Cover
Start now for free Taal 1_lezen_les 3_intensief lezen_25-26.pptx
Summary
# Strategieën voor effectief lezen
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende fasen en technieken van effectief tekstbegrip, van oriënterend lezen tot intensief lezen, met specifieke aandacht voor het identificeren van kernzinnen, signaalwoorden en verwijswoorden, en het onderscheiden van feiten en meningen.
## 1 Strategieën voor effectief lezen
Effectief lezen omvat een reeks van strategieën die de lezer helpen om informatie uit teksten te halen en te begrijpen. Dit proces kan worden opgedeeld in verschillende fasen, elk met specifieke doelen en technieken.
### 1.1 De fasen van tekstbegrip
Er zijn drie hoofdtypen van lezen die de lezer kan toepassen, afhankelijk van het doel en de tekst: oriënterend lezen, globaal lezen en intensief lezen.
#### 1.1.1 Oriënterend lezen
Oriënterend lezen is de eerste stap in het proces en richt zich op de buitenkant van de tekst om een eerste indruk te krijgen.
* **Doel:** Het identificeren van het teksttype, het voorspellen van het tekstdoel, het bepalen van het eigen leesdoel en de te hanteren leesstrategie, en het oproepen van voorkennis over het onderwerp.
* **Technieken:** Bekijken van de titel, tussentitels, illustraties, bron en auteur.
#### 1.1.2 Globaal lezen
Globaal lezen bouwt voort op het oriënterend lezen en richt zich op het verkrijgen van een algemeen begrip van de tekst.
* **Doel:** Het formuleren van het tekstthema (waar de tekst over gaat) en de hoofdgedachte (de essentie van wat er over het thema gezegd wordt).
* **Technieken:** Lezen van de eerste en laatste alinea, en eventueel de tweede alinea.
#### 1.1.3 Intensief lezen
Intensief lezen is de meest gedetailleerde fase en omvat het volledig doornemen van de tekst om een diepgaand begrip te verkrijgen.
* **Doel:** Het volledig begrijpen van de tekst op detailniveau.
* **Technieken:** Elke alinea afzonderlijk lezen, op zoek gaan naar kernzinnen, signaalwoorden en verwijswoorden, en het onderscheiden van feiten en meningen.
> **Tip:** Het is essentieel om de leesdoelen helder te hebben voordat men met lezen begint. Dit bepaalt welke leesstrategie het meest effectief is.
### 1.2 Intensief lezen: kernzinnen bepalen
Intensief lezen vereist een systematische aanpak om de structuur en de belangrijkste informatie van een tekst te achterhalen.
* **Structuur van een tekst:** Teksten zijn opgebouwd uit titels, tussentitels, illustraties en alinea's. Alinea's zijn blokken van samenhangende zinnen die een deelaspect van het thema behandelen en worden meestal afgebakend door witregels.
* **Kernzin:** Een helder opgebouwde alinea bevat een kernzin die overkoepelend weergeeft waar de alinea precies over gaat. De andere zinnen in de alinea werken deze kernzin uit.
* **Voorkeurplaatsen van de kernzin:** De kernzin staat meestal aan het begin (eerste of tweede zin) of aan het einde van de alinea. Een 'zandloperpatroon', waarbij de kernzin in het midden staat, komt zelden voor.
* **Functie van kernzinnen:** Kernzinnen brengen structuur aan in een tekst en fungeren samen met signaalwoorden als wegwijzers voor de lezer, wat zorgt voor vlottere 'navigatie' door de tekst.
> **Tip:** Niet alle alinea's bevatten een even duidelijk aanwijsbare kernzin. Soms is het nodig om de betekenis van de alinea te destilleren uit de samenhang van alle zinnen.
### 1.3 Intensief lezen: signaal- en verwijswoorden aanduiden
Signaal- en verwijswoorden zijn cruciaal voor het begrijpen van de samenhang en structuur van een tekst.
* **Signaalwoorden:** Deze woorden verbinden deelzinnen, zinnen of tekstdelen en geven expliciet het verband aan tussen deze delen. Ze signaleren bijvoorbeeld tegenstelling, verklaring, voorwaarde, tijd, conclusie, argumentatie of een voorbeeld.
* **Voorbeelden van verbanden en signaalwoorden:**
* Tegenstelling: *maar, echter, toch, daarentegen*
* Verklaring: *want, omdat, aangezien*
* Voorwaarde/Tijd: *als, wanneer, zodra*
* Conclusie: *dus, daarom, kortom*
* Argumentatie: *namelijk, immers*
* Voorbeeld: *bijvoorbeeld, zoals*
* Opsomming: *ook, bovendien, ten slotte*
* **Verwijswoorden:** Verwijswoorden worden gebruikt om herhaling van woorden, zinsdelen of zinnen te voorkomen. Ze verwijzen naar elementen die in de tekst voorafgaan (antecedent) of volgen.
* **Soorten verwijswoorden en hun functie:**
* Persoonlijke voornaamwoorden: *hij, zij, het, hen, hun*
* Betrekkelijke voornaamwoorden: *die, dat, wat* (verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke, meervoudige woorden of hele zinnen)
* Aanwijzende voornaamwoorden: *deze, die, dit, dat*
* **Regels voor verwijswoorden:**
* Een verwijswoord moet in geslacht (genus) en getal (enkelvoud/meervoud) overeenkomen met het antecedent.
* 'Die' verwijst naar mannelijke, vrouwelijke en meervoudige woorden.
* 'Dat' verwijst naar onzijdige woorden of naar de gehele voorafgaande zin of een deel daarvan.
* Plaats een verwijswoord zo dicht mogelijk bij het antecedent, bij voorkeur in dezelfde zin of een direct aangrenzende zin.
* 'Wat' kan gebruikt worden om te verwijzen naar 'alles', 'iets' of een gehele zin.
> **Tip:** Het aanduiden van signaal- en verwijswoorden helpt om de gedachtegang van de auteur te volgen en de interne cohesie van de tekst te begrijpen.
### 1.4 Intensief lezen: feit en mening onderscheiden
Het kunnen onderscheiden van feiten en meningen is essentieel voor kritisch tekstbegrip.
* **Feit:** Een feit beschrijft de werkelijkheid zoals die is en kan in principe gecontroleerd en bewezen worden. Het is objectief en neutraal.
* **Mening:** Een mening geeft de werkelijkheid weer zoals de schrijver die ziet. Meningen kunnen niet bewezen worden, maar wel onderbouwd met argumenten. Ze zijn subjectief, gekleurd en vaak emotioneel.
* **Herkenning van feiten en meningen:**
* **Feiten:** Neutraal, zakelijk taalgebruik; controleerbaar.
* **Meningen:** Subjectief taalgebruik; aanwezigheid van argumentatie; partijdig en emotioneel taalgebruik; gebruik van oordelen of waarderingen (*bijvoorbeeld: "verdienen meer luxe", "problematische ontwikkeling"*).
> **Tip:** Wees kritisch op taalgebruik dat sterk waardeoordelend of emotioneel is, dit zijn vaak indicatoren van een mening.
### 1.5 Intensief lezen: omgaan met moeilijke woorden
Een adequate woordenschat is cruciaal voor tekstbegrip. Wanneer men tijdens het lezen moeilijke woorden tegenkomt, zijn er strategieën om de betekenis te achterhalen.
* **Belang van woordenschat:** Een uitgebreide woordenschat is de belangrijkste factor voor tekstbegrip. Zonder kennis van woorden is het moeilijk om de inhoud van een tekst volledig te doorgronden.
* **Strategieën voor het achterhalen van betekenissen:**
* **Strategie 1: Context gebruiken:** De woorden en zinnen rondom een onbekend woord geven vaak aanwijzingen over de betekenis. Soms wordt het woord direct uitgelegd, of wordt er een synoniem, antoniem, voorbeeld of omschrijving gegeven.
* **Strategie 2: Analoog afleiden:** Een onbekend woord kan worden vergeleken met een bekend woord uit dezelfde woordfamilie, of met een vergelijkbaar woord uit een andere taal.
* **Strategie 3: Morfologisch afleiden:** Een woord kan worden opgesplitst in woorddelen (voorvoegsels, grondwoord, achtervoegsels) waarvan de betekenis bekend is, om zo de betekenis van het geheel af te leiden.
* **Strategie 4: Overleggen of woordenboek raadplegen:** Als de andere strategieën niet volstaan, kan men de betekenis vragen aan iemand anders of opzoeken in een woordenboek (zoals Van Dale of Encyclo).
* **Richtlijnen voor het omschrijven van betekenissen:**
* Verander de woordsoort niet bij het omschrijven (bv. *auto* is geen *om mee te rijden* maar een *voertuig op vier wielen dat...*).
* Gebruik bij zelfstandige naamwoorden bij voorkeur overkoepelende woorden.
> **Tip:** Door veel en gevarieerd te lezen, met aandacht voor taal, breidt men de woordenschat aanzienlijk uit. Het gebruik van woordenschattools zoals de 'Oriënt' game kan hierbij ondersteunen.
### 1.6 Samenvatting van het leesproces
Een gestructureerde aanpak van lezen zorgt voor effectief begrip:
1. **Oriënterend en globaal lezen:** Verkrijg een eerste indruk van de tekst, bepaal het doel en thema.
2. **Intensief lezen:** Lees de tekst volledig door.
3. **Alinea's analyseren:** Zoek per alinea de kernzin.
4. **Samenhang onderzoeken:** Duid belangrijke signaalwoorden aan en analyseer hun verbanden. Identificeer de antecedenten van verwijswoorden.
5. **Kritische analyse:** Onderscheid feiten van meningen en herken subjectief taalgebruik.
6. **Woordenschatuitbreiding:** Zoek de betekenis op van cruciale, onbekende woorden en uitdrukkingen.
---
# Het onderscheiden van feiten en meningen
Dit onderdeel van de cursus richt zich op het herkennen van het verschil tussen objectieve feiten en subjectieve meningen in een tekst, inclusief het identificeren van signalen van subjectief taalgebruik.
### 2.1 Feiten en meningen: definitie en onderscheid
Het onderscheiden van feiten en meningen is een cruciale vaardigheid voor kritisch lezen.
* **Feit:** Een feit beschrijft de werkelijkheid zoals die is. Feiten kunnen in principe gecontroleerd en bewezen worden. Ze zijn objectief en zakelijk.
* **Mening:** Een mening geeft de werkelijkheid weer zoals de schrijver die ziet. Meningen kunnen niet bewezen worden, hoewel ze wel onderbouwd kunnen worden met argumenten. Anderen kunnen er andere meningen op nahouden. Meningen zijn subjectief en kunnen gekleurd, partijdig en emotioneel zijn.
#### 2.1.1 Herkennen van feiten en meningen
Om meningen en feiten in een tekst te herkennen, let je op de volgende aspecten:
* **Argumentatie:** De aanwezigheid van argumenten kan duiden op een mening, hoewel feiten ook ter onderbouwing van een mening gebruikt kunnen worden.
* **Subjectief taalgebruik:** Dit is een belangrijke indicator van een mening. Subjectief taalgebruik is "gekleurd", partijdig en emotioneel, in tegenstelling tot neutraal, objectief en zakelijk taalgebruik.
> **Voorbeeld:**
>
> * **Feit:** "Agent gewond na aanval met steen." (Dit is een gebeurtenis die gecontroleerd kan worden.)
> * **Mening:** "Fietsers verdienen meer luxe." (Dit is een subjectieve waardering die niet objectief te bewijzen is.)
> * **Mening:** "Dat de tussentaal steeds salonfähiger wordt als onderwijstaal, is een problematische ontwikkeling." (Het woord "problematische" duidt op een subjectieve beoordeling.)
> * **Feit:** "Tachtig studenten van de UCLL moeten een examen opnieuw afleggen, omdat hun docent spoorloos is verdwenen." (Dit beschrijft een concrete, controleerbare situatie.)
> * **Mening:** "De politiek in België is nog amper geloofwaardig." (Woorden als "amper geloofwaardig" duiden op een subjectieve beoordeling.)
> * **Mening:** "Meer vrouwen moeten misdaadromans schrijven." (Dit is een wens of aanbeveling, geen feit.)
> * **Feit:** "Een Peerse leerkracht klaagt het systeem van zittenblijven in het secundair onderwijs aan." (Dit beschrijft een actie die plaatsvindt.)
> * **Mening:** "Nina Derwael blijft maar stunten aan de brug met ongelijke leggers." (Het woord "stunten" impliceert een prestatie die gewaardeerd wordt, wat duidt op een mening over de prestatie.)
### 2.2 Signalen van subjectief taalgebruik
Subjectief taalgebruik kan zich op verschillende manieren manifesteren in een tekst. Let op woorden en zinsconstructies die een persoonlijke kijk, waardering of emotie uitdrukken.
* **Evaluatieve bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden:** Woorden die een oordeel uitdrukken, zoals 'mooi', 'slecht', 'belangrijk', 'jammer', 'geweldig', 'verschrikkelijk'.
* **Modale werkwoorden en uitdrukkingen:** Woorden die onzekerheid, mogelijkheid of noodzaak aangeven, zoals 'zou kunnen', 'misschien', 'waarschijnlijk', 'moeten', 'zouden moeten'.
* **Persoonlijke voornaamwoorden:** Het gebruik van 'ik', 'wij', 'mijn', 'ons' kan wijzen op een subjectieve beleving.
* **Vragen die een oordeel impliceren:** Vragen die geen neutrale informatie zoeken, maar een bepaalde kant op sturen of een emotie oproepen.
* **Figuurlijk taalgebruik:** Metaforen, vergelijkingen en andere stijlfiguren kunnen gebruikt worden om emotie of een bepaalde visie over te brengen.
* **Versterkers:** Woorden die de impact van een bewering versterken, zoals 'enorm', 'zeer', 'ontzettend'.
> **Tip:**
> Hoewel feiten objectief zijn, kunnen ze wel "gekleurd" worden door de manier waarop ze gepresenteerd worden. De selectie van feiten en de volgorde waarin ze worden gepresenteerd, kan ook een subjectieve impact hebben. Toch blijft de kern van een feit controleerbaar.
---
# Woordenschatuitbreiding en strategieën voor moeilijke woorden
Dit onderwerp behandelt het belang van woordenschat voor tekstbegrip en introduceert strategieën om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen.
## 3 Woordenschatuitbreiding en strategieën voor moeilijke woorden
### 3.1 Het belang van woordenschat voor tekstbegrip
Een uitgebreide woordenschat is cruciaal voor taalvaardigheid, omdat woorden nodig zijn om gedachten en ideeën over te brengen. Onderzoek toont consistent aan dat woordenschat de belangrijkste factor is voor tekstbegrip. Als leerkracht is het daarom essentieel om zelf over een ruime woordenschat te beschikken. Hoe groter je woordenschat, hoe gemakkelijker het ook is om woordenschatstrategieën toe te passen.
> **Tip:** Woordenschatuitbreiding gebeurt voornamelijk door veel te lezen. Zoek daarbij bewust naar 'taalrijke' bronnen zoals literatuur, kwaliteitskranten en tijdschriften, en lees aandachtig.
### 3.2 Strategieën voor het achterhalen van de betekenis van onbekende woorden
Wanneer je een tekst intensief leest, is het belangrijk om aandacht te besteden aan woorden en uitdrukkingen waarvan je de betekenis niet kent. Het niet begrijpen van belangrijke woorden kan leiden tot moeilijkheden bij het volledig begrijpen van de tekst. Een gemiddelde moedertaalspreker kent tussen de 20.000 en 35.000 woorden, maar gebruikt er dagelijks slechts een fractie van.
Er zijn verschillende strategieën om de betekenis van onbekende woorden tijdens het lezen te achterhalen:
#### 3.2.1 Context gebruiken
Vaak geven de woorden en zinnen rondom een nieuw woord belangrijke aanwijzingen over de betekenis. Soms wordt de betekenis expliciet in de tekst uitgelegd. Soms vind je ook een synoniem of antoniem in de omliggende zinnen. Ook een voorbeeld of een omschrijving kan helpen bij het afleiden van de betekenis.
> **Voorbeeld:** In de zin "Op de gigantische online netwerken leidt dat tot een enorme en zichzelf versterkende *polarisatie*," geven de omringende woorden aan dat het iets te maken heeft met het ontstaan of de toename van tegenstellingen tussen groepen mensen. De tekst legt zelfs uit: "conservatieven retweeten alleen conservatieve tweets," wat de betekenis van polarisatie verduidelijkt.
#### 3.2.2 Analoog afleiden (woordfamilie)
Deze strategie houdt in dat je een onbekend woord of een deel ervan vergelijkt met een reeds bekend woord dat erop lijkt, een woord uit dezelfde woordfamilie. Dit kan ook een woord uit een andere taal zijn.
> **Voorbeeld:** Het woord '*differentiëren*' kan worden begrepen door te kijken naar verwante woorden zoals 'differentie', 'difference' (Engels) of 'différence' (Frans), die allemaal verwijzen naar 'verschil' of 'onderscheid'. De context "in te spelen op niveau- of interesseverschillen" versterkt deze betekenis.
#### 3.2.3 Morfologisch afleiden (woorddelen)
Bij deze methode 'knip' je een onbekend woord op in zijn bestanddelen (voorvoegsels, stammen, achtervoegsels) en probeer je de betekenis van deze losse deeltjes te achterhalen. Vaak kan je na deze morfologische analyse de betekenis analoog verder afleiden.
> **Voorbeeld:** Bij het woord '*destabiliseren*', kan je de delen ontleden:
> * `de-`: betekent 'te niet doen' of 'ontdoen van' (vergelijk: demonteren).
> * `stabiel`: betekent 'vast van evenwicht'.
> * `-iseren`: geeft de eigenschap van het grondwoord weer (vergelijk: optimaliseren).
> Samengevoegd betekent '*destabiliseren*' dus 'het evenwicht doen verliezen' of 'uit evenwicht brengen'.
#### 3.2.4 Overleggen met anderen of een woordenboek raadplegen
Als de eerste drie strategieën niet volstaan om de betekenis te achterhalen, kun je de betekenis vragen aan iemand anders of een woordenboek raadplegen.
* **Woordenboeken:**
* Van Dale: [https://www.ucll.be/nl/leercentra/databanken](https://www.ucll.be/nl/leercentra/databanken) (link naar UCL-specifieke toegang)
* Encyclo: [http://www.encyclo.nl/](http://www.encyclo.nl/)
> **Belangrijke richtlijnen bij het verklaren van woorden:**
> * Verander niet van woordsoort. Als je een woord verklaart, moet de verklaarde term van dezelfde woordsoort zijn (bv. auto ≠ om mee te rijden, maar auto = een voertuig op vier wielen dat...).
> * Bij zelfstandige naamwoorden is het het beste om overkoepelende woorden te gebruiken.
#### 3.2.5 Woordenschatuitbreiding met 'Oriënt'
De oefenmodule 'Oriënt', ontwikkeld aan de hogeschool, biedt een digitale tool om de woordenschat te vergroten. Voor het OPO Taal en communicatie 1 moeten studenten alle 60 sleutels behalen in de module Woordenschat 2. Dit omvat 25 woorden per groep, met oefeningen op drie niveaus.
> **Tip:** Toegang tot 'Oriënt' vereist een e-mailadres van UCLL en een code die via e-mail wordt verstrekt. Zorg ervoor dat je jezelf toevoegt aan de klas van je taallector om punten te verdienen. De deadline voor het behalen van de sleutels is de datum van het examen leesvaardigheid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Oriënterend lezen | Het proces waarbij een lezer de buitenkant van een tekst bekijkt, zoals de titel, tussentitels en illustraties, om een eerste indruk te krijgen van het teksttype, het doel en de inhoud, en om de voorkennis te activeren. |
| Globaal lezen | Een leesstrategie waarbij de lezer de eerste en laatste alinea van een tekst leest om het algemene tekstthema en de hoofdgedachte te achterhalen, wat helpt bij het snel begrijpen van de essentie van de tekst. |
| Teksttype | De categorie waartoe een tekst behoort, zoals nieuwsbericht, opiniestuk, handleiding, verhaal, etc., wat de lezer helpt bij het voorspellen van de structuur en het doel van de tekst. |
| Tekstdoel | De intentie van de auteur met de tekst, bijvoorbeeld informeren, overtuigen, instrueren of amuseren. Het begrijpen van het doel stuurt de leesstrategie. |
| Leesdoel | De specifieke informatie of het begrip dat een lezer uit een tekst wil halen, wat bepaalt hoe de tekst wordt aangepakt en welke leesstrategie wordt gekozen. |
| Lezen | Het proces van het interpreteren van geschreven of gedrukte symbolen om betekenis te extraheren, wat kan variëren van oppervlakkig scannen tot diepgaande analyse. |
| Tekstthema | Het centrale onderwerp of de hoofdzaak waarover een tekst gaat, meestal uitgedrukt in een zelfstandig naamwoord met bepalingen, en dat alle deelaspecten van de tekst omvat. |
| Hoofdgedachte | De belangrijkste boodschap of essentie van wat de auteur over het tekstthema zegt, vaak samengevat in een aantal zinnen die de kerninformatie of mening weergeven. |
| Intensief lezen | Een leesmethode waarbij de lezer de tekst grondig en gedetailleerd leest om de volledige betekenis, structuur en nuances te begrijpen, vaak door individuele alinea's en zinnen te analyseren. |
| Alinea | Een reeks samenhangende zinnen binnen een tekst die een specifiek deelaspect van het thema behandelt, meestal afgebakend door witregels. |
| Kernzin | De zin in een alinea die de centrale boodschap of het belangrijkste punt van die alinea het meest volledig weergeeft, vaak te vinden op een voorkeurplaats. |
| Voorkeurplaats | De gebruikelijke positie van de kernzin binnen een alinea, meestal als de eerste, tweede of laatste zin, wat de lezer helpt bij het snel identificeren van de hoofdgedachte van de alinea. |
| Signaalwoorden | Woorden of woordgroepen die de samenhang tussen zinnen, zinsdelen of tekstdelen aangeven en de lezer helpen de structuur en de relatie tussen verschillende ideeën te begrijpen (bv. tegenstelling, oorzaak, gevolg). |
| Verwijswoorden | Woorden (zoals voornaamwoorden) die verwijzen naar andere woorden, zinsdelen of zinnen, hetzij voorafgaand (antecedent) of volgend, om herhaling te vermijden en de tekst vloeiend te maken. |
| Antecedent | Het woord, de zinsdeel of de zin waarnaar een verwijswoord verwijst. |
| Feit | Een bewering die objectief is en in principe gecontroleerd en bewezen kan worden, en die de werkelijkheid weergeeft zoals die is. |
| Mening | Een subjectieve uitspraak die niet bewezen kan worden, maar wel onderbouwd kan worden met argumenten, en die de werkelijkheid weergeeft zoals de schrijver die persoonlijk ziet. |
| Subjectief taalgebruik | Gebruik van woorden of uitdrukkingen die een persoonlijke mening, emotie of partijdigheid weergeven, vaak gekenmerkt door gekleurde of emotionele bewoordingen, in tegenstelling tot neutraal en objectief taalgebruik. |
| Woordenschat | Het totaal van woorden dat een persoon kent en begrijpt, cruciaal voor taalvaardigheid en tekstbegrip. |
| Woordenschatstrategieën | Technieken die een lezer gebruikt om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen tijdens het lezen, zoals het analyseren van de context of het vergelijken met bekende woorden. |
| Context | De omringende woorden, zinnen of alinea's die helpen bij het begrijpen van de betekenis van een onbekend woord of een complexe uitdrukking. |
| Analoog afleiden | Een strategie om de betekenis van een onbekend woord te achterhalen door het te vergelijken met een reeds bekend woord dat erop lijkt, mogelijk uit een andere taal. |
| Morfologisch afleiden | Een strategie waarbij een onbekend woord wordt opgesplitst in zijn bestanddelen (voorvoegsels, stam, achtervoegsels) om de betekenis af te leiden uit de betekenis van deze delen. |
| Woordfamilie | Een groep woorden die een gemeenschappelijke oorsprong of stam delen en daardoor qua betekenis verwant zijn. |