminal charge" onder het EVRM
De notie "criminal charge" in de zin van de artikelen 6 en 7 van het EVRM is cruciaal voor de beoordeling of een sanctie onder de bescherming van deze bepalingen valt.
#### 3.1.2 Toetsingscriteria voor de interne classificatie
De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert een casuïstische benadering om te bepalen of een sanctie als een straf kan worden geclassificeerd. Hierbij worden twee hoofdcriteria gehanteerd:
* **Aard van de inbreuk:** Wordt de sanctie opgelegd voor een gedraging die nationaalrechtelijk als een strafbaar feit wordt beschouwd?
* **Aard en ernst van de sanctie:** Is de sanctie punitief van aard en kan de ernst ervan wijzen op een strafrechtelijke behandeling?
Als een sanctie volgens het interne recht als een straf wordt geclassificeerd, vallen de artikelen 6 en 7 EVRM direct van toepassing. Indien de sanctie internrechtelijk niet als straf wordt beschouwd, kan het EHRM toch tot de conclusie komen dat er sprake is van een "criminal charge" indien zowel de aard van de inbreuk als de aard en ernst van de sanctie punitief zijn.
> **Tip:** Het EHRM hanteert soms een graduele rechtsbescherming voor geschillen die niet tot de "hard core" van het strafrecht behoren.
### 3.2 Toepassing van het EVRM op sancties
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is relevant voor de beoordeling van sancties. De belangrijkste artikelen hierbij zijn:
* **Artikel 3 EVRM:** Dit artikel verbiedt foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit geldt onverminderd de toepassing van de doodstraf, die zelf ook in strijd is met de beginselen van het EVRM, met name Protocollen 6 en 13.
* **Artikelen 6 en 7 EVRM:** Deze artikelen waarborgen het recht op een eerlijk proces en het legaliteitsbeginsel, en zijn van toepassing wanneer er sprake is van een "criminal charge".
### 3.3 De rechtspraak en classificatie van sancties
De rechtspraak, met name die van het EHRM, speelt een centrale rol in de classificatie van sancties als straffen. Zoals hierboven vermeld, gebeurt dit op een casuïstische wijze, waarbij zowel de nationale kwalificatie als de punitieve aard en ernst van de sanctie in overweging worden genomen.
#### 3.3.1 Voorbeelden van sancties die als straf kunnen worden beschouwd
Sancties die een punitief karakter hebben, kunnen onder de reikwijdte van de EVRM-bepalingen vallen, ook al worden ze internrechtelijk niet altijd als een straf geclassificeerd. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor administratieve boetes of andere bestraffende maatregelen die door bestuursorganen worden opgelegd.
#### 3.3.2 Gevangenisstraf
De gevangenisstraf is een klassieke vrijheidsbenemende straf. Het is belangrijk op te merken dat voorlopige hechtenis, hoewel het een vrijheidsberoving inhoudt, geen straf is in de zin van een definitieve bestraffing, maar een georganiseerde vrijheidsberoving gedurende het gerechtelijk onderzoek. De duur van de voorlopige hechtenis wordt wel afgetrokken van de uiteindelijke opgelegde straf.
#### 3.3.3 Doodstraf
De doodstraf is in België afgeschaft en wordt verboden door Protocollen 6 en 13 bij het EVRM. Artikel 3 EVRM verbiedt onmenselijke en onterende bestraffing, wat een verdere bescherming biedt tegen de invoering van dergelijke straffen.
### 3.4 Uitvoering van straffen
De uitvoering van straffen vindt plaats nadat een definitieve veroordeling met kracht van gewijsde is verkregen. Dit betekent dat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput. De uitvoering geschiedt "in naam des Konings".
* **Strafrechtelijke aspecten:** Deze worden uitgevoerd op verzoek van het Openbaar Ministerie.
* **Burgerlijke aspecten:** Deze worden uitgevoerd op verzoek van burgerlijke partijen.
Het Openbaar Ministerie speelt een cruciale rol bij de tenuitvoerlegging van straffen, onder meer door het instellen van vorderingen bij vrees voor onttrekking aan de straf of recidivegevaar.
#### 3.4.1 Strafuitvoeringsrechtbank (SURB)
De Strafuitvoeringsrechtbank (SURB) is een nieuwe instantie die belast zal worden met de uitvoering van bepaalde straffen. Voorlopig blijft de probatiecommissie nog operationeel.
#### 3.4.2 Onmiddellijke aanhouding
Onmiddellijke aanhouding kan geschieden zodra een straf definitief is, zelfs indien de tenuitvoerlegging nog niet onmiddellijk aanvangt. Dit kan gevorderd worden door het Openbaar Ministerie bij vrees voor onttrekking of recidive, bij een minimale gevangenisstraf van drie jaar zonder uitstel, of bij ernstige schendingen van internationaal humanitair recht en seksueel strafrecht met een minimale gevangenisstraf van één jaar.
### 3.5 Doelstellingen van de straf
De doelstellingen van straffen zijn veelzijdig en omvatten onder meer:
* **Vergelding:** Het uitdrukken van maatschappelijke afkeuring.
* **Herstel:** Bevorderen van het herstel van het maatschappelijk evenwicht en de door het misdrijf veroorzaakte schade.
* **Rehabilitatie en Re-integratie:** Bevorderen van de maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader.
* **Bescherming van de maatschappij:** Zowel algemene preventie (afschrikking) als individuele preventie (voorkomen van recidive).
De klassieke leer stelde het leedtoevoegende karakter van de straf voorop, terwijl de moderne wetgeving (Sw. 2024) de nadruk legt op de doelstellingen van de straftoemeting.
#### 3.5.1 Gevangenisstraf als ultimum remedium
De gevangenisstraf wordt beschouwd als een "ultimum remedium", wat betekent dat het slechts als laatste redmiddel mag worden toegepast. Er moet rekening gehouden worden met ongewenste neveneffecten van detentie op de betrokkenen en hun omgeving.
#### 3.5.2 Proportionele bestraffing
Een essentieel beginsel is de rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf. Bij de bepaling van geldboetes wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht en sociale toestand van de veroordeelde.
#### 3.5.3 Individualisering van de bestraffing
De individualisering van de bestraffing is cruciaal. Dit kan mede worden gerealiseerd door het aanvragen van een voorlichtingsrapport of het inschakelen van deskundigen.
#### 3.5.4 Gediversifieerd sanctiepalet
De wetgever voorziet in een gediversifieerd straffenpalet met verschillende strafniveaus, zowel voor natuurlijke als rechtspersonen. Dit omvat hoofd- en bijkomende straffen.
#### 3.5.5 Spiegelstraffen
Spiegelstraffen reflecteren het onderliggende misdrijf of de daderproblematiek. Voorbeelden hiervan zijn het verval van het recht tot sturen bij verkeersdelicten of een beroepsverbod bij economische misdrijven.
#### 3.5.6 Consensuele straffen en bestemmingsmodaliteiten
De beklaagde kan instemmen met bepaalde straffen, zoals straffen onder elektronisch toezicht, werkstraffen of probatiestraffen.
#### 3.5.7 Vervangende straffen
Vervangende straffen worden subsidiair opgelegd wanneer de hoofdgestrafte straf geen of geen volledige uitvoering krijgt. De wet voorziet in specifieke regels voor vervangende gevangenisstraffen en geldboetes.
#### 3.5.8 Indeling van straffen
De straffen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
* **Hoofdstraffen natuurlijke personen:** Variërend van gevangenisstraffen en behandeling onder vrijheidsberoving tot straffen onder elektronisch toezicht, werkstraffen, probatiestraffen en geldboetes, afhankelijk van het strafniveau.
* **Bijkomende straffen natuurlijke personen:** Zoals verlengde opvolging, geldboete, verbeurdverklaring, ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, en verblijfs-, plaats- of contactverboden.
* **Hoofdstraffen rechtspersonen:** Voornamelijk geldboetes, dienstverleningsstraffen, probatiestraffen, verboden op activiteiten, verbeurdverklaringen en sluiting van inrichtingen, eveneens ingedeeld per strafniveau.
* **Bijkomende straffen rechtspersonen:** Zoals geldboetes, verbeurdverklaringen, verboden op activiteiten en sluiting van inrichtingen.
#### 3.5.9 Veroordeling bij schuldigverklaring
Een veroordeling bij schuldigverklaring is een modaliteit die kan worden toegepast, zowel voor natuurlijke als rechtspersonen, en kan leiden tot straffen op lagere niveaus of tot bijkomende straffen in plaats van een hoofdstraf, afhankelijk van de omstandigheden en eventuele verzachtende omstandigheden.
* * *
# Casuïstiek en individuele straftoemeting
Dit onderwerp onderzoekt de toepassing van strafrechtelijke beginselen aan de hand van concrete oefeningen, met aandacht voor verzachtende omstandigheden en de individualisering van de straf.
## 4.1 Kenmerken van de straf
Een straf is een punitieve sanctie die rechterlijk wordt uitgesproken. Bestuurlijke sancties, hoewel punitief, worden niet door een rechter opgelegd. De kwalificatie als "straf" in de zin van artikel 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afhankelijk van de aard van de inbreuk en de aard en ernst van de sanctie, waarbij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een casuïstische beoordeling hanteert.
## 4.2 Uitvoering van de straf
De uitvoering van straffen geschiedt op basis van definitieve veroordelingen die kracht van gewijsde hebben verkregen. Zowel het Openbaar Ministerie (OM) als, in burgerlijke aspecten, de burgerlijke partijen kunnen de tenuitvoerlegging van een straf vorderen. De strafuitvoeringswet (SW 2024) regelt de bevoegdheden van het strafuitvoeringsrecht (SURB), dat de probatiecommissie zal vervangen.
Het OM kan overgaan tot onmiddellijke aanhouding indien er vrees is voor onttrekking aan de uitvoering van de straf of voor recidivegevaar, met name bij straffen van een bepaalde duur of bij ernstige internationale misdrijven. Voorlopige hechtenis is geen straf, maar een vrijheidsberoving tijdens het gerechtelijk onderzoek die van de opgelegde straf wordt afgetrokken.
## 4.3 Doelstellingen van de straf
De doelstellingen van strafvervolging omvatten onder meer het uiten van maatschappelijke afkeuring, het bevorderen van herstel, het bevorderen van maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie, en de bescherming van de maatschappij. De klassieke leer stelde het leedtoevoegende karakter van de straf voorop, maar de huidige wetgeving legt de nadruk op de veelvoudige doelstellingen van straf, waarbij gevangenisstraf als ultimum remedium wordt beschouwd.
> **Tip:** De doelstellingen van de straf zijn leidend bij de keuze van de strafsoort en strafmaat. De rechter heeft een strikte motiveringsplicht bij het opleggen van gevangenisstraffen.
### 4.3.1 Gevangenisstraf als ultimum remedium
De gevangenisstraf mag enkel als laatste redmiddel worden ingezet, rekening houdend met de ongewenste neveneffecten op betrokkenen en de samenleving. Bij een veroordeling in de hogere strafniveaus (7 en 8) is een gevangenisstraf verplicht.
### 4.3.2 Proportionele bestraffing
Een rechtvaardige proportionaliteit tussen het misdrijf en de straf is een algemeen principe. Bij geldboetes wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht en sociale toestand van de dader, en de vaststelling kan gebeuren op basis van het verwachte of behaalde voordeel.
### 4.3.3 Individualisering van de straf
De individualisering van de straf is cruciaal. Hiervoor kan de rechter een voorlichtingsrapport opvragen (art. 31 SW 2024) of advies inwinnen bij deskundigen of gespecialiseerde diensten, met name bij zeden- en terrorismemisdrijven.
## 4.4 Gediversifieerd sanctiepalet
Het strafrecht voorziet in een gediversifieerd palet aan straffen, onderverdeeld in strafniveaus. Deze niveaus bepalen de mogelijke strafsoorten en strafmaten voor natuurlijke en rechtspersonen.
### 4.4.1 Hoofdstraffen voor natuurlijke personen
* **Niveau 8:** Levenslange gevangenisstraf, behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 18 jaar tot 20 jaar).
* **Niveau 7:** Gevangenisstraf (meer dan 20 jaar tot 30 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 16 jaar tot 18 jaar).
* **Niveau 6:** Gevangenisstraf (meer dan 15 jaar tot 20 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 11 jaar tot 16 jaar).
* **Niveau 5:** Gevangenisstraf (meer dan 10 jaar tot 15 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 6 jaar tot 11 jaar).
* **Niveau 4:** Gevangenisstraf (meer dan 5 jaar tot 10 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 4 jaar tot 6 jaar).
* **Niveau 3:** Gevangenisstraf (meer dan 3 jaar tot 5 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (meer dan 2 jaar tot 4 jaar).
* **Niveau 2:** Gevangenisstraf (6 maanden tot 3 jaar), behandeling onder vrijheidsberoving (6 maanden tot 2 jaar), straf onder elektronisch toezicht (1 maand tot 1 jaar), werkstraf (meer dan 120 uur tot 300 uur), probatiestraf (meer dan 12 maanden tot 2 jaar), veroordeling bij schuldigverklaring.
* **Niveau 1:** Geldboete (200 euro tot 20.000 euro), werkstraf (20 uur tot 120 uur), probatiestraf (6 maanden tot 12 maanden), verbeurdverklaring (inclusief verruimde verbeurdverklaring), geldstraf (gebaseerd op voordeel), veroordeling bij schuldigverklaring.
Na aanneming van verzachtende omstandigheden kunnen straffen in lagere niveaus worden opgelegd.
### 4.4.2 Bijkomende straffen voor natuurlijke personen
Bijkomende straffen kunnen enkel samen met een hoofdstraf worden uitgesproken. Voorbeelden zijn: verlengde opvolging, geldboete, verbeurdverklaring, ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, en verblijfs-, plaats- of contactverboden.
### 4.4.3 Hoofdstraffen voor rechtspersonen
De straffen voor rechtspersonen bestaan voornamelijk uit geldboetes, dienstverleningsstraffen en specifieke verboden, die ook ingedeeld zijn in strafniveaus, vergelijkbaar met die voor natuurlijke personen, maar met andere bedragen en duur.
### 4.4.4 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
Bijkomende straffen voor rechtspersonen omvatten onder andere geldboetes, verbeurdverklaring, verbod op bepaalde activiteiten, en sluiting van de inrichting.
## 4.5 Casuïstiek en individuele straftoemeting
De casuïstiek toont aan dat de rechter bij de straftoemeting rekening moet houden met alle individuele omstandigheden van de dader en het misdrijf. Verzachtende omstandigheden, zoals de zorg voor een hulpbehoevende moeder of een eerste overtreding door een jongvolwassene, kunnen leiden tot een mildere straf. De intentie achter het misdrijf, de sociale context en de persoonlijke omstandigheden van de dader spelen een cruciale rol in de individualisering van de straf. Er is geen exhaustieve lijst van verzachtende omstandigheden; elke omstandigheid die een lagere schuld of strafwaardigheid impliceert, kan als zodanig worden beschouwd.
> **Voorbeeld:** In de casus van Jules kan de noodzaak om medicatie voor zijn zieke moeder te betalen als een verzachtende omstandigheid worden aangevoerd. Bij de jonge dader Thomas kan de druk om indruk te maken op zijn medestudente, hoewel geen rechtvaardiging, de beoordeling van zijn strafbaar gedrag beïnvloeden in het kader van individualisering.
## 4.6 Spiegeldende straffen en consensuele modaliteiten
Spiegeldende straffen zijn straffen die het onderliggende misdrijf of de daderproblematiek reflecteren, zoals het verval van het recht tot sturen bij verkeersmisdrijven of een beroepsverbod bij economische delicten. Consensuele straffen, zoals straf onder elektronisch toezicht, werkstraffen en probatiestraffen, vereisen de instemming van de beklaagde.
## 4.7 Vervangende straffen
Vervangende straffen treden in de plaats van de hoofdgevangenisstraf wanneer deze laatste niet of niet volledig wordt uitgevoerd. De regels voor vervangende straffen zijn in de SW 2024 gewijzigd, met afschaffing van de vervangende gevangenisstraf bij geldboetes en nieuwe regels voor de tenuitvoerlegging van andere straffen.
## 4.8 Verband tussen hoofd- en bijkomende straffen
Hoofdstraffen kunnen afzonderlijk worden uitgesproken, terwijl bijkomende straffen steeds samen met een hoofdstraf worden opgelegd, met uitzondering van bepaalde modaliteiten zoals internering en verbeurdverklaring.
> **Tip:** Bij de beoordeling van een casus is het belangrijk om onderscheid te maken tussen hoofd- en bijkomende straffen, en de mogelijke impact van verzachtende omstandigheden op de uiteindelijke straftoemeting te analyseren.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Punitieve sanctie | Een sanctie die als doel heeft leed toe te voegen of te bestraffen, met het oog op vergelding, preventie of rehabilitatie van de dader. |
| Criminal charge | Een aanklacht wegens een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die recht geeft op bepaalde procedurele waarborgen. |
| Internrechtelijke classificatie | De beoordeling of een sanctie volgens het nationale recht van een land als een straf wordt beschouwd, wat relevant is voor de toepassing van internationale mensenrechtenverdragen. |
| Aard van de inbreuk | De aard van de gedraging die strafbaar is gesteld, inclusief de ernst en de maatschappelijke impact ervan. |
| Aard en ernst van de sanctie | De kenmerken van een opgelegde sanctie, zoals de aard van de beperking of het leed dat het veroorzaakt, en de mate van impact op de betrokkene. |
| Casuïstisch | Een benadering die per geval wordt bekeken, waarbij de specifieke omstandigheden van een zaak de beslissing bepalen, in plaats van een algemene regel toe te passen. |
| Kracht van gewijsde | Het moment waarop een rechterlijke beslissing definitief is geworden en niet meer vatbaar is voor hoger beroep, waardoor de straf ten uitvoer kan worden gelegd. |
| Verbeurdverklaring | Een straf waarbij de veroordeelde de opbrengst van het misdrijf of voorwerpen die tot het misdrijf dienstig waren, moet afstaan aan de staat. |
| Strafuitvoeringswetboek | Een wetboek dat de regels bevat voor de uitvoering van straffen en maatregelen die door de rechter zijn opgelegd. |
| Strafniveau | Een indeling van straffen in verschillende gradaties van zwaarte, gebaseerd op de ernst van het misdrijf en de wettelijke bepalingen. |
| Preventie | Het voorkomen van strafbare feiten, onderverdeeld in algemene preventie (afschrikking van anderen) en individuele preventie (voorkomen van recidive bij de dader). |
| Re-integratie | Het proces waarbij een veroordeelde opnieuw wordt opgenomen in de samenleving na het uitzitten van een straf, met als doel te voorkomen dat hij of zij opnieuw strafbare feiten pleegt. |
| Ultimum remedium | Het laatste redmiddel, wat betekent dat een straf, met name vrijheidsbeneming, alleen mag worden opgelegd wanneer andere, minder ingrijpende middelen ontoereikend zijn. |
| Proportionaliteit | Het principe dat er een evenredigheid moet bestaan tussen de ernst van het misdrijf en de zwaarte van de opgelegde straf. |
| Individualisering | Het aanpassen van de strafmaat en de tenuitvoerlegging van de straf aan de specifieke omstandigheden van de dader en het begane misdrijf. |
| Gediversifieerd sanctiepalet | Een breed scala aan verschillende soorten straffen en maatregelen die de rechter kan opleggen, om zo beter aan te sluiten bij de individuele behoeften en omstandigheden. |
| Spiegelstraffen | Strafvormen die de aard van het onderliggende misdrijf of de problematische gedraging van de dader reflecteren, met als doel een dieper en meer aangepast herstel te bewerkstelligen. |
| Consensuele straffen | Strafmodaliteiten waarbij de instemming van de beklaagde, al dan niet via zijn advocaat, vereist is voor de oplegging ervan. |
| Vervangende straffen | Strafrechtelijke sancties die subsidiair worden opgelegd en ten uitvoer worden gebracht wanneer de hoofdstraffen niet (volledig) worden uitgevoerd. |
| Hoofdstraffen | De primaire straffen die door de rechter worden opgelegd voor een misdrijf, zoals gevangenisstraf of geldboete. |
| Bijkomende straffen | Strafrechtelijke sancties die naast een hoofdstraf kunnen worden opgelegd, zoals ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten of een beroepsverbod. |
| Naturlijke personen | Individuele mensen, in tegenstelling tot rechtspersonen. |
| Rechtspersonen | Organisaties, zoals bedrijven of verenigingen, die volgens de wet drager kunnen zijn van rechten en plichten en dus ook strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. |
| Gevangenisstraf | Een vrijheidsbenemende straf die inhoudt dat de veroordeelde voor een bepaalde periode wordt opgesloten in een gevangenis. |
| Elektronisch toezicht | Een vorm van vrijheidsbeperking waarbij de veroordeelde wordt voorzien van een enkelband die elektronisch wordt gemonitord om zijn of haar bewegingsvrijheid te controleren. |
| Werkstraf | Een straf waarbij de veroordeelde onbetaald werk verricht ten dienste van de gemeenschap, als alternatief voor een vrijheidsstraf. |
| Probatiestraf | Een straf waarbij de veroordeelde onder toezicht wordt geplaatst en zich aan bepaalde voorwaarden moet houden, met als doel recidive te voorkomen. |
| Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap | Een straf waarbij de veroordeelde een bepaalde hoeveelheid uren onbetaald werk verricht ten behoeve van een non-profitorganisatie of de gemeenschap. |
| Verruimde verbeurdverklaring | Een vorm van verbeurdverklaring die niet beperkt is tot de opbrengsten van het specifieke misdrijf, maar ook de opbrengsten van andere misdrijven kan omvatten. |
| Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel | Een geldboete waarvan de hoogte wordt bepaald door de financiële winst die de dader heeft behaald of had kunnen behalen met het plegen van het misdrijf. |
| Ontbinding | De wettelijke beëindiging van het bestaan van een rechtspersoon, vaak als straf of beveiligingsmaatregel. |
| Beveiligingsmaatregel | Een maatregel die gericht is op het beschermen van de samenleving tegen personen die een gevaar vormen, zoals terbeschikkingstelling (TBS). |
Cover
Strafrecht les 11 - les 17 november 2025.pptx
Summary
# Hoofdstraffen natuurlijke personen
Dit onderwerp behandelt de verschillende hoofdstraffen die aan natuurlijke personen kunnen worden opgelegd, inclusief hun duur, specifieke kenmerken en de rol van verzachtende omstandigheden.
### 1.1 De strafniveaus en hun duur
De Wet betreffende het Strafrecht (Sw.) 2024 kent verschillende niveaus toe aan straffen, die de ernst van de straf weerspiegelen. Deze niveaus zijn direct gekoppeld aan de duur van gevangenisstraffen en de omvang van andere hoofdstraffen.
#### 1.1.1 Niveau 8: Levenslange gevangenisstraf
* **Gevangenisstraf:** Levenslang.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 18 jaar tot 20 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 7, 6, 5, 4 of 3.
#### 1.1.2 Niveau 7: Gevangenisstraf van meer dan 20 tot 30 jaar
* **Gevangenisstraf:** Meer dan 20 jaar tot 30 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 16 jaar tot 18 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 6, 5, 4 of 3.
* **Opmerking:** De behandeling onder vrijheidsberoving is nog niet in werking en uitgesteld tot 2030.
#### 1.1.3 Niveau 6: Gevangenisstraf van meer dan 15 tot 20 jaar
* **Gevangenisstraf:** Meer dan 15 jaar tot 20 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 11 jaar tot 16 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 5, 4, 3 of 2.
* **Opmerking:** In dit niveau is het mogelijk een andere straf uit te spreken dan een gevangenisstraf.
#### 1.1.4 Niveau 5: Gevangenisstraf van meer dan 10 tot 15 jaar
* **Gevangenisstraf:** Meer dan 10 jaar tot 15 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 6 jaar tot 11 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 4, 3 of 2.
#### 1.1.5 Niveau 4: Gevangenisstraf van meer dan 5 tot 10 jaar
* **Gevangenisstraf:** Meer dan 5 jaar tot 10 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 4 jaar tot 6 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 3 of 2.
#### 1.1.6 Niveau 3: Gevangenisstraf van meer dan 3 tot 5 jaar
* **Gevangenisstraf:** Meer dan 3 jaar tot 5 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** Meer dan 2 jaar tot 4 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 2 of 1.
* **Opmerking:** In niveau 1 is geen gevangenisstraf mogelijk.
#### 1.1.7 Niveau 2: Gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar
* **Gevangenisstraf:** 6 maanden tot 3 jaar.
* **Behandeling onder vrijheidsberoving:** 6 maanden tot 2 jaar.
* **Straf onder elektronisch toezicht:** 1 maand tot 1 jaar.
* **Werkstraf:** Meer dan 120 uur tot 300 uur.
* **Probatiestraf:** Meer dan 12 maanden tot 2 jaar.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een lagere straf in niveau 1.
#### 1.1.8 Niveau 1: Geldboete, werkstraf, probatiestraf
* **Geldboete:** 200 euro tot 20.000 euro.
* **Werkstraf:** 20 uur tot 120 uur.
* **Probatiestraf:** 6 maanden tot 12 maanden.
* **Verbeurdverklaring:** Met inbegrip van de verruimde verbeurdverklaring.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van voordeel:** Vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan leiden tot een bijkomende straf in plaats van de hoofdstraf.
### 1.2 Algemene principes van gevangenisstraf
De gevangenisstraf (GS) wordt in de Sw. 2024 beschouwd als een **ultimum remedium**, wat betekent dat het de laatste redmiddel is. De wet definieert gevangenisstraf als de vrijheidsberoving van een persoon voor de door de rechter bepaalde termijn, conform de wettelijke regels.
> **Tip:** De definitie van gevangenisstraf is cruciaal. Het is de enige straf die vrijheidsberoving inhoudt.
* **Historisch perspectief:** Oorspronkelijk ingevoerd als een menselijker alternatief voor de doodstraf en lijfstraffen.
* **Menswaardige bestraffing:** Er is kritiek op de huidige detentieomstandigheden, die door internationale organen als mensonterend worden beschouwd.
* **Subsidiariteit:** De focus ligt op alternatieve straffen (elektronisch toezicht, probatie, werkstraf) die als uitgangspunt zouden moeten dienen.
* **Bijzondere motiveringsverplichting:** Als een gevangenisstraf in niveau 2 wordt opgelegd, is er een bijzondere (negatieve) motiveringsverplichting.
* **Minimumgevangenisstraf:** Er is geen gevangenisstraf mogelijk in niveau 1. In niveau 2 geldt een minimum van 6 maanden.
* **Verplichte vrijheidsbenemende straf:** Alleen verplicht bij strafniveau 8 en 7 (gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving).
* **Geen vervangende gevangenisstraf voor geldboete:** Dit is niet mogelijk.
* **Vervangende gevangenisstraf:** Wel mogelijk bij niet-uitvoering van een werkstraf en probatiestraf in niveau 2, met een maximum van 1 jaar.
* **Duur van de gevangenisstraf:** Varieert van minimaal 6 maanden tot maximaal levenslang.
* **Nuances in duur:**
* Uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf.
* Vervangende gevangenisstraf in niveau 1 bij werkstraf en probatiestraf.
* De berekening van duur: 1 dag = 24 uur, 1 maand = 30 dagen, 1 jaar = 365 dagen. Let op: 12 maanden is niet altijd gelijk aan 1 jaar in de context van strafmaat.
* **Toerekening van hechtenis:** Elke ondergane hechtenis wordt verrekend op de duur van de nog uit te voeren gevangenisstraffen. Dit geldt ook voor voorlopige plaatsingsmaatregelen in een gesloten opvoedingsafdeling bij minderjarigen.
### 1.3 Artificiële verlengingen van vrijheidsbeneming
De wetgeving voorziet in mechanismen die de effectieve duur van vrijheidsbeneming kunnen beïnvloeden of verlengen, vaak als gevolg van nieuwe wetgeving of specifieke risico's.
* **Verlengde opvolging:** Vanaf 1 januari 2035.
* **Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS):** Als overgangsrecht.
* **Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij:** Ingevoerd bij wet van 29 februari 2024.
* **Niet-samendrukbare straf:** Dit verwijst naar de beveiligingsperiode, waarin bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten niet mogelijk zijn. Dit is geen straf op zich, maar beïnvloedt de strafuitvoering. Het is facultatief en kan worden opgelegd bij gevangenisstraffen van meer dan 3 jaar tot 30 jaar, in specifieke gevallen (zie verder).
#### 1.3.1 Beveiligingsperiode (art. 195 Sv.)
* De strafrechter bepaalt tijdens de straftoemetingsfase een periode waarin voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering niet mogelijk is.
* **Facultatief:** De beveiligingsperiode is facultatief.
* **Voorwaarden voor oplegging:**
* Gevangenisstraf van meer dan 3 jaar tot 30 jaar, gecombineerd met een misdrijf uit een limitatieve lijst (bijv. ernstige schending van internationaal humanitair recht, terrorisme, misdrijven tegen de staatsorde, etc.).
* Voor VI na 2/3 van de straf: geldt voor specifieke ernstige misdrijven.
* Gevangenisstraf van 30 jaar of levenslang: VI mogelijk na 15-25 jaar.
#### 1.3.2 Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VI)
* **Definitie:** Een strafuitvoeringsmodaliteit waarbij de veroordeelde zijn straf buiten de gevangenis ondergaat mits naleving van voorwaarden gedurende een proeftijd.
* **Wetsbasis:** Vergelijkbaar met de voormalige "Wet Lejeune" (afgeschaft).
* **Voorwaarden:** Naleving van tijdsvoorwaarden, geen tegenaanwijzingen en een sociaal reclasseringsplan (via de Strafuitvoeringsrechter en de Strafuitvoeringsrechtbank - SURB).
* **Tijdsvoorwaarden:** Afhankelijk van de duur van de straf en eventuele recidive. Voor straffen van 30 jaar of levenslang geldt een specifieke regeling (15-25 jaar).
* **Proeftijd:** De duur van de nog te ondergane gevangenisstraf, met een minimum van 1 jaar en een maximum van 10 jaar.
### 1.4 Uitvoering van de gevangenisstraf
De uitvoering van een gevangenisstraf gebeurt onder specifieke voorwaarden en modaliteiten, met oog op de re-integratie van de gedetineerde en het beperken van detentieschade.
* **Wanneer strafuitvoering mogelijk is:** Pas wanneer de straf onherroepelijk is geworden (niet meer vatbaar voor rechtsmiddelen). Het Openbaar Ministerie (OM) beschikt over het vervolgingsmonopolie.
* **Start van de uitvoering:** Het OM kan een waarschuwing geven, een vattingsbevel uitvaardigen of de persoon onmiddellijk aanhouden ter zitting.
* **Wet Externe Rechtspositie (Wet 17 mei 2006):** Reguleert de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten en de rechten van gedetineerden. Belangrijk voor het examen.
* **Gevangeniswezen:** Gebaseerd op het legaliteitsbeginsel (gedetineerden hebben rechten bepaald bij wet) en het schadebeperkingsbeginsel (minimaliseren van detentieschade).
* **Toezicht:** Gevangenissen worden gecontroleerd door de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen en commissies van toezicht bij elke gevangenis.
* **Detentieplanning:** Essentieel voor de dagelijkse gang van zaken.
* **Levensvoorwaarden, orde, veiligheid en dwang:** Kernaspecten van de gevangenisorganisatie.
* **Tuchtregime en klachtenafhandeling:** Essentieel voor de interne organisatie.
> **Tip:** De Wet Externe Rechtspositie is cruciaal voor het begrip van de uitvoeringsmodaliteiten van straffen.
#### 1.4.1 Strafuitvoeringsmodaliteiten door de minister van Justitie
Bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten vallen onder de bevoegdheid van de minister van Justitie:
* **Uitgaansvergunning:** Voor specifieke gebeurtenissen zoals begrafenissen of medische ingrepen.
* **Penitentiair verlof:** Maximaal vier keer 36 uur per trimester.
* **Plaatsing in een transitiehuis:** Ter voorbereiding op re-integratie.
* **Onderbreking van de strafuitvoering:** Maximaal 3 maanden.
* **Invrijheidstelling met het oog op verwijdering en overbrenging:** In het kader van vreemdelingenrecht.
#### 1.4.2 Strafuitvoeringsmodaliteiten door de strafuitvoeringsrechter
Andere modaliteiten worden beoordeeld door de strafuitvoeringsrechter:
* **Beperkte detentie:** Overdag de gevangenis verlaten.
* **Elektronisch toezicht (ET):** Wordt ook als modaliteit van voorlopige hechtenis beschouwd.
* **Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI):** Zoals eerder besproken.
* **Voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering.**
* **Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.**
* **Vermindering van de duur van de ontzetting uit bepaalde rechten (bv. woonplaatsverbod).**
#### 1.4.3 Strafuitvoeringsmodaliteiten door de strafuitvoeringsrechtbank (SURB)
De SURB heeft bredere bevoegdheden, waaronder het aanpassen, nader omschrijven, opschorten, beëindigen, verminderen van de duur van probatiestraffen, verlengde opvolging, ontzetting uit rechten, beroepsverboden, verval van het recht tot sturen en verblijfs-, plaats- of contactverboden.
### 1.5 Alternatieve straffen
Naast gevangenisstraf zijn er diverse alternatieve straffen die, afhankelijk van het niveau en de aard van het misdrijf, kunnen worden opgelegd.
#### 1.5.1 Straf onder elektronisch toezicht (ET)
* **Natuurlijk persoon (Niv. 2):** Duur van 1 maand tot ten hoogste 1 jaar. De duur van de voorlopige hechtenis wordt in mindering gebracht.
* **Niet van toepassing bij:** Poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* **Geen uitstel van tenuitvoerlegging:** Straf begint direct.
* **Vrijheidsbeperkend:** Verplichting om op een bepaald adres te verblijven volgens een programma, met uitzonderingen voor toegestane verplaatsingen.
* **Controle:** Gebeurt onder meer door elektronische middelen.
* **Juridisch minder zwaar dan GS:** Hoewel het voor de veroordeelde als zwaarder kan worden ervaren door de eigen organisatie.
* **Consensueel:** Vereist instemming van de veroordeelde. Dit is geen erkenning van schuld.
* **Vervangende GS:** De duur van de straf onder ET kan worden omgezet naar een gevangenisstraf.
* **Algemene voorwaarden:** Geen nieuwe misdrijven plegen, vast adres, adreswijzigingen doorgeven, gevolg geven aan oproepingen.
* **Rol feitenrechter:** Bepaalt duur ET en legt eventuele vervangende GS op. Kan aanwijzingen geven over verplaatsingen en geïndividualiseerde voorwaarden opleggen.
#### 1.5.2 Probatiestraf
* **Natuurlijk persoon & rechtspersoon:**
* **Duur:** 6 maanden tot ten hoogste 2 jaar.
* **Niv. 2:** Meer dan 12 maanden tot ten hoogste 2 jaar.
* **Niv. 1:** 6 maanden tot ten hoogste 12 maanden.
* **Niet van toepassing bij:** Poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* **Geen uitstel van tenuitvoerlegging.**
* **Afschaffing probatieopschorting.**
* **Consensueel:** Vereist instemming van betrokkene of advocaat.
* **Vervangende straf:** Kan worden omgezet naar een gevangenisstraf of geldboete, afhankelijk van het niveau.
* **Voorwaarden:** Verplichting om algemene en bijzondere voorwaarden na te leven gedurende een door de rechter bepaalde periode.
#### 1.5.3 Werkstraf
* **Natuurlijk persoon:**
* **Duur:** 20 uur tot ten hoogste 300 uur.
* **Niv. 2:** Meer dan 120 uur tot ten hoogste 300 uur.
* **Niv. 1:** 20 uur tot ten hoogste 120 uur.
* **Niet van toepassing bij:** Poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* **Geen uitstel van tenuitvoerlegging.**
* **Consensueel:** Vereist instemming.
* **Vervangende straf:** Kan worden omgezet naar een gevangenisstraf of geldboete.
* **Uitvoering:** Kosteloos arbeid verrichten tijdens vrije tijd, bij publieke diensten, OCMW's, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen, of sociale ondernemingen. De activiteit mag niet door bezoldigde werknemers worden verricht.
#### 1.5.4 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap (voor rechtspersonen)
* **Budget:** Geraamd op een bedrag van 200 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niv. 2:** Meer dan 20.000 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niv. 1:** 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
* **Consensueel:** Instemming door lasthebber ad hoc of advocaat.
* **Geen uitstel van tenuitvoerlegging.**
* **Vervangende geldboete:** Binnen de door de wet bepaalde grenzen.
* **Begunstigden:** Openbare diensten, OCMW's, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen met sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk.
### 1.6 Veroordeling bij schuldigverklaring
* **Natuurlijk persoon & rechtspersoon (Niveau 1 + 2):**
* **Toepassing:** Feiten van geringe ernst OF wanneer een andere straf niet opportuun is wegens tijdsverstrijken.
* **Niet consensueel.**
* **Geen proeftermijn.**
* **Opmerking:** Dit is geen opschorting van de uitspraak van de veroordeling als bestraffingsmodaliteit. Er is een uitzondering voor publiekrechtelijke rechtspersonen.
### 1.7 Strafuitvoeringsmodaliteiten en de Strafrrechter/Rechtbank
De bevoegdheid voor het toekennen van strafuitvoeringsmodaliteiten is verdeeld tussen de minister van Justitie, de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank.
> **Belangrijk:** Begrijp de specifieke bevoegdheden van elke instantie met betrekking tot de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten.
#### 1.7.1 Modaliteiten door de strafuitvoeringsrechter
* Beperkte detentie
* Elektronisch toezicht (ET)
* Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI)
* Voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering
* Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen
* Vermindering van de duur van ontzetting uit bepaalde rechten
#### 1.7.2 Modaliteiten door de strafuitvoeringsrechtbank (SURB)
* Aanpassen, nader omschrijven, opschorten, beëindigen, vermindering van de duur van probatiestraf, verlengde opvolging, ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, verblijfs-, plaats- of contactverbod.
### 1.8 Gevangenisstraffen van drie jaar en minder
De inwerkingtreding van bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (WER) inzake gevangenisstraffen van drie jaar en minder is meermaals uitgesteld. Er zijn tijdelijke noodmaatregelen van kracht.
* **Gevangenisstraf ≤ 6 maanden:** Ministeriële omzendbrieven tot 1 juni 2030.
* **Gevangenisstraf > 6 maanden tot 3 jaar:** Tijdelijke noodmaatregelen tot 1 juni 2030.
* **Soepelere procedure:** Voor de toekenning van ET, beperkte detentie, VI, voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering.
* **Uitzonderingen:** Zedenfeiten, terreur, gewelddadig extremisme.
* **Vervroegde invrijheidstelling:** Nieuwe maatregel vanaf 6 maanden vóór strafeinde (tot 31 december 2026) wegens overbevolking.
> **Tip:** Houd rekening met de vertraging in de implementatie van het nieuwe WER en de tijdelijke noodmaatregelen.
### 1.9 Overbevolking en recidive
De Belgische gevangenissen kampen met overbevolking, wat leidt tot mensonwaardige detentieomstandigheden en een hoge recidive.
* **Vaststellingen:** Aanzienlijk aantal gedetineerden boven de theoretische capaciteit.
* **Recidive:** Hoge recidivecijfers worden in verband gebracht met de inadequate middelen voor re-integratie in overvolle gevangenissen. Landen zoals Noorwegen, met een focus op rehabilitatie en normalisatie, kennen lagere recidivecijfers.
### 1.10 Straf onder elektronisch toezicht (ET) - Aandachtspunten
* **Consensueel:** Vereist instemming van de veroordeelde. Dit is geen erkenning van schuld.
* **Niet altijd minder zwaar:** Kan door de gedetineerde als zwaarder worden ervaren dan een gevangenisstraf omdat men zelf alles moet regelen.
* **Geen apart misdrijf:** Ontsnapping of doorknippen van de enkelband is geen afzonderlijk misdrijf.
* **Vervangende GS:** Kan worden opgelegd bij schending van de voorwaarden.
### 1.11 Probatiestraf - Aandachtspunten
* **Consensueel:** Vereist instemming van de veroordeelde.
* **Nieuw voor rechtspersonen:** Nu ook mogelijk als autonome straf voor rechtspersonen.
* **Vervangende straf:** Kan worden omgezet naar een gevangenisstraf of geldboete.
### 1.12 Werkstraf - Aandachtspunten
* **Consensueel:** Vereist instemming.
* **Kosteloos arbeid:** Verricht tijdens vrije tijd.
* **Vervangende straf:** Kan worden omgezet naar een gevangenisstraf of geldboete.
### 1.13 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap - Aandachtspunten
* **Consensueel:** Vereist instemming via een lasthebber of advocaat.
* **Vervangende geldboete:** Kan worden opgelegd.
### 1.14 Veroordeling bij schuldigverklaring - Aandachtspunten
* **Niet consensueel.**
* **Geen proeftermijn.**
* **Doel:** Feiten van geringe ernst of indien een andere straf niet opportuun is.
---
**Disclaimer:** Dit studiemateriaal is samengesteld op basis van de verstrekte documentatie en dient als een leidraad voor examenvoorbereiding. Raadpleeg steeds de officiële wetteksten en specifieke academische bronnen voor een volledige en nauwkeurige kennis van het onderwerp.
---
# Bijkomende straffen natuurlijke personen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de bijkomende straffen die aan natuurlijke personen opgelegd kunnen worden, naast de hoofdstraffen, ter aanvulling van het strafrechtelijk instrumentarium.
### 2.1 Overzicht van bijkomende straffen
Bijkomende straffen worden opgelegd om de veroordeelde verder te beïnvloeden, specifieke situaties aan te pakken of de maatschappij te beschermen. Ze kunnen verplicht of facultatief zijn, afhankelijk van de aard van het misdrijf en de omstandigheden van de veroordeling.
**De belangrijkste bijkomende straffen voor natuurlijke personen zijn:**
* **Verlengde opvolging:** Dit kan verplicht of facultatief zijn en houdt een langdurige monitoring na de hoofdstraf in.
* **Geldboete:** Facultatief, maar niet mogelijk voor niveau 1 straffen of indien reeds een geldstraf is vastgesteld op basis van het verkregen voordeel.
* **Verbeurdverklaring:** Dit is een verplichte bijkomende straf.
* **Verruimde verbeurdverklaring:** Facultatief en breidt de mogelijkheden van verbeurdverklaring uit.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel:** Facultatief en richt zich op het ontnemen van wederrechtelijk verkregen winst.
* **Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten:** Dit kan verplicht of facultatief zijn en beperkt de rechten van de veroordeelde.
* **Beroepsverbod:** Facultatief en verbiedt de veroordeelde om een bepaald beroep uit te oefenen.
* **Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling:** Facultatief en enkel van toepassing in bij de wet bepaalde gevallen.
* **Sluiting van de inrichting:** Facultatief en eveneens enkel in bij de wet bepaalde gevallen.
* **Verval van het recht tot sturen:** Facultatief en beperkt het recht om een voertuig te besturen.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod:** Facultatief en kan opgelegd worden om specifieke personen of plaatsen te mijden.
> **Tip:** De keuze tussen een verplichte en facultatieve bijkomende straf hangt sterk af van de wettelijke bepalingen die specifiek van toepassing zijn op het begane misdrijf.
### 2.2 Specifieke bijkomende straffen nader toegelicht
#### 2.2.1 Geldboete en geldstraf op basis van voordeel
* **Geldboete:** Deze kan worden opgelegd als bijkomende straf, tenzij het gaat om een straf van niveau 1 of indien er reeds een geldstraf is vastgesteld op basis van het uit het misdrijf verkregen voordeel. De bedragen variëren naargelang het strafniveau. Voor niveau 1 bedraagt de geldboete tussen 200 euro en 20.000 euro.
* **Geldstraf op basis van voordeel:** Deze facultatieve bijkomende straf is gericht op het ontnemen van de economische winst die de dader heeft behaald uit het misdrijf.
#### 2.2.2 Verbeurdverklaring
De verbeurdverklaring is een verplichte bijkomende straf die inhoudt dat de veroordeelde het eigendomsrecht op bepaalde goederen verliest ten gunste van de staat. De **verruimde verbeurdverklaring** is een facultatieve uitbreiding hiervan, die meer mogelijkheden biedt om voordelen uit misdrijven te ontnemen.
#### 2.2.3 Ontzetting uit rechten en beroepsverbod
* **Ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten:** Dit kan verplicht of facultatief zijn en houdt in dat de veroordeelde voor een bepaalde periode geen bepaalde burgerlijke of politieke rechten meer mag uitoefenen, zoals het recht om te stemmen of gekozen te worden.
* **Beroepsverbod:** Een facultatieve straf die de veroordeelde verbiedt om een specifiek beroep uit te oefenen dat verband houdt met het begane misdrijf.
#### 2.2.4 Overige bijkomende straffen
Naast de bovenstaande straffen, kan ook nog gedacht worden aan:
* **Verval van het recht tot sturen:** Een facultatieve straf die het recht om een voertuig te besturen ontneemt.
* **Verblijfs-, plaats- of contactverbod:** Een facultatieve maatregel die de veroordeelde verplicht bepaalde plaatsen te mijden of geen contact te hebben met specifieke personen.
* **Bekendmaking van de veroordeling en sluiting van de inrichting:** Deze zijn facultatief en enkel van toepassing in de gevallen die de wet specificeert.
> **Voorbeeld:** Een fraudeur kan, naast een gevangenisstraf, veroordeeld worden tot een geldboete en tot de verbeurdverklaring van de gestolen gelden. Daarnaast kan hem ook een beroepsverbod worden opgelegd als zijn beroep verband houdt met de fraude.
#### 2.2.5 Verhouding tot hoofdstraffen
Bijkomende straffen worden altijd naast een hoofdstraf opgelegd, met enkele uitzonderingen zoals een geldboete die als hoofdstraf kan fungeren in niveau 1. Het is cruciaal om de wettelijke bepalingen die de relatie tussen hoofd- en bijkomende straffen regelen, goed te kennen, met name waar het gaat om mogelijke cumulaties of uitsluitingen.
---
# Hoofdstraffen rechtspersonen
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke hoofdstraffen die aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd, met een focus op geldboetes en andere alternatieve straffen.
## 3. Hoofdstraffen rechtspersonen
### 3.1 Geldboetes voor rechtspersonen
De geldboete vormt de primaire hoofdstraf voor rechtspersonen en is onderverdeeld in verschillende niveaus, afhankelijk van de ernst van het misdrijf.
#### 3.1.1 Niveau 8
* **Geldboete:** Meer dan 4.000.000 euro tot 5.760.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 7, 6, 5, 4 of 3 toegepast.
#### 3.1.2 Niveau 7
* **Geldboete:** Meer dan 1.600.000 euro tot 4.000.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 6, 5, 4 of 3 toegepast.
#### 3.1.3 Niveau 6
* **Geldboete:** Meer dan 1.200.000 euro tot 1.600.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 5, 4, 3 of 2 toegepast.
#### 3.1.4 Niveau 5
* **Geldboete:** Meer dan 800.000 euro tot 1.200.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 4, 3 of 2 toegepast.
#### 3.1.5 Niveau 4
* **Geldboete:** Meer dan 600.000 euro tot 800.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 3 of 2 toegepast.
#### 3.1.6 Niveau 3
* **Geldboete:** Meer dan 360.000 euro tot 600.000 euro.
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk worden de straffen van niveau 2 of 1 toegepast.
#### 3.1.7 Niveau 2
* **Geldboete:** Meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro.
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap:** Geraamd op een bedrag van meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro.
* **Probatiestraf:** Van meer dan 12 maanden tot 2 jaar.
* **Cumulatie van twee straffen van niveau 1.**
* **Na verzachtende omstandigheden:** Mogelijk wordt de straf van niveau 1 toegepast.
#### 3.1.8 Niveau 1
* **Geldboete:** 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
* **Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap:** Geraamd op een bedrag van 200 euro tot 20.000 euro.
* **Probatiestraf:** 6 maanden tot 12 maanden.
* **Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen:** Voor een periode van 1 jaar tot 10 jaar.
* **Verbeurdverklaring:** Inclusief de verruimde verbeurdverklaring.
* **Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.**
* **Sluiting van de inrichting.**
* **Na verzachtende omstandigheden:** Kan een bijkomende straf worden opgelegd in plaats van de hoofdstraf.
### 3.2 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
Deze straf houdt in dat de rechtspersoon verplicht wordt bepaalde diensten te verlenen ten gunste van de gemeenschap. De duur wordt door de rechter vastgesteld in een budget, variërend van 200 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niveau 2:** Meer dan 20.000 euro tot ten hoogste 360.000 euro.
* **Niveau 1:** 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro.
* **Instemming:** Vereist instemming van de rechtspersoon, verleend door een lasthebber ad hoc of een advocaat.
* **Begunstigden:** Beperkte lijst van openbare diensten, OCMW's, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk, en coöperatieve vennootschappen erkend als sociale onderneming.
* **Vervangende straf:** Bij niet-naleving kan een vervangende geldboete worden opgelegd binnen de wettelijk bepaalde grenzen.
* **Geen uitstel:** Er is geen uitstel van de tenuitvoerlegging van deze straf mogelijk.
> **Tip:** De dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap is de tegenhanger van de werkstraf voor natuurlijke personen.
### 3.3 Probatiestraf
De probatiestraf is een straf die zowel aan natuurlijke personen als aan rechtspersonen kan worden opgelegd.
* **Duur:** 6 maanden tot ten hoogste 2 jaar.
* **Niveau 2:** Meer dan 12 maanden tot ten hoogste 2 jaar.
* **Niveau 1:** 6 maanden tot ten hoogste 12 maanden.
* **Uitsluiting:** Niet van toepassing bij poging tot doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting of zwaar geweld.
* **Instemming:** De straf is consensueel, wat betekent dat de instemming van de rechtspersoon (via lasthebber of advocaat) vereist is.
* **Vervangende straf:** Bij niet-naleving kan een vervangende geldboete worden opgelegd.
* **Niveau 2:** Vervangende gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar of een vervangende geldboete van 200 euro tot 20.000 euro.
* **Niveau 1:** Vervangende gevangenisstraf van 1 maand tot 6 maanden of een vervangende geldboete van 200 euro tot 20.000 euro.
* **Niet op strafregister:** Deze straf wordt niet vermeld op uittreksels uit het strafregister die aan particulieren worden uitgereikt.
> **Tip:** De invoering van de probatiestraf voor rechtspersonen is een recente ontwikkeling.
### 3.4 Verbod om een activiteit uit te oefenen
Rechtspersonen kunnen worden veroordeeld tot een verbod om een specifieke activiteit die deel uitmaakt van hun statutaire doel uit te oefenen.
* **Duur:** 1 jaar tot 10 jaar.
* **Plaatsing:** Dit verbod valt onder niveau 1.
### 3.5 Verbeurdverklaring en verruimde verbeurdverklaring
Verbeurdverklaring, inclusief de mogelijkheid van verruimde verbeurdverklaring, kan als hoofdstraf aan rechtspersonen worden opgelegd. Dit houdt in dat bepaalde goederen of geldbedragen verbeurd worden verklaard.
### 3.6 Geldstraf vastgesteld op basis van voordeel
Een specifieke vorm van geldstraf die wordt vastgesteld op basis van het verwachte of daadwerkelijk uit het misdrijf behaalde voordeel. Dit kan als hoofdstraf worden opgelegd.
### 3.7 Sluiting van de inrichting
In bepaalde gevallen kan de rechtbank de sluiting van een inrichting van de rechtspersoon bevelen. Dit valt onder niveau 1 van de hoofdstraffen.
### 3.8 Veroordeling bij schuldigverklaring
Dit is een bestraffingsmodaliteit die zowel aan natuurlijke personen als aan rechtspersonen kan worden opgelegd, voornamelijk in niveau 1 en 2. Het is van toepassing bij feiten van geringe ernst of wanneer andere straffen wegens tijdsverloop niet meer opportuun zijn. Deze modaliteit is niet consensueel. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen geldt een specifieke regeling.
> **Tip:** De veroordeling bij schuldigverklaring is een minder ingrijpende vorm van bestraffing waarbij de rechter de schuld vaststelt zonder onmiddellijk een hoofdstraf op te leggen.
### 3.9 Bijkomende straffen voor rechtspersonen
Net als bij natuurlijke personen, kunnen aan rechtspersonen, na een veroordeling bij schuldigverklaring en na verzachtende omstandigheden, bijkomende straffen worden opgelegd in plaats van de hoofdstraf. De specifieke bijkomende straffen die van toepassing zijn op rechtspersonen worden in dit document niet gedetailleerd opgesomd, maar de algemene categorieën lijken vergelijkbaar met die voor natuurlijke personen (bijv. verbeurdverklaring, geldstraf vastgesteld op voordeel).
#### 3.9.1 De omzetting naar rechtspersonen (Art. 41bis Sw.)
Dit artikel regelt de omzetting van straffen die oorspronkelijk voor natuurlijke personen waren bedoeld, naar de equivalenten die aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd. Dit proces is cruciaal om de proportionaliteit en effectiviteit van de strafoplegging te waarborgen.
#### 3.9.2 Geldboete als hoofdstraf
Het is belangrijk op te merken dat de geldboete de meest voorkomende en vaak de enige hoofdstraf is die aan rechtspersonen wordt opgelegd, zeker in de hogere niveaus.
> **Let op:** De straffen en hun bijbehorende bedragen zijn aanzienlijk en weerspiegelen de economische draagkracht en impact van rechtspersonen.
---
# Uitvoering van de gevangenisstraf en strafuitvoeringsmodaliteiten
Dit hoofdstuk behandelt de diverse manieren waarop straffen, met name de gevangenisstraf, worden uitgevoerd en de verschillende modaliteiten die hierbij komen kijken, inclusief de rol van gespecialiseerde rechtbanken en rechters.
### 4.1 Hoofdstraffen natuurlijke personen
De wet voorziet in verschillende niveaus voor hoofdstraffen, met name de gevangenisstraf, die variëren in duur en zwaarte. Deze niveaus zijn gekoppeld aan mogelijke "behandeling onder vrijheidsberoving" en alternatieve straffen zoals elektronisch toezicht, werkstraffen en probatiestraffen.
#### 4.1.1 Niveau-indeling van hoofdstraffen (natuurlijke personen)
* **Niveau 8:** Levenslange gevangenisstraf. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 18 tot 20 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 7, 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 7:** Gevangenisstraf meer dan 20 jaar tot 30 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 16 jaar tot 18 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 6:** Gevangenisstraf meer dan 15 jaar tot 20 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 11 jaar tot 16 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 5, 4, 3 of 2. In dit niveau kan een andere straf dan gevangenisstraf worden uitgesproken.
* **Niveau 5:** Gevangenisstraf meer dan 10 jaar tot 15 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 6 jaar tot 11 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 4, 3 of 2.
* **Niveau 4:** Gevangenisstraf meer dan 5 jaar tot 10 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 4 jaar tot 6 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 3 of 2.
* **Niveau 3:** Gevangenisstraf meer dan 3 jaar tot 5 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: meer dan 2 jaar tot 4 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 2 of 1.
* **Niveau 2:** Gevangenisstraf 6 maanden tot 3 jaar. Behandeling onder vrijheidsberoving: 6 maanden tot 2 jaar. Straf onder elektronisch toezicht: van 1 maand tot 1 jaar. Werkstraf: meer dan 120 uur tot 300 uur. Probatiestraf: meer dan 12 maanden tot 2 jaar. Na verzachtende omstandigheden: niveau 1.
* **Niveau 1:** Geldboete 200 euro tot 20.000 euro. Werkstraf: 20 uur tot 120 uur. Probatiestraf: 6 maanden tot 12 maanden. Verbeurdverklaring, met inbegrip van de verruimde verbeurdverklaring. Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel.
#### 4.1.2 Bijkomende straffen natuurlijke personen
Naast hoofdstraffen kunnen bijkomende straffen worden opgelegd, facultatief of verplicht:
* Verlengde opvolging (verplicht of facultatief)
* Geldboete (facultatief, niet voor niveau 1, niet samen met geldstraf op basis van voordeel)
* Verbeurdverklaring (verplicht)
* Verruimde verbeurdverklaring (facultatief)
* Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel (facultatief)
* Ontzetting uit bepaalde burgerlijke en politieke rechten (verplicht of facultatief)
* Beroepsverbod (facultatief)
* Bekendmaking van de beslissing houdende veroordeling (facultatief, in bij wet bepaalde gevallen)
* Sluiting van de inrichting (facultatief, in bij wet bepaalde gevallen)
* Verval van het recht tot sturen (facultatief)
* Verblijfs-, plaats- of contactverbod (facultatief)
### 4.2 Hoofdstraffen rechtspersonen
Voor rechtspersonen worden eveneens niveaus van hoofdstraffen gehanteerd, voornamelijk in de vorm van geldboetes, maar ook via dienstverleningsstraffen, probatiestraffen en andere sancties.
#### 4.2.1 Niveau-indeling van hoofdstraffen (rechtspersonen)
* **Niveau 8:** Geldboete meer dan 4.000.000 euro tot 5.760.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 7, 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 7:** Geldboete meer dan 1.600.000 euro tot 4.000.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 6, 5, 4 of 3.
* **Niveau 6:** Geldboete meer dan 1.200.000 euro tot 1.600.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 5, 4, 3 of 2.
* **Niveau 5:** Geldboete meer dan 800.000 euro tot 1.200.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 4, 3 of 2.
* **Niveau 4:** Geldboete meer dan 600.000 euro tot 800.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 3 of 2.
* **Niveau 3:** Geldboete meer dan 360.000 euro tot 600.000 euro. Na verzachtende omstandigheden: niveau 2 of 1.
* **Niveau 2:** Geldboete meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro. Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap geraamd op een bedrag van meer dan 20.000 euro tot 360.000 euro. Probatiestraf van meer dan 12 maanden tot 2 jaar. Cumulatie van twee straffen van niveau 1. Na verzachtende omstandigheden: niveau 1.
* **Niveau 1:** Geldboete 200 euro tot ten hoogste 20.000 euro. Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap, geraamd op een bedrag van 200 euro tot 20.000 euro. Probatiestraf 6 maanden tot 12 maanden. Verbod om een activiteit die deel uitmaakt van het voorwerp uit te oefenen voor een periode van 1 jaar tot 10 jaar. Verbeurdverklaring, met inbegrip van de verruimde verbeurdverklaring. Geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel. Sluiting van de inrichting.
### 4.3 De gevangenisstraf
De gevangenisstraf wordt gedefinieerd als de vrijheidsberoving van een persoon voor een door de rechter bepaalde termijn en volgens de bij wet bepaalde regels. Het wordt beschouwd als een ultimum remedium, een laatste redmiddel, en is erop gericht om een latere re-integratie in de samenleving mogelijk te maken.
#### 4.3.1 Principes rond de gevangenisstraf
* **Ultimum remedium:** Gevangenisstraf is een subsidiaire straf. Alternatieve straffen zoals elektronisch toezicht, probatie en werkstraffen moeten het uitgangspunt zijn.
* **Rechtstreekse verankering:** Verankerd in artikel 27 Sw., met inachtneming van ongewenste neveneffecten op betrokkenen en de samenleving.
* **Bijzondere motiveringsverplichting:** Een bijzondere (negatieve) motiveringsverplichting geldt als een gevangenisstraf wordt opgelegd in niveau 2.
* **Minimumduur:** Geen gevangenisstraf mogelijk in niveau 1. Een minimum gevangenisstraf van 6 maanden geldt in niveau 2.
* **Verplichte vrijheidsbenemende straf:** Alleen verplicht bij strafniveau 8 en 7 (gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving).
* **Geen vervangende gevangenisstraf:** Geen vervangende gevangenisstraf voor een geldboete.
* **Vervangende gevangenisstraf:** Bij niet-uitvoering van werkstraf en probatiestraf in niveau 2, is een vervangende gevangenisstraf van maximaal 1 jaar mogelijk.
* **Duur:** De duur van de gevangenisstraf varieert van minimaal 6 maanden tot maximaal levenslang. De effectieve duur kan worden beïnvloed door uitstel van tenuitvoerlegging en vervangende gevangenisstraffen bij werkstraffen en probatiestraffen in niveau 1.
#### 4.3.2 Berekening en duur
* 1 dag = 24 uur, 1 maand = 30 dagen, 1 jaar = 365 dagen. Belangrijk is dat 12 maanden niet gelijk is aan 1 jaar.
* Elke ondergane hechtenis wordt toegerekend op de duur van de nog uit te voeren gevangenisstraffen. Dit geldt eveneens voor iedere voorlopige plaatsingsmaatregel in een gesloten opvoedingsafdeling ten aanzien van een minderjarige.
#### 4.3.3 Artificiële verlengingen vrijheidsbeneming
Dit omvat maatregelen die de vrijheidsbeneming verlengen of beïnvloeden:
* **Verlengde opvolging:** Vanaf 1 januari 2035 een verplichting.
* **Terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (TBS):** Als overgangsrecht.
* **Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij:** Ingevoerd bij wet van 29 februari 2024.
* **Beveiligingsperiode (artikel 195 Sv.):** Een door de strafrechter bepaalde periode waarin voorwaardelijke invrijheidstelling of voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering niet mogelijk is. Dit is geen straf, maar een factor die de strafuitvoering beïnvloedt. Het is facultatief en van toepassing bij gevangenisstraffen van meer dan 3 jaar tot 30 jaar, voor misdrijven uit een limitatieve lijst (zoals ernstige schending van het internationaal humanitair recht, terrorisme, misdrijven tegen de staatsordening, etc.). Bij gevangenisstraffen van 30 jaar of langer, of levenslang, geldt VI na 15 tot 25 jaar effectieve detentie. De proeftijd voor VI kan niet korter zijn dan 1 jaar.
### 4.4 Strafuitvoeringsrechter en strafuitvoeringsrechtbank
Deze instanties spelen een cruciale rol in de tenuitvoerlegging van straffen.
#### 4.4.1 Strafuitvoeringsrechter
De strafuitvoeringsrechter is bevoegd voor:
* Beperkte detentie
* Elektronisch toezicht (als modaliteit van voorlopige hechtenis)
* Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI)
* Voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering
* Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen
* Vermindering van de duur van de ontzetting uit bepaalde rechten
#### 4.4.2 Strafuitvoeringsrechtbank (SURB)
De strafuitvoeringsrechtbank heeft een bredere bevoegdheid en is onder andere bevoegd voor:
* Beperkte detentie
* Elektronisch toezicht
* Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI)
* Voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering
* Het aanpassen, nader omschrijven, opschorten, beëindigen, verminderen van de duur van probatiestraffen, verlengde opvolging, ontzetting uit bepaalde rechten, beroepsverboden, verval van het recht tot sturen en verblijfs-, plaats- of contactverboden.
> **Tip:** De Wet Externe Rechtspositie (Wet 17 mei 2006) regelt de bevoegdheden van zowel de minister van Justitie als de strafuitvoeringsrechter/rechtbank met betrekking tot strafuitvoeringsmodaliteiten.
### 4.5 Strafuitvoeringsmodaliteiten
Dit zijn verschillende manieren waarop een straf, met name de gevangenisstraf, kan worden uitgevoerd buiten de traditionele gevangenismuren of op een aangepaste manier binnen de gevangenis.
#### 4.5.1 Uitvoering in gevangenis of strafinrichting
De uitvoering van de gevangenisstraf vindt plaats in door de Koning aangewezen inrichtingen. Er bestaan verschillende soorten inrichtingen:
* **Gesloten inrichtingen:** 24/24 u op cel.
* **Halfopen inrichtingen:** Mogelijkheid om buiten de gevangenismuren te werken.
* **Transitiehuizen:** Gericht op re-integratie in de samenleving.
* **Detentiehuizen:** Voor kortere straffen (tot 3 jaar gevangenisstraf).
* **Gemeenschapscentra:** Voor minderjarigen die zijn "uitgehandeld".
* **Arresthuizen:** Voor voorlopige hechtenis.
#### 4.5.2 Penitentiair verlof en uitgangsvergunning
* **Penitentiair verlof:** Veroordeelden kunnen vier keer 36 uur per trimester verlof krijgen.
* **Uitgangsvergunning:** Voor specifieke gelegenheden zoals een begrafenis of medische ingreep.
#### 4.5.3 Overige strafuitvoeringsmodaliteiten
* **Beperkte detentie:** De veroordeelde mag overdag de gevangenis verlaten.
* **Elektronisch toezicht (ET):** De veroordeelde moet zich op een bepaald adres bevinden volgens een vastgelegd programma, met controle via elektronische middelen. Dit kan als strafuitvoeringsmodaliteit of als modaliteit van voorlopige hechtenis.
* Natuurlijke persoon, Niveau 2: duur van 1 maand tot maximaal 1 jaar (duur van voorlopige hechtenis in mindering). Niet voor poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* ET is consensueel en vereist instemming van de veroordeelde.
* Vervangende gevangenisstraf: de duur is gelijk aan de duur van het elektronisch toezicht.
* **Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI):** De veroordeelde ondergaat de straf buiten de gevangenis onder bepaalde voorwaarden gedurende een proeftijd.
* Tijdsvoorwaarden: Afhankelijk van de duur van de straf en eventuele recidive. Voor straffen van 30 jaar of levenslang geldt VI na 15-25 jaar effectieve detentie.
* Proeftijd: Kan niet korter zijn dan 1 jaar. Minimaal 5 jaar tot maximaal 10 jaar voor een gevangenisstraf van 30 jaar of levenslang.
* **Voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering uit het grondgebied of overlevering:** Mogelijk in specifieke gevallen.
* **Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen:** Mogelijk in uitzonderlijke omstandigheden.
* **Vermindering van de duur van ontzetting uit het recht:** Met betrekking tot verblijfs-, plaats- of contactverboden.
#### 4.5.4 Strafuitvoeringsmodaliteiten voor gevangenisstraffen van drie jaar en minder
Door de overbevolking in gevangenissen zijn er tijdelijke noodmaatregelen ingesteld. Deze bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (WER) zijn deels nog niet in werking getreden en er gelden soepelere procedures voor de toekenning van onder andere elektronisch toezicht en VI, met uitzonderingen voor ernstige misdrijven zoals zedendelicten of terrorisme. Een nieuwe maatregel is de vervroegde invrijheidstelling vanaf 6 maanden vóór strafeinde, tot 31 december 2026.
#### 4.5.5 Probatiestraf
* **Natuurlijk persoon:** 6 maanden tot maximaal 2 jaar. Niveau 2: meer dan 12 maanden tot maximaal 2 jaar. Niveau 1: 6 maanden tot maximaal 12 maanden.
* **Rechtspersoon:** Niveau 2: meer dan 12 maanden tot 2 jaar. Niveau 1: 6 maanden tot 12 maanden.
* Consensueel (vereist instemming).
* Niet voor poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* Vervangende straf: Gevangenisstraf of geldboete.
#### 4.5.6 Werkstraf
* **Natuurlijke persoon:** 20 uur tot maximaal 300 uur. Niveau 2: meer dan 120 uur tot maximaal 300 uur. Niveau 1: 20 uur tot maximaal 120 uur.
* Consensueel (vereist instemming).
* Niet voor poging doodslag, niet-consensuele seksuele handelingen met foltering, opsluiting, zwaar geweld.
* Vervangende straf: Gevangenisstraf of geldboete.
* Kosteloos arbeid verrichten naast school- en beroepsactiviteiten, ten gunste van publieke diensten, OCMW's, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen, etc.
#### 4.5.7 Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap
Dit is de "werkstraf" voor rechtspersonen.
* **Budget:** 200 euro tot maximaal 360.000 euro. Niveau 2: meer dan 20.000 euro tot maximaal 360.000 euro. Niveau 1: 200 euro tot maximaal 20.000 euro.
* Consensueel (vereist instemming van lasthebber ad hoc of advocaat).
* De begunstigden zijn openbare diensten, OCMW's, verenigingen zonder winstoogmerk, stichtingen, etc.
#### 4.5.8 Veroordeling bij schuldigverklaring
Dit is een modaliteit voor natuurlijke en rechtspersonen in niveau 1 en 2, van toepassing bij feiten van geringe ernst of wanneer een andere straf niet opportuun is wegens verstrijken van tijd. Het is geen opschorting van de uitspraak. Het is niet consensueel.
> **Vaststelling:** De overbevolking in gevangenissen, de mensonwaardige detentieomstandigheden en de hoge recidivecijfers zijn belangrijke aandachtspunten in de huidige strafuitvoeringspraktijk.
### 4.6 Wetgeving en praktijk
* **Gevangenisstraf als ultimum remedium:** Benadrukt de subsidiariteit van het strafrecht.
* **Wet Externe Rechtspositie (Wet 17 mei 2006):** Regelt de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten en de bevoegdheden van de minister van Justitie en de strafuitvoeringsrechter/rechtbank.
* **Wet Basiswet Gevangeniswezen (12 januari 2005):** Verankert het legaliteitsbeginsel (gedetineerden hebben rechten) en het schadebeperkingsbeginsel (zo weinig mogelijk detentieschade).
* **Artificiële verlengingen vrijheidsbeneming:** Maatregelen zoals verlengde opvolging, TBS en beveiligingsperiodes.
* **Overbevolking en nodwetgeving:** Tijdelijke maatregelen om de overbevolking aan te pakken, met soepelere procedures voor bepaalde modaliteiten.
> **Belangrijk:** De uitvoering van straffen, met name gevangenisstraffen, wordt gekenmerkt door uitdagingen zoals overbevolking en de noodzaak om re-integratie te bevorderen. Alternatieve straffen en strafuitvoeringsmodaliteiten spelen een steeds belangrijkere rol.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hoofdstraffen natuurlijke personen | Dit zijn de primaire straffen die aan individuen worden opgelegd voor strafbare feiten, variërend van geldboetes tot levenslange gevangenisstraffen, ingedeeld in verschillende niveaus op basis van de ernst van het misdrijf. |
| Niv. | Afkorting voor niveau, verwijzend naar de schaal van strafmaat die wordt gebruikt om de ernst van een misdrijf en de bijbehorende straf te categoriseren. |
| Gevangenisstraf | Een vrijheidsbenemende straf waarbij de veroordeelde voor een bepaalde periode wordt opgesloten in een penitentiaire inrichting. |
| Behandeling onder vrijheidsberoving | Een strafvorm waarbij de veroordeelde gedurende een bepaalde periode onder toezicht staat en behandelingen ondergaat, terwijl hij vrijheidsberoving ervaart, met het oog op rehabilitatie. |
| Verzachtende omstandigheden | Factoren die de rechter kan meenemen bij het bepalen van de straf, waardoor deze mogelijk lager kan uitvallen dan het oorspronkelijk bepaalde niveau. |
| Elektronisch toezicht | Een straf of uitvoeringsmodaliteit waarbij elektronische middelen worden gebruikt om de aanwezigheid van de veroordeelde op een bepaald adres te controleren en te monitoren, vaak als alternatief voor gevangenisstraf. |
| Werkstraf | Een straf waarbij de veroordeelde verplicht is een bepaald aantal uren onbetaald werk te verrichten ten gunste van de gemeenschap. |
| Probatiestraf | Een straf waarbij de veroordeelde onder toezicht van een probatiecommissie wordt geplaatst en zich aan specifieke voorwaarden moet houden gedurende een bepaalde periode. |
| Vervangende straf | Een straf die wordt opgelegd ter vervanging van een andere straf die niet is uitgevoerd, zoals een gevangenisstraf die wordt opgelegd als de probatiestraf of werkstraf niet wordt nageleefd. |
| Verbeurdverklaring | De ontneming van goederen die verkregen zijn door een misdrijf, of goederen die gebruikt zijn bij het plegen van een misdrijf, ten gunste van de staat. |
| Verruimde verbeurdverklaring | Een vorm van verbeurdverklaring die zich uitstrekt tot goederen waarvan vermoed wordt dat ze afkomstig zijn uit criminele activiteiten, zelfs als de directe link met een specifiek misdrijf niet volledig bewezen is. |
| Geldboete | Een financiële sanctie die aan de veroordeelde wordt opgelegd als straf voor een strafbaar feit. |
| Dienstverleningsstraf ten gunste van de gemeenschap | Een straf voor rechtspersonen die vergelijkbaar is met een werkstraf, waarbij de rechtspersoon diensten verleent aan de gemeenschap voor een door de rechter vastgesteld budget. |
| Veroordeling bij schuldigverklaring | Een uitspraak van de rechter waarbij de verdachte schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit, maar waarbij de strafoplegging afhankelijk kan zijn van bepaalde voorwaarden of het verstrijken van de tijd. |
| Ultimum remedium | Latijnse term voor "laatste redmiddel", wat aangeeft dat gevangenisstraf slechts als laatste optie moet worden ingezet wanneer andere middelen ontoereikend zijn. |
| Subsidiariteit van het strafrecht | Het principe dat het strafrecht alleen mag worden ingezet wanneer andere, minder ingrijpende middelen ontoereikend zijn om de maatschappelijke belangen te beschermen. |
| Detentieschade | De negatieve psychologische, sociale en fysieke gevolgen die een detentie kan hebben voor de gedetineerde, en die zich kunnen uitstrekken tot diens omgeving. |
| Recidive | Het opnieuw plegen van strafbare feiten door een persoon die reeds eerder is veroordeeld en gestraft. |
| Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) | Een modaliteit waarbij een veroordeelde zijn straf mag ondergaan buiten de gevangenis, mits hij zich aan bepaalde voorwaarden houdt gedurende een proeftijd. |
| Beveiligingsperiode | Een door de strafrechter vastgestelde periode waarin bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten, zoals voorwaardelijke invrijheidstelling, niet mogelijk zijn. |
| Strafuitvoeringsrechter | Een rechter die bevoegd is om beslissingen te nemen met betrekking tot de uitvoering van straffen, zoals het toekennen van elektronisch toezicht of voorwaardelijke invrijheidstelling. |
| Strafuitvoeringsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor het uitvoeren van straffen en het nemen van beslissingen over modaliteiten zoals beperkte detentie, elektronisch toezicht en voorwaardelijke invrijheidstelling. |
| Penitentaire verlof | Een door de minister van Justitie toegekende verlofpoging die het mogelijk maakt om de gevangenis tijdelijk te verlaten voor specifieke doeleinden, zoals een begrafenis of medische ingreep. |
| Opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf | Een beslissing waarbij de uitvoering van een straf tijdelijk wordt uitgesteld, vaak in afwachting van bepaalde omstandigheden of beslissingen. |
| Overbevolking | Een situatie in gevangenissen waarbij het aantal gedetineerden de capaciteit van de inrichting overschrijdt, wat kan leiden tot slechtere leefomstandigheden en verminderde rehabilitatiemogelijkheden. |
| Europees Comité inzake de Voorkoming van Foltering of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) | Een internationaal orgaan dat toeziet op de behandeling van personen die hun vrijheid is ontnomen, en dat rapporten uitbrengt over de omstandigheden in detentie-inrichtingen. |
Cover
Strafrecht les 9 - les 3 november 2025 [Automatisch opgeslagen].pptx
Summary
# Strafbaarheid en misdrijfbestanddelen
Dit onderwerp behandelt de fundamentele elementen die nodig zijn om tot strafbaarheid te komen, inclusief de materiële en morele bestanddelen van een misdrijf, en de afwezigheid van rechtvaardigings- of schuldontheffingsgronden.
### 1.1 De weg naar strafbaarheid
Om tot strafbaarheid te komen, moeten een reeks cumulatieve voorwaarden vervuld zijn. Dit proces begint met het nagaan of er sprake is van een bestaande Belgische strafrechtelijke kwalificatie. Vervolgens moeten de constitutieve bestanddelen van het misdrijf verenigd zijn. Dit omvat zowel het materiële bestanddeel (de gedraging) als het morele bestanddeel (de intentie of schuld). Daarnaast mag er geen sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond, die de wederrechtelijkheid van de daad wegneemt, noch van een schuldontheffingsgrond, die de verwijtbaarheid van de dader wegneemt. Tenslotte moet de dader toerekeningsvatbaar zijn. Indien al deze voorwaarden vervuld zijn, wordt de strafbaarheid aangenomen, tenzij er sprake is van een strafontheffende verschoningsgrond die tot een gebrek aan strafwaardigheid leidt.
### 1.2 Bestanddelen van een misdrijf
#### 1.2.1 Materiële bestanddelen
Het materiële bestanddeel verwijst naar de concrete gedraging of het feit dat door de wet als strafbaar is aangemerkt. Dit kan een actieve handeling zijn (bv. slaan, stelen) of een nalaten (bv. schuldig verzuim). Voor de vervulling van het materiële bestanddeel is het cruciaal dat de wettelijke omschrijving van het misdrijf in concreto is gerealiseerd. Dit omvat ook de vraag of het misdrijf voltooid is, dan wel of er sprake is van een strafbare poging.
#### 1.2.2 Morele bestanddelen
Het morele bestanddeel heeft betrekking op de psychische gesteldheid van de dader op het moment van de feiten. In het strafrecht wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van schuld, zoals opzet en onachtzaamheid.
* **Opzet:** Dit vereist een bewuste wil om het misdrijf te plegen of de gevolgen ervan te beogen. Het algemene opzet houdt in dat de dader de wil heeft om de daad te stellen, terwijl het bijzondere opzet vereist dat de dader een specifiek oogmerk heeft (bv. om te doden).
* **Onachtzaamheid:** Dit omvat handelingen die voortkomen uit een gebrek aan voorzorg, voorzichtigheid of plichtsbetrachting, met schadelijke gevolgen als gevolg.
#### 1.2.3 Constitutieve bestanddelen
De constitutieve bestanddelen zijn de elementen die wettelijk zijn voorgeschreven en die, wanneer ze alle aanwezig zijn, het misdrijf in zijn essentie definiëren. De vereniging van deze bestanddelen is vereist voor de juridische kwalificatie van een feit als misdrijf.
### 1.3 Rechtvaardigings- en schuldontheffingsgronden
#### 1.3.1 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden wegnemen de wederrechtelijkheid van een gedraging. Zij maken een in principe strafbare handeling legaal. Voorbeelden hiervan zijn wettelijke plicht, ambtelijk bevel, toestemming van de getroffene, overmacht (noodtoestand), en wettige verdediging. Deze gronden werken door ten aanzien van de dader en eventuele deelnemers.
* **Noodtoestand:** Handelen onder onweerstaanbare dwang om een groter kwaad te vermijden.
* **Wettige verdediging:** Het verdedigen van eigen of andermans goederen tegen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
#### 1.3.2 Schuldontheffingsgronden
Schuldontheffingsgronden nemen de verwijtbaarheid van de dader weg. Zij maken de dader niet straffeloos, maar maken hem minder strafbaar.
* **Onweerstaanbare dwang:** Een externe kracht die de wilsvrijheid van de dader uitschakelt.
* **Geestesstoornis:** Een stoornis die op het moment van de feiten het oordeelsvermogen of de controle over de daden van de dader ernstig heeft aangetast, kan leiden tot niet-toerekeningsvatbaarheid. Dit kan resulteren in vrijspraak van straf, maar kan leiden tot een beveiligingsmaatregel zoals internering.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen rechtvaardigingsgronden en schuldontheffingsgronden te kennen. Rechtvaardigingsgronden maken de daad zelf legaal, terwijl schuldontheffingsgronden de dader minder verwijtbaar maken.
### 1.4 Strafuitsluitende verschoningsgronden
Strafuitsluitende verschoningsgronden, wettelijk vastgelegd, leiden tot de niet-bestraffing van een dader, ondanks de vervulling van alle constitutieve bestanddelen van een misdrijf. Deze gronden worden ingevoerd om redenen van sociaal nut of strafrechtelijke politiek en hebben een bijzonder en uitzonderlijk karakter.
* **Kenmerken:** Ze zijn wettelijk bepaald, meestal van uitzonderlijke aard en gelimiteerd tot specifieke situaties. Ze werken van rechtswege en tasten enkel de strafbaarheid aan, niet de status van het feit als misdrijf.
* **Voorbeelden:**
* Sadomasochisme: Hoewel opzettelijke gewelddaden, kan er onder strikte voorwaarden en bij toestemming van de betrokkene, zonder schade aan gezondheid of essentiële belangen, geen straf worden opgelegd (gelinkt aan artikel 8 EVRM).
* Politieambtenaren en burgerinformanten: In het kader van bijzondere opsporingsmethoden kunnen zij vrijgesteld worden van straf.
* Intrafamiliale verschoning: Vroeger van toepassing op eigendomsmisdrijven binnen de familie, maar niet meer in het huidige Wetboek van Strafrecht.
* Verberging: Het verbergen van een vervolgde persoon, een lijk, of bewijs kan, onder bepaalde familiaire of aanverwante omstandigheden, onderworpen zijn aan strafontheffende verschoningsgronden.
> **Belangrijk:** Strafuitsluitende verschoningsgronden zijn persoonlijk en werken enkel ten gunste van de dader. De burgerlijke rechtsvordering ter vergoeding van schade kan echter wel ontvankelijk zijn voor de burgerlijke rechter.
### 1.5 Toerekeningsvatbaarheid
Toerekeningsvatbaarheid impliceert dat de dader op het moment van de feiten in staat was tot het begrijpen van zijn handelen en de controle erover had. Psychiatrische beoordelingen vinden plaats op het moment van de berechting, niet enkel op het moment van de feiten, om de toerekeningsvatbaarheid te bepalen. Een niet-toerekeningsvatbare dader kan nog steeds onderworpen worden aan beveiligingsmaatregelen zoals internering.
### 1.6 Overige relevante concepten
* **Meerdaadse samenloop:** Wanneer één daad meerdere misdrijven oplevert.
* **Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen:** Rechtspersonen kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor feiten die intrinsiek verband houden met hun doel of belangen, of die voor hun rekening zijn gepleegd.
* **Lex mitior principe:** Het principe van de mildere strafwet, waarbij een nieuwe, mildere strafwet met terugwerkende kracht kan worden toegepast op feiten die vóór de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.
* **Aberratio ictus (misslag):** Wanneer een slag het beoogde slachtoffer mist, maar een derde persoon treft.
#### 1.6.1 Toepassing van de strafwet in de tijd en in de ruimte
* **In de tijd:** Het uitgangspunt is het verbod van retroactieve werking van strafwetgeving. Uitzondering hierop is de terugwerkende kracht van de mildere strafwet.
* **In de ruimte:** Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat strafbare feiten die in België plaatsvinden, onderworpen zijn aan het Belgisch strafrecht. De ubiqiteitstheorie en de leer van de ondeelbaarheid kunnen hierbij van toepassing zijn.
#### 1.6.2 Poging tot misdrijf
Voor strafbare pogingen zijn de volgende voorwaarden vereist: een crimineel voornemen, een begin van uitvoering, en het niet voltooien van het misdrijf om redenen buiten de wil van de dader. Strafbare pogingen tot opzettelijke misdrijven zijn steeds strafbaar.
---
# Schuld- en strafontheffingsgronden
Dit hoofdstuk bespreekt gronden die de strafbaarheid of de straf zelf kunnen beïnvloeden, zoals schuldontheffingsgronden die de morele toerekeningsvatbaarheid raken, en strafontheffende verschoningsgronden die voortvloeien uit sociaal nut of criminele politiek.
### 2.1 Schuldontheffingsgronden
Schuldontheffingsgronden raken het morele bestanddeel van een misdrijf. Wanneer deze gronden succesvol worden ingeroepen, blijft het misdrijf niet overeind omdat de dader gehandeld heeft in een staat die hem moreel niet toerekenbaar maakt. In tegenstelling tot rechtvaardigingsgronden, die doorwerken voor zowel de dader als deelnemers, hebben schuldontheffingsgronden enkel betrekking op de dader zelf.
#### 2.1.1 Kenmerken en Toepassing
* **Morele Toerekeningsvatbaarheid:** Schuldontheffingsgronden beogen aan te tonen dat de dader, ondanks het vervullen van de materiële en morele bestanddelen van een misdrijf, moreel gezien niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daad.
* **Niet-toerekeningsvatbaarheid:** Een niet-toerekeningsvatbare dader kan nog steeds gehandeld hebben in een staat van noodtoestand, onweerstaanbare dwang of wettige verdediging. In dergelijke gevallen kan dit leiden tot vrijspraak.
* **Geestesstoornis:** Een geestesstoornis op het moment van de feiten kan leiden tot vrijspraak. Echter, op het moment van berechting kan, indien de stoornis nog aanwezig is, worden overgegaan tot internering als beveiligingsmaatregel. Internering is geen straf, maar een maatregel gericht op de beveiliging van de maatschappij. Bij minderjarige delictplegers worden in principe geen straffen uitgesproken, tenzij er sprake is van uithandengeving.
* **Onweerstaanbare Dwang:** Dit is een schuldontheffingsgrond. Het is echter moeilijk om aan te tonen dat er sprake was van een volledige uitschakeling van de wilsvrijheid. In het verleden is onweerstaanbare dwang (art. 71 Sw. 1867) niet altijd aanvaard als een geldige grond om straf te ontlopen.
* **Noodtoestand:** Noodtoestand kan worden beschouwd als een rechtvaardigingsgrond. Het afstoten van familie of het beroep doen op culturele verweren worden niet als hoger belang beschouwd dat een rechtvaardigingsgrond zou kunnen vormen. Verzwarende factoren kunnen nooit als rechtvaardigingsgrond worden ingeroepen.
### 2.2 Strafontheffende verschoningsgronden
Strafontheffende verschoningsgronden, ook wel strafuitsluitende verschoningsgronden genoemd, leiden tot een volledige ontheffing van straf, ook al zijn alle constitutieve bestanddelen van een misdrijf vervuld. Dit gebeurt om redenen van sociaal nut of criminele politiek.
#### 2.2.1 Kenmerken en Toepassing
* **Wettelijk Bepaald:** Deze gronden moeten wettelijk voorzien zijn.
* **Bijzonder Karakter:** Ze zijn vaak gekoppeld aan specifieke misdrijven en hebben een uitzonderlijk karakter. Er zijn echter enkele uitzonderingen met een meer algemene draagwijdte.
* **Geen Strafwaardigheid:** De actie wordt weliswaar als misdrijf gekwalificeerd, maar er is geen sprake van strafwaardigheid.
* **In Personam:** De verschoning geldt enkel ten hoofde van de dader.
* **Gevolgen:** De strafvordering en de burgerlijke rechtsvordering worden niet-ontvankelijk verklaard. De burgerlijke rechtsvordering kan wel nog voor de burgerlijke rechter aanhangig worden gemaakt voor schadevergoeding.
#### 2.2.2 Specifieke Strafontheffende Gronden
* **Sadomasochisme:** In het verleden heeft de rechtspraak geoordeeld dat er geen straf moest staan tegenover sadomasochistische handelingen, mits voldaan aan bepaalde voorwaarden zoals toestemming en het niet schaden van de gezondheid van de betrokkene, in het licht van artikel 8 EVRM.
* **Politieambtenaren en Burgerinformanten:** Politieambtenaren die handelen in het kader van bijzondere opsporingsmethoden en burgerinformanten kunnen vrijgesteld worden van straf. Dit is vastgelegd in artikel 47 quinquies Sv. en artikel 47 novies/1 Sv. Deze vrijstelling werkt van rechtswege.
* **Verberging van Bewijs en Lijkverberging (thans in Sw. 2024):**
* **Verberging van een vervolgde persoon (art. 657 Sw. 2024):** Indien er een bloed- of aanverwantschapsband is tussen de dader en de vervolgde persoon, kan er sprake zijn van een strafontheffende verschoningsgrond.
* **Lijkverberging (art. 658 Sw. 2024):** Identiek aan de verberging van een vervolgde persoon, kan de familiale band leiden tot een strafontheffende verschoning.
* **Verberging van bewijs (art. 659 Sw. 2024):** Ook hier kan een familiaire band aanleiding geven tot een strafontheffende verschoningsgrond.
* **Intrafamiliale Verschoningen (historisch):** Voor eigendomsmisdrijven, waaronder diefstal, bestond in het Sw. 1867 een intrafamiliale verschoningsgrond die geen bestraffing toestond tussen familieleden. Deze verschoningsgrond is echter niet meer van toepassing in het huidige Sw. 2024.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat, ook al leidt een strafontheffende verschoningsgrond tot het uitblijven van een straf, de constitutieve bestanddelen van het misdrijf nog steeds vervuld zijn. Dit betekent dat de daad juridisch nog steeds als een misdrijf wordt beschouwd.
### 2.3 Vraagstukken bij de Toepassing
Bij de beoordeling van strafbaarheid en straf moeten de volgende elementen stapsgewijs worden nagegaan:
1. Bestaat er een relevante Belgische strafrechtelijke kwalificatie?
2. Zijn de materiële bestanddelen van het misdrijf vervuld?
3. Is er sprake van een voltooid misdrijf of een strafbare poging?
4. Is de dader of een deelnemer betrokken?
5. Zijn de morele bestanddelen vervuld?
6. Is er sprake van een schuldontheffingsgrond?
7. Is er sprake van een rechtvaardigingsgrond?
8. Is er sprake van een grond van niet-toerekeningsvatbaarheid?
9. Is er sprake van een strafontheffende verschoningsgrond?
> **Voorbeeld:** De 15-jarige Lucas duwt Nora, die hierdoor overlijdt. Lucas kan vervolgd worden voor verzwarende omstandigheden van opzettelijk misdrijf met de dood tot gevolg (art. 197 en 200, 4° Sw. 2024) en schuldig verzuim (art. 299 Sw. 2024). Zijn moeder, Floor, die hem helpt met het verbergen van bewijs en het lijk, kan hiervoor vervolgd worden onder art. 658 en 659 Sw. 2024. Deze laatste twee misdrijven zijn strafontheffende verschoningsgronden indien er een familierelatie is, wat impliceert dat Floor voor deze feiten geen straf zal krijgen, hoewel ze wel als misdrijf worden beschouwd. Het duwen zelf is een voltooid misdrijf (diefstal met geweld), zelfs als de gsm onmiddellijk wordt teruggegeven. De burgerlijke partijstelling van Jesse kan dus niet ongegrond worden verklaard op basis van het terugkrijgen van de gsm.
### 2.4 Uitzonderingen op de Strafwaardigheid
Hoewel alle constitutieve bestanddelen van een misdrijf aanwezig zijn, er geen rechtvaardigingsgrond of schuldontheffingsgrond is, en de dader toerekeningsvatbaar is, kan er toch sprake zijn van geen strafwaardigheid door een strafontheffende verschoningsgrond. Dit vereist dat de betreffende grond wettelijk is voorzien en een bijzonder karakter heeft, dat gekoppeld is aan specifieke omstandigheden zoals sociaal nut of criminele politiek. De voorbeelden in het Strafwetboek 2024 omvatten de verberging van een vervolgde persoon, lijkverberging en verberging van bewijs, waarbij familiale banden een rol kunnen spelen bij de toepassing van de strafontheffende verschoningsgrond.
---
# Toepassing van de strafwet en oefeningen
Dit gedeelte behandelt de toepassing van de strafwet in de tijd en ruimte, geïllustreerd met oefeningen en casussen die de materie verduidelijken.
### 3.1 Toepassing van de strafwet in de tijd
Het principe van de niet-retroactieve werking van de strafwet is fundamenteel, wat inhoudt dat een feit enkel strafbaar is indien het op het moment van plegen reeds bij wet was voorzien.
#### 3.1.1 Uitzondering: De lex mitior-regel
Een belangrijke uitzondering op het verbod van retroactiviteit is de **lex mitior**-regel, die stelt dat een mildere strafwet met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Dit geldt ook voor de invoering van nieuwe rechtvaardigingsgronden of verschoningsgronden die een gunstig effect hebben op de beklaagde of beschuldigde.
> **Tip:** Wanneer een nieuwe wet in werking treedt tijdens de procedure, ook al bestond deze op het moment van de feiten niet, moet deze als lex mitior worden toegepast indien ze gunstiger is voor de beklaagde.
### 3.2 Toepassing van de strafwet in de ruimte
De toepassing van de strafwet in de ruimte wordt voornamelijk beheerst door het **territorialiteitsprincipe**. Dit houdt in dat een misdrijf strafbaar is indien het (gedeeltelijk) in België kan worden gelokaliseerd.
#### 3.2.1 De leer van de ondeelbaarheid en de ubiqiteitstheorie
In specifieke gevallen, zoals bij de levering van een moordwapen in het buitenland en de uitvoering van de moord in België, kan het Belgisch hof van assisen zich toch bevoegd verklaren. Dit is het gevolg van de **ubiqiteitstheorie**, samen te lezen met de **leer van de ondeelbaarheid**, die stelt dat een misdrijf dat op meerdere plaatsen is gepleegd, volledig onder de bevoegdheid van de rechter van één van die plaatsen kan vallen.
> **Tip:** Gedefederaliseerd strafrecht, zoals decreten en ordonnanties, kan ook strafbaarstellingen bevatten, mits een eensluidend advies van de ministerraad.
### 3.3 Constitutieve bestanddelen, rechtvaardigingsgronden en schuldontheffingsgronden
Om tot een strafrechtelijke veroordeling te komen, moeten eerst de **constitutieve bestanddelen** van een misdrijf vervuld zijn. Vervolgens worden mogelijke **rechtvaardigingsgronden** en **schuldontheffingsgronden** onderzocht.
* **Rechtvaardigingsgronden** werken door ten aanzien van de dader en eventuele deelnemers.
* **Schuldontheffingsgronden** daarentegen tasten enkel de schuld van de dader aan en hebben geen doorwerking naar deelnemers.
* Niet-toerekeningsvatbare daders kunnen, ondanks hun ontoerekeningsvatbaarheid, gehandeld hebben in een staat van noodtoestand, onweerstaanbare dwang of wettige verdediging. Een geestesstoornis op het moment van de feiten kan leiden tot vrijspraak, terwijl de toestand op het moment van de berechting kan leiden tot internering als beveiligingsmaatregel.
### 3.4 Strafuitsluitende en strafverminderende verschoningsgronden
Verschoningsgronden, zowel strafuitsluitende als strafverminderende, zijn in de wet opgenomen en hebben een speciaal, uitzonderlijk karakter.
#### 3.4.1 Strafuitsluitende verschoningsgronden
Deze gronden leiden tot het uitblijven van straf, ook al zijn de constitutieve bestanddelen van een misdrijf vervuld. Ze zijn ingegeven door redenen van sociaal nut of criminele politiek.
* **Voorbeelden:**
* Sadomasochisme (in specifieke omstandigheden)
* Bepaalde handelingen van politieambtenaren en burgerinformanten in het kader van opsporingsmethoden (art. 47 quinquies Sv.; art. 47 novies /1 Sv.)
* Verberging van een vervolgde persoon (art. 657 Sw. 2024)
* Lijkverberging (art. 658 Sw. 2024)
* Verberging van bewijs (art. 659 Sw.2024)
> **Tip:** Een strafontheffende verschoningsgrond betekent niet dat het feit geen misdrijf meer is, maar enkel dat er geen straf wordt opgelegd. Een burgerlijke rechtsvordering voor schadevergoeding kan wel nog steeds voor de burgerlijke rechter worden ingesteld.
#### 3.4.2 Strafverminderende verschoningsgronden
Deze gronden leiden tot een vermindering van de straf, zonder deze volledig uit te sluiten.
### 3.5 Oefeningen en casussen
#### 3.5.1 Casus Lucas en Nora
**Feiten:** Lucas duwt Nora, die daardoor overlijdt. Zijn moeder, Floor, helpt bij het verbergen van bewijs en het lichaam. Floor slaat Lucas later.
**Analyse Lucas:**
* **Kwalificatie:** Opzettelijk misdrijf met de dood tot gevolg zonder oogmerk (art. 197 Sw. 2024, verzwaard door de dood). Mogelijk art. 200, 4° Sw. 2024 indien de dood aan de duw gerelateerd is.
* **Schuldig verzuim:** Opzettelijk nalaten om hulp te bieden (art. 299 Sw.).
**Analyse Floor:**
* **Lijkverberging:** Art. 658 Sw. 2024 (strafniveau 2).
* **Verbergen van bewijs:** Art. 659 Sw. 2024 (strafniveau 2).
* **Opzettelijke gewelddaden:** Slaan van Lucas (art. 200, 1° Sw. 2024).
**Toepassing strafwet in de tijd:** De regels over de niet-retroactieve werking en de lex mitior-regel zijn van toepassing.
**Moreel bestanddeel:** Voor opzettelijke misdrijven geldt algemeen opzet; voor schuldig verzuim eveneens algemeen opzet.
#### 3.5.2 Oefening Protestactie
**Feiten:** Elena vernielt landbouwgrond tijdens een protestactie. Een nieuwe wet erkent protestacties als rechtvaardigingsgrond bij materiële schade.
**Analyse:** De correcte toepassing van de lex mitior-regel is hier cruciaal. De nieuwe wet, die op het moment van de berechting geldt, moet als gunstiger worden beschouwd en dus met terugwerkende kracht worden toegepast. De correctionele rechtbank handelt correct door Elena vrij te spreken.
#### 3.5.3 Oefening Verkeersongeval Gemeente
**Feiten:** Een gemeente wordt veroordeeld voor onopzettelijke doding door nalatigheid in wegonderhoud.
**Analyse:**
* **Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen:** Art. 18 Sw. 2024. De gedraging moet toerekenbaar zijn aan de gemeente.
* **Moreel bestanddeel:** Elk misdrijf heeft een moreel bestanddeel, ook onopzettelijke misdrijven. De kwalificatie van zware nalatigheid volstaat.
* **Veroordeling tot geldboete:** Art. 40 Sw. 2024 bepaalt dat voor publiekrechtelijke entiteiten enkel een schuldigverklaring mogelijk is, geen geldboete.
#### 3.5.4 Oefening Daan en Roos
**Feiten:** Daan wordt veroordeeld voor opzettelijke gewelddaden. Hij lijdt aan een geestesstoornis. De rechter legt internering op, gebaseerd op een verslag dat de toestand op het moment van de feiten beoordeelt.
**Analyse:**
* **Toerekeningsvatbaarheid:** De beoordeling van de geestesstoornis moet plaatsvinden op het moment van de berechting, niet enkel op het moment van de feiten (art. 25 Sw. 2024).
* **Internering:** Internering is een beveiligingsmaatregel en kan niet in niveaus of met een bepaalde duur worden uitgedrukt. De beslissing kan ook niet enkel gebaseerd zijn op de toestand op het moment van de feiten.
#### 3.5.5 Casus Tom en Jan
**Feiten:** Tom en Jan plegen een diefstal met bedreiging op Jesse. Jan geeft de gsm terug. Later probeert Tom Sam aan te vallen, maar Sam blokkeert de aanval.
**Vragen en analyse:**
1. **Constitutieve bestanddelen op Jesse:**
* **Jan:** Heeft de constitutieve bestanddelen van diefstal vervuld (wegnemen van goederen). Co-daderschap met Tom (art. 17, 3° Sw. 2024).
* **Tom:** Heeft de constitutieve bestanddelen van bedreiging vervuld.
* **Kwalificatie:** Diefstal met bedreiging gepleegd door twee of meer personen (art. 467 Sw. 2024, verzwaard door art. 469, §1, 3° Sw. 2024). De discriminerende drijfveer (art. 474, 4° Sw. 2024) is een verzwarende factor, geen constitutief bestanddeel.
2. **Strafbare poging?**
* De diefstal met bedreiging op Jesse is een **aflopend misdrijf**, voltooid op het moment van het wegnemen van de gsm. Het teruggeven van de gsm is actief berouw en doet het misdrijf niet teniet. Er is geen sprake van strafbare poging.
* De poging tot opzettelijke gewelddaden op Sam is wel strafbaar (art. 9 Sw. 2024). De voorwaarden zijn voldaan: crimineel voornemen (Tom zocht het adres op), begin van uitvoering (klopte aan), en het niet voltooien omwille van externe omstandigheden (reactie van Sam).
* **Kwalificatie poging gewelddaden:** Poging tot opzettelijke gewelddaden met voorbedachtheid zonder integriteitsaantasting (art. 198, 1° Sw. 2024, samen met art. 79, 21° Sw. 2024). Dit resulteert in strafniveau 1 (want de uitgangsstraf is niveau 2, verminderd met één niveau voor de poging).
3. **Subjectieve verzwarende bestanddelen Tom?**
* Ja, de **voorbedachtheid** (art. 198, 1° Sw. 2024) is een subjectief verzwarend bestanddeel ten aanzien van Tom, aangezien dit op zijn persoonlijk crimineel voornemen betrekking heeft.
4. **Authentieke interpretatie voor objectief verzwarend bestanddeel?**
* Nee. Voor de kwalificatie diefstal met bedreiging door twee of meer personen is geen authentieke interpretatie van de wetgever nodig. De begrippen bedreiging (art. 79, 19° Sw. 2024) en integriteitsaantasting (art. 79 Sw.) zijn reeds gedefinieerd of duidelijk.
5. **Burgerlijke partijstelling Jesse ongegrond?**
* Nee, het verweer van Jan heeft geen kans op slagen. De diefstal op Jesse was voltooid, ook al werd de gsm teruggegeven. Actief berouw doet de strafbaarheid niet teniet en de burgerlijke partijstelling is gegrond zodra er een misdrijf is gepleegd.
6. **Tom niet veroordelen omdat hij slagen heeft gekregen?**
* Nee, dit verweer heeft geen kans op slagen. Er is geen wettige verdediging mogelijk tegen een persoon die handelt uit wettige verdediging.
### 3.6 Bijzondere concepten in strafrecht
* **Aberratio ictus of misslag:** Een slag die het beoogde slachtoffer mist, maar een derde treft.
* **Gerechtelijke antecedenten:** Voorgaande veroordelingen.
* **Doodslag versus moord:** Doodslag is opzettelijk doden zonder voorbedachtheid. Moord is doden met voorbedachtheid.
* **Opzettelijke gewelddaden zonder integriteitsaantasting:** Dit kan strafbaar zijn op basis van voorbedachtheid (art. 198, 1° Sw. 2024).
* **Onweerstaanbare dwang:** Een schuldontheffingsgrond die de uitschakeling van de wilsvrijheid vereist en moeilijk hard te maken is.
* **Noodtoestand:** Een mogelijke rechtvaardigingsgrond, maar het afstoten van familie valt daar niet onder.
* **Cultuurverweer:** Een verzwarende factor kan nooit als rechtvaardigingsgrond worden ingeroepen.
* **Verzegeling van goederen:** Dit kan als een strafontheffende verschoningsgrond worden beschouwd.
---
# Casussen en specifieke misdrijven
Deze sectie analyseert concrete casussen om de toepassing van specifieke misdrijven, zoals diefstal met bedreiging, opzettelijke gewelddaden, lijkverberging, en de rol van mededaderschap en poging te verduidelijken.
### 4.1 Criminaliteitsanalyse in casuïstiek
Bij de analyse van een casus moeten de volgende stappen systematisch worden doorlopen:
1. **Bestaande strafrechtelijke kwalificatie:** Nagaan welke strafbepalingen van toepassing zijn op het moment van de feiten. Hierbij is de regel van niet-retroactieve werking van de strafwet van belang, tenzij er sprake is van een mildere strafwet (lex mitior).
2. **Materieel bestanddeel:** Vaststellen of de gedragingen van de dader voldoen aan de objectieve elementen van het misdrijf.
3. **Voltooid misdrijf of strafbare poging:** Bepalen of het misdrijf volledig is uitgevoerd of dat er sprake is van een strafbare poging.
4. **Dader of deelnemer:** Identificeren wie de dader is en of er sprake is van mededaderschap.
5. **Moreel bestanddeel:** Onderzoeken van het opzet of de schuld van de dader.
6. **Schuldontheffingsgrond:** Nagaan of er omstandigheden waren die de schuld van de dader tenietdoen, zoals onweerstaanbare dwang.
7. **Rechtvaardigingsgrond:** Bepalen of de gedraging van de dader gerechtvaardigd was, zoals wettige verdediging.
8. **Grond van niet-toerekeningsvatbaarheid:** Vaststellen of de dader ontoerekeningsvatbaar was wegens bijvoorbeeld een geestesstoornis.
9. **Strafontheffende verschoningsgrond:** Nagaan of er wettelijk voorziene gronden zijn die leiden tot het uitblijven van straf, ondanks de vervulling van de bestanddelen van een misdrijf.
#### 4.1.1 Specifieke misdrijven en hun kwalificatie
**4.1.1.1 Diefstal met bedreiging en mededaderschap**
* **Diefstal met geweld of bedreiging (art. 467 Sw. 2024):** Vereist het bedrieglijk wegnemen van goederen, gekoppeld aan geweld of bedreiging.
* **Verzwarende bestanddelen:**
* **Gepleegd door twee of meer personen (art. 469, §1, 3° Sw. 2024):** Een objectief verzwarend bestanddeel dat de strafmaat verhoogt.
* **Discriminerende drijfveer (art. 474, 4° Sw. 2024):** Dit is een straftoemetingsfactor, geen constitutief bestanddeel, waar de rechter rekening mee houdt.
**4.1.1.2 Opzettelijke gewelddaden**
* **Basis misdrijf (art. 193 Sw. 2024):** Het plegen van geweld.
* **Verzwarende bestanddelen:**
* **Met voorbedachten rade (art. 198, 1° Sw. 2024):** Vereist een voorafgaande beslissing en planning om het misdrijf te plegen. Dit is een subjectief verzwarend bestanddeel.
* **Integriteitsaantasting (art. 200, 201 Sw. 2024):** Afhankelijk van de ernst van de aantasting.
* **Gepleegd op minderjarige (art. 200, 4° Sw. 2024).**
* **Met de dood tot gevolg (zonder oogmerk):** Kwalificeert als een verzwarend bestanddeel bij opzettelijke geweldpleging, bijvoorbeeld art. 197 Sw. 2024.
**4.1.1.3 Lijkverberging en verberging van bewijs**
* **Lijkverberging (art. 658 Sw. 2024):** Het verbergen van een lijk.
* **Verberging van bewijs (art. 659 Sw. 2024):** Het verbergen van bewijsmateriaal met het oogmerk om de waarheid te verbergen of een misdrijf te maskeren.
* **Strafontheffende verschoningsgrond (art. 660 Sw. 2024):** In specifieke gevallen (bv. bij bloed- of aanverwantschap) kunnen deze misdrijven een strafontheffende verschoningsgrond kennen, waardoor de dader vrij blijft van straf, hoewel het misdrijf wel is gepleegd.
#### 4.1.2 Mededaderschap en deelneming
Mededaderschap (art. 17 Sw. 2024) houdt in dat meerdere personen samen een misdrijf plegen. Dit kan verschillende vormen aannemen, waarbij alle deelnemers in principe strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor de aan hen toe te rekenen gedragingen en de gevolgen daarvan.
> **Tip:** Medeplichtigheid (uitlokking, medeplichtigheid in de zin van art. 66 Sw.) is strikt te onderscheiden van mededaderschap.
#### 4.1.3 Poging tot misdrijf
Een strafbare poging (art. 9 Sw. 2024) vereist de volgende voorwaarden:
* **Crimineel voornemen:** Een vastgesteld voornemen om een misdrijf te plegen.
* **Begin van uitvoering:** Handelingen die rechtstreeks en onmiddellijk tot voltooiing van het misdrijf leiden.
* **Niet-voltooiing door externe omstandigheden:** Het misdrijf is niet voltooid om redenen buiten de wil van de dader.
**Voorbeelden van toepassing:**
* **Poging tot diefstal met bedreiging:** Als Jan de gsm onmiddellijk teruggeeft, is de diefstal voltooid, en is er geen sprake van een poging. Het voltooid misdrijf blijft echter strafbaar.
* **Poging tot opzettelijke gewelddaden:** Wanneer Tom Sam probeert te slaan, maar Sam de slag blokkeert en Tom zelf valt, is er sprake van een poging tot opzettelijke gewelddaden. Als dit met voorbedachten rade gebeurt, kan art. 198, 1° Sw. 2024 toegepast worden. Een poging tot opzettelijke misdaden is altijd strafbaar (art. 9, §1, 3de lid Sw. 2024). De strafmaat wordt dan verminderd met één niveau ten opzichte van het voltooide misdrijf.
#### 4.1.4 Strafuitsluitende en strafontheffende verschoningsgronden
* **Strafuitsluitende verschoningsgronden:** Wettelijk bepaalde omstandigheden die ertoe leiden dat er geen straf wordt opgelegd, omdat er om redenen van sociaal nut of criminele politiek geen strafwaardigheid wordt toegekend. Ze zijn wettelijk, bijzonder (gelinkt aan specifieke misdrijven), en werken van rechtswege. Voorbeelden zijn strafbare feiten gepleegd door politieambtenaren in het kader van bijzondere opsporingsmethoden of door burgerinformanten (art. 47 quinquies Sv.; art. 47 novies/1 Sv.).
* **Strafontheffende verschoningsgronden:** Deze zorgen ervoor dat de dader van een misdrijf, ondanks de vervulling van de bestanddelen, vrij blijft van straf. Ze zijn persoonlijk en werken van rechtswege. Hoewel het misdrijf zelf blijft bestaan, wordt de strafrechtelijke sanctie niet opgelegd. Deze verschoningsgronden kunnen bijvoorbeeld van toepassing zijn op lijkverberging (art. 658 Sw. 2024) en verberging van bewijs (art. 659 Sw. 2024) onder bepaalde voorwaarden. De intrafamiliale verschoning voor eigendomsmisdrijven, zoals voorzien in het oude Sw. 1867, is niet meer van toepassing in het Sw. 2024.
> **Tip:** Een strafontheffende verschoningsgrond neemt de wederrechtelijkheid van de daad weg, maar niet de strafbaarheid als misdrijf in de zin dat de burgerlijke rechtsvordering wel kan worden ingesteld voor de burgerlijke rechter.
#### 4.1.5 Subjectieve en objectieve verzwarende bestanddelen
* **Subjectieve verzwarende bestanddelen:** Werken enkel in hoofde van de persoon die ze vervult en zijn niet noodzakelijk van toepassing op andere betrokkenen. Een voorbeeld is voorbedachtheid bij opzettelijke gewelddaden (art. 198, 1° Sw. 2024).
* **Objectieve verzwarende bestanddelen:** Kenmerken die objectief aan het misdrijf verbonden zijn en voor iedereen die het misdrijf pleegt, dezelfde gevolgen hebben. Voorbeelden zijn de bedreiging (art. 79, 19° Sw. 2024) of de aanwezigheid van twee of meer personen bij diefstal (art. 469, §1, 3° Sw. 2024).
* **Authentieke interpretatie:** Dit betreft de situatie waarin de strafwetgever zelf begrippen in de wet definieert, zodat er geen beroep hoeft te worden gedaan op een autonome interpretatie of een authentieke interpretatie van de wet nodig is.
#### 4.1.6 Burgerlijke partijstelling en schadevergoeding
* **Ongegrondheid van de burgerlijke partijstelling:** Het verweer dat de burgerlijke partijstelling ongegrond is omdat het misdrijf (diefstal) pas als voltooid kan worden beschouwd indien de gsm niet werd teruggegeven, is niet kansrijk. Diefstal is een aflopend misdrijf dat voltooid is op het moment van de wegneming. Actief berouw (het teruggeven van de gsm) doet de strafrechtelijke strafbaarheid niet teniet, aangezien strafrecht de openbare orde raakt. Zolang een misdrijf is vastgesteld, is de burgerlijke partijstelling gegrond.
#### 4.1.7 Wettige verdediging en geweld
* **Wettige verdediging:** Kan geen aanleiding geven tot een strafuitsluitende verschoningsgrond wanneer de dader zelf geweld heeft gebruikt. Er is geen wettige verdediging mogelijk tegen een persoon die handelt uit wettige verdediging.
#### 4.1.8 Overige specifieke misdrijven en concepten
* **Onopzettelijke doding:** Kan de verantwoordelijkheid van rechtspersonen (bv. gemeenten) met zich meebrengen (art. 18 Sw. 2024).
* **Moreel bestanddeel:** Elk misdrijf heeft een moreel bestanddeel, ongeacht of het opzettelijk, onopzettelijk of reglementair is. Bij onopzettelijke misdrijven is dit een zware fout of een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.
* **Internering:** Een beveiligingsmaatregel, geen straf. De toestand van de persoon wordt beoordeeld op het moment van de berechting, niet op het moment van de feiten, en de duur is onbepaald, niet uitgedrukt in niveaus.
* **Doodslag versus moord:** Doodslag is het opzettelijk doden zonder voorbedachtheid. Moord is doden met voorbedachtheid. De juridische aanduidingen van straffen, zoals "jaar cel" versus "opsluiting", zijn afhankelijk van de wetgeving in tijd.
* **Onweerstaanbare dwang en noodtoestand:** Dit zijn schuldontheffingsgronden of rechtvaardigingsgronden die aan strenge voorwaarden gebonden zijn en moeilijk te bewijzen zijn. Bijvoorbeeld, angst voor afstoting van familie wordt niet als een hogere belang beschouwd voor een beroep op noodtoestand.
> **Voorbeeld:** De casus van Lucas en Nora illustreert diefstal met bedreiging, de rol van een moeder bij lijkverberging en verberging van bewijs, en de toepassing van strafontheffende verschoningsgronden. Lucas' duw die leidt tot Nora's dood kan gekwalificeerd worden als opzettelijke gewelddaden met de dood tot gevolg (art. 197 Sw. 2024), mogelijk verzwaard door het feit dat Nora minderjarig was (art. 200, 4° Sw. 2024). Daarnaast kan schuldig verzuim (art. 299 Sw.) aan de orde zijn. Floor kan vervolgd worden voor lijkverberging (art. 658 Sw. 2024) en verberging van bewijs (art. 659 Sw. 2024), maar hierop kan een strafontheffende verschoningsgrond van toepassing zijn (art. 660 Sw. 2024). Floor die Lucas slaat, is een opzettelijke gewelddaad.
> **Voorbeeld:** De casus van Tom en Jan met Jesse en Sam toont diefstal met bedreiging gepleegd door twee personen (art. 467 en 469 Sw. 2024) en een poging tot opzettelijke gewelddaden met voorbedachten rade (art. 198 Sw. 2024). De discriminerende drijfveer bij de diefstal is een verzwarende factor. De burgerlijke partijstelling van Jesse is gegrond omdat de diefstal voltooid was, ongeacht de teruggave van de gsm. Tom kan niet worden veroordeeld omdat hij zelf slagen heeft gekregen, is ongegrond omdat er geen sprake is van wettige verdediging.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Schuldontheffingsgronden | Dit zijn redenen die het morele bestanddeel van een misdrijf aantasten, waardoor de dader niet strafbaar wordt geacht omdat hij handelde in een staat van onweerstaanbare dwang of noodtoestand. Ze beïnvloeden de schuld van de dader. |
| Rechtvaardigingsgronden | Dit zijn omstandigheden die de wederrechtelijkheid van een gedraging wegnemen, waardoor deze rechtmatig wordt geacht en de dader niet strafbaar is. Voorbeelden zijn wettelijke verdediging en noodtoestand. |
| Niet-toerekeningsvatbare dader | Een dader die, wegens een geestesstoornis op het moment van het plegen van het feit, niet in staat kan worden geacht zijn daden te beheersen of zijn oordeelsvermogen uit te oefenen, en hierdoor niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld. |
| Internering | Een beveiligingsmaatregel die wordt opgelegd aan een niet-toerekeningsvatbare dader, gericht op behandeling en bescherming van de maatschappij, in plaats van op bestraffing. Dit kan ook van toepassing zijn op minderjarige delictplegers. |
| Strafontheffende verschoningsgrond | Een wettelijke bepaling die ertoe leidt dat een dader geen straf krijgt voor een gepleegd misdrijf, om redenen van sociaal nut of criminele politiek, hoewel de constitutieve bestanddelen van het misdrijf wel vervuld zijn. |
| Constitutieve bestanden | De materiële en morele elementen die wettelijk zijn omschreven als noodzakelijk om een bepaald misdrijf te kunnen vaststellen. Als deze niet allemaal aanwezig zijn, is er geen sprake van een misdrijf. |
| Strafuitsluitende verschoningsgrond | Een wettelijk voorgeschreven grond die, indien vervuld, de strafbaarheid van een bepaalde handeling uitsluit, zelfs als deze anders een misdrijf zou zijn. Vaak is dit gebonden aan specifieke omstandigheden of personen. |
| Strafverminderende verschoningsgrond | Een grond die, indien aanwezig, leidt tot een vermindering van de op te leggen straf, maar de strafbaarheid van het misdrijf niet wegneemt. |
| Straffeloosheid | De situatie waarin een persoon die een strafbaar feit heeft gepleegd, niet wordt gestraft, hetzij wegens de afwezigheid van strafbaarheid, hetzij wegens een verschoningsgrond. |
| Materieel bestanddeel | Het uiterlijke, waarneembare gedrag dat kenmerkend is voor een misdrijf, zoals het wegnemen van goederen bij diefstal of het toebrengen van letsel bij mishandeling. |
| Moreel bestanddeel | De geestelijke of intentionele component van een misdrijf, zoals opzet, nalatigheid of schuld, die de dader kan worden toegerekend. |
| Meerdaadse samenloop | De situatie waarin één persoon meerdere strafbare feiten pleegt die afzonderlijk van elkaar tot berechting kunnen leiden. |
| Eendaadse samenloop | De situatie waarin één enkele handeling van een persoon meerdere strafbare feiten oplevert. |
| Wettige verdediging | Een rechtvaardigingsgrond die een strafrechtelijke aansprakelijkheid uitsluit wanneer iemand geweld gebruikt om zichzelf of anderen te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. |
| Noodtoestand | Een rechtvaardigingsgrond die kan worden ingeroepen wanneer een persoon een strafbaar feit pleegt om een hoger, onmiddellijk gevaar voor zichzelf of anderen af te wenden. |
| Aberratio ictus (misslag) | Een juridisch concept waarbij het beoogde slachtoffer van een aanval mist, maar een derde persoon getroffen wordt. Dit kan leiden tot andere juridische kwalificaties en straffen. |
| Ubiqiteitstheorie | Een leerstuk in het strafrecht dat stelt dat een misdrijf kan worden vervolgd in elke jurisdictie waar een deel van de uitvoering of de gevolgen plaatsvindt. |
| Legaliteitsbeginsel | Een fundamenteel principe in het strafrecht dat stelt dat niemand gestraft kan worden voor een feit dat niet bij wet als strafbaar is aangemerkt op het moment van de daad. |
| Doenpleger | Degene die een misdrijf zelfstandig pleegt, vaak door directe handeling of door anderen als werktuig te gebruiken. |
| Voorbedachtheid | Het bestaan van een bewuste en voorafgaande intentie om een misdrijf te plegen, wat vaak als verzwarend bestanddeel geldt. |
| Civiele vordering (burgerlijke rechtsvordering) | Een juridische procedure ingesteld door een partij die schade heeft geleden door een strafbaar feit, met als doel een schadevergoeding te verkrijgen. |
| Actief berouw | De situatie waarin een dader na het plegen van een misdrijf vrijwillig de gevolgen van zijn daad probeert te herstellen of ongedaan te maken, wat invloed kan hebben op de strafmaat. |
| Gedefederaliseerd strafrecht | Strafrecht dat niet langer uitsluitend onder de federale wetgeving valt, maar ook door regionale wetgevers (zoals de gewesten of gemeenschappen) kan worden gereguleerd via decreten of ordonnanties. |
| Averechtse werking (lex mitior) | Het principe dat een nieuwere, mildere strafwet met terugwerkende kracht van toepassing is op feiten die vóór de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd, indien deze milder is voor de beklaagde. |
| Rechtspersonen (strafrechtelijke verantwoordelijkheid) | Het principe dat rechtspersonen, zoals gemeenten of bedrijven, strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor strafbare feiten die door hun organen of vertegenwoordigers zijn gepleegd. |
| Schijn van wettige verdediging | Een situatie waarbij de uiterlijke schijn van wettige verdediging aanwezig is, maar de handeling objectief gezien niet voldeed aan de vereisten van wettige verdediging, waardoor strafrechtelijke aansprakelijkheid kan ontstaan. |
| Strafklacht | Een formele melding bij de politie of het openbaar ministerie van een strafbaar feit, die een onderzoek kan inluiden. |
| Voorwaardelijke veroordeling | Een straf die wel wordt uitgesproken, maar waarvan de tenuitvoerlegging voor een bepaalde periode wordt opgeschort, met als voorwaarde dat de veroordeelde geen nieuwe strafbare feiten pleegt. |
| Justitiële antecedenten | Eerdere veroordelingen van een beklaagde, die door de rechter kunnen worden meegewogen bij de bepaling van de straf. |
Cover
Strafrecht Samenvatting-Céleste Vandeursen.docx
Summary
# Begrip en indeling van het strafrecht
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de definitie van strafrecht, de onderscheidingen met privaatrecht, en de materiële, formele en internationale aspecten van het strafrecht.
## 1. Begrip van het strafrecht
### 1.1 Juridische situering
Strafrecht definieert onder welke voorwaarden gedragingen misdrijven zijn, wie als dader van een misdrijf wordt beschouwd en strafrechtelijk verantwoordelijk is, welke straffen bestaan en onder welke voorwaarden deze kunnen worden opgelegd en uitgevoerd, en hoe bevoegde instanties oordelen over misdrijf, dader en straf.
#### 1.1.1 Kernbegrippen
* **Misdrijf:** Een afwijking van een norm die een straf uitlokt. Normen zijn afhankelijk van ruimte en tijd.
* **Dader:** Degene die als pleger van een misdrijf wordt gezien en hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk is.
* **Straf:** Een wettelijk bepaalde vorm van leed die door de rechter wordt opgelegd als sanctie.
* **Beveiligingsmaatregelen:** Dit zijn geen straffen, maar maatregelen die beogen de maatschappij te 'veiligen' en geen leed veroorzaken, hoewel ze wel nadelige gevolgen kunnen hebben.
#### 1.1.2 Onderscheid met privaatrecht
Strafrecht behoort tot het publiekrecht. Het plegen van een misdrijf creëert een verticale rechtsverhouding tussen de dader en de staat. Het recht om strafbaar te stellen en te straffen is voorbehouden aan de staat. Strafwetten zijn van dwingend recht, wat betekent dat burgers geen inspraak hebben in de straffen. Toestemming van het slachtoffer is geen rechtvaardiging voor een strafbaar feit. Hoewel slachtoffers niet meer noodzakelijk zijn om een strafprocedure op te starten (geen klachtmisdrijven meer), kunnen zij wel deelnemen als burgerlijke partij om een privaatrechtelijk belang na te streven. Er is een groeiende aandacht voor slachtofferrechten, zoals het recht om gehoord, geïnformeerd en ingelicht te worden.
### 1.2 Indeling van het strafrecht
#### 1.2.1 Materieel en formeel strafrecht
* **Materieel strafrecht:** Omvat de rechtsregels die betrekking hebben op de omschrijving van strafbare gedragingen, daderschap, straffen en de voorwaarden voor het opleggen en uitvoeren van straffen. Dit wordt ook wel de strafwet genoemd.
* **Formeel strafrecht:** Bestaat uit de procedureregels die de toepassing van het materieel strafrecht regelen. Dit wordt ook wel het strafprocesrecht genoemd.
* **Strafuitvoeringsrecht:** Zowel materieel als formeel van aard, regelt de uitvoering van straffen.
#### 1.2.2 Nationaal en internationaal strafrecht
* **Nationaal strafrecht:** Strafrecht is primair nationaal recht, hoewel het ook bepalingen kan bevatten van gemeenschappen, gewesten, provincies en gemeenten.
* **Internationaal strafrecht:** Dit is een hybride rechtsgebied dat zowel internationaal recht als nationaal strafrecht omvat. Het heeft verschillende componenten:
* Nationaal materieel strafrecht met internationale achtergrond: Stimuleren van samenwerkingen tussen staten om misdrijven en straffen op elkaar af te stemmen.
* Internationale strafbaarstellingen: Bijvoorbeeld misdrijven zoals gedefinieerd in internationale verdragen zoals het Verdrag van Rome.
* Rechtsmachtrecht: Bepaalt de bevoegdheid van een staat om de eigen strafwet toe te passen.
* Formeel internationaal strafrecht: Procedureregels voor de behandeling van internationale misdrijven voor internationale strafgerechtshoven en internationale rechtshulp in strafzaken.
#### 1.2.3 Algemeen en bijzonder strafrecht
Het algemeen strafrecht bevat bepalingen die van toepassing zijn op alle misdrijven, terwijl het bijzonder strafrecht specifieke regels bevat voor bepaalde soorten misdrijven (bijvoorbeeld verkeersmisdrijven of economische misdrijven). Het algemeen strafrecht vormt de basis en wordt aangevuld door bijzondere wetten.
### 1.3 Functies en achtergronden van het strafrecht
#### 1.3.1 Wortels en evolutie
De wortels van straffen zijn diep, en de mensheid heeft altijd te maken gehad met onrecht. De evolutie van strafrecht kan worden geschetst langs verschillende periodes:
* **Vroege maatschappijen (jagers-verzamelaars):** Egalitaire gemeenschappen met minder behoefte aan formele handhaving. Regels en rituelen dienden ter regulatie van emoties.
* **Landbouwersmaatschappijen:** Meer complexe sociale ordening leidde tot de ontwikkeling van rechtssystemen met regels en formele handhaving. De Codex Hammurabi is een vroeg voorbeeld van schriftelijk vastgelegd strafrecht, waarin privé-wraakrecht (ius talionis) een belangrijke rol speelde, maar ook de noodzaak om intern geweld te beperken via legaliteit en proportionaliteit. Oude culturen en monotheïstische religies (zoals te zien in Exodus en Leviticus) legden al principes van vergelding en proportionaliteit vast.
* **Vroege Middeleeuwen (11e-15e eeuw):** Bloed- en vredegeld symboliseren de overgang van privé-wraakrecht naar een meer publiek strafrecht. Bloedgeld diende als privaatrechtelijke schadevergoeding, terwijl vredegeld een publiekrechtelijke boete aan de overheid was. De tussenkomst van de overheid werd verplicht.
* **Late Middeleeuwen (15e-18e eeuw):** Verdere centralisatie van macht onder vorsten, waarbij strafrecht werd ingezet om eigen belangen te beschermen en beleid door te drukken. Dit leidde tot willekeur, maar ook tot de ontwikkeling van strafrechtsleer en de verzameling van strafrechtspraak. Straf werd steeds harder en zichtbaarder, met lijfstraffen en de doodstraf als afschrikmiddel. Foltering werd als bewijsmiddel gebruikt.
* **Klassieke leer (18e-eind 19e eeuw):** Gevormd door de Verlichting, die de absolute macht van de vorst in twijfel trok. De nadruk kwam te liggen op de bescherming van de burger tegen willekeur en wrede straffen, via fundamentele beginselen van een legitiem strafrecht: legaliteit, proportionaliteit, subsidiariteit en personaliteit. Gevangenisstraf werd een alternatief voor lijfstraffen. Belangrijke auteurs zoals Beccaria pleitten voor een rationeel en humaan strafrecht. De Franse Code pénal van 1810 en de Belgische Code pénal van 1867 legden deze principes vast, hoewel nog met strenge straffen. De rol van strafrecht was voornamelijk die van een 'nachtwakerstaat'.
* **Sociaal verweer (19e-eerste helft 20e eeuw):** Beïnvloed door het positivisme, verschoof de focus van de daad naar de dader en het gevaar dat deze voor de maatschappij inhield. Schuld werd vervangen door gevaar. Adolphe Prins was een sleutelfiguur. Dit leidde tot een tweesporig systeem, waarbij volwassen delinquenten verantwoordelijk werden gehouden op basis van schuld, en personen met verminderde toerekeningsvatbaarheid (minderjarigen, geestesgestoorden) werden beschermd door middel van beveiligingsmaatregelen zoals internering. Excessen van dit denken konden leiden tot misbruik door focus op de dader groter te maken dan de daad.
* **Nieuw sociaal verweer (tweede helft 20e eeuw):** Met de groei van de welvaartsstaat en de nadruk op mensenrechten, kreeg rechtsbescherming en resocialisatie een centrale plaats. Geloof in preventie, hulpverlening en re-integratie. Nieuwe takken zoals sociaal strafrecht en milieustrafrecht ontstonden. Marc Ancel en Willy Callewaert waren belangrijke figuren, met wetten zoals de Probatiewet en de Interneringswet.
* **Postmodern strafrecht (laatste kwart 20e eeuw-heden):** Gekenmerkt door wantrouwen ten aanzien van de overheid en kritiek op het strafrechtssysteem. Er is een roep om herstel van het klassiek strafrecht, maar ook tendensen naar dadergerichte interventies, risico-daderstrafrecht en een combinatie van strafrecht met hulpverlening. Net-widening door alternatieve straffen en de toenemende administratieve sanctionering (GAS-boetes) zijn kenmerken. De notie van schuld wordt soms minder belangrijk. Herstelrechtelijke interventies winnen terrein. Het nieuwe Strafwetboek, dat in april 2026 inwerking treedt, is een update van de principes, met behoud van daadstrafrecht maar met ruimte voor individualisering en het principe van vrije wil.
#### 1.3.2 Functies van het strafrecht
Strafrecht dient zowel als:
* **Instrument van de macht:** Ter ondersteuning van het beleid en als afspiegeling van machtsverhoudingen in de samenleving.
* **Instrument tegen de macht:** Ter beperking van publiek geweld en ter bescherming tegen (te veel) overheidsmacht. De macht om te straffen is uitbesteed aan de staat, maar de staat wordt ook aan banden gelegd door principes als legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit.
Strafrecht gaat vaak gepaard met de inperking van rechten en soms met rituele degradatie.
## 2. Indeling van het strafrecht
### 2.1 Materieel strafrecht
Het materieel strafrecht omvat de bepalingen inzake de strafwet.
#### 2.1.1 Het legaliteitsbeginsel
Dit is de hoeksteen van het klassiek strafrecht en wordt uitgedrukt in de lex certa- en nullum crimen, nulla poena sine lege-beginselen: geen misdrijf, geen straf zonder wet.
* **Wettelijke grondslag:** Enkel de wetgever mag misdrijven en straffen bepalen. Dit geldt voor de federale wetgevende macht, maar ook voor regionale en lokale overheden (decreten, ordonnanties, reglementen). Soms kan ook een 'genummerd KB' (in crisistijden) als basis dienen.
* **Duidelijkheid:** Strafwetten moeten duidelijk zijn (lex certa-beginsel). Hoewel rechters enige beslissingsruimte hebben, mag deze niet te groot zijn.
* **Toepassing:** Strafwetten in materiële zin zijn beslissingen van wetgevende organen. De uitvoerende macht kan slechts preciseringen uitvaardigen 'krachtens de wet'.
* **Internationaal recht:** Internationale verdragen (zoals het EVRM) kunnen niet direct straffen invoeren, maar de Belgische wetgever moet worden tussenbeide komen. Verdragen kunnen wel de nationale wetgever verplichten bepaalde gedragingen te sanctioneren of verbieden straffen in te voeren die strijdig zijn met mensenrechten. Het EU-recht kan via verordeningen en richtlijnen leiden tot omzetting naar nationaal recht, en kan leiden tot niet-toepassing van nationale wetgeving bij onverenigbaarheid.
* **Controle:** De rechterlijke macht kan de wetgevende macht controleren via ongrondwettelijkheidsverklaringen en prejudiciële vragen bij het Grondwettelijk Hof.
#### 2.1.2 Toepassing van de strafwet in de tijd
In principe geldt de strafwet van het moment dat de gedraging werd gepleegd (art. 2 Nieuw Sw.). Er geldt een verbod op retroactiviteit van de strengere strafwet. Wel is retroactiviteit toegelaten voor de meest gunstige strafwet voor de dader (billijkheidsbeginsel). Dit geldt niet voor periodieke reglementering, gelegenheidswetten of wetten met tijdelijke toepassing.
#### 2.1.3 Toepassing van de strafwet in de ruimte
De Belgische strafwet geldt in principe voor alle gedragingen die zich op Belgisch grondgebied voordoen, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer (territorialiteitsbeginsel).
* **Territorialiteit:** Misdrijven op het grondgebied, in de Belgische territoriale zee, en in het Belgische luchtruim vallen onder de Belgische rechtsmacht. Belgische schepen en vliegtuigen vallen ook onder Belgische rechtsmacht, ongeacht waar ze zich bevinden. De **ubiquiteitstheorie** stelt dat een misdrijf zich op Belgisch grondgebied bevindt wanneer een (materieel of verzwarend) bestanddeel ervan daar plaatsvindt.
* **Extraterritorialiteit:** In bepaalde uitzonderlijke gevallen kan de Belgische strafwet ook buiten België worden toegepast (art. 6-14 V.T. Sv.). Dit kan gebaseerd zijn op:
* **Actief personaliteitsbeginsel:** Belgische dader in het buitenland.
* **Passief personaliteitsbeginsel:** Belgisch slachtoffer in het buitenland.
* **Zakelijke aanknopingspunten (universaliteitsbeginsel):** Bij de krenking van een concreet belang, zoals bij oorlogsmisdaden.
* **Afgeleide rechtsmacht (aut dedere, aut judicare):** Indien een staat een onderdaan niet uitlevert, moet die staat deze persoon zelf berechten.
* **Beperkingen:** Dubbele incriminatie (de gedraging moet ook in het buitenland strafbaar zijn) en het ne bis in idem-beginsel (niet tweemaal gestraft voor hetzelfde misdrijf) zijn belangrijke beperkingen.
#### 2.1.4 Interpretatie van de strafwet
De strafwet moet strikt worden geïnterpreteerd. Analoge interpretatie in het nadeel van de beklaagde is verboden, maar interpretatie in het voordeel van de beklaagde (analogia in bonam partem) is wel toegestaan.
### 2.2 Misdrijf
#### 2.2.1 Bestanddelen van het misdrijf
Een misdrijf kent drie verplichte bestanddelen:
* **Materieel bestanddeel (actus reus):** De gedraging zelf (een handeling, een nalaten, of een gevolg). Louter voornemens zijn niet strafbaar.
* **Handelingsmisdrijven:** Het stellen van een handeling (bv. diefstal).
* **Verzuimsmisdrijven:** Het nalaten van een handeling (bv. familieverlating).
* **Gevolgmisdrijven:** Het veroorzaken van een bepaald gevolg is een bestanddeel (bv. aantasting van de integriteit door nalatigheid). De equivalentieleer wordt gehanteerd om het oorzakelijk verband te bepalen.
* **Moreel bestanddeel (mens rea):** De ingesteldheid van de dader. Minimaal vereist is dat de dader bewust en uit vrije wil handelt. Voor opzettelijke misdrijven is opzet vereist. Voor onopzettelijke misdrijven is een zware fout (ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid) vereist.
* **Wederrechtelijkheid:** De gedraging is ongeoorloofd of ontoelaatbaar. Dit wordt vermoed indien het materieel en moreel bestanddeel vervuld zijn, tenzij er een rechtvaardigingsgrond is.
#### 2.2.2 Verzwarende bestanddelen
Dit zijn elementen die een basismisdrijf omvormen tot een nieuw, zwaarder misdrijf. Ze kunnen objectief (inherent aan de daad) of subjectief (inherent aan de dader) zijn.
#### 2.2.3 Strafbare poging
Een strafbare poging vereist een crimineel voornemen en een begin van uitvoering. De Belgische rechtspraak hanteert een objectivistische invulling, maar met subjectivistische elementen. Pogingen tot verzuimsmisdrijven zijn niet mogelijk. Onmogelijke en ondeugdelijke pogingen zijn strafbaar, tenzij het absurde of putatieve misdrijven betreft. Vrijwillige terugtred kan een strafuitsluitende verschoningsgrond zijn.
#### 2.2.4 Rechtvaardigingsgronden
Deze gronden maken de gedraging niet langer wederrechtelijk. Voorbeelden zijn:
* **Gebod of toelating bij wet:** De wet zelf laat een gedraging toe (bv. medische ingrepen, carnaval).
* **Bevel van de overheid:** Een rechtmatig en niet-manifest onrechtmatig bevel van een wettige overheid.
* **Noodtoestand:** Het opofferen van een lager belang om een hoger belang te vrijwaren.
* **Wettige verdediging (noodweer):** Verdediging tegen een onrechtmatige, ernstige, ogenblikkelijke aanval.
* **Wettig verzet:** Verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid.
De toestemming van het slachtoffer is in principe geen rechtvaardigingsgrond, tenzij de wet dit uitdrukkelijk bepaalt of de toestemming een materieel bestanddeel van het misdrijf is.
### 2.3 Daderschap en deelneming
#### 2.3.1 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid is individueel.
* **Daderschap:** Alle bestanddelen van het misdrijf zijn aan de persoon toerekenbaar. Er zijn drie vormen: onmiddellijk daderschap, middellijk daderschap en co-daderschap.
* **Deelneming:** Bijdragen aan het misdrijf zonder alle bestanddelen zelf te vervullen. Deelnemers kunnen als daders worden gestraft.
#### 2.3.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen autonoom strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld.
#### 2.3.3 Schuld
Schuld kan worden weggenomen door schuldontheffingsgronden (onweerstaanbare dwang, onoverkomelijke dwaling) of niet-toerekeningsvatbaarheid (geestesstoornis, minderjarigheid).
* **Schuldontheffingsgronden:** De gedraging is niet verwijtbaar.
* **Niet-toerekeningsvatbaarheid:** De gedraging blijft een misdrijf, maar is niet verwijtbaar. Hierbij is geen straf mogelijk, wel een beveiligingsmaatregel.
#### 2.3.4 Strafuitsluitende verschoningsgronden
Deze ontnemen de strafwaardigheid, maar de gedraging blijft wederrechtelijk en verwijtbaar. Een straf is niet mogelijk, wel een maatregel en schadevergoeding.
### 2.4 Straf
#### 2.4.1 Begripsbepaling en kenmerken
Een straf moet wettelijk, rechterlijk, persoonlijk en individueel zijn. Doelstellingen van de straf omvatten het uiten van maatschappelijke afkeuring, het bevorderen van herstel, rehabilitatie en maatschappelijke bescherming. Preventie en vergelding zijn geen strafdoelen op zich, maar kunnen voortvloeien uit de doelstellingen.
#### 2.4.2 Hoofd- en bijkomende straffen
Het nieuwe Strafwetboek kent verschillende niveaus van misdrijven met bijhorende straffen. Er zijn vrijheidsbenemende, vrijheidsbeperkende en vermogensstraffen. Bijkomende straffen worden nooit zonder hoofdstraf opgelegd.
#### 2.4.3 Strafmaat en straftoemeting
De rechter heeft discretionaire bevoegdheid bij de straftoemeting, maar deze moet gemotiveerd worden. Bij de bepaling van de straf wordt rekening gehouden met verzachtende omstandigheden, verzwarende factoren, herhaling en samenloop.
#### 2.4.4 Modaliteiten van strafuitvoering
Alternatieve straffen zoals opschorting van de uitspraak, uitstel van de tenuitvoerlegging, probatiestraf, werkstraf en elektronisch toezicht bieden flexibiliteit.
### 2.5 Beveiligingsmaatregelen
Beveiligingsmaatregelen, zoals internering en de beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij, zijn geen straffen maar maatregelen om de maatschappij te beschermen. Ze worden opgelegd aan personen die, omwille van geestesstoornis of andere redenen, niet volledig toerekeningsvatbaar zijn. De duur is vaak onbepaald en wordt beslist door de Kamer voor Bescherming van de Maatschappij.
---
# Historische evolutie van het strafrecht
Het strafrecht heeft een lange en complexe evolutie gekend, waarbij het zich heeft ontwikkeld van primitieve wraakpraktijken naar een gelaagd systeem van publiekrechtelijk strafrecht, met verschillende juridische stromingen die de nadruk legden op respectievelijk de daad, de dader en de bescherming van de maatschappij.
## 2. Historische evolutie van het strafrecht
### 2.1 Wortels en de overgang naar publiek strafrecht
De oorsprong van strafrechtelijke reacties ligt in fundamentele menselijke behoeften om onrecht te sanctioneren. Vroege samenlevingen, van jagers-verzamelaars tot landbouwers, ontwikkelden normen en rituelen om conflicten te reguleren. In landbouwsamenlevingen ontstonden de eerste rechtssystemen, gekenmerkt door regels en formele handhaving. Het **privé wraakrecht**, ook wel bekend als het *ius talionis* of verdedigingsrecht, speelde hierin een belangrijke rol. Dit recht werd echter begrensd om intern geweld te beperken en legaliteit en proportionaliteit te bevorderen. Invloeden van oude culturen en monotheïstische religies, zoals de Codex Hammurabi en Bijbelse voorschriften ('een oog voor een oog'), toonden reeds een streven naar begrensd wraakrecht.
De evolutie kenmerkt zich door een geleidelijke verschuiving van **privé wraakrecht naar publiek strafrecht**. Dit publieke karakter van het strafrecht manifesteerde zich als een instrument van de macht, ter ondersteuning van overheidsbeleid en als afspiegeling van machtsverhoudingen, waarbij het recht om te straffen werd overgedragen aan de staat. Tegelijkertijd werd het strafrecht ook een instrument tégen de macht, gericht op het beperken en beschermen tegen excessief publiek geweld. De mate van gecentraliseerde macht beïnvloedde de aard van het strafrecht: veel macht leidde tot veel en hard publiek straffen, terwijl weinig macht leidde tot afname van geweldsuitoefening en toename van beginselen als legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit. Strafrecht ging gepaard met de gedwongen inperking van rechten en met rituele degradatie.
#### 2.1.1 Vroege middeleeuwen: bloed- en vredegeld
In de vroege middeleeuwen (11e-15e eeuw) werd het wraakrecht verder begrensd door middel van **bloedgeld** en **vredegeld**. Bloedgeld functioneerde als een privaatrechtelijke schadevergoeding voor het slachtoffer, terwijl vredegeld een publiekrechtelijke boete was voor de tussenkomende overheid. Het strafrecht werd publiekrechtelijk doordat de tussenkomst van de overheid verplicht werd en het privé wraakrecht verder werd afgebouwd.
#### 2.1.2 Late middeleeuwen: van en voor de vorst
De late middeleeuwen (15e-18e eeuw) werden gekenmerkt door verdere centralisatie van de macht, waarbij het strafrecht door vorsten werd ingezet om eigen belangen te behartigen en beleid door te drukken. Dit ging gepaard met veel willekeur. De ontwikkeling van de strafrechtsleer en de verzameling van strafrechtspraak dienden als inspiratie. De groeiende centralisatie leidde tot meer strafwetten en forsere bestraffing, met onterende en lijfstraffen. De rechtspraak werd brutaal en gewelddadig, en diende als illustratie van de macht. Gevangenisstraffen waren schaars; het optreden was gericht op afschrikking en het bewaren van de sociale orde. De doodstraf nam toe in belang, en foltering werd als bewijsmiddel gebruikt. Feiten die het strengst werden bestraft, betroffen inbreuken tegen bezit, gewelddadig gedrag, verraad, godslastering en seksuele misdrijven.
### 2.2 De klassieke leer: daad en schuld (18e - einde 19e eeuw)
De **Verlichting** bracht een kritische kijk op de absolute macht van de vorst en introduceerde rationele en wetenschappelijke inzichten. Het concept van het **sociaal contract** werd geïntroduceerd, waarbij de samenleving een contract sloot met de overheid. Dit leidde tot een grotere rechtsbescherming tegen willekeur en wrede straffen, en legde de nadruk op fundamentele beginselen van een legitiem strafrecht:
* **Legaliteit**: Geen misdrijf, geen straf zonder wettelijke grondslag (*nullum crimen, nulla poena sine lege*).
* **Proportionaliteit**: De straf moet in verhouding staan tot het misdrijf.
* **Subsidiariteit**: Strafrecht mag enkel worden ingezet als andere middelen ontoereikend zijn.
* **Personaliteit**: Enkel de dader wordt gestraft, met een individuele beoordeling en straf.
* **Gelijkheid**: Iedereen wordt gelijk behandeld, ongeacht geslacht, afkomst of status.
* **Publiciteit**: De rechtspraak moet openbaar zijn voor controle.
De **gevangenisstraf** werd geïntroduceerd als alternatief voor lijfstraffen, met isolatie als middel tot bestraffing en bezinning. Belangrijke auteurs uit deze periode zijn Beccaria, Bentham en von Feuerbach. De rechtszekerheid stimuleerde de vastlegging van strafrecht in wetboeken, zoals de Franse Code Pénal (1810) en de Belgische Code Pénal (1867). Deze leer hield echter nog geen rekening met de omstandigheden van de dader, zoals slechte jeugd of beïnvloeding door anderen. Het strafrecht diende voornamelijk de economische belangen van de 'nachtwakerstaat'.
### 2.3 Sociaal verweer: dader en gevaar (19e eeuw - eerste helft 20e eeuw)
Het **positivisme** zorgde voor een nieuwe kijk op de maatschappij, met een nadruk op **de dader** en de noodzaak voor de maatschappij om zich tegen (gevaarlijke) daders te beschermen. Dit was een directe tegenhanger van de klassieke leer. De economische crisis in de 19e eeuw leidde tot sociale onrust, waarop de overheid tweeledig reageerde: hardhandig neerslaan van opstanden en ingrijpen in het economisch en sociaal leven (einde van de nachtwakerstaat).
#### 2.3.1 Oud sociaal verweer
Fundamentele karakteristieken van het oud sociaal verweer waren:
* Vervanging van de **schuldnotie door de gevaarnotie**: het gevaar dat de dader vormt voor de maatschappij werd belangrijker dan zijn schuld.
* Rekening houden met de **persoonlijkheid en gevaarlijkheid** van delinquenten.
* Het strafrecht werd **dadergericht**.
Adolphe Prins was een belangrijke naam in deze stroming. Een neoklassieke, minder radicale versie van het sociaal verweer ontstond, die een synthese zocht tussen wilsvrijheid en determinisme. Het strafrecht ging op twee sporen lopen: volwassen delinquenten werden als schuldige beschouwd en gestraft, terwijl personen die niet op dezelfde manier verantwoordelijk konden worden gehouden (minderjarigen, geestesgestoorden) werden beschermd door middel van maatregelen zoals internering. De wet van 1888 was hierin een belangrijk initiatief.
#### 2.3.2 Excessen en het nieuwe sociaal verweer
De radicale doorvoering van het sociaal verweer leidde tot excessen, waarbij het strafrecht werd gebruikt om groepen te viseren en de focus op de dader groter werd dan op de daad. Dit kon leiden tot misbruik, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het **nieuwe sociaal verweer** (tweede helft 20e eeuw) bracht opnieuw aandacht voor rechtsbescherming en resocialisatie.
* **Rechtsbescherming** werd een mensenrecht, mede ingegeven door het EVRM (1950), als reactie op de excessen van het verleden.
* De **welvaartsstaat** nam toe, met sociale zekerheid en meer overheidsingrijpen. Dit leidde tot nieuwe takken van het strafrecht, zoals sociaal strafrecht en milieustrafrecht.
* Geloof in **resocialisatie** en **preventie** werd belangrijk.
* **Hulpverlening** werd gezien als een integraal onderdeel van het strafrecht, niet als een tegenstelling.
Belangrijke figuren zoals Marc Ancel en Willy Callewaert speelden een rol in de ontwikkeling van wetgeving zoals de Probatiewet (1964), Interneringswet (1964) en de Jeugdbeschermingswet (1965). Het optimisme van de welvaartsstaat botste echter op economische realiteit, wat leidde tot een crisis van het strafrecht en het verdwijnen van zekerheden en geloof in eerdere modellen.
### 2.4 Postmodern strafrecht (laatste kwart 20e eeuw en 21e eeuw)
Het **postmodern strafrecht** kenmerkt zich door toenemend wantrouwen ten aanzien van de overheid en kritiek op het strafrechtssysteem. Er is een gebrek aan visie op de toekomstige richting van het strafrecht. Verschillende benaderingen komen naar voren:
* **Roep om herstel van het klassiek strafrecht**: pleidooi voor gelijke behandeling en nadruk op de daad, onafhankelijk van het profiel van de dader.
* **Dadergerichte interventies / risico-daderstrafrecht**: focus op het bepalen van de gepaste reactie op basis van de gevaarlijkheid van de dader, als alternatief voor effectieve gevangenisstraffen.
* **Strafrecht en (geïntegreerde) hulpverlening**: men ziet deze als verenigbaar en complementair.
* **Net-widening door alternatieve bestraffing**: meer mensen worden blootgesteld aan gerechtelijke controle door de introductie van alternatieve vormen van bestraffing.
* **Toename van daadstrafrecht zonder veel schuld**: schuld wordt minder belangrijk, met een toename van administratieve sanctionering (zoals GAS-boetes).
* **Mensenrechtengericht strafrecht**: behandeling gericht op de toekomst en verandering van mensen, met aandacht voor het recht op zorg voor geïnterneerden.
* **Afschaft of aanvulling van strafrecht**: pleidooien voor het afschaffen van het strafrecht (abolitionisme) of de aanvulling ervan met herstelrechtelijke interventies, waarbij slachtoffers zelf een leidende rol spelen.
Het nieuwe Strafwetboek, dat in april 2026 in werking treedt, is geen grote omwenteling maar neemt veel principes op die voorheen in rechtspraak werden gezocht. Het blijft in principe uitgaan van daadstrafrecht, maar houdt ruimte voor individualisering gericht op de dader.
## 3. Strafwet
### 3.1 Legaliteitsbeginsel
Het **legaliteitsbeginsel** (*nullum crimen, nulla poena sine lege*), vastgelegd in artikel 1 van het Strafwetboek, is de hoeksteen van het klassiek strafrecht. Dit beginsel stelt dat er geen misdrijf of straf kan zijn zonder een wettelijke grondslag. Het is absoluut en zorgt voor rechtszekerheid. Enkel de wetgever mag misdrijven en straffen bepalen, en deze moeten duidelijk zijn.
De **strafwet in materiële zin** omvat beslissingen van wetgevende organen, inclusief decreten, ordonnanties, en uitzonderlijk genummerde Koninklijke Besluiten in crisistijden. De wetgever kan specifieke preciseringen delegeren aan de uitvoerende macht onder het motto 'krachtens de wet'. Internationale verdragen, zoals het EVRM, hebben directe werking en kunnen geen nieuwe misdrijven of straffen invoeren maar verplichten de nationale wetgever wel om aantastingen van mensenrechten te sanctioneren.
#### 3.1.1 Toetsing en interpretatie
Wetten kunnen getoetst worden op hun grondwettelijkheid door het Grondwettelijk Hof, dat wetten kan vernietigen of ongrondwettelijk kan verklaren. Rechtbanken kunnen strafbepalingen enkel toepassen als ze met de wet overeenstemmen. De interpretatie van de strafwet gebeurt strikt, waarbij teleologische interpretatie (rekening houdend met het doel van de wetgever) is toegelaten, maar analogische interpretatie in het nadeel van de vervolgde persoon verboden is. Analogie in het voordeel van de beklaagde (*analogia in bonam partem*) is wel toegelaten.
#### 3.1.2 Toepassing van de strafwet in de tijd
De strafwet wordt toegepast op de gedraging ten tijde van het feit. Er geldt een verbod op **retroactiviteit van de strengere strafwet**. Wel is retroactiviteit van de voor de dader **meest gunstige bepaling** toegelaten op basis van billijkheid. Uitzonderingen hierop zijn onder meer interpretatieve wetten, procedurewetten, en bepaalde periodieke of tijdelijke wetten.
#### 3.1.3 Toepassing van de strafwet in de ruimte
Het principe is dat alles wat zich op het Belgische grondgebied voordoet, onder de Belgische Strafwet valt, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer (**territorialiteitsbeginsel**). De Belgische rechtsmacht kan echter ook buiten België worden uitgeoefend via **extraterritorialiteit**, gebaseerd op persoonlijke aanknopingspunten (nationaliteit, slachtoffer) of zakelijke aanknopingspunten (krenking van een concreet belang). Het **ubiquiteitsbeginsel** stelt dat een misdrijf op Belgische grondgebied wordt geacht te zijn gepleegd indien één van de bestanddelen ervan hier plaatsvond. Het **aut dedere, aut judicare** principe houdt in dat een staat een verdachte moet uitleveren of zelf berechten.
### 3.2 Misdrijf
Een misdrijf vereist drie **onontbeerlijke bestanddelen**:
1. **Materieel bestanddeel (actus reus)**: een gedraging (handelen, nalaten of oneigenlijk verzuim). Louter voornemens zijn niet strafbaar.
2. **Moreel bestanddeel (mens rea)**: de gedraging moet verwijtbaar zijn, met een minimale schuldvorm van bewust en uit vrije wil handelen. Voor opzettelijke misdrijven is bovendien opzet vereist (algemeen of bijzonder). Bij onopzettelijke misdrijven is een zware fout vereist.
3. **Wederrechtelijkheid**: de gedraging is ongeoorloofd en niet gerechtvaardigd. Dit wordt vermoed indien het materieel en moreel bestanddeel vervuld zijn.
**Verzwarende bestanddelen** transformeren een basismisdrijf tot een nieuw, zwaarder misdrijf. **Strafbare poging** is mogelijk vanaf het begin van de uitvoering, met een lagere straf dan bij een voltooid misdrijf, tenzij de wet anders bepaalt. **Vrijwillige terugtred** voor het misdrijf voltooid is, is een strafuitsluitende verschoningsgrond. Het **crimineel aanbod** is strafbaar vanaf de aanvaarding ervan.
#### 3.2.1 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden maken een gedraging gerechtvaardigd, waardoor er geen misdrijf meer is. Deze werken door naar deelnemers. Voorbeelden zijn:
* **Gerechtvaardigd bevel of toelating bij wet**: wettelijke opdrachten die normaal strafbare gedragingen toelaten of opleggen.
* **Bevel van de overheid**: mits het bevel gegeven is door een wettige overheid en rechtmatig is.
* **Noodtoestand**: wanneer een recht of belang in ernstig gevaar is en andere alternatieven ontbreken, mits het geredde rechtsgoed van hogere waarde is.
* **Wettige verdediging (noodweer)**: verzet tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval.
* **Wettig verzet**: verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid waarbij onmiddellijke reactie noodzakelijk is.
Toestemming van het slachtoffer is geen rechtvaardigingsgrond, tenzij de wet dit expliciet toelaat of de toestemming een materieel bestanddeel van het misdrijf is.
### 3.3 Dader
**Strafrechtelijke verantwoordelijkheid** is individueel. **Daderschap** omvat de persoon die alle bestanddelen van een misdrijf vervult, of die voldoet aan de voorwaarden van strafbare poging. Er zijn drie vormen van daderschap:
1. **Onmiddellijk of rechtstreeks daderschap**: de dader stelt zelf de gedraging.
2. **Middellijk daderschap**: de dader gebruikt een derde persoon als instrument.
3. **Co-daderschap**: twee of meer personen plegen gezamenlijk een misdrijf.
**Rechtspersonen** zijn autonoom strafrechtelijk verantwoordelijk. **Strafbare deelneming** omvat handelingen die op betekenisvolle wijze bijdragen aan een misdrijf, met deelnemingsopzet.
#### 3.3.1 Schuldontheffingsgronden en niet-toerekeningsvatbaarheid
* **Schuldontheffingsgronden** (onweerstaanbare dwang, onoverkomelijke dwaling) nemen de schuld weg, waardoor het misdrijf niet verwijtbaar is.
* **Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid** (geestesstoornis, minderjarigheid) maken de dader schuldonbekwaam. Er is geen straf, wel een beveiligingsmaatregel mogelijk en schadevergoeding aan benadeelden.
### 3.4 Straf
Een **straf** is een wettelijke, rechterlijke, persoonlijke en individuele sanctie die de maatschappelijke afkeuring uitdrukt, het maatschappelijk evenwicht herstelt, de dader rehabiliteert en de maatschappij beschermt. **Preventie** en **vergelding** zijn geen strafdoelen op zich.
#### 3.4.1 Hoofd- en bijkomende straffen
Nieuw strafrecht maakt een onderscheid tussen misdrijven op basis van strafniveaus. Hoofdstraffen zijn onder meer vrijheidsbenemende (gevangenisstraf, behandeling onder vrijheidsberoving) en vrijheidsbeperkende straffen (elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf). Bijkomende straffen, die nooit zonder hoofdstraf worden opgelegd, omvatten onder meer ontzetting uit bepaalde rechten en beroepsverboden. Voor rechtspersonen bestaan geldboetes, dienstverleningsstraffen en probatiestraffen.
#### 3.4.2 Vermogensstraffen
Vermogensstraffen omvatten de geldboete, verbeurdverklaring (van zaken misbruikt, verworven of ontstaan door het misdrijf), verruimde verbeurdverklaring, en de geldstraf vastgesteld op basis van het behaalde voordeel.
#### 3.4.3 Straftoemeting en strafuitvoering
De rechter heeft een **discretionaire bevoegdheid** bij de straftoemeting, rekening houdend met verzachtende omstandigheden, verzwarende factoren, samenloop, en de financiële draagkracht van de beklaagde. Modaliteiten zoals opschorting van de uitspraak en uitstel van de tenuitvoerlegging zijn mogelijk. De **strafuitvoering** is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, met betrokkenheid van de strafuitvoeringsrechter. De uitvoering van straffen omvat regels voor gevangenissen, elektronisch toezicht, probatiestraffen en werkstraffen.
### 3.5 Beveiligingsmaatregelen
Beveiligingsmaatregelen, zoals **
**internering** en de **beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij**, zijn gericht op bescherming van de maatschappij en kunnen worden opgelegd in plaats van of samen met een straf. Ze hebben vaak een onbepaalde duur en worden toegekend door de Kamer voor Bescherming van de Maatschappij.
#### 3.5.1 Internering
Internering is een maatregel voor personen met een geestesstoornis die een misdrijf hebben gepleegd dat de fysieke of psychische integriteit aantast of bedreigt, en waarbij er een gevaar voor recidive is.
#### 3.5.2 Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij
Deze maatregel kan worden opgelegd na veroordeling tot een gevangenisstraf van minstens vijf jaar, indien er een ernstige psychiatrische aandoening is en een gevaar op recidive.
## 4. Burgerrechtelijke bepalingen en beveiligingsmaatregelen
De **burgerrechtelijke bepalingen** regelen onder meer de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor vermogensstraffen, teruggave van schadevergoeding, onwaardigheid om te erven en hoofdelijkheid.
**Beveiligingsmaatregelen** omvatten ook de vernietiging en verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel, en de ontbinding van de rechtspersoon.
### 4.1 Het Centraal Strafregister
Het **Centraal Strafregister** bevat gegevens over beslissingen in strafzaken en ter bescherming van de maatschappij. Veroordelingen worden opgenomen en blijven permanent geregistreerd. **Uitwissing van veroordelingen** en **herstel in eer en rechten** kunnen leiden tot het wissen van de gegevens uit het register onder bepaalde voorwaarden.
---
# De bestanddelen van een misdrijf en de toepassing van de strafwet
Hier is de gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "De bestanddelen van een misdrijf en de toepassing van de strafwet".
## 3. De bestanddelen van een misdrijf en de toepassing van de strafwet
Dit onderwerp behandelt de vereisten voor een misdrijf, zoals het materiële, morele bestanddeel en wederrechtelijkheid, alsook de toepassing van de strafwet in tijd en ruimte.
### 3.1 Strafwet en het legaliteitsbeginsel
#### 3.1.1 Begripsomschrijving en hoekstenen
Het strafrecht omvat rechtsregels die bepalen welke gedragingen misdrijven zijn, wie daarvoor verantwoordelijk is, welke straffen bestaan en hoe deze worden toegepast. Het legaliteitsbeginsel, vastgelegd in artikel 1 van het Nieuw Strafwetboek (N. Sw.), vormt de hoeksteen van het klassiek strafrecht. Dit principe, "nullum crimen, nulla poena sine lege" (geen misdrijf, geen straf zonder wet), is absoluut en essentieel voor de rechtszekerheid. Het bepaalt dat enkel de wetgever misdrijven en straffen mag vaststellen, en dat deze duidelijk en bepaald moeten zijn.
#### 3.1.2 Bronnen van het legaliteitsbeginsel
De bronnen van het legaliteitsbeginsel omvatten:
* **Materiële strafwet:** Beslissingen van wetgevende organen, inclusief federale wetten, decreten, ordonnanties, provinciale en gemeentelijke reglementen. In crisissituaties kunnen ook genummerde koninklijke besluiten hieronder vallen.
* **"Krachtens de wet":** De wetgever kan de uitvoerende macht delegeren om nadere preciseringen uit te werken.
* **Algemene beginselen van het volkerenrecht:** Internationale gemeenschappen kunnen strafbaarstellingen erkennen die niet expliciet in nationale wetgeving zijn opgenomen (bv. genocide).
* **Internationale verdragen:** Verdragen met directe werking, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), kunnen niet zelf straffen invoeren, maar verplichten de nationale wetgever tot sanctionering van bepaalde schendingen.
* **Recht van de Europese Unie:** Verordeningen en richtlijnen kunnen leiden tot omzetting naar nationaal recht en kunnen, bij onverenigbaarheid met EU-recht, leiden tot niet-toepassing van nationale wetgeving.
#### 3.1.3 Controle op het legaliteitsbeginsel
Controle op de naleving van het legaliteitsbeginsel gebeurt op verschillende niveaus:
* **Rechterlijke macht:** Strafbepalingen worden enkel toegepast als ze overeenstemmen met de wet. Vragen over de legaliteit van wetten kunnen prejudicieel aan het Grondwettelijk Hof worden voorgelegd.
* **Grondwettelijk Hof (GwH):** Heeft de bevoegdheid om wetten te vernietigen via een beroep tot vernietiging of ongrondwettelijkheidsverklaring, en beantwoordt prejudiciële vragen.
* **Hoven en rechtbanken:** Toetsen wetten aan hogere normen, waaronder de Grondwet en internationale verdragen.
### 3.2 Toepassing van de strafwet in de tijd
#### 3.2.1 Het tijdstip van de gedraging
De toepassing van de strafwet in de tijd wordt geregeld door artikel 2 van het Nieuw Strafwetboek. In principe geldt de wet die van kracht is op het moment van de gedraging. Een wet treedt in werking, in beginsel, tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, tenzij anders bepaald.
#### 3.2.2 Conflicten in de tijd
Conflicten ontstaan wanneer de strafwet op het moment van de gedraging verschilt van de wet op het moment van de beoordeling door de rechter.
* **Verboden retroactiviteit van de strengere strafwet:** Een strengere wet die na het plegen van het misdrijf in werking treedt, mag niet worden toegepast. Dit omvat nieuwe misdrijfomschrijvingen, uitbreidingen van bestaande omschrijvingen, verzwaring van straffen of strafuitvoeringsmodaliteiten.
* **Toegelaten retroactiviteit van de gunstigere strafwet:** Een mildere wet die na het plegen van het misdrijf in werking treedt, mag wel worden toegepast (dit geldt voor beperkingen van de misdrijfomschrijving of mildere straffen).
#### 3.2.3 Uitzonderingen op de retroactiviteit van de gunstigste bepaling
Er zijn bijzondere gevallen waarin de gunstigste bepaling niet retroactief wordt toegepast, zoals bij:
* Periodieke reglementering en gelegenheidswetten.
* Tijdelijke wetten (bv. gerelateerd aan COVID-19).
* Uitvoeringsreglementering met wisselende uitvoering van kaderwetgeving.
* Interpretatieve of preciserende wetten (tenzij ze strikt een bestaande norm verduidelijken).
#### 3.2.4 Procedurewetten en niet-strafrechtelijke sancties
Procedurewetten (bv. inzake verjaring) krijgen onmiddellijke toepassing. Wetten betreffende niet-strafrechtelijke sancties (bv. internering) vallen buiten de regels van artikel 2 N. Sw.
### 3.3 Toepassing van de strafwet in de ruimte
#### 3.3.1 Principe van territorialiteit
Het principe van territorialiteit (artikel 3 N. Sw.) houdt in dat de Belgische strafwet van toepassing is op alle gedragingen die zich op het Belgische grondgebied voordoen, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer. Het Belgische grondgebied omvat het land, de territoriale zee, het luchtruim en Belgische schepen en vliegtuigen.
#### 3.3.2 Ubiquiteitstheorie
België hanteert de **ubiquiteitstheorie** voor de lokalisatie van misdrijven: een misdrijf is plaatselijk in België indien één van de constitutieve of verzwarende bestanddelen ervan op Belgisch grondgebied is gepleegd. Dit geldt ook voor buitenlandse daden van deelneming aan een misdrijf dat in België is gepleegd.
#### 3.3.3 Extraterritorialiteit (uitzondering)
De uitoefening van rechtsmacht buiten België is beperkt en gebaseerd op extraterritorialiteitsregels (artikelen 6-14 V.T. Sv.):
* **Actief personaliteitsbeginsel:** Belgische daders die in het buitenland een misdrijf plegen.
* **Passief personaliteitsbeginsel:** Belgische slachtoffers die in het buitenland slachtoffer worden.
* **Zakelijke aanknopingspunten (universaliteitsbeginsel):** Krenking van een concreet belang (bv. oorlogsmisdaden, genocide).
* **Afgeleide rechtsmacht (aut dedere, aut judicare):** De plicht om een vreemde onderdaan die op het Belgische grondgebied is, te berechten of uit te leveren indien het thuisland dit vraagt.
#### 3.3.4 Beperkingen aan extraterritorialiteit
Beperkingen zijn onder meer:
* **Dubbele incriminatie:** Het misdrijf moet ook in België strafbaar zijn.
* **Ne bis in idem:** Niet tweemaal gestraft voor hetzelfde misdrijf.
* **Vervolgingfilters:** Goedkeuring door de federale procureur is vereist.
#### 3.3.5 Internationale straftribunalen
Internationale straftribunalen en hun rol, zoals het Internationaal Strafhof (ISH), zijn complex en politiek geladen.
### 3.4 Interpretatie van de strafwet
#### 3.4.1 Interpretatiemethoden
De interpretatie van de strafwet (artikel 4 N. Sw.) moet strikt gebeuren en mag **nooit analoog in het nadeel van de vervolgde persoon** gebeuren. Toegelaten interpretatiemethoden zijn onder meer de letterlijke en de teleologische interpretatie (rekening houdend met het doel van de wetgever).
#### 3.4.2 Analogieverbod (in malam partem)
Analogie in het nadeel van de beklaagde (analogia in malam partem) is verboden. Dit betekent dat het toepassingsgebied van een strafbepaling niet mag worden uitgebreid naar gevallen die niet expliciet door de wet zijn gedekt, zelfs als ze gelijkaardig lijken.
#### 3.4.3 Analogie in bonam partem
Analogie is wel toegelaten in het voordeel van de vervolgde persoon (analogia in bonam partem).
### 3.5 Bestanddelen van het misdrijf
Een misdrijf bestaat uit drie verplichte en onontbeerlijke bestanddelen (artikel 5 N. Sw.):
1. **Materieel bestanddeel (actus reus):** Een gedraging (handelen, nalaten, oneigenlijk verzuim) of het veroorzaken van een gevolg. Louter voornemen of idee is niet strafbaar.
* **Handelingsmisdrijven (commissiedelicten):** Materiële bestanddeel is het stellen van een handeling.
* **Verzuimsmisdrijven (omissiedelicten):** Materiële bestanddeel is het nalaten van een handeling.
* **Gevolgmisdrijven:** Het veroorzaken van een bepaald gevolg is een bestanddeel. De causaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de **equivalentieleer** (conditio sine qua non).
2. **Moreel bestanddeel (mens rea):** De ingesteldheid van de dader. Vereist is een minimale schuldvorm: bewust en uit vrije wil handelen. Voor opzettelijke misdrijven is opzet vereist (algemeen of bijzonder). Voor onopzettelijke misdrijven is een zware fout (ernstig gebrek aan voorzorg/voorzichtigheid) vereist.
3. **Wederrechtelijkheid:** De gedraging is ongeoorloofd of ontoelaatbaar. Wordt vermoed indien materieel en moreel bestanddeel vervuld zijn, tenzij er een rechtvaardigingsgrond is.
#### 3.5.1 Strafwaardigheid
Strafwaardigheid is geen constitutief bestanddeel meer volgens het Nieuw Strafwetboek. Strafuitsluitende verschoningsgronden (bv. intrekking van valse verklaring) kunnen echter de strafbaarheid wegnemen.
#### 3.5.2 Verzwarende bestanddelen
Verzwarende bestanddelen (artikel 8 N. Sw.) transformeren een basismisdrijf tot een nieuw, zwaarder misdrijf. Deze kunnen objectief (bv. inbraak in de nacht) of subjectief (bv. misdrijf met discriminerende drijfveer) zijn.
### 3.6 Strafbare poging
#### 3.6.1 Begrip en uitbreiding van strafbaarheid
De strafbare poging omvat het **begin van uitvoering** van een welbepaald misdrijf. De uitbreiding van de strafbaarheid ten aanzien van de dader kan gebeuren via strafuitsluitende verschoningsgronden zoals bedrieglijk onvermogen.
#### 3.6.2 Voorwaarden
Vereist zijn een crimineel voornemen en een begin van uitvoering. Een poging tot verzuimsmisdrijven is niet mogelijk. Het Belgisch strafrecht hanteert een **objectivistische invulling** van het begin van uitvoering, maar er zijn subjectivistische elementen.
#### 3.6.3 Onmogelijke en ondeugdelijke pogingen
Deze zijn strafbaar, tenzij het gaat om absurde of putatieve misdrijven (bv. voodoo, misverstand over eigendom). Pogingen tot opzettelijke misdrijven zijn steeds strafbaar, tenzij de wet anders bepaalt.
#### 3.6.4 Vrijwillige terugtred
Vrijwillige terugtred vóór de voltooiing van het misdrijf is een strafuitsluitende verschoningsgrond. De terugtred moet vrijwillig en definitief zijn en werkt individueel.
#### 3.6.5 Bestraffing van poging
De straf voor een poging is in beginsel het onmiddellijk lagere strafniveau.
#### 3.6.6 Crimineel aanbod
Het doen of aanvaarden van een crimineel aanbod vanaf strafniveau 5 is strafbaar.
### 3.7 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden (artikel 10 N. Sw.) maken een gedraging gerechtvaardigd, waardoor er geen misdrijf meer is. Ze werken door naar deelnemers.
#### 3.7.1 Gebod of toelating bij wet
De wet zelf kan een gedraging die normaal strafbaar is, toelaten of opleggen (bv. gezichtsbedekking bij carnaval, medische ingrepen). Toestemming van het slachtoffer is enkel een rechtvaardigingsgrond indien dit expliciet in de wet is opgenomen of indien het een materieel bestanddeel van het misdrijf is.
#### 3.7.2 Bevel van de overheid
Een bevel van een wettige overheid, dat rechtmatig is, kan een rechtvaardigingsgrond vormen. Indien het bevel kennelijk onrechtmatig was, kan dit aanleiding geven tot schuldontheffing.
#### 3.7.3 Noodtoestand
Bij een ernstig en onmiddellijk gevaar kan een rechtsgoed worden opgeofferd om een hoger belang te vrijwaren, mits subsidiariteit en een waardenverschil. Bepaalde misdrijven, zoals foltering, kunnen nooit door noodtoestand worden gerechtvaardigd.
#### 3.7.4 Wettige verdediging (noodweer)
Wettige verdediging (artikel 14 N. Sw.) is een rechtvaardigingsgrond tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval op een persoon. Noodweerexces is een strafverminderende verschoningsgrond.
#### 3.7.5 Wettig verzet
Wettig verzet (artikel 15 N. Sw.) staat toe zich te verzetten tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid indien een onmiddellijke reactie noodzakelijk is.
### 3.8 Dader en strafrechtelijke verantwoordelijkheid
#### 3.8.1 Individuele verantwoordelijkheid
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid is strikt individueel.
#### 3.8.2 Daderschap
Daders zijn natuurlijke personen of rechtspersonen aan wie alle constitutieve bestanddelen van een misdrijf kunnen worden toegerekend. Er zijn drie vormen van daderschap:
* **Onmiddellijk/rechtstreeks daderschap:** De dader stelt de gedraging zelf.
* **Middellijk daderschap:** De dader gebruikt een derde als instrument.
* **Co-daderschap:** Gezamenlijk plegen van een misdrijf door twee of meer personen met eenzelfde opzet.
#### 3.8.3 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn autonoom strafrechtelijk verantwoordelijk onder bepaalde voorwaarden.
#### 3.8.4 Strafbare deelneming
Deelnemers dragen op betekenisvolle wijze bij aan een misdrijf gepleegd door anderen. Vereist is een gepleegd misdrijf, een deelnemingsgedraging en deelnemingsopzet. Deelnemers kunnen als daders worden gestraft.
#### 3.8.5 Verzwarende bestanddelen en factoren
Objectieve en subjectieve verzwarende bestanddelen en factoren hebben invloed op de strafmaat. Objectieve bestanddelen worden doorgaans doorgerekend aan alle betrokkenen, subjectieve bestanddelen enkel aan de dader zelf.
### 3.9 Schuld en schulduitsluitingsgronden
Schuld is de basis voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
#### 3.9.1 Schuldontheffingsgronden
Deze gronden nemen de schuld weg, waardoor het misdrijf niet verwijtbaar is:
* **Onoverkomelijke dwaling (art. 23 N. Sw.):** Een fundamentele vergissing over de feiten of de strafbaarheid.
* **Onweerstaanbare dwang of overmacht (art. 22 N. Sw.):** Fysieke of morele dwang die de vrije wil volledig uitschakelt.
#### 3.9.2 Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
De dader is schuldonbekwaam:
* **Geestesstoornis (art. 25 N. Sw.):** Tenietdoen van het oordeelsvermogen of controle over daden op het moment van de feiten. Kan leiden tot internering in plaats van straf.
* **Minderjarigheid (art. 26 N. Sw.):** Minderjarigen zijn vanaf 12 jaar schuldbekwaam, maar het jeugdstrafrecht blijft van toepassing.
### 3.10 Strafwaardigheid en strafuitsluitende verschoningsgronden
Sommige situaties, zoals het intrekken van een valse verklaring, ontnemen de strafbaarheid maar laten de wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid van de gedraging intact.
### 3.11 De straf
#### 3.11.1 Kenmerken van een straf
Een straf is wettelijk, rechterlijk, persoonlijk en individueel bepaald.
#### 3.11.2 Hoofdstraffen en bijkomende straffen
Het Nieuw Strafwetboek onderscheidt hoofdstraffen (vrijheidsbenemend, vrijheidsbeperkend, vermogensstraffen) en bijkomende straffen.
#### 3.11.3 Strafmaat en straftoemeting
De strafmaat wordt bepaald door de wet, maar de rechter heeft een discretionaire bevoegdheid bij de straftoemeting, rekening houdend met de doelstellingen van de straf (maatschappelijke afkeuring, herstel, rehabilitatie, bescherming).
#### 3.11.4 Regels voor verzwaring en verlichting van straf
Regels rond herhaling, verzwarende factoren, verzachtende omstandigheden en verschoningsgronden beïnvloeden de uiteindelijke strafmaat.
#### 3.11.5 Samenloop
Bij samenloop van misdrijven wordt de zwaarste straf uitgesproken, met rekening houdend met reeds opgelegde straffen.
#### 3.11.6 Modaliteiten van strafuitvoering
Modaliteiten zoals opschorting van de uitspraak, uitstel van tenuitvoerlegging, werkstraffen en probatiestraffen bieden alternatieven voor effectieve gevangenisstraf.
### 3.12 Beveiligingsmaatregelen
Beveiligingsmaatregelen, zoals internering, beogen de bescherming van de maatschappij en worden opgelegd bij geestesgestoorde daders of daders die een ernstig risico vormen. Ze verschillen van straffen en hebben geen straffend karakter.
### 3.13 Uitvoering van straffen en maatregelen
De uitvoering van straffen en maatregelen is een complex proces, waarvoor de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd zijn. Modaliteiten van strafuitvoering, zoals uitgaansvergunningen en elektronisch toezicht, trachten een balans te vinden tussen strafdoelen en re-integratie.
### 3.14 Herstel van eer en rechten
Het Centraal Strafregister houdt gegevens bij over veroordelingen. Uitwissing van veroordelingen en herstel in eer en rechten kunnen de juridische gevolgen van een veroordeling na verloop van tijd tenietdoen.
---
# Strafrechtelijke verantwoordelijkheid, daderschap en deelneming
Dit onderdeel behandelt de kernbegrippen van individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid, de verschillende vormen van daderschap en deelneming aan misdrijven, evenals de rol van schuld en toerekeningsvatbaarheid.
## 4 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid, daderschap en deelneming
### 4.1 Inleiding tot strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid houdt in dat een persoon kan worden aangesproken voor een strafbaar feit dat hij heeft gepleegd. Het is cruciaal dat deze verantwoordelijkheid individueel is, wat betekent dat enkel de dader of deelnemer aan een misdrijf persoonlijk gestraft kan worden, en niet bijvoorbeeld diens familie. Dit principe is vastgelegd in artikel 16 van het Nieuw Strafwetboek.
### 4.2 Daderschap
Daderschap verwijst naar degene(n) bij wie alle bestanddelen van een misdrijf vervuld zijn of die voldoen aan de voorwaarden voor strafbare poging zoals bepaald in artikel 9 van het Nieuw Strafwetboek. Er worden drie vormen van daderschap onderscheiden:
* **Onmiddellijk of rechtstreeks daderschap (art. 17, 1° N. Sw.):** De dader stelt de strafbare gedraging persoonlijk.
* **Middellijk daderschap (art. 17, 2° N. Sw.):** De dader gebruikt een derde persoon als instrument om het misdrijf te plegen. De derde persoon is in dit geval geen dader, aangezien niet alle constitutieve bestanddelen van het misdrijf aan hem toerekenbaar zijn. Dit onderscheidt zich van aanzetting als vorm van deelneming.
* **Co-daderschap (art. 17, 3° N. Sw.):** Twee of meer personen plegen gezamenlijk een misdrijf, verenigd door hetzelfde opzet. Dit kan zowel wanneer het gedrag van elke persoon afzonderlijk alle bestanddelen vervult, als wanneer het gedrag van alle personen gezamenlijk alle bestanddelen vervult.
#### 4.2.1 Rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen autonoom strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld (art. 18 N. Sw.). Dit geldt voor alle rechtspersonen, inclusief publieke rechtspersonen, en voor sommige niet-rechtspersonen zoals vennootschappen in oprichting. Er zijn drie criteria om een gedraging aan een rechtspersoon toe te rekenen: een intrinsieke band met de verwezenlijking van het voorwerp van de rechtspersoon, een intrinsieke band met de belangenwaarneming van de rechtspersoon, of indien het misdrijf voor rekening van de rechtspersoon is gepleegd. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen voor hetzelfde misdrijf worden veroordeeld.
### 4.3 Strafbare deelneming
Strafbare deelneming, geregeld in artikel 19 van het Nieuw Strafwetboek, omvat bijdragen aan een misdrijf die niet alle constitutieve bestanddelen van het hoofdmisdrijf vervullen, maar wel op een betekenisvolle wijze aan het misdrijf bijdragen.
**Voorwaarden voor strafbare deelneming:**
* **Er moet een misdrijf zijn gepleegd:** Dit kan een handelings- of verzuimsmisdrijf zijn, of een poging tot misdrijf. Poging tot deelneming is niet strafbaar.
* **Er is een deelnemingsgedraging:** Dit vereist een deelnemingsopzet, wat inhoudt dat de gedraging wetens en willens is gesteld met het doel betekenisvol bij te dragen aan het misdrijf. Dit deelnemingsopzet kan verschillen van de schuldvorm die vereist is voor het hoofdmisdrijf. Deelneming aan onopzettelijke misdrijven is niet mogelijk.
* **Betekenisvolle bijdrage:** De bijdrage moet concreet iets hebben veranderd aan de uitvoering van het misdrijf.
Deelnemers kunnen als daders worden gestraft. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen mededaders en medeplichtigen, maar binnen de straftoemeting kan wel onderscheid gemaakt worden.
#### 4.3.1 Verzwarende bestanddelen en factoren
Artikel 20 van het Nieuw Strafwetboek regelt de doorwerking van verzwarende bestanddelen en factoren naar daders, co-daders en deelnemers.
* **Objectieve verzwarende bestanddelen of factoren:** Deze zijn inherent verbonden aan de gedraging van het misdrijf (bv. inbraak in de nacht). Ze worden doorgerekend aan daders, co-daders en deelnemers, tenzij het niet voorzienbaar was dat dit gevolg zou optreden.
* **Subjectieve verzwarende bestanddelen of factoren:** Deze zijn inherent verbonden aan de persoon van de dader, zoals de relatie tot het slachtoffer of een discriminerende drijfveer (art. 29 N. Sw.). Deze worden in principe enkel toegerekend aan de dader zelf, tenzij er sprake is van specifieke wettelijke bepalingen.
### 4.4 Schuld en toerekeningsvatbaarheid
De aanwezigheid van schuld is een vereiste voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen schuldontheffingsgronden en gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid.
#### 4.4.1 Schuldontheffingsgronden
Schuldontheffingsgronden nemen de schuld weg, waardoor het misdrijf niet aan de dader kan worden verweten.
* **Onoverkomelijke dwaling (art. 23 N. Sw.):** Dit betreft een vergissing over de strafbaarheid van de gedraging (rechtsdwaling) of over de aard van de gedraging of omstandigheden (feitelijke dwaling). Een dwaling wordt als onoverkomelijk beschouwd indien een normaal, voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden op een zelfde manier zou hebben gehandeld. Rechtsdwaling wordt streng beoordeeld en zelden aanvaard.
* **Onweerstaanbare dwang of overmacht (art. 22 N. Sw.):** Dit kan fysiek of moreel van aard zijn en moet de vrije wil van de dader volledig uitschakelen. De dwang mag niet aan de dader te wijten zijn (bv. door eigen alcohol- of drugsgebruik).
Bij aanvaarding van een schuldontheffingsgrond wordt de dader vrijgesproken, is er geen verwijtbaar gedrag meer, en volgen er geen straffen, maatregelen of schadevergoedingen.
#### 4.4.2 Gronden van niet-toerekeningsvatbaarheid
Niet-toerekeningsvatbaarheid houdt in dat de dader weliswaar een misdrijf pleegt, maar hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden omwille van een geestesstoornis of minderjarigheid.
* **Geestesstoornis (art. 25 N. Sw.):** Vereist is een geestesstoornis die het oordeelsvermogen of de controle over de daden tenietdoet of ernstig aantast, op het ogenblik van de feiten. Indien deze voorwaarden vervuld zijn, kan de dader niet gestraft worden, maar wel geïnterneerd worden indien er gevaar op recidive is en het misdrijf een bepaalde ernst heeft (vereisten uit de Interneringswet).
* **Minderjarigheid (art. 26 N. Sw.):** Minderjarigen zijn vanaf 12 jaar schuldbekwaam, maar worden vanaf die leeftijd tot 18 jaar als ontoerekeningsvatbaar en schuldonbekwaam beschouwd in het strafrecht. Vanaf 16 jaar kunnen zij soms wel als volwassene strafrechtelijk schuldbekwaam worden verklaard.
Bij niet-toerekeningsvatbaarheid blijft het misdrijf bestaan en is het verwijtbaar, maar de dader wordt niet gestraft. Wel kunnen er beveiligingsmaatregelen (zoals internering) worden opgelegd en kan er een schadevergoeding worden toegekend aan de benadeelden.
### 4.5 De bestanddelen van het misdrijf
Een misdrijf vereist drie constitutieve bestanddelen:
1. **Materieel bestanddeel (actus reus):** Een gedraging in de vorm van een handeling, een nalaten van handelen, of het veroorzaken van een gevolg. Een louter voornemen is niet strafbaar. Bij gevolgmisdrijven moet een oorzakelijk verband tussen de gedraging en het gevolg bestaan, vaak beoordeeld aan de hand van de equivalentieleer.
2. **Moreel bestanddeel (mens rea):** Dit omvat de minimale schuldvorm die inhoudt dat de dader bewust en uit vrije wil heeft gehandeld. Voor opzettelijke misdrijven is naast deze minimale schuldvorm ook opzet vereist, hetzij algemeen (wetens en willens) of bijzonder (het voornemen om een specifiek resultaat te bereiken). Bij onopzettelijke misdrijven is een zware fout vereist.
3. **Wederrechtelijkheid:** Een gedraging is wederrechtelijk wanneer er geen rechtvaardiging voor is. Dit wordt vermoed indien het materieel en moreel bestanddeel vervuld zijn, tenzij er een rechtvaardigingsgrond is.
#### 4.5.1 Strafbare poging (art. 9 N. Sw.)
Een strafbare poging ontstaat wanneer er een crimineel voornemen is, gevolgd door een begin van uitvoering. Het Belgische strafrecht hanteert hierbij een grotendeels objectivistische benadering, waarbij gekeken wordt naar de gedraging zelf, alhoewel subjectivistische elementen (zoals de intentie van de dader) ook een rol spelen bij de interpretatie van het begin van uitvoering. Pogingen tot verzuimsmisdrijven zijn niet strafbaar. Onmogelijke of ondeugdelijke pogingen zijn wel strafbaar, tenzij het om absurde of putatieve misdrijven gaat.
#### 4.5.2 Rechtvaardigingsgronden (art. 10 N. Sw.)
Rechtvaardigingsgronden sluiten de wederrechtelijkheid van een gedraging uit, waardoor er geen misdrijf meer is. Ze werken door naar alle deelnemers. Voorbeelden zijn:
* **Gebod of toelating bij wet (art. 11 N. Sw.):** Wanneer de wet zelf een gedraging toelaat of oplegt.
* **Bevel van de overheid (art. 12 N. Sw.):** Een bevel van een wettige overheid dat rechtmatig is.
* **Noodtoestand (art. 13 N. Sw.):** Wanneer een rechtsgoed moet worden opgeofferd om een groter, onmiddellijk gevaar af te wenden.
* **Wettige verdediging (noodweer) (art. 14 N. Sw.):** Een verdediging tegen een onrechtmatige, ernstige en onmiddellijke aanval.
* **Wettig verzet (art. 15 N. Sw.):** Verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid waarbij onmiddellijke reactie noodzakelijk is.
De toestemming van het slachtoffer is in principe geen rechtvaardigingsgrond, tenzij specifiek wettelijk voorzien of wanneer de afwezigheid van toestemming een materieel bestanddeel van het misdrijf is.
### 4.6 Strafbaarheid
De strafbaarheid van een gedraging wordt bepaald door de aanwezigheid van een misdrijf en de toepasselijkheid van wettelijke regels. Dit proces omvat verschillende stappen:
1. **Kwalificatie:** Bepalen onder welke misdrijfomschrijving de gedraging valt en of er verzwarende bestanddelen zijn.
2. **Poging:** Nagaan of er sprake is van een strafbare poging.
3. **Herhaling en verschoning:** Beoordelen of herhaling van misdrijven strafverzwarend werkt en of er verschoningsgronden (die de straf verminderen of wegnemen) van toepassing zijn.
4. **Verzachtende omstandigheden:** Nagaan of er omstandigheden zijn die de straf kunnen verzachten.
5. **Samenloop:** Indien meerdere misdrijven door dezelfde dader zijn gepleegd, wordt bekeken hoe deze worden behandeld.
6. **Schuldontheffing of niet-toerekeningsvatbaarheid:** Bepalen of er gronden zijn die de schuld wegnemen of de toerekeningsvatbaarheid aantasten.
7. **Strafwaardigheid:** Nagaan of er strafuitsluitende verschoningsgronden zijn die de strafwaardigheid van de gedraging wegnemen.
Pas na deze stappen kan de eigenlijke bestraffing en straftoemeting plaatsvinden.
#### 4.6.1 Beveiligingsmaatregelen versus straffen
Beveiligingsmaatregelen, zoals internering, zijn geen straffen en beogen geen leed, maar wel de bescherming van de maatschappij. Ze kunnen wel nadelige gevolgen hebben voor de betrokkene.
### 4.7 De straf
Een straf is een wettelijk bepaalde vorm van leed die door de rechter wordt opgelegd als sanctie voor een misdrijf. De straf moet wettelijk, rechterlijk, persoonlijk en individueel zijn. Het Nieuw Strafwetboek onderscheidt verschillende hoofdstraffen en bijkomende straffen voor natuurlijke personen en rechtspersonen. De doelstellingen van de straf, zoals maatschappelijke afkeuring, herstel van maatschappelijk evenwicht, rehabilitatie van de dader en bescherming van de maatschappij, worden door de rechter in acht genomen bij de straftoemeting.
#### 4.7.1 Straftoemeting
De straftoemeting omvat het opleggen van de straf en de keuze van de strafmaat. De rechter heeft hierbij een grote discretionaire bevoegdheid, maar moet zijn beslissingen motiveren. Regels omtrent verzachtende en verzwarende omstandigheden, herhaling, samenloop en de financiële draagkracht van de beklaagde spelen hierbij een rol. Modaliteiten zoals opschorting van de uitspraak van de veroordeling of uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf bieden alternatieve mogelijkheden.
### 4.8 Burgerrechtelijke bepalingen en beveiligingsmaatregelen
Naast strafrechtelijke sancties zijn er ook burgerrechtelijke bepalingen die verband houden met misdrijven, zoals teruggave van schade en schadevergoeding. Beveiligingsmaatregelen, zoals internering, zijn gericht op bescherming van de maatschappij en worden niet als straf beschouwd.
#### 4.8.1 Internering
De internering is een beveiligingsmaatregel die kan worden opgelegd aan personen die lijden aan een geestesstoornis en een misdrijf hebben gepleegd dat de integriteit van derden aantast of bedreigt, en waarbij er gevaar op recidive is. De duur van de internering is onbepaald en de beslissing over het einde ervan ligt bij de Kamer voor Bescherming van de maatschappij.
#### 4.8.2 Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij
Deze maatregel kan worden opgelegd bij veroordeling tot een gevangenisstraf van minstens vijf jaar, indien er sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening en gevaar op recidive. Het combineert aspecten van straf en beveiliging.
Het correcte begrip van daderschap, deelneming, schuld, toerekeningsvatbaarheid en de verschillende straffen en maatregelen is essentieel voor het beheersen van de complexiteit van het strafrecht.
---
# Strafbaarheid, straftoemeting en uitvoering van straffen en maatregelen
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten straffen en beveiligingsmaatregelen, de regels voor de toemeting van straffen, en de modaliteiten van de uitvoering daarvan.
## 5. Strafbaarheid, straftoemeting en uitvoering van straffen en maatregelen
### 5.1 Strafbaarheid: het misdrijf en de dader
#### 5.1.1 Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel
Het legaliteitsbeginsel, vervat in artikel 1 Nieuw Strafwetboek (N. Sw.), vormt de hoeksteen van het klassiek strafrecht en stelt dat er geen misdrijf, geen straf bestaat zonder wet ($nullum$ $crimen$, $nulla$ $poena$ $sine$ $lege$). Dit beginsel waarborgt rechtszekerheid ($lex$ $certa$) en houdt in dat enkel de wetgever misdrijven en straffen mag bepalen, en dat deze duidelijk moeten zijn omschreven.
* **Strafwet in materiële zin:** Beslissingen van wetgevende organen (federaal, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten), inclusief decreten, ordonnanties en soms zelfs genummerde koninklijke besluiten in crisistijden.
* **Krachtens de wet:** De wetgever stelt het kader vast, en de uitvoerende macht kan verdere preciseringen doorvoeren.
* **Internationale verdragen:** Hoewel ze directe werking kunnen hebben, kunnen internationale verdragen geen misdrijven of straffen invoeren zonder tussenkomst van de Belgische wetgever. Ze kunnen wel verplichtingen opleggen aan de nationale wetgever om bepaalde handelingen te sanctioneren.
* **EU-recht:** Verordeningen en richtlijnen kunnen leiden tot de omzetting naar nationaal recht of tot niet-toepassing van nationale wetgeving bij strijdigheid.
* **Legaliteitscontrole:** Kan plaatsvinden door de wetgevende macht (via het Grondwettelijk Hof), de uitvoerende macht (via het Grondwettelijk Hof dat wetten kan vernietigen of ongrondwettelijk verklaren) en de rechterlijke macht (die strafbepalingen enkel toepast indien ze met de wet overeenstemmen).
#### 5.1.2 Toepassing van de strafwet in de tijd
Artikel 2 Nieuw Strafwetboek regelt de toepassing van de strafwet in de tijd.
* **Tijdstip van de gedraging:** De strafwet die gold op het moment van de gedraging is in principe van toepassing. Een wet treedt in werking tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, tenzij anders bepaald.
* **Retroactiviteit:** De wet stelt een strikt verbod op retroactiviteit van de strengere strafwet. Dit betekent dat een wet die een nieuw misdrijf omschrijft, een misdrijfomschrijving uitbreidt, of een straf verzwaart, niet mag worden toegepast op feiten die vóór de inwerkingtreding van die wet zijn gepleegd.
* **Retroactiviteit van de gunstigere strafwet:** De toepassing van een strafwet die voor de dader gunstiger is (bijvoorbeeld door een beperking van de misdrijfomschrijving of een lichtere straf), is wel toegelaten op basis van billijkheid.
* **Uitzonderingen op de gunstigere retroactiviteit:** Dit geldt niet voor periodieke reglementering, gelegenheidswetten, tijdelijke wetten, interpretatieve wetten, procedurewetten en wetten die betrekking hebben op niet-strafrechtelijke sancties.
#### 5.1.3 Toepassing van de strafwet in de ruimte
Artikel 3 Nieuw Strafwetboek bepaalt de toepassing van de strafwet in de ruimte.
* **Territorialiteitsbeginsel:** In principe is de Belgische strafwet van toepassing op alle feiten die zich op het Belgisch grondgebied voordoen, ongeacht de nationaliteit van de dader of het slachtoffer. Dit omvat het Belgische land-, zee- en luchtruim.
* **Ubiquiteitstheorie:** De Belgische rechtbank is bevoegd indien één van de constitutieve of verzwarende bestanddelen van het misdrijf op Belgisch grondgebied is gebeurd, of indien buitenlandse daden van deelneming hebben bijgedragen aan een misdrijf dat in België is gepleegd.
* **Extraterritorialiteit:** De Belgische rechtsmacht kan buiten België worden uitgeoefend in specifieke gevallen:
* **Actief personaliteitsbeginsel:** Voor Belgische daders in het buitenland.
* **Passief personaliteitsbeginsel:** Voor Belgische slachtoffers in het buitenland.
* **Zakelijke aanknopingspunten (universaliteitsbeginsel):** Voor bepaalde misdrijven van internationale aard (bv. oorlogsmisdaden, genocide).
* **Afgeleide rechtsmacht (aut dedere aut judicare):** Indien een staat een onderdaan niet uitlevert, moet hij deze persoon zelf straffen.
* **Beperkingen:** Dubbele incriminatie (het feit moet ook in het buitenland strafbaar zijn) en het ne bis in idem-beginsel zijn van toepassing.
#### 5.1.4 Interpretatie van de strafwet
Artikel 4 Nieuw Strafwetboek regelt de interpretatie van de strafwet.
* **Strikte interpretatie:** Heldere wetteksten worden strikt (letterlijk) geïnterpreteerd.
* **Toegelaten interpretatiemethoden:**
* **Letterlijke interpretatie:** De grammaticale betekenis van de woorden.
* **Teleologische interpretatie:** Rekening houden met het doel van de wetgever.
* **Verboden interpretatie:** Interpretatie naar analogie in het nadeel van de vervolgde persoon ($analogia$ $in$ $malam$ $partem$) is verboden. Dit betekent dat het toepassingsgebied van een strafwet niet mag worden uitgebreid op basis van gelijkenis. Analogische interpretatie ten voordele van de vervolgde persoon ($analogia$ $in$ $bonam$ $partem$) is wel toegelaten.
### 5.2 Het misdrijf
#### 5.2.1 Bestanddelen van het misdrijf
Volgens artikel 5 Nieuw Strafwetboek kent een misdrijf drie verplichte, onontbeerlijke bestanddelen:
* **Materieel bestanddeel (actus reus):** Een gedraging (handeling of nalaten) die in strijd is met de wet. Loutere voornemens of ideeën zijn niet strafbaar. Dit kan een handelingsmisdrijf (commissiedelict) of een verzuimsmisdrijf (omissiedelict) zijn. Bij gevolgmisdrijven vereist het materieel bestanddeel het veroorzaken van een bepaald gevolg, waarbij de equivalentieleer in België wordt toegepast om het oorzakelijk verband te bepalen.
* **Moreel bestanddeel (mens rea):** De gedraging moet verwijtbaar zijn, wat betekent dat de dader bewust en uit vrije wil heeft gehandeld. Voor de meeste misdrijven is naast deze minimale schuldvorm ook opzet vereist (algemeen of bijzonder opzet). Bij onopzettelijke misdrijven volstaat een zware fout (ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid).
* **Wederrechtelijkheid:** De gedraging mag niet gerechtvaardigd zijn. Wederrechtelijkheid wordt vermoed indien de materiële en morele bestanddelen vervuld zijn, tenzij er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
* **Strafwaardigheid:** Hoewel geen constitutief bestanddeel, kan een gedraging die wel materieel, moreel en wederrechtelijk is, toch niet als misdrijf worden beschouwd indien de wetgever deze specifieke situatie niet als strafwaardig beschouwt (bv. strafuitsluitende verschoningsgronden, familiale immuniteiten).
#### 5.2.2 Verzwarende bestanddelen
Artikel 8 Nieuw Strafwetboek bepaalt dat verzwarende bestanddelen een basismisdrijf omvormen tot een nieuw, zwaarder misdrijf. Deze kunnen objectief (inherent aan de gedraging) of subjectief (inherent aan de persoon van de dader, bv. discriminerende drijfveer) zijn.
#### 5.2.3 Strafbare poging
De strafbaarheid van een poging tot misdrijf breidt de strafrechtelijke verantwoordelijkheid uit vóór het misdrijf voltooid is (iter criminis).
* **Voorwaarden:** Een crimineel voornemen, een begin van uitvoering (objectivistisch ingevuld, maar met subjectivistische elementen in de praktijk) en de uitvoering van een welbepaald misdrijf.
* **Straf:** Voor pogingen tot opzettelijke misdrijven is de straf doorgaans het onmiddellijk lagere strafniveau. Pogingen tot verzuimsmisdrijven zijn niet mogelijk.
* **Vrijwillige terugtred:** Indien de dader vrijwillig en definitief afziet van de voltooiing van het misdrijf vóór het voltooid is, kan dit een strafuitsluitende verschoningsgrond zijn.
#### 5.2.4 Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden sluiten de wederrechtelijkheid van een gedraging uit, waardoor deze niet als misdrijf wordt beschouwd. Ze werken door naar deelnemers.
* **Gebod of toelating bij wet (art. 11 N. Sw.):** De wet zelf laat een normaal strafbare gedraging toe (bv. chirurgische ingrepen, bepaalde beroepsactiviteiten).
* **Bevel van de overheid (art. 12 N. Sw.):** Een door een wettige overheid gegeven, rechtmatig bevel. Bij een kennelijk onrechtmatig bevel kan er mogelijk een beroep worden gedaan op schuldontheffing.
* **Noodtoestand (art. 13 N. Sw.):** Een gedraging die noodzakelijk is om een groter gevaar af te wenden. Er gelden strikte voorwaarden van subsidiariteit en waardenverschil.
* **Wettige verdediging (noodweer) (art. 14 N. Sw.):** Verweer tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval op een persoon. Noodweerexces is een strafverminderende verschoningsgrond.
* **Wettig verzet (art. 15 N. Sw.):** Verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid waarbij onmiddellijke reactie noodzakelijk is.
### 5.3 De dader en zijn verantwoordelijkheid
#### 5.3.1 Strafrechtelijke verantwoordelijkheid en daderschap
* **Individuele verantwoordelijkheid (art. 16 N. Sw.):** Strafrechtelijke verantwoordelijkheid is strikt persoonlijk en individueel.
* **Daderschap (art. 17 N. Sw.):** Wordt toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen die de constitutieve bestanddelen van een misdrijf vervullen of aan een strafbare poging voldoen. Er zijn drie vormen van daderschap:
* **Onmiddellijk daderschap:** De dader stelt zelf de gedraging.
* **Middellijk daderschap:** De dader gebruikt een derde als instrument.
* **Co-daderschap:** Gezamenlijk plegen van een misdrijf door twee of meer personen met éénzelfde opzet.
* **Rechtspersonen (art. 18 N. Sw.):** Rechtspersonen zijn autonoom strafrechtelijk verantwoordelijk onder bepaalde voorwaarden.
#### 5.3.2 Strafbare deelneming
Artikel 19 Nieuw Strafwetboek regelt strafbare deelneming, waarbij personen op betekenisvolle wijze bijdragen aan een misdrijf zonder noodzakelijk alle bestanddelen zelf te vervullen. Deelnemers kunnen als daders worden gestraft.
#### 5.3.3 Schuld en niet-toerekeningsvatbaarheid
* **Schuldontheffingsgronden:** Omstandigheden die de schuld wegnemen (onweerstaanbare dwang/overmacht en onoverkomelijke dwaling). De dader wordt vrijgesproken, maar slachtoffers worden niet vergoed.
* **Niet-toerekeningsvatbaarheid:** De dader is schuldonbekwaam (geestesstoornis of minderjarigheid). Het misdrijf blijft bestaan, maar is niet verwijtbaar. Er volgt geen straf, wel een beveiligingsmaatregel en schadevergoeding.
#### 5.3.4 Stappenplan voor het bepalen van strafrechtelijke verantwoordelijkheid
1. **Kwalificatie:** Bepalen van het basismisdrijf en eventuele verzwarende bestanddelen.
2. **Poging:** Nagaan of er sprake is van een strafbare poging.
3. **Herhaling:** Controleren op verplichte herhaling (strafverzwarend).
4. **Verschoning:** Nagaan of er strafverminderende verschoningsgronden zijn.
5. **Facultatieve herhaling:** Mogelijkheid van facultatieve herhaling.
6. **Verzachtende omstandigheden:** Rekening houden met verzachtende omstandigheden.
7. **Samenloop:** Behandelen van meerdere feiten gepleegd door dezelfde dader.
8. **Schuldontheffing/Niet-toerekeningsvatbaarheid:** Nagaan of er gronden zijn voor schuldontheffing of niet-toerekeningsvatbaarheid.
9. **Strafwaardigheid:** Controleren op strafuitsluitende verschoningsgronden.
Pas na deze stappen kan worden overgegaan tot de eigenlijke bestraffing en straftoemeting.
### 5.4 Straffen en maatregelen
#### 5.4.1 De straf
Een straf heeft vier kenmerken: wettelijk, rechterlijk, persoonlijk en individueel. De doelstellingen van de straf, zoals vastgelegd in artikel 27 Nieuw Strafwetboek, omvatten maatschappelijke afkeuring, herstel van maatschappelijk evenwicht, rehabilitatie van de dader en bescherming van de maatschappij. Preventie en vergelding worden niet als expliciete strafdoelen genoemd.
#### 5.4.2 Hoofdstraffen en bijkomende straffen
* **Natuurlijke personen:**
* **Hoofdstraffen:** Vrijheidsbenemende (gevangenisstraf, behandeling onder vrijheidsberoving), vrijheidsbeperkende (elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf, verlengde opvolging) en vermogensstraffen (geldboete, verbeurdverklaring).
* **Bijkomende straffen:** Facultatief of verplicht, zoals ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, beroepsverbod en verval van het recht tot sturen.
* **Rechtspersonen:** Hoofdstraffen omvatten geldboetes, dienstverleningsstraffen en probatiestraffen. Bijkomende straffen zijn facultatief of verplicht.
#### 5.4.3 Beveiligingsmaatregelen
Beveiligingsmaatregelen zijn geen straffen, maar zijn gericht op het veiligstellen van beschermde goederen.
* **Vernietiging en verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel:** Ontneming van zaken.
* **Ontbinding van de rechtspersoon:** Als beveiligingsmaatregel.
* **Internering:** Maatregel voor personen met een geestesstoornis die een misdrijf hebben gepleegd en een recidiverisico vormen. De duur is onbepaald en wordt beslist door de Kamer voor Bescherming van de maatschappij (KBM).
* **Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij:** Nieuwe maatregel voor personen die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van minstens vijf jaar en lijden aan een ernstige psychiatrische aandoening met recidiverisico.
* **Bijzondere strafwetten:** Specifieke beveiligingsmaatregelen in bijzondere wetten.
### 5.5 Straftoemeting
Straftoemeting is het proces waarbij de rechter de specifieke straf en strafmaat kiest, rekening houdend met de wet, verzachtende en verzwarende omstandigheden, samenloop, en de persoon van de dader.
* **Regels voor verzwaring straf:** Herhaling, discriminerende drijfveer.
* **Regels voor verlichting straf:** Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden, noodweerexces, minderjarigheid.
* **Samenloop:** Bij eendaadse samenloop wordt slechts de zwaarste straf uitgesproken. Bij meerdaadse samenloop wordt rekening gehouden met reeds opgelegde straffen.
* **Straftoemetingsmodaliteiten:** Dit zijn alternatieve mogelijkheden die de rechter kan toepassen om een meer gepersonaliseerde reactie te geven, zoals de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf.
### 5.6 Uitvoering van straffen en maatregelen
De uitvoering van straffen en maatregelen is een complex en evoluerend proces, waarbij zowel het Openbaar Ministerie als de strafuitvoeringsrechtbanken (SUR) en de strafuitvoeringsbireaus (SURB) een rol spelen.
* **Uitvoering van vrijheidsbenemende straffen:**
* **Gevangenisstraf:** Verschillende soorten gevangenissen en regimes. Rechten van gedetineerden zijn vastgelegd in de wet.
* **Strafonderbreking en strafuitvoeringsmodaliteiten:** Uitgaansvergunningen, penitentiair verlof, plaatsing in transitiehuizen, elektronisch toezicht, probatiestraffen en werkstraffen kunnen door de minister, SUR of SURB worden toegekend of aangepast.
* **Uitvoering van vrijheidsbeperkende straffen:** Regels voor elektronisch toezicht, probatiestraffen, werkstraffen en verlengde opvolging worden door de Koning bepaald en kunnen door de SURB worden aangepast.
* **Uitvoering van vermogensstraffen:** Betreft de tenuitvoerlegging van geldboetes en verbeurdverklaringen.
* **Opschorting en uitstel:** Herroeping is mogelijk bij nieuw misdrijf of niet-naleving van voorwaarden tijdens de proeftijd.
* **Uitvoering van beveiligingsmaatregelen:** Internering en de beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij kennen specifieke uitvoeringsmodaliteiten en procedures voor hun beëindiging door de KBM.
* **Uitwissing en herstel in eer en rechten:** Het centraal strafregister houdt gegevens bij. Na een bepaalde termijn kunnen veroordelingen automatisch worden uitgewist of kan herstel in eer en rechten worden gevraagd.
> **Tip:** Het is cruciaal om de onderscheidingen tussen straffen en beveiligingsmaatregelen, evenals de specifieke voorwaarden voor hun toepassing en uitvoering, grondig te begrijpen. Ook de rol van de verschillende actoren (wetgever, rechter, OM, SUR, KBM) is van groot belang.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Misdrijf | Een afwijking van een norm die een straf uitlokt; de normen zijn afhankelijk van ruimte en tijd. |
| Dader | Iemand die als pleger(s) van een misdrijf wordt aanzien en daarvoor strafrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. |
| Straf | Een wettelijk bepaalde vorm van leed die door de rechter wordt opgelegd als sanctie voor een misdrijf. |
| Beveiligingsmaatregelen | Sancties die geen leed beogen, maar wel een "veiligstelling" van de maatschappij, hoewel ze wel nadelige gevolgen kunnen hebben. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen regelt tussen de staat en de burgers, alsook tussen verschillende overheidsinstanties. Strafrecht valt hieronder. |
| Materieel strafrecht | De rechtsregels die de omschrijving van strafbare gedragingen, daderschap, straffen en de voorwaarden voor het opleggen en uitvoeren van straffen bepalen. Dit wordt ook wel de strafwet genoemd. |
| Formeel strafrecht | De procedureregels die de toepassing van het materieel strafrecht regelen. Dit staat ook bekend als strafprocesrecht. |
| Internationaal strafrecht | Een hybride rechtstak die zowel internationaal recht als strafrecht omvat, met betrekking tot misdrijven en straffen die grensoverschrijdend zijn. |
| Legaliteitsbeginsel | Het fundamentele beginsel dat stelt dat er geen misdrijf en geen straf mag zijn zonder voorafgaande wettelijke bepaling (nullum crimen, nulla poena sine lege). |
| Territoraliteit | Het beginsel dat stelt dat de strafwet van een staat van toepassing is op alle feiten die zich op het grondgebied van die staat voordoen, ongeacht de nationaliteit van de dader of het slachtoffer. |
| Actief personaliteitsbeginsel | Het beginsel dat de strafwet van een staat van toepassing is op daden gepleegd door zijn onderdanen, zelfs buiten het grondgebied van die staat. |
| Passief personaliteitsbeginsel | Het beginsel dat de strafwet van een staat van toepassing is op feiten gepleegd tegen zijn onderdanen, zelfs buiten het grondgebied van die staat. |
| Materieel bestanddeel (actus reus) | Het fysieke element van een misdrijf, de gedraging (handelen of nalaten) die strafbaar is gesteld. |
| Moreel bestanddeel (mens rea) | Het psychische element van een misdrijf, de schuld of verwijtbaarheid van de dader, vaak bestaande uit opzet of een zware fout. |
| Wederrechtelijkheid | Het feit dat een gedraging ongeoorloofd of ontoelaatbaar is, en niet gerechtvaardigd door een wettelijke grondslag. |
| Strafbare poging | Het strafbaar stellen van handelingen die gericht zijn op het plegen van een misdrijf, zelfs als het misdrijf niet voltooid wordt, mits er sprake is van een begin van uitvoering. |
| Rechtvaardigingsgrond | Omstandigheden die een gedraging, ondanks de vervulling van de bestanddelen van een misdrijf, rechtvaardigen waardoor er geen misdrijf meer is. |
| Daderschap | De juridische toerekening van het plegen van een misdrijf aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen onmiddellijk, middellijk en co-daderschap. |
| Strafbare deelneming | De bijdrage van personen aan een misdrijf gepleegd door anderen, waarbij de strafbaarheid ontleend wordt aan het hoofdmisdrijf. |
| Schuldontheffingsgrond | Omstandigheden die de schuld van de dader wegnemen, waardoor het misdrijf hem niet kan worden verweten, zoals onweerstaanbare dwang of onoverkomelijke dwaling. |
| Niet-toerekeningsvatbaarheid | De situatie waarin een dader, ondanks de verwijtbaarheid van zijn gedraging, niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden vanwege een geestesstoornis of minderjarigheid. |
| Straftoemeting | Het proces waarbij de rechter de specifieke straf of maatregel bepaalt die aan de veroordeelde wordt opgelegd, rekening houdend met de wet en de omstandigheden van het geval. |
| Vrijheidsbenemende straffen | Strafvormen die de vrijheid van een persoon beperken, zoals gevangenisstraf of behandeling onder vrijheidsberoving. |
| Vrijheidsbeperkende straffen | Strafvormen die de vrijheid van een persoon beperken zonder volledige detentie, zoals straf onder elektronisch toezicht of een werkstraf. |
| Vermogensstraf | Strafvormen die een financiële sanctie inhouden, zoals een geldboete of verbeurdverklaring. |
| Beveiligingsmaatregel | Sancties die gericht zijn op het beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke personen, zoals internering. |
| Strafuitvoeringsmodaliteiten | De verschillende manieren waarop een opgelegde straf of maatregel kan worden uitgevoerd, zoals elektronisch toezicht of penitentiair verlof. |
| Recidive | Het herhaaldelijk plegen van strafbare feiten door een persoon na eerdere veroordelingen. |
| Verbeurdverklaring | De ontneming van eigendomsrechten op zaken die het voorwerp van een misdrijf uitmaken, die ermee gepleegd zijn, of die uit het misdrijf zijn voortgekomen. |
| Opschorting van de uitspraak van de veroordeling | Een rechterlijke beslissing waarbij de schuldvraag wordt vastgesteld, maar de uitspraak over de straf wordt uitgesteld, met als doel de dader een kans te geven zich te rehabiliteren. |
| Uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf | Een rechterlijke beslissing waarbij de effectieve uitvoering van een opgelegde straf geheel of gedeeltelijk wordt uitgesteld, met een proeftijd. |
| Centraal strafregister | Een geautomatiseerd systeem voor de verwerking van gegevens betreffende beslissingen in strafzaken en ter bescherming van de maatschappij. |
| Amnestie | Een wetgevende daad die het strafbare karakter van gedragingen uit het verleden opheft, waardoor zowel de strafvordering als het bestaan van de straf vervallen. |
| Wettige verdediging (noodweer) | Een rechtvaardigingsgrond die een verdedigingsreactie toelaat tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, indien deze proportioneel is. |
| Noodtoestand | Een rechtvaardigingsgrond die toelaat een strafbaar feit te plegen om een hoger of gelijkwaardig rechtsgoed te beschermen dat in ernstig en onmiddellijk gevaar verkeert. |
| Poging tot misdrijf | Het strafbaar stellen van handelingen die gericht zijn op het plegen van een misdrijf, zelfs indien het misdrijf niet voltooid wordt, mits er sprake is van een begin van uitvoering en een crimineel voornemen. |
| Dubbele incriminatie | Een voorwaarde voor internationale rechtshulp of uitlevering, waarbij het feit zowel in het land van herkomst als in het vragende land strafbaar moet zijn. |
| Ne bis in idem | Het beginsel dat stelt dat niemand tweemaal voor hetzelfde feit mag worden berecht of gestraft. |
| Gevaarnotie | Een concept binnen het sociaal verweer dat de nadruk legt op de gevaarlijkheid van de dader als criterium voor strafrechtelijke reactie, in plaats van enkel de schuld. |
| Klassieke leer | Een stroming binnen het strafrecht die de nadruk legt op de wilsvrijheid van de dader, de rationaliteit van straffen en de bescherming tegen willekeur, met beginselen als legaliteit, proportionaliteit en personaliteit. |
| Sociaal verweer | Een stroming binnen het strafrecht die de nadruk legt op de dader, zijn gevaarlijkheid en de noodzaak van maatschappelijke bescherming, met aandacht voor determinisme en resocialisatie. |
| Omissiedelicten (verzuimsmisdrijven) | Misdrijven die bestaan uit het nalaten van een handeling die wettelijk verplicht is. |
| Commissiemisdrijven (handelingsmisdrijven) | Misdrijven die bestaan uit het actief stellen van een handeling. |
| Equivalentieleer (conditio sine qua non) | Een causaliteitsleer die stelt dat alle oorzaken die noodzakelijk aanwezig moeten zijn opdat een gevolg zou intreden, als oorzaak van dat gevolg worden beschouwd. |
| Adequatieleer | Een causaliteitsleer die stelt dat enkel oorzaken die niet alleen noodzakelijk maar ook adequaat (doeltreffend) zijn ten aanzien van het gevolg, als oorzaak worden beschouwd. |
| Strafuitsluitende verschoningsgrond | Omstandigheden die, indien ze aanwezig zijn, de strafwaardigheid van een gedraging wegnemen, waardoor er geen straf kan worden opgelegd, maar de gedraging wel wederrechtelijk en verwijtbaar blijft. |
| Straftoemetingsmodaliteiten | Alternatieve vormen van straftoemeting die dadergericht strafrecht weerspiegelen, zoals opschorting van de uitspraak of uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf. |
| Verruimde verbeurdverklaring | Een vorm van verbeurdverklaring waarbij eigendommen die voortkomen uit misdrijven waarvoor de dader niet werd veroordeeld, kunnen worden ontnomen indien er ernstige aanwijzingen zijn dat ze uit misdrijf afkomstig zijn. |
| Straffeloosheid | De situatie waarin een misdrijf niet wordt bestraft, bijvoorbeeld door verjaring van de strafvordering of amnestie. |
| Kamer voor Bescherming van de Maatschappij (KBM) | Een rechtsprekende instantie die beslist over de modaliteiten van de uitvoering van interneringsmaatregelen en andere beveiligingsmaatregelen. |
| Voorwaardelijke invrijheidsstelling | De mogelijkheid voor veroordeelden om vervroegd vrij te komen uit de gevangenis, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. |
| Voorlopige invrijheidsstelling | Een vervroegde vrijlating die kan worden toegekend aan gedetineerden, met name in het kader van hun verwijdering van het grondgebied of overlevering. |
| Strafuitvoeringsrechtbank (SURB) | Een rechtsprekende instantie die bevoegd is voor de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, waaronder de toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten. |
Cover
strafrecht samenvatting.docx
Summary
## Overzicht van het Strafrecht: Juridische Situering en Evolutie
Dit studiehandboek biedt een diepgaande analyse van het Belgische strafrecht, beginnend met de fundamentele juridische positionering en de evolutie doorheen de geschiedenis. Er wordt ingegaan op de belangrijkste concepten, de verschillende onderdelen van het strafrecht, de historische ontwikkeling ervan, de bestanddelen van een misdrijf, de straffen zelf, de uitvoering van straffen en beveiligingsmaatregelen, en de diverse juridische principes die de toepassing ervan sturen.
## Deel I: Strafrecht - Juridische Situering
### 1. Begripsomschrijving van Strafrecht
Er bestaat geen vaste definitie van strafrecht; de invulling ervan verschilt naargelang de discipline (recht, criminologie, sociologie, psychologie). Juristen definiëren strafrecht als het geheel van rechtsregels over misdrijven, daders en straffen.
#### 1.1 Juridische definitie
Strafrecht omvat de rechtsregels die bepalen:
* Onder welke voorwaarden gedragingen als misdrijven worden beschouwd.
* Wie de dader van een misdrijf is en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid draagt.
* Welke straffen er bestaan en welke straffen op misdrijven van toepassing zijn.
* Onder welke voorwaarden straffen aan daders kunnen worden opgelegd en uitgevoerd.
* Hoe bevoegde instanties oordelen over misdrijf, dader en straf.
#### 1.2 Enkele begrippen met betrekking tot strafrecht
Naast straffen kunnen ook **beveiligingsmaatregelen** worden opgelegd. Deze hebben niet tot doel te straffen, maar de maatschappij te beschermen. Een voorbeeld is het medisch ongeschikt verklaren van een bestuurder na drugsgebruik, waardoor diens rijbewijs wordt ingetrokken.
### 2. Strafrecht als Publiek Recht
Strafrecht is een vorm van publiek recht, gekenmerkt door een verticale rechtsverhouding tussen de dader en de staat. De overheid is exclusief bevoegd om te bepalen wat strafbaar is en om straffen op te leggen.
* **Verticale rechtsverhouding:** De overheid (enkel) mag bepalen wat strafbaar is en straffen. Elk misdrijf kan bestraft worden, ook zonder klacht van het slachtoffer. Burgers hebben geen bevoegdheid om dit te bepalen. Strafrecht dient niet ter verdediging van private belangen van burgers.
* **Openbare orde:** Strafwetten zijn van dwingend recht; burgers kunnen geen afspraken maken om de toepassing ervan te omzeilen. Toestemming van een persoon maakt een misdrijf niet per definitie legaal, tenzij de wet dit expliciet bepaalt (zoals bij seksuele handelingen). Overeenkomsten over de burgerrechtelijke gevolgen van een misdrijf (zoals schadevergoeding) staan los van de strafrechtelijke procedure.
#### Voorbeelden van de publiekrechtelijke aard:
* **Familieverlating (art. 676 N.Sw.):** Wanneer een ouder gedurende twee maanden geen alimentatie betaalt, kan dit als familieverlating worden beschouwd en strafrechtelijk worden vervolgd, ook al begon het als een privékwestie.
* **Misbruik van vertrouwen (bedrog):** Wanneer een lener van meet af aan de intentie had om niet terug te betalen of opzettelijk misleiding pleegde, wordt dit een strafbaar feit dat de tussenkomst van het strafrecht rechtvaardigt.
#### 2.3 Slachtoffers
Slachtoffers hebben geen recht om te straffen en zijn niet noodzakelijk voor de bestraffing (afschaffing van klachtmisdrijven). Zij kunnen wel deelnemen aan de strafprocedure als burgerlijke partij om hun privaatrechtelijk belang (schadevergoeding) na te streven. Sinds de zaak Dutroux is er geleidelijk meer aandacht voor slachtofferrechten, zoals inzage in het dossier en gehoord worden.
### 3. Materieel en Formeel Strafrecht
* **Materieel strafrecht:** Gaat over de inhoud van de strafbare feiten en straffen, dus welke gedragingen strafbaar zijn, daderschap, straffen en de voorwaarden voor oplegging en uitvoering.
* **Formeel strafrecht (strafprocesrecht/stravordering):** Gaat over de procedurele toepassing van het materieel strafrecht, dus hoe strafzaken verlopen (opsporing, vervolging, berechting, uitvoering).
* **Strafuitvoeringsrecht (penitentiair recht):** Omvat de regels over de uitvoering van straffen, zoals gevangenisstraffen, en bevindt zich zowel in het materieel als formeel strafrecht.
* **Verknochtheid:** Materieel en formeel strafrecht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden om toepassing en afdwinging te garanderen. Dit handboek behandelt enkel materieel strafrecht.
### 4. Nationaal en Internationaal Strafrecht
* **Nationaal strafrecht:** Hoofdzakelijk nationaal recht, bepaald door elk land voor zijn grondgebied. Dit omvat federaal strafrecht, maar ook strafrecht op deelstatelijk niveau (decreten, ordonnanties).
* **Internationaal strafrecht:** Een hybride rechtstak die internationaal recht en strafrecht combineert, met diverse componenten:
* **Nationaal materieel strafrecht met internationale achtergrond:** Staten stemmen misdrijven en straffen op elkaar af, vooral bij transnationale fenomenen (terrorisme, mensenhandel). Dit blijft in essentie nationaal strafrecht.
* **Internationale strafbaarstellingen:** Afspraken via verdragen over internationale misdrijven en hun vervolging, met berechting voor internationale strafrechtbanken (bv. Internationaal Strafhof, ISH via het Statuut van Rome). Dit betreft ernstige misdrijven zoals genocide en oorlogsmisdaden.
* **Rechtsmachtrecht:** De bevoegdheid van de staat om de reikwijdte van de strafwet te bepalen, ook buiten het eigen grondgebied (extraterritoriale rechtsmacht). Dit is voornamelijk nationaal recht.
* **Formeel internationaal strafrecht:** Procedurele regels voor internationale misdrijven voor internationale rechtbanken en internationale rechtshulp (bewijsverzameling, uitlevering).
### 5. Algemeen en Bijzonder Strafrecht
* **Algemeen strafrecht (Boek I Nieuw Strafwetboek):** Bevat de algemene regels van het strafrecht, die van toepassing zijn op de misdrijven die bij Boek II en in bijzondere wetten strafbaar zijn gesteld, tenzij anders bepaald. Dit omvat ook complementaire wetten (bv. internementswet).
* **Bijzonder strafrecht:** Omvat de regels waarin specifieke gedragingen strafbaar worden gesteld en welke straffen van toepassing zijn, zoals in Boek II van het Strafwetboek en in bijzondere strafwetten (wetten, decreten, ordonnanties).
### 6. Functies en Achtergronden: Evolutie van Strafrecht
#### 6.1 Wortels en Evolutie
* **Vroege Middeleeuwen (11e-15e eeuw):** Van wraakrecht naar publiek strafrecht. Regels om wraakrecht te begrenzen en bemiddeling door feodale overheden. Ontstaan van 'bloedgeld' (schadevergoeding) en 'vredegeld' (publiekrechtelijke boete). Strafrecht wordt publiek recht, overheidstussenkomst wordt verplicht.
* **Late Middeleeuwen (15e-18e eeuw):** Strafrecht van en voor de vorst. Centralisatie van de macht leidt tot meer centraal strafrecht, vooral ter bescherming van eigen belangen. Vorsten gebruiken strafrecht naar believen, wat leidt tot willekeur. Ontstaan van straffen op het lichaam (lijfstraffen, onterende straffen), publieke en visuele straffen als illustratie van macht. Toenemend belang van doodstraf, foltering als bewijsmiddel.
* **Daad- en Schuldstrafrecht (Eind 18e-eind 19e eeuw - Verlichting):** Nieuwe denkbeelden over macht, rede en rationaliteit. Kritiek op ancien régime. Ontstaan van mensenrechten en fundamentele beginselen: legaliteit, proportionaliteit, subsidiariteit, personaliteit, gelijkheid, publiciteit. Mensbeeld van 'homo economicus' (rationeel, kosten-batenanalyse). Geboorte van de gevangenisstraf als alternatief voor lijfstraffen. Klassieke leer (bv. Beccaria, Bentham) met nadruk op daad en schuld, rechtszekerheid en codificatie (Franse Code Pénal, Belgisch Strafwetboek van 1867).
* **Dader- en Gevaarstrafrecht (19e eeuw – eerste helft 20e eeuw - Positivisme):** Invloed van wetenschap (sociologie, psychologie, erfelijkheidsleer) leidt tot nieuw mensbeeld: onvrije, gedetermineerde mens. Nadruk op dader en maatschappelijke bescherming ('sociaal verweer'). Einde van de nachtwakerstaat door overheidsinterventie in sociale aangelegenheden. Mensen zijn niet gelijk, dus ook niet gelijk te behandelen. Schuld wordt vervangen door gevaar.
* **Sociaal verweer in België:** Synthese tussen wilsvrijheid en determinisme (Adolphe Prins). Schuldconcept niet volledig verworpen. Twee sporen: klassiek strafrecht voor 'gewone' delinquenten, aangevuld met complementaire wetten; tweede spoor voor 'ongewone' delinquenten (kinderbescherming, wet op abnormalen en gewoontemisdadigers). Excessen van sociaal verweer leiden tot instrumentalisering door autoritaire regimes.
* **Daderstrafrecht met een menselijk gelaat (Tweede helft 20e eeuw - Nieuw Sociaal Verweer):** Reactie op excessen van oud sociaal verweer. Nadruk op rechtsbescherming, mensenrechten (EVRM). Geloof in maakbaarheid van de mens en gedrags-/maatschappijwetenschappen. Strafrecht dient ter verbetering en resocialisatie. Welvaarts- en verzorgingsstaat. Versmelting van strafrecht met economisch beleid. Ontstaan van complementaire strafwetten geïnspireerd door nieuw sociaal verweer (bv. Probatiewet, Jeugdbeschermingswet). Optimisme botst op economische realiteit (jaren '70), wat leidt tot 'crisis van het strafrecht'.
* **Postmodern Strafrecht (Laatste kwart 20e eeuw en 21e eeuw):** Kritische houding en wantrouwen ten aanzien van de overheid. Geen dominante benadering; strafrecht wordt vanuit diverse, vaak tegenstrijdige, visies vormgegeven. Gebrek aan duidelijke beleidsvisie. Verschillende benaderingen: daderstrafrecht onverenigbaar met basisbeginselen, 'nothing works' (geen evidence-based beleid), 'what works' (sommige dadergerichte interventies werken), strafrecht en hulpverlening contraproductief, toename van daadstrafrecht met weinig schuld (regelstrafrecht), mensenrechtelijk strafrecht, strafrechtsafschaffing (abolitionisme), herstelrecht.
* **Eigentijds Nieuw Strafwetboek:** Technische, juridische actualisatie en vereenvoudiging van het bestaande strafrecht. Combinatie van klassieke daadgerichte lijnen en nieuw sociaal verweer (dadergericht, individualisering, resocialisatie). Kernbegrippen blijven legaliteit en proportionaliteit.
## Deel II: De Strafwet – Beginselen en Toepassing
### Hoofdstuk 1. Het Legaliteitsbeginsel
#### 1. Begripsomschrijving
* **Nulla poena sine lege (geen straf zonder wet):** Artikel 1 Nieuw Strafwetboek stelt dat niemand gestraft kan worden voor een feit dat niet wettelijk als misdrijf is omschreven, noch met een straf die niet bij wet is voorzien.
* **Opname in wetgeving:** Dit principe is verankerd in de Grondwet (art. 12 en 14) en internationaal recht (art. 7 EVRM, art. 15 IVBPR) vanwege het fundamentele belang voor rechtszekerheid.
* **Lex certa:** De wet moet duidelijk en precies zijn, zodat burgers weten welk gedrag strafbaar is. Vage wetgeving geeft de rechter te veel interpretatieruimte en kan tot willekeur leiden.
* **Voorbeelden:** Grafschennis (art. 370 N.Sw.) is een duidelijk omschreven misdrijf, terwijl de omschrijving van een terroristisch misdrijf (art. 371 N.Sw.) meer ruimte laat voor interpretatie.
* **Wet in materiële zin:** Omvat alle normen die strafbaarstellingen bevatten, ongeacht hun oorsprong (federaal, deelstatelijk, provinciaal, gemeentelijk). Ook genummerde Koninklijke Besluiten (in uitzonderlijke omstandigheden) en kaderwetten vallen hieronder.
#### 1.1 Uitzonderingen en Nuances
* **Algemene beginselen erkend door de volkerengemeenschap:** Artikel 1, lid 3 Nieuw Strafwetboek staat toe om personen te berechten voor handelingen die op het moment van het plegen nog niet expliciet strafbaar waren, maar wel een algemeen erkend volkenrechtelijk misdrijf vormen (bv. genocide). Deze grondslag, die voortkomt uit de berechting van oorlogsmisdadigers in Neurenberg, is thans overbodig geworden door expliciete wetgeving.
* **Verdragen en EU-recht:** Internationale verdragen (bv. EVRM) en EU-recht kunnen directe werking hebben, wat betekent dat ze voorrang krijgen op Belgisch recht. Echter, deze bepalingen mogen nooit nieuwe misdrijven of straffen invoeren; die bevoegdheid blijft exclusief bij de nationale wetgever. EVRM-bepalingen bevatten voornamelijk garanties die de wetgever verplichten bepaalde gedragingen strafbaar te stellen (positieve werking) en andere te vermijden (negatieve werking).
* **Prejudiciële vraag:** Rechterlijke instanties kunnen het Europees Hof van Justitie of het Hof van Cassatie vragen om de verenigbaarheid van een wetsbepaling met het EVRM of EU-recht te toetsen.
#### 1.2 Legaliteitscontrole en Scheiding der machten
De rechterlijke macht, via het Grondwettelijk Hof (vernietigingsberoep) en prejudiciële vragen aan hogere rechtscolleges, controleert of de wetgever het legaliteitsbeginsel en andere grondwettelijke beginselen respecteert. Dit waarborgt de scheiding der machten en beschermt tegen willekeur.
### 2. Toepassing van de Strafwet in de Tijd
#### 2.1 Tijdlijn van Wetgeving
* **Inwerkingtreding:** Wetten treden in werking 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad, tenzij anders bepaald.
* **Opheffing van wetten:** Kan expliciet (door een nieuwe wet) of impliciet (wanneer een nieuwe wet een oudere benadering vervangt). De opheffing van een wet heeft ook de opheffing van uitvoeringsbesluiten tot gevolg, tenzij de nieuwe wet deze expliciet behoudt.
* **Vernietiging door het Grondwettelijk Hof:** Een vernietigde wet kan leiden tot een beroep tot intrekking door reeds definitief veroordeelde personen.
* **Opheffing door onbruik:** Bestaat niet; een wet verdwijnt niet automatisch door niet-toepassing.
#### 2.2 Conflicten in de Tijd: Gunstiger of Strenger?
* **Artikel 2 Nieuw Strafwetboek (Lex mitior):**
* **Niet strafbaar:** Een handeling is niet strafbaar indien ze op het moment van het plegen niet bij wet strafbaar was.
* **Geen zwaardere straf:** Een zwaardere straf kan niet worden opgelegd indien deze pas na het plegen van het misdrijf is ingevoerd.
* **Gunstiger bepalingen:** Indien de strafwet na het plegen van het misdrijf wordt gewijzigd ten gunste van de dader, zijn de gunstigste bepalingen van toepassing (retroactiviteit in bonam partem).
* **Uitzonderingen:**
* **Tijdelijke wetgeving:** De gunstigere bepalingen zijn niet van toepassing op tijdelijke wetten (bv. coronamaatregelen).
* **Procedurewetten:** Krijgen onmiddellijke toepassing, ongeacht de datum van het misdrijf (bv. verjaring).
* **Specifieke wetten buiten art. 2:** Sommige wetten bepalen expliciet dat ze van toepassing zijn op feiten die aan hun inwerkingtreding voorafgaan.
* **Interpretatieve of preciserende wetten:** Deze verduidelijken bestaande wetten zonder de strafbaarheid te verzwaren en kunnen dus retroactief werken.
### 3. Toepassing van de Strafwet in de Ruimte
#### 3.1 Territorialiteitsbeginsel (Basisregel)
De Belgische strafwet is van toepassing op alle misdrijven die op Belgisch grondgebied worden gepleegd, ongeacht de nationaliteit van dader of slachtoffer. Dit grondgebied omvat land, water (Belgische territoriale zee) en luchtruim, met uitzondering van ambassades en buitenlandse oorlogsschepen (relatieve onschendbaarheid).
#### 3.2 Localisatietheorieën (Art. 3, lid 3 Nieuw Sw.)
Deze theorieën bepalen op welk grondgebied een misdrijf wordt geacht te zijn gepleegd:
* **Ubiquiteitleer:** Een misdrijf is gepleegd op het Belgische grondgebied wanneer een materieel of verzwarend bestanddeel zich daar heeft voorgedaan. Dit omvat ook daden van deelneming gesteld in het buitenland bij een in België gepleegd misdrijf, en voortdurende misdrijven.
#### 3.3 Extraterritorialiteit (Uitzondering)
België kan zijn strafrecht toepassen op misdrijven die buiten het Belgische grondgebied zijn gepleegd, op basis van:
* **Persoonlijke aanknopingspunten:**
* **Actief personaliteitsbeginsel:** Toepassing van Belgisch strafrecht op misdrijven buiten België gepleegd door Belgen.
* **Passief personaliteitsbeginsel:** Toepassing van Belgisch strafrecht op misdrijven buiten België gepleegd tegen Belgen.
* **Zakelijke aanknopingspunten:**
* **Beschermingsbeginsel:** Bescherming van essentiële staatsbelangen.
* **Universaliteitsbeginsel:** Toepassing op misdrijven die universeel als strafbaar worden beschouwd (bv. genocide, oorlogsmisdaden), zelfs zonder directe band met België.
* **Afgeleide rechtsmacht:** België oefent rechtsmacht uit in plaats van een andere staat (bv. bij uitlevering-of-berechten-principe).
* **Beperkingen op extraterritoriale toepassing:**
* **Dubbele incriminatie:** Het misdrijf moet ook strafbaar zijn in het land waar het gepleegd werd.
* **Ne bis in idem:** Geen dubbele bestraffing voor hetzelfde misdrijf.
* **Aanwezigheid van de verdachte in België:** Soms vereist voor extraterritoriale bevoegdheden.
* **Klacht of voorafgaand bericht:** Soms vereist om rechtsmacht uit te oefenen.
* **Vervolgingsfilter:** Beperking van vervolging voor ernstige internationale misdrijven door het federaal parket, om de goede rechtsbedeling te waarborgen (bv. zaken beter laten behandelen in het land waar het misdrijf plaatsvond).
* **Straftribunalen:** Internationale straftribunalen (bv. ISH) kunnen bevoegd zijn voor bepaalde misdrijven, waar België mee samenwerkt.
#### 3.4 Interpretatie van de Strafwet (Art. 4 Nieuw Sw.)
* **Strikte interpretatie:** De strafwet moet strikt en letterlijk worden geïnterpreteerd.
* **Analogie in malam partem verboden:** De strafwet kan niet naar analogie worden toegepast ten nadele van de vervolgde persoon.
* **Teleologische interpretatie (doel van de wetgever):** Toegestaan wanneer de wet onduidelijk is, om het doel van de wetgever te achterhalen en feiten die onder dit doel vallen, ook al zijn ze niet letterlijk in de wet opgenomen, strafbaar te stellen. Dit kan bv. door technologische ontwikkelingen.
* **Analogie in bonam partem:** Wel toegestaan indien dit in het voordeel van de vervolgde persoon is.
### Hoofdstuk 3. Het Misdrijf
#### 1. Bestanddelen van het Misdrijf (Art. 5 Nieuw Sw.)
Een misdrijf vereist de aanwezigheid van drie essentiële bestanddelen:
1. **Materieel bestanddeel (actus reus):** De concrete gedraging (handeling of nalaten) die de wet strafbaar stelt. Dit kan ook een gevolg zijn dat door de gedraging wordt veroorzaakt.
2. **Moreel bestanddeel (mens rea):** De verwijtbaarheid of schuld van de dader, wat inhoudt dat hij bewust en uit vrije wil moest kunnen handelen. Dit wordt vermoed, tenzij er sprake is van schuldontheffingsgronden (bv. dwang, dwaling). Naast dit basisvereiste kan de wet opzet (algemeen of bijzonder) of zware fout vereisen.
3. **Wederrechtelijkheid:** De gedraging moet wederrechtelijk zijn, d.w.z. niet wettelijk gerechtvaardigd. Wederrechtelijkheid wordt vermoed indien het materieel en moreel bestanddeel vervuld zijn.
* **Vierde bestanddeel (discussiepunt):** Sommige visies houden rekening met 'strafwaardigheid' als vierde bestanddeel. Als de wet expliciet bepaalt dat een gedraging, hoewel materieel, moreel en wederrechtelijk, niet strafwaardig is (bv. diefstal binnen een huwelijk), dan is er geen misdrijf. Dit verschilt van strafverminderende of strafuitsluitende verschoningsgronden.
#### 2. Materieel Bestanddeel (Art. 6 Nieuw Sw.)
Het materiële bestanddeel is de gedraging (handeling of nalaten) die strafbaar is. Het correct koppelen van een feitelijke gedraging aan een misdrijfomschrijving (kwalificeren) is cruciaal.
* **Handeling:** Actieve gedraging.
* **Nalaten (verzuim):** Het niet verrichten van een geboden gedraging (bv. schuldig verzuim art. 299 Nieuw Sw.).
* **Oneigenlijke verzuimmisdrijven:** Een nalaten dat leidt tot een strafbaarstelling die normaal door een handeling zou worden veroorzaakt (bv. door niet te handelen, een dodelijk gevolg veroorzaken).
* **Gevolg:** Soms is het gevolg van de gedraging het materiële bestanddeel (bv. letsel veroorzaken, dood tot gevolg hebben). Hierbij spelen causaliteitsvragen een rol.
* **Equivalentieleer:** Elke handeling die een noodzakelijke voorwaarde was voor het gevolg, wordt als evenwaardig beschouwd (streng).
* **Adequatieleer:** Vereist niet alleen noodzakelijkheid, maar ook dat het gevolg normaal te verwachten was van de handeling (dader-vriendelijker). België volgt de equivalentieleer.
#### 3. Moreel Bestanddeel (Art. 7 Nieuw Sw.)
* **Basisvereiste:** Bewust en uit vrije wil handelen, wat wordt vermoed. Dit kan worden tegengesproken door schuldontheffingsgronden (dwang, dwaling).
* **Bijkomende vereisten:** De wet kan **opzet** (voor opzettelijke misdrijven) of **zware fout** (voor onopzettelijke misdrijven) eisen.
* **Algemeen opzet:** Voornemen om met kennis van zaken strafbaar gedrag aan te nemen. Kennis van zaken wordt vermoed en kan worden weerlegd door tegenbewijs (bv. m.b.t. leeftijd, hoedanigheid, gevolg).
* **Bijzonder opzet:** Naast algemeen opzet, vereist de wet een specifiek resultaat (bv. intentie om te doden) of een bijzondere geestesgesteldheid (bv. bedrieglijk wegnemen bij diefstal). Dit moet altijd expliciet in de wet staan.
* **Zware fout:** Ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.
#### 4. Verzwarende Bestanddelen (Art. 8 Nieuw Sw.)
Omstandigheden die een basismisdrijf zwaarder maken en leiden tot een hoger strafniveau. Dit zijn geen bestanddelen van het misdrijf zelf, maar factoren die de strafmaat beïnvloeden.
#### 5. Strafbare Poging (Art. 9 Nieuw Sw.)
* **Voorwaarden:** Crimineel voornemen + begin van uitvoering. Poging is enkel mogelijk bij opzettelijke misdrijven.
* **Voorbereidingshandelingen:** In principe niet strafbaar, behalve voor specifieke misdrijven zoals terrorisme.
* **Begin van uitvoering:** Gedraging die normaal tot voltooiing leidt; het moment waarop het strafrecht kan ingrijpen. De interpretatie hiervan kan ruim zijn.
* **Objectivisme vs. Subjectivisme:** België volgt objectivisme (nadruk op gedraging), maar met invloed van subjectivisme (ruimere interpretatie begin van uitvoering bij duidelijk crimineel voornemen).
* **Strafmaat:** Poging wordt met een lager strafniveau bestraft dan het voltooide misdrijf.
* **Crimineel aanbod:** Strafbaarheid ontstaat door het doen of aanvaarden van een aanbod voor een ernstig misdrijf, zelfs zonder begin van uitvoering. Zowel aanbieder als aanvaarder zijn strafbaar.
* **Vrijwillige terugtreding:** Een strafuitsluitende grond indien de dader, vóór voltooiing en uit eigen wil, besluit te stoppen. Werkt niet indien de terugtrekking gedwongen was door externe factoren (bv. betrapping).
#### 6. Rechtvaardigingsgronden (Art. 10 Nieuw Sw.)
Omstandigheden die de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen, waardoor deze geoorloofd wordt. Ze werken door naar deelnemers.
1. **Gebod of toelating bij de wet:** Wettelijke toestemming (expliciet of impliciet).
2. **Bevel van de overheid:** Rechtmatig bevel van een wettige overheid.
3. **Noodtoestand:** Beschermen van een hoger belang tegen een ernstig en onmiddellijk gevaar, mits subsidiariteit en proportionaliteit.
4. **Wettige verdediging (noodweer):** Proportionele verdediging tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval.
5. **Wettig verzet tegen de overheid:** Verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid indien onverwijld en proportioneel ingegrepen moet worden om onherstelbare schade te voorkomen.
* **Toestemming:** Is in principe geen rechtvaardigingsgrond, behalve in specifieke gevallen zoals seksueel strafrecht, euthanasie, of handelingen binnen bepaalde internationale verdragen (bv. SM-praktijken indien niet-ernstig en met toestemming).
### Hoofdstuk 4. De Straf
#### 1. Begripsbepaling
Een straf is een wettelijk bepaalde vorm van leed die door de rechterlijke macht wordt opgelegd als sanctie voor een misdrijf. Ze heeft vier kenmerken: wettelijk, rechterlijk, persoonlijk en individueel. Strafdoelen zijn maatschappelijke afkeuring, herstel, rehabilitatie en maatschappijbescherming.
#### 2. Strafen Toepasselijk op Natuurlijke Personen
* **Hoofdstraffen:** Zelfstandig door de rechter op te leggen straffen, onderverdeeld in:
* **Vrijheidsbenemende straffen:** Gevangenisstraf, behandeling onder vrijheidsberoving (nieuwe straf, 2035, voor personen met psychiatrische stoornis en gevaar, zonder volledig ontoerekeningsvatbaar te zijn). Deze zijn 'ultimum remedium'.
* **Vrijheidsbeperkende straffen:** Elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf, verlengde opvolging, ontzetting uit rechten, beroepsverbod, verval van het recht tot sturen, verblijfs-/plaats-/contactverbod.
* **Vermogensstraffen:** Geldboete, verbeurdverklaring, verruimde verbeurdverklaring, geldstraf gebaseerd op voordeel.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Lichtste hoofdstraf, vaak bij geringe ernst of lange procedure.
* **Bijkomende straffen:** Worden toegevoegd aan een hoofdstraf (bv. geldboete, verbeurdverklaring, beroepsverbod).
#### 3. Strafen Toepasselijk op Rechtspersonen
* **Eigen strafarsenaal:** In het Nieuw Strafwetboek zijn specifieke straffen voor rechtspersonen voorzien, waaronder geldboetes, dienstverlening ten gunste van de gemeenschap en verbod op uitoefening van bepaalde activiteiten.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Ook van toepassing op publiekrechtelijke rechtspersonen.
#### 4. Uitvoering van Straffen en Maatregelen
* **Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB):** Spelen een centrale rol in de uitvoering van straffen, met een multidisciplinaire samenstelling.
* **Strafuitvoeringsmodaliteiten:** Mogelijkheden zoals beperkte detentie, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidstelling, om de strafuitvoering te individualiseren en re-integratie te bevorderen.
* **Interne rechtspositie:** Regels die de rechten van gedetineerden in de gevangenis regelen (bv. legaliteitsbeginsel, normaliseringsbeginsel).
* **Externe rechtspositie:** Mogelijkheden om de gevangenis te verlaten (bv. uitgaansvergunning, penitentiair verlof, voorwaardelijke invrijheidstelling).
* **Internering en Beveiligingsmaatregelen:** Maatregelen gericht op bescherming van de maatschappij en behandeling van personen met geestesstoornissen, die geen straffen zijn maar wel vrijheidsberoving kunnen inhouden. De uitvoering hiervan kent echter structurele problemen wat betreft capaciteit en menswaardigheid.
#### 5. Straftoemeting
* **Discretionaire ruimte rechter:** De rechter heeft een zekere vrijheid bij het bepalen van de straf, rekening houdend met de doelstellingen van de straf, de strafniveaus, verzachtende en verzwarende omstandigheden, en de sociale toestand van de beklaagde.
* **Voorlichtingsrapporten en adviezen:** De rechter kan informatie inwinnen bij bevoegde diensten of deskundigen ter ondersteuning van zijn beslissing.
* **Motivering:** De rechter moet zijn straftoemeting motiveren, met name bij facultatieve straffen of afwijkingen van de vordering van het Openbaar Ministerie.
* **Samenloop:** Regels voor de situatie waarbij één dader meerdere misdrijven heeft gepleegd, met het oog op het vermijden van onredelijk zware bestraffing.
* **Gunstiger bepalingen:** Bij wetswijzigingen na het misdrijf, zijn de gunstigste bepalingen voor de dader van toepassing.
## Deel III: Misdrijf en Strafbare Poging
### Hoofdstuk 1. Bestanddelen van het Misdrijf
Een misdrijf bestaat uit een materieel bestanddeel (gedraging), een moreel bestanddeel (schuld, opzet of zware fout) en wederrechtelijkheid. Deze zijn essentieel en worden vermoed wanneer de eerste twee vervuld zijn. Verzwarende bestanddelen verhogen de strafmaat.
#### 1. Materieel Bestanddeel
Dit is de concrete gedraging (handeling of nalaten) die strafbaar is gesteld. Het kan ook een gevolg zijn dat door de gedraging is veroorzaakt (bv. letsel, dood). De causaliteit tussen gedraging en gevolg wordt beoordeeld aan de hand van de equivalentieleer.
#### 2. Moreel Bestanddeel
Dit omvat de schuld van de dader: het bewust en uit vrije wil handelen, wat wordt vermoed. De wet kan specifieke vereisten stellen zoals opzet (algemeen of bijzonder) of zware fout.
#### 3. Strafbare Poging
Strafbaar vanaf een begin van uitvoering, met een crimineel voornemen. Poging geldt enkel voor opzettelijke misdrijven en wordt lager bestraft dan het voltooide misdrijf. Een crimineel aanbod, waarbij een misdrijf wordt voorgesteld en aanvaard, is ook strafbaar zonder begin van uitvoering. Vrijwillige terugtreding kan de strafbaarheid van de poging opheffen.
## Deel IV: Rechtvaardigingsgronden
Rechtvaardigingsgronden heffen de wederrechtelijkheid van een gedraging op, waardoor deze geoorloofd wordt en het misdrijf vervalt. Ze werken door naar alle deelnemers aan het misdrijf. De belangrijkste zijn:
* **Gebod of toelating bij de wet:** Gedragingen die wettelijk zijn toegestaan of verplicht.
* **Bevel van de overheid:** Het volgen van een rechtmatig bevel van een wettige overheid.
* **Noodtoestand:** Een gedraging om een hoger belang tegen een onmiddellijk gevaar te beschermen, mits subsidiariteit en proportionaliteit.
* **Wettige verdediging (noodweer):** Proportionele verdediging tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval.
* **Wettig verzet tegen de overheid:** Verzet tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid om onherstelbare schade te voorkomen.
## Deel V: Strafen
Het strafrecht kent een breed arsenaal aan straffen, zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen. Deze kunnen worden ingedeeld in hoofdstraffen en bijkomende straffen, en variëren in ernst, vastgelegd in strafniveaus.
### 1. Hoofdstraffen
* **Vrijheidsbenemende straffen:** Gevangenisstraf en behandeling onder vrijheidsberoving (voor personen met psychiatrische stoornis die een gevaar vormen maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar zijn).
* **Vrijheidsbeperkende straffen:** Elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf, verlengde opvolging, ontzetting uit rechten, beroepsverbod, verval van recht tot sturen, verblijfs-/plaats-/contactverbod.
* **Vermogensstraffen:** Geldboete, verbeurdverklaring (van goederen die het voorwerp of instrument van het misdrijf uitmaken, of die eruit voortkomen), verruimde verbeurdverklaring (voordelen uit diverse criminele activiteiten) en geldstraf gebaseerd op voordeel.
* **Veroordeling bij schuldigverklaring:** Een lichte straf die enkel de schuld vaststelt.
### 2. Bijkomende Straffen
Deze straffen worden naast een hoofdstraf opgelegd, zoals de reeds genoemde vermogensstraffen, de bekendmaking van de veroordeling, sluiting van de inrichting, en diverse verboden (beroepsverbod, rijverbod, verblijfsverbod).
### 3. Uitvoering van Straffen
De uitvoering van straffen wordt geregeld door de strafuitvoeringsrechtbanken (SURB) en chambres van de strafuitvoeringsrechtbank (KBM), die bevoegd zijn voor modaliteiten zoals beperkte detentie, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidstelling en de aanpassing van probatie- en werkstraffen. De regels voor de uitvoering zijn in volle evolutie, met het oog op een meer dadergerichte aanpak en een betere bescherming van de rechten van gedetineerden.
### 4. Beveiligingsmaatregelen
Deze zijn geen straffen, maar hebben tot doel de maatschappij te beschermen door het gevaar van bepaalde personen of goederen weg te nemen. Voorbeelden zijn vernietiging of verbeurdverklaring van gevaarlijke zaken, ontbinding van rechtspersonen, en de interneringsmaatregel. De 'beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij' is een nieuwe maatregel die kan worden opgelegd aan personen met een ernstige psychiatrische aandoening die een gevaar vormen, vaak naast een gevangenisstraf en TBS.
### 5. Straffen in het Nieuwe Strafwetboek
Het Nieuw Strafwetboek, dat geleidelijk in werking treedt, hervormt de straffen met o.a. de invoering van acht strafniveaus, nieuwe strafvormen (bv. behandeling onder vrijheidsberoving, verlengde opvolging) en een aanpassing van de bestaande straffen. De nadruk ligt op proportionaliteit, individualisering en rechtszekerheid.
## Deel VI: Burgerrechtelijke Bepalingen en Beveiligingsmaatregelen
### Hoofdstuk 1. Burgerrechtelijke Bepalingen
Naast straffen kunnen ook burgerrechtelijke bepalingen worden opgelegd, zoals teruggave van goederen, schadevergoeding aan slachtoffers (burgerlijke partijstelling), onwaardigheid om te erven, en de hoofdelijkheid voor gerechtskosten. Er bestaat een voorrangsregeling voor de kwijting van schulden.
### Hoofdstuk 2. Beveiligingsmaatregelen
Deze maatregelen, zoals vernietiging/verbeurdverklaring van gevaarlijke zaken, ontbinding van rechtspersonen, internering en de beveiligingsmaatregel ter bescherming van de maatschappij, zijn dadergericht en beogen bescherming van de maatschappij en zorg voor de dader, zonder leedtoevoeging.
---
**Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden:**
* **Verwarring tussen materieel en formeel strafrecht:** Begrijp het onderscheid tussen de inhoud van de wet en de procedurele toepassing ervan.
* **Onjuiste interpretatie van het legaliteitsbeginsel:** Vergeet niet dat vage wetgeving kan leiden tot willekeur en ontoelaatbare interpretatie door de rechter.
* **Miskenning van de bestanddelen van een misdrijf:** Zorg dat u de drie essentiële bestanddelen (materieel, moreel, wederrechtelijkheid) correct kunt identificeren en toepassen.
* **Verwarring tussen straffen en beveiligingsmaatregelen:** Begrijp dat beveiligingsmaatregelen geen straffende bedoeling hebben, maar gericht zijn op bescherming.
* **Onderscheid tussen algemeen en bijzonder strafrecht:** Weet welke regels van algemene aard zijn en welke specifiek voor bepaalde misdrijven gelden.
* **Onjuiste toepassing van de temporele en ruimtelijke toepassing van de strafwet:** Let op de geldigheid van wetten in de tijd (lex mitior) en de toepasselijkheid van de wet op verschillende territoria.
* **Verwarring tussen verschillende soorten opzet en fout:** Begrijp de nuance tussen algemeen opzet, bijzonder opzet en zware fout.
* **Incorrecte toepassing van rechtvaardigingsgronden:** Weet dat deze grondig moeten worden bewezen en aan strikte voorwaarden moeten voldoen.
* **Verwarring tussen de verschillende straffen en hun toepassingsvoorwaarden:** Let goed op de strafniveaus en de specifieke criteria voor elke straf.
* **Onderschatten van de rol van de strafuitvoeringsrechtbanken:** Begrijp hun bevoegdheden bij de uitvoering en aanpassing van straffen.
* **Verwarring tussen de verschillende interpretatiemethoden:** Weet wanneer strikte, teleologische of analogische interpretatie mag worden toegepast.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :-------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Actus reus** | Het materieel bestanddeel van een misdrijf, verwijzend naar de concrete gedraging (een handeling of een nalaten) die strafbaar gesteld is door de wet. |
| **Analogie (in malam partem)** | De toepassing van een wetsbepaling op een geval dat hier strikt genomen niet onder valt, met als gevolg dat de persoon die de gedraging verricht, zwaarder bestraft wordt. Dit is in het strafrecht verboden. |
| **Begin van uitvoering** | Het moment waarop een strafbare gedraging aanvangt die, indien ononderbroken, zou leiden tot de voltooiing van het misdrijf; het is het kritieke punt vanaf waar een poging strafbaar wordt gesteld. |
| **Bijzonder strafrecht** | Omvat het geheel aan regels waarin specifieke gedragingen strafbaar gesteld worden en welke straffen daarop van toepassing zijn, zoals opgenomen in Boek II van het Strafwetboek en in bijzondere strafwetten. |
| **Crimineel aanbod** | Een specifieke vorm van strafbare poging waarbij iemand strafbaar wordt geacht voor het doen of aanvaarden van een aanbod om een misdrijf te plegen, zelfs zonder begin van uitvoering, mits dit aanbod vasthoudend en zeker is en betrekking heeft op zwaardere misdrijven. |
| **Daderstrafrecht** | Een visie op strafrecht waarbij de nadruk ligt op de persoon van de dader en diens omstandigheden, met als doel bescherming van de maatschappij en resocialisatie, in tegenstelling tot het klassieke daadstrafrecht. |
| **Eendaadse samenloop** | Situaties waarbij door één enkele gedraging meerdere misdrijven worden gepleegd, waarbij één hoofdstraf wordt opgelegd die het zwaarste strafniveau volgt. |
| **Equivalentieleer** | Een leer bij de beoordeling van causaliteit waarbij elke oorzaak die noodzakelijk was voor het intreden van het gevolg als evenwaardig wordt beschouwd, wat resulteert in een strenge toerekening van gevolgen aan de dader. |
| **Formeel strafrecht** | Gaat over de wijze waarop het materieel strafrecht wordt toegepast en afgedwongen, ook wel strafprocesrecht of strafvordering genoemd, en omvat de procedurele regels voor opsporing, vervolging, berechting en uitvoering van straffen. |
| **Gerechtvaardigde proportionaliteit** | Een beginsel dat stelt dat de straf in verhouding moet staan tot de ernst van het misdrijf en de schuld van de dader, en dat ongewenste neveneffecten voor de samenleving en de betrokkene zoveel mogelijk vermeden moeten worden. |
| **Gevangenisstraf** | Een vrijheidsbenemende straf waarbij de veroordeelde gedurende een wettelijk bepaalde termijn in een strafinrichting wordt opgesloten, als hoofdstraf voor feiten die binnen bepaalde strafniveaus vallen. |
| **Internering** | Een beveiligingsmaatregel voor personen met een geestesstoornis die een misdrijf hebben gepleegd, waarbij de nadruk ligt op behandeling en bescherming van de maatschappij, zonder dat de persoon als moreel verantwoordelijk wordt beschouwd. |
| **Klassieke leer** | Een strafrechtelijke visie die uitgaat van de vrije en rationele mens, waarbij de nadruk ligt op de daad en de schuld, en de straf proportioneel moet zijn aan het begane misdrijf, zonder rekening te houden met de persoonlijke achtergrond van de dader. |
| **Legaliteitsbeginsel** | Het principe dat er geen misdrijf of straf kan zijn zonder een wettelijke basis; 'nulla poena sine lege', wat impliceert dat strafwetten duidelijk en precies moeten zijn omschreven. |
| **Materieel bestanddeel** | Het concrete gedrag (handeling of nalaten) dat strafbaar gesteld is in de wet en dat het materieel element van een misdrijf vormt. |
| **Materieel strafrecht** | Omvat de inhoudelijke regels van het strafrecht, die bepalen welke gedragingen strafbaar zijn, wie als dader kan worden aangemerkt, welke straffen er bestaan en onder welke voorwaarden deze opgelegd en uitgevoerd kunnen worden. |
| **Moreel bestanddeel** | Het element van verwijtbaarheid of schuld bij de dader, dat aangeeft of de gedraging verwijtbaar is en waarbij het opzet of de zware fout een rol speelt. |
| **Noodtoestand** | Een rechtvaardigingsgrond waarbij een misdrijf wordt gepleegd om een hoger en onmiddellijk dreigend belang te vrijwaren, mits aan strikte voorwaarden zoals subsidiariteit en proportionaliteit wordt voldaan. |
| **Noodweerexces** | Een strafverminderende verschoningsgrond die van toepassing is wanneer een verdedigingshandeling onevenredig of niet-noodzakelijk was als reactie op een aanval, maar wel voortvloeide uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door die aanval. |
| **Nieuw sociaal verweer** | Een strafrechtelijke benadering die na de Tweede Wereldoorlog opkwam, met nadruk op rechtsbescherming, resocialisatie en de individuele kenmerken van de dader, als reactie op de excessen van het oud sociaal verweer. |
| **Objectivisme** | Een visie binnen het strafrecht waarbij de gedraging centraal staat bij de beoordeling van een poging, en de strafbaarheid ervan wordt bepaald door het begin van uitvoering, met een lagere strafmaat dan bij een voltooid misdrijf. |
| **Oud sociaal verweer** | Een strafrechtelijke doctrine uit de 19e en vroege 20e eeuw, voortkomend uit het positivisme, die de nadruk legde op de dader en diens (onvrije, gedetermineerde) aard, met als doel maatschappelijke bescherming tegen gevaarlijke personen. |
| **Poging tot misdrijf** | De strafbaarheid van een misdrijf dat nog niet voltooid is, maar waarvoor een crimineel voornemen zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering. |
| **Positivisme** | Een wetenschappelijke stroming uit de 19e eeuw die de nadruk legde op empirische observatie en de ontwikkeling van disciplines als sociologie en psychologie, wat leidde tot een deterministische kijk op menselijk gedrag en een dadergericht strafrecht. |
| **Publiekrecht** | Een rechtsgebied dat de verhouding tussen burgers en de staat regelt, waarbij het strafrecht als publiekrecht wordt beschouwd vanwege de onlosmakelijke tussenkomst van de overheid in de handhaving van de rechtsorde. |
| **Recidive** | Het opnieuw plegen van een misdrijf na een eerdere veroordeling, wat kan leiden tot strafverzwaring op grond van herhaling. |
| **Rechtvaardigingsgrond** | Wettelijk bepaalde omstandigheden die de wederrechtelijkheid van een gedraging opheffen, waardoor deze geoorloofd of gerechtvaardigd wordt en het misdrijf komt te vervallen. |
| **Rechtsmachtrecht** | Bepaalt de bevoegdheid van een staat om haar strafwetgeving toe te passen, zowel op het eigen grondgebied (territorialiteit) als daarbuiten (extraterritorialiteit), op basis van verschillende aanknopingspunten. |
| **Rechtszekerheid** | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat zorgt voor voorspelbaarheid en duidelijkheid in de toepassing van de wet, mede gewaarborgd door het legaliteitsbeginsel dat vereist dat strafbaarstellingen en straffen helder in de wet zijn omschreven. |
| **Resocialisatie** | Het proces waarbij veroordeelden worden begeleid en gestimuleerd om zich opnieuw te integreren in de maatschappij en hun leven weer op te bouwen, met als doel recidive te voorkomen. |
| **Retributivisme** | Een straftheorie die stelt dat straf een vergelding is voor het begane misdrijf, gericht op het herstellen van de door het misdrijf verstoorde rechtsorde en het uitdrukken van maatschappelijke afkeuring. |
| **Samenloop** | Situaties waarbij één dader meerdere misdrijven heeft gepleegd die gelijktijdig voor de rechter komen, wat kan leiden tot de toepassing van specifieke regels voor de strafoplegging en -uitvoering. |
| **Schuld** | Het morele verwijt dat aan de dader kan worden gemaakt voor het plegen van een misdrijf, voortvloeiend uit opzet, zware fout of het bewust en uit vrije wil handelen. |
| **Schuldontheffingsgrond** | Wettelijk erkende omstandigheden (zoals dwang of dwaling) die de verwijtbaarheid van de dader wegnemen, waardoor het moreel bestanddeel van het misdrijf ontbreekt en er geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid is. |
| **Schuldverklaring** | Een vorm van veroordeling waarbij de rechter de feiten bewezen verklaart en de beklaagde schuldig acht, maar geen straf oplegt, wat kan gebeuren bij feiten van geringe ernst, bij overschrijding van de redelijke termijn, of als autonome hoofdstraf voor lichtere misdrijven. |
| **Straf** | Een wettelijk bepaalde vorm van leed die door de rechterlijke macht wordt opgelegd als sanctie voor een misdrijf, met als doel maatschappelijke afkeuring te uiten, herstel te bevorderen, de dader te rehabiliteren en de maatschappij te beschermen. |
| **Strafbaarstelling** | Het proces waarbij een bepaalde gedraging door de wet als misdrijf wordt aangemerkt, met de bijbehorende wettelijke consequenties in termen van straffen en andere sancties. |
| **Strafdoelen** | De nagestreefde doelen van de straf, zoals maatschappelijke afkeuring uiten, herstel bevorderen, maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader, en bescherming van de maatschappij, die de rechter leidraad bieden bij straftoemeting. |
| **Strafuitvoeringsrecht** | Het geheel aan rechtsregels dat betrekking heeft op de voorwaarden, modaliteiten en procedures met betrekking tot de uitvoering van de opgelegde straf, zoals gevangenisstraffen, probatiestraffen en elektronisch toezicht. |
| **Strafmaat** | De door de rechter bepaalde omvang of intensiteit van de straf, rekening houdend met het strafniveau, verzachtende en verzwarende omstandigheden, en de doelstellingen van de straf. |
| **Strafniveau** | Een door het Nieuw Strafwetboek ingesteld systeem van acht niveaus dat de ernst van misdrijven classificeert, waarbij aan elk niveau een corresponderende strafmaat is gekoppeld, wat de straftoemeting uniformiseert en verduidelijkt. |
| **Subjectivisme** | Een visie binnen het strafrecht die de intentie van de dader centraal stelt bij de beoordeling van een poging, wat kan leiden tot een ruimere interpretatie van het begin van uitvoering. |
| **Subsidiariteit** | Een beginsel dat inhoudt dat strafrechtelijke middelen enkel mogen worden ingezet als laatste redmiddel wanneer andere, minder ingrijpende maatregelen ontoereikend zijn om het beoogde doel te bereiken. |
| **Teleologische interpretatie** | Een interpretatiemethode waarbij de rechter de betekenis van een wetsbepaling vaststelt door het doel van de wetgever en de ontstaansgeschiedenis ervan te onderzoeken, vooral bij onduidelijke wetsteksten of bij technologische ontwikkelingen. |
| **Territorialiteit** | Het principe dat de strafwet van een staat van toepassing is op alle misdrijven die op het eigen grondgebied worden gepleegd, ongeacht de nationaliteit van de dader of het slachtoffer. |
| **Toestemming** | Een element dat in specifieke rechtsdomeinen, zoals het seksueel strafrecht, de strafbaarheid van gedragingen kan beïnvloeden, maar in het algemeen geen rechtvaardigingsgrond vormt voor het plegen van misdrijven. |
| **Ubiquiteitleer** | Een theorie die stelt dat een misdrijf wordt geacht te zijn gepleegd op een grondgebied wanneer een materieel of verzwarend bestanddeel zich daar heeft voorgedaan, waardoor de territoriale rechtsmacht wordt gevestigd. |
| **Vrijheidsbenemende straffen** | Strafrechtelijke sancties die de persoonlijke vrijheid van een persoon beperken, zoals gevangenisstraf en behandeling onder vrijheidsberoving, met als doel maatschappijbescherming en resocialisatie. |
| **Vrijheidsbeperkende straffen** | Strafrechtelijke sancties die de bewegingsvrijheid van een veroordeelde beperken zonder hem volledig op te sluiten, zoals straf onder elektronisch toezicht, probatiestraf, werkstraf en verlengde opvolging. |
| **Vrijwillige terugtreding** | Een strafuitsluitende grond bij strafbare pogingen, waarbij de dader, vóór de voltooiing van het misdrijf en uit eigen wil, besluit het misdrijf niet te voltooien, waardoor hij niet langer strafbaar is voor de poging. |
| **Wederrechtelijkheid** | Het aspect van een misdrijf dat aangeeft dat de gedraging niet wettelijk is toegelaten en waarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat; het ontbreken hiervan leidt tot vrijspraak. |
| **Wettige verdediging (noodweer)** | Een rechtvaardigingsgrond die toelaat zich proportioneel te verdedigen tegen een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval, waardoor de begane gedraging gerechtvaardigd wordt en er geen sprake is van een misdrijf. |
| **Wettig verzet tegen de overheid** | Een rechtvaardigingsgrond die toelaat om zich, onder strikte voorwaarden, actief of passief te verzetten tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid om onherstelbare schade te voorkomen, zonder zelf strafbaar te zijn. |
| **Zware fout** | Een moreel bestanddeel vereist bij onopzettelijke misdrijven, dat een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid inhoudt, resulterend in strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het veroorzaakte gevolg. |
Cover
Stuvia-6861860-samenvatting-strafrecht-en-strafprocesrecht-20242025-prof.-panzavolta-c07i8a-geslaagd goed.docx
Summary
## Deel 1. Algemene oriëntatie
Strafrecht en strafprocesrecht zijn rechtsgebieden die vaak in de media aandacht krijgen en maatschappelijk breed gedragen worden. Het strafrecht kan worden gezien als een werktuig om buitensporige wraakprocessen te onderbrengen en normconform gedrag af te dwingen. Het bestaat uit een instrumentele dimensie (maatschappelijke ordening en sociale controle) en een rechtsbeschermingsdimensie (waarborgen tegen ongerechtvaardigd overheidsingrijpen).
### Het strafrecht in brede en enge zin
* **Strafrecht in ruime zin:** Het geheel van rechtsregels dat bepaalt onder welke voorwaarden de overheid sancties kan opleggen voor specifieke gedragingen (misdrijven), waaruit deze gedragingen en sancties bestaan, en hoe de overheid deze bevoegdheid moet uitoefenen. Omvat zowel materieel als formeel strafrecht.
* **Materieel strafrecht:** Bepaalt wat strafbaar is, wie strafbaar is en welke sancties opgelegd kunnen worden; het gaat over de 'bad boys' en hun straffen, en omvat de beperking van vrijheid door strafwetten. De belangrijkste bron is het Strafwetboek.
* **Formeel strafrecht (Strafprocesrecht):** Regels over het verloop van het strafproces, inclusief opsporing, vervolging, berechting, tenuitvoerlegging en rechtshulp; het gaat over de 'good boys' (politie, procureurs, rechters, advocaten) die justitie uitoefenen. De belangrijkste bron is het Wetboek van Strafvordering.
Materieel en formeel strafrecht zijn nauw verbonden en hebben beide een beschermende functie (ongerechtvaardigd overheidsingrijpen vermijden) en een legitiemende functie (overheidsoptreden tegen criminaliteit).
### Waarom strafrecht? Strafdoelen
De doelstellingen van strafrecht zijn divers en niet eenduidig:
* **Vergelding:** Reactie tegen en vergelding voor laakbare gedragingen (bv. 'oog om oog, tand om tand').
* **Preventie:** Voorkomen van laakbare gedragingen, zowel bij daders (positief) als bij de algemene bevolking (negatief).
* **Resocialisatie:** Bijsturen en herintegreren van misdadigers in de maatschappij.
* **Andere doelen:** Maatschappij reguleren, moraliteit beschermen.
De Belgische wet (Art. 27 NSw.) bepaalt expliciet de strafdoelen: maatschappelijke afkeuring uiten, herstel van maatschappelijk evenwicht en schade bevorderen, maatschappelijke rehabilitatie en re-integratie van de dader bevorderen, en de maatschappij beschermen.
### Evolutie van het strafrecht: Verlichting en de Klassieke School
Denkers als Montesquieu, Voltaire, Bentham, Feuerbach en Beccaria rationaliseerden en humaniseerden het strafrecht, en vermeden willekeur. De klassieke school van strafrechtsdenken ging uit van de 'homo economicus' met vrije wil, die rationele keuzes maakt. Strafrecht werd gezien als *ultima ratio* (laatste middel) en utilitaristisch. Het legaliteitsbeginsel, voorzienbaarheid van straffen en proportionele straffen (lex certa, lex stricta) waren hierbij cruciaal.
Belangrijke beginselen uit deze periode (die terugkomen in de Franse codes en het Belgische strafwetboek) zijn:
* **Artikel 5 NSw. (oud Strafwetboek):** De wet mag enkel handelingen verbieden die schadelijk zijn voor de maatschappij.
* **Artikel 7 NSw. (oud Strafwetboek):** Niemand kan worden beschuldigd, aangehouden of gevangen worden dan volgens de wet en in de voorgeschreven vormen (legaliteitsbeginsel, verbod op willekeur).
* **Artikel 8 NSw. (oud Strafwetboek):** Strafen moeten strikt en noodzakelijk zijn, opgelegd door een voorafgaande en wettige wet (legaliteit en proportionaliteit).
* **Artikel 9 NSw. (oud Strafwetboek):** Vermoeden van onschuld.
### Structuur van het Strafwetboek (Nieuw Strafwetboek - NSw.)
Het Nieuw Strafwetboek is opgedeeld in twee boeken:
* **Boek I: Algemeen gedeelte:** Bevat fundamentele regels die van toepassing zijn op alle misdrijven (legaliteit, straffen, straftoemeting, poging, deelneming, herhaling, samenloop). Dit deel wordt aangevuld door complementaire wetten buiten het Strafwetboek die logisch en integraal deel uitmaken van het materieel strafrecht.
* **Boek II: Bijzonder gedeelte:** Bevat specifieke misdrijven (bv. tegen personen, eigendommen, openbare orde), die onderverdeeld zijn volgens rechtsgoederen. Dit deel wordt aangevuld door bijzondere strafwetten.
**Artikel 100 NSw.** fungeert als scharnier tussen het algemene en bijzondere strafrecht, waarbij de regels van Boek I van toepassing zijn op de misdrijven in Boek II en bijzondere strafwetten, behoudens afwijkingen (lex specialis). Artikel 11 van de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen (BWHI) breidt dit toepassingsgebied uit naar communautair en regionaal strafrecht.
### Relatie met andere rechtsdomeinen
Het strafrecht beschermt rechtsgoederen en rechtswaarden die ook door andere rechtsdomeinen worden geregeld (integratiefunctie). Het heeft echter een relatieve autonomie op functioneel en conceptueel vlak, met eigen interpretatieregels en een eigen logica, waardoor begrippen uit andere rechtstakken een andere inhoud kunnen krijgen in het strafrecht, ter bescherming van fundamentele maatschappelijke waarden.
### Internationaal en Europees strafrecht
Internationaal strafrecht regelt strafrechtelijke problemen op internationaal vlak, zowel materieel (internationale misdrijven) als procedureel. Het Internationaal Strafhof (ISH/ICC) en de invloed van de Raad van Europa en de Europese Unie (via EVRM, EU-verdragen, richtlijnen) vergroten de Europese en internationale dimensie van het strafrecht.
## Deel 2. De Strafwet
Dit deel focust op wat strafbaar is, wie strafbaar is en welke straffen er bestaan.
### Definitie van een misdrijf
Een misdrijf is een gedraging die door de wet wordt bestraft met een strafrechtelijke sanctie. Het formeel criterium is dat een gedraging strafbaar is omdat de wet dit bepaalt. Het materieel strafrecht, met het legaliteitsbeginsel als kern, vereist dat strafbepalingen duidelijk en nauwkeurig zijn (lex certa) en vooraf bekend zijn (lex praevia).
### Materieel strafrecht
De belangrijkste beginselen van materieel strafrecht zijn:
* **Legaliteitsbeginsel (Nullum crimen, nulla poena sine lege):** Geen misdrijf, geen straf zonder wet. Dit beginsel garandeert voorzienbaarheid, vermijdt willekeur, en vereist duidelijke strafwetten (lex certa). Het is verankerd in nationale en internationale bronnen (Grondwet, EVRM, IVBPR).
* **Evenredigheidsbeginsel:** Proportionaliteit tussen delicten en straffen.
* **Vermoeden van onschuld:** Niemand is schuldig voor een misdrijf is bewezen.
* **Openbare terechtzitting:** Procedures moeten in principe openbaar zijn.
* **Recht op verdediging:** Iedereen heeft het recht op een eerlijke verdediging.
* **Ne bis in idem:** Niemand kan tweemaal voor hetzelfde delict berecht of gestraft worden.
#### Profielen van legaliteit:
1. **Lex scripta:** Strafrecht is geschreven recht, geen gewoonterecht.
2. **Lex praevia:** Gedragingen moeten vooraf wettelijk strafbaar zijn gesteld.
3. **Lex stricta (certa):** Strafbepalingen moeten duidelijk en nauwkeurig zijn omschreven.
4. **Lex parlamentaria:** Strafbaarstelling moet voortkomen uit de wetgevende macht.
#### Bronnen van het strafrecht:
* **Internationale verdragen:** Met directe werking (EVRM, IVBPR) en afgeleid recht.
* **Federale bronnen:** Grondwet, wetten (Strafwetboek, Wetboek van Strafvordering, complementaire wetten), Koninklijke en Ministeriële Besluiten.
* **Regionale en lokale bronnen:** Decreten en ordonnanties, lokale verordeningen (met beperkte strafbevoegdheid).
* **Rechtspraak:** Hoewel geen formele bron, is het interpretatief en rechtsvormend.
#### Tijdgebruik van de strafwet:
* **Artikel 2 NSw.:** Verbod op retroactieve toepassing van een strengere strafwet (*nulla poena sine lege praevia*). Indien de straf op het moment van het vonnis verschilt van die op het moment van het misdrijf, wordt de **mildste straf toegepast** (*lex mitior*).
### Constitutieve bestanddelen van een misdrijf
Een misdrijf bestaat uit constitutieve bestanddelen, die de wetgever voor een specifiek misdrijf noodzakelijk acht en die de 'DNA' van een misdrijf vormen. Deze kunnen worden onderverdeeld in:
1. **Delictstypiciteit:** De gedraging die door de wet als misdrijf wordt omschreven. Omvat:
* **Objectieve (materiële) bestanddelen:** Uitwendig waarneembare gedraging, verzuim of gevolg (bv. het wegnemen van een zaak bij diefstal). Dit kan een positieve handeling zijn (commissiedelict) of een nalaten (omissiedelict).
* **Subjectieve (morele) bestanddelen:** De psychische ingesteldheid van de dader, zoals opzet (wetens en willens) of onachtzaamheid (culpa).
2. **Wederrechtelijkheid:** De gedraging mag niet gerechtvaardigd zijn door wettelijke bepalingen of rechtvaardigingsgronden (bv. noodweer, noodtoestand).
3. **Schuld:** Het feit dat de wederrechtelijke gedraging aan de dader kan worden verweten (persoonlijke verwijtbaarheid).
4. **Strafwaardigheid:** De wetgever moet de gedraging ook strafbaar stellen (en dus een straf aan verbinden).
#### Types van strafbare gedragingen:
* **Handelingsmisdrijven (commissiedelicten):** Het stellen van een positieve handeling die door de wet verboden is.
* **Verzuimsmisdrijven (omissiedelicten):** Het nalaten van een handeling die door de wet geboden is. Dit kan eigenlijk (enkel nalaten) of oneigenlijk (nalaten dat een gevolg veroorzaakt) zijn.
* **Gevolgmisdrijven:** Gedrag dat een strafbaar gevolg veroorzaakt. Hierbij is een causaal verband tussen de gedraging en het gevolg vereist.
### Schuld en Toerekeningsvatbaarheid
* **Schuldvormen:** Opzet (algemeen, bijzonder) en onachtzaamheid (gewoon, zwaar). De wet bepaalt welke schuldvorm vereist is.
* **Schulduitsluitingsgronden:** Omstandigheden die de schuld aan de dader ontnemen, zoals overmacht, dwaling en niet-toerekeningsvatbaarheid (door geestesstoornis of minderjarigheid). Deze werken *in personam* (slechts ten aanzien van de persoon op wie ze van toepassing zijn).
* **Rechtvaardigingsgronden:** Omstandigheden die de wederrechtelijkheid van een gedraging wegnemen, zoals wettelijke bepalingen, bevelen van de overheid, noodtoestand en wettige verdediging. Deze werken *in rem* (gelden voor alle deelnemers).
### Strafuitsluitende verschoningsgronden
Wettelijk omschreven omstandigheden die, ondanks de vervulling van de bestanddelen van een misdrijf, de strafbaarheid opheffen. Ze zijn verplicht, persoonlijk en hebben geen invloed op de strafbaarheid van deelnemers, tenzij anders bepaald. Voorbeelden zijn aangifte van misdrijven, herstel van schade, bloed- en aanverwantschapsbanden, en bescherming van slachtoffers van mensenhandel.
### Poging tot misdrijf
De strafbare poging vereist een voornemen, uitwendige daden die een begin van uitvoering vormen, en dat de voltooiing wordt verhinderd door omstandigheden buiten de wil van de dader. Een poging tot verzuimsmisdrijf is niet strafbaar. Het onderscheid tussen voorbereidingshandelingen en uitvoeringsdaden is cruciaal, waarbij uitvoeringsdaden ondubbelzinnig gericht moeten zijn op het plegen van het misdrijf. Een ondeugdelijke poging (absoluut of relatief) is strafbaar indien deze een gevaar voor de rechtsgoederen inhoudt.
### Deelneming aan het misdrijf
Dit omvat daderschap (mededaders, middellijke daders) en deelneming (aanzetten, helpen, bijstaan, nalaten). Deelneming vereist een hoofdmisdrijf, een deelnemingsgedraging, een wettelijke deelnemingsvorm, een betekenisvolle bijdrage en deelnemingsopzet. De nieuwe Strafwet normaliseert de deelneming en schakelt het onderscheid tussen mededader en medeplichtige uit ten voordele van de 'dader' en 'deelnemer'.
## Deel 3. Vorderingen die ontstaan uit een misdrijf
Na een misdrijf kunnen er twee soorten vorderingen ontstaan:
* **Strafvordering:** Aangevangen door het Openbaar Ministerie (OM) met als doel de inbreuk op de maatschappelijke orde te sanctioneren en de strafwet toe te passen. Dit omvat opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging.
* **Burgerlijke vordering:** Ingelegd door de benadeelde persoon (burgerlijke partij) om vergoeding te verkrijgen voor de geleden schade. Deze vordering is een accessoirum van de strafvordering en wordt in principe door de strafrechter behandeld.
### Uitoefening van de strafvordering
* **Opportuniteitsbeginsel vs. Legaliteitsbeginsel:** In België geldt het opportuniteitsbeginsel voor het OM (vrijheid om te vervolgen), maar dit wordt beperkt door de algemene richtlijnen van het strafrechtelijk beleid en het subsidiariteitsbeginsel.
* **Seponering:** De beslissing van het OM om een zaak zonder gevolg te klasseren, kan technisch of beleidsmatig gemotiveerd zijn en heeft geen rechtskracht.
* **Bevel van hiërarchisch overste:** Het OM kan opdrachten krijgen van zijn hiërarchisch overste (PG, Minister van Justitie), maar de minister kan geen vervolging verbieden.
* **Federaal Parket en Europees Openbaar Ministerie (EOM/EPPO):** Instellingen die instaan voor de coördinatie en vervolging van specifieke (complexe, internationale, terroristische) misdrijven.
### De beslissing inzake de vervolging
* **Kennis van misdrijf (Notitia criminis):** Kan ontstaan door aangifte, betrapping op heterdaad, of informatie van politie.
* **Opportuniteitsbeginsel:** Het OM oordeelt over de opportuniteit van de vervolging, met inachtneming van richtlijnen en prioriteiten.
* **Verplichte vervolging (Legaliteitsbeginsel):** In sommige gevallen is het OM verplicht tot vervolging, bv. bij bevel van de minister van Justitie of bij voldoende concrete aanwijzingen van een misdrijf zonder rechtvaardiging of schulduitsluitingsgrond.
* **Seponering:** De zaak wordt zonder gevolg geklasseerd.
* **Minnelijke schikking (VSBG) en Strafbemiddeling:** Buitengerechtelijke afhandelingen die, indien succesvol, leiden tot verval van strafvordering.
* **Rol van de benadeelde persoon:** Kan zich burgerlijke partij stellen, inzage in het dossier vragen, en wordt op de hoogte gebracht van seponering en zittingsdata.
### De procedurele fasen
* **Opsporingsonderzoek (OO):** Geleide door het OM, gericht op het verzamelen van informatie, zonder dwangmaatregelen (tenzij heterdaad).
* **Gerechtelijk onderzoek (GO):** Geleide door de Onderzoeksrechter (OR), ingesteld bij noodzaak tot dwangmaatregelen, gericht op waarheidsvinding à charge et à décharge.
* **Raadkamer (RK) en Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI):** Controleren de regelmatigheid van het onderzoek, beslissen over voorlopige hechtenis en verwijzen zaken naar het vonnisgerecht.
* **Vonnisfase:** Behandeling van de zaak door het vonnisgerecht (Politierechtbank, Correctionele Rechtbank, Hof van Assisen), met openbaarheid, tegenspraak en wapengelijkheid.
* **Tenuitvoerlegging:** De uitvoering van de opgelegde straffen en maatregelen, gecoördineerd door het OM en de SURB.
## Deel 4. De rechtspleging in de onderzoeksfase
Deze fase omvat de opsporing en het onderzoek van een misdrijf, met als doel de waarheid te achterhalen en bewijzen te verzamelen.
### Opsporingsonderzoek (OO) vs. Gerechtelijk Onderzoek (GO)
* **OO:** Leiding door OM, gericht op informatieverzameling, zonder dwangmaatregelen (tenzij heterdaad). Vrijwillige verschijning en informele verhoren zijn mogelijk.
* **GO:** Geleide door de OR, ingesteld bij noodzaak tot dwangmaatregelen (bv. huiszoeking, afluisteren), met strengere waarborgen voor de rechten van de verdachte (recht op advocaat, inzage dossier).
### Onderzoeksdaden
* **Onderscheid:** Daden zonder inbreuk op fundamentele rechten (bv. PV, plaatsbezoek) en daden met inbreuk (dwangmaatregelen: huiszoeking, aanhouding).
* **Heterdaad:** Een uitzonderingsregime dat uitgebreidere bevoegdheden verleent aan politie en OM.
* **Proces-verbaal (PV):** Officieel verslag van vaststellingen en verklaringen, met bewijswaarde.
* **Verhoor:** Vraag-en-antwoord-situatie onder leiding van bevoegde personen, met specifieke rechten voor verdachten (zwijgrecht, recht op advocaat) en getuigen. Het Salduz-arrest en de daaruit voortvloeiende wetgeving garanderen het recht op bijstand van een advocaat vanaf het eerste verhoor.
* **Dwangmaatregelen:** Ingrijpende maatregelen die fundamentele rechten schenden (bv. huiszoeking, beslag, afluisteren), die enkel door bevoegde overheden (OR, soms OM) mogen worden bevolen, mits naleving van strikte wettelijke voorwaarden (proportionaliteit, subsidiariteit) en met rechterlijke controle.
* **Bijzondere opsporingsmethoden (BOM):** Heimelijke methoden zoals observatie, infiltratie, informantenwerking en het gebruik van technische hulpmiddelen, die onder streng toezicht van het OM en de KI staan.
## Deel 5. De rechtspleging in de vonnisfase
Dit deel beschrijft de procedurele fasen vanaf het moment dat de zaak voor de vonnisrechter komt tot de uiteindelijke beslissing.
### De vonnisgerechten
* **Politierechtbank:** Bevoegd voor overtredingen en verkeersmisdrijven.
* **Correctionele Rechtbank:** Bevoegd voor wanbedrijven en gecorrectionaliseerde misdaden.
* **Hof van Assisen:** Bevoegd voor de zwaarste misdrijven (misdaden), met deelname van een volksjury.
### Bevoegdheid van de rechtbanken
* **Ratione materiae:** Bevoegdheid op basis van de aard van het misdrijf (overtreding, wanbedrijf, misdaad).
* **Ratione loci:** Bevoegdheid op basis van de plaats waar het misdrijf is gepleegd, de woonplaats van de verdachte, of de plaats waar hij wordt aangetroffen.
* **Ratione personae:** Bevoegdheid op basis van de hoedanigheid van de verdachte (bv. immuniteit voor ministers).
### Aanhangmaking van de zaak
Een zaak wordt aanhangig gemaakt bij de rechter door middel van een **dagvaarding** (door OM of BP) of een **verwijzingsbeschikking** door de Raadkamer of KI.
### Debatten en bewijsvoering
De vonnisfase is hoofdzakelijk mondeling en contradictoir, met een vrije bewijswaardering door de rechter. Partijen kunnen argumenten aanvoeren, getuigen ondervragen en bewijzen voorleggen, met eerbiediging van het recht op verdediging en het vermoeden van onschuld.
### De beslissing
De rechterlijke beslissing (vonnis of arrest) moet gemotiveerd zijn en is onderworpen aan rechtsmiddelen zoals hoger beroep en cassatie, die de controle op de juistheid en regelmatigheid van de beslissing waarborgen.
## Deel 6. De strafrechtelijke sancties
Strafrechtelijke sancties zijn de nadelige gevolgen die door de rechterlijke macht worden opgelegd voor een misdrijf. Ze dienen diverse doelen, waaronder vergelding, preventie, resocialisatie en maatschappijbescherming.
### Indeling van strafrechtelijke sancties
* **Hoofdstraf:** Een zelfstandige straf die het strafniveau bepaalt (bv. gevangenisstraf, geldboete).
* **Bijkomende straf:** Een straf die wordt opgelegd naast een hoofdstraf (bv. ontzetting uit burgerrechten, beroepsverbod).
* **Vervangende straf:** Een straf die in de plaats komt van een andere straf bij niet-uitvoering (bv. vervangende gevangenisstraf bij niet-naleving van een werkstraf).
* **Beveiligingsmaatregel:** Een sanctie die gericht is op de bescherming van de maatschappij, zonder schuldverwijt (bv. internering).
#### Strafniveaus
Het Nieuw Strafwetboek kent 8 strafniveaus, die een indicatie geven van de ernst van het misdrijf en de mogelijke straffen.
### Gevangenisstraf (GVS)
De belangrijkste vrijheidsstraf, met een duur van minimaal 6 maanden tot levenslang, afhankelijk van het strafniveau. Het is *ultimum remedium*, enkel toegepast indien andere straffen niet volstaan.
### Elektronisch Toezicht (ET)
Een alternatieve hoofdstraf voor de gevangenisstraf, met verplichtingen opgelegd door de rechter en controle via elektronische middelen.
### Werkstraf
Kosteloze arbeid voor de gemeenschap, met een duur afhankelijk van het strafniveau.
### Probatiestraf
Het naleven van door de rechter bepaalde voorwaarden, gericht op hulpverlening en re-integratie.
### Veroordeling bij schuldigverklaring
Een straf waarbij de feiten bewezen worden verklaard, maar zonder de uitspraak van een specifieke straf, vaak toegepast bij geringe ernst of verstreken tijd.
### Geldboete (GB) en Geldstraf
Vermogensstraffen die worden opgelegd aan natuurlijke en rechtspersonen, met een wettelijk bepaald minimum- en maximumbedrag, rekening houdend met de financiële draagkracht.
### Verbeurdverklaring (VBV)
Het definitief ontnemen van goederen die verband houden met het misdrijf (voorwerp, middel, product) of een gelijkwaardig bedrag (waardeconfiscatie).
### Ontzettingen en beperkingen van rechten
Deze straffen ontzeggen de veroordeelde tijdelijk bepaalde rechten (bv. kiesrecht, recht op wapendracht).
### Sluiting van de inrichting
Een verbod om bepaalde activiteiten uit te oefenen die verband houden met het misdrijf.
### Bekendmaking van vonnis/arrest
In specifieke gevallen verplicht de rechter de bekendmaking van het vonnis of arrest om het maatschappelijk afkeuringssignaal te versterken.
### Volgorde van toepassing van regels bij straftoemeting
De strafmaat wordt bepaald door een samenspel van:
1. Misdrijfbestanddelen (constitutief, verzwarend).
2. Poging (vermindering straf).
3. Deelneming (gelijke straf als dader).
4. Verplichte verzwaring (bv. herhaling).
5. Strafverminderende verschoningsgronden.
6. Facultatieve herhaling.
7. Eendaadse en meerdaadse samenloop.
8. Verzachtende omstandigheden.
9. Factoren en correcties (bv. draagkracht).
10. Opschorting/uitstel, beveiligingsmaatregelen.
## Deel 7. Straf toemeting
De straftoemeting is een complexe oefening waarbij de rechter rekening houdt met diverse factoren:
### Strafdoelen (Art. 27 NSw.)
* Maatschappelijke afkeuring uiten.
* Herstel van maatschappelijk evenwicht en schade.
* Rehabilitatie en re-integratie van de dader.
* Bescherming van de maatschappij.
### Regels die leiden tot strafverzwaring of -vermindering
* **Verzwarende bestanddelen/factoren:** Wettelijk bepaalde elementen die de straf verhogen (bv. nationaliteit dader, gevolgen misdrijf).
* **Wettelijke herhaling:** Snellere straffen bij recidive, met specifieke termijnen en voorwaarden.
* **Strafverminderende verschoningsgronden:** Wettelijk omschreven omstandigheden die de straf verminderen (bv. minderjarigheid, noodweerexces, provocatie).
* **Samenloop van misdrijven:** Regels voor het bepalen van de straf wanneer een dader meerdere misdrijven heeft gepleegd (eendaads en meerdaads), met absorptie- en correctiemechanismen.
* **Verzachtende omstandigheden:** Omstandigheden eigen aan feiten of dader die de rechter kan aanwenden voor strafvermindering.
* **Factoren en correcties:** Zoals draagkrachtbeginsel en resultaten van bemiddeling.
### Opschorting en Uitstel
* **Opschorting van de uitspraak:** De feiten worden bewezen verklaard, maar de veroordeling blijft achterwege bij naleving van voorwaarden tijdens een proeftijd.
* **Uitstel:** De tenuitvoerlegging van de straf wordt uitgesteld, met mogelijkheid tot herroeping bij nieuwe feiten of schending van voorwaarden.
## Deel 8. De uitspraak
De vonnisfase is het moment waarop de rechter beslist over de schuldvraag en de straf.
### Kenmerken van de vonnisfase
* **Openbaarheid:** Zittingen zijn in principe openbaar, tenzij wettelijk bepaald anders.
* **Wapengelijkheid:** Partijen hebben gelijke procedurele bevoegdheden.
* **Tegenspraak:** Partijen kunnen hun argumenten voorleggen en bewijzen betwisten.
* **Mondigheid:** De procedure is overwegend mondeling, met de mogelijkheid van schriftelijke conclusies.
### Bewijsvoering
* **Bewijslast:** Rust op het Openbaar Ministerie (en de burgerlijke partij).
* **Vrijheid van bewijs:** Alle bewijsmiddelen zijn in principe toelaatbaar, tenzij wettelijk uitgesloten of onrechtmatig verkregen.
* **Onrechtmatig bewijs:** Bewijs verkregen met schending van wettelijke bepalingen of fundamentele rechten (bv. privacy, recht op verdediging) kan worden uitgesloten indien de betrouwbaarheid is aangetast of het in strijd is met het recht op een eerlijk proces (Antigoonrechtspraak).
* **Bewijswaardering:** De rechter geniet vrije bewijswaardering, maar moet tot morele zekerheid komen ('beyond reasonable doubt').
### Vonnis en rechtsmiddelen
* **Vonnis/Arrest:** De beslissing van de rechter, die gemotiveerd moet zijn (art. 149 Gw.).
* **Rechtsmiddelen:** Hoger beroep (devolutief, schorsend), verzet (tegen verstekbeslissingen), en cassatie (juridische toetsing) maken controle op de beslissing mogelijk.
* **Vrijspraak vs. Veroordeling:** De rechter spreekt vrij indien de schuld niet bewezen is, of veroordeelt indien de schuld wel bewezen is, waarbij rekening wordt gehouden met strafdoelen en proportionaliteit.
## Deel 9. De rechtspleging in de onderzoeksfase
Deze fase omvat de opsporing en het gerechtelijk onderzoek, met verschillende onderzoeksdaden en waarborgen voor de rechten van de verdachte.
### Onderzoeksdaden
* **Zonder inbreuk op fundamentele rechten:** Proces-verbaal, plaatsbezoek.
* **Met inbreuk op fundamentele rechten:** Huiszoeking, beslag, afluisteren, inkijkoperatie, informaticasoeking, burgerinfiltratie. Deze zijn onderworpen aan strikte wettelijke voorwaarden, proportionaliteit, subsidiariteit en rechterlijke controle (OR, KI).
### Rechten van de verdachte tijdens het verhoor
* **Recht op advocaat:** Vanaf het eerste verhoor, met vertrouwelijk overleg en bijstand tijdens het verhoor.
* **Zwijgrecht:** Recht om niet mee te werken aan het eigen onderzoek.
* **Recht op kennis van het dossier:** Inzage en kopie van stukken, met beperkingen ter bescherming van het onderzoek.
### Toezicht op het onderzoek
* **Raadkamer (RK):** Controleert de wettigheid en regelmatigheid van het onderzoek, beslist over voorlopige hechtenis en verwijst naar het vonnisgerecht.
* **Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI):** Hoger toezicht op het onderzoek, kan onderzoeksdaden nietig verklaren en de zaak eventueel zelf beoordelen.
## Deel 10. De tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties
Dit deel behandelt de concrete uitvoering van de opgelegde straffen, zoals gevangenisstraf, elektronisch toezicht, werkstraf, geldboetes en verbeurdverklaringen, en de rol van de SURB (Strafuitvoeringsonderzoek en -berechting) hierin.
### Gevangenisstraf, Elektronisch Toezicht, Werkstraf, Probatiestraf
Deze sancties worden uitgevoerd onder toezicht van de SURB of de Justitiehuizen, met mogelijke aanpassingen en controle op naleving van voorwaarden.
### Geldboete en Geldstraf
Vermogensstraffen die worden ingevorderd door de FOD Financiën.
### Verbeurdverklaring
Het definitief ontnemen van goederen die verband houden met het misdrijf, met verschillende vormen zoals objectconfiscatie en waardeconfiscatie.
### Ontzettingen en beperkingen van rechten
Het tijdelijk ontzeggen van bepaalde rechten (bv. rijbewijs, wapenbezit).
### Internering
Een beveiligingsmaatregel voor personen met een geestesstoornis die gevaarlijk zijn voor de maatschappij, met een onbepaalde duur en gericht op behandeling en bescherming.
### Beveiligingsmaatregel ter bescherming van de Maatschappij
Een strafaanvullende maatregel voor veroordeelden die, ondanks behandeling, een ernstig gevaar blijven vormen voor de maatschappij.
## Deel 11. Toepassing van de strafwet naar de plaats
Het **territorialiteitsbeginsel** bepaalt dat de Belgische strafwetten van toepassing zijn op feiten gepleegd op Belgisch grondgebied. Er zijn echter uitzonderingen op dit beginsel (extraterritorialiteit) in specifieke gevallen, zoals actieve personaliteit, passieve personaliteit en universaliteitsbeginsel, vaak ingegeven door internationaal en Europees recht.
## Deel 12. Het toepassingsgebied van de strafwet in de tijd
Dit deel regelt de toepassing van strafwetten in de tijd, met het **legaliteitsbeginsel** als kern. Dit houdt in dat enkel de wet van het moment van het plegen van het misdrijf van toepassing is, en bij wetswijziging tussen het plegen van het misdrijf en het vonnis, de **mildste straf** geldt (*lex mitior*). Formeel strafrecht kent het *tempus regit actum* principe.
## Deel 13. Beletselen voor de uitoefening van de strafvordering
Dit deel bespreekt de omstandigheden die de uitoefening van de strafvordering verhinderen:
* **Verjaring:** Het verstrijken van de wettelijk bepaalde termijn waarbinnen de strafvordering kan worden ingesteld.
* **Amnestie:** Een wet die bepaalde misdrijven straffeloos stelt, vaak om politieke redenen.
* **Minnelijke schikking (MS) & Strafbemiddeling:** Buitengerechtelijke afhandelingen die leiden tot verval van strafvordering bij naleving van voorwaarden.
* **Verval van de strafvordering:** Andere oorzaken zoals de dood van de dader, opheffing van de strafwet, of beslissingen van het OM (sepot).
* **Ne bis in idem:** Het verbod om tweemaal voor hetzelfde feit vervolgd of bestraft te worden.
---
Deze studiegids is bedoeld als een uitgebreid naslagwerk om de kernconcepten van strafrecht en strafprocesrecht te begrijpen en toe te passen. Succes met de voorbereiding op het examen!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Materieel strafrecht** | Het geheel van rechtsnormen dat bepaalt wie, waarvoor, wanneer strafbaar is en waarom welke sancties opgelegd kunnen worden; het omvat de bepalingen omtrent misdrijven en straffen. |
| **Formeel strafrecht (Strafprocesrecht)** | De regels die het verloop van het strafproces regelen, inclusief de opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. |
| **Legaliteitsbeginsel** | Het fundamentele principe dat stelt dat geen misdrijf, geen straf en geen procedure kan bestaan zonder een voorafgaande wettelijke bepaling, met als doel rechtszekerheid en bescherming tegen willekeur. |
| **Misdrijf** | Een gedraging die door de wet wordt bestraft met een strafrechtelijke sanctie, waarbij zowel een materieel als een moreel bestanddeel aanwezig moet zijn en de wederrechtelijkheid vermoed wordt. |
| **Strafbaarheid** | De voorwaarde waaronder een persoon kan worden gestraft voor een als misdrijf omschreven gedraging, waarbij rekening wordt gehouden met delictstypiciteit, wederrechtelijkheid, schuld en strafwaardigheid. |
| **Wederrechtelijkheid** | Het feit dat een gedraging in strijd is met het recht, tenzij er een rechtvaardigingsgrond is die de gedraging toelaatbaar maakt; het wordt vermoed indien de materiële en morele bestanddelen van een misdrijf vervuld zijn. |
| **Schuld** | Het verwijt dat aan een persoon kan worden gemaakt voor een wederrechtelijke, delictstypische gedraging, waarbij de cognitieve en volitieve vermogens van de dader een rol spelen en het vermoeden van schuld weerlegbaar is. |
| **Strafwaardigheid** | Het laatste element van het misdrijf, waarbij de wetgever bepaalt of een wederrechtelijke en verwijtbare gedraging ook daadwerkelijk bestraft moet worden, met inbegrip van strafuitsluitende verschoningsgronden. |
| **Opsporingsonderzoek (OO)** | Het geheel van handelingen gericht op het opsporen van misdrijven, daders en bewijzen, uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie, met een facultatief karakter en zonder dwangmaatregelen, tenzij bij heterdaad. |
| **Gerechtelijk onderzoek (GO)** | Een meer ingrijpend onderzoek, geleid door de Onderzoeksrechter, dat wordt ingesteld indien dwangmaatregelen noodzakelijk zijn, en waarbij het doel is de waarheid te achterhalen door gegevens te verzamelen à charge et à décharge. |
| **Raadkamer (RK)** | Een gerecht dat deel uitmaakt van de Rechtbank van Eerste Aanleg en bevoegd is voor de controle op de regelmatigheid van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek, beslissingen inzake voorlopige hechtenis, en de verwijzing van zaken naar het vonnisgerecht. |
| **Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI)** | Een instantie die deel uitmaakt van het Hof van Beroep, met bredere bevoegdheden dan de Raadkamer, waaronder het algemeen toezicht op gerechtelijke onderzoeken, de controle op bijzondere opsporingsmethoden en de beslissing tot verwijzing naar het Hof van Assisen. |
| **Vonnisfase** | De fase van de rechtspleging waarin de partijen hun argumenten mondeling uiteenzetten, getuigen worden gehoord en de rechter(s) een beslissing nemen over de schuldvraag en de eventuele straf. |
| **Heterdaad** | Het misdrijf ontdekt terwijl het gepleegd wordt of terstond nadat het gepleegd is, wat bepaalde uitbreidingen van bevoegdheden voor politie en Openbaar Ministerie met zich meebrengt. |
| **Voorlopige Hechtenis (VH)** | De vrijheidsberoving van een persoon die verdacht wordt van een strafbaar feit, maar nog niet definitief veroordeeld is, en waarbij strikte wettelijke voorwaarden en termijnen gelden ter bescherming van de fundamentele rechten. |
| **Strafvordering** | De vordering die door het Openbaar Ministerie (in principe) wordt ingesteld om een misdrijf te sanctioneren en de strafwet te doen toepassen, met als doel de maatschappelijke orde te handhaven en de dader te straffen. |
| **Burgerlijke vordering** | De vordering ingesteld door een benadeelde persoon om, binnen het strafproces, herstel te verkrijgen voor de geleden schade, wat kan leiden tot teruggave, schadevergoeding of gerechtskosten. |
| **Verzet** | Een rechtsmiddel dat aan een partij de mogelijkheid biedt een beslissing die bij verstek werd genomen, opnieuw aan de rechter voor te leggen, met als doel een verdediging te kunnen voeren. |
| **Hoger beroep** | Een rechtsmiddel dat de mogelijkheid biedt een beslissing van een rechter in eerste aanleg te laten toetsen door een hogere rechter, met als doel de juistheid van de beslissing te laten beoordelen. |
| **Cassatie** | Het hoogste rechtsmiddel dat de mogelijkheid biedt een beslissing in laatste aanleg te laten toetsen door het Hof van Cassatie op juridische gronden, met name de overtreding van de wet of de schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. |
| **Strafmaat** | De soevereine beoordeling door de feitenrechter van de te bepalen straf, rekening houdend met wettelijke bepalingen, verzwarende en verzachtende omstandigheden, strafdoelen en het proportionaliteitsbeginsel. |
| **Verbeurdverklaring** | Een straf die inhoudt dat bepaalde goederen, die verband houden met het misdrijf, definitief worden ontnomen aan de veroordeelde en ten gunste komen van de Belgische Staat, tenzij anders bepaald. |
| **Internering** | Een beveiligingsmaatregel die, in tegenstelling tot een straf, wordt opgelegd aan personen met een geestesstoornis die hun oordeelsvermogen of controle over hun daden tenietdoet of ernstig aantast, met als doel de maatschappij te beschermen en de persoon te behandelen. |
| **Territorialiteitsbeginsel** | Het algemene beginsel dat stelt dat de Belgische strafwetten van toepassing zijn op alle strafbare feiten die op Belgisch grondgebied zijn begaan, ongeacht de nationaliteit van de dader of het slachtoffer. |
| **Verjaring** | Het verstrijken van de wettelijk bepaalde termijn waarbinnen strafvordering kan worden ingesteld of een straf kan worden ten uitvoer gelegd, wat leidt tot het verval van de strafvordering of de straf. |
| **Zuivering van de nietigheden** | Een procedure waarbij onregelmatige onderzoekshandelingen of bewijsmiddelen die de rechten van verdediging hebben geschonden, uit het strafdossier worden verwijderd en niet mogen worden gebruikt door de rechter. |
| **Onmiddellijke aanhouding** | De vrijheidsberoving door politie- of particuliere agenten bij heterdaad, waarbij de verdachte onverwijld aan de Openbaar Ministerie moet worden voorgeleid, met strikte termijnen van 48 uren voor een gerechtelijke beslissing. |
| **Schuld** | Het verwijt dat aan een persoon kan worden gemaakt voor een wederrechtelijke, delictstypische gedraging, waarbij de cognitieve en volitieve vermogens van de dader een rol spelen en het vermoeden van schuld weerlegbaar is. |
| **Poging** | De strafbare handeling die bestaat uit het voornemen om een misdrijf te plegen, openbaar gemaakt door uitwendige daden die een begin van uitvoering vormen, maar waarbij de voltooiing van het misdrijf wordt verhinderd door omstandigheden buiten de wil van de dader. |
Cover
SV jeugdrecht.docx
Summary
# Begrippen en beginselen van het jeugdbeschermingsrecht
Oké, hier is een gedetailleerde samenvatting van "Begrippen en beginselen van het jeugdbeschermingsrecht", opgesteld als een examenstudiegids, rekening houdend met de opgegeven richtlijnen.
---
## 1. Begrippen en beginselen van het jeugdbeschermingsrecht
Het jeugdbeschermingsrecht is een specifiek rechtsdomein dat gericht is op de bescherming en ontplooiing van jongeren, waarbij overheidsinterventie mogelijk is wanneer het welzijn van het kind onvoldoende gewaarborgd is.
### 1.1 Begripsomschrijving en reikwijdte
Het jeugdbeschermingsrecht kan breed (sensu lato) of eng (sensu stricto) worden gedefinieerd.
* **Jeugdbeschermingsrecht sensu lato (in ruime zin):** Het omvat alle juridische regels die het welzijn en de ontplooiing van jongeren beogen te bevorderen. Dit omvat, naast het welzijnsrecht, ook aspecten van het burgerlijk recht, sociaal recht, onderwijs, strafrechtelijke bescherming, etc.
* **Jeugdbeschermingsrecht sensu stricto (in enge zin):** Dit verwijst specifiek naar de juridische regels die betrekking hebben op overheidsinterventie, door middel van specifieke instellingen of voorzieningen, met het oog op bijstand aan jongeren wier welzijn of ontplooiing onvoldoende wordt gewaarborgd door het gezinsmilieu en de algemeen-maatschappelijke voorzieningen. Dit onderscheidt zich van het algemene jeugdrecht door de focus op specifieke interventies.
**Kernpunten:**
* De focus ligt op de **overheidsinterventie** en de vraag wanneer en hoe de overheid ingrijpt.
* Jeugddelicten worden niet primair gezien als strafbare feiten, maar als **signalen van onderliggende problematiek** die om bescherming vragen.
* Het toepassingsgebied reikt verder dan het gezinsmilieu en omvat ook algemeen-maatschappelijke voorzieningen.
### 1.2 Twee sporen binnen het jeugdbeschermingsrecht
Het jeugdbeschermingsrecht kent twee belangrijke, hoewel niet altijd volledig gescheiden, sporen:
1. **Buitengerechtelijke/sociale/vrijwillige hulpverlening:** Hulpverlening die op vrijwillige basis wordt verleend door jeugdhulporganen. Deze is ook toegankelijk voor jongeren die een jeugddelict hebben gepleegd of daarvan verdacht worden.
2. **Gerechtelijke/gedwongen hulpverlening:** Interventie die voortvloeit uit een rechterlijke beslissing. Dit kan zowel in probleemsituaties (gerechtelijke jeugdhulp) als bij jeugddelinquentie (jeugddelinquentierecht) plaatsvinden.
### 1.3 Doelgroepen binnen het jeugdbeschermingsrecht
Er worden doorgaans drie doelgroepen onderscheiden:
* **VOS'sen (Verontrustende Situaties):** Jongeren die zich in een problematische situatie bevinden. Dit begrip is breed en kan ook buiten het gezin voorkomen. Het mag niet louter beschuldigend naar ouders worden gebruikt. Deze problematiek is primair verbonden met jeugdhulp.
* **MOF'ers / jeugddelinquenten (Misdrijf Omschreven Feiten):** Minderjarigen die strafbare feiten hebben gepleegd. Dit verschilt conceptueel van het strafrecht voor volwassenen.
* **Minderjarigen met een psychiatrische aandoening:** Deze groep kan eveneens binnen de problematiek van het jeugdbeschermingsrecht vallen.
### 1.4 Bevoegdheidsniveaus
Na de zesde staatshervorming is de bevoegdheid grotendeels verdeeld tussen:
* **Federaal:** Bevoegd voor specifieke gerechtelijke aspecten, zoals de organisatie van de jeugdrechtbanken en de rechtspleging.
* **Gemeenschappen:** Bevoegd voor de uitvoering van maatregelen, de sociale reactie op jeugddelinquentie en de jeugdhulpverlening.
### 1.5 Fundamentele beginselen van het jeugdbeschermingsrecht
De kernbeginselen vormen de leidraad voor de toepassing en interpretatie van het jeugdbeschermingsrecht:
#### 1.5.1 Recht sui generis (een eigen recht)
Het jeugdbeschermingsrecht wordt gekenmerkt als een **eigen, zelfstandig rechtsdomein** dat geen aparte rechtstak vormt, maar wel een eigen karakter heeft.
* **Onderdeel van publiekrecht:** Het regelt in essentie het overheidsoptreden in bijzondere situaties.
* **Band met andere rechtstakken:** Het onderhoudt nauwe banden met het strafrecht (procedureel, materieel, principieel), sociaal recht, burgerlijk recht en procesrecht.
* **Functioneel rechtsgebied:** Dit is de meest treffende omschrijving, omdat de bevoegdheid gebaseerd is op de aard van de materie (jeugdbescherming) en niet op een specifieke rechtstak.
* **Gevolgen:** Het "sui generis"-karakter impliceert dat specifieke wetgeving en interpretatie nodig zijn, afwijkend van andere rechtsdomeinen.
> **Tip:** Het Grondwettelijk Hof heeft het sui generis-karakter van het jeugdbeschermingsrecht bevestigd, benadrukkend dat het zich moet onderscheiden van het volwassenenstrafrecht, maar fundamentele waarborgen mag ontnemen.
#### 1.5.2 Respect voor de rechten van het kind
Dit beginsel is cruciaal en weerspiegelt de evolutie van kind als 'object' naar kind als 'rechtssubject'.
* **Centraal belang van het kind:** Het belang van de minderjarige is de eerste overweging bij elke beslissing die hem aanbelangt.
* **Evolutie in rechtspositie:** Van absolute ouderlijke macht naar doelgebonden ouderlijk gezag.
* **Recht op ontwikkeling en veiligheid:** Behouden van banden met ouders en een gezonde ontwikkeling in een veilige omgeving zijn sleutelbegrippen.
* **Invulling is contextafhankelijk:** Het "belang van de minderjarige" is een vaag, evolutief en waardegebonden concept dat invulling behoeft op basis van de concrete situatie.
* **Participatie en gehoord worden:** Het beginsel impliceert dat de minderjarige participeert in beslissingen die zijn situatie aangaan en dat zijn mening wordt gehoord.
* **Rechtswaarborgen:** De invulling van deze rechten veronderstelt participatie en behoorlijke rechtswaarborgen om willekeur te vermijden.
#### 1.5.3 Gezinsgerichtheid
Het gezin wordt beschouwd als de fundamentele kern van de samenleving en de primaire verantwoordelijke voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
* **Positieve en negatieve invulling:**
* Negatief: Ouders zijn verantwoordelijk voor gedragingen van hun kinderen.
* Positief: Overheid ondersteunt het gezin, maar respecteert de vrijheid van gezinsleven en opvoedingskeuzes.
* **Gericht op het gezinsmilieu:** Hulpverlening streeft ernaar het kind binnen zijn gezin te houden of terug te laten keren.
* **Niet te allen prijze:** Gezinsgerichtheid betekent niet dat behoud in het gezin koste wat het kost moet worden nagestreefd. In uitzonderlijke gevallen kan scheiding van het gezin noodzakelijk zijn om de integriteit van het kind te waarborgen of om hulpverlening mogelijk te maken gericht op een toekomstige terugkeer.
* **Ouders betrekken:** Ouders worden betrokken bij de reactie op jeugddelinquentie.
#### 1.5.4 Subsidiariteit
Dit beginsel houdt in dat de interventie steeds wordt afgestemd op de situatie en dat, bij meerdere opties, de minst ingrijpende wordt gekozen.
* **Hiërarchie van verantwoordelijkheid:**
1. Ouders en de gewone leefomgeving (vrienden, buurt, familie).
2. Algemeen-maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, etc.).
3. Specifieke jeugdhulp (bv. residentiële jeugdbijstand).
* **Vrijwillig boven gerechtelijk:** Binnen de jeugdhulp wordt voorrang gegeven aan vrijwillige hulpverlening boven gerechtelijke hulpverlening.
* **Jeugddelinquentierecht:**
1. Buitengerechtelijke afhandeling.
2. Minst ingrijpende maatregelen voor de kortst mogelijke duur.
3. Vrijheidsberoving is een *ultimum remedium* (laatste redmiddel).
* **Tijdelijkheid en evaluatie:** Jeugdbeschermingsmaatregelen mogen niet langer duren dan noodzakelijk en moeten regelmatig worden geëvalueerd.
#### 1.5.5 Differentiatie van de interventies
Het jeugdbeschermingsrecht biedt een breed scala aan interventiemogelijkheden.
* **Diversiteit aan aanbod:** Er zijn veel verschillende soorten hulpverlening en reacties mogelijk, van begeleiding tot verblijf en behandeling.
* **Individualisering:** Hulp moet worden afgestemd op de specifieke hulpnood van de jongere.
* **Uitdagingen:**
* Beheersing van het aanbod.
* Kenbaarheid van het aanbod.
* Afwezigheid van een duidelijk aanspreekpunt voor complexe problematieken (bv. combinatie van gedragsproblemen en psychiatrische problematiek).
* Plaatsgebrek en wachtlijsten kunnen de beschikbaarheid meer laten doorwegen dan de geschiktheid.
#### 1.5.6 Essentieel hulpverlenend karakter
België staat internationaal bekend om zijn "beschermingsmodel", waarbij het accent ligt op het verlenen van hulp en bijstand aan de jongere.
* **Focus op integratie:** Hulp is gericht op het behoud of herstel van maatschappelijke integratie en participatie.
* **Onderscheid met volwassenenstrafrecht:** Het hulpverleningsperspectief onderscheidt het jeugddelinquentierecht van het volwassenenstrafrecht.
* **Evoluties:**
* **Jeugdhulp:** Meer nadruk op eigen kracht, vermaatschappelijking en participatie van de jongere en zijn ouders.
* **Jeugddelinquentie:** Meer nadruk op rechtswaarborgen voor de minderjarige, de positie van slachtoffers en de verantwoordelijkheid van de jongere.
* **Verantwoordelijkheidsmodel:** Vooral in Vlaanderen is er een verschuiving van een puur beschermingsmodel naar een "verantwoordelijkheidsmodel".
### 1.6 Historische evolutie van het jeugdbeschermingsrecht
De ontwikkeling van het jeugdbeschermingsrecht kent verschillende belangrijke fasen:
* **Vóór 1912:** Kinderen werden vervolgd volgens het klassieke strafrecht, met de mogelijkheid van vrijspraak bij gebrek aan 'oordeel des onderscheids'. Plaatsing in verbeteringshuizen of liefdadigheidsinstellingen was mogelijk indien het gezin onvoldoende waarborgen bood.
* **Wet van 15 mei 1912:** Introduceerde een onderscheid tussen strafrechtelijke meerderjarigheid (16 jaar) en kinderbeschermingsrecht (<16 jaar). Maatregelen konden berispingen, plaatsingen (tot 41 jaar) of terbeschikkingstelling aan de regering omvatten. Het criterium 'oordeel des onderscheids' werd afgeschaft. Het recht was van toepassing op zowel delinquentie als predelinquentie (bv. prostitutie, bedelarij).
* **Wet van 8 april 1965:** De jeugdbeschermingswet zorgde voor de oprichting van jeugdbeschermingscomités en de jeugdrechter (ipv. kinderrechter). De strafrechtelijke meerderjarigheid werd op 18 jaar gebracht. De doelgroep werd uitgebreid tot alle "minderjarigen in gevaar", niet langer enkel (pre-)delinquenten. Kritiekpunten waren o.a. gebrek aan middelen, plaatsgebrek, onduidelijke scheiding tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp en zwakke juridische waarborgen.
* **Na 1965: Communautarisering en internationale normen:** Gevolg van de staatshervormingen (1980, 1988, 2014) was de overdracht van bevoegdheden inzake jeugdbescherming naar de gemeenschappen. De rol van internationale verdragen (Kinderrechtenverdrag, EVRM) werd steeds belangrijker. Het jeugddelinquentierecht werd gesplitst van het jeugdhulprecht.
* **Huidige situatie (na 2014):** De gemeenschappen zijn grotendeels bevoegd voor jeugdbescherming en de sociale reactie op jeugddelinquentie, met federale bevoegdheid voor gerechtelijke aspecten en strafrechtelijke regels. Er is een duidelijke evolutie naar een "geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid".
---
---
# Historische evolutie van het jeugdbeschermings- en jeugddelinquentierecht
## 2. Historische evolutie van het jeugdbeschermings- en jeugddelinquentierecht
Dit deel beschrijft de historische ontwikkeling van de wetgeving inzake jeugdbescherming en jeugddelinquentie in België, van de wet van 1912 tot recentere hervormingen.
### 2.1 De beginselen van het jeugdbeschermingsrecht
Het jeugdbeschermingsrecht wordt gekenmerkt door zes kernbeginselen:
* **Recht sui generis**: Het jeugdbeschermingsrecht is een autonoom rechtsdomein, dat weliswaar banden heeft met andere rechtstakken zoals het strafrecht, burgerlijk recht en procesrecht, maar een eigen identiteit behoudt. Het wordt beschouwd als een onderdeel van het publiekrecht en functioneert als een functioneel rechtsgebied.
* **Respect voor de rechten van het kind**: De evolutie van kinderen van rechtsobjecten naar rechtssubjecten is cruciaal. Het belang van het kind is de eerste overweging, met aandacht voor behoud van banden met ouders en ontwikkeling in een veilige omgeving. Dit impliceert participatie van de jongere in besluitvorming en behoorlijke rechtswaarborgen.
* **Gezinsgerichtheid**: Het gezin wordt beschouwd als de natuurlijke kern van de maatschappij en de primaire verantwoordelijke voor de opvoeding van het kind. Hulpverlening is gericht op het gezinsmilieu met een voorkeur voor de minst ingrijpende maatregelen en het behoud of de terugkeer naar het gezin, tenzij de integriteit van de jongere gevaar loopt.
* **Subsidiariteit**: De interventie wordt afgestemd op de situatie, waarbij steeds de minst ingrijpende optie wordt gekozen. De hiërarchie van verantwoordelijkheid loopt van ouders en leefomgeving naar algemeen-maatschappelijke voorzieningen en tenslotte specifieke jeugdhulp. Binnen de jeugdhulp geldt een voorkeur voor vrijwillige boven gerechtelijke hulp. Bij jeugddelinquentie geldt eenzelfde hiërarchie van buitengerechtelijke afhandeling naar minst ingrijpende maatregelen en vrijheidsberoving als ultimum remedium.
* **Differentiatie van de interventies**: Het hulpverleningsaanbod is divers en kent een grote evolutie. Er is een trend naar multifunctionele organisaties en open hulpvormen. Individualisering en afstemming op de hulpnood zijn essentieel, hoewel er problemen kunnen zijn met de beheersing, kenbaarheid en beschikbaarheid van het aanbod.
* **Essentieel hulpverlenend karakter**: België staat internationaal bekend om zijn beschermingsmodel, dat de nadruk legt op hulp en bijstand aan de jongere, gericht op maatschappelijke integratie en participatie. Dit onderscheidt het jeugddelinquentierecht van het volwassenenstrafrecht. Recent is er meer nadruk gekomen op eigen kracht, vermaatschappelijking, participatie, rechtswaarborgen voor minderjarigen en de positie van slachtoffers.
### 2.2 De historische evolutie van de wetgeving
#### 2.2.1 Vóór 1912: Gewoon strafrecht
Vóór 1912 bestond er geen autonoom kinderstrafrecht. Kinderen werden vervolgd volgens het klassieke strafrecht. Minderjarigen werden als principieel strafwaardig beschouwd indien zij met 'oordeel des onderscheids' hadden gehandeld. Bij afwezigheid van dit 'oordeel' volgde vrijspraak, maar kon de minderjarige tot zijn 21e verjaardag worden terbeschikking gesteld van de regering indien het gezin onvoldoende opvoedkundige waarborgen bood. Dit systeem werd bekritiseerd vanwege de focus op straf in plaats van op de sociaal-economische omstandigheden en de pedagogische aspecten van criminaliteit.
#### 2.2.2 De wet van 1912: De eerste stap naar jeugdbescherming
De wet van 15 mei 1912, mede onder impuls van Carlon de Wiart, introduceerde het jeugdbeschermingsrecht.
* **Strafrechtelijke meerderjarigheid**: De leeftijd van 16 jaar werd als strafrechtelijke meerderjarigheid aangenomen.
* **Kinderbeschermingsrecht (< 16 jaar)**: Voor minderjarigen onder de 16 jaar gold het kinderbeschermingsrecht, met bewarings-, opvoedings- en behoedingsmaatregelen.
* **Maatregelen**: Berisping, plaatsing in een instelling tot 41 jaar (voor feiten gepleegd vóór 16 jaar), en terbeschikkingstelling aan de regering tot aan de meerderjarigheid (met mogelijke verlenging tot 25 of 41 jaar).
* **Afschaft 'oordeel des onderscheids'**: Het criterium van 'oordeel des onderscheids' werd formeel afgeschaft.
* **Doelgroep**: De wet richtte zich zowel op delinquente jongeren als op jongeren in predelinquente situaties (bv. prostitutie, bedelarij, landloperij).
* **Doel van de wet**: Het aanpakken van de inefficiëntie van het strafrecht en het bieden van een aangepast systeem.
#### 2.2.3 De wet van 1965: De jeugdbeschermingswet
De wet van 8 april 1965, onder impuls van Piet Vermeylen, vertegenwoordigde een belangrijke evolutie:
* **Oprichting jeugdbeschermingscomités**: Deze comités hadden een preventieve taak en werkten mee aan de uitvoering van gerechtelijk bevolen maatregelen.
* **Vervanging kinderrechter door jeugdrechter**: De jeugdrechter werd ook bevoegd voor ouderlijk gezag en adoptie, gezien de samenhang met familiale conflicten.
* **Eigen sociale dienst**: De jeugdrechtbank kreeg een eigen sociale dienst.
* **Strafrechtelijke meerderjarigheid verhoogd naar 18 jaar**: Het jeugdbeschermingsrecht was beschikbaar tot 18 jaar.
* **Doelgroep uitgebreid**: De doelgroep omvatte nu alle 'minderjarigen in gevaar', niet enkel (pre-)delinquente jongeren.
* **Uitzonderingen**: Verkeersdelicten en uithandengeving bij zeer zware feiten bleven bestaan als uitzonderingen op het jeugdbeschermingsrecht.
**Kritiek op de wet van 1965**: Ondanks de beschermingsinsteek, bleken er tekorten te zijn op het vlak van middelen, infrastructuur, plaatsgebrek, en een gebrek aan scheiding tussen vrijwillige en gerechtelijke jeugdbescherming. Er was ook kritiek op het zwakke juridische gehalte en de paternalistische aanpak.
#### 2.2.4 De staatshervormingen en de bevoegdheidsverdeling
Na de staatshervormingen, met name vanaf 1980, werd de bevoegdheid voor jeugdbescherming geleidelijk overgeheveld van de federale overheid naar de gemeenschappen. Dit resulteerde in een onderscheid tussen jeugdhulprecht (voor problematische situaties) en jeugddelinquentierecht (voor jongeren die feiten plegen).
* **1980**: Overheveling van 'jeugdbescherming' met uitzondering van burgerlijk, gerechtelijk en strafrecht. Dit leidde tot interpretatieconflicten.
* **1988**: Verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling, met een expliciete uitsluiting van bepaalde federale domeinen zoals burgerrechtelijke regels, strafrechtelijke bepalingen, organisatie van jeugdgerechten en rechtspleging.
* **2014 (Zesde staatshervorming)**: Grote overheveling van de bevoegdheid over reacties op jeugddelinquentie naar de gemeenschappen (uitvoering, sociale reactie), terwijl federale overheid bevoegd blijft voor gerechtelijke aspecten (organisatie jeugdrechtbanken, rechtspleging, uitspraak). Een uitzondering betreft de uitvoering van straffen voor uit handen gegeven jongeren tot 23 jaar. De vierde uitzondering (opgave maatregelen jeugddelinquenten) werd opgeheven, waardoor de gemeenschappen meer autonomie kregen over de sociale reactie op jeugddelinquentie.
#### 2.2.5 Evolutie naar Integrale Jeugdhulp (IJH)
De periode 1980-1990 zag de opbouw van een eigen jeugdhulpsysteem door de gemeenschappen, met een grotere scheiding tussen vrijwillige en gerechtelijke bijstand en de introductie van het begrip 'problematische opvoedingssituatie' (POS). Vanaf 1999 evolueerde dit systeem naar 'Integrale Jeugdhulp' (IJH), met als doel de 'verkokering' van de hulp te doorbreken en een vraag- en krachtgerichte aanpak te realiseren.
* **Decreten van 2004**: Bepaalden de afbakening van sectoren, netwerkvorming, modulering en een onderscheid tussen rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Ook het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp benadrukte de rechten van kinderen.
* **Decreet van 2013/2014**: Implementeerde een intersectorale toegangspoort voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp, met beslissingsbevoegdheid over toegang.
* **Decreet van 2024 ('geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid')**: Breidt het toepassingsgebied uit naar ongeboren kinderen en beoogt een bredere, interdisciplinaire en intersectorale samenwerking, met een gedeelde verantwoordelijkheid en de invoering van een 'trajectondersteuner'.
#### 2.2.6 De modernisering van het jeugddelinquentierecht
* **Periode 1965-2006**: Beperkte aanpassingen, zoals de daling van de meerderjarigheidsgrens naar 18 jaar en de invoering van rechtswaarborgen (bv. bijstand advocaat).
* **2002: 'Everbergwet'**: Naar aanleiding van een EHRM-arrest (Bouamar) werd artikel 53 van de Jeugdbeschermingswet afgeschaft, wat inhield dat plaatsing in de gevangenis niet meer mogelijk was voor minderjarigen. Het 'Centrum voor voorlopige plaatsing' (Everberg) werd opgericht als alternatief. Deze wetgeving had ook gevolgen voor de bevoegdheidsverdeling (federaal).
* **2006: 'Wet Onkelinx'**: Grondige hervorming van het federale jeugdrecht, met een 'modellenmix' van bescherming, herstel en sanctie. De maatregelen werden gediversifieerd en er werd gepoogd de rechterlijke besluitvorming te objectiveren.
* **2019: Vlaams Decreet Jeugddelinquentierecht**: Deze hervorming, ook wel het 'Hersteldecreet' genoemd, beoogt een focus op verantwoordelijkheid, normbevestiging, herstel van schade, re-integratie, bescherming van de maatschappij, recidivevermijding en rechtswaarborgen. Het legt een prioriteit bij herstelrechtelijke aanbiedingen en ambulante maatregelen.
### 2.3 Internationale instrumenten en hun doorwerking
Internationale instrumenten spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling en interpretatie van het jeugdbeschermings- en jeugddelinquentierecht.
#### 2.3.1 Mondiale instrumenten
* **Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)**: Een allesomvattend verdrag dat de 3 'P's' hanteert: Protection (bescherming), Participation (participatie) en Provision (voorzieningen). Het controlemechanisme is het Comité voor de Rechten van het Kind, dat landenrapporten beoordeelt en 'Concluding Observations' formuleert.
* **General Comment nr. 24 on Child Justice**: Geeft aan hoe een jeugdrechtssysteem eruit zou moeten zien, met een pleidooi voor een specifiek systeem voor minderjarigen, gericht op diversie en procedurele waarborgen.
* **Beijing Rules en Havana Rules**: Internationale normen met specifieke regels voor de aanpak van jeugddelinquenten en minderjarigen die van hun vrijheid zijn beroofd.
#### 2.3.2 Europese instrumenten
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)**: Alle bepalingen van het EVRM gelden ook voor minderjarigen, hoewel er weinig kind-specifieke bepalingen zijn. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) controleert de naleving.
* **Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie**: Bevat ook specifieke rechten voor kinderen.
* **Richtlijn EU 2016/800**: Procedurele waarborgen voor kinderen als verdachte of beklaagde in strafprocedures.
#### 2.3.3 Doorwerking in België/Vlaanderen
Internationale instrumenten hebben juridische relevantie, zijn inroepbaar voor de Belgische rechter (met nuance voor het IVRK), en dienen als inspiratiebron en toetssteen voor nationale wetgeving en beleid. Ze beïnvloeden ook lobbywerk en fungeren als pedagogische leidraad.
### 2.4 Het Vlaamse jeugddelinquentierecht
Het Vlaams Decreet Jeugddelinquentierecht van 2019, met diverse wijzigingsdecreten en uitvoeringsbesluiten, heeft het systeem gemoderniseerd met een focus op:
* **Verantwoordelijkheid**: Zowel van de dader als van de ouders.
* **Duidelijkheid, Snelheid, Constructiviteit, Herstelgerichtheid**: Kenmerken van de reactie op delicten.
* **Evidence-based werken**: Onderbouwing van aanpakken.
* **Gedifferentieerd en Subsidiariteit**: Aangepaste reacties, met voorkeur voor de minst ingrijpende oplossing (last resort principe).
* **Versterking rechtswaarborgen**: Onder andere door een herziening van de maximale leeftijd voor maatregelen en de opheffing van het onderscheid tussen 'open' en 'gesloten' afdelingen in gemeenschapsinstellingen.
#### 2.4.1 Interventiegronden en leeftijdsgrenzen
* **Jeugddelict (MOF)**: Een als misdrijf omschreven feit gepleegd door een minderjarige tussen 12 en 18 jaar oud op het moment van de feiten.
* **Leeftijdsgrenzen**: Kinderen onder 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk vervolgd worden; wel kan jeugdhulp worden ingeschakeld. Voor jongeren van 14 jaar en ouder zijn er mogelijkheden voor gesloten oriëntatie en begeleiding. Verkeersmisdrijven en uithandengeving zijn uitzonderingen waarvoor het strafrecht kan gelden, zelfs voor jongeren onder de 18.
* **Moreel element (schuld)**: Het jeugddelinquentiesysteem houdt rekening met een verminderde toerekeningsvatbaarheid bij minderjarigen. Het besef van het wederrechtelijk karakter hoeft niet ten volle aanwezig te zijn.
#### 2.4.2 Basisprocedure
De procedure kent verschillende fasen:
1. **Detectie en feitenonderzoek**: Door politie en openbaar ministerie.
2. **Afhandeling op parketniveau**: Seponering, zelf afhandeling, of vordering bij de jeugdrechter.
3. **Voorbereidende rechtspleging (jeugdrechter)**: Onderzoek naar persoon en leefomgeving, en mogelijke oplegging van maatregelen.
4. **Berechting ten gronde (jeugdrechtbank)**: Vonnissen, sancties, plaatsing of uithandengeving.
5. **Uitvoering van maatregelen en sancties**: Door uitvoeringsorganisaties.
#### 2.4.3 Actoren
Belangrijke actoren zijn het parket, de jeugdrechter, de jeugdrechtbank, de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ), en verschillende hulpverleningsorganisaties.
#### 2.4.4 Reacties op jeugddelinquentie
* **Herstelrechtelijk aanbod**: Bemiddeling, herstelgericht groepsoverleg, positief project. Deze opties dienen bij voorkeur te worden overwogen.
* **Maatregelen**: Pedagogische richtlijn, ondertoezichtstelling, opvoedend project, begeleiding, dagopvang, diagnostiek, behandeling, training, verblijf, en plaatsingen in gemeenschapsinstellingen of private voorzieningen.
* **Voorwaarden**: Plaats- of contactverbod, leerprojecten, gemeenschapsdienst, therapie, deelname aan ketenaanpak, huisarrest, elektronische monitoring.
* **Plaatsingsmaatregelen**: Kortverblijf, gesloten oriëntatie en gesloten begeleiding in gemeenschapsinstellingen.
### 2.5 Jeugdhulprecht
Het jeugdhulprecht richt zich op minderjarigen in problematische situaties, met een uitgebreid aanbod aan hulpverlening, zowel vrijwillig als gerechtelijk.
#### 2.5.1 Interventiegronden en cliënten
* **Interventiegronden**:
* **Vraag/behoefte jeugdhulp**: Vrijwillige jeugdhulp.
* **Verontrustende Situatie (VOS)**: Gemandateerde en gerechtelijke jeugdhulp.
* **Maatschappelijke Noodzaak (MaNo)**: Gemandateerde jeugdhulp.
* **Crisissituatie**: Crisisjeugdhulp.
* **Cliënten**: Minderjarigen, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken, en in bepaalde gevallen 18-25-jarigen voor de voortzetting van hulp.
#### 2.5.2 Sectoren en voorzieningen
Het jeugdhulpaanbod is georganiseerd via sectoren (bv. bijzondere jeugdzorg, gezinszorg, geestelijke gezondheidszorg) en voorzieningen. Het concept van 'Integrale Jeugdhulp' (IJH) beoogt een overkoepelende aanpak en samenwerking tussen deze sectoren.
#### 2.5.3 Basisprincipes van IJH
* **Vraaggerichtheid, Intersectorale samenwerking, Cliënt- en contextgerichtheid**: De hulpverlening is afgestemd op de vraag en context van de cliënt.
* **Eigen kracht en participatie**: Inzet van de eigen krachten van de cliënt en bevordering van participatie.
* **Subsidiariteit en scheiding vrijwillige/gerechtelijke hulp**: Voorkeur voor de minst ingrijpende optie en een duidelijke afbakening tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp.
* **Continuïteit, Efficiëntie, Effectiviteit, Vertrouwelijkheid**: Belangrijke principes voor een kwaliteitsvolle hulpverlening.
#### 2.5.4 Toegang tot jeugdhulp
* **Recht op jeugdhulp**: Een 'maximaal' recht, binnen het beschikbare aanbod en kredieten.
* **Rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH)**: Hulpvragen waarvoor men rechtstreeks bij hulpverlenende instanties terecht kan.
* **Niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH)**: Hulpvragen met een ingrijpende ondersteuningsnood, die via de intersectorale toegangspoort worden behandeld.
* **Gemandateerde jeugdhulp**: Verplicht onderzoek en aanbod door specifieke organisaties (OCJ, VK) bij een Verontrustende Opvoedingssituatie (VOS) en Maatschappelijke Noodzaak (MaNo).
* **Gerechtelijke jeugdhulp**: Hulp die door de jeugdrechter wordt opgelegd.
#### 2.5.5 Crisisjeugdhulpverlening
In crisissituaties wordt onmiddellijk hulp geboden via een centraal crisismeldpunt, ambulante/mobiele interventies, of crisisopvang.
#### 2.5.6 Bemiddeling en cliëntoverleg
Nieuwe instrumenten om conflicten te hanteren en de participatie van cliënten te verhogen.
---
# Bevoegdheidsverdeling en internationale kaders
De bevoegdheidsverdeling tussen federale overheid en gemeenschappen, alsook de invloed van internationale verdragen op het jeugdbeschermingsrecht, vormen de kern van dit studietopic.
## 3. Bevoegdheidsverdeling en internationale kaders
### 3.1 Evolutie van de bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheid inzake jeugdbescherming is geleidelijk van de federale overheid naar de gemeenschappen overgeheveld via opeenvolgende staatshervormingen (1980, 1988, 2014).
#### 3.1.1 Staatshervorming 1980
De gemeenschappen verkregen bevoegdheden inzake 'jeugdbescherming' met uitzondering van zaken die onder burgerlijk, gerechtelijk of strafrecht vielen. Deze vage formulering leidde tot interpretatieverschillen.
#### 3.1.2 Staatshervorming 1988
De bevoegdheidsverdeling werd verduidelijkt. De sociale en gerechtelijke jeugdbescherming kwamen bij de gemeenschappen te liggen, met een lijst van specifieke federale uitzonderingen. Deze uitzonderingen omvatten:
* Burgerrechtelijke regels betreffende het statuut van minderjarigen en de familie.
* Strafrechtelijke regels die gedragingen omschrijven als misdrijf en er straffen op stellen.
* Organisatie, territoriale bevoegdheid en rechtspleging van de jeugdgerechten.
* De opgave van maatregelen voor jeugddelinquenten (definitie en wettelijke regeling, niet de uitvoering).
* Ontzetting uit de ouderlijke macht en toezicht op gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen.
#### 3.1.3 Staatshervorming 2014 (Zesde staatshervorming)
Bijna de volledige materie van jeugdbescherming werd naar de gemeenschappen overgeheveld. De uitzonderingen werden opnieuw aangescherpt:
* Burgerrechtelijke regels betreffende het statuut van minderjarigen en de familie (onveranderd).
* Strafrechtelijke regels (met uitzondering van specifieke federale bevoegdheden zoals artikel 11 en 11bis).
* Organisatie, territoriale bevoegdheid en rechtspleging van de jeugdgerechten (onveranderd).
* **Nieuw:** De uitvoering van straffen van uit handen gegeven jongeren (tot 23 jaar). De federale overheid is bevoegd voor de uitvoering van deze straffen, en jongeren worden opgevangen in gemeenschapsinstellingen tot die leeftijd. Vanaf 23 jaar worden ze overgeplaatst naar een federale gevangenis.
* Ontzetting uit de ouderlijke macht en toezicht op sociale uitkeringen (onveranderd).
De bevoegdheid voor de "sociale reactie op jeugddelinquentie" werd volledig aan de gemeenschappen toevertrouwd, inclusief het systeem van uithandengeving en detentie. Het strafrecht bleef echter een federale bevoegdheid, wat inhoudt dat de gemeenschappen de toepassing van het strafrecht niet eenzijdig mogen wijzigen. Gemeentelijke administratieve sancties (GAS) blijven federaal.
### 3.2 Kernbegrippen en afbakening van jeugdbescherming
Het beginsel is dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor jeugdbescherming. Het afbakeningscriterium hierbij is **bijzondere jeugdbijstand**.
* **Jeugdbescherming** richt zich op een specifieke categorie jongeren die onvoldoende beschermd worden door algemeen-maatschappelijke en familiale voorzieningen. Het is essentieel gericht op hulp- en dienstverlening.
* Jeugdbescherming omvat overheidsinterventies met betrekking tot:
* Minderjarigen in problematische situaties (jeugdhulprecht).
* Minderjarigen die vervolgd worden wegens feiten (jeugddelinquentierecht).
* Het **hulpverlenend karakter** blijft centraal staan, zelfs bij gerechtelijke interventies. Dit perspectief onderscheidt jeugddelinquentierecht van het volwassenenstrafrecht.
#### 3.2.1 Jeugdhulprecht
Dit omvat zowel vrijwillige (sociale, buitengerechtelijke) als gerechtelijke (gedwongen) overheidsinterventies om niet-delinquente jongeren te ondersteunen.
#### 3.2.2 Jeugddelinquentierecht
Dit betreft de maatschappelijke reactie op jeugddelinquentie. Hoewel het "hulpverlenend karakter" behouden blijft, is er een toenemende nadruk op rechtswaarborgen, de positie van slachtoffers en de verantwoordelijkheid van de jongere.
### 3.3 Internationale kaders
Internationale verdragen en instrumenten spelen een cruciale rol in de interpretatie en implementatie van het jeugdbeschermingsrecht.
#### 3.3.1 Mondiale instrumenten
* **Verenigde Naties Kinderrechtenverdrag:**
* Dit verdrag is bindend voor staten die het hebben ondertekend en geldt voor alle domeinen van het leven van kinderen tot 18 jaar.
* Het heeft een **comprehensief karakter** en richt zich op de drie 'P's': **Protection** (bescherming tegen mishandeling, uitbuiting), **Participation** (recht op inspraak, mening, godsdienstvrijheid) en **Provision** (toegang tot onderwijs, gezondheidszorg).
* **Toezicht** gebeurt door het Comité voor de Rechten van het Kind, dat landenrapporten beoordeelt en "Concluding Observations" formuleert. General Comments bieden gezaghebbende interpretaties. General Comment nr. 24 (Child Justice) is specifiek gericht op jeugdrechtssystemen.
* Het verdrag kent **vier transversale bepalingen**: non-discriminatie (art. 2), belang van het kind (art. 3), recht op leven en ontwikkeling (art. 6), en eigen mening (art. 12).
* **VN-aanbevelingen**, zoals de Beijing Rules (juvenile justice) en Havana Rules (deprivation of liberty), geven principes aan voor de aanpak van jeugddelinquenten en vrijheidsberoving.
#### 3.3.2 Europese instrumenten
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):**
* Bindend voor alle lidstaten van de Raad van Europa.
* Alle bepalingen van het EVRM zijn van toepassing op minderjarigen, ook al zijn er weinig specifiek kind-gerelateerde bepalingen.
* Belangrijke bepalingen zijn onder meer het recht op vrijheid (art. 5), recht op een eerlijk proces (art. 6), en recht op gezinsleven (art. 8).
* Het **Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)** is het toezichthoudend orgaan.
* **Europese Unie:**
* Artikel 3.3 EU-Verdrag en Artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie benadrukken het belang van kinderrechten.
* Richtlijn EU 2016/800 specificeert procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in strafprocedures.
#### 3.3.3 Doorwerking in België/Vlaanderen
* **Juridische relevantie:**
* Bepalingen van het EVRM hebben directe werking voor de Belgische rechter.
* Het Kinderrechtenverdrag heeft een genuanceerdere doorwerking en dient vaak als inspiratiebron voor de interpretatie van interne normen.
* **Praktische invloed:**
* Internationale instrumenten fungeren als toetssteen voor wetgeving en beleid.
* Ze worden gebruikt in kindeffectenrapporten en door diverse organisaties voor lobbywerk.
* Ze dienen als leidraad voor het werkveld, bijvoorbeeld met betrekking tot participatie.
### 3.4 Uitzonderingen op de bevoegdheid van de gemeenschappen (federale uitzonderingen)
De federale overheid behoudt bevoegdheid inzake bepaalde aspecten van jeugdbescherming, zoals vastgelegd in artikel 5, § 1, II, 6° van de Bijzondere Wet op de Hervorming van de Instellingen. Deze uitzonderingen zijn:
1. **Burgerrechtelijke regels m.b.t. het statuut van de minderjarigen en van de familie.**
2. **Strafrechtelijke regels waarbij gedragingen die inbreuk plegen op de jeugdbescherming, als misdrijf worden omschreven en waarbij op die inbreuken straffen worden gesteld** (onverminderd specifieke federale bepalingen).
3. **De organisatie van de jeugdgerechten, hun territoriale bevoegdheid en de rechtspleging voor die gerechten.** Dit omvat de inrichting, benoemingsvoorwaarden en procedureregels.
4. **De uitvoering van de straffen uitgesproken t.a.v. minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd die uit handen zijn gegeven, behalve voor het beheer van centra die bestemd zijn voor de opvang van deze jongeren tot de leeftijd van drieëntwintig jaar.** Dit betreft dus de opvang in gemeenschapsinstellingen tot 23 jaar, waarna overplaatsing naar een federale gevangenis kan volgen.
5. **De ontzetting uit de ouderlijke macht en het toezicht op de gezinsbijslag of andere sociale uitkeringen.**
Het is cruciaal te benadrukken dat deze uitzonderingen niet beperkend geïnterpreteerd mogen worden. De interpretatie van deze uitzonderingen heeft historisch tot bevoegdheidsconflicten geleid.
### 3.5 Territoriale toepasselijkheid
De gemeenschapsdecreten zijn territoriaal van toepassing op basis van het taalgebied, met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **Brussel-Hoofdstad:** De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) is bevoegd voor jeugddelinquentierecht en gerechtelijke jeugdhulp. Voor vrijwillige jeugdhulp kunnen Nederlandstalige of Franstalige diensten gekozen worden. De GGC werkt samen met de Vlaamse en Franse Gemeenschap voor de uitvoering. De regelgeving is nog in ontwikkeling.
* **Halle-Vilvoorde:** Hoewel behorend tot het Vlaamse Gewest, valt deze regio onder de bevoegdheid van de Jeugdrechtbank van Brussel. Franstalige procedures zijn mogelijk, maar de Vlaamse wetgeving blijft toepasselijk.
* **Territoriaal aanknopingscriterium:** Bepalend is de verblijfplaats van de minderjarige of de plaats waar het feit werd gepleegd. Dit kan leiden tot complexe situaties wanneer verschillende systemen tegelijkertijd van toepassing kunnen zijn.
---
# Jeugdhulprecht en integrale jeugdhulp
Dit overzicht behandelt het jeugdhulprecht en de evolutie naar integrale jeugdhulp, met de bijbehorende toegangsmechanismen en beginselen die de hulpverlening sturen, evenals het jeugddelinquentierecht.
## 4. Jeugdhulprecht en integrale jeugdhulp
Het jeugdhulprecht omvat het geheel van juridische regels gericht op het bevorderen en waarborgen van het welzijn en de ontplooiing van jongeren, met specifieke aandacht voor overheidsinterventies wanneer gezins- en maatschappelijke voorzieningen ontoereikend zijn.
### 4.1 Begripsomschrijving en beginselen van jeugdbeschermingsrecht
Jeugdbeschermingsrecht *sensu lato* (in ruime zin) beslaat alle juridische regels die het welzijn van jongeren beogen, inclusief aspecten van burgerlijk recht, welzijnsrecht en strafrecht. Jeugdbeschermingsrecht *sensu stricto* (in enge zin) focust specifiek op overheidsinterventies ten behoeve van jongeren wier welzijn onvoldoende gewaarborgd is. Bij jeugddelinquentie worden strafbare feiten gezien als signalen van onderliggende problematieken, wat een meer omvattende aanpak vereist dan louter strafrechtelijke reacties.
Er zijn twee hoofdsporen in de hulpverlening:
1. **Buitengerechtelijke/vrijwillige hulp:** Hulpverlening op vrijwillige basis door jeugdhulporganen.
2. **Gerechtelijke/gedwongen hulp:** Interventies die via een rechterlijke beslissing worden opgelegd.
De doelgroepen van jeugdbeschermingsrecht zijn enerzijds **verontrustende situaties (VOS)**, wat verwijst naar problematische leefsituaties, en anderzijds **misdrijf omschreven feiten (MOF)-plegers/jeugddelinquenten**.
De beginselen van het jeugdbeschermingsrecht zijn:
1. **Recht *sui generis***: Een eigen, zelfstandig rechtsdomein, onder meer publiekrechtelijk van aard, met banden met strafrecht, sociaal recht, burgerlijk recht en procesrecht.
2. **Respect voor de rechten van het kind**: Minderjarigen worden beschouwd als rechtssubjecten met eigen rechten, waarbij hun belang de eerste overweging is.
3. **Gezinsgerichtheid**: De hulpverlening richt zich op het gezinsmilieu, met een voorkeur voor de minst ingrijpende maatregelen en het behoud of de terugkeer naar het gezin, tenzij de integriteit van de jongere in gevaar komt.
4. **Subsidiariteit**: Interventies worden afgestemd op de situatie, waarbij steeds de minst ingrijpende optie wordt gekozen, en waarbij eerst de ouders, dan maatschappelijke voorzieningen, en pas daarna specifieke jeugdhulp worden ingeschakeld.
5. **Differentiatie van de hulpverleningsaanbod**: Een breed scala aan interventiemogelijkheden, met nadruk op individualisering en afstemming op de hulpvraag, hoewel beheersing en kenbaarheid van het aanbod een uitdaging kunnen zijn.
6. **Essentieel hulpverlenend karakter**: De focus ligt op het verlenen van hulp en bijstand aan de jongere, gericht op maatschappelijke integratie en participatie.
### 4.2 Historiek van het jeugdbeschermingsrecht
* **Voor 1912**: Kinderen werden vervolgd volgens het klassieke strafrecht, met een concept van ‘oordeel des onderscheids’. Bij onvoldoende opvoedkundige waarborgen kon terbeschikkingstelling volgen. Kritiek op deze aanpak leidde tot de behoefte aan een sociaal-pedagogische benadering.
* **1912**: De wet van 15 mei 1912 introduceerde het kinderbeschermingsrecht, met strafrechtelijke meerderjarigheid op 16 jaar. Maatregelen zoals berisping en plaatsing werden mogelijk. Het criterium ‘oordeel des onderscheids’ werd afgeschaft. Predelinquentie (risicovolle omstandigheden zonder misdrijf) werd opgenomen.
* **1965**: De jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 verving de kinderrechter door de jeugdrechter, die ook bevoegd werd voor ouderlijk gezag en adoptie. De doelgroep werd uitgebreid tot alle ‘minderjarigen in gevaar’, en de strafrechtelijke meerderjarigheid werd op 18 jaar gebracht. Kritiek richtte zich op het gebrek aan middelen, plaatsgebrek, onduidelijke scheiding tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp, en zwakke juridische waarborgen.
* **Na 1965**: Communautarisering leidde tot een verschuiving van bevoegdheden inzake jeugdbescherming naar de gemeenschappen. Sinds 2014 is de bevoegdheid voor de uitvoering van de sociale reactie op jeugddelinquentie volledig bij de gemeenschappen, terwijl de federale overheid bevoegd blijft voor gerechtelijke aspecten.
### 4.3 Communautarisering van de jeugdbescherming
De bevoegdheidsverdeling inzake jeugdbescherming is in drie stappen (1980, 1988, 2014) vrijwel volledig overgeheveld van de federale overheid naar de gemeenschappen.
* **1980**: De gemeenschappen werden bevoegd voor ‘jeugdbescherming’, met uitzondering van burgerlijk, gerechtelijk en strafrecht.
* **1988**: De bevoegdheidsverdeling werd verduidelijkt, met specifieke uitzonderingen waar de federale overheid bevoegd bleef (o.a. burgerrechtelijke regels, strafrechtelijke bepalingen, organisatie van jeugdgerechten en rechtspleging, opgave van MOF-maatregelen, en toezicht op gezinsbijslag).
* **2014**: De gemeenschappen kregen meer bevoegdheid over de uitvoering van straffen voor uit handen gegeven jongeren tot 23 jaar, met een nieuwe uitzondering voor de federale overheid voor de uitvoering van straffen voor jongeren vanaf 23 jaar. De gemeenschappen kregen de volle bevoegdheid over de sociale reactie op jeugddelinquentie, inclusief het systeem van uithandengeving.
De gemeenschappen zijn bevoegd voor jeugdbescherming, met als afbakeningscriterium ‘bijzondere jeugdbijstand’. Dit omvat overheidsinterventies ten aanzien van minderjarigen in problematische situaties (jeugdhulprecht) en minderjarigen die feiten plegen (jeugddelinquentierecht). Het ‘hulpverlenend karakter’ van interventies blijft een belangrijk punt van discussie en interpretatie.
### 4.4 Ontstaansgeschiedenis en evolutie naar integrale jeugdhulp (IJH)
* **Bijzondere Jeugdbijstand (1980-1990)**: Na de overheveling naar de gemeenschappen werd een nieuw systeem ontwikkeld dat kritieken op de wet van 1965 aanpakte. Belangrijke veranderingen waren de grotere scheiding tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp, de oprichting van het comité voor bijzondere jeugdbijstand en de bemiddelingscommissie, en de introductie van het begrip ‘problematische opvoedingssituatie’ (POS).
* **Integrale Jeugdhulp (IJH) (1999/2004-2014)**: De term ‘Bijzondere Jeugdbijstand’ werd vervangen door ‘Integrale Jeugdhulp’ om een breder kader te benadrukken. Dit systeem trachtte de verkokering van de hulpverlening te doorbreken, het aanbod transparanter te maken en de toegang te vergemakkelijken. Begrippen als ‘maatschappelijke noodzaak’ en ‘verontrustende situatie’ (VOS) verving POS. Er werden nieuwe instituties zoals de toegangspoort en gemandateerde voorzieningen geïntroduceerd.
* **Decreet 7 mei 2004**: Legde de basis voor IJH met een intersectorale aanpak en modulering van de hulp. Het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige versterkte de rechten van de jongere. Dit systeem kende echter complexiteitsproblemen en slaagde er niet volledig in de beoogde doelstellingen te realiseren.
* **Decreet 12 juli 2013**: Voerde de intersectorale toegangspoort in voor zwaardere jeugdhulp en vernieuwde het concept van gemandateerde voorzieningen.
* **Decreet 17 mei 2024**: Richt zich op een ‘geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid’, met nadruk op interdisciplinaire samenwerking, gedeelde verantwoordelijkheid en de introductie van een ‘trajectondersteuner’. Dit decreet is echter vaag en breed, en kan mogelijk vervangen worden door nieuwe regelgeving.
Het Vlaams regeerakkoord 2024-2029 voorziet in een uitbreiding van het toepassingsgebied naar het ongeboren kind, snellere ingrepen in risicosituaties, sterkere responsabiliseerring van ouders, en meer informatiedeling tussen hulpverlening en justitie.
### 4.5 Toepassingsgebied en principes van Integrale Jeugdhulp (IJH)
**Toepassingsgebied:**
* **Materieel**: De interventiegronden om jeugdhulp in te schakelen. Dit evolueerde van ‘kinderen in gevaar’ (1965) naar ‘problematische opvoedingssituaties’ (POS) en momenteel ‘verontrustende situaties’ (VOS).
* **Vrijwillige jeugdhulp**: Start bij vraag of behoefte, al dan niet binnen een VOS.
* **Gemandateerde jeugdhulp**: Vereist VOS én maatschappelijke noodzaak (MANO). Dit is een tussenfase tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp.
* **Gerechtelijke jeugdhulp**: Wordt opgelegd door een rechter.
* **Cliënten**: Minderjarigen, hun ouders en opvoedingsverantwoordelijken. Ook 18-25-jarigen kunnen in bepaalde gevallen (voortzetting niet-rechtstreeks toegankelijke hulp) hulp ontvangen. Prenatale maatregelen zijn momenteel juridisch niet geregeld, maar worden politiek besproken.
* **Sectoren en voorzieningen**: Diverse sectoren functioneren binnen het overkoepelende IJH-systeem, zoals bijzondere jeugdzorg, gezinszorg, pleegzorg, centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG), en centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG).
**Basisprincipes van IJH:**
* **Vraaggerichtheid**: Hulpverlening sluit aan bij de concrete hulpvraag.
* **Intersectorale samenwerking**: Samenwerking en beleidsafstemming tussen verschillende sectoren.
* **Cliënt- en contextgerichtheid**: Rekening houden met de context (cultureel, sociaaleconomisch) en de leefwereld van de cliënt.
* **Eigen kracht en participatie**: Maximaliseren van de eigen krachten van de cliënt en zijn omgeving, en bevorderen van participatie.
* **Subsidiariteit en scheiding vrijwillige/gerechtelijke hulp**: Keuze voor de minst ingrijpende maatregel en respect voor de vrijwilligheid.
* **Continuïteit**: Opvolging bij overgangen tussen instanties.
* **Efficiëntie en effectiviteit**: Gerichte en effectieve hulpverlening.
* **Vertrouwelijkheid**: Respect voor het beroepsgeheim.
* **Respect kinderrechten**: Waarborgen van de rechten van het kind.
Het **recht op jeugdhulp** is een maximaal recht, beperkt door het beschikbare aanbod, kredieten en het decreet zelf. Het is geen afdwingbaar subjectief recht.
#### 4.5.1 Vrijwillige jeugdhulp
Vrijwillige jeugdhulp vereist instemming van de ouders/opvoedingsverantwoordelijken en van de minderjarige (vanaf 12 jaar, of jonger indien oordeelsbekwaam). Er is een gemotiveerde afwijking mogelijk in het belang van de minderjarige. Het karakter van vrijwilligheid is rekbaar, van zelfgevraagd tot ‘net-niet-geweigerd’. De vrijwilligheid moet doorlopen gedurende het hele traject.
De hulp wordt gemoduleerd op basis van 11 functies (brede instap, info & advies, diagnostiek, begeleiding, behandeling, bemiddeling, training, hulpcontinuïteit, verblijf, dagopvang, bijstand). Er is een onderscheid tussen **rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH)** en **niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH)**.
* **Brede instap**: Laagdrempelige eerste contactmogelijkheid voor alle hulpvragen.
* **Probleemgebonden hulp (RTH)**: Directe toegang tot hulpverlening, maar plaats kan niet gegarandeerd worden.
* **Niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH)**: Voor hulpvragen met een ingrijpende ondersteuningsnood, enkel via de **intersectorale toegangspoort**. Deze poort beslist over de toewijzing van hulp.
* **Indicatiestelling**: Bepaalt de behoefte, urgentie en wenselijke hulpverlening, los van het beschikbare aanbod.
* **Jeugdhulpregie**: Zet typemodules om in concrete modules en zoekt naar een jeugdhulpaanbieder.
* **Crisisjeugdhulpverlening**: Onmiddellijke interventie in acute noodsituaties, met meldpunt, ambulante/mobiele interventie, en crisisopvang. Dit is tijdelijk van aard.
**Nieuwe instrumenten**: Vertrouwenspersoon, cliëntoverleg en bemiddeling.
#### 4.5.2 Gemandateerde jeugdhulp
Gemandateerde voorzieningen (OCJ en VK) onderzoeken of er sprake is van een **verontrustende situatie (VOS)** en een **maatschappelijke noodzaak (MANO)**.
* **VOS**: Een situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt door aantasting van integriteit of ontplooiingskansen.
* **MANO**: De door een gemandateerde voorziening toegekende kwalificatie die de noodzaak van maatschappelijke interventie vastlegt.
De gemandateerde voorziening doet onderzoek en stelt een gepast hulpverleningsaanbod voor. Bij weigering van medewerking of instemming kan het dossier worden doorgestuurd naar het parket. Gedeelde verantwoordelijkheid tussen hulpverleners en cliënten staat centraal.
#### 4.5.3 Gerechtelijke jeugdhulp
Gerechtelijke jeugdhulp kan op drie manieren worden ingeschakeld:
1. **‘Regulier’ (art. 47, 1° Decreet IJH)**: Na doorverwijzing door de gemandateerde voorziening bij niet-participatie of weigering van vrijwillige hulp.
2. **Hoogdringendheid (art. 47, 2° & 53-54 Decreet IJH)**: Wanneer onmiddellijke bescherming noodzakelijk is, vaak via het parket na melding van politie, scholen, etc.
3. **MOF-dossier (art. 47, 3° Decreet IJH)**: Parallel of aansluitend aan een jeugddelinquentierechtzaak, wanneer er aanwijzingen zijn van een VOS.
De **Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank (SDJ)** speelt een belangrijke rol bij het verkennen van vrijwillige hulp en het opvolgen van maatregelen.
**Gerechtelijke jeugdhulpmaatregelen** variëren van pedagogische richtlijnen en ondertoezichtstelling tot plaatsing in gemeenschapsinstellingen. Cumulatie van maatregelen is mogelijk, met een voorkeur voor minst ingrijpende opties en een zo kort mogelijke duur. De uitvoering van maatregelen is een complexe aangelegenheid, met een gespannen verhouding tussen de rechterlijke en uitvoerende macht.
### 4.6 Jeugddelinquentierecht
Het jeugddelinquentierecht regelt de reactie op strafbare feiten gepleegd door minderjarigen.
#### 4.6.1 Evolutie van het jeugddelinquentierecht
Na beperkte aanpassingen in 1965-2006, werd in 2006 het jeugdstrafrecht grondig hervormd ("Wet Onkelinx"), wat leidde tot een modernisering en diversifiëring van maatregelen. Sinds 2019 kent Vlaanderen een eigen decreet betreffende het jeugddelinquentierecht, met nadruk op herstel, verantwoordelijkheid en rechtswaarborgen.
#### 4.6.2 Toepassingsgebied
* **Interventiegronden**: Een jeugddelict, gedefinieerd als een als misdrijf omschreven feit gepleegd door een minderjarige tussen 12 en 18 jaar. Andere vorderingsgronden omvatten GAS-boetes en stadionverboden.
* **Leeftijdsgrenzen**: Minimum 12 jaar op het ogenblik van de feiten. Voor feiten gepleegd door jongeren van 16-17 jaar gelden specifieke regels bij verkeersmisdrijven en uithandengeving. Jongeren onder 12 jaar kunnen niet vervolgd worden binnen dit systeem, maar wel via jeugdhulp. De toepasselijkheid van maatregelen en sancties kan doorlopen tot 23, 25 of zelfs ouder, afhankelijk van de aard van de maatregel en het gevolg van de hervormingen.
#### 4.6.3 Basisprincipes en -procedure
* **Gespecialiseerde actoren**: Betrokkenen (rechters, parket, advocaten) hebben specifieke vorming en expertise in jeugdzaken.
* **Rechten en vrijheden**: Minderjarigen genieten van de rechten uit het Kinderrechtenverdrag, inclusief het hoorrecht en bijstand van een advocaat.
* **Verantwoordelijkheid**: Er wordt ingezet op de verantwoordelijkheid van de dader en ouders, met een snelle, constructieve en herstelgerichte aanpak.
* **Subsidiariteit en *last resort***: Keuze voor de minst ingrijpende maatregel en plaatsing als uiterste redmiddel.
* **Scheiding MOF/VOS**: Een belangrijke evolutie is de scheiding tussen jongeren die feiten plegen (MOF) en jongeren in verontrustende situaties (VOS), met verschillende trajecten en interventiemogelijkheden.
* **Basisprocedure**: Detectie en feitenonderzoek (door politie, OM), afhandeling door het parket (seponering, zelfafhandeling, of vordering), voorbereidende rechtspleging (door jeugdrechter, incl. sociaal onderzoek), berechting ten gronde (door jeugdrechtbank) en uitvoering van maatregelen/sancties.
#### 4.6.4 Parketinterventies
Het parket heeft een reeks mogelijkheden om jeugddelicten af te handelen, waaronder:
* **Seponering**: met of zonder voorwaarden, waarschuwingsbrief of -oproeping.
* **Bemiddeling**: een herstelgericht proces tussen dader en slachtoffer.
* **Positief project**: een voorstel van de betrokkene om gepast gedrag te tonen.
* **Overige maatregelen**: zoals aanbod van jeugdhulp of verwijzing naar het parket bij hoogdringendheid.
#### 4.6.5 Gerechtelijke afhandeling
De **jeugdrechtbank** (als onderdeel van de rechtbank van eerste aanleg) is bevoegd voor MOF- en VOS-zaken. Er is een onderscheid tussen de **voorbereidende rechtspleging** (door de jeugdrechter) en de **berechting ten gronde** (door de jeugdrechtbank).
* **Onderzoek door de jeugdrechter**: Gericht op de persoon, leefomgeving en de geschiktheid van maatregelen, vaak met advies van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ).
* **Maatregelen**: Diverse opties, met voorrang voor herstelrechtelijke aanpak, niet-residentiële reacties en een subsidiaire benadering. Voorbeelden zijn leerprojecten, gemeenschapsdienst, therapie, en plaatsing in gemeenschapsinstellingen.
* **Sancties**: Opleggen van straffen, plaatsing in jeugdpsychiatrie, of uithandengeving.
* **Uitvoering**: Door diverse hulpverlenings- en justitie-organisaties.
**Nieuwe elementen** in het jeugddelinquentierecht omvatten de uitbreiding van parketbevoegdheden, de focus op herstelrecht, elektronische monitoring, en aangepaste plaatsingsmaatregelen in gemeenschapsinstellingen. Er is een voortdurende evaluatie en discussie over de effectiviteit en de interpretatie van deze regels, met name door jeugdrechters en advocaten.
---
# Gerechtelijke jeugdhulp en jeugddelinquentierecht
Dit deel behandelt de procedures en maatregelen binnen het gerechtelijke jeugdhulpverleningssysteem en het jeugddelinquentierecht, inclusief de rol van de jeugdrechter en de verschillende reacties op jeugddelicten.
## 5. Gerechtelijke jeugdhulp en jeugddelinquentierecht
Het jeugdbeschermingsrecht, zowel in ruime als enge zin, omvat juridische regels ter bevordering en waarborging van het welzijn en de ontplooiing van jongeren. In enge zin focust het op overheidsinterventie via specifieke instellingen voor jongeren wier welzijn onvoldoende gewaarborgd is door het gezinsmilieu en algemene maatschappelijke voorzieningen. Jeugddelicten worden hierbij niet primair als strafbaar feit beschouwd, maar als signalen van onderliggende problematiek. Het jeugdbeschermingsrecht kent een onderscheid tussen buitengerechtelijke (vrijwillige) hulp en gerechtelijke (gedwongen) hulp.
### 5.1 Beginselen van het jeugdbeschermingsrecht
De kernprincipes van het jeugdbeschermingsrecht zijn:
* **Recht sui generis:** Het jeugdbeschermingsrecht is een autonoom rechtsdomein, onderdeel van het publiekrecht, met banden met het strafrecht, burgerlijk recht en procesrecht. Het Grondwettelijk Hof heeft het sui generis-karakter bevestigd.
* **Respect voor de rechten van het kind:** Dit principe, verankerd in internationale verdragen zoals het Kinderrechtenverdrag, transformeert de juridische status van het kind van object naar subject. Het belang van het kind is de eerste overweging.
* **Gezinsgerichtheid:** Het gezin wordt beschouwd als de natuurlijke kern van de maatschappij en is primair verantwoordelijk voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Hulpverlening is gericht op het gezinsmilieu, met een voorkeur voor de minst ingrijpende maatregelen en behoud in of terugkeer naar het gezin.
* **Subsidiariteit:** De intensiteit van de interventie wordt afgestemd op de situatie, waarbij de minst ingrijpende optie wordt gekozen. De hiërarchie is: ouders/leefomgeving, algemeen-maatschappelijke voorzieningen, specifieke jeugdhulp. Binnen jeugdhulp gaat vrijwillige hulp voor op gerechtelijke hulp. Vrijheidsberoving is een ultimum remedium.
* **Differentiatie van de interventies:** Het hulpverleningsaanbod is divers en evolueert voortdurend. Er is een tendens naar modularisering en individualisering van de hulp, maar er zijn ook problemen zoals het beheer van het aanbod en wachtlijsten.
* **Essentieel hulpverlenend karakter:** De focus ligt op hulp en bijstand aan de jongere, gericht op maatschappelijke integratie en participatie. Dit onderscheidt het jeugddelinquentierecht van het volwassenenstrafrecht.
### 5.2 Historiek van het jeugdbeschermingsrecht
* **Vóór 1912:** Kinderen werden vervolgd volgens het klassieke strafrecht. Er was sprake van 'oordeel des onderscheids' om strafbaarheid te bepalen. Bij vrijspraak kon terbeschikkingstelling volgen tot 21 jaar.
* **1912:** De Wet van 15 mei 1912 introduceerde het onderscheid tussen minderjarigen onder 16 jaar (kinderbeschermingsrecht) en 16-plussers (strafrecht). Er werden bewarings-, opvoedings- en behoedingsmaatregelen ingevoerd. Het criterium 'oordeel des onderscheids' werd formeel afgeschaft.
* **1965:** De Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 introduceerde jeugdbeschermingscomités en de jeugdrechtbank, die ook bevoegd werd voor ouderlijk gezag en adoptie. De strafrechtelijke meerderjarigheid werd verhoogd naar 18 jaar. De doelgroep werd uitgebreid tot 'minderjarigen in gevaar'. Kritiek op deze wet betrof het gebrek aan middelen, plaatsgebrek, onduidelijke afbakening tussen vrijwillige en gerechtelijke hulp, en zwakke juridische waarborgen.
* **Na 1965:** Communautarisering van bevoegdheden en toenemende internationale normen (Kinderrechtenverdrag, EVRM) beïnvloedden het jeugdbeschermingsrecht.
### 5.3 Bevoegdheidsverdeling en Jeugdbescherming
De bevoegdheden inzake jeugdbescherming zijn in drie stappen (1980, 1988, 2014) grotendeels overgeheveld van de federale overheid naar de gemeenschappen.
* **Communautarisering (1980, 1988, 2014):** Gemeenschappen zijn bevoegd voor jeugdbescherming, met uitzonderingen voor burgerrechtelijke regels, strafrechtelijke bepalingen, organisatie van jeugdgerichten en rechtspleging, en de uitvoering van straffen van uit handen gegeven jongeren. De zesde staatshervorming (2014) heeft de bevoegdheid voor de 'sociale reactie op jeugddelinquentie' grotendeels bij de gemeenschappen gelegd.
* **Afbakeningscriterium:** Jeugdbescherming richt zich op jongeren die onvoldoende beschermd worden door algemene voorzieningen. Dit omvat zowel minderjarigen in problematische situaties (jeugdhulprecht) als minderjarigen die vervolgd worden wegens feiten (jeugddelinquentierecht).
* **Hulpverlenend karakter:** Hoewel de term 'jeugdbescherming' impliceert, kan deze ook gedwongen interventies omvatten, mits deze een hulpverlenend karakter hebben. Het 'Everbergarrest' heeft hierover twijfel gezaaid, maar de consensus blijft dat hulpverlening centraal staat.
* **Uitzonderingen op gemeenschapsbevoegdheid (Art. 5, § 1, II, 6° BWHI):**
1. Burgerrechtelijk statuut van minderjarigen en familie.
2. Strafbaarstelling van inbreuken op jeugdbescherming.
3. Organisatie, territoriale bevoegdheid en rechtspleging van jeugdgerechten (federale bevoegdheid).
4. Uitvoering van straffen van uit handen gegeven jongeren tot 23 jaar (federale bevoegdheid, met uitzonderingen).
5. Ontzetting uit de ouderlijke macht en toezicht op gezinsbijslag/sociale uitkeringen.
* **Territoriale toepasselijkheid:** Gemeenschapsdecreten bepalen de territoriale bevoegdheid, vaak gebaseerd op de woonplaats van de minderjarige of de ouders. In Brussel is de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) bevoegd, met een eigen systeem voor jeugdhulp en jeugddelinquentie.
### 5.4 Integrale Jeugdhulp (IJH)
De hervorming van de jeugdhulp heeft geleid tot Integrale Jeugdhulp (IJH), die zich richt op een meer geïntegreerde en vraaggestuurde aanpak.
* **Historiek:** Van Bijzondere Jeugdbijstand (1980-1990) naar Integrale Jeugdhulp (1999/2004-2014). Belangrijke principes zijn onkokering, modulering, vraag- en krachtgerichtheid.
* **Interventiegronden:** VOS (verontrustende situatie) is de basis voor gemandateerde en gerechtelijke jeugdhulp. Vrijwillige jeugdhulp start bij een hulpvraag of -behoefte.
* **Cliënten:** Minderjarigen, hun ouders/opvoedingsverantwoordelijken, en soms ook 18-25-jarigen voor de voortzetting van hulp.
* **Sectoren en voorzieningen:** IJH is een overkoepelend systeem dat de bestaande sectoren (zoals jeugdzorg, gezinszorg, CGG) integreert.
* **Basisprincipes IJH:** Vraaggerichtheid, intersectorale samenwerking, cliënt- en contextgerichtheid, eigen kracht en participatie, subsidiariteit, continuïteit, efficiëntie en effectiviteit, vertrouwelijkheid, en respect voor kinderrechten.
* **Recht op jeugdhulp:** Een 'maximaal' recht, begrensd door het beschikbare aanbod en kredieten.
* **Vrijwillige jeugdhulp:** Vereist instemming van ouders/opvoedingsverantwoordelijken en, vanaf 12 jaar of indien oordeelsbekwaam, van de minderjarige zelf. Gemotiveerde afwijking is mogelijk in het belang van de minderjarige.
* **Gemandateerde jeugdhulp:** Vereist een VOS en maatschappelijke noodzaak. De gemandateerde voorziening onderzoekt de situatie en doet een aanbod. Bij weigering kan het dossier worden doorgestuurd naar het parket.
* **Crisishulpverlening:** Ontworpen voor acute noodsituaties met onmiddellijke interventie, via crisismeldpunten, ambulante interventies, en crisisopvang.
* **Vertrouwenspersoon:** Een vast aanspreekpunt voor de minderjarige tijdens het hele traject.
* **Cliëntoverleg en bemiddeling:** Proces om conflicten tussen cliënten en hulpverleners of tussen minderjarige en ouders op te lossen.
### 5.5 Gerechtelijke Jeugdhulp
Gerechtelijke jeugdhulp kan op drie manieren worden ingeschakeld:
* **Regulier traject (Art. 47, 1° Decreet Integrale Jeugdhulp):** Gemandateerde voorzieningen verwijzen de zaak door naar het parket wegens niet-participatie of niet-instemming met vrijwillige hulp. Het parket kan dan een vordering instellen bij de jeugdrechter.
* **Hoogdringendheid (Art. 47, 2° en 53-54 Decreet Integrale Jeugdhulp):** Situaties die onmiddellijk ingrijpen vereisen wegens geweld, verwaarlozing of misbruik, waarbij vrijwillige hulp niet direct mogelijk is. Het parket kan direct een vordering instellen bij de jeugdrechter.
* **MOF-dossier (Art. 47, 3° Decreet Integrale Jeugdhulp):** Wanneer er een procedure loopt voor een 'misdrijf omschreven feit' (MOF) en er tevens aanwijzingen zijn van een verontrustende situatie (VOS).
**Gegevensoverdracht:** Van vrijwillige naar gerechtelijke hulp is beperkt, met nadruk op basisgegevens.
**Gerechtelijke Jeugdhulpmaatregelen:**
* **Differentiatie en subsidiariteit:** Er is een breed scala aan maatregelen, met een voorkeur voor de minst ingrijpende en zo kort mogelijk toegepaste maatregel.
* **Inschakeling in logica IJH:** Maatregelen worden omgezet in modules en de uitvoerbaarheid wordt nagegaan.
* **Mogelijke maatregelen:** Pedagogische richtlijn, ondertoezichtstelling (SDJ), opvoedend project, begeleiding, dagopvang, diagnostiek, behandeling, training, verblijf (jeugdhulpvoorziening, gezinshuis, pleegzorg, time-out GI), veilig verblijf, open/gesloten inrichting, gemeenschapsinstelling, psychiatrische inrichting.
* **Pleeggezinplaatsing:** Heeft voorrang bij uithuisplaatsing.
* **Gesloten plaatsing (Gemeenschapsinstellingen):** Enkel voor ernstige feiten en onder strikte voorwaarden.
* **Cumulatie:** Verschillende maatregelen kunnen worden gecombineerd.
### 5.6 Jeugddelinquentierecht
Het jeugddelinquentierecht regelt de reactie op misdrijven gepleegd door minderjarigen.
#### 5.6.1 Evolutie en Decreet
* **Historiek:** Van het gewoon strafrecht (1912) via het beschermingsmodel (1965) naar een 'modellenmix' (bescherming, herstel, straf) sinds 2006.
* **Vlaams Decreet Jeugddelinquentierecht (2019):** Introduceert een 'herstelgericht' model met nadruk op verantwoordelijkheid, normbevestiging, herstel van schade, re-integratie, en recidivevermijding. Het kent een scheiding tussen MOF- en VOS-jongeren.
#### 5.6.2 Toepassingsgebied en Interventiegronden
* **Jeugddelict (MOF):** Een als misdrijf omschreven feit gepleegd door een minderjarige tussen 12 en 18 jaar.
* **Leeftijdsgrenzen:** Vanaf 12 jaar tot 18 jaar (op moment van de feiten). Onder 12 jaar enkel jeugdhulp mogelijk. Verkeersmisdrijven en uithandengeving zijn uitzonderingen.
* **Moreel element (schuld):** Het besef van het wederrechtelijk karakter hoeft niet ten volle aanwezig te zijn ('neutralisering oordeel des onderscheids'). Geestesstoornis kan leiden tot vrijspraak of plaatsing in de psychiatrie.
* **Statusdelinquentie:** Vroegere wetgeving kende verboden die voor minderjarigen afzonderlijk golden, maar deze zijn grotendeels afgeschaft of hervormd.
#### 5.6.3 Basisprocedure
1. **Detectie en feitenonderzoek:** Door politie en parket.
2. **Afhandeling op parketniveau:** Seponering, zelf afhandeling (bemiddeling, positief project, voorwaarden), of vordering bij de jeugdrechter. Het opportuniteitsbeginsel en het monopolie van het seisinrecht gelden.
3. **Voorbereidende rechtspleging:** Onderzoek door de jeugdrechter, waaronder sociaal onderzoek en eventuele maatregelen.
4. **Berechting ten gronde:** Door de jeugdrechtbank, die vrijspreekt, een sanctie oplegt, of de zaak uit handen geeft.
5. **Uitvoering:** Van maatregelen en sancties door uitvoeringsorganisaties.
#### 5.6.4 Actoren en Processen
* **Parket/Openbaar Ministerie:** Gespecialiseerde parketmagistraten behandelen jeugdzaken. Diverse interventiemogelijkheden, waaronder bemiddeling en positief project.
* **Jeugdrechter/Jeugdrechtbank:** Leidt de voorbereidende rechtspleging (maatregelen) en de berechting ten gronde (sancties). De Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank (SDJ) verricht sociaal onderzoek.
* **Gerechtelijke Afhandeling:** Kenmerken zijn participatie, bijstand van advocaat, het horen van de minderjarige, en betrokkenheid van ouders. Videoconferenties zijn mogelijk, maar met beperkingen. De positie van slachtoffers is beperkter dan in het strafrecht; zij kunnen zich enkel burgerlijke partij stellen in de fase ten gronde.
* **Beslissingsfactoren en Voorrangsregeling:** Ernst feiten, schade slachtoffer, persoonlijkheid minderjarige, recidivegevaar, veiligheid maatschappij en minderjarige. Er is een voorkeur voor herstelrechtelijke aanbod en niet-residentiële reacties.
* **Maatregelen (voorbereidende rechtspleging):** Mogelijkheden variëren van positief project en ambulante maatregelen tot plaatsing in een gemeenschapsinstelling (GI).
* **Sancties (berechting ten gronde):** Variëren van berisping tot plaatsing in een gemeenschapsinstelling of uithandengeving.
#### 5.6.5 Specifieke Maatregelen en Sancties
* **Herstelrechtelijk aanbod:** Bemiddeling en herstelgericht groepsoverleg (HERGO) zijn belangrijke instrumenten.
* **Positief Project:** Een door de minderjarige zelf voorgesteld project, goedgekeurd door het parket of de jeugdrechter.
* **Voorwaarden:** Kan plaatsverbod, contactverbod, leerproject, gemeenschapsdienst, therapie, ketenaanpak, of huisarrest omvatten.
* **Ketenaanpak:** Een intensief, intersectoraal traject voor minderjarigen met escalerend delinquentiegedrag.
* **Elektronische monitoring:** Mogelijk als zelfstandige of vervangende maatregel, met enkelbanden.
* **Plaatsingsmaatregelen (GI):** Gesloten oriëntatie (max. 1 maand), gevolgd door gesloten begeleiding (per 3 maanden verlengbaar).
* **Forensische Kinderpsychiatrie (For-K):** Voor diagnostiek en behandeling van psychiatrische problematiek, tot 19 jaar.
* **Uithandengeving:** In ernstige gevallen kan de zaak worden doorverwezen naar het strafrecht voor volwassenen.
Het jeugddelinquentierecht streeft naar een evenwicht tussen bescherming, verantwoordelijkheid, herstel en veiligheid, met een versterkte rol voor het parket en de jeugdrechter.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jeugdbeschermingsrecht sensu lato | Het geheel van juridische regels dat het welzijn en de ontwikkeling van jongeren bevordert en waarborgt, omvattende aspecten zoals het burgerrechtelijk statuut, welzijnsrecht, sociaal recht, onderwijs en strafrechtelijke bescherming. |
| Jeugdbeschermingsrecht sensu stricto | Specifiek de juridische regels betreffende overheidsinterventie, via daartoe aangewezen instellingen of voorzieningen, om jongeren te ondersteunen wier welzijn of ontplooiing onvoldoende wordt gewaarborgd door het gezinsmilieu en algemeen-maatschappelijke voorzieningen. |
| VOS (Verontrustende Opvoedingssituatie) | Een situatie die de ontwikkeling van een minderjarige bedreigt door aantasting van diens psychische, fysieke of seksuele integriteit, of die van gezinsleden, of door belemmering van diens affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen, waardoor maatschappelijk noodzakelijke jeugdhulpverlening kan worden aangeboden. |
| MOF (Misdrijf Omschreven Feit) | Een gedraging die door de wet als strafbaar wordt beschouwd en door een minderjarige is gepleegd, waarbij het jeugddelinquentierecht van toepassing is. |
| Recht sui generis | Een juridisch domein dat een eigen, zelfstandige status heeft en zich onderscheidt van bestaande rechtstakken, hoewel het er wel banden mee heeft; in het jeugdbeschermingsrecht betekent dit een specifiek publiekrechtelijk domein met verbanden met het strafrecht, sociaal recht en burgerlijk recht. |
| Kinderrechtenverdrag | Een internationaal verdrag van de Verenigde Naties dat de rechten van kinderen tot 18 jaar omvat, gericht op bescherming, participatie en voorziening van basisbehoeften en diensten, en dat bindend is voor de ondertekenende staten. |
| Gezinsgerichtheid | Een principe binnen het jeugdbeschermingsrecht dat de voorkeur geeft aan maatregelen die het gezinsmilieu zoveel mogelijk intact laten of waarborgen, met de focus op de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders en ondersteuning van het gezin. |
| Subsidiariteit | Het principe dat interventies binnen het jeugdbeschermingsrecht worden afgestemd op de situatie, waarbij steeds de minst ingrijpende maatregel wordt gekozen en de verantwoordelijkheid eerst bij ouders en algemeen-maatschappelijke voorzieningen ligt, alvorens tot specifieke jeugdhulp te worden overgegaan. |
| Integrale Jeugdhulp (IJH) | Een overkoepelend systeem dat beoogt de verschillende sectoren en vormen van jeugdhulp te integreren en te coördineren, met een focus op vraag- en krachtgerichtheid, en waarbij de toegang tot hulp wordt geregeld via toegangspoorten en gemandateerde voorzieningen. |
| Jeugddelinquentierecht | Het specifieke rechtsgebied dat zich bezighoudt met strafbare feiten gepleegd door minderjarigen, met als doel zowel bescherming, herstel als sanctie, en dat is afgestemd op de specifieke kenmerken van jongeren in vergelijking met volwassenen. |
| Uithandengeving | Een procedure waarbij een zaak van een minderjarige, gepleegd door een jongere tussen 16 en 18 jaar, wordt overgedragen naar het strafrecht voor volwassenen, wat enkel mogelijk is bij zeer ernstige feiten en na een specifieke procedure. |
| Maatschappelijke Noodzaak (MaNo) | Een kwalificatie die door een gemandateerde voorziening aan een verontrustende situatie (VOS) wordt toegekend, die aangeeft dat maatschappelijk ingrijpen noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. |
| Gemandateerde voorziening | Een specifieke organisatie die van de overheid het mandaat heeft gekregen om onderzoek te doen naar verontrustende situaties (VOS) en maatschappelijke noodzaak (MaNo), en om passende jeugdhulpverlening voor te stellen, met de mogelijkheid om in bepaalde gevallen door te verwijzen naar het parket. |
| Toegangspoort | Een centraal punt binnen de integrale jeugdhulp dat fungeert als een intersectorale entiteit voor indicatiestelling en jeugdhulpregie, waarbij het de toegang regelt tot niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp na beoordeling van de hulpvraag en de noodzaak. |
| Jeugdrechter | Een rechter die gespecialiseerd is in jeugdzaken en bevoegd is voor het behandelen van dossiers betreffende jeugdhulp, jeugddelinquentie en andere persoonsgebonden aangelegenheden van minderjarigen, en die maatregelen kan opleggen of sancties kan uitspreken. |
| Gemeenschapsinstelling (GI) | Een openbare voorziening die valt onder de bevoegdheid van de gemeenschappen, en die bedoeld is voor de plaatsing en begeleiding van minderjarigen in het kader van gerechtelijke jeugdhulp, met gespecialiseerde leefgroepen en een focus op herstel en re-integratie. |
| Herstelrechtelijk aanbod | Een benadering binnen het jeugddelinquentierecht die gericht is op het herstellen van de schade veroorzaakt door het delict, waarbij de betrokkenen (dader, slachtoffer, gemeenschap) samenwerken om de gevolgen te verwerken en verzoening te bewerkstelligen, vaak via bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg. |
Cover
The+impact+of+legalized+abortion+on+crime.pdf
Summary
# De correlatie tussen abortuslegalisatie en criminaliteitscijfers
Dit onderwerp onderzoekt de empirische relatie tussen de legalisatie van abortus en de daaropvolgende dalingen in misdaadstatistieken, met specifieke aandacht voor de timing en de mogelijke causale mechanismen. De scherpste daling in moordcijfers sinds 1933 vond plaats in de Verenigde Staten na 1991, met een daling van meer dan 40 procent in moord en meer dan 30 procent in gewelddadige en vermogenscriminaliteit. Hoewel diverse factoren zoals toegenomen opsluiting, meer politieagenten en verbeterde strategieën worden genoemd als mogelijke verklaringen kan geen enkele factor een volledige verklaring bieden. Het onderzoek presenteert de legalisatie van abortus, een kwart eeuw voor de daling, als een nieuwe verklaring [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Theoretische mechanismen van abortuslegalisatie op criminaliteit
De legalisatie van abortus kan leiden tot verminderde criminaliteit via twee hoofdmechanismen:
#### 1.1.1 Reductie van cohortgroottes
Een kleinere cohort die voortvloeit uit abortuslegalisatie betekent dat er minder jonge mannen zijn in hun meest criminele leeftijdsjaren (late tienerjaren en twintigers) [5](#page=5).
#### 1.1.2 Lagere per capita delictplegingen in getroffen cohorten
Kinderen die geboren worden na abortuslegalisatie kunnen gemiddeld lagere criminaliteitscijfers hebben om twee redenen [5](#page=5):
* **Selectie van moeders met een hoger risico:** Vrouwen die abortus laten plegen, zijn vaker tieners, ongehuwde vrouwen en economisch achtergestelden. Kinderen geboren uit deze moeders lopen een hoger risico om later criminaliteit te plegen. Studies tonen aan dat kinderen met moeilijke levensomstandigheden aan de rand van abortus (zoals hogere zuigelingensterfte, opgroeien in een eenoudergezin en armoede) een verhoogd risico hebben op criminaliteit in de adolescentie [5](#page=5).
* **Optimalisatie van het moment van zwangerschap:** Vrouwen kunnen abortus gebruiken om de timing van kindergeboorten te optimaliseren. Gevestigde factoren zoals leeftijd, opleiding, inkomen, aanwezigheid van een vader, of de zwangerschap gewenst is, beïnvloeden de omgeving waarin een kind opgroeit. Gelegaliseerde abortus biedt vrouwen de mogelijkheid om kindergeboorte uit te stellen als de omstandigheden suboptimaal zijn, wat resulteert in kinderen die in betere omgevingen worden geboren en waarschijnlijk minder criminaliteit plegen [5](#page=5).
Bovendien kan abortus indirect de criminaliteit van andere familieleden verlagen door een reductie in gezinsgrootte, wat leidt tot meer ouderlijke middelen per kind [17](#page=17) [19](#page=19).
### 1.2 Empirische evidentie van de correlatie
Diverse empirische feiten ondersteunen de relatie tussen abortus en criminaliteit:
#### 1.2.1 Timing van legalisatie en criminaliteitsdaling
Er is een brede consistentie tussen de timing van abortuslegalisatie en de daaropvolgende daling in criminaliteit. De piekleeftijden voor gewelddadige criminaliteit zijn ongeveer 18-24 jaar. De criminaliteit begon rond 1991 af te nemen, ongeveer op het moment dat de eerste cohorten geboren na Roe v. Wade hun criminele piek zouden bereiken [18](#page=18) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.2.2 Verschillen tussen vroege legalisatie staten en de rest van de VS
De vijf staten (Alaska, Californië, Hawaï, New York en Washington) die abortus rond 1970 legaliseerden, zagen een daling in criminaliteit vóór de rest van de 45 staten en het District of Columbia, waar abortus pas legaal werd in 1973 na de Roe v. Wade uitspraak. Hoewel deze vergelijking beperkingen kent vanwege een relatief korte voorsprong van drie jaar en hogere abortuscijfers in vroege legalisatie staten, laten analyses significante dalingen in criminaliteit zien in deze staten in vergelijking met de rest van de VS tussen 1982 en 1997 [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [4](#page=4).
#### 1.2.3 Staatsniveau analyses en regressiemodellen
* **Correlatie:** Hogere abortuscijfers in een staat in de jaren '70 en vroege '80 correleren sterk met lagere criminaliteitscijfers tussen 1985 en 1997. Dit geldt zelfs na controle voor factoren als opsluiting, politieaantallen en economische indicatoren [6](#page=6).
* **Effectgrootte:** Schattingen suggereren dat staten met hoge abortuscijfers ongeveer 30 procent minder criminaliteit hebben ervaren in vergelijking met regio's met lage abortuscijfers sinds 1985. Gekoppeld aan de algehele daling in criminaliteit, kan gelegaliseerde abortus ongeveer de helft verklaren van de daling in de VS tussen 1991 en 1997 [6](#page=6).
* **Paneldata-analyse:** Regressieanalyses die staatspecifieke abortuscijfers na Roe v. Wade relateren aan staatsniveau criminaliteitsveranderingen tussen 1985 en 1997 tonen een duidelijke negatieve relatie. De effectieve abortuscijfers in 1997 waren sterk gecorreleerd met de daling in moord, gewelddadige en vermogenscriminaliteit in de periode 1985-1997. Een toename van 100 abortussen per 1.000 levendgeborenen wordt geassocieerd met een reductie van ongeveer tien procent in de criminaliteit van een cohort [24](#page=24) [36](#page=36).
* **Effectieve abortusgraad:** Om de impact van abortus op criminaliteit te meten, wordt een "effectieve abortusgraad" berekend. Dit is een gewogen gemiddelde van de abortuscijfers over alle cohorten van arrestanten, waarbij de gewichten de fractie van arresten per leeftijdscohort vertegenwoordigen. De effectieve abortusgraad in 1991 was aanzienlijk lager dan de werkelijke abortusgraad, omdat veel criminele cohorten te oud waren om te zijn beïnvloed door gelegaliseerde abortus [19](#page=19) [20](#page=20) [25](#page=25) [26](#page=26).
### 1.3 Causale interpretatie en gevoeligheidsanalyses
Verschillende factoren wijzen op een causale link tussen abortus en criminaliteit:
* **Geen relatie vóór de verwachte impact:** Er is geen verband tussen abortuscijfers in het midden van de jaren '70 en veranderingen in criminaliteit tussen 1972 en 1985, voordat de door abortus beïnvloede cohorten significant crimineel gedrag vertoonden [6](#page=6).
* **Focus op jonge cohorten:** Bijna alle abortusgerelateerde criminaliteitsdalingen zijn toe te schrijven aan reducties in criminaliteit onder de cohorten geboren na abortuslegalisatie. Er is weinig verandering in criminaliteit bij oudere cohorten [30](#page=30) [31](#page=31) [6](#page=6).
* **Arrestatiegegevens per leeftijd:** Analyses van arrestatiegegevens per leeftijdscategorie tonen aan dat lagere abortuscijfers rond de geboortetijd van een cohort geassocieerd zijn met lagere arrestatiecijfers bij personen onder de 25 jaar. Er wordt geen statistisch significant verband gevonden voor oudere cohorten [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Gevoeligheidsanalyses:** Robuustheidstests van de regressieresultaten laten zien dat de correlatie tussen abortuscijfers en criminaliteit consistent blijft, zelfs na het controleren voor verschillende variabelen, het verwijderen van uitschieters (zoals New York, Californië en Washington D.C.), en het toepassen van correcties voor migratie [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat de effecten van abortuslegalisatie op criminaliteit een significante vertraging hebben van ongeveer 15-20 jaar. Dit verklaart waarom de dalingen in criminaliteit pas merkbaar werden in de jaren '90, lang na de legalisatie in de vroege jaren '70 [27](#page=27).
### 1.4 Beperkingen en toekomstige implicaties
Ondanks de sterke empirische bevindingen, zijn er enkele overwegingen:
* **Andere factoren:** Andere factoren zoals de opkomst van crack drugs en de beschikbaarheid van wapens kunnen de tijdelijke stijgingen in jeugdcriminaliteit in de late jaren '80 en vroege jaren '90 hebben verklaard, zelfs binnen cohorten die na abortuslegalisatie zijn geboren [20](#page=20).
* **Mogelijke overschatting/onderschatting:** De effecten van abortus op criminaliteit kunnen mogelijk worden overschat door andere factoren die positief correleren met abortus en criminaliteit, zoals religiositeit, armoede of lage opleidingsniveaus van moeders. Daarentegen kan het effect van kleinere gezinsgroottes op de criminaliteit van reeds geboren kinderen worden gemist [17](#page=17).
* **Vermindering van criminaliteitspotentieel:** Gevonden schattingen suggereren dat personen aan de rand van abortus vier keer crimineel agressiever zijn dan gemiddeld, wat duidt op een aanzienlijk potentieel voor criminaliteitsreductie [27](#page=27).
* **Toekomstige trends:** Met de vergrijzing van oudere cohorten en hun vervanging door jongere cohorten geboren na abortuslegalisatie, wordt verwacht dat criminaliteitscijfers verder zullen dalen. De impact van abortus zal naar verwachting toenemen en over ongeveer twintig jaar een stabiele toestand bereiken [37](#page=37).
* **Hyde Amendment:** Restricties op abortustoegang door het Hyde Amendment kunnen de voorspelde dalingen in criminaliteit beïnvloeden, mogelijk leidend tot een minder optimistische vooruitzending [37](#page=37).
* **Alternatieven voor abortus:** De studie benadrukt dat soortgelijke reducties in criminaliteit mogelijk zijn via alternatieven zoals effectievere geboortebeperking of het bieden van betere leefomgevingen voor risicokinderen [37](#page=37).
De studie stelt dat gelegaliseerde abortus een primaire verklaring kan zijn voor de significante dalingen in moord, vermogenscriminaliteit en gewelddadige criminaliteit die de Verenigde Staten in de afgelopen tien jaar hebben ervaren, en verklaart mogelijk tot de helft van de totale criminaliteitsreductie. De sociale voordelen van verminderde criminaliteit als gevolg van abortus worden geschat op USD 30 miljard dollars per jaar [36](#page=36).
---
# Mechanismen waardoor abortuslegalisatie criminaliteit kan verminderen
Dit thema onderzoekt de theoretische paden waarlangs de legalisering van abortus kan leiden tot een afname van criminaliteit, voornamelijk door veranderingen in cohortgroottes en de selectie van kinderen geboren uit omstandigheden met een verhoogd risico [10](#page=10) [5](#page=5).
### 2.1 Theoretische mechanismen voor criminaliteitsreductie
Abortuslegalisatie kan criminaliteit op twee hoofdwegen verminderen: door het verkleinen van cohortgroottes en door de selectie van kinderen die geboren worden onder minder optimale omstandigheden [10](#page=10) [5](#page=5).
#### 2.1.1 Verkleining van cohortgroottes
De meest directe manier waarop gelegaliseerde abortus criminaliteit kan verminderen, is door simpelweg het aantal geboren kinderen te verminderen. Wanneer een kleinere cohort later de adolescentie en vroege volwassenheid bereikt, de periodes waarin de meeste criminaliteit wordt gepleegd, zullen er minder potentiële daders zijn. Levine et al. vonden dat abortuslegalisatie geassocieerd werd met een daling van ongeveer 5 procent in geboortecijfers, wat zou moeten leiden tot een proportionele afname van de totale misdaad gepleegd door die cohort [10](#page=10) [11](#page=11) [19](#page=19).
#### 2.1.2 Verbeterde omstandigheden voor geboren kinderen
Een meer significante en interessante weg is de mogelijkheid dat kinderen die geboren worden na de legalisering van abortus, gemiddeld genomen lagere criminaliteitscijfers vertonen. Dit kan om twee redenen gebeuren [11](#page=11) [5](#page=5):
##### 2.1.2.1 Selectie van moeders met een lager risico op crimineel gedrag van hun kinderen
Vrouwen die ervoor kiezen een abortus te ondergaan, zijn vaak degenen die het grootste risico lopen om kinderen te baren die later crimineel gedrag zouden kunnen vertonen. Dit zijn typisch tienermeisjes, ongehuwde vrouwen en vrouwen uit economisch achtergestelde milieus. Studies hebben aangetoond dat kinderen geboren uit deze risicovolle omstandigheden een hogere kans hebben om in de adolescentie misdaad te plegen. Gruber et al. documenteren dat de omstandigheden in de vroege jeugd van kinderen die op de rand van abortus stonden, problematisch waren op vele fronten, waaronder kindersterfte, opgroeien in een eenoudergezin en armoede [12](#page=12) [5](#page=5).
Bevallingen die plaatsvinden uit ongewenste zwangerschappen worden sterk geassocieerd met toekomstige criminaliteit. Rasanen et al. vonden voor Finse mannen geboren in 1966 dat het risico op gewelddadige misdaad een functie is van (in afnemende volgorde van impact): lage opleiding van de moeder, tienerzwangerschap, eenoudergezin, ongewenste zwangerschap en roken tijdens de zwangerschap [13](#page=13) [14](#page=14) .
Bovendien, kinderen geboren onder omstandigheden van aan de schoot van de moeder ontnomen zwangerschappen (door ontzegde abortus) lieten een hogere kans op criminaliteit en slechtere levensvooruitzichten zien, zelfs na controle voor inkomen, leeftijd, opleiding en gezondheid van de moeder. De bereidheid tot abortus is hoger bij ongewenste zwangerschappen en naar schatting wordt 75 procent van de ongewenste zwangerschappen afgebroken [14](#page=14) [15](#page=15) [35](#page=35).
##### 2.1.2.2 Optimalisatie van het moment van kindgeboorte
Vrouwen kunnen abortus gebruiken om het moment van kindgeboorte te optimaliseren, door te kiezen voor momenten waarop de omstandigheden gunstiger zijn voor het grootbrengen van kinderen. Factoren zoals de leeftijd, opleiding en inkomen van de vrouw, de aanwezigheid van een vader, de gewenstheid van de zwangerschap en eventueel drugs- of alcoholmisbruik spelen hierbij een rol. Gelegaliseerde abortus biedt vrouwen de mogelijkheid om de zwangerschap uit te stellen als de huidige omstandigheden suboptimaal zijn. Zelfs als de vruchtbaarheid gedurende het leven constant blijft, worden kinderen geboren in betere omgevingen, wat leidt tot een waarschijnlijke vermindering van toekomstige criminaliteit [11](#page=11) [5](#page=5).
Studies hebben aangetoond dat de beschikbaarheid van abortus leidt tot betere kinderresultaten, door het verminderen van laag geboortegewicht en neonatale sterfte. Gruber et al. concluderen dat de gemiddelde levensomstandigheden van cohorten geboren direct na de abortuslegalisatie aanzienlijk verbeterden ten opzichte van voorgaande cohorten. De marginale kinderen die niet geboren werden als gevolg van abortuslegalisatie, zouden systemisch gezien in minder gunstige omstandigheden geboren zijn: 60 procent meer kans op een eenoudergezin, 50 procent meer kans op armoede, 45 procent meer kans op een uitkeringsgerechtigd huishouden, en 40 procent meer kans op overlijden gedurende het eerste levensjaar [12](#page=12) [13](#page=13) .
#### 2.1.3 Effecten op specifieke risicogroepen
Abortuslegalisatie had een onevenredig grote impact op de geboorten van risicogroepen. De daling in geboortecijfers na abortuslegalisatie was tweemaal zo groot voor tiener- en niet-witte moeders dan voor niet-tienermeisjes, witte populaties. Zwarte vrouwen die blootgesteld werden aan abortushervormingen ervoeren grote reducties in tiener vruchtbaarheid en tiener ongehuwde vruchtbaarheid. Tieners en ongehuwde vrouwen hadden respectievelijk 13 en 7 procent reductie in vruchtbaarheid, veel hoger dan bij niet-tienermeisjes, getrouwde vrouwen [11](#page=11) [12](#page=12) [16](#page=16).
Het hebben van een tienerouder verdubbelt de aanleg van een kind om misdaad te plegen, evenals het opgroeien in een eenoudergezin. Het effect van ongewenstheid verdubbelt de kans op criminaliteit [16](#page=16).
#### 2.1.4 Aantoonbare empirische ondersteuning
Er is een reeks anekdotische en empirische feiten die de impact van abortuslegalisatie op criminaliteit ondersteunen. De timing van de criminaliteitsdaling komt overeen met de timing van de legalisering van abortus. Er was een dramatische daling in het aantal kinderen dat ter adoptie werd afgestaan na de legalisering [10](#page=10) [5](#page=5).
Bovendien, de hoge concentratie van criminaliteit bij een relatief klein aantal daders suggereert dat gelegaliseerde abortus grotere effecten kan hebben op criminaliteit dan op andere sociale uitkomsten zoals schooluitval of werkloosheid. Een kind dat school niet afmaakt of geen baan vindt, telt als één gebeurtenis, terwijl een enkel kind honderden misdaden kan plegen [11](#page=11).
##### 2.1.4.1 Schatting van de omvang van de impact
"Back of the envelope" berekeningen suggereren dat de impact van abortuslegalisatie op criminaliteit aanzienlijk kan zijn. Door rekening te houden met factoren als ras, tienerouderschap, ongehuwd ouderschap en ongewenstheid, wordt geschat dat criminaliteit met 18,5 procent zou kunnen dalen in cohorten die toegang hebben tot gelegaliseerde abortus. De verschillen in abortuspercentages per ras verhogen de voorspelde impact van abortuslegalisatie op moord van 5,4 procent naar 8,9 procent. Rekening houdend met tienerouderschap en eenoudergezinnen, verhoogt dit de geschatte impact op moord van 8,9 procent naar 12,5 procent. Aanpassing voor ongewenstheid verhoogt de schattingen van 12,5 procent naar 18,5 procent [15](#page=15) [16](#page=16).
Onderzoek naar arrestaties tussen 15-24 jarigen toont aan dat arrestatiecijfers in staten met een hoge abortusfrequentie tussen 5 en 14 procent lager waren dan in staten met een lage abortusfrequentie. De grootste impact van abortus lijkt plaats te vinden in de leeftijdscategorie 18-22 jaar [35](#page=35).
##### 2.1.4.2 Indirecte effecten via gezinssituatie
Vrouwen die abortus gebruiken om toename van de gezinsgrootte te voorkomen, kunnen indirect de criminaliteit verminderen voor hun reeds bestaande kinderen, die dan meer ouderlijke middelen per kind kunnen ontvangen. Familiegrootte is significant geassocieerd met jeugddelinquentie. Dit effect suggereert dat criminaliteit kan worden verminderd voor kinderen die jaren vóór een abortus zijn geboren die verdere gezinsgroei voorkomt [19](#page=19).
#### 2.1.5 Cumulatieve en geleidelijke effecten
Met elk voorbijgaand jaar neemt het aandeel van de criminele bevolking dat post-legalisatie is geboren toe, waardoor de impact van abortus geleidelijk voelbaar wordt. De effectiviteit van gelegaliseerde abortus wordt weerspiegeld in het gewogen gemiddelde abortuspercentage over alle cohorten van arrestanten [19](#page=19).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat de criminaliteitsreductie niet onmiddellijk is na de legalisering, maar zich geleidelijk manifesteert naarmate de betrokken cohorten de risico-leeftijden bereiken. De tijdshorizon van 15 tot 20 jaar is essentieel voor het observeren van de effecten [10](#page=10) [19](#page=19).
> **Tip:** De analyses benadrukken dat de impact van abortuslegalisatie op criminaliteit disproportioneel is omdat een klein percentage van de bevolking verantwoordelijk is voor een groot deel van de criminaliteit. Dit betekent dat het wegnemen van risicovolle geboorten een groter effect kan hebben dan een algemene daling in geboortes [11](#page=11).
> **Tip:** Houd rekening met de verschillende risicofactoren (leeftijd moeder, burgerlijke staat, socio-economische status) die de kans op toekomstige criminaliteit beïnvloeden, aangezien abortuslegalisatie deze factoren indirect kan adresseren door de selectie van geboren kinderen [12](#page=12) [16](#page=16) [5](#page=5).
---
# Historische context van abortuswetgeving in de VS
Dit onderwerp belicht de juridische evolutie van abortus in de Verenigde Staten, beginnend bij de gemeenschappelijke wetgeving, culminerend in de baanbrekende uitspraak in Roe v. Wade en de daaropvolgende liberalisering van de wetgeving.
### 3.1 Gemeenschappelijke wetgeving en vroege restricties
Onder de principes van de Engelse gemeenschappelijke wetgeving was abortus legaal vóór het moment van "quickening" (de eerste bewegingen van de foetus, meestal rond de 16e tot 18e zwangerschapsweek). Deze regel bleef van kracht in heel Amerika totdat New York in 1828 de eerste wet aannam die abortus beperkte. In de daaropvolgende 60 jaar volgden steeds meer staten dit voorbeeld, waardoor abortus tegen 1900 in het hele land illegaal was [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.2 Liberalisering en de weg naar Roe v. Wade
De eerste voorzichtige stappen naar abortusliberalisering werden gezet tussen 1967 en 1970, toen diverse staten abortus onder beperkte omstandigheden toestonden. In 1970 werd legaal abortus breed beschikbaar in vijf staten: New York, Washington, Alaska en Hawaï schaften hun anti-abortuswetten af, en het Hooggerechtshof van Californië oordeelde dat de staatswet die abortus verbood ongrondwettelijk was [8](#page=8).
De legalisering van abortus werd op 22 januari 1973 plotseling uitgebreid over de gehele Verenigde Staten met de historische uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof in *Roe v. Wade*. De amendementen op de Model Penal Code uit 1962 maakten abortus legaal om de dood of ernstige aantasting van de fysieke en mentale gezondheid van de vrouw te voorkomen, bij foetale ernstige fysieke of mentale defecten, of in gevallen van verkrachting of incest. Deze bepalingen werden door verschillende staten aangenomen tussen 1967 en 1970 [8](#page=8).
Het Hooggerechtshof in *Roe v. Wade* erkende de gevolgen van de beslissing en stelde dat het weigeren van deze keuze aanzienlijke schade zou toebrengen aan de zwangere vrouw. Potentiële schade omvat medisch diagnoseerbare directe schade, een ontwrichtend leven en toekomst door moederschap of extra kinderen, psychologische schade, en mentale en fysieke belasting door kinderzorg. Daarnaast werd de stress voor alle betrokkenen bij een ongewenst kind en het probleem van het krijgen van een kind in een reeds ongeschikt gezin genoemd [8](#page=8).
### 3.3 Gevolgen van legalisering
De beschikbare gegevens suggereren een dramatische toename van het aantal abortussen na de legalisering. Hoewel er weinig direct bewijs is over het aantal illegale abortussen in de jaren '60, steeg het totale aantal gedocumenteerde abortussen scherp na *Roe v. Wade*, van minder dan 750.000 in 1973 tot meer dan 1,6 miljoen in 1980. De kosten voor een abortus – financieel en anderszins – daalden aanzienlijk na legalisering. Een illegale abortus vóór *Roe v. Wade* kostte tussen 400 en 500 dollars, terwijl de legale procedure later slechts 80 dollars kon kosten. Ook de kosten voor het vinden en reizen naar een illegale aborteur, en de daarmee gepaard gaande risico's, werden verminderd door de legalisering [9](#page=9).
De Hyde Amendment, die op 30 september 1976 van kracht werd, beëindigde de federale financiering van abortus voor Medicaid-ontvangers. Er bestaat geen consensus over de impact van de Hyde Amendment op het aantal abortussen of geboorten, hoewel recent onderzoek suggereert dat de impact momenteel klein is [9](#page=9).
> **Tip:** De Alan Guttmacher Institute (AGI) data worden algemeen erkend als de meest accurate telling van geïnduceerde abortussen in de Verenigde Staten, ondanks mogelijke overdrijvingen van de werkelijke aantallen [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De implicaties van *Roe v. Wade* werden beschreven als cruciaal, omdat de staat de zwangere vrouw niet fundamentele constitutionele rechten mocht ontzeggen, zoals het recht op privacy om een vroeg stadium foetus te aborteren [7](#page=7) [8](#page=8).
---
# Empirische analyse van criminaliteitstrends en abortusstatistieken
Dit onderdeel onderzoekt empirisch de relatie tussen de legalisering van abortus en de daaropvolgende trends in criminaliteit, gebruikmakend van tijdreeksgegevens, vergelijkingen tussen staten en paneldata-regressies om deze relatie te kwantificeren [17](#page=17).
### 4.1 Methodologische benaderingen voor de analyse
De empirische analyse maakt gebruik van verschillende bronnen van variatie om de impact van gelegaliseerde abortus op criminaliteit te onderzoeken. Deze omvatten [17](#page=17):
* **Nationale tijdreeksgegevens:** Analyse van de ontwikkeling van criminaliteit en abortuscijfers over de gehele Verenigde Staten door de jaren heen [18](#page=18).
* **Vergelijkingen tussen staten:** Vergelijking van criminaliteitstrends in staten die abortus eerder legaliseerden met staten waar legalisering later plaatsvond [21](#page=21).
* **Paneldata-regressies:** Het modelleren van de relatie tussen staatsabortuscijfers (met de juiste vertraging) en staats criminaliteitscijfers, waarbij meerdere staten over meerdere jaren worden geanalyseerd [24](#page=24).
* **Arrestatiegegevens per leeftijdscohort:** Onderzoek naar arrestatiepatronen onder specifieke leeftijdsgroepen om de impact op de meest direct beïnvloede cohorten te isoleren [30](#page=30).
#### 4.1.1 Nationale tijdreeksanalyse
Nationale tijdreeksgegevens, afkomstig uit de Uniform Crime Reports (UCR) en de National Crime Victimization Survey (NCVS), worden gebruikt om trends in geweldsmisdrijven, vermogensmisdrijven en moord te analyseren [18](#page=18).
* **UCR-gegevens:** Tussen 1973 en 1991 vertoonden geweldsmisdrijven en vermogensmisdrijven een stijgende trend, terwijl moord nagenoeg stabiel bleef. Vanaf 1991 daalden alle drie de categorieën significant. Geweldsmisdrijven daalden met meer dan 30 procent, en moorden met 40 procent [18](#page=18).
* **NCVS-gegevens:** Deze gegevens tonen een daling in geweldsmisdrijven tot begin jaren '80, gevolgd door een stijging tot 1993 en daarna een scherpe daling. Vermogensmisdrijven daalden gedurende de periode 1973-1991 en vertoonden daarna een nog snellere daling. Hoewel de patronen van UCR en NCVS niet perfect overeenkomen, laten beide een duidelijke trendbreuk in de jaren '90 zien [18](#page=18).
De timing van de afname van criminaliteit in de jaren '90 is consistent met het hypothetische effect van gelegaliseerde abortus. Het eerste cohort dat beïnvloed werd door *Roe v. Wade* bereikte rond 1991 de piekleeftijd voor criminaliteit (ongeveer 17 jaar). In staten die eerder abortus legaliseerden (rond 1970), bereikte dit cohort rond hun 20e levensjaar de piekleeftijd voor criminaliteit [18](#page=18) [19](#page=19).
De continue daling van de criminaliteit van 1991 tot 1999 wordt verklaard door het feit dat elk jaar het aandeel van de bevolking dat na de legalisering van abortus is geboren, toeneemt. Dit suggereert dat het effect van abortus op criminaliteit geleidelijk voelbaar wordt [19](#page=19).
Om dit te formaliseren, wordt de "effectieve gelegaliseerde abortusgraad" gedefinieerd als een gewogen gemiddelde van de gelegaliseerde abortusgraad over alle cohorten van arrestanten in een bepaald jaar $t$:
$$ \text{Effectieve\_Abortus}_t = \sum_a \text{Abortus}_{t-a} \times \left(\frac{\text{Arrestes}_a}{\text{Arrestes}_{\text{totaal}}}\right) $$ [20](#page=20).
Hierbij staat $t$ voor het jaar en $a$ voor de leeftijd van een cohort. $\text{Abortus}_{t-a}$ is het aantal abortussen per levend kind en de term tussen haakjes is het fractie van arrestaties voor een bepaalde misdaad die zijn gepleegd door leden van cohort $a$ [20](#page=20).
Hoewel de nationale abortusgraad na *Roe v. Wade* stabiliseerde op ongeveer 400 per 1.000 levende geboorten, was de effectieve abortusgraad in 1991 aanzienlijk lager (ongeveer 33 voor moord, 63 voor geweldsmisdrijven en 126 voor vermogensmisdrijven). Dit komt doordat veel actieve criminele cohorten ouder waren dan de cohorten die door de legalisering werden beïnvloed. De effectieve abortusgraden stegen gestaag, wat consistent is met de waargenomen dalingen in criminaliteit [20](#page=20).
Een mogelijke inconsistentie is de piek in jeugdmoordcijfers eind jaren '80 en begin jaren '90, die plaatsvond bij cohorten die na de legalisering van abortus waren geboren. Dit wordt echter verklaard door de tijdelijke overheersing van andere factoren die criminaliteit stimuleren, zoals de opkomst van crack en de beschikbaarheid van wapens [20](#page=20).
#### 4.1.2 Vergelijking van criminaliteitstrends in staten met vroege legalisering
Vijf staten (Alaska, Californië, Hawaï, New York en Washington) legaliseerden abortus rond 1970, terwijl dit in de rest van de staten pas in 1973 gebeurde na *Roe v. Wade*. Deze gestaffelde legalisering biedt een potentieel onderzoeksveld. Echter, deze vergelijking is niet ideaal omdat [21](#page=21):
* De voorsprong van drie jaar in legalisering is relatief klein om een significante impact op de algehele criminaliteitscijfers te meten, aangezien crimineel gedrag geleidelijk toeneemt in de tienerjaren [21](#page=21).
* Staten met vroege legalisering behielden ook na 1973 hogere abortusgraden, wat het moeilijk maakt om de effecten van vroege legalisering en hogere stabiele abortusgraden te ontwarren [21](#page=21).
Ondanks deze beperkingen, toonde een vergelijking van criminaliteitstrends tussen deze groepen staten het volgende [22](#page=22) [23](#page=23):
* **Voor 1982:** Geen significant verschil in trenden tussen de groepen staten, wat consistent is met het feit dat de eerste door abortus beïnvloede cohorten nog jong waren [22](#page=22).
* **1982-1988:** Vermogensmisdrijven daalden significant meer in staten met vroege legalisering (-9.8 procentpunten ten opzichte van de rest van de VS), wat consistent is met de concentratie van jeugdcriminaliteit in vermogensmisdrijven [23](#page=23).
* **1982-1997 cumulatief:** Staten met vroege legalisering vertoonden een aanzienlijk grotere daling in criminaliteit: 16.2 procent meer voor moord, 30.4 procent meer voor geweldsmisdrijven, en 35.3 procent meer voor vermogensmisdrijven. Deze verschillen worden geacht te groot om alleen toe te schrijven aan de driejarige voorsprong, en weerspiegelen ook hogere stabiele abortusgraden [23](#page=23).
#### 4.1.3 State-level analyse met paneldata
De analyse werd systematischer door gebruik te maken van paneldata om staatsabortuscijfers na *Roe v. Wade* te relateren aan veranderingen in staats criminaliteitscijfers tussen 1985 en 1997 [24](#page=24).
* **Scatter plots:** Grafieken van logaritmische veranderingen in criminaliteit ten opzichte van veranderingen in de effectieve abortusgraad toonden een duidelijke negatieve relatie voor alle drie de misdaadcategorieën. De $R^2$-waarden varieerden van 0.12 (moord) tot 0.45 (vermogensmisdrijven) [24](#page=24).
* **Classificatie naar abortusfrequentie:** Staten werden ingedeeld in lage, gemiddelde en hoge abortusgraden. Tussen 1985 en 1997 daalde de criminaliteit in de hoogste abortusstaten aanzienlijk meer dan in de laagste abortusstaten (minimaal 30 procentpunten verschil). De periode 1973-1985, waarin geen significant effect van abortus op criminaliteit werd verwacht, toonde geen duidelijke verschillen tussen de groepen staten [25](#page=25).
Het regressiemodel dat werd gebruikt is:
$$ \ln(\text{CRIME}_{st}) = \beta_1 \text{ABORT}_{st} + X_{st}\beta + \alpha_s + \gamma_t + \epsilon_{st} $$ [25](#page=25).
Hierbij is $\ln(\text{CRIME}_{st})$ de logaritme van de criminaliteit per capita in staat $s$ in jaar $t$, $\text{ABORT}_{st}$ is de effectieve abortusgraad, $X_{st}$ is een vector van staats-specifieke controlevariabelen (zoals gevangenen- en politie per capita, economische indicatoren, welzijnssteun, wetten op verborgen wapens en alcoholconsumptie), $\alpha_s$ zijn staats fixed effects, $\gamma_t$ zijn jaars fixed effects, en $\epsilon_{st}$ is de errorterm. Alle regressies werden uitgevoerd met gewogen kleinste kwadraten (WLS), gewogen naar staatsbevolking, en gecorrigeerd voor seriële correlatie [25](#page=25) [26](#page=26).
**Belangrijke overwegingen bij de paneldata-analyse:**
* **Seriële correlatie van abortusgraden:** Staats abortusgraden zijn zeer sterk serieel gecorreleerd (correlatie van 0.98 tussen $t$ en $t+1$). Dit maakt het moeilijk om de impact van abortussen uit de jaren '70 te onderscheiden van die uit de jaren '90. De interpretatie van de resultaten is daarom gebaseerd op de aanname van een 15-20 jaar durende vertraging tussen abortus en impact op criminaliteit [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Controlevariabelen:** Naast de abortusvariabele werden variabelen zoals het aantal gevangenen, politie per capita, werkloosheid, inkomen, armoede, AFDC-uitkeringen, wetten op verborgen wapens en bierconsumptie opgenomen. De meeste van deze variabelen hadden de verwachte effecten op criminaliteit (bv. gevangenen en politie geassocieerd met lagere criminaliteit; werkloosheid met hogere vermogensmisdaad) [25](#page=25) [28](#page=28).
* **Grootte van de effecten:** De geschatte impact van een toename van 100 abortussen per 1.000 levende geboorten resulteerde in een daling van 12% in moord, 13% in geweldsmisdrijven en 9% in vermogensmisdrijven. Dit suggereert dat abortus een primaire verklaring kan zijn voor de grote dalingen in criminaliteit in de jaren '90 [27](#page=27) [36](#page=36).
#### 4.1.4 Impact op arrestaties per leeftijdscohort
Om een causale interpretatie van de resultaten te onderbouwen, werd gekeken naar arrestatiepatronen per leeftijdscohort. Het idee is dat dalingen in criminaliteit geconcentreerd moeten zijn bij cohorten die na de legalisering van abortus zijn geboren [30](#page=30).
* **Arrestaties onder 25 jaar:** Regressies van arrestatiecijfers per capita voor personen onder de 25 jaar toonden consequent negatieve en statistisch significante verbanden met de effectieve abortusgraad. Dit suggereert dat gelegaliseerde abortus de arrestatiecijfers van jongeren heeft verlaagd [31](#page=31).
* **Arrestaties van 25 jaar en ouder:** Bij oudere cohorten had de abortusgraad geen statistisch significant effect op arrestatiecijfers. Dit is een belangrijke test die de causale interpretatie versterkt, omdat deze groep niet direct beïnvloed zou moeten zijn door de legalisering van abortus [32](#page=32).
* **"Difference-in-differences" schattingen:** Deze schattingen, die het verschil in arrestatiepatronen tussen jongere en oudere cohorten vergelijken, bevestigden de eerdere resultaten [32](#page=32).
De omvang van de effecten op arrestaties was iets kleiner dan op de totale criminaliteitscijfers. Dit kan deels worden verklaard doordat de arrestatie-regressies alleen effecten op per capita arrestaties van jongeren meten, en niet de impact van kleinere jeugdcohorten zelf [32](#page=32).
Een verdere test met behulp van arrestaties per enkele leeftijdscategorie (15-24 jaar) bevestigde dit patroon [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Resultaten van Table VII:**
* Wanneer de abortuscoëfficiënt constant werd gehouden over de leeftijden 15-24, was deze sterk significant negatief.
* Wanneer de coëfficiënt per leeftijd mocht variëren, waren de meeste schattingen negatief en significant, met het grootste effect tussen de 18 en 22 jaar. De effecten waren het zwakst bij de jongste leeftijden [35](#page=35).
* De schattingen suggereerden dat arrestatiecijfers van 15-24 jarigen in staten met hoge abortusfrequenties met 5 tot 14 procent lager waren in vergelijking met staten met lage abortusfrequenties [35](#page=35).
### 4.2 Conclusie en Implicaties
De empirische analyse suggereert sterk dat gelegaliseerde abortus, met een vertraging van ongeveer twintig jaar, de criminaliteitscijfers heeft verlaagd [36](#page=36).
* **Omvang van de impact:** Een toename van 100 abortussen per 1.000 levende geboorten wordt geassocieerd met een reductie van ongeveer tien procent in de criminaliteit van een cohort [36](#page=36).
* **Verklaring voor criminaliteitsdalingen:** Gelegaliseerde abortus kan naar schatting verantwoordelijk zijn voor 15-25 procent van de criminaliteitsdalingen in 1997. De bevindingen suggereren dat abortus een primaire verklaring kan zijn voor een aanzienlijk deel, mogelijk zelfs de helft, van de algehele daling in moord, vermogensmisdrijven en geweldsmisdrijven in de afgelopen tien jaar [36](#page=36).
* **Maatschappelijke voordelen:** De sociale voordelen van verminderde criminaliteit als gevolg van abortus worden geschat op ongeveer 30 miljard dollars per jaar [36](#page=36).
> **Tip:** De analyse benadrukt het belang van een ruime vertraging (15-20 jaar) tussen de introductie van een beleid (abortuslegalisering) en de detecteerbare impact op gedrag (criminaliteit). Dit is cruciaal voor het correct interpreteren van economische en sociologische fenomenen [27](#page=27).
> **Tip:** De "effectieve abortusgraad" is een sleutelconcept. Het is niet simpelweg de abortusgraad in een bepaald jaar, maar een gewogen gemiddelde dat rekening houdt met de leeftijd van de meest criminele cohorten en hun blootstelling aan abortus [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** De vergelijking van arrestatiecijfers van cohorten onder de 25 jaar (direct beïnvloed) met cohorten van 25 jaar en ouder (niet direct beïnvloed) fungeert als een "natuurlijke experimentele controle", wat de causale interpretatie van de correlatie tussen abortus en criminaliteit versterkt [32](#page=32).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Criminaliteitscijfers | De statistische gegevens die de frequentie en de aard van misdrijven in een bepaalde populatie of geografisch gebied weergeven. Dit omvat diverse factoren zoals het aantal misdrijven per hoofd van de bevolking en de trends daarin over tijd. |
| Abortuslegalisatie | Het proces waarbij wetgeving wordt aangenomen die de juridische status van abortus verandert, waardoor het legaal wordt onder bepaalde omstandigheden, wat de toegang ertoe vergroot en de sociale en demografische impact ervan kan beïnvloeden. |
| Cohortgrootte | Het aantal individuen geboren binnen een specifieke tijdsperiode. Veranderingen in cohortgroottes, bijvoorbeeld door legalisatie van abortus, kunnen leiden tot minder jongvolwassenen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de criminaliteit. |
| Risicokinderen | Kinderen die geboren worden uit moeders met hogere risicofactoren, zoals tienermoeders of moeders in economisch achtergestelde situaties, en die een verhoogd risico lopen op toekomstige crimineel gedrag vanwege omgevingsfactoren. |
| Per capita misdaadcijfers | De maatstaf voor criminaliteit die het aantal misdrijven per persoon in een populatie weergeeft, wat een gestandaardiseerde vergelijking mogelijk maakt tussen verschillende populaties of over tijd. |
| Roe v. Wade | Een baanbrekende uitspraak van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten in 1973 die het constitutionele recht op abortus vestigde, wat een significante impact had op de beschikbaarheid en het aantal uitgevoerde abortussen in het land. |
| Effectieve abortusgraad | Een gewogen gemiddelde van de abortusgraden over verschillende cohorten, rekening houdend met de leeftijd waarop individuen het meest betrokken zijn bij criminaliteit. Dit geeft een indicatie van de mate waarin de abortuslegalisatie de criminaliteitspopulatie heeft beïnvloed. |
| Uniform Crime Reports (UCR) | Een jaarlijkse publicatie van het Federal Bureau of Investigation (FBI) die gegevens verzamelt over misdrijven die worden gemeld aan de politie in verschillende categorieën in de Verenigde Staten. |
| National Crime Victimization Survey (NCVS) | Een nationaal representatieve enquête die informatie verzamelt over zelfgerapporteerde misdaadslachtofferschappen in de Verenigde Staten, wat een alternatieve bron van gegevens biedt naast de UCR. |
| Arrestatiecijfers | Statistieken die het aantal arrestaties voor verschillende misdrijven weergeven, vaak gespecificeerd naar leeftijdscategorie. Deze gegevens worden gebruikt om de impact van abortuslegalisatie op verschillende leeftijdsgroepen te analyseren. |
| Paneldata-analyse | Een statistische methode die zowel de variatie binnen individuen (of staten) over tijd als de variatie tussen individuen (of staten) analyseert. Dit wordt gebruikt om de relatie tussen abortusgraden en criminaliteit te onderzoeken na controle voor andere factoren. |
| Gemeenschappelijk recht (Common Law) | Een juridisch systeem gebaseerd op precedenten en rechterlijke beslissingen in plaats van op geschreven wetten. In de context van dit document verwijst het naar de historische wetgeving rondom abortus vóór specifieke wettelijke beperkingen. |
| Quickening | Het punt in de zwangerschap, meestal rond de 16e tot 18e week, waarop de eerste bewegingen van de foetus voelbaar zijn. Historisch gezien was abortus vóór dit punt vaak legaal onder het gemeenschappelijk recht. |
| Cohortgeboren na abortuslegalisatie | Individuen die zijn geboren nadat abortus legaal werd in de Verenigde Staten. Deze groepen worden onderzocht op hun potentiële verminderde betrokkenheid bij criminaliteit vergeleken met eerdere cohorten. |
Cover
Week 8 - VCJ bachelor course 2025_2026.pptx
Summary
# Victim rights in three relationships
Dit onderwerp behandelt de rechten van slachtoffers in relatie tot de staat, de dader en in burgerrechtelijke of herstelrechtelijke contexten, met een focus op administratief, strafrecht en burgerlijk recht.
## 1. Typologie van slachtofferrechten volgens Van Dijk
De rechten van slachtoffers kunnen worden geanalyseerd vanuit drie fundamentele relaties:
* **Relatie A: Het slachtoffer en de staat ("administratief recht")**: Dit betreft de rechten die een slachtoffer heeft ten aanzien van overheidsinstanties, met name op het gebied van informatie, ondersteuning en compensatie.
* **Relatie B: De dader/verdachte en de staat ("strafrecht")**: Hier gaat het om de instrumenten en rechten die aan slachtoffers worden toegekend binnen het strafproces, met als doel hun deelname en invloed te vergroten.
* **Relatie C: Het slachtoffer en de dader/verdachte ("burgerlijk recht/herstelrecht")**: Deze relatie richt zich op de directe interactie tussen slachtoffer en dader, met oog voor compensatie, bescherming en herstel.
### 1.1 Relatie A: Het slachtoffer en de staat ("administratief recht")
Dit omvat de rechten van het slachtoffer ten aanzien van de overheid, vaak aangeduid als staatsrechtelijke of administratieve rechten.
#### 1.1.1 Informatie
Slachtoffers hebben recht op informatie over de beschikbare diensten en hun eigen rechten na de melding van een misdrijf. Dit omvat algemene informatie over slachtofferhulp en specifieke informatie over de voortgang van hun zaak, belangrijke data, beslissingen en stappen. Interpretatie en vertaling kunnen hierbij cruciaal zijn. Het recht op inzage in het dossier is controversieel.
#### 1.1.2 Slachtofferhulp en -bijstand
* **Slachtofferhulp** verwijst naar organisaties die gericht zijn op het ondersteunen van slachtoffers, vaak niet-gouvernementele organisaties (NGO's).
* **Slachtofferbijstand** omvat programma's voor slachtoffers binnen organisaties zoals politie en justitie.
De grens tussen beide is niet altijd scherp. Soms maken slachtofferhulpdiensten deel uit van overheidsinstanties (bv. politie in Denemarken), en gespecialiseerde hulp (bv. crisiscentra) kan dichter bij de formele gezondheidszorg staan. Quasi-NGO's (QUANGO's) hebben een verplickte, door de overheid gesubsidieerde taak.
##### 1.1.2.1 Generieke en gespecialiseerde diensten
* **Generieke diensten** bieden algemene informatie, advies, emotionele en psychologische ondersteuning, hulp bij financiële en praktische zaken, en advies over preventie van secundaire victimisatie. Ze bieden ook "victimologische eerste hulp" in de directe nasleep van victimisatie. De mate waarin juridische diensten en langdurige hulp worden geboden, varieert.
* **Gespecialiseerde diensten** richten zich op specifieke groepen slachtoffers (kinderen, migranten, minder validen) of specifieke soorten misdrijven (seksueel geweld, huiselijk geweld, terrorisme, cybercrime). De ondersteuning kan verder gaan met juridische hulp, professionele psychologische zorg (inclusief EMDR) en medische hulp.
**Voorbeelden van specifieke diensten:**
* **Centra voor Seksueel Geweld/Rape Crisis Centra**: Integreren medische, forensische en psychologische zorg, met focus op de directe nasleep van seksueel geweld, bewijsverzameling, preventie van PTSS, en een "one-stop-shop" aanpak.
* **Family Justice Centres**: Bieden hulp aan gezinnen (inclusief kinderen) bij huiselijk geweld, met een netwerkbenadering die rekening houdt met bijkomende problemen zoals verslaving of werkloosheid.
#### 1.1.3 Sleutelproblemen bij slachtofferhulp in Europa
1. **Dekking (Coverage)**: Veel landen hebben geen generieke diensten, of deze zijn beperkt tot hoofdsteden of toeristische gebieden. Een klein deel van de slachtoffers bereikt de hulp. Er is een gebrek aan doorverwijzing door de politie. Hoewel niet elk slachtoffer hulp nodig heeft, krijgt minder dan 10% van de slachtoffers die melding doen en hulp wensen, deze daadwerkelijk.
2. **Kwaliteit**: Gebrek aan training, monitoring en onderzoek in slachtofferhulp.
3. **Diversiteit**: Grote verschillen tussen landen in wat slachtofferhulp inhoudt (financieel in Duitsland, juridische diensten in Nederland/Portugal), de beschikbaarheid van alternatieven, en de inzet van vrijwilligers (professioneel of leken).
#### 1.1.4 Criminal Injuries Compensation Funds (CICF)
Dit zijn overheidsfondsen voor het compenseren van slachtoffers van misdrijven, los van een civiele procedure tegen de dader. Ze zijn bedoeld voor fysiek en seksueel geweld en kunnen ook co-slachtoffers (nabestaanden) omvatten.
* **Criteria**: Claims voor schade die niet gedekt wordt door verzekering of claims tegen de dader. Dit kan materiële en immateriële schade betreffen. Het slachtoffer mag niet (mede) schuldig zijn. In het VK kunnen mensen met een strafblad niet claimen, ongeacht de relevantie voor de claim.
* **Doel**: Naast financiële compensatie, kan het ook een symbolische erkenning zijn van het leed en een bijdrage leveren aan het herstellen van gemeenschap.
**Tip:** Het is belangrijk om verwachtingen te managen bij slachtoffers, omdat lage uitkeringen als oneerlijk kunnen worden ervaren, maar hogere uitkeringen niet noodzakelijk leiden tot meer tevredenheid.
#### 1.1.5 Bescherming
Bescherming wordt uitgebreider behandeld onder relatie C, maar kan ook aspecten omvatten zoals bescherming van de privacy, bescherming tegen herhaald of intrusief onderzoek, en specifieke bescherming voor kwetsbare slachtoffers.
### 1.2 Relatie B: De dader/verdachte en de staat ("strafrecht")
Dit betreft de rechten van slachtoffers binnen het strafproces, wat vaak controversieel is vanwege de aard van het strafrecht als relatie tussen dader en staat.
#### 1.2.1 Rationales voor slachtofferrechten in het strafproces
De redenen voor slachtofferparticipatie in het strafrecht zijn divers en soms tegenstrijdig:
1. **Compensatie en opname van civiele elementen**: Het integreren van civielrechtelijke claims binnen het strafproces.
2. **Bescherming en ondersteuning**: Het bieden van extra bescherming aan slachtoffers.
3. **Accountability**: Een controlemechanisme op het openbaar ministerie, vooral met betrekking tot het sepotrecht. Dit draagt bij aan nauwkeurigheid van uitkomsten en identificeert beleidstekorten.
4. **Expressieve functies**: Erkenning dat de gebeurtenis een publiek onrecht is, en dat het lijden van het slachtoffer wordt erkend door vertegenwoordigers van gedeelde moraliteit. Dit kan bijdragen aan "therapeutische jurisprudentie", waarbij de juridische processen de psychologische en emotionele welzijn van deelnemers beïnvloeden, met name ter bevordering van herstel.
5. **"Private" wraak**: De mogelijkheid voor slachtoffers om de dader te straffen. Dit is een belangrijke kritiek.
#### 1.2.2 Voorbeelden van Type B slachtofferinstrumenten
* **Victim Impact Statement (VIS)**: Een verklaring van het slachtoffer in een strafzaak over de gevolgen van het misdrijf. Kan mondeling of schriftelijk zijn. In de VS is dit gebruikt bij kapitaalstraffen, wat controversieel is. Er is geen duidelijk bewijs dat VIS leidt tot zwaardere straffen, maar het kan wel bijdragen aan erkenning, therapeutische verwerking, en een gevoel van communie met het rechtssysteem.
* **Auxiliary prosecutor (Nevenaanklager)**: In sommige landen (bv. Duitsland, Polen, Portugal) kan het slachtoffer als nevenaanklager optreden naast het openbaar ministerie. Dit geeft uitgebreide rechten tijdens het proces, waaronder het bijwonen van de zitting, inzage in het dossier, het indienen van bewijsverzoeken, getuigen ondervragen, bezwaar maken en in beroep gaan. De rol is vaak afhankelijk van de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan.
* **Right to judicial review of a decision not to prosecute (Recht op toetsing van sepotbeslissingen)**: Slachtoffers kunnen een rechter vragen om een beslissing van het openbaar ministerie of de politie om niet te vervolgen te herzien. Dit is een controle op de discretionaire bevoegdheid van het OM.
* **Right to meeting with public prosecutor**: In Nederland kan een slachtoffer een gesprek met de officier van justitie aanvragen om beslissingen en strategieën te begrijpen en gehoord te worden.
* **Private prosecution (Privaatrechtelijke vervolging)**: In sommige systemen (bv. Duitsland voor specifieke delicten) kan het slachtoffer zelf de vervolging instellen en voeren. Dit is zeer controversieel vanwege de mogelijkheid van "private wraak" en de grote last die dit op het slachtoffer legt.
#### 1.2.3 Controverses rond Type B rechten
De rechten van slachtoffers in het strafproces zijn controversieel om verschillende redenen:
* **Kern van het strafrecht**: Het strafrecht wordt traditioneel gezien als een relatie tussen de dader en de staat (publieke orde), niet als een conflict tussen individuen.
* **Due process**: De participatie van slachtoffers kan de balans tussen verdediging en openbaar ministerie verstoren en het proces vertragen.
* **Subjectiviteit vs. Objectiviteit**: Het subjectieve perspectief van het slachtoffer kan botsen met de objectieve aard van het strafproces.
* **Associatie met wraak**: De vrees dat deze rechten leiden tot een focus op vergelding in plaats van rechtvaardigheid.
**Tip:** De rationales achter slachtofferrechten in het strafproces zijn vaak een "moving target", met wisselende en soms onrealistische doelen.
### 1.3 Relatie C: Het slachtoffer en de dader/verdachte ("burgerlijk recht/herstelrecht")
Deze relatie richt zich op de directe interacties en rechten tussen slachtoffer en dader, vaak met een focus op compensatie, bescherming en herstel.
#### 1.3.1 Compensatie door de dader
* **Civil law systemen ("Partie civile" / "Adhesion procedure")**: Het slachtoffer voegt zich bij het strafproces met een civiele vordering tot schadevergoeding. De strafrechter oordeelt zowel over de strafrechtelijke schuld als de civiele claim. De civiele partij heeft uitgebreide rechten, vergelijkbaar met die van een nevenaanklager.
* **Common law systemen (Compensation order)**: De strafrechter kan de dader bevelen tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer als onderdeel van de straf.
* **Rationales**:
* **Procedurele economie**: Tijd en middelen besparen door twee zaken tegelijk te behandelen.
* **Verlichting van slachtoffers**: Voorkomen dat slachtoffers een aparte civiele procedure moeten starten.
* **Complexiteiten**:
* **Prioriteit van het strafproces**: Civiele claims worden alleen toegekend als ze niet te complex zijn en het strafproces niet te veel belasten. Vaak moeten slachtoffers alsnog naar de civiele rechter.
* **Enforcement**: De afdwinging van betalingen kan problematisch zijn als de dader niet kan of wil betalen. Soms treedt de overheid op als garantsteller (bv. Nederlandse overheid bij betaling-vooraf).
#### 1.3.2 Bescherming
Bescherming is cruciaal, vooral in situaties van geweld tussen voormalige partners of binnen gezinsverbanden.
* **Beschermingsbevel (Protection order)**: Een beslissing van een rechter (civiel, straf- of administratief) die gedragsregels (verplichtingen of verboden) oplegt aan een persoon die gevaar veroorzaakt, met als doel een ander te beschermen tegen daden die diens leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit in gevaar brengen.
* **Verschillende termen**: Restraining order, protective order, stay-away order, injunction order, no-contact order.
* **Typen**:
* **Strafrechtelijke beschermingsbevelen**: Soms alleen na veroordeling, afhankelijk van het misdrijf, met voordeel van politie-handhaving.
* **Civiele beschermingsbevelen**: Bredere reikwijdte, minder bewijsvereisten.
* **Effecten**: De impact op het voorkomen van victimisatie is onduidelijk. Het kan een symbolische waarde hebben en bijdragen aan erkenning en communie.
#### 1.3.3 Mediation in strafzaken (Herstelrecht)
Dit valt onder herstelrechtelijke contexten en is eerder behandeld in Week 6. Het richt zich op directe communicatie en conflictbemiddeling tussen slachtoffer en dader om tot een oplossing te komen.
**Tip:** Beschermingsbevelen hebben de potentie om veiligheid te bieden, maar de effectiviteit hangt af van handhaving en de specifieke dynamiek tussen slachtoffer en dader.
---
# Victim support and assistance
Hieronder volgt een gedetailleerd studiehandleiding over slachtofferhulp en -bijstand, gebaseerd op de verstrekte documentatie en gericht op examenvoorbereiding.
## 2. Slachtofferhulp en -bijstand
Dit gedeelte verkent de diverse vormen van hulp en ondersteuning voor slachtoffers, variërend van generieke tot gespecialiseerde diensten, en de inherente uitdagingen bij de implementatie ervan.
### 2.1 Terminologie: Slachtofferhulp versus Slachtofferbijstand
De termen "slachtofferhulp" en "slachtofferbijstand" worden vaak door elkaar gebruikt, maar kennen een subtiel onderscheid:
* **Slachtofferhulp:** Verwijst doorgaans naar organisaties die specifiek gericht zijn op het helpen en ondersteunen van slachtoffers. Dit zijn vaak niet-gouvernementele organisaties (NGO's).
* **Slachtofferbijstand:** Omvat programma's voor slachtoffers die geïntegreerd zijn binnen organisaties zoals de politie of het openbaar ministerie.
De grens tussen beide is echter niet altijd scherp te trekken. Soms zijn er quasi-NGO's, ook wel "QUANGO's" genoemd, die technisch gezien NGO's zijn, maar een wettelijke, sterk gesubsidieerde overheidstaak uitvoeren. In sommige landen, zoals Denemarken, kan slachtofferhulp zelfs deel uitmaken van de politiediensten. Gespecialiseerde slachtofferhulp, zoals crisiscentra voor seksueel geweld, kan dichter bij formele gezondheidszorg staan.
### 2.2 Typologie van Slachtofferhulp: Generiek en Gespecialiseerd
Binnen de slachtofferhulp kan een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen generieke en gespecialiseerde diensten:
#### 2.2.1 Generieke Diensten
Generieke diensten staan ten dienste van alle slachtoffers en omvatten doorgaans:
* **Informatie, advies en ondersteuning:** Algemene begeleiding bij de gevolgen van victimisatie.
* **Doorverwijzing naar specialistische diensten:** Het koppelen van slachtoffers aan de juiste hulpverleners.
* **Emotionele en psychologische ondersteuning:** Hulp bij de verwerking van trauma.
* **Advies inzake financiële en praktische zaken:** Ondersteuning bij geldzorgen en praktische problemen.
* **Advies inzake preventie van secundaire of herhaalde victimisatie:** Het voorkomen van nieuwe slachtofferschap.
* **Eerste hulp in de directe nasleep van victimisatie:** Soms aangeduid als victimologische eerste hulp.
De mate waarin deze diensten juridische of professionele psychologische hulp integreren, en de duur van de aangeboden hulp, kan sterk variëren.
#### 2.2.2 Gespecialiseerde Diensten
Gespecialiseerde diensten richten zich op specifieke groepen slachtoffers of specifieke soorten criminaliteit:
* **Per type slachtoffer:** Kinderen, vrouwen, migranten, minderheden, mensen met een beperking.
* **Per type misdrijf:** Seksueel geweld, huiselijk geweld, terrorisme, cybercriminaliteit.
* **Per type ondersteuning:** Focus op juridische bijstand, professionele psychologische zorg (inclusief EMDR), medische zorg, financiële steun.
##### 2.2.2.1 Voorbeelden van Gespecialiseerde Diensten
Twee belangrijke voorbeelden van gespecialiseerde diensten zijn:
* **Centra voor Seksueel Geweld/Rape Crisis Centra:** Deze centra integreren medische, forensische en psychologische zorg. Ze richten zich op de onmiddellijke nasleep van seksueel geweld, het belang van vroege bewijsverzameling, het voorkomen van posttraumatische stressstoornissen (PTSS) en het bieden van medische ondersteuning (bijvoorbeeld ter preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen). Het "one-stop-shop" principe is hierbij cruciaal om herhaaldelijke ondervraging en het doorlopen van verschillende procedures te vermijden. Casemanagement door het strafrechtelijk systeem is eveneens belangrijk.
> **Tip:** Het belang van onmiddellijke interventie en een geïntegreerde aanpak kan significant bijdragen aan het herstelproces en het voorkomen van verdere psychische schade.
* **Family Justice Centres:** Deze centra richten zich op gezinnen (inclusief kinderen) in gevallen van intrafamiliaal geweld. Ze beogen het geweld te stoppen, verdere escalatie te voorkomen en bieden een netwerkbenadering, waarbij erkend wordt dat huiselijk geweld vaak deel uitmaakt van een breder scala aan problemen zoals verslaving, werkloosheid en psychische problemen. De impact van het getuige zijn van geweld op kinderen is hierbij een cruciaal aandachtspunt.
### 2.3 Uitdagingen in de Implementatie van Slachtofferhulp
De implementatie van slachtofferhulp in verschillende landen kent diverse uitdagingen:
1. **Dekking:**
* **Gebrek aan generieke diensten:** Veel landen beschikken niet over een universele, generieke dienst voor slachtoffers.
* **Beperkte nationale dekking:** Diensten zijn vaak geconcentreerd in hoofdsteden of toeristische gebieden, waardoor de rest van het land onvoldoende bereikt wordt.
* **Lage bereikbaarheid:** Zelfs waar diensten beschikbaar zijn, bereiken zij slechts een klein percentage van de slachtoffers. Een gebrek aan doorverwijzing door de politie draagt hieraan bij.
* **Onderzoek wijst uit:** In veel landen ontvangt minder dan tien procent van de slachtoffers die aangifte doen van criminaliteit en hulp wensen, daadwerkelijk ondersteuning. In het Verenigd Koninkrijk ontvangt bijvoorbeeld ongeveer 1,2 miljoen slachtoffers slachtofferhulp, terwijl dit in de rest van de EU gezamenlijk ongeveer 800.000 betreft.
2. **Kwaliteit:**
* **Gebrek aan opleiding/training:** Er is vaak een tekort aan gespecialiseerde opleiding voor professionals in de slachtofferhulp.
* **Onvoldoende monitoring en onderzoek:** Het gebrek aan systematische monitoring en relevant onderzoek belemmert kwaliteitsverbetering.
3. **Diversiteit:**
* **Contextuele verschillen:** De betekenis en aard van slachtofferhulp varieert sterk per land, wat internationale vergelijking bemoeilijkt.
* **Variërende taken:** Landen verschillen in de omvang en aard van de taken die aan hulpverleners worden toebedeeld. Zo kan financiële ondersteuning in Duitsland centraal staan, terwijl juridische diensten in Nederland of Portugal prominenter aanwezig zijn.
* **Beschikbaarheid van alternatieven:** De mate van de verzorgingsstaat in landen als Scandinavië beïnvloedt de behoefte aan specifieke slachtofferhulp.
* **Vrijwilligers versus professionals:** Er is variatie in de inzet van vrijwilligers (al dan niet met een relevante achtergrond) versus betaalde professionals.
* **Overheidsbetrokkenheid:** De mate van overheidsfinanciering en sturing verschilt significant.
### 2.4 Financiële Compensatie voor Slachtoffers
Een ander belangrijk aspect van slachtofferondersteuning zijn de financiële compensatiefondsen.
#### 2.4.1 Criminal Injuries Compensation Funds (CICF)
Dit zijn fondsen die slachtoffers van criminaliteit financieel compenseren. Ze zijn ontstaan vanuit de gedachte dat de staat een verantwoordelijkheid heeft om slachtoffers te compenseren, ongeacht de mogelijkheid tot verhaal op de dader.
* **Oorsprong:** De eerste fondsen ontstonden in Nieuw-Zeeland in de jaren 1960, waarna ze zich verspreidden naar veel andere landen, waaronder de EU-lidstaten.
* **EU-richtlijn:** De Raad Richtlijn 2004/80/EG van 29 april 2004 betreffende de vergoeding van slachtoffers van misdrijven, verplicht EU-lidstaten om dergelijke compensatieschema's te hebben.
* **Toepassingsgebied:** Deze fondsen zijn open voor claims van slachtoffers van opzettelijk geweld, inclusief mede-slachtoffers (co-victims). Sommige landen, zoals België, richten zich specifiek op slachtoffers van terroristische aanslagen.
* **Criteria:** Claims betreffen vaak schade die niet gedekt wordt door verzekeringen of verhaal op de dader. Belangrijk is dat het slachtoffer niet (mede)schuldig mag zijn aan het incident. In het Verenigd Koninkrijk kunnen personen met een strafblad uitgesloten zijn, zelfs als hun strafblad geen verband houdt met de claim.
* **Doel:** Naast het compenseren van materiële en immateriële schade, hebben CICF ook een symbolische waarde. Ze dienen als een erkenning van het onrecht dat het slachtoffer is aangedaan en kunnen bijdragen aan het herstellen van de gemeenschap.
> **Tip:** Hoewel financiële compensatie belangrijk is, blijkt uit onderzoek dat lage bedragen en een als oneerlijk ervaren afwijzing van een claim sterk de tevredenheid van slachtoffers negatief beïnvloeden. Hogere bedragen leiden echter niet per se tot hogere tevredenheid. De manier waarop de aanvraag wordt behandeld (persoonlijke communicatie, snelle respons) is cruciaal.
#### 2.4.2 Rol van de Staat versus Dader
Het is essentieel om de rol van de staat als compenserende instantie te onderscheiden van compensatie die direct door de dader wordt betaald, hetzij via civiel recht, hetzij via een strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel. CICF bieden een vangnet wanneer verhaal op de dader niet mogelijk of niet toereikend is.
### 2.5 Slachtoffers in het Strafrechtelijk Systeem (Type B Rechten)
Naast de rechten ten opzichte van de staat (Type A) en de dader-slachtoffer relatie (Type C), kent het strafrechtelijk systeem specifieke rechten voor slachtoffers, aangeduid als Type B rechten. Deze rechten behelzen de relatie tussen het slachtoffer en de staat in het kader van het strafproces.
#### 2.5.1 Rationales voor Slachtofferrechten in het Strafproces
De rationale achter deze rechten is complex en soms controversieel. Enkele belangrijke argumenten zijn:
* **Compensatie en integratie van civiele elementen:** Het integreren van civielrechtelijke aspecten binnen het strafproces, zodat slachtoffers direct schadeloosgesteld kunnen worden.
* **Bescherming en ondersteuning:** Het bieden van bescherming en ondersteuning aan slachtoffers gedurende het proces.
* **Verantwoording (Accountability):** Slachtoffers kunnen als controleur optreden van de discretionaire bevoegdheden van het openbaar ministerie, wat kan leiden tot betere besluitvorming en beleidswijzigingen. Het recht op rechterlijke toetsing van sepotbeslissingen is hier een voorbeeld van.
* **Expressieve functies:** Het strafproces kan het leed van het slachtoffer erkennen en uitdrukking geven aan gedeelde maatschappelijke normen over wat als een publieke aantasting wordt beschouwd.
* **"Therapeutic Jurisprudence":** De focus op de psychologische en emotionele impact van juridische processen op de deelnemers, met name de rol van deelname aan het proces in het herstel van slachtoffers.
* **"Privé-wraak":** Hoewel controversieel, kan bij sommige slachtoffers de wens tot vergelding een rol spelen, wat bijvoorbeeld tot uiting kan komen in slachtofferverklaringen.
> **Tip:** De rationales voor slachtofferrechten zijn dynamisch en kunnen elkaar overlappen of zelfs tegenstrijdig zijn. Dit maakt het juridisch landschap complex.
#### 2.5.2 Controverses en Kritiek
De integratie van slachtofferrechten in het strafproces stuit op weerstand:
* **Miskenning van de publieke orde:** Het strafrecht wordt traditioneel gezien als een proces tussen de staat en de verdachte, niet tussen het slachtoffer en de verdachte.
* **Onzekere status van slachtoffers:** De positie van slachtoffers binnen het proces kan twijfelachtig zijn, wat kan leiden tot een conflict tussen de private beleving van het slachtoffer en de objectieve aard van het strafproces.
* **Druk op "due process":** Overmatige nadruk op slachtofferrechten kan het evenwicht tussen verdediging en aanklacht verstoren.
* **Associatie met wraak:** Het risico dat slachtofferrechten worden gezien als een middel voor privé-wraak, wat haaks staat op de principes van het strafrecht.
#### 2.5.3 Voorbeelden van Type B Rechten
* **Slachtofferverklaring (Victim Impact Statement - VIS):**
* Een verklaring van het slachtoffer over de gevolgen van het misdrijf, afgelegd tijdens de terechtzitting of soms bij vrijlatingszittingen.
* Kan zowel schriftelijk als mondeling zijn.
* **Rationales:** Behalve het beïnvloeden van de strafmaat, kunnen VIS ook bijdragen aan erkenning, therapiemogelijkheden en het gevoel van gemeenschap met het rechtssysteem.
* **Complexiteit:** De precieze impact en de effectiviteit van VIS zijn onderwerp van discussie en onderzoek. Er is geen eenduidig bewijs dat VIS leidt tot significant hogere straffen, en veel slachtoffers zijn minder punitief dan vaak wordt aangenomen.
* **Bijstandsadvocaat (Auxiliary Prosecutor/Nebenklage):**
* Het slachtoffer kan optreden als aanvullende aanklager naast het openbaar ministerie. Dit concept bestaat in verschillende vormen in diverse landen (bv. Nebenklage in Duitsland, "partie civile" in Franstalige landen, "officiersgesprek" in Nederland).
* **Bevoegdheden:** Kan variëren van het bijwonen van de zitting en het inzien van dossiers tot het indienen van bewijsmiddelen, het bevragen van getuigen, het maken van bezwaren en het instellen van beroep.
* **Rationale:** Kan gericht zijn op bescherming van getuigen, controle op het openbaar ministerie, of – controversieel – het faciliteren van privé-wraak.
* **Kritiek:** Kan leiden tot langere en duurdere processen.
* **Recht op toetsing van een sepotbeslissing (Right to review a decision not to prosecute):**
* Het slachtoffer kan de rechter of een bevoegde instantie verzoeken om een beslissing van het openbaar ministerie om niet te vervolgen te herzien.
* **Rationale:** Dient primair als controlemechanisme op de discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie.
* **Recht op gesprek met het openbaar ministerie:**
* In Nederland bijvoorbeeld het "officiersgesprek".
* **Doel:** Het faciliteren van begrip bij het slachtoffer voor de beslissingen en strategieën van het openbaar ministerie, en het recht om gehoord te worden.
### 2.6 Relatie C: Slachtoffer - Dader (Civiel Recht en Herstelrecht)
Dit type relatie betreft directe interactie of afspraken tussen het slachtoffer en de dader, vaak gefaciliteerd door het rechtssysteem.
* **Schadevergoeding door de dader:**
* **Civiel recht:** Via een civiele procedure kan het slachtoffer schadevergoeding eisen van de dader.
* **"Partie civile" / "Adhesion procedure":** In civielrechtelijke systemen kan de civiele vordering worden gevoegd bij het strafproces, waarna de strafrechter ook over de civiele claim oordeelt. Dit kan het slachtoffer uitgebreidere rechten geven, vergelijkbaar met die van een bijstandsadvocaat.
* **Schadevergoedingsmaatregel in het strafrecht:** De strafrechter kan de dader bevelen om aan het slachtoffer een schadevergoeding te betalen als onderdeel van de straf.
* **Rationales:** Procedurele economie (minder tijdrovende procedures) en het ontlasten van slachtoffers van de noodzaak een aparte civiele procedure te starten.
* **Complexiteit:** Als de civiele claim te complex is of het strafproces te veel belast, kan het slachtoffer alsnog genoodzaakt zijn een aparte civiele procedure te starten. De handhaving van de betaling kan problematisch zijn als de dader niet kan of wil betalen.
* **Bescherming:**
* Bescherming kan verschillende vormen aannemen, waaronder bescherming in de rechtszaal, bescherming van de privacy (bv. tegen media), bescherming tegen ondervragingsmethoden, en bescherming tegen verdere schade door een bekende dader.
* **Beschermingsbevel (Protection order):** Een gerechtelijk bevel dat een persoon (de dader) verbiedt contact te zoeken met het slachtoffer, ter bescherming van diens leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit. Dit kan zowel via strafrechtelijke als civielrechtelijke procedures worden verkregen.
* **Effectiviteit:** Hoewel de impact op het voorkomen van victimisatie soms onduidelijk is, hebben beschermingsbevelen vaak een symbolische waarde en kunnen ze bijdragen aan een gevoel van erkenning en veiligheid.
* **Herstelrecht (Restorative Justice):**
* Hoewel niet expliciet uitgediept in dit gedeelte, is herstelrecht een cruciaal onderdeel van de slachtoffer-dader relatie, waarbij de focus ligt op herstel van schade, verantwoording en verzoening. Dit werd eerder behandeld in week 6.
---
# Criminal injuries compensation funds
Dit hoofdstuk behandelt de rol van overheidsfondsen bij het compenseren van slachtoffers van misdrijven.
## 3. Strafrechtelijke compensatiefondsen
Strafrechtelijke compensatiefondsen zijn overheidsfondsen die bedoeld zijn om slachtoffers van misdrijven te compenseren voor geleden schade. Deze fondsen opereren onafhankelijk van civiele procedures tegen de dader. Ze bieden een vangnet voor claims die niet door andere middelen, zoals verzekeringen of civiele vorderingen tegen de dader, gedekt kunnen worden.
### 3.1 Wat zijn strafrechtelijke compensatiefondsen?
Strafrechtelijke compensatiefondsen (Criminal Injuries Compensation Funds - CICF) bieden financiële compensatie aan slachtoffers van misdrijven. Dit kan zowel materiële als immateriële schade omvatten. Het belangrijkste principe is dat het slachtoffer niet (gedeeltelijk) schuldig mag zijn aan het misdrijf. In het Verenigd Koninkrijk worden bijvoorbeeld personen met een strafblad uitgesloten van claims, zelfs als dit verband houdt met het misdrijf waarvoor compensatie wordt aangevraagd.
Het eerste dergelijke fonds werd in de jaren zestig in Nieuw-Zeeland opgericht en verspreidde zich vervolgens naar de meeste EU-lidstaten. Een belangrijke stap in de ontwikkeling was de Europese Richtlijn 2004/80/EG van 29 april 2004 inzake de compensatie van slachtoffers van misdrijven, die vereist dat elke EU-lidstaat een compensatieregeling heeft.
### 3.2 Rationales voor strafrechtelijke compensatiefondsen
De instelling van deze fondsen wordt gedreven door verschillende overwegingen, die verder gaan dan louter financiële compensatie:
* **Symbolische waarde:** Compensatie door de staat kan een symbolische erkenning zijn van het onrecht dat het slachtoffer is aangedaan.
* **Herstel van gemeenschap:** Het kan bijdragen aan het herstellen van het gevoel van gemeenschap dat door het misdrijf is verstoord.
* **Omgaan met verwachtingen:** Het hanteren van redelijke verwachtingen van slachtoffers met betrekking tot de hoogte van de compensatie is belangrijk. Lage uitkeringen kunnen als onbillijk worden ervaren, maar hogere uitkeringen verhogen de tevredenheid niet altijd.
* **Geld als gepast middel:** De vraag of geld altijd het juiste middel is om immateriële schade te compenseren, is onderwerp van discussie. Er is sprake van een 'taboohandel' waarbij geld wordt geruild voor immateriële waarde.
### 3.3 Reikwijdte van de compensatie
De fondsen zijn doorgaans open voor claims van slachtoffers (en mede-slachtoffers) van fysiek en seksueel geweld. Sommige landen leggen een specifieke focus op bepaalde slachtoffergroepen. België, Frankrijk en Spanje richten zich bijvoorbeeld specifiek op slachtoffers van terroristische aanslagen. In België is er de Commissie voor Financiële Hulp aan Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden en aan de Occasionele Redders.
Het kan van belang zijn dat de schade niet door andere middelen, zoals verzekeringen of civiele procedures tegen de dader, wordt gedekt.
> **Tip:** Hoewel de fondsen financiële compensatie bieden, is het belangrijk te onthouden dat de "waarde" van immateriële schade, zoals psychisch leed, moeilijk in geld uit te drukken is.
### 3.4 Specifieke regelingen
* **België:** Commissie voor Financiële Hulp aan Slachtoffers van Opzettelijke Gewelddaden en aan de Occasionele Redders, met specifieke focus op slachtoffers van terroristische aanslagen.
* **Verenigd Koninkrijk:** Fondsen zijn niet open voor claims van personen met een strafblad, ongeacht het verband met de claim.
### 3.5 Overwegingen bij claims
Claims kunnen worden afgewezen. Zowel de ervaring van onbillijkheid bij afwijzing als bij te lage uitkeringen zijn van belang voor het slachtoffer. Het beheer van de verwachtingen van slachtoffers is hierbij cruciaal.
> **Voorbeeld:** Slachtoffers van een roofoverval die letsel hebben opgelopen, kunnen via een strafrechtelijk compensatiefonds mogelijk een vergoeding krijgen voor medische kosten en immateriële schade zoals pijn en lijden, mits zij zelf niet (deels) schuldig waren aan de omstandigheden die tot de roof leidden.
---
# Victim rights in the criminal justice process
Victim rights within the criminal justice system are multifaceted, encompassing various instruments and rationales designed to address the complex position of victims, while also acknowledging ongoing controversies and the specific implementation of these rights.
### 4.1 Typology of victim rights
A useful framework for understanding victim rights is based on three key relationships:
* **Relationship A: Victim – State ("administrative law")**: This primarily concerns the provision of services and support by the state to the victim, independent of the criminal proceedings against the offender.
* **Relationship B: Offender – State ("criminal law")**: This relates to the victim's rights and involvement within the criminal justice process itself, concerning the suspect or offender.
* **Relationship C: Victim – Offender ("civil law / restorative justice")**: This focuses on the direct relationship and potential interactions between the victim and the offender, often addressed through civil claims or restorative justice mechanisms.
This summary will focus on the aspects pertaining to Relationship A and B as detailed in the provided text.
### 4.2 Victim rights in relation to the state (Relationship A)
This category encompasses provisions aimed at supporting and assisting victims, often provided by state institutions or state-subsidized organizations.
#### 4.2.1 Information
Victims have a right to receive general and case-specific information.
* **General information**: This includes details about the services and rights available to victims after reporting a crime.
* **Case-specific information**: This involves updates on the progress of their case, including important dates, decisions, and procedural steps.
* **Inspection of file**: This right is controversial, particularly when it intersects with the release of offenders.
* **Interpretation and translation**: Ensuring that information is accessible and understandable to all victims is crucial.
#### 4.2.2 Victim support and assistance
Victim support refers to organizations specifically focused on helping victims, often non-governmental organizations (NGOs). Victim assistance, on the other hand, relates to programs for victims within formal institutions like the police or prosecution. The distinction can be fluid, with "quasi-NGOs" or "QUANGOs" playing a significant role.
* **Generic services**: These are broadly applicable and include:
* Information, advice, and support.
* Referral to specialist services.
* Emotional and psychological support.
* Advice on financial and practical matters.
* Advice on preventing secondary or repeat victimization.
* Victimological first aid in the immediate aftermath of victimization.
* **Specialized services**: These cater to particular groups of victims or specific types of crime, such as:
* **Centres for Sexual Violence/Rape Crisis Centres**: These integrate medical, forensic, and psychological care, focusing on the immediate aftermath of sexual violence, evidence gathering, preventing PTSD, and providing medical support. The "one-stop-shop" approach is key to preventing re-victimization.
* **Family Justice Centres**: These focus on families, including children, in cases of intra-familial violence, aiming to stop violence and prevent escalation. They often employ a network approach recognizing that domestic violence can be part of a larger set of issues (e.g., addiction, unemployment).
**Key issues in victim support across Europe:**
* **Coverage**: Many countries lack generic services or national coverage, with services often concentrated in capital cities or tourist areas. A significant proportion of victims who report crime and desire support do not receive it.
* **Quality**: Concerns include a lack of education and training for victim support staff, insufficient monitoring, and limited research.
* **Diversity**: The meaning and provision of victim support vary significantly across countries, making comparisons difficult. This diversity manifests in the tasks performed (e.g., financial support vs. legal services), the availability of alternatives (e.g., strong welfare states), and the reliance on volunteers versus professionals.
#### 4.2.3 Compensation (from the State)
Criminal Injuries Compensation Funds (CICFs) are government funds designed to compensate victims of crime, operating independently of civil proceedings against the offender.
* **Scope**: These funds are typically open to claims from victims of physical and sexual violence, and sometimes co-victims. Some countries have specific provisions for particular types of victims (e.g., victims of terrorist attacks).
* **Coverage of damages**: They address damages not covered by other means, such as insurance or claims against the offender, including material and immaterial damage.
* **Exclusions**: Victims may be excluded if they are partially culpable or, in some jurisdictions, if they have a criminal record unrelated to the claim.
* **Rationales and complexities**:
* **Symbolic value**: State compensation serves as a symbolic acknowledgement of the wrong done to the victim and can contribute to rebuilding communion.
* **Managing expectations**: While compensation is important, low awards can be experienced as unfair, but higher awards do not necessarily increase satisfaction. The "taboo trade-off" of money for immaterial value is a complex consideration.
* **Procedural economy**: Combining civil claims with criminal proceedings can save time and reduce the burden on victims. However, complex civil claims may still necessitate separate proceedings.
### 4.3 Victim rights within the criminal justice process (Relationship B)
This section explores the rights and instruments that allow victims to participate in or influence the criminal justice process concerning the offender.
#### 4.3.1 Rationales for victim participation
The rationales for victim rights in the criminal justice process are complex and sometimes controversial.
* **Compensation**: Including civil law elements within criminal justice to ensure victims receive redress for damages.
* **Inclusion of civil law elements**: Integrating civil claims into criminal proceedings.
* **Protection/support**: Extending the "A" relationship into the criminal process.
* **Accountability**: Acting as a check on the work of the public prosecutor, scrutinizing their discretion and supporting accurate outcomes. The right to judicial review of non-prosecution decisions is a key example.
* **Expressive functions**: Acknowledging that victimization is a public wrong and recognizing the victim's suffering through representatives of public morality.
* **Therapeutic jurisprudence**: Considering the psychological and emotional well-being of participants, including the impact of participation on a victim's recovery from trauma.
* **"Private" revenge**: This is a highly controversial rationale, sometimes seen as a criticism of victim participation, but it has historically informed the inclusion of victim impact statements, particularly in capital punishment cases in the US.
#### 4.3.2 Controversies surrounding victim rights
The inclusion of victims in the criminal justice process raises several controversies:
* **View of crime**: The traditional view of crime as a violation of public order, rather than solely harm to an individual, can clash with victim-centric approaches.
* **Due process**: Pressure on due process rights of the accused and the potential for upsetting the balance between defence and prosecution.
* **Subjectivity vs. objectivity**: The subjective, private perspective of the victim may be seen as conflicting with the objective nature of the criminal process.
* **Association with revenge**: Some victim rights are perceived as an avenue for private revenge.
#### 4.3.3 Specific victim instruments (Type B)
Several instruments facilitate victim participation in the criminal justice process.
* **Right to be heard**: The importance of victims being able to share their experiences, either as witnesses or through other procedural roles, contributing to fact-finding and procedural justice.
* **Auxiliary prosecutor (Nebenklage, Oskarżyciel posiłkowy, Assistent)**: In some jurisdictions, victims can act as auxiliary prosecutors, with extensive powers including attending trials, inspecting files, making evidentiary motions, questioning witnesses, and even appealing decisions.
* **Rationales**: These can include witness protection, checking prosecutorial work, and, controversially, private revenge.
* **Criticism**: Concerns include potential for more severe sentences, due process implications, and practical burdens (longer, more costly trials).
* **Private prosecution (Privatklage)**: In some legal systems, victims can initiate and represent charges themselves, typically for lesser offenses where their personal experience is central (e.g., libel, defamation).
* **Controversies**: This is highly controversial due to the perceived goal of private revenge, the burden on victims, and potential inequalities based on resources.
* **Right to review a decision not to prosecute**: Victims may have the right to request a judicial review of decisions made by prosecutors, investigative judges, or law enforcement not to proceed with a case. This is distinct from reviewing judicial decisions.
* **Rationale**: This serves as a check on prosecutorial discretion and increasingly incorporates victim-oriented rationales.
* **Right to meeting with public prosecutor ("officiersgesprek")**: In some jurisdictions, victims have the right to meet with the prosecutor to understand decisions and strategies, and to be heard.
* **Victim Impact Statements (VIS)**: These are statements made by victims, usually of severe physical and sexual violence, detailing the consequences and impact of their victimization. They can be oral or written and may include a "Victim Statement of Opinion" concerning the case, trial, and sentence.
* **Controversy**: VIS are controversial, with debates about their focus on revenge or influencing sentences.
* **Rationales for VIS**: The rationales are often described as a "moving target" and can include:
* Influencing sentencing (instrumental reasons).
* Acknowledgement and therapeutic jurisprudence.
* Promoting communion.
* Providing information to the judge.
* Special and general deterrence (though the effectiveness of this is debated).
* A beginning of repair of emotional damage for the victim.
* **Challenges**: Legislation based on unclear assumptions, insufficiently articulated goals, and misunderstanding of basic mechanisms are common issues. Evidence regarding the impact of VIS on sentencing is not conclusive, though victims' perception of impact can be significant for a minority. The "victim voice" and procedural justice, as well as a small sense of control for the victim, are important aspects.
### 4.4 Victim-offender relationship (Relationship C)
While not the primary focus of this section, key aspects of the victim-offender relationship within the criminal justice context include:
* **Compensation by the offender**:
* **"Partie civile" / Adhesion procedure**: In civil law systems, civil claims can be attached to criminal proceedings, with the criminal judge ruling on both. Civil parties have rights similar to auxiliary prosecutors.
* **Compensation order**: In common law systems, judges can order offenders to pay compensation as part of the sentence.
* **Rationales**: Procedural economy and relieving the burden on victims.
* **Enforcement**: Enforcement can be challenging if the offender does not or cannot pay.
* **Protection measures**:
* **Protection in court**: Safeguarding victims during court proceedings.
* **Protection of privacy**: Shielding victims from media intrusion or repetitive questioning.
* **Protection against further harm**: Particularly crucial in cases of intimate partner or family violence.
* **Protection order**: A judicial decision imposing rules of conduct on an individual to protect another person from harm. These can be criminal or civil and go by various names (e.g., restraining order, stay-away order). The impact on preventing victimization is debated, but they can have symbolic value.
* **Mediation in criminal cases**: As discussed in previous lectures, this aims to facilitate dialogue and resolution between victim and offender.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Victimologie | De wetenschappelijke studie van slachtoffers, hun ervaringen, de gevolgen van victimisatie en de relaties tussen slachtoffers, daders en samenleving. |
| Herstelrecht | Een benadering van rechtvaardigheid die zich richt op het herstellen van schade veroorzaakt door criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op de behoeften van slachtoffers en de verantwoordelijkheid van daders, vaak via bemiddeling. |
| Administratief recht | Het rechtsgebied dat de relatie regelt tussen burgers en de overheid, inclusief de rechten en plichten van slachtoffers ten opzichte van overheidsinstanties en dienstverlening. |
| Strafrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met misdrijven en de straffen die daarop staan, en dat de relatie regelt tussen de overtreder, de staat en de maatschappij. |
| Burgerlijk recht | Het rechtsgebied dat de relatie regelt tussen individuen en organisaties, inclusief geschillen over schadevergoeding, contracten en eigendom. |
| Slachtofferondersteuning | Organiaties en diensten die specifiek gericht zijn op het helpen en ondersteunen van slachtoffers van misdrijven, vaak niet-gouvernementele organisaties (NGO's). |
| Slachtofferhulp | Programma's en diensten voor slachtoffers binnen organisaties zoals politie en justitie, onderscheiden van slachtofferondersteuning maar de grenzen zijn niet altijd duidelijk. |
| Generieke diensten | Slachtofferondersteuningsdiensten die beschikbaar zijn voor alle slachtoffers, ongeacht het type misdrijf of hun specifieke achtergrond. |
| Gespecialiseerde diensten | Slachtofferondersteuningsdiensten die gericht zijn op specifieke groepen slachtoffers of specifieke soorten misdrijven, zoals centra voor seksueel geweld. |
| Criminal Injuries Compensation Funds (CICF) | Overheidsfondsen die bedoeld zijn om financiële compensatie te bieden aan slachtoffers van misdrijven, met name voor schade die niet op andere wijze wordt gedekt. |
| Victim Impact Statement (VIS) | Een verklaring van het slachtoffer, mondeling of schriftelijk, waarin de impact en gevolgen van het misdrijf op hun leven worden beschreven, vaak gebruikt in strafzaken. |
| Auxiliary prosecutor (Auxiliaire officier van justitie) | Een slachtoffer dat in bepaalde rechtsstelsels de bevoegdheid krijgt om als aanvullende aanklager op te treden naast de officiële openbare aanklager. |
| Rechtsmiddelen | Juridische procedures of rechten die een slachtoffer kan aanwenden om hun belangen te behartigen binnen het strafrechtelijk systeem. |
| Protection order (Beschermingsbevel) | Een gerechtelijk bevel dat de dader verbiedt contact op te nemen met het slachtoffer of bepaalde gedragingen vertoont, ter bescherming van de veiligheid en integriteit van het slachtoffer. |
| Parti civile (Burgerlijke partij) | Een slachtoffer dat zich in een strafzaak voegt om naast de strafrechtelijke vervolging ook een civiele vordering tot schadevergoeding in te stellen. |
| Procedurele rechtvaardigheid | Het principe dat juridische processen eerlijk en transparant moeten zijn voor alle betrokkenen, wat bijdraagt aan de perceptie van rechtvaardigheid. |
Cover
Week 9 - VCJ bachelor course 2025_2026.pptx
Summary
# Bijzondere vormen van victimisatie
Dit hoofdstuk gaat over bijzondere vormen van victimisatie, waarbij specifiek wordt gekeken naar moord, seksueel geweld, cybercriminaliteit en terrorisme, inclusief hun specifieke gevolgen en betekenis voor de slachtoffers.
## 1. Bijzondere vormen van victimisatie
### 1.1 Verlies door moord (Co-victims van moord)
De victimisatie door moord heeft niet alleen impact op het directe slachtoffer, maar ook op de nabestaanden, die worden aangeduid als co-slachtoffers.
#### 1.1.1 Prevalentie
* In België wordt het moordcijfer geschat op 1,7 per 100.000 inwoners, wat neerkomt op ongeveer 180 moorden per jaar.
* Elke moord heeft gemiddeld 7 tot 10 nauwe nabestaanden, wat resulteert in 1300 tot 1800 co-slachtoffers van moord per jaar in België.
* Mannen zijn vaker slachtoffer dan vrouwen, maar zijn nog vaker dader.
* Ongeveer 50% van de moorden betreft familie of kennissen, 20% hangt samen met georganiseerde misdaad, 10% met beroving, 4% met seksuele misdrijven, en 4% met gevechten tussen onbekenden.
#### 1.1.2 Verschil met niet-gewelddadige dood
Hoewel er overeenkomsten zijn in het verdriet en de financiële stress, onderscheidt moord zich door de volgende aspecten:
* **Plotselingheid:** Moord is bijna altijd plotseling.
* **Gewelddadigheid:** Het slachtoffer heeft mogelijk geleden of was bang voor het overlijden.
* **Schuldgevoelens:** Nabestaanden kunnen zich afvragen of ze iets hadden kunnen doen.
* **Betrokkenheid:** Er is vaak betrokkenheid van het strafrechtelijk systeem en de media.
* **Stigma:** Moord draagt vaak een stigma met zich mee ("het merkteken van Abel").
#### 1.1.3 De betekenis van victimisatie door moord
Het geven van betekenis aan een moord is een complex proces dat vaak jaren in beslag neemt. Het combineert diep verdriet met trauma.
* **Gecompliceerd verdriet:** Traumata en verdriet zijn verwant, maar kunnen ook tegenstrijdig zijn. Verdriet voelt als verlies, terwijl victimisatie wordt ervaren als een verliezer zijn. Verdriet is vaak droefheid, terwijl victimisatie vernedering kan betekenen.
* **Traumatische herinneringen versus contact met de dierbare:** Er kan een spanning bestaan tussen traumatische herinneringen en de wens om contact te houden met de overledene.
* **Identiteitsschok:** De victimisatie kan de identiteit van de nabestaanden aantasten. Wat betekent het om ouder of zus te zijn als zoon of broer is vermoord?
* **Betekenisgeving (Meaning making):** Nabestaanden proberen betekenis te vinden door bijvoorbeeld onrechtvaardigheden in de afhandeling van hun zaak aan te kaarten, te vechten voor gerechtigheid, of hun leven zin te geven door de dood van hun dierbare. Verhalen vertellen is hierbij een belangrijk middel.
> **Tip:** Het concept "complicated grief" is cruciaal om de langdurige en complexe impact van moord op nabestaanden te begrijpen.
### 1.2 Victimization by sexual violence
Seksueel geweld is een ingrijpende vorm van victimisatie met specifieke kenmerken en gevolgen.
#### 1.2.1 Prevalentie en daderrelatie
* De levenslange prevalentie van verkrachting in de VS wordt geschat op 20% voor vrouwen, waarbij de meeste vrouwen dit voor het eerst ervaren vóór hun 18e jaar.
* De jaarlijkse prevalentie in de VS is 1,6% voor vrouwen. Er is een hoge mate van herhaaldelijke victimisatie.
* Het is belangrijk op te merken dat prevalentiecijfers sterk kunnen variëren afhankelijk van de onderzoeksmethoden.
* **Daderrelatie:** In tegenstelling tot het stereotype van de "vreemde gevaar", is de dader van verkrachting in ongeveer 70% van de gevallen bekend bij het slachtoffer. Bij specifieke groepen, zoals studenten, loopt dit op tot 90%. Ongeveer 50% van de verkrachtingen wordt gepleegd door een intieme partner.
* Verkrachting binnen relaties wordt minder vaak als verkrachting ervaren. Bij gerapporteerde verkrachtingen zijn misdrijven door onbekenden oververtegenwoordigd.
* Ongeveer 3% van de mannen wordt ook slachtoffer van verkrachting, meestal door een andere man. In Amerikaanse gevangenissen worden jaarlijks 81.000 gevangenen het slachtoffer van verkrachting, waarvan 56.000 door penitentiair personeel.
* Mannen die zich identificeren als homoseksueel en vrouwen die zich identificeren als lesbisch lopen een verhoogd risico op seksueel geweld.
* Seksueel misbruik, met name in de kindertijd, is een voorspeller van herhaaldelijke victimisatie en correleert met seksueel deviant gedrag.
#### 1.2.2 Impact van seksueel geweld
* **Mentale gezondheid:** Een hoge risico (40-70%) op het ontwikkelen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere overlappende stoornissen zoals depressie en angststoornissen.
* Geschat wordt dat in Nederland onerkende gevallen van seksuele victimisatie in de jeugd een causale factor zijn voor 60-70% van de volwassenen die professionele hulp zoeken.
* **Relaties en seksleven:** Seksueel geweld kan een significante negatieve impact hebben op intieme relaties en het seksleven.
* **Herhaalde victimisatie en dader-slachtoffer cycli:** Er is een verhoogd risico op herhaaldelijke victimisatie.
#### 1.2.3 Seksueel geweld en het strafrechtelijk systeem
* **Aangiftebereidheid:** Het percentage aangiften van verkrachting is relatief laag, schattingen variëren van ongeveer 25% afhankelijk van het land en de bron.
* **Attrition rate:** De "attrition rate" (het afnemen van zaken in het juridische proces) is hoog. Slechts 8% van de verkrachtingen wordt vervolgd, 3% resulteert in een veroordeling, en 2% leidt tot detentie.
* **Valse aangiften:** Hoewel moeilijk te onderzoeken, suggereert het meeste bewijs dat valse aangiften veel minder voorkomen dan ware aangiften die niet serieus worden genomen of opgevolgd.
* **Secundaire victimisatie:** Slachtoffers kunnen secundaire victimisatie ervaren binnen het strafrechtelijk systeem.
#### 1.2.4 Secundaire victimisatie bij seksueel geweld
* **Ongeloofwaardigheid:** Kenmerken van traumatische herinneringen kunnen slachtoffers onbetrouwbaar doen lijken. Moeilijkheden bij het gedetailleerd herinneren van de gebeurtenis kunnen leiden tot herhaaldelijk ondervraging, wat zeer belastend is.
* **Variërende verklaringen:** Door de traumatische aard van de herinnering kunnen latere verklaringen verschillen, wat kan leiden tot de perceptie dat het slachtoffer liegt.
#### 1.2.5 De specifieke aard van seksueel geweld
Foucault stelde de vraag of seksueel geweld anders is dan een "stoot in het gezicht". Het antwoord is ja, om de volgende redenen:
* **Belang van belichaming (embodiment):**
* Seksueel geweld identificeert ons met het lichaam "dat we zijn", terwijl de agressor controle neemt over het lichaam "dat we hebben".
* Geweld is gericht op het overnemen van controle over het lichaam van het slachtoffer.
* Het slachtoffer kan na de aanranding een andere relatie met zijn of haar lichaam ontwikkelen, het lichaam kan als een verrader of een bron van kwetsbaarheid worden gezien.
* **Continuüm van seksueel geweld:**
* **Continuüm van gedragingen:** Vrouwen worden blootgesteld aan een reeks gedragingen van minder tot meer ernstig seksueel geweld.
* **Continue aanwezigheid:** Seksueel geweld kan een voortdurende aanwezigheid hebben in het leven van vrouwen.
* **Genderverschillen:** De betekenis van seksueel geweld is ook verweven met genderverschillen.
> **Tip:** Het concept van de "continuüm van seksueel geweld" benadrukt dat er niet één type seksueel geweld is, maar een reeks ervaringen die vaak met elkaar verband houden.
#### 1.2.6 Belangrijke kwesties bij seksueel geweld
* **Levenslange prevalentie:** Ongeveer 20% van de vrouwen wordt slachtoffer, vaak bekend met de dader.
* **Traumatische herinneringen:** De impact van traumatische herinneringen is significant.
* **Complexiteit van interactie met het strafrechtelijk systeem:** Hoge attrition rates en risico op secundaire victimisatie.
* **De betekenis van seksueel geweld:** Verweven met belichaming en gender.
### 1.3 Victimisation by cybercrime
Cybercriminaliteit omvat diverse vormen van victimisatie die zich online afspelen.
#### 1.3.1 Soorten cybercriminaliteit en prevalentie
Bekende vormen van cybercriminaliteit zijn onder meer:
* **Image-Based Sexual Abuse (IBSA):** Dit omvat onder andere de ongeoorloofde verspreiding van intieme beelden, zoals "revenge porn", en sextortion.
* Levenslange prevalentie van IBSA (inclusief sextortion, "revenge" porn) wordt geschat op 10-15%.
* **E-mail afpersingsfraude:** Valse claims van hacks met de dreiging om privé-informatie te publiceren.
* **Online winkelfraude:** Aankoop van goederen die nooit geleverd worden of nagemaakt zijn.
* **Online bankfraude:** Ongeautoriseerde toegang tot bankrekeningen en transacties.
* **Cyberpesten, stalking en intimidatie:** Online pesterijen, het volgen van personen via digitale middelen en het bedreigen.
* **Hacking:** Ongeautoriseerde toegang tot computersystemen en data.
* **Malware:** Infectie van apparaten met schadelijke software.
Jaarlijkse prevalentiecijfers (indicatief):
* Online winkelfraude: 1-3%
* Online bankfraude: 1-2%
* Cyberpesten, stalking, intimidatie: 2-3%
* Hacking: 1-6%
* Malware: 2-15%
#### 1.3.2 Categorieën van cybercrime victimisatie
Cybercrime victimisatie kan grofweg in vier categorieën worden ingedeeld:
1. **Cyberafhankelijke misdrijven:** Misdrijven die uitsluitend online kunnen plaatsvinden (bv. malware, hacking).
2. **Cyberondersteunde misdrijven:** Bestaande misdrijven die online worden gefaciliteerd (bv. fraude, cyberpesten).
* Financiële criminaliteit online (fraude).
* Interpersoonlijke criminaliteit online (cyberpesten, bedreigingen).
* Seksuele criminaliteit online (IBSA).
Vaak is er sprake van een combinatie van verschillende vormen van cybercriminaliteit.
#### 1.3.3 Gevolgen van cybercrime victimisatie
De gevolgen van cybercrime victimisatie zijn vergelijkbaar met die van offline vormen van victimisatie, en kunnen zelfs ernstigere vormen aannemen:
* **Financiële gevolgen:** Verlies van geld, kosten voor herstel van systemen.
* **Psychologische/emotionele gevolgen:** Angst, stress, depressie, verlies van vertrouwen, verminderd zelfvertrouwen, machteloosheid.
* **Schaamte en gêne:** Slachtoffers kunnen zich schamen, vooral als ze het gevoel hebben dat het hun eigen schuld is of dat ze medeplichtig waren.
* **Onzekerheid:** De angst dat beelden opnieuw opduiken of dat malware aanwezig blijft op apparaten, zorgt voor voortdurende onzekerheid.
* **Slachtofferblamage (victim blaming):** Grote groepen online kunnen slachtoffers de schuld geven, met name bij IBSA, sextortion en "revenge porn".
> **Voorbeeld:** Jessica Logan was een slachtoffer van IBSA en cyberpesten, wat uiteindelijk leidde tot haar zelfmoord. Dit leidde in Ohio tot de "Jessica Logan Act" die IBSA criminaliseert.
#### 1.3.4 Image-Based Sexual Abuse (IBSA) / Technology Facilitated Sexual Violence
De term "Technology Facilitated Sexual Violence" (TFSV) wordt soms geprefereerd boven "revenge porn" omdat wraak niet altijd het motief is, en "porn" een specifieke intentie van de beelden suggereert die niet altijd van toepassing is.
Vijf vormen van IBSA:
1. Relatievergelding (relationship retribution).
2. Sextortion.
3. Voyeurisme.
4. Sexploitation.
5. Seksuele aanranding.
#### 1.3.5 Belangrijke kwesties bij IBSA victimisatie
* **Tijdsgebonden aspecten:** Foto's/video's kunnen op elk moment opnieuw opduiken, waardoor het moeilijk is te bepalen wanneer de victimisatie voorbij is.
* **Medeplichtigheid/precipitatie van slachtoffers:** Slachtoffers kunnen door anderen of door zichzelf de schuld krijgen.
* **Rol van anderen:**
* **Participatie:** Cijfers suggereren dat tot 10% van de mensen deelneemt aan het verspreiden van IBSA-materiaal.
* **Virale verspreiding:** Het materiaal kan zich razendsnel verspreiden.
* **Reactie op victimisatie:** "Slut-shaming" en cyberpesten komen veel voor.
* **Nieuwheid en criminalisering:**
* Is het effectief gecriminaliseerd? Is het criminaliseerbaar om de juiste redenen?
* Zijn er voldoende remedies beschikbaar?
* Is de benaming "revenge porn" adequaat?
* **Identiteitskwesties:** Wat zegt IBSA over ons zelfbeeld? Wat betekent het als onze online persona's geschonden worden? Er zijn generatieverschillen in gedrag gerelateerd aan IBSA.
> **Tip:** De specifieke rol van schaamte, schuld en onzekerheid is kenmerkend voor IBSA victimisatie, naast de tijdselementen en de waargenomen rol van daders en slachtoffers.
### 1.4 Victimisation by terrorism
Victimisatie door terrorisme onderscheidt zich van andere vormen van victimisatie door de intentie en de bredere impact.
#### 1.4.1 Definiëren van terrorisme
Het definiëren van terrorisme is complex, er bestaan ongeveer 80 verschillende definities. Het is een beladen term met politieke lading. Veel definities omvatten:
* De intentie om dood of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken, of schade aan eigendommen.
* Willekeurige doelwitten, met name burgers of niet-strijders.
* Het doel om een bevolking te intimideren of een regering/internationale organisatie te dwingen iets te doen of na te laten.
De directe slachtoffers zijn dus een middel om een bredere groep te bereiken.
De vraag rijst of staatsmisdaad of staatsagressie ook als terrorisme kan worden beschouwd.
#### 1.4.2 Prevalentie van terrorisme
* Er is een afname in het aantal terroristische aanslagen, maar een toename in oorlogen en oorlog-achtige activiteiten.
* In 2023 waren er wereldwijd 3.350 aanslagen met 8.300 dodelijke slachtoffers, waaronder 1.200 op 7 oktober 2023.
* West-Afrika kent het hoogste aantal aanslagen (bv. JMIN). Er is een afname in Europa en bijvoorbeeld Irak. De piek lag in 2015, waarna de focus zich verplaatste naar de Sahel.
* In Europa zijn daden van terreur, zoals die gepleegd door groeperingen zoals ISIS, een aandachtspunt.
#### 1.4.3 Victimisation door terrorisme: wie is het slachtoffer?
* **Publieke aard van terrorisme:** Terrorisme treft slachtoffers niet alleen als individu, maar ook als vertegenwoordiger van een collectief. De publieke opinie is een secundaire of tertiaire doelwit.
* **Manifeste bedreiging:** Waar misdaad een symbolische bedreiging vormt, is terrorisme een manifestere poging tot reële schade.
* **Publiek als mede-slachtoffer:** Het publiek wordt getroffen alsof zij zelf slachtoffer zijn.
#### 1.4.4 Impact van terrorisme
* **Psychologische impact op het publiek ("Worrying well"):** Vooral bij onbekend risico en symptomen met meerdere mogelijke oorzaken, kunnen medische faciliteiten overspoeld worden door massapsychogene ziekte.
* **Onveilig gedrag:** Door het overschatten van risico's kunnen mensen onveilig gedrag vertonen.
* **Traumatische gevolgen:** Ongeveer 30% van de direct blootgestelde personen ontwikkelt PTSS, vooral in gebieden met een chronische terreurdreiging. Een aanzienlijk aantal vicieuze slachtoffers (5-10% na 9/11) ontwikkelde PTSS.
#### 1.4.5 De kern van victimisatie door terrorisme
* **Nationale identiteit:** Het ondermijnen van nationale identiteit is een belangrijk element.
* **Dehumanisering:** Directe slachtoffers kunnen gedehumaniseerd worden omdat ze slechts als middel dienen om een boodschap over te brengen aan een bredere groep.
* **Vicieuze vergelding (Vicarious retribution):** Dit betreft het vergelden van iets dat een lid van de eigen groep is overkomen, door geweld te gebruiken tegen een lid van een buitenstaandersgroep die niet persoonlijk betrokken was bij de oorspronkelijke aanval. Dit proces omvat:
1. **Relevantie:** Is de daad relevant voor mij?
2. **Identificatie:** Identificatie met de eigen groep.
3. **"Out-group entitativity":** De buitenstaandersgroep wordt als een coherent geheel gezien.
4. **Vergelding:** De actie om te vergelden.
Dit is cruciaal voor het begrijpen van terrorisme en de reactie daarop.
> **Voorbeeld:** De narratieven rondom de slag op het Merelveld in 1389 zijn een voorbeeld van hoe "chosen trauma's" worden gebruikt in Servische politiek en identiteit.
### 1.5 Collectieve acties en sociale bewegingen
Na victimisatie kunnen slachtoffers zich verenigen en collectieve acties ondernemen, vaak geholpen door sociale bewegingen.
#### 1.5.1 Peer support
* **Peer support groepen:** Slachtoffers met vergelijkbare ervaringen delen, steunen en helpen elkaar.
* **Voordelen:** Emotionele en praktische ondersteuning, mogelijkheid om ervaringen te verwerken, altruïsme geboren uit lijden (helpen van anderen als vorm van zelfheling), sociale integratie, toegenomen zelfeffectiviteit.
* **Re-storying:** Peer support helpt slachtoffers hun ervaringen te herstructureren ("re-storying"), waardoor ze betekenis kunnen geven aan wat ze hebben meegemaakt en hoe dit hun leven heeft beïnvloed. Dit gebeurt vaak door middel van metaforen en donkere humor.
> **Tip:** Peer support fungeert als een "narrative playground" waar slachtoffers nieuwe manieren vinden om hun ervaringen te uiten en te begrijpen.
#### 1.5.2 Framing in sociale bewegingen
* **Framing:** Het proces van het selecteren en samenvoegen van elementen uit de realiteit om een verhaal te creëren dat een bepaalde interpretatie bevordert. Sociale bewegingen gebruiken framing om sociale problemen te definiëren.
* **Succesvolle frames bevatten:**
* **Probleemdefinitie:** Wat is het probleem?
* **Causale analyse:** Wat is de oorzaak en hoe is deze verbonden met het probleem?
* **Moreel oordeel:** Hoe worden de causale agenten beoordeeld?
* **Oplossingspromotie:** Wat is de oplossing?
* **Injustice frames:** Sociale problemen die als onrechtvaardigheid worden gezien, vinden sneller draagvlak.
> **Voorbeeld:** De #MeToo beweging en Black Lives Matter maken gebruik van gemedieerde gevallen van seksueel geweld en raciale onrechtvaardigheid om steun te mobiliseren.
#### 1.5.3 Victimisation en radicalisatie
Victimisatie kan een rol spelen in radicalisatie, zowel op persoonlijk als groepsniveau.
* **Radicalisatie als zoektocht naar betekenis:** Verlies van betekenis of significatie door victimisatie kan leiden tot een zoektocht naar hernieuwde betekenis, die gevonden kan worden in radicale ideologieën die geweld als oplossing bieden.
* **Gevolg van gemarginaliseerde identiteit:** Een gevictimeerde identiteit kan leiden tot een groepsidentiteit die gewelddadig gedrag rechtvaardigt, mede door het concept van "chosen trauma's".
#### 1.5.4 Competitieve victimhood (CV)
Competitieve victimhood is het idee dat verschillende groepen of individuen strijden om de status van "meest" of "meest rechtvaardige" slachtoffer te zijn.
* **Vormen van CV:**
* Slachtoffers van hetzelfde evenement.
* Slachtoffers van vergelijkbare gebeurtenissen.
* Slachtoffers van tegenstrijdige groepen (bv. in langdurige conflicten).
* **Hoe CV werkt:**
* **Moreel typecasting:** De eigen geweldsuitbarstingen worden als reactief/beschermend gezien, terwijl die van de ander voortkomen uit kwaadaardige intenties.
* **Sociale vergelijking:** "Ik ben beter omdat mijn lijden erger was."
* **"Whataboutery":** Het afweren van kritiek door te verwijzen naar de misdaden van de ander.
* **Gespannen geheugen (biased memory):** Het selectief onthouden van informatie die het eigen slachtofferschap benadrukt.
* **Gevolgen van CV:** Verhoogde groepscohesie, rechtvaardiging van geweld door de eigen groep, morele superioriteit en het recht om geweld te gebruiken ("non-violent violence"). Het kan ook leiden tot een "cancel culture" en het eisen van steun van derden.
> **Tip:** Het concept van "chosen trauma's" van Vamik Volkan is hierbij cruciaal, omdat het verklaart hoe collectieve verhalen van victimisatie een sleutelrol spelen in groepidentiteit en rechtvaardiging van geweld.
---
# Betekenisgeving en coping bij victimisatie
Dit onderwerp onderzoekt hoe slachtoffers betekenis geven aan hun ervaringen, met nadruk op gecompliceerd rouwproces, trauma, identiteitsverlies en de rol van sociale steun.
### 2.1 Verlies en rouw na victimisatie
Victimisatie, met name na een moord of seksueel geweld, kan leiden tot gecompliceerd rouwproces. Dit onderscheidt zich van normaal rouwen door de aard van het verlies en de omstandigheden waaronder het plaatsvond.
#### 2.1.1 Co-victims van moord
Co-victims van moord zijn de naasten van slachtoffers die door moord om het leven zijn gekomen. In België zijn er jaarlijks naar schatting 1300 tot 1800 co-victims van moord. Mannen zijn vaker slachtoffer dan vrouwen, maar ook vaker dader. De meerderheid van de moorden vindt plaats binnen familie- of kennissenkringen, of gerelateerd aan misdaad, beroving, seksuele misdrijven of ruzies tussen onbekenden.
**Verschillen met niet-gewelddadige dood:**
* **Plotselingheid:** Moorden zijn bijna altijd plotseling.
* **Gewelddadigheid:** De geliefde kon lijden of angst ervaren voor het overlijden.
* **Schuldgevoelens:** Co-victims kunnen zich afvragen of ze iets hadden kunnen doen.
* **Betrokkenheid bij CJS en media:** Co-victims worden vaak geconfronteerd met het strafrechtelijk systeem en de media.
* **Stigma:** Moord draagt een stigma met zich mee, soms aangeduid als het "teken van Kaïn".
**Betekenisgeving na moord:**
Co-victims combineren rouw met trauma. Rouw is gericht op verlies, terwijl trauma gericht is op de schokkende aard van de gebeurtenis. Dit kan leiden tot tegenstrijdige gevoelens: het gevoel van verlies versus het gevoel een "verliezer" te zijn, verdriet versus vernedering. Het verwerken van traumatische herinneringen staat soms haaks op het verlangen om in contact te blijven met de overledene.
Na de moord proberen slachtoffers jarenlang betekenis te geven aan de gebeurtenis. Dit kan gepaard gaan met een verlies van identiteit, waarbij de rol van bijvoorbeeld ouder of zus verstoord wordt door de moord op een zoon of broer. Voorbeelden van betekenisgeving omvatten het identificeren van hypocrisie of onrechtvaardigheid in de afhandeling van de zaak, vechten voor rechtvaardigheid, of leven op een manier die betekenis geeft aan het verlies.
> **Tip:** De interactie tussen rouw en trauma is complex. Begrijp dat beide elementen vaak tegelijkertijd aanwezig zijn en elkaar kunnen beïnvloeden.
#### 2.1.2 Victimatie door seksueel geweld
* **Prevalentie:** De levenslange prevalentie van verkrachting in de VS wordt geschat op 20% voor vrouwen. De meeste vrouwen ervaren dit voor het eerst voor hun 18e levensjaar. De jaarlijkse prevalentie in de VS is 1,6% voor vrouwen. Herhaalde victimisatie komt veel voor.
* **Daderrelatie:** De dader is in de meeste gevallen bekend bij het slachtoffer (ongeveer 70%). Bij bepaalde soorten verkrachting, zoals in studentenkringen, is dit percentage hoger (90%). Ongeveer 50% van de verkrachtingen wordt gepleegd door een partner. Verkrachting binnen relaties wordt minder vaak als verkrachting ervaren, en bij aangifte zijn misdrijven door onbekenden oververtegenwoordigd.
* **Mannen en specifieke groepen:** Ongeveer 3% van de mannen is ook slachtoffer van verkrachting, meestal door een andere man. In Amerikaanse gevangenissen worden jaarlijks veel gedetineerden slachtoffer van verkrachting, waarvan een aanzienlijk deel door penitentiaire staf. Gender-geïnformeerde mannen en lesbische vrouwen lopen een verhoogd risico op seksueel geweld. Seksueel misbruik, met name in de kindertijd, is een voorspeller van herhaalde victimisatie en correleert met seksueel deviant gedrag.
* **Impact van verkrachting:**
* **Mentale gezondheid:** Hoge risico's (40-70%) op posttraumatische stressstoornis (PTSS), depressie en angststoornissen.
* **Relaties en seksualiteit:** Negatieve impact op relaties en seksleven.
* **Herhaalde victimisatie:** Cyclus van slachtofferschap en daderschap.
* **Aangiftebereidheid en strafrechtelijk systeem:**
* Aangiftepercentages zijn relatief laag (ongeveer 25%).
* De "attrition rate" (uitval) van verkrachtingszaken in het CJS is hoog: slechts een klein percentage leidt tot vervolging, veroordeling en detentie.
* **Secundaire victimisatie:** Traumatische herinneringen maken slachtoffers soms onbetrouwbaar in de ogen van het CJS. Het gebrek aan details, wisselende verklaringen en de herhaalde ondervraging vormen een grote last. Dit kan leiden tot ongeloof of beschuldigingen van liegen.
* **De betekenis van seksueel geweld:** Seksueel geweld wordt als anders ervaren dan bijvoorbeeld een fysieke aanval.
* **Embodiment (lichamelijkheid):** Het eigen lichaam kan als vijandig of kwetsbaar worden ervaren. Seksueel geweld identificeert het slachtoffer met het lichaam dat het is, terwijl de agressie gericht is op controle over het lichaam dat men heeft.
* **Continuüm van seksueel geweld:** Het wordt begrepen als een continuüm van gedragingen, van minder tot meer ernstig, en als een continue aanwezigheid in het leven van vrouwen. De betekenis ligt mede in deze gendergerelateerde verschillen.
> **Voorbeeld:** Een vrouw die een partnerverkrachting meemaakt, kan moeite hebben dit te herkennen of aan te geven, omdat de relatie en de verwachtingen daarbinnen de ervaring 'normaliseren' of bagatelliseren, wat leidt tot een dieper gevoel van isolatie en verlies van betekenis.
#### 2.1.3 Victimatie door cybercrime
Cybercrime omvat diverse vormen van victimisatie, zoals online fraude, cyberpesten, stalking, hacking, malware en Beeld Gebaseerd Seksueel Misbruik (BSM).
* **Prevalentie:** Jaarlijkse prevalentiecijfers variëren per type cybercrime, met online winkelfraude, cyberpesten en hacking als veelvoorkomende vormen. Beeld Gebaseerd Seksueel Misbruik, inclusief sextortion en "wraakporno", heeft een significante levenslange prevalentie.
* **Categorieën:**
* **Cyberafhankelijke misdrijven:** (bv. malware, hacking).
* **Cybermogelijk gemaakte misdrijven:** Financiële criminaliteit online, interpersoonlijke criminaliteit online (cyberpesten, bedreigingen), en seksuele criminaliteit online (BSM).
* **Gevolgen:** Net als bij offline victimisatie, zijn er financiële, psychologische en emotionele gevolgen. Slachtoffers kunnen een verlies van vertrouwen, eigenwaarde en een gevoel van machteloosheid ervaren. Schaamte, zelfverwijt en onzekerheid over het voortduren van de victimisatie komen vaak voor. Beeldvorming en "victim blaming" kunnen het leed vergroten, zeker bij vormen als sextortion.
* **Beeld Gebaseerd Seksueel Misbruik (BSM):** Ook wel Technology Facilitated Sexual Violence genoemd, omdat "wraak" niet altijd de drijfveer is en "porno" de lading niet dekt.
* **Vormen:** Relatievergelding, sextortion, voyeurisme, sexploitatie en seksuele aanranding.
* **Sleutelpunten:**
* **Tijdsgebonden kenmerken:** Beelden kunnen op elk moment opnieuw opduiken, wat de onzekerheid vergroot.
* **Compliciteit/participatie:** Slachtoffers kunnen zichzelf of anderen deels beschuldigen. Victim blaming door derden is frequent.
* **Rol van anderen:** Deelname aan victimisatie (bv. bekijken van materiaal), virale distributie en negatieve reacties ("slut-shaming").
* **Criminalisering en remedies:** Vragen over effectieve criminalisering, passende naamgeving en beschikbare rechtsmiddelen.
* **Identiteitskwesties:** Wat betekent het als online persona's worden geschonden? Generatieverschillen in gedrag spelen hierin een rol.
* **Jessica Logan Act:** Een voorbeeld van wetgeving gericht op criminalisering van BSM na een tragisch geval.
> **Voorbeeld:** Een tiener wordt slachtoffer van sextortion. De gelekte beelden worden online breed verspreid. Het slachtoffer ervaart schaamte, angst voor verdere verspreiding, en krijgt te maken met negatieve reacties van medeleerlingen, wat leidt tot sociale isolatie en psychische problemen.
#### 2.1.4 Victimatie door terrorisme
Victimisatie door terrorisme onderscheidt zich van andere vormen van victimisatie door de intentionele aard, de politieke doelen en de bredere maatschappelijke impact.
* **Definitie van terrorisme:** Moeilijk te definiëren (ca. 80 definities), vaak politiek geladen. Kenmerken zijn de intentie tot dood of ernstig letsel, willekeurige of civiele doelwitten, en het doel om een bevolking te intimideren of een regering te dwingen. Directe slachtoffers zijn middelen om een bredere groep te bereiken. De vraag of staatsmisdaad ook terrorisme is, blijft complex.
* **Prevalentie:** Hoewel het aantal terroristische aanslagen wereldwijd fluctueert, blijft het een significant wereldwijd probleem, met met name in West-Afrika een hoge activiteit. In Europa en andere regio's is een afname te zien, maar de dreiging blijft aanwezig.
* **De aard van victimisatie:**
* **Publiek karakter:** Terrorisme treft slachtoffers niet alleen als individu, maar als vertegenwoordiger van een collectief. De publieke opinie is een secundair of tertiair doelwit.
* **Manifeste dreiging:** In tegenstelling tot misdaad, dat vaak een symbolische dreiging vormt, is de dreiging van terrorisme manifest en ambitieert het een reële impact op de samenleving.
* **Vicarious victimisatie:** De publieke impact kan leiden tot massapsychogene ziekte (zorgwekkende 'well-being') en onveilig gedrag door overschatting van risico's.
* **Traumatische gevolgen:** Ongeveer 30% van direct blootgestelde personen ontwikkelt PTSS, vooral bij chronische dreiging. Er is ook sprake van vicarious slachtoffers, die PTSS kunnen ontwikkelen zonder direct getroffen te zijn.
* **Betekenisgeving en identiteit:**
* **Nationale identiteit:** Terrorisme raakt vaak aan de nationale identiteit.
* **Dehumanisering:** Directe slachtoffers kunnen gedehumaniseerd worden door hun rol als middel voor communicatie.
* **Vicarious retribution:** De neiging om vergelding te zoeken voor leed dat een 'in-group' is aangedaan, door actie te ondernemen tegen een 'out-group' lid dat niet persoonlijk betrokken was. Dit proces omvat relevantie-inschatting, identificatie met de in-group, herkenning van de out-group als een coherent geheel, en uiteindelijk retribution. Dit is cruciaal voor het begrijpen van zowel terrorisme als de reacties erop.
### 2.2 Copingmechanismen en sociale steun
Slachtoffers gebruiken diverse copingstrategieën en sociale steun om met victimisatie om te gaan en betekenis te geven aan hun ervaringen.
#### 2.2.1 Peer support en sociale bewegingen
* **De kracht van gedeelde ervaringen: peer support**
* **Definitie:** Slachtoffers met vergelijkbare ervaringen delen, steunen en helpen elkaar in "mutual aid groups" of peer support groepen.
* **Voordelen:**
* Emotionele en praktische ondersteuning.
* Mogelijkheid tot verwerking door te praten en verhalen te vertellen.
* "Altruïsme geboren uit lijden": anderen helpen als vorm van zelfheling.
* **Re-storying:** Hulp bij het begrijpen en verwoorden van de ervaring, het uitproberen van nieuwe metaforen en het ontwikkelen van een gedeelde gemeenschapsnarratief. Dit is belangrijk omdat slachtoffers soms moeite hebben hun ervaringen te duiden, zeker na negatieve reacties van niet-slachtoffers.
* Herstel van sociale integratie, verhoogde zelfeffectiviteit en een gevoel van gedeeld lot.
* **Frames van victimisatie in sociale bewegingen**
* **Framing:** Het selecteren en presenteren van elementen uit de werkelijkheid om een bepaalde interpretatie te bevorderen en publieke opinie te beïnvloeden.
* **Succesvolle frames:** Benadrukken problematiek, causale analyse, morele beoordeling en aanbevelingen voor oplossingen.
* **Van gedeelde ervaring naar sociale verandering:** Victimatie biedt vaak een krachtig frame voor sociale bewegingen (bv. Black Lives Matter, #MeToo). Mediagenieke gevallen worden gebruikt om steun te mobiliseren.
* **Sociale bewegingen, politieke actie en geweld**
* **Radicalisering:** Victimatie kan leiden tot verlies van betekenis of significantie, wat een voedingsbodem kan zijn voor radicalisering, met name wanneer een ideologie geweld als oplossing biedt en een duidelijke vijand aanwijst. Victimatie op groepsniveau kan hierbij een rol spelen.
* **Chosen trauma's:** Verhalen van collectieve victimisatie die deel uitmaken van de groepsidentiteit (bv. in de Balkan). Deze kunnen politiek worden ingezet om hedendaagse conflicten te rechtvaardigen.
* **Competitieve victimhood:** De neiging om te concurreren over wie het meest gemarteld is, kan leiden tot morele zelfprojectie (agent-patiënt dynamiek), sociale vergelijking ("ik heb het erger meegemaakt"), en het rechtvaardigen van eigen geweld als reactief of beschermend. Dit kan leiden tot verhoogde cohesie binnen de groep en het rechtvaardigen van geweld, het verkrijgen van steun van buitenaf, en een gevoel van moreel recht of superioriteit ("victim entitlement").
> **Voorbeeld:** De #MeToo-beweging gebruikte de gedeelde ervaringen van seksueel misbruik en intimidatie om een grootschalig sociaal en politiek frame te creëren dat de misstand aan de kaak stelde en leidde tot bredere maatschappelijke verandering en discussie.
---
# Collectieve reacties op victimisatie
Dit onderwerp onderzoekt de collectieve reacties op victimisatie, waarbij de nadruk ligt op peer support, sociale bewegingen en politiek geweld als gevolg van gedeelde traumatische ervaringen.
## 3. Collectieve reacties op victimisatie
### 3.1 De kracht van gedeelde ervaring: peer support
Peer support, ook wel zelfhulpgroepen genoemd, omvat een collectieve reactie waarbij slachtoffers met vergelijkbare ervaringen elkaar steunen en helpen. Deze groepen bieden een omgeving voor emotionele en praktische hulp, en faciliteren het verwerkingsproces door middel van verbale of narratieve uitdrukking. Het concept van "altruïsme geboren uit lijden" suggereert dat het helpen van anderen een vorm van zelfheling kan zijn, wat leidt tot verlichting van negatieve gevoelens, herstel van betekenis, sociale integratie, verhoogde zelfeffectiviteit, wederkerigheid, empathie en versterkte zelfidentificatie met de groep.
Peer support fungeert als een "narratieve speeltuin" waar slachtoffers manieren kunnen uitproberen om hun ervaringen te uiten en betekenis te geven. Dit is essentieel omdat slachtoffers niet altijd begrijpen wat hen is overkomen, de impact ervan, of hoe ze het moeten verwoorden. Met name reacties van niet-slachtoffers die kritisch of kleinerend zijn, maken de noodzaak voor een ondersteunend publiek nog groter. Binnen deze groepen kunnen slachtoffers metaforen en donkere humor gebruiken om hun verhaal te vertellen, en een nieuw gemeenschappelijk narratief ontwikkelen, wat cruciaal is na het verlies van eerdere narratieven en verbindingen.
> **Tip:** Peer supportgroepen zijn cruciaal voor het herstellen van betekenis en het opbouwen van een gemeenschapsgevoel na traumatische ervaringen.
### 3.2 Sociale bewegingen: van gedeelde ervaring naar sociale verandering
De onrechtvaardigheid die voortkomt uit victimisatie kan krachtige kaders vormen voor sociale bewegingen. Framing, het selecteren en presenteren van bepaalde elementen uit de werkelijkheid om een specifieke interpretatie te bevorderen, is hierbij essentieel. Een succesvol frame definieert het probleem, analyseert de oorzaken, beoordeelt de verantwoordelijken en promoot een oplossing.
Bekende voorbeelden zoals Black Lives Matter, dat ontstond uit publieke gevallen van victimisatie en excessief politiegeweld, en de #MeToo-beweging, die het gevolg was van hooggeprofileerde gevallen van seksueel geweld en wangedrag, illustreren hoe gedeelde ervaringen van onrecht kunnen leiden tot massale sociale actie en een roep om verandering. Door middel van "mediagenieke gevallen" worden steun en bewustzijn gemobiliseerd, en worden sociale problemen effectief in de publieke opinie gebracht.
### 3.3 Politieke actie en geweld: de donkere kant van collectieve victimisatie
De donkere kant van collectieve victimisatie kan politiek geweld en radicalisering aanwakkeren.
#### 3.3.1 Victimiatie en radicalisering
Radicalisering kan worden gezien als een zoektocht naar betekenis, met name wanneer individuen of groepen een verlies van betekenis of significantie ervaren als gevolg van victimisatie. Ideologieën die geweld als oplossing presenteren, wijzen duidelijke vijanden aan, wat individuen kan helpen hun verloren significantie te herwinnen, met name door groepslidmaatschap. Dit proces kan leiden tot het verlies van tegenstrijdige doelen (zoals familie, werk of opleiding) en een verhoogde focus op groepsidentiteit.
#### 3.3.2 Gekozen trauma's en etnisch geweld
Het concept van "gekozen trauma's" beschrijft hoe groepen specifieke collectieve victimisatie-ervaringen uit hun geschiedenis selecteren en hergebruiken als onderdeel van hun identiteit en politieke retoriek. Deze narratieven van victimisatie kunnen politiek handig zijn en leiden tot een gevoel van collectief recht, zelfs generaties na de oorspronkelijke gebeurtenis. Dit kan bijdragen aan voortdurende conflicten en wederzijdse vijandigheid, zoals te zien is in de context van etnisch geweld.
#### 3.3.3 Competitief victimisme
Competitief victimisme is de neiging om te concurreren om de status van ultiem slachtoffer, wat kan optreden tussen slachtoffers van dezelfde gebeurtenis, slachtoffers van vergelijkbare gebeurtenissen, of tussen leden van conflicterende groepen. Dit fenomeen wordt gekenmerkt door:
* **Moreel typeren (Moral typecasting):** Het toeschrijven van kwade intenties aan de "ander" terwijl eigen acties worden gerechtvaardigd als reactief of beschermend.
* **Sociale vergelijking:** "Ik ben beter omdat wat mij overkwam erger was."
* **"Whataboutery":** Het afleiden van kritiek door te wijzen op de fouten van anderen.
* **Magnitude/moralisatiekloof:** Een vertekend geheugen en perceptie van de ernst van de geleden schade.
Competitief victimisme kan leiden tot verhoogde cohesie binnen de eigen groep, het rechtvaardigen van geweld tegen de "andere" groep, het verkrijgen van morele en materiële steun van derden, en het cultiveren van een gevoel van "victim entitlement" of morele superioriteit.
> **Voorbeeld:** De bewering "zij begonnen" is een klassiek voorbeeld van moreel typeren in competitieve victimisme, waarbij de eigen agressie wordt gerechtvaardigd als een reactie op de oorspronkelijke daad van de ander.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Co-slachtoffers van moord | Personen die direct verwant zijn aan of nauw betrokken waren bij een slachtoffer van moord. Zij worden geconfronteerd met gecompliceerde rouw en trauma als gevolg van het geweld. |
| Gecompliceerd rouw | Een langdurige en ernstige vorm van rouw die optreedt na een verlies, gekenmerkt door aanhoudend intense gevoelens van gemis en moeite met het aanpassen aan het leven zonder de overledene. |
| Victimiseren door seksueel geweld | Het ondergaan van seksuele handelingen tegen de wil van het individu, wat diepgaande psychologische, emotionele en soms fysieke gevolgen heeft. Dit omvat ook de ervaring met het strafrechtsysteem. |
| Image-Based Sexual Abuse (IBSA) | Een vorm van online seksueel geweld waarbij intieme beelden van een persoon zonder toestemming worden verspreid, vaak met als doel chantage, vernedering of wraak. |
| Terrorisme | Het gebruik van geweld of dreiging met geweld om politieke, religieuze of ideologische doelen te bereiken, met de intentie om een bevolking te intimideren of een overheid te dwingen tot actie. |
| Massapsychogene ziekte | Een fenomeen waarbij psychische symptomen, zoals misselijkheid of duizeligheid, zich verspreiden binnen een groep mensen zonder een duidelijke fysieke oorzaak, vaak getriggerd door angst of stress. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een psychische stoornis die kan ontstaan na het meemaken of getuige zijn van een traumatische gebeurtenis, gekenmerkt door intrusieve herinneringen, vermijding, negatieve veranderingen in stemming en cognitie, en verhoogde alertheid. |
| Vicarious retribution | Het verlangen naar vergelding voor een gebeurtenis die een lid van de eigen groep is overkomen, gericht op een lid van een buitenstaandersgroep die niet direct bij de oorspronkelijke aanval betrokken was. |
| Peer support | Ondersteuning geboden door mensen met vergelijkbare ervaringen of problemen. Dit kan emotionele steun, praktische hulp en het delen van strategieën om te coping omvatten. |
| Framing | Het proces waarbij bepaalde aspecten van de waargenomen werkelijkheid worden belicht en samengevoegd tot een narratief dat een specifieke interpretatie bevordert, vaak gebruikt in sociale bewegingen om een probleem te definiëren. |
| Competitief victimisme | De neiging om de eigen victimisatie te vergelijken met die van anderen, vaak om een hogere morele status te verkrijgen of om eigen acties te rechtvaardigen. Het kan leiden tot een race naar de bodem in termen van geleden leed. |
| Radicalisering | Het proces waarbij individuen of groepen extremere politieke of religieuze overtuigingen aannemen, wat kan leiden tot het omarmen van geweld als middel om doelen te bereiken. |