Corporate Finance
Cover
01d53865-bf3a-4fa6-af2b-a3d182bad457.pdf
Summary
# De kernprincipes van budgettering en het VUCA-wereldconcept
Dit onderwerp verkent de fundamenten van budgettering, de context van een VUCA-wereld en de voordelen van planning in dit dynamische landschap.
### 1.1 Het VUCA-wereldconcept
VUCA is een acroniem dat de huidige globale omgeving beschrijft. Het staat voor [2](#page=2):
* **Volatile (Veranderlijk):** De omgeving ondergaat constante en snelle veranderingen [2](#page=2).
* **Uncertain (Onzeker):** De toekomst is onvoorspelbaar en er heerst hoge mate van onzekerheid [2](#page=2).
* **Complex (Complex):** Situaties zijn ingewikkeld en bestaan uit vele onderling afhankelijke factoren [2](#page=2).
* **Ambiguous (Vaag / dubbelzinnig):** Interpretaties van gebeurtenissen of situaties kunnen leiden tot onduidelijkheid [2](#page=2).
Deze kenmerken maken het opstellen van lange-termijn plannen, zoals een plan voor vijf jaar, aanzienlijk moeilijker [2](#page=2).
#### 1.1.1 Oplossingen voor een VUCA-wereld
Om te navigeren in een VUCA-wereld, worden de volgende strategieën voorgesteld [2](#page=2):
* **Volatile -> Vision (Visie):** Het creëren van een duidelijke visie om richting te geven.
* **Uncertain -> Understanding (Begrip):** Pogingen ondernemen om de context en de onderliggende factoren te begrijpen.
* **Complex -> Clarity (Helderheid):** Het verschaffen van duidelijkheid en het vereenvoudigen van complexe situaties.
* **Ambiguous -> Agility (Wendbaarheid):** Het inbouwen van flexibiliteit om snel te kunnen reageren op veranderingen.
Het creëren van een heldere visie, op een begrijpelijke manier, met een plan dat flexibel is in de uitvoering, is essentieel. Voor een sales manager impliceert dit het bouwen van een "Sales Cockpit" die een verkoopplan met forecasting en budget omvat, en de evaluatie van verkoopinspanningen en het salesteam [2](#page=2).
### 1.2 Wat is budgetteren?
#### 1.2.1 Definitie van een budget
Een budget kan gedefinieerd worden als een financiële planning die het volgende omvat [2](#page=2):
* **Geld:** Een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven.
* **Termijn:** Meestal gericht op een periode van één jaar.
* **Management:** Fungeert als een "contract" tussen het topmanagement en het lager management.
* **Statisch:** Eens vastgesteld, is het budget niet meer wijzigbaar.
* **Afwijkingen:** Bevatten mechanismen om verschillen tussen begrote en werkelijke cijfers te analyseren.
#### 1.2.2 Functies van een budget
Budgetten vervullen meerdere belangrijke functies binnen een organisatie [2](#page=2):
1. **Planninginstrument:** Ondersteunt het opstellen van jaarplannen en korte-termijn doelstellingen.
2. **Allocatiemiddel:** Bepaalt waar het budget aan gefocust wordt, zoals specifieke afdelingen of activiteiten.
3. **Sturingsinstrument:** Maakt het mogelijk om resultaten te meten, te rapporteren, afwijkingen te analyseren en indien nodig bij te sturen.
4. **Managementcontract:** Zorgt ervoor dat managers binnen het budget blijven en de beoogde resultaten behalen.
#### 1.2.3 Het budgetteringsproces
Het budgetteringsproces kent een beweging die zowel van top-down als bottom-up kan zijn [3](#page=3).
**Top-Down Beweging:**
1. **Finaliseren en communiceren van het jaarplan door topmanagement:** Dit gebeurt meestal eind december of begin januari, na het opstellen van het Strategisch Business Plan (juli-augustus) [3](#page=3).
2. **Opstellen van tactische afdelingsplannen:** Afdelingsmanagers ontwikkelen een plan voor hun team (bv. een salesplan) in september-oktober [3](#page=3).
3. **Opstellen van persoonlijke actieplannen (PA):** Elke medewerker stelt een persoonlijk plan op, bijvoorbeeld een verkoper die een prognose maakt voor zijn activiteiten. Dit vindt plaats van oktober tot november [3](#page=3).
**Bottom-Up Beweging:**
1. **Samenvoegen van PA's in afdelingsplannen:** De persoonlijke actieplannen worden geïntegreerd in de plannen van de managers [3](#page=3).
2. **Afstemmen en integreren van afdelingsplannen:** Afdelingsmanagers coördineren hun tactische plannen en integreren deze in het Strategisch Business Plan (december-januari) [3](#page=3).
3. **Finaliseren en terugkoppelen door topmanagement:** Het Strategisch Business Plan wordt definitief gemaakt en teruggekoppeld naar de afdelingen zodat medewerkers ermee aan de slag kunnen [3](#page=3).
#### 1.2.4 Algemene definitie van budgetteren
Budgetteren heeft als doel het bereiken van een optimale rentabiliteit, wat leidt tot winstmaximalisatie op de lange termijn en efficiënte productie. Het wordt beschouwd als een gesloten systeem dat management niet beperkt tot specifieke afdelingen en dient als brug tussen de begin- en eindbalans. Het proces is gecoördineerd, waarbij bijvoorbeeld kostenbudgetten zijn afgestemd op verkoopbudgetten. De verrichtingen van de onderneming worden begroot, wat neerkomt op het prognostiseren van de te realiseren resultaten tijdens de budgetperiode. Budgetteren is taakstellend, wat betekent dat iedereen verplicht is zich eraan te houden. Dit gebeurt afdelings- of kostenplaatsgewijs. Budgetcontrole omvat het vergelijken van werkelijke cijfers met gebudgetteerde cijfers [3](#page=3).
**Management By Objectives (MBO)** is een concept dat de verantwoordelijkheid en motivatie van medewerkers probeert te verhogen [4](#page=4).
#### 1.2.5 Voorwaarden voor een goed budget
Een goed budget bouwt voort op de volgende elementen [4](#page=4):
* Missie
* Objectieven
* Strategisch plan
* Business model
* Operationeel plan
* Budgetten
#### 1.2.6 Soorten budgetten
Budgetten kunnen worden ingedeeld naar verschillende criteria [4](#page=4):
* **Duurtijd:** Korte, middellange en lange termijn.
* **Budgetgrootte:** Masterbudget en deelbudgetten.
* **Aard:**
* **Activiteitbudget:** Focust op activiteiten.
* **Resultaatbudget:** Omvat omzet, kosten, volumes, etc.
* **Organisatie:**
* **Functioneel budget:** Per bedrijfsafdeling.
* **Personeelsbudget:** Specifiek voor personeelskosten.
* **Flexibiliteit en controle:**
* **Vaste budgetten:** Niet veranderlijk na vaststelling.
* **Flexibele budgetten:** Worden aangepast aan fluctuerende variabele kosten (bv. bij een succesvolle promotieactie die leidt tot hogere verkopen).
### 1.3 Voordelen van planning in een VUCA World
In tegenstelling tot een incrementele strategie, die gebaseerd is op budgetten uit het verleden en weinig planning inhoudt, biedt Dynamische Strategische Planning (DSP) meer grip op de snel veranderende realiteit [5](#page=5).
De voordelen van planning zijn onder andere [5](#page=5):
* **Gezamenlijke richting:** Zorgt ervoor dat iedereen dezelfde richting opgaat en de juiste beslissingen neemt.
* **Discipline:** Stimuleert dat iedereen zijn verantwoordelijkheden nakomt, wat energieverlies voorkomt en afspraken beter naleefbaar maakt.
* **Controle:** Biedt duidelijkheid over de doelen, waardoor het makkelijker is om de voortgang te bewaken en bij te sturen.
* **Geloofwaardigheid / Credibiliteit:** Functioneert als een krachtig communicatiemiddel, zowel intern naar medewerkers als extern naar leveranciers, klanten, banken en investeerders.
* **Directe relatie met strategie:** Het budget is direct gekoppeld aan de strategie van de organisatie.
Het opstellen van een masterbudget omvat onderlinge afspraken en een overeengekomen werkwijze, waarbij duidelijk is wie, wat, hoe en hoeveel er betrokken is [5](#page=5).
* * *
# Het commerciële budget: opbouw en verkoopgerelateerde kosten
Dit onderwerp behandelt de opbouw van een commercieel budget, met specifieke aandacht voor verkoop-, verkoopkosten- en prognosebudgetten, evenals de ontwikkeling van commerciële dashboards.
### 2.1 Het commercieel budget: een stappenplan
De planningcyclus voor een commercieel budget verloopt meestal in twee fasen: een top-down benadering gevolgd door een bottom-up integratie [6](#page=6).
#### 2.1.1 Top-down planning
1. **Eind december-begin januari**: Topmanagement finaliseert en communiceert het plan voor het komende jaar en volgt de kwartaalresultaten op [6](#page=6).
2. **Eind juli-begin augustus**: Start van de strategische denkoefening voor het volgende jaar, resulterend in het Strategisch Business Plan opgesteld door topmanagement [6](#page=6) [7](#page=7).
3. **September-oktober**: Afdelingsmanagers werken met het Strategisch Business Plan en stellen hun Tactisch Afdelingsplan samen met hun teams [7](#page=7).
4. **Oktober-november**: Medewerkers stellen Persoonlijke Actieplannen (PAB) op. Verkopers maken bijvoorbeeld persoonlijke prognoses op voor hun regio/product/marktsegment, waarbij ze rekening houden met klantverwachtingen en volumes in Account Plannen. Deze plannen worden geïntegreerd in een Operationeel Verkoop Actie Plan per verkoper [7](#page=7).
#### 2.1.2 Bottom-up integratie
1. **December**: Persoonlijke Actieplannen worden samengevoegd tot het Afdelingsplan van elke manager. Bij Sales worden alle persoonlijke verkoopactieplannen van verkopers geïntegreerd in het Sales Plan van de salesmanager [7](#page=7).
2. **Eind december-begin januari**: Afdelingsmanagers stemmen hun tactische plannen op elkaar af en integreren deze in het Strategisch Business Plan [7](#page=7).
3. **Tenslotte**: Topmanagement finaliseert het Strategisch Business Plan, communiceert dit naar de afdelingen, waarna medewerkers ermee aan de slag kunnen [7](#page=7).
#### 2.1.3 VUCA en salesmanager's rol
In het huidige VUCA-tijdperk wordt deze planning minstens jaarlijks uitgevoerd, met kwartaalopvolging. Voor Sales gebeurt dit maandelijks, en soms wekelijks. De salesmanager stelt zijn commerciële plan op door vragen te beantwoorden zoals marktgroei, winstgevende producten, concurrentiepositie en groeiende marktsegmenten [7](#page=7).
### 2.2 Het verkoopbudget
Het verkoopbudget legt de volgende elementen vast [8](#page=8):
* **Kwantiteit**: hoeveel en welk product wordt verkocht?
* **Prijs**: aan welke prijs worden producten/diensten verkocht?
* **Tijdschema**: wanneer zal de verkoop plaatsvinden?
* **Klantenpotentieel**: aan wie wordt verkocht?
Dit budget vertrekt vanuit de strategische en tactische planning, zoals marktaandeeluitbreiding, productexpansie of het aanboren van nieuwe markten. Het identificeert de afzet als een potentiële bottleneck en positioneert de verkoopdienst als opdrachtgever voor de rest van de onderneming. Een gedetailleerd verkoopbudget kan worden opgesteld per product of productgroep, per order, naar klant, naar afzetgebied, naar distributiekanaal, en naargelang btw-tarieven of toegestane kortingen [8](#page=8).
### 2.3 De verkoopprognose
Verkoopprognoses vormen de hoeksteen van het commerciële budget, omdat ze aangeven wat nagestreefd wordt en welke middelen daarvoor nodig zijn. Het opbouwen van business intelligence is cruciaal [9](#page=9).
#### 2.3.1 Stappenplan voor verkoopprognoses
1. **Breng de vraag in kaart**: De potentiële markt wordt berekend met de formule $n \\times p \\times q$, waarbij $n$ het aantal potentiële kopers is, $p$ de prijs van het product of de dienst, en $q$ de gemiddelde gekochte hoeveelheid per persoon [9](#page=9).
2. **Breng het aanbod in kaart**: Dit betreft de productiecapaciteit in functie van beschikbare productiemiddelen, tijd en budget [9](#page=9).
> **Voorbeeld**: Berekening van de geraamde jaarlijkse omzet voor een snackbar met 50 zitplaatsen, 5 openingdagen per week, 48 werkweken, 80% bezettingsgraad en een typemaaltijdprijs van 7,50 euro: $50 \\times 0,80 \\times 5 \\times 48 \\times 7,50$ euro [9](#page=9).
3. **Basistechnieken voor prognoses**:
* **Intuïtie**: Gebaseerd op marktkennis en ervaring [9](#page=9).
* **Extrapolatie**: Gebruik van historische verkoopgegevens (tijdsreeksen) [9](#page=9).
* **Oorzaak-gevolg redeneringen**: Analyseren van verbanden tussen marktfactoren [9](#page=9).
* **Expertise**: Bijvoorbeeld via de Delphi-methode [9](#page=9).
* **Analogie**: Gebruiken van data van vergelijkbare producten voor producten zonder eigen data [9](#page=9).
* **Marktonderzoek**: Inclusief PLC-curves [9](#page=9).
* **Betrekken van verkopers**: Actief meenemen van het verkoopteam [9](#page=9).
#### 2.3.2 Belangrijke overwegingen bij prognoses
* Elke prognose is per definitie onjuist, maar de mate van onjuistheid kan variëren [10](#page=10).
* Verzamel relevante informatie, verfijn de logica en leercurve, en betrek het verkoopteam bij evaluaties [10](#page=10).
* Kwaliteitsvolle data is een kritische succesfactor [10](#page=10).
#### 2.3.3 Methodes voor prognoses
* **Niet-mathematische methodes**: Gebaseerd op "buikgevoel", ervaring en marktkennis. Geschikt voor de korte termijn, kleinere bedrijven met beperkte productie, en situaties van overproductie. Kenmerkend is een grote foutenmarge door subjectieve schattingen [10](#page=10).
* **Mathematische methodes**: Voeren tijdsreeksanalyses uit op verkoopgegevens om vier beïnvloedende factoren te bepalen [10](#page=10):
1. **De trend**: De basisbeweging van de reeks op lange termijn (stijgend, dalend, gelijkblijvend) [10](#page=10).
2. **Seizoenschommelingen**: Regelmatige, terugkerende schommelingen binnen constante periodes (dag, maand, kwartaal) [10](#page=10).
3. **De cyclische beweging**: Terugkerende schommelingen met veranderlijke periodes [10](#page=10).
4. **Residuele of accidentele variaties**: Variaties die overblijven na eliminatie van de andere bewegingen [10](#page=10).
Verschillende mathematische prognosemodellen omvatten:
1. **Trendanalyse**: Gebruik van voortschrijdend gemiddelde (VG) en trendcorrecties.
* Formule voor trend:
* Trend 1 Periode = VG Qx - VG Q(x-1)
* Trend 3 Periode = VG Qx - VG Q(x-2) OF Trend 1 Periode Qx + Trend 1 Periode Qx+1
* Prognose = VG Qx + Trend 1 Periode Qx + Trend 3 Periode Qx [10](#page=10).
* Ook bekend als gewogen voortschrijdend gemiddelde en exponentiële afvlakking [10](#page=10).
2. Op basis van tijdreeksen uit het verleden [10](#page=10).
3. Regressieanalyse [11](#page=11).
4. Economische modellen [11](#page=11).
5. Seizoensinvloeden [11](#page=11).
6. Impactanalyse [11](#page=11).
7. Analyse van het koopproces [11](#page=11).
> **Tip**: Bij een examen kan gevraagd worden om uit te leggen \_hoe prognoses gemaakt worden, eerder dan specifieke berekeningen uit te voeren met modellen zoals het voortschrijdend gemiddelde [11](#page=11).
### 2.4 Het verkoopkostenbudget
Dit budget omvat alle kosten die gemaakt worden vanaf het moment dat een afgewerkt product de productieafdeling verlaat, tot alle verplichtingen aan de klant zijn voldaan [11](#page=11).
#### 2.4.1 Verkoopstimulerende kosten
Dit zijn voornamelijk marketingkosten zonder direct verband met de omzet of andere kostenveroorzakers. Ze hebben betrekking op inspanningen en prestaties om orders te realiseren [11](#page=11).
* **Publiciteitskosten**: Reclame, advertentiekosten [11](#page=11).
* **Loon van marketeer**: Voor activiteiten zoals reclame, acties en advertenties [11](#page=11).
Deze kosten kunnen worden onderverdeeld per politiek:
* **Productpolitiek**: Kosten voor het aanpassen van producten aan de marktvraag (assortiment, kleur, design, smaak, grootte) [11](#page=11).
* **Prijspolitiek**: Kosten voor het bepalen van prijzen op basis van klanttype, kostprijs, concurrentiepositie en overheidsoptreden [11](#page=11).
* **Promotiepolitiek**: Kosten om producten bekend te maken en aankoop te stimuleren, inclusief tijdelijke en gerichte acties (campagnes) [11](#page=11).
* **Plaatspolitiek (Distributie)**: Kosten gerelateerd aan fysieke distributie, zoals transportmogelijkheden, orderbehandeling, afzetkanalen (kleinhandel, postorder), en tussenpersonen [12](#page=12).
#### 2.4.2 Budgetteringsmethoden voor verkoopkosten
Verschillende methodes kunnen worden toegepast voor het toewijzen van middelen:
* **Zero-based budgeting**: Budget wordt in fases opgebouwd vanaf nul [12](#page=12).
* **Incrementele budgettering**: Gebaseerd op het verleden met een verhoging of verlaging van kosten [12](#page=12).
* **Projectfunding**: Opstellen van een tijdslimiet met kostenbegrenzing [12](#page=12).
* **Benchmarking**: Beslissingen en middelen worden afgestemd op de concurrentie en de markt [12](#page=12).
> **Tip**: Bij benchmarking is het belangrijk om beleid niet klakkeloos te kopiëren van concurrenten, wat kan leiden tot een gebrek aan dynamiek [12](#page=12).
#### 2.4.3 Opstellen reclamebudget
De vraag is welk bedrag men bereid is te spenderen om een bepaalde omzet te realiseren. De hoogte van historische omzet is hierbij minder relevant, aangezien reclame omzet genereert. Reclame kan beschouwd worden als een investering in goodwill die de doelmatigheid van verkoopinspanningen bevordert, hoewel de rentabiliteit ervan moeilijk meetbaar is [12](#page=12).
#### 2.4.4 Coördinatie van het verkoopkostenbudget
Het verkoopkostenbudget levert informatie voor het liquiditeitsbudget, de gebudgetteerde resultatenrekening en balans [12](#page=12).
* **Liquiditeitsbudget**: Houdt rekening met het moment van uitgaven voor kosten zoals transport en verpakking [12](#page=12).
* **Gebudgetteerde balans**: Kosten die leiden tot uitgaven op latere termijn worden onder schulden opgenomen [12](#page=12).
Het effect van btw moet hierbij in acht worden genomen. Het verkoopkostenbudget houdt geen rekening met btw, terwijl het liquiditeitsbudget en het budget van uitstaande schulden dit wel doen [12](#page=12).
### 2.5 Ontwikkelen van een “Commercieel Dashboard & Metrics”
Een commercieel dashboard richt zich op de kosten en investeringen die nodig zijn om key activities en resources mogelijk te maken, evenals de kanaalkosten (distributie, MARCOM, sales force) om het businessmodel te laten functioneren [13](#page=13).
#### 2.5.1 Specifieke aandachtspunten voor het verkoopteam
* Omzet per maand/product/sector/klant/verkoper [13](#page=13).
* Bruto winstbijdragen per productgroep/regio [13](#page=13).
* Direct toewijsbare kosten: personeel, representatie, verplaatsing, opleiding, documentatie, beursdeelnames, relatiegeschenken, kortingen, financiële tegemoetkomingen, en overheadkosten zoals kantoorruimte [13](#page=13).
#### 2.5.2 Stappenplan “Commercieel Dashboard & Metrics”
**STAP 1: Definiëren van verkoopdoelstellingen**
* Doelstellingen worden gedefinieerd op niveau van verkoop in het algemeen, bestaande klanten, en prospectie [13](#page=13).
* Ook per verkoper/productgroep/regio en marktsegment [13](#page=13).
* Definiëren van “sales performance indicators” (KPI's):
* **Verkoopresultaten**: "New business <> retained business", penetratiegraad producten [13](#page=13).
* **Distributiekengetallen**: Marktbereik, marktdekking, numerieke en gewogen distributie [13](#page=13).
* **Verkoopprocesindicatoren**: Succescore van offertes, percentage verloren orders, klachten, dubieuze debiteuren [13](#page=13).
* **Verkooporganisatie**: Regio-indeling, grootte en mix van het verkoopteam (binnen- en buitendienst, technische servicemedewerkers) [13](#page=13).
* Gebruik van callcenters, direct mailing, of andere multimediale kanalen [13](#page=13).
**STAP 2: Monitoren van verkoopdoelstellingen** Resultaten worden gemeten, opgevolgd en bijgestuurd aan de hand van de volgende parameters [14](#page=14):
* **Kwantitatieve maatstaven (objectief)**:
* **Inputobjectieven**: Meten van inspanningen (bv. aantal afgelegde bezoeken, aantal offertes, prospects) [14](#page=14).
* **Outputobjectieven**: Meten van eindresultaten (bv. omzet, winst, % brutowinstmarge, inkomsten uit verkoop) [14](#page=14).
* **Kwalitatieve maatstaven (subjectief)**:
* Vaardigheden en marktkennis [14](#page=14).
* Samenwerking en attitude [14](#page=14).
* Productkennis [14](#page=14).
* Klantrelaties [14](#page=14).
* Organisatie [14](#page=14).
#### 2.5.3 Scorecard checkpoints
Dit omvat de evolutie van omzet, direct toewijsbare verkoopkosten, loonkosten, btw, etc. per regio/verkoper over 5 jaar. Dit wordt verder uitgewerkt in de context van de Balanced Scorecard [14](#page=14).
#### 2.5.4 Instrumenten voor de presentatie van het Sales en Marketing Jaarplan
* Analyse van verkoopresultaten en marktaandeel [14](#page=14).
* Analyse van marketinguitgaven en opvolging van het marketingbudget [14](#page=14).
* Operationele efficiëntie: Analyse van het klantengedrag [14](#page=14).
* Benchmarking [14](#page=14).
* * *
# Kostenbegrippen, allocatiemethoden en rentabiliteitsberekeningen
Dit onderdeel behandelt essentiële kostenbegrippen, methoden voor kostenallocatie zoals integrale en marginale kostprijsberekening, en rentabiliteitsanalyses zoals break-evenanalyse.
### 3.1 Essentiële kostenbegrippen
Kosten vertegenwoordigen de waarde van aangewende productiemiddelen die opgeofferd worden om opbrengsten te genereren. Uitgaven daarentegen betreffen de betaling van deze kosten. Kostenberekeningen hebben als doel de kosten per eenheid product te bepalen, de verkoopprijs vast te stellen, de efficiëntie en winstgevendheid van bedrijfsprocessen te controleren, en het bedrijfsbeleid en de planning te ondersteunen [15](#page=15).
#### 3.1.1 Kosten versus uitgaven en opbrengsten versus inkomsten
* **Kosten vs. uitgaven:** Kosten zijn de aangewende middelen, terwijl uitgaven het betalen daarvan zijn. Een reclamecampagne kan bijvoorbeeld gespreid over meerdere jaren als kost worden geboekt, hoewel de betaling wellicht eenmalig is [15](#page=15).
* **Opbrengsten vs. inkomsten:** Opbrengsten ontstaan bij het uitsturen van een factuur, terwijl inkomsten het daadwerkelijke geld zijn dat binnenkomt na aftrek van betalingstermijnen [15](#page=15).
De financiële afdeling richt zich op uitgaven versus inkomsten en het cashflowconcept (liquiditeit). Budgetten houden zich bezig met kosten en opbrengsten, en opereren onder het transactieconcept [15](#page=15).
#### 3.1.2 Kostensoorten, kostenplaatsen en kostendragers
Kosten kunnen worden ingedeeld op basis van hun aard, de plaats waar ze ontstaan, en het product of de dienst waarvoor ze gemaakt worden.
* **Kostensoorten (aard van de kost):** Dit zijn de verschillende soorten kosten, zoals afschrijvingen op duurzame productiemiddelen zoals machines, vrachtwagens, IT, en infrastructuur. Belastingen worden over het algemeen niet als kostprijsverhogend beschouwd, met uitzondering van niet-recupereerbare BTW. Grondstoffen zijn herkenbaar in het eindproduct, in tegenstelling tot hulpstoffen. Materiaalverlies van technische aard en uitval door fouten tijdens het productieproces worden ook onder deze noemer geschaard [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Kostenplaatsen (plaats van de kost):** Dit zijn de afdelingen of functies waar kosten ontstaan, zoals verkoopbeheer, marketing, verkoopdienst, outbound logistiek, en dienst na verkoop. Kostensoorten en kostenplaatsen worden vaak samengevat in een kostenverdeelstaat [16](#page=16).
* **Kostendrager:** Dit is het product of de dienst (groep) waarvoor de kostprijs berekend moet worden. Voorbeelden zijn een afgewerkt product, een specifiek stuk van een product, of een uur dienstverlening [17](#page=17).
#### 3.1.3 Direct/indirect en vast/variabel
Kosten kunnen ook worden onderscheiden op basis van hun directe toewijsbaarheid aan een kostendrager en hun gedrag ten opzichte van het productie- of afzetvolume.
* **Directe vs. indirecte kosten:** Directe kosten hebben een duidelijk oorzakelijk verband met de kostendrager (bv. grondstoffen). Indirecte kosten kunnen niet eenduidig worden toegewezen aan een kostendrager (bv. salaris van een verkoopmanager, huur van kantoorruimte). Algemene kosten, zoals die van een HR-afdeling (overheadkosten), worden via een verdeelsleutel aan kostendragers toegewezen [17](#page=17).
* **Vaste vs. variabele kosten:** Vaste kosten (constante kosten) blijven gelijk, ongeacht het productie- of afzetvolume (bv. capaciteitskosten, huur). Variabele kosten variëren mee met de productie of afzet (bv. grondstoffen) [17](#page=17).
### 3.2 Methoden van kostenallocatie
Er bestaan verschillende methoden om kosten toe te wijzen aan producten of diensten. De formules hiervoor moeten gekend zijn, en de uitleg erachter begrepen worden.
#### 3.2.1 Integrale kostprijsberekening (Full costing / Absorption costing)
Bij integrale kostprijsberekening worden alle kosten – zowel vaste als variabele – toegerekend aan het product of de kostendrager. De vaste kosten worden hierbij verdeeld op basis van een gekozen verdeelsleutel. Een belangrijk knelpunt is de keuze van deze verdeelsleutel, vooral voor kosten die niet direct aan een product gekoppeld kunnen worden, zoals de kosten van een magazijn [17](#page=17).
> **Tip:** De keuze van de verdeelsleutel voor vaste kosten kan een significante impact hebben op de berekende kostprijs per product.
#### 3.2.2 Marginale kostprijsberekening (Direct costing)
Marginale kostprijsberekening, ook wel direct costing genoemd, maakt een onderscheid tussen vaste en variabele kosten. Enkel de variabele kosten worden direct ten laste genomen van het product. Wat overblijft na de direct toewijsbare kosten en wat bijdraagt aan de overheadkosten van het bedrijf, wordt meegenomen in verdere analyses [18](#page=18).
Bij commerciële budgettering wordt gebruik gemaakt van het **contributieconcept**. Hierbij worden de variabele en de toewijsbare vaste (verkoop)kosten van het product afgetrokken van de opbrengsten [18](#page=18).
* Winst = Contributie – Vaste kosten [18](#page=18).
* Nettocontributie = Contributie – Toewijsbare vaste kosten [18](#page=18).
* Brutowinst = Nettocontributie – Algemene vaste kosten [18](#page=18).
* Nettowinst = Brutowinst – Belastingen [18](#page=18).
### 3.3 Rentabiliteitsberekeningen: Break-evenanalyse en veiligheidsmarge
Rentabiliteitsberekeningen helpen bij het beoordelen van de winstgevendheid van een onderneming of een product.
#### 3.3.1 Break-evenanalyse
De break-evenanalyse is een cruciaal instrument om te beslissen of een product winstgevend geproduceerd en verkocht kan worden. Het **break-evenpoint (BEP)**, ook wel het kritisch punt of omslagpunt genoemd, is de afzet of omzet waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten. Bij dit punt draait de organisatie quitte [18](#page=18).
* Een afzet lager dan het BEP leidt tot verlies [18](#page=18).
* Een afzet of omzet boven het BEP levert winst op [18](#page=18).
Het BEP wordt bereikt wanneer de constante kosten volledig zijn terugverdiend door de zogenaamde dekkingsbijdrage of contributie per product (verkoopprijs minus variabele kosten). De formule voor het BEP in aantallen is [18](#page=18):
$$ \\text{BEP}\_{\\text{aantallen}} = \\frac{\\text{Constante kosten}}{\\text{Verkoopprijs per eenheid} - \\text{Variabele kosten per eenheid}} $$
Het break-evenpunt kan ook berekend worden op basis van de contributiemarge per product. Het punt wordt bereikt zodra de totale gerealiseerde contributie gelijk is aan of hoger is dan de vaste kosten [19](#page=19).
> **Tip:** De break-evenanalyse is gevoelig voor veranderingen in verkoopprijzen, variabele kosten en vaste kosten. Een verlaging van de vaste kosten of een stijging van de contributiemarge per eenheid zal het BEP verlagen.
De analyse van het break-evenpunt kan veel inzichten bieden, zoals de impact van prijsaanpassingen, veranderingen in variabele kosten of contributiemarges, en de invloed van schommelingen in vaste kosten op het break-evenpunt [19](#page=19).
#### 3.3.2 Veiligheidsmarge
De veiligheidsmarge geeft aan hoeveel de omzet of afzet mag dalen voordat de onderneming verlies gaat draaien. Deze marge is een belangrijke indicator voor het risico van de onderneming [19](#page=19).
#### 3.3.3 Rentabiliteitsanalyse voor meerdere producten
Bij het analyseren van de rentabiliteit voor meerdere producten worden specifieke begrippen gehanteerd:
* **Omzet en omzetaandeel per product:** De totale opbrengsten gegenereerd door elk product en het percentage van de totale omzet dat een product vertegenwoordigt [19](#page=19).
* **Contributie en contributiemarge per product:** De dekkingsbijdrage die elk product levert na aftrek van de directe variabele kosten, en de contributiemarge uitgedrukt per product [19](#page=19).
* **Gewogen contributiemarge per product:** Dit is het omzetaandeel van een product vermenigvuldigd met de contributiemarge per product. Dit geeft een beeld van de bijdrage van elk product aan de totale dekkingsbijdrage, rekening houdend met de omvang van de omzet [19](#page=19).
* **Gesommeerde contributiemarge:** De totale som van de gewogen contributiemarges van alle producten, wat de totale dekkingsbijdrage van het assortiment vertegenwoordigt [19](#page=19).
### 3.4 Budgetten onderbouwen per marketinginstrument
Op productniveau zijn budgetten essentieel voor diverse strategische beslissingen, waaronder:
* Berekenen van de opbrengsten per product [19](#page=19).
* Nemen van 'make or buy'-beslissingen (zelf produceren of inkopen) [19](#page=19).
* Beslissingen rond de uitbreiding van het assortiment [19](#page=19).
* Analyse van de productportfolio en productportfoliomanagement [19](#page=19).
* * *
# Strategische beslissingen en prijsstelling binnen het commerciële beleid
Dit thema behandelt strategische beslissingen rondom productie (make-or-buy), assortimentsmanagement en productportfolioanalyse, alsook de diverse methoden en strategieën voor prijsstelling.
## 4\. Strategische beslissingen en prijsstelling binnen het commerciële beleid
Dit thema omvat make-or-buy beslissingen, assortimentsmanagement en productportfolioanalyse, alsook diverse prijszettingsmethoden en prijsstrategieën [19](#page=19).
### 4.1 Beslissingen op productniveau
Op productniveau worden opbrengsten berekend, make-or-buy beslissingen genomen, en worden er beslissingen rondom assortimentsuitbreiding en productportfolioanalyse gemaakt [19](#page=19).
#### 4.1.1 Opbrengsten per product berekenen
Bij het berekenen van de omzet per product worden de begrippen nettocontributie en cash-flow gehanteerd [20](#page=20).
#### 4.1.2 Make-or-buy beslissingen
Make-or-buy beslissingen betreffen de vraag of een product of dienst door derden geproduceerd of uitgevoerd moet worden. Deze beslissingen worden vaak ingegeven door het streven naar kostenbesparingen of de wens om zich te richten op kernactiviteiten (core competences) [20](#page=20).
##### 4.1.2.1 Redenen voor uitbesteden
Redenen voor uitbesteding kunnen zijn:
* Eigen productiecapaciteit is 100% benut [20](#page=20).
* Tijdelijke niet-beschikbaarheid van het productieapparaat (bv. door brand of staking) [20](#page=20).
* Het vrijmaken van eigen capaciteit om andere producten te fabriceren (cost of opportunity) [20](#page=20).
De bestaande vaste kosten van een bedrijf spelen bij deze beslissing geen rol [20](#page=20).
##### 4.1.2.2 Stappenplan voor make-or-buy beslissingen
1. **Vaststellen van de kernactiviteit (core competence)**: Een kernactiviteit onderscheidt de organisatie van andere organisaties en komt niet voor uitbesteding in aanmerking [21](#page=21).
2. **Strategische overwegingen**: Hierbij spelen de volgende factoren een rol:
* **Afhankelijkheid leveranciers**: Marktonderzoek brengt de marktstructuur in kaart. Een lage afhankelijkheid is wenselijk voor belangrijke activiteiten [21](#page=21).
* **Zeggenschap**: In hoeverre de organisatie zeggenschap behoudt over de activiteit, zoals het aanscherpen van kwaliteitseisen [21](#page=21).
* **Verlies kennis & vaardigheden**: De overweging of de organisatie het zich kan veroorloven om opgebouwde kennis en kunde te 'vernietigen', aangezien het herwinnen hiervan veel tijd en geld kost [21](#page=21).
3. **Kosten uitbesteding**: Naast de directe kosten van de activiteit zelf, komen er ook andere kosten kijken bij uitbesteding:
* **Monitoringskosten**: Kosten voor het bewaken van de kwaliteit en aanpassen van specificaties, evenals periodiek overleg [21](#page=21).
* **Afsluitkosten**: Kosten voor het afkopen van contracten, selecteren van leveranciers of reorganisatiekosten [22](#page=22).
* **Kosten van misbruik**: Leveranciers kunnen misbruik maken van de situatie door systematisch onder te presteren (shirkin), concurrentiegevoelige informatie door te geven (poaching), of de prijs op te drijven door de afhankelijkheid van de klant (opportunistic repricing) [22](#page=22).
4. **Keuze make-or-buy**: Vaak wegen monitorings- en afsluitkosten zo zwaar dat het kostenvoordeel van uitbesteding niet opweegt tegen het verlies van onafhankelijkheid en zeggenschap [22](#page=22).
##### 4.1.2.3 Beheer van uitbestedingsrelaties
Indien er gekozen wordt voor uitbesteding, is het belangrijk om voordelen te maximaliseren en risico's te minimaliseren door:
* Het bepalen van het **soort relatie** met de leverancier [22](#page=22).
* Het opstellen van een **Service Level Agreement (SLA)** om prestaties meetbaar te maken [22](#page=22).
* Het creëren van **wederzijds vertrouwen** door transparantie [22](#page=22).
* Het maken van **duidelijke financiële afspraken** waarbij de leverancier ook winst kan maken [23](#page=23).
* Het aanstellen van een **vast aanspreekpersoon** [23](#page=23).
* Het hanteren van een **rapportagecyclus** en **periodiek overleg** om prestaties te bespreken en te verbeteren [23](#page=23).
#### 4.1.3 Beslissingen rondom assortimentsuitbreiding
Assortimentsuitbreiding kan voordelen bieden zoals meer gedifferentieerde klantensegmentatie, hogere schapbezetting, en een antwoord op concurrentie. Echter, het brengt ook nadelen met zich mee zoals de 'cost of complexity', hogere marketing- en administratiekosten, complexere productie en logistiek, en een mogelijke verdunning van het merkimago [23](#page=23).
Assortimentsrationalisatie (sanering) kan leiden tot lagere kosten, het sluiten van minder rendabele fabrieken, en het concentreren van middelen op sterkere merken [23](#page=23).
#### 4.1.4 Analyse van de productportfolio (BCG-matrix)
De BCG-matrix helpt een organisatie inzicht te krijgen in de marktkenmerken van hun producten en de evenwichtigheid van het assortiment. Producten of diensten worden beoordeeld op twee kenmerken [24](#page=24):
* Het **relatieve marktaandeel** ten opzichte van de grootste speler [24](#page=24).
* Het **groeipotentieel van de markt** [24](#page=24).
Op basis hiervan worden producten ingedeeld in vier kwadranten:
* **Cashcow**: Hoog marktaandeel in een stabiele markt. Opbrengsten dienen voor investeringen [24](#page=24).
* **Star**: Hoog marktaandeel in een groeimarkt. Gerichte investeringen om voorsprong te behouden [24](#page=24).
* **Question mark** (Problem child/Wild cat): Klein marktaandeel in een groeimarkt. De toekomst is onzeker [24](#page=24).
* **Dog**: Klein marktaandeel in een volwassen markt. Afstoten indien geen strategisch belang [24](#page=24).
Het ideale ontwikkelingspad loopt van question mark, via star naar cash cow. De grootte van de cirkels in de matrix geeft de relatieve omzetgrootte aan [25](#page=25).
### 4.2 Prijsstelling binnen het commerciële beleid
Op prijsniveau worden de verkoopprijsstructuur, prijszettingsmethoden en de prijsstrategie bepaald [25](#page=25).
#### 4.2.1 Verkoopprijsstructuur
De verkoopprijsstructuur omvat diverse componenten en kortingen:
* Kostprijs [25](#page=25).
* **Functiekortingen**: Marge voor groothandel, kleinhandel, exclusiviteitskortingen [25](#page=25).
* **Kwantumkortingen**: Staffelkorting, seizoenkortingen [25](#page=25).
* **Actiekortingen**: Bijvoorbeeld 10 halen, 9 betalen [25](#page=25).
* **Betalingskorting**: Bijvoorbeeld voor contante betaling [25](#page=25).
* **Omzetbonus**: Percentage op gerealiseerde omzet [25](#page=25).
* **Toeslag verkoopkosten**: Ordertoeslag, folder- en advertentiekosten [25](#page=25).
* **Toeslag algemene kosten**: Opslagkosten [25](#page=25).
De **minimum order grootte (M.O.G.)** is het punt waar de omzet per order gelijk is aan de totale kosten per order, en het niet meer zinvol is om de order uit te voeren [26](#page=26).
#### 4.2.2 Prijszettingsmethodes
Dit zijn de verschillende vormen van prijszettingsmethoden:
* **Kostprijs-plus (mark-up) methode**: De kostprijs wordt verhoogd met de gewenste marge. Deze methode is gemakkelijk toe te passen maar is enkel optimaal als concurrenten dezelfde kostenstructuur en marges hanteren. De klant wordt hierbij genegeerd en het kan leiden tot prijsoorlogen [26](#page=26).
* **Eenheidsprijs-min (mark-down) methode**: Start vanaf de marktprijs en rekent terug naar bedrijfsniveau, rekening houdend met gebruikelijke handels- en distributiemarges [26](#page=26).
* **Prijs in functie van gewenst rendement (Target Return Pricing)**: De prijs wordt berekend op basis van een gewenst rendement (ROI). Er wordt geen rekening gehouden met concurrentie of marktomstandigheden [26](#page=26).
* **Perceived value pricing**: Marktonderzoek bepaalt wat de consument wil betalen, gebaseerd op de gepercipieerde waarde. De formule is $P = V / C$, waarbij Prijs afhankelijk is van Perceived Value en Cost. Men is bereid meer te betalen voor zaken waar men waarde aan hecht [26](#page=26).
* **Competitive pricing**: De prijzen van concurrenten worden als richtlijn genomen [27](#page=27).
* **Methode van gelijkblijvende winst of brutomarges**: Een variant op mark-up pricing, met rekening houding van marktfactoren en een vooropgesteld winstdoel (ISO-winstcurve) [27](#page=27).
Andere factoren die een rol kunnen spelen bij het vormen van prijzen zijn psychologische aspecten (prijs-kwaliteitsverhouding), referentieprijzen, de marketingmix, ondernemingsdoelstellingen en de impact op de distributie [27](#page=27).
#### 4.2.3 Bepalen van de prijsstrategie
Diverse prijsstrategieën kunnen gehanteerd worden:
* **Afroomprijsstrategie**: Een hoge prijs bij introductie om snel kosten terug te verdienen [27](#page=27).
* **Penetratie prijsstrategie**: Een lage prijs bij introductie om snel marktaandeel te veroveren [27](#page=27).
* **Discount pricing**: Net iets onder de prijs van de concurrent zitten [27](#page=27).
* **Concurrentie gerelateerd**: De prijs van de concurrentie als richtlijn nemen [27](#page=27).
* * *
# Budgetevaluatie, controle en de Balanced Scorecard
Budgetevaluatie en -controle zijn essentiële processen om de financiële planning en de operationele prestaties van een organisatie te waarborgen, waarbij de Balanced Scorecard fungeert als een geïntegreerd systeem voor strategische prestatiebeheersing [33](#page=33).
### 5.1 Waarom evalueren?
Evaluatie is cruciaal voor het opbouwen van business intelligence, het berekenen van de Return on Marketing Investments (ROMI) en het bepalen van de efficiëntie en effectiviteit van ingezette middelen. Rapporteren houdt in dat er verantwoording wordt afgelegd, wat impliceert dat er bevoegdheid en verantwoordelijkheid zijn. Het is belangrijk om op een vakkundige en professionele manier toe te lichten welke middelen zijn toegewezen en met welk resultaat, rekening houdend met operationele, tactische en strategische rapportage [33](#page=33).
### 5.2 Budget versus realisatie: efficiëntie opvolgen
#### 5.2.1 Verschillenanalyse (variantieanalyse)
Verschillenanalyse, ook wel variantieanalyse genoemd, is een controlemiddel om de **efficiëntie** van de organisatie in kaart te brengen. Het wordt gebruikt om verkopen te evalueren en controleren, de efficiëntie van afdelingen te toetsen, en marktaandelen, prijzen en verkoopacties van concurrenten te vergelijken [33](#page=33) [34](#page=34).
**Voorcalculatie** en kostprijsberekening zijn ramingen die voorafgaand aan de productie worden gemaakt. **Nacalculatie** is de berekening van de opbrengsten en kosten achteraf [33](#page=33).
De volgende verschillen kunnen voorkomen bij de vergelijking van voor- en nacalculatie:
1. **Bezettingsresultaat**: Dit heeft betrekking op de constante kosten en geeft aan hoeveel constante kosten te veel of te weinig zijn doorberekend. In de kostprijs worden de totale constante kosten omgeslagen over de normale bezetting. Bij onderzetting, wanneer minder wordt geproduceerd dan normaal, worden te weinig constante kosten per product doorberekend [33](#page=33).
2. **Prijsverschillen**: Afwijkingen tussen de voorcalculatie en nacalculatie kunnen ontstaan door prijsverschillen in bijvoorbeeld energie, arbeid en materiaal [33](#page=33).
3. **Efficiencyverschillen**: Deze ontstaan wanneer er andere hoeveelheden zijn gebruikt dan waarmee in de voorcalculatie rekening is gehouden [33](#page=33).
4. **Verkoopprijsverschillen**: Indien naast de kosten ook de verkoopprijzen worden beschouwd, kunnen verkoopprijsverschillen optreden [33](#page=33).
De verschillenanalyse van het verkoopbudget wordt berekend in termen van winstmarges en niet enkel op basis van verkopen, met als doel meer verkopen te realiseren en tegelijkertijd het resultaat te verbeteren [34](#page=34).
Hierbij wordt enkel rekening gehouden met de **variabele kosten**, omdat constante kosten op korte termijn weinig beïnvloedbaar zijn. De **contributiemarge** is het verschil tussen de verkopen en de variabele kosten. De **contributiemargeratio** is de contributiemarge uitgedrukt als een percentage van de verkopen [34](#page=34).
Bij de verschillenanalyse van het verkoopbudget wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Verkoopprijsverschil**: Gerealiseerd volume min gebudgetteerd volume, vermenigvuldigd met de gebudgetteerde prijs [34](#page=34).
* **Verkoopvolumeverschil**: Gerealiseerde prijs min gebudgetteerde prijs, vermenigvuldigd met het gerealiseerde volume [34](#page=34).
Deze analyses kunnen per product(groep), per land, per regio, per segment of per verkoper worden uitgevoerd [34](#page=34).
De **Netto Commerciële Bijdrage (NCB)** is een maatstaf die aangeeft wat een activiteit daadwerkelijk oplevert na aftrek van variabele kosten en commerciële uitgaven: `$$NCB = ((Marktvraag \times Marktaandeel) \times (Prijs - Variabele kosten)) - Commerciële uitgaven$$` [34](#page=34).
**Afkortingen gebruikt:**
* BM = Brutomarge
* MA = Marktaandeel
* MV = Marktvraag
* C = Kosten
* V = Volume
* P = Prijs
* R = Gerealiseerd
* B = Gebudgetteerd [34](#page=34).
#### 5.2.2 Benchmarking
Benchmarking is een tool die de organisatie helpt de **effectiviteit** te verbeteren [35](#page=35).
**Efficiëntie (doelmatigheid)** gaat over het realiseren van meer of betere prestaties met bestaande inspanningen; de centrale vraag is: "Doen we de dingen goed?". Het richt zich voornamelijk op input en "through-put" [35](#page=35).
**Effectiviteit (doeltreffendheid)** gaat over het daadwerkelijk behalen van beoogde doelen; de centrale vraag is: "Doen we de goede dingen?". Het richt zich op output en "outcome" [35](#page=35).
**Benchmarking** is gericht op concurrenten en vergelijkt continue eigen processen en prestaties met die van andere ondernemingen om verbetering te realiseren. Dit omvat [35](#page=35):
* Het vergelijken van eigen processen en prestaties met die van andere deelnemers [35](#page=35).
* Het analyseren van de oorzaken van de verschillen [35](#page=35).
* **Re-engineering**: Het verbeteren van eigen processen en prestaties op basis van de verworven informatie [35](#page=35).
**Soorten benchmarking:**
1. **Interne benchmarking**: Vergelijken van gelijke functies binnen dezelfde onderneming om efficiëntie en productiviteit te verbeteren [36](#page=36).
2. **Externe competitieve of concurrenten benchmarking**: Vergelijken met concurrenten op producten, diensten en activiteiten om de impact op de waarde voor afnemers te kennen [36](#page=36).
3. **Generieke benchmarking**: Vergelijken met de meest succesvolle organisaties, ongeacht sector [36](#page=36).
4. **Best practice**: Verwijst naar de beste uitvoerder van een specifiek onderdeel van een totaalproces [36](#page=36).
5. **Best in class**: De beste op een bepaald deelgebied, onafhankelijk van sector en land (world class) [36](#page=36).
**Aard van benchmarking:** kan worden toegepast op functies, processen, producten of strategieën [36](#page=36).
**Doel van benchmarking:**
* Ondersteunen bij het bepalen en aanscherpen van doelstellingen door inzicht in sterktes en zwaktes [36](#page=36).
* Vergelijken van gerealiseerde prestaties met eigen targets en met waardes van concurrenten [36](#page=36).
* Geeft een indicatie van de kwaliteit en doelmatigheid van bedrijfsprocessen. Het zomaar kopiëren van een 'best practice' bedrijfsproces is niet altijd zinvol, omdat dit een resultante is van veel organisatievariabelen die moeilijk te kopiëren zijn [36](#page=36).
Commerciële metrics, zoals dashboards of scorecards, zijn objectieve indicatoren om commerciële prestaties te meten in relatie tot strategische doelen [37](#page=37).
### 5.3 Een geïntegreerd evaluatiesysteem: Balanced Scorecard (Kaplan & Norton)
De **Balanced Scorecard (BSC)** is een door Kaplan en Norton ontwikkeld managementdashboard dat dient om de planning en control binnen een organisatie vorm te geven. Het is een instrument om strategie om te zetten in operationele plannen. Door kritische succesfactoren (KSF'en) op te stellen, ontstaat zicht op de essentie van bedrijfsdoelen en -activiteiten, wat met behulp van prestatie-indicatoren (KPI's) planning, meting en bijsturing mogelijk maakt [38](#page=38).
#### 5.3.1 BSC als strategisch managementsysteem
De BSC is niet alleen een meetsysteem, maar ook een strategisch managementsysteem. Het helpt bij het bepalen en aanscherpen van de strategie door [39](#page=39):
* De strategie toe te lichten en te vertalen [39](#page=39).
* De strategie te communiceren en de doelen van medewerkers en bedrijf gelijk te richten [39](#page=39).
* Het strategisch feedback- en leerproces aan te sturen [39](#page=39).
* De planning en de streefcijfers te bepalen [39](#page=39).
Een belangrijk voordeel van de BSC is dat het immateriële activa (zoals reputatie, innovatief vermogen, kwaliteitsbewust personeel) en concurrentievoordelen zichtbaar maakt, wat essentieel is omdat dit vaak de echte winstveroorzakers zijn. Deze kunnen gemeten worden, of indien dat niet mogelijk is, beschreven [39](#page=39).
#### 5.3.2 Vier perspectieven van de BSC
De BSC hanteert vier perspectieven die zorgen voor een noodzakelijke balans in de besturing. Deze perspectieven blijven een samenhangend geheel van oorzaken en gevolgen vormen [39](#page=39):
1. **Financieel perspectief**: Beantwoordt de vraag hoe aantrekkelijk de organisatie is voor beleggers en financiers. Dit perspectief is zowel het doel (het slot) als de start (richtinggevend voor de andere drie perspectieven). Metingen hierbij omvatten de samenstelling van inkomsten, productiviteitsverbetering, kostenverlaging, activabenutting en het investeringsbeleid. De doelstellingen variëren afhankelijk van de fase waarin de organisatie zich bevindt (opstart, groei, maturiteit, vereffening of overname). Voorbeelden van metingen zijn cashflow, winst en return on investment (ROI) [39](#page=39) [41](#page=41).
2. **Afnemersperspectief**: Beantwoordt de vraag hoe aantrekkelijk de organisatie is voor haar afnemers, oftewel wat de 'meerwaarde voor de klanten' is. Meerwaarde voor klanten wordt onderverdeeld in [39](#page=39):
* Kenmerken van goederen en diensten (functionaliteit, prijs, kwaliteit) [39](#page=39).
* Relatie met de afnemer (responstijd, nakomen levertijd, gebruiksgemak) [39](#page=39).
* Imago en reputatie [39](#page=39). Metingen hierbij kunnen gericht zijn op marktaandeel, afnemerstrouw (bv. aantal bestaande klanten), acquisitie (bv. aantal nieuwe klanten), graad van tevredenheid van klanten (bv. levertijd, aantal klachten) en winstgevendheid van individuele klanten of klantengroepen [42](#page=42).
3. **Interne-processen perspectief**: Beantwoordt de vraag waarin de organisatie moet uitblinken om financiers en afnemers tevreden te stellen. Dit omvat het gehele waarde scheppingsproces, van het onderkennen van klantbehoeften tot het vervullen daarvan. Het omvat niet alleen het operationele proces (productie/dienstverlening), maar ook het innovatieproces en de service na verkoop. Metingen kunnen betrekking hebben op doelmatigheid (bv. bezettingsgraad, productietijd), betrouwbaarheid (bv. voorraadhoogte), kwaliteit, duur van productiecycli, flexibiliteit en unieke producteigenschappen. Het innovatieproces en de service na verkoop (garantie, reparatie, retouren, debiteurenbeheer) zijn ook belangrijk [39](#page=39) [42](#page=42).
4. **Leer & groei perspectief**: Beantwoordt de vraag hoe de organisatie in staat blijft om haar strategie te realiseren. Dit perspectief levert de infrastructuur (mensen, systemen, procedures) voor de andere drie perspectieven. Metingen hierbij richten zich op de bekwaamheden van medewerkers, de mogelijkheden van informatiesystemen, het bedrijfsklimaat, motivatie en de delegatie van bevoegdheden. Essentieel hierbij is inspelen op en vooruitlopen op veranderingen door nieuwe technologieën, concurrentie of klanteneisen [39](#page=39) [42](#page=42).
#### 5.3.3 Uitbreidingen en KSF'en/KPI's
Tegenwoordig wordt vaak een **vijfde perspectief** toegevoegd: **Maatschappelijk Verantwoord en Duurzaam Ondernemen (MVO)**, met aandacht voor de omgeving, duurzaamheid en sociale doelstellingen zoals veilige processen, reduceren van afval en personeelsdiversiteit [40](#page=40).
Een cruciaal element van de BSC is het vertalen van de strategie naar korte termijndoelstellingen via **kritische succesfactoren (KSF'en)**, waarvan vervolgens **prestatie-indicatoren (KPI's)** worden afgeleid [40](#page=40).
#### 5.3.4 Voordelen en nadelen van de BSC
**Voordelen**:
* Niet-financiële indicatoren sluiten vaak beter aan op strategische (lange termijn) doelen [43](#page=43).
* Maakt meting van knowhow, reputatie en andere immateriële elementen mogelijk [43](#page=43).
* Is een belangrijk instrument in het (strategisch) managementproces voor controle, het verduidelijken en vertalen van visie en strategie, communicatie, planning, en feedback/leren [43](#page=43).
**Nadelen**:
* Het meten van niet-financiële indicatoren kan tijdrovend en kostbaar zijn [43](#page=43).
* Niet-financiële indicatoren zijn niet direct optelbaar of vergelijkbaar; er is geen 'grote gemene deler' [43](#page=43).
* Oorzakelijke verbanden kunnen ontbreken, wat kan leiden tot het focussen op verkeerde doelen [43](#page=43).
* Metingen kunnen onbetrouwbaar zijn door een gering aantal observaties [43](#page=43).
* Te veel metingen kunnen het zicht op de werkelijkheid vertroebelen [43](#page=43).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| VUCA | Een acroniem dat staat voor Volatile (veranderlijk), Uncertain (onzeker), Complex (complex) en Ambiguous (vaag/dubbelzinnig). Het beschrijft een wereld met een continue veranderende markt, hoge onzekerheid en complexiteit, wat planning bemoeilijkt. |
| Budget | Een financieel plan dat de verwachte inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode, meestal een jaar, vastlegt. Het dient als een contract tussen managementniveaus, een planning- en sturingsinstrument. |
| Top-down budgettering | Een budgetteringsmethode waarbij het management de algemene kaders en doelen vaststelt, waarna de budgethouders deze verder invullen en detailleren. |
| Bottom-up budgettering | Een budgetteringsmethode waarbij budgethouders aanzienlijke vrijheid hebben om hun eigen budgetten op te stellen binnen de gestelde kaders, waarna deze worden geconsolideerd. |
| Masterbudget | Een allesomvattend budget dat de onderlinge afspraken en de overeengekomen manier van werken binnen een organisatie vastlegt voor een specifieke periode. |
| Commercieel budget | Een budget dat specifiek gericht is op de verkoopactiviteiten van een organisatie en de verwachte omzet, inclusief prijsstelling en distributie. |
| Verkoopprognose | Een schatting van de toekomstige verkopen, gebaseerd op marktanalyse, historische gegevens en andere factoren. Het vormt de basis voor het commerciële budget. |
| Verkoopkostenbudget | Een budget dat alle kosten omvat die gemaakt worden vanaf het moment dat een afgewerkt product de productieafdeling verlaat tot aan de volledige voldoening van de verplichtingen aan de klant. |
| Commercieel Dashboard & Metrics | Een visuele weergave van belangrijke prestatie-indicatoren (KPI"s) die de commerciële activiteiten en resultaten monitoren, en helpen bij het bijsturen van de strategie. |
| Kostenallocatie | Het proces van het toewijzen van kosten aan specifieke producten, diensten, afdelingen of kostendragers om de kostprijs te bepalen en de winstgevendheid te analyseren. |
| Integrale kostprijsberekening (Full costing) | Een methode waarbij alle kosten, zowel vaste als variabele, worden toegerekend aan het product. Vaste kosten worden verdeeld op basis van een geschikte verdeelsleutel. |
| Marginale kostprijsberekening (Direct costing) | Een methode die een onderscheid maakt tussen vaste en variabele kosten, waarbij alleen de variabele kosten direct aan het product worden toegerekend. Vaste kosten worden buiten beschouwing gelaten in de directe productkostenberekening. |
| Break-evenanalyse | Een analyse die het punt bepaalt (de afzet of omzet) waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, waardoor er geen winst of verlies wordt gemaakt (quitte spelen). |
| Veiligheidsmarge | Het verschil tussen de werkelijke afzet (of omzet) en de break-even afzet (of omzet), wat aangeeft hoeveel de verkoop kan dalen voordat er verlies wordt geleden. |
| Make or buy beslissing | Een strategische beslissing waarbij een organisatie bepaalt of een specifiek product of een dienst intern geproduceerd (make) of extern ingekocht (buy) moet worden. |
| Productportfolioanalyse (BCG Matrix) | Een strategisch hulpmiddel dat producten of diensten evalueert op basis van hun relatieve marktaandeel en marktgroeipotentieel, om beslissingen te ondersteunen over investeringen, groei en afstoting. |
| Prijszettingsmethoden | Verschillende benaderingen die een organisatie kan hanteren om de verkoopprijs van haar producten of diensten te bepalen, zoals kostprijs-plus, perceived value pricing en competitive pricing. |
| Prijsstrategie | Een langetermijnplan dat aangeeft hoe een organisatie haar producten of diensten zal prijzen om haar doelstellingen te bereiken, bijvoorbeeld afroomprijzen of penetratieprijzen. |
| Budgetevaluatie en -controle | Het proces van het vergelijken van de gebudgetteerde cijfers met de werkelijke resultaten om de efficiëntie en effectiviteit van de organisatie te meten en waar nodig bij te sturen. |
| Verschillenanalyse (Variatieanalyse) | Een techniek om de afwijkingen tussen de voorcalculatie (budget) en de nacalculatie (werkelijke resultaten) te identificeren en te analyseren, om zo de oorzaken van deze verschillen te achterhalen. |
| Benchmarking | Een continue proces van het vergelijken van de eigen bedrijfsprocessen en prestaties met die van toonaangevende organisaties (intern of extern) om best practices te identificeren en te implementeren ter verbetering. |
| Balanced Scorecard (BSC) | Een strategisch managementinstrument dat prestaties meet vanuit vier perspectieven: financieel, klant, interne processen en leer & groei. Het helpt om strategie om te zetten in operationele plannen en acties. |
| Kritische Succesfactoren (KSF) | De elementen of activiteiten die essentieel zijn voor het succes van een organisatie of een specifiek strategisch doel. |
| Prestatie-indicatoren (KPIs) | Kwantificeerbare meetwaarden die worden gebruikt om de voortgang richting kritische succesfactoren en strategische doelen te meten. |
Cover
0_Intro 2526 def_.pptx
Summary
# Introduction to financial management and company financial health
Financial management is crucial for a company's success, focusing on maintaining financial health through profitability, liquidity, solvency, and effective cash flow management, ultimately aiming to maximize shareholder value.
## 1. Introduction to financial management and company financial health
Financial management is the oil that keeps the engine of a company running. It encompasses understanding and managing a company's financial performance and health. This involves analyzing key financial indicators to make informed decisions that lead to the sustainable growth and success of the business.
### 1.1 Why financial management?
Financial management is essential for several reasons, primarily revolving around the company's ability to generate profits and sustain its operations.
#### 1.1.1 Profitability
Profitability refers to the company's ability to generate earnings. It can be viewed in two main ways:
* **General profitability:** This is typically measured by the net income reported in the financial statements.
* **Operational profitability:** This focuses on the profit generated from the core business operations. A key metric for operational profitability is the **Sales Margin**, which indicates the profit generated for every dollar of sales.
The formula for Sales Margin is:
$$ \text{Sales Margin} = \frac{\text{Operating Profit}}{\text{Sales}} \times 100 $$
> **Example:** If a company reports sales of \$657.3 million with an operational profit (EBIT) of \$109.7 million, its sales margin is calculated as \$109.7 million / \$657.3 million * 100 = 16.7%. This means that for every dollar of sales, the company generates 16.7 cents in profit from its operations.
#### 1.1.2 Liquidity
Liquidity refers to a company's ability to meet its short-term obligations.
* **Direct liquidity:** This is assessed by looking at the company's cash and current investments readily available in its financial statements.
* **Current Ratio:** This is the most frequently used measure of liquidity. It compares a company's current assets to its current liabilities. The international standard suggests a minimum Current Ratio of 1.
The formula for the Current Ratio is:
$$ \text{Current Ratio} = \frac{\text{Current Assets}}{\text{Current Liabilities}} $$
> **Tip:** A Current Ratio below 1 might indicate that a company has trouble meeting its short-term debts, while a very high ratio could suggest inefficient use of assets.
#### 1.1.3 Solvency (Financial Structure)
Solvency, also known as the financial structure, examines where a company's funding comes from and its ability to meet its long-term obligations.
* **Degree of financial independence:** This ratio indicates the proportion of assets financed by equity. A higher degree of financial independence suggests lower risk.
$$ \text{Degree of financial independence} = \frac{\text{Equity}}{\text{Total Assets}} $$
For instance, if equity is 300 million dollars and total assets are 1000 million dollars, the degree of financial independence is 300 million dollars / 1000 million dollars = 30%.
* **Debt-to-equity ratio:** This ratio measures the extent to which a company is using debt to finance its operations compared to equity.
$$ \text{Debt-to-equity ratio} = \frac{\text{Debt}}{\text{Equity}} $$
Using the previous example, if debt is 700 million dollars and equity is 300 million dollars, the debt-to-equity ratio is 700 million dollars / 300 million dollars = 2.33. A higher ratio indicates greater financial leverage and potentially higher risk.
#### 1.1.4 Cash flow
Cash flow is critical for a business's survival. It refers to the actual movement of money into and out of the business. A company can be profitable on paper but still face bankruptcy if it doesn't have enough cash to pay its bills.
> **Why can a business show a profit and not have enough cash to pay its obligations?**
> * **Timing of cash receipts and payments:** Revenue may be recorded when a sale is made, but the cash may not be received for weeks or months, while expenses (payables) may be due sooner.
> * **Averaging expenses:** Budgeting by averaging monthly expenses can mask large, infrequent payments (e.g., quarterly insurance premiums).
> * **Money tied up in assets:** Cash might be invested in long-term assets or used to pay down debt, reducing available liquid funds.
> * **Unexpected expenses:** Unforeseen costs, such as supplier price increases or emergency repairs, can create a cash shortfall.
Effective cash flow management requires not just budgeting but also a dedicated cash flow budget to manage payables and ensure sufficient funds are on hand.
### 1.2 Company types
Understanding different business structures is fundamental to financial management as it impacts liability, taxation, and funding capabilities.
#### 1.2.1 Sole proprietorship
* **Definition:** Owned by a single individual.
* **Advantages:** Easy to set up, control, and dissolve; minimal formalities; flow-through taxation (no double taxation).
* **Disadvantages:** Unlimited personal liability for business obligations; funding is limited to the owner's resources or business profits.
* **Taxation:** Income is taxed on the owner's personal income tax return.
#### 1.2.2 Partnership
* **Definition:** Owned by more than one person.
* **Types:**
* **General partnership:** All partners have unlimited liability.
* **Limited partnership (LP):** Features at least one general partner with unlimited liability and one or more limited partners with liability limited to their investment.
* **Advantages:** More sources of funding and expertise.
* **Disadvantages:** Shared control; limited or no protection of personal assets for general partners.
#### 1.2.3 Corporation
* **Definition:** A legal entity separate from its owners, offering limited liability.
* **Advantages:** Limited liability for shareholders (personal assets are protected); greater access to funding sources.
* **Disadvantages:** More complex and expensive to establish; potential dilution of individual control.
##### 1.2.3.1 C-Corporation (C-Corp)
* **Definition:** The standard corporate structure recognized by tax authorities.
* **Key Feature:** It is a separate legal entity, protecting shareholders' assets from creditors.
* **Taxation:** Subject to **double taxation** – profits are taxed at the corporate level, and then again at the personal level when distributed as dividends to shareholders. This is a significant disadvantage for many small businesses.
##### 1.2.3.2 S-Corporation (S-Corp)
* **Definition:** A variation of the C-Corp that allows profits and losses to be passed through directly to shareholders' personal income without being subject to corporate tax rates.
* **Requirements:** Typically has a limit on the number of shareholders (e.g., 100), can only have one class of stock, and shareholders must be U.S. citizens or residents.
* **Taxation:** The S-Corp itself does not pay corporate tax.
##### 1.2.3.3 Limited Liability Company (LLC)
* **Definition:** A legal entity that provides personal liability protection to its owners (similar to a corporation) but is not recognized as a separate taxpaying entity by tax authorities.
* **Taxation:** Owners must choose one of the other tax structures (sole proprietorship, partnership, or corporation) for tax purposes.
> **Tip:** The choice of business structure significantly impacts how profits are taxed, the owner's personal liability, and the ease of raising capital.
### 1.3 Business structure
Beyond company types, the internal organizational structure of a business influences decision-making, authority, and operational efficiency.
#### 1.3.1 Organizational chart
An organizational chart visually represents the company's structure, including reporting lines and hierarchical relationships.
#### 1.3.2 Authority types
* **Line authority:** Refers to the direct authority to make decisions and issue commands along the chain of command. It also implies a line of responsibility.
* **Staff authority:** Is supportive and advisory, without direct decision-making power. Staff roles often provide expertise or assistance (e.g., legal counsel).
#### 1.3.3 Organizational structures
Common organizational structures include:
* **Line organization:** A simple hierarchical structure with clear lines of authority.
* **Line-staff organization:** Combines line authority with staff support functions.
* **Functional organization:** Organizes departments based on specific business functions (e.g., marketing, finance, production).
* **Divisional organization:** Organizes by product, geographic region, or customer market.
* **Matrix organization:** Creates a dual reporting relationship, where employees report to both a functional manager and a project manager. This is useful for coordinating complex projects but can lead to conflicts due to the "unity of leadership" principle being violated.
#### 1.3.4 The financial function
The financial function within a company is typically headed by a Chief Financial Officer (CFO). Key roles within finance include:
* **Accounting:** Responsible for financial statements and reporting.
* **Treasury:** Manages cash and funding.
* **Controller:** Oversees cost accounting and ratio analysis.
* **Tax:** Manages tax compliance and strategy.
* **Risk Management:** Identifies and mitigates financial risks.
* **Internal Audit:** Ensures internal controls and compliance.
* **External Auditor:** Provides an independent assurance on financial statements.
#### 1.3.5 Fundamental decisions in financial management
Financial managers make critical decisions in three main areas:
* **Capital budgeting:** Deciding which long-term assets to acquire to maximize net benefits for the firm.
* **Financing:** Determining how to fund short-term and long-term assets by finding the optimal mix of debt and equity. This directly links to solvency.
* **Working capital management:** Managing short-term assets and liabilities to promote cash flow growth. This is closely linked to liquidity.
Poor decisions in these areas can lead to bankruptcy.
### 1.4 Business reports
Various reports provide insights into a company's performance and health:
* **Financial Statements (FS):** Offer a view of financial performance and position, but can be limited in scope.
* **Annual Report (AR):** A comprehensive report including financial statements, management discussion, and other relevant information.
* **Integrated Report (IR):** Expands on the Annual Report to include the company's impact on stakeholders and the environment.
* **Sustainability Report:** Focuses specifically on the company's environmental, social, and governance performance.
### 1.5 The goal of the firm
The overarching goal of a firm is not simply to maximize market share or short-term profits, but rather to **maximize the value of the firm's shares**.
* **Why not just maximize market share?** Aggressively pursuing market share through low prices can erode profitability and lead to insolvency.
* **Why not just maximize profits?** Accounting profits can differ from economic profits and cash flows. Profits earned may not equal cash received due to the time value of money and accounting practices.
* **Maximizing shareholder value** considers future cash flows, risk, and investment opportunities, providing a more holistic and sustainable objective.
The value of shares is a benchmark that reflects investors' expectations about the company's future performance, new ventures, and its overall risk profile.
> **Tip:** Shareholder value maximization is achieved by making decisions that increase the expected future cash flows of the company, considering the associated risks.
The four common categories for company goals are client satisfaction, financial gain, growth, and employee development/satisfaction, with financial gain (and ultimately shareholder value) being the primary driver for many for-profit entities.
---
# Company types and business structures
The provided document outlines various types of business organizations in the US, detailing their structures, advantages, and disadvantages, alongside an overview of business organizational structures and the financial function within a company.
## 2. Company types and business structures
### 2.1 Company types
The United States recognizes several primary types of business organizations:
#### 2.1.1 Sole proprietorship
* **Definition:** A business owned and run by a single individual.
* **Examples:** Barbershops, butcher shops.
* **Advantages:**
* Easy to establish, control, and dissolve with minimal formalities.
* Flow-through taxation: Income is taxed only on the owner's personal income tax return, avoiding corporate-level taxation.
* **Disadvantages:**
* Unlimited personal liability: The owner is personally responsible for all business obligations, putting their personal assets at risk.
* Funding is limited to the owner's resources or business profits.
* **Taxation:** Income is taxed at the owner's individual rate. The business itself does not pay corporate tax.
* **Naming Convention:** The business name can be the same as the owner's name. To operate under a different name, a "Doing Business As" (DBA) filing is required.
#### 2.1.2 Partnership
* **Definition:** A business owned by more than one person.
* **Types:**
* **General Partnership:** All partners have unlimited liability.
* **Limited Partnership (LP):** Includes at least one general partner with unlimited liability and one or more limited partners whose liability is limited.
* **Advantages:**
* Access to more sources of funding.
* Greater pool of expertise.
* **Disadvantages:**
* Shared control among partners.
* Limited or no protection of owners' personal assets, particularly for general partners.
#### 2.1.3 Corporation
* **Definition:** A legal structure that is a separate legal entity from its owners (shareholders). This is also known as a limited company (LC).
* **Advantages:**
* Limited liability for shareholders: Their personal assets are protected, and liability is limited to their investment or commitments.
* The corporation itself is responsible for its obligations and actions.
* Greatest access to various sources of funds.
* **Disadvantages:**
* More difficult and expensive to establish.
* Can dilute individual control over the firm.
##### 2.1.3.1 C-Corporation (C-Corp)
* **Definition:** The standard corporation type under IRS rules, commonly used by large, publicly traded companies.
* **Key Feature:** It is a separate legal entity, protecting shareholders' assets from creditor claims.
* **Taxation:** Subject to double taxation. Profits are taxed once at the corporate level, and then again at the personal level when distributed as dividends to shareholders. Many small businesses avoid this structure due to double taxation.
##### 2.1.3.2 S-Corporation (S-Corp)
* **Definition:** A variation of the C-Corp, allowing corporate income and profits to be passed directly through to shareholders.
* **Taxation:** Shareholders report their share of the corporation's income/profit on their personal tax returns and pay taxes at their individual income tax rates. The S-Corp itself does not pay corporate tax.
* **Requirements:**
* Can have no more than 100 shareholders.
* Can have only one class of common stock (no preferred stock).
* Shareholders must be U.S. citizens or residents (corporations or partnerships cannot be shareholders).
#### 2.1.4 Limited Liability Company (LLC)
* **Definition:** A legal entity that is recognized as a legal person but is not treated as a separate taxpaying business structure by the IRS.
* **Advantages:**
* Provides personal liability protection for owners, as granted by state law. This is a significant advantage compared to sole proprietorships and general partnerships.
* **Taxation:** Owners of an LLC must choose one of the other four business structures (sole proprietorship, partnership, C-Corp, or S-Corp) for tax purposes.
> **Tip:** The choice of business structure significantly impacts liability, taxation, and administrative requirements. Carefully consider these factors based on the business's scale, risk tolerance, and funding needs.
> **Example:** A freelance graphic designer might opt for a sole proprietorship due to its simplicity and low startup cost, accepting the unlimited personal liability. A startup tech company seeking significant outside investment would likely choose a C-Corp to attract investors and limit shareholder risk, despite the double taxation. A small consulting firm with a few partners might consider an LLC for liability protection while benefiting from pass-through taxation.
### 2.2 Business structure
Business structure refers to how a company is organized, often visualized through an organizational chart.
#### 2.2.1 Key elements of business structure
* **Line Authority:** Represents the direct line of responsibility and decision-making power within an organization.
* **Span of Control:** The number of subordinates a manager can effectively supervise.
* **Unity of Leadership:** The principle that each employee should report to only one supervisor to avoid conflicting directives.
* **Staff Authority:** Pertains to supportive or advisory roles, such as legal counsel or HR, which provide expertise but do not have direct decision-making authority over operational lines.
#### 2.2.2 Organizational Structures
* **Horizontal Structure (Flat):** Characterized by fewer hierarchical levels, less formal structure, and potentially blurred departmental boundaries. This can lead to less employee autonomy but requires less management oversight.
* **Vertical Structure:** Features clearly defined roles and responsibilities with distinct hierarchical levels. This offers more employee autonomy but requires more management oversight.
#### 2.2.3 Common Organizational Structures
* **Line Organization (Hierarchical):** A traditional, top-down structure where authority flows directly from top management down through subordinates.
* **Line-Staff Organization:** Combines line authority with staff authority, allowing for specialized advice and support.
* **Functional Organization:** Organizes employees based on their specialized skills and functions (e.g., marketing, finance, operations).
* **Divisional Organization:** Structures the company into separate divisions, often based on product, geographic region, or market.
* **Product Structure:** Divisions are organized around specific products.
* **Geographic Structure:** Divisions are organized by geographical regions.
* **Market or Consumer Structure:** Divisions are tailored to specific customer segments.
* **Matrix Structure:** A complex structure where employees report to two or more managers, typically a functional manager and a project manager.
* **When Used:** For coordinating complex activities or efficiently allocating specialists across different departments.
* **Disadvantages:** Can lead to ambiguity, power struggles, stress, and conflicts due to the disappearance of the unity of leadership principle.
### 2.3 The Financial Function
The financial function is critical for a company's health and success, overseeing capital management, funding, and short-term operations.
#### 2.3.1 Key Roles within the Financial Function
* **Chief Financial Officer (CFO):** The executive responsible for managing the financial actions of a company.
* **Accounting:** Focuses on preparing and reporting financial statements.
* **Treasurer:** Manages the company's cash and its sources.
* **Controller:** Oversees cost accounting, financial ratios, and reporting for internal management.
* **Other Roles:** Include tax management, risk management, internal auditing, external auditing, and compliance and ethics oversight.
#### 2.3.2 Fundamental Decisions in Financial Management
* **Capital Budgeting:** Deciding which long-term assets (e.g., machinery, buildings) the firm should acquire to maximize net benefits. This decision has implications for the firm's solvency.
* **Financing:** Determining how to pay for both short-term and long-term assets by finding the optimal mix of debt and equity financing. This decision is closely linked to solvency.
* **Working Capital Management:** Managing short-term resources (current assets) and obligations (current liabilities) to promote cash flow growth. This is directly related to the company's liquidity.
> **Tip:** Poor decisions in capital budgeting, financing, or working capital management can lead to bankruptcy. A strong financial function ensures these decisions are strategically aligned with the company's overall goals.
### 2.4 Business reports
Various reports provide insights into a company's performance and health:
* **Financial Statements (FS):** Offer a view of the company's financial value and health, though often considered a limited perspective.
* **Annual Report (AR):** A comprehensive report detailing a company's activities throughout the preceding year.
* **Integrated Report (IR):** Extends beyond financial performance to include the company's impact on various stakeholders and the environment.
* **Sustainability Report:** Specifically focuses on the company's environmental, social, and governance (ESG) performance.
### 2.5 The Goal of the Firm
The primary goal of a firm is generally to **maximize the value of its shares**. This goal is preferred over others like solely maximizing market share or immediate profits because:
* **Market Share:** While selling at low prices might increase market share temporarily, it can lead to an inability to cover costs and sustain operations.
* **Profits:** Accounting profit does not always equate to economic profit or available cash. Furthermore, profit earned may not be equivalent to cash received due to the time value of money.
* **Shareholder Value:** Maximizing share value considers future cash flows, new product development, target market strategies, and the associated business risks, providing a more holistic and forward-looking objective.
> **Tip:** A business can show a profit on paper but lack sufficient cash to meet its obligations due to poor cash flow planning. This can occur if revenue is recognized before cash is received, or if expenses are not accurately budgeted over time (e.g., averaging annual insurance premiums monthly without accounting for large quarterly payments). Maintaining adequate liquidity is as crucial as profitability for business survival.
---
# Business reports and financial statement analysis
This topic explores various business reports and their critical role in evaluating a company's financial health and overall value.
### 3.1 Types of business reports
Business reports provide insights into a company's performance, financial standing, and strategic direction. Key types include:
* **Financial Statements (FS):** These offer a limited view of value and health creation, primarily focusing on quantitative financial data.
* **Annual Report (AR):** A more comprehensive report that typically includes financial statements, management discussion and analysis, and other relevant information for shareholders.
* **Integrated Report (IR):** This type of report expands beyond financial performance to include a company's impact on its stakeholders and the environment, offering a holistic view of value creation.
* **Sustainability Report:** Specifically details a company's environmental, social, and governance (ESG) performance.
### 3.2 The goal of the firm
The ultimate goal of a firm is to **maximize the value of the firm's shares**. This objective is preferred over solely maximizing market share or accounting profits for several reasons:
* **Maximizing Market Share (Volume):** While selling goods or services at a low price can increase market share temporarily, it may not be sustainable if the firm cannot cover its costs and remain in business.
* **Maximizing Profits (Revenue – Costs):**
* **Accounting Profit vs. Economic Profit:** Accounting profit may differ from economic profit, which considers opportunity costs.
* **Profit vs. Cash:** Profit earned on paper does not always translate to actual cash received. The time value of money means that cash received later is worth less than cash received today.
* **Shareholder Value as a Benchmark:** Maximizing shareholder value considers:
* Future cash flows are anticipated.
* New products and target customer groups are evaluated.
* The risks associated with the business are taken into account.
### 3.3 Profitability, Liquidity, and Solvency
Managing and monitoring a company's financial health is crucial. This involves assessing three key areas:
#### 3.3.1 Profitability
Profitability refers to a company's ability to generate earnings.
* **General Profitability:** Measured by Net Income as reported in the financial statements.
* **Operational Profitability:** Measured by the Sales Margin.
The formula for Sales Margin is:
$$ \text{Sales Margin} = \frac{\text{Operating Profit}}{\text{Sales}} \times 100 $$
* **Example:** For the first half of 2025, Lotus Bakeries reported sales of €657.3 million with an operational profit (EBIT) of €109.7 million.
The sales margin is calculated as:
$$ \text{Sales Margin} = \frac{109.7 \text{ million euros}}{657.3 \text{ million euros}} \times 100 \approx 16.7\% $$
This indicates that approximately 16.7 cents of profit are generated for every euro of sales.
#### 3.3.2 Liquidity
Liquidity refers to a company's ability to meet its short-term obligations.
* **Direct Liquidity:** Assessed by the amount of cash and current investments readily available in the financial statements.
* **Current Ratio:** A commonly used measure of liquidity, defined as:
$$ \text{Current Ratio} = \frac{\text{Current Assets}}{\text{Current Liabilities}} $$
An international standard suggests a minimum Current Ratio of 1.
> **Tip:** A business can show a profit on paper but still lack sufficient cash to pay its obligations due to poor cash flow planning. Sales recorded as revenue may not translate into actual cash for weeks or months, depending on payment terms.
#### 3.3.3 Financial Structure (Solvency)
Solvency relates to a company's long-term financial stability and its ability to meet its long-term debt obligations. It examines the company's financial structure, i.e., where its funding comes from.
* **Degree of Financial Independence:** Measures the proportion of assets financed by equity.
$$ \text{Degree of Financial Independence} = \frac{\text{Equity}}{\text{Total Assets}} $$
For example, if Equity is 300 units and Debt is 700 units, making Total Assets 1000 units, the Degree of Financial Independence is 300 / 1000 = 30%.
* **Debt-to-Equity Ratio:** Another measure of financial structure, indicating the proportion of debt financing relative to equity financing.
$$ \text{Debt-to-Equity Ratio} = \frac{\text{Debt}}{\text{Equity}} $$
Using the same example, the Debt-to-Equity Ratio is 700 / 300 = 2.33.
### 3.4 Cash Flow
Cash flow refers to the real-time stream of money entering and leaving a business. It is distinct from profit. A business might be profitable but experience cash shortages if:
* **Receivables are not collected promptly.**
* **Payables are managed poorly.**
* **Money is tied up in investments.**
* **Large payments are due periodically but only budgeted for as monthly averages.**
* **Unexpected bills or price increases occur.**
> **Tip:** To avoid cash flow problems, it is essential to prepare a cash flow budget in addition to a master budget. Reviewing vendor and supplier payment terms is also crucial. Negotiating new payment terms, securing a line of credit, or using personal assets can help cover cash shortfalls.
### 3.5 The Financial Function
The financial function within a company is responsible for managing the firm's financial health. Key roles and decisions include:
* **Chief Financial Officer (CFO):** Oversees the entire financial operation.
* **Accounting:** Responsible for financial statements and reporting.
* **Treasurer:** Manages cash and funding.
* **Controller:** Oversees cost accounting and financial ratios.
* **Taxes:** Manages tax liabilities.
* **Risk Manager:** Identifies and mitigates financial risks.
* **Internal Auditor:** Reviews internal controls and financial processes.
* **External Auditor:** Provides an independent opinion on financial statements.
* **Compliance and Ethics Director:** Ensures adherence to regulations and ethical standards.
Fundamental decisions in financial management include:
* **Capital Budgeting:** Deciding which long-term assets to acquire to maximize net benefits.
* **Financing:** Determining how to pay for assets by finding the optimal mix of debt and equity, which links directly to solvency.
* **Working Capital Management:** Managing short-term resources and obligations by adjusting current assets and liabilities to promote cash flow growth, which links directly to liquidity.
Poor decisions in these areas can lead to bankruptcy or business failure.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financial Management | The strategic planning, organizing, directing, and controlling of financial undertakings within an organization, as well as the art and science of managing money. |
| Profitability | A measure of a company's ability to generate earnings relative to its revenue, operating costs, or other measures. It indicates how well a company is performing financially. |
| Sales Margin | A profitability ratio that shows the percentage of revenue remaining after deducting the cost of goods sold. It is calculated as (Sales - Cost of Goods Sold) / Sales. |
| Liquidity | A company's ability to meet its short-term obligations using its most liquid assets. It is a measure of the company's financial health and stability. |
| Current Ratio | A financial ratio that measures a company's ability to pay off its current liabilities with its current assets. It is calculated as Current Assets / Current Liabilities and an international standard minimum is 1. |
| Solvency | A company's ability to meet its long-term debts and financial obligations. It is a measure of the company's long-term financial viability and is often assessed through its financial structure. |
| Financial Structure | The composition of a company's liabilities and owners' equity. It indicates how the firm's assets are financed through debt and equity. |
| Sole Proprietorship | A business owned and run by one individual, where there is no legal distinction between the owner and the business. The owner is personally liable for all business debts. |
| Partnership | A business arrangement between two or more parties to undertake an enterprise in a common business. Partners share in the profits or losses of the business. |
| Corporation | A legal entity that is separate and distinct from its owners. It has its own rights and liabilities and its shareholders have limited liability. |
| C-Corporation | The standard type of corporation in the United States, taxed separately from its owners. Profits are taxed at the corporate level and again at the individual level when distributed as dividends. |
| S-Corporation | A special type of C-corporation that elects to pass corporate income, losses, deductions, and credits through to their shareholders for federal tax purposes. The corporation itself does not pay corporate income tax. |
| Limited Liability Company (LLC) | A business structure that combines the pass-through taxation of a partnership or sole proprietorship with the limited liability of a corporation. |
| Business Structure | The organizational framework of a company, defining roles, responsibilities, and reporting relationships, often represented by an organizational chart. |
| Line Authority | The authority to give commands to subordinates and to demand obedience. It represents a direct chain of command in an organization. |
| Staff Authority | Authority held by individuals or departments that advise or assist line managers. They typically do not have direct decision-making power over operational matters. |
| Span of Control | The number of subordinates a manager can effectively manage. A narrow span of control means fewer subordinates per manager, while a wide span means more. |
| Unity of Command | A principle that states each subordinate should report to only one superior to avoid confusion and conflicting instructions. |
| Organizational Chart | A diagram that depicts the structure of an organization, showing the positions, relationships, and lines of authority among employees. |
| Capital Budgeting | The process a business undertakes to evaluate potential major projects or investments. It involves assessing the profitability and feasibility of long-term capital expenditures. |
| Working Capital | A measure of a company's short-term financial health, calculated as Current Assets minus Current Liabilities. It represents the readily available funds for day-to-day operations. |
| Financial Statement | A formal record of a company's financial activities and position, typically including the income statement, balance sheet, and cash flow statement. |
| Annual Report (AR) | A comprehensive report on a company's activities throughout the preceding year. It is intended to give shareholders and other interested people a more detailed look at the company's performance. |
| Integrated Report (IR) | A comprehensive report that explains how an organization's strategy, governance, performance, and prospects, in the context of its external environment, create value over the short, medium, and long term. |
| Cash Flow | The net amount of cash and cash-equivalents being transferred into and out of a business. Positive cash flow indicates more money is coming in than going out. |
| Shareholder Value | The value delivered to a company's shareholders, typically measured by the increase in share price and dividends paid, reflecting the overall financial health and future prospects of the firm. |
Cover
10uitgiftenieuweaandelen2024.pptx
Summary
# Uitgifte van nieuwe aandelen en kapitaalverhoging
Dit onderwerp behandelt de procedures en implicaties van het uitgeven van nieuwe aandelen in zowel naamloze vennootschappen (NV) als besloten vennootschappen (BV), inclusief de concepten van kapitaalverhoging, verwatering en de rol van de algemene vergadering.
## 1. Uitgifte van nieuwe aandelen en kapitaalverhoging
### 1.1 Emissie en kapitaalverhoging
De uitgifte van nieuwe aandelen, ook wel emissie genoemd, is het proces waarbij nieuwe aandelen worden gecreëerd waarop investeerders inschrijven.
* **Bij een NV** staat de uitgifte van nieuwe aandelen gelijk aan een kapitaalverhoging. De inschrijvers doen een inbreng, waarvan een deel wordt geboekt op het kapitaal, waardoor het kapitaal van de vennootschap stijgt.
* **Bij een BV en CV** wordt gesproken van uitgifte van bijkomende aandelen. Een kapitaalverhoging zoals bij de NV is niet aan de orde, omdat de BV en CV geen wettelijk vastgelegd kapitaal hebben. De inbreng wordt bij een BV doorgaans geboekt als beschikbaar eigen vermogen, tenzij statutair anders bepaald.
### 1.2 Achtergrond en noodzaak
Bedrijven geven nieuwe aandelen uit om vers geld aan te trekken, wat een alternatief kan zijn voor leningen bij banken of de uitgifte van obligaties.
### 1.3 Problematiek van verwatering
De uitgifte van nieuwe aandelen kan leiden tot twee vormen van verwatering voor bestaande aandeelhouders:
* **Machtsverwatering:** De proportionele participatie van bestaande aandeelhouders in stemrecht en winstrechten neemt af. Om dit te voorkomen, kent de wet een voorkeurrecht toe aan bestaande aandeelhouders.
* **Financiële verwatering:** Als nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen een prijs die lager ligt dan de boekwaarde van de bestaande aandelen, daalt de boekwaarde per aandeel. Om dit te voorkomen, is correcte prijsvorming essentieel, hoewel bij emissies vaak een discount wordt toegepast.
### 1.4 Openbare en private uitgifte
* **Openbare uitgifte:** Aandelen worden aangeboden aan het brede beleggerspubliek. Dit vereist de opstelling van een prospectus, een gedetailleerde informatiebrochure die ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de financiële toezichthouder. Dit is doorgaans vereist bij een aanbod aan meer dan 150 beleggers.
* **Private placement (besloten emissie):** Aandelen worden aangeboden aan een beperkte groep, meestal professionele investeerders. Hiervoor is geen prospectus vereist. Dit gebeurt vaak via *accelerated bookbuilding*, waarbij bankiers investeerders zoeken en prijsindicaties verzamelen.
### 1.5 Bevoegdheid tot uitgifte
In principe is de uitgifte van nieuwe aandelen een statutenwijziging, wat de **algemene vergadering (AV)** bevoegd maakt. Dit vereist een notariële akte.
#### 1.5.1 Uitgifte door het bestuur (toegestaan kapitaal)
De AV kan de bevoegdheid om nieuwe aandelen uit te geven delegeren aan het bestuur via een **clausule van toegestaan kapitaal**.
* **Voorwaarden:**
* De clausule moet in de statuten of de oprichtingsakte worden opgenomen.
* De geldigheidsduur is maximaal vijf jaar en kan worden verlengd.
* De invoering vereist een verslag van het bestuur over de omstandigheden en doeleinden waarvoor het toegestaan kapitaal zal worden gebruikt. Dit verslag is op straffe van nietigheid vereist.
* De AV stelt grenzen aan het toegestaan kapitaal (bv. maximumbedrag, aantal uitgiftes).
* **Beperkingen bij toegestaan kapitaal:**
* Het bestuur mag geen nieuwe soorten effecten uitgeven, tenzij de AV hier specifiek machtiging voor geeft met statutaire meerderheid.
* De uitgifte mag niet gebeuren voor een inbreng in natura door een aandeelhouder die reeds meer dan tien procent van de stemrechten bezit.
#### 1.5.2 Uitgifte door het bestuur in BV
Bij een BV kan het bestuur, mits een aparte statutaire machtiging, de statuten slechts één keer per jaar aanpassen aan uitgifte van nieuwe aandelen. Dit maakt flexibiliteit mogelijk, met name voor vrije beroepsassociaties. De daadwerkelijke aanpassing van de statuten (met notariële akte en openbaarmaking) gebeurt door het bestuursorgaan voor het einde van het boekjaar.
### 1.6 Kapitaalverhoging in de NV
#### 1.6.1 Nominale of fractiewaarde
Aandelen hebben een nominale of fractiewaarde. Na uitgifte van nieuwe aandelen met fractiewaarde worden alle aandelen geacht automatisch dezelfde fractiewaarde te hebben, tenzij het uitgiftebesluit anders bepaalt.
#### 1.6.2 Uitgiftepremie
Wanneer de uitgifteprijs hoger ligt dan de nominale of fractiewaarde van de oude aandelen, wordt het positieve verschil geboekt als uitgiftepremie. Dit dient om financiële verwatering te voorkomen en de economische waarde van de vennootschap te weerspiegelen. De uitgiftepremie moet onmiddellijk volledig worden gestort en telt niet mee voor de berekening van de kapitaal-vertegenwoordigende waarde van een aandeel.
#### 1.6.3 Uitgifte onder pari
Als er verliezen zijn en de boekwaarde lager is dan de nominale of fractiewaarde, kan uitgifte onder pari plaatsvinden. Bij aandelen met nominale waarde is eerst een kapitaalvermindering vereist. Bij aandelen met fractiewaarde geldt dat alle aandelen dezelfde waarde hebben, tenzij het uitgiftebesluit anders bepaalt.
#### 1.6.4 Incoroporatie van reserves
Dit is een kapitaalverhoging zonder nieuwe inbreng, waarbij reserves worden omgezet in kapitaal. Het netto-actief van de vennootschap stijgt hierdoor niet, maar een groter deel van het eigen vermogen wordt onbeschikbaar. Bij een NV kan dit leiden tot de uitgifte van "bonusaandelen", waarbij de fractiewaarde of nominale waarde gelijk blijft. Deze bonusaandelen worden gratis toegekend aan bestaande aandeelhouders en de toekenning is niet belastbaar.
### 1.7 Inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen
In een BV zijn bijkomende inbrengen door bestaande aandeelhouders mogelijk zonder uitgifte van nieuwe aandelen. Dit is geen statutenwijziging. De algemene vergadering beslist hierover met een gewone meerderheid.
### 1.8 Procedure van uitgifte
* **Eén fase:** De AV beslist tot uitgifte en de inschrijvingen vinden gelijktijdig plaats.
* **Twee fasen:** De AV beslist tot uitgifte en stelt een inschrijvingsperiode open. Nadien akteert het bestuur de kapitaalverhoging. Twee authentieke akten zijn vereist. Een gedeeltelijke inschrijving kan leiden tot een gedeeltelijke kapitaalverhoging indien voorzien.
### 1.9 Bestuursverslag en controle
Bij elke uitgifte van nieuwe aandelen is een **verslag van het bestuur** vereist dat de redenen voor de uitgifte, de uitgifteprijs en de gevolgen voor de vermogens- en lidmaatschapsrechten verantwoordt.
* Indien er een commissaris is, controleert deze de cijfergegevens op juistheid en geeft een beoordeling of de cijfergegevens "getrouw" zijn en "voldoende om de algemene vergadering voor te lichten".
* Bij een inbreng in natura is altijd een waardering door een revisor vereist, en kan niet van het verslag worden afgezien.
* Alle aandeelhouders kunnen unaniem afzien van de vereiste van deze verslagen, behalve bij inbreng in natura.
### 1.10 Voorkeurrecht
Bestaande aandeelhouders hebben in principe het recht om bij voorrang in te schrijven op nieuwe aandelen, proportioneel aan hun bestaande aandelenbezit. Dit dient om machts- en financiële verwatering tegen te gaan.
* **Geldigheid:** Geldt bij inbreng in geld en verkapte inbreng in natura. Geldt niet bij incorporatie van reserves of uitgifte van bonusaandelen.
* **Procedure:** Het voorkeurrecht wordt meegedeeld en aandeelhouders hebben een minimumtermijn van vijftien dagen om dit recht uit te oefenen.
* **Niet-uitoefening:** Na het verstrijken van de termijn kunnen derden inschrijven op de niet-uitgeoefende aandelen.
* **Verhandelbaarheid:** Het voorkeurrecht is verhandelbaar, vooral bij genoteerde vennootschappen (scripts).
* **Synthetisch voorkeurrecht:** Een praktijk waarbij het wettelijke voorkeurrecht wordt uitgesloten, maar de bestaande aandeelhouders toch een vorm van voorrang krijgen.
#### 1.10.1 Afwijking van het voorkeurrecht
Afwijking van het voorkeurrecht is mogelijk mits een beslissing van de AV met statutaire meerderheid, en enkel in het belang van de vennootschap.
* **Verslag:** Een verantwoordend verslag en controle door de commissaris zijn vereist.
* **T.v.v. bepaalde persoon:** Vereist mededeling van de identiteit van de begunstigde. Een belangenconflictregel verhindert dat de begunstigde of verbonden personen die meer dan tien procent van de stemrechten houden, meestemmen over de afwijking.
* **Toegestaan kapitaal:** Binnen het kader van een toegestaan kapitaal kan het bestuur, mits uitdrukkelijke machtiging, van voorkeurrechten afwijken, ook ten voordele van bepaalde personen (met inachtneming van de belangenconflictregeling).
#### 1.10.2 Afstand door aandeelhouders
Alle aandeelhouders kunnen unaniem afstand doen van hun voorkeurrecht. Dit moet worden geacteerd in de authentieke akte van de kapitaalverhoging.
### 1.11 Uitgifte in de CV
In een CV kan het bestuur tot uitgifte van nieuwe aandelen beslissen, behoudens andersluidende statutaire bepaling. Er mogen echter geen nieuwe soorten aandelen worden uitgegeven, tenzij de AV hiervoor specifiek machtiging verleent met statutaire meerderheid. Het bestuur past het aandelenregister aan en brengt verslag uit over het aantal aandelen en aandeelhouders op de jaarlijkse AV. De regels van het voorkeurrecht gelden in principe niet, maar statuten kunnen hierin voorzien.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de procedures en bevoegdheden bij NV's en BV's met betrekking tot aandelenuitgifte en kapitaalverhoging. Let specifiek op de rol van de algemene vergadering en de mogelijkheid van gedelegeerd bestuur.
> **Tip:** De concepten van machtsverwatering en financiële verwatering zijn cruciaal. Weet hoe het voorkeurrecht hiertegen beschermt en onder welke omstandigheden hiervan kan worden afgeweken.
> **Tip:** Bestudeer de specifieke vereisten voor het opstellen van bestuursverslagen en de rol van de commissaris bij aandelenemissies. De nietigheid van de emissie is een mogelijke sanctie bij het niet naleven van deze procedures.
> **Voorbeeld:** Stel dat een NV 1.000.000 aandelen heeft en een aandeelhouder bezit 26%. Bij een uitgifte van 1.000.000 nieuwe aandelen, zonder dat de bestaande aandeelhouder de mogelijkheid krijgt om bij te tekenen, daalt zijn participatie naar 13%. Dit illustreert machtsverwatering. Als de boekwaarde van de bestaande aandelen 100 euro is en de nieuwe aandelen worden uitgegeven voor 70 euro, dan treedt financiële verwatering op.
---
# Voorkeurrecht bij aandelenuitgifte
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over het voorkeurrecht bij aandelenuitgifte, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Voorkeurrecht bij aandelenuitgifte
Het voorkeurrecht garandeert bestaande aandeelhouders het recht om, proportioneel aan hun huidige aandelenbezit, voorrang te krijgen bij de inschrijving op nieuwe aandelen die worden uitgegeven, teneinde verwatering van hun economische en controlerende belangen te voorkomen.
### 2.1 Aandelenuitgifte en het ontstaan van verwatering
Bij een vennootschap met een uitgifte van nieuwe aandelen treedt er vaak een kapitaalverhoging op, hetzij bij een NV als een directe kapitaalverhoging, hetzij bij een BV als een uitgifte van aandelen zonder formele kapitaalverhoging. De uitgifte van nieuwe aandelen is doorgaans noodzakelijk om vers kapitaal aan te trekken, bijvoorbeeld door middelen te vergaren via investeerders in plaats van via leningen. Dit proces kan echter leiden tot twee vormen van verwatering (dilutie) voor bestaande aandeelhouders:
* **Machtsverwatering:** De proportie van stemrechten en winstrechten van bestaande aandeelhouders neemt af indien zij niet deelnemen aan de uitgifte van nieuwe aandelen. Dit kan leiden tot het verlies van controle of de mogelijkheid om bepaalde beslissingen te blokkeren.
* **Financiële verwatering:** De boekwaarde per bestaand aandeel kan dalen als de nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen een prijs die lager ligt dan de boekwaarde van de bestaande aandelen (een "down round").
### 2.2 De rol van de Algemene Vergadering (AV) en het bestuur
In beginsel is de Algemene Vergadering (AV) bevoegd voor de uitgifte van nieuwe aandelen, aangezien dit een statutenwijziging met zich meebrengt. Dit geldt zowel voor de NV als voor de BV, waarbij de statuten het aantal aandelen vermelden en het aandelenregister wordt aangepast. De beslissing tot uitgifte van nieuwe aandelen vereist doorgaans de tussenkomst van een notaris.
Echter, om sneller te kunnen inspelen op marktomstandigheden, kan de bevoegdheid tot uitgifte van aandelen gedelegeerd worden aan het bestuur via een clausule van "toegestaan kapitaal". Deze clausule, die maximaal vijf jaar geldig is (en verlengbaar), vereist een verslag van het bestuur over de bijzondere omstandigheden en de doeleinden waarvoor het toegestaan kapitaal gebruikt zal worden. De AV stelt de grenzen aan van het toegestaan kapitaal, zoals een bepaald bedrag of aantal keren dat de clausule gebruikt mag worden.
> **Tip:** Bij genoteerde vennootschappen mag het toegestaan kapitaal doorgaans niet meer dan het bestaande kapitaal verdubbelen.
Voor vennootschappen met een CV is het bestuur in principe bevoegd voor de uitgifte van nieuwe aandelen, tenzij de statuten deze bevoegdheid aan de AV toekennen.
### 2.3 Uitgifteprijs en uitgiftepremie
De uitgifte van nieuwe aandelen gebeurt doorgaans tegen een nieuwe inbreng.
* **Bij een BV:** De inbrengen worden geboekt als beschikbaar eigen vermogen, tenzij de statuten anders bepalen.
* **Bij een NV:** De inbreng wordt geboekt als kapitaal. Als de uitgifteprijs hoger is dan de nominale waarde van de aandelen, wordt het verschil geboekt als **uitgiftepremie**. Dit gebeurt om de economische waarde van de bestaande aandelen beter te weerspiegelen en om financiële verwatering te voorkomen wanneer de boekwaarde hoger is dan de nominale of fractiewaarde van de oude aandelen. De uitgiftepremie moet onmiddellijk volgestort worden.
> **Voorbeeld:** Een NV heeft een kapitaal van 10 miljoen EUR met 10.000 aandelen, wat een fractiewaarde van 1.000 EUR per aandeel geeft. De reserves bedragen 10 miljoen EUR, wat een eigen vermogen van 20 miljoen EUR en een boekwaarde van 2.000 EUR per aandeel betekent. Als nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen 1.000 EUR per stuk, zou de boekwaarde dalen tot 1.500 EUR (30 miljoen EUR / 20.000 aandelen). Om dit te voorkomen, worden de nieuwe aandelen tegen 2.000 EUR per stuk uitgegeven: 1.000 EUR naar het kapitaal en 1.000 EUR naar uitgiftepremie. Het eigen vermogen stijgt dan naar 40 miljoen EUR met 20.000 aandelen, wat resulteert in een boekwaarde van 2.000 EUR per aandeel.
**Uitgifte onder pari:** Wanneer er verliezen zijn en de boekwaarde lager ligt dan de nominale/fractiewaarde, is uitgifte onder pari mogelijk. Bij aandelen met nominale waarde vereist dit eerst een kapitaalvermindering. Bij aandelen met fractiewaarde worden alle aandelen geacht dezelfde waarde te hebben, tenzij het uitgiftebesluit anders bepaalt.
### 2.4 Het voorkeurrecht: bescherming tegen verwatering
Het voorkeurrecht is een dwingend recht voor bestaande aandeelhouders om bij voorrang in te schrijven op nieuwe aandelen of converteerbare effecten, proportioneel aan hun bestaande aandelenbezit of kapitaaldeelname. Dit recht dient ter bescherming tegen zowel machts- als financiële verwatering.
* **Toepassingsgebied:** Het voorkeurrecht geldt bij uitgifte van aandelen tegen inbreng in geld of een verkapte inbreng in natura (effecten die gemakkelijk in geld kunnen worden omgezet). Het geldt *niet* bij de incorporatie van reserves of de uitgifte van bonusaandelen (NV), waarbij de gelijkheid tussen aandeelhouders moet worden gerespecteerd zonder nieuwe inbreng.
> **Tip:** Het voorkeurrecht biedt aandeelhouders de mogelijkheid om hun participatie en daarmee hun machtspositie in de vennootschap te behouden. Het is echter geen plicht om dit recht uit te oefenen; aandeelhouders moeten wel de vereiste inbreng doen.
#### 2.4.1 Procedure en verhandelbaarheid
De uitgiftebesluiten worden vooraf aangekondigd in het Belgisch Staatsblad, met mededeling van de inschrijvingsvoorwaarden. Bestaande aandeelhouders hebben een bepaalde termijn (minimaal 15 dagen) om hun voorkeurrecht uit te oefenen. Indien zij dit niet volledig doen, kunnen de resterende aandelen aan derden worden aangeboden.
Voor genoteerde vennootschappen kan voor het voorkeurrecht een markt voor "scripts" (inschrijvingsrechten) worden georganiseerd, waardoor het voorkeurrecht verhandelbaar wordt. Er bestaat ook een praktijk van synthetisch voorkeurrecht, waarbij het wettelijke voorkeurrecht formeel wordt uitgesloten, maar aandeelhouders toch een zekere bescherming krijgen door een snellere uitoefeningstermijn.
#### 2.4.2 Soorten aandelen en het voorkeurrecht
Wanneer er verschillende soorten aandelen bestaan (met verschillende stem- of dividendrechten), geldt het voorkeurrecht per soort. Bij de uitgifte van nieuwe aandelen van een bepaalde soort, hebben alleen de bestaande aandeelhouders van die soort een voorkeurrecht. Echter, de uitgifte van een nieuwe soort aandelen wordt beschouwd als een wijziging van soortrechten en vereist een gekwalificeerde meerderheid van 75% binnen elke bestaande soort aandelen, tenzij de uitgifte proportioneel gebeurt binnen elke soort. De eerste invoering van meervoudig stemrecht geeft wel aan alle aandeelhouders een voorkeurrecht.
#### 2.4.3 Beperking of uitsluiting van het voorkeurrecht
Het voorkeurrecht kan niet worden beperkt of uitgesloten via een statutaire clausule. Een afwijking is wel mogelijk middels een beslissing van de AV, mits deze objectief opportuun is en in het belang van de vennootschap kan worden aangetoond. Hiervoor is een verantwoordingsverslag en, indien aanwezig, een controle door de commissaris vereist.
* **Ten gunste van personeel of bepaalde personen:** Een afwijking ten gunste van bepaalde personen is enkel geldig mits de identiteit van de begunstigde wordt meegedeeld aan de AV. Sinds de invoering van de belangenconflictregel mag een begunstigde, die meer dan 10% van de stemrechten houdt (inclusief verbonden personen), niet meestemmen over de afwijking.
* **In het kader van toegestaan kapitaal:** Onder een clausule van toegestaan kapitaal kan het bestuur, mits uitdrukkelijke machtiging, afwijken van het voorkeurrecht. Een afwijking ten gunste van een bepaalde persoon moet hierbij expliciet vermeld staan.
* **Bij inbreng in natura door een 10%-aandeelhouder:** Het toegestaan kapitaal kan nooit gebruikt worden om aandelen uit te geven voor een inbreng in natura door een aandeelhouder die reeds meer dan 10% van de stemrechten bezit. Dit is om misbruik en vriendjespolitiek te voorkomen.
#### 2.4.4 Afstand van voorkeurrecht
Alle aandeelhouders kunnen unaniem en expliciet afstand doen van hun voorkeurrecht. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren tijdens de AV die over de kapitaalverhoging beslist, mits dit in de volmacht wordt vermeld. De afstand moet geakteerd worden in de authentieke akte van de kapitaalverhoging. Dit is met name relevant bij vennootschappen met een beperkt aantal aandeelhouders, waar dit een soepelere procedure mogelijk maakt dan het volgen van de regels voor beperking of uitsluiting.
### 2.5 Andere situaties van aandelenuitgifte
* **Incorporatie van reserves (NV):** Het kapitaal kan worden verhoogd door reserves te incorporeren, wat resulteert in een stijging van de kapitaalvertegenwoordigende waarde van de bestaande aandelen zonder nieuwe inbreng. Er kunnen echter ook "bonusaandelen" worden uitgegeven, waarbij de fractiewaarde of nominale waarde gelijk blijft. Deze bonusaandelen mogen enkel aan bestaande aandeelhouders worden gegeven.
* **Uitgifte door bestuur met toegestaan kapitaal:** Het bestuur kan onder een clausule van toegestaan kapitaal nieuwe aandelen, warrants of converteerbare obligaties uitgeven. Hierbij gelden specifieke regels voor beperking of uitsluiting van het voorkeurrecht en belangenconflicten. Het is verboden om nieuwe soorten effecten uit te geven, tenzij de AV hier specifiek machtiging voor verleent.
* **Uitgifte bij een CV:** Het bestuur kan beslissen tot uitgifte van nieuwe aandelen, tenzij de statuten anders bepalen. Deze uitgifte is geen statutenwijziging. Het voorkeurrecht geldt hier niet standaard, maar de statuten kunnen dit wel creëren.
### 2.6 Uitgiftebesluit en verslaglegging
Bij elke uitgifte van nieuwe aandelen is een verslag van het bestuur vereist, waarin de redenen voor de uitgifte, de uitgifteprijs en de gevolgen voor de vermogens- en lidmaatschapsrechten worden toegelicht. Indien er een commissaris is, controleert deze de cijfergegevens. Bij een inbreng in natura moet er tevens een waardering door een revisor plaatsvinden, waarbij niet van dit verslag kan worden afgezien. Alle aandeelhouders kunnen unaniem afzien van de vereiste verslagen bij een inbreng in geld.
> **Tip:** Het verslag van het bestuur en de commissaris is op straffe van nietigheid voorgeschreven, tenzij alle aandeelhouders unaniem verzaken bij een inbreng in geld.
---
# Uitgifte door het bestuur en de commanditaire vennootschap (CV)
Dit onderwerp behandelt de bevoegdheid van het bestuur tot uitgifte van nieuwe aandelen, de voorwaarden voor een toegestaan kapitaal, en de specifieke regels voor uitgifte in een commanditaire vennootschap.
### 3.1 Algemene principes en bevoegdheid tot uitgifte
De uitgifte van nieuwe aandelen, zowel bij een Naamloze Vennootschap (NV) als bij een Besloten Vennootschap (BV), wordt in beginsel beschouwd als een statutenwijziging. Dit impliceert dat de Algemene Vergadering (AV) van aandeelhouders de bevoegde instantie is om hierover te beslissen. De statuten van de vennootschap vermelden immers het aantal aandelen, en dit aantal dient aangepast te worden in het aandelenregister.
#### 3.1.1 Uitzonderingen en de rol van het bestuur
In bepaalde gevallen kan het bestuur echter de bevoegdheid krijgen om nieuwe aandelen uit te geven. Dit is met name het geval bij de invoering van een **toegestaan kapitaal**.
> **Tip:** Het concept van een "toegestaan kapitaal" is ontwikkeld om de vennootschap in staat te stellen snel en efficiënt in te spelen op gunstige marktomstandigheden, bijvoorbeeld voor de uitvoering van aandelenoptieplannen voor werknemers. Omdat een statutenwijziging een omslachtige procedure vereist, kan de AV de bevoegdheid tot uitgifte van nieuwe aandelen delegeren aan het bestuur.
##### 3.1.1.1 Voorwaarden voor een toegestaan kapitaal
Een clausule betreffende een toegestaan kapitaal moet aan specifieke voorwaarden voldoen:
* **Statutaire bepaling:** De mogelijkheid voor het bestuur om nieuwe aandelen uit te geven, moet expliciet in de statuten of de oprichtingsakte worden opgenomen.
* **Geldigheidsduur:** De bevoegdheid van het bestuur is beperkt tot een maximale duur van vijf jaar, waarna deze verlengbaar is.
* **Verslaggeving:** Bij de invoering van een toegestaan kapitaal is een verslag van het bestuur vereist dat de bijzondere omstandigheden en de doeleinden waarvoor het toegestaan kapitaal mag worden gebruikt, uiteenzet. Dit verslag is op straffe van nietigheid voorgeschreven.
* **Grenzen door de AV:** De AV stelt de grenzen aan van het toegestaan kapitaal, bijvoorbeeld een maximaal bedrag, een maximaal aantal uit te geven aandelen, of het aantal keren dat de clausule mag worden gebruikt. Bij beursgenoteerde vennootschappen mag het toegestaan kapitaal doorgaans niet leiden tot een verdubbeling van het bestaande kapitaal.
#### 3.1.2 Uitgifte door het bestuur in de BV
Bij een Besloten Vennootschap (BV) kan de uitgifte van nieuwe aandelen door het bestuur, mits een aparte statutaire machtiging, de statuten slechts éénmaal per jaar vereisen. Dit is bedoeld om de flexibiliteit van de BV te vergroten, vergelijkbaar met de vennootschapsvorm van een commanditaire vennootschap (CV). Hoewel de uitgifte zelf niet direct een statutenwijziging is en zonder notaris kan gebeuren, gebeurt de aanpassing van de gecoördineerde statuten uiteindelijk wel door het bestuursorgaan en wordt deze openbaar gemaakt met een notariële akte.
#### 3.1.3 Verboden bij uitgifte door het bestuur
Het bestuur mag bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitgifte van aandelen onder een toegestaan kapitaal bepaalde handelingen niet verrichten:
* **Nieuwe soorten effecten:** Het is verboden om nieuwe soorten effecten uit te geven, zoals aandelen met meervoudig stemrecht, tenzij de AV hier specifiek machtiging voor verleent met een statutaire meerderheid.
* **Inbreng in natura door grootaandeelhouders:** Het is verboden om aandelen uit te geven voor een inbreng in natura door een aandeelhouder die reeds meer dan tien procent van de stemrechten bezit (berekend volgens de regels van de overnamewetgeving). Dit om misbruik en vriendjespolitiek te voorkomen.
* **Inschrijvingsrechten voorbehouden voor bepaalde personen:** Inschrijvingsrechten mogen niet exclusief voorbehouden worden voor bepaalde personen anders dan personeel.
### 3.2 Uitgifte in een commanditaire vennootschap (CV)
In een commanditaire vennootschap (CV) is de uitgifte van nieuwe aandelen in principe een bevoegdheid van het **bestuur**. De statuten kunnen deze bevoegdheid echter aan de AV toekennen.
#### 3.2.1 Procedure en controle
* **Bevoegdheid bestuur:** Het bestuur kan beslissen tot de uitgifte van nieuwe aandelen, behoudens andersluidende statutaire bepalingen.
* **Geen statutenwijziging:** De uitgifte van nieuwe aandelen in een CV is geen statutenwijziging, tenzij er nieuwe soorten aandelen worden uitgegeven waarvoor de AV wel specifiek machtiging moet verlenen met een statutaire meerderheid.
* **Aanpassing aandelenregister:** Het bestuur past het aandelenregister aan om de uitgifte van nieuwe aandelen te reflecteren. Eénmaal per jaar moet het bestuur via het aandelenregister de vennootschap informeren over het aantal aandelen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen.
* **Voorkeurrecht:** De algemene regels betreffende het voorkeurrecht gelden niet automatisch in een CV. De statuten kunnen echter wel een voorkeurrecht creëren.
* **Verslaglegging:** Het bestuur legt op de jaarlijkse AV verslag uit over het aantal aandelen, de aandeelhouders en de toetredingen. De identiteit van de aandeelhouders hoeft niet in dit verslag te worden opgenomen.
### 3.3 Verwatering en bescherming van aandeelhouders
De uitgifte van nieuwe aandelen kan leiden tot **verwatering** (dilutie), zowel op het gebied van macht als op financieel vlak.
#### 3.3.1 Machtsverwatering en voorkeurrecht
* **Machtsverwatering:** Nieuwe aandelen kunnen het relatieve belang van bestaande aandeelhouders verminderen, wat hun stemrecht en invloed kan aantasten.
* **Financiële verwatering:** Indien nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen een lagere prijs dan de boekwaarde van de bestaande aandelen, kan de boekwaarde van de bestaande aandelen dalen.
Om deze verwatering tegen te gaan, voorziet de wet in een **voorkeurrecht**.
> **Tip:** Het voorkeurrecht is een dwingend recht voor bestaande aandeelhouders om bij voorrang in te schrijven op nieuw uit te geven aandelen of converteerbare effecten, proportioneel aan hun bestaande aandelenbezit. Dit stelt hen in staat hun participatie en machtspositie te behouden indien zij dit wensen en de nodige financiële middelen hebben.
#### 3.3.2 Voorwaarden en afwijkingen van het voorkeurrecht
* **Toepassingsgebied:** Het voorkeurrecht geldt in principe bij uitgifte tegen inbreng in geld. Het geldt niet bij de incorporatie van reserves (NV) of bij uitgifte van bonusaandelen. Het geldt wel bij verkapte inbreng in natura.
* **Afwijking of uitsluiting:** Afwijking of uitsluiting van het voorkeurrecht is enkel mogelijk mits een beslissing van de AV, die vereist dat dit in het belang van de vennootschap is. Hiervoor is een verantwoordend verslag en controle door een commissaris vereist. De AV kan ook beslissen om het voorkeurrecht te beperken of uit te sluiten ten voordele van bepaalde personen, personeel, of een specifieke markt.
* **Belangenconflictregel:** Indien de begunstigde van een afwijking van het voorkeurrecht meer dan tien procent van de stemrechten bezit (inclusief verbonden personen), mag hij niet meestemmen over de afwijking.
* **Afstand door aandeelhouders:** Alle aandeelhouders kunnen unaniem afstand doen van hun voorkeurrecht. Deze afstand moet vermeld worden in de volmacht of geacteerd worden in de authentieke akte van kapitaalverhoging.
### 3.4 Uitgiftepremie en kapitaal
Bij de uitgifte van nieuwe aandelen wordt de prijs vaak opgesplitst in een deel dat op het kapitaal wordt geboekt en een deel dat als uitgiftepremie wordt aangemerkt.
* **Uitgiftepremie:** De uitgiftepremie is het positieve verschil tussen de uitgifteprijs en het bedrag dat op het kapitaal wordt geboekt. Deze dient om de financiële verwatering te voorkomen wanneer de economische waarde van de aandelen hoger ligt dan de nominale of fractiewaarde. De uitgiftepremie wordt onmiddellijk volgestort en telt niet mee voor de berekening van de kapitaalvertegenwoordigende waarde van een aandeel.
> **Example:** Stel, een aandeel heeft een nominale waarde van 10 euro, maar de boekwaarde is 20 euro. Indien nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen 20 euro, wordt 10 euro op het kapitaal geboekt en 10 euro als uitgiftepremie. Dit zorgt ervoor dat de boekwaarde van de bestaande aandelen niet daalt.
* **Uitgifte onder pari:** Wanneer een vennootschap verliezen heeft geleden, kan de boekwaarde van de aandelen lager zijn dan de nominale of fractiewaarde. Uitgifte van aandelen onder de nominale waarde vereist eerst een kapitaalvermindering. Voor aandelen met fractiewaarde geldt dat tenzij de statuten anders bepalen, alle aandelen na uitgifte dezelfde fractiewaarde hebben.
### 3.5 Inbreng en boekhoudkundige verwerking
* **Inbreng in geld:** Nieuwe aandelen worden doorgaans uitgegeven tegen een inbreng in geld. Deze inbreng moet voldoen aan dezelfde kapitaalvormingsplichten als bij de oprichting, zoals de volstorting van een minimumpercentage (bijvoorbeeld een kwart) bij inbreng in geld. Er geldt een verbod op inschrijving op eigen aandelen.
* **Inbreng in natura:** Bij een inbreng in natura moet er steeds een waardering door een revisor plaatsvinden. De verslagen van het bestuur en de commissaris/revisor over de inbreng in natura maken deel uit van de vereiste verslaggeving bij uitgifte van nieuwe aandelen.
* **Boekhoudkundige verwerking:** Bij de BV worden inbrengen doorgaans geboekt als beschikbaar eigen vermogen, tenzij statutair anders bepaald wordt om het onbeschikbaar te maken. Bij de NV worden inbrengen geboekt op het kapitaal, of deels op kapitaal en deels als uitgiftepremie.
### 3.6 Aandelen met fractiewaarde
Wanneer aandelen een fractiewaarde hebben, geldt na uitgifte dat alle aandelen, zowel de oude als de nieuwe, geacht worden dezelfde fractiewaarde te hebben en dus dezelfde rechten te geven, tenzij het uitgiftebesluit anders luidt. Dit is om gelijkheid tussen alle aandeelhouders te garanderen.
### 3.7 Incorporatie van reserves (NV)
Het is bij een NV ook mogelijk om het kapitaal te verhogen zonder dat er nieuwe inbrengen gebeuren. Dit gebeurt door de incorporatie van reserves. Hierbij stijgt het netto-actief van de vennootschap niet, maar wordt een groter deel van het eigen vermogen onuitkeerbaar. De vennootschap kan nieuwe aandelen uitgeven ("bonusaandelen") die gelijkwaardig zijn aan de bestaande aandelen. Deze bonusuitgifte is niet belastbaar voor de aandeelhouders omdat de vermogens aanspraken niet stijgen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Emissie | De creatie van nieuwe aandelen waarop door kopers wordt ingeschreven, wat neerkomt op het kopen van nieuw gecreëerde aandelen. Bij een naamloze vennootschap (NV) gaat dit gepaard met een kapitaalverhoging. |
| Kapitaalverhoging | Het proces waarbij het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap wordt verhoogd, doorgaans door de uitgifte van nieuwe aandelen waarvoor nieuwe inbrengen worden gedaan. |
| Verwatering (Dilutie) | Het fenomeen waarbij de participatie van bestaande aandeelhouders in het kapitaal, de winstrechten en de stemrechten van de vennootschap afnemen door de uitgifte van nieuwe aandelen. Dit kan zowel machtsverwatering als financiële verwatering omvatten. |
| Machtsverwatering | Een vorm van verwatering waarbij de stemkracht van bestaande aandeelhouders afneemt doordat er meer aandelen worden uitgegeven, waardoor hun relatieve aandeel in de besluitvorming daalt. |
| Financiële verwatering | Een vorm van verwatering die optreedt wanneer nieuwe aandelen worden uitgegeven tegen een prijs die lager is dan de boekwaarde van de bestaande aandelen, waardoor de boekwaarde per aandeel daalt. |
| Voorkeurrecht | Het recht dat bestaande aandeelhouders hebben om bij voorrang in te schrijven op nieuw uit te geven aandelen of converteerbare effecten, proportioneel aan hun bestaande aandelenbezit, om verwatering tegen te gaan. |
| Openbare uitgifte | Een emissie waarbij aandelen worden aangeboden aan een breed beleggerspubliek, wat doorgaans een prospectus vereist dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan een financiële toezichthouder zoals de FSMA. |
| Private plaatsing (Private placement) | Een emissie waarbij aandelen worden aangeboden aan een beperkte groep investeerders, meestal professionele partijen, waardoor de noodzaak voor een prospectus vervalt. |
| Prospectus | Een informatiebrochure die de uitgevende vennootschap en de aangeboden effecten beschrijft. Het bevat alle informatie die een belegger materieel zou vinden voor zijn koopbeslissing en prijsbepaling. |
| Toegestaan kapitaal | Een clausule in de statuten of oprichtingsakte die het bestuur de bevoegdheid geeft om binnen bepaalde grenzen nieuwe aandelen uit te geven voor een beperkte geldigheidsduur, meestal maximaal vijf jaar. |
| Uitgiftepremie | Het bedrag dat een vennootschap ontvangt bij de uitgifte van aandelen boven hun nominale of fractiewaarde. Dit bedrag wordt niet geboekt als kapitaal, maar weerspiegelt de economische waarde van de vennootschap. |
| Bonusaandelen | Aandelen die door een naamloze vennootschap worden uitgegeven zonder nieuwe inbreng, door de incorporatie van reserves. Deze aandelen worden proportioneel aan bestaande aandeelhouders toegekend en veranderen hun juridische of economische positie niet. |
| Commanditaire vennootschap (CV) | Een vennootschapsvorm waarbij de uitgifte van bijkomende aandelen in principe een bevoegdheid van het bestuur is, tenzij de statuten dit aan de algemene vergadering toekennen. |
| Statutenwijziging | Een formele aanpassing van de statuten van een vennootschap, die voor specifieke handelingen zoals de uitgifte van aandelen vaak vereist is en genotarieerd moet worden. |
| Aandelenregister | Een register waarin de identiteit van de aandeelhouders, het aantal aandelen dat zij bezitten en de datum van hun verkrijging worden geregistreerd. Dit register moet worden aangepast bij elke uitgifte of overdracht van aandelen. |
| Boekwaarde | De waarde van een aandeel zoals deze wordt weergegeven in de boekhouding van de vennootschap, berekend door het eigen vermogen te delen door het aantal uitstaande aandelen. |
| Nominale waarde | De vastgestelde waarde van een aandeel, zoals vermeld in de statuten, die niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de marktwaarde of boekwaarde. |
| Fractiewaarde | Een waarde per aandeel die wordt berekend door het totale kapitaal te delen door het aantal uitstaande aandelen, wat vooral van belang is bij aandelen zonder nominale waarde. |
| Inbreng in natura | De bijdrage aan het kapitaal van een vennootschap door middel van goederen of diensten in plaats van geld, waarbij de waarde van deze bijdrage doorgaans door een onafhankelijke expert wordt vastgesteld. |
Cover
201-17215423890.pdf
Summary
# أنواع التقارير الصادرة عن مقيمي الأعمال المعتمدين
### المعاملات الفعلية مقابل تقييمات السوق الافتراضية
* يمكن تحديد القيمة في سياق معاملات السوق الفعلية أو تقييمات السوق الافتراضية [25](#page=25).
* تُقصد بمعاملات السوق الفعلية عمليات الاستحواذ وبيع حصص الأعمال بعد طرحها وتقييمها في السوق الفعلية [25](#page=25).
* الهدف النهائي لتحليل القيمة في معاملات السوق الفعلية هو الاتفاق على السعر بشكل عام [25](#page=25).
* يقوم كل طرف في المعاملة بإجراء أبحاثه وتحليلاته الخاصة، ثم يشارك في المفاوضات [25](#page=25).
* خلال المفاوضات، تتحول تقييمات القيمة الأولية إلى سعر المعاملة النهائي [25](#page=25).
* تُجرى تقييمات القيمة لأغراض معاملات السوق الفعلية بداية من التاريخ الحالي [25](#page=25).
### الأرقام والسرد
* يُشار إلى أن المقيّمين والمحللين قد يُستخدمون بنفس المعنى تقريبًا، ولكن هناك اختلاف بينهما تحدده وتقرره مصادر مختلفة [25](#page=25).
### أسس القيمة
* قيمة الأصل تستند إلى أساسياته: التدفقات النقدية، النمو، والمخاطر [25](#page=25).
* تُستخدم كلمات مثل "الجوهري" أو "التدفقات النقدية المخصومة" لوصف القيمة [25](#page=25).
### السعر مقابل القيمة
* سعر الأصل يعتمد كليًا على العرض والطلب [25](#page=25).
* تؤثر الأساسيات (التدفقات النقدية، النمو، المخاطر) في تحديد مدى العرض والطلب، ولكنها تتأثر أيضًا بالحالة المزاجية، الزخم، وعوامل غير منطقية [25](#page=25).
### مبادئ التقييم الرئيسة
* يشير المنهج إلى مبادئ التقييم الرئيسة في الفصل الأول [9](#page=9).
### فرضية القيمة
* يشير المنهج إلى فرضية القيمة في الفصل الأول [9](#page=9).
### ملخص لأسس القيمة المختلفة
* يشير المنهج إلى ملخص لأسس القيمة المختلفة في الفصل الأول [9](#page=9).
### ثلاثة أساليب للتقييم
* يشير المنهج إلى ثلاثة أساليب للتقييم في الفصل الأول [9](#page=9).
### معايير التقييم
* يشير المنهج إلى معايير التقييم في الفصل الأول [9](#page=9).
---
## الأرقام والسرد في التقييم
### الأرقام كدفاع أو سلاح
* يُساء استخدام الأرقام للإيحاء بالدقة في نتائج غير مؤكدة [26](#page=26).
* يستخدم المحللون الأرقام المعقدة وترهيب "غير المتخصصين" وفرض القبول [27](#page=27).
* يُستخدم الاستخدام الانتقائي للأرقام لإخفاء الحقيقة، وليس كدفاع ضد التحيز [27](#page=27).
* يشكل استخدام الأرقام دون سرد مخاطر كبيرة، منها أن المحلل قد يصبح مجرد جزء من جداول البيانات [27](#page=27).
### التقييم السردي
* يعتمد بشكل كامل على السرد لتبرير الاستثمارات والتقييمات، متجاهلاً الأرقام [27](#page=27).
* يستفيد من ميل الطبيعة البشرية لحب القصص التي تعلق بالذهن أكثر من الحقائق المجردة [27](#page=27).
* يقاوم القيود التي تفرضها الأرقام، خاصة من قبل "المبدعين" [27](#page=27).
* الرواة المهرة قد يتفوقون على "أرقام المحاسبين" بسرد قصصي إبداعي [27](#page=27).
* الاستثمار القائم على السرد شائع في الشركات الحديثة والناشئة حيث الإمكانات هي القيمة المحركة [27](#page=27).
* يعرض المُقيّم لمخاطر عدم تحديد ما إذا كان التقييم على الطريق الصحيح [27](#page=27).
### السرد مدعومًا بالأرقام
* يتطلب التقييم الجيد مزيجًا من الأرقام المتسلسلة عبر سرد متماسك [28](#page=28).
* يبدأ التقييم الصحيح بسرد قصة المنشأة، التي يقدمها المديرون والمؤسسون [28](#page=28).
* يجب على المُقيّم صياغة قصصه الخاصة، التي قد تتفق أو تتعارض مع قصة الإدارة [28](#page=28).
* يجب إخضاع السرد لاختبارات متعددة: مقابل السوابق التاريخية، الخبرة، والحس السليم [28](#page=28).
* يجب استخدام طرق ونماذج رياضية لترجمة الأرقام إلى قيمة [28](#page=28).
* الغرور هو عدو المُقيّم، ويجب أن يكون منفتحًا على كافة الاحتمالات وتغيير النص السردي [28](#page=28).
* يعتمد أساس القيمة على تعريف القيمة، والذي يتحدد بغرض التقييم وافتراضات المُقيّم [29](#page=29).
* يجب على المُقيّم توضيح أساس القيمة المستخدم [29](#page=29).
#### القيمة السوقية
* المبلغ المقدر لمبادلة الأصول أو الالتزامات بين مشترٍ وبائع راغبين في سوق محايد [29](#page=29).
* هي السعر الأكثر ترجيحًا الذي يمكن الحصول عليه في السوق [29](#page=29).
* تتعلق بتاريخ تقييم واحد وتتغير مع تغير ظروف السوق [29](#page=29).
* تفترض مشترٍ وبائع راغبين، يتصرفان بمعرفة وحكمة دون قسر [29](#page=29).
* لا تأخذ في الاعتبار المشترين والبائعين الفعليين، بل مفهوم افتراضي [29](#page=29).
* "على أساس محايد" يعني عدم وجود علاقة سابقة تؤثر على القيمة [29](#page=29).
* "بعد التسويق المناسب" يعني عرض الأصل لفترة كافية لسوق مناسبة [30](#page=30).
#### الإيجار السوقي
#### القيمة المنصفة
#### القيمة الاستثمارية
#### القيمة التكاملية
#### قيمة التصفية
#### القيمة العادلة (IFRS 13)
#### القيمة السوقية العادلة (كندا)
#### القيمة التكاملية (خاصة بالمشتري)
#### القيمة الجوهرية
### فرضيات القيمة
---
## مستويات القيمة وتعديلاتها
### مستويات القيمة الأساسية
* يميز التقييم بين مستويين أساسيين للقيمة: مستوى السيطرة ومستوى غير السيطرة [57](#page=57).
* **مستوى السيطرة**: يتعلق بتقييم حصة مسيطرة تسمح بالتحكم في الشركة [57](#page=57).
* **مستوى غير مسيطر**: يتعلق بتقييم حصة لا تسمح بالتحكم الفردي في الشركة [57](#page=57).
### مستويات القيمة الفرعية
* **مستوى مسيطر**: يتطلب امتلاك نسبة معينة لتأكيد السيطرة القانونية [57](#page=57).
* **مستوى غير مسيطر وقابل للتسويق**: حصة غير مسيطرة يمكن تداولها بسهولة، عادة في الشركات العامة [60](#page=60).
* **مستوى غير مسيطر وغير قابل للتسويق**: حصة غير مسيطرة يصعب تسييلها، عادة في الشركات الخاصة [60](#page=60).
### التعديلات على القيمة
* **علاوة السيطرة (Control Premium)**: تُطبق عند تقييم حصة مسيطرة وكانت نتيجة التقييم تعكس قيمة حصة غير مسيطرة [58](#page=58).
* تُعرف بأنها القيمة التناسبية لحصة غير مسيطرة لتعكس الصلاحية المرجوة من السيطرة [58](#page=58).
* **خصومات عدم وجود السيطرة (Discount for Lack of Control - DLOC)**: تُطبق عند تقييم حصة غير مسيطرة وكانت نتيجة التقييم تعكس قيمة حصة مسيطرة [58](#page=58).
* تُعرف بأنها القيمة التناسبية لحصة ملكية لتعكس غياب بعض أو كل صلاحيات السيطرة [58](#page=58).
* العلاقة: $1 + \text{Control Premium} = \frac{1}{1 - \text{DLOC}}$ [59](#page=59).
* **خصومات عدم قابلية التسويق (Discount for Lack of Marketability - DLOM)**: تُطبق لتعكس صعوبة تسييل الاستثمار [59](#page=59).
* تُعرف بأنها مبلغ أو نسبة مئوية تُخصم من قيمة حصة ملكية لتعكس عدم قابليتها النسبية للتسويق [59](#page=59).
* ترتبط بكون الحصة غير مسيطرة أو بسوق الحصة الجزئية في الشركات المغلقة [59](#page=59).
### العلاقة بين المستويات والمنهجيات
* **أسلوب الدخل**: يتطلب تعديلات على السيطرة للوصول إلى قيمة السيطرة أو قيمة غير مسيطرة قابلة للتسويق [61](#page=61).
* **أسلوب السوق (منهجية الشركات الإرشادية)**: يتطلب تعديلات على السيطرة للوصول إلى قيمة السيطرة أو قيمة غير مسيطرة قابلة للتسويق [61](#page=61).
* **أسلوب السوق (منهجية المعاملات)**: يُطبق مباشرة للوصول إلى قيمة السيطرة [61](#page=61).
* **أسلوب الأصول**: ينتج قيمة السيطرة بشكل مباشر [61](#page=61).
* يجب على المُقيّم فهم مستوى القيمة الناتج عن كل أسلوب تعديلاته اللازمة [62](#page=62).
### القيمة التكاملية
* تشمل وفورات الحجم الناتجة عن دمج شركتين [60](#page=60).
* عادة ما تكون أكبر من القيمة المسيطرة [60](#page=60).
* لا تُعد عادة جزءًا من تحديد القيمة العادلة [60](#page=60).
* يُستعان بخبراء التقييم فيها عند الارتباط بمهام الاندماج والاستحواذ [60](#page=60).
---
## أنماط التحليل الكمي للشركات
### التحليل المالي
* **أهداف التحليل المالي:**
* تحديد الاتجاهات وأسبابها [99](#page=99).
* تحديد العناصر غير العادية وغير المتكررة وفهم أسبابها [99](#page=99).
* مقارنة الشركة بمعيار الصناعة أو بمجموعة نظيرة [99](#page=99).
* إرساء أساس للتوقعات المالية أو تقييم توقعات الشركة [99](#page=99).
### أنواع التحليل المالي
* **تحليل الاتجاهات:**
* يشمل قوائم الأرباح والخسائر، المراكز المالية، والتدفقات النقدية [100](#page=100).
* **أهدافه:**
* تحديد الاتجاهات الإيجابية والسلبية [100](#page=100).
* مراجعة أنماط النمو السابقة [100](#page=100).
* تقييم جوانب معينة [100](#page=100).
* **عدد الفترات المشمولة:**
* عادة خمس سنوات، حسب حقائق الحالة [100](#page=100).
* للشركات الدورية، يشمل دورة اقتصادية كاملة [100](#page=100).
* بيانات ثلاث إلى خمس سنوات قد تكون غير ذات صلة عند وجود تغييرات جذرية [100](#page=100).
* النظر في الحصول على معلومات تنبؤية موثوقة إن وجدت [100](#page=100).
* **اتجاهات قوائم الأرباح والخسائر:**
* مراجعة مستويات واتجاهات المبيعات وبنود المصروفات الرئيسية [100](#page=100).
* مراجعة مستويات واتجاهات الربحية (EBITDA, EBIT, الربح قبل الضرائب وبعدها) [100](#page=100).
* تحديد عمليات إعادة التصنيف، البنود الجديدة، غير المتكررة، وغير التشغيلية [100](#page=100).
* **اتجاهات المركز المالي:**
* ملاحظة فئات الأصول والخصوم الهامة [100](#page=100).
* مراجعة مستويات واتجاهات:
* رأس المال العامل (الأصول المتداولة - المطلوبات المتداولة) [100](#page=100).
* الأصول الثابتة [100](#page=100).
---
## تحليل اتجاه التدفقات النقدية
### الأنشطة التشغيلية والاستثمارية والتمويلية
* تصنف التدفقات النقدية إلى ثلاث فئات رئيسية: تشغيلية، استثمارية، وتمويلية .
* التدفق النقدي من الأنشطة التشغيلية يتعلق بالعمليات العادية للشركة، مثل المبيعات والمصروفات .
* التدفق النقدي من الأنشطة الاستثمارية يشمل التصرف في الممتلكات والمعدات والاستثمارات .
* التدفق النقدي من الأنشطة التمويلية يتعلق بمصادر رأس المال، مثل الاقتراض وإصدار حقوق الملكية وسداد الديون .
* يشمل التدفق النقدي التمويل مدفوعات الفائدة، حيث تُخصم كمصروفات في قائمة الأرباح والخسائر .
### استخدامات تحليل اتجاه التدفق النقدي
* يُستخدم لتقييم السيولة، وتقييم القوة المالية، وتقييم القرارات المالية .
* تقييم السيولة يشمل تقييم توليد النقد وتحصيل المدينين وتوقيت التدفقات النقدية .
* تقييم القوة المالية يركز على التدفق النقدي من العمليات والقدرة على تمويل النفقات الرأسمالية وخدمة الديون .
* تقييم القرارات المالية يتضمن مراجعة عمليات شراء/التصرف في الأصول الثابتة واتجاهات الاستثمار .
### المحاذير والمزالق المحتملة
* قد يؤدي التصنيف الخاطئ للتدفقات النقدية إلى تشويه الصورة المالية .
* قد تكون التدفقات النقدية السلبية علامة إيجابية إذا كانت ناتجة عن النمو .
* التأجير بدلاً من شراء الأصول الثابتة يؤثر على تصنيف التدفق النقدي .
## التحليل الرأسي
* يُدرج كل بند في قائمة الأرباح والخسائر كنسبة مئوية من المبيعات، وكل بند في المركز المالي كنسبة مئوية من إجمالي الأصول .
* مفيد للمقارنة بين الشركات ذات الأحجام المختلفة ويحدد الاتجاهات النسبية .
* يساعد في وضع التوقعات أو تقييم الميزانيات .
## تحليل النِسب
### فئات النِسب
* **نِسب السيولة:** تقيس قدرة الشركة على سداد ديونها قصيرة الأجل .
* تشمل النِسب الحالية والسريعة، وقياسات نقدية مباشرة مثل (النقدية + الأوراق المالية القابلة للتداول) / إجمالي الأصول .
* **نِسب النشاط أو الدوران:** تقيس مدى فعالية الشركة في توظيف أصولها .
* تجمع بين التدفق من قائمة الأرباح والخسائر وقيمة نقطة زمنية من المركز المالي .
* تشمل تحليل الدورة النقدية (نسبة فترة استحقاق المخزون + نسبة فترة استحقاق المدينين - نسبة فترة استحقاق الدائنين) .
* **نِسب الرافعة المالية / التغطية:** تقيس المخاطر المالية ومدى استخدام الديون وقدرة الشركة على الوفاء بالمدفوعات للدائنين .
* **نِسب الربحية:** تقيس مدى فعالية الشركة في إدارة المصروفات والأرباح .
* تشمل مقاييس مثل العائد على الأصول (ROA) والعائد على رأس المال المستثمر (ROIC) .
### معادلة دوبونت
* تحلل العوامل التي تركز على جودة إدارة الشركة للعوائد المالية .
* تتكون من ثلاثة عوامل: الربحية، معدل الدوران، والرافعة المالية .
## أسلوب السوق
### مقدمة
### طريقة مكررات الشركات العامة الإرشادية
### تعديلات القوائم المالية
### اختيار المكرر المناسب
---
## أنوع التقارير الصادرة عن مقيمي الأعمال المعتمدين
### مكررات قيمة المنشأة مقابل مكررات حقوق الملكية
* تصبح مكررات حقوق الملكية أكثر ملاءمة عند تشابه الهياكل الرأسمالية للشركة المعنية والشركات القابلة للمقارنة .
* تصبح مكررات قيمة المنشأة أكثر ملاءمة عند اختلاف الهياكل الرأسمالية .
* عند استخدام طريقة قيمة المنشأة، يحدد المقيم القيمة الإجمالية للمنشأة (حقوق الملكية + الديون) .
* تتضمن تعديلات طريقة قيمة المنشأة:
* إضافة القيمة السوقية لحقوق ملكية الشركات القابلة للمقارنة إلى القيمة السوقية للديون .
* إضافة مصروفات الفائدة مرة أخرى إلى الأرباح (أو التدفق النقدي) المستخدمة في المقام .
* خصم القيمة السوقية لديون الشركة المعنية من قيمة المنشأة المقدرة للوصول إلى قيمة حقوق الملكية .
* قيم المنشأة (مثل EV/EBITDA، EV/EBIT، EV/Sales) لا تتأثر مباشرة بهيكل رأس المال .
* تختلف مكررات حقوق الملكية (مثل P/E) بسبب اختلاف هياكل رأس المال .
### استخدام الإحصاءات في التقييم
* يجب الانتباه إلى أن أسعار السوق للشركات قد تعكس مبلغ الديون، حيث أن الديون المرتفعة تعني مخاطر مالية أكبر .
* قد تقتضي الظروف المالية للشركة استبعاد استخدام مكررات معينة (مثل P/E إذا كانت الشركة تكبدت خسائر) .
* تمثل الممارسات الدارجة في الصناعة أفضل مصدر لمعلومات مقاييس القيمة المهمة .
* يمكن استخدام المتوسط الحسابي البسيط، والمتوسط المركب، والمتوسط التوافقي (معكوس المتوسط الحسابي) .
* يُستخدم الوسيط والنسب المئوية لتوفير نطاق محدد للقيم وتقليل تأثير القيم المتطرفة .
* معامل الاختلاف (التباين النسبي) يقيس مدى تباين البيانات بالنسبة لمتوسطها .
* يساعد معامل الاختلاف في تحديد مؤشرات التقييم الرئيسة في السوق .
* يُعد معامل الاختلاف إحصائية جيدة لقياس التجميع العنقودي للمكررات .
* المكررات المجمعة تمثل مؤشرات موثوقة للقيمة لأن المستثمرين يميلون لاستخدامها لاتخاذ القرارات .
### مقارنة الشركة المعنية بالشركات الإرشادية
* يجب مقارنة الشركة المعنية والشركات الإرشادية من حيث المخاطر النسبية والنمو النسبي .
* يتم ذلك من خلال التحليل النوعي (SWOT) والتحليل الكمي (الأداء المالي) .
* تشمل عوامل المخاطر الرئيسة: الاقتصادية، المنشأة، التشغيلية، والمالية .
* تشمل عوامل المخاطر الثانوية: الأصول، المنتجات، السوق، التكنولوجية، التنظيمية، والقانونية .
* مقاييس الأداء الكمي تشمل: الحجم، معدلات النمو التاريخية، هوامش الربح، إدارة الأصول، الرافعة المالية، والعائد على الاستثمار .
* الأسئلة المهمة عند البحث تشمل: المكررات ذات الصلة، تجانس النسب، مدى ملاءمة الشركات الإرشادية، الاتجاهات، ومعلومات البحث الصناعي .
### تعديل مكررات السوق
* تُعديل مكررات الشركات العامة الإرشادية ضروري ليعكس ملف تعريف المخاطر ومعدل النمو للشركة المعنية .
### تسوية مؤشرات القيمة
### طريقة المعاملات الإرشادية (Transaction Method)
### الطريقة التقليدية (Rule of Thumb Method)
### المعاملات السابقة لأسهم الشركة المعنية وعمليات الاستحواذ السابقة
### عروض الشراء حسنة النية (Bona Fide Offers)
---
## أسلوب الأصول (التكلفة)
### طريقة صافي القيمة الدفترية المعدلة
* تُستخدم هذه الطريقة عندما تستند قيمة الشركة إلى قيمة صافي أصولها بدلاً من قدرتها على تحقيق أرباح مستقبلية .
* تُستخدم إذا كانت الشركة المعنية منشأة مستمرة .
* تتطلب تعديل الأصول والالتزامات وفقًا لقيمها السوقية الحالية .
* تشمل التعديلات:
* إعادة صياغة جميع الأصول والالتزامات المسجلة لتعكس القيمة السوقية .
* تعديل قيمة الأرض إلى القيمة السوقية الحالية .
* تعديل قيمة المباني وفقًا لتكلفة الإحلال المستهلكة .
* تعديل صافي قيمة المعدات لتعكس القيمة السوقية (عادة تكلفة الإحلال المستهلكة) .
* تعديل قيمة المخزون لتعكس قيمة إحلاله، مع مراعاة المخزون غير القابل للبيع أو التالف .
* تعديل قيمة المدينين وفقًا لقيمتها السوقية (التحقق من قابلية التحصيل) .
* تعديل قيمة الرهون وأوراق القبض وفقًا لقيمتها السوقية (التحقق من قابلية التحصيل ومقارنة أسعار الفائدة) .
* تحديد الأصول غير الملموسة غير القابلة للتحديد (الشهرة) بقيمة صفر .
* إعادة صياغة الأصول غير الملموسة القابلة للتحديد بالقيمة العادلة (مثل الإعفاء من الإتاوات، الأرباح الزائدة) .
* تُحدد الالتزامات عادة بالقيمة الدفترية، إلا إذا اختلفت أسعار الفائدة عن أسعار السوق أو كانت هناك التزامات غير مسجلة/طارئة .
* يجب النظر بعناية في الآثار الضريبية للتعديلات على حقوق المساهمين .
- تُستخدم عندما ترتبط القيمة بالأصول الأساسية للشركة بدلاً من قدرتها على تحقيق الأرباح، أو عندما يُعزى الدخل إلى الشهرة الشخصية، أو عند عدم وجود قيمة غير ملموسة قابلة للتحديد (لا
### طريقة قيمة التصفية
* تُستخدم عندما لا تكون المنشأة قادرة على البقاء كمنشأة مستمرة (إفلاس) أو عندما تكون قيمة التصفية أعلى من قيمة الاستمرارية .
* تحدد صافي المتحصلات المتاحة للمساهمين بعد بيع الأصول وسداد الديون وخصم تكاليف التصفية .
* تشمل تكاليف التصفية: عمولات التصرف، تكاليف إنهاء الخدمة، الأتعاب القانونية والمحاسبية، وضرائب الدخل على التصرف في الأصول .
* تُشبه طريقة صافي القيمة الدفترية المعدلة في تعديلات حقوق المساهمين، ولكنها تفترض أن المنشأة ليست مستمرة .
* تتأثر التعديلات بالضرائب عند بيع الأصول .
* توجد نوعان:
* **طريقة قيمة التصفية المنظمة:** تُستخدم فترة معقولة لتعظيم المتحصلات، بافتراض عملية بيع منظمة .
* **طريقة قيمة التصفية القسرية:** يُفترض التوقف الفوري عن العمل والتصرف الفوري في الأصول .
* يعتمد الاختيار بين التصفية المنظمة أو القسرية على طبيعة الأصول وظروف الشركة .
### تقييم العقارات والمعدات
---
### السلوك المهني مع العملاء
- يعكس السلوك المهني سمعة المهنة وقدرتها على خدمة المصلحة العامة .
- يجب عدم سحب الخدمات من العميل إلا لسبب وجيه وبإشعار مناسب .
- يجب على المقيمين النأي بأنفسهم عن أي تقرير أو اتصال زائف أو مضلل .
- تتطلب التقارير توقيع الشخص الذي قام بالعمل أو المشرف عليه مباشرة .
### السرية
- يجب الحفاظ على سرية شؤون العملاء الحاليين والسابقين .
- لا يجوز الكشف عن معلومات العملاء إلا إذا اقتضى القانون ذلك .
- يجب عدم استغلال أي معلومات تم الحصول عليها أثناء أداء الواجبات .
### السلوك المهني بين الأعضاء
- يجب معاملة الأعضاء الآخرين باحترام وتقدير مهنيين .
- يجب أن يكون النقد الموجه للأعضاء الآخرين مبررًا ومهنيًا وغير تصادمي .
### الاستقلالية والموضوعية
- يجب أن يظل الأعضاء متحررين من أي تأثير أو مصلحة تضعف الحكم المهني .
- يجب ألا يدافع الأعضاء عن قضية أو مصلحة طرف معين .
- يجب عدم قبول الأتعاب المشروطة بقيمة أو نتيجة معينة .
- عند تقديم خدمات غير مستقلة، يجب الإفصاح عن ذلك بوضوح .
- يجب مراعاة الاستقلالية عند تقديم خدمات التدقيق والتقييم من نفس الشركة .
### تضارب المصالح
- لا يجوز تقديم خدمات مستقلة في ظروف تؤدي إلى تضارب في المصالح .
### الكفاءة المهنية والعناية الواجبة
- الالتزام باللوائح الداخلية ومعايير الممارسة ومدونات السلوك المهني .
- المشاركة المنتظمة في التعليم المستمر .
- يجب أن يكون العضو مؤهلاً بالتدريب أو الخبرة، أو قادراً على الإلمام بالمتطلبات دون تأخير .
### أهمية القضايا الرئيسية المنظورة أمام المحاكم
- يجب أن يكون المقيمون على دراية بالقضايا التي تؤثر على قراراتهم .
- قد يؤدي التفسير الخاطئ للقرارات القضائية إلى حسابات تقييم غير صحيحة .
### دور المُقيّم في السبل البديلة لتسوية المنازعات
- **خبير مستقل (شاهد):** يخدم المحكمة، وتقريره ملك له، ويتطلب استقلالية وموضوعية .
- **خبير غير مستقل:** مستشار للعميل أو مستشار قانوني، ولا يُقدم عمله كدليل .
- **الوساطة:** عملية غير ملزمة لحل النزاعات، يحدد الأطراف الحل .
- **التحكيم:** عملية ملزمة قانونًا، يصدر فيها المحكم قرارًا نهائيًا .
### الآراء المنصفة
- رأي يقدمه مستشار مالي مستقل بأن المعاملة المقترحة عادلة مالياً لحاملي الأوراق المالية .
---
### التقارير الاستشارية
* تقارير يُعدها مقيمو الأعمال المعتمدون ممن لم يُكلفوا بالعمل بطريقة مستقلة .
* يجب على المُقيّم تضمين كافة المراسلات الخطية التي تحتوي على استنتاج بشأن قيمة أو ربح/خسارة مالية .
* غالباً ما تُعد لأغراض معاملات الشراء والبيع الفعلية .
* تُستخدم في التقاضي لتقديم المشورة أو المساعدة في التفاوض لتسوية نزاع .
### تقارير الخبرة
* يجب على مُقيّمي الأعمال المعتمدين التصرف بطريقة مستقلة عند إعدادها .
* تتضمن أية مراسلات مكتوبة (بخلاف تقرير التقييم) تحتوي على استنتاج بشأن الربح/الخسارة المالية أو أي استنتاج مالي .
* قد تحتوي تقارير الخبراء على تقرير تقييم إذا كان مقياس الخسارة هو هبوط قيمة المنشأة أو الأصول .
* يجب الامتثال لمعايير الممارسة لكل من تقارير الخبرة وتقارير التقييم في هذه الحالات .
### التقارير النقدية المحدودة
* تتضمن انتقادات أو تعليقات على تقييمات أو تقارير خبرة أو استشارية لمُقيّم آخر .
* لا يجوز تضمين استنتاج بشأن القيمة أو الربح أو الخسارة المالية .
* يجب الامتثال لمدونة أخلاقيات المعهد الكندي لمُقيّمي الأعمال المعتمدين .
---
# منهجيات وأساليب تقييم المنشآت الاقتصادية
### المفاهيم الأساسية للتقييم
- يمكن تحديد القيمة في سياق معاملات السوق الفعلية أو تقييمات السوق الافتراضية [25](#page=25).
- معاملات السوق الفعلية هي عمليات استحواذ وبيع حصص الأعمال بعد طرحها وتقييمها في السوق [25](#page=25).
- الهدف النهائي لتحليل القيمة في معاملات السوق الفعلية هو الاتفاق على السعر [25](#page=25).
- تُجرى تقييمات القيمة لمعاملات السوق الفعلية بدءًا من التاريخ الحالي [25](#page=25).
- تُستخدم تقييمات السوق الافتراضية لتحديد القيمة دون عرض حصة المنشأة للبيع نظريًا [26](#page=26).
- تُحدد السوق النظرية لتقييمات السوق الافتراضية من خلال نظرية التقييم، التي تحدد القيمة العادلة السوقية الافتراضية [26](#page=26).
- تُحدد القيمة السوقية الافتراضية بداية من التاريخ الحالي أو تاريخ سابق مهم [26](#page=26).
- بشكل عام، يحدد المقيمون القيمة في سياق السوق الافتراضية [26](#page=26).
### الأرقام والسرد في التقييم
- التقييم ليس مجرد بيانات مالية وجداول بيانات إكسل، ولكن معرفة القواعد المحاسبية ومهارات النمذجة ضرورية [26](#page=26).
- يستخدم المحللون الأرقام كدفاع ضد شبهة التحيز، معتقدين أن الأرقام لا تكذب [27](#page=27).
- تُستخدم الحسابات المعقدة والأرقام أحيانًا لترهيب غير المتخصصين وإجبارهم على القبول [27](#page=27).
- عند استخدام الأرقام دون سرد، تنشأ مخاطر مثل كون المحلل منفصلاً عن الواقع أو استخدام حلول غير مثلى [27](#page=27).
- يعتمد مؤيدو السرد الكامل على القصص لتبرير الاستثمارات والتقييمات، حيث تميل الطبيعة البشرية إلى حب القصص [27](#page=27).
- الاستثمار القائم على السرد شائع في الشركات الحديثة والناشئة، حيث الوعود والإمكانات هي القيمة المحركة [27](#page=27).
- الحل لإجراء تقييم جيد هو مزيج من الأرقام المرتبطة بسرد متماسك ومتسلسل [28](#page=28).
- تبدأ عملية التقييم بسرد قصة المنشأة، ثم يصوغ المقيم قصته الخاصة [28](#page=28).
- يجب على المقيم إخضاع سرده لاختبارات متعددة: مقابل السوابق التاريخية، مقابل الخبرة، واختبار الحس السليم [28](#page=28).
- الغرور هو العدو الأول للمقيم؛ يجب أن يكون منفتحًا على الاحتمالات والتغيير [28](#page=28).
### أسس القيمة (Foundation of Value)
- يعتمد أساس القيمة على تعريف القيمة، الذي يتحدد وفقًا لغرض التقييم وافتراضات المقيم [29](#page=29).
- يجب على المقيم توضيح أساس القيمة المستخدم في التقييم [29](#page=29).
- **القيمة السوقية (Market Value):** المبلغ المقدر الذي ينبغي على أساسه مبادلة الأصل أو الالتزامات بين مشترٍ بائع راغبين بعد تسويق مناسب، حيث يتصرف كل طرف بمعرفة وحكمة دون قسر [29](#page=29).
- تتميز بأنها السعر الأكثر ترجيحًا، وترتبط بتاريخ تقييم واحد، وتفترض مشترين وبائعين راغبين ومستقلين [29](#page=29).
- تُبنى على أعلى وأفضل استخدام للأصل [29](#page=29).
- **الإيجار السوقي (Market Rent):** المبلغ المقدر لتأجير حصة عقارية بين مؤجر ومستأجر راغبين بشروط تأجير مناسبة [30](#page=30).
- يجب مراعاة شروط الإيجار المناسبة والإيجار الاسمي المتفق عليه عادة في السوق [30](#page=30).
### السعر مقابل القيمة (Price vs. Value)
---
## فرضيات القيمة وأساليب التقييم
### فرضيات القيمة
* تصف المعايير الدولية للتقييم أربع فرضيات للقيمة، لكنها ليست الوحيدة المسموح بها [36](#page=36).
* **فرضية أعلى وأفضل استخدام:**
* الاستخدام الذي ينتج أعلى قيمة للأصل [36](#page=36).
* يجب أن يكون الاستخدام ممكنًا ماديًا، ومجدٍ ماليًا، ومسموحًا به قانونيًا [36](#page=36).
* تنطبق عادة على الأصول الملموسة، ولكن قد تنطبق على الشركات [36](#page=36).
* مثال: استخدام أرض في منطقة منتجع كفندق بدلاً من نشاط بيع بالتجزئة [36](#page=36).
* قد يختلف عن الاستخدام الحالي، وقد يتحقق بتصفية الأصل [36](#page=36).
* **فرضية الاستخدام الحالي:**
* الاستخدام القائم للأصل أو المنشأة [37](#page=37).
* لا يساوي بالضرورة أعلى وأفضل استخدام [37](#page=37).
* مشابه لفرضية "استمرارية المشروع" في دول أخرى [37](#page=37).
* **فرضية التصفية:**
* يفترض أن الشركة لن تستمر في العمل مستقبلاً منظورًا [37](#page=37).
* يكون المالك أفضل حالاً ببيع الأصول بدلاً من توليد التدفق النقدي [37](#page=37).
* تُطبق إذا كانت القيمة من أساليب أخرى مساوية أو أقل من صافي الأصول [37](#page=37).
* **التصفية المنظمة:** يمتلك المالك وقتاً كافياً لبيع الأصول بسعر أعلى [37](#page=37).
* **التصفية القسرية:** تُباع الأصول مجزأة بسرعة، مع خيارات ووقت محدود للبائع [37](#page=37).
* تتطلب غالباً خدمات مقيم عقاري أو مقيم لآلات ومعدات [37](#page=37).
### أساسيات القيمة
* **القيمة التكاملية الخاصة بالمشتري:** المنافع المتزايدة التي يحصل عليها مشتري معين [38](#page=38).
* **القيمة التكاملية للمشاركة في السوق:** المنافع التي تعود على المشاركين في السوق [38](#page=38).
* **القيمة الخاصة:** قد توجد في أي مكان ضمن النطاق [38](#page=38).
* **القيمة الاستثمارية:** القيمة الإجمالية للمنشأة المستهدفة والمستحوذة مع الأخذ في الاعتبار تحسينات القيمة [40](#page=40).
* تُحسب كـ: القيمة السوقية للشركة المستهدفة + القيمة المستقلة للشركة المستحوذة + أي أوجه تكاملية تحددها الشركة المستحوذة [40](#page=40).
* **القيمة السوقية / القيمة العادلة:** معيار دولي للتقارير المالية [38](#page=38).
### أسس القيمة المختلفة
* **التقييم المستقل للشركة المستهدفة:** القيمة الأساسية للشركة قبل الاندماج [39](#page=39).
### أساليب التقييم الرئيسية
---
# ممارسة التقييم في جميع أنحاء العالم
### أهم الأفكار
* تستند معايير التقييم المستخدمة في هذا البرنامج إلى المعايير الدولية للتقييم [17](#page=17).
* يجب أن تستند التقييمات إلى فهم شامل للشركة وصناعتها وبيئتها الاقتصادية [17](#page=17).
### حقائق أساسية
* تُشير معايير التقييم الدولية إلى السعي لاعتماد معايير عالمية [17](#page=17).
* تُصدر معايير التقييم الدولية معايير عالمية وتدعم التوجيه الفني [20](#page=20).
* يُقسم مجلس معايير التقييم الدولي إلى ثلاث هيئات: هيئة الأمناء، هيئة المعايير، والهيئة المهنية [20](#page=20).
* تتكون عضوية مجلس معايير التقييم الدولي من رابطات مهنية للتقييم حول العالم [20](#page=20).
* في أمريكا الشمالية، يمثل التقاضي أكثر من نصف أنشطة تقييم المنشآت الاقتصادية [20](#page=20).
* لا تُصدر الحكومة الكندية تراخيص لمُقيّمي الأعمال، مما يسمح لأي شخص بتقديم هذه الخدمات قانونياً [21](#page=21).
* لا يوجد ترخيص حكومي معترف به في الولايات المتحدة لتقييم الأعمال والأصول غير الملموسة [21](#page=21).
### مفاهيم أساسية
* تُستخدم المعايير الدولية للتقرير المالي (IFRS) ومعايير المحاسبة الدولية (IAS) في بعض مجالات التقييم [19](#page=19).
* تشمل أغراض التقييم الضريبية: ضريبة الشركات، ضريبة الدخل، ضريبة أرباح رأس المال، وضريبة المواريث [19](#page=19).
* تشمل الأغراض الأخرى للتقييم: عمليات الاندماج والاستحواذ، تمويل الشركات، وتعافي الشركات [19](#page=19).
* تُعتبر الآراء المنصفة تقييمات تُصادق على القيمة استعدادًا لإصدار الأسهم أو الديون [19](#page=19).
* تُعد ممارسات إعداد التقارير غير المالية للتقييمات متشابهة في أوروبا وأمريكا الشمالية [19](#page=19).
* يهتم المعهد الدولي للمحاسبين القانونيين في المملكة المتحدة بشكل رئيس بالعقارات والأصول غير الملموسة [20](#page=20).
* يتطلب الحصول على شهادة مهنية في كندا القبول النهائي والانضمام إلى جهة تقييم معتمدة للأعمال [21](#page=21).
* تتضمن الجمعية الأمريكية للمُقيّمين متطلبات مثل اختبار أخلاقيات المهنة ومعايير الممارسة المهنية [21](#page=21).
* يشمل المعهد الأمريكي للمحاسبين القانونيين المعتمدين اعتمادًا في تقييم الأعمال يتطلب اختبارًا شاملاً [21](#page=21).
### الآثار المترتبة
* قد تكون ممارسة الآراء المنصفة محفوفة بالمخاطر بسبب احتمالية مقاضاة المُقيّم إذا كان التقييم مبالغًا فيه [19](#page=19).
* تتطلب مجالات الممارسة المتخصصة في أمريكا الشمالية خبرة خارجية إضافية [20](#page=20).
* تُصدر العديد من الدول معايير تقييم بناءً على مبادئ مقبولة لتعزيز الشفافية والاتساق [20](#page=20).
* تُعزز الهيئة المهنية التابعة لمجلس معايير التقييم الدولي مهنة التقييم في جميع أنحاء العالم [20](#page=20).
* يُعد المعهد الكندي لمُقيّمي الأعمال المعتمدين جهة رئيسية لمنح الشهادات المهنية لمُقيّمي الأعمال في كندا [21](#page=21).
* تضم الجمعية الأمريكية للمُقيّمين أفرادًا معتمدين في مجالات تقييم الأعمال، الآلات، العقارات، وغيرها [21](#page=21).
* تُعد رابطة التقييم الصينية من الهيئات المهمة في آسيا التي تغطي تقييم الأصول المختلفة [22](#page=22).
---
# تحليل الأرقام والسرد في عملية التقييم
### الأرقام كأساس للتقييم
* يتخيل الكثيرون أن التقييم مجرد بيانات مالية معقدة وجداول إكسل [26](#page=26).
* مهارة تحليل المعلومات المالية ذات الصلة ضرورية، لكنها يمكن أن تُساء استخدامها [26](#page=26).
* يستخدم المحللون الأرقام كدفاع ضد شبهة التحيز، معتقدين أن الأرقام لا تكذب [27](#page=27).
* يمكن استخدام الحسابات المعقدة والأرقام لإخافة غير المتخصصين وإجبارهم على القبول [27](#page=27).
* الاعتماد على الأرقام فقط دون سرد يؤدي إلى افتراض أن المحلل مجرد عملية في جداول البيانات [27](#page=27).
* قد تُستخدم الأرقام لإخفاء الحقيقة من خلال الاستخدام الانتقائي [27](#page=27).
### السرد كعنصر في التقييم
* هناك من لا يثقون بالأرقام ويعتمدون كليًا على السرد لتبرير الاستثمارات [27](#page=27).
* تميل الطبيعة البشرية إلى حب القصص، وتنفّر من الحقائق المجردة أو الأرقام العقيمة [27](#page=27).
* يمكن للرواة المهرة التفوق على "أرقام المحاسبين" بسرد إبداعي مدعوم بتجارب شخصية [27](#page=27).
* الاستثمار القائم على السرد شائع في الشركات الحديثة والناشئة، حيث الوعود والإمكانات هي المحرك [27](#page=27).
* الاكتفاء بالسرد فقط يعرض المقيم لمخاطر كبيرة [27](#page=27).
### دمج الأرقام والسرد
* الحل الأمثل للتقييم الجيد هو مزيج من الأرقام المترابطة وسرد متماسك [28](#page=28).
* تبدأ عملية التقييم بسرد قصة كل منشأة [28](#page=28).
* يقوم المديرون والمؤسسون بسرد قصصهم أولاً، ثم يأتي دور المقيم لصياغة قصته الخاصة [28](#page=28).
* يجب على المقيم إخضاع سرده لاختبارات متعددة:
* الاختبار مقابل السوابق التاريخية [28](#page=28).
* الاختبار مقابل الخبرة [28](#page=28).
* اختبار الحس السليم [28](#page=28).
* يمكن استخدام طرق تقييم ونماذج رياضية متعددة لترجمة الأرقام إلى قيمة [28](#page=28).
* الغرور هو العدو الأول للمقيم، حيث يتمسك بوجهات نظره الأولية [28](#page=28).
* يجب أن يكون المقيم منفتحًا على تغيير النص السردي مع تطور الأحداث [28](#page=28).
### تعريفات القيمة
* **القيمة السوقية**: المبلغ المقدر الذي يجب على أساسه مبادلة الأصول أو الالتزامات بين مشترٍ وبائع راغبين في السوق، في إطار معاملة محايدة بعد تسويق مناسب [29](#page=29).
* تُعتبر السعر الأكثر ترجيحًا في السوق بتاريخ التقييم [29](#page=29).
* تتعلق بتاريخ تقييم واحد فقط [29](#page=29).
* تتطلب وجود مشترٍ وبائع راغبين، ليسوا تحت قسر أو إجبار [29](#page=29).
---
# أسس القيمة المختلفة وتقييم المنشآت الاقتصادية
### فرضيات القيمة
* **فرضية الاستخدام الحالي (Going Concern):** تفترض استمرار عمل المنشأة في المستقبل المنظور [37](#page=37).
* **فرضية التصفية (Liquidation):** تفترض أن المالك سيبيع الأصول بدلاً من الاستمرار في توليد التدفق النقدي [37](#page=37).
* **التصفية المنظمة:** تتيح للمالك وقتًا كافيًا لبيع الأصول بشكل منظم بسعر سوقي مرتفع [37](#page=37).
* **التصفية القسرية:** تتطلب بيع الأصول بسرعة بسبب ظروف البائع (مثل الالتزامات المالية الوشيكة) [37](#page=37).
* يجب على مُقيّم المنشأة إبلاغ مُقيّم الأصول الملموسة بالفرضية المناسبة [37](#page=37).
### أسس القيمة المختلفة
* **القيمة الخاصة (Standalone Value):** قيمة المنشأة ككيان مستقل [38](#page=38).
* **القيمة السوقية/القيمة العادلة (Market Value/Fair Value):** وفقاً للمعايير الدولية لإعداد التقارير المالية [38](#page=38).
* **قيمة الفرصة (Synergy Value):** القيمة الناتجة عن دمج كيانين، وتتضمن المنافع التكاملية [38](#page=38).
* **المنافع التكاملية الخاصة بالمشتري:** زيادة في القيمة للمشتري المحدد [38](#page=38).
* **المنافع التكاملية للمشاركة في السوق:** زيادة في القيمة للمشاركين في السوق بشكل عام [38](#page=38).
* **القيمة الاستثمارية (Investment Value):** القيمة لمالك أو مستثمر معين [38](#page=38).
### طرق التقييم
#### أسلوب الدخل
* يعتمد على توقع التدفقات النقدية المستقبلية [45](#page=45).
* يتطلب تحليلاً واضحًا للنمو والمخاطر [46](#page=46).
* يشمل الأصول الملموسة وغير الملموسة [46](#page=46).
* **المزايا:** تحليل واضح للنمو والمخاطر، يشمل جميع الأصول [46](#page=46).
* **العيوب:** قد تُعتبر النتائج شخصية ومنفصلة عن الواقع [46](#page=46).
#### أسلوب السوق
* يشتق قيمة الأصل من خلال ملاحظة قيم الأصول المماثلة المباعة في السوق [46](#page=46).
* يعتمد على مبدأ الاستبدال (لن يدفع المستثمر أكثر من تكلفة الحصول على أصل ذي منفعة مماثلة) [46](#page=46).
* **طريقة الشركات العامة الإرشادية:** تستخدم معلومات عن مقارنات مدرجة علناً [46](#page=46).
* **المزايا:** معلومات موضوعية وسهلة الفهم [47](#page=47).
* **العيوب:** صعوبة إيجاد شركات مماثلة، إمكانية التلاعب بالنتائج [47](#page=47).
* **طريقة المعاملات الإرشادية:** تستخدم معلومات عن معاملات أصول مماثلة [48](#page=48).
* **المزايا:** بيانات المعاملات سهلة الفهم [49](#page=49).
* **العيوب:** صعوبة العثور على معاملات كافية، بيانات الشركات الخاصة غير متاحة دائماً [49](#page=49).
#### أسلوب التكلفة
* يعرف أيضًا بأسلوب الأصول [49](#page=49).
### معايير التقييم
---
# مستويات القيمة في التقييم المالي
### جوهر الفكرة
* يوجد مستويان أساسيان للقيمة: مستوى السيطرة ومستوى عدم السيطرة [57](#page=57).
* يجب على المقيم فهم مستوى القيمة الناتج عن كل أسلوب تقييم والتعديلات المطلوبة [62](#page=62).
### حقائق أساسية
* يتم تمييز مستويين للقيمة: السيطرة وعدم السيطرة [57](#page=57).
* يمكن أن تكون حصص الملكية غير متداولة في السوق [57](#page=57).
* تتناول بعض المعايير خصومات نتيجة الافتقار إلى قابلية التسويق والسيطرة وعلاوات السيطرة [57](#page=57).
* يمكن أن يكون هناك حاجة لتعديل التقييم للوصول إلى مستوى قيمة يختلف عن الناتج عن الأساليب المستخدمة [58](#page=58).
* تعريف علاوة السيطرة: "القيمة التناسبية لحصة مسيطرة مضافاً إليها القيمة التناسبية لحصة غير مسيطرة في منشأة ما لتعكس الصلاحية المرجوة من السيطرة." [58](#page=58).
* تعريف خصومات عدم وجود السيطرة: "خصم نسبة مئوية من قيمة حصة ملكية لتعكس غياب بعض أو كل صلاحيات السيطرة." [58](#page=58).
* تعريف خصومات عدم قابلية التسويق: "مبلغ أو نسبة مئوية تُخصم من قيمة حصة ملكية لتعكس عدم القابلية النسبية للتسويق." [59](#page=59).
* هناك ثلاثة مستويات للقيمة: مستوى السيطرة، مستوى غير مسيطر وقابل للتسويق، ومستوى غير مسيطر وغير قابل للتسويق [60](#page=60).
### مفاهيم رئيسية
* **مستوى السيطرة:** يمثل الحصة التي تمنح الحق في السيطرة على عمليات الشركة [57](#page=57).
* **مستوى عدم السيطرة:** يمثل الحصة التي لا تمنح حق السيطرة المنفردة على الشركة [57](#page=57).
* **غير مسيطر وقابل للتسويق:** حصة غير مسيطرة لا تعاني من عدم قابلية التسويق، مثل الأسهم المتداولة في الشركات العامة [60](#page=60).
* **غير مسيطر وغير قابل للتسويق:** حصة غير مسيطرة لا يمكن تسييلها بسهولة، كما في الشركات المغلقة [60](#page=60).
* **علاوة السيطرة (Control Premium):** تضاف عند تقييم حصة مسيطرة إذا نتج التقييم عن قيمة مكافئة غير مسيطرة [58](#page=58).
* **خصومات عدم وجود السيطرة (DLOC):** تطبق عند تقييم حصة غير مسيطرة باستخدام طريقة تنتج قيمة لحصة مسيطرة [58](#page=58).
* **خصومات عدم قابلية التسويق (DLOM):** تعكس صعوبة بيع الاستثمار بسرعة [59](#page=59).
* **القيمة التكاملية:** تمثل وفورات الحجم الناتجة عن دمج شركتين، وعادة ما تكون أكبر من القيمة المسيطرة [60](#page=60).
### تطبيقات
* تُطبق علاوة السيطرة عندما تستهدف المهمة تقييم حصة مسيطرة ولكن الأسلوب يعطي قيمة غير مسيطرة [58](#page=58).
* تطبق خصومات عدم وجود السيطرة عندما تستهدف المهمة تقييم حصة غير مسيطرة ولكن الأسلوب يعطي قيمة مسيطرة [58](#page=58).
* تطبق خصومات عدم قابلية التسويق لتعكس عدم القدرة على تسييل الاستثمار بسهولة، وقد ترتبط بالحصة غير المسيطرة [59](#page=59).
* يمكن أن تُستعان بمستشاري التقييم لإبداء الرأي حول القيمة التكاملية عند المهام المتعلقة بالاندماج والاستحواذ [61](#page=61).
- > **Tip:** عند استخدام أساليب التقييم، يجب إجراء التعديلات المناسبة (علاوة السيطرة، خصومات عدم وجود السيطرة، أو خصومات عدم قابلية التسويق) بناءً على مستوى القيمة المستهدف [61](#page=61)
- > **Example:** قد يقوم المساهم المسيطر بتحويل التدفق النقدي لنفسه، مما يتطلب تعديلات لضمان عدم حصول المساهم غير المسيطر على أرباح، أو قد تكون هناك نفقات أعلى من السوق مثل
- تعويضات الموظفين أو إيجارات المباني [62](#page=62)
---
# الارتباط والتحليل المبدئي في تقييم المنشآت الاقتصادية
### جوهر الارتباط
* الارتباط بتقييم المنشآت الاقتصادية يتضمن خمس خطوات أساسية [67](#page=67).
* تحديد العميل هو أولى الخطوات، وهو الشخص أو الكيان الذي يرتبط بالمُقيّم [67](#page=67).
* يجب على المُقيّم التمييز بين العميل والطرف الذي يدفع الأتعاب، رغم تطابقهما غالبًا [67](#page=67).
* يجب توضيح المستخدمين الآخرين المحتملين للتقرير ومتطلباتهم المحددة مبكرًا [67](#page=67).
### طبيعة حصة المنشأة
* تحديد طبيعة حصة المنشأة محل التقييم أمر ضروري [67](#page=67).
* يشمل ذلك أنواع الكيانات مثل الشركات المدرجة، والشركات الخاضعة للفصل الفرعي، والشراكات [68](#page=68).
* تختلف الهياكل القانونية للشركات بين الدول، مثل سبعة هياكل في الإمارات العربية المتحدة [68](#page=68).
* يجب تحديد وحدة الأعمال، والشركة، ومجموعة الشركات محل التقييم [68](#page=68).
* تحديد أسماء المالكين والنسبة المئوية للحصة المملوكة [68](#page=68).
* تحديد موقع الشركة [68](#page=68).
* التمييز بين أسهم حقوق الملكية مقابل الأصول [68](#page=68).
* تحديد عدد الأسهم محل التقييم وإجمالي الأسهم المتداولة [69](#page=69).
* تحديد ما إذا كانت هناك خيارات أو ضمانات مرتبطة [69](#page=69).
* التمييز بين الحصة غير المسيطرة والحصة المسيطرة [69](#page=69).
### تاريخ وقيمة التقييم
* يجب تحديد تاريخ (أو تواريخ) التقييم، وهو تاريخ الحدث الذي يشكل الغرض من التقرير [69](#page=69).
* يتضمن ذلك تحديد القيمة في نقطة زمنية معينة [69](#page=69).
* لا يجوز الاستعانة بالمعلومات المتقادمة عند تحديد القيمة [69](#page=69).
* يجب تحديد معيار القيمة المستخدم، مثل القيمة العادلة أو القيمة السوقية العادلة [69](#page=69).
### الغرض من الارتباط واعتبارات أخرى
* يجب تحديد الغرض من الارتباط، مثل إعداد التقارير المالية، الضرائب، أو التقاضي [69](#page=69).
* قد يحدد الغرض من الارتباط معيار القيمة المستخدم [69](#page=69).
* يجب أن يتمتع المُقيّم بالمعرفة والكفاءة والقدرة لإنجاز المهمة [69](#page=69).
* يجب انتفاء تضارب المصالح، وهو وجود مصالح أو التزامات لا تتوافق مع الأداء السليم [69](#page=69).
* الاستقلالية، سواء كانت ظاهرة أو باطنة، أمر ضروري للمُقيّم [70](#page=70).
* قد تتطلب المهمة إشراك خبراء آخرين في مجالات مثل العقارات أو الآلات [70](#page=70).
* يجب أن يتضمن خطاب الارتباط المواعيد النهائية، تعهدات الإدارة، نوع التقرير، وترتيبات الأتعاب [70](#page=70).
---
# متطلبات واعتبارات الارتباط لتقييم الأعمال
### جوهر الموضوع
* يتضمن الارتباط لتقييم الأعمال مجموعة من المتطلبات التي يجب على المُقيّم الالتزام بها لضمان دقة ومصداقية التقييم [69](#page=69).
* تتعلق هذه المتطلبات بالاستقلالية، وغياب تضارب المصالح، والكفاءة المهنية، وتحديد نطاق الارتباط بوضوح [69](#page=69).
### حقائق رئيسية
* يجب على المُقيّم أن يمتلك المعرفة والكفاءة والقدرة لإنجاز المهمة المطلوبة [69](#page=69).
* يجب انتفاء أي تضارب في المصالح، مثل تقديم خدمات للعميل أو الطرف الخصم حاليًا [69](#page=69).
* الاستقلالية تعني التحرر من سيطرة أو تأثير الآخرين، وهي ضرورية في ظل النزاعات القانونية [70](#page=70).
* يخضع المقيمون لقواعد استقلالية صارمة، خاصة العاملين في شركات المحاسبة العامة [70](#page=70).
* قد يحتاج المُقيّم لإشراك خبراء آخرين في مجالات مثل تقييم العقارات أو الآلات [70](#page=70).
* يجب أن يتضمن خطاب الارتباط تفاصيل حول المواعيد النهائية، وتعهدات الإدارة، ونوع التقرير، وترتيبات الأتعاب [70](#page=70).
* لا يُسمح للمُقيّم بالارتباط مقابل أتعاب مهنية تعتمد على استنتاج القيمة، مثل نسبة مئوية من القيمة المستنتجة [70](#page=70).
### مفاهيم رئيسية
* **تضارب المصالح:** أي مصالح أو أنشطة تتعارض مع الأداء السليم لواجبات المُقيّم، بما في ذلك العلاقات الحالية أو السابقة مع الأطراف المعنية [69](#page=69).
* **الاستقلالية:** ضرورية لضمان عدم تحيز التقييم، وهي مطلوبة ظاهريًا وباطنًا [70](#page=70).
* **نطاق الارتباط:** يحدد بوضوح من خلال خطاب الارتباط، والذي يجب أن يشمل تفاصيل المهمة، والنطاق الزمني، والنوع المتوقع من التقرير [70](#page=70).
* **معيار القيمة:** قد يمليه الغرض من الارتباط، مثل القيمة العادلة أو القيمة السوقية العادلة [69](#page=69).
* **تاريخ التقييم:** تحديد القيمة في نقطة زمنية معينة، مع عدم استخدام معلومات متقادمة [69](#page=69).
### آثار
* تؤثر متطلبات الارتباط بشكل مباشر على جودة ومصداقية تقرير التقييم [69](#page=69).
* يضمن الالتزام بالاستقلالية وعدم تضارب المصالح أن يكون التقييم موضوعيًا وغير متحيز [70](#page=70).
* يساعد تحديد نطاق الارتباط بوضوح على إدارة توقعات العميل وتجنب سوء الفهم [70](#page=70).
* يجب أن يعكس التقرير النهائي جميع المتطلبات والمعايير المهنية المطلوبة [72](#page=72).
- > **Tip:** تأكد دائمًا من أن خطاب الارتباط يحدد بوضوح تاريخ التقييم ومعيار القيمة المستخدم [69](#page=69)
- > **Tip:** الالتزام بقواعد الاستقلالية ليس فقط قانونيًا وأخلاقيًا، بل يبني أيضًا الثقة مع العملاء والجهات التنظيمية [70](#page=70)
---
# مكونات تقرير التقييم وإعداده
### Core idea
* التقرير الموضوعي وغير المتحيز والموثق بالكامل هو نتيجة لعمل ميداني دقيق وملف ورقة عمل [72](#page=72).
* يجب أن يتوافق التقرير مع جميع معايير الممارسة المطلوبة [72](#page=72).
* تختلف المكونات المطلوبة للتقرير قليلاً بين الهيئات المهنية لكنها تشمل عادةً عناصر محددة [72](#page=72).
### Key facts
* يجب أن يتضمن التقرير المقدمة التي تتناول موضوع التقييم وتاريخه وسببه [73](#page=73).
* تُشمل المقدمة معيار القيمة المستخدم وتعريفات مهمة وإقرار استقلالية المُقيّم ونوع التقرير [73](#page=73).
* يجب وصف الافتراضات الرئيسة والقيود المفروضة على نطاق المراجعة [73](#page=73).
* يشمل التقرير وصفاً للاقتصاد والصناعة والشركة أو الأصل محل التقييم [73](#page=73).
* تُقدم موجز للمعلومات المالية ذات الصلة وتُحدد طريقة التقييم المختارة وأسبابها [73](#page=73).
* تُدرج وصف لحسابات التقييم والقيود والتحفظات المتعلقة باستخدام التقرير [73](#page=73).
* يُذكر الاستنتاج بشأن القيمة، مع إخلاء مسؤولية عن الخسائر الناجمة عن الاستخدام غير الصحيح [73](#page=73).
* يجب الحصول على خطاب إقرار الإدارة قبل إصدار التقرير النهائي [73](#page=73).
* يشمل التقرير النهائي اسم المُقيّم وتوقيعه وتاريخ التقرير [74](#page=74).
* يجب الاحتفاظ بجميع الوثائق الداعمة للتقرير [74](#page=74).
### Key concepts
* **التحليل النوعي:** يركز على تقييم المخاطر النوعية والمزايا أو العيوب التنافسية [71](#page=71).
* **التحليل الكمي:** يهدف إلى فهم العوامل المؤثرة في المخاطر والقيمة، مثل الأرباح والتدفقات النقدية [74](#page=74).
* **تحليل الشركة:** يشمل فهم العوامل التي تؤثر في المخاطر والقيمة، مثل الأرباح/التدفقات النقدية والمخاطر الداخلية والخارجية [74](#page=74).
* **مصادر المعلومات:** تشمل القوائم المالية، خطط العمل، محاضر الاجتماعات، ومواقع الإنترنت [75](#page=75).
* **موثوقية المصادر:** يجب الانتباه للمعلومات المتحيزة، وطلب المستندات الداعمة، واستخدام مصادر متعددة للتحقق [75](#page=75).
* **تحليل سوات (SWOT):** إطار لتقييم نقاط القوة والضعف (داخلية) والفرص والتهديدات (خارجية) [75](#page=75) [76](#page=76).
### Implications
* يجب على المُقيّم مراجعة كل نشاط مع مسؤول إداري لضمان دقة الافتراضات [73](#page=73).
* يجب على المُقيّم إدراك تحيزات الأفراد المحتملة وفهم علاقتهم بالمعاملة [73](#page=73).
* ينبغي ربط المعلومات المقدمة من المالكين/الإدارة بالبيانات الخارجية للتحقق من الاتساق [73](#page=73).
* يجب الحفاظ على الاستقلالية وعدم الخضوع لتأثير الإدارة/المساهمين [73](#page=73).
* يخدم خطاب إقرار الإدارة غرضًا قانونيًّا ويُحدث تأثيرًا نفسيًّا لضمان الدقة [74](#page=74).
* يجب أن يكون المُقيّم قادرًا على شرح الاختلافات في الأرقام والافتراضات بين المسودة والتقرير النهائي [74](#page=74).
---
# العوامل الاقتصادية الخاصة بكل بلد وتأثيرها على تقييم الشركات
### Core idea
* تقييم الشركات يتأثر بعوامل اقتصادية محددة لكل بلد [85](#page=85).
* فهم هذه العوامل الوطنية ضروري لتقييم دقيق، خاصة مع العولمة [85](#page=85).
* لا يمكن اختيار الشركات القابلة للمقارنة بدون تحديد محركات القيمة الخاصة بالشركة [78](#page=78).
### Key facts
* عوامل الاقتصاد الكلي التي تؤثر على قيمة الشركة مدفوعة بعوامل على المستوى الوطني [86](#page=86).
* تتضمن هذه العوامل الظروف الاقتصادية العامة، التضخم، أسعار الفائدة، والبطالة [86](#page=86).
* أسواق الأسهم والديون، نشاط الإنشاءات والتصنيع، والنمو الاقتصادي هي عوامل رئيسية [86](#page=86).
* البيئة التنظيمية تشمل الضرائب، لوائح الصناعة، قوانين العمل، والحواجز التجارية [86](#page=86).
* العوامل الاقتصادية الإقليمية والمحلية تشمل توافر العمالة والمرافق والبنية التحتية [87](#page=87).
### Key concepts
* محركات القيمة التشغيلية: إجراءات تسمح بتقديم منتجات عالية الجودة وبيعها بسعر مربح [78](#page=78).
* محركات القيمة المالية: تؤثر على العائد على حقوق الملكية، قيمة المنشأة، والتدفقات النقدية [78](#page=78).
* الظروف الاقتصادية العامة: متغيرات تعكس صحة اقتصاد البلد [86](#page=86).
* مخاطر سعر الصرف: التغيرات النسبية في أسعار صرف العملات [85](#page=85).
* المخاطر السياسية: مخاطر مالية ناتجة عن تغيير مفاجئ في سياسات الحكومة [85](#page=85).
### Implications
* العولمة تزيد من تعقيد تحليل المخاطر [85](#page=85).
* تُوجد فرص تقييم خارج الحدود المحلية [85](#page=85).
* يجب على المُقيّمين فهم المعايير الأجنبية في التقارير المالية، الضرائب، واللوائح [85](#page=85).
* يجب على المُقيّم بحث المتغيرات الاقتصادية وتحديد صلتها بالشركة وصناعتها [86](#page=86).
### Common pitfalls
* افتراض أن جميع مصادر البيانات متساوية في الجودة [76](#page=76).
* الاعتماد على مصدر واحد للمعلومات الاقتصادية [76](#page=76).
* عدم توثيق المعلومات التي تم الحصول عليها من الإنترنت [76](#page=76).
---
# تحليل الصناعة ونموذج بورتر للقوى الخمس
### جوهر الموضوع
* فهم الصناعة أمر حيوي لاتخاذ القرارات وتحديد قيمة الشركة [88](#page=88).
* تحليل الصناعة يتطلب عملية منظمة لضمان عدم إغفال العوامل المؤثرة [88](#page=88).
* نموذج بورتر للقوى الخمس يساعد في فهم الصناعة، القوى المؤثرة، واستراتيجيات الشركات [88](#page=88).
* النموذج يُستخدم كأساس للتحليل ولا يشكل تحليلاً كاملاً أو شاملاً [89](#page=89).
### القوى الخمس لتحليل بورتر
#### التهديد المتمثل في دخول منافسين جدد
* تنجذب الأسواق المربحة إلى المنافسين الجدد [89](#page=89).
* تشمل العوامل المؤثرة: وفورات الحجم، تمايز المنتجات، متطلبات رأس المال، تحويل التكاليف للمشترين، الوصول لقنوات التوزيع، والسياسات الحكومية [89](#page=89).
* حواجز الدخول تقلل من دخول شركات جديدة، ويمكن استغلالها لتعزيز الميزة التنافسية [89](#page=89).
* مصادر حواجز الدخول: الحكومات، المعارف الخاصة وبراءات الاختراع، متطلبات الأصول، وفورات الحجم التنظيمية [89](#page=89).
* حواجز الخروج مشابهة لحواجز الدخول وتحد من قدرة الشركة على مغادرة السوق [89](#page=89).
#### التهديد بتواجد منتجات أو خدمات بديلة
* وجود منتجات في صناعات أخرى تقدم منفعة مماثلة [90](#page=90).
* العوامل المؤثرة: السعر النسبي للبدائل، جودتها، ودرجة تمايزها [90](#page=90).
* تحويل التكاليف إلى عملاء يؤثر على جدوى البدائل [90](#page=90).
#### القدرة التفاوضية للعملاء (المشترين)
* قدرة العملاء على الضغط على الشركة [90](#page=90).
* تتأثر بـ: عدد العملاء بالنسبة للموردين، تمايز المنتجات، تكاليف التحويل، هوامش ربح العميل، استخدام مصادر متعددة، تهديد التكامل الخلفي/الأمامي، وأهمية المنتج وحجم العميل [90](#page=90).
* العملاء لديهم قدرة تأثيرية إذا كانوا قليلين/مركزين، يشترون نسبة كبيرة، أو يهددون بالتكامل الخلفي [90](#page=90).
#### القدرة التفاوضية للموردين
* قدرة الموردين على الضغط على الشركة [91](#page=91).
* تتأثر بـ: التكامل بين الموردين، توافر المنتجات البديلة، أهمية مدخلات المورد، تمايز منتجات المورد، أهمية الصناعة للموردين، تحويل التكاليف، وتهديدات التكامل الأمامي/الخلفي [91](#page=91).
* الموردون لديهم قدرة تأثيرية إذا هددوا بالتكامل الأمامي، كانوا قليلين/مركزين، أو كانت تكاليف التبديل كبيرة [91](#page=91).
#### التنافس المحتدم بين الشركات القائمة
* العوامل المؤثرة: عدد المنافسين، حجمهم النسبي، معدل نمو الصناعة، التكاليف الثابتة/المتغيرة، تمايز المنتجات، تكاليف تبديل العميل، تنوع المنافسين، وحواجز الخروج [91](#page=91).
* التعامل معه يشمل: تغيير الأسعار، تحسين تمايز المنتجات، استخدام قنوات توزيع مبتكرة، والاستفادة من علاقات الموردين [92](#page=92).
* يزداد حدة التنافس بوجود عدد كبير من الشركات، بطء نمو السوق، ارتفاع التكاليف الثابتة، انخفاض تكاليف تبديل العملاء، وتنوع المنافسين [92](#page=92).
### الاستراتيجيات العامة في ضوء القوى الخمس
* **الريادة المستندة إلى التكلفة:** التركيز على خفض التكاليف، كفاءة المرافق، رقابة مشددة، وتقليل النفقات [92](#page=92).
* **التمايز:** تفرد المنتج عبر التصميم، الريادة التقنية، جودة المنتج، أو شبكة وكلاء قوية [93](#page=93).
* **التركيز:** تقديم خدمات فعالة لمجموعة مستهدفة معينة، سواء كان ذلك عبر التكلفة أو التمايز [93](#page=93).
* يُقارن جدول بين الاستراتيجيات العامة وتأثيرها على حواجز الدخول، قدرة العملاء والموردين، التهديد بالبدائل، والتنافس [94](#page=94).
---
# التحليل الكمي للشركة وأهدافه
### Core idea
* التحليل الكمي ضروري لتقييم أداء الشركة ومدى توافقه مع المعايير والمهمة المحددة [98](#page=98).
* يهدف إلى تحديد الاتجاهات، فهم العناصر غير العادية، المقارنة بالمعايير، ووضع أساس للتوقعات المالية [98](#page=98).
### Key facts
* يجب على المُقيّم إجراء التحليل الكمي والتأكد من مطابقته لمعايير الممارسة ومتطلبات المهمة [98](#page=98).
* التحليل الكمي ضروري لفهم أداء الشركة ووضع أساس للتوقعات المالية [98](#page=98).
* يساعد التحليل في مقارنة الشركة بمعايير الصناعة أو نظيراتها [98](#page=98).
* يجب تحديد العناصر غير العادية وغير المتكررة وفهم أسبابها [98](#page=98).
* التحليل يتطلب التأكد من تلبية احتياجات المهمة المحددة [98](#page=98).
### Key concepts
* **تحليل الاتجاهات:** يشمل مراجعة قوائم الأرباح والخسائر والمراكز المالية والتدفقات النقدية لعدة سنوات [99](#page=99).
* يحدد الاتجاهات الإيجابية والسلبية وأنماط النمو السابقة [99](#page=99).
* عادة ما يشمل خمس سنوات، لكن قد يعتمد على السياق [99](#page=99).
* يجب أن يشمل دورة تجارية كاملة للشركات الدورية [99](#page=99).
* قد تصبح البيانات القديمة غير ذات صلة في حالة التغييرات الجذرية [99](#page=99).
* **اتجاهات قائمة الأرباح والخسائر:** مراجعة مستويات واتجاهات المبيعات والمصروفات والربحية (EBITDA, EBIT, Net Profit) [99](#page=99).
* **اتجاهات المركز المالي:** ملاحظة فئات الأصول والخصوم الهامة [100](#page=100).
* يشمل رأس المال العامل، الأصول الثابتة، الديون المحملة بالفوائد وحقوق الملكية [100](#page=100).
* **اتجاهات قائمة التدفقات النقدية:** تقارير التدفقات النقدية الداخلة والخارجة [100](#page=100).
* تصنف إلى: تشغيلية، استثمارية، وتمويلية [100](#page=100).
* **التحليل الرأسي:** إدراج كل بند كنسبة مئوية من المبيعات (للقائمة الدخل) أو إجمالي الأصول (للميزانية) .
* مفيد للمقارنة بين الشركات ذات الأحجام المختلفة .
### Implications
* يساعد تحديد الاتجاهات في تقييم الجوانب المختلفة للشركة [99](#page=99).
* تحليل التدفق النقدي يقيم السيولة، القوة المالية، والقرارات المالية .
* التحليل الرأسي يساعد في تحديد الاتجاهات النسبية ووضع التوقعات .
* فهم أسباب العناصر غير العادية ضروري لتجنب تشويه الصورة المالية [98](#page=98).
* التحليل الكمي يدعم وضع توقعات مالية واقعية [98](#page=98).
### Common pitfalls
* قد يؤدي التصنيف الخاطئ لأنواع التدفقات النقدية إلى تشويه الصورة المالية .
---
# تحليل النسب المالية
### فئات النسب المالية
* تُستخدم النسب المالية لقياس العلاقات ذات الأهمية لتفسير أداء الشركة .
* يجب مقارنة النسب بمعايير الصناعة، الشركات المماثلة، أو الاتجاهات التاريخية للشركة .
* حساب نفس النسب للنتائج التاريخية والتوقعات يحدد التغييرات المستقبلية وأسبابها .
### نسب السيولة
* تقيس قدرة الشركة على سداد ديونها والتزاماتها قصيرة الأجل .
* تشمل النقدية والأوراق المالية القابلة للتداول كمؤشرات للسيولة .
* يجب تحديد المستوى التشغيلي للنقد في رأس المال العامل .
* القياسات النقدية المباشرة تشمل:
* (النقدية + الأوراق المالية القابلة للتداول) / إجمالي الأصول .
* (النقدية + الأوراق المالية القابلة للتداول) / الإيرادات .
* تُقارن هذه النسب بمعايير الصناعة أو الشركات العامة الإرشادية .
### نسب النشاط أو الدوران
* تقيس مدى فاعلية الشركة في توظيف أصولها .
* تجمع بين التدفق النقدي من قائمة الأرباح والخسائر وقيمة من المركز المالي .
* يمكن حساب المقام كمتوسط حسابي أو كمبلغ المركز المالي الختامي .
* تحليل الدورة النقدية يكشف عن أوجه القصور في إدارة رأس المال العامل .
* الدورة النقدية = نسبة فترة استحقاق المخزون + نسبة فترة استحقاق المدينين - نسبة فترة استحقاق الدائنين .
* تُعد الدورة النقدية ذات مغزى عند مقارنتها بمعايير الصناعة .
### نسب الرافعة المالية / التغطية
* تقيس المخاطر المالية، بما في ذلك استخدام الديون وقدرة الشركة على الوفاء بالمدفوعات للدائنين .
* الديون تشمل الدائنين التجاريين، الضرائب المؤجلة، الديون المحملة بالفوائد، وجميع المطالبات الأخرى ذات الأولوية على الأسهم .
* تقاس الرافعة المالية كنسبة من إجمالي الالتزامات أو كنسبة من الديون إلى حقوق الملكية المستثمرة .
### نسب الربحية
* تقيس مدى فاعلية الشركة في إدارة المصروفات والأرباح .
* تتناول قدرة المنشأة على التحكم في تكاليف التشغيل مقارنة بتدفق مبيعاتها .
* تُقاس الربحية عادةً بالدخل بعد الضريبة، مع اعتبار الربح التشغيلي أيضًا .
* تختلف مقاييس الربحية حسب تقييم قيمة المنشأة أو حقوق الملكية .
* تشمل النسب الهامة العائد على الأصول (ROA) والعائد على رأس المال المستثمر (ROIC) .
* تركز هذه النسب على الأداء التشغيلي للشركة قبل النظر في هيكل رأس المال .
### معادلة دوبونت
### التحليل المالي المقارن
### تعديلات القوائم المالية
---
# أسلوب السوق
### جوهر الفكرة
* يعتمد على مبدأ الاستبدال: لا يدفع المشتري أكثر من تكلفة الحصول على بديل مماثل .
* يحدد القيمة بناءً على أسعار التداول في السوق أو مكررات أصول الشركات الشبيهة .
* الشركات المستخدمة للمقارنة تسمى "شركات إرشادية" .
### حقائق رئيسة
* الشركات العامة أكثر تكاملاً، وتتمتع بإدارة مستقرة، وخطط استراتيجية، ومجلس إدارة متطور .
* الشركات العامة غالبًا ما تكون لديها منتجات وسلاسل توريد وتواجد في السوق أكثر تطوراً .
* الشركات العامة تتمتع بنطاق جغرافي أوسع وعمق إداري أكبر .
* تركز الشركات العامة على الأرباح المحاسبية، بينما تركز الشركات الخاصة على التدفقات النقدية .
* الشركات العامة لديها وصول أكبر لأسواق التمويل وموارد مالية أوسع .
* تستخدم طريقة مكررات الشركات العامة الإرشادية مكررات سعر السهم للشركات المدرجة .
* يتم تطبيق المكرر على المؤشر المناسب للشركة المعنية لتحديد القيمة .
* مكرر القيمة هو نسبة بين القيمة السوقية (البسط) ومؤشر (المقام) .
* الخطوات الأساسية تشمل اختيار الشركات الإرشادية، والحصول على بياناتها المالية، واختيار وتطبيق المكررات، ثم تطبيق الخصومات أو العلاوات .
### مفاهيم رئيسة
* **قابلية المقارنة:** يجب أن تكون الشركة المعنية شبيهة بالشركات المستخدمة للمقارنة .
* عوامل المقارنة: الصناعة، الحجم، النمو، مدة النشاط، جودة الإدارة، المخاطر المالية .
* عوامل المقارنة تشمل أيضاً: استقرار الأرباح، التغلغل في السوق، أنواع السلع/الخدمات، مستوى التقنية .
* **المكررات:** نسب مالية تقارن قيمة الشركة بمقياس أدائها أو وضعها المالي .
* أمثلة على المكررات: قيمة حقوق الملكية/الربح، قيمة الشركة/الأرباح قبل الفوائد والضرائب .
* **المكررات المعدلة:** تعديل المكررات لتناسب خصائص الشركة المعنية .
* **الخصومات أو العلاوات:** تعديلات تطبق على القيمة المشتقة لتعكس اختلافات جوهرية .
### الآثار المترتبة
* تعتبر الطريقة موضوعية وتجريبية .
* البيانات المستخدمة سهلة الفهم والاستخدام نسبيًا .
* البيانات تشمل عادة جميع الأصول (ملموسة وغير ملموسة) .
* تعكس ظروف السوق الحالية وتوقعات المستثمرين .
### مطبات شائعة
* تتطلب القدرة على تحديد شركات قابلة للمقارنة بدقة .
* قد تتضمن افتراضات غير واضحة حول المخاطر أو النمو .
---
# أسلوب الأصول (التكلفة) في تقييم الشركات
### مبدأ الاستبدال
* المشتري لن يدفع مقابل الأصول أكثر مما يكلفه بناؤها وحيازتها لتوفير منافع مماثلة .
* يُستخدم عندما ترتكز قيمة الشركة على صافي أصولها لا أرباحها المستقبلية .
* قيمة حقوق الملكية = القيمة السوقية للأصول - القيمة السوقية للالتزامات .
* تُعدل جميع الأصول والالتزامات بالقيمة السوقية في تاريخ التقييم .
* القيمة الدفترية في القوائم المالية قد لا تمثل القيمة السوقية الحالية .
* الأصول المستهلكة بالكامل قد تظل ذات قيمة وظيفية .
### منهجيات الأصول
* طريقة صافي القيمة الدفترية المعدلة (لمنشأة مستمرة) .
* طريقة قيمة التصفية (لغير المنشأة المستمرة) .
### المصطلحات الرئيسية
* **صافي القيمة القابلة للتحقق:** صافي المتحصلات من بيع أصل بعد خصم تكاليف التصرف والضرائب .
* **تكلفة الإحلال:** تكلفة إنشاء أصل ذي منفعة مكافئة .
* **تكلفة الإحلال المستهلكة:** تكلفة الإحلال مطروحًا منها الإهلاك .
* **التقادم المادي:** فقدان القيمة نتيجة العمر أو البلى أو عدم الصيانة .
* **التقادم الوظيفي:** فقدان القيمة نتيجة عدم الاستخدام أو التغيرات التقنية .
* **التقادم الاقتصادي:** فقدان القيمة نتيجة عوامل خارجية (لوائح، توافر مواد) .
* **القيمة محل الاستخدام المستمر:** تكلفة الإحلال الجديدة مع إضافة تكاليف التسليم والتركيب .
### طريقة صافي القيمة الدفترية المعدلة
* تُستخدم للمنشآت المستمرة .
* مناسبة للشركات العقارية، شركات الاستثمار، أو عندما ترتبط القيمة بالأصول الأساسية .
* تُستخدم عندما لا يمكن نقل الشهرة الشخصية للمشتري (مثل كفاءة الطبيب) .
* تُطبق عند عدم وجود توقع لشهرة تجارية قابلة للنقل .
* تُعدل جميع الأصول والالتزامات بالقيمة السوقية الحالية .
- > **Tip:** قد تتطلب هذه الطريقة خدمات مُقيّمين عقاريين أو مُقيّمي معدات
### التعديلات على حقوق الملكية
* ربح/خسارة بعد الضريبة بين تاريخ القوائم المالية وتاريخ التقييم .
* تُعدل قيمة الأصول والالتزامات إلى القيمة السوقية .
* تُعدل قيمة الأرض للسوق الحالي .
* تُعدل قيمة المباني لتكلفة الإحلال المستهلكة .
---
# تحليل نقاط القوة والضعف والفرص والتهديدات للمؤسسة
### نقاط القوة والضعف
* ترتبط نقاط القوة والضعف بالخصائص الداخلية للمؤسسة وتؤثر على أدائها مقارنة بالمنافسين .
* تؤثر هذه الخصائص على المركز التنافسي للمؤسسة وقدرتها على تنفيذ استراتيجياتها .
#### رأس المال النقدي
* يشمل موارد مالية، إدارة نقدية، مستوى المخزون، الربحية، دوران الأصول، التدفق النقدي التشغيلي، ورأس المال العامل .
* يشمل شروط الائتمان والإدارة .
#### رأس المال المادي
* يشمل درجة الاستفادة من السعة، إدارة الأصول، موقع المنافذ، مرافق التصنيع، سعة التخزين، وموقع المرافق .
* يشمل القدرات التقنية، إدارة المخاطر، المخاوف البيئية، المرافق الحديثة، وجاذبية المنشأة للأفراد المهرة .
#### رأس مال العميل
* يشمل الاعتراف بالعلامة التجارية، الحصة السوقية، الدعاية والإعلان، جودة المنتج/الخدمة، المنتج/الخدمة، وخدمة العملاء .
* يشمل الانتشار الأفقي والرأسي لخط الإنتاج، إخلاص ورضا العملاء، تحديد العملاء، وفهم رغبات المستهلكين .
#### رأس المال التنظيمي
* يشمل القدرة على الاستجابة للتغيير، ملكات القيادة، ثقافة وقيم المؤسسة، عملية التخطيط الاستراتيجي، والعلاقات مع الموردين .
* يشمل أبحاث السوق، تسعير المنتجات/الخدمات، الامتثال لقانون ساربينز أوكسلي، التعاون الداخلي، تحفيز الموظفين، وترسيخ القيادة .
* يشمل تقييم المنافسين، القدرة على الابتكار، وإمكانيات تطوير منتج/خدمة جديد .
#### رأس المال البشري
* يشمل القدرة على استقطاب/الاحتفاظ بالموظفين، إمكانات ومهارات الموظفين، الأجور والمزايا، والقدرة الإنتاجية لقوة المبيعات .
* يشمل التواصل مع الإدارة، التزام الموظفين، تدريب الموظفين، ومعدل أعمار الموظفين .
#### رأس المال النظامي
* يشمل استخدام التقنية لتحسين الربحية، تطوير منتجات جديدة، إمكانيات/موارد البحث والتطوير، إدارة سلسلة التوريد، والقدرة الإنتاجية التصنيعية .
* يشمل عملية الشراء، أنظمة التوزيع، والكفاءات الأساسية .
### الفرص والتهديدات
* تواجه المؤسسات عوامل بيئية خارجية تتيح فرصًا وتهديدات تؤثر على أدائها المستقبلي .
* تحديد وفهم الفرص والتهديدات ضروري لوضع أو تعديل استراتيجيات تضمن الاستفادة من الفرص وتقليل التهديدات .
#### الصناعة – السوق
* يشمل السوق ومعدل النمو، التغير في الحصة السوقية، الوصول لأسواق جديدة، التغيرات التقنية، وحجم السوق .
* يشمل تغير احتياجات/تفضيلات العملاء، منتجات بديلة جديدة، درجة تمايز المنتجات، تغير الخصائص السكانية، والإنترنت .
* يشمل موقع العملاء، القدرة التفاوضية للعملاء والمشترين، البدائل المحتملة للمنتج/الخدمة .
#### الصناعة – العوامل التنافسية
* يشمل منافسين جدد، ابتكارات في الصناعة، الاستفادة من القدرات، الدورات الاقتصادية/الموسمية، ومعدل ربحية الصناعة .
* يشمل حدة المنافسة، أنشطة الاندماج/الاستحواذ، تجزؤ السوق، وسيطرة منافس واحد أو عدد قليل .
#### الصناعة – الموردون
* يشمل سعر وجودة المواد الخام، الوصول إلى المواد الخام، التكامل الأمامي والخلفي، موارد وإمكانات الموردين، وعدد الموردين .
* يشمل الموردون الأجانب، المنافسة من استخدامات بديلة للمواد الخام، المخزون في الوقت المناسب، واستخدام مواد متعددة .
* يشمل القدرة التفاوضية للموردين .
#### العوامل السياسية
#### العوامل الاقتصادية
#### العوامل الاجتماعية والثقافية
#### المنافسون
### معززات ومعوقات القيمة المشتركة
#### المعززات
---
# معززات ومعوقات القيمة المشتركة للمؤسسة
### المعززات
* هوامش إجمالية أعلى من الصناعة .
* قوائم مالية مدققة أو مراجعة .
* نفقات رأسمالية تاريخية كبيرة .
* جزء من صناعة ذات طلب مستمر .
* نمو مستقبلي يتطلب رأس مال عامل منخفض .
* ضوابط مالية داخلية جيدة .
* لا تتطلب الكثير من أنشطة البحث والتطوير المستمرين .
* تكاليف الحصول على عملاء جدد قليلة جدًا .
* معدلات نمو مبيعات تاريخية أعلى من الصناعة .
* تطبيق مبدأ التخطيط الاستراتيجي .
* خدمة سوق متزايدة النمو .
* مكانة قوية في السوق .
* حواجز دخول صعبة للمنافسين .
* صناعة جذابة لعدة فئات من المشترين .
* ملكية فكرية (براءات اختراع، حقوق نشر، أسرار تجارية) .
* جزء من صناعة مستقرة .
* منتجات خاصة ذات علامة مميزة .
* تبيع منتجات ذات علامات تجارية معروفة .
* استثمارات كبيرة في برامج أو معدات إنتاج .
* اتصالات قوية مع العملاء/الموردين .
* نشاط مستقر على مدار سنوات عديدة .
* سمعة حسنة مع العملاء والسوق .
* كيان رئيس "متخصص" في سوق .
* قاعدة عملاء عالية الجودة .
* مجموعة منتجات محددة وليست ورشة عمل مخصصة .
### المعوقات
---
# أساسيات الإحصاء والتباين في التقييم
### مقدمة
* فهم الإحصاء وتطبيقه يساعد مقيمي المنشآت في تحليل بيانات الشركة والصناعة والسوق .
* تُستخدم الإحصاءات لتقييم أداء الشركة عبر الزمن مقارنة ببيانات الأقران .
* تُستخدم لتقييم قابلية التنبؤ بمكررات السوق ومتغيرات التقييم الأخرى .
### قياسات النزعة المركزية
* **المتوسط:** مجموع القيم مقسومًا على عدد القيم .
* **الوسيط:** القيمة المتوسطة بعد ترتيب القيم، ويمثل النسبة المئوية الخمسين للتوزيع .
* **المنوال:** القيمة الأكثر شيوعًا في التوزيع .
### قياسات التباين
* **المدى:** أعلى قيمة مطروحًا منها أدنى قيمة .
* يتأثر المدى بشدة بالقيم المتطرفة .
* **الانحراف المعياري:** المقياس الأكثر شيوعًا للتباين أو الانتشار .
* يُحسب بانحرافات عن المتوسط، تربيعها، ثم أخذ متوسطها، وأخيرًا الجذر التربيعي .
* في التوزيع الطبيعي، يقع حوالي 68% من البيانات ضمن انحراف معياري واحد .
* في التوزيع الطبيعي، يقع حوالي 99.7% من البيانات ضمن ثلاثة انحرافات معيارية .
* **معامل التباين:** درجة تباين مجموعة من نقاط البيانات، ويُعرف أيضًا بالانحراف المعياري النسبي .
* يُحسب بقسمة الانحراف المعياري على المتوسط، ويُعرض كنسبة مئوية .
* كلما انخفض معامل التباين، زادت دقة التكرارات .
### التوزيعات
* **التوزيعات الطبيعية:** لها نفس المتوسط لكن انحرافات معيارية مختلفة .
* **التوزيعات المنحرفة:** أحد طرفي التوزيع أطول من الآخر .
* **الانحراف الموجب (لليمين):** الطرف الأيمن أطول .
* **الانحراف السالب (لليسار):** الطرف الأيسر أطول .
### التباين في التقييم
* تقيسات التباين تساعد في فهم مدى تركّز التوزيع حول القيمة المتوقعة .
* تُعتبر مقياسًا لـ "انتشار" التوزيع حول قيمته المتوسطة .
* إذا كان هناك تباين كبير في نسبة السعر/حقوق الملكية الدفترية، فقد يكون المتوسط غير ذي معنى كمؤشر للقيمة .
### الارتباط
* **تحليل الانحدار:** أداة إحصائية للتحقق من العلاقات بين المتغيرات .
* **معامل الارتباط:** رقم بين -1 و +1 يوضح العلاقة الخطية بين متغيرين .
* معامل ارتباط +1: علاقة خطية مثالية وإيجابية .
---
# دور المُقيّم والمتطلبات القانونية والمهنية
### الدور الأساسي للمُقيّم
* يجب أن يتمتع المُقيّم بتعليم ومهارات مؤهلات متنوعة ومُثبتة .
* المُقيّم قادر على أداء أدوار متنوعة، بما في ذلك الخبير المستقل وغير المستقل .
### الخبير المستقل (شاهد)
* يقدم خبرة استدلالية أمام المحاكم أو الهيئات المماثلة .
* يجب عليه التصرف باستقلالية وموضوعية .
* دور الخبير هو خدمة المحكمة وليس العميل أو المستشار القانوني .
* تقرير المُقيّم ملك له ولا يؤول للعميل أو المستشار القانوني .
* يجب مناقشة التقرير مع المستشار القانوني والعميل للحصول على مدخلات .
* يجب على المُقيّم الحفاظ على استقلاليته وسيطرته على عملية كتابة التقرير .
* يمتلك المعرفة المتخصصة في تقييم المنشآت والموضوعات ذات الصلة .
* يقدم الآراء في الأمور التي تقع ضمن نطاق خبرته فقط .
* يجب أن يكون حذرًا بشأن المنتجات المكتوبة، بما في ذلك جداول البيانات .
* قد يستغل المستشار القانوني للخصم البيانات المتضاربة أو مظاهر تصرف المُقيّم كمستشار .
### نصائح عند الإدلاء بالشهادة كخبير
* **قبل الشهادة:** مقابلة المستشار القانوني، مناقشة الأسئلة المحتملة، مراجعة التقرير، الانتباه للذاكرة، وإبلاغ الخصم بأي تغيير في الرأي .
* **أثناء الشهادة:** التحلي بالموضوعية، عدم التسرع، الإجابة بصدق ووضوح، انتقاء القضايا، الاعتراف بالأخطاء وتوضيح تأثيرها .
* **العقبات المحتملة:** الحياد عن الحقائق، الدخول في مواقف افتراضية، تضخيم الاستنتاجات، التعليق على القانون، الظهور كمحامٍ .
### الخبير غير المستقل
* يعمل كمستشار للعميل لدعم موقفه والدفاع عنه .
* يقدم المشورة في حالات مثل شراء أو بيع حصة أو التفاوض على عقود .
* يعمل كاستشاري للمستشار القانوني لمساعدته في التحضير للمحاكمة .
* لا يُقدم ناتج عمله للمحكمة كدليل، وليس لزامًا أن يكون مستقلاً .
* يساعد في تحديد عناصر التعويض، تقديم تحليلات متعمقة، وضع استراتيجية، مراجعة عمل الخبير المستقل، والتعليق على تقرير خبير الخصم .
### السبل البديلة لتسوية المنازعات
* مجال شائع لحل المنازعات دون تكاليف التقاضي الكاملة .
* قد تكون ملزمة أو غير ملزمة وتخضع لاتفاق الأطراف .
* **الوساطة:** عملية غير ملزمة لإيجاد حل مقبول للطرفين، لا يقرر فيها الوسيط النتائج .
* **التحكيم:** عملية رسمية مرنة تصدر فيها قرارات ملزمة قانونًا .
* شروط التحكيم شائعة في العقود لحل النزاعات .
### السلوك المهني
---
# مفهوم وتقييم الآراء المنصفة في المعاملات التجارية
### Core idea
* الرأي المنصف هو خطاب موجز يقدم فيه مستشار مالي مستقل رأيه المالي حول عدالة معاملة مقترحة لحاملي الأوراق المالية .
* يساعد الرأي المنصف المديرين في اتخاذ أحكام تجارية معقولة ويوفر حماية بموجب قاعدة الحكم التجاري .
### Key facts
* شهدت السنوات الأخيرة ضغطًا عالميًا لزيادة الرقابة على نشاط الشركات، مما أدى لزيادة التدقيق في الصفقات .
* دراسة أجرتها دوف وفيلبس في 2009 كشفت عن اعتقاد 86% من المجيبين بضرورة الحصول على آراء منصفة عند الاستحواذات الكبيرة .
* يتوقع 66% زيادة الطلب على الآراء المنصفة في الولايات المتحدة و78% في أوروبا .
* يصدر الرأي المنصف عادة لمجلس إدارة الشركة أو لجانه المستقلة .
* لا يضمن الرأي المنصف أن الصفقة المقترحة هي أفضل صفقة ممكنة .
### Key concepts
* **محتوى الرأي المنصف:** يشمل وصف الصفقة، غرض الرأي، هوية ومؤهلات المصدر، علاقات المصدر بأطراف الصفقة، تاريخ السريان، وبيان الاستقلالية .
* **دور المُقيّم:** تحديد طبيعة وقيمة الأوراق المالية أو الحصص، تقييم الشروط المالية للصفقة، بذل العناية الواجبة، وتقديم المشورة .
* **نطاق الإنصاف:** هو تقييم ذاتي يعتمد على نقاط القوة التفاوضية وقد توجد مجموعة من النتائج العادلة .
* **تحليل التخفيفي:** يقيم تأثير المعاملة المقترحة على ربحية السهم للشركة المستحوذة .
* **إجراءات المعاملة المقترحة:** يجب دراسة عملية التفاوض والتحقق من التسويق واتخاذ القرارات .
### Implications
* تساعد الآراء المنصفة في حماية مجلس الإدارة من خلال توفير أساس لحسن النية والاستقلالية والموضوعية .
* تزيد من الشفافية في الصفقات التجارية وتساعد على الدفاع عن القرارات المتخذة .
* يجب تقييم الأوراق المالية متقلبة القيمة بعناية، وكذلك المدفوعات المشروطة .
* قد يؤدي تحليل التخفيفي السلبي إلى عدم ترحيب السوق وهبوط سعر السهم .
### Common pitfalls
* تضارب المصالح المحتمل عند العمل مع عملاء حاليين أو سابقين .
* صعوبة تحديد السعر وتقييم الأوراق المالية متقلبة القيمة أو المدفوعات المشروطة .
---
# تحليل صناعة المنتجات الحرجية في أوروبا
### معلومات أساسية عن كاليفجان فورستري كوربوريشن
* شركة سويدية متكاملة للمنتجات الحرجية، لديها مرافق إنتاج في السويد، فنلندا، إسبانيا، ألمانيا، وبيلاروسيا .
* تتكون من ثلاثة قطاعات تشغيل رئيسة: الخشب، اللب والورق، ومنتجات الألواح .
* قطاع الخشب يشمل حصاد الأشجار وتحويلها لمواد بناء .
* القدرة الإنتاجية للشركة تصل إلى مليون طن من اللب سنويًا .
* استخدمت الشركة رقائق الخشب ونشارة الخشب لإنتاج الورق المتخصص وورق الصحف .
* قطاع منتجات الألواح يحول الأخشاب لمواد تستخدم في الأرضيات والجدران والأسقف .
* تغييرات في الإدارة العليا بسبب عدم تحقيق الأهداف التشغيلية، وكانت المبيعات والأرباح أقل من المتوقع .
* تواجه الشركة اتهامات بعدم امتلاك الإدارة الجديدة للرؤية المستقبلية اللازمة .
### معلومات أساسية عن الصناعة
* الاتحاد الأوروبي أحد أكبر منتجي المنتجات الحرجية في العالم .
* تتباين تغطية الغابات بشكل كبير، أعلى نسب في فنلندا والسويد .
* هيكل ملكية الغابات متنوع، مع نسبة عالية من الغابات الخاصة في معظم البلدان .
* اتجهت الصناعة نحو انهيار الإنتاج والاستهلاك في أوروبا الشرقية بعد الأزمة المالية العالمية .
* انخفض الإنتاج والاستهلاك بنسبة الثلث إلى الثلثين في معظم البلدان الأوروبية حتى عام 2010 .
* دول البلطيق شهدت أسرع حالات التعافي، تلتها معظم أوروبا الشرقية .
### أسعار المنتجات
* شهدت أسعار المنتجات الخشبية تقلبات عالمية كبيرة عبر التاريخ .
* ذروة الأسعار كانت في بداية السبعينيات بالتزامن مع صدمة أسعار النفط الأولى .
* بعد عام 2000، استقرت الأسعار الاسمية أو انخفضت، مما أدى لانخفاض كبير في الأسعار الحقيقية .
### عمليات الاندماج والاستحواذ
* انخفض عدد مصانع النشارة في أوروبا بشكل كبير نتيجة لعمليات الاندماج والاستحواذ .
* تسارعت عمليات الاندماج والاستحواذ في قطاع اللب والورق لتشمل الشركات متعددة الجنسيات .
### التقنية
* المنافسة الشديدة هي المحرك الرئيس للابتكار التقني في صناعة الأخشاب الأوروبية .
* تحولت صناعة اللب والورق إلى قطاع تغلبه التقنية الفائقة .
* أصبحت المطاحن والشركات أكثر تخصصًا لتحسين الكفاءة .
### المنافسة والتجارة الدولية
* ازدادت أهمية التجارة الدولية في المنتجات الخشبية عالميًا وداخل أوروبا .
* أوروبا تمثل حوالي نصف صادرات المنتجات الحرجية العالمية من حيث القيمة الإجمالية .
* تخفيف حواجز التجارة زاد المنافسة من المنتجات البديلة .
### الجوانب العمالية
### اللوائح والتأثير الحكومي
### نظرة مستقبلية عامة للصناعة
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| المصطلح | التعريف |
| تاريخ التقييم | النقطة الزمنية المحددة التي يتم بناءً عليها تحديد قيمة الأصل أو العمل. يجب أن يعكس هذا التاريخ الحدث الذي أدى إلى الحاجة للتقييم، ويجب عدم استخدام معلومات متقادمة عند تحديد القيمة. |
| غرض الارتباط | السبب أو الهدف الذي من أجله يتم إجراء تقييم الأعمال. يمكن أن يشمل أغراضًا مثل إعداد التقارير المالية، أو الضرائب، أو التقاضي، أو المعاملات التجارية. قد يؤثر الغرض على معيار القيمة المستخدم. |
| معيار القيمة | المعيار الذي يتم على أساسه تحديد القيمة، مثل القيمة العادلة، أو القيمة السوقية العادلة، أو القيمة الاستثمارية. يعتمد اختيار المعيار على غرض الارتباط. |
| تضارب المصالح | وجود أي مصالح مالية أو غير مالية، أو أنشطة تجارية أو مهنية، أو التزامات لدى المُقيّم تتعارض مع أدائه السليم لواجباته المهنية، مما قد يؤثر على استقلاليته وموضوعيته في التقييم. |
| الاستقلالية | قدرة المُقيّم على العمل بحرية وتحرر من سيطرة أو تأثير الأطراف الأخرى، سواء كانت مالية أو غير ذلك. تُعد الاستقلالية ضرورية لضمان موضوعية وعدالة التقييم. |
| تعهدات الإدارة | الالتزامات التي تتعهد بها إدارة الشركة تجاه المُقيّم، والتي قد تشمل توفير المعلومات اللازمة، والوصول إلى السجلات، والتعاون الكامل لضمان إتمام عملية التقييم بكفاءة ودقة. |
| التحليل النوعي | عملية تقييم المخاطر النوعية والمزايا أو العيوب التنافسية التي تواجه الشركة. يشمل هذا التحليل وصف وتحليل الشركة، وبيئتها التنافسية، وإدارتها، وعملياتها، وهيكلها التنظيمي. |
| تحليل سوات الرباعي (SWOT) | أداة تحليل استراتيجي تُستخدم لتقييم نقاط القوة (Strengths)، ونقاط الضعف (Weaknesses)، والفرص (Opportunities)، والتهديدات (Threats) التي تواجه الشركة. يساعد هذا التحليل في فهم الوضع الحالي والمستقبلي للشركة. |
| التحليل الكمي | تقييم أداء الشركة من خلال تحليل البيانات المالية والرقمية. يشمل ذلك تحليل النمو، والربحية، وإدارة الأصول، ونسب التغطية، والرافعة المالية، بهدف فهم الأداء المالي للشركة. |
| تسوية النتائج | عملية دمج وتوفيق النتائج التي تم التوصل إليها باستخدام أساليب تقييم مختلفة (مثل أسلوب الدخل، وأسلوب السوق، وأسلوب القيمة الدفترية). الهدف هو الوصول إلى قيمة نهائية موثوقة تعكس القيمة الحقيقية للأعمال. |
| التحليل الاقتصادي | هو دراسة للمنشآت الاقتصادية ودورها في الاقتصاد، وخاصة في اقتصاد السوق الحرة، حيث يتم تحليل تدفق الدخل والاستهلاك والسلع والخدمات بين الأسر والأعمال عبر أسواق الموارد والمنتجات. |
| تحليل سوات الرباعي (SWOT Analysis) | هو إطار عمل يُستخدم لتقييم نقاط القوة والضعف الداخلية للشركة، بالإضافة إلى الفرص والتهديدات الخارجية التي تواجهها، ويساعد في التخطيط الاستراتيجي وحل المشكلات واتخاذ القرارات. |
| محركات القيمة (Value Drivers) | هي العوامل التشغيلية والمالية الخاصة بكل شركة والتي تؤثر بشكل مباشر على عائد حقوق الملكية وقيمة المنشأة والتدفقات النقدية، وتحديدها ضروري لاختيار الشركات القابلة للمقارنة. |
| العوامل الاقتصادية الخاصة بكل بلد | هي المتغيرات الاقتصادية القياسية التي تعكس صحة الوضع الاقتصادي لدولة معينة، مثل الناتج المحلي الإجمالي، الإنفاق الاستهلاكي، الاستثمارات التجارية، التضخم، وأسعار الفائدة، ويجب على المُقيّم بحثها وتحديد صلتها بالشركة المعنية. |
| مخاطر سعر الصرف (Exchange Rate Risk) | هي المخاطر المالية الناتجة عن التغيرات النسبية في أسعار صرف العملات بين العملة التي تتعامل بها الشركة والعملة التي تشتري أو تبيع بها، مما يؤثر على تكلفة أو قيمة العقود والمعاملات الدولية. |
| المخاطر السياسية (Political Risk) | هي المخاطر المالية التي تنشأ عن قيام حكومة بلد ما بتغيير سياساتها فجأة، وهذا يُعد سببًا رئيسيًا لضعف الاستثمار الأجنبي في بعض الدول، حيث قد تؤثر التغييرات التنظيمية أو التشريعية على استثمارات الشركات الأجنبية. |
| العولمة (Globalisation) | هي العملية التي تزيد من تعقيد تحليل المخاطر وتفتح فرصًا للتقييم خارج الحدود المحلية، وتتطلب من المُقيّمين فهم المعايير الأجنبية في التقارير المالية والضرائب واللوائح التنظيمية والثقافة. |
| الظروف الاقتصادية العامة (General Economic Conditions) | هي المتغيرات الاقتصادية القياسية التي تعكس الصحة العامة للاقتصاد في بلد معين، وتشمل مؤشرات مثل الناتج المحلي الإجمالي، الإنفاق الاستهلاكي، الاستثمارات، والتضخم، وتؤثر بشكل مباشر على قيمة الشركات. |
| العوامل الاقتصادية الإقليمية والمحلية | تشمل هذه العوامل توافر العمالة، تكلفة المرافق، البنية التحتية للتوزيع، البيئة التنظيمية المحلية، استخدام الأراضي، واللوائح التنظيمية للمنشآت، وقوانين العمل، والضرائب والرسوم على المستوى الإقليمي والمحلي. |
| أسواق الأسهم والديون (Equity and Debt Markets) | هي الأسواق التي يتم فيها تداول الأوراق المالية للشركات (الأسهم) وأدوات الدين (السندات)، ويعكس نشاط هذه الأسواق مدى ثقة المستثمرين في الاقتصاد والشركات، ويؤثر على تكلفة رأس المال وتقييم الشركات. |
| النسبة الحالية (Current Ratio) | هي نسبة مالية تُستخدم لتقييم قدرة الشركة على سداد التزاماتها قصيرة الأجل باستخدام أصولها المتداولة. تُحسب بقسمة إجمالي الأصول المتداولة على إجمالي الالتزامات المتداولة. |
| النسبة السريعة (Quick Ratio) | تُعرف أيضًا بنسبة الاختبار السريع، وهي مقياس للسيولة يقيم قدرة الشركة على سداد التزاماتها قصيرة الأجل باستخدام أصولها الأكثر سيولة (النقد وما يعادله، والحسابات المدينة الصافية). تُحسب بقسمة مجموع النقد وما يعادله والحسابات المدينة الصافية على الالتزامات المتداولة. |
| دوران المخزون (Inventory Turnover) | هو مقياس لكفاءة إدارة المخزون، يُظهر عدد المرات التي يتم فيها بيع المخزون وتجديده خلال فترة زمنية معينة. يُحسب بقسمة تكلفة البضائع المباعة على متوسط قيمة المخزون. |
| دوران الحسابات المدينة (Accounts Receivable Turnover) | يقيس مدى كفاءة الشركة في تحصيل الديون المستحقة لها من العملاء. يُحسب بقسمة المبيعات على متوسط قيمة الحسابات المدينة. |
| فترة التحصيل المتوسطة (Average Collection Period) | هي متوسط عدد الأيام التي تستغرقها الشركة لتحصيل مستحقاتها من العملاء. تُحسب بقسمة عدد أيام السنة على معدل دوران الحسابات المدينة. |
| رأس المال العامل (Working Capital) | يمثل الفرق بين الأصول المتداولة والالتزامات المتداولة للشركة، ويعكس قدرتها على تمويل عملياتها اليومية. |
| نسبة الدين إلى الأصول (Debt / Assets) | هي نسبة مالية تقيس نسبة إجمالي ديون الشركة مقارنة بإجمالي أصولها، مما يشير إلى مدى اعتماد الشركة على الديون لتمويل أصولها. |
| نسبة تغطية الفائدة (Times Interest Earned) | تقيس قدرة الشركة على سداد مدفوعات الفائدة على ديونها من أرباحها التشغيلية. تُحسب بقسمة الأرباح قبل الفوائد والضرائب (EBIT) على مصروف الفائدة. |
| هامش الربح الإجمالي (Gross Profit Margin) | هو نسبة مئوية تُظهر مقدار الربح الذي تحققه الشركة بعد خصم تكلفة البضائع المباعة من إيرادات المبيعات. |
| هامش الربح التشغيلي (Operating Profit Margin) | يقيس ربحية الشركة من عملياتها الأساسية قبل خصم الفوائد والضرائب. يُحسب بقسمة الدخل التشغيلي على المبيعات. |
| العائد على الأصول (Return on Assets) | هو مقياس لكفاءة الشركة في استخدام أصولها لتوليد الأرباح. يُحسب بقسمة صافي الدخل على إجمالي الأصول. |
| العائد على حقوق الملكية (Return on Equity) | يقيس مدى فعالية الشركة في توليد الأرباح من استثمارات المساهمين. يُحسب بقسمة الدخل المتاح للمساهمين على حقوق المساهمين. |
| المنتجات الحرجية | هي مجموعة واسعة من المنتجات المشتقة من الأخشاب، وتشمل الأخشاب المستخدمة في البناء، والورق، واللب، ومنتجات الألواح مثل الخشب الرقائقي والألواح الليفية. |
| صناعة المنتجات الحرجية | تشمل جميع الأنشطة المتعلقة بحصاد الأشجار، ومعالجتها، وتصنيعها إلى منتجات نهائية متنوعة، بالإضافة إلى عمليات التسويق والتوزيع. |
| الخشب | يشير إلى المادة الأساسية المستخرجة من جذوع الأشجار، والتي تستخدم في مجموعة واسعة من التطبيقات الصناعية والإنشائية. |
| اللب | هو مادة أليافية تُستخرج من الخشب أو مواد نباتية أخرى، وتُستخدم بشكل أساسي في صناعة الورق والورق المقوى. |
| منتجات الألواح | هي مواد بناء مركبة تتكون من ألياف خشبية أو رقائق خشبية مضغوطة مع مواد لاصقة، مثل ألواح الخشب الحبيبي (MDF) والألواح الليفية متوسطة الكثافة (HDF). |
| حقوق حصاد | هي الحقوق القانونية التي تمنح للأفراد أو الشركات لقطع الأشجار في منطقة معينة من الغابة، وغالبًا ما تكون مرتبطة بملكية الغابات أو عقود إيجار. |
| العناية الواجبة (في سياق الأخشاب) | هو إجراء قانوني يتطلب من المشغلين ممارسة العناية اللازمة عند طرح الأخشاب ومنتجاتها في السوق، لضمان الامتثال للتشريعات السارية وتحديد مصدر الأخشاب وبلد حصادها. |
| المحافظة على مساحة الغابات | هو مبدأ أساسي في سياسات الغابات يهدف إلى ضمان بقاء مساحة الغابات وعدم انخفاضها، غالبًا من خلال إجراءات قانونية تدعم إعادة زراعة الغابات بعد الحصاد. |
| الحوافز الحرجية | هي أشكال الدعم المالي أو الضريبي التي تقدمها الحكومات للأنشطة المتعلقة بالغابات، مثل المعاملة الضريبية التفضيلية أو الإعانات لتغطية تكاليف التحريج وإدارة الغابات. |
| المنتجات الخشبية المُصنعة هندسيًّا | هي منتجات خشبية تم تصنيعها باستخدام تقنيات متقدمة لدمج الألياف أو الرقائق الخشبية مع مواد لاصقة لإنتاج مواد بناء ذات خصائص محددة وقوة محسنة. |
| العولمة | هي عملية زيادة الترابط والتكامل بين اقتصادات الدول المختلفة، مما يؤدي إلى زيادة التجارة الدولية وتدفقات رأس المال والمعلومات عبر الحدود. |
| التنوع البيولوجي | هو تنوع أشكال الحياة على الأرض، بما في ذلك تنوع الأنواع والنظم البيئية والجينات، ويعتبر الحفاظ عليه هدفًا مهمًا في سياسات الغابات. |
| تحليل الاتجاهات | أسلوب تحليلي يتضمن مراجعة البيانات المالية لفترات متعددة (عادة خمس سنوات أو أكثر) لتحديد الأنماط والاتجاهات الإيجابية والسلبية في المبيعات، المصروفات، الربحية، الأصول، الخصوم، وحقوق الملكية، مما يساعد في فهم مسار نمو الشركة وتقييم استراتيجياتها. |
| قائمة الأرباح والخسائر | بيان مالي يعرض إيرادات الشركة ومصروفاتها خلال فترة زمنية محددة، ويُظهر صافي الربح أو الخسارة. يتضمن تحليل اتجاهاتها مراجعة مستويات واتجاهات المبيعات، بنود المصروفات الرئيسية، والربحية بمختلف مقاييسها مثل الأرباح قبل الفوائد والضرائب والإهلاك والإطفاء. |
| المركز المالي | بيان مالي يعرض أصول الشركة وخصومها وحقوق الملكية في نقطة زمنية محددة، مما يعكس الوضع المالي للشركة. يشمل تحليل اتجاهاته ملاحظة الفئات الهامة للأصول والخصوم، ورأس المال العامل، والأصول الثابتة، والديون المحملة بالفوائد وحقوق الملكية. |
| قائمة التدفقات النقدية | بيان مالي يوضح حركة النقد الداخل والخارج للشركة خلال فترة زمنية معينة، ويُصنف إلى أنشطة تشغيلية، استثمارية، وتمويلية. يساعد تحليل اتجاهاتها في تقييم السيولة، القوة المالية، والقرارات الاستثمارية والتمويلية للشركة. |
| التدفق النقدي من الأنشطة التشغيلية | يمثل النقد الناتج عن العمليات التجارية الأساسية للشركة، بما في ذلك المبيعات، المصروفات، والتغيرات في بنود رأس المال العامل. يُعد مؤشرًا هامًا على قدرة الشركة على توليد النقد من أنشطتها اليومية. |
| التدفق النقدي من الأنشطة الاستثمارية | يشمل النقد المستخدم أو الناتج عن شراء أو بيع الأصول طويلة الأجل مثل الممتلكات والمعدات والاستثمارات الأخرى. يعكس قرارات الشركة المتعلقة بتوسيع أو تقليص قاعدة أصولها. |
| التدفق النقدي من الأنشطة التمويلية | يمثل النقد الناتج عن أو المستخدم في معاملات تتعلق برأس المال، مثل الاقتراض، إصدار الأسهم، سداد الديون، أو توزيعات الأرباح. يعكس كيفية تمويل الشركة لعملياتها واستثماراتها. |
| التحليل الرأسي | أسلوب تحليلي يتم فيه إدراج كل بند في قائمة الأرباح والخسائر كنسبة مئوية من المبيعات، وكل بند في المركز المالي كنسبة مئوية من إجمالي الأصول. يُستخدم للمقارنة بين الشركات ذات الأحجام المختلفة وتحديد الاتجاهات النسبية. |
| رأس المال العامل | الفرق بين الأصول المتداولة والخصوم المتداولة للشركة، ويعكس قدرة الشركة على تغطية التزاماتها قصيرة الأجل. يشمل تحليل اتجاهاته تقييم السيولة والقدرة على إدارة العمليات اليومية بكفاءة. |
| التكاليف الثابتة | المصروفات التي لا تتغير مع تغير حجم الإنتاج أو المبيعات، مثل الإيجار ورواتب الموظفين الإداريين. ارتفاع التكاليف الثابتة يمكن أن يؤدي إلى احتدام المنافسة لضمان تحقيق مستويات إنتاج مرتفعة لتغطية هذه التكاليف. |
| تمايز المنتجات | استراتيجية تسويقية تهدف إلى جعل منتجات الشركة فريدة ومختلفة عن منتجات المنافسين من خلال التصميم، العلامة التجارية، الجودة، أو المزايا الفريدة. يهدف إلى خلق ولاء لدى العملاء وتقليل الحساسية للسعر. |
| نسب السيولة | تقيس قدرة الشركة على سداد ديونها والتزاماتها قصيرة الأجل، وتُظهر مدى سهولة تحويل الأصول إلى نقد لتغطية الالتزامات الفورية. |
| نسب النشاط أو الدوران | تقيس مدى فاعلية الشركة في توظيف أصولها لتحقيق المبيعات، وتجمع بين عناصر من قائمة الأرباح والخسائر وقائمة المركز المالي. |
| الدورة النقدية | مقياس يوضح متوسط الوقت الذي تستغرقه الشركة لبيع المخزون، وجمع النقدية من المبيعات، مطروحًا منه الوقت المستغرق للسداد للموردين. |
| نسب الرافعة المالية / التغطية | تقيس المخاطر المالية للشركة، بما في ذلك مدى استخدام الديون في هيكل رأس المال وقدرة الشركة على الوفاء بالمدفوعات للدائنين على المدى الطويل. |
| نسب الربحية | تقيس مدى فاعلية الشركة في إدارة المصروفات والأرباح، وقدرتها على التحكم في تكاليف التشغيل مقارنة بتدفق مبيعاتها. |
| العائد على الأصول (ROA) | مقياس يقيم مدى كفاءة الشركة في استخدام أصولها لتوليد الأرباح، ويُحسب عادةً بقسمة الأرباح قبل الفوائد والضرائب (EBIT) على إجمالي الأصول. |
| العائد على رأس المال المستثمر (ROIC) | مقياس يقيم مدى كفاءة الشركة في استخدام رأس المال المستثمر لتوليد الأرباح، ويُحسب بقسمة الأرباح قبل الفوائد والضرائب (EBIT) على إجمالي حقوق الملكية والديون ذات الفائدة. |
| معادلة دوبونت | أداة تحليل مالي تفصل العائد على حقوق الملكية (ROE) إلى ثلاثة مكونات رئيسية: الربحية، معدل دوران الأصول، والرافعة المالية، لتوضيح كيفية تحقيق الشركة لأرباحها. |
| الربحية (في معادلة دوبونت) | المكون الأول في معادلة دوبونت، ويقيس كفاءة التشغيل للشركة من خلال هامش الربح. |
| معدل الدوران (في معادلة دوبونت) | المكون الثاني في معادلة دوبونت، ويقيس كفاءة استخدام الشركة لأصولها لتوليد المبيعات. |
| الرافعة المالية (في معادلة دوبونت) | المكون الثالث في معادلة دوبونت، ويقيس مدى فاعلية الإدارة في التحكم في هيكل رأس مال الشركة باستخدام الديون. |
| التحليل المالي المقارن | عملية مقارنة النسب المالية للشركة المعنية بنسب الصناعة أو الشركات المماثلة لتقييم أدائها النسبي. |
| المكرر المالي | هو نسبة مالية تُستخدم لتقييم قيمة شركة أو أصل، حيث يتم قسمة مقياس مالي (مثل السعر أو القيمة السوقية) على مقياس أداء مالي آخر (مثل الأرباح أو الإيرادات). |
| قيمة المنشأة | تمثل القيمة السوقية الإجمالية للشركة، وتشمل حقوق الملكية والديون المحملة بالفوائد. تُستخدم هذه القيمة عند وجود اختلافات كبيرة في الرافعة المالية بين الشركة المعنية والشركات القابلة للمقارنة. |
| قيمة حقوق الملكية | تمثل القيمة السوقية لأسهم الشركة القائمة. تُستخدم هذه القيمة عندما تكون هياكل رأس المال متشابهة بين الشركة المعنية والشركات القابلة للمقارنة. |
| الأرباح قبل الفوائد والضرائب والإهلاك والاستهلاك (EBITDA) | مقياس مالي يمثل أرباح الشركة قبل خصم الفوائد والضرائب والإهلاك والاستهلاك. يُستخدم هذا المقياس في المقام عند وجود اختلافات في النفقات الرأسمالية وطرق الإهلاك بين الشركات. |
| الأرباح قبل الفوائد والضرائب (EBIT) | مقياس مالي يمثل أرباح الشركة قبل خصم الفوائد والضرائب. يُستخدم هذا المقياس عندما يكون هناك تشابه في النفقات الرأسمالية وطرق الإهلاك، ويتم استبعاد تأثير الاختلافات في معدلات الضرائب. |
| صافي الربح التشغيلي بعد الضرائب (قبل الفوائد) | مقياس مالي يمثل أرباح الشركة التشغيلية بعد خصم الضرائب وقبل خصم الفوائد. يُستخدم هذا المقياس عندما يكون هناك تشابه في طرق إهلاك النفقات الرأسمالية ومعدلات الضرائب. |
| صافي التدفق النقدي قبل الفوائد | مقياس مالي يمثل التدفق النقدي للشركة قبل خصم الفوائد. يُستخدم هذا المقياس عندما يكون دخل الشركة منخفضًا مقارنة بالإهلاك، أو عندما يُظهر الإهلاك مستوى منخفضًا من التقادم. |
| السعر/المبيعات | مكرر مالي يقسم القيمة السوقية للشركة على إجمالي مبيعاتها. يُستخدم هذا المكرر عندما تكون الشركة "متجانسة" مع هيكل التكلفة للشركات الإرشادية، أو عندما تكون مقاييس الأرباح الأخرى سلبية. |
| السعر/القيمة الدفترية | مكرر مالي يقسم القيمة السوقية للشركة على قيمتها الدفترية. يُستخدم هذا المكرر عندما يكون هناك ارتباط قوي بين القيمة الدفترية والعائد على حقوق الملكية، وتكون الأصول الملموسة مكونًا مهمًا للقيمة. |
| المكررات التاريخية | مكررات مالية تستند إلى بيانات مالية تاريخية للشركة، مثل الأرباح أو التدفقات النقدية خلال فترة زمنية محددة في الماضي. |
| المكررات المتوقعة (التنبؤات) | مكررات مالية تستند إلى توقعات الأرباح أو التدفقات النقدية المستقبلية للشركة. قد تكون هذه المكررات مفيدة عندما تكون الأرباح المستقبلية مختلفة اختلافًا كبيرًا، لكنها قد تنطوي على تحيزات. |
| مكررات الشركات العامة الإرشادية | هي مقاييس مالية تُستخدم لتقييم قيمة شركة ما بناءً على مقارنتها بشركات أخرى مماثلة مدرجة في البورصة (الشركات العامة الإرشادية). تعتمد هذه المكررات على نسب مالية مثل السعر إلى الربح أو قيمة المنشأة إلى الأرباح التشغيلية. |
| مكرر السعر إلى الأرباح (P/E) | هو نسبة مالية تقارن سعر سهم الشركة بأرباحها للسهم الواحد. يُستخدم لتحديد ما إذا كانت أسهم الشركة مقومة بأقل من قيمتها أو بأكثر من قيمتها مقارنة بالشركات الأخرى أو بالسوق بشكل عام. |
| قيمة المنشأة (EV) | هي مقياس للقيمة الإجمالية للشركة، وتشمل القيمة السوقية لحقوق الملكية، بالإضافة إلى الديون، والأسهم الممتازة، وأي ديون أخرى، مطروحًا منها النقد وما يعادله. |
| صافي الربح التشغيلي بعد الضرائب (NOPAT) | هو الربح الذي تحققه الشركة من عملياتها الأساسية بعد خصم الضرائب، ولكنه لا يأخذ في الاعتبار تكاليف التمويل. يُستخدم لقياس الأداء التشغيلي للشركة. |
| علاوة مخاطر الحجم (Size Risk Premium - SRP) | هي علاوة إضافية تُضاف إلى تكلفة رأس المال لتعكس المخاطر المرتبطة بالشركات الصغيرة مقارنة بالشركات الكبيرة. |
| تكلفة حقوق الملكية (Cost of Equity - CoE) | هي العائد المطلوب من قبل المستثمرين على استثماراتهم في حقوق ملكية الشركة، وتعكس المخاطر المرتبطة بهذه الاستثمارات. |
| المتوسط المرجح لتكلفة رأس المال (Weighted Average Cost of Capital - WACC) | هو متوسط تكلفة رأس المال للشركة، مع الأخذ في الاعتبار نسب حقوق الملكية والديون في هيكل رأس المال. |
| مكرر قيمة المنشأة/صافي الربح التشغيلي بعد الضرائب (EV/NOPAT) | هو مكرر يقارن قيمة المنشأة بالصافي الربح التشغيلي بعد الضرائب، ويُستخدم لتقييم الشركات التي لديها هياكل رأس مال معقدة. |
| العائد حتى تاريخ الاستحقاق (Yield to Maturity - YTM) | هو إجمالي العائد الذي يمكن للمستثمر توقعه من سند معين إذا تم الاحتفاظ به حتى تاريخ استحقاقه. |
| مكررات حقوق الملكية (Equity Multiples) | هي مكررات تقارن قيمة حقوق الملكية للشركة بمقياس مالي معين، مثل السعر إلى الربح أو القيمة السوقية إلى صافي الدخل. |
| مكررات قيمة المنشأة (Enterprise Value Multiples) | هي مكررات تقارن قيمة المنشأة بمقياس مالي معين، مثل قيمة المنشأة إلى الأرباح قبل الفوائد والضرائب والإهلاك والإطفاء (EV/EBITDA). |
| الترجيح (Weighting) | هي عملية تعيين أوزان نسبية لمؤشرات القيمة المختلفة أو المكررات للحصول على قيمة نهائية مرجحة. |
| المعززات | هي الخصائص أو العوامل الإيجابية التي تميز المنشأة وتساهم في تعزيز قيمتها المشتركة، مثل هوامش الربح الإجمالية المرتفعة، أو وجود قوائم مالية مدققة، أو كونها جزءًا من صناعة ذات طلب مستمر. |
| المعوقات | هي الخصائص أو العوامل السلبية التي تميز المنشأة وتساهم في تقليل قيمتها المشتركة، مثل التركيز العالي للعملاء، أو كونها مقاولًا من الباطن يعتمد على نجاح الآخرين، أو ممارستها لنشاط في سوق ذات حواجز دخول سهلة. |
| هوامش إجمالية أعلى من الصناعة | تشير إلى أن ربحية الشركة من عملياتها الأساسية أعلى مقارنة بالشركات الأخرى في نفس القطاع، مما يعكس كفاءة تشغيلية أو قوة تسعيرية. |
| قوائم مالية مدققة أو مراجَعة | تعني أن البيانات المالية للشركة قد تم فحصها من قبل طرف خارجي مستقل (مدقق حسابات)، مما يزيد من مصداقيتها وثقة المستثمرين فيها. |
| نفقات رأسمالية تاريخية كبيرة | تدل على أن الشركة استثمرت بشكل كبير في الأصول طويلة الأجل مثل المعدات والمباني في الماضي، مما قد يشير إلى أساس قوي للعمليات أو الحاجة إلى تحديث مستمر. |
| صناعة ذات طلب مستمر | تعني أن المنتجات أو الخدمات التي تقدمها الشركة مطلوبة بشكل دائم بغض النظر عن التقلبات الاقتصادية، مما يوفر استقرارًا في الإيرادات. |
| رأس مال عامل منخفض | يشير إلى أن الشركة تحتاج إلى كمية قليلة من رأس المال العامل (الأصول المتداولة مطروحًا منها الالتزامات المتداولة) لتمويل عملياتها، مما يعزز كفاءة استخدام رأس المال. |
| ضوابط مالية داخلية جيدة | تعني أن الشركة لديها أنظمة وإجراءات فعالة لمنع الاحتيال والأخطاء وضمان دقة التقارير المالية، مما يقلل من المخاطر التشغيلية. |
| تكاليف الحصول على عملاء جدد قليلة جدًّا | تدل على أن الشركة قادرة على جذب عملاء جدد بتكلفة منخفضة، مما يعكس قوة علامتها التجارية أو فعالية استراتيجيات التسويق. |
| معدلات نمو مبيعات تاريخية أعلى من معدلات نمو المبيعات في الصناعة | تشير إلى أن الشركة تتوسع بوتيرة أسرع من منافسيها، مما يعكس قدرتها التنافسية وجاذبية منتجاتها أو خدماتها. |
| التخطيط الاستراتيجي | يعني أن الشركة لديها رؤية واضحة وأهداف محددة وخطط عمل مدروسة لتحقيق النمو المستقبلي، مما يوجه جهودها بفعالية. |
| سوق متزايدة النمو | تعني أن حجم السوق الذي تعمل فيه الشركة يتوسع باستمرار، مما يوفر فرصًا كبيرة للنمو وزيادة الحصة السوقية. |
| رأي منصف | رأي يُعد عادة في شكل خطاب موجز يقدم فيه مستشار مالي مستقل رأيه بأن المعاملة المقترحة عادلة، من وجهة نظر مالية، لحاملي الأوراق المالية لدى شركة ما، ويصدر عادة إلى مجلس إدارة الشركة أو لجان مستقلة. |
| الأهمية | شهدت السنوات الأخيرة ضغطًا عالميًا لمزيد من الرقابة على نشاط الشركات، مما أدى إلى زيادة التدقيق في الصفقات وزيادة الطلب على الآراء المنصفة في أوروبا وأمريكا الشمالية. |
| الأهداف | تهدف الآراء المنصفة إلى مساعدة المديرين في إصدار أحكام تجارية معقولة وتوفير الحماية بموجب قاعدة الحكم التجاري، والتي تتطلب اتخاذ قرار تجاري مع العناية الواجبة والاستقلالية والموضوعية وحسن النية. |
| المحتوى المقترح | يتضمن المحتوى المقترح للرأي المنصف معلومات مثل وصف الصفقة، والغرض من الرأي، وهوية ومؤهلات مُصدر الرأي، وأي علاقات قد تؤثر على استقلاليته، وبيان الاستقلالية والموضوعية. |
| دور المُقيّم | يشمل دور المُقيّم تحديد طبيعة وقيمة الأوراق المالية، وتقييم الشروط المالية للصفقة، وفحص الوثائق، وتقديم المشورة لمجلس الإدارة، وتقديم رأي حول مدى إنصاف المعاملة لحاملي الأوراق المالية. |
| نطاق الإنصاف | الإنصاف هو تقييم ذاتي إلى حد ما، حيث تُفاوض الصفقات بناءً على نقاط القوة النسبية للمفاوضين، ويُحكم على الإنصاف عادة من وجهة نظر جانب واحد فقط في الصفقة. |
| أهمية السعر | يمثل السعر جانبًا مهمًا في تقييم الإنصاف، ولكن لا يمكن مقارنة صفقات الأسهم بالصفقات النقدية بالكامل، ويجب النظر في عوامل مثل سيولة الأسهم والأداء التاريخي والتوقعات المستقبلية. |
| صعوبات تحديد السعر | قد يكون من الصعب تقييم الأوراق المالية متقلبة القيمة، ويجب تقييم المدفوعات المشروطة بعناية، وفي صفقات الأسهم مقابل الأسهم، يُعد التحليل الشامل للخصائص الاستثمارية أمرًا مهمًا. |
| الأهمية النسبية للتسعير | يمكن مقارنة أسعار الصفقات بالمعاملات السابقة لأسهم الشركة، ومعاملات أسهم الشركات المشابهة، والمعاملات ذات الصلة بتغير السيطرة في نفس الصناعات. |
| تحليل التخفيفي | في معظم الآراء المنصفة، يُجرى تحليل لمدى تأثير المعاملة المقترحة على ربحية السهم للشركة المستحوذة، حيث أن المعاملة المخففة قد لا تحظى بترحيب السوق. |
| إجراءات المعاملة المقترحة | يجب على المُقيّم دراسة عملية التفاوض التي حدثت قبل المعاملة المقترحة، وطرح أسئلة حول تسويق المعاملة، ومن بدأها، ومن قام بتحليل التسعير والتفاوض. |
| معايير التقييم الدولية | هي مجموعة من المعايير العالمية التي تسعى إلى تحقيق الشفافية والاتساق في مهنة التقييم على مستوى العالم، وتُصدر عن هيئات متخصصة لوضع هذه المعايير. |
| الآراء المنصفة | هي تقييمات تُجرى للمصادقة على قيمة معينة، وغالبًا ما تكون استعدادًا لإصدار الأسهم أو الديون، وقد تكون محفوفة بالمخاطر بسبب احتمالية مقاضاة المُقيّم إذا كانت القيمة مبالغًا فيها. |
| مجلس معايير التقييم الدولية (IVSC) | هيئة دولية مسؤولة عن وضع معايير التقييم بناءً على مبادئ التقييم المقبولة عمومًا، وتتكون عضويتها من رابطات مهنية للتقييم حول العالم، وتنقسم إلى هيئات للأمناء والمعايير والمهنية. |
| هيئة الأمناء (في IVSC) | هي الهيئة المسؤولة عن حوكمة مجلس معايير التقييم الدولية (IVSC) والتعيينات في الهيئات الأخرى التابعة له. |
| هيئة المعايير (في IVSC) | هي الهيئة المسؤولة عن وضع ونشر معايير التقييم الدولية وتقديم الدعم الفني المتعلق بها. |
| الهيئة المهنية (في IVSC) | هي الهيئة المسؤولة عن تطوير مهنة التقييم على مستوى العالم وتعزيز التواصل بين أعضائها من الرابطات المهنية. |
| رابطة مُقيّمي الأسهم والأعمال | هيئة مهنية دولية تركز بشكل رئيس على تقييم العقارات والأراضي والإنشاءات والأصول غير الملموسة، وتضم أعضاء من مختلف البلدان. |
| معهد المحاسبين القانونيين في إنجلترا وويلز | منظمة مهنية في المملكة المتحدة تنظم مهنة تقييم الأعمال، وغالبًا ما تكون مرتبطة بمهنة المحاسبة. |
| المعهد الكندي لمُقيّمي الأعمال المعتمدين | جهة تمنح شهادات مهنية لمُقيّمي الأعمال في كندا، وتتطلب اجتياز برنامج دراسي واختبارات للانضمام إليها. |
| الجمعية الأمريكية للمُقيّم (ASA) | رابطة مهنية في الولايات المتحدة تقدم اعتمادات لمُقيّمي الأعمال، وتتطلب اجتياز اختبارات في الأخلاقيات والمعايير المهنية وسنوات من الخبرة. |
| المعهد الأمريكي للمحاسبين القانونيين المعتمدين (AICPA) | منظمة مهنية في الولايات المتحدة تقدم اعتمادًا في تقييم الأعمال من خلال اختبار شامل. |
| الرابطة الوطنية لمحللي التقييم المعتمدين (NACVA) | منظمة في الولايات المتحدة تمنح لقب محلل تقييم معتمد بعد استيفاء متطلبات معينة. |
| معاملات السوق الفعلية | عمليات الاستحواذ وبيع حصص الأعمال بعد طرحها وتقييمها في السوق الفعلية، حيث يتم الاتفاق على السعر بشكل عام من خلال مفاوضات بين الأطراف. |
| تقييمات السوق الافتراضية | تحديد القيمة دون عرض حصة المنشأة للبيع، أي يتم تحديد القيمة نظريًا بناءً على سلوك المستثمر الحكيم والعقلاني. |
| القيمة الجوهرية | قيمة الأصل التي تستند إلى أساسياته مثل التدفقات النقدية، النمو، والمخاطر، وهي القيمة المعرفة في كتب ومناهج التقييم. |
| لعبة الأرقام | يُقصد بها التعامل مع البيانات المالية الكثيفة وجداول البيانات، حيث يعتقد البعض أن التقييم هو مجرد تحليل وتصفية وتحديد للمعلومات المالية ذات الصلة. |
| التقييم السردي | الاعتماد الكامل على السرد لتبرير الاستثمارات والتقييمات، حيث يميل الناس إلى حب القصص وتجنب الحقائق المجردة أو الأرقام العقيمة. |
| السرد مدعومًا بالأرقام | الحل لإجراء تقييم جيد يتمثل في التوصل إلى مزيج من الأرقام المرتبطة ببعضها البعض من خلال سرد متماسك ومتسلسل الأحداث. |
| أساس القيمة (معيار القيمة) | يعتمد على تعريف القيمة، والذي يتحدد وفقًا للغرض من التقييم والافتراضات التي يقوم بها المُقيّم في سياق التقييم. |
| القيمة السوقية | المبلغ المقدر الذي ينبغي على أساسه مبادلة الأصول أو الالتزامات في تاريخ التقييم بين مشترٍ راغب وبائع راغب في إطار معاملة على أساس محايد بعد تسويق مناسب. |
| الإيجار السوقي | المبلغ المقدر الذي ينبغي على أساسه تأجير حصة عقارية في تاريخ التقييم بين مؤجر راغب ومستأجر راغب بشروط تأجير مناسبة في معاملة على أساس محايد. |
| القيمة المنصفة | السعر المقدر لنقل ملكية أحد الأصول أو الالتزامات بين أطراف محددة وراغبة وعلى معرفة. |
| العميل | الشخص أو الكيان الذي يرتبط مع المُقيّم لإجراء التقييم ويلتزم المُقيّم تجاهه بالعناية الواجبة. |
| المستخدمون المقصودون الآخرون | كيانات أخرى قد تستخدم تقرير التقييم بخلاف العميل المباشر، مثل البنوك وشركات التأمين وصناديق حقوق الملكية الخاصة، وقد تكون لديهم متطلبات محددة يجب مراعاتها. |
| حصة المنشأة | تمثل الجزء أو الملكية في المنشأة الاقتصادية التي تخضع لعملية التقييم، وقد تشمل أسهم حقوق الملكية أو الأصول. |
| الغرض من الارتباط | السبب أو الهدف الذي من أجله يتم إجراء تقييم المنشأة الاقتصادية، مثل إعداد التقارير المالية، أو لأغراض الضرائب، أو التقاضي. |
| خطاب الارتباط | الوثيقة الرسمية التي تحدد شروط وأحكام مهمة التقييم، وتشمل عادةً المواعيد النهائية، وتعهدات الإدارة، ونوع تقرير التقييم، وترتيبات الأتعاب، وقيود التوزيع. |
| الأتعاب المهنية | المقابل المالي الذي يتقاضاه المُقيّم مقابل خدماته، ويجب ألا تعتمد بشكل عام على استنتاج القيمة النهائية، مثل أن تكون نسبة مئوية من القيمة المستنتجة. |
| علاوات وخصومات | هي تعديلات تُطبق على القيمة المقدرة لتعكس عوامل معينة، مثل العلاوات للتحكم في الشركة أو الخصومات لحقوق الأقلية غير القابلة للتداول. |
| تقرير التقييم | هو وثيقة رسمية تُعد من قبل المُقيّم لتحديد استنتاجات التقييم، ويجب أن يكون موضوعيًا، غير متحيز، وموثقًا بالكامل، ويتضمن مكونات رئيسية محددة. |
| الافتراضات الرئيسة | هي العوامل والظروف التي يعتمد عليها المُقيّم في عملية التقييم، ويجب أن تكون منطقية ومدعومة بالأدلة لضمان دقة الاستنتاج. |
| نطاق المراجعة | هو الحدود التي تم وضعها لعملية التقييم، بما في ذلك أي قيود على الوصول إلى المعلومات أو الأفراد، والتي قد تؤثر على دقة الاستنتاج النهائي. |
| خطاب إقرار الإدارة | هو وثيقة رسمية تُوقع من قبل مسؤولي الإدارة، تؤكد فيها صحة المعلومات المقدمة، ومراجعتهم للتقرير، وعدم وجود معلومات أخرى قد تؤثر على الاستنتاج. |
| رأس المال البشري | يشير إلى المعرفة والمهارات والخبرات التي يمتلكها الموظفون في الشركة، ويعتبر عنصراً مهماً في تقييم نقاط القوة الداخلية. |
| أسلوب السوق | طريقة لتحديد القيمة تعتمد على أسعار التداول في سوق الأوراق المالية أو مكررات معاملات الأسهم أو الأصول في الشركات الشبيهة، وتستند إلى مبدأ الاستبدال حيث لا يدفع المشتري الحصيف أكثر من تكلفة الحصول على بديل ذي منفعة مماثلة. |
| الشركات الشبيهة | هي الشركات التي تُعد متطابقة أو متقاربة بما يكفي لإجراء مقارنة فعالة في سياق تقييم الأصول أو الشركات، وتوفر توجيهات إرشادية للمُقيّم. |
| مكرر القيمة | نسبة تستخدم القيمة السوقية أو قيمة المنشأة للشركة القابلة للمقارنة كبسط، ومؤشر مثل مقياس النتائج التشغيلية أو المركز المالي أو مقياس آخر كمقام، وذلك لتقييم قيمة الشركة. |
| قابلية المقارنة | هي خاصية أساسية لأسلوب السوق، وتتطلب أن تكون الشركة المعنية شبيهة للشركات التي ستُجرى المقارنة بها من حيث الصناعة، الحجم، النمو، مدة النشاط، جودة الإدارة، المخاطر المالية، الاستقرار المالي، والوضع التنافسي. |
| الموضوعية والتجريبية (ميزة) | تُعد هذه من المزايا الرئيسية لأسلوب الشركات العامة الإرشادية، حيث تعتمد البيانات على ظروف السوق الحالية وتوقعات المستثمرين، ولا تعتمد عادة على التنبؤات الذاتية، مما يجعلها أكثر موضوعية. |
| الخصومات أو العاوات | هي تعديلات تُطبق على المكررات المشتقة من الشركات العامة الإرشادية لتعكس الاختلافات بين تلك الشركات والشركة المعنية بالتقييم، مثل المخاطر المتوقعة أو توقعات النمو. |
| الربح بعد الضريبة | هو صافي الربح المتبقي للشركة بعد خصم جميع المصروفات والضرائب، ويُستخدم كمقام في بعض مكررات السوق مثل نسبة قيمة حقوق الملكية إلى الربح بعد الضريبة. |
| الشركات العامة الإرشادية | هي شركات مدرجة في البورصة تُستخدم كمعيار للمقارنة عند تقييم شركة أخرى غير مدرجة أو خاصة. يتم اختيارها بناءً على تشابهها في الصناعة، نموذج العمل، وحجم العمليات، بهدف استخلاص مؤشرات قيمة قابلة للتطبيق. |
| مكررات الشركات الإرشادية | هي نسب مالية تُشتق من بيانات الشركات العامة الإرشادية، مثل نسبة السعر إلى الربح (P/E) أو نسبة قيمة المنشأة إلى الأرباح قبل الفوائد والضرائب (EV/EBIT). تُستخدم هذه المكررات لتطبيقها على الشركة قيد التقييم للحصول على مؤشرات للقيمة. |
| القوائم المالية للشركات العامة الإرشادية | هي التقارير المالية الرسمية التي تصدرها الشركات المدرجة في البورصة، وتشمل عادةً قائمة الدخل، الميزانية العمومية، وقائمة التدفقات النقدية. تُعد هذه القوائم أساسية لاستخلاص المكررات المالية المستخدمة في طريقة الشركات العامة الإرشادية. |
| المكررات المعدلة | هي مكررات الشركات العامة الإرشادية التي تم تعديلها لتأخذ في الاعتبار الاختلافات المحددة بين الشركة الإرشادية والشركة قيد التقييم. تشمل هذه التعديلات عوامل مثل المخاطر، معدلات النمو، والسياسات المحاسبية، بهدف زيادة دقة التقييم. |
| الخصومات أو العلاوات | هي تعديلات تُطبق على مكررات الشركات العامة الإرشادية لتعكس فروقات جوهرية بين الشركة الإرشادية والشركة قيد التقييم. قد تشمل خصومات للمخاطر الأعلى أو علاوات للنمو المتوقع الأكبر في الشركة قيد التقييم. |
| رمز التصنيف الصناعي للأنشطة الاقتصادية في الاتحاد الأوروبي (NACE) | هو نظام تصنيف إحصائي يُستخدم لتصنيف الأنشطة الاقتصادية في الاتحاد الأوروبي. يُستخدم هذا الرمز في البحث عن شركات عامة إرشادية محتملة من خلال تحديد الشركات التي تعمل في نفس القطاع الصناعي. |
| قيود الحجم | هي معايير تُستخدم لاستبعاد الشركات العامة الإرشادية التي تختلف بشكل كبير في الحجم عن الشركة قيد التقييم. على الرغم من أن بعض المقيمين يفضلون عدم وضع قيود صارمة، إلا أن الحس السليم يتطلب تجنب مقارنة شركات ذات أحجام متفاوتة بشكل كبير. |
| السيولة (لأسهم الشركات العامة الإرشادية) | تشير إلى مدى سهولة تداول أسهم الشركة العامة الإرشادية في السوق دون التأثير بشكل كبير على سعرها. تُعد السيولة عاملاً مهماً في اختيار الشركات الإرشادية، حيث أن الأسهم ذات التداول الضعيف قد لا تعكس القيمة العادلة بشكل دقيق. |
| تكتل الأسهم | هو مصطلح يشير إلى الحيازة الكبيرة لأسهم شركة معينة من قبل عدد قليل من المساهمين. يمكن أن يؤثر تكتل الأسهم على السيولة، حيث قد يستغرق السوق وقتًا أطول لاستيعاب كمية كبيرة من الأسهم المعروضة للبيع. |
| تعديلات السياسة المحاسبية | هي تعديلات تُجرى على القوائم المالية للشركات العامة الإرشادية لجعلها قابلة للمقارنة مع الشركة قيد التقييم. تهدف هذه التعديلات إلى توحيد السياسات المحاسبية المستخدمة، مثل طريقة المحاسبة عن المخزون أو إهلاك الأصول. |
| التعديلات غير المعتادة/غير المتكررة | هي تعديلات تُجرى على الأرباح التاريخية للشركات العامة الإرشادية لإزالة تأثير الأحداث غير المتكررة أو غير العادية. الهدف هو جعل الأرباح التاريخية أكثر قابلية للتنبؤ بالأداء المالي المستقبلي. |
| تعديلات الفائض أو الأصول غير التشغيلية | هي تعديلات تُجرى على الأرباح التاريخية لتعكس فقط الأداء الاقتصادي للعمليات الأساسية للمنشأة. يتم استبعاد الأصول أو الإيرادات غير التشغيلية لضمان التركيز على الأنشطة الرئيسية. |
| طريقة قيمة التصفية | هي طريقة تقييم تُستخدم لتحديد صافي المتحصلات المتاحة للمساهمين في حالة تصفية الشركة، وذلك بعد بيع الأصول وسداد الديون وخصم تكاليف التصفية والعمولات والضرائب. |
| القيمة القابلة للتحقق من الأصول | تمثل إجمالي المتحصلات المتوقعة من بيع أصول الشركة في سياق التصفية. |
| تكاليف التصرف المباشرة | تشمل النفقات المباشرة المرتبطة ببيع الأصول، مثل عمولات المبيعات التي تُدفع للوسطاء أو الوكلاء. |
| الديون (بصافي القيمة القابلة للتحقق) | تشير إلى إجمالي الالتزامات المالية المستحقة على الشركة والتي يجب سدادها قبل توزيع أي مبالغ على المساهمين، مع الأخذ في الاعتبار أي تسويات قد تؤثر على قيمتها الصافية. |
| الأرباح (الخسائر) بعد خصم الضرائب خلال فترة التصفية | تمثل صافي النتائج المالية للشركة بعد احتساب جميع الإيرادات والمصروفات والضرائب المترتبة على العمليات خلال فترة التصفية. |
| تكاليف التصفية | هي النفقات التي تتكبدها الشركة لإتمام عملية التصفية، مثل تكاليف إنهاء الخدمة للموظفين، والأتعاب القانونية والمحاسبية، وتكاليف الإغلاق الأخرى. |
| ضرائب الشركات على بيع الأصول | تشمل الضرائب المستحقة على أي مكاسب رأسمالية ناتجة عن بيع أصول الشركة خلال عملية التصفية. |
| الأموال المتاحة للتوزيع على المساهمين (قيمة السهم) | هي المبلغ المتبقي من أصول الشركة بعد سداد جميع الالتزامات وتكاليف التصفية، والذي يمكن توزيعه على المساهمين. |
| قيمة تصفية صافي الأصول (صافي القيمة القابلة للتحقق) | هي القيمة النهائية التي تُحدد بعد خصم جميع الالتزامات والتكاليف من إجمالي قيمة الأصول عند تصفية الشركة. |
| طريقة قيمة التصفية المنظمة | هي طريقة تصفية تُفترض فيها فترة زمنية معقولة لبيع الأصول بهدف تعظيم المتحصلات، وتتضمن إنهاء نشاط المنشأة بشكل منظم. |
| طريقة قيمة التصفية القسرية | هي طريقة تصفية تُفترض فيها التوقف الفوري عن العمل والتصرف السريع في الأصول، وغالبًا ما تكون مصحوبة بظروف بيع قسري. |
| قيمة تصفية الأسهم | هي القيمة التي تُحدد للأسهم في سياق تصفية الشركة، وتمثل المبلغ الصافي المتاح لأصحاب الأسهم بعد تصفية الأصول وسداد الالتزامات. |
| تحليل نقاط القوة والضعف والفرص والتهديدات (سوات) | هو نهج منظم للمنظمة لفهم نقاط قوتها الداخلية، ونقاط ضعفها، والفرص الخارجية المتاحة، والتهديدات التي تواجهها. يساعد هذا التحليل الإدارة على وضع استراتيجيات للاستفادة من نقاط القوة والفرص وتقليل تأثير نقاط الضعف والعوامل الخارجية السلبية. |
| نقاط القوة | هي الخصائص الداخلية للمنظمة التي تعزز مركزها التنافسي وقدرتها على تنفيذ استراتيجياتها المؤسسية، خاصة بالمقارنة مع أداء منافسيها في السوق. |
| نقاط الضعف | هي الخصائص الداخلية للمنظمة التي تؤثر سلبًا على أدائها، خاصة بالمقارنة مع أداء منافسيها في السوق، مما يقلل من قدرتها على تنفيذ استراتيجياتها المؤسسية. |
| الفرص | هي العوامل البيئية الخارجية التي تتيح للمنظمة إمكانيات للنمو أو التحسين، مما يتطلب استراتيجيات للاستفادة منها قدر الإمكان. |
| التهديدات | هي العوامل البيئية الخارجية التي قد تؤثر سلبًا على أداء المنظمة المستقبلي، وتتطلب استراتيجيات لتقليل تأثيرها الجوهري. |
| رأس المال النقدي | يشمل الموارد المالية للمنظمة مثل إدارة النقدية، مستوى المخزون ودورانه، الربحية، دوران الأصول، التدفق النقدي التشغيلي، رأس المال العامل، وشروط الائتمان والإدارة. |
| رأس المال المادي | يشمل الأصول المادية للمنظمة مثل درجة الاستفادة من السعة المتاحة، إدارة الأصول، موقع المنافذ وقوة المبيعات، مرافق التصنيع، سعة التخزين، موقع المرافق، القدرات التقنية، إدارة المخاطر، والمخاوف البيئية. |
| رأس مال العميل | يشمل عوامل مثل الاعتراف بالعلامة التجارية، الحصة السوقية، الدعاية والإعلان، جودة المنتج/الخدمة، المنتج/الخدمة نفسها، خدمة العملاء، الانتشار الأفقي والرأسي لخط الإنتاج، وإخلاص ورضا العملاء. |
| رأس المال التنظيمي | يشمل القدرة على الاستجابة للتغيير، الملكات القيادية للإدارة، ثقافة المؤسسة وقيمها، عملية التخطيط الاستراتيجية، العلاقات مع الموردين، أبحاث السوق، تسعير المنتجات/الخدمات، الامتثال للقوانين، والتعاون الداخلي. |
| رأس المال النظامي | يشمل استخدام التقنية لتحسين الربحية، تطوير منتجات جديدة، إمكانيات وموارد البحث والتطوير، إدارة سلسلة التوريد، القدرة الإنتاجية التصنيعية، عملية الشراء، وأنظمة التوزيع. |
| الكفاءات الأساسية | هي القدرات أو المهارات الفريدة التي تمتلكها المنظمة وتمنحها ميزة تنافسية، والتي يجب تحديدها وتقييمها كجزء من التحليل الاستراتيجي. |
| طريقة المعاملات الإرشادية | تُعرف أيضًا بطريقة المعاملات المماثلة، وتتضمن مراجعة المعاملات الأخيرة لشركات شبيهة لتوفير مؤشرات لمعدلات العوائد أو الأسعار التي يطلبها المستثمرون. تُستمد مكررات التقييم من معاملات السوق الفعلية للشركات العاملة في نفس أنشطة الشركة المعنية أو أنشطة مشابهة لها. |
| مكررات التقييم | هي نسب تُستخدم لتقييم قيمة شركة بناءً على أسعار معاملات السوق الفعلية لشركات مماثلة. تُشتق هذه المكررات من خلال تحليل الشركات التي تم شراؤها أو بيعها مؤخرًا في السوق. |
| المعاملات الإرشادية | تشير إلى الصفقات التي تم إجراؤها مؤخرًا على شركات مماثلة للشركة قيد التقييم. يمكن أن تشمل هذه المعاملات شركات خاصة أصغر حجماً، مما يجعلها أكثر قابلية للمقارنة مع الشركة الخاضعة للتقييم مقارنة بالشركات المدرجة في البورصة. |
| الأصول غير التشغيلية | هي الأصول التي لا ترتبط بشكل مباشر بالأنشطة التشغيلية الأساسية للشركة، مثل الاستثمارات في شركات أخرى أو العقارات غير المستخدمة في العمليات. |
| المنافع التكاملية | هي الفوائد الإضافية التي قد يحصل عليها المشتري نتيجة لدمج الشركة المستحوذ عليها في عملياته الحالية، مثل وفورات الحجم أو تحسين الكفاءة. |
| مكررات قيمة المنشأة إلى مبيعات | هي نسبة تُستخدم لتقييم قيمة الشركة بناءً على قيمة منشأتها مقارنة بإجمالي مبيعاتها. تُستخدم هذه المكررات بشكل شائع في تحليل معاملات السوق الفعلية نظرًا لأن معلومات المبيعات غالبًا ما تكون متاحة للجمهور. |
| هيكل المعاملات | يشمل النظر في طبيعة الصفقة، مثل ما إذا كانت تمثل قيمة المنشأة أو قيمة حقوق الملكية، وما إذا كانت استحواذًا على أسهم أو أصول، وما إذا كانت الصفقة نقدية بالكامل أو تتضمن مكونات غير نقدية. |
| قابلية الصناعة للمقارنة | تعني مدى تشابه الصناعات التي تعمل فيها الشركة المعنية والشركات المرجعية. على سبيل المثال، قد تكون الفنادق الفاخرة أقل قابلية للمقارنة مع الفنادق المخفضة. |
| المعاملات القديمة | هي المعاملات التي تمت في الماضي البعيد، وقد لا تكون ذات صلة بالتقييم الحالي بسبب التغيرات الاقتصادية والصناعية الكبيرة التي قد تكون قد حدثت. |
| طريقة المعاملات المماثلة | مصطلح آخر يُستخدم للإشارة إلى طريقة المعاملات الإرشادية، حيث يتم البحث عن معاملات لشركات مماثلة لتقديم مؤشرات تقييم. |
| مبدأ الاستبدال | مبدأ أساسي ينص على أن المشتري لن يدفع مقابل شركة أو محفظة أصول أكثر مما سيكلفه بناء وحيازة وتجميع شركة أو محفظة أصول توفر مجتمعة نفس المنافع المعدلة للمخاطر المترتبة على الملكية. |
| طريقة صافي القيمة الدفترية المعدلة | طريقة تُستخدم لتقييم الأسهم حيث تُعدل أصول والتزامات الشركة وفقًا لقيمها السوقية الحالية، وتُستخدم عندما تكون الشركة منشأة مستمرة وترتبط قيمتها بالأصول الأساسية بدلاً من الأرباح المستقبلية. |
| منشأة مستمرة | كيان تجاري يُتوقع أن يستمر في العمل في المستقبل المنظور، مع عدم وجود نية أو ضرورة لتصفيته أو تقليص حجم عملياته بشكل كبير. |
| القيمة الدفترية | القيمة التي تُسجل بها الأصول والالتزامات في القوائم المالية للشركة، والتي قد تستند إلى التكلفة التاريخية أو المبلغ المعاد تقييمه. |
| صافي القيمة القابلة للتحقق | صافي المتحصلات التي يمكن الحصول عليها من بيع الأصل، بعد خصم جميع تكاليف التصرف بما في ذلك الضرائب. |
| تكلفة إعادة الإنتاج | التكلفة اللازمة لإنتاج أصل مطابق للأصل الحالي باستخدام نفس المواد والتصميم والتقنيات. |
| تكلفة الإحلال | التكلفة اللازمة لإنتاج أصل يوفر منفعة مكافئة للأصل الحالي، مع إمكانية استخدام مواد أو تصميمات مختلفة مع مراعاة التغيرات في التقنية والتصميم وتقنيات البناء. |
| تكلفة الإحلال المستهلكة (الجديدة) | تكلفة الإحلال مطروحًا منها قيمة الإهلاك، وتعكس فقدان قيمة الممتلكات الناتج عن العمر الافتراضي أو البلى والاستعمال أو التقادم. |
| التقادم المادي | فقدان القيمة الناجم عن التدهور نتيجة العمر الافتراضي، والبلى والاستعمال، وعدم الصيانة للأصل. |
| التقادم الوظيفي | فقدان القيمة الناجم عن عدم الاستخدام، أو السعة الزائدة، أو التغيرات في التصميم أو التقنية، أو انخفاض الكفاءة التشغيلية للأصل. |
| التقادم الاقتصادي | فقدان القيمة الناجم عن عوامل خارجية مثل اللوائح الحكومية، أو مدى توافر المواد الخام، أو مدى توافر العمالة، أو انخفاض الطلب على المنتجات التي ينتجها الأصل. |
| انحراف التوزيع | هو حالة يكون فيها أحد طرفي التوزيع أطول من الآخر. الانحراف الموجب (إلى اليمين) يعني أن الذيل الأيمن أطول، بينما الانحراف السالب (إلى اليسار) يعني أن الذيل الأيسر أطول. |
| التباين في التقييم | هو مقياس لمدى انتشار أو تشتت البيانات حول القيمة المتوسطة في توزيع ما، ويساهم في فهم مدى تركّز البيانات حول القيمة المتوقعة. |
| تحليل الانحدار | هو أداة إحصائية تُستخدم للتحقق من العلاقات بين المتغيرات، وتحديد كيفية تأثير متغير مستقل على متغير تابع. |
| معامل الارتباط | هو رقم يوضح قوة واتجاه العلاقة الخطية بين متغيرين. يتراوح بين -1 (ارتباط خطي سالب مثالي) و +1 (ارتباط خطي موجب مثالي)، وصفر يعني عدم وجود علاقة خطية. |
| خبير مستقل | هو مُقيّم يقدم خبرته وآراءه الفنية أمام المحاكم أو الهيئات المماثلة، ويتصرف باستقلالية وموضوعية لخدمة المحكمة وليس العميل. |
| خبير غير مستقل | هو مُقيّم يعمل كمستشار للعميل أو للمستشار القانوني، بهدف دعم موقف العميل والدفاع عنه، ولا يُلزم بالاستقلالية الكاملة في عمله. |
| السبل البديلة لتسوية المنازعات | هي طرق لحل النزاعات خارج إطار المحاكم التقليدية، مثل الوساطة والتحكيم، بهدف تقليل التكاليف والمخاطر المرتبطة بالتقاضي. |
| الوساطة | هي عملية غير ملزمة يحاول فيها شخص محايد (وسيط) مساعدة طرفين متنازعين على إيجاد حل مقبول لهما، مع بقاء القرار النهائي بيد الأطراف المتنازعة. |
| التحكيم | هي عملية رسمية ومرنة نسبيًا تُصدر فيها قرارات ملزمة قانونًا من قبل شخص محايد أو أكثر (مُحكّم) لحل النزاعات، ولا يمكن الطعن فيها إلا لأسباب محدودة. |
| مدونات قواعد السلوك المهني | هي مجموعة من المبادئ والمعايير التي يجب على أعضاء المنظمات المهنية الالتزام بها، وتهدف إلى حماية الجمهور، وضمان جودة الخدمات، وتعزيز سمعة المهنة. |
| الاستقلالية والموضوعية | تعني تحرر المُقيّم من أي تأثير أو مصلحة أو علاقة قد تضعف حكمه المهني أو موضوعيته، وعدم التحيز في تقديم الخدمات المهنية. |
| الكفاءة المهنية والعناية الواجبة | تشير إلى التزام الأعضاء باللوائح والمعايير المهنية، والمشاركة في التعليم المستمر، وتقديم الخدمات المؤهلين لها بحكم التدريب أو الخبرة. |
| فرضية استمرارية المشروع | تفترض هذه الفرضية أن المنشأة أو الأصل القائم سيستمر في العمل في شكله الحالي، وهو مفهوم مشابه للاستخدام الحالي للأصل أو المنشأة. |
| فرضية التصفية | تُطبق هذه الفرضية عندما يُتوقع أن الشركة لن تستمر في العمل في المستقبل المنظور، ويكون المالك أفضل حالاً ببيع الأصول بدلاً من الاستمرار في توليد التدفق النقدي. |
| فرضية التصفية المنظمة | بموجب هذه الفرضية، يُمنح المالك وقتًا كافيًا لبيع الأصول بطريقة منظمة لتحقيق أعلى سعر ممكن في السوق، حيث تُباع الأصول مجزأة وليس كجزء من استمرارية المشروع. |
| فرضية التصفية القسرية | تحدث هذه الفرضية عندما يُضطر البائع لبيع الأصول بسرعة، ربما للوفاء بالتزامات ديون وشيكة، مما يمنح المشترين ميزة تفاوضية بسبب محدودية خيارات البائع ووقت التصرف. |
| المنافع التكاملية المتزايدة الخاصة بالمشتري | هي المنافع الإضافية التي يحصل عليها مشتري معين نتيجة لدمج أو استحواذ، والتي قد لا تكون متاحة للمشترين الآخرين أو للمنشأة بشكل مستقل. |
| القيمة الاستثمارية | تمثل القيمة المجمعة للشركة المستهدفة والشركة المستحوذة، مع الأخذ في الاعتبار تحسينات القيمة لكل من المشارك في السوق وللشركة المستحوذة نفسها. |
| القيمة التكاملية للمستحوذ | هي القيمة المضافة للمنشأة المندمجة مقارنة بالقيمة المستقلة لكلتا الشركتين، وتُحدد هذه القيمة الإضافية للشركة المستهدفة من أي مشارك في السوق. |
| أسلوب الدخل | يتطلب هذا الأسلوب تحليلاً واضحًا لكل من النمو والمخاطر، ويتطرق إلى قدرة الشركة على توليد التدفق النقدي، وبالتالي يشمل جميع الأصول الملموسة وغير الملموسة. |
| طريقة الشركات العامة الإرشادية | تستخدم هذه الطريقة معلومات عن المقارنات الإرشادية المتداولة علنًا والتي تتطابق أو تتشابه مع الأصل المعني للوصول إلى مؤشر للقيمة، وتتطلب بورصة عامة موثوق بها ومجموعة مختارة من الشركات المشابهة. |
| مستويات القيمة | تشير إلى المستويات المختلفة التي يمكن أن تتخذها قيمة حصة ملكية في كيان ما، والتي تتأثر بعوامل مثل القدرة على السيطرة، وقابلية التسويق، ووجود خصومات أو علاوات. |
| السيطرة | مستوى القيمة الذي يعكس القدرة على توجيه سياسات وإدارة كيان ما، وغالباً ما يتطلب امتلاك نسبة معينة من حقوق الملكية تزيد عن حد معين لتأكيد هذه القدرة. |
| عدم السيطرة | مستوى القيمة الذي يعكس غياب القدرة على توجيه سياسات وإدارة كيان ما، حيث لا يمتلك مالك الحصة القدرة على ممارسة السيطرة بشكل فردي على الشركة. |
| علاوة السيطرة | مبلغ أو نسبة مئوية تُضاف إلى القيمة التناسبية لحصة غير مسيطرة لتعكس الصلاحية المرجوة من السيطرة، وتُطبق عندما يتم تقييم حصة مسيطرة باستخدام طريقة تعطي قيمة مكافئة لحصة غير مسيطرة. |
| خصومات عدم وجود السيطرة (DLOC) | مبلغ أو نسبة مئوية تُخصم من قيمة حصة ملكية لتعكس غياب بعض أو كل صلاحيات السيطرة، وتُطبق عندما يتم تقييم حصة غير مسيطرة باستخدام طريقة تعطي قيمة لحصة مسيطرة. |
| خصومات عدم قابلية التسويق (DLOM) | مبلغ أو نسبة مئوية تُخصم من قيمة حصة ملكية لتعكس عدم القابلية النسبية للتسويق أو صعوبة تسييل الاستثمار بسهولة، وهي مرتبطة غالباً بالحصة غير المسيطرة في الشركات المغلقة. |
| القيمة التكاملية | تشمل وفورات الحجم التي يمكن الحصول عليها نتيجة دمج شركتين، وعادة ما تكون أكبر من القيمة المسيطرة، ولا تُعد جزءًا من مهام تحديد القيمة العادلة لأنها لا تتعلق بمشارك في السوق. |
| مستوى غير مسيطر وقابل للتسويق | يمثل حصة غير مسيطرة لا تعاني من عدم قابلية التسويق، وغالباً ما يكون ذا صلة بحصة غير مسيطرة في شركة مملوكة ملكية عامة حيث يتم تداول الأسهم في البورصات العامة. |
| مستوى غير مسيطر وغير قابل للتسويق | يمثل حصة غير مسيطرة لا يمكن الوصول بها إلى بورصة عامة، وبالتالي تكون قيمة الاستثمار أقل من حصة مماثلة غير مسيطرة في شركة عامة، وهو شائع في الشركات المغلقة. |
| تعديلات التقييم | التغييرات التي يتم إجراؤها على القيمة الناتجة عن تطبيق أساليب التقييم للوصول إلى مستوى القيمة المطلوب في مهمة التقييم، وتشمل علاوات السيطرة وخصومات عدم وجود السيطرة أو خصومات عدم قابلية التسويق. |
| تحليل الصناعة | عملية منظمة لتقييم العوامل المادية التي تؤثر في شركة معينة ضمن صناعتها، بهدف فهم الصناعة وتحديد قيمة الشركة. |
| نموذج بورتر للقوى الخمس | إطار عمل تحليلي يُستخدم لفهم الصناعة والقوى التي تؤثر في الشركات واستراتيجياتها، ويشمل التنافس بين الشركات القائمة، والتهديد المتمثل في دخول منافسين جدد، والتهديد بوجود منتجات أو خدمات بديلة، والقدرة التفاوضية للعملاء، والقدرة التفاوضية للموردين. |
| التنافس بين الشركات القائمة | القوة التي تمارسها الشركات الموجودة حاليًا في الصناعة على بعضها البعض، وتتأثر بعوامل مثل عدد المنافسين، ومعدل نمو الصناعة، والتكاليف الثابتة، وتمايز المنتجات. |
| القدرة التفاوضية للعملاء | قدرة المشترين على الضغط على الشركات من خلال طلب أسعار أقل، أو جودة أعلى، أو خدمات أفضل، وتتأثر بعوامل مثل عدد العملاء، وحجم مشترياتهم، وتهديدهم بالتكامل الخلفي. |
| القدرة التفاوضية للموردين | قدرة الموردين على الضغط على الشركات من خلال رفع الأسعار، أو تقليل الجودة، أو تقييد التوافر، وتتأثر بعوامل مثل عدد الموردين، وتوافر المنتجات البديلة، وأهمية مدخلات المورد للعميل. |
| التهديد المتمثل في دخول منافسين جدد | احتمالية دخول شركات جديدة إلى الصناعة، مما قد يؤدي إلى زيادة المنافسة وتقليل الأرباح، ويتأثر بعوامل مثل حواجز الدخول مثل وفورات الحجم، ومتطلبات رأس المال، واللوائح الحكومية. |
| التهديد بوجود منتجات أو خدمات بديلة | احتمالية وجود منتجات أو خدمات من صناعات أخرى تقدم منفعة مماثلة للعملاء، مما قد يؤدي إلى تحويل العملاء بعيدًا عن منتجات الصناعة الحالية، ويتأثر بعوامل مثل السعر النسبي للبدائل وجودتها. |
| حواجز الدخول إلى السوق | السمات التي تقلل من معدل دخول الشركات الجديدة إلى السوق، ويمكن أن تنشأ من مصادر مثل الحكومات، والمعارف ذات الملكية الخاصة، ومتطلبات الأصول، ووفورات الحجم التنظيمية. |
| حواجز الخروج | القيود التي تحد من قدرة الشركة على مغادرة السوق، مما قد يجبر الشركة على الاستمرار في المنافسة حتى في ظل ظروف غير مواتية. |
| الريادة المستندة إلى التكلفة | استراتيجية تنافسية تركز على تحقيق أقل تكاليف ممكنة في الإنتاج والتشغيل، بهدف تقديم أسعار تنافسية وجذب العملاء. |
| التمايز | استراتيجية تنافسية تركز على تقديم منتجات أو خدمات فريدة ومختلفة عن المنافسين، من خلال التصميم، أو الجودة، أو التكنولوجيا، أو العلامة التجارية، بهدف بناء ولاء العملاء. |
| التركيز | استراتيجية تنافسية تركز على خدمة شريحة معينة من العملاء أو سوق فرعية، من خلال تلبية احتياجاتهم الخاصة بشكل فعال وكفء، سواء كان ذلك من خلال التكلفة أو التمايز. |
| محركات القيمة الهامة (Key Value Drivers) | هي العوامل الأساسية التي تؤثر بشكل مباشر على قيمة الشركة أو الصناعة. في سياق شركة كاليجان فوريستري كوربوريشن، قد تشمل هذه المحركات أسعار المنتجات الخشبية، تكاليف الإنتاج، كفاءة العمليات، والطلب في السوق. |
| العوامل الاقتصادية أو الصناعية الرئيسة (Key Economic or Industry Factors) | هي الظروف الاقتصادية العامة أو الاتجاهات الخاصة بالصناعة التي يمكن أن تؤثر على أداء الشركة. تشمل هذه العوامل النمو الاقتصادي، أسعار الفائدة، التضخم، التغيرات في الطلب العالمي، واللوائح الحكومية. |
| المركز المالي الرأسي (Vertical Financial Position) | هو تحليل للقوائم المالية حيث يتم التعبير عن كل بند كنسبة مئوية من إجمالي الأصول في الميزانية العمومية أو من إجمالي المبيعات في قائمة الدخل. يساعد هذا في مقارنة النسب بين فترات زمنية مختلفة أو مع شركات أخرى. |
| قائمة الأرباح والخسائر (Income Statement) | هي تقرير مالي يعرض إيرادات الشركة ومصروفاتها خلال فترة زمنية محددة، مما يؤدي إلى صافي الربح أو الخسارة. يُعرف أيضًا باسم بيان الدخل أو بيان الأرباح. |
| النسب المالية (Financial Ratios) | هي مقاييس محاسبية تُستخدم لتحليل وتقييم أداء الشركة المالي من خلال مقارنة بنود مختلفة في قوائمها المالية. تساعد هذه النسب في تقييم الربحية، السيولة، الملاءة، وكفاءة التشغيل. |
| الأصول المتداولة (Current Assets) | هي الأصول التي يُتوقع تحويلها إلى نقد أو استهلاكها خلال سنة واحدة أو دورة تشغيلية واحدة، أيهما أطول. تشمل النقد، حسابات القبض، والمخزون. |
| الالتزامات المتداولة (Current Liabilities) | هي الديون والالتزامات التي يُتوقع تسويتها خلال سنة واحدة أو دورة تشغيلية واحدة، أيهما أطول. تشمل حسابات الدفع، الديون قصيرة الأجل، والمصروفات المستحقة. |
| حقوق المساهمين (Shareholders' Equity) | هي القيمة المتبقية لأصول الشركة بعد خصم جميع التزاماتها. تمثل ملكية المساهمين في الشركة. |
| تكلفة البضاعة المباعة (Cost of Goods Sold - COGS) | هي التكلفة المباشرة المرتبطة بإنتاج السلع التي تبيعها الشركة، بما في ذلك تكاليف المواد الخام والعمالة المباشرة. |
| المصروفات (Expenses) | هي التكاليف التي تتكبدها الشركة لتوليد الإيرادات. تشمل مصروفات التشغيل، المصروفات الإدارية، ومصروفات البيع والتسويق. |
| إعادة الهيكلة وإغلاق المطحنة (Restructuring and Mill Closure) | يشير إلى العمليات التي تقوم بها الشركة لتغيير هيكلها التشغيلي أو المالي، والتي قد تتضمن إغلاق وحدات إنتاجية غير مربحة. |
| المضاعف التاريخي (Historical Multiple) | هو مضاعف يعتمد على البيانات المالية التاريخية للشركة، وغالبًا ما يستخدم فترة الاثني عشر شهرًا الأخيرة أو السنة المالية الماضية. قد يتطلب استخدام القوائم المرحلية لضمان أحدث المعلومات المالية المتاحة. |
| المضاعف المتوقع (Prospective Multiple) | هو مضاعف يعتمد على التنبؤات أو التوقعات المالية المستقبلية للشركة. يكون مفيدًا بشكل خاص عندما يُتوقع أن تختلف الأرباح المستقبلية بشكل كبير عن الأداء التاريخي، ولكنه قد يكون عرضة للتحيزات أو قد لا يكون متاحًا دائمًا. |
| مضاعفات حقوق الملكية (Equity Multiples) | هي مضاعفات تقييم تُستخدم لتقدير قيمة حقوق الملكية لشركة ما. تصبح هذه المضاعفات أكثر ملاءمة عندما تمتلك الشركة المعنية والشركات القابلة للمقارنة هياكل رأسمالية متشابهة، مما يركز على قيمة الأسهم بدلاً من إجمالي قيمة المنشأة. |
| مضاعفات قيمة المنشأة (Enterprise Value Multiples) | هي مضاعفات تقييم تُستخدم لتقدير قيمة المنشأة ككل، والتي تشمل حقوق الملكية والديون. تكون هذه المضاعفات أكثر ملاءمة عندما تختلف هياكل رأس المال بين الشركة المعنية والشركات القابلة للمقارنة، حيث تأخذ في الاعتبار إجمالي قيمة الشركة. |
| قيمة المنشأة (Enterprise Value) | هي القيمة الإجمالية للشركة، والتي تُحسب بجمع القيمة السوقية لحقوق الملكية مع القيمة السوقية للديون ذات الفائدة، وطرح النقد وما يعادله. تُستخدم في مضاعفات قيمة المنشأة لتقدير القيمة الكلية للشركة. |
| هيكل رأس المال (Capital Structure) | يشير إلى مزيج الديون وحقوق الملكية الذي تستخدمه الشركة لتمويل عملياتها وأصولها. يؤثر هيكل رأس المال بشكل كبير على تقييم الشركة، خاصة عند استخدام مضاعفات حقوق الملكية مقابل مضاعفات قيمة المنشأة. |
| الوسيط (Median) | هو القيمة الوسطى في مجموعة من البيانات مرتبة ترتيبًا تصاعديًا أو تنازليًا. يُستخدم الوسيط في التقييم لتجنب تأثير القيم المتطرفة على المتوسط، مما يوفر مقياسًا أكثر استقرارًا للاتجاه المركزي. |
| المتوسط الحسابي (Mean) | هو مجموع القيم في مجموعة بيانات مقسومًا على عدد هذه القيم. يُستخدم كمتوسط للبيانات، ولكنه قد يكون حساسًا للقيم المتطرفة في مجموعة البيانات. |
| معامل الاختلاف (Coefficient of Variation) | هو مقياس للتباين النسبي للبيانات، ويُحسب بقسمة الانحراف المعياري على المتوسط. يُستخدم لتقييم مدى تشتت البيانات بالنسبة لمتوسطها، وهو مفيد لمقارنة تباين مجموعات بيانات مختلفة. |
| التجميع العنقودي (Clustering) | يشير إلى ميل نقاط البيانات في مجموعة ما إلى التجمع حول قيمة مركزية. في التقييم، يُستخدم لقياس مدى تقارب مكررات الشركات القابلة للمقارنة، حيث يشير التجميع العنقودي القوي إلى بيانات أكثر اتساقًا. |
| المبيعات | إجمالي الإيرادات التي تحققها الشركة من بيع السلع أو تقديم الخدمات خلال فترة زمنية محددة. |
| تكلفة البضاعة المباعة | التكلفة المباشرة المرتبطة بإنتاج السلع التي باعتها الشركة، بما في ذلك المواد الخام والعمالة المباشرة. |
| المصروفات | التكاليف التي تتكبدها الشركة لتشغيل أعمالها، والتي لا ترتبط مباشرة بإنتاج السلع أو الخدمات. |
| الأصول | الموارد الاقتصادية التي تمتلكها الشركة وتتوقع أن تستفيد منها في المستقبل. |
| الأصول المتداولة | الأصول التي يتوقع تحويلها إلى نقد أو استخدامها خلال سنة واحدة أو دورة تشغيلية واحدة. |
| أصول أخرى | الأصول التي لا تندرج تحت فئات الأصول المتداولة أو الأصول الثابتة، مثل الأصول غير الملموسة. |
| الالتزامات | الديون والالتزامات المالية المستحقة على الشركة تجاه أطراف خارجية. |
| الالتزامات المتداولة | الديون والالتزامات التي تستحق السداد خلال سنة واحدة أو دورة تشغيلية واحدة. |
| التزامات أخرى | الالتزامات التي لا تندرج تحت فئة الالتزامات المتداولة، مثل القروض طويلة الأجل. |
| حقوق المساهمين | صافي قيمة أصول الشركة بعد خصم جميع التزاماتها، وتمثل ملكية المساهمين في الشركة. |
| نسب النشاط | مقاييس مالية تقيّم مدى كفاءة الشركة في استخدام أصولها لتوليد المبيعات أو الإيرادات. |
| القيمة العادلة | السعر الذي سيتم استلامه لبيع أصل أو دفعه لنقل التزام في معاملة منظمة بين المشاركين في السوق في تاريخ القياس. |
| قيمة التصفية | المبلغ الناتج عن بيع أصل أو مجموعة من الأصول تدريجيًا على أجزاء متفرقة. |
| أسلوب التكلفة | يقدم مؤشرًا للقيمة عن طريق حساب التكلفة الحالية لإحلال أو إعادة إنتاج الأصل، ومن ثم خصم الإهلاك المادي وجميع أشكال التقادم الأخرى. |
| فرضية الاستخدام الأعلى والأفضل | الاستخدام الذي من شأنه أن ينتج أعلى قيمة للأصل، ويجب أن يكون الاستخدام ممكنًا ماديًا ومحققًا للجدوى ماليًا ومسموحًا به قانونًا. |
| فرضية الاستخدام الحالي | الاستخدام الحالي أو القائم للأصل أو المنشأة المعنية، وقد لا يساوي بالضرورة الاستخدام الأعلى والأفضل. |
| فرضية القيمة | تفترض أن الشركة المعنية ستستمر في العمل في المستقبل، وتؤثر على كيفية إجراء التقييم. |
| القيمة السوقية العادلة | السعر، معبرًا عنه بما يكافئه من نقدية، حيث تنتقل الملكية بين مشترٍ افتراضي راغب وقادر على إتمام عملية الشراء، وبائع افتراضي راغب وقادر على إتمام عملية البيع، ويتصرف كلاهما على أساس محايد في سوق مفتوحة وغير مقيدة، وفيه لا يُجبر البائع ولا المشتري على البيع والشراء، وكلاهما على دراية كافية بالحقائق ذات الصلة. |
Cover
2025_Fin_Beheer_Invest_deel_1.pdf
Summary
# Investeringsanalyse en financiële planning
**1. Investeringsanalyse en financiële planning**
Dit onderwerp behandelt de essentiële technieken en principes voor het beoordelen en selecteren van investeringsprojecten, met een focus op het bepalen van kosten en opbrengsten, de tijdswaarde van geld en de verschillende evaluatiemethoden [2](#page=2).
**1.1 Doel van een investeringsproject**
Het hoofddoel van een investeringsproject is het vandaag uitgeven van een zeker bedrag in de hoop in de toekomst meer, maar onzekere, bedragen te ontvangen of waarde te creëren. Dit vereist het bepalen van zowel de kosten als de financiële en niet-financiële output van het project [4](#page=4).
**1.2 Basisprincipes van investeringsanalyse**
De waarde van een project wordt bepaald door de huidige waarde van alle kasstromen die het genereert, rekening houdend met het vereist rendement. Dit rendement is afhankelijk van de gecreëerde waarde en de financiële context van de organisatie [5](#page=5).
* **1.2.1 Enkel kasstromen zijn relevant**
Boekhoudkundige winst- of verliescijfers zijn niet direct relevant voor investeringsbeslissingen; enkel de feitelijke kasstromen (inkomsten en uitgaven) tellen [6](#page=6).
* **1.2.2 Marginale of incrementele kasstromen**
Enkel de kasstromen die door het project worden veroorzaakt (marginale of incrementele kasstromen) zijn van belang. Kasstromen die onafhankelijk zijn van het project, zijn irrelevant [6](#page=6).
* In de non-profit gezondheidszorg kan waarde breder worden geïnterpreteerd, waardoor ruimte is voor niet-rendabele investeringen, mits de financieel-economische draagkracht van de organisatie getoetst wordt [6](#page=6).
* **1.2.3 Operationele kasstromen**
Financiële stromen zoals interestbetalingen worden in beginsel niet meegenomen in de kasstroomberekening. De financieringskost wordt verrekend in het vereist rendement [7](#page=7).
* In de non-profit gezondheidszorg wordt ook hier een uitzondering gemaakt wanneer waarde breder wordt geïnterpreteerd en de financieel-economische draagkracht voor alle geldstromen getoetst moet worden [7](#page=7).
* **1.2.4 Inflatie**
Inflatie is de waardevermindering van geld door prijsstijgingen, wat zowel kosten als opbrengsten beïnvloedt [8](#page=8).
**1.3 Tijdswaarde van geld**
Geld heeft een tijdswaarde omdat men vandaag ontvangen geld prefereert boven hetzelfde bedrag in de toekomst, vanwege directe consumptiemogelijkheden of het potentieel voor rendement door sparen [14](#page=14).
* **1.3.1 Berekening van toekomstige waarde**
De toekomstige waarde ($E$) van een bedrag ($B$) na één periode, met een interestvoet ($i$), wordt berekend als $E = (1+i) \times B$ [15](#page=15).
* **1.3.2 Berekening van contante waarde**
De contante waarde ($B$) van een toekomstig bedrag ($E$) na één periode, met een interestvoet ($i$), wordt berekend als $B = \frac{E}{1+i}$. Dit principe geldt ook voor het bepalen van de benodigde bonus om een toekomstige aankoop te financieren [17](#page=17) [18](#page=18).
* **1.3.3 Samengestelde interest over meerdere jaren**
Voor periodes langer dan één jaar wordt het principe van samengestelde interest toegepast, waarbij de interest in latere periodes wordt herbelegd. De toekomstige waarde na $n$ perioden is $E_n = (1+i)^n \times B$ [19](#page=19).
> **Tip:** Bij het berekenen van samengestelde interest, wordt interest verdiend op zowel de initiële hoofdsom als op reeds verdiende interesten.
**Voorbeeld:** Een kapitaal van 30.000 euro, belegd aan 7% interest gedurende 21 jaar, groeit tot ongeveer 124.217 euro [20](#page=20).
* **1.3.4 Conversie naar één tijdstip**
Alle kasstromen worden geconverteerd naar één gemeenschappelijk tijdstip, meestal de huidige waarde. De totale huidige waarde is de som van de geconverteerde kasstromen. De formule hiervoor is [22](#page=22):
$$B = \sum_{t=1}^{n} \frac{C_t}{(1+i)^t}$$
waarbij $C_t$ de kasstroom in periode $t$ is en $i$ de discountvoet [22](#page=22).
**1.4 Vrije kasstromen (Free Cash Flows - FCF)**
Vrije kasstromen vertegenwoordigen de beschikbare kas voor alle investeerders na aftrek van operationele kosten, wijzigingen in het werkkapitaal en investeringsuitgaven [24](#page=24).
Formule:
$$Vrije Kasstroom = Operationele Cashflow (na belastingen) + \Delta Behoefte aan Nettobedrijfskapitaal + Investeringskasstroom$$ [24](#page=24).
* **1.4.1 Operationele Kasstromen**
Dit is het resultaat van de onderneming, gecorrigeerd voor afschrijvingen [26](#page=26).
* **1.4.2 Verandering nettobedrijfskapitaal**
Dit omvat veranderingen in voorraden, vorderingen op klanten en leverancierskredieten [26](#page=26).
* **1.4.3 Investeringskasstromen**
Dit zijn de uitgaven voor investeringen in uitrusting, gebouwen, grond, studies, etc. [27](#page=27).
**Voorbeeld:** Een project met de volgende kasstromen:
| Jaar | Kasstroom |
|---|---|
| 0 | -850 |
| 1 | 33,1 |
| 2 | 90,5 |
| 3 | 161,2 |
| 4 | 166 |
| 5 | 598,3 |
De vrije kasstroom wordt berekend door deze componenten op te tellen [28](#page=28).
**1.5 Valkuilen bij investeringsbeslissingen**
Bij investeringsanalyse kunnen diverse valkuilen optreden die de besluitvorming beïnvloeden:
* **1.5.1 Sunk costs (verzonken kosten)**
Kosten die reeds gemaakt zijn en niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, mogen de beslissing om al dan niet verder te investeren niet beïnvloeden. Dit wordt ook wel 'escalation of commitment' genoemd [30](#page=30).
* **1.5.2 Opportuniteitskosten**
De waarde van het beste alternatieve gebruik van middelen die men opgeeft door voor een specifiek project te kiezen [31](#page=31).
* **Voorbeeld:** Een ziekenhuis dat een ongebruikte campus overweegt om te bouwen tot een zorghotel, moet de huidige marktwaarde van die campus als een opportuniteitskost beschouwen, omdat deze anders verkocht zou kunnen worden [32](#page=32).
* **1.5.3 Neveneffecten**
Veranderingen in kasstromen van andere afdelingen of diensten binnen de organisatie als gevolg van het nieuwe project [33](#page=33).
* **1.5.4 Levensduur van het project**
De economische levensduur van het project is bepalend voor de periode waarin kasstromen worden geanalyseerd, niet de boekhoudkundige levensduur voor afschrijvingen [34](#page=34).
* **1.5.5 Beoordeling van het project**
Onzekerheid en de neiging tot onderschatting van kosten en overschatting van opbrengsten zijn veelvoorkomende problemen. Het is cruciaal om vooraf de grenzen van haalbaarheid af te bakenen [35](#page=35).
**1.6 Evaluatiemethoden voor investeringsprojecten**
Er zijn verschillende methoden om investeringsprojecten te evalueren, elk met hun eigen voor- en nadelen:
* **1.6.1 Gemiddeld boekhoudkundig rendement (GBR)**
Dit is de gemiddelde jaarlijkse winst na belastingen gedeeld door de gemiddelde boekwaarde van de investering [37](#page=37).
$$GBR = \frac{Gemiddelde jaarlijkse winst}{Gemiddelde boekwaarde van de investering}$$ [37](#page=37).
* **Nadelen:** Gebaseerd op winst in plaats van kasstromen, houdt geen rekening met de timing van kasstromen en het vereiste rendement is onduidelijk. Wordt daarom niet aanbevolen als primaire evaluatiemethode [39](#page=39).
* **1.6.2 Terugverdienperiode (Payback Periode - PP)**
De tijd die nodig is om de begininvestering terug te verdienen [40](#page=40).
$$TVP = \frac{Begininvestering}{\text{Jaarlijkse netto kasontvangsten}}$$ [40](#page=40).
* **Nadelen:** Negeert kasstromen na de terugverdienperiode, houdt geen rekening met de timing en grootte van kasstromen tijdens de periode, en kent een arbitrair afkappunt. Vaak gebruikt ter aanvulling van andere methoden voor inzicht in risico en liquiditeit [42](#page=42).
* Een alternatief is de **verdisconteerde terugverdienperiode**, die aan te bevelen is [42](#page=42).
* **1.6.3 Interne Rendementsgraad (IRG)**
De discontovoet die de contante waarde van verwachte kasontvangsten gelijkstelt aan de contante waarde van verwachte kasuitgaven [43](#page=43).
$$\sum_{t=0}^{n} \frac{A_t}{(1+r)^t} = 0$$
waarbij $A_t$ de kasstroom in periode $t$ is en $r$ de interne rendementsgraad [43](#page=43).
* **Betekenis:** Geeft het rendement aan dat een investeringsproject genereert op het geïnvesteerde vermogen. Kan enkel berekend worden via 'gissen en missen' of met behulp van financiële functies in rekenbladen [44](#page=44) [45](#page=45).
* **1.6.4 Netto-contantewaardemethode (NCW)**
Bepaalt de contante waarde van alle kasstromen, rekening houdend met een minimum vereist rendement ($k$) [46](#page=46).
$$NCW = \sum_{t=0}^{n} \frac{A_t}{(1+k)^t}$$ [46](#page=46).
* **Beslissingsregel:** Een project wordt aanvaard indien NCW $\geq$ 0. Een positieve NCW betekent dat het project waarde creëert bovenop het vereiste rendement [46](#page=46).
* **Voorbeeld:** Een project met een NCW van -139.126 euro bij een vereist rendement van 10% wordt niet aanvaard [47](#page=47).
* **1.6.5 Contante-Waarde Index (CWI / Profitability Index - PI)**
De NCW gedeeld door de begininvestering [48](#page=48).
$$CWI = \frac{NCW}{\text{Begininvestering}}$$ [48](#page=48).
* Maakt het mogelijk om projecten met verschillende investeringsgroottes eenvoudig te vergelijken [48](#page=48).
**1.7 Vergelijking IRG en NCW**
De IRG en NCW methoden kunnen soms leiden tot verschillende projectselecties, met name wanneer projecten sterk afwijken in hun kasstroompatronen of wanneer de kasstroom meer dan één keer van teken verandert. In veel gevallen leidt een positieve NCW tot het aanvaarden van het project wanneer de vereiste rendementvoet lager is dan de IRG [50](#page=50).
**1.8 Dynamische evaluatiemethoden en reële opties**
De klassieke methoden zijn statisch en bieden geen ruimte voor bijsturing na uitvoering. Reële opties, daarentegen, houden rekening met de flexibiliteit van het management om beslissingen aan te passen op basis van toekomstige ontwikkelingen. De waarde van een project kan worden gezien als de som van de netto contante waarde en de waarde van de reële opties [53](#page=53) [54](#page=54).
**1.9 Vereist rendement**
* **1.9.1 Klassieke bedrijfseconomische benadering**
Investeringen moeten voldoende rendement genereren om financiers te vergoeden. Zowel eigen middelen als schulden hebben een kost (kapitaalkost of gewogen gemiddelde kapitaalkost - WACC). Dit is het rendement dat financiers elders zouden kunnen bekomen met een vergelijkbaar risicoprofiel [57](#page=57).
De gewogen gemiddelde kapitaalkost (K0) wordt berekend als:
$$K_0 = \frac{EV}{EV+VV} \times k_e + \frac{VV}{EV+VV} \times k_s \times (1 - t_v)$$ [59](#page=59).
Hierbij is $EV$ de marktwaarde van het eigen vermogen, $VV$ de marktwaarde van de financiële schulden, $k_e$ de kost van het eigen vermogen, $k_s$ de kost van financiële schulden voor belastingen, en $t_v$ de vennootschapsbelastingvoet [59](#page=59).
* **1.9.2 Gezondheidseconomische benadering**
Het vereiste rendement kan worden afgestemd op het realiseren van een gezonde bedrijfeconomische organisatie die haar opdracht op lange termijn kan vervullen [60](#page=60).
---
# Evaluatiemethoden voor investeringsprojecten
Dit onderdeel van de documentatie bespreekt diverse methoden voor de evaluatie van investeringsprojecten, variërend van eenvoudige benaderingen zoals het gemiddeld boekhoudkundig rendement en de terugverdienperiode, tot meer geavanceerde technieken zoals de interne rendementsgraad en de netto-contantewaardemethode. Deze methoden helpen bij het beoordelen of een investering waarde creëert [25](#page=25) [36](#page=36).
### 2.1 Het gemiddeld boekhoudkundig rendement
Het gemiddeld boekhoudkundig rendement (GBR) meet de gemiddelde jaarlijkse winst na belastingen ten opzichte van de gemiddelde boekwaarde van de investering gedurende de looptijd van het project [37](#page=37).
De formule luidt:
$$ \text{GBR} = \frac{\text{Gemiddelde jaarlijkse winst}}{\text{Gemiddelde boekwaarde van de investering}} $$
Het boekhoudkundig rendement wordt vergeleken met een vereist rendement om te bepalen of een project aanvaardbaar is [37](#page=37).
**Nadelen van het GBR:**
* Het is gebaseerd op winst in plaats van kasstromen [39](#page=39).
* Het houdt geen rekening met de timing van kasinkomsten en -uitgaven [39](#page=39).
* Het is niet duidelijk wat een passend vereist rendement zou moeten zijn [39](#page=39).
Vanwege deze nadelen wordt de methode niet aanbevolen als primaire evaluatiemethode [39](#page=39).
### 2.2 De terugverdienperiode
De terugverdienperiode (TVP), ook wel paybackperiode genoemd, geeft aan hoeveel tijd er nodig is om de initiële investering terug te verdienen [40](#page=40).
De formule is:
$$ \text{TVP} = \frac{\text{Begininvestering}}{\sum \text{Jaarlijkse netto kasontvangsten}} $$
Een project wordt aanvaard als de berekende terugverdienperiode kleiner is dan of gelijk is aan een vooraf bepaalde maximum toegelaten terugverdienperiode [40](#page=40).
**Nadelen van de TVP:**
* Het houdt geen rekening met kasstromen die plaatsvinden na afloop van de terugverdienperiode [42](#page=42).
* Het houdt geen rekening met de grootte en timing van kasinkomsten *tijdens* de terugverdienperiode [42](#page=42).
* De beoordeling is arbitrair door het gebruik van een afkappunt [42](#page=42).
De TVP wordt vaak gebruikt als aanvulling op meer geavanceerde methoden, omdat het inzicht geeft in risico en liquiditeit. Het is echter geen goede risico-indicator omdat de spreiding van mogelijke uitkomsten niet is meegenomen [42](#page=42).
Een aan te bevelen alternatief is de **verdisconteerde terugverdienperiode**, die iets langer is dan de klassieke terugverdienperiode [42](#page=42).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vervangings-, uitbreidings- en strategische investeringen [42](#page=42).
### 2.3 De interne rendementsgraad (IRG)
De interne rendementsgraad (IRG) is de discontovoet (calculatierente) waarbij de contante waarde van de verwachte kasontvangsten gelijk is aan de contante waarde van de verwachte kasuitgaven. Dit wordt ook wel de Internal Rate of Return (IRR) genoemd [43](#page=43) [44](#page=44).
De formule is:
$$ \sum_{t=0}^{n} \frac{A_t}{(1+r)^t} = 0 $$
waarbij $A_t$ de kasstroom in periode $t$ is, en $r$ de interne rendementsgraad [43](#page=43).
Het bepalen van de IRG vereist doorgaans een iteratieve methode ('gissen en missen') of het gebruik van een specifieke functie in rekenbladen [44](#page=44).
**Betekenis van de IRG:**
De IRG-methode beantwoordt de vraag welk rendement een investeringsproject genereert op het geïnvesteerde vermogen. Als de IRG hoger is dan het vereiste rendement, wordt het project doorgaans aanvaard [45](#page=45) [50](#page=50).
Een probleem kan optreden wanneer het kasstroompatroon van projecten sterk afwijkt, bijvoorbeeld als het teken van de kasstromen meer dan eens verandert [50](#page=50).
### 2.4 De netto-contantewaardemethode (NCW)
De netto-contantewaardemethode (NCW) bepaalt de contante waarde van alle kasstromen van een investeringsproject, rekening houdend met een minimumvereist rendement (discontovoet) [46](#page=46).
De formule is:
$$ \text{NCW} = \sum_{t=0}^{n} \frac{A_t}{(1+k)^t} $$
waarbij $A_t$ de kasstroom in periode $t$ is, en $k$ het vereist minimumrendement [46](#page=46).
* Indien de NCW groter is dan of gelijk is aan nul, wordt het project aanvaard [46](#page=46).
* Een positieve NCW betekent dat de toekomstige kasstromen meer waard zijn dan de initiële investering, rekening houdend met het vereiste rendement. De NCW geeft de waarde weer die het project realiseert bovenop het minimumvereiste rendement [46](#page=46).
**Contante-Waarde Index (CWI) of Profitability Index (PI):**
De CWI is een aanvullende metriek die de verhouding weergeeft tussen de NCW en de begininvestering [48](#page=48).
$$ \text{CWI} = \frac{\text{NCW}}{\text{Begininvestering}} $$
Dit maakt het mogelijk om projecten op een eenvoudige manier te vergelijken, met name bij budgettaire beperkingen [48](#page=48).
**Relatie tussen IRG en NCW:**
* Als het vereist rendement lager is dan de IRG, zal de NCW positief zijn [50](#page=50).
* Als het vereist rendement hoger is dan de IRG, zal de NCW negatief zijn [50](#page=50).
### 2.5 Andere evaluatiemethoden en overwegingen
Naast de hierboven genoemde methoden zijn er ook andere benaderingen zoals de Weighted Scores Capital Grid, Forced Capital Prioritization, en Portfolio-based Capital Budgeting [68](#page=68) [69](#page=69) [72](#page=72) [77](#page=77).
**Reële opties:**
Reële opties, zoals de mogelijkheid om de capaciteit uit te breiden bij succes of af te bouwen bij tegenvallend resultaat, zijn vooral van belang bij strategische beslissingen. Projecten met waardevolle reële opties worden door de NCW onderschat, hoewel de NCW nog steeds zinvol is. De waarde van een project kan worden gezien als [54](#page=54):
$$ \text{Projectwaarde} = \text{Netto contante waarde} + \text{Waarde van de reële opties} $$
Reële opties vergroten de projectwaarde door flexibiliteit en keuzemogelijkheden te bieden [54](#page=54).
**Dynamische versus statische methoden:**
Een nadeel van veel evaluatiemethoden is dat ze inherent statisch zijn en geen ruimte laten voor bijsturing na de initiële uitvoering [53](#page=53).
> **Tip:** Hoewel de terugverdienperiode niet ideaal is als enige methode, kan het nuttig zijn om inzicht te geven in het risico en de liquiditeit van een project. Het gebruik van de verdisconteerde terugverdienperiode wordt aanbevolen als alternatief [42](#page=42).
> **Tip:** De netto-contantewaardemethode (NCW) wordt algemeen beschouwd als de meest betrouwbare methode, omdat deze alle relevante kasstromen en het tijdsverloop ervan meeneemt, evenals het vereiste rendement [46](#page=46).
> **Tip:** Bij het vergelijken van projecten met sterk afwijkende kasstroompatronen kan de IRG leiden tot inconsistenties ten opzichte van de NCW. De NCW wordt dan als leidend beschouwd [50](#page=50).
---
# Valkuilen bij investeringsbeslissingen
Dit onderwerp identificeert en bespreekt veelvoorkomende fouten en valkuilen die zich kunnen voordoen bij het nemen van investeringsbeslissingen, met aandacht voor concepten zoals verzonken kosten, opportuniteitskosten, neveneffecten, de economische levensduur van een project en de beoordeling van onzekerheid [29](#page=29).
### 3.1 Sunk costs (verzonken kosten)
Verzonken kosten zijn uitgaven die in het verleden reeds zijn gedaan en die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Deze kosten mogen de huidige investeringsbeslissing niet beïnvloeden, aangezien ze irrelevant zijn voor toekomstige beslissingen. Een voorbeeld hiervan zijn studiekosten. Het vasthouden aan een beslissing enkel en alleen vanwege reeds gemaakte kosten wordt ook wel escalatie van commitment genoemd [30](#page=30).
> **Tip:** Beschouw verzonken kosten als reeds "verloren" geld dat geen invloed mag hebben op de rationele afweging van toekomstige kosten en baten.
### 3.2 Opportuniteitskosten
Opportuniteitskosten vertegenwoordigen de waarde van de best mogelijke alternatieve aanwending van middelen die wordt opgegeven bij het kiezen voor een bepaald project. Wanneer een organisatie investeert in één project, verliest zij de potentiële opbrengsten die met een alternatief project gegenereerd hadden kunnen worden [31](#page=31).
Een relevant voorbeeld hiervan is het ziekenhuis AZ Zorgvuldig dat na een fusie een campus met 150 erkende bedden bezit die al drie jaar niet meer in gebruik is. Bij de overweging om hier een zorghotel te realiseren, moet de actuele marktwaarde van de campus worden meegenomen in de investeringsbeslissing. Indien het zorghotelproject niet doorgaat, zou de campus verkocht kunnen worden voor bijvoorbeeld twee miljoen euro. De marktwaarde van de campus wordt dus beschouwd als een fictieve uitgave aan het begin van het project, omdat deze potentiële inkomst uit verkoop wordt opgegeven [32](#page=32).
> **Tip:** Vraag altijd af: "Wat geven we op door *dit* project te kiezen?". De waarde van dat opgegeven alternatief zijn de opportuniteitskosten.
### 3.3 Neveneffecten
Een belangrijke complicatie bij het werken met incrementele kasstromen is de noodzaak om rekening te houden met de impact op de kasstromen van de *gehele* onderneming, en niet enkel op die van het specifieke project. Het realiseren van een nieuwe dienst kan bijvoorbeeld de activiteit van een andere afdeling beïnvloeden [33](#page=33).
* **Voorbeeld 1:** De introductie van een nieuw type interventie in de cardiologie kan een positieve of negatieve impact hebben op de cardiochirurgie [33](#page=33).
* **Voorbeeld 2:** De realisatie van serviceflats kan leiden tot een hogere zorggraad in woonzorgcentra, wat resulteert in hogere positieve kasstromen [33](#page=33).
### 3.4 De levensduur van het project
Voor investeringsbeslissingen is de economische levensduur van een project relevant, dat wil zeggen de periode waarin het project economisch rendabel is en kasstromen genereert. De boekhoudkundige levensduur, die wordt gebruikt voor afschrijvingen, is hierbij irrelevant. Als er ook na de boekhoudkundige levensduur nog kasstromen worden gerealiseerd, moeten deze worden meegenomen in de beslissing [34](#page=34).
### 3.5 De beoordeling van het project
De inschatting van opbrengsten en kosten is vaak onzeker en vereist de nodige voorzichtigheid en onderbouwing. Veelvoorkomende valkuilen hierbij zijn [35](#page=35):
* Het onderschatten van (variabele) kosten [35](#page=35).
* Het overschatten van opbrengsten, zoals de bezettingsgraad [35](#page=35).
Gezien de economische prestatie van een individueel project niet de enige bepalende factor is, is het cruciaal om vooraf de grenzen van haalbaarheid af te bakenen. Dit betekent vaststellen vanaf welk punt een project ongunstig wordt beoordeeld [35](#page=35).
---
# Rendement en kapitaalkosten
Dit gedeelte onderzoekt wat als voldoende rendement wordt beschouwd vanuit zowel een klassieke bedrijfseconomische als een gezondheidseconomische invalshoek, waarbij de concepten van kapitaalkosten en gewogen gemiddelde kapitaalkosten worden toegelicht.
### 4.1 Rendement in de bedrijfseconomie
#### 4.1.1 Basisprincipe van rendement
Het fundamentele principe in de bedrijfseconomie stelt dat investeringsprojecten een voldoende rendement moeten genereren om alle financiers op een adequate manier te vergoeden. Zowel financiering met eigen middelen als met schulden is niet kosteloos. Dit impliceert de kapitaalkost, oftewel de 'gewogen gemiddelde kapitaalkost'. De kapitaalkost die financiers eisen, is gelijk aan het rendement dat zij kunnen behalen op vergelijkbare alternatieve investeringen met een gelijkwaardige looptijd en risicoprofiel. Dit concept vertegenwoordigt een opportuniteitskost [57](#page=57).
#### 4.1.2 De gewogen gemiddelde kapitaalkost (WACC)
De 'gewogen gemiddelde kapitaalkost' (WACC) gaat uit van het rendement dat vereist wordt door alle financiers gezamenlijk, gewogen naar hun proportionele aandeel in de financiële structuur van de onderneming, en gebaseerd op de gewenste kapitaalstructuur van de onderneming. Dit vertegenwoordigt het minimale rendement dat alle projecten samen moeten opleveren [58](#page=58).
Klassiek wordt hierbij gekeken naar het rendement dat aandeelhouders eisen (visie van de Raad van Bestuur) en de kost van financiële schulden in de vorm van rente [58](#page=58).
#### 4.1.3 Formule voor de gewogen gemiddelde kapitaalkost
De gewogen gemiddelde kapitaalkost ($K_0$) wordt berekend met de volgende formule:
$$ K_0 = \frac{EV}{EV+VV} \times k_e + \frac{VV}{EV+VV} \times k_s \times (1 – t_v) $$
Waarbij:
* $EV$ = Marktwaarde van het Eigen Vermogen [59](#page=59).
* $VV$ = Marktwaarde van de financiële schulden (Vreemd Vermogen) [59](#page=59).
* $k_e$ = Kost van het eigen vermogen, oftewel het vereiste rendement door de aandeelhouders [59](#page=59).
* $k_s$ = Kost van de financiële schulden vóór belastingen [59](#page=59).
* $t_v$ = Vennootschapsbelastingvoet, omdat schulden een aftrekbare kost zijn en dus een fiscaal voordeel opleveren [59](#page=59).
### 4.2 Rendement in de gezondheidseconomie
#### 4.2.1 Rendement vereist door de Raad van Bestuur
Ook in de gezondheidseconomie wordt uitgegaan van de 'gewogen gemiddelde kapitaalkost'. Dit concept omvat het rendement dat vereist wordt door de raad van bestuur (en de algemene vergadering) en de kosten van schulden, gewogen naar hun proportionele belang in de financiële structuur van de onderneming [60](#page=60).
> **Tip:** Het vereiste rendement kan worden afgestemd op het realiseren van een gezonde bedrijfeconomische organisatie die haar missie op korte, middellange en lange termijn kan vervullen [60](#page=60).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financiële planning | Het proces van het stellen van financiële doelen en het ontwikkelen van strategieën om deze doelen te bereiken, inclusief budgettering, forecasting en investeringsanalyse. |
| Investeringsanalyse | Het proces van het evalueren van een potentiële investering om te bepalen of deze winstgevend zal zijn en of deze overeenkomt met de financiële doelstellingen van de organisatie. |
| Kasstromen | De netto-inkomsten en -uitgaven van een bedrijf gedurende een bepaalde periode. Dit omvat zowel operationele kasstromen als kasstromen gerelateerd aan investeringen en financiering. |
| Tijdswaarde van geld | Het principe dat geld vandaag meer waard is dan hetzelfde bedrag in de toekomst, vanwege het potentieel om rendement te genereren door te beleggen. |
| Vereist rendement | Het minimale rendement dat een investeerder verwacht te ontvangen op een investering, rekening houdend met het risico en de opportuniteitskosten. |
| Operationele kasstromen | De kasstromen die voortvloeien uit de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming, zoals inkomsten uit verkoop en uitgaven voor grondstoffen. |
| Marginale of incrementele kasstromen | De verandering in kasstromen die specifiek wordt veroorzaakt door het uitvoeren van een bepaald project of een bepaalde beslissing. |
| Boekhoudkundige winst | De winst van een bedrijf zoals gerapporteerd in de financiële overzichten, berekend volgens boekhoudkundige principes, die kan afwijken van de werkelijke kasstromen. |
| Inflatie | De algemene stijging van het prijspeil van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, wat leidt tot een waardevermindering van geld. |
| Samengestelde interest | Het proces waarbij rente wordt berekend niet alleen over de hoofdsom, maar ook over de reeds opgebouwde rente, wat leidt tot exponentiële groei over tijd. |
| Huidige waarde (Contante waarde) | De huidige waarde van een toekomstige kasstroom, berekend door deze kasstroom te verdisconteren tegen een bepaalde rentevoet. |
| Vrije kasstroom | De kasstroom die beschikbaar is nadat alle operationele uitgaven, belastingen, kapitaaluitgaven en veranderingen in het werkkapitaal zijn betaald. Dit is het geld dat vrij kan worden besteed aan financiers. |
| Nettobedrijfskapitaal | Het verschil tussen de vlottende activa (zoals voorraden en vorderingen) en de vlottende passiva (zoals leverancierskredieten) van een onderneming. |
| Verzonken kosten (Sunk costs) | Kosten die in het verleden zijn gemaakt en niet meer kunnen worden teruggekregen, ongeacht toekomstige beslissingen. Deze zijn irrelevant voor toekomstige beslissingen. |
| Opportuniteitskosten | De waarde van de beste verloren gegane alternatieve optie bij het maken van een keuze. Bij investeringen is dit de opbrengst die wordt gemist door niet in een ander project te investeren. |
| Neveneffecten | De onbedoelde effecten van een investeringsproject op andere delen van de organisatie, die zowel positief (synergie) als negatief (cannibalisatie) kunnen zijn. |
| Economische levensduur | De periode gedurende welke een investering naar verwachting economische voordelen zal opleveren voor een onderneming, ongeacht de boekhoudkundige levensduur voor afschrijvingsdoeleinden. |
| Gemiddeld boekhoudkundig rendement | Een rentabiliteitsmaatstaf die de gemiddelde jaarlijkse nettowinst deelt door de gemiddelde boekwaarde van de investering. |
| Terugverdienperiode (Paybackperiode) | De tijd die nodig is om de initiële investering in een project terug te verdienen uit de gegenereerde kasstromen. |
| Interne rendementsgraad (IRG) | De discontovoet waarbij de netto contante waarde (NCW) van een investeringsproject gelijk is aan nul. Het vertegenwoordigt het impliciete rendement van het project. |
| Netto-contantewaardemethode (NCW) | Een investeringsbeoordelingsmethode die de contante waarde van alle toekomstige kasstromen van een project verdisconteert en aftrekt van de initiële investering. Een positieve NCW geeft aan dat het project waarde creëert. |
| Contante-Waarde Index (CWI) | Een rentabiliteitsmaatstaf die de netto contante waarde deelt door de initiële investering. Het geeft de waardecreatie per geïnvesteerde euro aan. |
| Kapitaalkost | De kosten die een onderneming maakt om haar kapitaal te financieren, zowel eigen vermogen als vreemd vermogen. |
| Gewogen gemiddelde kapitaalkost (WACC) | De gemiddelde kosten van het kapitaal van een onderneming, gewogen naar de markwaarde van het eigen vermogen en vreemd vermogen. Dit is het minimale vereiste rendement voor investeringsprojecten. |
| Eigen vermogen | De waarde van de investering van de eigenaren in een onderneming. |
| Vreemd vermogen | De financiële middelen die een onderneming heeft geleend van externe partijen, zoals banken. |
| Reële opties | Contractuele rechten, maar geen verplichtingen, om in de toekomst bepaalde acties te ondernemen met betrekking tot een project, zoals uitbreiden, inkrimpen of stopzetten. |
Cover
2526 CCalk Les 1 markt.pdf
Summary
# Introductie tot financieel management en studieaanpak
Dit deel introduceert het vak financieel management, de evaluatiecriteria, de inhoud, de verwachte studiebelasting en geeft richtlijnen voor een succesvolle studieaanpak [1](#page=1).
### 1.1 Overzicht van het vak financieel management
Financieel management wordt geëvalueerd via een schriftelijk examen en het oplossen van cases. De inhoud van het vak is gebaseerd op specifieke handboeken. De lesopbouw bestaat uit 1 uur theorie en 2 uren oefeningen, waarbij voorbeeld examenvragen worden behandeld [1](#page=1).
### 1.2 Studiebelasting en studiepunten
Het vak is goed voor 5 studiepunten. Eén studiepunt staat gelijk aan 25 tot 30 uren werk. Het is daarom cruciaal om de benodigde studietijd per week te berekenen en te plannen [2](#page=2).
> **Tip:** Bereken de verwachte wekelijkse studie-uren door het totale aantal studiepunten te vermenigvuldigen met de uren per studiepunt (25-30 uur), en dit vervolgens te delen door het aantal weken dat je aan het vak werkt.
### 1.3 Succesvolle deelname en studieaanpak
Om te slagen voor het vak, wordt de volgende studieaanpak aanbevolen [2](#page=2):
* Wekelijkse aanwezigheid bij de les en oefeningen, met actieve deelname [2](#page=2).
* Na elke les de oefeningen uit de les zelfstandig uitvoeren binnen het vastgestelde time management [2](#page=2).
* Na elke les de bijkomende oefeningen uit het handboek zelfstandig uitvoeren onder time management. De uitwerkingen hiervan zijn te vinden op Digitap [2](#page=2).
* Tijdens de contactmomenten (lessen) vragen stellen aan de lector. E-mails worden niet beantwoord [2](#page=2).
> **Tip:** Een gestructureerde aanpak met regelmatige oefening en tijdmanagement is essentieel voor het beheersen van de leerstof en het succesvol afronden van het vak.
### 1.4 Zelfevaluatie en herhaling
Naast de formele evaluatie, wordt aangeraden om jezelf te testen middels quizzes. Bij problemen is het noodzakelijk om **direct** te beginnen met herhalen [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een quizvraag kan zijn: "Jan meet 165cm; Tom meet 185cm. Hoeveel is Tom groter dan Jan uitgedrukt in %?" Een ander voorbeeld betreft het berekenen van een onbekende waarde `A` uit een gegeven vergelijking: `$$9.000.000 = 0,55 \times A \times 1 + 0,35 \times A \times 2 + 0,1 \times A \times 3$$` [3](#page=3).
### 1.5 Ondersteuning en contactinformatie
Voor problemen met wiskunde of economisch rekenen, is er ondersteuning beschikbaar via DITIAP. Er zijn ook links te vinden op Digitap voor "Ondersteuning Economisch rekenen Business & Recht" [3](#page=3).
* Contactpersonen: Hiram Bollaert en Inge Delceir [3](#page=3).
---
# Het financiële plan van een onderneming
Het financiële plan vormt de ruggengraat van een ondernemingsplan, waarbij de onderlinge afstemming en realistische voorspellingen van diverse financiële componenten centraal staan. Dit plan geeft inzicht in de verwachte financiële prestaties en de financiële gezondheid van de onderneming [4](#page=4).
### 2.1 Basiscomponenten van het financiële plan
Het financiële plan bestaat uit verschillende onderdelen die nauw met elkaar verbonden zijn: de sales forecast, het cashflowplan, de winst- en verliesrekening en de balans [4](#page=4).
#### 2.1.1 Sales plan / forecast
De sales forecast vormt de basis voor het gehele financiële plan en stuurt grotendeels het cashflowplan en de winst- en verliesrekening aan. Het is essentieel om de totale omzet op te splitsen in componenten of "sales drivers". Dit kan bijvoorbeeld door te kijken naar verschillende product- of diensttypes, klantsegmenten of geografische gebieden [4](#page=4).
> **Tip:** Om een realistische sales plan te kunnen maken, is het cruciaal om de vraag en de marktwerking/-ontwikkeling te begrijpen [5](#page=5).
#### 2.1.2 Cashflow plan
Het cashflowplan voorspelt de verwachte in- en uitstromen van geld uit de bankrekening van de onderneming en de timing hiervan. Dit plan is essentieel om te bepalen hoeveel financiering het project nodig heeft. Het toont aan dat de onderneming voldoende kasstroom zal hebben om te "overleven", wat gerelateerd is aan liquiditeits- en solvabiliteitsratio's [4](#page=4).
Bij het opstellen van het cashflowplan moeten alle relevante factoren voor het specifieke bedrijf worden overwogen. Denk hierbij aan het niveau en de timing van verkopen of inkomsten, uitgestelde betalingen, lonen en grote investeringen (en de timing daarvan) [4](#page=4).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je het verschil begrijpt tussen kosten versus uitgaven (cashflow) en tussen inkomsten/omzet versus kasstroompositief [4](#page=4).
#### 2.1.3 Winst- en verliesrekening (inkomstenstaat)
De projectie van de winst- en verliesrekening, ook wel de inkomstenstaat genoemd, geeft een duidelijke berekening van alle inkomsten- en kostenposten. Dit resulteert in de winst die de onderneming zal maken, of juist het verlies [4](#page=4).
Het is belangrijk om de winst- en verliesrekening af te stemmen met het cashflowplan waar dit relevant is [4](#page=4).
#### 2.1.4 Balans (statement of financial position)
De balans geeft een momentopname van de financiële positie van een onderneming op een specifieke datum, meestal aan het einde van het jaar. Het toont de totale activa, totale passiva en het eigen vermogen van de onderneming [4](#page=4).
De geprojecteerde balans visualiseert de financiële staat of positie van de onderneming aan het einde van het jaar, veelal opgesteld voor drie jaar. Ook hier is het cruciaal om de afstemming met zowel het cashflowplan als de winst- en verliesrekening te waarborgen [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een versimpeld voorbeeld van het simuleren van een maandelijkse loonkosten is beschikbaar [4](#page=4).
Er is een Excel-template beschikbaar op Digitap voor een voorbeeld financieel plan [5](#page=5).
---
# Marktanalyse en begrippen
Dit gedeelte definieert en verklaart fundamentele begrippen binnen marktanalyse, zoals marktomvang, primaire en secundaire vraag, marktpotentieel, potentiële vraag en penetratiegraad, om de basis te leggen voor verdere analyse [6](#page=6).
### 3.1 Marktomvang
De marktomvang verwijst naar de actuele of effectieve vraag naar een productsoort, en niet naar de potentiele vraag. Dit wordt ook wel de primaire vraag genoemd [12](#page=12) [6](#page=6).
### 3.2 Primaire vraag en secundaire vraag
* **Primaire vraag:** Dit is de vraag naar de productsoort in het algemeen [12](#page=12) [6](#page=6).
* **Secundaire vraag:** Dit is de vraag die gericht is op een specifiek merk [6](#page=6) [7](#page=7).
Het marktaandeel (MA) wordt berekend als de secundaire vraag gedeeld door de primaire vraag. Een marktaandeel kan nooit groter zijn dan 100% [7](#page=7).
### 3.3 Marktpotentieel en potentiële vraag
* **Marktpotentieel:** Dit concept omvat zowel de actuele effectieve vraag als de nog niet manifeste, potentiele vraag [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Potentiële vraag:** Dit is de vraag die op dit moment nog niet bestaat, maar in de toekomst wel zou kunnen ontstaan [6](#page=6).
### 3.4 Penetratiegraad
De penetratiegraad meet de mate waarin een product wordt afgenomen binnen een bepaalde markt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verbruiksgoederen en gebruiksgoederen [9](#page=9).
* **Penetratiegraad voor verbruiksgoederen:** Dit is het aantal afnemers dat een product in een specifieke periode ten minste één keer heeft gekocht, gedeeld door het totale aantal mogelijke afnemers [9](#page=9).
* **Penetratiegraad voor gebruiksgoederen:** Dit is het feitelijke aantal eigenaren van een product, gedeeld door het totale aantal potentiële eigenaren [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** De penetratiegraad is belangrijk om te bepalen of er sprake is van marktverzadiging. Het helpt bij het formuleren van de communicatiestrategie: moet de focus liggen op nieuwe gebruikers of op bestaande gebruikers? Moet er rekening gehouden worden met de vervangingsvraag [9](#page=9)?
#### 3.4.1 Cumulatieve penetratie
Bij gebruiksgoederen kan de marktomvang ook worden geanalyseerd op basis van vervanging. De cumulatieve penetratie berekent het aantal afnemers dat een product ten minste een keer heeft gekocht, gedeeld door het totale aantal mogelijke afnemers. Dit omvat zowel initiële aankopen als vervangingsaankopen [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Bij gebruiksgoederen kan de penetratiegraad van televisies in Belgische huishoudens geschat worden door het aantal huishoudens dat een tv bezit te delen door het totale aantal Belgische huishoudens. Voor verbruiksgoederen zoals parfum, zou de penetratiegraad berekend worden op basis van het aantal consumenten dat parfum heeft gekocht in een bepaalde periode ten opzichte van het totale aantal potentiële kopers [10](#page=10).
#### 3.4.2 Berekening van marktpotentieel (voorbeeld)
**Gegeven:**
* Aantal vrouwen per leeftijdscategorie in België [12](#page=12).
* Veronderstellingen over menstruatiepercentages per leeftijdscategorie [12](#page=12).
* Gebruikersgedrag: 30% gebruikt tampons, 70% maandverband [12](#page=12).
* Maandverbandgebruik: 13 pakken per jaar per vrouw [12](#page=12).
* Markttrend: afnemend tampongebruik door dunnere, efficiëntere maandverbanden [12](#page=12).
**Berekening marktpotentieel voor maandverband:**
1. **Aantal menstruerende vrouwen per leeftijdscategorie:**
* 10-15 jaar: $323.434 \times 0,25 = 80.858,5$ [12](#page=12).
* 15-50 jaar: $3.245.876 \times 0,96 = 3.116.040,96$ [12](#page=12).
* 50-55 jaar: $312.157 \times 0,25 = 78.039,25$ [12](#page=12).
2. **Totaal aantal menstruerende vrouwen:** $80.858,5 + 3.116.040,96 + 78.039,25 = 3.274.938,71 \approx 3.274.939$ [12](#page=12).
3. **Marktpotentieel in pakken per jaar:** $3.274.939 \text{ vrouwen} \times 13 \text{ pakken/vrouw/jaar} = 42.574.207$ pakken per jaar [12](#page=12).
---
# Berekeningen en toepassingen van marktomvang en penetratiegraad
Dit deel behandelt de berekening en toepassing van marktomvang en penetratiegraad, met speciale aandacht voor berekeningen op basis van vervanging en een casestudy over televisietoestellen [13](#page=13) [21](#page=21).
### 4.1 Marktomvang op basis van vervanging
De marktomvang op basis van vervanging focust op de verkoop die voortkomt uit het vervangen van reeds bestaande producten door nieuwe exemplaren, naast initiële aankopen [13](#page=13).
#### 4.1.1 Berekeningsmethodiek
Om de verkoop over een specifieke periode te berekenen, is het essentieel om de initiële aankopen en de vervangingsaankopen te onderscheiden.
* **Initiële aankopen:** Dit zijn aankopen van consumenten die het product nog niet eerder bezaten. Deze worden berekend als een percentage van de potentiële markt dat nog niet geacquireerd is [14](#page=14).
* **Vervangingsaankopen:** Dit zijn aankopen die plaatsvinden wanneer een consument een bestaand product vervangt. De berekening hiervan houdt rekening met de vervangingspercentages in de jaren na de initiële aankoop [14](#page=14).
**Formule voor cumulatieve penetratie:**
Cumulatieve penetratie = Initiële aankopen + Vervanging [13](#page=13).
#### 4.1.2 Casestudy: Scheerkwasten
Een casestudy met een nieuw type scheerkwast illustreert de berekening van de marktomvang op basis van vervanging.
**Gegeven:**
* Potentiële markt: 10.000 mannen [13](#page=13).
* Introductie nieuwe scheerkwast: 1 januari 2010 [13](#page=13).
* Cumulatieve penetratie op 1 januari 2011: 10% [13](#page=13).
* Cumulatieve penetratie op 1 januari 2012: 25% [13](#page=13).
* Geschatte cumulatieve penetratie eind december 2012: 35% [13](#page=13).
* Vervangingsaankooppatronen:
* Eerste jaar na aankoop: 20% vervanging [13](#page=13).
* Tweede jaar na aankoop: 40% vervanging [13](#page=13).
* Derde jaar na aankoop: 20% vervanging [13](#page=13).
* Aanname: Elke man heeft maximaal één scheerkwast en gaat altijd tot vervanging over [13](#page=13).
**Vraag:** Hoeveel zal de verkoop over 2012 bedragen [13](#page=13)?
**Berekening:**
* **Penetratie 2010:**
* Cumulatieve penetratie: 10% (alleen nieuw) [14](#page=14).
* Initiële aankopen 2010: $0,1 \times 10.000 = 1.000$ stuks [14](#page=14).
* Vervanging 2010: 0 stuks [14](#page=14).
* **Penetratie 2011:**
* Cumulatieve penetratie: 25%. Dit betekent 10% oud + 15% nieuw [14](#page=14).
* Initiële aankopen 2011: $0,15 \times 10.000 = 1.500$ stuks [14](#page=14).
* Vervanging 2011: 20% van de aankopen uit 2010. $0,2 \times 1.000 = 200$ stuks [14](#page=14).
* Totaal aankopen 2011: $1.500 + 200 = 1.700$ stuks [20](#page=20).
* **Penetratie 2012:**
* Cumulatieve penetratie: 35%. Dit betekent 25% oud + 10% nieuw [14](#page=14).
* Initiële aankopen 2012: $0,1 \times 10.000 = 1.000$ stuks [14](#page=14).
* Vervanging 2012:
* Vervanging van aankopen uit 2010 (2e jaar na aankoop): $0,4 \times 1.000 = 400$ stuks [14](#page=14).
* Vervanging van aankopen uit 2011 (1e jaar na aankoop): $0,2 \times 1.700 = 340$ stuks [14](#page=14).
* (Vervanging van aankopen uit 2009 zou hier ook bij komen, indien relevant. Aangezien de introductie in 2010 was, zijn deze hier niet van toepassing.)
* Totale verkoop over 2012 = Initiële aankopen 2012 + Vervanging 2012
* Totale verkoop over 2012 = $1.000 + 400 + 340 = 1.740$ stuks [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Tip:** Het systematisch opstellen van een schema per jaar, met onderscheid tussen initiële aankopen en vervanging, is cruciaal voor het correct berekenen van de marktomvang [14](#page=14).
### 4.2 Penetratiegraad
De penetratiegraad geeft aan welk deel van de potentiële markt reeds gebruik maakt van een bepaald product of dienst [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 4.2.1 Formule en Toepassing
De formule voor de penetratiegraad is als volgt:
Penetratiegraad = (Feitelijke aantal eigenaren / Totaal aantal potentiële eigenaren) $\times$ 100% [22](#page=22) [26](#page=26).
#### 4.2.2 Casestudy: Televisietoestellen
Deze casestudy analyseert de penetratiegraad van televisietoestellen in Nederland.
**Gegeven:**
* Aantal personen in Nederland: 15 miljoen [21](#page=21).
* Gemiddelde gezinsgrootte: 2,5 personen [21](#page=21).
* Totaal aantal televisietoestellen in gebruik: 9 miljoen [21](#page=21).
* Verdeling van toestellen over tv-bezittende huishoudens:
* 55% van de huishoudens bezit 1 toestel [21](#page=21).
* 35% van de huishoudens bezit 2 toestellen [21](#page=21).
* 10% van de huishoudens bezit 3 toestellen [21](#page=21).
**Vraag:** Wat is de penetratiegraad van tv-toestellen binnen de Nederlandse huishoudens [21](#page=21)?
**Berekening:**
1. **Bereken het totale aantal potentiële eigenaren (huishoudens):**
* Potentiële eigenaren = Totaal aantal personen / Gemiddelde gezinsgrootte [23](#page=23).
* Potentiële eigenaren = $15.000.000 / 2,5 = 6.000.000$ huishoudens [23](#page=23) [26](#page=26).
2. **Bereken het feitelijke aantal televisie-bezittende huishoudens (A):**
* Het totale aantal toestellen is het product van het aantal huishoudens en het gemiddelde aantal toestellen per huishouden [25](#page=25) [26](#page=26).
* Totaal aantal toestellen = (Percentage 1 toestel $\times$ A $\times$ 1) + (Percentage 2 toestellen $\times$ A $\times$ 2) + (Percentage 3 toestellen $\times$ A $\times$ 3)
* $9.000.000 = (0,55 \times A \times 1) + (0,35 \times A \times 2) + (0,1 \times A \times 3)$ [25](#page=25) [27](#page=27).
* $9.000.000 = 0,55A + 0,70A + 0,3A$
* $9.000.000 = 1,55A$
* $A = 9.000.000 / 1,55 \approx 5.806.452$ televisie-bezittende huishoudens [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
3. **Bereken de penetratiegraad:**
* Penetratiegraad = (Feitelijke aantal eigenaren / Totaal aantal potentiële eigenaren) $\times$ 100%
* Penetratiegraad = $(5.806.452 / 6.000.000) \times 100\% \approx 96,8\%$ [26](#page=26).
#### 4.2.3 Conclusie en Interpretatie
De berekende penetratiegraad van ongeveer 96,8% voor televisietoestellen in Nederland suggereert dat de markt verzadigd is. Dit betekent dat bijna alle huishoudens die potentieel een televisie zouden kunnen bezitten, dit ook daadwerkelijk doen [26](#page=26) [27](#page=27).
> **Tip:** Bij het berekenen van de penetratiegraad is het belangrijk om het onderscheid te maken tussen het *totale aantal producten* en het *aantal huishoudens dat minstens één product bezit*. Dit wordt geïllustreerd door de berekening van 'A' in de televisiestudie [25](#page=25) [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Financieel management | Een vakgebied dat zich bezighoudt met de financiële beslissingen binnen een organisatie, inclusief investeringen, financiering en dividendbeleid, met als doel de waarde van de onderneming te maximaliseren. |
| Evaluatie | Het proces van beoordeling van de kennis en vaardigheden van studenten, vaak bestaande uit schriftelijke examens en het oplossen van praktijkgerichte casestudies om de leerresultaten te meten. |
| Studiepunten | Een eenheid die de omvang van een academische cursus aangeeft, waarbij één studiepunt doorgaans staat voor 25 tot 30 uren aan studiebelasting voor de student. |
| Studiebelasting | De totale hoeveelheid tijd die een student naar verwachting zal besteden aan het succesvol afronden van een vak, inclusief het bijwonen van colleges, het maken van opdrachten en zelfstudie. |
| Commerciële calculaties | Rekenkundige methoden en technieken die worden toegepast om de financiële haalbaarheid en winstgevendheid van commerciële activiteiten te beoordelen, vaak in de context van investeringsprojecten. |
| Time management | De vaardigheid om geplande taken efficiënt te plannen en te beheersen, waarbij de student leert om effectief om te gaan met de beschikbare tijd voor studie en oefeningen. |
| Digitap | Een digitaal leerplatform dat ondersteunende materialen, oefeningen en uitwerkingen biedt om studenten te helpen bij hun studie en begrip van de lesstof. |
| Contactmoment | Een geplande interactieve sessie tussen lector en student, zoals een les of een college, bedoeld voor het stellen van vragen, het bespreken van de stof en het ontvangen van feedback. |
| Wiskunde (ondersteuning) | Hulpmiddelen en extra begeleiding die geboden worden aan studenten om specifieke wiskundige vaardigheden te verbeteren die relevant zijn voor economische en financiële vakken. |
| Taartdiagram | Een grafische weergave van gegevens in de vorm van een cirkel, verdeeld in sectoren die de relatieve proporties van verschillende categorieën binnen een geheel weergeven, vaak gebruikt om percentages te illustreren. |
| Sales Forecast (Verkoopvoorspelling) | Een realistische verkoopvoorspelling vormt de basis van het financiële plan, aangezien deze in grote mate het cashflowplan en de resultatenrekening aanstuurt. Het is belangrijk om het totale verkoopcijfer op te splitsen in componenten, zoals verschillende productsoorten, klantsegmenten of geografische gebieden. |
| Cashflow Plan (Cashflowplan) | Een cashflowplan voorspelt hoeveel geld de onderneming verwacht te ontvangen en uit te geven, en wanneer dit zal gebeuren. Dit plan geeft aan hoeveel financiering nodig is en demonstreert dat er voldoende liquiditeit is om de onderneming draaiende te houden, rekening houdend met factoren als omvang, timing van inkomsten, uitgestelde betalingen, lonen en grote investeringen. |
| Profit and Loss Projection (Winst- en Verliesrekening Prognose) | De prognose van de winst- en verliesrekening geeft een duidelijke berekening van alle opbrengsten en kosten, wat resulteert in de verwachte winstgevendheid van de onderneming. Het is cruciaal om hierbij onderscheid te maken tussen kosten en uitgaven, en tussen opbrengsten en kasstromen, en zorg te dragen voor afstemming met het cashflowplan. |
| Balance Sheet (Balans) | De balans vat de financiële positie van een onderneming op een bepaald moment samen, inclusief totale activa, totale passiva en het eigen vermogen. Een geprojecteerde balans visualiseert de financiële staat aan het einde van het jaar en moet in lijn zijn met zowel het cashflowplan als de winst- en verliesrekening. |
| Financiële Plan | Een samenhangend document dat de financiële toekomst van een onderneming schetst, bestaande uit essentiële onderdelen zoals de verkoopvoorspelling, het cashflowplan, de winst- en verliesrekening en de balans, waarbij realistische voorspellingen en onderlinge afstemming centraal staan. |
| Marktomvang | De actuele of effectieve vraag naar een productsoort op een specifieke markt, exclusief de potentiele vraag. Dit vertegenwoordigt de werkelijke hoeveelheid die momenteel wordt afgenomen. |
| Primaire vraag | De vraag naar de productklasse als geheel, dus de totale vraag naar een bepaald soort product zonder onderscheid naar merk. Het geeft aan hoe groot de interesse is in het product in algemene zin. |
| Secundaire vraag | De vraag die gericht is op een specifiek merk binnen een productklasse. Dit betreft de afzet van een individuele fabrikant en wordt beïnvloed door merktrouw en productkenmerken. |
| Marktpotentieel | De som van de effectieve vraag en de potentiele vraag. Het geeft de maximale omvang aan die de markt zou kunnen bereiken onder ideale omstandigheden, wat een indicatie is van toekomstige groeimogelijkheden. |
| Potentiële vraag | De vraag die nog niet gemanifesteerd is, maar die wel aanwezig is of kan ontstaan. Dit zijn consumenten die momenteel het product niet gebruiken, maar mogelijk in de toekomst wel geïnteresseerd zullen zijn. |
| Penetratiegraad (Verbruiksgoederen) | De verhouding tussen het aantal afnemers dat een goed in een bepaalde periode ten minste één keer heeft gekocht en het totale aantal mogelijke afnemers. Dit geeft aan hoe wijdverbreid het gebruik van het product is. |
| Penetratiegraad (Gebruiksgoederen) | Het feitelijke aantal eigenaren van een product gedeeld door het totale aantal potentiële eigenaren. Dit is een maatstaf voor marktverzadiging, waarbij wordt gekeken naar het bezit van duurzame goederen. |
| Marktverzadiging | Een staat waarbij de vraag naar een product significant afneemt omdat een groot deel van de potentiële markt reeds voorzien is van het product. Dit kan duiden op een noodzaak om de strategie aan te passen, bijvoorbeeld door te focussen op vervangingsvraag. |
| Potentiële Markt | De totale omvang van de groep consumenten of bedrijven die een product of dienst theoretisch zouden kunnen afnemen, gebaseerd op demografische of economische factoren. |
| Cumulatieve penetratie | Het percentage van de potentiële markt dat een product of dienst ten minste één keer heeft aangeschaft sinds de introductie ervan. Dit omvat zowel initiële aankopen als vervangingsaankopen over een bepaalde periode. |
| Initiële aankopen | De eerste keer dat een consument een product of dienst aanschaft, wat bijdraagt aan de groei van de cumulatieve penetratie in een markt. |
| Vervangingsaankopen | Aankopen die plaatsvinden wanneer bestaande eigenaren van een product hun oude exemplaar vervangen door een nieuw exemplaar van hetzelfde product, wat essentieel is voor de voortdurende marktomvang van duurzame consumptiegoederen. |
| Penetratiegraad | Een maatstaf die aangeeft welk percentage van de totale potentiële markt een bepaald product of dienst daadwerkelijk bezit of gebruikt. Dit wordt berekend door het aantal actuele eigenaren te delen door het aantal potentiële eigenaren. |
| Potentiële eigenaren | Het totale aantal individuen, huishoudens of bedrijven dat theoretisch in aanmerking komt om een specifiek product of dienst aan te schaffen of te gebruiken. |
Cover
2526_INV_syllabus (1).pdf
Summary
# Basisprincipes van interestberekening en tijdswaarde van geld
Hier is de samenvatting voor "Basisprincipes van interestberekening en tijdswaarde van geld":
Dit deel van de syllabus introduceert de fundamentele concepten van interestberekening, zoals enkelvoudige en samengestelde interest, en de tijdswaarde van geld, en legt de basis voor het begrijpen hoe kapitaal groeit door rente en hoe de waarde van geld in de tijd verandert [14](#page=14).
## 1. Rendement en waardeontwikkeling
### 1.1 Rendement
Het rendement $r$ over een periode $[0,n]$ is de netto opbrengst $O[0,n]$ over deze periode, in verhouding tot het geïnvesteerde kapitaal $K_0$ bij aanvang van deze periode [14](#page=14):
$$r[0,n = \frac{O[0,n]}{K_0}$$
Rendement wordt steeds berekend over een bepaalde tijdspanne. Bij vastgoedprojecten wordt dit ook wel het projectrendement $r_p$ of Return on Investment (ROI) genoemd [14](#page=14) [15](#page=15).
In internationale literatuur worden de termen anders benoemd:
* Investeringswaarde $V$ (value) [15](#page=15).
* Rendement $y$ (yield) [15](#page=15).
* Inkomsten $I$ (income) [15](#page=15).
Formule wordt dan [1](#page=1):
$$y[0,n = \frac{I[0,n]}{V}$$
Of om de investeringswaarde te berekenen:
$$V = \frac{I[0,n]}{y[0,n]}$$
> **Tip:** Bij het vermelden van het projectrendement is het cruciaal om zowel het percentage als de periode te vermelden waarover het berekend is [15](#page=15).
### 1.2 Waardeontwikkeling
Het beginkapitaal $K_0$ is het bedrag dat aan het begin van een periode beschikbaar is. Het eindkapitaal $K_n$ is de waarde aan het einde van die periode. De netto opbrengst $O[0,n]$ bestaat uit inkomsten $INK[0,n]$, uitgaven $UIT[0,n]$ en de waardeontwikkeling $(K_n - K_0)$ [17](#page=17).
$$O[0,n = (K_n - K_0) + INK[0,n - UIT[0,n]$$
Door dit in formule te substitueren, verkrijgen we de formule voor het rendement [1](#page=1):
$$r[0,n = \frac{(K_n - K_0) + INK[0,n - UIT[0,n]}{K_0}$$
Dit kan worden uitgewerkt naar $K_n$:
$$K[n = K_0 \times (1+r[0,n]) - INK[0,n + UIT[0,n]$$
Deze formule laat toe om het kapitaalverloop en het eindkapitaal te berekenen indien de inkomsten en uitgaven gekend zijn en een rendementsverwachting $r$ is vastgesteld [18](#page=18) [3](#page=3).
## 2. Interestberekening
Interest $I$ is de vergoeding die de gebruiker van een kapitaal betaalt aan de geldlener. De grootte van de interest wordt bepaald door het contract, de looptijd, het risico en de markt [19](#page=19).
$$K[n = K_0 + I$$ [4](#page=4).
Interest wordt meestal berekend als een interestvoet $i$, uitgedrukt in procent of peruun [19](#page=19).
### 2.1 Enkelvoudige interest
Bij enkelvoudige interest worden de interesten enkel berekend op de hoofdsom. Verlopen interesten genereren geen nieuwe interest. Dit wordt gebruikt bij contracten met een korte duur of bij koop op afbetaling [20](#page=20).
De totale interest $I$ wordt berekend met:
$$I = K_0 \times i \times n$$ [5](#page=5).
Waarbij:
* $I$ = Totale interest [21](#page=21).
* $K_0$ = Beginkapitaal [21](#page=21).
* $i$ = Interestvoet per periode [21](#page=21).
* $n$ = Aantal periodes [21](#page=21).
Het eindkapitaal $K_n$ wordt dan:
$$K_n = K_0 + I \implies K_n = K_0 + (K_0 \times i \times n) \implies K_n = K_0 \times (1 + i \times n)$$ [6](#page=6).
> **Tip:** In dit opleidingsonderdeel wordt uitgegaan van samengestelde interest, tenzij anders vermeld [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een kasbon van $1.000$ euro met een looptijd van 3 jaar en een netto enkelvoudige interest van 3% per jaar. De totale interest is $I = 1.000 \times 0,03 \times 3 = 90$ euro. Het eindkapitaal is $K_3 = 1.000 + 90 = 1.090$ euro [21](#page=21).
### 2.2 Samengestelde interest
Bij samengestelde interest worden de tussentijdse interesten niet uitbetaald, maar bij het kapitaal gevoegd en genereren ze zelf ook interest (rente op rente). Dit resulteert in een exponentiële groei van het kapitaal [21](#page=21) [22](#page=22).
Het eindkapitaal $K_n$ wordt berekend met:
$$K_n = K_0 \times (1+i)^n$$ [7](#page=7).
Waarbij:
* $K_0$ = Beginkapitaal [22](#page=22).
* $K_n$ = Eindkapitaal [22](#page=22).
* $i$ = Interestvoet per periode [23](#page=23).
* $n$ = Aantal conversieperiodes [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Een kapitaal van $100$ euro gedurende 5 jaar met een samengestelde interestvoet van 2% per jaar. Na 5 jaar is het eindkapitaal $K_5 = 100 \times (1+0,02)^5 \approx 110,40$ euro [22](#page=22).
#### 2.2.1 Rentefactor $u$
De rentefactor (of groeifactor) $u$ is de waarde die één kapitaaleenheid na één periode bereikt [23](#page=23).
$$u = 1+i$$
Formule wordt dan [7](#page=7):
$$K_n = K_0 \times u^n$$ [8](#page=8).
#### 2.2.2 Aantal conversieperiodes $n$
De periode $n$ wordt conventioneel vastgelegd in het contract, meestal op jaarbasis. Bij de berekening moeten de rentevoet en de periode $n$ overeenstemmen [24](#page=24).
> **Tip:** Tabel 2 in het document geeft conventionele conversieperiodes weer voor dagen, maanden, kwartalen, semestres en jaren [24](#page=24).
#### 2.2.3 Praktische toepassing: huurindexering
Huurprijzen worden vaak jaarlijks aangepast aan de index (bijvoorbeeld de gezondheidsindex). Dit gebeurt met een factor $(1+CPI)$, wat overeenkomt met samengestelde interest. De exponent in de formule is het aantal indexeringen [25](#page=25).
#### 2.2.4 Afgeleide formules
Uit de formules voor enkelvoudige en samengestelde interest kunnen formules worden afgeleid om $K_0$, $i$, of $n$ te berekenen indien de andere variabelen bekend zijn [26](#page=26) [27](#page=27).
Voor enkelvoudige interest:
$$K_0 = \frac{I}{i \times n}$$ [9](#page=9).
$$i = \frac{I}{K_0 \times n}$$ [10](#page=10).
$$n = \frac{I}{K_0 \times i}$$ [11](#page=11).
Voor samengestelde interest:
$$K_0 = \frac{K_n}{u^n}$$ [13](#page=13).
$$I = K_0 \times (u^n - 1)$$ [14](#page=14).
$$i = \left(\frac{K_n}{K_0}\right)^{1/n} - 1$$ [15](#page=15).
$$n = \frac{\log(K_n/K_0)}{\log(u)}$$ [16](#page=16).
### 2.3 Gelijkwaardige, nominale en effectieve interest
Om beleggingen met verschillende interestvoeten en termijnen te vergelijken, worden ze omgezet naar hun gelijkwaardige jaarlijkse interestvoet [27](#page=27).
* **Effectieve interestvoet ($i_e$)**: de equivalente interestvoet op jaarbasis [28](#page=28).
* **Nominale interestvoet ($j(k)$)**: de interestvoet vermenigvuldigd met het aantal conversieperiodes in een jaar [28](#page=28).
De conversieformule is:
$$i_e = \left(1 + \frac{j(k)}{k}\right)^k - 1$$ [17](#page=17).
$$j(k) = k \times \left(\left(1+i_e\right)^{1/k} - 1\right)$$ [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Een effectieve interestvoet van 5,00% per jaar komt overeen met 2,500% per semester [28](#page=28).
## 3. Het begrip kasstroom
Kasstromen (cash flows, CF) vertegenwoordigen werkelijke inkomsten en uitgaven op specifieke tijdstippen. Een kasstroomschema is de grafische weergave hiervan op een tijdslijn. Kasstromen kunnen positief (inkomsten) of negatief (uitgaven) zijn, en komen voor aan het begin (prenumerando) of einde (postnumerando) van een periode [30](#page=30).
### 3.1 Rekenen met kasstromen
Drie essentiële regels voor het vergelijken en combineren van kasstromen:
1. Kasstromen kunnen enkel vergeleken worden als ze op hetzelfde tijdstip plaatsvinden. Ze moeten naar een gemeenschappelijk tijdstip gebracht worden [31](#page=31).
2. Een kasstroom die naar een later tijdstip wordt verplaatst, groeit aan met interest (oprenten) [31](#page=31).
3. Een kasstroom die naar een vroeger tijdstip wordt verplaatst, vermindert in waarde door interest die nog niet vergolden is (verdisconteren) [31](#page=31).
### 3.2 Kasstromen versus kapitaalverloop
Het kapitaal $K_t$ op elk ogenblik $t$ kan worden berekend met:
$$K_t = K_{t-1} \times (1+r) - INK_t + UIT_t$$ [19](#page=19).
## 4. Verdiscontering en de tijdswaarde van geld
De tijdswaarde van geld (Time Value of Money) stelt dat geld vandaag meer waard is dan hetzelfde bedrag in de toekomst, omdat geld dat vandaag beschikbaar is, kan aangroeien met interest [33](#page=33) [34](#page=34).
### 4.1 De Toekomstige Waarde (TW)
De toekomstige waarde ($FV_t$) van een bedrag $CF_0$ dat vandaag ontvangen of betaald wordt, is het eindkapitaal dat na $t$ periodes met een samengestelde interest $i$ wordt bekomen [37](#page=37).
$$FV_t = CF_0 \times (1+i)^t$$ [20](#page=20).
### 4.2 De Huidige Waarde (HW)
De huidige waarde (Present Value, $PV$) is de waarde die een toekomstig bedrag $CF_t$ nu vertegenwoordigt, rekening houdend met de samengestelde interest $i$ over $t$ periodes. Dit wordt berekend door verdiscontering [37](#page=37).
$$PV = \frac{CF_t}{(1+i)^t}$$ [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** Een pand met een huidige waarde van 250.000 euro en een verwachte jaarlijkse meerwaarde van 2%. Na 10 jaar is de toekomstwaarde $FV_{10} = 250.000 \times (1+0,02)^{10} \approx 304.748,61$ euro [38](#page=38).
### 4.3 De Netto Actuele Waarde (NAW)
De netto actuele waarde (Net Present Value, NPV) is de waarde die verschillende inkomsten en uitgaven, die op verschillende tijdstippen plaatsvinden, nu vertegenwoordigt. Het is het verschil tussen de actuele waarde van alle inkomende kasstromen ($PV_{in}$) en de actuele waarde van alle uitgaande kasstromen ($PV_{uit}$) [39](#page=39) [40](#page=40).
$$NPV = CF_0 + \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_t}{(1+i)^t}$$ [22](#page=22).
Waarbij $CF_0$ de initiële kasstroom is (vaak negatief) en de sommatie alle toekomstige kasstromen verdisconteert. De verdisconteringsvoet $i$ vertegenwoordigt de rendementsverwachting van de investeerder, mede afhankelijk van het risico [40](#page=40).
> **Tip:** De NPV-methode laat toe om investeringsmogelijkheden met verschillende looptijden objectief te vergelijken [41](#page=41).
---
# Annuïteiten en hun toepassingen
Dit hoofdstuk introduceert het concept van annuïteiten als een reeks regelmatige stortingen en verkent de verschillende types, waaronder gelijkblijvende, uitgestelde, gefractioneerde en veranderende annuïteiten, met bijbehorende berekeningen voor eind- en aanvangswaarden [49](#page=49).
### 2.1 Begripsbepaling
#### 2.1.1 Definities
Een annuïteit is een reeks regelmatige, periodieke stortingen die dienen om een kapitaal op te bouwen of een schuld af te lossen. Deze stortingen genereren samengestelde interesten. De vervaldagen zijn de tijdstippen van de betalingen, de termijnen zijn de bedragen die betaald worden, en de periode is het tijdsinterval tussen opeenvolgende vervaldagen [49](#page=49).
* **Eindwaarde (slotwaarde) $K_n$**: De waarde van alle stortingen op het einde van de laatste periode, inclusief de samengestelde interest die elke storting heeft gegenereerd. Dit is het totale kapitaal aan het einde van de looptijd [49](#page=49).
* **Aanvangswaarde (contante waarde) $K_0$**: De waarde van alle stortingen aan het begin van de eerste periode. Dit komt overeen met de netto actuele waarde (NPV) van alle toekomstige betalingen [49](#page=49).
Het nut van annuïteiten ligt in het efficiënter kunnen berekenen van de huidige of toekomstige waarde van regelmatige kasstromen, in plaats van elke kasstroom afzonderlijk te verdisconteren of capitaliseren [50](#page=50).
#### 2.1.2 Soorten annuïteiten
* **In functie van de periode**:
* **Annuïteit**: Algemene term, met een periode van één jaar [50](#page=50).
* **Mensualiteiten**: Maandelijkse stortingen [50](#page=50).
* **Semesterialiteit**: Stortingen per semester [50](#page=50).
* **Trimesterialiteit**: Stortingen per kwartaal [50](#page=50).
* **Gelijkblijvende vs. veranderende annuïteit**:
* **Gelijkblijvende (constante) annuïteit**: De grootte van de stortingen blijft constant gedurende de looptijd [50](#page=50).
* **Veranderende annuïteit**: De stortingen variëren op de verschillende vervaldagen [50](#page=50).
* **Postnumerando vs. Prenumerando annuïteit**:
* **Postnumerando annuïteit**: Stortingen vinden plaats op het einde van elke periode [50](#page=50).
> **Figuur 13**: Schema postnumerando annuïteit [50](#page=50).
* **Prenumerando annuïteit**: Stortingen vinden plaats aan het begin van elke periode [50](#page=50).
> **Figuur 14**: Schema prenumerando annuïteit [50](#page=50).
### 2.2 Enkelvoudige, gelijkblijvende annuïteiten
#### 2.2.1 Eindwaarde van een gelijkblijvende annuïteit
##### 2.2.1.1 Postnumerando
Bij een postnumerando gelijkblijvende annuïteit met stortingen $a$ gedurende $n$ periodes en een interestvoet $i$, wordt de eindwaarde $K_n$ berekend als de som van alle termijnen met hun aangroei. De formule is afgeleid van de som van een meetkundige rij [51](#page=51):
$$K_n = a \times \frac{u^n - 1}{i}$$ [24](#page=24).
Waarbij:
* $K_n$: Eindwaarde van de postnumerando annuïteit [52](#page=52).
* $a$: Grootte van de stortingen [52](#page=52).
* $u$: Rentefactor ($1+i$) [52](#page=52).
* $n$: Aantal periodes [52](#page=52).
* $i$: Interestvoet van de annuïteit [52](#page=52).
##### 2.2.1.2 Prenumerando
Voor een prenumerando gelijkblijvende annuïteit met stortingen $a$ gedurende $n$ periodes en een interestvoet $i$, geldt de volgende formule voor de eindwaarde $K'_n$ [52](#page=52):
$$K'_n = a \times u \times \frac{u^n - 1}{i}$$ [25](#page=25).
##### 2.2.1.3 Berekening in Excel
De eindwaarde kan in Excel berekend worden met de functie `=TW(rente; aantal_termijnen; bet; [hw; [type_getal])`. Hierbij is `type_getal = 0` voor postnumerando en `type_getal = 1` voor prenumerando [53](#page=53).
> **Tabel 10**: Berekening van de eindwaarde van gelijkblijvende annuïteiten in Excel [53](#page=53).
#### 2.2.2 Aanvangswaarde van een gelijkblijvende annuïteit
De aanvangswaarde is de netto actuele waarde van de reeks cashflows, oftewel het bedrag dat aan het begin van het contract nodig is om hetzelfde eindkapitaal te verkrijgen. De relatie is $K_0 \times u^n = K_n$, dus $K_0 = \frac{K_n}{u^n}$ [53](#page=53).
##### 2.2.2.1 Postnumerando
De formule voor de aanvangswaarde $K_0$ van een postnumerando annuïteit is:
$$K_0 = a \times \frac{u^n - 1}{i \times u^n}$$ [26](#page=26) [54](#page=54).
##### 2.2.2.2 Prenumerando
De formule voor de aanvangswaarde $K'_0$ van een prenumerando annuïteit is:
$$K'_0 = a \times u \times \frac{u^n - 1}{i \times u^n}$$ [27](#page=27) [54](#page=54).
##### 2.2.2.3 Berekening in Excel
De aanvangswaarde kan in Excel berekend worden met de functie `=HW(rente; aantal_termijnen; bet; [tw; [type_getal])`. De argumenten zijn vergelijkbaar met die van de functie `TW` [54](#page=54).
> **Tabel 11**: Berekening van de aanvangswaarde van gelijkblijvende annuïteiten in Excel [54](#page=54).
#### 2.2.3 Enkele afgeleide formules
Uit de formules voor de eind- en aanvangswaarde kunnen formules worden afgeleid om de termijn $a$ te berekenen, zowel voor postnumerando als prenumerando annuïteiten. Dit is nuttig voor bijvoorbeeld de berekening van jaarlijkse aflossingen op een lening [54](#page=54).
Voor postnumerando annuïteiten:
* Om $a$ te berekenen uit $K_n$:
$$a = K_n \times \frac{i}{u^n - 1}$$ [28](#page=28) [54](#page=54).
* Om $a$ te berekenen uit $K_0$:
$$a = K_0 \times \frac{i \times u^n}{u^n - 1}$$ [29](#page=29) [55](#page=55).
Voor prenumerando annuïteiten:
* Om $a$ te berekenen uit $K'_n$:
$$a = K'_n \times \frac{i}{u^{n} - 1} \times \frac{1}{u}$$ [30](#page=30) [55](#page=55).
* Om $a$ te berekenen uit $K'_0$:
$$a = K'_0 \times \frac{i \times u^n}{(u^n - 1) \times u}$$ [31](#page=31) [55](#page=55).
#### 2.2.4 Restwaarde van een gelijkblijvende annuïteit op een willekeurig tijdstip
De restwaarde $K_t$ op een willekeurig tijdstip $t$ is de waarde van de annuïteit na betaling van $(t-1)$ termijnen. Dit kan berekend worden als de aanvangswaarde van de resterende $(n-t)$ termijnen. Met toepassing van formule voor een postnumerando annuïteit [24](#page=24) [55](#page=55):
$$K_t = a \times \frac{u^{n-t} - 1}{i \times u^{n-t}}$$ [32](#page=32) [55](#page=55).
### 2.3 Uitgestelde annuïteiten
#### 2.3.1 Het begrip uitgestelde annuïteit
Een annuïteit is uitgesteld wanneer de eerste betaling meer dan één periode na de aanvangsdatum van het contract plaatsvindt. Als de eerste betaling op tijdstip $m+1$ valt na een uitstel van $m$ periodes, spreekt men van een $m$-perioden uitgestelde annuïteit [56](#page=56).
> **Figuur 18**: Uitgestelde postnumerando annuïteit [56](#page=56).
#### 2.3.2 Eindwaarde van een uitgestelde annuïteit
De eindwaarde van een uitgestelde annuïteit wordt enkel gevormd door de betalingen van de laatste $n$ termijnen en de interest die deze opbrengen. De berekening verschilt dus niet van die van een dadelijk ingaande annuïteit. Formules (postnumerando) en (prenumerando) blijven van toepassing [24](#page=24) [25](#page=25) [56](#page=56).
#### 2.3.3 Aanvangswaarde van een uitgestelde annuïteit
De aanvangswaarde van een $m$-perioden uitgestelde postnumerando annuïteit, genoteerd als $^m | K_0$, is het bedrag dat aan het begin van het contract (tijdstip $t_0$) beschikbaar moet zijn. Dit bedrag wordt gedurende $m+n$ periodes uitgezet tegen samengestelde interest $i$ om de eindwaarde te bekomen. De formule is [57](#page=57):
$$^m | K_0 = \frac{K_n}{u^{m+n}} = \frac{K_0}{u^m}$$ [34](#page=34) [57](#page=57).
Voor een uitgestelde prenumerando annuïteit:
$$^m | K'_0 = \frac{K'_n}{u^{m+n}} = \frac{K'_0}{u^m}$$ [35](#page=35) [57](#page=57).
### 2.4 Gefractioneerde annuïteiten
#### 2.4.1 Het begrip gefractioneerde annuïteit
Een annuïteit is gefractioneerd wanneer de periodiciteit van de betalingen niet overeenstemt met de periodiciteit van de interestconversie. Dit komt vaak voor wanneer maandelijkse aflossingen berekend moeten worden op basis van een jaarlijkse effectieve interestvoet [58](#page=58).
> **Figuur 19**: Gefractioneerde postnumerando annuïteit [58](#page=58).
#### 2.4.2 Eindwaarde $K_n(k)$ van een gefractioneerde postnumerando annuïteit
Bij $k$ betalingen per periode en een looptijd van $n$ periodes, wordt de eindwaarde berekend door rekening te houden met de aangroei van elke storting gedurende de resterende tijd. De formule voor de eindwaarde $K_n^{(k)}$ met stortingen $a/k$ is [58](#page=58):
$$K_n^{(k)} = \frac{a}{k} \times \frac{u^n - 1}{u^{1/k} - 1}$$ [36](#page=36) [58](#page=58).
#### 2.4.3 Aanvangswaarde $K_0(k)$ van een gefractioneerde postnumerando annuïteit
De aanvangswaarde $K_0^{(k)}$ wordt berekend door de eindwaarde te verdisconteren over de gehele looptijd $n$ [59](#page=59):
$$K_0^{(k)} = \frac{a}{k} \times \frac{u^n - 1}{u^{1/k} - 1} \times \frac{1}{u^n}$$ [37](#page=37) [59](#page=59).
#### 2.4.4 Berekening bij prenumerando annuïteiten
Voor een gefractioneerde prenumerando annuïteit worden de formules voor eind- en aanvangswaarde aangepast met een factor $u^{1/k}$:
* Eindwaarde $K_n^{'(k)}$:
$$K_n^{'(k)} = \frac{a}{k} \times \frac{u^n - 1}{u^{1/k} - 1} \times u^{1/k}$$ [38](#page=38) [59](#page=59).
* Aanvangswaarde $K_0^{'(k)}$:
$$K_0^{'(k)} = \frac{a}{k} \times \frac{u^n - 1}{u^{1/k} - 1} \times \frac{u^{1/k}}{u^n}$$ [39](#page=39) [59](#page=59).
> **Figuur 20**: Gefractioneerde prenumerando annuïteit [59](#page=59).
### 2.5 Veranderende annuïteiten
#### 2.5.1 Het begrip veranderende annuïteit
Bij een veranderende annuïteit zijn de stortingen $a$ niet constant gedurende de looptijd. Indien de termijnen willekeurig veranderen, kan de aanvangswaarde enkel berekend worden met de algemene formule voor de netto actuele waarde van kasstromen. Als de termijnen een meetkundige rij vormen, kan de som vereenvoudigd worden tot één formule [60](#page=60).
#### 2.5.2 De termijnen vormen een meetkundige rij
Een rij is een meetkundige rij als elke volgende term ontstaat door de vorige te vermenigvuldigen met een constante rede $q$. De som van zo'n rij kan vereenvoudigd worden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij geïndexeerde huurinkomsten [60](#page=60).
Voor een postnumerando annuïteit met $n$ termijnen, waarbij de eerste term $a$ is en de termijnen groeien met een factor $q$ (en de interestvoet $i$ wordt omgezet naar factor $u$), wordt de aanvangswaarde $K_0$ gegeven door:
$$K_0 = a \times \frac{1 - (\frac{q}{u})^n}{1 - \frac{q}{u}}$$ [40](#page=40) [61](#page=61).
De eindwaarde $K_n$ kan hieruit afgeleid worden:
$$K_n = a \times u^{n-1} \times \frac{1 - (\frac{q}{u})^n}{1 - \frac{q}{u}}$$ [41](#page=41) [61](#page=61).
> **Figuur 21**: Veranderende postnumerando annuïteit met meetkundige rij [60](#page=60).
### 2.6 Oefeningenreeks 3: Annuïteiten
De bijbehorende oefeningenreeks 3 behandelt diverse toepassingen van de besproken annuïteiten, waaronder het berekenen van eind- en aanvangswaarden, termijnen, en de netto actuele waarde voor verschillende scenario's zoals leningen, spaarplannen en huurcontracten. Voorbeelden omvatten [62](#page=62) [63](#page=63):
* Berekening van eindwaarde bij postnumerando en prenumerando stortingen [62](#page=62).
* Bepaling van de huidige waarde van vergoedingen [62](#page=62).
* Samengestelde bedragen voor spaarplannen en berekening van jaarlijkse stortingen [62](#page=62).
* Berekening van de benodigde storting voor een toekomstig kapitaal [62](#page=62).
* Aanvangswaarde van uitgestelde annuïteiten [62](#page=62) [63](#page=63).
* Slotwaarde van mensualiteiten en semesteriële termijnen [62](#page=62) [63](#page=63).
* Berekening van maandelijkse aflossingen op een lening [62](#page=62) [63](#page=63).
* Berekening van netto actuele waarde van huurcontracten [63](#page=63).
* Renteniersonderhoud en jaarlijkse uitgaven bij een bepaald kapitaal [63](#page=63).
* Vergelijking van eindwaarden met verschillende stortingsfrequenties (jaarlijks vs. maandelijks) [63](#page=63).
---
# Rendementsbegrippen en investeringsanalyse
Dit hoofdstuk verkent diverse rendementsbegrippen en methoden voor investeringsanalyse, essentieel voor het evalueren van vastgoedbeleggingen [66](#page=66).
### 3.1 Probleemstelling
Rendement wordt gedefinieerd als de netto opbrengst binnen een termijn ten opzichte van het initiële geïnvesteerde kapitaal. De definitie is echter niet absoluut en kent diverse variaties die rekening houden met looptijd, meegetelde kosten en inkomsten. Verschillende methoden met hun eigen voor- en nadelen zijn ontwikkeld om investeringssucces te meten, vaak in de vorm van ratio's die essentiële informatie verschaffen over de interpretatie van rendementscijfers [66](#page=66).
#### 3.1.1 Totaal rendement en gemiddeld jaarlijks rendement
Het **totaal rendement** ($r_{p, tot}$) wordt berekend over de volledige looptijd van een investering en omvat alle baten en lasten ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal. Om rendementen van verschillende investeringen te vergelijken, worden ze omgerekend naar een gemiddeld rendement op jaarbasis, het **effectief rendement** ($r_e$) [66](#page=66).
De formule om het effectief rendement te berekenen uit het totaalrendement is:
$$r_e = (1 + r_{p, tot})^k - 1$$
Hierbij is $k$ het aantal conversieperiodes per jaar. Voor langetermijninvesteringen zoals vastgoed is $k$ vaak kleiner dan 1 [66](#page=66).
> **Voorbeeld:** Een bouwproject van EUR 1,2 miljoen met een looptijd van 5 jaar en een opbrengst van EUR 1,5 miljoen heeft een totaalrendement van 25% (EUR 300.000 / EUR 1.200.000). Bij een looptijd van 5 jaar is het effectief rendement 4,56% per jaar [67](#page=67).
#### 3.1.2 Direct rendement en indirect rendement
Het onderscheid tussen direct en indirect rendement is gebaseerd op de aard van de inkomsten:
* **Direct rendement** (cash performance): Rendement afkomstig uit de jaarlijkse operationele opbrengsten (bv. huur) ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal [67](#page=67).
* **Indirect rendement** (capital performance): Rendement afkomstig uit de waardevermeerdering van het onroerend goed, berekend als het verschil tussen de restwaarde en aanschaffingswaarde, ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal [67](#page=67).
De formule die beide componenten weergeeft is:
$$r_{t,t+1} = \frac{K_{t+1} - K_t}{K_t} + \frac{INK_{t,t+1} - UIT_{t,t+1}}{K_t}$$
Hierin staat de eerste term voor het indirect rendement en de tweede term voor het direct rendement. Indirect rendement ontstaat door gerealiseerde waarde veranderingen, zoals meerwaarde bij herverkoop, maar kan ook de waardestijging gedurende de looptijd omvatten. Rendementen die enkel direct rendement meerekenen, worden aanvangsrendementen genoemd [67](#page=67).
#### 3.1.3 Rendementsverwachting
De **rendementsverwachting** is de ondergrens van rendement die een investeerder vooropstelt. Projecten met een rendement onder deze verwachting worden doorgaans geweigerd. Deze verwachting is opgebouwd uit [68](#page=68):
* Vergoeding voor uitgestelde consumptie (risicoloos rendement) [68](#page=68).
* Bijkomende risicovergoeding [68](#page=68).
Vaak worden ook vergoedingen voor vreemd vermogen (leverage), belastingen en de invloed van inflatie meegerekend. De rendementsverwachting moet hoog genoeg zijn om na aftrek van alle kosten en correcties een voldoende reëel rendement over te houden [68](#page=68).
#### 3.1.4 De invloed van inflatie: reëel versus nominaal rekenen
Inflatie meet geldontwaarding en stijging van de kostprijs van consumptiegoederen. Het beïnvloedt de koopkracht van investeringen. Rendementsberekeningen kunnen inflatie op twee manieren verwerken [68](#page=68) [69](#page=69):
* **Nominaal rekenen:** Gebaseerd op nominale kasstromen (verwachte inkomsten en uitgaven worden geïndexeerd). De rendementsverwachting is een nominaal rendement dat hoog genoeg moet zijn om koopkrachtdaling te compenseren [69](#page=69).
* **Reëel rekenen:** Kasstromen worden omgerekend naar reële kasstromen (gecorrigeerd voor inflatie). De rendementsverwachting is een reëel rendement waarin koopkrachtvermindering reeds is verrekend [69](#page=69).
Deze methodes mogen niet gecombineerd worden [70](#page=70).
De formule om van nominaal naar reëel rendement te corrigeren is:
$$r_{real} = \frac{1 + r_{nominal}}{1 + INF} - 1$$
Waarbij $r_{real}$ het gecorrigeerde reële rendement is, $r_{nominal}$ het berekende nominale rendement, en $INF$ de verwachte jaarlijkse inflatie [70](#page=70).
> **Voorbeeld:** Een nominaal rendement van 7,00% met een inflatie van 3,75% resulteert in een reëel rendement van 3,13%. Omgekeerd vereist een reële rendementsverwachting van 6,34% een nominaal rendement van 10,33% [70](#page=70).
Als inflatie hoger is dan het nominale rendement, verliest men reëel koopkracht [70](#page=70).
### 3.2 Aanvangsrendementen
Aanvangsrendementen houden enkel rekening met het **direct rendement** en verwaarlozen het indirect rendement, waardoor de berekening sneller is en geen onzekere toekomstige waardeschattingen vereist. Ze zijn nuttig voor een intuïtieve vergelijking van financiële kwaliteiten van vastgoedobjecten, mede door de beschikbaarheid van marktgegevens [72](#page=72).
#### 3.2.1 Return on cash en terugverdientijd
* **Return on cash**: De verhouding tussen de netto kasstroom in een periode en het totale geïnvesteerde bedrag. Het is nuttig bij constante inkomstenstromen, maar minder geschikt voor vastgoed waar kasstromen kunnen variëren [72](#page=72).
$$ \text{return on cash}_t = \frac{Netto \ kasstroom_t}{Totale \ investering} $$
* **Terugverdientijd (payback period)**: De termijn waarin de initiële investering door de inkomsten van het project wordt terugbetaald [72](#page=72).
$$ \text{payback} = \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_t}{(1+r)^t} \text{ waarbij } \sum_{t=1}^{n} CF_t \ge C_0 $$
Bij constante netto kasstromen is dit de reciproque van de return on cash. De terugverdientijd is subjectief en afhankelijk van de investeerder [72](#page=72).
#### 3.2.2 Bruto aanvangsrendement (BAR)
Het **bruto aanvangsrendement (BAR)** is het geraamde beleggingsresultaat gedurende het eerste jaar van exploitatie, berekend op het moment van verwerving [73](#page=73).
$$ BAR = \frac{huuropbrengst \ bruto, \ jaar \ 1}{aanschaffingswaarde} $$
Het geeft een indicatie van de potentiële opbrengst, uitgedrukt als een percentage. De aanschaffingswaarde omvat de koopsom en de kosten koper (registratierechten, notariskosten, etc.) [73](#page=73).
> **Voorbeeld:** Een kantoorgebouw met een bruto jaarhuur van EUR 840.000 en een aanschaffingswaarde van EUR 11 miljoen heeft een BAR van 7,64% [73](#page=73).
Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat de kasstromen in het eerste jaar representatief zijn en constant blijven over de looptijd, met een verkoop tegen aanschaffingswaarde. De waarde van BAR kan variëren afhankelijk van de gehanteerde definities (bv. contracthuur vs. markthuur) [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 3.2.3 Netto aanvangsrendement (NAR)
Het **netto aanvangsrendement (NAR)** is, net als BAR, een schatting van het netto beleggingsresultaat in het eerste jaar van exploitatie. Het houdt wel rekening met de eigenaarskosten [74](#page=74).
$$ NAR = \frac{huuropbrengst \ bruto, \ jaar \ 1 - exploitatiekosten}{aanschaffingswaarde} $$
Exploitatiekosten omvatten jaarlijkse kosten zoals onderhoud, onroerende voorheffing, verzekeringen, etc. [74](#page=74).
> **Voorbeeld:** Bij een bruto jaarhuur van EUR 840.000, exploitatiekosten van EUR 60.000 en een aanschaffingswaarde van EUR 11 miljoen, bedraagt het NAR 7,09% [74](#page=74).
### 3.3 Totale rendementen
Totale rendementen houden rekening met kasstromen over een langere periode en het indirect rendement aan het einde van de investering, zoals bij de Internal Rate of Return (IRR) [75](#page=75).
#### 3.3.1 Total Rate of Return (TRR)
De **Total Rate of Return (TRR)** geeft het totale rendement weer over een bepaald tijdvak binnen de looptijd van de investering, inclusief directe en indirecte opbrengsten [76](#page=76).
$$ TRR_{t \to t+1} = \frac{K_{t+1} - K_t}{K_t} + \frac{INK_{t,t+1} - UIT_{t,t+1}}{K_t} $$
De eerste term is het directe rendement (netto kasstroom), de tweede term is het indirecte rendement (waardevermeerdering). TRR-uitkomsten kunnen sterk fluctueren en worden zelden als algemene rentabiliteitsmaat gebruikt, maar wel bij tussentijdse portefeuilleanalyses [76](#page=76) [77](#page=77).
> **Voorbeeld:** Voor 2018 bedraagt de TRR 7,78% en voor 2019 8,37%, gebaseerd op marktprijzen en exploitatiekosten [76](#page=76).
#### 3.3.2 Internal Rate of Return (IRR)
De **Internal Rate of Return (IRR)** is de meest representatieve indicatie voor de rentabiliteit van een vastgoedbelegging. Het is de rentevoet waarbij de netto actuele waarde (NPV) van de investering, over de volledige looptijd inclusief restwaarde, gelijk is aan de aanvangsinvestering (NPV = 0). Een project wordt aanvaard indien de IRR hoger is dan de rendementsverwachting van de investeerder [77](#page=77).
De IRR wordt berekend uit de formule:
$$ CF_0 + \sum_{t=1}^{n} \frac{INK_{j,t} - UIT_{j,t}}{(1+IRR)^t} = 0 $$
Waarbij $CF_0$ het geïnvesteerd kapitaal bij aanvang is, en $INK_{j,t}$ en $UIT_{j,t}$ de cumulatieve inkomsten en uitgaven tijdens deeltermijn $t$ zijn [77](#page=77).
> **Voorbeeld:** Een IRR van 7,00% kan berekend worden voor een reeks kasstromen [78](#page=78).
**Bedenkingen bij de IRR:**
* Bij wisselende kasstromen kunnen er meerdere oplossingen zijn [78](#page=78).
* Impliciete aanname dat kasstromen geherinvesteerd worden aan de IRR-rentevoet, wat niet altijd realistisch is [78](#page=78).
* Positieve en negatieve kasstromen worden aan dezelfde verdisconteringsvoet onderworpen [78](#page=78).
* Moeilijk te berekenen zonder rekenhulpmiddelen [78](#page=78).
* Houdt geen rekening met de schaal van de investering; projecten met een hogere NPV hebben dan de voorkeur [78](#page=78).
* Het is een gemiddeld jaarlijks rendement [78](#page=78).
#### 3.3.3 Berekening van de IRR in Excel
De IRR kan in Excel berekend worden met de functie `=IRR()` voor regelmatige kasstromen, of door middel van "doelzoeken" voor onregelmatige kasstromen [79](#page=79).
#### 3.3.4 Verband tussen BAR, NAR en IRR
BAR en NAR zijn momentopnames en geschikt voor projecten met constante kasstromen, waarbij ze het jaarlijkse bruto- of netto rendement aangeven. Ze houden geen rekening met indirect rendement. De IRR houdt wel rekening met alle kasstromen en waardestijgingen over de gehele looptijd, maar is een gemiddeld jaarlijks rendement. Het aandeel rendement uit waardestijging wordt pas gerealiseerd bij herverkoop [80](#page=80).
> **Voorbeeld:** Een BAR van 7,5% met eigenaarskosten van 1,5% resulteert in een NAR van 6%. Als de IRR-verwachting 9% is, moet het verschil van 3% worden goedgemaakt door toekomstige waardestijging en toename van kasstromen. Het verband is in de praktijk complexer door verschillen in risicomanagement en langetermijnvisie [80](#page=80).
---
# Projectfinanciering en kredietvormen
Dit hoofdstuk introduceert de verschillende manieren waarop projecten gefinancierd kunnen worden met vreemd vermogen, de berekening van de gewogen gemiddelde kapitaalkost (WACC), en de diverse beschikbare kredietvormen en aflossingssystemen.
### 4.1 De inbreng van vreemd vermogen
Investeringen in vastgoed vereisen aanzienlijke kapitaalinbreng, waardoor externe financiering, zoals kredieten, vaak noodzakelijk is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen financiering voor particulieren en voor ondernemingen [81](#page=81).
#### 4.1.1 Vermogenscomponenten
Financiering kan op twee manieren plaatsvinden: met eigen vermogen (EV) of met vreemd vermogen (VV), waarbij het totaal vermogen (TV) gelijk is aan EV + VV [82](#page=82).
* **Eigen vermogen (EV):** Dit is het vermogen dat aandeelhouders ter beschikking stellen aan de onderneming, bestaande uit maatschappelijk kapitaal en reserves. Hiertegenover staat een dividendverwachting van de aandeelhouders [82](#page=82).
* **Vreemd vermogen (VV):** Dit omvat alle schulden van de onderneming aan derden, zoals bankleningen. Voor dit vermogen moet een interestvergoeding betaald worden [82](#page=82).
Daarnaast kunnen er 'mezzanines' bestaan, die tussen vreemd en eigen vermogen in zitten, zoals achtergestelde leningen. Bij projectfinanciering zijn bancaire leningen vaak preferent, wat betekent dat hun verstrekkers voorrang hebben op interesten, aflossingen en waarborgen. Mezzaninefinanciering brengt een hoger risico met zich mee, wat resulteert in hogere interestlasten [82](#page=82).
Voor particulieren wordt bij de financiering van onroerend goed gesproken over consumentenkredieten en hypothecaire kredieten. De kredietverlener financiert meestal niet de volledige waarde van de woning; de verhouding tussen het ontleende bedrag en de marktwaarde wordt de quotiteit genoemd. Een quotiteit van 0,80 is gebruikelijk, wat betekent dat 80% van de marktwaarde ontleend kan worden [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 4.1.2 Gemiddelde gewogen kapitaalkost (WACC)
De verschillende vermogenscomponenten hebben elk een eigen rendementsverwachting: $r_{VV}$ voor vreemd vermogen en $r_{EV}$ voor eigen vermogen. De gewogen gemiddelde kapitaalkost (WACC) is het gewogen gemiddelde van deze rendementsverwachtingen voor het project als geheel [83](#page=83).
$$WACC = r_{EV} \times \frac{EV}{TV} + r_{VV} \times \frac{VV}{TV} \times (1 - \tau_c)$$
Waarbij:
* $r_{EV}$: Kost van het eigen vermogen [83](#page=83).
* $r_{VV}$: Kost van het vreemd vermogen [83](#page=83).
* $EV$: Eigen vermogen [83](#page=83).
* $VV$: Vreemd vermogen [83](#page=83).
* $TV$: Totaal vermogen ($EV + VV$) [83](#page=83).
* $\tau_c$: Belastingvoet vennootschapsbelasting [83](#page=83).
De factor $\frac{VV}{TV}$ staat ook bekend als de loan-to-value (LTV). De kost van vreemd vermogen ($r_{VV}$) wordt gecorrigeerd met $(1 - \tau_c)$ omdat interestlasten fiscaal aftrekbaar zijn. Vanaf 2022 is het basistarief van de vennootschapsbelasting 25% [83](#page=83).
> **Tip:** De notionele interestaftrek voor eigen middelen kan ook een besparing opleveren die meegenomen kan worden in de WACC-berekening [83](#page=83).
#### 4.1.3 Leverage
Leverage, of hefboomwerking, ontstaat door het financieren van investeringen met vreemd vermogen, wat kan leiden tot een hoger rendement op eigen vermogen ten opzichte van het projectrendement [84](#page=84).
* **Positieve leverage:** Treedt op wanneer de interestkosten van het vreemd vermogen lager zijn dan het projectrendement ($r_p$). Dit vergroot de winsten [85](#page=85).
* **Negatieve leverage:** Treedt op wanneer de interestkosten hoger zijn dan het projectrendement. Dit vergroot de verliezen [85](#page=85).
Leverage vergroot zowel de winsten als de verliezen. De omvang van het hefboomeffect kan berekend worden met de formule [85](#page=85):
$$r_{EV} = r_p + \left(r_p - r_{VV}\right) \times \frac{VV}{EV}$$
Waarbij:
* $r_{EV}$: Rendementsverwachting van het eigen vermogen [85](#page=85).
* $r_p$: Projectrendement [85](#page=85).
* $r_{VV}$: Kost van het vreemd vermogen [85](#page=85).
* $EV$: Eigen vermogen [85](#page=85).
* $VV$: Vreemd vermogen [85](#page=85).
Positieve leverage is enkel mogelijk als het projectrendement hoger is dan de kost van het vreemd vermogen [85](#page=85).
### 4.2 Kenmerken van kredieten
Kredietverlening kan worden onderverdeeld in kredieten aan particulieren en aan ondernemingen. De wetgeving en contractvrijheid verschillen aanzienlijk [87](#page=87).
#### 4.2.1 Consument vs. onderneming
* **Particulieren (consumenten):** Worden wettelijk extra beschermd bij consumentenkredieten en hypothecaire kredieten. De wetgeving op het consumentenkrediet en het hypothecair krediet legt specifieke regels op, waaronder informatieverplichtingen en beperkingen op kosten [87](#page=87).
* **Ondernemingen:** Genieten van meer contractvrijheid, maar KMO's moeten voldoen aan specifieke wetgeving inzake financiering [87](#page=87).
#### 4.2.2 Lening vs. kredietopening
* **Lening:** De ontlener ontvangt direct een som geld en is verplicht deze, inclusief interest, terug te betalen in schijven of in één keer [87](#page=87).
* **Kredietopening:** Biedt de mogelijkheid om herhaaldelijk over een afgesproken kredietbedrag te beschikken. Het kapitaal kan geleidelijk opgenomen worden en reeds terugbetaalde bedragen kunnen opnieuw opgenomen worden. Kredietopeningen van onbepaalde duur of met een looptijd langer dan vijf jaar moeten gekoppeld zijn aan een termijn van nulstelling. Interesten worden berekend op het opgenomen gedeelte, en er kan een reserveringsprovisie aangerekend worden op niet-opgenomen bedragen [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 4.2.3 Projectfinanciering vs. balansfinanciering
* **Projectfinanciering:** Wordt toegepast voor individuele projecten, waarbij de kredietwaardigheid gebaseerd is op de rentabiliteit en risico's van het specifieke project. De terugbetaling is afhankelijk van de inkomsten die het project genereert. Dit kan op korte termijn (bv. bouwpromotie) of lange termijn (bv. verhuur) van toepassing zijn [88](#page=88).
* **Balansfinanciering:** Wordt gebruikt om de onderneming van werkingsmiddelen te voorzien voor haar kernactiviteiten. De kredietwaardigheid wordt beoordeeld op basis van de balansanalyse en intrinsieke kwaliteiten van de vennootschap, zoals liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit [89](#page=89).
### 4.3 Financieringslasten
Financieringslasten omvatten kapitaalaflossingen, rente, provisies en diverse kosten [90](#page=90).
#### 4.3.1 Kapitaalaflossingen
Dit is de terugbetaling van het ontleende kapitaal, hetzij periodiek, hetzij in één keer aan het einde van de krediettermijn. De kredietnemer heeft het recht op vervroegde terugbetaling, vaak met bijkomende afkoopkosten [90](#page=90).
#### 4.3.2 Rente (interest)
De rente is de vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal, berekend als een percentage op het openstaande kapitaal. De rentevoet wordt bepaald door marktrente, risicodekking, administratieve kosten en de winst van de kredietinstelling. De rentebasis is vaak de OLO (Obligation Linéaire) met een vergelijkbare looptijd [90](#page=90).
* **Vaste rentevoet:** De rente blijft constant gedurende de looptijd van het krediet [91](#page=91).
* **Variabele rentevoet:** De rente wordt periodiek herzien, gekoppeld aan een referentie-index en met mogelijke beperkingen op schommelingen (cap). De nieuwe rentevoet wordt berekend met [91](#page=91):
$$i_{nieuw} = i_{oorspronkelijk} + (i_{referte, huidig} - i_{referte, initieel})$$
Waarbij:
* $i_{nieuw}$: De nieuwe rentevoet [91](#page=91).
* $i_{oorspronkelijk}$: De oorspronkelijke rentevoet [91](#page=91).
* $i_{referte, huidig}$: De referte-index in de maand voor de renteherziening [91](#page=91).
* $i_{referte, initieel}$: De referte-index op het moment van ondertekening van de overeenkomst [91](#page=91).
#### 4.3.3 Provisies
Naast interest kunnen kredietverstrekkers diverse provisies aanrekenen, zoals afsluitprovisies, reserveringsprovisies, bereidstellingsprovisies, trekkingsrechten, overschrijdingsprovisies en wederbeleggingsvergoedingen [92](#page=92).
#### 4.3.4 Overige kosten
Naast wettelijke kosten zoals registratierechten en notariskosten, kunnen bankkosten voor dossiersamenstelling en schattingen aangerekend worden. Aangehechte contracten, zoals schuldsaldoverzekeringen, zijn soms verplicht [92](#page=92) [93](#page=93).
#### 4.3.5 Jaarlijks kostenpercentage (JKP)
Voor consumentenkredieten is het verplicht om het JKP te vermelden, dat alle kredietkosten omvat, uitgedrukt als een jaarlijks percentage van het totale kredietbedrag. De berekening is complex en komt neer op de IRR van het krediet [93](#page=93).
$$C_k \times (1 + X)^{t_k - t_1} = D_l \times (1 + X)^{S_l - S_1}$$
Waarbij:
* $C_k$: Bedrag van kredietopening [93](#page=93).
* $X$: Jaarlijks kostenpercentage (JKP) [93](#page=93).
* $t_k$: Tijdstip van de $k$-de kredietopening [93](#page=93).
* $D_l$: Laatste termijnbedrag [93](#page=93).
* $S_l$: Tijdstip van de $l$-de termijn [93](#page=93).
> **Tip:** Het JKP is essentieel om verschillende kredietaanbiedingen objectief te kunnen vergelijken [93](#page=93).
### 4.4 Waarborgen
Waarborgen dienen ter zekerheid van de terugbetaling van een krediet [94](#page=94).
#### 4.4.1 Hypotheek
Een hypotheek is een zakelijk recht op een onroerend goed dat als zekerheid dient [94](#page=94).
* **Gewaarborgd bedrag:** Het maximumbedrag waarvoor de schuldeiser zijn voorrecht kan doen gelden. Vaak wordt een hypotheek "voor alle sommen" afgesloten, die alle huidige en toekomstige schulden dekt tot een bepaald bedrag [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Rang van de hypotheek:** De voorrang wordt chronologisch bepaald door de datum van inschrijving. De eerste hypotheek heeft de hoogste rang [95](#page=95).
* **Kosten voor hypotheekvestiging:** Omvatten registratierecht, hypotheekrecht, recht op geschrifte en notariskosten [95](#page=95).
* **Duur en doorhaling:** Een hypotheek wordt gevestigd voor 30 jaar en vervalt indien niet verlengd. Na volledige terugbetaling is een notariële akte (handlichting) nodig voor de doorhaling [95](#page=95) [96](#page=96).
#### 4.4.2 Hypothecair mandaat en hypotheekbelofte
* **Hypothecair mandaat:** Een notariële volmacht die de kredietverstrekker toelaat een hypothecaire inschrijving te nemen. Het is goedkoper dan een hypotheek, maar biedt minder zekerheid [96](#page=96).
* **Hypotheekbelofte:** De kredietnemer verbindt zich ertoe de rechten op een goed te behouden en op verzoek een hypotheek te verlenen [96](#page=96).
#### 4.4.3 Aanvullende waarborgen
Naast hypotheken en mandaten, kunnen ook andere zekerheden worden gesteld:
* **Inpandgeving:** Roerende zaken, financiële instrumenten of aandelen worden in pand gegeven aan de kredietverstrekker. De goederen moeten buiten bezit gesteld worden [97](#page=97).
* **Persoonlijke zekerheidsstelling:** Een borgstelling waarbij een derde persoon zich verbindt de schuld terug te betalen bij wanbetaling van de schuldenaar. Vaak wordt een hoofdelijke en ondeelbare borgstelling gevraagd [97](#page=97).
* **Aangehechte contracten:** Verzekeringen die de kredietnemer verplicht is af te sluiten, zoals schuldsaldoverzekering, brandverzekering of borgtochtverzekering [98](#page=98).
#### 4.4.4 Financiële ratio's
Kredietverstrekkers beoordelen de financiële situatie aan de hand van ratio's.
* **Loan-to-value (LTV):** De verhouding tussen het toegestane krediet en de marktwaarde van het onroerend goed [98](#page=98).
$$LTV = \frac{VV}{Marktwaarde}$$
* **Solvabiliteit:** De verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen, die de mate van financiële onafhankelijkheid aangeeft. Een gezonde situatie wordt vaak tussen 30% en 50% beschouwd [98](#page=98) [99](#page=99).
$$Solvabiliteitsratio = \frac{EV}{TV}$$
* **Rentabiliteit:** Meet het verband tussen financieel resultaat en geïnvesteerd vermogen. Belangrijke ratio's zijn de Interest Service Coverage Ratio (ISCR) en de Debt Service Coverage Ratio (DSCR) [99](#page=99).
* $ISCR = \frac{Netto winst}{Interestlast}$. Een ISCR van 2 betekent dat de winst tweemaal de interestlast dekt [99](#page=99).
* $DSCR = \frac{Netto winst}{Debt service}$. De DSCR mag in principe niet onder de waarde 1 zakken [99](#page=99).
* **Liquiditeit:** Geeft aan of er voldoende middelen zijn om kortetermijnverplichtingen na te komen [99](#page=99).
$$Liquiditeitsratio = \frac{Vlottende activa}{Korte-termijnschulden}$$
Deze ratio mag niet onder de waarde 1 zakken [99](#page=99).
### 4.5 Aflossingssystemen
Verschillende systemen bepalen hoe een lening wordt terugbetaald [100](#page=100).
#### 4.5.1 Annuïteitenlening
Kapitaal en interesten worden terugbetaald via vaste periodieke betalingen (annuïteiten) [100](#page=100).
$$K_0 = a \times \frac{u^n - 1}{i \times u^n} \quad \iff \quad a = K_0 \times \frac{i \times u^n}{u^n - 1}$$
Waarbij:
* $K_0$: Ontleend bedrag (aanvangswaarde) [100](#page=100).
* $a$: Vaste aflossing (grootte van de termijnen) [100](#page=100).
* $u$: Rentefactor ($1+i$) [100](#page=100).
* $n$: Looptijd van het krediet (aantal periodes) [100](#page=100).
* $i$: Rentevoet van het krediet [100](#page=100).
> **Tip:** In het begin van de looptijd bestaat de annuïteit voornamelijk uit interest, later meer uit kapitaalaflossing [100](#page=100).
#### 4.5.2 Constante kapitaalaflossingen
Bij dit systeem wordt per periode een gelijk bedrag aan kapitaal afgelost, vermeerderd met de interest op het resterende kapitaal. Hierdoor neemt de totale aflossing gedurende de looptijd af, omdat de interestcomponent daalt .
De aflossing $a_t$ op een willekeurig tijdstip $t$ wordt berekend met:
$$a_t = \frac{K_0}{n} + \left(K_0 - (t-1) \times \frac{K_0}{n}\right) \times i$$
Waarbij:
* $a_t$: Aflossing op termijn $t$ .
* $K_0$: Ontleend bedrag .
* $n$: Totaal aantal termijnen .
* $i$: Rentevoet van het krediet .
* $t$: Termijn waarvoor de aflossing berekend wordt .
#### 4.5.3 Bulletkrediet
Bij een bulletkrediet worden gedurende de looptijd enkel interesten betaald, en het volledige kapitaal wordt op de einddatum in één keer terugbetaald. Balloonleningen zijn een variant waarbij zowel kapitaal als interesten op het einde in één keer betaald worden .
* **Bulletkrediet met reconstitutie:** Gekoppeld aan een spaar- of verzekeringscontract om het ontleende kapitaal op te bouwen gedurende de looptijd .
$$K_n = a_n - S_n = K_0 \times (1+i_n) - S_n$$
Waarbij:
* $K_n$: Resterende aflossing na reconstitutie .
* $a_n$: Aflossing (rente + kapitaal) op het einde van de looptijd .
* $S_n$: Slotwaarde van het spaarplan .
* $i_n$: Rentevoet per termijn .
#### 4.5.4 Klimleningen
Periodieke aflossingen zijn in het begin lager en nemen stelselmatig toe gedurende de looptijd. Dit is geschikt voor beginnende bedrijven of jonge koppels met een stijgend inkomen .
* **Indexlening:** Een vorm van klimlening waarbij de termijnen periodiek met een vaste factor toenemen .
$$a_t = a_1 \times (1+i_{index})^{t-1}$$
Waarbij:
* $a_t$: Aflossing op termijn $t$ .
* $a_1$: Eerste aflossing .
* $i_{index}$: Indexeringsfactor .
#### 4.5.5 Restschuld Vt op tijdstip t
De restschuld is het nog niet terugbetaalde deel van het ontleende kapitaal op een bepaald tijdstip .
$$K_t = a \times \frac{u^{n-t} - 1}{i \times u^{n-t}}$$
Waarbij:
* $K_t$: Restschuld op tijdstip $t$ .
* $a$: Grootte van de aflossingen .
* $u$: Rentefactor .
* $n$: Looptijd van de lening .
* $t$: Tijdstip .
#### 4.5.6 Aflossingstabel
Een aflossingstabel toont de verdeling van kapitaal en interesten per vervaldag voor de aflossing van een krediet .
#### 4.5.7 Berekeningen in Excel
Excel-functies zoals `=BET()` (PMT), `=IBET()` (IPMT), en `=PBET()` (PPMT) kunnen gebruikt worden voor het berekenen van aflossingen, rente- en kapitaalbestanddelen .
### 4.6 Soorten financiering
Dit deel bespreekt diverse kredietvormen voor particulieren en ondernemingen.
#### 5.1 Kredietverlening aan particulieren
* **Consumentenkrediet:** Leningen voor particulieren, zoals leningen op afbetaling of kredietkaarten, voor de financiering van uitgaven .
* **Hypothecair krediet:** Finananciering voor de aankoop, bouw of verbouwing van onroerend goed, gewaarborgd door een hypotheek of mandaat. Belangrijke beoordelingscriteria zijn leencapaciteit (schuldgraad), eigen inbreng en looptijd .
* **Leencapaciteit (woonquote):** Vaak maximaal 33% van het netto inkomen, oplopend bij hoger inkomen .
* **Eigen inbreng:** Financiers dekken meestal niet de volledige waarde, de executiewaarde (65-80% van marktwaarde) wordt gehanteerd .
* **Looptijd:** Omgekeerd evenredig met de aflossingen; leningen moeten meestal afbetaald zijn bij pensioenleeftijd .
#### 5.2 Bedrijfskredieten op korte termijn
* **Kaskrediet en overbeschikking:** Een kredietopening op de zichtrekening tot een bepaald maximum, bedoeld voor tijdelijke liquiditeitstekorten. Dure kredietvormen .
* **Straight loan (termijnvoorschot):** Een lening van een vast bedrag voor een korte, vaste termijn (max. 1 jaar) om bekende liquiditeitstekorten te overbruggen .
#### 5.3 Bedrijfskredieten op (middel-)lange termijn
* **Investeringskrediet:** Voor de financiering van vaste activa, met een looptijd van 3 tot 15-20 jaar en vaak gewaarborgd met zakelijke zekerheden .
* **Roll-over kredieten (wentelkredieten):** Aaneenschakeling van kortetermijnvoorschotten met een variabele rentevoet, gebaseerd op de Euribor .
#### 5.4 Verbintenissenkredieten
De financiële instelling stelt haar kredietwaardigheid ter beschikking als borg ten opzichte van derden, zonder kapitaal ter beschikking te stellen aan de kredietnemer .
* **Borgstellingkrediet:** De bank verbindt zich ertoe een som te betalen aan een derde partij indien de kredietnemer zijn contractuele verplichtingen niet nakomt .
* **Bankgarantie:** Vergelijkbaar met borgstelling, maar de bankverbintenis staat los van de overeenkomst tussen kredietnemer en derde, en de bank moet uitbetalen op eerste verzoek .
### 4.6 Financiële kosten in de investeringsanalyse
#### 5.5.1 Interest op vreemd vermogen
Interestlasten worden in rendementsberekeningen als uitgaande kasstroom opgenomen. In DCF-berekeningen worden ze gedetailleerd geanalyseerd .
#### 5.5.2 Financiële waarborg
Bij bouwpromotieprojecten zijn waarborgen (bv. voltooiingswaarborg) verplicht en de kosten hiervan (bv. derving van opbrengsten) moeten in de analyse worden meegenomen .
#### 5.5.3 Financieringsbehoefte
De analyse van uitgaven en inkomsten over de looptijd van een project helpt bij het bepalen van de timing en omvang van de benodigde financiering. De financieringsbehoefte ontstaat zodra de uitgaven de inkomsten en het beschikbare kapitaal overstijgen .
$$F_t = UIt_t - INK_t - K_{t-1} \quad \iff \quad F_t = K_t$$
#### 5.5.4 Projectfinanciering
Projecten worden vaak gefinancierd via Special Purpose Vehicles (SPV's), waarbij de kredietwaardigheid van het project zelf centraal staat .
#### 5.5.5 Cash flow waterfall
Een methode om financiering te structureren in lagen (senior debt, mezzanine, eigen vermogen), waarbij de kasstromen van het project de verplichtingen dekken. De analyse omvat het uitwerken van projectkasstromen en de financiële kasstromen van de verschillende financieringscomponenten .
---
# Vastgoedrekenen en risicoanalyse
Dit deel van de syllabus behandelt het vastgoedrekenproces en de analyse van risico's, met de focus op residueel rekenen en het werken met rekenmodellen om de financiële haalbaarheid van vastgoedprojecten te beoordelen.
## 5. Vastgoedrekenen en risicoanalyse
### 5.1 Het vastgoedrekenproces
Het basisprincipe van vastgoedberekeningen is dat opbrengsten de kosten moeten overstijgen om een project rendabel te maken. De complexiteit ligt niet in de wiskunde, maar in de benodigde inhoudelijke kennis, ervaring voor het aanleveren van input, en het omgaan met de onzekerheid van aannames. Theoretische modellen worden gebruikt om het financiële verloop van investeringen te benaderen. In elke fase van de vastgoedontwikkeling wordt gerekend met het criterium dat de investering met voldoende meerwaarde moet worden terugverdiend door de opbrengsten. De opbrengsten van een voorafgaande fase vormen de aanvangsinvestering voor de volgende fase. Succesvolle ontwikkeling vereist evenwicht tussen de verschillende fasen .
#### 5.1.1 Het vastgoedontwikkelingsproces
Het vastgoedontwikkelingsproces omvat vier fasen: grondexploitatie, ontwikkeling, exploitatie en gebruik .
* **Grondexploitatie:** Het omvormen van terrein tot bouwrijpe grond, zoals verkaveling met aanleg van infrastructuur. Dit kan ook herontwikkeling omvatten .
* **Ontwikkeling:** Projectontwikkelaars realiseren opstallen op bouwrijpe percelen en verkopen deze aan investeerders of eindgebruikers, met als doel een winstmarge .
* **Exploitatie:** Investeerders verhuren vastgoed om rendement te behalen, waarbij de huurprijs afhankelijk is van de omvang van de huurinkomsten .
* **Gebruik:** De eindgebruiker gebruikt het vastgoed voor eigen nut (bv. huisvesting) en betaalt hiervoor huur .
De waarde van commercieel onroerend goed wordt in elke fase bepaald door het nut dat het heeft in de volgende fase .
#### 5.1.2 Het principe van residueel rekenen
Residueel rekenen (ook wel terugrekenen genoemd) wordt toegepast om de maximale prijs te bepalen die besteed kan worden aan de aankoop van onroerend goed, zodat deze investering uit toekomstige inkomsten kan worden terugverdiend, vermeerderd met het verwachte rendement. De grondprijs is hierdoor een afgeleide van de verkoopprijs van het eindproduct .
Belangrijke verbanden in het residueel rekenen zijn:
* De huurprijs die een ondernemer wil betalen, hangt af van de opbrengsten die hij uit het gebruik kan genereren .
* De aanschaffingswaarde voor een investeerder hangt af van de verwachte huurinkomsten .
* De maximale verkoopprijs bepaalt de maximale kostprijs voor ontwikkeling en realisatie .
* De verkavelaar verkoopt bouwgrond tegen een prijs die de eigen kosten en winstmarge dekt .
Elke fase moet op zichzelf een positieve uitkomst hebben; anders is het project niet marktconform. Men stelt zich in de plaats van de eindgebruiker en rekent terug om te bepalen wat nodig is om de doelstellingen te bereiken .
#### 5.1.3 Werken met rekenmodellen
Rekenmodellen bestaan uit kosten, opbrengsten, een berekend saldo, en een planning van inkomsten en uitgaven. Modellen zijn gebaseerd op aannames; verkeerde uitgangspunten leiden tot verkeerde resultaten. Onderbouwde uitgangspunten leveren resultaten die strategische beslissingen kunnen ondersteunen. Het doel is niet de wiskunde zelf, maar het begrip van mogelijkheden en risico's .
Methodes die aan bod komen:
* Residuele waardebepaling van projectgrond (initiatiëffase) .
* Kapitalisatie van huuropbrengsten (exploitatiefase) .
* DCF-berekening (exploitatiefase) .
### 5.2 Rekenen met risico
#### 5.2.1 Definities
**Risico** is de waarschijnlijkheid van het zich manifesteren van een onzekere factor, gecombineerd met het inkomstenverlies dat hieruit voortvloeit. Het is de mogelijke afwijking van een verwacht resultaat door blootstelling aan onzekere factoren .
De berekening is:
$$ \text{risico} = \text{kans} \times \text{effect} $$
**Risicomanagement** omvat het analyseren, meten en behandelen van risico's verbonden aan een vastgoedinvestering. Risico's kunnen vermeden, overgedragen (verzekerd), beheerst of geaccepteerd worden .
Een effectieve risicobeheersmaatregel is het vooraf incalculeren van aanvullende budgetten (reserveringen). Echter, dit kan een vertekend beeld geven van de financiële haalbaarheid .
#### 5.2.2 Verzekerde risico's
Veel materiële risico's en eigenaarsaansprakelijkheden kunnen verzekerd worden, zoals brand of schadeclaims van huurders. Deze risico's worden in de rendementsberekening verwerkt als de kostprijs van verzekeringspremies in de operationele uitgaven. Het potentiële schadeverlies door verzekerde risico's is beperkt tot de waarde van de vrijstelling vermenigvuldigd met de kans op het voorval .
#### 5.2.3 Onzekere input bij de aannames van de berekeningen
Een risico is dat de rendementsverwachting niet wordt gehaald door misrekeningen en onnauwkeurigheden bij het begroten van kasstromen. De resultaten van een rendementsberekening zijn nooit juister dan de ingevoerde data .
Een **gevoeligheidsanalyse** onderzoekt de invloed van wijzigingen in de waarde van één parameter op het eindresultaat. Hierbij wordt gerekend met een prijsvork (worst case en best case scenario's) .
> **Voorbeeld:** Bij een berekening van de waarde v.o.n. kan de gevoeligheidsanalyse aantonen of een 10% wijziging in exploitatiekosten een significante afwijking veroorzaakt in de berekende waarde. Als de afwijking beperkt blijft, is de parameter minder cruciaal .
#### 5.2.4 Niet-diversifieerbare risico's
Naast materiële risico's en onzekerheden in aannames, zijn er commerciële risico's die de investeerder niet in de hand heeft, zoals leegstand, conjunctuurschommelingen, en gewijzigde marktvoorkeuren. Deze worden gecompenseerd door de risicopremie in de rendementsverwachting .
Een **scenarioanalyse** laat verschillende parameters gezamenlijk fluctueren om het resultaat in diverse mogelijke scenario's te onderzoeken. De beslissingen worden dan gebaseerd op het kansgewogen gemiddelde resultaat van de beschouwde scenario's .
> **Voorbeeld:** Een scenarioanalyse kan onderzoeken wat de waarde van een pand is bij verschillende huurder-scenario's, zoals voortzetting van huur aan huidige of markthuurprijs, of vertrek met leegstand .
Als er oneindig veel variaties worden onderzocht, kan het kansgewogen gemiddelde berekend worden via **simulatieanalyse**, vaak met gespecialiseerde software zoals Monte Carlo simulaties .
### 5.3 Residuele waardebepaling
Residuele berekeningen worden in de initiatieffase van een projectontwikkeling toegepast om te bepalen hoeveel een vastgoedontwikkelaar maximaal kan spenderen aan de aankoop van projectgrond. De waarde van projectgrond wordt berekend uit de verwachte bruto verkoopopbrengsten van toekomstige ontwikkelingen, verminderd met de ontwikkelingskosten en een winstmarge voor de ontwikkelaar .
$$ \text{bruto verkoopopbrengsten} - \text{winstmarge ontwikkelaar} - \text{ontwikkelingskosten} = \text{investeringswaarde projectgrond} $$
#### 5.3.1 Werkwijze
1. **Inschatten van de meest waarschijnlijke aanwending:** Bepalen welke bestemmingen en maximale vloeroppervlakte mogelijk zijn, rekening houdend met stedenbouwkundige voorschriften en marktvraag. Dit omvat een volumestudie en kan het "highest and best use" (HBU) principe hanteren .
2. **Begroten van de verkoopopbrengsten:** Inschatten van de toekomstige waarde van te ontwikkelen units door vergelijking met marktgegevens of via de exit-yieldmethode .
3. **Begroten van de ontwikkelingskosten:** Dit omvat bouwgerelateerde kosten (bouwkosten, studiekosten, kosten voor bouwrijp maken), financiële kosten (renten, provisies) en de winstmarge van de projectontwikkelaar (typisch 12% tot 20%) [139-140](#page=139-140).
4. **Berekening:** Gebruik van rekenmodellen (vaak in Excel) om het projectrendement te berekenen, de investeringswaarde te bepalen, of een marktwaarde te schatten .
> **Tip:** Het basismodel voor residuele waardebepaling kan uitgebreid worden met meer gedetailleerde kostenposten, differentiatie in verkoopprijzen, of stedenbouwkundige informatie. De betrouwbaarheid van het model is recht evenredig met de betrouwbaarheid van de beschikbare informatie .
#### 5.3.2 Gebruik van rekenmodellen
Het basismodel kan op drie manieren gebruikt worden:
1. **Berekening van het verwachte projectrendement:** Uitgaande van een gekende grondprijs, wordt de winst en het totale projectrendement berekend .
2. **Berekening van de investeringswaarde:** Uitgaande van een vooropgesteld minimaal projectrendement, wordt de maximale prijs die aan de grond besteed kan worden, terugberekend .
3. **Berekening van de marktwaarde (schattingsmethode):** Gebaseerd op marktgegevens in plaats van specifieke ontwikkelaarsinformatie .
De grondwaarde k.k. wordt bekomen door de koopkosten in mindering te brengen. Het is ook mogelijk om de volgorde van berekeningen aan te passen om een lagere investeringswaarde voor de grond te verkrijgen, wat kan resulteren in een hogere grondwaarde voor de grondeigenaar .
### 5.4 Kasstroomwaterfall en risicoallocatie
De cashflow waterfall toont hoe projectkasstromen verdeeld worden over de financieringsstructuur. Prioriteit ligt bij de verplichtingen van senior debt, gevolgd door mezzanine financiering en uiteindelijk eigen vermogen. Negatieve kasstromen worden opgevangen door leningentrekkingen, terwijl positieve stromen eerst kredietverplichtingen dekken en nadien aan aandeelhouders worden uitgekeerd. Dit illustreert de allocatie van risico's en rendementen binnen de financieringsstructuur .
---
# Exploitatiefase en waarderingsmethoden
Hier is de studiegidssectie over de exploitatiefase en waarderingsmethoden, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 6. Exploitatiefase en waarderingsmethoden
Dit hoofdstuk behandelt de economische aspecten van de exploitatie van een gebouw, inclusief de berekening van investeringswaarde, netto verkoopprijs en verschillende huurinkomsten, met een gedetailleerde analyse van de Discounted Cash Flow (DCF) methode en bijbehorende haalbaarheidsindicatoren .
### 6.1 Kernbegrippen in de exploitatie
De exploitatie van een gebouw wordt gekenmerkt door specifieke inkomsten en uitgaven, de zogenaamde kasstromen. Veelvoorkomende kasstromen zijn de aanschaffingswaarde, de restwaarde en de netto huurinkomsten .
#### 6.1.1 Investeringswaarde (INV0)
De investeringswaarde (INV0) vertegenwoordigt de initiële uitgaande kasstroom die nodig is om een investeringsproject te starten en een onroerend goed te verwerven. Dit kapitaal moet terugverdiend kunnen worden uit de latere inkomsten. Het is het maximale bedrag dat geïnvesteerd kan worden om nog aan de vooropgestelde rendementsverwachting te voldoen. Dit omvat de aanschaffingswaarde vrij op naam (v.o.n.), vermeerderd met transactiekosten (kosten koper zoals registratierechten, notariskosten) en bijkomende kosten die nodig zijn om inkomsten te genereren (zoals rehabilitatiewerken, vergunningen). Boekhoudkundige afschrijvingen worden niet beschouwd als kasstromen, maar zijn wel relevant voor de berekening van belastbare grondslagen .
#### 6.1.2 Net selling price (NSPn)
De netto verkoopprijs (NSPn) of restwaarde is de verwachte verkoopopbrengst van het onroerend goed aan het einde van de beschouwde investeringsperiode. Deze vertegenwoordigt de terugkeer van het beginkapitaal en draagt bij aan het indirecte rendement van de investering. Bij een gerealiseerde meerwaarde wordt deze belast tegen het vennootschapsbelastingtarief. Het bepalen van de restwaarde vereist een inschatting van de toekomstige waarde, vaak gebaseerd op gemiddelde jaarlijkse prijsevolutie of exit yield berekeningen. Nauwkeurigheid neemt af naarmate de peildatum verder in de toekomst ligt .
#### 6.1.3 Potential Gross Rental Income (PGRI)
Het Potential Gross Rental Income (PGRI), ook wel Estimated Rental Value (ERV) genoemd, is een inschatting van de bruto huurinkomsten die een gebouw kan genereren bij volledige bezetting en aan marktconforme voorwaarden. Het wordt berekend op basis van markthuur en de verhuurbare eenheden (aantal units, vloeroppervlakte). De PGRI is een aanname en moet gecorrigeerd worden om tot een realistischer beeld van de inkomsten te komen .
#### 6.1.4 Effective Gross Rental Income (EGRI)
Om de EGRI uit de PGRI te berekenen, worden correcties doorgevoerd :
* **Leegstandsprognose:** Een inschatting van de verhuurbare vloeroppervlakte die gedurende een periode geen huurinkomsten genereert .
* **Correctie contracthuur (en kredietverliezen):** Het verschil tussen de overeengekomen contracthuren en de markthuur wordt verrekend. Kredietverliezen, door wanbetaling van huurders, kunnen ook ingecalculeerd worden .
* **Correctie niet-huurgerelateerde inkomsten:** Inkomsten die losstaan van de huursituatie, zoals uit verkoopautomaten of parkeerplaatsen, worden bij de EGRI opgeteld .
#### 6.1.5 Net Operational Income (NOI)
De Net Operational Income (NOI) wordt verkregen door de operationele uitgaven (OPEX) af te trekken van de effectieve bruto inkomsten (EGRI). Operationele uitgaven zijn alle kosten die gerelateerd zijn aan het beheer en de exploitatie van het gebouw. Deze worden onderverdeeld in :
* **Vaste uitgaven:** Onafhankelijk van de bezettingsgraad (bv. verzekeringspremies, onroerende voorheffing, administratiekosten) .
* **Variabele uitgaven:** Gerelateerd aan de bezettingsgraad (bv. dagelijks onderhoud, nutsvoorzieningen indien ten laste van eigenaar) .
#### 6.1.6 Gestabiliseerde netto operationele uitgaven
Om grote jaarlijkse schommelingen in de kasstromen door eenmalige uitgaven (zoals groot onderhoud) te vermijden, kan men gebruik maken van gestabiliseerde netto operationele uitgaven. Hierbij worden eenmalige kasstromen uitgemiddeld en gespreid over de jaarlijkse operationele kasstromen .
### 6.2 Kapitalisatie van huurinkomsten
Kapitalisatie zet verwachte toekomstige inkomsten om in een investeringswaarde .
#### 6.2.1 Kapitalisatie aan het BAR
Het Bruto Aanvangsrendement (BAR) is de verhouding tussen de bruto huuropbrengst van het eerste exploitatiejaar (PGRI) en de aanschaffingswaarde. Het geeft aan welk percentage van de investering jaarlijks bruto terugverdiend kan worden. De investeringswaarde kan berekend worden als PGRI gedeeld door BAR. Het BAR wordt beschouwd als een marktconform direct rendement, inclusief alle risico's .
#### 6.2.2 Gecorrigeerd aanvangsrendement
Om rekening te houden met exploitatiekosten kan gewerkt worden met het Netto Aanvangsrendement (NAR) . De formule wordt aangepast om de impact van objectspecifieke factoren zoals achterstallig onderhoud (PVa.o.), correcties voor contracthuur (PVc.c.) en aanvangsleegstand (PVc.l.) mee te nemen, resulterend in de NARcorr. :
$$NAR_{corr.} = \frac{PGRI_{jaar} - Exploitatiekosten}{INV_0 + PV_{a.o.} + PV_{c.c.} + PV_{c.l.}}$$
De rendementsverwachting van de investeerder wordt gebruikt als verdisconteringsvoet om de toekomstige kosten naar het heden te vertalen .
#### 6.2.3 Term & reversion
De "term & reversion" methode onderscheidt juridisch zekere huurcontracten ("term") van verwachte toekomstige, onzekere huurcontracten ("reversion") . De waarde van de lopende contracten wordt gekapitaliseerd aan een lager rendement (door de grotere zekerheid), terwijl de verwachte toekomstige huurinkomsten aan een hoger rendement gekapitaliseerd worden om rekening te houden met de onzekerheid. De totale investeringswaarde is de som van beide gekapitaliseerde waarden, eventueel verminderd met verwachte kosten bij huurderswissel .
#### 6.2.4 Het begrip exit yield
De exit yield (BARexit) is de verhouding tussen de markthuur (voor het eerste jaar na de investeringstermijn) en de verwachte verkoopprijs of restwaarde. Het vertegenwoordigt de BAR die een toekomstige koper aanvaardbaar zou vinden :
$$Exit\ yield_{jaar\ n} = \frac{Huuropbrengst\ bruto,\ jaar\ (n+1)}{Verkoopprijs\ v.o.n.\ jaar\ n}$$
Bij het berekenen van de restwaarde voor de huidige investeerder moet rekening gehouden worden met de kosten koper .
### 6.3 Discounted Cash Flow (DCF) methode
De DCF-methode berekent de waarde van een investeringsproject op basis van de actuele waarde van de verwachte toekomstige inkomsten, rekening houdend met de tijdswaarde van geld. Alle toekomstige inkomsten en uitgaven worden verdisconteerd naar het heden met een gepaste verdisconteringsvoet. Dit komt neer op de berekening van de Netto Actuele Waarde (NPV) ] :
$$NPV = CF_0 + \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_{jt}}{(1+i)^t}$$
Het voordeel is dat de omvang en timing van alle kasstromen worden meegenomen. Beperkingen zijn de afhankelijkheid van toekomstige voorspellingen en de onzekerheid die hiermee gepaard gaat .
#### 6.3.1 Toepassing bij vastgoedprojecten
Bij vastgoedprojecten wordt de DCF-methode gebruikt om de maximale aanschaffingswaarde te bepalen, rekening houdend met jaarlijkse kasstromen zoals oprichtingskosten, huurinkomsten, lasten, onderhoudskosten, en de restwaarde. De methode kan op twee manieren toegepast worden :
1. De investeringswaarde (INV0) wordt ingevuld en de formule wordt opgelost naar de verdisconteringsvoet (r), wat resulteert in de Internal Rate of Return (IRR) .
2. De verdisconteringsvoet (r) wordt ingevuld en de investeringswaarde (INV0) wordt berekend. Dit is het bedrag dat vandaag geïnvesteerd kan worden om de beoogde rendementseis te behalen .
De DCF-methode houdt rekening met variërende kasstromen, tijdswaarde van geld en de risicovoorkeur van de investeerder .
#### 6.3.2 Werkwijze
De DCF-methode kent drie stappen :
1. **Vastleggen van de beschouwperiode:** De economische levensduur van het project wordt bepaald, met een afweging tussen de nauwkeurigheid van korte-termijnvoorspellingen en de invloed van de restwaarde op lange termijn. Gebruikelijk zijn periodes van 10 tot 15 jaar .
2. **Begroten van de kasstromen:** Alle verwachte kasstromen (vrije kasstromen of FCF) gedurende de beschouwperiode worden ingeschat. Dit omvat operationele kasstromen, investeringskosten en de restwaarde. FCF zijn de kasstromen die de investeerder vrij ter beschikking heeft .
3. **Berekenen van de NPV van de kasstromen:** De ingeschatte kasstromen worden in de DCF-formule ingevoerd, samen met een gepaste verdisconteringsvoet (r) die de rendementseis en het risicoprofiel van de investeerder weerspiegelt .
> **Tip:** Bij het opstellen van een rekenmodel voor de DCF-methode is het cruciaal om de kosten en inkomsten correct te categoriseren als inkomende (+) of uitgaande (-) kasstromen .
#### 6.3.3 Meer feasibility indicatoren
Naast de NPV en IRR, kan de DCF-methode gebruikt worden om andere haalbaarheidsindicatoren te berekenen :
* **Investeringswaarde (INV0):** Het maximale bedrag dat betaald kan worden voor een investering, rekening houdend met toekomstige kasstromen en de rendementseis .
$$INV_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_{jt}}{(1+r)^t}$$
* **Kapitalisatiewaarde (KW):** Synoniem voor de NPV van alle toekomstige kasstromen; het verschil tussen de NPV en de investeringswaarde. Een positieve KW duidt op een gunstige investering .
$$KW = INV_0 + \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_{jt}}{(1+r)^t}$$
* **Profitability Index (PI):** De verhouding tussen de netto actuele waarde van inkomende en uitgaande kasstromen. Een PI groter dan 1 maakt het project rendabel .
$$PI = \frac{\sum_{t=0}^{n} \sum_{j=1}^{m} \frac{INK_{jt}}{(1+r)^t}}{\sum_{t=0}^{n} \sum_{j=1}^{m} \frac{UIT_{jt}}{(1+r)^t}}$$
* **Terugverdientijd:** De termijn waarop de kapitalisatiewaarde nul wordt, wat overeenkomt met het moment waarop de IRR gerealiseerd wordt .
### 6.4 Kasstromen in de DCF-berekening
Bij de DCF-methode wordt gerekend met werkelijke inkomsten en uitgaven (kasstromen), niet met boekhoudkundige winstcijfers .
#### 6.4.1 Het concept incrementele vrije kasstroom
Vrije Kasstromen (FCF) zijn de kasstromen die de investeerder vrij ter beschikking heeft na aftrek van alle operationele kosten, belastingen, wijzigingen in werkkapitaal en investeringskosten. Het gaat om **incrementele** kasstromen: het verschil in kasstromen met en zonder aanvaarding van het project. Boekhoudkundige afschrijvingen worden afgetrokken van het operationeel resultaat om de belastbare winst te bepalen, maar worden daarna opnieuw bijgeteld omdat het geen uitgaande kasstromen zijn .
#### 6.4.2 Investeringen
Investeringen zijn aankopen van bedrijfsmiddelen die langer dan één periode meegaan. De kosten hiervan worden als eenmalige uitgaande kasstromen beschouwd op het moment van betaling. Indien de investering een restwaarde heeft aan het einde van het project, wordt deze als inkomende kasstroom opgenomen. Afschrijvingen worden boekhoudkundig verwerkt, maar de kosten worden als eenmalige uitgave meegenomen in de kasstroomanalyse. De grondkosten zijn niet afschrijfbaar .
#### 6.4.3 Opportuniteitskosten
Wanneer beschikbare activa van de onderneming ingezet worden voor een project, moet rekening gehouden worden met opportuniteitskosten. Dit zijn de potentiële opbrengsten die verloren gaan door het niet inzetten van het actief voor een alternatief gebruik. Deze worden begroot op basis van de huidige marktwaarde .
#### 6.4.4 Belastingen
* **Indirecte belastingen:** Omvatten btw, registratierechten en hypotheekrechten. Ze worden als uitgaande kasstromen opgenomen op het moment dat ze verschuldigd zijn. Indien deze belastingen deels recupereerbaar zijn, wordt hiermee rekening gehouden. Meerwaardebelasting op onroerende verrichtingen kan van toepassing zijn, tenzij het vastgoed tot de 'voorraad' van de onderneming behoort .
* **Directe belastingen:** Personen- en vennootschapsbelasting. De relevante belastingvoet is de marginale belastingvoet. Een tijdelijk negatief operationeel resultaat kan leiden tot een lagere belastingafname, wat een opportuniteitsinkomst kan zijn .
#### 6.4.5 Externe financiering
Financiële kasstromen zoals rentebetalingen en kapitaalaflossingen worden initieel niet meegenomen in de beoordeling van de vrije kasstromen. De gevolgen van financieringsopties worden achteraf verrekend nadat de rendabiliteit van het project is vastgesteld .
### 6.5 De rendementverwachting (r)
De rendementverwachting, ook wel verdisconteringsvoet genoemd, is de vergoeding die een investeerder verwacht voor het ter beschikking stellen van kapitaal. Deze vergoeding compenseert voor liquiditeitsvermindering, managementkosten en inflatie .
#### 6.5.1 Probleemstelling
De uitkomst van de DCF-methode is afhankelijk van de gekozen verdisconteringsvoet (r). Een gepaste verdisconteringsvoet moet overeenkomen met het rendement op alternatieve investeringen met vergelijkbaar risico, schaal en looptijd .
#### 6.5.2 Risicoloos rendement
Het risicoloos rendement is de basisvergoeding voor de tijdelijke liquiditeitsvermindering en vertegenwoordigt de kostprijs van geld. Het hangt af van macro-economische factoren zoals vraag en aanbod op de kapitaalmarkt, monetair beleid en speculatie. De gemiddelde langetermijnrente (bv. OLO 10 jaar) wordt vaak als referentie gebruikt. Langere looptijden vereisen een hogere vergoeding vanwege het renterisico .
#### 6.5.3 Risicopremie
Investeerders stellen een hogere rendementseis voor bij investeringen met een hoger risico. De risicopremie is de extra vergoeding die de investeerder wenst als compensatie voor investeringsrisico's. Deze wordt bepaald op basis van de inschatting van de risico's en het specifieke bedrijfsprofiel. Tabel 20 en 21 geven voorbeelden van berekeningen van risicopremies .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Rendement | De opbrengst van een investering, uitgedrukt als een percentage van het geïnvesteerde kapitaal over een bepaalde periode. Het kan zowel directe inkomsten (bv. huur) als indirecte waardevermeerdering omvatten. |
| Tijdswaarde van geld | Het principe dat geld vandaag meer waard is dan hetzelfde bedrag in de toekomst, vanwege het potentieel om rente te genereren en de inflatie. Dit beïnvloedt de berekening van de huidige en toekomstige waarde van kasstromen. |
| Annuïteit | Een reeks regelmatige, periodieke betalingen of ontvangsten die gedurende een bepaalde periode plaatsvinden, zoals leningaflossingen of huurinkomsten. |
| Enkelvoudige interest | Interest die enkel wordt berekend op het oorspronkelijke kapitaalbedrag en niet op de eerder opgebouwde rente. Dit leidt tot een lineaire groei van het kapitaal. |
| Samengestelde interest | Interest die wordt berekend op zowel het oorspronkelijke kapitaal als op de eerder opgebouwde rente. Dit resulteert in een exponentiële groei van het kapitaal. |
| Kasstroom (Cash Flow) | De daadwerkelijke hoeveelheid geld die op een bepaald tijdstip wordt ontvangen of betaald, die verband houdt met een investering of project. Kasstromen zijn cruciaal voor investeringsanalyses. |
| Verdiscontering | Het proces waarbij toekomstige kasstromen worden omgerekend naar hun huidige waarde, gebruikmakend van een verdisconteringsvoet die het tijdsverlies en het risico weerspiegelt. |
| Huidige Waarde (HW) / Present Value (PV) | De waarde van een toekomstige kasstroom op het huidige moment, rekening houdend met de tijdswaarde van geld en een bepaalde verdisconteringsvoet. |
| Toekomstige Waarde (TW) / Future Value (FV) | De waarde van een huidige kasstroom op een toekomstig tijdstip, berekend door de rentegroei over de betreffende periode mee te nemen. |
| Netto Actuele Waarde (NAW) / Net Present Value (NPV) | Het verschil tussen de huidige waarde van alle inkomende kasstromen en de huidige waarde van alle uitgaande kasstromen van een project, berekend vanaf een bepaald startpunt. |
| Bruto Aanvangsrendement (BAR) | De verhouding tussen de bruto huurinkomsten per jaar en de totale aanschaffingswaarde van een vastgoedobject, berekend op het moment van aankoop. Het is een snelle maatstaf voor de potentiële opbrengst. |
| Netto Aanvangsrendement (NAR) | De verhouding tussen de netto huurinkomsten (bruto huur minus exploitatiekosten) per jaar en de totale aanschaffingswaarde van een vastgoedobject. Het houdt rekening met de operationele kosten. |
| Internal Rate of Return (IRR) | De disconteringsvoet waarbij de Netto Actuele Waarde (NPV) van alle kasstromen van een project gelijk is aan nul. Het vertegenwoordigt het effectieve rendement van een investering. |
| DCF-methode (Discounted Cash Flow) | Een waarderingsmethode die de waarde van een investering bepaalt door de verwachte toekomstige vrije kasstromen te verdisconteren naar hun huidige waarde, rekening houdend met een bepaalde rendementsverwachting en de tijdswaarde van geld. |
| Residueel rekenen | Een methode om de maximale waarde van een projectgrond te bepalen door terug te rekenen vanaf de verwachte verkoopopbrengsten van het ontwikkelde vastgoed, inclusief winstmarges en ontwikkelingskosten. |
| Vloer-terreinindex (V/T-index) | De verhouding tussen de totale bruto vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen en de totale terreinoppervlakte van een perceel. Dit geeft een indicatie van de bebouwbare oppervlakte. |
| Exit Yield | De verhouding tussen de bruto huurinkomsten in het jaar volgend op de investeringstermijn en de geschatte toekomstige verkoopprijs van een vastgoedobject. Het geeft een indicatie van het rendement voor een toekomstige koper. |
| Opportuniteitskosten | De potentiële opbrengsten die men misloopt doordat een bepaald actief (bv. grond) gebruikt wordt voor één specifiek project in plaats van voor een alternatief rendabel gebruik. |
| Leverage (Hefboomwerking) | Het gebruik van vreemd vermogen (leningen) om de potentiële return on equity te verhogen. Positieve leverage treedt op wanneer het rendement van de investering hoger is dan de rente op de lening, wat leidt tot een versterkt rendement voor de eigen middelen. |
| WACC (Weighted Average Cost of Capital) | De gemiddelde gewogen kosten van kapitaal voor een onderneming, berekend door de kosten van eigen vermogen en vreemd vermogen te wegen naar hun aandeel in de totale financiering, rekening houdend met het belastingvoordeel op rente. |
| Bulletkrediet | Een lening waarbij de kredietnemer gedurende de looptijd enkel rente betaalt, en het volledige kapitaalbedrag in één keer aan het einde van de looptijd wordt terugbetaald. |
| Annuïteitenlening | Een lening waarbij het kapitaal en de rente worden terugbetaald door middel van vaste, periodieke betalingen gedurende de looptijd van de lening. |
| Gevoeligheidsanalyse | Een methode om de impact van veranderingen in één specifieke variabele op het resultaat van een berekening te onderzoeken, vaak door het variëren van deze variabele binnen een bepaalde bandbreedte (worst-case/best-case scenario's). |
| Scenarioanalyse | Een methode waarbij verschillende variabelen tegelijkertijd worden gemanipuleerd om de impact van verschillende mogelijke toekomstige situaties (scenario's) op de resultaten van een berekening te onderzoeken. |
| Vrije Kasstroom (Free Cash Flow - FCF) | De kasstromen die een project genereert nadat alle operationele kosten, belastingen en investeringen zijn afgetrokken. Dit is het geld dat vrij beschikbaar is voor investeerders of voor herinvestering. |
Cover
25-26 OB IOR2 H04 Investeringsanalyse_student.pptx
Summary
# Capital budgeting en de componenten van een investering
Dit onderdeel introduceert het concept van capital budgeting en de essentiële elementen die een investering vormen, inclusief initiële kosten, verwachte netto kasstromen, hun tijdsverloop en de vereiste minimale opbrengstvoet.
### 1.1 Capital budgeting: een inleiding
Capital budgeting verwijst naar het proces van het evalueren en selecteren van investeringsprojecten die noodzakelijk en verantwoord zijn voor de onderneming. Deze projecten kunnen gericht zijn op het verhogen van inkomsten, het verlagen van kosten, het garanderen van productie, of het strategisch uitbreiden van marktaandeel. De analyse omvat doorgaans alle investeringen, van materiële activa (MVA) en immateriële activa (IVA) tot productontwikkeling en marketingcampagnes. Het doel is om de waarde voor de aandeelhouders te maximaliseren door te investeren in projecten die een hoger rendement opleveren dan de kapitaalkost.
### 1.2 Componenten van een investering
Bij de analyse van een investering worden de volgende componenten systematisch geraamd:
* **Initiële investeringsuitgave:** Dit zijn de kosten die gemaakt worden aan het begin van het project.
* **Verwachte kasstromen na belastingen:** Dit zijn de netto-inkomsten die het project gedurende zijn levensduur genereert, na aftrek van belastingen.
* **Tijdspatroon van de kasstromen:** De timing van deze inkomsten en uitgaven is cruciaal, aangezien geld op verschillende momenten een andere waarde heeft (tijdswaarde van geld).
* **Minimale rendements- of kapitaalkost:** Dit is de minimale opbrengstvoet die een investering moet genereren om aanvaard te worden. Dit vertegenwoordigt de opportuniteitskost van het geïnvesteerde kapitaal.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met de invloed van overheidsmaatregelen zoals btw, belastingen en subsidies, en met het risico dat verbonden is aan de investering (technisch, bedrijfseconomisch, milieu, etc.).
#### 1.2.1 Werkkapitaal (WC)
Werkkapitaal, gedefinieerd als voorraden plus vorderingen min schulden, is een belangrijk element dat vaak gepaard gaat met investeringen. Een stijging in de activiteit van een investeringsproject kan leiden tot een verhoogde behoefte aan werkkapitaal, bijvoorbeeld door de aankoop van extra voorraden of het verlenen van betalingsuitstel aan klanten. Deze extra investering in werkkapitaal moet meegenomen worden in de kasstroomanalyse.
> **Tip:** Analyses op basis van kasstromen zijn accurater dan analyses op basis van winst en verlies, omdat winstberekeningen meer ruimte laten voor manipulatie (bv. dubieuze debiteuren) en rekening houden met niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten.
#### 1.2.2 Kasstromen (CF)
De basis voor de analyse van een investering zijn de kasstromen. Hierbij is het essentieel om te focussen op:
* **Differentiële kasstromen:** Alleen de kasstromen die direct voortvloeien uit de investering en die dus afhangen van de beslissing om het project al dan niet uit te voeren, zijn relevant.
* **Operationele kasstromen:** Financiële stromen, zoals rentelasten en aflossingen, worden niet meegenomen in de operationele kasstroomanalyse.
* **Geen sunk costs:** Kosten die reeds gemaakt zijn en niet meer beïnvloed kunnen worden door de investeringsbeslissing, worden genegeerd.
**Voorbeeld van differentiële kasstromen:** Bij de introductie van een nieuw product dat de verkoop van een bestaand product kan aantasten (productkannibalisme), moet het verlies in kasstromen van het bestaande product meegenomen worden in de analyse van het nieuwe product.
#### 1.2.3 Tijdspatroon en belastingen
Het tijdspatroon van de kasstromen is cruciaal, vooral in combinatie met de invloed van belastingen. Afschrijvingen, die gebaseerd zijn op de gebruiksduur van een activum (technisch, economisch of fiscaal), beïnvloeden het boekhoudkundig resultaat en daarmee de te betalen vennootschapsbelasting. Een andere afschrijvingsduur kan leiden tot een andere timing van belastingbetalingen en daardoor een verschil in de actuele waarde van de totale kasstromen.
**Voorbeeld:** Een investering van 20.000 euro met een jaarlijkse kasstroom vóór belasting van 7.500 euro gedurende 5 jaar en een belastingtarief van 20%. Als de afschrijving over 4 jaar gebeurt in plaats van 5 jaar, dan zal in jaar 5 de belasting hoger zijn en de kasstroom na belasting lager, wat op de lange termijn gunstig kan zijn voor de actuele waarde van de kasstromen door een gunstiger tijdsverloop van de belastingbetalingen.
### 1.3 Minimale rendements- of kapitaalkost
De minimale rendements- of kapitaalkost is de opportuniteitskost van het geïnvesteerde kapitaal. Dit is het rendement dat aandeelhouders minimaal verwachten, rekening houdend met hun voorkeur voor huidige consumptie, verwachte inflatie en het risico van de belegging.
* **Opportuniteitskost:** Het rendement dat behaald kan worden op een belegging met een vergelijkbaar risico.
* **Kapitaalkost:** De gemiddelde kosten die een onderneming betaalt om zich te financieren, gewogen naar de verhouding van eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV).
#### 1.3.1 Interactie met financieringswijze
De minimale rendements- of kapitaalkost is afhankelijk van de financieringswijze van de investering:
* **Gefinancierd met lening:** De rendabiliteit van de investering moet hoger zijn dan de rentevoet van de lening ($ROI > i$).
* **Gefinancierd met eigen middelen:** De rendabiliteit moet hoger zijn dan de rendementsverwachting van de aandeelhouders ($ROI > ROE$).
* **Gemengde financiering:** De rendabiliteit moet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kapitaalkost ($ROI > WACC$).
De $WACC$ (Weighted Average Cost of Capital) wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de kosten van eigen vermogen en de kosten van vreemd vermogen, rekening houdend met het fiscaal voordeel van rentelasten.
#### 1.3.2 Beslissingsregel
Een investering is enkel rendabel indien de verwachte return on investment ($RTV$ of $ROI$) hoger is dan de minimale rendementseis (kapitaalkost, rentevoet, of risicopremie, afhankelijk van de financiering).
$$ RTV > \text{minimale rendementseis} $$
### 1.4 Methoden voor investeringsanalyse
Er zijn verschillende methodes om investeringen te analyseren:
* **Payback-methode (PB):** Berekent de tijd die nodig is om de initiële investering terug te verdienen uit de gegenereerde kasstromen.
* **ROI-methode (Return on Investment):** Meet de winstgevendheid van een investering ten opzichte van de initiële investering.
* **NPV-methode (Net Present Value):** Berekent de actuele waarde van alle toekomstige kasstromen, verminderd met de initiële investering.
* **Discounted Payback-methode (DPB):** Vergelijkbaar met de payback-methode, maar gebruikt geactualiseerde kasstromen.
* **IRR-methode (Internal Rate of Return):** Berekent het discontovoet waarbij de NPV van een investering gelijk is aan nul.
Deze methoden worden toegepast op de differentiële, operationele kasstromen na belastingen, rekening houdend met het tijdspatroon van deze kasstromen en de kapitaalkost. Het effect op het werkkapitaal dient hierbij ook meegenomen te worden.
**Voorbeeld van een investeringsanalyse:** De aankoop van een nieuwe machine voor 100.000 euro met een levensduur van 10 jaar en een verwachte jaarlijkse kasstroomstijging van 35.000 euro vóór belasting. Met een kapitaalkost van 10% en een belastingtarief van 25% en zonder extra werkkapitaal, kan de rentabiliteit van deze investering geëvalueerd worden met bovenstaande methoden.
#### 1.4.1 De Payback-methode (PB)
De payback-methode bepaalt de terugverdientijd.
* **Formule voor constante kasstromen:** $ \text{Payback} = \frac{\text{Initiële Investering}}{\text{Jaarlijkse Kasstroom na belasting}} $
* **Beslissingsregel:** Investeer alleen als de payback-periode korter is dan de gebruiksduur van de investering. Bij de keuze tussen projecten wordt vaak de kortste payback gekozen.
> **Tip:** De payback-methode is eenvoudig en intuïtief, maar negeert kasstromen na de payback-periode en de tijdswaarde van geld.
#### 1.4.2 De ROI-methode
De ROI-methode berekent het rendement op de investering.
* **Formule:** $ ROI = \frac{\text{Gemiddelde Kasstroom na belasting}}{\text{Initiële Investering}} \times 100\% $
> **Tip:** Net als de payback-methode houdt de ROI-methode geen expliciete rekening met de tijdswaarde van geld en alle kasstromen gedurende de levensduur.
#### 1.4.3 De NPV-methode (Net Present Value)
De NPV-methode houdt rekening met de tijdswaarde van geld.
* **Formule:** $ NPV = \sum_{t=0}^{n} \frac{CF_t}{(1+i)^t} $
waarbij:
* $CF_t$ = Kasstroom in periode $t$
* $i$ = Discontovoet (kapitaalkost)
* $t$ = Periode (jaar)
* **Beslissingsregel:** Een project is aanvaardbaar als de NPV groter of gelijk is aan nul ($NPV \ge 0$). Een positieve NPV betekent dat de investering naar verwachting de kapitaalkost dekt en waarde creëert.
> **Tip:** De NPV-methode is een van de meest gebruikte en robuuste methoden voor investeringsanalyse omdat deze rekening houdt met de tijdswaarde van geld en alle kasstromen over de gehele levensduur van het project.
#### 1.4.4 De Discounted Payback-methode (DPB)
De DPB-methode is een variant van de payback-methode die de tijdswaarde van geld meeneemt door de kasstromen te actualiseren.
#### 1.4.5 De IRR-methode (Internal Rate of Return)
De IRR is het discontovoet waarbij de NPV gelijk is aan nul.
* **Beslissingsregel:** Een project is aanvaardbaar als de IRR hoger is dan de kapitaalkost ($IRR > i$).
> **Let op:** De IRR-methode kan leiden tot meerdere oplossingen of verkeerde beslissingen bij projecten met ongelijke omvang of onverenigbare projecten. Het toont wel het werkelijke rendement van de investering.
---
# Methoden voor investeringsanalyse
Dit deel behandelt verschillende methoden die gebruikt worden om investeringen te analyseren, waaronder de terugverdientijd (payback) methode, de ROI-methode, de netto contante waarde (NPV) methode, de discounted payback methode en de interne rentabiliteit (IRR) methode, inclusief de effecten op het werkkapitaal.
### 2.1 Investeren en de basisprincipes van investeringsanalyse
Investeren, ofwel capital budgeting, is cruciaal voor ondernemingen omdat een groot deel van het vermogen wordt opgeslokt door kapitaaluitgaven (CAPEX). Investeringen moeten noodzakelijk en verantwoord zijn, wat betekent dat ze inkomsten kunnen verhogen, kostenbesparend kunnen werken of de productie kunnen garanderen. Investeringsanalyses kijken breder dan enkel fysieke activa en omvatten ook bijvoorbeeld productontwikkeling of publiciteitscampagnes.
Bij het ramen van de componenten van een investering is het belangrijk om de initiële investeringsuitgave en eventuele kasstromen gerelateerd aan werkkapitaal aan het begin te beschouwen. Na de investering zijn de relevante kasstromen de kasstromen ná belastingen, zoals meerinkomsten of kostenbesparingen. Factoren zoals btw, belastingen en subsidies, evenals het tijdspatroon van de kasstromen en de minimale rendementseis, zijn essentieel. Risico's (technisch, bedrijfseconomisch, milieu) spelen hierbij ook een rol.
#### 2.1.1 Kasstromen (CF) als basis voor analyse
De analyse van investeringen gebeurt bij voorkeur op basis van kasstromen in plaats van winst uit de resultatenrekening. Winst kan namelijk gemanipuleerd worden (bijvoorbeeld door dubieuze debiteuren), terwijl kasstromen een duidelijker beeld geven van de daadwerkelijke geldstromen.
Voor investeringsanalyses zijn **enkel differentiële kasstromen** relevant. Dit zijn kasstromen die enkel optreden als de investering wel wordt uitgevoerd en niet als deze niet wordt uitgevoerd. Financiële stromen (zoals betalingen van leningen en interesten) worden niet meegenomen in de operationele kasstromen.
**Sunk costs** (kosten die reeds gemaakt zijn vóór de beslissing over een project en die niet teruggedraaid kunnen worden) mogen niet worden meegenomen in de analyse, omdat ze niet door het project worden veroorzaakt en de beslissing niet beïnvloeden. Productkannibalisme, waarbij een nieuw product de verkopen van een bestaand product vermindert, moet wel in de analyse worden opgenomen als een negatieve differentiële kasstroom.
#### 2.1.2 Tijdspatroon en belastingen
De **tijdswaarde van geld** is een fundamenteel concept: geld dat later wordt ontvangen of uitgegeven, is minder waard dan geld dat nu wordt ontvangen of uitgegeven. Dit komt door inflatie en opportuniteitskosten (het rendement dat men op een belegging met hetzelfde risico kan behalen). De analyse houdt hier rekening mee door toekomstige kasstromen te actualiseren.
Het **tijdspatroon** van een investering wordt bepaald door de technische, economische en fiscale gebruiksduur. De fiscale gebruiksduur heeft een directe impact op de kasstromen door afschrijvingen en belastingen. Verschillende afschrijvingsperiodes, ook al resulteren ze in dezelfde totale kasstromen over de gehele levensduur, kunnen leiden tot een verschil in de actuele waarde van de totale kasstromen vanwege de timing van de belastingbesparingen.
> **Tip:** Een kortere afschrijvingsperiode kan een positief effect hebben op de actuele waarde van de totale kasstromen, omdat de belastingbesparingen sneller worden gerealiseerd, wat de huidige waarde van de kasstromen verhoogt.
#### 2.1.3 Minimale rendementseis
De **minimale rendementseis** (ook wel kapitaalkost of vereist rendement genoemd) is het rendement dat aandeelhouders verlangen, rekening houdend met tijdsvoorkeur, inflatie en risico. Dit is de opportuniteitskost van het geïnvesteerde kapitaal. Het vereiste rendement kan afhangen van de financieringswijze:
* **Gefinancierd met lening:** Rendement op investering (ROI) moet hoger zijn dan de rentevoet ($i$).
* **Gefinancierd met eigen middelen:** ROI moet hoger zijn dan het rendementseis van de aandeelhouder (rente op risicovrije belegging + risicopremie voor bedrijfseconomisch risico).
* **Gefinancierd met een mix van EV en VV:** ROI moet hoger zijn dan de Weighted Average Cost of Capital (WACC).
De **WACC** is het gewogen gemiddelde van de kost van eigen vermogen (vereiste opbrengst aandeelhouders) en de kost van vreemd vermogen (minus belastingvoordeel op rentelasten), gewogen naar de verhouding van elk vermogensbestanddeel in de totale bedrijfsfinanciering.
Een investering is enkel rendabel indien de ROI hoger is dan de minimale rendementseis.
### 2.2 Methoden voor investeringsanalyse
De volgende methoden worden gebruikt om de rendabiliteit van investeringen te beoordelen:
#### 2.2.1 Payback-methode (PB)
De payback-methode (terugverdientijd) berekent de tijd die nodig is om de initiële investeringsuitgave terug te verdienen met de kasstromen uit de investering.
$$
\text{Payback Periode} = \frac{\text{Initiële Investering}}{\text{Jaarlijkse Kasstroom na Belasting}} \quad \text{(indien constante kasstromen)}
$$
Voor niet-constante kasstromen wordt de periode cumulatief berekend.
> **Tip:** Deze methode is eenvoudig en intuïtief, wat het een goede eerste selectiemethode maakt. Het legt nadruk op liquiditeit.
**Nadelen:**
* Houdt geen rekening met kasstromen na de payback-periode.
* Houdt geen rekening met de tijdswaarde van geld.
* Kan moeilijk zijn bij investeringen die niet onmiddellijk opbrengen of bij projecten met gelijke paybacks maar verschillende totale winsten.
#### 2.2.2 ROI-methode (Return on Investment)
De ROI-methode berekent het rendement op de investering als percentage van de initiële investering.
$$
\text{ROI} = \frac{\text{Gemiddelde Jaarlijkse Kasstroom na Belasting}}{\text{Initiële Investering}} \times 100\%
$$
#### 2.2.3 NPV-methode (Net Present Value)
De NPV-methode berekent de contante waarde van alle toekomstige kasstromen, verminderd met de initiële investeringsuitgave. Het houdt rekening met de tijdswaarde van geld en de minimale rendementseis.
$$
\text{NPV} = \sum_{t=1}^{n} \frac{\text{CF}_{nb,t}}{(1+i)^t} - \text{Initiële Investering}
$$
Waarbij:
* $\text{CF}_{nb,t}$ = Kasstroom na belasting in periode $t$
* $i$ = Minimale rendementseis (kapitaalkost)
* $n$ = Levensduur van de investering
Een investering wordt aanvaard indien de NPV groter is dan nul.
> **Tip:** De NPV-methode is een van de meest gebruikte methodes omdat deze rekening houdt met de tijdswaarde van geld en alle relevante kasstromen over de gehele levensduur van de investering.
#### 2.2.4 Discounted Payback-methode (DPB)
De discounted payback-methode berekent de terugverdientijd op basis van de contant gemaakte kasstromen.
$$
\text{Gecorrigeerde Kasstroom}_t = \frac{\text{CF}_{nb,t}}{(1+i)^t}
$$
De payback wordt vervolgens berekend op basis van deze gecorrigeerde kasstromen.
#### 2.2.5 IRR-methode (Internal Rate of Return)
De interne rentabiliteit (IRR) is het discontopercentage waarbij de NPV van een investering gelijk is aan nul. Het vertegenwoordigt het werkelijke rendement van de investering.
$$
\sum_{t=0}^{n} \frac{\text{CF}_t}{(1+\text{IRR})^t} = 0
$$
Een investering wordt aanvaard indien de IRR hoger is dan de minimale rendementseis.
**Tekortkomingen:**
* Kan leiden tot meerdere oplossingen voor de IRR.
* Kan onjuiste beslissingen leiden bij vergelijking van projecten van verschillende omvang of met verschillende cashflow patronen.
* Houdt geen rekening met de waardecreatie/-vernietiging (positieve NPV).
### 2.3 Effect op werkkapitaal
Investeringen kunnen gepaard gaan met een verandering in het werkkapitaal (voorraden + vorderingen - schulden). Een toename van het werkkapitaal vormt een uitstroom van kas, terwijl een afname een instroom van kas betekent. Bij de analyse van investeringen moet hiermee rekening gehouden worden. Indien het werkkapitaal aan het einde van de levensduur van de investering gerecupereerd kan worden, dient dit als een positieve kasstroom te worden opgenomen. Dit kan invloed hebben op de berekeningen van de ROI, NPV en IRR.
---
# De rol van werkkapitaal en belastingen in investeringsanalyse
De rol van werkkapitaal en belastingen in investeringsanalyse is cruciaal omdat ze directe invloed hebben op de kasstromen van een onderneming. Belastingen beïnvloeden de nettokasstromen, terwijl veranderingen in werkkapitaal, zoals toenames in voorraden of vorderingen, initiële investeringsuitgaven vereisen die de totale analyse beïnvloeden.
### 3.1 Werkkapitaal
Werkkapitaal (WC) wordt gedefinieerd als:
$$ \text{Werkkapitaal (WC)} = \text{Voorraden} + \text{Vorderingen} - \text{Schulden} $$
De behoefte aan werkkapitaal ontstaat wanneer er extra voorraden moeten worden aangekocht of wanneer betalingsuitstel aan klanten wordt verleend. Deze behoefte kan deels worden gecompenseerd door betalingsuitstel van leveranciers. Het is essentieel om te beoordelen of de behoefte aan werkkapitaal een tijdelijk of een structureel karakter heeft.
> **Tip:** De analyse van werkkapitaalbeheer is gedetailleerd besproken in Hoofdstuk 2 van de cursus.
### 3.2 Kasstromen in investeringsanalyse
De basis voor het analyseren van investeringen zijn de kasstromen (Cash Flow - CF) en niet de winst of het verlies zoals weergegeven in de resultatenrekening. Kosten en uitgaven, evenals opbrengsten en inkomsten, zijn niet altijd gelijkwaardig aan kasstromen.
#### 3.2.1 Differentiële kasstromen
Voor investeringsanalyse zijn enkel de differentiële kasstromen relevant. Dit zijn kasstromen die direct voortvloeien uit het wel of niet uitvoeren van de investering. Kasstromen die onafhankelijk zijn van de investeringsbeslissing, zijn irrelevant.
#### 3.2.2 Operationele kasstromen
Enkel operationele kasstromen worden meegenomen in de analyse; financiële stromen (zoals betaling van leningen en rentelasten) worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
#### 3.2.3 Sunk costs
Sunk costs, dit zijn uitgaven die reeds zijn gemaakt vóór de beslissing over een project en die niet meer teruggedraaid kunnen worden, mogen niet worden meegenomen in de investeringsanalyse. Ze zijn niet veroorzaakt door het specifieke project.
> **Tip:** Verschil tussen operationele en financiële kasstromen: Operationele kasstromen betreffen de kernactiviteiten van de onderneming, terwijl financiële kasstromen verband houden met financieringsactiviteiten.
#### 3.2.4 Voorbeeld: Uitbreiding hotel
Een voorbeeld ter illustratie van kasstromen is de uitbreiding van een hotel. De kosten van een marktstudie, die reeds gemaakt zijn vóór de investeringsbeslissing, worden niet meegenomen als sunk cost. De omzet van het bestaande hotel wordt ook niet gebruikt als referentiepunt, maar er wordt gefocust op de *differentiële* kasstromen die de uitbreiding genereert.
> **Tip:** Houd rekening met het concept van productkannibalisme: een nieuwe investering kan de omzet van bestaande producten negatief beïnvloeden. Dit is een differentiële kasstroom die meegenomen moet worden.
### 3.3 Belastingen
Belastingen hebben een direct effect op de nettokasstromen. De impact van belastingen op de kasstromen is afhankelijk van het *tijdspatroon* van afschrijvingen.
#### 3.3.1 Tijdspatroon en belastingen
De fiscale gebruiksduur van een investering is vaak bepalend voor de afschrijvingsperiode. Een andere afschrijvingsperiode kan leiden tot een ander tijdspatroon van belastingbetalingen, wat de actuele waarde van de totale kasstromen kan beïnvloeden.
> **Voorbeeld:**
> Een investering van 20.000 euro genereert jaarlijks 7.500 euro kasstromen vóór belasting gedurende 5 jaar. De vennootschapsbelasting bedraagt 20% op het boekhoudkundig resultaat.
>
> * **Lineaire afschrijving over 4 jaar:** In jaar 5 is er geen afschrijvingskost meer, waardoor de winst en dus de belasting hoger is. Dit resulteert in een lagere kasstroom na belasting in dat jaar. Echter, de afschrijvingen in de eerste vier jaar creëren een belastingvoordeel (lagere belastingen), wat een positief effect kan hebben op de actuele waarde van de totale cashflow.
> * **Afschrijving over 5 jaar:** De belastingkosten worden gelijkmatiger over de periode verdeeld.
Het effect van de verschillende afschrijvingsperioden op de actuele waarde van de kasstromen is een belangrijk aspect om te overwegen.
### 3.4 Minimale rendementseis
De minimale rendementseis (ook wel kapitaalkost of vereist rendement genoemd) is het rendement dat aandeelhouders verwachten te ontvangen op een investering met vergelijkbaar risico. Dit rendement wordt bepaald door de voorkeur voor huidige consumptie, verwachte inflatie en het risico verbonden aan de belegging.
> **Definitie:** De opportuniteitskost is het rendement dat men op een belegging met hetzelfde risico elders kan behalen.
#### 3.4.1 Interactie met financiering
De minimale rendementseis interageert met de financieringswijze van de investering:
* **Gefinancierd met lening:** De rendabiliteit op de investering (ROI) moet hoger zijn dan de rente op de lening ($ \text{ROI} > i $).
* **Gefinancierd met eigen middelen:** De rendabiliteit moet hoger zijn dan de rendementseis van de aandeelhouders ($ \text{ROI} > \text{risicovrije rente} + \text{risicopremie} $).
* **Gedeeltelijk gefinancierd met EV en VV:** De rendabiliteit moet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kapitaalkost (WACC) ($ \text{ROI} > \text{WACC} $).
#### 3.4.2 Weighted Average Cost of Capital (WACC)
De WACC is de gewogen gemiddelde kost die een onderneming betaalt om zichzelf te financieren. Het weerspiegelt de kost van eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV), rekening houdend met de fiscale aftrekbaarheid van rentelasten.
$$ \text{WACC} = (\frac{EV}{Totaal Vermogen} \times \text{Vereiste Rendement EV}) + (\frac{VV}{Totaal Vermogen} \times \text{Kosten VV} \times (1 - \text{Belastingtarief})) $$
Een investering is enkel rendabel indien de ROI van de investering hoger is dan de minimale rendementseis.
### 3.5 Methodes voor investeringsanalyse
Verschillende methodes worden gebruikt om investeringen te analyseren, waaronder de Payback-methode, ROI-methode, NPV-methode, Discounted Payback-methode en IRR-methode. Elk van deze methodes houdt op een andere manier rekening met de impact van werkkapitaal en belastingen.
#### 3.5.1 Effect op werkkapitaal
Investeringen kunnen gepaard gaan met een bijkomende behoefte aan werkkapitaal.
* De investeringsuitgave (het initieel bedrag) wordt verhoogd met de benodigde extra werkkapitaal.
* Indien het werkkapitaal aan het einde van de levensduur van de investering gerecupereerd kan worden, dient dit als een positieve kasstroom in het laatste jaar van de analyse.
* De impact op de ROI, NPV en IRR kan significant zijn, afhankelijk van de omvang van het werkkapitaal en de levensduur van de investering.
> **Voorbeeld:**
> Een investering van 100.000 euro met een levensduur van 10 jaar genereert jaarlijks 35.000 euro kasstromen vóór belasting (na 25% belasting). De kapitaalkost is 10%. Er is 10.000 euro extra werkkapitaal vereist, dat aan het einde van de levensduur gerecupereerd wordt.
>
> * **Payback:** Blijft gelijk als de recuperatie van werkkapitaal na de paybackperiode plaatsvindt.
> * **ROI:** Verandert omdat de netto-investering (110.000 euro) hoger is.
> * **NPV:** Stijgt door de recuperatie van het werkkapitaal op het einde van de looptijd.
> * **IRR:** Verandert, omdat zowel de initiële investering als de eindkasstroom worden aangepast.
De integratie van werkkapitaal in de analyse zorgt voor een realistischer beeld van de financiële impact van een investering.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Capital budgeting | Het proces van het analyseren van potentiële grote uitgaven of investeringen. Dit omvat alle methoden die een bedrijf gebruikt om te bepalen of een mogelijke nieuwe investering, zoals de bouw van een nieuwe fabriek of de investering in een machine, de moeite waard is. |
| Investeringsuitgave | De initiële kosten die gepaard gaan met het verwerven of opzetten van een activa of project, voorafgaand aan de generatie van toekomstige inkomsten. |
| Kasstromen | De beweging van geld in en uit een bedrijf. Positieve kasstromen komen binnen, terwijl negatieve kasstromen eruit gaan. Dit is cruciaal voor het beoordelen van de financiële gezondheid en investeringsmogelijkheden. |
| Werkkapitaal (WC) | Het verschil tussen de vlottende activa (zoals voorraden en vorderingen) en de kortetermijnschulden (zoals schulden) van een bedrijf. Het vertegenwoordigt de liquide middelen die beschikbaar zijn voor de dagelijkse operaties. |
| Differentiële kasstromen | Kasstromen die specifiek voortkomen uit de keuze om een bepaalde investering te doen of niet te doen. Alleen deze relevante kasstromen worden meegenomen in de investeringsanalyse. |
| Sunk cost | Kosten die al gemaakt zijn en niet meer teruggedraaid kunnen worden, ongeacht toekomstige beslissingen. Deze kosten worden genegeerd bij het maken van nieuwe investeringsbeslissingen omdat ze niet beïnvloedbaar zijn. |
| Tijdswaarde van geld | Het concept dat een euro vandaag meer waard is dan een euro in de toekomst, vanwege potentiële verdienmogelijkheden (rente) en inflatie. |
| Minimale rendementseis | Het laagste rendement dat een belegger of bedrijf bereid is te accepteren op een investering, rekening houdend met risico en opportuniteitskosten. |
| Opportuniteitskost | Het potentiële rendement dat wordt opgeofferd wanneer men kiest voor een bepaalde investering boven een alternatieve investering met vergelijkbaar risico. |
| Weighted Average Cost of Capital (WACC) | Het gemiddelde rendement dat een bedrijf naar verwachting zal betalen aan al zijn financiers, gewogen naar de proportie van eigen vermogen en vreemd vermogen in de totale financiering. |
| Payback-methode (PB) | Een investeringsanalyse techniek die de tijd berekent die nodig is om de initiële investeringsuitgave terug te verdienen uit de kasstromen van het project. |
| ROI-methode (Return on Investment) | Een winstgevendheidsmaatstaf die het rendement van een investering vergelijkt met de kosten ervan. Het wordt vaak uitgedrukt als een percentage. |
| NPV-methode (Net Present Value) | Een investeringsanalyse techniek die de contante waarde van alle toekomstige kasstromen van een investering verdisconteert tot de huidige waarde en deze aftrekt van de initiële investeringsuitgave. Een positieve NPV duidt op een rendabele investering. |
| Discounted Payback-methode (DPB) | Een variant van de payback-methode die rekening houdt met de tijdswaarde van geld door de toekomstige kasstromen eerst te verdisconteren alvorens ze op te tellen voor de terugverdientijd. |
| IRR-methode (Internal Rate of Return) | Een investeringsanalyse techniek die de discontovoet berekent waarbij de netto contante waarde (NPV) van alle kasstromen van een investering gelijk is aan nul. Dit vertegenwoordigt het impliciete rendement van de investering. |
| Operationele kasstromen | De kasstromen die gegenereerd worden uit de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming. Deze zijn cruciaal voor het beoordelen van de duurzaamheid van een investering. |
| Afschrijving | Een boekhoudkundige methode die de kosten van een bedrijfsmiddel verdeelt over zijn economische levensduur. Het is een niet-kaskost die invloed heeft op de belastbare winst. |
Cover
4 fundamentals of capital budgeting.pptx
Summary
# Kapitaalbudgettering en vrije kasstromen
Dit hoofdstuk introduceert de principes van kapitaalbudgettering, waarbij de nadruk ligt op de berekening en het belang van vrije kasstromen (FCF) voor investeringsbeslissingen, en hoe deze worden afgeleid van operationele kasstromen en projectspecifieke investeringen.
## 1.1 Kapitaalbudgettering: een overzicht
Kapitaalbudgettering omvat het proces van het identificeren en analyseren van potentiële projecten en investeringen die een bedrijf voornemens is in het komende jaar uit te voeren. Dit proces omvat de analyse van alternatieve projecten om te bepalen welke projecten worden geaccepteerd, gebaseerd op de voorspelde toekomstige gevolgen van elk project voor het bedrijf. Het startpunt is het bepalen van de incrementele winst van een project, wat het bedrag is waarmee de winst van het bedrijf naar verwachting zal veranderen als gevolg van de investeringsbeslissing.
## 1.2 Vrije kasstromen (FCF)
Vrije kasstroom (FCF) vertegenwoordigt de kasstroom die vrij beschikbaar is om te verdelen onder de investeerders van een bedrijf (crediteuren en aandeelhouders). Het is een cruciale maatstaf omdat het de waarde van een bedrijf bepaalt, aangezien het aangeeft welke kasstromen investeerders uiteindelijk kunnen terugkrijgen.
De basisformule voor FCF op bedrijfsniveau is:
$$ \text{FCF} = \text{Operationele kasstroom} - \text{Kapitaaluitgaven (Capex)} $$
Dit concept wordt vaak afgeleid van het kasstroomoverzicht, maar dan toegepast op projectniveau en gebaseerd op projecties in plaats van historische gegevens.
### 1.2.1 Berekening van operationele kasstroom
De operationele kasstroom kan op verschillende manieren worden berekend, vaak op een indirecte wijze startend van een winstcijfer:
Manier 1:
$$ \text{Operationele kasstroom} = [\text{Netto inkomen} + \text{rente}(1-\text{belastingvoet})] + \text{afschrijvingen} - \Delta \text{NWC} $$
Manier 2:
$$ \text{Operationele kasstroom} = [\text{EBIT}(1-\text{belastingvoet})] + \text{afschrijvingen} - \Delta \text{NWC} $$
Hierbij staat:
* `EBIT` voor Earnings Before Interest and Taxes.
* `Δ NWC` voor de verandering in Netto Werkkapitaal (Current Assets - Current Liabilities).
Het is essentieel om bij de analyse van investeringsbeslissingen te werken met "incrementele winsten", waarbij rentekosten geneutraliseerd worden. Dit kan door te vertrekken van EBIT en de belastingen daarop te berekenen, of door rentekosten na de berekening van het netto inkomen weer op te tellen en de bijbehorende fiscale besparing in mindering te brengen.
### 1.2.2 Incrementele winsten en effecten
Incrementele winsten vertegenwoordigen de nettowinst die overblijft nadat de rentekosten zijn geneutraliseerd (ook wel "Unlevered Net Income" genoemd). Bij het evalueren van investeringen is het cruciaal om te werken met deze incrementele winsten.
#### 1.2.2.1 Externaliteiten
Bij het berekenen van incrementele winsten en kasstromen moeten ook projectexterne effecten in overweging worden genomen. Dit zijn indirecte effecten van een project die de winstgevendheid van andere bedrijfsactiviteiten kunnen beïnvloeden.
* **Kannibalisatie:** Dit treedt op wanneer de verkoop van een nieuw product de verkoop van een bestaand product vervangt. Dit leidt tot een daling van de verkopen van het bestaande product, maar ook tot een daling van de kosten van verkochte goederen (COGS) van dat product, aangezien er minder van geproduceerd hoeft te worden.
* **Opportuniteitskosten:** Dit is de waarde die een hulpbron had kunnen opleveren in zijn beste alternatieve aanwending. Bijvoorbeeld, als een bedrijf ruimte die het kan verhuren gebruikt voor een nieuw project, is de opportuniteitskost de huurinkomsten die misgelopen worden. Dit kan worden meegenomen als een stijging van de Selling, General and Administrative (SG&A) kosten.
#### 1.2.2.2 Verzonken kosten (sunk costs)
Verzonken kosten zijn kosten die reeds zijn gemaakt en niet-recupereerbaar zijn, ongeacht de beslissing om al dan niet met het project door te gaan. Deze kosten mogen niet worden opgenomen in de analyse van incrementele kasstromen. Voorbeelden zijn:
* Eerdere onderzoeks- en ontwikkelingskosten.
* Niet-onvermijdelijke concurrentiekosten.
* Vaste overheadkosten die niet direct toe te rekenen zijn aan één specifieke bedrijfsactiviteit.
## 1.3 Berekening van Vrije Kasstromen uit Winsten
Om de impact van een investeringsbeslissing op de beschikbare kasstromen van een bedrijf te evalueren, moet men de vrije kasstroom (FCF) berekenen. De FCF wordt gecorrigeerd voor niet-casspecialisten, zoals afschrijvingen, en houdt rekening met kapitaaluitgaven (Capex) en veranderingen in netto werkkapitaal (NWC).
De aanpassing voor afschrijvingen is cruciaal: afschrijvingen zijn een niet-casspecialist die de belastbare winst verlagen, waardoor de netto kasstroom toeneemt door een fiscaal voordeel. Als een bedrijf bijvoorbeeld een kapitaaluitgave doet die leidt tot additionele afschrijvingen, zal de FCF stijgen met het bedrag van het belastingvoordeel ($ \text{belastingvoet} \times \text{afschrijvingen} $).
**Voorbeeld:** Stel een bedrijf heeft 10.000 euro aan operationele winst.
* **Scenario 1 (geen afschrijvingen):** Belastingen zijn 40% van 10.000 euro = 4.000 euro. FCF = 6.000 euro.
* **Scenario 2 (met 2.000 euro additionele afschrijvingen):** Belastbare winst = 10.000 - 2.000 = 8.000 euro. Belastingen zijn 40% van 8.000 euro = 3.200 euro. FCF = 8.000 - 3.200 = 4.800 euro. (Dit lijkt lager, maar de formule die de impact toont is FCF2 = FCF1 - Cash Cost + Tax Shield van de Cash Cost. Hier moeten we de impact van *afschrijvingen* zien.)
* **Scenario 3 (met 2.000 euro additionele afschrijvingen, correct toegepast):** Als de oorspronkelijke winst vóór afschrijvingen 10.000 euro is en de afschrijvingen 2.000 euro, is de winst na afschrijvingen 8.000 euro. Bij een belastingvoet van 40%, zijn de belastingen 3.200 euro. De operationele kasstroom (na belastingen, maar vóór investeringen) is dan 10.000 - 3.200 = 6.800 euro. Vergeleken met Scenario 1 (FCF van 6.000 euro zonder additionele afschrijvingen, maar hier moeten we correct de FCF definiëren: Operationele Kasstroom - Capex), de operationele kasstroom stijgt door de afschrijvingen met het belastingvoordeel: $ \text{FCF}_{\text{met afschrijvingen}} = \text{FCF}_{\text{zonder afschrijvingen}} + (\text{belastingvoet} \times \text{afschrijvingen}) $. Dus: 6.000 + (40% * 2.000) = 6.000 + 800 = 6.800 euro. Dit is de correcte weergave van de incrementele operationele kasstroom.
Het netto contante waarde (NPV) van een project kan worden berekend met de FCF's en de kapitaalkost van het bedrijf. Als de NPV positief is, creëert het project additionele waarde.
$$ \text{NPV} = -I_0 + \frac{\text{FCF}_1}{(1+k)} + \frac{\text{FCF}_2}{(1+k)^2} + \dots $$
waarbij $I_0$ de initiële investering is en $k$ de kapitaalkost.
### 1.3.1 Fiscale aspecten van additionele kosten
Additionele operationele kosten hebben een impact op de FCF door middel van het fiscaal effect (belastingvoordeel).
* **Additionele operationele kosten:** Indien deze kosten een cash uitgave vertegenwoordigen, zal de operationele kasstroom dalen met het bedrag van de kosten verminderd met het belastingvoordeel ($ \text{operationele kosten} \times (1 - \text{belastingvoet}) $). Formeel: $ \text{FCF}_{\text{met kosten}} = \text{FCF}_{\text{zonder kosten}} - \text{Operationele kosten} + (\text{belastingvoet} \times \text{Operationele kosten}) $.
* **Additionele afschrijvingen:** Afschrijvingen zijn geen directe cash uitgave, maar verminderen de belastbare winst. Hierdoor stijgt de FCF met het belastingvoordeel ($ \text{belastingvoet} \times \text{afschrijvingen} $). Formeel: $ \text{FCF}_{\text{met afschrijvingen}} = \text{FCF}_{\text{zonder afschrijvingen}} + (\text{belastingvoet} \times \text{afschrijvingen}) $.
#### 1.3.1.1 Liquidatiewaarde (Salvage Value)
Bij de verkoop van een activa aan het einde van een project of levensduur, moet rekening gehouden worden met de opbrengst uit verkoop en de belastingen op eventuele winst bij verkoop. De netto FCF na belastingen uit de verkoop van een activa is de verkoopprijs minus de belastingen op de boekhoudkundige winst bij verkoop.
Als een activa met een boekwaarde van 1.000 dollar (aanschaf 2.000 dollar, cumulatieve afschrijving 1.000 dollar) voor 1.200 dollar wordt verkocht, is er een boekhoudkundige winst van 200 dollar (1.200 - 1.000). Bij een belastingvoet van bijvoorbeeld 40%, bedragen de belastingen op deze winst 80 dollar. De netto FCF uit de verkoop is dan 1.200 - 80 = 1.120 dollar.
#### 1.3.1.2 Overgedragen verliezen
Niet-cass kosten, zoals overgedragen verliezen uit het verleden, kunnen ook een fiscale waarde hebben. Door overgenomen verliezen te gebruiken om toekomstige winsten te verminderen, betaalt een bedrijf minder belastingen. De huidige waarde van dit belastingvoordeel kan aanzienlijk zijn, vooral bij hoge bedragen en een langdurig fiscaal voordeel. Het voordeel wordt beperkt door de belastingvoet en de periode waarin de verliezen kunnen worden afgetrokken.
**Voorbeeld examenvraag (Augustus 2018):**
Stel Fargo Bank neemt Covia Bank over met 74 miljard dollar verliezen. Fargo Bank verwacht jaarlijks 10 miljard dollar winst voor belastingen te genereren, met een belastingvoet van 30%. De kapitaalkost is 8%. De jaarlijkse belastingbesparing is $ 10 \text{ miljard dollar} \times 30\% = 3 \text{ miljard dollar} $. Als de verliezen over 10 jaar kunnen worden afgetrokken, dan is de huidige waarde van het belastingvoordeel een annuïteit:
$$ \text{Huidige Waarde Belastingvoordeel} = 3 \text{ miljard dollar} \times \frac{1 - (1 + 0.08)^{-10}}{0.08} $$
Dit bedrag vertegenwoordigt de huidige waarde van de belastingbesparingen die voortvloeien uit de overname. De exacte berekening vereist het toepassen van de annuïteitsformule.
> **Tip:** Bij het evalueren van kapitaalprojecten is het cruciaal om alle relevante incrementele kasstromen correct te identificeren en te kwantificeren, rekening houdend met zowel directe als indirecte effecten, opportuniteitskosten en fiscale implicaties. Vergeet nooit verzonken kosten uit te sluiten van de analyse.
---
# Incrementele winsten en kosten
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Incrementele winsten en kosten", bedoeld als examenstudiegids.
## 2. Incrementele winsten en kosten
Dit onderwerp introduceert het concept van incrementele winsten als de verwachte verandering in de bedrijfswinst als gevolg van een investeringsbeslissing, inclusief projectexternaliteiten zoals kannibalisatie en opportuniteitskosten.
### 2.1 Het concept van incrementele winsten
Incrementele winsten vertegenwoordigen de verwachte verandering in de bedrijfswinst als direct gevolg van een specifieke investeringsbeslissing. Het doel van kapitaalbudgettering is het analyseren van alternatieve projecten en het selecteren van die welke de winst van het bedrijf het meest positief zullen beïnvloeden, gebaseerd op prognoses van de toekomstige gevolgen.
#### 2.1.1 Relevante kasstromen (Free Cash Flow)
Bij het evalueren van investeringsbeslissingen is het cruciaal om te focussen op de relevante kasstromen, specifiek de vrije kasstromen (Free Cash Flow - FCF). FCF vertegenwoordigt de kas die vrij beschikbaar is om te verdelen onder investeerders (crediteuren en aandeelhouders) of die aanvullend benodigd is van investeerders om operaties te onderhouden en investeringen te doen.
De berekening van FCF op projectbasis is vergelijkbaar met die op bedrijfsniveau, maar dan gericht op de projectspecifieke effecten.
$FCF = Operationele Kasstroom - Capex$
Hierbij is `Capex` de investering in kapitaalgoederen. In tegenstelling tot historische kasstromen op basis van de Cash Flow Statement, werkt kapitaalbudgettering met projecties van toekomstige FCF.
#### 2.1.2 Berekening van de operationele kasstroom
De operationele kasstroom kan op verschillende manieren worden berekend, vaak indirect beginnend vanuit een winstcijfer:
* **Indirecte methode (vertrekkend van netto inkomen):**
$Operationele Kasstroom = [Netto Inkomen + Rentelasten \times (1 - Belastingvoet)] + Afschrijvingen - \Delta NWC$
Hierbij is `NWC` Netto WerkKapitaal, gedefinieerd als `Vlottende Activa - Vlottende Passiva`.
* **Directe methode (vertrekkend van EBIT):**
$Operationele Kasstroom = [EBIT \times (1 - Belastingvoet)] + Afschrijvingen - \Delta NWC$
`EBIT` staat voor `Earnings Before Interest and Taxes`.
Het is belangrijk om geen invloed van rentelasten op de FCF te hebben die al is opgenomen in de kapitaalkost (`k`). Rentelasten worden geneutraliseerd door ofwel vanuit EBIT te vertrekken, ofwel door de rentelasten terug op te tellen (na belastingcorrectie) als men vanuit netto inkomen vertrekt.
#### 2.1.3 Incrementele winsten en ongelteerde netto winst
De analyse moet zich richten op de **incrementele winsten**, wat neerkomt op de ongelteerde netto winst (Unlevered Net Income). Dit concept neutraliseert de rentekosten, zodat deze geen invloed hebben op de winst die door het project wordt gegenereerd.
$Ongelteerde Netto Winst = EBIT - Belastingen\ op\ EBIT$
### 2.2 Projectexternaliteiten
Projecten kunnen indirecte effecten hebben die de winsten van andere bedrijfsactiviteiten beïnvloeden. Dit worden projectexternaliteiten genoemd.
#### 2.2.1 Kannibalisatie
Kannibalisatie treedt op wanneer de verkoop van een nieuw product ten koste gaat van de verkoop van een reeds bestaand product van hetzelfde bedrijf. Dit resulteert in een daling van de verkopen van het bestaande product.
* **Effect op verkopen:** De verkopen van het nieuwe product komen gedeeltelijk of volledig ten laste van de verkopen van een bestaand product.
* **Effect op kosten van verkochte goederen:** Doordat er minder van het bestaande product geproduceerd hoeft te worden, dalen de kosten van verkochte goederen van dat product.
#### 2.2.2 Opportuniteitskosten
Opportuniteitskosten zijn de waarde die een resource had kunnen bieden in zijn beste alternatieve aanwending. Wanneer een bedrijf middelen gebruikt die het al bezit voor een nieuw project, lijken deze gratis beschikbaar. Echter, de waarde die deze middelen hadden kunnen genereren als ze voor een alternatief doel waren ingezet, vertegenwoordigen een opportuniteitskost.
* **Voorbeeld:** Het niet kunnen verhuren van een hal die gebruikt wordt voor een nieuwe productielijn, vertegenwoordigt een opportuniteitskost van de gemiste huurinkomsten.
* **Impact op kosten:** Opportuniteitskosten worden vaak verwerkt als een toename van de operationele kosten, zoals selling, general and administrative expenses.
#### 2.2.3 Verzonken kosten (Sunk Costs)
Verzonken kosten zijn niet-recupereerbare kosten die al zijn gemaakt, ongeacht of het project al dan niet wordt doorgezet. Deze kosten mogen **niet** worden opgenomen in de analyse van incrementele kasstromen, omdat ze niet incrementeel zijn.
* **Voorbeelden:** Eerdere onderzoeks- en ontwikkelingskosten, vaste overheadkosten die niet direct aan een specifiek project toe te rekenen zijn, of onvermijdelijke concurrentiekosten.
### 2.3 Berekening van de vrije kasstroom uit winsten
Om de impact van een kapitaalbudgetteringsbeslissing op de beschikbare kasstromen te evalueren, moet de vrije kasstroom worden berekend.
#### 2.3.1 Correcties voor niet-cash transacties en investeringen
De winstcijfers bevatten niet-cash transacties zoals afschrijvingen, maar houden geen rekening met kapitaalinvesteringen. Correcties zijn nodig:
* **Kapitaaluitgaven (Capital Expenditures):** Deze verminderen de kasstroom.
* **Afschrijvingen (Depreciation):** Deze worden opgeteld bij de winst omdat het geen cashuitgave is, maar wel een fiscaal aftrekbare kost.
* **Netto WerkKapitaal (NWC):** Veranderingen in NWC beïnvloeden de kasstroom. Een toename van NWC (meer vlottende activa dan passiva) vereist extra kas en vermindert de FCF.
#### 2.3.2 Fiscale aspecten van kosten en afschrijvingen
Fiscale voordelen spelen een belangrijke rol bij het bepalen van de incrementele FCF.
* **Additionele operationele kosten:** Als een operationele kost een directe cashuitgave is, vermindert deze de winst en dus de betaalde belastingen. Het fiscale voordeel is de belastingvoet vermenigvuldigd met de operationele kost: $Belastingvoordeel = Belastingvoet \times Operationele Kost$.
* **Additionele afschrijvingen:** Afschrijvingen zijn geen directe cashuitgave, maar verminderen wel de belastbare winst. Dit leidt tot een fiscaal voordeel dat de FCF verhoogt.
$Incrementeel effect van afschrijvingen op FCF = Belastingvoet \times Afschrijvingen$.
Dit betekent dat hogere afschrijvingen leiden tot een hogere FCF, omdat er minder belastingen betaald hoeven te worden.
#### 2.3.3 Belasting op liquidatie of verkoop van activa
Bij de verkoop van een activum kan er winst (of verlies) op boekwaarde worden gerealiseerd, wat fiscale gevolgen heeft.
* **Voorbeeld:** Een activa met een geboekte waarde van 1.000 wordt verkocht voor 1.200. Er is een winst van 200, wat kan leiden tot belastingbetalingen. De netto FCF na belastingen is dan de verkoopprijs minus de betaalde belastingen op de winst.
$Netto FCF (na belastingen) = Verkoopprijs - (Belastingvoet \times Gerealiseerde Winst)$
#### 2.3.4 Overgedragen verliezen
Overgedragen verliezen kunnen worden gebruikt om toekomstige winsten te verminderen, waardoor het bedrijf minder belastingen hoeft te betalen. Deze "kost" kan over een periode van tijd gespreid worden.
* **Voorbeeld:** Een overname van een bank met grote verliezen kan Fargo Bank in staat stellen deze verliezen af te trekken van hun toekomstige winsten, wat leidt tot aanzienlijke belastingbesparingen. De huidige waarde van dit belastingvoordeel is afhankelijk van de verwachte winsten, de belastingvoet en de kapitaalkost.
> **Tip:** Bij het berekenen van de huidige waarde van belastingvoordelen door overgedragen verliezen, moet men rekening houden met de verwachte periode waarin deze verliezen kunnen worden afgetrokken en de geldende belastingvoet gedurende die periode.
> **Voorbeeld:** Fargo Bank neemt Covia Bank over met 74 miljard dollars verliezen. Fargo Bank verwacht jaarlijks 10 miljard dollars winst voor belastingen te genereren, met een belastingvoet van 30% en een kapitaalkost van 8%. Stel dat de verliezen over 10 jaar kunnen worden afgetrokken. Het jaarlijkse belastingvoordeel is dan $10 miljard \times 30\% = 3 miljard dollars$. Dit bedrag wordt vervolgens verdisconteerd over 10 jaar om de huidige waarde van het belastingvoordeel te bepalen.
---
# Fiscale aspecten en activawaardering
Dit deel behandelt de fiscale implicaties van investeringsbeslissingen, met name de belastingvoordelen van extra kosten en afschrijvingen, en de waardering van activa bij liquidatie, inclusief de impact van belastingen op de verkoopopbrengst.
### 3.1 Fiscale voordelen van additionele kosten en afschrijvingen
Investeringsbeslissingen kunnen leiden tot veranderingen in de operationele kosten van een bedrijf. Deze additionele kosten, indien fiscaal aftrekbaar, hebben een directe impact op de te betalen belastingen en daarmee op de Free Cash Flow (FCF).
#### 3.1.1 Belastingvoordeel van operationele kosten
Additionele operationele kosten leiden tot een verlaging van de belastbare winst. Het directe effect op de FCF is het bedrag van de kosten verminderd met het belastingvoordeel dat hierdoor wordt genoten.
Het belastingvoordeel van een additionele operationele kost wordt berekend als:
$$ \text{Belastingvoordeel operationele kost} = \text{Fiscaal voordeel} \times \text{Operationele kost} $$
Waarbij de fiscale voordeel de belastingvoet is (aangeduid met '$t_c$').
Als een operationele kost een werkelijke kasuitgave betreft, vermindert deze de operationele kasstroom. De netto-impact op de FCF is echter lager door het belastingvoordeel. Het incrementele effect van een additionele operationele kost op de FCF is:
$$ \Delta \text{FCF} = -\text{Operationele kost} + (t_c \times \text{Operationele kost}) $$
$$ \Delta \text{FCF} = -\text{Operationele kost} \times (1 - t_c) $$
> **Tip:** Wanneer kosten een werkelijke kasuitgave zijn, moeten deze dus steeds in mindering worden gebracht van de FCF, maar dit effect wordt deels gecompenseerd door een lager bedrag aan te betalen belastingen.
#### 3.1.2 Belastingvoordeel van afschrijvingen
Afschrijvingen zijn een niet-kaskost die in de resultatenrekening wordt opgenomen, waardoor de belastbare winst wordt verlaagd. Hoewel afschrijvingen zelf geen directe kasuitgave zijn, leiden ze wel tot een belastingbesparing.
Het belastingvoordeel van additionele afschrijvingen wordt berekend als:
$$ \text{Belastingvoordeel afschrijvingen} = t_c \times \text{Afschrijvingen} $$
Het incrementele effect van afschrijvingen op de FCF is positief, omdat de verlaging van de belastbare winst leidt tot lagere belastingen, zonder dat dit gepaard gaat met een directe kasuitgave.
$$ \Delta \text{FCF (door afschrijvingen)} = t_c \times \text{Afschrijvingen} $$
> **Voorbeeld:** Stel een bedrijf investeert in een machine die jaarlijks 2.000 euro aan afschrijvingen genereert. De vennootschapsbelasting bedraagt 30%. De FCF zal door deze afschrijvingen jaarlijks met 600 euro (30% van 2.000 euro) toenemen, omdat er 600 euro minder belastingen betaald hoeven te worden.
#### 3.1.3 Belasting op verkoopprijs van activa (liquidatiewaarde)
Wanneer een activa wordt verkocht, kan dit leiden tot winst of verlies ten opzichte van de boekwaarde. Deze winst of dit verlies heeft fiscale consequenties.
* **Boekwaarde:** Dit is de aanschaffingsprijs van het actief minus de cumulatieve afschrijvingen.
* **Verkoopprijs:** Het bedrag waarvoor het actief wordt verkocht.
* **Winst op verkoop:** Verkoopprijs minus boekwaarde.
* **Verlies op verkoop:** Boekwaarde minus verkoopprijs.
De winst op verkoop is belastbaar, terwijl een verlies op verkoop fiscaal aftrekbaar kan zijn.
**Berekening van de netto FCF bij verkoop van een actief:**
Stel de boekwaarde van een actief is $BW$, de verkoopprijs is $V$, en de belastingvoet is $t_c$.
* **Indien de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde (winst):**
De belastbare winst is $W = V - BW$.
De te betalen belastingen zijn $T = t_c \times W$.
De netto FCF van de verkoop is de verkoopprijs minus de betaalde belastingen:
$$ \text{Netto FCF} = V - T = V - (t_c \times (V - BW)) $$
* **Indien de verkoopprijs lager is dan de boekwaarde (verlies):**
Het fiscaal aftrekbare verlies is $L = BW - V$.
Het belastingvoordeel door het verlies is $T = t_c \times L$.
De netto FCF van de verkoop is de verkoopprijs plus het belastingvoordeel:
$$ \text{Netto FCF} = V + T = V + (t_c \times (BW - V)) $$
> **Voorbeeld:** Een bedrijf verkoopt een machine met een boekwaarde van 1.000 euro voor 1.200 euro. De belastingvoet is 40%. Er is een winst op verkoop van 200 euro (1.200 euro - 1.000 euro). De te betalen belastingen zijn 80 euro (40% van 200 euro). De netto FCF van de verkoop is 1.120 euro (1.200 euro verkoopprijs - 80 euro belastingen).
#### 3.1.4 Overgedragen verliezen
Verliezen uit het verleden (overgedragen verliezen) kunnen onder bepaalde voorwaarden fiscaal aftrekbaar zijn. Dit betekent dat deze verliezen de belastbare winst van toekomstige periodes kunnen verlagen, wat leidt tot lagere belastingen. De mogelijkheid om deze verliezen te spreiden over meerdere jaren kan de huidige waarde van het belastingvoordeel beïnvloeden.
> **Voorbeeld Examenvraag:** In een scenario waarbij een bank overgedragen verliezen van een overgenomen bank kan inzetten als fiscaal aftrekbare kost over 10 jaar, kan de huidige waarde van dit belastingvoordeel worden berekend met behulp van de kapitaalkost en de verwachte jaarlijkse winst. Als de verliezen 74 miljard dollars bedragen, de verwachte jaarlijkse winst voor belastingen 10 miljard dollars is, de belastingvoet 30% is en de kapitaalkost 8%, kan de huidige waarde van de belastingbesparing worden geannnuïteerd en verdisconteerd naar het heden. De jaarlijkse belastingbesparing bedraagt $30\%$ van de aftrekbare kost. Indien de volledige 74 miljard dollars kan worden afgetrokken over 10 jaar, bedraagt de jaarlijkse aftrek gemiddeld 7,4 miljard dollars, wat resulteert in een jaarlijkse belastingbesparing van $0.30 \times 7.4 \text{ miljard dollars}$. De huidige waarde hiervan dient te worden berekend. Een lagere vennootschapsbelastingvoet vermindert het totale belastingvoordeel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kapitaalbudgettering | Het proces waarbij een bedrijf de projecten en investeringen plant die het in de komende periode zal uitvoeren, door alternatieve projecten te analyseren en te beslissen welke worden geaccepteerd op basis van verwachte toekomstige gevolgen. |
| Vrije kasstroom (FCF) | De kasstroom die na aftrek van operationele kosten en kapitaaluitgaven overblijft en beschikbaar is om te verdelen onder investeerders, zoals crediteuren en aandeelhouders. Het bepaalt mede de waarde van een bedrijf. |
| Operationele kasstroom | De kasstroom die wordt gegenereerd uit de kernactiviteiten van een bedrijf. Deze wordt vaak indirect berekend, beginnend met de nettowinst plus afschrijvingen en minus de verandering in netto werkkapitaal. |
| Kapitaaluitgaven (Capex) | De uitgaven die een bedrijf doet voor de aankoop of upgrade van fysieke activa, zoals gebouwen, machines en apparatuur, die worden gebruikt om toekomstige inkomsten te genereren. |
| Incrementele winst | Het verwachte bedrag waarmee de winst van een bedrijf zal veranderen als gevolg van een specifieke investeringsbeslissing of project. Dit concept is cruciaal voor de evaluatie van investeringen. |
| Opportuniteitskost | De waarde van de beste alternatieve gebruiksoptie die wordt opgegeven wanneer een hulpbron wordt ingezet voor een bepaald project. Het vertegenwoordigt de gemiste baten van het beste alternatief. |
| Kannibalisatie | Een projecteffect waarbij de verkoop van een nieuw product leidt tot een afname van de verkoop van een bestaand product van hetzelfde bedrijf. Dit is een vorm van indirecte impact die in de analyse moet worden meegenomen. |
| Verzonken kosten (Sunk Costs) | Kosten die reeds zijn gemaakt en niet meer terug te vorderen zijn, ongeacht of het project wordt voortgezet of niet. Deze kosten mogen niet worden meegenomen in de analyse van incrementele effecten, omdat ze niet beïnvloedbaar zijn door de beslissing. |
| Netto werkkapitaal (NWC) | Het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden van een bedrijf. Een verandering in NWC heeft directe invloed op de kasstromen van een project. |
| Netto Contante Waarde (NPV) | Een methode om de winstgevendheid van een investeringsproject te beoordelen door de contante waarde van alle verwachte toekomstige kasstromen te berekenen en daar de initiële investering van af te trekken. Een positieve NPV geeft aan dat het project naar verwachting waarde zal creëren. |
| Liquidatiewaarde (Salvage Value) | De geschatte verkoopwaarde van een actief aan het einde van zijn economische levensduur of het einde van een project. Deze waarde kan een significante impact hebben op de totale kasstromen van een project, mede door de fiscale implicaties. |
| Fiscale aftrekbaarheid | Het vermogen om bepaalde kosten of verliezen af te trekken van de belastbare winst, waardoor de te betalen vennootschapsbelasting wordt verlaagd. Dit kan een belangrijke financiële overweging zijn bij investeringsbeslissingen. |
Cover
5effectenWVV.pptx
Summary
# Financieringsvormen en effecten
Dit hoofdstuk behandelt de diverse financieringsvormen die vennootschappen kunnen aanwenden, met een specifieke focus op financiering door eigen vermogen en schulden, inclusief effecten zoals aandelen en obligaties, en bespreekt verschillende investeerders en categorieën van effecten.
### 1.1 Bronnen van financiering voor vennootschappen
Vennootschappen kunnen zich financieren via twee hoofdcategorieën:
* **Eigen vermogen (equity):** Dit betreft de middelen die door de aandeelhouders zijn ingebracht.
* **Schulden (debt):** Dit omvat externe financiering zoals bankkredieten, obligaties en leningen.
#### 1.1.1 Vormen van schuldfinanciering
* **Bankkredieten:** Vennootschappen gaan vaak leningen aan bij banken. Deze kunnen ook gesyndiceerd zijn, wat betekent dat meerdere banken samen een lening verstrekken.
* **Aandeelhoudersleningen:** Aandeelhouders kunnen ook leningen verstrekken aan de vennootschap waarin zij participeren. In geval van faillissement worden schuldeisers (inclusief houders van aandeelhoudersleningen, na de externe schuldeisers) eerst terugbetaald, waarna pas eventueel de inbreng van de aandeelhouders kan worden teruggegeven. Aandeelhouders kiezen hier soms voor omdat ze in de hiërarchie van schuldeisers hoger kunnen staan.
* **Obligaties:** Dit zijn schuldtitels die een deel van de schuld van de vennootschap vertegenwoordigen. In hoofde van de houder vertegenwoordigt een obligatie een verstrekte lening aan de vennootschap.
* **Korte termijn-schuldtitels:** Bekend als commercial paper.
* **Uitgiftevoorwaarden:** De rentevoet en andere voorwaarden worden bepaald door de uitgever.
* **Uitgifte a pari:** De nominale waarde is gelijk aan de verkoopwaarde.
* **Verhandelbaarheid:** Obligaties zijn in principe verhandelbaar, vaak met banken als eerste kopers.
#### 1.1.2 Categorieën van schulden
* **Senior secured debt:** Leningen waarbij zekerheden zijn bedongen, wat de schuldeiser een hoge rang geeft in geval van faillissement.
* **Unsecured debt:** Leningen zonder specifieke zekerheden; ook wel junior unsecured debt genoemd.
* **Mezzanine-financiering:** Financiële instrumenten die kenmerken vertonen van zowel schuld als eigen vermogen, zoals converteerbare obligaties of achtergestelde leningen.
#### 1.1.3 Investeerders en financieringsbronnen
Er is geen strikte numerus clausus voor de soorten financieringsinstrumenten; de praktijk creëert voortdurend nieuwe vormen. Enkele belangrijke investeerderscategorieën zijn:
* **Gereguleerde instellingen voor collectieve belegging (ICB's):** Deze fondsen verzamelen geld van veel kleine beleggers en investeren dit professioneel. Houders van deelbewijzen delen in de opbrengsten en kunnen hun deelbewijs verkopen. Ze zijn onderworpen aan strikte regulering.
* **Closed-end:** Vaste uitgifte, verhandeld op secundaire markt.
* **Open-end:** Continue uitgifte en terugkoop, direct met het fonds.
* **Private equity:** Fondsen die investeren in volwassen bedrijven met als doel een controlerende participatie te verwerven en te herstructureren.
* **Venture capital:** Fondsen die investeren in startende bedrijven met risicokapitaal om hun expansie te stimuleren.
* **Hedge funds:** Niet-gereguleerde ICB's die doorgaans enkel geld aannemen van gesofisticeerde professionele beleggers en niet openbaar toegankelijk zijn.
### 1.2 Categorieën van effecten volgens het WVV
Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) benoemt de volgende categorieën van effecten:
* **Aandelen:** Vertegenwoordigen een deel van het eigen vermogen.
* **Kapitaalaandelen (NV):** Vertegenwoordigen een deel van het kapitaal en geven recht op deelname in de NV.
* **Winstbewijzen (enkel NV):** Vertegenwoordigen geen kapitaal, maar geven recht op deelname in de winst.
* **Obligaties:** Schuldtitels uitgegeven door de vennootschap.
* **Converteerbare obligaties:** Obligaties die de houder het recht geven om ze om te zetten in aandelen onder vooraf bepaalde voorwaarden.
* **Inschrijvingsrechten (praktijk: "warrants"):** Geven het recht om in de toekomst aandelen te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs.
* **Obligaties met warrant:** Combinatie van een obligatie met een bijgevoegd inschrijvingsrecht.
* **Certificaten:** Bewijs van inschrijving op een aandeel, niet het aandeel zelf.
#### 1.2.1 Aandelen
Een aandeel vertegenwoordigt, in ruil voor een inbreng, een bundel van lidmaatschaps- en financiële rechten:
* **Associatieve rechten:**
* Stemrecht
* Recht op informatie en vragen
* Voorkeurrecht bij nieuwe uitgiften
* **Financiële rechten:**
* Dividend
* Aandeel in het liquidatiesaldo
**Vormen van aandelen:**
* **Op naam:** Het aandeel is geregistreerd op naam van de houder in het aandelenregister van de vennootschap. Dit is de standaardvorm voor NV, BV en CV.
* **Niet volgestort:** Indien aandelen niet volledig zijn volgestort, zijn ze *altijd* op naam.
* **Aan toonder:** Was een waardepapier in fysieke vorm. Nieuwe uitgiftes zijn verboden sinds 1 januari 2008 in België; bestaande toonderaandelen zijn omgezet in aandelen op naam of gedematerialiseerde aandelen. Vennootschappen mogen nog wel toonderobligaties uitgeven in het buitenland.
* **Gedematerialiseerde effecten:** Bestaan enkel uit een inschrijving op een effectenrekening bij een financiële instelling. Ze zijn onderling vervangbaar en worden enkel via effectenrekeningen overgedragen. Dit is de gebruikelijke vorm voor beursgenoteerde vennootschappen.
> **Tip:** Gedematerialiseerde aandelen kunnen een alternatief zijn voor het betalen van schenkingsrechten, aangezien overschrijvingen naar een effectenrekening gemakkelijker kunnen plaatsvinden dan notariële akten voor aandelen op naam.
**Rechten verbonden aan aandelen:**
De rechten die aan aandelen verbonden zijn, kunnen variëren afhankelijk van de vennootschapsvorm en de statuten:
* **BV (Besloten Vennootschap):**
* **Standaard:** Eén stemrecht per aandeel en gelijke winstrechten.
* **Afwijkingen mogelijk:** Geen stemrecht, meervoudig stemrecht, preferentieel dividend. Elk aandeel heeft echter steeds recht op een winstrecht.
* **Aandelen zonder stemrecht:** Deze mogen preferentieel dividend ontvangen, maar hebben dwingend stemrecht bij beslissingen zoals fusies, omzettingen of grensoverschrijdende zetelverplaatsingen.
* **CV (Coöperatieve Vennootschap):**
* **Identiek aan BV, behalve:** Aandelen zonder stemrecht zijn verboden om de coöperatieve gedachte te bewaren.
* **NV (Naamloze Vennootschap):**
* **Kapitaalaandelen:** Vertegenwoordigen een deel van het kapitaal. Rechten zijn principieel proportioneel aan de kapitaalvertegenwoordigende waarde, maar dit is een suppletieve regel.
* **Meervoudig stemrecht en aandelen zonder stemrecht:** Zijn toegestaan.
* **Uitgiftepremie:** Het deel van de prijs bovenop de nominale waarde om de economische waarde te reflecteren. Telt niet mee voor de bepaling van rechten volgens de default regel.
* **Loyauteitstemrecht:** Dubbel stemrecht voor aandelen die minstens twee jaar ononderbroken op naam staan en volledig zijn volgestort. Dit recht is persoonsgebonden en verdwijnt bij overdracht.
* **Winstbewijzen (NV):** Vertegenwoordigen geen kapitaal en geven geen recht op deelname in het kapitaal. Rechten worden statutair bepaald, met beperkingen op stemrecht (maximaal 50% van de stemrechten verbonden aan kapitaalaandelen).
> **Tip:** Het loyauteitstemrecht is ingevoerd om oprichters van startende bedrijven te stimuleren hun vennootschap naar de beurs te brengen, door hen toe te staan controle te behouden.
#### 1.2.2 Soorten van aandelen
Wanneer een vennootschap aandelen uitgeeft met verschillende rechten, spreekt men van "soorten" aandelen. Dit kan betrekking hebben op winstbewijzen, aandelen zonder stemrecht, aandelen met preferentieel dividend, of aandelen met meervoudig stemrecht. Het loyauteitstemrecht is geen soort aandeel, omdat het persoonsgebonden is.
* **Wijziging van soortrechten:** Vereist een bijzondere procedure waarbij per soort aandeel gestemd wordt, met een driekwartmeerderheid binnen elke soort en over alle soorten heen. Dit creëert blokkeringsminderheden.
* **Procedure wijziging soortrechten:** Vereist een bestuursverslag, controle door een commissaris of bedrijfsrevisor, en stemming per soort.
#### 1.2.3 Obligaties en gerelateerde instrumenten
* **Obligaties:** Vertegenwoordigen een schuld van de vennootschap en keren een rente uit. Ze kunnen op naam of gedematerialiseerd zijn. In het buitenland zijn toonderobligaties nog mogelijk.
* **Converteerbare obligaties:** Bieden de houder de optie om de obligatie om te zetten in een bepaald aantal aandelen onder vooraf bepaalde voorwaarden en ruilvoet. Dit geeft de houder een keuzerecht tussen terugbetaling van de lening of deelname in de groei via aandelen. De inbreng voor de obligatie werd reeds gedaan bij de aankoop, wat verschilt van inschrijvingsrechten.
* **Inschrijvingsrechten (warrants):** Geven het recht om in de toekomst nieuwe aandelen te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs. De uitoefening van dit recht verplicht de vennootschap tot het creëren van nieuwe aandelen. In tegenstelling tot converteerbare obligaties, is bij de uitoefening van een inschrijvingsrecht nog een bijkomende inbreng vereist voor de verwerving van de aandelen.
* **Certificaten:** Bewijzen van inschrijving op aandelen, uitgegeven door een administratiekantoor of stichting die aandelen aanhoudt. Ze vertegenwoordigen een vorderingsrecht op de administratieve instelling met betrekking tot financiële opbrengsten.
#### 1.2.4 Gedematerialiseerde effecten
Gedematerialiseerde effecten bestaan enkel uit een inschrijving op een effectenrekening. De overdracht gebeurt via deze rekeningen. De keten van rechten loopt via de cliënt, erkende rekeninghouder, centrale vereffeningsinstelling, tot de emittent.
* **Keten van rechten:** Cliënt -> Erkend Rekeninghouder -> Vereffeningsinstelling -> Emittent.
* **Rechtstreeks zakelijke vordering:** Mogelijk bij samenloop of faillissement.
> **Tip:** De keuze tussen aandelen op naam en gedematerialiseerde aandelen hangt af van de vennootschapsvorm en de wens tot beursnotering. Niet-genoteerde vennootschappen geven zelden gedematerialiseerde effecten uit wegens de kosten.
### 1.3 Overdracht van aandelen
De overdracht van aandelen wordt geregeld door het burgerlijk recht, maar het WVV bepaalt de tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden.
* **Tussen partijen:** Loutere wilsovereenstemming.
* **Tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden:**
* **Gedematerialiseerd:** Overboeking op de effectenrekening, via de erkende rekeninghouder en centrale vereffeningsinstelling.
* **Op naam:** Door kennisgeving aan de vennootschap en melding in het aandelenregister met dagtekening door beide partijen.
#### 1.3.1 Onvolgestorte aandelen
Bij overdracht van onvolgestorte aandelen blijven de overdrager en de overnemer hoofdelijk aansprakelijk voor de volstortingsplicht jegens de vennootschap gedurende vijf jaar na de overdracht.
#### 1.3.2 Share purchase agreements (SPA's)
Bij de verkoop van een 100% aandelenpakket of een groot pakket vinden onderhandelingen plaats, vaak voorafgegaan door een Non-Disclosure Agreement (NDA) en resulterend in een Letter of Intent (LOI).
* **Due diligence:** De koper onderzoekt de onderliggende onderneming grondig.
* **Representations & Warranties (Reps & Warranties):** Verklaringen van de verkoper over de aandelen en de onderneming, die de basis kunnen vormen voor schadeclaims.
* **Signing & Closing:** Het signing moment creëert een bindend contract, terwijl de closing (overdracht van eigendom en betaling) plaatsvindt na vervulling van opschortende voorwaarden (conditions precedent).
#### 1.3.3 Overdrachtsbeperkingen
Overdrachtsbeperkingen kunnen worden opgenomen in de statuten, aandeelhoudersovereenkomsten, of uitgiftevoorwaarden.
* **Soorten beperkingen:**
* **Onvervreemdbaarheid:** De aandelen mogen niet worden overgedragen. Deze clausules moeten in tijd beperkt zijn en een rechtmatig belang dienen.
* **Standstill:** De aandeelhouder verbindt zich ertoe zijn participatiepercentage in de vennootschap niet te wijzigen.
* **Goedkeuringsclausule:** Overdracht is enkel toegestaan met goedkeuring van het bestuur of andere aandeelhouders.
* **Voorkooprecht (right of first offer / right of first refusal):** De aandeelhouder moet de aandelen eerst aanbieden aan een specifieke partij voordat hij ze aan een derde mag verkopen.
* **Tag along:** Geeft een aandeelhouder het recht om zijn aandelen mee te verkopen wanneer een andere aandeelhouder zijn aandelen verkoopt.
* **Drag along:** Dwingt andere aandeelhouders hun aandelen mee te verkopen wanneer een aandeelhouder zijn aandelen verkoopt.
> **Tip:** Statutaire clausules met overdrachtsbeperkingen zijn tegenwerpelijk aan derden, terwijl clausules in aandeelhoudersovereenkomsten enkel inter partes gelden, tenzij opgenomen in het aandelenregister op verzoek.
#### 1.3.4 Specifieke regels per vennootschapsvorm
* **NV (Naamloze Vennootschap):** In principe vrije overdracht, tenzij statutair beperkt. Overdrachtsbeperkingen mogen niet onbepaalde duur hebben (onvervreemdbaarheid) of langer dan zes maanden (goedkeurings- en voorkoopclausules) zonder dat een prijs bepaalbaar is.
* **BV (Besloten Vennootschap):**
* **Default:** Vrije overdracht aan echtgenoot, bloedverwanten in rechte lijn, of ten gevolge van erfenis.
* **Afwijkingen:** Statuten kunnen goedkeuring van 50% van de aandeelhouders die minimaal driekwart van de aandelen bezitten vereisen. Bij weigering kan een rechterlijke procedure gestart worden. Schenkingen vereisen een notariële akte.
* **CV (Coöperatieve Vennootschap):** Overdracht is vrij tussen aandeelhouders, tenzij statuten anders bepalen. Aan derden is overdracht enkel mogelijk indien de derde tot een vermelde categorie behoort en door het bestuur wordt aanvaard.
### 1.4 Uittreding, uitsluiting en geschillenregeling
Deze mechanismen bieden oplossingen bij conflicten of wanneer een aandeelhouder de vennootschap wil verlaten.
#### 1.4.1 Uittreding
Het recht van een aandeelhouder om zijn aandelen aan de vennootschap terug te geven, tegen uitbetaling van de waarde.
* **BV en CV:** Mogelijk indien de statuten dit voorzien (BV) of van rechtswege (CV). De uitbetaling geschiedt ten laste van het vennootschapsvermogen.
* **Waardebepaling:** In principe de netto-actiefwaarde of inbrengwaarde, tenzij statutair anders bepaald. Kan leiden tot winstuitkeringstoetsen.
#### 1.4.2 Uitsluiting
Het verplicht afnemen van aandelen van een aandeelhouder door de vennootschap of andere aandeelhouders, om gegronde redenen.
* **BV en CV:** Mogelijk op basis van gegronde redenen, met respect voor de rechten van verdediging. De waarde van de aandelen wordt bepaald zoals bij uittreding, tenzij statuten anders bepalen (bv. onderscheid tussen "bad" en "good leavers").
* **NV:** Uitsluiting is niet mogelijk, behalve via de geschillenregeling.
#### 1.4.3 Geschillenregeling
Een procedure waarbij een aandeelhouder een andere aandeelhouder kan dwingen aandelen over te nemen (uitsluiting) of waarbij een aandeelhouder eist dat zijn aandelen worden overgenomen (uittreding).
* **Toepassingsgebied:** Enkel in niet-genoteerde NV's en BV's.
* **Voorwaarden:** Een gegronde reden moet worden aangetoond. Bij uitsluiting is minimaal 30% van de stemmen of het kapitaal vereist.
* **Prijsbepaling:** De waarde wordt bepaald door de rechtbank, meestal met behulp van een deskundige. De procedure verloopt zoals in kort geding.
* **Samenhangende geschillen:** De rechter mag ook uitspraak doen over samenhangende financiële geschillen tussen de partijen.
#### 1.4.4 Squeeze-out
Een procedure waarbij een aandeelhouder die minimaal 95% van de aandelen bezit in een NV, de overige aandeelhouders kan dwingen hun aandelen te verkopen.
* **Ratio:** Om te regeren zonder minderheid en het statuut van genoteerde vennootschap te verliezen.
* **Niet-genoteerde NV:** Verzet van de minderheid is mogelijk.
* **Genoteerde NV:** Gedwongen overdracht van rechtswege; verzet is niet mogelijk, wel betwisting van de 95%-drempel.
### 1.5 Transparantiewetgeving
* **Genoteerde vennootschappen:** Verplichte melding van verwerving of vervreemding van 5% (of 3% als statutair bepaald) van de stemrechten aan de vennootschap en de FSMA.
* **Niet-genoteerde vennootschappen:** Kan statutair worden ingevoerd, met een minimale drempel van 3% van de stemrechten, met als doel de uiteindelijke rechthebbende te identificeren en controleverwerving zichtbaar te maken.
---
# Soorten aandelen en hun rechten
Hier is een gedetailleerd studiewijzer over de soorten aandelen en hun rechten, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 2. Soorten aandelen en hun rechten
Dit gedeelte behandelt de verschillende soorten aandelen, de bijbehorende rechten, plichten en de regels rondom hun uitgifte en wijziging.
### 2.1 Overzicht van effecten en soorten aandelen
Effecten vertegenwoordigen een inbreng in ruil voor een bundel van lidmaatschaps- en financiële rechten, alsook plichten. Ze worden beschouwd als immaterieel roerend goed. De WVV benoemt specifiek kapitaalaandelen en winstbewijzen voor NV's, en aandelen in het algemeen voor BV's en CV's.
#### 2.1.1 Kapitaalaandelen
Kapitaalaandelen vertegenwoordigen een deel van het kapitaal van een NV en worden uitgegeven in ruil voor een inbreng die bijdraagt aan de kapitaalvorming. De rechten die hieraan verbonden zijn, zijn principieel proportioneel aan de kapitaalvertegenwoordigende waarde, hoewel dit een suppletiefrechtelijke regel is.
##### 2.1.1.1 Uitgiftepremie
De uitgiftepremie is het deel van de prijs dat bij uitgifte van een aandeel bovenop de kapitaalwaarde wordt betaald. Deze premie dient in beginsel om de economische waarde van het aandeel te reflecteren en telt standaard niet mee voor de bepaling van rechten. Alle aandelen, zowel oude als nieuwe, hebben dezelfde rechten, zelfs indien er een uitgiftepremie is toegepast.
##### 2.1.1.2 Loyauteitstemrecht
In genoteerde NV's kan statuutair worden bepaald dat bepaalde aandelen een dubbel stemrecht toekomen, het zogenaamde loyaliteitstemrecht. Dit recht is persoonsgebonden en niet aandelengebonden. Er zijn specifieke voorwaarden voor het verkrijgen van dit recht:
* Ononderbroken aandeelhouder zijn gedurende meer dan twee jaar.
* Aandelen op naam hebben en volledig volgestort zijn.
* Niet-naleving van deze voorwaarden kan leiden tot het vervallen van het loyaliteitstemrecht.
* Het loyaliteitstemrecht mag niet worden gebruikt om te discrimineren; alle aandeelhouders die aan de voorwaarden voldoen, moeten het recht krijgen.
* Dit recht werd ingevoerd om oprichters van startende bedrijven aan te moedigen hun onderneming naar de beurs te brengen en controle te behouden.
##### 2.1.1.3 Aandelen met meervoudig stemrecht en aandelen zonder stemrecht
De wet laat afwijkingen toe op de standaardregels. Zo kunnen er aandelen met meervoudig stemrecht worden uitgegeven, waarbij de statuten de stemkracht per aandeel bepalen. Aandelen zonder stemrecht kunnen ook worden uitgegeven, vaak om aandeelhouders te laten delen in de winst zonder hen beslissingsmacht te verlenen. Deze aandelen kunnen echter wel stemrecht hebben bij structurele wijzigingen zoals fusies, omzettingen, grensoverschrijdende zetelverplaatsingen en wijzigingen van rechten.
> **Tip:** In de BV en CV zijn afwijkingen op de stem- en winstrechten mogelijk en moeten deze in de statuten worden opgenomen. In de CV zijn aandelen zonder stemrecht verboden, omdat dit indruist tegen de coöperatieve gedachte.
#### 2.1.2 Winstbewijzen (enkel bij NV)
Winstbewijzen vertegenwoordigen een inbreng die niet als kapitaal wordt geboekt. Hierdoor zijn kapitaalbeschermingsregels niet van toepassing. De rechten verbonden aan winstbewijzen worden volledig in de statuten bepaald. Houders van winstbewijzen moeten delen in de winst, wat niet kan worden uitgesloten. Indien de statuten geen stemrecht toekennen, hebben winstbewijzen geen stemrecht. Er zijn beperkingen op het stemrecht van winstbewijzen:
* Maximaal één stem per winstbewijs.
* Maximaal 50% van de stemrechten verbonden aan kapitaalaandelen.
* Op bepaalde vergaderingen maximaal twee derde van de stemrechten verbonden aan kapitaalaandelen.
> **Tip:** Vóór 2019 was het interessanter om winstbewijzen uit te geven dan vandaag, omdat de rechten toen flexibeler konden worden bepaald.
### 2.2 Soorten aandelen en hun wijziging
Een vennootschap met aandelen die niet dezelfde rechten hebben, spreekt men van een vennootschap met verschillende "soorten" aandelen. De rechten verbonden aan deze soorten kunnen moeilijker worden gewijzigd dan wanneer de vennootschap slechts één soort aandelen heeft.
#### 2.2.1 Wijziging van soortrechten
Wijzigingen aan de rechten van een bepaald soort aandeel (bijvoorbeeld een ander preferentieel dividend) vereisen specifieke procedures:
* Uitgifte binnen één soort en niet in alle andere soorten.
* Afschaffing van een bestaande soort.
* Uitgifte van een bijkomende, nieuwe soort wanneer er al meerdere soorten bestaan.
Bij wijzigingen van soortrechten moeten aandelen zonder stemrecht toch meestemmen met één stem per aandeel. Indien voor het eerst een soort wordt gecreëerd, geldt een andere procedure dan bij latere wijzigingen. De uitgifte van nieuwe aandelen met dezelfde rechten maar tegen een disproportionele prijs wordt niet beschouwd als een wijziging van soortrechten.
#### 2.2.2 Procedure voor wijziging van soortrechten
* **Bestuursverslag:** Moet de wijziging en de gevolgen ervan verantwoorden en financieel-boekhoudkundige gegevens bevatten, gecontroleerd door een commissaris of bedrijfsrevisor.
* **Stemming per soort:** Een meerderheid van 75% binnen elke soort aandelen is vereist, plus een meerderheid van 75% over alle soorten aandelen heen. Dit creëert blokkeringsminderheden.
> **Tip:** Vanwege de complexe procedures worden soorten van aandelen in de praktijk vaak vermeden.
### 2.3 Vorm van aandelen: Op naam, gedematerialiseerd en vroeger toonderaandelen
Aandelen kunnen verschillende vormen aannemen, die bepalen hoe hun bestaan en overdraagbaarheid wordt geregeld.
#### 2.3.1 Aandelen op naam
Deze aandelen worden geregistreerd in het aandelenregister van de vennootschap. Het bestaan van deze aandelen blijkt uit dit register en de oprichtingsakte.
* **Aandelenregister:** Bevat het aantal aandelen, statutaire overdrachtsbeperkingen en contractuele afspraken. Bij strijdigheid met de statuten winnen de statuten.
* **Inzagerecht:** Elke effectenhouder heeft inzage in het register van zijn soort effecten. Dit recht kan statutair niet worden beperkt. De fiscus heeft inzage op basis van fiscale wetgeving.
* **Overdraagbaarheid:** Tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden gebeurt door kennisgeving aan de vennootschap en melding in het aandelenregister. Bij overlijden wordt het register aangepast op basis van geloofwaardige stukken.
> **Tip:** Aandelen die nog niet volledig volgestort zijn, moeten altijd op naam worden uitgegeven.
#### 2.3.2 Gedematerialiseerde effecten
Gedematerialiseerde aandelen bestaan enkel uit een inschrijving op een effectenrekening bij een financiële instelling.
* **Overdraagbaarheid:** Enkel via effectenrekeningen.
* **Keten van rechten:** Titularis heeft aanspraak tegen de erkende rekeninghouder, die op zijn beurt aanspraak heeft tegen de centrale vereffeningsinstelling.
* **Uitgifte:** Meestal door beursgenoteerde NV's om kosten te drukken en schenkingsrechten te ontwijken via bankgift.
> **Voorbeeld:** Een beursgenoteerde NV zal doorgaans kiezen voor gedematerialiseerde aandelen om de efficiëntie te verhogen.
#### 2.3.3 Toonderaandelen (afgeschaft)
Toonderaandelen waren waardepapieren waarbij de houder van het stuk papier juridisch de eigenaar was. Sinds 1 januari 2008 zijn nieuwe uitgiftes in België verboden en zijn bestaande toonderaandelen automatisch omgezet in naams- of gedematerialiseerde aandelen.
> **Opmerking:** Belgische vennootschappen mogen nog wel toonderobligaties uitgeven in het buitenland, maar deze mogen niet in België worden afgeleverd.
### 2.4 Overdracht van aandelen
De overdracht van aandelen kan op verschillende manieren gebeuren, met specifieke regels voor de tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden.
#### 2.4.1 Overdracht van aandelen op naam
* **Inter partes:** Loutere wilsovereenstemming tussen koper en verkoper.
* **Tegenwerpelijkheid:** Aantekening in het aandelenregister met dagtekening door beide partijen. Bij overlijden inschrijving door het bestuur op basis van geloofwaardige stukken.
* **Onvolgestorte aandelen:** Hoofdelijke aansprakelijkheid van overdrager en overnemer voor de volstortingsplicht gedurende vijf jaar.
#### 2.4.2 Overdracht van gedematerialiseerde aandelen
Overboeking op een effectenrekening, via de erkende rekeninghouder en de centrale vereffeningsinstelling.
#### 2.4.3 Overdrachtsbeperkingen
Deze beperkingen kunnen worden opgenomen in de statuten, aandeelhoudersovereenkomsten of uitgiftevoorwaarden.
* **Onvervreemdbaarheid:** Aandeelhouders mogen hun aandelen niet overdragen. Deze clausules moeten het concept van overdracht definiëren en geldig zijn binnen een wettelijk bepaalde termijn, met een rechtmatig belang.
* **Standstill-clausule:** Een aandeelhouder verbindt zich ertoe zijn participatie in de vennootschap procentueel op hetzelfde niveau te houden.
* **Goedkeuringsclausule:** Aandelen kunnen niet worden overgedragen zonder goedkeuring van het bestuur of een andere aandeelhouder. Statutaire clausules zijn tegenwerpelijk aan derden.
* **Voorkooprecht (right of first offer/refusal):** De houder van het recht heeft de mogelijkheid aandelen aan te kopen voordat ze aan een derde worden aangeboden.
* **Tag along:** Aandeelhouders kunnen zich "vastklampen" aan een verkoper en hun aandelen mee verkopen.
* **Drag along:** Een verkoper kan andere aandeelhouders dwingen hun aandelen mee te verkopen.
> **Tip:** Extra-statutaire overeenkomsten mogen wettelijke of statutaire beperkingen niet versoepelen, enkel verstrengen.
#### 2.4.4 Overdrachtsbeperkingen bij BV
De wet voorziet in statutaire vrijheid om overdrachtsbeperkingen te regelen. Standaard vereist een overdracht onder levenden instemming van 50% van de aandeelhouders die minstens driekwart van de aandelen bezitten. Bij weigering kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank tussenkomst verlenen. Overdrachten ter oorzake des doods zijn vrij, tenzij de statuten anders bepalen.
#### 2.4.5 Overdrachtsbeperkingen bij CV
Aandelen in een CV kunnen nooit worden toegelaten tot een gereglementeerde markt. Overdracht van aandelen is vrij tussen aandeelhouders, tenzij de statuten afwijken. Aan derden is overdracht enkel toegelaten indien deze tot een in de statuten vermelde categorie behoren en aan de statutaire vereisten voldoen, met goedkeuring van het bestuur.
### 2.5 Uittreding en uitsluiting
Dit zijn procedures die de verhoudingen tussen aandeelhouders kunnen beëindigen door de verkoop van aandelen.
#### 2.5.1 Uittreding
Aandeelhouders kunnen onder bepaalde voorwaarden hun aandelen teruggeven aan de vennootschap (ten laste van het vennootschapsvermogen).
* **Bij BV:** Enkel indien de statuten dit recht voorzien. De uitkering is te behandelen als een winstuitkering, onderworpen aan de uitkeringstests.
* **Bij CV:** Een uittredingsrecht bestaat van rechtswege, maar kan niet volledig worden uitgesloten. De waarde van de aandelen wordt bepaald door de statuten of de netto-actiefwaarde.
> **Tip:** De uittreding kan niet plaatsvinden gedurende de eerste twee jaar sinds de oprichting van de vennootschap.
#### 2.5.2 Uitsluiting
Dit is een procedure waarbij een vennoot uit de vennootschap wordt gezet, meestal wegens gegronde redenen.
* **Bij BV en CV:** Vereist een gegronde reden en beslissing van de algemene vergadering (tenzij de statuten het bestuur bevoegd maken). De rechten van verdediging, inclusief het hoorrecht, moeten worden gerespecteerd. De uitgesloten vennoot heeft recht op de waarde van zijn aandelen.
> **Opmerking:** Uitsluiting is niet mogelijk bij NV's.
#### 2.5.3 Geschillenregeling
Deze regeling is van toepassing in niet-genoteerde NV's en BV's en biedt een procedure waarbij een aandeelhouder (of aandeelhouders die samen minstens 30% van de stemmen of het kapitaal bezitten) de uitsluiting van een andere vennoot kan vorderen of de uittreding van zijn eigen aandelen kan eisen. De prijs wordt bepaald door de rechtbank, geholpen door een deskundige.
### 2.6 Gedwongen overdracht van aandelen (Squeeze-out)
In een NV kan een aandeelhouder die 95% of meer van de aandelen bezit, de overige aandeelhouders dwingen hun aandelen te verkopen. Dit is vooral relevant voor genoteerde vennootschappen om de controle te kunnen uitoefenen zonder minderheid.
* **Ratio:** Regeren zonder minderheid en het vermijden van het verliezen van het statuut van genoteerde vennootschap.
* **Niet-genoteerde vennootschappen:** De minderheid kan expliciet verzet aantekenen tegen de squeeze-out.
* **Genoteerde vennootschappen:** De overdracht is van rechtswege en er is geen mogelijkheid tot protest, enkel tot betwisting van het 95%-bezit via de rechtbank.
### 2.7 Transparantiewetgeving
In genoteerde vennootschappen moet de verwerving of vervreemding van een bepaalde drempel van stemrechten (5%, vroeger 3%) worden gemeld aan de vennootschap en de FSMA. Niet-genoteerde vennootschappen kunnen dit statutair invoegen met een minimale drempel van 3%. Dit dient om controleverwerving zichtbaar te maken. Daarnaast moet de "ultieme rechthebbende" van een vennootschap bekend zijn, waarbij wie 25% van de stemrechten verwerft of vervreemdt in een niet-genoteerde NV, dit moet melden.
---
# Overdracht van aandelen en beperkingen
Dit document behandelt de overdracht van aandelen en de beperkingen die hierop van toepassing kunnen zijn, inclusief de mechanismen voor de tegenwerpelijkheid van deze overdrachten aan de vennootschap en derden, alsook de verschillende soorten overdrachtsbeperkingen.
## 3. Overdracht van aandelen en beperkingen
### 3.1 Algemene principes van aandelenoverdracht
De overdracht van aandelen vindt primair plaats tussen de contracterende partijen (koper en verkoper). De overdraagbaarheid is een essentieel kenmerk van veel soorten effecten. Voor aandelen op naam is de overdracht technisch gezien een tweestapsproces: eerst de overdracht tussen de partijen, en vervolgens de tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden.
#### 3.1.1 Tegenwerpelijkheid van overdrachten
* **Gedematerialiseerde aandelen:** De overdracht wordt tegenwerpelijk aan de vennootschap en derden door een overboeking op de effectenrekening, die plaatsvindt via een erkende rekeninghouder en de centrale vereffeningsinstelling.
* **Aandelen op naam:** Tegenwerpelijkheid aan de vennootschap en derden vereist aan twee voorwaarden:
1. **Kennisgeving aan de vennootschap:** De overdracht moet aan de vennootschap worden gemeld.
2. **Melding in het aandelenregister:** De overdracht moet worden aangetekend in het aandelenregister van de vennootschap. Dit kan gebeuren door ondertekening van het aandeel in het register door beide partijen bij overdracht onder levenden, of door inschrijving door het bestuur op basis van geloofwaardige stukken bij overlijden.
#### 3.1.2 Onvolgestorte aandelen
Bij onvolgestorte aandelen geldt een specifieke regeling met betrekking tot de volstortingsplicht. De overdrager en de overnemer zijn hoofdelijk aansprakelijk tegenover de vennootschap en derden voor de volstortingsplicht gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de overdracht. De overdrager kan regres nemen op de overnemer(s), tenzij anders is bedongen. De vennootschap is verplicht om jaarlijks een lijst neer te leggen bij de griffie van de ondernemingsrechtbank met schuldenaren van de volstortingsplicht.
#### 3.1.3 Share Purchase Agreements (SPA's)
Bij de verkoop van een meerderheidspakket of 100% van de aandelen, vinden er doorgaans onderhandelingen plaats die leiden tot uitgebreide contractuele documentatie. Dit proces kan beginnen met een Non-Disclosure Agreement (NDA) en een Letter of Intent (LOI). Een cruciaal onderdeel van SPA's zijn de 'representations & warranties' (reps & warranties), verklaringen die de verkoper aflegt over de aandelen en de onderliggende onderneming. Deze verklaringen kunnen de basis vormen voor contractueel bepaalde schadeclaims en zijn een belangrijk middel om informatie over de onderneming te verkrijgen. Vaak is er een periode tussen de 'signing' (bindend contract) en de 'closing' (eigendomsoverdracht en betaling), waarbij de closing afhankelijk kan zijn van opschortende voorwaarden (conditions precedent).
### 3.2 Beperkingen op de overdracht van aandelen
Overdrachtsbeperkingen kunnen worden opgenomen in de statuten, aandeelhoudersovereenkomsten of uitgiftevoorwaarden. Ze hebben tot doel de stabiliteit van de vennootschap te waarborgen, controle te behouden of te voorkomen dat ongewenste partijen aandeelhouder worden.
#### 3.2.1 Soorten overdrachtsbeperkingen
* **Onvervreemdbaarheidsclausules:** Deze clausules verbieden aandeelhouders expliciet om hun aandelen over te dragen. Ze moeten het concept 'overdracht' definiëren en rekening houden met overdracht bij overlijden. Geldigheid vereist een rechtmatig belang en, indien van onbepaalde duur, de mogelijkheid tot opzegging.
* **Standstill clausules:** Een aandeelhouder verbindt zich ertoe zijn participatie in de vennootschap procentueel op hetzelfde peil te houden, om schommelingen in de relatieve verhouding van aandelenbezit te voorkomen.
* **Goedkeuringsclausules:** Aandelen mogen niet worden overgedragen zonder de goedkeuring van het bestuur, een andere aandeelhouder of een derde. Deze clausules moeten, indien statutair opgenomen, bekend worden gemaakt aan de buitenwereld en zijn tegenwerpelijk aan derden. Clausules in aandeelhoudersovereenkomsten binden enkel de contracterende partijen.
* **Voorkooprechten (right of first offer / right of first refusal):** De houder van een voorkooprecht heeft de mogelijkheid om aandelen die een aandeelhouder wil verkopen eerst aan te bieden aan de begunstigde van het recht. Bij een 'right of first refusal' is er reeds een deal met een derde gesloten, terwijl bij een 'right of first offer' de verkoper eerst aanbiedt aan de begunstigde voordat hij met derden onderhandelt. Deze rechten zijn vaak gecombineerd met goedkeuringsrechten.
* **Tag along en drag along rechten:**
* **Tag along:** De begunstigde heeft het recht om zijn aandelen te verkopen wanneer een andere aandeelhouder zijn aandelen verkoopt, en kan de verkoper dwingen deze mee over te nemen.
* **Drag along:** De verkoper heeft het recht om andere aandeelhouders te dwingen hun aandelen mee te verkopen.
#### 3.2.2 Wettelijke beperkingen en termijnen
* **NV:** Statutaire onvervreemdbaarheidsclausules zijn toegestaan indien ingegeven door een rechtmatig belang en beperkt in duur (maximaal zes maanden vanaf het overdrachtsverzoek voor goedkeurings- en voorkoopclausules, onbepaalde duur mits opzegbaarheid voor onvervreemdbaarheidsclausules).
* **BV:** Er is statutaire vrijheid om overdrachtsbeperkingen te regelen. De defaultregel voorziet in een besloten vennootschap, maar statuten kunnen dit versoepelen of verstrengen. Vrije overdrachten gelden standaard voor echtgenoten en bloedverwanten in rechte lijn, tenzij de statuten anders bepalen. Schenkingen moeten via een notariële akte verlopen. Instemming van 50% van de aandeelhouders die minstens driekwart van de aandelen bezitten is vereist voor overdrachten onder levenden, tenzij de statuten afwijken.
* **CV:** Aandelen in een CV kunnen enkel worden overgedragen aan personen die tot een in de statuten vermelde categorie behoren en voldoen aan de statutaire vereisten om aandeelhouder te worden. Het bestuur beslist over de goedkeuring, tenzij de statuten de algemene vergadering bevoegd maken.
#### 3.2.3 Extra-statutaire overeenkomsten
Aandeelhoudersovereenkomsten kunnen overdrachtsbeperkingen bevatten, maar deze mogen wettelijke of statutaire beperkingen niet versoepelen; ze kunnen deze enkel verstrengen. Deze overeenkomsten binden enkel de contracterende partijen en zijn niet tegenwerpelijk aan derden, tenzij partijen vragen om de inhoud in het aandelenregister op te nemen.
### 3.3 Uittreding en uitsluiting
#### 3.3.1 Uittreding
Aandeelhouders kunnen onder bepaalde voorwaarden hun aandelen teruggeven aan de vennootschap (uittreding).
* **BV en CV:** De uittreding vindt plaats ten laste van het vennootschapsvermogen. Bij de CV kan dit niet volledig worden uitgesloten. Bij de BV is uittreding enkel mogelijk indien de statuten hierin voorzien en dit gebeurt door een statutenwijziging die door het bestuur wordt doorgevoerd. De uittreding wordt behandeld als een winstuitkering, onderworpen aan de uitkeringstests.
* **CV:** Het uittrederecht kan niet volledig worden uitgesloten. Er gelden specifieke regels voor de waarde van de aandelen, die doorgaans de netto-actiefwaarde bedraagt.
* **BV:** De regels voor uittreding kunnen in de statuten worden vastgelegd, met standaardregels zoals het enkel uittreden met alle aandelen gedurende de eerste zes maanden van het boekjaar.
#### 3.3.2 Uitsluiting
Aandeelhouders kunnen uit de vennootschap worden gesloten om gegronde redenen.
* **CV en BV:** Uitsluiting vereist een gegronde reden en beslissing van de algemene vergadering (tenzij statuten anders bepalen). De rechten van verdediging van de uitgesloten aandeelhouder moeten worden gerespecteerd. De waarde van de aandelen wordt bepaald volgens de regels voor uittreding, tenzij de statuten anders voorzien.
* **NV:** Uitsluiting van aandeelhouders is niet mogelijk onder het WVV.
### 3.4 Geschillenregeling
De geschillenregeling biedt een mechanisme om conflicten tussen aandeelhouders op te lossen door een gedwongen uittreding of uitsluiting.
* **Toepassingsgebied:** Enkel van toepassing in niet-genoteerde NV's en BV's.
* **Procedure:** De procedure verloopt via de voorzitter van de ondernemingsrechtbank en heeft de kenmerken van een kort geding, met een definitieve uitspraak ten gronde.
* **Voorwaarden:**
* **Uitsluiting:** Vereist dat de eiser(s) minstens 30% van de stemmen of het kapitaal bezitten en een gegronde reden kunnen bewijzen. De gegronde reden hoeft geen juridische fout van de verweerder te zijn, maar kan ook een patstelling zijn die de werking van de vennootschap schaadt.
* **Uittrede:** Geen vorderingsdrempel qua percentage aandelenbezit, maar wel een gegronde reden in hoofde van de verweerder en een centrale rol voor het belang van de vennoot.
* **Prijsbepaling:** De rechtbank bepaalt de waarde van de aandelen, meestal na een procedure waarbij een deskundige wordt ingeschakeld. De waardering gebeurt zo dicht mogelijk bij de peildatum (het moment van de gedwongen overdracht), met mogelijkheid tot correctie indien kennelijk onredelijk.
### 3.5 Squeeze-out
De squeeze-out procedure stelt een aandeelhouder die minstens 95% van de aandelen bezit in een NV in staat om de resterende aandeelhouders te dwingen hun aandelen te verkopen. Dit is vooral relevant voor genoteerde vennootschappen om de vennootschap te kunnen beheren zonder minderheid en om een delisting mogelijk te maken. In niet-genoteerde vennootschappen is de squeeze-out minder efficiënt, aangezien de minderheidsaandeelhouders expliciet verzet kunnen aantekenen.
### 3.6 Transparantiewetgeving
In genoteerde vennootschappen moet de verwerving of vervreemding van een bepaald percentage (minimaal 3% of 5%) van de stemrechten worden gemeld aan de vennootschap en de FSMA. Niet-genoteerde vennootschappen kunnen dit ook statutair invoegen. Het doel is om de controleverwerving zichtbaar te maken. Daarnaast geldt er een meldingsplicht voor de 'ultieme rechthebbende' van een vennootschap (wie 25% van de stemrechten verwerft/vervreemdt in een niet-genoteerde NV).
---
# Geschillenregeling en gedwongen overdrachten
Dit deel van de analyse behandelt de mechanismen voor het oplossen van geschillen binnen vennootschappen, met speciale aandacht voor aandeelhoudersgeschillen zoals uittreding en uitsluiting, evenals gedwongen overdrachten zoals de squeeze-out en de bijbehorende procedures.
### 4.1 Geschillenregeling
Geschillenregeling betreft procedures waarbij de belangen van verschillende aandeelhouders, bestuursleden of de vennootschap zelf uiteenlopen en een oplossing vereisen. De belangrijkste procedures zijn uittreding, uitsluiting en de geschillenregeling zelf.
#### 4.1.1 Uittreding en uitsluiting van aandeelhouders
Uittreding en uitsluiting zijn mechanismen waarmee een aandeelhouder uit de vennootschap kan treden of kan worden gezet. Deze procedures zijn voornamelijk relevant voor besloten vennootschappen (BV) en coöperatieve vennootschappen (CV).
##### 4.1.1.1 Uittreding ten laste van het vennootschapsvermogen
Bij uittreding wordt een aandeelhouder gemachtigd om zijn aandelen terug te geven aan de vennootschap, waarna de vennootschap deze aandelen vernietigt en de waarde ervan uitbetaalt aan de uittredende aandeelhouder.
* **CV (coöperatieve vennootschap):** Het recht op uittreding is van rechtswege voorzien in de wet. De statuten mogen dit recht niet volledig uitsluiten, maar kunnen wel voorwaarden koppelen aan de modaliteiten ervan, zoals de periode van uittreding of het bepalen van het "scheidingsaandeel" (de waarde die wordt uitbetaald). De uitkering wordt beschouwd als een winstuitkering, wat impliceert dat de regels inzake winstuitkeringen (waaronder de uitkeringstest) van toepassing zijn ter bescherming van schuldeisers.
* **BV (besloten vennootschap):** Het recht op uittreding bestaat enkel indien de statuten dit voorzien. Indien dit het geval is, wordt de uittreding behandeld als een statutenwijziging die goedkeuring van de algemene vergadering (AV) vereist en passeert via een notariële akte. Net als bij de CV, wordt de uittreding behandeld als een winstuitkering en onderworpen aan de geldende uitkeringstests.
**Modaliteiten van uittreding:**
* **Initiatief:** Bij uittreding ligt het initiatief bij de uittredende aandeelhouder. Dit staat in contrast met de inkoop van eigen aandelen, waar het initiatief bij de vennootschap ligt.
* **Scheidingsaandeel:** Standaard is dit het gestorte kapitaal, of de netto-actiefwaarde van het aandeel, maar de statuten kunnen hiervan afwijken. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen "good leavers" en "bad leavers", waarbij bad leavers mogelijk een lagere waardering krijgen.
* **Periode:** Vaak geldt een beperking tot de eerste zes maanden van het boekjaar en is uittreding niet toegestaan gedurende de eerste twee jaar na de oprichting van de vennootschap (dwingend recht).
##### 4.1.1.2 Uitsluiting van aandeelhouders
Uitsluiting is het proces waarbij een aandeelhouder door de vennootschap (meestal via de AV, tenzij de statuten anders bepalen) gedwongen wordt om zijn aandelen af te staan en uit de vennootschap te treden.
* **Gegronde reden:** Uitsluiting is enkel mogelijk om een gegronde reden, die bij voorkeur in de statuten wordt omschreven. Dit komt vaak voor in contexten van vrije beroepersassociaties waar ernstig wangedrag, zoals fraude, is gepleegd.
* **Rechten van verdediging:** De uit te sluiten aandeelhouder moet gehoord worden en heeft recht op verdediging.
* **Scheidingsaandeel:** De waardering van het scheidingsaandeel volgt doorgaans dezelfde regels als bij uittreding, tenzij de statuten een andere waarderingsmethode bepalen (bv. een lagere waardering voor "bad leavers").
* **Niet van toepassing op NV:** De uitsluiting van aandeelhouders is niet mogelijk in een naamloze vennootschap (NV).
#### 4.1.2 Geschillenregeling via de rechtbank
De geschillenregeling is een procedure die het mogelijk maakt voor aandeelhouders om een mede-aandeelhouder te dwingen zijn aandelen te verkopen (uitsluiting ten laste van de eiser) of om te eisen dat zijn eigen aandelen worden overgenomen (uittreding ten laste van de verweerder).
* **Toepassingsgebied:** Deze regeling is van toepassing op niet-genoteerde NV's en BV's.
* **Vereisten:**
* **Gegronde reden:** De eiser moet een gegronde reden bewijzen voor de uitsluiting of uittreding. Dit kan ook een patstelling zijn tussen aandeelhouders die de werking van de vennootschap negatief beïnvloedt.
* **Percentage aandelen (uitsluiting):** Minimaal 30% van de stemrechten moet worden aangehouden door de eiser(s).
* **Geen percentage vereist (uittreding):** Er is geen specifiek aandeelhouderspercentage vereist om uittreding te vorderen, maar de gegronde reden zal hier meer gericht zijn op het gedrag van de verweerder.
* **Prijsbepaling:** De rechtbank, vaak met de hulp van een deskundige, bepaalt de waarde van de aandelen zo dicht mogelijk bij de peildatum van de uitspraak.
* **Procedure:** De procedure verloopt volgens de regels van een kort geding, maar leidt tot een definitieve uitspraak ten gronde.
* **Samenhangende geschillen:** De rechter die de geschillenregeling behandelt, mag ook uitspraak doen over samenhangende geschillen die financiële relaties betreffen tussen de partijen of tussen een partij en de vennootschap, om zo tegenstrijdige uitspraken te vermijden. Aansprakelijkheidsvorderingen vallen hier echter buiten.
### 4.2 Gedwongen overdrachten
Gedwongen overdrachten betreffen situaties waarin een aandeelhouder verplicht wordt om zijn aandelen te verkopen of af te staan. De belangrijkste vormen zijn de squeeze-out en, indirect, de procedures die voortvloeien uit de geschillenregeling.
#### 4.2.1 De squeeze-out
De squeeze-out is een procedure die het mogelijk maakt voor een meerderheidsaandeelhouder om de resterende minderheidsaandeelhouders te dwingen hun aandelen aan hem te verkopen.
* **Voorwaarde:** Een aandeelhouder die minstens 95% van de aandelen in een NV aanhoudt, kan de overige 5% dwingen zijn aandelen te verkopen.
* **Doel:** Het doel is om de vennootschap volledig in handen te krijgen zonder minderheidsproblematiek en om het statuut van een beursgenoteerde vennootschap te verliezen (delisting).
* **Toepassing:**
* **Genoteerde NV:** Bij een genoteerde vennootschap is de overdracht van rechtswege en is er geen mogelijkheid tot verzet. De minderheidsaandeelhouder kan enkel betwisten dat de bieder daadwerkelijk 95% van de aandelen bezit via de rechtbank.
* **Besloten NV:** In de praktijk is de squeeze-out in besloten vennootschappen theoretisch. De minderheidsaandeelhouder kan expliciet verzet aantekenen tegen de squeeze-out, waardoor deze niet kan doorgaan.
#### 4.2.2 Overdrachtsbeperkingen
Hoewel niet strikt gedwongen overdrachten, creëren overdrachtsbeperkingen, indien van toepassing, wel situaties waarin de vrije overdracht van aandelen aan banden wordt gelegd.
* **Statutaire overdrachtsbeperkingen:** Deze worden vermeld in de statuten en binden alle aandeelhouders. Ze zijn tegenwerpelijk aan derden.
* **Onvervreemdbaarheid:** Aandelen mogen gedurende een bepaalde of, onder voorwaarden, onbepaalde duur niet worden overgedragen. Dit moet steeds ingegeven zijn door een rechtmatig belang.
* **Standstill-clausule:** Aandeelhouders verbinden zich ertoe hun relatieve participatie in de vennootschap constant te houden.
* **Goedkeuringsclausule:** Aandelen mogen niet worden overgedragen zonder goedkeuring van het bestuur of een andere aandeelhouder.
* **Voorkooprecht (right of first offer / right of first refusal):** Aandeelhouders moeten eerst aangeboden worden aan een andere aandeelhouder voordat ze aan een derde mogen worden verkocht. De prijs moet bepaalbaar zijn binnen een bepaalde termijn (bv. zes maanden).
* **Tag along / Drag along:** Deze clausules bepalen respectievelijk dat een aandeelhouder zich kan aansluiten bij een verkooptransactie van een andere aandeelhouder (tag along), of dat hij andere aandeelhouders kan dwingen om mee te verkopen (drag along).
* **Extra-statutaire overeenkomsten (aandeelhoudersovereenkomsten):** Deze overeenkomsten binden enkel de ondertekenende partijen en zijn niet tegenwerpelijk aan derden, tenzij de inhoud ervan op verzoek in het aandelenregister wordt opgenomen. Ze mogen wettelijke of statutaire beperkingen niet versoepelen, enkel verstrengen.
* **Overdrachten in de BV:** De defaultregel laat vrije overdrachten toe, maar de statuten kunnen beperkingen opleggen. Indien toestemming bij overdracht onder levenden wordt geweigerd, kan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank oordelen over de gegrondheid van de weigering. Bij weigering kunnen de andere aandeelhouders de aandelen zelf aankopen (een soort wettelijk voorkooprecht).
* **Overdrachten in de CV:** Aandelen kunnen enkel worden overgedragen aan derden die tot een in de statuten vermelde categorie behoren en door het bestuur worden goedgekeurd.
#### 4.2.3 Gedematerialiseerde effecten en de rol van de keten van rechten
Hoewel geen directe gedwongen overdracht, is het mechanisme van gedematerialiseerde effecten van belang voor de overdraagbaarheid.
* **Keten van rechten:** Bij gedematerialiseerde effecten ontstaat er een keten van rechten: de cliënt heeft een recht tegen de erkende rekeninghouder, die op zijn beurt een recht heeft tegen de centrale vereffeningsinstelling. De vereffeningsinstelling is ingeschreven in het naamsregister van de emittent.
* **Zakelijke zekerheidsrechten:** Het vestigen van zakelijke zekerheidsrechten (bv. pand op aandelen) wordt niet als een overdracht beschouwd, en vereist dus geen toestemming. De verzilvering van dergelijke rechten kan echter wel een overdracht uitmaken waarbij wel toestemming nodig is.
> **Tip:** Het onderscheid tussen statutaire en extra-statutaire overdrachtsbeperkingen is cruciaal. Statutaire beperkingen zijn publiek en tegenwerpelijk aan derden, terwijl extra-statutaire beperkingen enkel inter partes gelden en niet zonder meer tegenwerpelijk zijn aan derden.
> **Tip:** Bij de waardebepaling van aandelen in het kader van uittreding, uitsluiting of geschillenregeling is het belangrijk om de specifieke bepalingen in de statuten te raadplegen, aangezien deze vaak afwijken van de wettelijke defaults.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aandeel | Een effect dat een deel van het eigen vermogen van een vennootschap vertegenwoordigt, waarbij de houder mede-eigenaar is en recht heeft op een deel van de winst en het liquidatiesaldo. |
| Obligatie | Een schuldtitel die een vordering van de houder op de uitgevende vennootschap vertegenwoordigt, met een vaste of variabele rente en een terugbetalingsdatum. |
| Eigen vermogen (Equity) | De waarde die toebehoort aan de aandeelhouders van een vennootschap na aftrek van alle schulden. Dit omvat aandelenkapitaal en reserves. |
| Schulden (Debt) | Geld dat een vennootschap heeft geleend van externe partijen, zoals banken of obligatiehouders, en dat terugbetaald moet worden met rente. |
| Converteerbare obligatie | Een obligatie die de houder het recht geeft om deze om te zetten in een vooraf bepaald aantal aandelen van de uitgevende vennootschap. |
| Inschrijvingsrecht (Warrant) | Een recht om in de toekomst aandelen te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs, uitgegeven door de vennootschap. |
| Gedematerialiseerde effecten | Effecten waarvan het bestaan niet wordt bewezen door een fysiek document, maar door een inschrijving op een effectenrekening bij een financiële instelling. |
| Naamseffecten | Effecten die op naam staan van de houder, waarbij de vennootschap een register bijhoudt met de identiteit van de aandeelhouders. |
| Senior secured debt | Een schuld die gedekt is door specifieke zekerheden, waardoor de schuldeiser een hogere rang heeft bij een faillissement. |
| Mezzanine-financiering | Een hybride vorm van financiering die kenmerken deelt van zowel schulden als eigen vermogen, vaak gebruikt voor groei en expansie. |
| Private equity | Investeringsfondsen die participeren in mature bedrijven, vaak met als doel deze te herstructureren en winstgevendheid te verhogen. |
| Venture capital | Investeringsfondsen die financiering verstrekken aan startende bedrijven met een hoog groeipotentieel, in ruil voor aandelen of converteerbare obligaties. |
| Uittreding | Het recht van een aandeelhouder om zijn aandelen terug te geven aan de vennootschap, die deze vervolgens vernietigt of inkoopt. |
| Uitsluiting | Het proces waarbij een aandeelhouder door de vennootschap wordt gedwongen om zijn aandelen te verkopen, meestal vanwege gegronde redenen. |
| Geschillenregeling | Een juridische procedure die wordt gestart wanneer er ernstige conflicten ontstaan tussen aandeelhouders, met als doel een einde te maken aan de onenigheid. |
| Squeeze-out | Een procedure waarbij een meerderheidsaandeelhouder (meestal 95% of meer) in een vennootschap de minderheidsaandeelhouders kan dwingen hun aandelen te verkopen. |
| Transparantiewetgeving | Wetgeving die vereist dat bepaalde transacties en eigendomsstructuren in vennootschappen openbaar gemaakt worden, om de transparantie te vergroten. |
Cover
7. KAPM3-PrimaireMarktpraktijken.pptx
Summary
# Behandeling van particuliere beleggers bij aanbiedingen
Dit onderwerp beschrijft de regels die de eerlijke behandeling van particuliere beleggers bij effectenaanbiedingen waarborgen, inclusief prijsstelling en toewijzing.
### 1.1 Principes van eerlijke behandeling
Bij aanbiedingen waarbij een aparte schijf voor particuliere beleggers wordt gehanteerd, mag de schijf voor gekwalificeerde beleggers vroeger worden afgesloten dan die voor particuliere beleggers. De schijf voor particuliere beleggers mag in principe echter niet vroeger worden afgesloten dan die voor gekwalificeerde beleggers.
Indien er geen afzonderlijke schijven zijn, moet minstens tien procent van het algemene aanbod bestemd zijn voor particuliere beleggers.
#### 1.1.1 Transparantie bij toewijzing
Er is transparantie vereist met betrekking tot de toewijzing van effecten aan beleggers.
#### 1.1.2 Plaatssyndicaat en overinschrijving
Een plaatssyndicaat mag geen inschrijving doen voor eigen rekening wanneer er sprake is van overinschrijving.
#### 1.1.3 Prijsstelling voor particulieren
De prijs voor particuliere beleggers moet identiek zijn aan of lager zijn dan de prijs die aan gekwalificeerde beleggers wordt aangeboden.
### 1.2 Stabilisatie en greenshoe
#### 1.2.1 Stabilisatie
Stabilisatie houdt in dat er gedurende een korte periode na het aanbod interventies op de secundaire markt plaatsvinden om de prijs te ondersteunen in geval van verkoopdruk. De maximale prijs die tijdens stabilisatie gehanteerd kan worden, is gelijk aan de aanbiedingsprijs.
#### 1.2.2 Overinschrijvingsfaciliteit en greenshoe-optie
Een overinschrijvingsfaciliteit biedt de mogelijkheid om meer effecten te plaatsen dan initieel uitgegeven zijn (overallotment). Een greenshoe-optie is een mogelijkheid om bijkomende bestaande effecten van de emittent te verwerven om zo overschrijvingen op te vangen binnen een korte periode van dertig dagen na het aanbod.
De concrete werking van een overallotment/greenshoe is als volgt:
1. Na de afsluiting van de aanbieding kunnen een groter aantal effecten worden toegekend.
2. Gedurende maximaal dertig dagen kunnen er effecten worden opgekocht op de secundaire markt indien er verkoopdruk is.
3. Na afloop van deze dertig dagen wordt de optie gelicht voor het verschil tussen de overallotment en de reeds opgekochte effecten, waarbij deze effecten van de emittent of aanbieder worden verkregen.
#### 1.2.3 Beperkingen in het Koninklijk Besluit
Het Koninklijk Besluit Primaire Marktpraktijken stelt beperkingen aan de overinschrijvingsfaciliteit en greenshoe:
* De overallotment of greenshoe is beperkt tot maximaal vijftien procent van het bedrag van de aanbieding.
* Het aantal aangeboden aandelen kan worden bijgesteld:
* Tot vijftien procent, wat een verwateringseffect kan hebben.
* Tot vijfentwintig procent, wat geen verwateringseffect heeft.
### 1.3 Verdere regels voor eerlijke behandeling
#### 1.3.1 Verbod op voordelen
Het is verboden om voordelen toe te kennen tijdens de periode voorafgaand aan een openbare aanbieding.
#### 1.3.2 Lock-up periode
Indien aandelen werden verworven binnen één jaar voor de initiële beursgang (IPO) en notering aan een lagere prijs, geldt er een lock-up periode van één jaar na de notering.
#### 1.3.3 Transparantie over de vraag
Er dient transparantie te zijn over de omvang van de vraag naar effecten, zowel tijdens als na de aanbieding.
> **Tip:** Het begrijpen van de mechanismen achter stabilisatie en greenshoe-opties is cruciaal om te beoordelen hoe de prijsvorming en beschikbaarheid van effecten na een aanbieding worden beïnvloed. Particuliere beleggers profiteren van de regelgeving die hen beschermt tegen ongelijke behandeling en zorgt voor transparantie.
---
# Stabilisatie en greenshoe-opties in effectenaanbiedingen
Stabilisatie en de greenshoe-optie zijn mechanismen die worden gebruikt om prijzen te ondersteunen en overinschrijvingen op te vangen na een effectenaanbieding.
### 2.1 Stabilisatie op de secundaire markt
Stabilisatie omvat interventies op de secundaire markt gedurende een korte periode na een aanbieding om de prijs te ondersteunen wanneer er verkoopdruk is. De maximale prijs die voor stabilisatie gebruikt mag worden, is gelijk aan de aanbiedingsprijs.
### 2.2 Overinschrijvingsfaciliteit en de greenshoe-optie
Een overinschrijvingsfaciliteit, ook wel bekend als een greenshoe-optie, biedt de mogelijkheid om meer effecten te plaatsen dan oorspronkelijk uitgegeven zijn, om zo overinschrijvingen op te vangen.
#### 2.2.1 Concrete werking
* **Toekenning van effecten:** Na de afsluiting van de aanbieding kunnen er meer effecten worden toegekend dan initieel uitgegeven.
* **Marktinterventie:** Gedurende een periode van maximaal 30 dagen na de aanbieding kan de uitgiftebeheerder effecten opkopen in de secundaire markt als er sprake is van verkoopdruk.
* **Uitoefening van de optie:** Aan het einde van de periode van 30 dagen wordt de greenshoe-optie uitgeoefend. Het verschil tussen het aantal initieel overeengekomen effecten en de effecten die in de secundaire markt zijn opgekocht, wordt dan verkregen van de emittent of de aanbieder.
#### 2.2.2 Beperkingen in het Koninklijk Besluit Primaire Marktpraktijken
Het Koninklijk Besluit Primaire Marktpraktijken stelt beperkingen aan de overinschrijvingsfaciliteit en de greenshoe-optie:
* De overinschrijvingsfaciliteit/greenshoe mag maximaal 15 procent van het aanbiedingsbedrag bedragen.
* Het aantal aangeboden aandelen kan worden aangepast tot 15 procent, wat een verwateringseffect kan hebben, of tot 25 procent, waarbij er geen verwateringseffect is.
> **Tip:** De greenshoe-optie biedt flexibiliteit aan zowel de emittent als de investeerders door prijsvolatiliteit te mitigeren en een soepele afwikkeling van de aanbieding te verzekeren.
> **Example:** Stel dat een bedrijf 1.000.000 aandelen aanbiedt tegen 10 dollars per aandeel. Met een greenshoe-optie van 15% kan de uitgiftebeheerder tot 1.150.000 aandelen verkopen. Als er na de aanbieding veel vraag is en de prijs stijgt, kan de uitgiftebeheerder de extra 150.000 aandelen van de emittent kopen tegen de oorspronkelijke prijs van 10 dollars per aandeel en deze met winst verkopen. Als er echter verkoopdruk is en de prijs daalt, kan de uitgiftebeheerder aandelen opkopen in de secundaire markt om de prijs te ondersteunen. Aan het einde van de periode wordt de optie gelicht om het verschil te dekken.
---
# Beperkingen en transparantievereisten in primaire marktpraktijken
Deze sectie behandelt de beperkingen op overinschrijvingsfaciliteiten en greenshoe-opties, evenals transparantievereisten omtrent de vraag en de toekenning van voordelen voorafgaand aan aanbiedingen.
### 3.1 Algemene beginselen en definities
De primaire marktpraktijken, zoals vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 17 mei 2007, bevatten specifieke regels om een billijke behandeling van particuliere beleggers te waarborgen en de integriteit van het aanbiedingsproces te handhaven. Dit omvat de transparantie over de toewijzing van effecten en de beperkingen op stabilisatie- en overinschrijvingsmechanismen.
#### 3.1.1 Stabilisatie en greenshoe-opties
Stabilisatie betreft interventies op de secundaire markt gedurende een korte periode na een aanbod, met als doel de prijs te ondersteunen in geval van verkoopdruk. Een overinschrijvingsfaciliteit, ook wel 'overallotment' genoemd, biedt de mogelijkheid om meer effecten te plaatsen dan oorspronkelijk uitgegeven. De greenshoe-optie is een instrument dat hiermee samenhangt en de mogelijkheid biedt om binnen een korte periode na het aanbod bijkomende bestaande effecten van de emittent te verwerven om zo de overinschrijvingen op te vangen.
> **Tip:** De concrete werking van overallotment en de greenshoe-optie houdt in dat na de afsluiting van de aanbieding een groter aantal effecten kan worden toegekend. Gedurende maximaal 30 dagen kunnen effecten op de secundaire markt worden opgekocht indien er verkoopdruk is. Aan het einde van deze periode wordt de optie gelicht voor het verschil tussen de overallotment en de reeds opgekochte effecten, waarbij deze effecten van de emittent of aanbieder worden verkregen.
### 3.2 Beperkingen op primaire marktpraktijken
Het Koninklijk Besluit legt specifieke beperkingen op aan deze instrumenten.
#### 3.2.1 Overinschrijvingsfaciliteit en greenshoe-optie
De overinschrijvingsfaciliteit en de bijbehorende greenshoe-optie zijn beperkt tot maximaal 15% van het totale bedrag van de aanbieding. Daarnaast is bijstelling van het aantal aangeboden aandelen mogelijk. Er is een onderscheid tussen een bijstelling die leidt tot verwatering, maximaal 15%, en een bijstelling zonder verwateringseffect, die tot 25% kan gaan.
#### 3.2.2 Voordelen en lock-up periodes
Er geldt een verbod op het toekennen van voordelen aan bepaalde partijen gedurende de periode die voorafgaat aan een openbare aanbieding. Indien aandelen minder dan één jaar voor een beursgang (IPO) en notering werden verworven tegen een lagere prijs, geldt er een 'lock-up' periode van één jaar na notering.
### 3.3 Transparantievereisten
Transparantie is een cruciaal aspect van primaire marktpraktijken.
#### 3.3.1 Transparantie over de vraag
Er is een vereiste van transparantie met betrekking tot de omvang van de vraag naar effecten, zowel tijdens als na de aanbiedingsperiode.
#### 3.3.2 Transparantie over de toewijzing van effecten
Transparantie is eveneens vereist met betrekking tot de toewijzing van effecten.
#### 3.3.3 Prijsstelling en schijven
* **Indien een aanbieding plaatsvindt met een aparte schijf voor particuliere en gekwalificeerde beleggers:** De afsluiting van de schijf voor gekwalificeerde beleggers mag vroeger plaatsvinden dan de schijf voor particuliere beleggers.
* **Indien een aanbieding plaatsvindt zonder afzonderlijke schijven:** Minimaal 10% van het algemene aanbod moet bestemd zijn voor particulieren.
* De prijs die aan particulieren wordt aangeboden, dient identiek te zijn aan of lager te zijn dan de prijs die aan gekwalificeerde beleggers wordt aangeboden.
#### 3.3.4 Syndicaat en inschrijving
Het plaatsingssyndicaat mag geen inschrijving doen voor eigen rekening bij overinschrijving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Primaire marktpraktijken | Regels en procedures die van toepassing zijn op de uitgifte van nieuwe effecten op de primaire markt, bedoeld om eerlijkheid en transparantie te waarborgen voor beleggers. |
| Billijke behandeling particuliere beleggers | Het principe dat particuliere beleggers niet benadeeld mogen worden ten opzichte van gekwalificeerde beleggers bij effectenaanbiedingen, met specifieke regels voor prijsstelling en toewijzing. |
| Aanbieding met schijf voor particuliere en gekwalificeerde beleggers | Een methode waarbij aparte tranches van effecten worden aangeboden aan respectievelijk particuliere en gekwalificeerde beleggers, wat kan leiden tot verschillende sluitingsdata voor de inschrijving. |
| Gekwalificeerde beleggers | Entiteiten of individuen die voldoen aan specifieke criteria (zoals minimale investeringsbedragen of professionele ervaring) om te worden geclassificeerd als in aanmerking komend voor bepaalde effectenaanbiedingen. |
| Aanbieding zonder afzonderlijke schijven | Een effectenaanbieding waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt tussen particuliere en gekwalificeerde beleggers wat betreft de inschrijvingsprocedure of toewijzing. |
| Algemeen aanbod bestemd voor particulieren | Het deel van een effectenaanbieding dat specifiek is gereserveerd voor verkoop aan particuliere beleggers, met een minimumpercentage dat moet worden aangehouden. |
| Stabilisatie | Een marktinterventie waarbij een financiële instelling (vaak het plaatssingssyndicaat) tijdens een korte periode na een effectenaanbieding effecten op de secundaire markt opkoopt om de prijs te ondersteunen en volatiliteit te verminderen. |
| Prijs aanbod | De prijs waartegen effecten worden aangeboden aan beleggers tijdens een primaire emissie of een secundaire plaatsing. |
| Transparantie m.b.t. toewijzing effecten | De verplichting om openheid te verschaffen over hoe effecten worden verdeeld onder de inschrijvers, met name om een eerlijke toewijzing te garanderen. |
| Plaatssingssyndicaat | Een groep financiële instellingen die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de verkoop van effecten van een uitgevende onderneming aan het publiek tijdens een primaire emissie. |
| Overinschrijving | Een situatie waarbij het aantal ingediende inschrijvingen voor effecten groter is dan het aantal effecten dat wordt aangeboden. |
| Prijs particulieren | De prijs waartegen particuliere beleggers effecten kunnen kopen; deze is identiek aan of lager dan de prijs voor gekwalificeerde beleggers. |
| Greenshoe-optie (Oververkooptender) | Een bepaling in een effectenaanbieding die de underwriting banken toestaat om tot een bepaald percentage (meestal 15%) meer effecten te verkopen dan oorspronkelijk aangeboden, door opties te lichten bij de uitgevende instelling. |
| Overallotment | Het plaatsen van meer effecten dan oorspronkelijk uitgegeven, gebruikmakend van een greenshoe-optie om de extra vraag op te vangen. |
| Secundaire markt | De markt waar reeds uitgegeven effecten tussen beleggers worden verhandeld na de initiële uitgifte op de primaire markt. |
| Verkoopdruk | Een situatie op de markt waarbij er meer aanbod van een effect is dan vraag, wat kan leiden tot een prijsdaling. |
| Emittent | De entiteit die effecten uitgeeft, zoals een bedrijf of een overheidsinstantie. |
| Verwateringseffect | De vermindering van de winst per aandeel of de eigendomsfractie van bestaande aandeelhouders als gevolg van de uitgifte van nieuwe aandelen. |
| IPO (Initial Public Offering) | De eerste keer dat aandelen van een particuliere onderneming publiekelijk worden aangeboden op een effectenbeurs. |
| Lock-up periode | Een contractuele periode waarin bestaande aandeelhouders of insiders hun aandelen na een beursgang niet mogen verkopen, om marktstabiliteit te waarborgen. |
Cover
9. KAPM7-Secmarkten.pptx
Summary
# Evolutie en regulering van de secundaire markt voor financiële instrumenten
Dit onderwerp schetst de evolutie van de secundaire markt voor financiële instrumenten, van de historische ontwikkeling en belangrijke wettelijke hervormingen zoals de 'big bang', tot de impact van Europese regelgeving zoals MiFID en MiFIR, en de rol van toezichthouders.
## 1. Evolutie en regulering van de secundaire markt voor financiële instrumenten
De secundaire markt, ook wel de tweedehandsmarkt genoemd, faciliteert de handel in reeds bestaande financiële instrumenten. Dit staat in contrast met de primaire markt, waar nieuwe effecten eenmalig worden uitgegeven. Op de secundaire markt ontstaan uitdagingen zoals informatie-asymmetrie, wat heeft geleid tot doorlopende informatieverplichtingen ter voorkoming van marktmisbruik.
### 1.1 Historische evolutie van de secundaire markt
De regulering van de secundaire markt heeft een significante evolutie doorgemaakt, gekenmerkt door verschillende wettelijke hervormingen:
* **Voor 1990:** Dit was de periode voorafgaand aan de grote hervormingen.
* **4 december 1990: 'big bang'**: Een belangrijke stap in de liberalisering en modernisering van de markt.
* **6 april 1995: 'big bang bis'**: Een vervolgstap, mede geïnspireerd door de Investment Services Directive (ISD).
* **2 augustus 2002: 'big bang ter'**: Deze wetgeving anticipeerde op de komst van MiFID en richtte zich voornamelijk op informatieverplichtingen en gedragsregels ter bescherming van retailbeleggers.
* **27 april 2007: KB 'big bang quater'**: De omzetting van de MiFID-richtlijn in Belgische wetgeving.
* **Vanaf 3 januari 2018: Wet van 21 november 2017**: Deze wet, ter omzetting van de MiFID II-richtlijn (2014/65/EU) en de MiFIR-verordening (600/2014), stelde nieuwe infrastructuren voor markten voor financiële instrumenten in.
### 1.2 Toezichtkader
Het toezicht op de secundaire markt is eveneens geëvolueerd. Voorheen lag dit primair bij de CBF(A). Met de 'Twin Peaks'-hervorming is het markttoezicht overgegaan naar de FSMA (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten).
> **Tip:** Begrijpen van de historische context van deze hervormingen helpt bij het plaatsen van de huidige regelgeving en de logica achter de vereisten voor marktexploitanten en financiële instrumenten.
### 1.3 Basisconcepten: Financiële instrumenten en handelsplatformen
#### 1.3.1 Definitie van financiële instrumenten
Volgens artikel 2 van de Wet van 2 augustus 2002 (omzetting MiFID) omvatten financiële instrumenten:
* **'Effecten'**: Algemeen verhandelbaar op de kapitaalmarkt.
* **Afgeleide instrumenten**: Op effecten, grondstoffen en emissierechten.
* **Emissierechten**.
Het is belangrijk om op te merken dat deze definitie verschilt van die van 'beleggingsinstrumenten' onder de Prospectuswet. Niet alle financiële instrumenten zijn dus beleggingsinstrumenten en vice versa. Edele metalen en betalingsinstrumenten vallen doorgaans niet onder deze definitie. De status van crypto-activa wordt bepaald door of het recht is geïncorporeerd in het instrument, het recht ten opzichte van de emittent, en de aard van het recht ten opzichte van het instrument, zoals nader bepaald in FSMA-mededelingen uit 2022.
#### 1.3.2 Handelsplatformen / Verhandelingssystemen
De secundaire markt opereert via verschillende soorten handelsplatformen:
* **OTC (Over the Counter)**: Dit is de meest basale vorm, waarbij handel buiten een georganiseerd handelsplatform plaatsvindt. Hoewel minder gereguleerd, is er vaak sprake van standaardisatie via Master Agreements, zoals die van de International Swaps and Derivatives Association (ISDA) in de derivatenmarkt.
* **Gereglementeerde markt**: Een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een marktexploitant, dat koopintenties samenbrengt en overeenkomsten tot stand brengt onder niet-discretionaire regels. Deze markten moeten voldoen aan strikte voorwaarden voor transparantie, ordelijke handel en weerbaarheid van het handelssysteem.
* **Multilateral Trading Facility (MTF)**: Een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of marktexploitant, dat koopintenties van derden samenbrengt volgens niet-discretionaire regels om overeenkomsten tot stand te brengen.
* **Georganiseerde handelsfaciliteit (OTF)**: Een multilateraal systeem voor de handel in obligaties, gestructureerde producten, emissierechten of derivaten, geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of marktexploitant.
* **Systematische internaliseerder**: Een entiteit (meestal een bank) die georganiseerde, frequente, systematische en aanzienlijke handel voor eigen rekening verricht bij de uitvoering van cliëntenorders, buiten een MTF, OTF of gereglementeerde markt om.
> **Voorbeeld:** De Euronext Brussels NV is een voorbeeld van een gereglementeerde markt. MTS Belgium, gespecialiseerd in staatsobligaties, is een andere gereglementeerde markt. Kleinere, meer toegankelijke handelsfaciliteiten, zoals Euronext Growth (voorheen Alternext), vallen onder de noemer MTF.
### 1.4 Organisatie van de secundaire markt
#### 1.4.1 Verhandelingssystemen en -platformen in België
In België zijn er twee belangrijkste marktexploitanten:
* **Euronext Brussels NV**: Exploitatie van de gereglementeerde markt en verschillende MTF's.
* **Markt voor Afgeleide Producten MTS**: Exploitatie van gereglementeerde markten, voornamelijk voor obligaties van overheden.
Om een gereglementeerde markt te exploiteren is een speciaal statuut vereist, wat niet het geval is voor het exploiteren van een MTF.
#### 1.4.2 Schema transactieketen in ordergedreven secundaire markt
In een ordergedreven markt, zoals Euronext Brussels, brengt een financiële instelling orders (zowel verkoop- als aankooporders) in naam van cliënten in bij het orderboek van het handelsplatform. De marktprijs wordt bepaald door het grootste aantal vragers en aanbieders dat elkaar vindt.
#### 1.4.3 Schema vereffening effectentransactie in giraal effectenverkeer
Na totstandkoming van een transactie op een handelsplatform (MTF, gereglementeerde markt, OTF), vindt de verrekening en vereffening plaats via een systeem van giraal effectenverkeer. Dit systeem garandeert de overdracht van effecten en het corresponderende geldbedrag tussen de betrokken partijen, vaak via een centraal effectenbewaarbank (CSD).
### 1.5 Gereglementeerde markten
Een gereglementeerde markt is een multilateraal systeem dat door een marktexploitant wordt beheerd. De belangrijkste kenmerken en vereisten zijn:
* **Vergunning**: Vereist een Koninklijk Besluit, op advies van de FSMA.
* **Transparante, niet-discretionaire regels**: Garanderen billijke en ordelijke handel.
* **Weerbaarheid van handelssysteem**: Technologische robuustheid is cruciaal.
* **Mogelijkheid tot opschorting**: Handel kan worden opgeschort bij bijzondere omstandigheden.
* **Systeem voor verrekening en vereffening**: Essentieel voor de afwikkeling van transacties.
* **Marktregels**: Opgesteld door de marktonderneming en goedgekeurd door de FSMA, met betrekking tot de toelating van financiële instrumenten tot de handel, en de toegang en lidmaatschap van de markt.
#### 1.5.1 Toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt
De toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling gebeurt door de marktexploitant. De FSMA heeft echter een verzetsrecht indien de situatie van de emittent strijdig is met het belang van de belegger. Er zijn specifieke vereisten voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, zoals een minimale beurswaarde van 1 miljoen euro, vrije overdraagbaarheid van aandelen, en de publicatie van jaarrekeningen over de laatste drie jaren. Er is ook een vereiste voor voldoende free float (minimaal 25%).
#### 1.5.2 Uitsluiting of opschorting van de handel
De marktexploitant kan de handel uitsluiten of opschorten:
* Wanneer de normale en regelmatige markt niet langer kan worden gehandhaafd door bijzondere omstandigheden.
* Bij niet-naleving van de marktregels.
* Op verzoek van de FSMA, in het kader van regels inzake marktmisbruik of informatieverplichtingen.
Een opschorting door de FSMA kan maximaal 10 handelsdagen duren, tenzij de omstandigheden anders vereisen.
#### 1.5.3 Gevolgen van de kwalificatie 'gereglementeerde markt'
De status van gereglementeerde markt brengt specifieke verplichtingen met zich mee:
* **Prospectusplicht**: Bij toelating tot verhandeling moet een prospectus worden gepubliceerd.
* **Transparantieregels**: Zoals de Wet transparantie aandeelhouderschap.
* **Regels inzake marktmisbruik**: De Verordening Marktmisbruik (MAR) is rechtstreeks van toepassing.
* **IFRS boekhoudnormen**: Voor geconsolideerde jaarrekeningen.
### 1.6 Multilateral Trading Facility (MTF) en Georganiseerde Handelsfaciliteit (OTF)
#### 1.6.1 MTF
Een MTF is een multilateraal systeem dat koopintenties van derden samenbrengt onder niet-discretionaire regels om overeenkomsten tot stand te brengen. Dit systeem wordt geëxploiteerd door een beleggingsonderneming, beursvennootschap of marktexploitant.
#### 1.6.2 OTF
Een OTF is een multilateraal systeem dat specifieker gericht is op de samenbrenging van koopintenties voor obligaties, gestructureerde producten, emissierechten of derivaten. Ook dit wordt geëxploiteerd door een beleggingsonderneming, beursvennootschap of marktexploitant.
> **Tip:** Het belangrijkste verschil tussen een gereglementeerde markt en een MTF ligt in de strengheid van de vereisten met betrekking tot marktregulariteit, transparantie en het beheer van de markt.
### 1.7 Euronext
Euronext exploiteert een netwerk van gereglementeerde markten en MTF's in verschillende Europese landen. Het biedt verschillende marktsegmenten aan, zoals:
* **Euronext (gereglementeerde markt)**: Voor 'large caps' (grote ondernemingen) met drie segmenten op basis van marktkapitalisatie.
* **Euronext Growth (MTF)**: Voor KMO's, met minder strenge toelatingsvereisten.
* **Euronext Access en Access+ (MTF)**: Voor startups en snelgroeiende KMO's.
De beslissingen over de marktexploitatie worden genomen door lokale marktondernemingen, terwijl het toezicht op wettelijke verplichtingen (zoals de prospectusplicht) plaatsvindt in het herkomstland. De markten van Euronext maken grotendeels gebruik van een geharmoniseerd regelboek.
### 1.8 Informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen
Genoteerde vennootschappen hebben continue informatieverplichtingen om beleggers in staat te stellen een oordeel te vormen over hun beleggingsbeslissingen en de prijsvorming. Deze verplichtingen omvatten:
#### 1.8.1 Periodieke informatieverplichtingen
Deze verplichtingen komen bovenop de wettelijke vennootschapsrechtelijke verplichtingen:
* **Jaarlijks financieel verslag**: Maximaal 4 maanden na het einde van het boekjaar, inclusief de jaarrekening, jaarverslag en verslag van de commissaris.
* **Facultatief jaarlijks communiqué**: Kan algemene, niet-geauditeerde cijfergegevens en toelichting bevatten in de periode tussen het opstellen van de jaarrekening en de publicatie van het jaarverslag.
* **Semestrieel verslag**: Maximaal 3 maanden na het einde van het halfjaar, met een verkort financieel overzicht en de belangrijkste gebeurtenissen van de periode.
* **Kwartaalinformatie**: Enkel op vrijwillige basis.
De bekendmaking moet geschieden op een manier die snelle, niet-discriminerende toegang door het grote publiek garandeert, bij voorkeur buiten beursuren.
#### 1.8.2 Bekendmaking van voorkennis ('occasionele informatie')
* **Principe**: Emittenten moeten "voorkennis" die rechtstreeks op hen betrekking heeft, zo snel mogelijk bekendmaken. Voorkennis wordt gedefinieerd als niet-openbaar gemaakte, concrete informatie die bestaat of redelijkerwijs zal ontstaan en die, indien ze openbaar zou worden, een significante invloed kan hebben op de koers van de financiële instrumenten.
* **Modaliteiten**: De bekendmaking volgt grotendeels dezelfde principes als bij periodieke informatie, met nadruk op onmiddellijke beschikbaarheid.
* **Uitzondering op bekendmaking (uitstel)**: Een emittent kan de openbaarmaking van voorkennis uitstellen indien de onmiddellijke openbaarmaking waarschijnlijk schade zal toebrengen aan de rechtmatige belangen van de emittent, het uitstel de markt niet misleidt, en de vertrouwelijkheid van de informatie gegarandeerd kan worden. Kredietinstellingen kennen een bijzondere regeling gelinkt aan financiële stabiliteit.
> **Voorbeeld:** Een bedrijf dat een overnamegesprek voert, een winstwaarschuwing uitgeeft, of een aanvraag tot gerechtelijke reorganisatie indient, valt onder de verplichting tot bekendmaking van voorkennis.
#### 1.8.3 Handhaving en sancties
De FSMA voert een ex-post toezicht uit op de informatieverplichtingen. Bij niet-bekendmaking kan de FSMA de emittent bevelen tot bekendmaking of dit zelf doen op kosten van de emittent. In ernstige gevallen kan de handel in de financiële instrumenten worden geschorst. Een overtreding van de regels inzake marktmisbruik of de verplichting tot bekendmaking van voorkennis kan leiden tot administratieve geldboetes opgelegd door de FSMA, naast civielrechtelijke aansprakelijkheid.
---
# Verhandelingssystemen en handelsplatformen
Dit deel van de studie belicht de verschillende soorten handelsplatformen op de secundaire markt, met een focus op gereglementeerde markten, Multilateral Trading Facilities (MTF's) en Organized Trading Facilities (OTF's), evenals de kenmerken van ordergedreven en prijsgedreven markten.
### 2.1 Secundaire Markt: Een Overzicht
De secundaire markt, ook wel bekend als de tweedehandsmarkt, is de markt voor de verdere verhandeling van bestaande effecten. Dit staat in contrast met de primaire markt, die zich richt op eenmalige emissies. De complexiteit van de secundaire markt wordt versterkt door informatie-asymmetrie, wat de noodzaak van doorlopende informatieverplichtingen onderstreept, mede om marktmisbruik tegen te gaan.
Historisch gezien heeft de organisatie van de secundaire markt aanzienlijke veranderingen ondergaan, met belangrijke hervormingen zoals de "big bang"-hervormingen (1990, 1995, 2002) en de implementatie van de MiFID-richtlijnen. Deze evolutie heeft geleid tot de ontwikkeling van diverse handelsstructuren.
### 2.2 Definities van Financiële Instrumenten
Volgens artikel 2 van de Wet van 2 augustus 2002 (omzetting van MiFID) worden financiële instrumenten gedefinieerd als:
* Effecten (gewoonlijk verhandelbaar op de kapitaalmarkt).
* Afgeleide instrumenten op effecten, grondstoffen en emissierechten.
* Emissierechten.
Belangrijk is dat deze definitie niet identiek is aan die van "beleggingsinstrumenten" onder de Prospectuswet. De definitie omvat een limitatieve opsomming en benadrukt verhandelbaarheid. Edele metalen en betalingsinstrumenten vallen hier doorgaans buiten. De status van crypto-activa is complex en afhankelijk van specifieke juridische interpretaties en FSMA-mededelingen.
> **Tip:** De definitie van financiële instrumenten kan verschillen van die van beleggingsinstrumenten. Let goed op de context en de toepasselijke wetgeving.
### 2.3 Soorten Handelsplatformen en Handelssystemen
De secundaire markt kenmerkt zich door diverse handelsplatformen en handelssystemen:
#### 2.3.1 Over the Counter (OTC)
OTC-handel vindt plaats buiten gestructureerde handelsplatformen om. Dit is de meest basale vorm van handel, die vooral in de derivatenmarkt courant is. Hoewel er geen directe regulering van het handelsplatform is, wordt vaak gebruik gemaakt van standaardisatie via Master Agreements, zoals die van de International Swaps and Derivatives Association (ISDA).
#### 2.3.2 Gereglementeerde Markt
Een gereglementeerde markt is een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een marktexploitant, dat koopintenties van derden samenbrengt of het samenbrengen daarvan vereenvoudigt, volgens niet-discretionaire regels, met als doel de totstandkoming van een overeenkomst. De financiële instrumenten die er verhandeld worden, moeten toegelaten zijn tot de handel volgens de regels van de markt. De markt moet regelmatig opereren en over een vergunning beschikken.
* **Kenmerken en Vereisten:**
* Vergunning vereist door een Ministerieel Besluit, op advies van de FSMA.
* Niet-discretionaire en transparante regels en procedures garanderen billijke en ordelijke handel.
* Voldoende weerbaarheid van het handelssysteem.
* Mogelijkheid om handel op te schorten.
* Gebruik van een systeem voor verrekening en vereffening van transacties.
* Vaststelling van "marktregels" met betrekking tot de toelating van financiële instrumenten tot de handel, de toegang of het lidmaatschap van de markt, en de organisatie van de verhandeling.
* **Marktexploitant:**
* Een vennootschap met een specifiek statutair doel.
* Vergunning en prudentieel toezicht door de FSMA.
* **Toelating van Financiële Instrumenten:**
* Gereguleerd door de marktexploitant, maar de FSMA heeft een verzetsrecht.
* Vereisten omvatten onder andere een minimale beurswaarde, vrije overdraagbaarheid van aandelen, en publicatie van jaarrekeningen.
* Voldoende free float (doorgaans 25%).
* **Gevolgen van Kwalificatie "Gereglementeerde Markt":**
* Prospectusplicht bij toelating tot verhandeling.
* Transparantieregels (bv. Wet transparantie aandeelhouderschap).
* Regels inzake marktmisbruik.
* IFRS boekhoudnormen.
> **Voorbeeld:** Euronext Brussels NV is een voorbeeld van een gereglementeerde markt in België.
#### 2.3.3 Multilateral Trading Facility (MTF)
Een MTF is een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een kapitaalvennootschap (KI), beleggingsonderneming (beleggingsON), of marktexploitant. De kerntaak is het samenbrengen van koopintenties van derden volgens niet-discretionaire regels, met als doel de totstandkoming van een overeenkomst. Het belangrijkste verschil met een gereglementeerde markt ligt in de minder strenge eisen met betrekking tot de continuïteit en regelmaat van de markt.
* **Kenmerken:**
* Brengt koopintenties van derden samen.
* Functioneert volgens niet-discretionaire regels.
* Doel is het tot stand brengen van overeenkomsten.
> **Tip:** MTF's bieden meer flexibiliteit en lagere kosten in vergelijking met gereglementeerde markten, maar kennen ook minder strikte regulering wat betreft marktregulariteit.
#### 2.3.4 Organized Trading Facility (OTF)
Een OTF is een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een KI, beleggingsON, of marktexploitant, dat gericht is op het samenbrengen van koopintenties van derden met betrekking tot obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten of derivaten. Het doel is ook hier het tot stand brengen van overeenkomsten. De OTF is een structuur die is toegevoegd door MiFID II en MiFIR.
> **Opmerking:** Op dit moment zijn er in België geen specifieke entiteiten die als OTF's opereren.
#### 2.3.5 Systematische Internaliseerder (SI)
Een systematische internaliseerder is een bank of beursvennootschap die op een frequente, systematische en aanzienlijke wijze handel drijft voor eigen rekening bij de uitvoering van cliëntenorders, buiten de MTF's, OTF's of gereglementeerde markten om. Dit betekent dat de SI zelf de tegenpartij is voor de effecten die gekocht of verkocht worden. De status van een SI kan gecontroleerd worden via ESMA.
### 2.4 Marktstructuren: Ordergedreven versus Prijsgedreven Markten
Handelsplatformen kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën op basis van hoe de prijsvorming verloopt:
#### 2.4.1 Ordergedreven Markten
In een ordergedreven markt worden koop- en verkooporders ingebracht in een orderboek. De marktprijs wordt gevormd op het niveau waar het grootste aantal vragers en aanbieders elkaar vinden. Dit is het typische model dat gehanteerd wordt door veel beurzen, zoals Euronext Brussels.
* **Proces:**
1. **Inbreng Order:** Verkopers plaatsen verkooporders en kopers plaatsen aankooporders.
2. **Orderboek:** Alle orders komen samen in een centraal orderboek.
3. **Order Matching:** Het systeem matcht tegenovergestelde orders op basis van prijs en tijd.
4. **Prijsvorming:** De marktprijs is het punt waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten.
> **Tip:** Begrijpen hoe het orderboek werkt, is essentieel voor het analyseren van prijsbewegingen in een ordergedreven markt.
#### 2.4.2 Prijsgedreven Markten (Quote Driven Markets)
In prijsgedreven markten worden financiële instrumenten verhandeld doordat marktmakers (vaak banken of gespecialiseerde bedrijven) voortdurend bied- en laatprijzen (quotes) aanbieden. Beleggers kunnen tegen deze prijzen kopen of verkopen. De winst van de marktmaker komt uit het verschil tussen de bied- en laatprijs (de spread).
### 2.5 Transactieketen en Vereffening
Na de totstandkoming van een transactie op een handelsplatform, volgt de vereffening van de effectentransactie via het giraal effectenverkeer. Dit proces omvat de overdracht van effecten en gelden tussen de betrokken partijen, typisch via een Central Securities Depository (CSD).
* **Schema Transactieketen in Ordergedreven Secundaire Markt:**
* Inbreng verkoop- en aankooporders door beleggers via hun financiële instellingen.
* Orders worden verwerkt in het orderboek van de MTF, gereglementeerde markt of OTF.
* Order matching vindt plaats, leidend tot een transactie.
* **Schema Vereffening Effectentransactie in Stelsel Giraal Effectenverkeer:**
* Beleggers en hun financiële instellingen zijn betrokken.
* De CSD faciliteert de overdracht van effecten (bv. KBC-aandelen) tussen rekeningen.
* Vervangbare bewaargeving is de norm, wat de efficiënte overdracht van effecten mogelijk maakt.
### 2.6 Informatieverplichtingen
Een cruciaal aspect van de secundaire markt zijn de informatieverplichtingen van beursgenoteerde vennootschappen. Deze verplichtingen dienen om beleggers te voorzien van voldoende informatie voor weloverwogen beleggingsbeslissingen en voor een correcte prijsvorming.
#### 2.6.1 Periodieke Informatieverplichtingen
Deze verplichtingen komen bovenop de algemene vennootschapsrechtelijke verplichtingen en omvatten:
* **Jaarlijks Financieel Verslag:** Moet uiterlijk 4 maanden na het einde van het boekjaar gepubliceerd worden en bevat de jaarrekening, het jaarverslag en het verslag van de commissaris.
* **Facultatief Jaarlijks Communiqué:** Kan algemene, niet-geauditeerde cijfergegevens en toelichtingen bevatten in de periode tussen het opmaken van de jaarrekening en de publicatie van het volledige jaarverslag.
* **Semestrieel Verslag:** Moet uiterlijk 3 maanden na het einde van het semester gepubliceerd worden en bevat een verkort financieel overzicht, een tussentijds jaarverslag en informatie over gebeurtenissen en risico's.
* **Kwartaalinformatie:** Enkel op vrijwillige basis.
* **Wijze van Bekendmaking:** Informatie moet snel en niet-discriminerend toegankelijk zijn voor het grote publiek, gelijktijdig beschikbaar in België en andere landen, en kosteloos. Aanbevelingen omvatten het gebruik van diverse distributiekanalen, zoals persagentschappen, dagbladen en elektronische verspreiding. Het tijdstip van bekendmaking is bij voorkeur buiten beursuren.
* **Handhaving:** De FSMA voert toezicht uit op de naleving van deze verplichtingen. Bij niet-bekendmaking kan de FSMA de publicatie bevelen of zelf doen op kosten van de emittent, en in extreme gevallen kan de verhandeling van de effecten geschorst worden.
#### 2.6.2 Occasionele Informatie (Voorkennis)
* **Principe:** Emittenten zijn verplicht "voorkennis" die rechtstreeks op hen betrekking heeft, zo snel mogelijk openbaar te maken. Voorkennis wordt gedefinieerd als niet-openbaar gemaakte informatie die concreet is en die (redelijkerwijs) zal ontstaan.
* **Tijdsgespreide Processen:** Voorkennis kan ook voortvloeien uit een proces dat in de tijd gespreid is, zoals overnamebesprekingen of de opmaak van jaarrekeningen. Een winstwaarschuwing kan hierdoor ontstaan.
* **Modaliteiten van Bekendmaking:** Dit gebeurt vergelijkbaar met periodieke informatie, met de nadruk op onmiddellijkheid. Het kan leiden tot een kennisgeving aan de FSMA en/of een schorsing van de handel.
* **Uitzondering op Bekendmaking:** Emittenten kunnen het uitstel van de openbaarmaking van voorkennis rechtvaardigen onder strikte voorwaarden:
1. Onmiddellijke openbaarmaking zou de rechtmatige belangen van de emittent schaden.
2. Het is onwaarschijnlijk dat het uitstel de markt zou misleiden.
3. De emittent kan de vertrouwelijkheid van de informatie garanderen.
* **Bijzondere Regeling voor Kredietinstellingen:** Er geldt een specifieke regeling gelinkt aan financiële stabiliteit.
* **Ex-post Kennisgeving:** Emittenten die gebruikmaken van de uitzondering, moeten achteraf schriftelijk verantwoorden waarom zij de openbaarmaking hebben uitgesteld.
* **Sanctie bij Ongeoorloofd Uitstel:** Dit kan leiden tot schadeplicht van de emittent en administratieve geldboetes opgelegd door de FSMA.
> **Voorbeeld:** Een vennootschap die besluit een grote overname te plegen, dient deze informatie zo spoedig mogelijk openbaar te maken, tenzij ze kan aantonen dat dit de overname zou schaden en de vertrouwelijkheid kan waarborgen.
### 2.7 Euronext Markten
Euronext exploiteert meerdere markten, waaronder:
* **Euronext (gereglementeerde markt):** Voor "large caps" en onderverdeeld in segmenten op basis van marktkapitalisatie (Amsterdam, Brussel, Dublin, Lissabon, Oslo, Parijs).
* **Euronext Growth (MTF):** Voor KMO's met minder strenge toelatingsvereisten (Brussel, Dublin, Lissabon, Oslo, Parijs).
* **Euronext Access en Access+ (MTF):** Voor startups en KMO's (Brussel, Lissabon, Parijs).
Deze markten maken gebruik van een eengemaakt verhandelingsplatform met nationale toegangspunten, grotendeels geharmoniseerde marktregels, en maken cross-membership voor leden mogelijk. De toezicht op naleving van wettelijke verplichtingen gebeurt vanuit het land van herkomst.
---
# Informatieverplichtingen en marktmisbruik
Dit onderwerp behandelt de informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen, zowel periodiek als de bekendmaking van voorkennis, en de regels ter voorkoming van marktmisbruik zoals marktmanipulatie en handel met voorkennis.
### 3.1 Secundaire markt en handelsplatformen
De secundaire markt is de markt voor bestaande effecten, in tegenstelling tot de primaire markt die eenmalige verrichtingen betreft. Op de secundaire markt bestaat informatie-asymmetrie, wat leidt tot doorlopende informatieverplichtingen om onder andere marktmisbruik tegen te gaan.
Historisch is de regelgeving rond secundaire markten sterk geëvolueerd, met belangrijke hervormingen zoals de "big bang" in 1990 en latere aanpassingen ter implementatie van Europese richtlijnen zoals MiFID en MiFIR.
Er zijn verschillende soorten handelsplatformen:
* **Over the counter (OTC):** Handel vindt niet plaats via een gestructureerd handelsplatform, wat resulteert in minder regulering. Dit is courant in de derivatenmarkt, vaak met standaardisatie via Master Agreements zoals die van ISDA.
* **Gereglementeerde markt:** Een georganiseerd multilateraal systeem, geëxploiteerd door een marktexploitant, dat koopintenties samenbrengt en overeenkomsten tot stand brengt voor financiële instrumenten die zijn toegelaten tot verhandeling volgens de regels van de markt. De markt moet regelmatig functioneren en over een vergunning beschikken.
* **Multilateral Trading Facility (MTF):** Een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of marktexploitant, dat koopintenties van derden samenbrengt volgens niet-discretionaire regels met als doel overeenkomsten tot stand te brengen.
* **Georganiseerde handelsfaciliteit (OTF):** Een multilateraal systeem voor de handel in obligaties, gestructureerde producten, emissierechten of derivaten, geëxploiteerd door een beleggingsonderneming of marktexploitant, dat koopintenties van derden samenbrengt. In België is er geen OTF.
* **Systematische internaliseerder:** Een entiteit die voor eigen rekening handelt en systematisch, frequent en aanzienlijk transacties uitvoert buiten MTF's, OTF's of gereglementeerde markten om cliëntentransacties te verwerken. Dit zijn meestal banken.
In België zijn Euronext Brussels en de Markt voor Afgeleide Producten (MTS) belangrijke marktexploitanten.
**Tip:** Het belangrijkste verschil tussen een gereglementeerde markt en een MTF ligt in de vereisten voor marktregulering, continuïteit en het type financiële instrumenten dat verhandeld kan worden.
#### 3.1.1 Gereglementeerde markten in België
Een Belgische gereglementeerde markt vereist een speciaal statuut en een vergunning verleend door een Ministerieel Besluit, op advies van de FSMA. Belangrijke voorwaarden zijn onder meer transparante en niet-discretionaire regels voor eerlijke en ordelijke handel, weerbaarheid van het handelssysteem, en de mogelijkheid tot opschorting van de handel. De marktexploitant stelt marktregels op met goedkeuring van de FSMA.
Toelatingsvoorwaarden voor financiële instrumenten tot de handel omvatten onder andere een minimum beurswaarde, vrije overdraagbaarheid, en gepubliceerde jaarrekeningen. Ledenmaatschap is gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.
De FSMA heeft een verzetsrecht tegen toelating van financiële instrumenten als de situatie van de emittent in strijd is met het belang van de belegger. Opschorting of uitsluiting van de handel kan door de marktexploitant gebeuren bij verstoring van de normale marktwerking of bij niet-naleving van marktregels. De FSMA kan de handel op een gereglementeerde markt schorsen in uitzonderlijke omstandigheden of om regels inzake marktmisbruik te handhaven.
De kwalificatie als "gereglementeerde markt" brengt met zich mee:
* Een prospectusplicht bij toelating tot verhandeling.
* Transparantieregels (bv. aandeelhouderschap).
* Toepassing van regels inzake marktmisbruik.
* Verplichting tot naleving van IFRS boekhoudnormen voor geconsolideerde jaarrekeningen.
#### 3.1.2 Euronext markten
Euronext exploiteert verschillende markten in Europa, waaronder gereglementeerde markten en MTF's.
* **Euronext (gereglementeerde markt):** Onder andere in Amsterdam, Brussel, Dublin, Lissabon, Oslo en Parijs, met segmenten gebaseerd op marktkapitalisatie.
* **Euronext Growth (MTF):** Gericht op KMO's met minder strenge toelatingsvereisten.
* **Euronext Access en Access+ (MTF):** Gericht op startups en KMO's.
Deze markten maken gebruik van een eengemaakt verhandelingsplatform met nationale toegangspunten. Toezicht op wettelijke verplichtingen ligt bij het land van herkomst.
### 3.2 Informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen
De finaliteit van informatieverplichtingen is om beleggers in staat te stellen een gefundeerd oordeel te vormen over hun beleggingsbeslissingen en de prijsvorming.
#### 3.2.1 Periodieke informatieverplichtingen
Deze verplichtingen komen bovenop de vennootschapsrechtelijke verplichtingen.
* **Jaarlijkse financiële informatie:** Uiterlijk vier maanden na het einde van het boekjaar (inclusief jaarrekening, jaarverslag en verslag van de commissaris). Een facultatief jaarlijks communiqué kan tussentijds algemene, niet-geauditeerde cijfergegevens en toelichting bieden.
* **Halfjaarlijkse verslaggeving:** Uiterlijk drie maanden na het einde van het semester, met een verkort financieel overzicht, tussentijds jaarverslag en informatie over gebeurtenissen en risico's.
* **Kwartaalinformatie:** Enkel op vrijwillige basis.
**Wijze van bekendmaking:** De bekendmaking moet snel, niet-discriminerend, voor een groot publiek, simultaan beschikbaar (zowel in België als internationaal) en kosteloos zijn. De FSMA beveelt het gebruik van diverse distributiekanalen aan.
**Tijdstip:** Periodieke informatie wordt bij voorkeur buiten beursuren bekendgemaakt (na sluiting of maximaal 30 minuten voor opening).
**Handhaving:** De FSMA houdt toezicht op de ex post-informatie. Indien informatie niet wordt bekendgemaakt, kan de FSMA de bekendmaking bevelen of zelf uitvoeren op kosten van de emittent, en kan de handel worden geschorst. Civielrechtelijk kan aansprakelijkheid ontstaan volgens het gemeen recht.
#### 3.2.2 Bekendmaking van voorkennis (occasionale informatie)
Genoteerde vennootschappen zijn verplicht om "voorkennis" die rechtstreeks op hen betrekking heeft, "zo snel mogelijke" bekend te maken. Dit is om de kans op misbruik van voorkennis te reduceren.
**Definitie van voorkennis:** Volgens de Verordening Marktmisbruik (MAR) is voorkennis informatie die niet-openbaar is, concreet is, en dewelke, indien ze openbaar gemaakt werd, een significante invloed zou hebben op de koers van financiële instrumenten. Dit omvat ook informatie die redelijkerwijs verwacht mag worden te ontstaan.
**Modaliteiten van bekendmaking:** De bekendmaking moet onmiddellijk gebeuren, eventueel ook tijdens beursuren. Notificatie aan de FSMA en mogelijke opschorting van de handel in de financiële instrumenten kunnen aan de orde zijn. Bekendmaking van voorkennis "onder embargo" is niet toegestaan.
**Uitzonderingen op de bekendmaking van voorkennis:** Een emittent kan de openbaarmaking van voorkennis uitstellen op eigen verantwoordelijkheid, mits aan drie voorwaarden is voldaan:
1. Onmiddellijke openbaarmaking zal naar verwachting de rechtmatige belangen van de emittent schaden.
2. Het uitstel zal de markt naar verwachting niet misleiden.
3. De emittent kan de vertrouwelijkheid van de informatie waarborgen.
**Bijzondere regeling voor kredietinstellingen:** Voor kredietinstellingen geldt een specifieke regeling gelinkt aan financiële stabiliteit.
**Ex-post kennisgeving:** Bij uitstel van bekendmaking moet de emittent de FSMA a posteriori schriftelijk informeren over de redenen van het uitstel, zodat de FSMA dit kan toetsen.
**Sancties bij ongeoorloofd uitstel:** Dit kan leiden tot schadeplicht van de emittent en administratieve geldboetes opgelegd door de FSMA.
> **Tip:** De afweging tussen het belang van de vennootschap en het belang van aandeelhouders/beleggers is cruciaal bij het besluit om voorkennis uit te stellen.
### 3.3 Marktmisbruik
Marktmisbruik omvat marktmanipulatie en handel met voorkennis. De Verordening Marktmisbruik (MAR) regelt dit reeds rechtstreeks.
#### 3.3.1 Handel met voorkennis
Handel met voorkennis betreft het kopen of verkopen van financiële instrumenten door iemand die beschikt over niet-openbare, concrete informatie die, indien openbaar gemaakt, een significante invloed zou hebben op de koers van die instrumenten.
#### 3.3.2 Marktmanipulatie
Marktmanipulatie omvat gedragingen die valse of misleidende signalen geven over vraag, aanbod of prijs van een financieel instrument, of die de koers van één of meer financiële instrumenten zodanig beïnvloeden dat dit niet gerechtvaardigd is door de fundamentele waarden van het instrument.
Voorbeelden van marktmanipulatie zijn:
* Het plaatsen van transacties die de koers kunstmatig hoog of laag houden.
* Het verspreiden van valse of misleidende informatie.
* Het creëren van een kunstmatige vraag of aanbod.
> **Voorbeeld:** Een belegger koopt grote volumes van een aandeel net voor het einde van de beursdag om de slotkoers kunstmatig op te drijven, met de bedoeling om dit aandeel de volgende dag tegen die hogere prijs te verkopen. Dit kan als marktmanipulatie worden beschouwd.
De regels inzake marktmisbruik, zoals bepaald in de Verordening Marktmisbruik, zijn rechtstreeks toepasselijk op gereglementeerde markten en, na de inwerkingtreding van de verordening, ook op MTF's en andere handelsplatformen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Secundaire markt | De markt waar reeds bestaande effecten worden verhandeld na de oorspronkelijke uitgifte in de primaire markt. Dit betreft de handel tussen beleggers onderling. |
| Primaire markt | Het geheel van eenmalige verrichtingen waarbij nieuwe effecten worden uitgegeven door emittenten en verkocht aan beleggers, vaak met behulp van financiële tussenpersonen. |
| MiFID (Markets in Financial Instruments Directive) | Een Europese richtlijn die de markten voor financiële instrumenten reguleert met als doel een meer geïntegreerde en concurrerende Europese financiële markt te creëren, met verhoogde beleggersbescherming. |
| MiFIR (Markets in Financial Instruments Regulation) | Een Europese verordening die aanvullend op de MiFID II-richtlijn de regels voor financiële markten verder aanscherpt, met nadruk op transparantie en marktgedrag. |
| FSMA (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten) | De Belgische toezichthouder die verantwoordelijk is voor het toezicht op de financiële markten, financiële instellingen en de bescherming van consumenten in België. |
| Financiële instrumenten | Een breed begrip dat effecten, derivaten en andere financiële activa omvat die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, zoals aandelen, obligaties en opties. |
| Effecten | Waardepapieren die onder meer verhandelbaar zijn op de kapitaalmarkt, zoals aandelen en obligaties, die een eigendomsrecht of schuldrecht vertegenwoordigen. |
| Afgeleide instrumenten (derivaten) | Financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van de onderliggende waarde van een activum, zoals een effect, grondstof of valuta. Voorbeelden zijn opties en futures. |
| Emissierechten | Bewijzen die recht geven op het uitstoten van een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen, en die verhandelbaar zijn op de markt. |
| Handelsplatformen | Systemen of locaties waar financiële instrumenten gekocht en verkocht kunnen worden, variërend van gereglementeerde beurzen tot online handelsplatformen. |
| OTC (Over-the-Counter) | Een handelsmethode waarbij financiële instrumenten rechtstreeks tussen twee partijen worden verhandeld, buiten een georganiseerd handelsplatform om. |
| Gereglementeerde markt | Een multilateraal systeem, geëxploiteerd door een marktexploitant, dat koop- en verkoopintenties van financiële instrumenten samenbrengt volgens niet-discriminerende en transparante regels, en dat de overeenkomsten tot stand brengt. |
| MTF (Multilateral Trading Facility) | Een multilateraal systeem dat wordt geëxploiteerd door een natuurlijke persoon of rechtspersoon en dat koop- en verkoopintenties van derden samenbrengt, volgens niet-discriminerende regels, met als doel het tot stand brengen van overeenkomsten. |
| OTF (Organized Trading Facility) | Een multilateraal systeem dat wordt geëxploiteerd door een kredietinstelling of beleggingsonderneming en dat koop- en verkoopintenties van derden samenbrengt voor obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten of derivaten, met als doel het tot stand brengen van overeenkomsten. |
| Systematische internaliseerder | Een beleggingsonderneming die op georganiseerde, frequente, systematische en aanzienlijke wijze voor eigen rekening handelt bij de uitvoering van cliëntenorders, buiten een MTF, OTF of gereglementeerde markt om. |
| Orderboek | Een register op een ordergedreven markt waarin alle koop- en verkooporders voor een specifiek financieel instrument worden bijgehouden, inclusief de prijzen en volumes. |
| Marktprijs | De prijs die tot stand komt op een markt waar het grootste aantal vragers en aanbieders elkaar vinden, resulterend in de meest efficiënte prijsvorming. |
| Vereffening (Settlement) | Het proces waarbij de levering van effecten en de betaling van de koopprijs definitief worden afgewikkeld na een succesvolle transactie. |
| CSD (Central Securities Depository) | Een centrale instelling die verantwoordelijk is voor de afwikkeling en bewaring van effectentransacties en die zorgt voor een efficiënt girale effectenverkeer. |
| Voorkennis (Inside Information) | Niet-openbaar gemaakte, concrete informatie die, indien deze openbaar zou worden, een significante invloed zou kunnen hebben op de koers van een financieel instrument. |
| Marktmisbruik | Elke handelspraktijk die de integriteit van de markt aantast, waaronder marktmanipulatie en handel met voorkennis. |
| Marktmanipulatie | Het manipuleren van de prijs of de koers van financiële instrumenten door middel van misleidende informatie of transacties. |
| Prospectusplicht | De wettelijke verplichting om een prospectus te publiceren wanneer effecten publiekelijk worden aangeboden of tot een gereglementeerde markt worden toegelaten, om beleggers te informeren. |
| Transparantie | Het principe dat alle relevante informatie die de prijs van een financieel instrument kan beïnvloeden, tijdig en gelijk voor alle marktdeelnemers beschikbaar moet zijn. |
| Koersvorming | Het proces waarbij de prijzen van financiële instrumenten worden bepaald op basis van vraag en aanbod op de markt. |
| Marktregels | Specifieke regels en procedures die door marktexploitanten worden opgesteld en goedgekeurd, en die de toelating van financiële instrumenten tot de handel, de toegang van leden en de organisatie van de verhandeling regelen. |
Cover
Examenvragen-180-pagines[1].pdf
Summary
# Corporate goals and governance
The primary objective of corporate management is to maximize the value of the company's shares, which is intrinsically linked to achieving profitability and ensuring long-term financial health through effective governance structures [2](#page=2).
### 1.1 The primary goal of corporate management
The most appropriate goal for corporate management is maximizing the market value of the company's shares. This objective supersedes simply maximizing current profits or market share, as it reflects the overall long-term health and success of the firm. Smart investment decisions are crucial for creating value, often more so than financing decisions alone. Financial managers have a fiduciary duty to stockholders [2](#page=2) [8](#page=8).
#### 1.1.1 Maximizing shareholder wealth
Maximizing shareholder wealth is the overarching goal, and management decisions should be in the best interests of the corporation's shareholders. Decisions that create value for shareholders are favored, and corporate raiders are viewed favorably if their actions increase current shareholder wealth [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
#### 1.1.2 Investment decisions and profitability
A firm should only accept investment projects that are expected to generate returns superior to what shareholders could earn elsewhere in the capital market. This implies that spare cash should be paid out to shareholders if the firm cannot earn a higher rate of return on it than the shareholders themselves could [5](#page=5).
#### 1.1.3 Financing decisions
A financing decision involves how a firm obtains its long-term sources of funding. For example, deciding to fund a small investment project through an increase in short-term bank loans is a financing decision. The "capital structure" refers to the mix of long-term debt and equity financing [2](#page=2) [5](#page=5) [8](#page=8).
#### 1.1.4 The role of dividends
A reduction in cash dividends can be in the best interests of current shareholders if the firm has available cash to increase current investments and future profits [8](#page=8).
### 1.2 Corporate governance
Corporate governance refers to the mechanisms and structures in place to direct and control a corporation. It is essential for the proper functioning of a business, particularly in large corporations where ownership and control are separated [2](#page=2).
#### 1.2.1 The board of directors
The board of directors is elected as a representative of the corporation's shareholders. Directors can be voted out of power by the shareholders. The board should provide support for the top management team under all circumstances [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Roles of financial management
In large corporations, the preparation of financial statements is typically conducted by the controller. The chief financial officer (CFO) usually supervises both the treasurer and the controller. The treasurer is generally involved with obtaining financing for the firm, cash management, and banking relationships. The controller, on the other hand, is most likely involved with internal auditing and tax reporting [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
##### 1.2.2.1 Treasurer's responsibilities
The corporate treasurer's duties include raising capital, cash management, and overseeing banking relationships [5](#page=5).
##### 1.2.2.2 Controller's responsibilities
The controller typically handles financial statements, tax reporting, and internal auditing [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.2.3 Agency problems
Agency problems arise from differing incentives between managers and owners. These problems can be characterized by the spending of corporate resources in ways that benefit managers more than shareholders. Examples include lavish spending on expense accounts and plush remodeling of executive suites [9](#page=9).
##### 1.2.3.1 Mitigating agency problems
Agency problems can be reduced when managers' compensation plans are meaningfully tied to the value of the firm. This can be achieved through compensation packages that align managers' goals with those of the shareholders. While executive incentive compensation plans are common, their effectiveness can be difficult to evaluate. Ethical decision-making by management can lead to an enhanced firm reputation, which is an important firm asset and has value for shareholders. Good internal controls and corporate governance structures are also key to controlling agency problems [5](#page=5) [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.3.2 Sole proprietorships and agency problems
Sole proprietorships resolve agency problems primarily by forcing owners to bear the full cost of their actions, as there is no separation of ownership and management [9](#page=9).
#### 1.2.4 Closely held corporations
A corporation is considered closely held when only a few shareholders exist. A common problem for closely held corporations is the lack of access to substantial amounts of capital. In such structures, management may also serve as the board of directors [2](#page=2) [8](#page=8).
#### 1.2.5 Double taxation
"Double taxation" refers to profits being taxed at the corporate level and then dividends paid to shareholders being taxed again at the personal level. This is a disadvantage to incorporating a business [3](#page=3) [8](#page=8).
#### 1.2.6 Stakeholders
Stakeholders are individuals or groups who have an interest in the firm. Competitors are least likely to be considered a stakeholder of the firm [9](#page=9).
### 1.3 Characteristics of Corporations
Corporations are distinct legal entities with permanence due to the separation of ownership and control and limited liability for their owners. When a corporation fails, the maximum an individual shareholder can lose is the amount of their initial investment. Corporations are considered public companies when their stock is publicly traded [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
#### 1.3.1 Advantages of incorporation
Advantages include limited liability, easier access to financial markets, and becoming a permanent legal entity [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.2 Disadvantages of incorporation
Disadvantages include legal requirements, a limited firm life if not managed properly, and the issue of double taxation of profits [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.3 Securities
Financial assets like corporate bonds are considered securities. However, a mortgage loan issued and held by a bank is not considered a security [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.4 Real assets
A real asset is a tangible or intangible asset with intrinsic value, such as a patent. Examples include machines and factories. In contrast, financial assets represent claims on real assets [3](#page=3) [8](#page=8).
---
# Financial markets and institutions
Financial markets and institutions are crucial components of the economy, facilitating the flow of funds and the management of risk.
## 2. Financial markets and institutions
Financial markets serve several vital functions for the economy, including providing liquidity, facilitating risk reduction, and supplying pricing information. They are essential for allowing individuals and firms to manage their finances effectively [10](#page=10) [14](#page=14).
### 2.1 Functions of financial markets
Financial markets play a critical role in the economy by:
* **Providing liquidity:** This allows investors to convert assets into cash quickly without significant loss of value. Liquidity is particularly important for mutual funds because their shareholders may wish to redeem their shares at any time. Real estate is an example of an asset that is least liquid while bank deposits and U.S. Treasury bonds are generally considered more liquid. Foreign currency is also considered highly liquid [10](#page=10) [12](#page=12) [14](#page=14).
* **Facilitating risk reduction:** Individuals can diversify their risk by investing in various assets through financial markets. Financial intermediaries, such as banks, help in matching lenders to borrowers and can shift loan risk to their deposit customers, which can be a more efficient process than individuals attempting to do this themselves. Actions like contracting to sell farm produce to a grocery store, buying foreign currency for future use, or converting a money market account into a mutual fund account can help reduce risk. Property insurance companies protect themselves from large-scale damage like hurricanes by selling many policies to different homeowners, factoring costs into prices, and buying reinsurance [10](#page=10) [14](#page=14).
* **Providing pricing information:** Financial markets establish prices for various assets, helping to inform economic decisions. This includes information on the cost of borrowing funds over specific periods or the price of commodities like gold [10](#page=10).
* **Providing funds to companies:** They enable companies to obtain the necessary capital to expand their operations [10](#page=10) [13](#page=13).
Financial markets are used for trading securities, such as shares of IBM. They are not used for trading goods, services, or raw materials directly [13](#page=13).
#### 2.1.1 Primary vs. Secondary Markets
A key distinction in financial markets is between primary and secondary markets [10](#page=10) [13](#page=13).
* **Primary Market:** This is where securities are initially issued for the first time. Corporations rely on the primary market when they need to raise funds through new stock or debt issues. When securities are initially issued, it is considered a primary market transaction. Companies that do not issue financial securities like stock or debt may generate sufficient funds internally to meet their needs [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Secondary Market:** This is where investors buy and sell previously issued securities. When an individual investor sells a share of IBM stock to another investor, the profits accrue to the investors, and the corporation (IBM) receives nothing from this transaction, as the funds are exchanged between the investors. An investor is least likely to interact directly with a public corporation in the secondary market or the foreign exchange market compared to the primary or bond markets [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** Understanding the difference between primary and secondary markets is crucial for comprehending how companies raise capital versus how investors trade existing assets.
#### 2.1.2 Types of Financial Markets
* **Money Markets:** These markets deal with short-term financing decisions and securities with maturities of less than one year. An example of a money market security is commercial paper. Corporate debt instruments are most commonly traded in the over-the-counter market, which can encompass money market instruments [11](#page=11) [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Capital Markets:** These markets are for longer-term debt and equity instruments [13](#page=13).
* **Bond Market:** This market involves the trading of bonds, which are debt instruments. Major holders of corporate bonds include banks, households, and insurance companies [11](#page=11).
* **Foreign Exchange Market:** This market facilitates the exchange of currencies [11](#page=11).
* **Over-the-Counter (OTC) Market:** This is a decentralized market where securities are traded directly between two parties, often without the need for a central exchange [9](#page=9).
#### 2.1.3 Information Provided by Financial Markets
Financial markets provide crucial information, such as:
* The cost of borrowing specific amounts for specific durations [10](#page=10).
* The price of commodities like gold [10](#page=10).
* The cost of converting one currency to another, for example, one million yen to U.S. dollars [10](#page=10).
However, financial markets do not directly provide a company's historical earnings data; this information is typically found in company financial reports [10](#page=10).
### 2.2 Financial Institutions
Financial institutions act as intermediaries, facilitating the flow of funds between savers and borrowers. They play a vital role in the economy by pooling savings, spreading risk, and providing a payment mechanism [11](#page=11) [13](#page=13).
> **Tip:** Financial intermediaries help individuals shift their consumption from the present to the future by providing options like savings accounts or lines of credit. They can also assist in shifting consumption forward in time through services like opening a passbook account or starting a life insurance policy [14](#page=14).
#### 2.2.1 Types of Financial Institutions
* **Investment Banks:** These institutions typically do not accept deposits but specialize in underwriting stock offerings and assisting corporations in raising capital [12](#page=12).
* **Mutual Funds:** These funds pool the savings of many investors to invest in a diversified portfolio of securities. They offer professional management and portfolio diversification to investors. Investors can generally buy additional shares in a mutual fund at any time. Liquidity is essential for mutual funds so they can meet potential shareholder redemptions. "Balanced" mutual funds invest in both stocks and bonds. Some mutual funds, like pension funds, may offer tax advantages. Mutual funds are considered financial institutions [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [14](#page=14).
* **Commercial Banks:** These institutions accept deposits and make loans. Banks cover their service costs primarily through an interest rate differential (the difference between the interest they pay on deposits and the interest they charge on loans). Banks are often better than individuals at matching lenders to borrowers because they have information to evaluate creditworthiness [14](#page=14).
* **Insurance Companies:** Property insurance companies protect themselves against catastrophes by diversifying their risk and reinsuring against large potential payouts. They are also major holders of corporate bonds [11](#page=11) [14](#page=14).
* **Microfinance Institutions:** These institutions provide small loans, often referred to as micro loans, to individuals, such as a mother in a developing country looking to start a small restaurant [10](#page=10).
#### 2.2.2 The Role of Financial Intermediaries
Financial intermediaries perform several crucial roles:
* **Accumulating funds:** They gather savings from numerous small investors [13](#page=13).
* **Pooling risk:** They spread investment risk among a larger group of individuals [13](#page=13).
* **Providing payment mechanisms:** They facilitate transactions within the economy [13](#page=13).
* **Investing in real assets:** While they primarily deal with financial assets, their activities indirectly support investment in real assets [13](#page=13).
> **Example:** When a mother in a developing country seeks a small loan to start a family restaurant, she is likely looking for a micro loan from a microfinance institution. This is a key example of financial institutions supporting entrepreneurship, even at a small scale [10](#page=10).
### 2.3 Other Financial Concepts
* **Opportunity Cost of Capital:** This represents the minimum acceptable rate of return on a project, reflecting the returns forgone by investing in one project instead of another. The cost of capital for risky investments is typically higher than the firm's borrowing rate [12](#page=12).
* **Reinvestment:** This refers to the reinvestment of earnings into new projects or additional investment in existing operations [13](#page=13).
* **Firm's Reputation:** A firm's reputation is considered an important asset and is not irrelevant to shareholders [9](#page=9).
* **Stakeholders:** Stakeholders of a firm include customers and employees, and typically also governments, but not competitors [9](#page=9).
* **New Firms Raising Capital:** Following a model like Apple Computer Inc., new firms typically raise capital in an order that begins with owners, then venture capitalists, followed by suppliers, and finally public investors [10](#page=10).
* **Exchange Traded Funds (ETFs):** These are considered more efficient securities because they allow trading throughout the day and do not have managers with discretionary investment authority, unlike some traditional funds [10](#page=10).
---
# Valuing stocks and bonds
This topic explores the fundamental methods used to determine the intrinsic value of stocks and bonds by considering their expected future cash flows and associated risks.
### 3.1 Valuing bonds
Bonds are debt instruments that represent a loan made by an investor to a borrower (typically a corporation or government). The value of a bond is derived from the present value of its future cash flows, which consist of periodic coupon payments and the principal repayment at maturity [41](#page=41).
#### 3.1.1 Key bond characteristics and terminology
* **Coupon payments:** Periodic interest payments received by the bondholder [41](#page=41).
* **Coupon rate:** The stated interest rate on a bond, used to calculate coupon payments. This rate is fixed for the life of the bond [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Par value (Face value):** The principal amount of the bond that is repaid at maturity [44](#page=44).
* **Maturity date:** The date on which the principal amount of the bond becomes due and is repaid.
* **Yield to maturity (YTM):** The total return anticipated on a bond if the bond is held until it matures. YTM is expressed as an annual rate and takes into account both coupon payments and any capital gain or loss from selling the bond at par value. It is the discount rate that equates the present value of the bond's future cash flows to its current market price [41](#page=41) [45](#page=45).
* **Current yield:** The annual coupon payment divided by the current market price of the bond.
#### 3.1.2 Factors influencing bond prices
Bond prices move inversely to interest rates [41](#page=41).
* **Coupon rate vs. Market interest rates:**
* If a bond's coupon rate is **higher** than the prevailing market interest rates (or yield to maturity), it will sell for **more than par value** (at a premium). This is because investors are willing to pay a premium for the higher-than-market coupon payments [41](#page=41) [44](#page=44).
* If a bond's coupon rate is **lower** than the prevailing market interest rates, it will sell for **less than par value** (at a discount). Investors will demand a lower price to compensate for the below-market coupon payments [41](#page=41) [44](#page=44).
* If a bond's coupon rate is **equal** to the prevailing market interest rates, it will sell **at par value** [41](#page=41).
* **Yield to Maturity (YTM):** The YTM is the discount rate that makes the present value of a bond's expected future cash flows equal to its current market price. When market interest rates (and thus YTM) decline, existing bonds with higher coupon rates become more attractive, causing their prices to increase. Conversely, when market interest rates rise, the prices of existing bonds fall [42](#page=42) [45](#page=45).
* **Credit Quality (Default Risk):** Bonds with lower credit ratings (e.g., speculative-grade or junk bonds) carry a higher risk of default and therefore demand a higher yield to compensate investors for this risk. This higher yield is often reflected in a lower bond price compared to a bond with a similar maturity but a higher credit rating. U.S. Treasury bonds, considered to have minimal default risk, do not include a default premium in their yield, unlike bonds with lower credit ratings [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Liquidity:** Highly liquid bonds are easier to sell quickly without a significant price concession. Therefore, they tend to have lower yields compared to less liquid bonds with similar characteristics [42](#page=42).
* **Inflation Premium:** Nominal bond yields include an inflation premium, which compensates investors for the expected erosion of purchasing power due to inflation [40](#page=40).
* **Maturity:** The relationship between bond yields and their time to maturity is depicted by the yield curve. An upward-sloping yield curve indicates that short-maturity bonds yield less than long-maturity bonds [42](#page=42).
#### 3.1.3 Calculating bond values
The price of a bond is the present value of its future coupon payments and its par value, discounted at the yield to maturity. For a bond with annual coupon payments:
$$P_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{C}{(1+y)^t} + \frac{FV}{(1+y)^n}$$
Where:
* $P_0$ = Current bond price [41](#page=41) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45).
* $C$ = Annual coupon payment [41](#page=41) [44](#page=44).
* $y$ = Yield to maturity [41](#page=41) [44](#page=44) [45](#page=45).
* $n$ = Number of years to maturity [41](#page=41) [43](#page=43) [44](#page=44).
* $FV$ = Face value (par value) [44](#page=44).
If coupon payments are semi-annual, the formula is adjusted accordingly, with the coupon payment, yield, and number of periods halved.
#### 3.1.4 Types of bonds
* **Convertible bonds:** These bonds provide the holder with the option to convert the bond into shares of common stock of the issuing company [43](#page=43).
* **Eurobonds:** Bonds denominated in a currency other than that of the country in which they are issued [42](#page=42).
* **Municipal bonds:** Bonds issued by state and local governments, often attractive due to their income being exempt from federal taxes [43](#page=43).
* **Zero-coupon bonds:** Bonds that do not pay periodic interest but are sold at a discount to their face value, with the entire return realized at maturity [43](#page=43).
### 3.2 Valuing stocks
Valuing stocks involves determining the intrinsic value of an ownership stake in a company. This is typically done by forecasting future cash flows attributable to shareholders and discounting them back to the present.
#### 3.2.1 Dividend discount models (DDM)
The Dividend Discount Model (DDM) is a method for valuing a stock by discounting its expected future dividends to their present value [45](#page=45) [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Zero-growth model:** Assumes dividends remain constant. The value is simply the dividend divided by the required rate of return.
$$P_0 = \frac{D}{r}$$
Where:
* $P_0$ = Current stock price
* $D$ = Expected annual dividend
* $r$ = Required rate of return
> **Example:** A stock with no growth prospects paying a $4.32 annual dividend and a required return of 12.5% would be valued at $4.32 / 0.125 = USD 34.56 [51](#page=51).
* **Constant-growth model (Gordon Growth Model):** Assumes dividends grow at a constant rate indefinitely.
$$P_0 = \frac{D_1}{r - g}$$
Where:
* $D_1$ = Expected dividend in the next period [47](#page=47) [49](#page=49).
* $r$ = Required rate of return [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48).
* $g$ = Constant dividend growth rate [46](#page=46) [47](#page=47) [49](#page=49).
The required rate of return ($r$) can be expressed as the sum of the dividend yield ($D_1/P_0$) and the capital gains yield ($g$) [49](#page=49).
$$r = \frac{D_1}{P_0} + g$$
The sustainable growth rate ($g$) is the rate at which a firm can grow while maintaining its financial policies, and it can be calculated as:
$$g = \text{Return on Equity} \times \text{Plowback Ratio}$$
The plowback ratio is 1 minus the dividend payout ratio [48](#page=48) [50](#page=50) [52](#page=52).
* **Non-constant growth model:** This model accounts for periods of higher or lower growth rates before settling into a constant growth rate. The terminal value is calculated using the constant growth model at the point where growth becomes stable, and this terminal value is then discounted back to the present [51](#page=51).
#### 3.2.2 Other stock valuation concepts
* **Price-to-Earnings (P/E) Ratio:** A valuation metric that relates a company's stock price to its earnings per share. High P/E ratios often suggest investors expect higher future growth [48](#page=48).
* **Price-to-Book (P/B) Ratio:** Compares a company's market value of equity to its book value of equity. A P/B ratio of 4 with a book value per share of $10 would imply a stock price of $40 [52](#page=52).
* **Present Value of Growth Opportunities (PVGO):** The portion of a stock's price that is attributable to future growth opportunities beyond current earnings. A positive PVGO indicates that the firm has investment opportunities with returns exceeding the cost of capital [46](#page=46) [50](#page=50).
* **Liquidation Value:** The net amount realized from selling all of a firm's assets and paying off its creditors. If liquidation value exceeds market value, the firm may have no value as a going concern [47](#page=47) [52](#page=52).
* **Going-concern value:** The value of a firm as an operating entity, which includes its intangible assets [47](#page=47).
#### 3.2.3 Efficient Market Hypothesis (EMH)
The EMH posits that asset prices fully reflect all available information [47](#page=47) [49](#page=49).
* **Weak-form efficiency:** Prices reflect all past market data, such as prices and trading volumes. This implies technical analysis is not consistently profitable [45](#page=45).
* **Semi-strong form efficiency:** Prices reflect all publicly available information, including financial statements and news. This suggests that fundamental analysis based on public information is also not consistently profitable [45](#page=45) [48](#page=48).
* **Strong-form efficiency:** Prices reflect all information, both public and private (insider information). This is generally considered not to hold in reality [45](#page=45).
Evidence suggests that stock prices adjust very rapidly to new information. However, newly issued stocks tending to underperform the market over subsequent years is considered inconsistent with the semi-strong form of EMH. The idea that there are "no free lunches on Wall Street" suggests that security prices reflect all available information, making it difficult to consistently earn abnormal returns [46](#page=46) [49](#page=49) [50](#page=50) [52](#page=52).
#### 3.2.4 Total Return on Stock
The total return on a stock investment is comprised of the dividend yield and the capital gains yield [46](#page=46) [49](#page=49).
$$ \text{Total Return} = \frac{\text{Dividend} + (\text{Selling Price} - \text{Purchase Price})}{\text{Purchase Price}} $$
This can also be expressed as:
$$ \text{Expected Return} = \frac{D_1}{P_0} + \frac{P_1 - P_0}{P_0} $$
or
$$ \text{Expected Return} = \text{Dividend Yield} + \text{Capital Gain Rate} $$
> **Tip:** When calculating the expected return, remember that the capital gain rate is the expected change in price relative to the current price.
The expected stock price one year from now ($P_1$) can be calculated using the current price ($P_0$), the required return ($r$), and the expected dividend ($D_1$):
$$ P_1 = (P_0 \times (1+r)) - D_1 $$
---
# Capital budgeting and investment appraisal
Capital budgeting and investment appraisal are crucial financial processes that guide firms in making decisions about long-term investments. This involves evaluating potential projects to determine their profitability and contribution to shareholder wealth, ensuring that resources are allocated to opportunities that maximize firm value [1](#page=1) [53](#page=53).
### 4.1 Core investment appraisal techniques
Several techniques are employed to evaluate capital projects, each with its strengths and weaknesses. The most prominent among these are Net Present Value (NPV), Internal Rate of Return (IRR), and the Profitability Index (PI).
#### 4.1.1 Net present value (NPV)
The Net Present Value (NPV) is considered the "gold standard" of investment criteria. It measures the difference between the present value of future cash inflows and the present value of cash outflows, discounted at the firm's opportunity cost of capital. A project is considered worthwhile if its expected rate of return exceeds its opportunity cost of capital, resulting in a positive NPV [53](#page=53) [55](#page=55).
**Decision Rule:**
* **Accept** projects with a positive NPV [55](#page=55).
* **Reject** projects with a negative NPV [53](#page=53) [57](#page=57).
* If two projects offer the same positive NPV, they add the same amount of value to the firm [54](#page=54).
**Formula:**
The NPV is calculated as the sum of the present values of all future cash flows, including the initial investment (which is typically negative).
$$ NPV = \sum_{t=0}^{T} \frac{C_t}{(1+r)^t} $$
Where:
* $C_t$ = Net cash flow at time $t$ [53](#page=53).
* $r$ = Discount rate (opportunity cost of capital) [53](#page=53).
* $T$ = Project life
**Factors affecting NPV:**
* **Discount rate:** As the discount rate increases, the NPV of a project decreases. Conversely, a decrease in the discount rate will increase the NPV [53](#page=53) [55](#page=55).
* **Initial cost:** An increase in the initial cost of a project will decrease its NPV [53](#page=53).
* **Cash inflows:** A decrease in the size or number of cash inflows will decrease the NPV [53](#page=53).
**Opportunity Cost of Capital:** This is the minimum acceptable rate of return on a project representing the return shareholders could expect by investing their money in alternative financial markets of similar risk. It is crucial for determining the discount rate used in NPV calculations [12](#page=12) [54](#page=54) [55](#page=55).
**Tip:** When evaluating mutually exclusive projects, always choose the one with the highest NPV, as this maximizes the value added to the firm [58](#page=58).
#### 4.1.2 Internal rate of return (IRR)
The Internal Rate of Return (IRR) is the discount rate at which the Net Present Value (NPV) of a project equals zero. It represents the project's effective rate of return [54](#page=54) [57](#page=57).
**Decision Rule:**
* **Accept** projects where the IRR exceeds the opportunity cost of capital [59](#page=59).
* **Reject** projects where the IRR is less than the opportunity cost of capital [59](#page=59).
**Considerations:**
* A project can have multiple IRRs if there are changes in the sign of cash flows [58](#page=58).
* The IRR is most reliable when evaluating a single project with only cash inflows following the initial cash outflow [59](#page=59).
* When projects are mutually exclusive, the project with the highest IRR is not always the best choice, as it may not yield the highest NPV, especially if the projects differ in size or cash flow timing [54](#page=54) [56](#page=56) [58](#page=58).
#### 4.1.3 Profitability Index (PI)
The Profitability Index (PI), also known as the benefit-cost ratio, is calculated as the ratio of the present value of future cash flows to the initial investment.
**Formula:**
$$ PI = \frac{PV \text{ of future cash flows}}{ \text{Initial Investment}} $$
or
$$ PI = \frac{NPV + \text{Initial Investment}}{\text{Initial Investment}} $$
**Decision Rule:**
* For independent projects, accept if PI > 1 [53](#page=53) [57](#page=57).
* When evaluating mutually exclusive investments without capital rationing, the NPV method is preferred over the PI. However, if forced to choose based on PI, select the project with the higher PI [53](#page=53).
**Tip:** In simple cases with hard capital rationing, the PI can be used to evaluate projects [54](#page=54).
#### 4.1.4 Payback Period
The payback period is the time it takes for a project's cash inflows to equal its initial investment. While simple to calculate, it ignores the time value of money and cash flows beyond the payback period. Firms using the payback rule may be biased toward rejecting projects with late cash inflows or long lives [53](#page=53).
### 4.2 Risk and capital rationing
#### 4.2.1 Risk considerations
* **Opportunity Cost of Capital:** This is a crucial input for NPV and IRR calculations and reflects the riskiness of the project and the firm. Higher risk generally leads to a higher opportunity cost of capital [12](#page=12) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Real vs. Nominal Cash Flows:** Real cash flows should be discounted at a real discount rate, and nominal cash flows should be discounted at a nominal discount rate. Using the wrong combination can distort the NPV calculation [60](#page=60) [62](#page=62) [64](#page=64).
* $(1 + \text{nominal rate}) = (1 + \text{real rate}) \times (1 + \text{inflation rate})$ [60](#page=60).
* The approximation "real rate $\approx$ nominal rate - inflation rate" is often used [60](#page=60).
#### 4.2.2 Capital rationing
Capital rationing occurs when a firm has a limited amount of capital to invest.
* **Soft Capital Rationing:** Imposed by management, often due to internal policies or strategies. It is costly to shareholders as it may lead to the rejection of positive NPV projects [54](#page=54) [56](#page=56).
* **Hard Capital Rationing:** Imposed by the capital markets, such as limitations on borrowing capacity. [54](#page=54).
When capital rationing exists, techniques like the Profitability Index or modified IRR might be more appropriate for project selection, especially for mutually exclusive projects. Selecting the project with the highest NPV is not always the correct rule when capital rationing is in place [53](#page=53) [54](#page=54).
### 4.3 Other relevant concepts
#### 4.3.1 Depreciation and taxes
Depreciation expense is a non-cash expense used to allocate the historical cost of an asset over its useful life. While it does not directly affect cash flow, it reduces taxable income, creating a "depreciation tax shield" which represents a cash inflow [15](#page=15) [61](#page=61) [66](#page=66).
**Depreciation Tax Shield:**
$$ \text{Depreciation Tax Shield} = \text{Depreciation Expense} \times \text{Tax Rate} $$
The present value of the depreciation tax shield should be included in capital budgeting analyses. Bonus depreciation and accelerated depreciation methods can increase the present value of the tax shield compared to straight-line depreciation [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63) [67](#page=67).
#### 4.3.2 Working capital
Changes in net working capital (NWC) are critical to capital budgeting. An increase in NWC represents a cash outflow at the beginning of a project, while its recovery at the end of the project is a cash inflow. NWC is generally recovered at the end of a project's life [60](#page=60) [63](#page=63) [64](#page=64).
**Impact on NWC:**
* Increase in inventory: Cash outflow [60](#page=60) [66](#page=66).
* Increase in accounts receivable: Cash outflow [60](#page=60) [66](#page=66).
* Increase in accounts payable: Cash inflow [60](#page=60) [66](#page=66).
**Formula for NWC change:**
$$ \Delta NWC = (\Delta \text{Inventory} + \Delta \text{Accounts Receivable}) - \Delta \text{Accounts Payable} $$
#### 4.3.3 Sunk costs
Sunk costs are expenses that have already been incurred and cannot be recovered. They should not be included in capital budgeting decisions because they have no incremental effect on project cash flows. The statement "We've got too much invested in that project to pull out now" is an example of a sunk cost fallacy [61](#page=61) [62](#page=62) [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 4.3.4 Incremental cash flows
Capital budgeting decisions should focus on incremental cash flows, which are the additional cash flows that result directly from undertaking the project. This includes considering the opportunity cost of any assets used for the project and accounting for any cannibalization of existing product sales. Allocated overhead costs should only be included if the project actually changes the total amount of overhead expenses [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63) [65](#page=65) [67](#page=67).
#### 4.3.5 Investment timing
The investment timing problem arises when there is a choice between investing now or postponing the investment to a future date. The optimal decision is to invest at the date that provides the highest NPV today. To justify postponing a project for one year, the NPV needs to increase over that year by a rate at least equal to the cost of capital [55](#page=55) [56](#page=56) [59](#page=59).
#### 4.3.6 Sensitivity and scenario analysis
These techniques help assess the impact of uncertainty on project viability.
* **Sensitivity analysis** examines how the NPV changes if one key variable is altered while others remain constant. It helps identify which variables are most critical to the project's success [68](#page=68).
* **Scenario analysis** involves recalculating project NPV by changing several inputs to new but consistent values, reflecting different potential future states. This is particularly useful for analyzing projects with interrelated variables [68](#page=68).
---
# Risk, return, and the cost of capital
This topic explores the fundamental relationship between the level of risk an investment carries and the expected return an investor should anticipate, and how this influences a firm's overall cost of capital.
### 5.1 Understanding risk and return
Investment risk can be defined as the dispersion of possible returns. A wider dispersion of returns on a stock signifies a higher standard deviation. Investors are generally compensated for taking on more risk through a higher expected rate of return [73](#page=73) [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 5.1.1 Types of risk
Investment risk can be broadly categorized into two main types: systematic risk and specific risk.
* **Systematic risk (or market risk)**: This is risk that affects the entire market or a large number of assets. It is inherent to the overall economy and cannot be eliminated through diversification. Examples include changes in interest rates, inflation, or the business cycle. Companies exposed to the business cycle tend to have high market risk. Cyclical firms tend to have high betas because their earnings are particularly sensitive to the state of the economy [74](#page=74) [76](#page=76) [78](#page=78) [81](#page=81).
* **Specific risk (or diversifiable risk, unsystematic risk)**: This is risk that affects only a single firm or a small group of firms. Risks peculiar to a single firm are called specific risks and can be progressively eliminated by adding stocks to a portfolio. Examples include a fire at a company's factory or delays in launching a new product [75](#page=75) [76](#page=76) [78](#page=78).
#### 5.1.2 Portfolio diversification
Diversification involves spreading investments across various assets to reduce overall risk. The major benefit of diversification is the reduction in the portfolio's total risk. As more stocks are added to a portfolio, specific risk is increasingly diversified away. Adding one more stock to a well-diversified portfolio of 15 stocks is likely to result in only a slight decrease in the portfolio's standard deviation [73](#page=73) [75](#page=75) [76](#page=76).
> **Tip:** For a well-diversified investor in common stocks, market risk is the most important type of risk to consider, as specific risk can be diversified away [73](#page=73).
#### 5.1.3 Measuring return
The total return on an investment is composed of capital gains and any income received (like dividends) [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Nominal return**: The total return in terms of money [74](#page=74).
* **Real return**: The nominal return adjusted for inflation, reflecting the actual purchasing power of the return. The actual real rate of return will be positive as long as the nominal return exceeds the inflation rate [75](#page=75) [77](#page=77).
The formula for percentage return is:
$$ \text{Percentage Return} = \frac{\text{Capital Gain} + \text{Dividends}}{\text{Initial Share Price}} $$
Variance is a measure of the volatility of the rates of return. Standard deviation is often reported rather than variance because it is stated in understandable percentages [76](#page=76) [77](#page=77).
#### 5.1.4 Expected return in different scenarios
The expected return of an investment can be calculated when different economic scenarios have associated probabilities.
$$ \text{Expected Return} = \sum_{i=1}^{n} (\text{Probability}_i \times \text{Return}_i) $$
**Example:**
A stock is expected to return 11% in a normal economy, 19% in a boom, and lose 8% in a recession. If the probabilities are 65% for normal, 25% for boom, and 10% for recession, the expected return is:
$$ (0.65 \times 0.11) + (0.25 \times 0.19) + (0.10 \times -0.08) = 0.0715 + 0.0375 - 0.008 = 0.1010 \text{ or } 10.10\% $$
*(Note: The provided example in the document calculates this as 11.98%, which suggests a potential discrepancy in the example's calculation or interpretation.)* [77](#page=77).
### 5.2 The Capital Asset Pricing Model (CAPM)
The Capital Asset Pricing Model (CAPM) is a model used to determine the expected return on an asset based on its systematic risk. The basic tenet of the CAPM is that a stock's expected risk premium should be proportionate to the stock's beta [78](#page=78) [83](#page=83).
#### 5.2.1 Beta ($\beta$)
Beta is a measure of a stock's sensitivity to the market portfolio's movements. It quantifies the stock's systematic risk [78](#page=78).
* A beta of 1.0 indicates that the stock's price is expected to move in line with the market. The average of the betas for all stocks is exactly 1.0, as these stocks represent the market [78](#page=78) [80](#page=80).
* A beta greater than 1.0 indicates an aggressive stock, which is expected to increase more than the market increases and decrease more than the market decreases. Investors with aggressive stocks will likely experience losses greater than the market decline when the market experiences a decline [78](#page=78) [82](#page=82).
* A beta less than 1.0 indicates a defensive stock, which is expected to increase less than the market increases and decrease less than the market decreases. Investors with defensive stocks will likely experience positive portfolio returns less than the market's gain when the market is up [78](#page=78) [80](#page=80).
* A Treasury bill has a beta of 0 as it is considered risk-free [79](#page=79).
The slope of the line measuring a stock's historic returns against the market's historic returns represents the stock's beta. A positive slope means the stock has a positive beta [78](#page=78) [81](#page=81).
**Formula for Beta:**
The relationship between a stock's return and the market return can be approximated by:
$$ E(R_i) - R_f = \beta_i \times (E(R_m) - R_f) $$
Where:
* $E(R_i)$ is the expected return on asset $i$.
* $R_f$ is the risk-free rate of return.
* $\beta_i$ is the beta of asset $i$.
* $E(R_m)$ is the expected return on the market portfolio.
* $(E(R_m) - R_f)$ is the market risk premium.
This can be rearranged to calculate the expected return:
$$ E(R_i) = R_f + \beta_i \times (E(R_m) - R_f) $$
#### 5.2.2 The Security Market Line (SML)
The Security Market Line (SML) graphically represents the CAPM. It shows the expected return for any asset given its beta.
* If a security plots *above* the SML, it is offering a higher return than predicted for its level of risk, suggesting it may be underpriced (or will be temporarily) [79](#page=79) [82](#page=82).
* If a security plots *below* the SML, it is offering a lower return than predicted for its level of risk, suggesting it is offering too little return to justify its risk [79](#page=79) [82](#page=82).
> **Tip:** Stock market investors should ignore specific risks when calculating required rates of return because specific risks can be diversified away [79](#page=79).
#### 5.2.3 The market portfolio
The market portfolio is a theoretical portfolio that includes all risky assets in the world, weighted by their market value. In practice, a diversified stock market index is often used to represent the market portfolio. Macro events are reflected in the market portfolio's performance because specific risks have been diversified away [78](#page=78) [82](#page=82).
### 5.3 The Cost of Capital
The cost of capital represents the required rate of return on a firm's investments. It is essentially the opportunity cost of making an investment in a particular project.
#### 5.3.1 The company cost of capital
The company cost of capital is the return expected on a portfolio of the company's existing securities. It serves as a benchmark discount rate that may be adjusted for the riskiness of each project [86](#page=86) [87](#page=87).
The company cost of capital is an inappropriate discount rate for a capital budgeting proposal if the project has a different degree of risk from the company [83](#page=83).
#### 5.3.2 The Weighted Average Cost of Capital (WACC)
The Weighted Average Cost of Capital (WACC) is the average rate of return a company expects to compensate all its different investors (debt holders, preferred stockholders, and common stockholders). It is calculated using the market values of each component of the firm's capital structure.
**Formula for WACC:**
$$ WACC = w_d \times R_d \times (1-T) + w_p \times R_p + w_e \times R_e $$
Where:
* $w_d$, $w_p$, and $w_e$ are the weights of debt, preferred stock, and common equity in the capital structure, respectively.
* $R_d$ is the pre-tax cost of debt.
* $T$ is the corporate tax rate.
* $R_p$ is the cost of preferred stock.
* $R_e$ is the cost of common equity.
Market values, rather than book values, should be used when calculating WACC [89](#page=89).
**Key aspects of WACC:**
* **Cost of Debt:** The interest paid on debt is tax-deductible, creating a "tax shield" where taxable income is reduced by the amount of interest paid. This makes the after-tax cost of debt lower than the pre-tax cost [87](#page=87) [89](#page=89).
* **Cost of Preferred Stock:** Preferred stock dividends are not tax-deductible for the issuing firm, so the cost of preferred stock is not adjusted for taxes in the WACC calculation [85](#page=85) [88](#page=88).
* **Cost of Equity:** This represents the return required by the company's shareholders [89](#page=89).
> **Tip:** For a firm with no corporate taxes, its WACC will be equal to the expected return on its assets, which is a blend of the expected returns on its debt and equity [89](#page=89).
#### 5.3.3 WACC in capital budgeting
WACC is used to determine the value of a firm by discounting its free cash flows. It serves as the discount rate for projects that have the same risk as the firm's overall operations. If a firm earns its WACC on its assets, then all investors (both bondholders and equity holders) will earn their minimum required rate of return [86](#page=86) [90](#page=90).
If a proposed project has a different risk profile than the firm's average projects, a specific project cost of capital should be used instead of the company's WACC. Discounting a project's cash flows at the company cost of capital when the project's cost of capital is lower can lead to the project appearing more attractive than it should, potentially causing it to be erroneously accepted. Conversely, if the project's cost of capital is higher, using the company WACC might lead to a rejection of a good project [83](#page=83) [84](#page=84) [90](#page=90).
**Example:**
A firm has a WACC of 12%. A project requires an investment of $10 million and offers an annual after-tax cash flow of $1,250,000 indefinitely. The project's NPV is calculated as:
$$ NPV = \text{Cash Flow} / \text{WACC} - \text{Investment} $$
$$ NPV = \$1,250,000 / 0.12 - \$10,000,000 = \$10,416,666.67 - \$10,000,000 = \$416,666.67 $$
Since the NPV is positive, and the project has the same risk as the firm's overall operations, it should be accepted [90](#page=90).
---
# Working capital management and short-term financial planning
Working capital management and short-term financial planning are crucial for ensuring a firm's liquidity and operational efficiency by managing current assets and liabilities effectively.
### 6.1 Understanding working capital
Net working capital (NWC) is a key metric representing a company's short-term financial health and its ability to cover immediate obligations.
#### 6.1.1 Definition and calculation of net working capital
Net working capital is calculated as the difference between current assets and current liabilities. A positive NWC indicates that current assets exceed current liabilities, signifying greater liquidity. Conversely, a negative NWC occurs when current liabilities surpass current assets [22](#page=22).
* **Formula:**
$$NWC = Current \, Assets - Current \, Liabilities$$
> **Tip:** While NWC is a vital measure, it's important to note that NWC is not necessarily positive for all firms [22](#page=22).
#### 6.1.2 Components of net working capital
Working capital management involves the strategic oversight of various current asset and current liability accounts.
* **Current Assets:** These are assets expected to be converted to cash within one year or one operating cycle, whichever is longer. Key components include:
* Marketable securities [20](#page=20).
* Accounts receivable [20](#page=20).
* Inventories [20](#page=20).
* Other current assets, including items like deferred income taxes [19](#page=19).
* **Current Liabilities:** These are obligations expected to be paid within one year or one operating cycle. Key components include:
* Accounts payable [20](#page=20).
* Other current liabilities [19](#page=19).
#### 6.1.3 Inventory management
Inventory represents a significant portion of current assets and its management is critical to working capital.
* Inventory management aims to balance the costs of holding inventory against the risks of stockouts.
* **Carrying costs** are the expenses associated with holding inventory, such as storage, insurance, obsolescence, spoilage, and the opportunity cost of capital tied up in inventory .
* **Order costs** are incurred each time an order is placed.
* The **economic order quantity (EOQ)** model helps determine the optimal order size to minimize total inventory costs by balancing carrying and order costs .
* **Field warehousing** is a method where inventory is held by an independent warehousing company as collateral for a loan .
#### 6.1.4 Accounts receivable management
Managing accounts receivable involves setting credit policies and monitoring collections to optimize cash inflows.
* **Credit policy** determines whether credit should be extended to customers. Key elements include the five C's of credit: character, capacity, capital, collateral, and condition .
* **Terms of trade credit**, such as "2/10, net 30," offer cash discounts for early payment and set a final due date. For example, "2/10, net 30" means a 2% discount is available if paid within 10 days; otherwise, the full amount is due in 30 days .
* **Stretching payables** by a firm means delaying payments to suppliers, which can be a form of short-term financing but may incur costs like forgone discounts or damage supplier relationships .
* The **break-even probability of collection** is the minimum probability of payment required for granting credit to be profitable. It is calculated as :
$$Break-even \, Probability = \frac{Present \, Value \, of \, Cost}{Present \, Value \, of \, Revenue}$$
* **Aging schedules** are used to analyze the composition of accounts receivable based on the length of time outstanding, helping to identify potential collection issues .
* The **receivable period** is the average number of days it takes to collect accounts receivable.
#### 6.1.5 Accounts payable management
Accounts payable represent a source of short-term, often interest-free, financing if managed strategically.
* Firms can intentionally delay payments (stretch payables) to conserve cash, but this can have implications for supplier relationships and may lead to higher costs if discounts are forgone .
* The cost of stretching payables can be significant when measured as an effective annual interest rate, especially if it involves forfeiting cash discounts .
### 6.2 Short-term financial planning
Short-term financial planning, primarily through cash budgeting, is essential for managing liquidity and ensuring that a firm can meet its short-term obligations.
#### 6.2.1 Cash budgets
A cash budget is a forecast of a firm's expected cash inflows and outflows over a specific period.
* It helps managers anticipate potential cash shortages or surpluses .
* **Cash inflows** typically come from cash sales, collections from credit sales, and the sale of assets.
* **Cash outflows** include payments for inventory, operating expenses, capital expenditures, interest, taxes, and dividends.
* **Depreciation**, while an expense that reduces net income, is a non-cash expense and is not directly included as a cash outflow in the operating activities section of the cash flow statement. However, capital expenditures are included as uses of cash and can make budgets "lumpy" [22](#page=22).
#### 6.2.2 Short-term financing strategies
When cash needs exceed available sources, firms must consider various short-term financing options.
* **Sources of short-term funds** can include stretching accounts payable, obtaining bank loans (e.g., revolving lines of credit), issuing commercial paper, and selling marketable securities .
* **Uses of cash** are activities that deplete a firm's cash balance, such as increasing inventory, increasing accounts receivable, paying down debt, or paying dividends. Conversely, decreases in payables or increases in receivables are uses of cash, while increases in payables and decreases in receivables are sources of cash .
* The **principle of matched maturities** suggests that firms should finance long-term assets with long-term debt and short-term assets with short-term debt. Violating this principle can increase financial risk .
* A firm with no spare capacity often needs to increase fixed assets to expand sales .
* The **sustainable rate of growth** assumes that the debt-equity ratio is held constant .
#### 6.2.3 Cash flow considerations
Understanding the timing of cash flows is critical for effective planning.
* **Accrual accounting** recognizes revenues when earned and expenses when incurred, regardless of when cash is exchanged, to match revenues and expenses. This differs from cash accounting [20](#page=20) [22](#page=22).
* The **cash cycle** measures the time it takes for a company to convert its investments in inventory and other resources into cash flows from sales. It is calculated as:
$$Cash \, Cycle = Inventory \, Period + Receivable \, Period - Payable \, Period$$
* When sales are projected to grow, associated costs like the cost of goods sold are also expected to grow proportionally .
* Decisions regarding capital expenditures directly impact cash flows. Issuing long-term debt is a source of cash, while purchasing both long-term and short-term assets are uses of cash .
> **Example:** A firm purchases $32 million of materials in January, with 40% paid on delivery and the remainder in the following month. The cash outflow in February would include the 60% of January's purchases ($32 million \times 0.60 = 19.2$ million dollars) plus any cash payments for February's purchases in February (if any). If 40% of February's purchases ($28 million) were paid on delivery, that would be $28 million \times 0.40 = 11.2$ million dollars. The total cash outflow in February would be $19.2$ million dollars + $11.2$ million dollars = $30.4$ million dollars .
---
# Corporate finance and financial markets
This topic delves into the fundamental aspects of corporate finance, exploring the structure of corporations, the mechanisms of financial markets, and the crucial decisions made by financial managers concerning capital structure, dividend policy, and the issuance of securities.
## 7. Corporate finance and financial markets
Corporate finance is concerned with the decisions that corporations make to increase the value of the firm for their shareholders. The primary goal of corporate management should be to maximize shareholder wealth. This involves making sound investment and financing decisions [2](#page=2) [5](#page=5) [6](#page=6).
### 7.1 Corporate structure and governance
A corporation is a legal entity separate from its owners. This separation of ownership and control gives corporations their permanence [2](#page=2).
* **Types of business organizations:**
* **Sole proprietorship:** Owned and run by one individual, with no legal distinction between the owner and the business. Agency problems are least likely in this structure as the owner bears the full cost of their actions [1](#page=1) [9](#page=9).
* **Partnership:** A business owned by two or more individuals. Income tax liability is incurred by the partners individually [7](#page=7).
* **Corporation:** A distinct legal entity. Profits are taxed at the corporate level and again when distributed to shareholders as dividends, leading to "double taxation". Corporations offer limited liability to their owners [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3) [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Closely held corporation:** A corporation with only a few shareholders. A common problem is the lack of access to substantial amounts of capital [2](#page=2) [8](#page=8).
* **Public company:** A corporation whose stock is publicly traded [3](#page=3).
* **Limited liability partnership (LLP) / Limited liability company (LLC):** These structures can offer limited liability to the firm while allowing professionals within the firm to be sued personally in some cases [7](#page=7).
* **Corporate governance:**
* **Board of Directors:** Elected by shareholders to represent their interests. They should provide support to top management under all circumstances [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Agency problems:** Arise from conflicts of interest between managers and owners. They can be reduced through compensation packages aligning manager and shareholder goals and good corporate governance. Lavish spending on expense accounts and plush executive suites are examples of agency problems [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Managerial compensation:** Compensation plans tied to firm value or company shares can help align manager and shareholder interests. However, incentive plans focused on quarterly profitability can lead to a focus on short-term, rather than long-term, profits [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Stakeholders:** Include government, customers, competitors, and employees [9](#page=9).
### 7.2 Financial management responsibilities
Financial managers are responsible for making decisions that maximize firm value [2](#page=2).
* **Controller:** Primarily responsible for financial statements, cost monitoring, and internal auditing [4](#page=4).
* **Treasurer:** Responsible for managing cash, banking relationships, and raising capital [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Chief Financial Officer (CFO):** Typically supervises both the treasurer and controller [4](#page=4).
* **Financial analyst:** Involved in monitoring risk and analyzing investment projects, but not typically purchasing assets [5](#page=5).
### 7.3 Financial decisions
Financial managers make decisions in three key areas:
* **Capital budgeting decisions:** Decisions about long-term investments, such as whether to buy a new machine or repair an old one. The goal is to maximize the value added to the firm [1](#page=1) [4](#page=4).
* **Financing decisions:** Decisions about how to raise capital, such as choosing between issuing stock or debt [1](#page=1) [7](#page=7).
* **Working capital management:** Short-term decisions related to managing current assets and liabilities to ensure the firm has sufficient liquidity to meet its obligations [6](#page=6).
### 7.4 Financial markets and institutions
Financial markets provide a platform for trading financial assets [10](#page=10).
* **Functions of financial markets:**
* Provide pricing information [10](#page=10).
* Provide liquidity [10](#page=10).
* Reduce risk through diversification [10](#page=10).
* Facilitate the flow of funds to companies [10](#page=10).
* **Primary vs. Secondary Markets:**
* **Primary market:** Where securities are initially issued. Firms rely on the primary market for new stock issues [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Secondary market:** Where existing securities are traded. When Patricia sells her General Motors stock to Brian, GM receives nothing from the transaction [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Money Markets:** Deal with short-term debt instruments. Commercial paper is a money market security [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Capital Markets:** Deal with long-term debt and equity securities [13](#page=13).
* **Over-the-counter (OTC) market:** Corporate debt instruments are most commonly traded here. NASDAQ is an example of an OTC market [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Financial Institutions:** Intermediaries that pool and invest savings [11](#page=11).
* **Investment banks:** Help companies sell their securities to investors. They do not accept deposits [12](#page=12) [1](#page=1).
* **Mutual funds:** Pool savings and offer professional management and diversification. They raise money by selling shares to investors and shareholders may want to redeem shares at any time, making liquidity important [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Commercial banks:** Collect deposits and relend cash [1](#page=1).
* **Insurance companies:** Major holders of corporate bonds [11](#page=11).
* **Securities:** Financial assets representing claims on income. A mortgage loan held by a bank is not considered a security [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Liquidity:** The ease and cost with which an asset can be converted to cash. Real estate is typically less liquid than bank deposits or Treasury bonds [12](#page=12) [26](#page=26).
### 7.5 Accounting and finance
Understanding accounting is crucial for financial analysis and decision-making.
* **Balance Sheet:** A snapshot of a firm's assets, liabilities, and equity at a specific point in time. Assets are generally listed in order of decreasing liquidity [20](#page=20) [23](#page=23).
* **Book value:** The historical cost of an asset less accumulated depreciation.
* **Market value:** The current price at which an asset can be sold. Market values reflect investors' expectations [21](#page=21).
* **Goodwill:** An intangible asset arising from past acquisitions [16](#page=16).
* **Net working capital (NWC):** Current assets minus current liabilities, measuring a company's short-term financial health [19](#page=19) [22](#page=22).
* **Income Statement:** Reports a firm's financial performance over a period [60](#page=60).
* **Depreciation:** An expense that allocates the historical cost of an asset over its life, reducing book value but not cash flow directly. It reduces taxable income creating a depreciation tax shield [15](#page=15) [17](#page=17) [20](#page=20) [61](#page=61).
* **EBIT (Earnings Before Interest and Taxes):** Calculated by subtracting cost of goods sold and operating expenses from revenue [18](#page=18) [21](#page=21).
* **Net Income:** Calculated after deducting all expenses, including interest and taxes [17](#page=17) [19](#page=19).
* **Statement of Cash Flows:** Tracks the cash generated and used by a firm over a period, categorized into operating, investing, and financing activities [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Free Cash Flow:** Cash available after all expenses and investments in fixed assets and working capital. It can be used for debt repayment, dividends, or share repurchases [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Accrual Accounting:** Records revenues when earned and expenses when incurred, regardless of when cash is exchanged. This aims to match revenues with expenses for better profitability reporting [18](#page=18) [20](#page=20) [22](#page=22).
* **Taxation:** Corporate profits are subject to corporate tax, and dividends paid to shareholders are taxed again at the personal level (double taxation). Interest expense is tax-deductible, creating a tax shield [87](#page=87) [8](#page=8) [91](#page=91).
### 7.6 Valuing bonds
Bonds are debt securities that pay periodic interest (coupon payments) and return the principal at maturity [41](#page=41).
* **Bond Pricing:** The price of a bond is the present value of its future cash flows (coupon payments and principal) discounted at the market yield to maturity [41](#page=41) [43](#page=43).
* If market interest rates are lower than the coupon rate, the bond sells at a premium [41](#page=41).
* If market interest rates are higher than the coupon rate, the bond sells at a discount [44](#page=44).
* **Yield to Maturity (YTM):** The total return anticipated on a bond if it is held until it matures. It accounts for current yield and any price changes [41](#page=41).
* **Bond Yield Components:** Include the real rate of return, inflation premium, default premium, and maturity premium [41](#page=41).
* **Bond Ratings:** Agencies like Moody's rate bonds based on credit quality, influencing their yields. Lower ratings (e.g., Ba, CCC) imply higher risk and thus higher yields [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Convertible Bonds:** Can be converted into a specified number of shares of common stock [43](#page=43).
* **Callable Bonds:** Give the issuer the right to redeem the bond before its maturity date, typically when interest rates have fallen significantly [43](#page=43) [52](#page=52).
* **Yield Curve:** Depicts the relationship between bond yields and their maturities. An upward-sloping yield curve indicates that longer-maturity bonds yield more than shorter-maturity bonds [42](#page=42) [43](#page=43).
### 7.7 Valuing stocks
The value of a stock is the present value of its expected future cash flows, typically dividends and capital gains [45](#page=45).
* **Dividend Discount Models (DDM):**
* **Constant Growth DDM:** Assumes dividends grow at a constant rate. The required return on equity comprises the dividend yield and the capital gains yield. The sustainable growth rate is the rate at which a firm can grow using only internal financing [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Required return:** $r = \frac{D_1}{P_0} + g$ [47](#page=47).
* $r$: required return
* $D_1$: expected dividend next year
* $P_0$: current stock price
* $g$: constant growth rate of dividends
* **Price-to-Earnings (P/E) Ratio:** Indicates how much investors are willing to pay for each dollar of earnings. High P/E ratios often suggest expectations of higher growth opportunities [48](#page=48).
* **Present Value of Growth Opportunities (PVGO):** Represents the value derived from a firm's investment opportunities with superior returns [46](#page=46).
* **Market Efficiency:** Suggests that security prices reflect all available information [48](#page=48).
* **Weak-form efficiency:** Prices reflect past price information.
* **Semi-strong form efficiency:** Prices reflect all publicly available information [48](#page=48).
* **Strong-form efficiency:** Prices reflect all information, including private (insider) information [45](#page=45).
* **Random Walk Theory:** Suggests that future price movements are unpredictable based on past price changes [46](#page=46).
* **Liquidation Value:** The amount realized from selling all assets and paying off creditors [47](#page=47).
### 7.8 Risk, return, and opportunity cost of capital
Understanding risk and return is fundamental to financial decision-making.
* **Risk:** The dispersion of possible returns [75](#page=75).
* **Specific Risk (Unsystematic Risk):** Risks that affect only a single firm or industry and can be diversified away by holding a portfolio of assets [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Market Risk (Systematic Risk):** Risks that affect the entire market and cannot be diversified away [73](#page=73) [75](#page=75).
* **Return:** The gain or loss on an investment over a period, including capital gains and dividends [76](#page=76).
* **Risk Premium:** The additional return expected for bearing risk above the risk-free rate. It is typically proportional to beta [75](#page=75) [78](#page=78).
* **Diversification:** The process of reducing risk by holding a portfolio of different assets. As more stocks are added to a portfolio, specific risk is diversified away [73](#page=73) [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Capital Asset Pricing Model (CAPM):** A model that relates the expected return of an asset to its systematic risk (beta) [78](#page=78) [83](#page=83).
* Expected return: $E(R_i) = R_f + \beta_i (E(R_m) - R_f)$
* $E(R_i)$: Expected return on asset $i$
* $R_f$: Risk-free rate of return (e.g., Treasury bills) [74](#page=74).
* $\beta_i$: Beta of asset $i$ [78](#page=78).
* $E(R_m)$: Expected market return [78](#page=78).
* $(E(R_m) - R_f)$: Market risk premium [79](#page=79).
* **Beta ($\beta$):** A measure of a stock's sensitivity to market movements. A beta greater than 1.0 indicates an aggressive stock that is expected to move more than the market. A beta of 1.0 signifies that the stock's movements are expected to mirror the market. A beta of 0 typically represents the risk-free rate [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Security Market Line (SML):** The graphical representation of the CAPM. Securities plotting below the SML are considered underpriced (offering too little return for their risk), while those above are overpriced [79](#page=79).
### 7.9 Capital Budgeting Techniques
These techniques help evaluate investment projects:
* **Net Present Value (NPV):** The difference between the present value of future cash inflows and the initial investment cost. A positive NPV indicates an acceptable project. NPV decreases as the discount rate increases [53](#page=53) [55](#page=55) [57](#page=57).
* **Internal Rate of Return (IRR):** The discount rate at which a project's NPV equals zero. Projects with an IRR greater than the cost of capital are generally acceptable. Projects can have multiple IRRs if cash flows change sign multiple times [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Payback Period:** The time required for a project's cumulative cash inflows to equal its initial investment. It may bias decisions against projects with later cash inflows [53](#page=53).
* **Profitability Index (PI):** The ratio of the present value of future cash inflows to the initial investment. A PI greater than 1 indicates an acceptable project [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Equivalent Annual Cost (EAC):** Used to compare mutually exclusive projects with different lives by converting their NPVs into an equivalent annual cost [56](#page=56).
* **Sensitivity Analysis:** Examines how changes in a single variable affect a project's NPV or other metrics [68](#page=68) [69](#page=69).
* **Scenario Analysis:** Analyzes project outcomes under different combinations of assumptions for key variables [68](#page=68).
* **Break-Even Analysis:** Determines the sales level at which a project's profit is zero (accounting break-even) [69](#page=69) [70](#page=70).
### 7.10 Financing and Payout Policy
* **Capital Structure:** The mix of long-term debt and equity financing a firm uses [2](#page=2) [8](#page=8).
* **MM Propositions:**
* **Proposition I (no taxes):** Firm value is unaffected by capital structure .
* **Proposition I (with taxes):** Firm value increases with leverage due to the interest tax shield .
* **Proposition II (no taxes):** The expected return on equity increases linearly with leverage .
* **Proposition II (with taxes):** The cost of equity increases with leverage, but the WACC decreases due to the tax shield .
* **Trade-off Theory:** Firms balance the tax benefits of debt against the costs of financial distress .
* **Pecking-Order Theory:** Firms prefer internal financing, then debt, then equity due to information asymmetry .
* **Weighted Average Cost of Capital (WACC):** The average cost of all sources of capital, weighted by their market values. It is the appropriate discount rate for projects with average firm risk [74](#page=74) [83](#page=83) [85](#page=85) [86](#page=86) [88](#page=88).
* **Payout Policy:** Decisions on how to distribute earnings to shareholders.
* **Dividends:** Cash payments to shareholders. Dividend changes are often interpreted as signals of future earnings. Managers tend to smooth dividends, increasing them only when sustainable. The stock price typically drops on the ex-dividend date by the amount of the dividend .
* **Stock Repurchases:** Companies buying back their own shares. This can be a signal that the firm's shares are underpriced. It reduces the number of outstanding shares and can increase EPS .
* **Stock Dividends:** Issuing additional shares to existing shareholders, usually expressed as a percentage of current holdings. This does not change the firm's value or the shareholder's proportionate ownership .
### 7.9 Mergers, Acquisitions, and Corporate Control
These activities involve changing the ownership and structure of firms.
* **Types of Mergers:**
* **Horizontal:** Between firms in the same industry .
* **Vertical:** Between firms at different stages of the production process .
* **Conglomerate:** Between firms in unrelated industries .
* **Motivations for Mergers:** Economies of scale, synergies, diversification (though often less effective for investors), access to distribution channels, and reducing free cash flow misuse .
* **Financing Mergers:** Can be done with cash or stock. Stock financing can mitigate the effects of overvaluation of the target firm .
* **Corporate Control Mechanisms:** Methods used to change management or influence corporate decisions.
* **Takeovers:** Acquisitions where control changes hands .
* **Leveraged Buyouts (LBOs):** Acquisitions financed heavily with debt, often taking the firm private .
* **Proxy Fights:** Shareholder efforts to gain votes to oust management .
* **Tender Offer:** A public offer to buy shares from existing stockholders to gain control .
* **Poison Pills/Shark Repellents:** Defensive measures to make a firm less appealing to potential acquirers .
### 7.10 International Financial Management
This area deals with financial decisions in a global context.
* **Exchange Rates:** The price of one currency in terms of another .
* **Spot Rate:** The exchange rate for immediate delivery .
* **Forward Rate:** The exchange rate agreed upon today for future delivery. Hedging exchange risk involves using forward contracts .
* **Direct Quote:** States how many units of the domestic currency are needed to buy one unit of foreign currency (e.g., USD1.35 = EUR1) .
* **Indirect Quote:** States how many units of foreign currency can be bought with one unit of domestic currency (e.g., EUR0.74 = USD1) .
* **Theories of Exchange Rate Determination:**
* **Purchasing Power Parity (PPP):** Exchange rates adjust to equalize the prices of goods across countries, reflecting differences in inflation rates. If US prices rise less than Canadian prices, the US dollar is expected to depreciate against the Canadian dollar .
* **International Fisher Effect:** Differences in nominal interest rates reflect differences in expected inflation rates .
* **Hedging Exchange Risk:** Strategies to protect against adverse currency fluctuations.
* **Forward Contracts:** Lock in a future exchange rate .
* **Currency Swaps:** Exchange principal and interest payments in different currencies .
* **Political Risk:** Risks associated with operating in foreign countries due to political factors. It can be hedged by borrowing in the host country or adjusting discount rates/cash flows .
### 7.11 Options
Options are contracts giving the holder the right, but not the obligation, to buy or sell an asset at a specified price by a certain date.
* **Call Option:** Gives the holder the right to buy an asset. Its value at expiration is the maximum of zero or the stock price minus the exercise price. The buyer profits when the stock price exceeds the exercise price plus the option premium .
* **Put Option:** Gives the holder the right to sell an asset. Its value at expiration is the maximum of zero or the exercise price minus the stock price .
* **Option Valuation:** Factors influencing option value include stock price, exercise price, time to expiration, interest rates, and stock price volatility. Increases in interest rates reduce call option values by decreasing the present value of the exercise price .
* **Convertible Bonds:** Bonds that can be converted into a fixed number of common shares. Their value is the greater of the straight bond value or the conversion value .
* **Warrants:** Similar to call options, often attached to bonds as a "sweetener" to increase the bond's attractiveness .
* **Callable Bonds:** Bonds that the issuer can redeem before maturity, typically when interest rates fall. Their value is the straight bond value minus the value of the issuer's call option .
* **Put-Call Parity:** A relationship between the prices of a stock, a call option, a put option, and the present value of the exercise price .
* **Real Options:** Options embedded in real assets, such as the option to expand, abandon, or delay an investment .
### 7.12 Risk Management and Derivatives
Derivative contracts (forwards, futures, swaps, options) are used to manage financial risks.
* **Futures Contracts:** Standardized agreements to buy or sell an asset at a specified price on a future date. They are traded on exchanges and are marked-to-market daily, meaning profits and losses are settled daily .
* **Forward Contracts:** Customized agreements to buy or sell an asset at a specified price on a future date. They are over-the-counter and not marked-to-market daily .
* **Hedging:** Using derivatives to reduce or offset specific risks .
* A producer worried about future price decreases can hedge by selling a futures contract or buying a put option .
* A buyer worried about future price increases can hedge by buying a futures contract or a call option .
* **Swaps:** Agreements to exchange cash flows based on different financial instruments (e.g., interest rate swaps, currency swaps) .
* **Speculators:** Participants who take positions in derivatives to profit from anticipated price changes, increasing market liquidity but also risk .
* **Mark-to-Market:** The process of updating futures contract values daily to reflect current market prices, settling profits or losses .
---
# Derivatives and risk management
Financial derivatives are instruments whose value is derived from an underlying asset, and they play a crucial role in managing various financial risks.
### 8.1 Financial derivatives
Derivatives can be broadly categorized into forwards, futures, options, and swaps.
#### 8.1.1 Forwards and futures
**Forwards** are customized agreements between two parties to buy or sell an asset at a specified price on a future date. They are traded over-the-counter (OTC) and are not standardized. The buyer of a forward contract agrees to purchase the product at a later date at a price set today. A key characteristic of forward contracts is that future transactions are conducted at a price agreed upon earlier .
**Futures contracts** are standardized agreements traded on organized exchanges. Unlike forwards, futures are marked to market daily, meaning profits and losses are settled each day. This daily settlement is similar to closing the current position and opening a new one daily. In financial futures markets, a major use is protection from interest rate risk. When a futures contract reaches expiration, the futures price approaches the spot price of the asset. At expiration, the futures price will be equal to the spot price of the asset .
* **Speculators** invest in derivatives to increase risk for potential profit betting on price changes .
* **Hedgers** use derivatives to reduce risk. For example, a farmer concerned about declining prices can hedge by selling a futures contract. Similarly, a clothes producer can hedge future cotton purchases by buying cotton futures .
> **Tip:** The buyer of a futures contract has an obligation to purchase, not a choice, unlike an option buyer .
> **Example:** If a farmer shorts 2 futures contracts for wheat at 550 cents per bushel and at expiration the spot and futures prices are both 510 cents, the farmer's total proceeds after closing the contract and selling the wheat will be USD 51,000, reflecting a gain on the futures contracts which offsets the lower cash market price .
#### 8.1.2 Options
Options provide the holder with the right, but not the obligation, to buy or sell an underlying asset at a specified price (the exercise price) on or before a certain date [151-158](#page=151-158).
* **Call options:** Give the holder the right to buy the underlying asset.
* The value of a call option at expiration is the maximum of zero or the stock price minus the exercise price .
* The profit potential for the owner of a call option is unlimited .
* The writer (seller) of a call option hopes the stock price will decrease .
* The maximum an investor can lose if they sell a call option is unlimited .
* The value of a call option increases as the stock price moves farther above the exercise price .
* An increase in the exercise price or interest rates will reduce the value of a call option .
* The present value of the exercise price being reduced explains why the value of a call option increases as interest rates increase .
* **Put options:** Give the holder the right to sell the underlying asset.
* The maximum possible payoff to the owner of a put option is theoretically unlimited, but in practice it's the exercise price minus the stock price .
* The value of a put at expiration is the maximum of zero or the exercise price minus the stock price .
* The buyer of a put option needs to fulfill her obligation when the stock price has declined below the exercise price .
* An investor who sells a put option profits if stock prices go up .
* Selling a put option results in a maximum payoff of the maximum of the exercise price minus the stock price or zero .
> **Tip:** The payoffs from investing in an option contract are structured so that the seller's gain is the buyer's loss .
> **Example:** If you pay $4 for a call option with an exercise price of $20, and exercise it when the stock is $26, your net profit is $2 ($26 - $20 - USD 4) .
#### 8.1.3 Convertible bonds and warrants
**Convertible bonds** are debt instruments that can be converted into a predetermined number of shares of the issuing company's stock. They can be viewed as a straight bond with an embedded call option owned by the bondholder. The value of a convertible bond is the greater of its straight bond value or its conversion value .
**Warrants** are similar to call options, often issued by corporations attached to bonds as a "sweetener" to increase the bond's attractiveness. They essentially give the holder a call option on the firm's equity .
> **Example:** A $1,000 convertible bond has a conversion ratio of 50. If the firm's equity is selling for $22 per share, the bond should trade for at least $1,100 ($22 * 50) .
#### 8.1.4 Swaps
Swaps are derivative contracts where two parties agree to exchange streams of cash flows over a period of time .
* **Currency swaps:** Used to effectively transform loans originated in one currency to a different currency. Two borrowers in a currency swap agree to make payments to each other in a different currency. For instance, Zeta Corp. might borrow dollars in the U.S. for better terms, exchange them for francs, and arrange a currency swap to obtain francs for its operations .
* **Interest rate swaps:** Involve exchanging fixed-rate interest payments for variable-rate payments, or vice versa. A bond investor worried about interest rate fluctuations might enter into a swap to pay a fixed rate and receive a floating rate .
> **Example:** Big Corp. borrows $1 million at a fixed rate of 7% (which is $70,000 per year) and swaps this loan for a SOFR + 1% loan, with SOFR at 2%. The company will receive SOFR (2% of $1 million = $20,000) + 1% ($10,000) from the bank at the annual settlement, resulting in a net receipt of $30,000 ($70,000 - ($20,000 + USD 10,000)) .
### 8.2 Risk management applications
Derivatives are primarily used for risk management, allowing individuals and corporations to hedge against adverse price movements.
#### 8.2.1 Hedging strategies
Hedging involves taking an offsetting position to reduce the risk of an existing position .
* **Operational hedging:** Involves actions like manufacturing goods in the country where they will be sold to align production with sales locations, thereby mitigating currency or political risks .
* **Futures for hedging:** A farmer can hedge the risk of downward price movements by selling a futures contract. A commodity producer worried about future prices can best hedge by selling a futures contract .
* **Options for hedging:** Buying a put option can protect against downside risk. For instance, to protect from downside risk, an investor can buy the stock and buy a put option. A producer wishing to be protected from future price decreases while benefiting from increases would buy a put option .
> **Tip:** A sensible corporate risk strategy involves identifying major risks, determining if the company is paid for taking these risks, and assessing if the probability of a bad outcome can be reduced. Spotting mispriced derivative contracts is not a primary strategic question .
> **Example:** A firm worried about upward movements in raw material prices can reduce this risk by selling a futures contract .
#### 8.2.2 Speculation
Speculators use derivatives to profit from anticipated price movements, thereby increasing their exposure to risk. They do not have an offsetting position in the underlying commodity .
#### 8.2.3 Real options
Real options are options on real assets, such as the option to abandon a project or expand operations. They are often implicit rather than explicit contracts. An example of a real option is having flexibility during negotiations for a new stadium .
> **Example:** If oil prices rise, a company having the option to switch to using gas is an example of a real option, whereas replacing an aging machine tool is not .
#### 8.2.4 Other derivative concepts
* **Option premium:** The price paid by the buyer to the seller of an option is called the option premium .
* **Marking to market:** This process in futures contracts means profits or losses are settled daily. It is similar to closing and opening a position daily .
* **Callable bonds:** The value of a callable bond equals the value of a straight bond minus the value of the issuer's call option. An investor in a callable bond does not own the call option; the issuer does .
* **Put-call parity:** This relationship links the prices of European put options, call options, the underlying stock, and the present value of the exercise price .
> **Tip:** Hedging is not always a zero-sum game and can add value by reducing the costs of financial distress. However, transactions to reduce risk are unlikely to add value if investors can easily undertake similar transactions .
---
# Time value of money and compound interest
The time value of money is a fundamental financial concept that states that money available at the present time is worth more than the same amount in the future due to its potential earning capacity. This chapter explores how to calculate the value of money across different time periods, considering the impact of interest rates and compounding [32](#page=32) [33](#page=33).
### 9.1 Core concepts
#### 9.1.1 Present value (PV)
The present value represents the current worth of a future sum of money or stream of cash flows, given a specified rate of return. It is calculated by discounting future cash flows back to the present using a discount rate [34](#page=34).
**Formula for Present Value of a Single Sum:**
$$ PV = \frac{FV}{(1+r)^t} $$
Where:
* $PV$ = Present Value
* $FV$ = Future Value
* $r$ = discount rate per period
* $t$ = number of periods
**Example:**
What is the present value of USD 10,000 to be received in 4 years, with a discount rate of 8%?
$PV = \frac{\$10,000}{(1+0.08)^4} = \$7,350.27$ [32](#page=32).
**Example:**
What is the present value of your trust fund if you have projected that it will provide you with USD 50,000 7 years from today and it earns 10% compounded annually?
$PV = \frac{\$50,000}{(1+0.10)^7} = \$25,657.91$ [34](#page=34).
#### 9.1.2 Future value (FV)
The future value is the value of a current asset at a specified date in the future on the assumption that it will grow at a certain rate of interest [36](#page=36).
**Formula for Future Value of a Single Sum:**
$$ FV = PV(1+r)^t $$
Where:
* $FV$ = Future Value
* $PV$ = Present Value
* $r$ = interest rate per period
* $t$ = number of periods
**Example:**
What will be the value of an investment of USD 100 at the end of 3 years, earning 2.5% interest per quarter?
$FV = \$100(1+0.025)^{(3 \times 4)} = \$100(1.025)^{12} = \$134.49 USD [36](#page=36).
**Example:**
What is the future value of USD 10,000 on deposit for 2 years at 6% simple interest?
$FV = \$10,000 + (\$10,000 \times 0.06 \times 2) = \$11,200 USD [39](#page=39).
#### 9.1.3 Compound interest
Compound interest is the interest earned on both the initial principal and the accumulated interest from previous periods. This leads to exponential growth of the investment over time [35](#page=35).
**Key Principle:** The more frequent the compounding period, the higher the effective annual interest rate. If interest is paid $m$ times per year, the per-period interest rate equals the annual percentage rate (APR) divided by $m$ [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 9.1.4 Annuities
An annuity is a series of equal cash payments made at regular intervals for a specified period [33](#page=33).
* **Ordinary Annuity:** Payments occur at the end of each period [33](#page=33).
* **Annuity Due:** Payments occur at the beginning of each period. The future value of an annuity due is greater than that of a similar ordinary annuity because each payment has one extra period to earn interest [33](#page=33).
**Formula for Future Value of an Ordinary Annuity:**
$$ FV_A = C \times \left[ \frac{(1+r)^t - 1}{r} \right $$
Where:
* $FV_A$ = Future Value of the Annuity
* $C$ = Cash payment per period
* $r$ = interest rate per period
* $t$ = number of periods
**Formula for Present Value of an Ordinary Annuity:**
$$ PV_A = C \times \left[ \frac{1 - (1+r)^{-t}}{r} \right $$
Where:
* $PV_A$ = Present Value of the Annuity
* $C$ = Cash payment per period
* $r$ = discount rate per period
* $t$ = number of periods
**Example:**
What is the present value of the following payment stream, discounted at 8% annually: $1,000 at the end of year 1, $2,000 at the end of year 2, and USD 3,000 at the end of year 3?
$PV = \frac{\$1,000}{1.08} + \frac{\$2,000}{(1.08)^2} + \frac{\$3,000}{(1.08)^3} = \$925.93 + \$1,714.68 + \$2,383.78 = \$5,024.39 USD [37](#page=37).
**Example:**
How much do you need when you retire to provide a USD 2,500 monthly check that will last for 25 years? Assume that your savings can earn 0.5% a month.
$PV_A = \$2,500 \times \left[ \frac{1 - (1+0.005)^{-(25 \times 12)}}{0.005} \right = \$2,500 \times \left[ \frac{1 - (1.005)^{-300}}{0.005} \right = \$2,500 \times 165.7802 = \$414,450.50$ [38](#page=38).
**Example:**
What will be the monthly payment on a USD 75,000 30-year home mortgage at 1% interest per month?
Using the ordinary annuity present value formula solved for C:
$C = \frac{PV_A \times r}{1 - (1+r)^{-t}} = \frac{\$75,000 \times 0.01}{1 - (1+0.01)^{-(30 \times 12)}} = \frac{\$750}{1 - (1.01)^{-360}} = \frac{\$750}{1 - 0.03019} = \frac{\$750}{0.96981} = \$773.35 USD [32](#page=32).
#### 9.1.5 Perpetuities
A perpetuity is a stream of equal cash payments that continues indefinitely [33](#page=33).
**Formula for Present Value of a Perpetuity:**
$$ PV = \frac{C}{r} $$
Where:
* $PV$ = Present Value of the Perpetuity
* $C$ = Cash payment per period
* $r$ = discount rate per period
**Example:**
An investment offers to pay USD 100 a year forever starting at the end of year 6. If the interest rate is 8%, what is the investment’s value today?
The value of the perpetuity at the end of year 5 is $C/r = \$100/0.08 = \$1,250$.
The present value today is then $PV = \frac{\$1,250}{(1.08)^5} = \$850.73$ [37](#page=37).
### 9.2 Interest Rates and Compounding
#### 9.2.1 Nominal vs. Effective Interest Rates
* **Nominal Interest Rate (APR):** The stated interest rate before taking into account compounding [33](#page=33) [38](#page=38).
* **Effective Annual Interest Rate (EAR):** The actual interest rate earned or paid on an investment or loan after considering the effect of compounding. The EAR is higher than the APR when compounding occurs more than once a year [33](#page=33).
**Formula for Effective Annual Interest Rate:**
$$ EAR = \left(1 + \frac{APR}{m}\right)^m - 1 $$
Where:
* $APR$ = Annual Percentage Rate
* $m$ = number of compounding periods per year
**Example:**
Would a depositor prefer an APR of 8% with monthly compounding or an APR of 8.5% with semiannual compounding?
* 8% APR compounded monthly: $EAR = (1 + \frac{0.08}{12})^{12} - 1 = (1.006667)^{12} - 1 \approx 0.0830$ or 8.30%.
* 8.5% APR compounded semiannually: $EAR = (1 + \frac{0.085}{2})^{2} - 1 = (1.0425)^{2} - 1 \approx 0.0876$ or 8.76%.
The depositor would prefer 8.5% with semiannual compounding [34](#page=34).
#### 9.2.2 Real vs. Nominal Rates
* **Nominal Rate:** The stated rate of return before accounting for inflation [35](#page=35).
* **Real Rate of Return:** The rate of return after accounting for the effects of inflation [35](#page=35).
**Formula for Real Rate of Interest (Fisher Equation):**
$$ (1 + \text{Nominal Rate}) = (1 + \text{Real Rate}) \times (1 + \text{Inflation Rate}) $$
Or, approximated as:
$$ \text{Nominal Rate} \approx \text{Real Rate} + \text{Inflation Rate} $$
$$ \text{Real Rate} \approx \frac{1 + \text{Nominal Rate}}{1 + \text{Inflation Rate}} - 1 $$
**Example:**
What is the expected real rate of interest for an account that offers a 12% nominal rate of return when the rate of inflation is 6% annually?
Real Rate $= \frac{1.12}{1.06} - 1 = 1.0566 - 1 = 0.0566$ or 5.66% [35](#page=35).
**Example:**
What is the minimum nominal rate of return that you should accept if you require a 4% real rate of return and the rate of inflation is expected to average 3.5% during the investment period?
Nominal Rate $= (1.04 \times 1.035) - 1 = 1.0764 - 1 = 0.0764$ or 7.64% [36](#page=36).
#### 9.2.3 Discount Factors
A discount factor is the reciprocal of $(1+r)^t$, used to calculate the present value of a future cash flow [34](#page=34).
**Formula for Discount Factor:**
$$ DF = \frac{1}{(1+r)^t} $$
**Example:**
What is the discount factor for USD 1 to be received in 5 years at a discount rate of 8%?
$DF = \frac{1}{(1+0.08)^5} = \frac{1}{1.469328} \approx 0.6806$ [39](#page=39).
> **Tip:** A higher discount rate or fewer time periods will result in a lower present value. Conversely, decreasing the interest rate will increase the present value of an annuity, other things being equal [38](#page=38).
### 9.3 Loan Amortization
#### 9.3.1 Amortizing Loans
An amortizing loan is one where the principal balance is reduced with each payment. The portion of each payment applied to principal increases with each succeeding payment, while the portion applied to interest decreases [33](#page=33) [37](#page=37).
**Example:**
USD 50,000 is borrowed, to be repaid in three equal, annual payments with 10% interest. Approximately how much principal is amortized with the first payment?
First, calculate the annual payment:
$C = \frac{\$50,000 \times 0.10}{1 - (1+0.10)^{-3}} = \frac{\$5,000}{1 - (1.1)^{-3}} = \frac{\$5,000}{1 - 0.75131} = \frac{\$5,000}{0.24869} = \$20,105.74 USD.
Interest in the first year is $\$50,000 \times 0.10 = \$5,000$.
Principal amortized = Annual Payment - Interest = $\$20,105.74 - \$5,000 = \$15,105.74 USD [35](#page=35).
### 9.4 Important Considerations
#### 9.4.1 Comparing Cash Flows
Cash flows occurring in different periods should not be compared unless they have been discounted to a common date. This ensures an apples-to-apples comparison by accounting for the time value of money [33](#page=33).
#### 9.4.2 Real Cost of Purchasing a Home
If mortgage payments are fixed in nominal terms and inflation exists, the real cost of purchasing a home decreases over time. This is because the fixed nominal payment becomes worth less in real terms as the general price level rises [39](#page=39).
#### 9.4.3 "Free" Credit
When a dealer offers "free" credit, the stated price without credit is typically lower than the total payments made with the credit offer. The difference in cost reflects the implicit interest rate being charged for the credit [36](#page=36).
#### 9.4.4 APR vs. Effective Annual Rate
The Annual Percentage Rate (APR) must be equal to the effective annual rate when compounding occurs annually. For loans requiring monthly payments, the APR is generally lower than the annually compounded rate because it does not account for the effect of intra-year compounding on the actual return [34](#page=34) [38](#page=38).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Agency Problems | Conflicts of interest that arise between managers (agents) and owners (principals) due to differing incentives and information asymmetry. |
| Board of Directors | A group elected by shareholders to represent their interests and oversee the management of a corporation. They are responsible for major corporate decisions and ensuring that management acts in the best interests of the shareholders. |
| Capital Budgeting Decision | A decision regarding the acquisition or disposal of long-term assets, typically involving significant investment and long-term consequences for the firm's profitability and growth. |
| Capital Structure | The specific mix of debt and equity a company uses to finance its operations and investments. It represents how a firm obtains its long-term sources of funding. |
| Chief Financial Officer (CFO) | The senior executive responsible for managing the financial actions of a company, including financial planning, risk management, record-keeping, and financial reporting. The CFO typically supervises both the treasurer and the controller. |
| Closely Held Corporation | A corporation where a small number of shareholders own all or a significant portion of the company's stock. Often, management and ownership are not separated. |
| Corporate Governance | The system of rules, practices, and processes by which a company is directed and controlled. It involves balancing the interests of a company's many stakeholders, such as shareholders, senior management, customers, suppliers, financiers, government, and the community. |
| Corporate Goals | The primary objectives that corporate management aims to achieve, such as maximizing shareholder wealth, increasing profitability, or expanding market share. The most appropriate goal is generally considered to be maximizing the market value of the company's shares. |
| Controller | A financial manager primarily responsible for accounting operations, including financial reporting, internal auditing, and tax preparation. |
| Double Taxation | A tax characteristic of corporations where profits are taxed first at the corporate level, and then again at the individual shareholder level when dividends are distributed. |
| Financial Asset | An intangible asset whose value is derived from a contractual claim, such as stocks, bonds, bank deposits, and mutual funds. It is a claim on the income generating real assets of an entity. |
| Financial Manager | An individual responsible for managing the financial activities of a firm, including investment decisions, financing decisions, and working capital management. Their primary duty is to act in the best interests of the firm's shareholders. |
| Financial Markets | A broad term encompassing any marketplace where buyers and sellers engage in the trade of financial securities like stocks, bonds, currencies, and commodities. |
| Financing Decision | A decision concerning how a company raises funds to finance its operations and investments. This includes choosing between debt and equity financing. |
| Firm Reputation | An intangible asset reflecting the public perception of a company, built on its past performance, ethical conduct, and product quality. A good reputation can enhance firm value and reduce agency costs. |
| Investment Decision | Decisions made by financial managers about how to allocate capital to projects or assets that are expected to generate future returns. |
| Limited Liability | A legal protection for owners of a corporation that shields their personal assets from business debts and lawsuits. The maximum amount an individual shareholder can lose is typically the amount of their initial investment. |
| Maximizing Shareholder Wealth | The primary objective of corporate management, which involves making decisions that increase the market value of the company's stock over the long term. |
| Real Asset | A tangible asset that has intrinsic physical worth, such as property, plant, equipment, and inventory, as opposed to a financial asset which represents a claim on real assets. |
| Security | A fungible, negotiable financial instrument that holds monetary value. Common examples include stocks and bonds, which represent ownership or debt claims, respectively. |
| Stakeholders | Individuals or groups who have an interest in a company and can affect or be affected by the business. This includes shareholders, employees, customers, suppliers, and the government. |
| Treasurer | A financial manager responsible for a firm's cash management, banking relationships, and obtaining financing for the company. |
| Financial Institutions | Organizations that provide financial services to individuals and businesses, acting as intermediaries in the financial system by pooling savings and facilitating investment, lending, and other financial transactions. |
| Liquidity | The ease and speed with which an asset can be converted into cash without significant loss of its value, a key function provided by financial markets to ensure investors can readily buy or sell assets. |
| Pricing Information | Data and signals generated within financial markets that reflect the perceived value of financial assets, helping investors make informed decisions about buying, selling, or holding securities. |
| Investment Banks | Financial institutions that specialize in assisting corporations and governments in raising capital through the issuance of stocks and bonds, and also provide advisory services for mergers and acquisitions. |
| Mutual Funds | Investment vehicles that pool money from many investors to purchase a diversified portfolio of stocks, bonds, or other securities, offering professional management and diversification benefits. |
| Primary Market | The market where new securities are issued for the first time directly by the issuer to investors, enabling companies to raise initial capital from public offerings or private placements. |
| Secondary Market | The market where previously issued securities are traded among investors, such as stock exchanges, allowing for the buying and selling of assets that already exist and providing liquidity to investors. |
| Micro Loan | A small loan provided to low-income individuals or small businesses that typically lack access to traditional banking services, often used to fund entrepreneurial ventures in developing economies. |
| Exchange Traded Fund (ETF) | An investment fund that holds assets such as stocks, bonds, or commodities and trades on stock exchanges like a regular stock, offering diversification and intraday trading capabilities. |
| Venture Capitalists | Investors or firms that provide capital to startups and small businesses with high growth potential in exchange for equity ownership, often playing a significant role in the early stages of a company's funding. |
| Money Market | A segment of the financial market where short-term debt instruments with high liquidity and low risk are traded, typically with maturities of less than one year, such as commercial paper and Treasury bills. |
| Commercial Paper | An unsecured, short-term debt instrument issued by corporations to finance their immediate needs, typically with maturities ranging from a few days to 270 days, traded in the money market. |
| Bond Market | A financial market where debt securities, known as bonds, are issued and traded, representing loans made by investors to corporations or governments in exchange for periodic interest payments and the return of principal. |
| Opportunity Cost of Capital | The minimum acceptable rate of return that an investor or company expects to earn on an investment, reflecting the return forgone from the next best alternative investment. |
| Financial Intermediaries | Institutions that act as go-betweens for savers and borrowers, facilitating the flow of funds by pooling savings and channeling them into investments, such as banks, insurance companies, and mutual funds. |
| Reinvestment | The act of using earnings from an investment or business to purchase more of the same asset or to fund new projects and operations, thereby growing the initial capital or business. |
| Stakeholder | Any individual, group, or organization that has an interest in or is affected by a company's operations and performance, including employees, customers, suppliers, shareholders, and the community. |
| Real Estate | Physical property, including land and buildings, which is generally considered less liquid than financial assets due to the time and effort required to sell it. |
| Reinsurance | Insurance purchased by an insurance company from another insurance company (the reinsurer) to protect itself against large losses or catastrophic events, spreading risk further. |
| Coupon Payment | Periodic receipts of interest by the bondholder from the issuer. These are typically fixed amounts paid at regular intervals throughout the bond's life. |
| Coupon Rate | The annual interest rate paid on a bond's face value, expressed as a percentage. This rate is fixed for the life of the bond and determines the amount of the coupon payment. |
| Current Yield | The annual coupon payment divided by the bond's current market price. It represents the income return on the bond at its current market value, without considering any capital gains or losses. |
| Default Premium | An additional yield that investors demand to compensate for the risk that the bond issuer may default on its payments. This premium is typically higher for bonds with lower credit ratings. |
| Dividend Discount Model (DDM)| A method for valuing a stock by discounting all of its expected future dividends back to their present value. The sum of these present values represents the intrinsic value of the stock. |
| Dividend Yield | The annual dividend payment per share divided by the stock's current market price. It represents the income return from dividends relative to the stock's price. |
| Effective Annual Rate (EAR) | The actual rate of interest earned or paid on an investment or loan over a one-year period, taking into account the effect of compounding. It is calculated as $(1 + \text{periodic rate})^{\text{number of periods}} - 1$. |
| Efficient Market Hypothesis (EMH)| A theory stating that security prices fully reflect all available information. This implies that it is impossible to consistently "beat the market" through technical or fundamental analysis. |
| Face Value | The par value of a bond, which is the amount the issuer agrees to repay the bondholder at the maturity date. It is also known as the principal amount of the bond. |
| Going-Concern Value | The value of a firm as an operating entity, assuming it will continue to exist and operate in the future. This contrasts with liquidation value, which assumes the firm ceases operations. |
| Growth Rate | The expected rate at which a company's earnings, dividends, or stock price is anticipated to increase over time. This is a key input in stock valuation models. |
| Interest Rate | The cost of borrowing money or the return on lending money, typically expressed as an annual percentage. In bond valuation, it is a key factor influencing bond prices and yields. |
| Liquidation Value | The net amount realized from selling all of a firm's assets and paying off all creditors. It represents the value of the firm if it were to be dissolved. |
| Market Value | The current price at which a security or asset is trading in the open market. For bonds, it can fluctuate based on interest rates, credit risk, and time to maturity. |
| Nominal Interest Rate | The stated interest rate without accounting for inflation. It represents the actual monetary return earned, but does not reflect changes in purchasing power. |
| Par Value | The nominal value of a bond or share of stock, which is typically the amount repaid at maturity for a bond or the stated value on a share certificate. Bonds are often issued at par value. |
| Plowback Ratio | The proportion of a company's earnings that is reinvested back into the business rather than being paid out as dividends. It is calculated as $(1 - \text{Dividend Payout Ratio})$. |
| Present Value (PV) | The current worth of a future sum of money or stream of cash flows, given a specified rate of return. Future cash flows are discounted back to their present value using an appropriate discount rate. |
| Price-to-Book (P/B) Ratio | A valuation metric that compares a company's market value of equity to its book value of equity. A P/B ratio greater than 1 suggests investors value the company higher than its accounting net worth. |
| Price-to-Earnings (P/E) Ratio| A valuation metric that compares a company's stock price to its earnings per share. It indicates how much investors are willing to pay for each dollar of a company's earnings. |
| Real Interest Rate | The nominal interest rate minus the inflation rate. It reflects the actual increase in purchasing power an investor expects to receive from an investment. |
| Required Return | The minimum rate of return that an investor expects to receive from an investment to compensate for the perceived risk. It is a crucial component in discounted cash flow valuation models. |
| Sustainable Growth Rate | The maximum rate at which a firm can grow its earnings and dividends without increasing its financial leverage or issuing new equity. It is often calculated as Return on Equity multiplied by the plowback ratio. |
| Terminal Value | In stock valuation, this represents the value of a stock at the end of a projected period, often assuming a constant growth rate thereafter. It is also the present value of all cash flows beyond the explicit forecast period. |
| Yield Curve | A graphical representation of the relationship between the yields of bonds and their respective maturities. It typically plots Treasury yields against time to maturity. |
| Yield to Maturity (YTM) | The total return anticipated on a bond if it is held until it matures. YTM is expressed as an annual rate and takes into account the bond's current market price, par value, coupon interest, and time to maturity. |
| Capital Rationing | A situation where a firm has more acceptable investment projects than it can finance, forcing it to choose among them based on their relative merits, often leading to missed positive Net Present Value (NPV) opportunities. |
| Cost of Capital | The minimum acceptable rate of return that a firm requires for an investment project, reflecting the opportunity cost of investing funds elsewhere, considering the risk associated with the investment. |
| Depreciation Tax Shield | The reduction in tax liability that results from the tax-deductible nature of depreciation expense, effectively lowering the taxable income and thus the amount of tax paid by the firm. |
| Discount Rate | The rate used to determine the present value of future cash flows. It typically reflects the opportunity cost of capital, incorporating the risk associated with the investment. |
| Economic Value Added (EVA) | A measure of a company's financial performance based on the residual wealth calculated by deducting its cost of capital from its operating profit, adjusted for taxes on a cash basis. It aims to capture the true economic profit. |
| Free Cash Flow | The cash flow available to a company after accounting for capital expenditures and changes in working capital. It represents the cash that can be distributed to investors or used for other corporate purposes. |
| Hard Capital Rationing | A situation where external market forces, such as a lack of access to sufficient capital from lenders or equity markets, prevent a firm from investing in all positive Net Present Value (NPV) projects. |
| Internal Rate of Return (IRR) | The discount rate at which the Net Present Value (NPV) of all the cash flows from a particular project or investment equals zero. It represents the effective rate of return of an investment. |
| Investment Appraisal | The process of evaluating potential capital investments to determine their financial viability and potential profitability. It involves analyzing expected cash flows and comparing them to the required rate of return. |
| Marketable Securities | Highly liquid financial instruments that can be easily bought or sold in the financial markets, such as short-term government bonds or treasury bills, representing a company's most liquid assets. |
| Net Present Value (NPV) | The difference between the present value of cash inflows and the present value of cash outflows over a period of time. A positive NPV indicates that the projected earnings are greater than the anticipated costs, suggesting a financially attractive investment. |
| Payback Period | The length of time required for an investment to generate cash flows sufficient to recover its initial cost. It is a simple measure but does not consider the time value of money beyond the payback period. |
| Profitability Index (PI) | A ratio of the present value of future cash flows to the initial investment cost. A PI greater than 1 indicates that the project is expected to generate more value than it costs. |
| Seasoned Equity Offering (SEO) | The sale of additional shares of stock by a company that has already made an initial public offering (IPO). These offerings occur after the company has been publicly traded for some time. |
| Soft Capital Rationing | A situation where a firm's management imposes limits on the amount of capital that can be invested in projects, often due to strategic considerations or a desire to limit the number of projects undertaken. |
| Sunk Cost | A cost that has already been incurred and cannot be recovered. Sunk costs are irrelevant to future investment decisions because they do not change the incremental cash flows of a project. |
| Working Capital | The difference between a company's current assets and its current liabilities. It represents the capital available for day-to-day operations and can fluctuate throughout a project's life. |
| Beta | A measure of a stock's volatility in relation to the overall market. A beta of 1.0 indicates that the stock's price will move with the market, while a beta greater than 1.0 suggests higher volatility and a beta less than 1.0 indicates lower volatility. |
| Capital Asset Pricing Model (CAPM) | A financial model used to determine the theoretically appropriate required rate of return for an asset. It posits that the expected return on an asset is equal to the risk-free rate plus a risk premium that is proportional to the asset's beta. |
| Diversification | The strategy of spreading investments across various asset classes, industries, or geographic regions to reduce overall portfolio risk. By holding a variety of assets, the impact of any single poorly performing investment is lessened. |
| Market Risk | The risk inherent to the entire market or market segment, often referred to as systematic risk. This type of risk cannot be eliminated through diversification and is influenced by macroeconomic factors such as interest rates, inflation, and economic recessions. |
| Portfolio | A collection of financial investments such as stocks, bonds, commodities, cash, and cash equivalents, including mutual funds and exchange-traded funds. The goal of a portfolio is to balance risk and reward. |
| Risk Premium | The excess return an investment is expected to yield over the risk-free rate of return. This extra return compensates investors for taking on additional risk compared to a risk-free investment. |
| Specific Risk | The risk associated with a particular company or industry, also known as unsystematic risk. This risk can be reduced or eliminated through diversification, as it is not related to the overall market performance. |
| Variance | A statistical measure that quantifies the dispersion of a set of data points around their mean. In finance, variance of returns indicates the degree of volatility or spread of an investment's returns. |
| Weighted Average Cost of Capital (WACC) | The average rate of return a company expects to pay to its security holders to finance its assets. WACC is calculated by multiplying the cost of each capital component (debt, preferred stock, common stock) by its respective proportion in the capital structure and summing these values. |
| Accounts Payable | The total amount of money a company owes to its suppliers for goods and services purchased on credit, representing a short-term liability. |
| Accounts Receivable | The total amount of money owed to a company by its customers for goods and services delivered on credit, representing a short-term asset. |
| Aging Schedule | A report that details accounts receivable, categorized by the length of time each invoice has been outstanding, used to assess the collectibility of receivables. |
| Carrying Cost of Inventory | The expenses associated with holding inventory, including storage, insurance, obsolescence, spoilage, and the opportunity cost of the capital invested in the inventory. |
| Cash Budget | A financial plan that forecasts a company's expected cash inflows and outflows over a specific period, used for short-term financial planning and liquidity management. |
| Cash Cycle | The length of time it takes for a company to convert its investments in inventory and other resources into cash flows from sales. |
| Credit Analysis | The process of evaluating the creditworthiness of a potential customer to determine whether to extend credit and under what terms. |
| Credit Policy | The set of rules and guidelines a firm establishes to determine whether or not to extend credit to customers and the associated terms and conditions. |
| Dividends | A distribution of a portion of a company's earnings to its shareholders, typically in the form of cash or stock. |
| Economic Order Quantity (EOQ) | A model used to determine the optimal order size for inventory that minimizes the total cost of ordering and carrying inventory. |
| EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) | A measure of a company's operating profit before accounting for interest expenses and income taxes, often used as an indicator of core business profitability. |
| Goodwill | An intangible asset that represents the excess of the purchase price of an acquired company over the fair value of its identifiable net assets, often reflecting brand reputation or customer relationships. |
| Income Statement | A financial statement that reports a company's financial performance over a specific accounting period, showing revenues, expenses, and net income or loss. |
| Inventory | Goods or materials held by a company for sale or use in production. |
| Maturity Matching | A financing strategy where the maturity of a firm's assets is matched with the maturity of its liabilities, aiming to align cash inflows with cash outflows. |
| Money Market Instruments | Short-term debt instruments with high liquidity and maturities typically less than one year, such as Treasury bills, commercial paper, and repurchase agreements. |
| Net Working Capital (NWC) | The difference between a company's current assets and current liabilities, representing the firm's short-term financial health and operational liquidity. `$NWC = Current Assets - Current Liabilities$` |
| Open Account | A credit transaction where goods are sold and delivered to a buyer, and the seller expects payment at a later date without a formal debt instrument. |
| Order Costs | Expenses incurred each time a company places an order for inventory, including administrative costs, processing fees, and shipping charges. |
| Permanent Working Capital | The minimum level of net working capital that a firm must maintain on a continuous basis to support its operations, often financed from long-term sources. |
| Revolving Line of Credit | A flexible loan agreement that allows a company to borrow funds up to a specified limit, repay them, and then borrow again during the term of the agreement. |
| Short-Term Financial Planning | The process of forecasting a company's cash needs and developing strategies to manage its short-term assets and liabilities to ensure adequate liquidity. |
| Statement of Cash Flows | A financial statement that summarizes the cash inflows and outflows of a company over a specific period, categorized into operating, investing, and financing activities. |
| Stretching Payables | A practice where a company deliberately delays payment of its supplier invoices beyond the agreed-upon due date to conserve cash, often incurring a loss of discounts or goodwill. |
| Trade Credit | Credit extended by a supplier to a customer, allowing the customer to purchase goods or services and pay for them at a later date. |
| Treasury Stock | Shares of a company's own stock that it has repurchased from the open market and holds, which does not represent an asset. |
| Working Capital Management | The strategic and operational process of managing a company's current assets and current liabilities to ensure efficient use of resources and sufficient liquidity. |
| Asset Turnover Ratio | A financial ratio that measures how efficiently a company uses its assets to generate sales, calculated by dividing sales by total assets. |
| Book Value | The value of an asset as recorded on the company's balance sheet, typically the historical cost less accumulated depreciation. |
| Capital Budgeting Decisions | Decisions regarding the firm's long-term investments, such as deciding whether to buy a new machine or repair an old one, or whether to invest in a new product line. |
| Capital Gains Rate | The rate at which the price of a stock is expected to increase over a specific period. |
| Capital Markets | Markets where financial securities such as stocks and bonds are traded, typically for long-term financing. |
| Cash Flow from Operations | The cash generated or used by a company's normal business operations during a specific period. |
| Collateral Agreements | Provisions in loan agreements that require the borrower to pledge specific assets as security for the loan, which the lender can seize if the borrower defaults. |
| Common Stock | A security that represents ownership in a corporation, entitling the shareholder to voting rights and a residual claim on the company's assets and earnings. |
| Composite (Consolidated) Financial Statements | Financial statements that combine the financial information of a parent company and its subsidiaries into a single set of reports. |
| Compound Interest | Interest calculated on the initial principal, which also includes all of the accumulated interest from previous periods on a deposit or loan. |
| Contingency Planning | The process of developing plans to respond to unexpected events or scenarios that could affect a company's operations or financial performance. |
| Convertible Bond | A type of bond that can be converted into a predetermined amount of the issuer's common stock at the option of the bondholder. |
| Corporate Finance | The area of finance that deals with the financial decisions corporations make and the tools and analysis used to make these decisions, covering capital structure, dividend policy, and investment decisions. |
| Corporate Raiders | Individuals or groups who seek to acquire control of a company, often through hostile takeovers, with the aim of restructuring or selling off assets for profit. |
| Corporation Taxation | The system of taxes levied on the profits of corporations, which can sometimes lead to "double taxation" when profits are taxed at the corporate level and then again when distributed to shareholders as dividends. |
| Coupon Payments | The periodic interest payments made by a bond issuer to the bondholder, typically fixed for the life of the bond. |
| Credit Card Receivables | Money owed to a company by customers who have made purchases using credit cards, representing a short-term asset for the company. |
| Credit Scoring Systems | Statistical models used to evaluate the creditworthiness of borrowers by analyzing their financial characteristics and payment history. |
| Current Assets | Assets that a company expects to convert into cash, sell, or consume within one year or its operating cycle, whichever is longer. |
| Current Liabilities | Obligations that a company expects to settle within one year or its operating cycle, whichever is longer. |
| Current Ratio | A liquidity ratio that measures a firm's ability to pay off its short-term obligations with its short-term assets, calculated as current assets divided by current liabilities. |
| Debt Burden | A measure of a company's ability to meet its debt obligations, often expressed as a ratio of debt to equity or debt to assets. |
| Debt Ratio | A financial leverage ratio that measures the proportion of a company's assets financed by debt, calculated as total liabilities divided by total assets. |
| Debt-Equity Ratio | A financial leverage ratio that indicates the relative proportions of debt and equity financing used by a company. |
| Debt-to-Asset Ratio | A financial leverage ratio that measures the proportion of a company's assets financed by debt, calculated as total debt divided by total assets. |
| Depreciation Expense | An accounting charge that allocates the cost of a tangible asset over its useful life, reflecting the asset's gradual wear and tear or obsolescence. |
| Derivative Instruments | Financial contracts whose value is derived from an underlying asset, index, or interest rate, such as futures, options, and swaps. |
| Derivatives | Financial instruments whose value is derived from the performance of an underlying asset, such as stocks, bonds, commodities, or currencies. |
| Direct Merger | A merger where two companies in the same industry combine, often to gain market share or achieve economies of scale. |
| Discount Factor | A multiplier used to calculate the present value of future cash flows, representing the present value of one dollar to be received at a specific future date. |
| Discounted Cash Flow (DCF) Analysis | A valuation method used to estimate the value of an investment based on its expected future cash flows, discounted back to their present value. |
| Dividend Payout Ratio | The proportion of a company's earnings that is paid out to shareholders as dividends. |
| Downside Risk | The risk of a negative outcome or loss on an investment, such as a decline in stock price or an increase in interest rates. |
| Effective Annual Interest Rate | The actual interest rate earned or paid on an investment or loan over a year, taking into account the effects of compounding. |
| Embedded Options | Contractual features within a financial instrument, such as a call or put option, that give the issuer or holder the right, but not the obligation, to take a specific action. |
| Equities | Financial instruments representing ownership in a corporation, such as common stock and preferred stock. |
| Equity Financing | Raising capital by selling ownership stakes in the company, typically through the issuance of common or preferred stock. |
| Equity Holders | Owners of a company's stock who have a claim on the company's residual assets and earnings after all other stakeholders have been paid. |
| Eurobond | A bond denominated in a currency other than that of the country in which it is issued, often marketed internationally. |
| EVA (Economic Value Added) | A measure of a company's financial performance based on the residual wealth calculated by deducting the cost of capital from its operating profit. |
| Exchange Rate | The price of one country's currency in terms of another country's currency, used for international trade and investment. |
| Exchange Rate Risk | The risk that changes in exchange rates will affect the value of financial transactions or investments denominated in foreign currencies. |
| Executive Stock Options | Options granted to employees, typically executives, that give them the right to purchase the company's stock at a predetermined price, often used as an incentive to increase firm value. |
| Expected Return | The anticipated rate of return on an investment, calculated based on historical data, market expectations, or probability distributions of future returns. |
| Expenses | Costs incurred by a business in its normal course of operations, such as salaries, rent, and utilities. |
| Financial Assets | Intangible assets that represent a claim to income or future benefits, such as stocks, bonds, and bank deposits. |
| Financial Distress Costs | The costs incurred by a company when it experiences financial difficulties, such as bankruptcy costs, legal fees, and loss of reputation. |
| Financial Future | A standardized contract to buy or sell a specific financial asset at a predetermined price on a future date, traded on an organized exchange. |
| Financial Futures Markets | Organized exchanges where financial futures contracts are traded, allowing participants to hedge against or speculate on future price movements of financial assets. |
| Financial Planning | The process of setting financial goals and developing strategies to achieve them, often involving forecasting future financial performance and identifying funding needs. |
| Financial Ratios | Metrics used to analyze a company's financial performance and condition by comparing different financial statement items, such as liquidity, profitability, and leverage ratios. |
| Financial Risk | The risk associated with a firm's use of debt financing, which can increase the variability of earnings and the possibility of financial distress or bankruptcy. |
| Financial Statements | Reports that provide a summary of a company's financial performance and position, including the income statement, balance sheet, and cash flow statement. |
| Financing Decisions | Decisions regarding how a firm raises the capital needed to fund its operations and investments, including decisions about the mix of debt and equity financing. |
| Firm Commitment | An agreement where an underwriter guarantees to purchase a certain number of securities from an issuing firm at a specified price, assuming the risk of reselling them to the public. |
| Fixed Assets | Tangible assets that a company uses in its operations for more than one year, such as property, plant, and equipment. |
| Fixed Costs | Costs that remain constant regardless of the level of production or sales, such as rent and salaries. |
| Floating-Rate Loan | A loan with an interest rate that adjusts periodically based on changes in a benchmark interest rate, such as the prime rate or SOFR. |
| Floatation Costs | The costs incurred by a company when issuing new securities, including underwriting fees, legal expenses, and printing costs. |
| Foreign Exchange Market | The global market where currencies are traded, allowing for the exchange of one country's currency for another's. |
| Forward Contract | A customized agreement between two parties to buy or sell an asset at a specified price on a future date, traded over-the-counter. |
| Forward Rate | The exchange rate agreed upon today for a currency transaction that will take place at a specified future date. |
| Futures Contract | A standardized contract to buy or sell a specific asset at a predetermined price on a future date, traded on an organized exchange. |
| Futures Price | The price at which a futures contract is traded, reflecting the market's expectation of the underlying asset's price at expiration. |
| GAAP (Generally Accepted Accounting Principles) | A set of accounting standards and guidelines used in the United States to ensure consistency and comparability in financial reporting. |
| General Cash Offer | The sale of securities to the public by a firm that has already made a public offering of securities. |
| Going Concern | The assumption that a business will continue to operate indefinitely into the future. |
| Gold Standard of Investment Criteria | Refers to the Net Present Value (NPV) rule as the most theoretically sound method for evaluating investment projects. |
| Good Will | An intangible asset that represents the excess of the purchase price of an acquired company over the fair market value of its identifiable net assets, often reflecting brand reputation or other unidentifiable assets. |
| Government Bonds | Debt securities issued by government entities, typically considered low-risk investments. |
| Greenmail Offer | The practice of a company buying back its shares from a potential hostile acquirer at a premium price to prevent a takeover. |
| Hedging | The practice of using financial instruments, such as futures or options, to reduce or offset the risk of adverse price movements in an underlying asset. |
| Horizontal Merger | A merger between two companies that operate in the same industry and are often competitors. |
| House of Cards | A metaphorical term that might describe a financial structure or strategy that is highly unstable and prone to collapse. |
| Human Capital | The economic value of a worker's experience and skills, including education, training, judgment, intelligence, and other skills acquired in a lifetime. |
| Hybrid Security | A financial instrument that possesses characteristics of both debt and equity securities, such as convertible bonds or preferred stock. |
| IFRS (International Financial Reporting Standards) | A set of accounting standards developed by the International Accounting Standards Board (IASB) that are used in many countries around the world. |
| Incremental Cash Flows | The additional cash flows generated or consumed by a particular project or investment decision, compared to what would have occurred without the decision. |
| Indirect Exchange Rate | An exchange rate quoted as the amount of one currency required to purchase one unit of another currency. |
| Inflation Rate | The rate at which the general level of prices for goods and services is rising, and subsequently, purchasing power is falling. |
| Initial Investment | The total cost incurred to start a project or business, including the purchase of assets and initial working capital requirements. |
| Insider Trading | The trading of a public company's stock or other securities by individuals with access to non-public information about the company. |
| Installment Plan | A payment arrangement where a purchase is paid for in regular, periodic installments over a specified period. |
| Insufficient Inventory | A situation where a company does not have enough inventory on hand to meet customer demand or production requirements. |
| Intangible Assets | Assets that lack physical substance but have value due to the rights and privileges they confer, such as patents, trademarks, and goodwill. |
| Interest Expense | The cost incurred by a company for borrowing money, typically expressed as a percentage of the outstanding loan principal. |
| Interest Rate Differential | The difference between interest rates in different countries or for different types of financial instruments. |
| Interest Rate Risk | The risk that changes in interest rates will affect the value of financial assets or liabilities, particularly fixed-income securities. |
| Internal Growth Rate | The maximum rate at which a company can grow without external financing, relying solely on internally generated funds. |
| International Fisher Effect | A theory that predicts that differences in nominal interest rates between countries reflect differences in their expected inflation rates. |
| Inventory Turnover Rate | A financial ratio that measures how many times a company's inventory is sold and replaced over a given period, calculated by dividing cost of goods sold by average inventory. |
| Investment Decisions | Decisions about how a firm allocates its capital to various projects and assets to maximize shareholder wealth. |
| Investment Horizon | The length of time an investor intends to hold an investment before selling it. |
| Investment Quality Ratings | Assessments of the creditworthiness of a company or security, typically provided by rating agencies, indicating the likelihood of default. |
| Investment Timing Problem | The challenge of deciding the optimal time to make an investment when there is flexibility in when the investment can be undertaken, considering factors like market conditions and future costs. |
| Invoice | A commercial document that records a transaction between a buyer and a seller, detailing the goods or services provided, quantities, and agreed prices. |
| IPO (Initial Public Offering) | The first sale of stock by a private company to the public, allowing it to raise capital and become a publicly traded entity. |
| Irrelevance Proposition (MM Proposition I) | A theorem in corporate finance that states that, in the absence of taxes and other market imperfections, a firm's value is independent of its capital structure. |
| J Curve Effect | A phenomenon that describes the short-term worsening of a country's trade balance following a currency depreciation, before improvements occur due to increased export competitiveness. |
| Joint Venture | A business arrangement where two or more parties agree to pool their resources for the purpose of accomplishing a specific task. |
| Junk Bond | A high-yield bond that pays higher interest rates than average bonds, but with a higher risk of default. |
| Junior Debt | Debt that ranks lower in priority than other debt in the event of bankruptcy or liquidation, often carrying higher interest rates due to increased risk. |
| Keynesian Economics | A macroeconomic theory that argues that aggregate demand, not supply, is the primary determinant of economic activity, especially during recessions. |
| Labor Cost | The expense incurred by a company for employing its workforce, including wages, salaries, benefits, and taxes. |
| Large-Scale Efforts | Significant actions or initiatives undertaken by a company, often in response to external pressures or opportunities. |
| Law of One Price | A principle that states that identical goods should sell for the same price in different markets when measured in a common currency, assuming no transaction costs or barriers to trade. |
| Lease Obligation | A contractual commitment to make periodic payments for the use of an asset over a specified period. |
| Leverage Ratio | A financial ratio that measures the extent to which a firm uses debt financing in its capital structure, indicating its financial risk. |
| Liabilities | Obligations of a company that are owed to external parties, such as accounts payable, salaries payable, and debt. |
| Line of Credit | An agreement between a bank and a customer that provides the customer with the ability to withdraw funds up to a specified amount without having to make a formal application for each withdrawal. |
| Limited Liability Company (LLC) | A business structure that combines the pass-through taxation of a partnership or sole proprietorship with the limited liability of a corporation. |
| Limited Liability Partnership (LLP) | A partnership structure where some or all partners have limited liability, protecting their personal assets from business debts and lawsuits. |
| Liquidity Ratios | Financial ratios that measure a company's ability to meet its short-term obligations, such as the current ratio and the quick ratio. |
| Loan Officer | A bank employee responsible for managing customer relationships, approving loans, and ensuring compliance with lending policies. |
| Loan-to-Value (LTV) Ratio | A lending risk metric that compares the loan amount to the appraised value of the property, used by lenders to assess the risk of a mortgage loan. |
| Long-Term Debt | Obligations of a company that are due more than one year from the date of the balance sheet, such as bonds and long-term bank loans. |
| Long-Term Financial Planning | The process of setting financial goals and developing strategies to achieve them over a period longer than one year, often involving sales forecasts, capital budgets, and pro forma financial statements. |
| Loss of Premium | A term that might refer to a decrease in the market value of a bond that was initially selling at a premium, often due to rising interest rates. |
| Low-Risk Stocks | Stocks of companies that are considered to be less volatile and more stable in terms of earnings and stock price movements, often characterized by lower betas. |
| LBO (Leveraged Buyout) | The acquisition of another company using a significant amount of borrowed money (leveraged), with the assets of the acquired company typically used as collateral for the loan. |
| Macro Risk | Risks that affect the entire economy or a large segment of it, such as inflation, recession, or changes in interest rates. |
| Management Buyout (MBO) | A type of leveraged buyout where the existing management team of a company acquires a controlling stake in the business. |
| Margin Account | An account held with a brokerage firm that allows investors to borrow money to purchase securities, requiring a deposit of collateral to cover potential losses. |
| Margin Call | A demand from a broker for an investor to deposit additional money or securities into their margin account to cover potential losses from leveraged investments. |
| Market Efficiency | The degree to which market prices reflect all available information, influencing the ability of investors to consistently earn abnormal returns. |
| Market Index Fund | A type of mutual fund that tracks the performance of a specific market index, such as the S&P 500, by holding a portfolio of securities that mirrors the index's composition. |
| Market Risk Premium | The excess return that investors expect to receive for investing in the stock market over and above the risk-free rate, reflecting compensation for bearing systematic risk. |
| Market-to-Book Ratio | A valuation ratio that compares a company's market value of equity to its book value of equity, indicating how much investors are willing to pay for each dollar of book value. |
| Mark-to-Market | The practice of valuing financial assets and liabilities at their current market prices, with any gains or losses recognized immediately in earnings. |
| Matching Maturities Strategy | A financing strategy where the maturity of a firm's assets is matched with the maturity of its liabilities, minimizing the risk of cash shortages or surpluses. |
| Maturity Date | The date on which the principal amount of a debt instrument becomes due and payable. |
| Means of Financial Planning | The various tools, techniques, and methodologies used in the process of financial planning, such as percentage-of-sales models, pro forma statements, and ratio analysis. |
| Mergers | The combination of two or more companies into a single entity, often to achieve economies of scale, market power, or other strategic advantages. |
| Minimum Working Capital Strategy | A financing strategy that aims to minimize the investment in working capital by holding the lowest possible levels of current assets and current liabilities. |
| Money Market Securities | Short-term, highly liquid debt instruments traded in the money market, typically with maturities of less than one year. |
| Monopoly | A market structure where a single firm dominates the market and has significant control over prices and output, often due to lack of competition. |
| More Intense Competition | A situation where firms in a particular market face strong rivalry from competitors, leading to pressures on prices, costs, and innovation. |
| Mortgage | A loan secured by real property, where the property serves as collateral for the loan. |
| Most Likely to Have a Negative Operating Cash Flow | A situation where a company's cash outflows for its operations exceed its cash inflows during a specific period. |
| Multinational Corporation | A company that operates in several countries, often engaging in international trade, investment, and financial management. |
| Mutual Fund | An investment vehicle that pools money from many investors to purchase a diversified portfolio of securities, managed by a professional fund manager. |
| MVA (Market Value Added) | A measure of the total value created by a company for its shareholders, calculated as the difference between the market value of the firm and its book value. |
| Net Income | The profit remaining after all expenses, including taxes and interest, have been deducted from a company's total revenues. |
| New Equity Issues | The sale of new shares of stock by a company to raise capital from investors. |
| Non-Callable Bond | A bond that cannot be redeemed or repurchased by the issuer before its maturity date. |
| Non-Recourse Debt | Debt that is secured only by the specific asset financed, meaning the lender cannot pursue the borrower's other assets if the borrower defaults. |
| Non-Sunk Cost | Costs that are not irrecoverable and can be avoided if a project is not undertaken. |
| Non-Zero NPV | A situation where the net present value of a project is not equal to zero, indicating that the project is expected to generate returns above or below the required rate of return. |
| Normal Profit | The minimum level of profit needed to keep a firm in business over the long term; when profits are lower than normal, firms may exit the industry. |
| Notes Payable | Short-term debt obligations of a company, typically incurred from borrowing from financial institutions. |
| NWC Turnover Ratio | A financial ratio that measures how efficiently a firm uses its net working capital to generate sales, calculated as sales divided by net working capital. |
| Obligation to Purchase | A commitment to buy an asset at a specified price and date, as required by certain financial contracts like futures. |
| Offer Price | The price at which a seller is willing to sell a security or asset. |
| Offsetting Futures Transaction | A transaction that cancels out an existing futures position, effectively closing the contract before its expiration date. |
| Open Market Repurchase | A method where a company buys back its own shares on the open market, gradually reducing the number of outstanding shares. |
| Operating Cash Flow | The cash generated from a company's normal business operations, excluding cash flows from financing or investing activities. |
| Operating Income | Profit generated from a company's core business operations before accounting for interest and taxes. |
| Operating Leverage | The extent to which a firm relies on fixed costs in its operations; a high degree of operating leverage means that small changes in sales can lead to large changes in operating income. |
| Option | A contract that gives the buyer the right, but not the obligation, to buy or sell an underlying asset at a specified price within a certain period. |
| Option Buyer | The party who purchases an option contract, paying a premium for the right to exercise the option. |
| Option Seller | The party who writes or sells an option contract, receiving a premium in exchange for the obligation to fulfill the contract if exercised. |
| Optimal Capital Structure | The mix of debt and equity financing that minimizes a firm's weighted-average cost of capital (WACC) and maximizes its overall value. |
| Ordinary Annuity | A series of equal cash payments made at the end of each period for a specified duration. |
| OTC Market (Over-the-Counter Market) | A decentralized market where financial securities are traded directly between two parties, without the oversight of a formal exchange. |
| Other Current Assets | Assets that do not fit into the categories of cash, marketable securities, accounts receivable, or inventory, and are expected to be converted to cash within one year. |
| Outsiders | Individuals or groups not associated with a company's current management or board of directors. |
| Over-the-Counter (OTC) Market | A decentralized market where financial securities are traded directly between two parties, without the oversight of a formal exchange. |
| Overhead Expenses | Indirect costs incurred by a business that are not directly tied to the production of a specific product or service, such as rent, utilities, and administrative salaries. |
| Overpricing | Setting the price of a security or asset higher than its perceived intrinsic value, potentially leading to reduced demand or sales. |
| Overvalued | A situation where the market price of a security is higher than its estimated intrinsic value, suggesting it may be a poor investment. |
| P/E Ratio (Price-to-Earnings Ratio) | A valuation ratio that compares a company's stock price to its earnings per share, used to assess whether a stock is overvalued or undervalued. |
| Paid-in Capital | The total amount of money that shareholders have paid to the corporation in exchange for stock, including par value and any additional paid-in capital. |
| Paid-in Surplus | The excess amount paid by investors for shares above their par value, recorded as additional paid-in capital on the balance sheet. |
| Partnership | A business owned and operated by two or more individuals who agree to share in the profits and losses of the business. |
| Payment Date | The date on which a company actually distributes dividends to its shareholders. |
| Peculiar Risks | Risks that are specific to a particular company or industry, and can be diversified away by investing in a broader portfolio of assets. |
| Penny Stocks | Stocks that trade for less than $5 per share, often associated with small, unproven companies and carrying high risk. |
| Pension Funds | Funds established by employers to provide retirement income for their employees, often investing in a diversified portfolio of securities. |
| Perpetual Cash Flows | Cash flows that are expected to continue indefinitely, often used in valuation models for assets like perpetuities or ongoing businesses. |
| Perpetual Tax Shield | The ongoing tax savings generated by the deductibility of interest payments on debt, which continues as long as the debt remains outstanding. |
| Perpetuity | A series of equal cash payments that continue indefinitely, often used in financial valuation models. |
| Personal IOU | A written promise from an individual to repay a loan to another individual, representing a form of informal debt. |
| Pharmaceutical Drug | A medicinal substance used to treat or prevent disease. |
| P/E Ratio | Price-to-Earnings ratio. |
| Piggyback Registration | A procedure where an issuer allows holders of privately placed securities to register their securities for public sale along with the issuer's own public offering. |
| Pilot Project | A small-scale preliminary study conducted to evaluate feasibility, time, cost, and potential usefulness of a larger project. |
| Planned Investment | Capital expenditures that are part of a company's long-term financial plan, designed to support future growth and operations. |
| Planning Model | A framework used in financial planning that outlines the relationships between various financial variables and forecasts future financial outcomes. |
| Plant and Equipment | Tangible assets used by a company in its operations, such as machinery, buildings, and land. |
| Poison Pill | A defensive tactic used by a company targeted for takeover to make itself less attractive to the acquirer, often by issuing rights that allow existing shareholders to purchase more stock at a discount. |
| Political Risk | The risk that political events or actions in a foreign country will negatively affect an investment or business operations. |
| Portfolio Beta | A measure of the systematic risk of a portfolio of assets, calculated as the weighted average of the betas of the individual assets in the portfolio. |
| Portfolio Diversification | The strategy of holding a variety of investments to reduce overall risk. |
| Portfolio Return | The total gain or loss realized on an investment portfolio over a specific period, expressed as a percentage of the initial investment. |
| Positive NPV Project | An investment project whose net present value is greater than zero, indicating that it is expected to generate returns exceeding the required rate of return. |
| Potential Liquidity Increase | An improvement in a company's ability to meet its short-term obligations, often resulting from an increase in current assets or a decrease in current liabilities. |
| Pre-IPO Shares | Shares of a company that are sold privately to investors before the company makes its initial public offering (IPO). |
| Preferred Bond | A debt instrument that has priority over common stock but ranks below other debt securities in the event of bankruptcy or liquidation. |
| Preferred Stock | A class of stock that typically pays a fixed dividend and has priority over common stock in terms of dividend payments and asset distribution in case of liquidation. |
| Premium Bond | A bond that is trading in the market at a price above its par value, typically because its coupon rate is higher than the prevailing market interest rates. |
| Present Value | The current value of a future sum of money or stream of cash flows, discounted at a specific rate of return. |
| Price Index | A measure of the average change over time in the prices of a basket of goods and services, used to track inflation or deflation. |
| Price-to-Book Ratio | A valuation ratio that compares a company's market price per share to its book value per share, indicating how much investors are willing to pay for each dollar of book value. |
| Principal | The original amount of a loan or investment, excluding any interest or fees. |
| Private Equity Fund | An investment fund that pools capital from accredited investors or institutional investors to invest in the equity of private companies or to acquire public companies. |
| Private Placement | The sale of securities directly to a limited number of investors, typically institutional investors, without a public offering. |
| Probability of Collection | The likelihood that a customer will pay for goods or services purchased on credit, a key factor in credit decision-making. |
| Product Markets | Markets where goods and services are bought and sold, as opposed to financial markets where financial instruments are traded. |
| Professional Corporation | A type of corporation specifically designed for licensed professionals, such as doctors, lawyers, or accountants, offering limited liability protection. |
| Profit Margin | A profitability ratio that measures how much profit a company generates for every dollar of sales, calculated as net income divided by sales. |
| Promissory Note | A written promise from one party (the maker) to pay a specified sum of money to another party (the payee) either on demand or at a specified future date. |
| Promoted Rate | An introductory or special interest rate offered on a financial product, such as a credit card or loan, for a limited period. |
| Promoters | Individuals who organize and manage the initial stages of a business venture, often involving fundraising and the formation of the legal structure. |
| Property Insurance Companies | Insurance companies that provide coverage against losses related to damage or destruction of property, such as fire, theft, or natural disasters. |
| Prospectus | A legal document that provides detailed information about a security offering, including the company's business, financial condition, and risks involved, provided to potential investors. |
| Protective Covenants | Clauses included in loan agreements or bond indentures that impose restrictions on the borrower's actions to protect the lender's interests, such as limitations on dividend payments or additional debt issuance. |
| Proxy Contest | A situation where shareholders solicit proxies (votes) from other shareholders to gain control of the company's board of directors and management. |
| Proxy Statement | A document that is required by the Securities and Exchange Commission (SEC) to be sent to shareholders before a shareholder meeting, containing information about matters to be voted upon. |
| Purchasing Power Parity (PPP) | An economic theory that suggests exchange rates between currencies will adjust to equalize the prices of identical goods and services in different countries over time. |
| Put Option | A contract that gives the buyer the right, but not the obligation, to sell an underlying asset at a specified price within a certain period. |
| Quick Ratio | A liquidity ratio that measures a firm's ability to meet its short-term obligations using only its most liquid assets (excluding inventory), calculated as (current assets - inventory) / current liabilities. |
| Real Assets | Tangible assets that have intrinsic value due to their physical properties, such as land, buildings, and equipment. |
| Real Option | An option embedded within a capital investment decision that provides flexibility to take certain actions in the future, such as expanding, abandoning, or delaying the project, based on changing market conditions. |
| Real Rate of Interest | The nominal interest rate adjusted for inflation, reflecting the true return on an investment in terms of purchasing power. |
| Receivables Turnover Rate | A financial ratio that measures how efficiently a company collects its outstanding accounts receivable, calculated as credit sales divided by average accounts receivable. |
| Recourse | The ability of a lender to pursue the borrower's other assets if the collateral securing a loan is insufficient to cover the outstanding debt. |
| Reduction in Share Value | A decrease in the market price of a company's stock, which can occur for various reasons, including negative news, poor financial performance, or dilution from new stock issuance. |
| Refinancing | Replacing an existing debt obligation with a new one, often to obtain better terms, such as a lower interest rate or longer maturity. |
| Rejected Project | An investment project that is not undertaken because its expected returns do not meet the company's required rate of return or its net present value (NPV) is negative. |
| Remaining Costs | Costs that are still outstanding or yet to be incurred for a particular project or transaction. |
| Repurchase of Shares | A transaction where a company buys back its own outstanding shares from the open market or through a tender offer, reducing the number of shares outstanding and potentially increasing earnings per share and shareholder value. |
| Required Rate of Return | The minimum rate of return that an investor expects to earn on an investment, reflecting the riskiness of the investment and the time value of money. |
| Residual Claim | The claim of equity holders on a company's assets and earnings after all other claims, such as debt and preferred stock, have been satisfied. |
| Restructuring | The process of making significant changes to a company's financial or operational structure, often to improve efficiency, reduce costs, or enhance shareholder value. |
| Retained Earnings | The cumulative profits of a company that have not been distributed to shareholders as dividends but have been reinvested in the business. |
| Retention Ratio | The proportion of a company's earnings that is retained and reinvested in the business, rather than paid out as dividends. |
| Return on Assets (ROA) | A profitability ratio that measures how efficiently a company uses its assets to generate profits, calculated as net income divided by total assets. |
| Return on Equity (ROE) | A profitability ratio that measures how effectively a company uses shareholder equity to generate profits, calculated as net income divided by total equity. |
| Revaluation | The process of adjusting the value of an asset on a company's balance sheet to reflect its current market value, rather than its historical cost. |
| Rights Issue | An offer to existing shareholders to purchase additional shares in the company, typically at a discount to the current market price, allowing them to maintain their proportional ownership. |
| Risk | The possibility that an investment's actual return will differ from its expected return, including the possibility of losing some or all of the original investment. |
| Risk Aversion | The tendency of investors to prefer lower returns with known risks over higher returns with unknown risks. |
| Risk-Free Rate | The theoretical rate of return of an investment with zero risk, often represented by the yield on government securities like Treasury bills. |
| Risk Reduction | Strategies employed to lower the potential for losses on an investment, such as diversification, hedging, or purchasing insurance. |
| Roadshows | Presentations given by a company's management to potential investors to promote a new security offering and gauge market demand. |
| ROC (Return on Capital) | A measure of a company's profitability that relates its operating profit to the total capital invested in the business. |
| Rolling Over Debt | The practice of replacing maturing debt with new debt, often to extend the repayment period or obtain more favorable financing terms. |
| Sale of Marketable Securities | The transaction of selling short-term, liquid investments that can be easily converted into cash. |
| Sale of Treasury Stock | The reissuance of shares that a company has previously repurchased from the market. |
| Salvage Value | The estimated resale or disposal value of an asset at the end of its useful life. |
| Savings Account | A deposit account at a financial institution that pays interest on the deposited funds, typically offering lower rates than other investments but with high safety and liquidity. |
| Scenario Analysis | A forecasting technique used in capital budgeting to assess the potential impact of different plausible future economic or market conditions on an investment's profitability. |
| SEC (Securities and Exchange Commission) | The U.S. government agency responsible for regulating the securities markets and protecting investors. |
| Secured Debt | Debt that is backed by specific collateral, such as real estate or equipment, which the lender can seize if the borrower defaults. |
| Securities | Financial instruments that represent a claim on the issuer's assets or earnings, such as stocks and bonds. |
| Security Market Line (SML) | A graphical representation of the Capital Asset Pricing Model (CAPM), showing the relationship between an asset's expected return and its systematic risk (beta). |
| Selling Expenses | Costs incurred in the process of selling goods or services, such as commissions, advertising, and shipping. |
| Semi-Strong Form Efficiency | A level of market efficiency where security prices reflect all publicly available information, making it impossible to consistently earn abnormal returns through fundamental or technical analysis. |
| Sensitivity Analysis | A capital budgeting technique used to assess how changes in a single input variable affect an investment's outcome, such as its net present value (NPV). |
| Separation of Ownership and Control | A characteristic of corporations where the owners (shareholders) are typically separate from the managers who run the company, potentially leading to agency problems. |
| September Put | A put option contract that expires in September. |
| Servicing Costs | The costs associated with managing and administering financial transactions, such as loan servicing, customer support, and record-keeping. |
| Shareholder Wealth Maximization | The primary goal of corporate management, aiming to increase the value of the company's stock to benefit its owners. |
| Shark Attractant | A defensive tactic used by a company to make itself less attractive to potential hostile acquirers, often by implementing measures that increase the cost or difficulty of a takeover. |
| Shark Repellent | Defensive measures taken by a company to make it more difficult or costly for an unwanted acquirer to gain control, often through changes in the corporate charter or bylaws. |
| Short Selling | The practice of selling a security that the investor does not own, with the expectation that the price will fall, allowing the investor to buy it back at a lower price and profit from the difference. |
| Short-Term Financial Plan | A plan that outlines a company's expected cash inflows and outflows over a period of one year or less, used for managing liquidity and meeting short-term financial obligations. |
| Short-Term Financing | Borrowing funds for a period of one year or less, such as through bank loans, commercial paper, or stretching accounts payable. |
| Short-Term Liabilities | Obligations that a company expects to settle within one year or its operating cycle, whichever is longer. |
| Signal | Information conveyed by a company's actions or announcements that can influence investor perceptions and stock prices, such as dividend changes or stock repurchases. |
| Simple Interest | Interest calculated only on the principal amount of a loan or investment, without taking into account the effects of compounding. |
| Sinking Fund | A fund established by a company to gradually retire its debt obligations before their maturity date, often by making periodic payments into the fund. |
| Site Selection | The process of identifying and evaluating potential locations for a new business facility or operation, considering factors like cost, logistics, and market access. |
| Small-Scale Preliminary Study | A pilot project or feasibility study conducted before undertaking a larger, more resource-intensive initiative. |
| Sole Proprietorship | A business owned and operated by a single individual, with no legal distinction between the owner and the business, and unlimited personal liability for business debts. |
| SOFR (Secured Overnight Financing Rate) | A benchmark interest rate used in the U.S. financial markets, representing the average rate for overnight collateralized transactions. |
| Sources and Uses of Cash Statement | A financial statement that reports the cash inflows (sources) and cash outflows (uses) of a company over a specific period, often part of a financial plan. |
| South Sea Company | A British joint-stock company founded in 1711 that was granted a monopoly on trade with Spanish South America, but collapsed spectacularly in 1720 due to speculative excess. |
| Span of Control | The number of subordinates a manager can effectively supervise and control. |
| Special Dividend | A one-time dividend payment made by a company to its shareholders, often in addition to regular dividends, typically resulting from unexpected profits or asset sales. |
| Speculation | The practice of engaging in risky financial transactions in an attempt to profit from fluctuations in the market value of a security or asset. |
| Speculators | Investors who engage in speculation, aiming to profit from short-term price movements in financial markets, often by taking on higher levels of risk. |
| Spin-off | A corporate restructuring strategy where a company separates a division or subsidiary into a new, independent entity, distributing shares of the new company to existing shareholders. |
| Spot Rate | The exchange rate for a currency transaction that takes place immediately or within a very short period (typically two business days). |
| Spread | The difference between the bid price and the ask price of a security or asset, representing the profit potential for market makers or dealers. |
| S&P 500 | A stock market index that tracks the performance of 500 of the largest publicly traded companies in the United States, often used as a benchmark for the overall stock market. |
| Staggered Board | A corporate governance practice where the members of the board of directors are elected for overlapping terms, making it more difficult for shareholders to replace the entire board at once. |
| Stand-alone Value | The market value of a company or asset considered independently, without reference to any potential merger or acquisition synergies. |
| Stock Dividend | A dividend paid in the form of additional shares of stock, rather than cash, distributed to existing shareholders. |
| Stock Repurchase | A transaction where a company buys back its own shares from the open market or through a tender offer, reducing the number of outstanding shares and potentially increasing earnings per share and shareholder value. |
| Stock Split | A corporate action where a company divides its existing shares into multiple new shares, increasing the number of shares outstanding but decreasing the price per share proportionally. |
| Stockholders' Equity | The residual interest in the assets of an entity after deducting all its liabilities, representing the owners' stake in the company. |
| Straight Bond | A debt instrument that does not contain any embedded options, such as call or conversion features, and pays a fixed coupon rate until maturity. |
| Strategic Reasons | Motivations for business decisions that are driven by long-term goals and competitive advantages, such as entering new markets or acquiring complementary resources. |
| Strike Price | The predetermined price at which the buyer of an option contract has the right to buy (call option) or sell (put option) the underlying asset. Also known as the exercise price. |
| Strong-Form Efficiency | The highest level of market efficiency, where security prices reflect all information, both public and private, making it impossible to consistently earn abnormal returns. |
| Subordinated Debt | Debt that ranks lower in priority than other debt in the event of bankruptcy or liquidation, often carrying higher interest rates due to increased risk. |
| Subsidiary | A company that is owned or controlled by another company, known as the parent company. |
| Subsidiary Company | A company controlled by a parent company, which typically owns a majority of the subsidiary's stock. |
| Supermajority | A voting requirement that mandates a higher percentage of shareholder or director approval than a simple majority for certain corporate actions, such as mergers or amendments to the charter. |
| Suppliers | Businesses or individuals that provide goods or services to other companies. |
| Supply Chain Management | The oversight of materials, information, and finances as they move in a process from supplier to manufacturer to wholesaler to retailer to consumer. |
| Swap | A derivative contract where two parties exchange financial instruments or cash flows or liabilities from two different financial instruments. |
| Swaps | Derivative contracts that involve the exchange of financial instruments or cash flows between two parties, often used to manage interest rate risk or currency risk. |
| Symmetrical Information | A situation where all market participants have access to the same information about a security or asset. |
| Tax Liability | The total amount of taxes a company or individual owes to the government for a given period. |
| Tax Rate | The percentage of income or profits that is paid as taxes to the government. |
| Tax Shield | A reduction in taxable income or tax liability resulting from certain deductible expenses, such as interest payments or depreciation. |
| Taxable Income | The portion of a company's or individual's income that is subject to taxation. |
| Target Firm | The company that is being acquired in a merger or takeover transaction. |
| T-Bill (Treasury Bill) | A short-term debt security issued by the U.S. Treasury with maturities of one year or less, considered a risk-free investment. |
| Technical Analysis | A method of evaluating securities by analyzing statistical trends gathered from trading activity, such as price movement and volume. |
| Tender Offer | A public offer made by a potential acquirer to purchase shares of a target company directly from its shareholders, usually at a premium to the current market price. |
| Tenor | The length of time until a loan or debt obligation matures. |
| Term Loan | A loan from a bank or other lender that has a specified repayment schedule and maturity date, often used for financing capital expenditures or business acquisitions. |
| Terms of Trade Credit | The conditions under which a seller extends credit to a buyer, including the discount offered for early payment, the net payment period, and any penalties for late payment. |
| Tertiary Market | A hypothetical market segment that might exist beyond primary and secondary markets, but is not a standard term in finance. |
| Theory of Purchasing Power Parity (PPP) | An economic theory that suggests exchange rates between currencies will adjust to equalize the prices of identical goods and services in different countries over time. |
| Time Value of Money | The concept that a dollar today is worth more than a dollar in the future, due to its potential earning capacity through investment. |
| Times Interest Earned (TIE) Ratio | A profitability ratio that measures a company's ability to meet its interest obligations, calculated as earnings before interest and taxes (EBIT) divided by interest expense. |
| Timing Option | A real option that provides the flexibility to delay or accelerate an investment decision based on market conditions or future information. |
| Tiresome Information | Information that is widely disseminated and already reflected in market prices, providing no new insights for generating abnormal profits. |
| T-Bills (Treasury Bills) | Short-term debt obligations issued by the U.S. Treasury with maturities of one year or less, considered risk-free investments. |
| Total Capital Requirements | The total amount of funds a company needs to finance its operations, investments, and growth. |
| Total Debt Ratio | A leverage ratio that measures the proportion of a company's assets financed by debt, calculated as total liabilities divided by total assets. |
| Total Return | The overall gain or loss on an investment over a period, including income received (e.g., dividends or interest) and capital appreciation or depreciation. |
| Trading on Equity | The use of debt financing to increase the potential return on equity, often leading to higher financial risk. |
| Transaction Costs | Expenses incurred when buying or selling a financial asset or security, such as brokerage fees, commissions, and taxes. |
| Treasury Bonds | Long-term debt securities issued by the U.S. Treasury with maturities of 10 years or more, considered low-risk investments. |
| Treasury Bills | Short-term debt instruments issued by the U.S. Treasury with maturities of one year or less, considered risk-free investments. |
| Trend Analysis | The examination of financial data over time to identify patterns, trends, and relationships, used in financial planning and forecasting. |
| Tri-C Corp | A hypothetical company mentioned in the context of financial ratio analysis. |
| Trigger Point | A specific condition or event that initiates a particular action or decision, such as a trigger for exercising an option or defaulting on a loan. |
| T-Shirt Inventory | A colloquial term referring to inventory that is likely to be easily sold or have high turnover. |
| T-Shirt Wins of the Super Bowl | Refers to inventory of merchandise related to a specific sporting event, which may have a limited or seasonal demand. |
| T-accounts | Simplified representations of financial transactions used in accounting to track changes in specific accounts. |
| T-bill Rate | The interest rate on Treasury bills, often used as a proxy for the risk-free rate. |
| Two-Stock Portfolio | A portfolio consisting of only two different stocks, used in examples to illustrate portfolio diversification and risk calculations. |
| Umbrella Company | A large, diversified corporation that operates in multiple industries and geographic locations, often with a complex organizational structure. |
| Underpriced | A situation where the market price of a security is lower than its perceived intrinsic value, suggesting it may be a good investment opportunity. |
| Underpricing of New Issues | The practice of selling new securities at a price below their expected market value, often done to ensure successful distribution and attract investors. |
| Underwriter | An investment bank or financial institution that helps companies raise capital by purchasing newly issued securities and reselling them to the public. |
| Underwriting Spread | The difference between the price at which an underwriter buys securities from an issuer and the price at which they are resold to the public, representing the underwriter's fee. |
| Underwriting Terms | The conditions and agreements set forth by an underwriter for the issuance and sale of securities, including pricing, fees, and marketing strategies. |
| Underlying Asset | The asset on which a derivative contract, such as an option or futures contract, is based. |
| Underperform | When the return on an investment or asset is lower than expected or lower than that of a benchmark index. |
| Undervalued | A situation where the market price of a security is lower than its estimated intrinsic value, suggesting it may be a good investment opportunity. |
| Unlimited Personal Liability | A characteristic of sole proprietorships and general partnerships where the owners are personally responsible for all business debts and obligations, potentially risking their personal assets. |
| Unlevered Firm | A company that has no debt in its capital structure, financed entirely by equity. |
| Unprofitable Entities | Businesses that are consistently losing money and are unable to generate sufficient revenue to cover their expenses. |
| Unsecured Debt | Debt that is not backed by specific collateral, meaning the lender's claim on the borrower's assets is general rather than specific. |
| Up-front Price | The initial payment made for a financial contract or asset at the time of purchase. |
| Upward-Sloping Yield Curve | A yield curve where longer-maturity bonds offer higher yields than shorter-maturity bonds, typically indicating expectations of rising interest rates or economic growth. |
| U.S. Treasury Bonds | Long-term debt securities issued by the U.S. Treasury with maturities of 10 years or more, considered low-risk investments. |
| U.S. Treasury Bills | Short-term debt instruments issued by the U.S. Treasury with maturities of one year or less, considered risk-free investments. |
| Valuation | The process of estimating the economic worth of a company, security, or asset based on various financial and market factors. |
| Variable Costs | Costs that change in proportion to the level of production or sales, such as raw materials and direct labor. |
| Vertical Merger | A merger between two companies that operate at different stages of the same industry's supply chain, such as a manufacturer acquiring a supplier or distributor. |
| Visa Inc. | A multinational financial services corporation that facilitates electronic funds transfers throughout the world, most commonly through Visa-branded credit cards, debit cards and prepaid cards. |
| Volatility | A measure of the dispersion or fluctuation of returns for a given security or market index, indicating the degree of risk associated with the investment. |
| Volatility of Stock Price | The degree to which a stock's price fluctuates over a period, reflecting market risk and company-specific factors. |
| Voting Power | The rights granted to shareholders to influence corporate decisions by casting votes on matters such as the election of directors and major corporate actions. |
| WACC (Weighted-Average Cost of Capital) | The average rate of return a company expects to pay to all its security holders to finance its assets, calculated by weighing the cost of each component of capital (debt, preferred stock, and common equity) by its proportion in the capital structure. |
| Warrants | Securities that give the holder the right to purchase a company's stock at a predetermined price within a specified period, often attached to bonds or preferred stock as a "sweetener" to increase their attractiveness. |
| Weak-Form Efficiency | The lowest level of market efficiency, where security prices reflect all past market information, making it impossible to consistently earn abnormal returns through technical analysis alone. |
| Wheat Farmer | An agricultural producer who cultivates and sells wheat, often involved in hedging strategies using futures contracts. |
| When-Issued Trading | Trading of a security that has been authorized but not yet issued. |
| Work-in-Progress Inventory | Goods that are currently in the production process but have not yet been completed. |
| Zero-Coupon Bond | A bond that does not pay periodic interest payments (coupons) but is sold at a discount to its face value and pays the full face value at maturity. |
| Zero-Sum Game | A situation where the total gains of the participants are exactly equal to the total losses, meaning one party's profit comes at the expense of another's. |
| Call Option | A financial contract that gives the buyer the right, but not the obligation, to purchase an underlying asset at a specified price (the exercise price) on or before a certain date. |
| Exercise Price | The predetermined price at which the holder of an option can buy (for a call option) or sell (for a put option) the underlying asset. |
| Speculator | An individual or entity that trades in financial markets with the hope of profiting from short-term price fluctuations, thereby assuming a higher level of risk. |
| Callable Bond | A bond that the issuer has the right to redeem, or call, before its maturity date at a specified price. |
| Warrant | A security issued by a company that gives the holder the right to purchase a certain number of shares of the company's stock at a specified price for a specified period of time. It is often attached to bonds as a "sweetener." |
| Currency Swap | An agreement between two parties to exchange principal and interest payments on a loan in one currency for equivalent payments in another currency. |
| Interest Rate Swap | An agreement between two parties to exchange interest rate payments over a specified period. Typically, one party exchanges fixed-rate payments for floating-rate payments, or vice versa. |
| Operational Hedging | A strategy that involves adjusting a company's operations to reduce exposure to financial risks, such as manufacturing goods in the country where they will be sold. |
| Put-Call Parity | A principle that defines the relationship between the price of a European call option, a European put option, the underlying asset, and a risk-free bond. The relationship is $C + PV(X) = P + S$, where C is the call price, P is the put price, PV(X) is the present value of the exercise price, and S is the stock price. |
| Time to Expiration | The period remaining until an option contract expires. All else being equal, options with more time to expiration generally have higher values. |
| Embedded Option | An option that is part of a larger financial instrument, such as the call option in a callable bond or the conversion option in a convertible bond. |
| Flexibility Option | A type of real option that provides the holder with the discretion to adjust operations or investments in response to changing market conditions. |
| Amortizing Loan | A loan where each payment reduces both the principal balance and the accrued interest, leading to a diminishing principal over time. |
| Annuity | A series of equal cash payments made at regular intervals for a specified period of time. |
| Annuity Due | A type of annuity where payments are made at the beginning of each period, rather than at the end. |
| Future Value | The value of a current asset at a specified future date, based on an assumed rate of growth or interest. |
Cover
Financieel Management (1).docx
Summary
# Doelstellingen en functies van financieel beleid
Dit deel behandelt de evolutie van de rol van financieel management binnen een moderne onderneming, met een focus op waardecreatie en de kernbeslissingen die een CFO moet nemen, zoals investerings-, financierings- en dividendbeslissingen, evenals de doelstellingen van de onderneming vanuit het perspectief van aandeelhouders en stakeholders.
### 1.1 De rol van de financieel directeur (CFO)
De rol van financieel management is geëvolueerd van een louter registrerende en rapporterende functie naar een strategische business partner.
#### 1.1.1 Vroegere rol
* Registreren en rapporteren van financiële gegevens.
* Beheren van de kaspositie.
* Aantrekken van voldoende financiële middelen.
#### 1.1.2 Huidige rol in een moderne onderneming
De CFO is nu een strategische partner die streeft naar:
* **Waardebehoud:** Zorgen dat de bestaande waarde van de onderneming niet afneemt.
* **Waardecreatie:** Actief bijdragen aan de groei en verbetering van de ondernemingswaarde, gemeten in euro's.
> **Tip:** In de moderne context is waardecreatie in euro's belangrijker dan het genereren van winst op papier, aangezien winst vaak gepaard gaat met belastingverplichtingen. Een gezonde kaspositie is cruciaal en vaak belangrijker dan een hoge omzet.
#### 1.1.3 Kernbeslissingen van de CFO
De CFO is verantwoordelijk voor strategische beslissingen die de waarde van de onderneming beïnvloeden:
* **Investeringsbeslissingen:** Bepalen waarin te investeren (welke activa aan te kopen).
* **Financieringsbeslissingen:** Kiezen van de optimale financiële mix, inclusief de verhouding eigen vermogen (EV) versus vreemd vermogen (VV).
* **Dividendbeslissingen:** Vaststellen van de dividendpolitiek, wat invloed heeft op de omvang van de gereserveerde winsten.
> **Tip:** Hoewel veel eigen vermogen een goede buffer kan bieden, kan het ook erg kostbaar zijn voor de onderneming. Soms is het efficiënter om investeringen te financieren met leningen (kredieten) in plaats van met eigen vermogen. Dividenduitkeringen worden berekend over de winst na belastingen en zijn zelf ook belast, wat een zoektocht naar belastingefficiënte uitkeringsmethoden noodzakelijk maakt. Beursgenoteerde bedrijven moeten een consistente en strategische dividendpolitiek hanteren.
* **Risicomanagement:** Beoordelen en beheren van het operationeel en financieel risico dat voortvloeit uit de bovenstaande beslissingen.
### 1.2 De doelstelling van de onderneming: aandeelhouder- en stakeholderperspectief
De primaire doelstelling van een onderneming vanuit financieel managementperspectief is het maximaliseren van de aandeelhouderswaarde.
#### 1.2.1 Totale winst versus winst per aandeel
* **Totale winst als doelstelling:** Het verhogen van de totale winst is niet altijd optimaal voor aandeelhouders, omdat dit kan leiden tot een daling van de winst per aandeel, wat de intrinsieke waarde voor individuele aandeelhouders vermindert.
* **Winst per aandeel als doelstelling:** Een belangrijkere doelstelling is het verhogen van de marktprijs per aandeel. Dit weerspiegelt de perceptie van investeerders over de toekomstige winstgevendheid en waardecreatie van de onderneming. Winst en rentabiliteit zijn hierbij weliswaar essentieel, maar de marktprijs is een meeromvattende indicator.
#### 1.2.2 Corporate governance: management versus aandeelhouders
Corporate governance verwijst naar de structuur die de relaties tussen management, raad van bestuur, aandeelhouders en andere stakeholders reguleert.
* **Relatie aandeelhouders en management:** Er kan een conflict ontstaan, met name wanneer het goed gaat met de onderneming. Aandeelhouders willen dat hun 'agenten' (het management) beslissingen nemen die leiden tot maximale aandeelhouderswaarde.
* **Relatie aandeelhouders en schuldeisers:** Een conflict kan ontstaan, vooral in tijden van financiële moeilijkheden. Schuldeisers stellen kapitaal ter beschikking en hebben recht op aflossing en rente. Aandeelhouders kunnen daarentegen druk uitoefenen voor dividenduitkeringen, wat ten koste kan gaan van de mogelijkheid om schulden af te lossen.
### 1.3 Indeling van de financiële functie
De financiële functie binnen een onderneming kan worden onderverdeeld in diverse gebieden, die elk een specifieke focus hebben binnen het financieel beleid. Figuur 1.1 schetst de basis hiervan.
#### 1.3.1 Investeringsbeslissingen (activa)
Dit omvat beslissingen met betrekking tot de activa van de onderneming.
* **Voorraden:** Het beheren van voorraden is cruciaal. Te hoge voorraden binden kapitaal en verhogen opslagkosten, terwijl te lage voorraden kunnen leiden tot gemiste verkoopkansen.
> **Example:** Een kledingwinkel die te veel voorraad aanlegt van een modieuze kleur loopt het risico dat deze kleur uit de mode raakt en de voorraad onverkoopbaar wordt.
* **Handelsvorderingen:** Het beheer van openstaande facturen. Een beleid van uitgestelde betalingen, zoals bij Zalando, kan aantrekkelijk zijn voor klanten, maar vereist een zorgvuldige afweging van de liquiditeitsimplicaties.
#### 1.3.2 Financieringsbeslissingen (passiva)
Beslissingen over hoe de activa van de onderneming worden gefinancierd, met een focus op de passivazijde van de balans.
#### 1.3.3 Dividendbeslissingen
Het bepalen van de dividendpolitiek en de uitkering van winsten aan aandeelhouders.
#### 1.3.4 Speciale beslissingen
Naast de reguliere beslissingen zijn er ook specifieke, vaak ingrijpende, financiële beslissingen zoals:
* Fusies en overnames.
* Beursgangen.
* Internationale operaties.
* Faillissement en herstructurering.
#### 1.3.5 Financieel beleid (samenvatting)
Het geheel van financiële beslissingen en strategieën die de CFO dagelijks hanteert om de doelstellingen van de onderneming te realiseren. Digitalisering en technologische vooruitgang, zoals AI, hebben een significante impact op de uitvoer van deze taken.
---
# Basisbegrippen van waardering van geldstromen
Dit hoofdstuk legt de fundamentele concepten uit rond de tijdswaarde van geld, het berekenen van toekomstige en contante waarden van enkelvoudige bedragen en reeksen geldstromen, essentieel voor financiële analyse.
### 2.1 Tijdswaarde van geld
Het kernconcept van de tijdswaarde van geld is dat een euro vandaag meer waard is dan een euro in de toekomst. Dit komt door de opportuniteit om vandaag te investeren en rente te verdienen, evenals door inflatie en risico.
* **Huidige waarde vs. Toekomstige waarde:** De huidige waarde (beginwaarde, $B$) is wat een toekomstig bedrag vandaag waard is, terwijl de toekomstige waarde (eindwaarde, $E$) is wat een huidig bedrag in de toekomst waard zal zijn, inclusief rente.
> **Tip:** Stel je altijd de vraag: zou je vandaag één euro ontvangen of dezelfde euro volgend jaar? Het antwoord 'vandaag' onderstreept het principe van de tijdswaarde van geld.
### 2.2 Enkelvoudig bedrag
#### 2.2.1 Toekomstige waarde van een enkelvoudig bedrag na één jaar
De toekomstige waarde ($E$) van een huidig bedrag ($B$) na één jaar, tegen een rentevoet ($i$), wordt berekend met de volgende formule:
$$E = B \times (1 + i)$$
* **Variabelen:**
* $E$: Eindwaarde (toekomstige waarde)
* $B$: Beginwaarde (huidige waarde)
* $i$: Rentevoet per periode (uitgedrukt als decimaal)
> **Voorbeeld:** Als je vandaag 50.000 euro belegt tegen een rente van 2,80% per jaar, ontvang je na één jaar:
> $E = 50.000 \times (1 + 0,028) = 51.400$ euro.
#### 2.2.2 Huidige waarde van een enkelvoudig bedrag na één jaar
De huidige waarde ($B$) van een toekomstig bedrag ($E$) dat over één jaar ontvangen of betaald zal worden, tegen een rentevoet ($i$), wordt berekend als:
$$B = \frac{E}{(1 + i)}$$
* **Variabelen:**
* $B$: Beginwaarde (huidige waarde)
* $E$: Eindwaarde (toekomstige waarde)
* $i$: Rentevoet per periode (uitgedrukt als decimaal)
> **Voorbeeld:** Als je verwacht 15.000 euro te ontvangen over één jaar en de rentevoet is 10%, dan is de huidige waarde van dit bedrag:
> $B = \frac{15.000}{(1 + 0,10)} = 13.636,36$ euro.
#### 2.2.3 Enkelvoudig bedrag na $n$ jaar
Voor het berekenen van de toekomstige waarde of de huidige waarde van een enkelvoudig bedrag over meerdere perioden ($n$) wordt samengestelde rente toegepast.
* **Toekomstige waarde na $n$ jaar ($E_n$):**
$$E_n = B \times (1 + i)^n$$
Hierbij wordt de rente over de voorgaande perioden mee opgenomen in de berekening voor de daaropvolgende perioden.
> **Voorbeeld:** Als je vandaag 25.000 euro belegt tegen een samengestelde jaarlijkse rentevoet van 3%, dan beschik je na vijf jaar over:
> $E_5 = 25.000 \times (1 + 0,03)^5 = 28.981,85$ euro.
* **Huidige waarde na $n$ jaar ($B$):**
$$B = \frac{E_n}{(1 + i)^n}$$
Dit is de verdiscontering van een toekomstig bedrag naar de huidige waarde.
> **Voorbeeld:** Als je over drie jaar 2.500 euro wilt hebben en de rentevoet is 4%, hoeveel moet je dan vandaag beleggen?
> $B = \frac{2.500}{(1 + 0,04)^3} = 2.222,49$ euro.
> **Tip:** Het gebruik van een tijdsas kan helpen bij het visualiseren van de geldstromen over de verschillende perioden.
### 2.3 Reeksen van geldstromen
Geldstromen kunnen ook voorkomen als een reeks van periodieke betalingen of ontvangsten.
#### 2.3.1 Huidige waarde van een reeks van gelijke geldstromen (annuïteiten)
Wanneer er een reeks van gelijke geldstromen is die gedurende een bepaalde periode plaatsvinden, spreken we van een annuïteit.
* **Eindige reeks van gelijke geldstromen:** De berekening van de huidige waarde van een eindige annuïteit is complexer en vereist de sommatie van de contante waarden van elke individuele betaling of een specifieke annuïteitsformule. De formules hiervoor zijn vaak terug te vinden in financiële tabellen of kunnen met financiële rekenmachines berekend worden.
* **Oneindige reeks van gelijke geldstromen (perpetuïteit):** Als de gelijke geldstromen oneindig lang worden ontvangen of betaald, spreekt men van een perpetuïteit. De huidige waarde ($B$) van een perpetuïteit wordt berekend als:
$$B = \frac{C_1}{i}$$
Waarbij $C_1$ de geldstroom in de eerste periode is en $i$ de rentevoet.
> **Voorbeeld:** Een aandeel dat een dividend van 100 euro per jaar uitkeert, kan gewaardeerd worden met deze formule, aangenomen dat het dividend oneindig lang doorgaat en de vereiste rendementvoet 5% is:
> $B = \frac{100}{0,05} = 2.000$ euro.
#### 2.3.2 Groeiende reeksen van geldstromen
Als de geldstromen niet gelijk zijn, maar groeien volgens een bepaald percentage, wordt de berekening complexer.
* **Oneindige reeks van groeiende geldstromen:** De formule voor de huidige waarde ($B$) van een oneindige, groeiende geldstroom is:
$$B = \frac{C_1}{i - g}$$
Hierbij is $C_1$ de eerste geldstroom, $i$ de rentevoet en $g$ de verwachte constante groeipercentage van de geldstroom. Deze formule is enkel geldig als $i > g$.
> **Voorbeeld:** Als een bedrijf verwacht jaarlijks 100 euro dividend uit te keren, met een jaarlijkse groei van 2%, en het vereiste rendement is 7%, dan is de huidige waarde van dit dividend:
> $B = \frac{100}{0,07 - 0,02} = \frac{100}{0,05} = 2.000$ euro.
### 2.4 Gebruik van financiële tabellen
Financiële tabellen (zoals T1 en T2) kunnen worden gebruikt om de berekeningen van toekomstige en contante waarden te versnellen, vooral bij terugrekeningen (verdisconteren) of bij reeksen van gelijke bedragen. Tabel 1 wordt gebruikt voor enkelvoudige bedragen, terwijl Tabel 2 nuttig is voor reeksen van gelijke bedragen.
---
# Waardering van leningen en aandelen
Dit deel introduceert de waardering van obligaties en aandelen, waarbij de verschillen tussen beide financiële instrumenten worden belicht en modellen voor hun waardering, met name op basis van dividenden, worden behandeld.
### 3.1 Waardering van obligaties en leningen
De waardering van obligaties en leningen is gebaseerd op het concept van de contante waarde van toekomstige kasstromen. Het waarderingsmodel gaat er niet van uit dat een belegger de lening tot het einde van de looptijd aanhoudt. Veranderingen in het vereiste rendement zullen de marktwaarde van de lening beïnvloeden.
#### 3.1.1 Het waarderingsmodel voor leningen
De marktwaarde van een lening ($L_0$) kan worden berekend als de contante waarde van de toekomstige periodieke rentebetalingen ($I_t$) en de aflossing van de nominale waarde ($N$) aan het einde van de looptijd, verdisconteerd tegen het vereiste rendement ($R$).
$$L_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{I_t}{(1+R)^t} + \frac{N}{(1+R)^n}$$
Waarbij:
* $I_t$: periodieke intrestbetaling.
* $N$: nominale waarde (kapitaalaflossing op het einde van de looptijd).
* $n$: resterende looptijd in jaren.
* $R$: vereist rendement, gevraagd door de houder van de lening.
#### 3.1.2 Invloed van rendement en coupon op de marktwaarde
Er zijn twee belangrijke stellingen met betrekking tot de relatie tussen de marktwaarde, nominale waarde, couponrente en vereist rendement:
1. **Kortere resterende looptijd:** Hoe korter de resterende looptijd van een lening, hoe meer de marktwaarde ervan naar haar nominale waarde convergeert. Dit betekent dat de impact van toekomstige rente- en aflossingsbetalingen op de huidige waarde kleiner wordt naarmate de looptijd afneemt.
2. **Verhouding couponrente en vereist rendement:**
* Als de couponintrest ($I_t$) hoger is dan het vereiste rendement ($R$) (dus $R < I_t$), dan zal de marktwaarde van de lening hoger zijn dan de nominale waarde ($L_0 > N$). Dit wordt "boven pari" uitgegeven genoemd.
* Als de couponintrest ($I_t$) gelijk is aan het vereiste rendement ($R$) (dus $R = I_t$), dan is de marktwaarde gelijk aan de nominale waarde ($L_0 = N$).
* Als de couponintrest ($I_t$) lager is dan het vereiste rendement ($R$) (dus $R > I_t$), dan zal de marktwaarde van de lening lager zijn dan de nominale waarde ($L_0 < N$).
#### 3.1.3 Determinanten van het vereiste rendement
Het vereiste rendement op een lening wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder:
* De marktintrest op risicoloze leningen met een vergelijkbare looptijd en munt.
* Kredietwaardigheid van de uitgever, beoordeeld door ratingbureaus (bv. met letters A, B, C, D). Een hogere rating duidt op een lagere risico en dus een lager vereist rendement.
#### 3.1.4 Nulcouponobligaties
Een nulcouponobligatie betaalt geen rente gedurende de looptijd. De belegger ontvangt enkel de nominale waarde aan het einde van de looptijd. De waardering van een nulcouponobligatie is daardoor eenvoudiger:
$$L_0 = \frac{N}{(1+r)^n}$$
Waarbij:
* $L_0$: Huidige waarde van de nulcouponobligatie.
* $N$: Nominale waarde.
* $n$: Resterende looptijd.
* $r$: Vereist rendement.
Nulcouponobligaties worden altijd onder pari uitgegeven, omdat de belegger geen tussentijdse rente-inkomsten ontvangt.
### 3.2 Waardering van aandelen aan de hand van dividenden
De waarde van een aandeel wordt beschouwd als de actuele waarde van de verwachte toekomstige inkomsten die het aandeel zal genereren voor een belegger. Deze inkomsten komen voornamelijk uit dividenden en mogelijke meerwaarde bij verkoop.
#### 3.2.1 Beleggingshorizon van één jaar
Voor een belegger met een beleggingshorizon van één jaar, kan de waarde van een aandeel ($P_0$) worden berekend als de contante waarde van het dividend dat in het komende jaar wordt verwacht ($D_1$) en de verwachte verkoopprijs van het aandeel aan het einde van dat jaar ($P_1$), beiden verdisconteerd tegen het vereiste rendement ($r$).
$$P_0 = \frac{D_1}{1 + r} + \frac{P_1}{1 + r}$$
Het totale rendement op een aandeel bestaat uit twee componenten:
* **Dividendenrendement:** $\frac{D_1}{P_0}$
* **Meer- of minderwaarde:** $\frac{P_1 - P_0}{P_0}$
#### 3.2.2 Algemeen dividendenmodel
Voor een langere beleggingshorizon of een oneindige horizon worden complexere modellen gebruikt, die de contante waarde van alle toekomstige verwachte dividenden meenemen. Voor een oneindige beleggingshorizon wordt gebruikgemaakt van een groei-model, dat de contante waarde van een reeks groeiende dividenden berekent.
> **Tip:** Het rendement op een aandeel is over het algemeen hoger dan op een obligatie, omdat aandelen een hoger risico met zich meebrengen. Als een onderneming failliet gaat, krijgen aandeelhouders hun geld doorgaans pas terug nadat alle schuldeisers zijn betaald, of helemaal niet. Dit hogere risico wordt gecompenseerd door een potentieel hoger rendement.
---
# Beoordeling van investeringsprojecten
Dit hoofdstuk behandelt de methoden voor het evalueren van investeringsprojecten, met de nadruk op het correct identificeren van relevante kasstromen en het toepassen van financiële evaluatietechnieken.
### 4.1 Het bepalen van kasstromen
Bij het beoordelen van investeringsprojecten zijn enkel de marginale of incrementele kasstromen relevant. Dit zijn de kasstromen die direct door het project worden gegenereerd en die de financiële positie van de onderneming zouden veranderen ten opzichte van de situatie zonder het project.
#### 4.1.1 Relevante kasstromen
* **Enkel kasstromen zijn relevant:** Winst en verlies zijn boekhoudkundige concepten die niet direct gelijkstaan aan de daadwerkelijke geldstromen. Alleen de inkomsten en uitgaven (kasstromen) van het project zijn van belang.
* **Marginale of incrementele kasstromen:** Dit zijn de extra kasstromen die worden gegenereerd door het project. Ze meten het verschil tussen de situatie met en zonder het project.
> **Tip:** Denk bij het bepalen van incrementele kasstromen altijd aan de vraag: "Wat verandert er PRECIES als we dit project uitvoeren?"
* **Onderscheid tussen operationele, investerings- en financiële kasstromen:**
* **Operationele kasstroom:** Kasstromen die voortkomen uit de normale bedrijfsactiviteiten (bijvoorbeeld inkomsten uit verkoop, kosten van grondstoffen). Loonuitkeringen aan de eigenaren worden hier ook toe gerekend.
* **Investeringskasstroom:** Kasstromen gerelateerd aan de aan- of verkoop van activa (bijvoorbeeld de aankoop van een machine of display, of de verkoop van een bestaand actief).
* **Financiële kasstroom:** Kasstromen gerelateerd aan financiering (bijvoorbeeld het aangaan van een lening, het terugbetalen van een lening met rente, of het uitkeren van dividenden aan aandeelhouders).
* De **vrije kasstroom** is de som van de operationele en investeringskasstroom en is cruciaal voor de beoordeling van investeringsprojecten. Financiële kasstromen zijn weliswaar belangrijk voor de onderneming, maar worden niet meegenomen in de directe berekening van de kasstromen van het project zelf.
#### 4.1.2 Sunk costs
* **Definitie:** Sunk costs zijn uitgaven die reeds in het verleden zijn gedaan en die niet meer teruggedraaid kunnen worden.
* **Relevantie:** Deze kosten hebben geen invloed op toekomstige beslissingen en moeten dus genegeerd worden bij de beoordeling van investeringsprojecten. De beslissing moet gebaseerd zijn op toekomstige kosten en baten.
#### 4.1.3 Opportuniteitskosten
* **Definitie:** Opportuniteitskosten vertegenwoordigen de waarde van de beste gemiste alternatieve aanwending van een actief. Het is het potentieel verloren inkomen door een bepaalde keuze te maken.
* **Relevantie:** Als een project de inzet van een actief vereist dat ook anders ingezet zou kunnen worden (bijvoorbeeld verhuur of verkoop), dan moet de potentiële opbrengst van die alternatieve aanwending als een opportuniteitskost worden meegenomen in de analyse.
#### 4.1.4 Neveneffecten
* **Definitie:** Neveneffecten treden op wanneer de introductie van een nieuw project invloed heeft op de kasstromen van andere activiteiten binnen dezelfde onderneming. Dit kan zowel positief (synergie) als negatief (cannibalisatie) zijn.
* **Relevantie:** De analyse moet de totale impact op de onderneming meenemen. Bijvoorbeeld, de introductie van een nieuwe frisdranksmaak kan de verkoop van bestaande smaken beïnvloeden.
#### 4.1.5 De levensduur van het project
* **Bepaling:** De relevante looptijd van het project moet worden vastgesteld, aangezien deze bepaalt over welke periode de kasstromen worden geanalyseerd.
### 4.2 Voorbeeld: Expansie-investering
De analyse van een investeringsproject omvat typisch de volgende stappen:
1. **Bepalen van de impact op het resultaat:** Dit omvat het meenemen van operationele kasstromen, investeringskasstromen en het effect van afschrijvingen.
* **Afschrijvingen:** Hoewel afschrijvingen geen directe kasuitgaven zijn, hebben ze wel invloed op de belastingen. In de eerste en laatste jaren van een project kunnen speciale afschrijvingsregels leiden tot belastingbesparingen bij een (boekhoudkundig) verlies.
2. **Vertalen van meerwinst naar kasstromen:** Niet-kaskosten, zoals afschrijvingen, moeten worden toegevoegd aan de winst om de operationele kasstroom te verkrijgen.
3. **Berekenen van de investeringskasstroom:** Dit betreft de initiële investering in activa en eventuele latere desinvesteringen.
4. **Identificeren van de totale vrije kasstroom:** Dit is de som van de operationele kasstromen en investeringskasstromen.
#### 4.2.1 Nettocontantewaarde (NCW)
* **Definitie:** De nettocontantewaarde (NCW) is de som van de contante waarden van alle verwachte toekomstige kasstromen van een project, minus de initiële investering.
* **Formule:**
$$ NCW = \sum_{t=0}^{n} \frac{CF_t}{(1+r)^t} $$
Waarbij:
* $CF_t$ = de kasstroom in periode $t$
* $r$ = de discontovoet (vereist rendement)
* $n$ = de levensduur van het project
* $t$ = de tijdsperiode (vanaf 0 voor de initiële investering)
* **Beslissingsregel:**
* Als $NCW > 0$, is het project financieel aantrekkelijk en wordt het aanbevolen om het project uit te voeren.
* Als $NCW < 0$, is het project financieel onaantrekkelijk en wordt het afgeraden.
* Als $NCW = 0$, is het project indifferent qua aantrekkelijkheid; het project genereert precies het vereiste rendement.
* **Trial and Error Methode:** Wanneer de discontovoet $r$ niet direct gegeven is, kan deze bepaald worden door middel van "trial and error" om de $r$ te vinden waarbij $NCW = 0$.
### 4.3 Kapitaalrantsoenering
* **Situatie:** Kapitaalrantsoenering doet zich voor wanneer er een beperking is op de beschikbare financiële middelen voor investeringen binnen een bepaalde periode.
* **Doelstelling:** In zo'n situatie is het doel om de totale nettocontantewaarde van de geselecteerde projecten te maximaliseren, zonder het beschikbare budget te overschrijden.
* **Contante Waarde Index (CWI):** Wanneer projecten niet deelbaar zijn (men kan ze niet gedeeltelijk uitvoeren), is het nuttig om de CWI te berekenen. De CWI is de verhouding van de contante waarde van de kasstromen tot de initiële investering.
$$ CWI = \frac{\text{Contante waarde van toekomstige kasstromen}}{\text{Initiële investering}} $$
Of, omdat $NCW = \text{Contante waarde van toekomstige kasstromen} - \text{Initiële investering}$:
$$ CWI = \frac{NCW + \text{Initiële investering}}{\text{Initiële investering}} = 1 + \frac{NCW}{\text{Initiële investering}} $$
Projecten met een hogere CWI worden geprefereerd als ze bijdragen aan het maximaliseren van de totale NCW binnen het budget.
> **Tip:** Bij kapitaalrantsoenering selecteer je projecten met een positieve NCW op basis van hun CWI, zodat je het meeste "rendement per geïnvesteerde euro" krijgt binnen de budgettaire beperking.
---
# Kapitaalkost en kapitaalrantsoenering
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de berekening van de kapitaalkost van een onderneming en introduceert het concept van kapitaalrantsoenering, waarbij het doel is de maximale nettocontantewaarde te realiseren binnen een beperkt investeringsbudget.
## 5. Kapitaalkost en kapitaalrantsoenering
### 5.1 Kapitaalkost
De kapitaalkost vertegenwoordigt het rendement dat vereist wordt door alle financiers samen, gewogen naar hun proportionele belang in de financiële structuur van de onderneming. Operationele schulden worden niet meegenomen in de bepaling van de gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGKK).
#### 5.1.1 Vereist rendement op gewoon aandelenkapitaal
Er zijn twee belangrijke benaderingen om het vereiste rendement op gewoon aandelenkapitaal te bepalen:
* **Gordon Shapiro Dividend Discount Model:** Dit model berekent het vereiste rendement ($k_e$) als de som van het verwachte dividend in het volgende jaar ($D_1$) gedeeld door de huidige aandelenprijs ($P_0$), plus de verwachte groei van het dividend ($g$).
$$k_e = \frac{D_1}{P_0} + g$$
* **Capital Asset Pricing Model (CAPM):** Dit model berekent het vereiste rendement ($k_e$) als de som van het risicovrije rendement ($R_f$), plus een risicopremie. De risicopremie is de bèta van het aandeel ($\beta$) vermenigvuldigd met het verwachte marktrendement ($E(R_m)$) min het risicovrije rendement ($R_f$).
$$k_e = R_f + \beta (E(R_m) - R_f)$$
#### 5.1.2 Gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGKK)
De gewogen gemiddelde kapitaalkost van een onderneming is het gemiddelde rendement dat vereist wordt door al haar financiers (zowel aandeelhouders als schuldeisers), gewogen naar hun relatieve bijdrage aan de totale financiering van de onderneming.
### 5.2 Kapitaalrantsoenering
Kapitaalrantsoenering treedt op wanneer er een budgetplafond is, wat leidt tot een beperking van de beschikbare financiële middelen voor investeringen gedurende een bepaalde periode. Door investeringsbeperkingen op te leggen aan divisies kan het probleem van overinvesteringen worden verminderd.
Wanneer er sprake is van kapitaalrantsoenering, dient de nettocontantewaarde (NCW) die gerealiseerd kan worden door het investeringsbudget te worden gemaximaliseerd. Investeringsprojecten die gezamenlijk de hoogste NCW opleveren, zonder het budget te overschrijden, zullen worden uitgevoerd.
#### 5.2.1 Contante Waarde Index (CWI)
De contante waarde index (CWI) is de verhouding van de contante waarde van de kasstromen gedeeld door de initiële investering. Projecten met een CWI groter dan 1 worden als wenselijk beschouwd, omdat dit duidt op een positieve nettocontantewaarde.
$$CWI = \frac{\text{Contante waarde van toekomstige kasstromen}}{\text{Initiële investering}}$$
> **Tip:** Bij kapitaalrantsoenering worden projecten vaak gerangschikt op basis van hun CWI om te bepalen welke projecten binnen het beperkte budget het meest waardevol zijn.
#### 5.2.2 Maximaliseren van de nettocontantewaarde
Het doel bij kapitaalrantsoenering is niet simpelweg het kiezen van de projecten met de hoogste individuele NCW, maar het vinden van de combinatie van projecten die de totale NCW maximaliseert binnen het beschikbare budget. Dit kan betekenen dat projecten met een zeer hoge, maar ook zeer hoge investering, niet worden geselecteerd als er meerdere kleinere projecten met een gecombineerd hogere totale NCW mogelijk zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financieel management | Het proces van het plannen, organiseren, leiden en beheersen van alle activiteiten die verband houden met de financiën van een onderneming, met als doel het maximaliseren van de waarde en het beschermen ervan. |
| CFO (Chief Financial Officer) | De hoogste financiële leidinggevende binnen een onderneming, verantwoordelijk voor het financiële beheer, de financiële strategie en het adviseren van het management over financiële beslissingen. |
| Waardecreatie | Het proces waarbij een onderneming activiteiten ontplooit die de financiële waarde voor haar aandeelhouders verhogen, vaak gemeten aan de hand van de marktprijs per aandeel. |
| Investeringsbeslissingen | Beslissingen met betrekking tot waar een onderneming haar financiële middelen zal inzetten, zoals de aankoop van activa, projecten of andere ondernemingen. |
| Financieringsbeslissingen | Beslissingen over hoe een onderneming haar activa en activiteiten zal financieren, waarbij de mix tussen eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV) wordt bepaald. |
| Dividendenbeslissingen | Beslissingen die betrekking hebben op het uitkeren van winsten aan aandeelhouders, de frequentie en de hoogte van deze uitkeringen, en de impact hiervan op de gereserveerde winsten. |
| Risicomanagement | Het identificeren, beoordelen en beheersen van potentiële risico's die de financiële prestaties en doelstellingen van een onderneming kunnen beïnvloeden. |
| Aandeelhouder | Een persoon of entiteit die een deel van het eigendom in een onderneming bezit in de vorm van aandelen. |
| Stakeholder | Een persoon of entiteit die een belang heeft in de activiteiten en prestaties van een onderneming, zoals werknemers, leveranciers, klanten en de gemeenschap. |
| Rentabiliteit | De mate waarin een onderneming winst genereert ten opzichte van haar investeringen of omzet, een indicator van financiële efficiëntie. |
| Marktprijs per aandeel | De prijs waartegen een aandeel wordt verhandeld op de effectenbeurs, een weerspiegeling van de marktperceptie van de waarde en toekomstige winstgevendheid van de onderneming. |
| Corporate governance | Het systeem van regels, praktijken en processen waarmee een onderneming wordt bestuurd en gecontroleerd, met als doel het waarborgen van een effectief en ethisch management. |
| Schuldeisers | Personen of entiteiten die geld hebben geleend aan een onderneming en die recht hebben op terugbetaling van de hoofdsom plus rente. |
| Tijdswaarde van geld | Het principe dat een euro vandaag meer waard is dan een euro in de toekomst, vanwege de mogelijkheid om geld te investeren en rendement te genereren, en vanwege inflatie. |
| Toekomstige waarde (Eindwaarde) | De waarde van een huidige investering op een bepaald punt in de toekomst, rekening houdend met de rente of het rendement. De formule is `$E = B \times (1 + i)^n$`. |
| Huidige waarde (Contante waarde) | De huidige waarde van een toekomstige kasstroom, verdisconteerd tegen een bepaalde rentevoet. De formule is `$B = E_n / (1 + i)^n$`. |
| Enkelvoudig bedrag | Een eenmalige betaling of ontvangst van geld op een specifiek moment in de tijd. |
| Samengestelde interest | Interest die niet alleen wordt berekend over de hoofdsom, maar ook over de reeds opgebouwde rente van eerdere periodes. |
| Nulcouponobligatie | Een obligatie die gedurende de looptijd geen periodieke rentebetalingen (coupons) uitkeert, maar waarbij de belegger de nominale waarde ontvangt aan het einde van de looptijd. |
| Obligatie | Een schuldinstrument uitgegeven door een onderneming of overheid, waarbij de houder een lening verstrekt in ruil voor periodieke rentebetalingen (coupons) en terugbetaling van de hoofdsom aan het einde van de looptijd. |
| Aandeel | Een eigendomsbewijs in een onderneming, dat recht geeft op een deel van de winst (dividend) en/of vermogenswinst bij verkoop. |
| Coupon | De periodieke rentebetaling die een obligatiehouder ontvangt van de uitgever van de obligatie. |
| Dividend | Een deel van de winst van een onderneming dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. |
| Nominale waarde | De waarde van een obligatie die wordt terugbetaald aan de houder aan het einde van de looptijd. |
| Vereist rendement | Het minimale rendement dat een belegger verwacht te ontvangen voor het aanvaarden van een bepaald risico bij een investering. |
| Kasstroom | De beweging van geld in en uit een onderneming of investeringsproject gedurende een bepaalde periode. |
| Incrementele kasstroom | Het verschil in kasstromen dat wordt veroorzaakt door een specifiek project of beslissing, vergeleken met de situatie zonder dat project. |
| Sunk cost (Verzonken kost) | Een uitgave die reeds is gedaan en niet meer kan worden teruggedraaid, en die geen invloed mag hebben op toekomstige beslissingen. |
| Opportuniteitskost | De waarde van het beste alternatief dat wordt opgeofferd bij het maken van een keuze. |
| Nettocontantewaarde (NCW) | Het verschil tussen de contante waarde van de verwachte toekomstige kasinstromen en de contante waarde van de investeringsuitgaven. Een positieve NCW duidt op een rendabele investering. |
| Kapitaalrantsoenering | Een situatie waarin er beperkingen zijn op de beschikbare financiële middelen voor investeringen, waardoor keuzes moeten worden gemaakt welke projecten wel of niet worden uitgevoerd. |
| Contante waarde index (CWI) | Een maatstaf die de verhouding weergeeft tussen de contante waarde van de kasstromen en de initiële investering, gebruikt om projecten te rangschikken bij kapitaalrantsoenering. |
| Kapitaalkost | Het rendement dat een onderneming moet behalen om haar financieringskosten te dekken, gewogen naar de verhouding van eigen en vreemd vermogen. |
| Gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGKK) | Het gemiddelde rendement dat een onderneming betaalt aan al haar financiers (aandeelhouders en schuldeisers), gewogen naar hun aandeel in de kapitaalstructuur. |
Cover
Financieel Management (1).docx
Summary
# Doelstellingen en functies van financieel beleid
Dit onderwerp verkent de evolutie van financieel management, de rol van de CFO en de doelstellingen van een onderneming vanuit het perspectief van aandeelhouders en stakeholders.
### 1.1 De rol van financieel management
Financieel management heeft een significante evolutie doorgemaakt. Vroeger was de rol van financieel management beperkt tot het registreren en rapporteren van financiële gegevens, evenals het beheren van de kaspositie en het aantrekken van voldoende financiële middelen.
In een moderne onderneming is de rol van de Chief Financial Officer (CFO) veelomvattender. De CFO is niet langer enkel een beheerder, maar een strategische business partner die streeft naar zowel waardebehoud als waardcreatie. De focus ligt hierbij op waardcreatie in euro's, wat belangrijker wordt geacht dan louter winst maken. De kaspositie wordt als crucialer gezien dan omzet behalen.
### 1.2 Belangrijke beslissingen van de CFO
De CFO is verantwoordelijk voor diverse strategische beslissingen:
* **Investeringsbeslissingen:** Bepalen waarin er geïnvesteerd moet worden qua activa.
* **Financieringsbeslissingen:** Vaststellen van de optimale financiële mix, waarbij de afweging tussen eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV) centraal staat. Hoewel veel EV een goede buffer biedt, kan een te grote omvang duur zijn voor de onderneming. Soms is het aantrekkelijker om te lenen via kredieten dan via eigen vermogen.
* **Dividendenbeslissingen:** Het bepalen van de dividendenpolitiek, wat de omvang van de gereserveerde winsten beïnvloedt. Dividenden worden berekend op het resultaat na belastingen en zijn zelf ook belast. Er wordt gezocht naar manieren om winst uit te keren zonder belastingheffing. Grote en beursgenoteerde bedrijven moeten hier een duidelijke, consistente strategie voor hanteren.
* **Risicomanagement:** Het beoordelen van de invloed van de voorgaande beslissingen op het operationele en financiële risico.
### 1.3 De doelstelling van de onderneming
De doelstelling van een onderneming kan vanuit verschillende perspectieven worden bekeken:
#### 1.3.1 Aandeelhoudersperspectief
Vanuit het perspectief van de aandeelhouder kan "totale winst" als doelstelling worden gesteld. Echter, het simpelweg laten stijgen van de totale winst leidt niet altijd tot een stijging van de winst per aandeel, wat negatief kan zijn voor aandeelhouders.
Een belangrijkere doelstelling voor de financieel directeur is het laten stijgen van de **marktprijs per aandeel**. Dit weerspiegelt de algehele perceptie en waarde van de onderneming in de markt, en winst en rentabiliteit zijn hierbij weliswaar belangrijk, maar de marktprijs is uiteindelijk de doorslaggevende indicator.
#### 1.3.2 Stakeholderperspectief
Stakeholders vertegenwoordigen een bredere groep belanghebbenden dan enkel de aandeelhouders. Hun belangen kunnen divers zijn en moeten meegenomen worden in de doelstellingen van de onderneming.
#### 1.3.3 Corporate governance: management vs. aandeelhouders
Corporate governance omvat de optimale beheersstructuur binnen een onderneming. Er kan een conflict ontstaan tussen management en aandeelhouders, met name wanneer het goed gaat met de onderneming. Aandeelhouders verwachten dat hun "agenten" (het management) beslissingen nemen die leiden tot een maximalisatie van de waarde van hun aandelen.
#### 1.3.4 Relatie tussen aandeelhouders en schuldeisers
Een conflict kan ook ontstaan tussen aandeelhouders en schuldeisers, vooral wanneer de onderneming het financieel minder goed doet. Dit conflict kan betrekking hebben op het aangaan van meer schulden versus het uitkeren van dividenden. Schuldeisers stellen financiële middelen beschikbaar en hebben een claim op de onderneming, terwijl aandeelhouders hoge dividenden kunnen nastreven. De vraag wie er betaald wordt en hoeveel, wordt dan cruciaal.
### 1.4 Indeling van de financiële functie
De financiële functie kan worden ingedeeld in verschillende gebieden die de basis vormen van financieel management:
* **Activa beheer:** Dit omvat het efficiënt beheren van onder andere voorraden en handelsvorderingen. Voorraden mogen nooit te hoog zijn om immobilisatie van kapitaal te voorkomen, maar ook niet te laag om klantenverlies te vermijden. Handelsvorderingen dienen eveneens geoptimaliseerd te worden, waarbij rekening gehouden wordt met de flexibiliteit die geboden kan worden aan klanten, zoals betalingsuitstel.
* **Financieringsbeslissingen (passiva):** Dit betreft de keuzes rondom de financieringsstructuur van de onderneming.
* **Dividendbeslissingen:** De strategie rondom het uitkeren van winsten aan aandeelhouders.
* **Speciale beslissingen:** Dit omvat een breed scala aan strategische en potentieel ingrijpende beslissingen, zoals fusies en overnames, beursgangen, internationale operaties, en faillissementen of herstructureringen.
Financieel beleid, samengevat, is de dagelijkse operationele focus van de CFO, waarbij deze beslissingen continu worden geëvalueerd en bijgestuurd, mede door de impact van digitalisering en technologische evoluties zoals AI.
### 1.5 Basisbegrippen van waardering
Het concept van de tijdswaarde van geld is fundamenteel voor waardering. Eén euro vandaag is meer waard dan één euro in de toekomst, omdat geld vandaag kan worden geïnvesteerd om rendement te genereren.
#### 1.5.1 Enkelvoudig bedrag, te ontvangen of te betalen na één jaar
* **Toekomstige waarde (E):** Het bedrag dat na één jaar ontvangen of betaald zal worden, berekend met de formule:
$E = B \times (1 + i)$
Hierbij is $B$ de beginwaarde en $i$ de intrestvoet.
* **Huidige of contante waarde (B):** Het equivalente bedrag vandaag van een toekomstige geldstroom, berekend met de formule:
$B = \frac{E}{(1 + i)}$
#### 1.5.2 Enkelvoudig bedrag, te betalen of te ontvangen na $n$ jaar
* **Toekomstige waarde na $n$ jaar ($E_n$):**
$E_n = B \times (1 + i)^n$
Hierbij is $n$ het aantal jaren.
* **Huidige of contante waarde ($B$):**
$B = \frac{E_n}{(1 + i)^n}$
#### 1.5.3 Grijze kaders en tabellen
Grijze kaders in het document, tenzij expliciet vermeld, hoeven niet bestudeerd te worden voor het examen. Tabellen, met name T1 en T2, kunnen gebruikt worden voor het terugrekenen (verdisconteren) van waarden, afhankelijk van of men één enkel bedrag of een reeks van gelijke bedragen wil verdisconteren.
#### 1.5.4 Huidige waarde van een reeks van gelijke geldstromen
* **Oneindige reeks van gelijke geldstromen:** Dit model is van toepassing op situaties waarbij geldstromen oneindig lang verkregen of betaald worden. De formule is:
$B = \frac{C_1}{i - g}$
Hierbij is $C_1$ de eerste geldstroom, $i$ de discontovoet en $g$ de groei.
* **Eindige reeks van gelijke geldstromen:** Dit model wordt gebruikt wanneer geldstromen voor een beperkte periode plaatsvinden.
### 1.6 Waardering van (obligatie-) leningen en aandelen
Het verschil tussen een aandeel en een obligatie is significant:
* **Obligatie:** Een schuldbewijs uitgegeven door een onderneming of overheid. De houder verleent een krediet en ontvangt in ruil rentebetalingen (coupons) en de aflossing van het nominale bedrag. Schuldeisers hebben een hogere prioriteit bij terugbetaling dan aandeelhouders.
* **Aandeel:** Vertegenwoordigt een deel van het eigendom in een onderneming. Aandeelhouders ontvangen een deel van de winst (dividend) en hebben potentieel recht op meer- of minderwaarde bij verkoop. Aandelen hebben een hoger risicoprofiel dan obligaties, wat zich vertaalt in een potentieel hoger rendement.
#### 1.6.1 Waardering van obligaties en leningen
De waarde van een obligatie wordt bepaald door de huidige waarde van de toekomstige kasstromen, bestaande uit periodieke rentebetalingen en de aflossing van de nominale waarde. Veranderingen in het vereist rendement hebben invloed op de marktwaarde van de obligatie.
* **Stelling 1:** Hoe korter de resterende looptijd, hoe dichter de marktwaarde van een lening haar nominale waarde benadert.
* **Stelling 2:** Hoe dichter de couponintrest bij het vereist rendement ligt, hoe kleiner het verschil tussen de marktwaarde en de nominale waarde van de lening. Als het vereist rendement gelijk is aan de couponintrest, is de marktwaarde gelijk aan de nominale waarde.
De **determinanten van het vereist rendement** omvatten de marktintrest op risicoloze leningen met een vergelijkbare looptijd en munt, evenals risicopremies die gebaseerd zijn op de kredietwaardigheid van de emittent, zoals bepaald door ratingbureaus.
* **Nulcouponobligaties:** Dit zijn obligaties die gedurende de looptijd geen rentebetalingen uitkeren. Hun waarde wordt berekend als de nominale waarde, verdisconteerd over de looptijd tegen het vereist rendement. Ze worden doorgaans uitgegeven onder pari.
$L_0 = \frac{N}{(1+r)^n}$
#### 1.6.2 Aandelen waarderen aan de hand van dividenden
De waarde van een aandeel wordt bepaald door de contante waarde van de verwachte toekomstige dividenden.
* **Beleggingshorizon van één jaar:** De waarde van een aandeel ($P_0$) is de som van het verwachte dividend ($D_1$) en de verwachte verkoopprijs ($P_1$) in het volgende jaar, beide verdisconteerd naar het heden.
$P_0 = \frac{D_1}{(1 + r)} + \frac{P_1}{(1 + r)}$
Het rendement op een aandeel bestaat uit een dividendenrendement ($\frac{D_1}{P_0}$) en een meer- of minderwaardederendement ($\frac{P_1 - P_0}{P_0}$).
### 1.7 Beoordeling van investeringsprojecten
Bij het beoordelen van investeringsprojecten zijn de **kasstromen** cruciaal.
#### 1.7.1 Bepalen van kasstromen
Enkele basisprincipes voor het bepalen van relevante kasstromen zijn:
* **Enkel kasstromen zijn relevant:** Niet winst of verlies, maar daadwerkelijke inkomsten en uitgaven.
* **Marginale of incrementele kasstromen:** Alleen de kasstromen die direct door het project worden veroorzaakt, zijn belangrijk.
* **Exclusie van financiële stromen:** Bij de analyse van projectkasstromen worden financiële stromen (zoals rente) buiten beschouwing gelaten; de focus ligt op operationele en investeringskasstromen, wat resulteert in de vrije kasstroom.
* **Sunk costs:** Kosten die in het verleden zijn gemaakt en niet meer teruggedraaid kunnen worden, hebben geen invloed op toekomstige investeringsbeslissingen.
* **Opportuniteitskosten:** Dit zijn de gemiste opbrengsten van alternatieve investeringsmogelijkheden die worden opgeofferd wanneer een specifiek project wordt gekozen.
* **Neveneffecten:** De impact van een project op andere delen van de onderneming, zowel positief als negatief, moet worden meegenomen.
* **Levensduur van het project:** De relevante looptijd van het project moet bepaald worden om de kasstromen correct te kunnen beoordelen.
#### 1.7.2 Nettocontantewaarde (NCW)
De Nettocontantewaarde (NCW) is een veelgebruikt criterium om investeringsprojecten te beoordelen. Het is de som van de contante waarden van alle toekomstige kasstromen, minus de initiële investering. Een positieve NCW suggereert dat het project winstgevend is en zou moeten worden uitgevoerd.
$$NCW = -Initiële Investering + \sum_{t=1}^{n} \frac{Kasstroom_t}{(1+r)^t}$$
#### 1.7.3 Kapitaalrantsoenering
Kapitaalrantsoenering treedt op wanneer er een budgetplafond is, waardoor er een beperking is op de beschikbare financiële middelen voor investeringen. Bij kapitaalrantsoenering moet de totale NCW gemaximaliseerd worden binnen het gegeven budget. De **Contante Waarde Index (CWI)**, die de verhouding weergeeft van de contante waarde van de kasstromen tot de initiële investering, kan hierbij helpen om projecten te rangschikken. Een CWI groter dan 1 duidt op een positieve NCW.
---
# Basisbegrippen van waardering
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele concepten van enkelvoudige en samengestelde bedragen, en legt de basis voor het berekenen van de huidige en toekomstige waarde van geldstromen over verschillende periodes.
### 2.1 Het tijdgebonden karakter van geld
Geld op vandaag is meer waard dan hetzelfde bedrag in de toekomst. Dit komt doordat geld in waarde kan dalen door inflatie, maar ook omdat het geïnvesteerd kan worden om rendement op te leveren.
### 2.2 Enkelvoudig bedrag
#### 2.2.1 Toekomstige waarde na één jaar
De toekomstige waarde ($E$) van een enkelvoudig bedrag vandaag ($B$) na één jaar, met een intrestvoet ($i$), wordt berekend met de formule:
$$E = B \times (1 + i)$$
**Voorbeeld:**
Je belegt vandaag 50.000 euro aan een intrest van 2,80%. Hoeveel ontvang je één jaar later?
$$E = 50.000 \times (1 + 0,028) = 51.400 \text{ euro}$$
#### 2.2.2 Huidige waarde na één jaar
De huidige waarde ($B$) van een toekomstige geldstroom ($E$) na één jaar, met een intrestvoet ($i$), wordt berekend met de formule:
$$B = \frac{E}{(1 + i)}$$
**Voorbeeld:**
Wat is de huidige waarde van 15.000 euro die je over een jaar ontvangt, bij een intrestvoet van 10%?
$$B = \frac{15.000}{(1 + 0,10)} = 13.636,36 \text{ euro}$$
#### 2.2.3 Enkelvoudig bedrag na n jaar
De toekomstige waarde ($E_n$) van een enkelvoudig bedrag vandaag ($B$) na $n$ jaar, met een intrestvoet ($i$), wordt berekend met de formule:
$$E_n = B \times (1 + i)^n$$
De huidige waarde ($B$) van een toekomstige geldstroom ($E_n$) na $n$ jaar, met een intrestvoet ($i$), wordt berekend met de formule:
$$B = \frac{E_n}{(1 + i)^n}$$
**Voorbeeld:**
Je belegt vandaag 25.000 euro aan een samengestelde intrest van 3%. Over hoeveel beschik je vijf jaar later?
$$E_5 = 25.000 \times (1 + 0,03)^5 = 28.981,85 \text{ euro}$$
**Voorbeeld:**
Je wilt over 3 jaar over een budget van 2.500 euro beschikken. Hoeveel moet je dan nu beleggen aan 4% intrest?
$$B = \frac{2.500}{(1 + 0,04)^3} = 2.222,49 \text{ euro}$$
> **Tip:** De exponent ($n$) vertegenwoordigt het aantal periodes dat de intrest wordt toegepast. Bij samengestelde intrest wordt de intrest telkens berekend op het nieuwe, verhoogde kapitaal.
### 2.3 Huidige waarde van een reeks van gelijke geldstromen
#### 2.3.1 Oneindige reeks van gelijke geldstromen
Indien geldstromen oneindig lang worden verkregen of betaald (bijvoorbeeld bij aandelen die potentieel eeuwig dividend uitkeren), kan de huidige waarde ($B$) berekend worden met de formule:
$$B = \frac{C_1}{i - g}$$
waarbij $C_1$ de cashflow in de eerste periode is en $g$ de verwachte constante groei van de cashflow. Als de geldstroom niet groeit ($g=0$), vereenvoudigt de formule tot:
$$B = \frac{C_1}{i}$$
#### 2.3.2 Eindige reeks van gelijke geldstromen
Voor een eindige reeks van gelijke geldstromen (een annuïteit) wordt de huidige waarde berekend met behulp van verdisconteringsfactoren. Deze kunnen worden teruggevonden in financiële tabellen (Tabel 2 wordt gebruikt voor een reeks van identieke bedragen).
> **Tip:** Bij het berekenen van de huidige waarde van toekomstige bedragen, wordt de term 'verdisconteren' gebruikt. Dit is het omgekeerde proces van het berekenen van de toekomstige waarde.
### 2.4 Huidige waarde van een reeks van groeiende geldstromen
De berekening van de huidige waarde van een groeiende reeks geldstromen is complexer en vereist aanpassing van de standaardformules, met name wanneer er een constante groei is.
### 2.5 Waardering van (obligatie-) leningen en aandelen
Dit gedeelte introduceert het verschil tussen obligaties en aandelen en hun waarderingsprincipes, wat de basis vormt voor latere hoofdstukken.
#### 2.5.1 Verschil tussen obligaties en aandelen
* **Obligatie:** Een schuldbewijs uitgegeven door een onderneming of overheid. De houder verleent een lening en ontvangt in ruil rente (coupon) en terugbetaling van het nominale bedrag. Obligatiehouders hebben een hogere prioriteit bij faillissement dan aandeelhouders.
* **Aandeel:** Vertegenwoordigt een eigendomsdeel in een onderneming. Aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst (dividend) en kunnen profiteren van een koersstijging. Aandeelhouders dragen meer risico dan obligatiehouders, wat resulteert in potentieel hogere rendementen.
#### 2.5.2 Waardering van nulcouponobligaties
Een nulcouponobligatie keert geen tussentijdse rente uit. De waarde van een nulcouponobligatie ($L_0$) wordt berekend als de contante waarde van de nominale waarde ($N$) die aan het einde van de looptijd ($n$) wordt terugbetaald, met het vereiste rendement ($r$):
$$L_0 = \frac{N}{(1+r)^n}$$
Deze obligaties worden doorgaans onder pari uitgegeven omdat de belegger geen tussentijdse inkomsten ontvangt.
#### 2.5.3 Waardering van aandelen op basis van dividenden
De waarde van een aandeel wordt bepaald door de contante waarde van de verwachte toekomstige dividenden die het aandeel zal genereren. Voor een beleggingshorizon van één jaar:
$$P_0 = \frac{D_1}{(1 + r)} + \frac{P_1}{(1 + r)}$$
waarbij $P_0$ de huidige prijs is, $D_1$ het verwachte dividend in jaar 1, $P_1$ de verwachte prijs aan het einde van jaar 1, en $r$ het vereiste rendement. Het rendement bestaat uit een dividendenrendement ($D_1/P_0$) en een meer- of minderwaarde ($P_1 - P_0$) / $P_0$.
> **Opmerking:** De prijsvorming van een aandeel is complex en wordt beïnvloed door vele factoren, waaronder de winstgevendheid, het beleid van het management en de marktomstandigheden.
#### 2.5.4 Determineren van het vereiste rendement
Het vereiste rendement van een obligatie wordt beïnvloed door marktintrestvoeten op risicovrije leningen met vergelijkbare looptijd en munt, en door de kredietwaardigheid van de uitgevende partij, zoals bepaald door ratingbureaus.
> **Tip:** Het concept van de tijdswaarde van geld is fundamenteel voor alle waarderingsmodellen in financieel management. Begrip hiervan is cruciaal voor het succesvol toepassen van de latere concepten.
---
# Waardering van leningen en aandelen
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het waarderen van leningen en aandelen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Waardering van leningen en aandelen
Dit onderdeel behandelt de waardering van obligaties en leningen, met speciale aandacht voor de invloed van looptijd en vereist rendement, evenals de waardering van aandelen op basis van verwachte toekomstige dividenden.
### 3.1 Waardering van obligaties en leningen
Obligaties zijn schuldbewijzen uitgegeven door ondernemingen of overheden, waarbij de houder een krediet verleent in ruil voor periodieke rentebetalingen (coupons) en de terugbetaling van het nominale bedrag aan het einde van de looptijd. Aandelen vertegenwoordigen daarentegen een eigendomsbelang in een onderneming.
#### 3.1.1 Het waarderingsmodel voor obligaties
Het waarderingsmodel voor obligaties gaat ervan uit dat een belegger de obligatie niet per se tot het einde van de looptijd aanhoudt. Veranderingen in het vereiste rendement van de markt hebben directe invloed op de marktwaarde van de obligatie.
De waarde van een obligatie ($L_0$) wordt berekend als de contante waarde van de toekomstige kasstromen, bestaande uit de periodieke rentebetalingen ($I_t$) en de aflossing van het nominale bedrag ($N$) aan het einde van de looptijd, verdisconteerd tegen het vereiste rendement ($R$).
$$ L_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{I_t}{(1+R)^t} + \frac{N}{(1+R)^n} $$
Waarin:
* $L_0$: De marktwaarde van de obligatie vandaag.
* $I_t$: De periodieke rentebetaling (coupon) op tijdstip $t$. Deze is vaak gelijk aan de couponrente maal de nominale waarde, bijvoorbeeld $5\%$ van 1000 euro is 50 euro.
* $N$: Het nominale bedrag dat aan het einde van de looptijd wordt terugbetaald.
* $n$: De resterende looptijd van de obligatie in jaren.
* $R$: Het vereiste rendement (discontovoet) van de obligatiehouder.
#### 3.1.2 Invloed van looptijd en vereist rendement op de marktwaarde
**Stelling 1:** Hoe korter de resterende looptijd van een lening, hoe meer de marktwaarde van de lening naar haar nominale waarde convergeert. Dit betekent dat als een obligatie bijna vervalt, de marktwaarde dichter bij de hoofdsom komt te liggen, ongeacht de couponrente of het vereiste rendement.
**Conclusie 1:** Als het vereiste rendement ($R$) lager is dan de couponrente ($I_t$), dan is de marktwaarde ($L_0$) hoger dan de nominale waarde ($N$). De obligatie wordt dan boven pari verhandeld.
#### 3.1.3 Determinanten van het vereiste rendement
Het vereiste rendement op een obligatie wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder:
* **Marktintrestvoeten:** De algemene rentevoeten op de kapitaalmarkt voor risicovrije leningen met een vergelijkbare looptijd en munt.
* **Kredietrisico:** De waarschijnlijkheid dat de uitgever van de obligatie in gebreke blijft bij de betaling. Ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid van ondernemingen en overheden (bijvoorbeeld met ratings A, B, C, D). Een lagere rating duidt op een hoger risico en dus een hoger vereist rendement.
#### 3.1.4 Nulcouponobligaties
Een nulcouponobligatie is een obligatie die gedurende de looptijd geen rentebetalingen uitkeert. De belegger ontvangt alleen het nominale bedrag aan het einde van de looptijd.
De waardering van een nulcouponobligatie is eenvoudiger:
$$ L_0 = \frac{N}{(1+r)^n} $$
Waarin:
* $L_0$: De contante waarde van de nulcouponobligatie.
* $N$: Het nominale bedrag dat aan het einde van de looptijd wordt terugbetaald.
* $r$: Het vereiste rendement.
* $n$: De resterende looptijd.
Nulcouponobligaties worden altijd onder pari uitgegeven omdat de belegger gedurende de looptijd geen periodieke opbrengsten ontvangt. De winst is het verschil tussen de nominale waarde en de uitgifteprijs.
### 3.2 Waardering van aandelen aan de hand van dividenden
De waarde van een aandeel wordt bepaald door de contante waarde van de verwachte toekomstige inkomsten die het aandeel voor de belegger zal genereren. Deze inkomsten komen voornamelijk uit dividenden en eventuele meerwaarden bij verkoop.
#### 3.2.1 Beleggingshorizon van één jaar
Voor een belegger met een beleggingshorizon van één jaar wordt de waarde van het aandeel ($P_0$) berekend als de contante waarde van het verwachte dividend in het komende jaar ($D_1$) plus de contante waarde van de verwachte verkoopprijs van het aandeel aan het einde van het jaar ($P_1$).
$$ P_0 = \frac{D_1}{1 + r} + \frac{P_1}{1 + r} $$
Waarin:
* $P_0$: De huidige marktwaarde van het aandeel.
* $D_1$: Het verwachte dividend dat aan het einde van jaar 1 zal worden uitgekeerd.
* $r$: Het vereiste rendement op het aandeel.
* $P_1$: De verwachte verkoopprijs van het aandeel aan het einde van jaar 1.
Het totale rendement op een aandeel bestaat uit:
* **Dividendenrendement:** $ \frac{D_1}{P_0} $
* **Meer- of minderwaardeverrendement:** $ \frac{P_1 - P_0}{P_0} $
#### 3.2.2 Algemeen dividendenmodel voor een oneindige beleggingshorizon
Wanneer we uitgaan van een oneindige beleggingshorizon, waarbij het aandeel potentieel voor altijd dividenden zal uitkeren, wordt de waarde van het aandeel bepaald door de contante waarde van een oneindige reeks dividenden. Het model voor een constante groeiende dividendstroom wordt hierbij vaak gebruikt.
$$ P_0 = \frac{D_1}{r - g} $$
Waarin:
* $P_0$: De huidige waarde van het aandeel.
* $D_1$: Het verwachte dividend dat aan het einde van het komende jaar zal worden uitgekeerd.
* $r$: Het vereiste rendement op het aandeel.
* $g$: De verwachte constante groeipercentage van de dividenden.
> **Tip:** Dit model is uiterst gevoelig voor veranderingen in het vereiste rendement ($r$) en de groei ($g$). Een kleine wijziging in deze parameters kan een significant verschil maken in de berekende aandelenwaarde. Het model is ook alleen toepasbaar als het vereiste rendement hoger is dan de groei van de dividenden ($r > g$).
---
# Beoordeling van investeringsprojecten
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor de beoordeling van investeringsprojecten, opgesteld als een examenklare studiegids.
## 4. Beoordeling van investeringsprojecten
Dit hoofdstuk behandelt de principes en methoden voor het identificeren en evalueren van relevante kasstromen bij investeringsprojecten.
### 4.1 Het bepalen van kasstromen
Bij de beoordeling van investeringsprojecten zijn enkel de relevante kasstromen (inkomsten en uitgaven) van belang. De focus ligt op 'cash is koning', wat betekent dat de directe geldstromen belangrijker zijn dan winst- of verliescijfers.
#### 4.1.1 Relevante kasstromen: marginale en incrementele kasstromen
De relevante kasstromen zijn de *marginale* of *incrementele* kasstromen die door het project worden gegenereerd. Dit zijn de extra inkomsten en uitgaven die specifiek het gevolg zijn van het starten van het project, in vergelijking met de situatie zonder het project.
* **Operationele kasstroom**: Inkomsten uit verkoop en uitgaven voor de productie (inkoop grondstoffen, lonen, etc.).
* **Investeringskasstroom**: Geld besteed aan activa (aankoop machines, gebouwen) en opbrengsten uit de verkoop van activa.
* **Financiële kasstroom**: Geld aangetrokken via leningen, aflossingen, en uitkeringen aan aandeelhouders (dividenden, eigen vermogen). Hoewel deze kasstromen relevant zijn voor de financiering, worden ze doorgaans niet meegenomen bij het bepalen van de kasstromen *van het project zelf*. De vrije kasstroom, bestaande uit operationele en investeringskasstromen, is de focus.
> **Tip:** Houd bij het analyseren van een project altijd het principe van incrementele kasstromen voor ogen. Vraag jezelf af: "Wat verandert er specifiek aan de kasstromen van de onderneming als we dit project uitvoeren?"
#### 4.1.2 Sunk costs (verzonken kosten)
Sunk costs zijn uitgaven die in het verleden zijn gedaan en die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Deze kosten hebben geen invloed op toekomstige beslissingen en mogen dus niet worden meegenomen bij de beoordeling van een investeringsproject. Het negeren van sunk costs is cruciaal voor rationele besluitvorming.
#### 4.1.3 Opportuniteitskosten
Opportuniteitskosten vertegenwoordigen de verloren potentiële opbrengsten van alternatieve aanwendingen van middelen. Als een activa binnen een project wordt ingezet, kan deze niet voor een andere, potentieel winstgevende activiteit worden gebruikt (bv. verhuren of verkopen). Deze gemiste opbrengsten zijn relevante kosten die meegewogen moeten worden.
#### 4.1.4 Neveneffecten
Bij de beoordeling van een investeringsproject moeten alle effecten op de totale kasstromen van de onderneming worden meegenomen, ook die op andere afdelingen. Een nieuw product kan bijvoorbeeld de verkoop van bestaande producten negatief beïnvloeden (cannibalisatie). Deze negatieve of positieve neveneffecten (synergiën) moeten worden gekwantificeerd en meegenomen in de analyse.
#### 4.1.5 De levensduur van het project
De relevante levensduur van het project moet worden bepaald. Dit is de periode waarin het project naar verwachting kasstromen zal genereren. Deze looptijd is cruciaal voor de berekening van de totale contante waarde.
### 4.2 Voorbeeld: expansie-investering
Een typisch investeringsproject kan een expansie-investering zijn, zoals het uitbreiden van productiefaciliteiten of het lanceren van een nieuw product.
#### 4.2.1 Stappen in de investeringsanalyse
1. **Impact op het resultaat (inclusief afschrijvingen)**: De initiële investering in activa (bv. een producthal) wordt geactiveerd en over de levensduur afgeschreven. Afschrijvingen zijn geen kasuitgaven, maar beïnvloeden wel de winst en daarmee de te betalen belastingen.
2. **Vertalen van meerwinst naar kasstromen**: Afschrijvingen worden weer bij de winst opgeteld om de kasstroom te herstellen, aangezien het geen echte kasuitgave is.
3. **Investeringskasstroom**: De initiële uitgave voor de investering (negatief) en de opbrengst bij eventuele verkoop van activa aan het einde van de levensduur (positief) worden meegenomen. Een stijging van het balanstotaal (bv. meer voorraden) impliceert een daling van de liquide middelen, en omgekeerd.
#### 4.2.2 Nettocontantewaarde (NCW)
De Nettocontantewaarde (NCW) is een belangrijke methode om de rentabiliteit van een investeringsproject te beoordelen. Het berekent de contante waarde van alle toekomstige kasstromen, verminderd met de initiële investering.
De formule voor de NCW is:
$$ \text{NCW} = \sum_{t=0}^{n} \frac{CF_t}{(1+r)^t} $$
Waarbij:
* $CF_t$ = Kasstroom in periode $t$
* $r$ = Vereist rendement (disconteringsvoet)
* $n$ = Levensduur van het project
Als de NCW positief is ($>0$), is het project rendabel en wordt het aanbevolen. Een negatieve NCW ($<0$) betekent dat het project niet rendabel is en verworpen moet worden. Een NCW gelijk aan nul betekent dat het project precies het vereiste rendement oplevert.
> **Voorbeeld:** Een investering van 850 duizend euro met verwachte kasstromen van 46, 75, 101, 106 en 567 duizend euro over vijf jaar, met een vereist rendement van 10%, resulteert in een NCW van -246 duizend euro. Dit project zou niet rendabel zijn.
#### 4.2.3 Trial & Error methode (voor de rentabiliteitsvoet)
Wanneer de NCW gelijk is aan nul, levert het project exact het vereiste rendement op. Door middel van 'trial and error' kan deze rentabiliteitsvoet, ook wel de interne rentabiliteit (IRR) genoemd, geschat worden. Deze methode wordt vaak gebruikt in combinatie met financiële rekenmachines of software.
### 4.3 Verdere verfijningen van de investeringsbeoordeling
#### 4.3.1 Kapitaalrantsoenering
Kapitaalrantsoenering treedt op wanneer een onderneming een budgetplafond heeft en niet alle potentieel winstgevende projecten kan financieren. In zo'n situatie moet het investeringsbudget zo worden ingezet dat de totale NCW gemaximaliseerd wordt.
De **Contante Waarde Index (CWI)** is een nuttige metriek bij kapitaalrantsoenering:
$$ \text{CWI} = \frac{\text{Contante waarde van de toekomstige kasstromen}}{\text{Initiële investering}} $$
Of, indien de initiële investering negatief is:
$$ \text{CWI} = \frac{\sum_{t=1}^{n} \frac{CF_t}{(1+r)^t}}{-CF_0} $$
Projecten met een CWI groter dan 1 zijn aantrekkelijk, aangezien ze meer contante waarde genereren dan de investering die ervoor nodig is. Bij kapitaalrantsoenering worden projecten met de hoogste CWI's geselecteerd tot het budget is uitgeput.
> **Tip:** Bij kapitaalrantsoenering is het cruciaal om te focussen op projecten die de *hoogste contante waarde per geïnvesteerde euro* opleveren. De CWI helpt hierbij.
---
# Kapitaalkost en kapitaalrantsoenering
Dit hoofdstuk introduceert kapitaalkosten en kapitaalrantsoenering in de context van beperkte investeringsbudgetten.
## 5. Kapitaalkost en kapitaalrantsoenering
### 5.1 Inleiding tot kapitaalrantsoenering
Kapitaalrantsoenering treedt op wanneer er een budgetplafond is, wat resulteert in een beperking van de beschikbare financiële middelen voor investeringen gedurende een specifieke periode. Het opleggen van investeringsbeperkingen aan divisies kan leiden tot een daling van het probleem van overinvestering. Wanneer er sprake is van kapitaalrantsoenering, dient de netto contante waarde (NCW) die door middel van het investeringsbudget gerealiseerd kan worden, gemaximaliseerd te worden. De investeringsprojecten die gezamenlijk de NCW maximaliseren zonder het investeringsbudget te overschrijden, zullen worden uitgevoerd.
### 5.2 De contante waarde index (CWI)
De contante waarde index (CWI) wordt berekend als de verhouding van de contante waarde van de kasstromen gedeeld door de initiële investering.
$$ \text{CWI} = \frac{\text{Contante waarde van de toekomstige kasstromen}}{\text{Initiële investering}} $$
Een CWI groter dan 1 duidt op een project met een positieve netto contante waarde, wat betekent dat het project rendabel is.
> **Tip:** De CWI is vooral nuttig in situaties van kapitaalrantsoenering om projecten te rangschikken en te selecteren wanneer niet alle projecten met een positieve NCW gefinancierd kunnen worden binnen het gestelde budget.
### 5.3 Kapitaalkosten
Kapitaalkosten vertegenwoordigen het rendement dat vereist wordt door alle financiers van een onderneming, gewogen naar hun proportionele aandeel in de financiële structuur. Operationele schulden worden doorgaans niet meegenomen bij de bepaling van de gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGTK).
#### 5.3.1 Vereist rendement op gewoon aandelenkapitaal
Er zijn twee belangrijke benaderingen om het vereist rendement op gewoon aandelenkapitaal te bepalen:
1. **Gordon Shapiro Dividend Discount Model:** Dit model berekent het vereist rendement ($k_e$) als de som van het dividendenrendement en de verwachte groei van dividenden.
$$ k_e = \frac{D_1}{P_0} + g $$
Waar:
* $D_1$ = het verwachte dividend per aandeel in het volgende jaar
* $P_0$ = de huidige marktwaarde per aandeel
* $g$ = de verwachte constante groei van het dividend
2. **Capital Asset Pricing Model (CAPM):** Dit model bepaalt het vereist rendement ($k_e$) op basis van het risicovrije rendement, de bèta van het aandeel en de markt risicopremie.
$$ k_e = R_f + \beta (E(R_m) - R_f) $$
Waar:
* $R_f$ = het risicovrije rendement
* $\beta$ = de bèta van het aandeel (een maatstaf voor de systematische risico van het aandeel ten opzichte van de markt)
* $E(R_m)$ = het verwachte rendement van de markt
* $(E(R_m) - R_f)$ = de markt risicopremie
#### 5.3.2 Gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGTK)
De gewogen gemiddelde kapitaalkost van een onderneming is het rendement dat door alle financiers samen wordt geëist, gewogen naar hun proportionele belang in de financiële structuur. Dit is het rendement dat een investering moet opleveren om de kosten van financiering te dekken.
> **Let op:** De precieze berekening en het toepassingsgebied van de GGTK zijn cruciaal voor investeringsbeslissingen, omdat het de drempelwaarde bepaalt waartegen de verwachte rendementen van projecten moeten worden afgezet.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financieel Management | De discipline die zich bezighoudt met de planning, organisatie, sturing en controle van financiële middelen binnen een onderneming met als doel het maximaliseren van de aandeelhouderswaarde. |
| CFO (Chief Financial Officer) | De financieel directeur, verantwoordelijk voor het financieel beleid van een onderneming, met een bredere rol dan enkel registratie en rapportage; treedt op als business partner voor waardecreatie en -bescherming. |
| Kaspositie | Het totaal aan liquide middelen dat een onderneming op een bepaald moment ter beschikking heeft om aan haar onmiddellijke financiële verplichtingen te voldoen. |
| Investeringsbeslissingen | Beslissingen met betrekking tot de allocatie van financiële middelen aan verschillende activa, met als doel de toekomstige winstgevendheid en waarde van de onderneming te verhogen. |
| Financieringsbeslissingen | Beslissingen over de optimale mix van eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV) om de activa van de onderneming te financieren, rekening houdend met kosten en risico. |
| Dividendenbeslissingen | Beslissingen met betrekking tot de uitkering van winst aan aandeelhouders, waarbij de omvang van gereserveerde winsten wordt bepaald en rekening wordt gehouden met belastingen en bedrijfsstrategie. |
| Risicomanagement | Het identificeren, beoordelen en beheersen van operationele en financiële risico's die voortvloeien uit de beslissingen van een onderneming, met als doel potentiële verliezen te minimaliseren. |
| Aandeelhouder | Een persoon of entiteit die eigenaar is van aandelen in een onderneming, en daarmee gerechtigd is op een deel van de winst en activa. |
| Stakeholder | Een persoon of groep die belang heeft bij of beïnvloed wordt door de activiteiten van een onderneming, zoals werknemers, klanten, leveranciers en de gemeenschap. |
| Marktprijs per aandeel | De huidige prijs waartegen een aandeel van een beursgenoteerde onderneming op de open markt wordt verhandeld, wat de marktwaarde en het vertrouwen in de onderneming weerspiegelt. |
| Corporate governance | Het systeem van regels, praktijken en processen waarmee een onderneming wordt bestuurd en gecontroleerd, met als doel het waarborgen van transparantie, verantwoording en eerlijkheid ten opzichte van alle belanghebbenden. |
| Schuldeiser | Een persoon of entiteit die geld heeft uitgeleend aan een onderneming en recht heeft op terugbetaling van het geleende bedrag plus rente. |
| Waardering | Het proces van het bepalen van de economische waarde van een actief, een onderneming of een financieel instrument, gebaseerd op verwachte toekomstige kasstromen en risico. |
| Enkelvoudig bedrag | Een eenmalige geldstroom die op een specifiek moment in de toekomst zal plaatsvinden. |
| Toekomstige waarde (Eindwaarde) | De waarde van een bepaald bedrag op een toekomstig tijdstip, rekening houdend met een specifieke rentevoet. Formule: $E = B \times (1 + i)^n$. |
| Huidige waarde (Contante waarde) | De huidige waarde van een toekomstige geldstroom, verdisconteerd tegen een bepaalde rentevoet. Formule: $B = E / (1 + i)^n$. |
| Samengestelde intrest | Intrest die wordt berekend over zowel het oorspronkelijke kapitaal als de reeds opgebouwde intrest. |
| Obligatie | Een schuldinstrument uitgegeven door een onderneming of overheid, waarbij de houder recht heeft op terugbetaling van het nominale bedrag op de eindvervaldag en periodieke rentebetalingen (coupons). |
| Aandeel | Een eigendomsbewijs in een onderneming, dat recht geeft op een deel van de winst (dividend) en het bezit van de onderneming. |
| Coupon | De periodieke rentebetaling op een obligatie. |
| Dividend | Het deel van de winst van een onderneming dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. |
| Nominale waarde | De waarde van een obligatie op de eindvervaldag, die wordt terugbetaald aan de obligatiehouder. |
| Vereist rendement | Het rendement dat een belegger verwacht te ontvangen voor het aangaan van een bepaald risico. |
| Nulcouponobligatie | Een obligatie die geen periodieke rentebetalingen genereert, maar waarbij de opbrengst voortkomt uit het verschil tussen de aankoopprijs en de nominale waarde bij aflossing. |
| Kasstroom | De beweging van geld van en naar een onderneming; omvat inkomsten en uitgaven. |
| Incrementele kasstroom | Het verschil in kasstromen dat voortvloeit uit de implementatie van een specifiek project, in vergelijking met de situatie zonder het project. |
| Sunk costs | Kosten die reeds zijn gemaakt en niet meer kunnen worden teruggedraaid; deze hebben geen invloed op toekomstige beslissingen. |
| Opportuniteitskost | De waarde van het beste alternatieve gebruik van middelen dat wordt opgeofferd bij het maken van een keuze. |
| Nettocontantewaarde (NCW) | De contante waarde van alle verwachte toekomstige kasstromen gegenereerd door een investeringsproject, minus de initiële investering. Een positieve NCW indiceert een rendabele investering. Formule: $NCW = \sum_{t=0}^{n} \frac{C_t}{(1+r)^t}$. |
| Kapitaalrantsoenering | Een situatie waarin er beperkingen zijn op de hoeveelheid kapitaal die kan worden geïnvesteerd, waardoor selectie van investeringsprojecten noodzakelijk wordt. |
| Contante waarde index (CWI) | Een rentabiliteitsmaatstaf die de verhouding aangeeft tussen de contante waarde van de kasstromen en de initiële investering. Formule: $CWI = \frac{PV \text{ van kasstromen}}{Initiële \ investering}$. |
| Kapitaalkost | Het rendement dat financiers (aandeelhouders en schuldeisers) eisen voor het verstrekken van kapitaal aan een onderneming, gewogen naar hun aandeel in de kapitaalstructuur. |
| Gewogen gemiddelde kapitaalkost (GGKK) | Het gemiddelde rendement dat een onderneming betaalt aan al haar financiers, gewogen naar de marktwaarde van hun financiering. |
Cover
Financiering Woonzorg gastcollege UGent 16 oktober 2025 (2).pdf
Summary
# Financieringsmethodiek residentiële woonzorg
De financieringsmethodiek voor residentiële woonzorg omvat een gedetailleerde analyse van de dagprijzen, de basistegemoetkoming zorg en de rol van de overheid bij het waarborgen van de financiële leefbaarheid en betaalbaarheid [6](#page=6).
### 1.1 De totale financiering per bewonersdag
De totale financiering op dagbasis van een verblijf in een woonzorgcentrum (WZC) wordt indicatief geschat op circa 178 euro per bewonersdag. Deze financiering bestaat uit verschillende componenten [7](#page=7).
### 1.2 Component 1: dagprijs
De dagprijs die een woonzorgcentrum (WZC) aanrekent, is niet vrij bepaalbaar, maar onderhevig aan regelgeving [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.2.1 Inhoud van de dagprijs
De dagprijs omvat kostprijselementen zoals bepaald door ministeriële besluiten en andere regelgeving. Dit betreft onder andere kosten voor het gebruik, de schoonmaak en het onderhoud van het patrimonium, verzorgings- en uitrustingsmateriaal, kosten voor aangepaste zorg, en kosten gerelateerd aan zorg die niet via de overheid gefinancierd wordt, zoals de Basistegemoetkoming Zorg [9](#page=9).
Wat **niet** in de dagprijs zit, zijn kosten die gefinancierd worden via de overheid (zoals de Basistegemoetkoming Zorg, VIPA, Sociale Maribel, IFIC, Eindeloopbaanfinanciering), door te rekenen nomenclatuur (RIZIV) en supplementen [9](#page=9).
#### 1.2.2 Aanvraagprocedure voor de dagprijs
Er zijn twee typen formulieren voor dagprijsaanvragen [19](#page=19) [20](#page=20):
* **Formulier 1: Infrastructuurwerken:** Dit is een volledige dagprijsaanvraag. Minimaal 50% van de totale kost moet worden afgeschreven over 20 jaar (op basis van facturen). Er moet een melding van de start van de werken plaatsvinden, vier maanden voor de ingebruikname [20](#page=20).
* **Formulier 2: Andere:** Dit formulier wordt gebruikt voor dagprijsverhogingen of voor de residuaire categorie. Formulier 2 kent twee types [20](#page=20):
* Type 1: Overige investeringen (vergunningsplichtig) [20](#page=20).
* Type 2: Financieringsmarge tot 2,5% (niet-vergunningsplichtig) [20](#page=20).
#### 1.2.3 Verschillende bewonerstypes en hun impact op de dagprijs
Bij infrastructuurwerken wordt er onderscheid gemaakt tussen drie typen bewoners [21](#page=21):
* **Bestaande bewoner (Lydia):** Reeds aanwezig voor de werken en niet op de hoogte van toekomstige werken [21](#page=21).
* **Formulier 1:** Jaar 1 is EUR 0 (met eventuele VIPA plus en min). Nadien geleidelijke verhoging: maand 13-18: EUR 3, maand 19-24: EUR 6, maand 25-30: EUR 9, maand 31-36: EUR 12, maand 37-48: EUR 15. Gefaseerd EUR 6 per 6 maanden, tot maximaal 10% van de dagprijs [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Formulier 2 (Overige investeringen):** Gefaseerd EUR 6 per 6 maanden, tot maximaal 10% van de dagprijs [23](#page=23).
* **Formulier 2 (Financieringsmarge tot 2,5%):** Gefaseerd EUR 6 per 6 maanden. Eerste jaar tot maximaal 5% van de dagprijs. Vanaf de 13e maand, tot 10% van de dagprijs [24](#page=24).
* **Bestaande bewoner met aankondiging (Jean):** Reeds aanwezig voor de werken, maar wel op de hoogte via de opnameovereenkomst [21](#page=21).
* **Formulier 1:** Maand 1-6: EUR 6, maand 7-12: EUR 12, maand 13-18: EUR 18. Vanaf maand 19 geldt de nieuwe dagprijs. Niet van toepassing voor Formulier 2 [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Nieuwe bewoner (Francine):** Niet aanwezig voor de werken en op de hoogte van de gerealiseerde werken [21](#page=21).
* **Formulier 1:** De nieuwe dagprijs is van toepassing [22](#page=22).
* **Formulier 2:** De nieuwe dagprijs is van toepassing [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 1.2.4 Indexatie van de dagprijs
De dagprijs kan geïndexeerd worden, met een mogelijke indexatie van 2% bij spilindexoverschrijding [25](#page=25) .
* Aanvragen voor indexatie gebeuren via het e-loket tussen 1 februari en 28 februari. De vroegst mogelijke toepassingsdatum is 1 maart en de laatst mogelijke is 1 juni .
* De Programmawet vanaf 1 juli 2025 voorziet in indexering van pensioenen 3 maanden na spilindexoverschrijding .
* De bewonersraad moet 30 dagen voorafgaand aan een prijsverhoging op de hoogte gebracht worden .
* Er is een algemene aftopping van de gemiddelde dagprijs op 125% van die in de private sector .
#### 1.2.5 Rol van VIPA-infrastructuurforfait
Het aandeel van infrastructurele investeringen dat gefinancierd wordt via het VIPA-infrastructuurforfait voor nieuwbouwprojecten heeft een beperkte impact op de betaalbaarheid van de dagprijs voor de bewoner .
### 1.3 Component 2: Basistegemoetkoming zorg (BTZ)
De Basistegemoetkoming Zorg (BTZ) is een cruciale component in de financiering van residentiële woonzorg, met als doel de betaalbaarheid voor de bewoner te garanderen [17](#page=17) .
#### 1.3.1 Onderscheid in Vlaamse Regelgeving
Er is een onderscheid tussen verschillende regelgevingen die de financiering van de woonzorgsector bepalen :
* **Decreet Vlaamse sociale bescherming:** Regelt verzekerbaarheid en facturatie via de zorgkas en de Katz-schaal voor de financiering van de BTZ. Het bepaalt ook het verstrekkingenpakket .
* **Woonzorgdecreet:** Stelt programmatienormen, vergunningsvoorwaarden, erkenningsvoorwaarden, werkingsprincipes en kwaliteitseisen vast .
#### 1.3.2 Onderdelen van de Basistegemoetkoming Zorg
De BTZ bestaat uit verschillende onderdelen :
* **A1: Loonkost normpersoneel** .
* **A2: Bijkomende omkadering (boven norm)** .
* **Overige delen:** A3: Loonharmonisering zorgkundigen; B1: Verzorgingsmiddelen; B2: Producten nosocomiale ziekten; C: Palliatieve functie; D: Administratiekost; E1: Functiecomplement hoofdverpleegkundige; E2: Functiecomplement diensthoofden; E3: Referentiepersoon dementie; E4: Titels en beroepskwalificaties; F: CRA (Centrale Dienst voor Klinische Radioprotectie); G: Bijkomende financiering kortverblijf (leegstand); H: Opleiding dementie; I: Werkingsmiddelen kortverblijf; K: Financiering van ondersteunend personeel .
#### 1.3.3 Elementen die de hoogte van de Basistegemoetkoming Zorg bepalen
De hoogte van de BTZ wordt bepaald door de volgende elementen :
* **Formule:** `((A1+A2+A3+B1+B2+C+D+E1+E2+E3+F+G+H) * 1,022318) + I + K` .
* **Norm:** 0,5 VTE (Voltijdsequivalent) per 30 bewoners (gebaseerd op aanwezige bewoners in plaats van erkende capaciteit vanaf referentieperiode 1 juli 2023 – 30 juni 2024). Bij een tekort op de animatienorm vindt een pro rata verrekening plaats .
* **Coëfficiënt begeleiding wonen en leven:** `= 1 + (0,022318 * VTE animatie in refper / VTE animatie norm)` .
* **Animatie-coëfficiënt:** Wordt bepaald door het aantal VTE animatie in de referentieperiode gedeeld door het aantal VTE animatie conform de norm .
#### 1.3.4 Berekening en facturatie van de Basistegemoetkoming Zorg
De BTZ wordt berekend op basis van een referentieperiode en gefactureerd gedurende een facturatieperiode .
* **Berekening BTZ:** `Gefinancierde personeelskost referentieperiode / Gecijferde bewonersdagen referentieperiode` .
* **Facturatie:** Er wordt één vast bedrag gefactureerd gedurende de facturatieperiode (kalenderjaar) .
* **Aanrekening aan zorgkassen:** De BTZ wordt aangerekend aan de zorgkassen in de facturatieperiode. Er is een automatische indexatie van het bedrag, maar geen 1-op-1 link tussen gefinancierde handen aan bed en de zorgzwaarte (Katz-score) van de bewoners (er is sprake van vertraging) .
* **Periodekoppeling:** De referentieperiode (bv. 1 juli 2023 – 30 juni 2024) loopt vooruit op de facturatieperiode (bv. 1 januari – 31 december 2025) .
#### 1.3.5 De rol van de Katz-schaal en financieringsnormen
De hoogte van de zorgzwaarte, bepaald door de Katz-schaal, bepaalt de financieringsnorm voor deel A1 .
* **Financieringsnorm per 30 WE (wooneenheden) op basis van Katz-schaal (cijfers zijn indicatief):**
* Gegradueerde verpleegkundige: varieert van 62.985,24 euro (ANC <4) tot 80.890,36 euro (>16) .
* Bachelor verpleegkundige: varieert van 68.450,43 euro (ANC <4) tot 93.701,01 euro (>16) .
* Zorgkundige: varieert van 60.002,19 euro (ANC <4) tot 66.306,26 euro (>16) .
* Reactiveringspersoneel: varieert van 61.300,90 euro (ANC <4) tot 83.145,28 euro (>16) .
*(Situatie geïndexeerd in mei 2024, met verhoogde anciënniteitstrappen vanaf 1 juli 2024)* .
* De gefinancierde personeelskost bepaalt de financiering voor deel A1 .
#### 1.3.6 Flexibiliteitsregels en personeelsnormen
Er zijn complexe flexibiliteitsregels bij de invulling van de te financieren personeelsnorm .
* **Financieringsnorm vs. Invulling:** Er kan sprake zijn van 'over' of 'tekort' bij de invulling van bepaalde functies door andere functies (bv. verpleegkundige wordt ingevuld door reactiveringspersoneel of zorgkundigen) .
* De BTZ regelt de invulling van personeel in WZC/CVK (Centrum voor Kortverblijf) .
* **Verschil in berekenings- en facturatieperiode:** Houd rekening met het tijdsverschil tussen de referentieperiode voor de berekening van de subsidies en de facturatieperiode .
#### 1.3.7 Budgettaire aftopping en strategische evenwichtsoefening
Er is een budgettaire aftopping bij de invulling van de te financieren personeelsnorm .
* **A1 = basisnorm; A2 = bovennorm** .
* **Minimale financieringsnorm:** Er wordt rekening gehouden met anciënniteit en gemiddelde aftopping (bv. bij 16 jaar anciënniteit) .
* **Financieel-strategische evenwichtsoefening:** De zorggraad en de bezetting bepalen de strategie .
* **Optie 1: Bewuste daling bezetting:** Dit kan leiden tot minder opnames van lagere zorgprofielen, met als gevolg een hogere BTZ het volgende jaar .
* **Optie 2: Maximale bezetting:** Dit kan leiden tot bijkomende opnames van lagere zorgprofielen, met als gevolg een lagere BTZ het volgende jaar .
### 1.4 Rol van de overheid en financiële leefbaarheid
De overheid speelt een cruciale rol in de financiële leefbaarheid en betaalbaarheid van residentiële woonzorg .
#### 1.4.1 Visie op financiële leefbaarheid
Zorgnet-Icuro benadrukt dat de financiële leefbaarheid van Vlaamse social profit woonzorgcentra onder druk staat. De overheid beschikt over instrumenten om de leefbaarheid en betaalbaarheid te verbeteren. Er wordt opgeroepen tot een genuanceerd debat over de betaalbaarheid van woonzorg .
#### 1.4.2 Vlaamse zorgbudgetten
* **Zorgbudget ouderen met zorgnood:** Dit budget is inkomensafhankelijk en bedraagt gemiddeld 410 euro per maand. De bedragen variëren per categorie van 1.269,91 euro per jaar (categorie 1) tot 8.524,56 euro per jaar (categorie 5) .
* **Zorgbudget zwaar zorgbehoevenden:** Er is een automatisch recht op dit budget als bewoner van een WZC, ter waarde van 140 euro per maand .
#### 1.4.3 Instrumenten van de overheid
De overheid heeft diverse instrumenten om de betaalbaarheid van woonzorg te ondersteunen, waaronder federale financiering (pensioen) en Vlaamse financiering (zorgbudget). Ook lokale tussenkomsten (bv. OCMW) spelen een rol. Andere federale voordelen zoals het sociaal tarief en een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering kunnen ook van belang zijn .
#### 1.4.4 Financiële en bestuurlijke transparantie
Aspecten zoals het verbod op winst op zorg, sectorspecifieke boekhouding en maximale reservevorming dragen bij aan financiële en bestuurlijke transparantie binnen de sector .
### 1.5 Key takeaways
* **Dagprijzen:** De dagprijzen omvatten kosten voor wonen, leven, organisatie en een deel van de zorg (onderfinanciering). Er is een regelgeving voor de financiële bescherming van bewoners en een belang aan maatregelen die sociaal ondernemerschap ondersteunen .
* **Basistegemoetkoming zorg (BTZ):** De financieringsmethodiek van de Vlaamse Sociale Bescherming is complex en vereist een financieel evenwicht tussen de zorgzwaarte (referentieperiode) en de reële bezetting (facturatieperiode). De zorgzwaarte, gemeten via Katz-scores, bepaalt de maximale normfinanciering, terwijl de personeelsinzet (arbeidsmarktkrapte!) de effectief verkregen financiering beïnvloedt .
---
# MARA 2.0 analyse
Deze analyse richt zich op de financiële en boekhoudkundige aspecten van woonzorgcentra (WZC), met een specifieke focus op solvabiliteit, investeringen, liquiditeit en rentabiliteit, om de financiële gezondheid en duurzaamheid van deze voorzieningen te beoordelen [26](#page=26) [53](#page=53).
### 2.1 Inleiding tot MARA 2.0
MARA 2.0 omvat een beleidseconomische analyse, een boekhoudkundige analyse en de individuele positionering van voorzieningen. De beleidseconomische analyse bekijkt bredere trends en kengetallen binnen de sector, terwijl de boekhoudkundige analyse dieper ingaat op de financiële staten [26](#page=26) [53](#page=53).
### 2.2 Beleidseconomische analyse
De beleidseconomische analyse verkent diverse operationele en financiële kengetallen die relevant zijn voor de werking van woonzorgcentra [27](#page=27).
#### 2.2.1 Basiskengetallen
* **Aantal voorzieningen en woongelegenheden:** In de referentieperiode van 1 juli 2022 tot 30 juni 2023 waren er 294 voorzieningen (inclusief centra voor kortverblijf - CVK) met 26.559 woongelegenheden. Tussen 1 juli 2017 en 30 juni 2023 varieerde het aantal woongelegenheden, met een piek van 34.393 in 2020 en een daling naar 26.373 in 2023 [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Basistegemoetkoming zorg:** Het gemiddeld bedrag aan basistegemoetkoming zorg dat een WZC ontvangt vanuit de Vlaamse Sociale Bescherming op dagbasis in januari 2024, lag rond de 91,4 euro [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Evolutie basistegemoetkoming:** De basistegemoetkoming (BTZ) is gestegen van 55,0 euro in 2019 naar 91,4 euro in 2024 [30](#page=30).
* **Bezetting:** De reële bezetting in een WZC bleef stabiel over de jaren. Van 1 juli 2017 tot 30 juni 2018 was de bezetting 96,6%, en deze bleef schommelen rond de 95-96% tot 30 juni 2023 [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Zorgprofiel bewoners:** Het aandeel bewoners met een zwaar zorgprofiel in een woonzorgcentrum liet een lichte daling zien tussen 2017 en 2023. In de periode 1 juli 2022 - 30 juni 2023 vertegenwoordigen de zwaardere zorgprofielen (C, D, A, O) een aanzienlijk deel van de bewoners, met respectievelijk 12,3%, 13,27%, 10,2% en 5,0% [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
* De onderverdeling per Katz-score toont dat een aanzienlijk deel van de bewoners valt onder categorie C (35,2% sectorgemiddelde), gevolgd door categorie A (33,7%) [34](#page=34).
#### 2.2.2 Personeelskengetallen
* **Aantal aanwezig VTE zorgpersoneel per bewoner:** Het aantal aanwezige VTE (Volleastijdsequivalent) zorgpersoneel per bewoner bedraagt gemiddeld 0,42 VTE per bewoner [35](#page=35) [36](#page=36).
* De grootste groep wordt gevormd door zorgkundigen (51,94%), gevolgd door verpleegkundigen (bachelor en gegradueerde) (34,55%) [36](#page=36).
* **Financiering personeelsnormering:** De personeelsnormering wordt niet volledig gefinancierd vanuit de overheid. Er is een verschil tussen het aantal VTE dat aanwezig is, de norm per bewoner en het aantal VTE dat gefinancierd wordt door de sector [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Anciënniteit zorgpersoneel:** De gemiddelde anciënniteit van het zorgpersoneel is gestegen over de jaren. Voor zorgkundigen ging deze van 11,3 jaar in 2017 naar 12,0 jaar in 2023. Voor verpleegkundigen steeg deze van 13,3 jaar naar 17,7 jaar [38](#page=38).
* **Flexibilisering norm en tekorten:** De flexibilisering van de norm lijkt te werken, maar er is een toename van tekorten in de verpleging voor flexibilisering. Het VTE-tekort vóór toepassing van flexibiliteit was aanzienlijk, vooral bij zorgkundigen en verpleegkundigen. Na toepassing van flexibiliteit bleef er een tekort, met name bij verpleegkundigen [38](#page=38) [39](#page=39).
> **Tip:** Houd rekening met de impact van flexibilisering op de personeelsplanning en de mogelijke toename van tekorten bij specifieke kwalificaties.
* **Niet-loontrekkend personeel:** Er is een merkbare toename in het aandeel niet-loontrekkend personeel, zoals interimpersoneel en zelfstandigen, met een significante stijging in de laatste twee referentiejaren [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Vergrijzing zorgpersoneel:** Er is sprake van een toename in de vergrijzing van het zorgpersoneel [43](#page=43).
* **Eindeloopbaanfinanciering:** Het aantal VTE dat kiest voor vrijstelling van arbeidsprestaties (uitstroom) is gestegen. Dit heeft betrekking op extra verlofdagen vanaf 45 jaar [44](#page=44) [48](#page=48).
#### 2.2.3 Dagprijzen en onderfinanciering
* **Gemiddelde hoogte dagprijs:** De gemiddelde dagprijs van woonzorgcentra bedroeg 71,5 euro op 1 mei 2024 [45](#page=45) .
* **Onderfinanciering zorgpersoneel:** De onderfinanciering van zorgkosten wordt geschat op gemiddeld 9 euro per bewonersdag [50](#page=50).
* Dit omvat:
* Niet-gefinancierde anciënniteit normpersoneel (deel A1): 3,81 euro per dag [50](#page=50) [51](#page=51).
* Loonkost bachelor verpleegkundige gefinancierd als gegradueerde verpleegkundige (30% norm verpleging): 0,49 euro per dag [50](#page=50) [51](#page=51).
* Boven bovennormpersoneel (deel A2): 1,90 euro per dag [50](#page=50) [52](#page=52).
* Niet-gefinancierde loonkost Sociale Maribel: 2,90 euro per dag [50](#page=50) [52](#page=52).
* De totale onderfinanciering kan oplopen tot meer dan 100 miljoen euro op jaarbasis voor leden van Zorgnet-Icuro [50](#page=50).
> **Belangrijk:** De definitie van "dagprijs" en de onderfinanciering van zorgkosten zijn cruciaal voor de financiële leefbaarheid.
### 2.3 Boekhoudkundige analyse
De boekhoudkundige analyse beoordeelt de financiële gezondheid van woonzorgcentra aan de hand van solvabiliteit, investeringen, liquiditeit en rentabiliteit. De analyse is gebaseerd op een steekproef van vzw's met ingediende jaarrekeningen [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 2.3.1 Solvabiliteit
* **Definitie:** Solvabiliteit meet de mate waarin een organisatie afhankelijk is van derden voor haar financiering. Het wordt berekend als de verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen [56](#page=56).
* Formule:
$$ \text{Solvabiliteit (\%)} = \frac{\text{eigen vermogen}}{\text{totaal vermogen}} \times 100 $$ [56](#page=56).
* **Evolutie:** De solvabiliteit van woonzorgcentra is stabiel gebleven tussen 2019 en 2023, schommelend rond de 45-48% [56](#page=56).
* **Aandeel kapitaalsubsidies:** Het aandeel van kapitaalsubsidies in het eigen vermogen daalde tussen 2019 (30,63%) en 2023 (25,32%). De uitfasering van de klassieke betoelaging via het VIPA kan op langere termijn impact hebben op de solvabiliteit [57](#page=57).
* **Financiële schuldgraad:** De financiële schuldgraad (verhouding tussen financiële schuld en eigen vermogen) is stabiel gebleven tussen 33% en 36%. Dit duidt op een normale afhankelijkheid van externe financiering [57](#page=57).
#### 2.3.2 Investeringen
* **Definitie Continuïteitsratio:** De continuïteitsratio meet de mate waarin het patrimonium van een organisatie voldoende vernieuwd wordt [60](#page=60).
* Formule:
$$ \text{Continuïteitsratio} = \frac{\text{nieuwe investeringen}}{\text{afschrijvingen}} $$ [60](#page=60).
* **Evolutie Continuïteitsratio:** De continuïteitsratio vertoonde een dalende trend tussen 2019 en 2023, van 1,89 naar 1,43. Een ratio groter dan 1,5 wordt als normaal beschouwd. In 2023 voldeed 71,63% van de organisaties aan de norm van een ratio groter dan 1,5, maar dit is een daling ten opzichte van eerdere jaren [60](#page=60).
* **Ouderdomsindicator:** Deze indicator meet de ouderdom van het patrimonium [61](#page=61).
* **Definitie:**
$$ \text{Ouderdomsindicator} = \frac{\text{boekwaarde}}{\text{aanschaffingswaarde}} $$ [61](#page=61).
* **Categorisering:**
* Nieuw: $>60\%$ infrastructuur jonger dan 13,5 jaar [61](#page=61).
* Gemiddeld: $40\% - 60\%$ van de infrastructuur tussen 13,5 en 20 jaar [61](#page=61).
* Oud: $<40\%$ van de infrastructuur ouder dan 20 jaar [61](#page=61).
* **Evolutie:** In 2023 had 35,21% van de WZC jonge infrastructuur ($>60\%$), 46,48% gemiddeld afgeschreven infrastructuur ($40\%-60\%$), en 18,31% oude infrastructuur ($<40\%$). Slechts een derde van de vzw's haalt de norm van 60% voor jonge infrastructuur [62](#page=62).
* **Correlatie Ouderdomsindicator en Continuïteitsratio:** Er is een zwakke correlatie tussen de ouderdomsindicator en de continuïteitsratio. De ouderdom van het patrimonium correleert matig met de investeringscapaciteit [63](#page=63).
* **Bouwactiviteit:** De reële bouwactiviteit, uitgedrukt in reële waarde van activa in aanbouw en vooruitbetalingen, daalde aanzienlijk tussen 2019 en 2023 [63](#page=63).
> **Let op:** Een daling in investeringen kan leiden tot verouderd zorgvastgoed, wat de continuïteit van de dienstverlening op lange termijn kan bedreigen.
#### 2.3.3 Liquiditeit
* **Definitie Liquiditeit (acid ratio):** De liquiditeit in enge zin meet de mate waarin een organisatie over middelen beschikt om haar kortetermijnschulden te voldoen [64](#page=64).
* Formule:
$$ \text{Liquiditeit (acid ratio)} = \frac{\text{geld} + \text{vorderingen KT}}{\text{schuld KT}} $$ [64](#page=64).
* **Evolutie:** De acid ratio is gemiddeld gezien stabiel gebleven tussen 2019 en 2023, schommelend rond de 1,58 tot 1,85. Een ratio van 1 wordt als minimaal aanvaardbaar beschouwd [65](#page=65).
* **Netto bedrijfskapitaal:** Het netto bedrijfskapitaal van de sector bleef positief, maar 1 op de 4 vzw's heeft structureel negatief bedrijfskapitaal [66](#page=66).
* **Autofinancieringsmarge:** De autofinancieringsmarge bleef relatief laag, met een daling in 2023 tot 2,32%. Meer dan 20% van de vzw's heeft een negatieve autofinancieringsmarge [66](#page=66).
* **Terugbetalingscapaciteit:** De terugbetalingscapaciteit (aantal jaren) bleef stabiel, met een gemiddelde van 7,7 jaar in 2023. Meer dan de helft van de vzw's heeft een terugbetalingscapaciteit van minder dan 8 jaar [67](#page=67).
#### 2.3.4 Rentabiliteit
* **Definitie:** Rentabiliteit meet de mate waarin het resultaat van een organisatie de eigen werking versterkt [70](#page=70).
* Formule:
$$ \text{Rentabiliteit (\%)} = \frac{\text{resultaat boekjaar}}{\text{omzet}} \times 100 $$ [70](#page=70).
* **Evolutie:** De rentabiliteit van woonzorgcentra staat onder druk en bevindt zich ruim onder het niveau van vóór de inflatiecrisis. In 2023 bedroeg de rentabiliteit 2,08% (exclusief eenmalige subsidies) [70](#page=70) [71](#page=71).
* In 2022 was de rentabiliteit nog negatief (-0,14%), voornamelijk door eenmalige subsidies [70](#page=70).
* **Financieringsmarge:** Ongeveer 60% van de vzw's heeft een financieringsmarge onder de 2,5%. Dit wordt mede beïnvloed door verschillen in de dagprijsreglementering [71](#page=71).
> **Belangrijk:** De impact van eenmalige subsidies kan het gerapporteerde resultaat aanzienlijk beïnvloeden. Analyseer daarom ook de resultaten exclusief deze subsidies.
### 2.4 Sociale balans en personeel
#### 2.4.1 Sociale balans
De sociale balans omvat aspecten zoals het personeelsbestand, uitzendkrachten en de kostprijs van personeel [72](#page=72).
#### 2.4.2 Personeel
* **Kost uitzendkrachten:** Het aandeel van de kost van uitzendkrachten in de totale personeelskost (inclusief ter beschikking gesteld personeel) is gestegen. In 2023 bedroeg dit percentage 0,97% [73](#page=73).
* **Impact uitzendkrachten:** Een kwart van de vzw's heeft meer dan 2,5% uitzendkrachten, wat een aanzienlijk kostenverschil kan betekenen [74](#page=74).
### 2.5 Conclusies en aanbevelingen
De analyse van MARA 2.0 wijst op verschillende kritieke uitdagingen voor woonzorgcentra [75](#page=75):
* **Investeringen onder druk:** Door factoren zoals het VIPA en kredietrisico's is er een dalende trend in investeringen, wat leidt tot verouderd vastgoed [59](#page=59) [60](#page=60) [75](#page=75).
* **Exploitatie onder druk:** De dagprijsreglementering en de onderfinanciering van zorgkosten zetten de exploitatie onder druk [50](#page=50) [75](#page=75).
* **Toename impact uitzendkrachten en zelfstandigen:** De stijgende trend van het gebruik van uitzendkrachten en zelfstandigen verhoogt de personeelskosten [73](#page=73).
#### 2.5.1 Prioritaire uitdagingen
* Financiële leefbaarheid van voorzieningen is direct gekoppeld aan de betaalbaarheid voor de bewoner [76](#page=76).
* In een onzekere economische context is transparante dagprijszetting met sociale correcties essentieel voor het financieel voortbestaan [76](#page=76).
* Investeringen in zorginfrastructuur zijn enkel haalbaar mits voldoende financieringsmarge en een aangepast VIPA-financieringsmechanisme [76](#page=76).
#### 2.5.2 Aanbevelingen
* Faciliteer transparant financieel-sociaal ondernemerschap door de MARA 2.1 met sectorspecifieke boekhouding te verfijnen [76](#page=76).
* Zorg voor een volledige overheidsfinanciering van zorgkosten [76](#page=76).
* Werk aan een visie over zorginfrastructuur, een investeringskalender en faciliteer financiële incentives om investeringen te realiseren [76](#page=76).
* Ontwikkel een faciliterend subsidiekader met tijdige subsidieberekening en een flexibeler personeelskader [76](#page=76).
---
# Situering van de organisatie en de ouderenzorgsector
Dit gedeelte van de studiehandleiding contextualiseert de koepelorganisatie en schetst de huidige toestand van de residentiële ouderenzorgsector in Vlaanderen.
### 1.1 De koepelorganisatie: wie, wat en waarom?
De koepelorganisatie functioneert als een netwerkorganisatie en erkende werkgeversfederatie die zich richt op diverse zorgsectoren binnen Vlaanderen [2](#page=2).
#### 1.1.1 Identiteit en rol
* **Koepelorganisatie:** Het is een koepelorganisatie voor Vlaamse algemene ziekenhuizen, revalidatieziekenhuizen, initiatieven geestelijke gezondheidszorg en social profit voorzieningen voor ouderenzorg [2](#page=2).
* **Erkende werkgeversfederatie:** Dit geeft de organisatie de rol van vertegenwoordiger van haar leden in het sociaal overleg, zowel op Vlaams als federaal niveau [2](#page=2).
* **Vertegenwoordiging:** De organisatie vertegenwoordigt haar leden in een breed scala aan advies- en overlegorganen binnen de zorg- en welzijnssector [2](#page=2).
* **Netwerk:** Het functioneert als een netwerk dat uitwisseling van kennis, ideeën en goede praktijken in de zorg bevordert [2](#page=2).
#### 1.1.2 Missie en visie
De kernprincipes die de organisatie sturen, zijn gericht op kwaliteitsvolle zorg en sociaal ondernemerschap [3](#page=3).
* **Kwaliteitsvolle zorg:** De organisatie streeft naar kwalitatieve zorg op maat voor elke patiënt of cliënt [3](#page=3).
* **Aandacht voor kwetsbaren:** Er is bijzondere aandacht voor de zwaksten in de samenleving [3](#page=3).
* **Sociaal ondernemerschap:** Het stimuleren van sociaal ondernemerschap is een belangrijk doel [3](#page=3).
* **Financiële continuïteit:** Winst dient om de continuïteit, duurzaamheid en kwaliteit van de zorg te garanderen [3](#page=3).
* **Gemeenschappelijke belangen:** De organisatie primeren gemeenschappelijke belangen boven individuele dienstverlening [3](#page=3).
* **Zorgnetwerk:** Het uitbouwen van een zorgnetwerk is een continu proces [3](#page=3).
* **Kernwaarden:** Kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare zorg vormen de fundamentele visie [3](#page=3).
#### 1.1.3 Activiteiten en team
Het team van de organisatie bestaat uit ongeveer 45 medewerkers die diverse functies uitoefenen [3](#page=3).
* **Functies:** Deze omvatten dienstverlening, belangenbehartiging, vertegenwoordiging en visievorming [3](#page=3).
* **Expertise:** De medewerkers beschikken over sectorgebonden en transversale knowhow en expertise [3](#page=3).
* **Samenwerking:** Er wordt actief samengewerkt met de overheid en partnerorganisaties in de zorg en welzijn [3](#page=3).
* **Dienstverlening:** De dienstverlening kan worden onderverdeeld in collectieve informatieverstrekking, individuele dienstverlening, beleidsvoorbereiding en visievorming, en belangenbehartiging en werkgeverschap [3](#page=3).
### 1.2 De residentiële ouderenzorgsector in Vlaanderen
De sector residentiële ouderenzorg in Vlaanderen omvat diverse voorzieningen en wordt gekenmerkt door specifieke aantallen organisaties en woongelegenheden, verdeeld over verschillende rechtspersonen en provincies [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Omvang en samenstelling van de sector
De sector kent een aanzienlijk aantal organisaties en woongelegenheden, met een specifieke verdeling per type voorziening [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Aangesloten leden bij Zorgnet-Icuro (september 2022):**
* Aantal voorzieningen: 821 [4](#page=4).
* Aantal woongelegenheden: 82.963 [4](#page=4).
* **Verdeling van voorzieningen naar type:**
* Algemene en universitaire ziekenhuizen: 52 [4](#page=4).
* Revalidatieziekenhuizen: 7 [4](#page=4).
* Psychiatrische ziekenhuizen: 30 [4](#page=4).
* Psychiatrische verzorgingstehuizen: 23 [4](#page=4).
* Initiatieven Beschut Wonen: 31 [4](#page=4).
* Centra Geestelijke Gezondheidszorg: 18 [4](#page=4).
* Revalidatiecentra GGZ: 22 [4](#page=4).
* Woonzorgcentra: 318 [4](#page=4).
* Serviceflats en groepen van assistentiewoningen: 291 [4](#page=4).
* Dagverzorgingscentra: 155 [4](#page=4).
* Lokale dienstencentra: 49 [4](#page=4).
* Zorgraden: 52 [4](#page=4).
* Palliatieve netwerken: 20 [4](#page=4).
* Andere: 6 [4](#page=4).
* **Verdeling van woongelegenheden/plaatsen/bedden naar type:**
* Algemene en universitaire ziekenhuizen: 29.045 [4](#page=4).
* Revalidatieziekenhuizen: 940 [4](#page=4).
* Psychiatrische ziekenhuizen: 10.002 [4](#page=4).
* Psychiatrische verzorgingstehuizen: 2.000 [4](#page=4).
* Initiatieven Beschut Wonen: 2.913 [4](#page=4).
* Centra Geestelijke Gezondheidszorg: 34.110 [4](#page=4).
* Revalidatiecentra GGZ: 9.742 [4](#page=4).
* Woonzorgcentra: 29.843 [4](#page=4).
* Serviceflats en groepen van assistentiewoningen: 31.765 [4](#page=4).
* Dagverzorgingscentra: 21.355 [4](#page=4).
* Lokale dienstencentra: [Niet gespecificeerd op grafiek, wel aantal voorzieningen [4](#page=4).
* Zorgraden: [Niet gespecificeerd op grafiek, wel aantal voorzieningen [4](#page=4).
* Palliatieve netwerken: [Niet gespecificeerd op grafiek, wel aantal voorzieningen [4](#page=4).
* Andere: [Niet gespecificeerd op grafiek, wel aantal voorzieningen [4](#page=4).
#### 1.2.2 Verdeling per rechtspersoon en provincie
De sector kent een diversiteit aan juridische structuren en een geografische spreiding binnen Vlaanderen [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Verdeling per rechtspersoon (1 mei 2022):**
* **Aantal voorzieningen:**
* Commercieel: 295 [4](#page=4).
* Non-profit: 310. (VZW's gelieerd aan commerciële groepen worden als commercieel beschouwd ) [4](#page=4).
* Openbaar: 216 [4](#page=4).
* **Aantal woongelegenheden:**
* Commercieel: 29.843 [4](#page=4).
* Non-profit: 31.765 [4](#page=4).
* Openbaar: 21.355 [4](#page=4).
* **Specifieke melding Zorgnet-Icuro leden:** 310 VZW's, 1 BV, 2 Welzijnsverenigingen, en 7 OCMW-voorzieningen [4](#page=4).
* **Verdeling per provincie (1 mei 2022):**
* **Aantal voorzieningen:**
* Antwerpen: 210 [5](#page=5).
* Brussel Hoofdstedelijk Gewest: 8 [5](#page=5).
* Limburg: 100 [5](#page=5).
* Oost-Vlaanderen: 198 [5](#page=5).
* Vlaams-Brabant: 140 [5](#page=5).
* West-Vlaanderen: 165 [5](#page=5).
* **Aantal woongelegenheden:**
* Antwerpen: 20.929 [5](#page=5).
* Brussel Hoofdstedelijk Gewest: 691 [5](#page=5).
* Limburg: 10.527 [5](#page=5).
* Oost-Vlaanderen: 20.540 [5](#page=5).
* Vlaams-Brabant: 13.448 [5](#page=5).
* West-Vlaanderen: 16.828 [5](#page=5).
#### 1.2.3 Actuele uitdagingen en percepties in de ouderenzorg
De sector wordt geconfronteerd met significante financiële en operationele uitdagingen, die ook in de publieke opinie weerklinken [5](#page=5).
* **Financiële druk:** De financiële leefbaarheid van Vlaamse social profit woonzorgcentra staat onder druk. Woonzorgcentra worden soms beschreven als een 'cashcow' [5](#page=5).
* **Betaalbaarheid voor bewoners:** De kosten van woonzorgcentra worden als te hoog ervaren, waarbij veel kinderen financieel bijspringen om de facturen te betalen. De prijzen van rusthuizen blijven stijgen, wat vragen oproept over de betaalbaarheid [5](#page=5).
* **Armoede onder bewoners:** Er is een waarneming dat bewoners van woonzorgcentra geen afspiegeling zijn van de bredere samenleving, met een aanzienlijk deel dat kampt met armoede [5](#page=5).
* **Personeelstekorten:** Woonzorgcentra voeren opnamestops in door personeelstekorten, wat duidt op fundamentele problemen binnen de sector [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om de cijfermatige gegevens over de omvang van de sector te kunnen plaatsen binnen de bredere context van de uitdagingen waarmee de ouderenzorg geconfronteerd wordt. De connectie tussen de structuur van de sector en de maatschappelijke perceptie is belangrijk voor het begrijpen van beleidsvraagstukken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Financieringsmethodiek residentiële woonzorg | Het systeem en de regels die bepalen hoe residentiële woonzorgcentra financieel worden ondersteund, inclusief de bijdragen van bewoners en overheden. |
| Dagprijs | Het bedrag dat een bewoner van een woonzorgcentrum dagelijks betaalt voor verblijf, levensonderhoud en een deel van de zorg. |
| Basistegemoetkoming zorg (BTZ) | Een financiële tegemoetkoming van de overheid bedoeld om een deel van de zorgkosten in woonzorgcentra te dekken. |
| VIPA | Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden; een fonds dat investeringen in infrastructuur voor zorgvoorzieningen ondersteunt. |
| MARA 2.0 | Een uitgebreide analyse die de financiële, boekhoudkundige en beleidseconomische aspecten van woonzorgvoorzieningen onderzoekt. |
| Solvabiliteit | De mate waarin een organisatie in staat is om haar schulden op lange termijn te voldoen, vaak uitgedrukt als de verhouding tussen eigen vermogen en het totale vermogen. |
| Continuïteitsratio | Een financiële ratio die aangeeft in welke mate het vermogen van een organisatie tijdig wordt vernieuwd door nieuwe investeringen ten opzichte van afschrijvingen. |
| Ouderdomsindicator | Een maatstaf die de gemiddelde leeftijd of de mate van veroudering van het patrimonium of de activa van een organisatie weergeeft. |
| Liquiditeit (zuivere kaspositie / acid ratio) | De mate waarin een organisatie over direct beschikbare middelen beschikt om haar kortetermijnschulden te voldoen. De acid ratio kijkt specifiek naar liquide activa gedeeld door kortetermijnschulden. |
| Netto bedrijfskapitaal | Het verschil tussen de vlottende activa en de kortetermijnschulden van een onderneming, wat aangeeft hoeveel werkkapitaal er beschikbaar is voor de dagelijkse operaties. |
| Autofinancieringsmarge | Het percentage van de omzet dat een organisatie zelf kan genereren om haar investeringen te financieren, zonder externe financiering. |
| Terugbetalingscapaciteit | De periode die een organisatie nodig heeft om haar schulden af te lossen met haar operationele winsten, vaak uitgedrukt in jaren. |
| Rentabiliteit | De mate waarin een organisatie winstgevend is, meestal gemeten als het resultaat van het boekjaar als percentage van de omzet. |
| Financieringsmarge | Het verschil tussen de inkomsten en de kosten van een organisatie, wat aangeeft hoeveel er overblijft om de continuïteit en verdere ontwikkeling te waarborgen. |
| Sociale Maribel | Een financieringsmechanisme dat de loonkosten van bepaalde werknemers in de social profitsector verlaagt. |
| VTE (Voltijdsequivalent) | Een eenheid die de omvang van een werkgelegenheid weergeeft, waarbij een voltijdse job gelijk is aan 1 VTE. |
| Katz-schaal | Een schaal die de functionele zelfstandigheid van personen meet, vaak gebruikt om de zorgzwaarte van bewoners in woonzorgcentra te bepalen. |
| Patrimonium | Het geheel van goederen, rechten en verplichtingen die toebehoren aan een persoon of organisatie, waaronder gebouwen en infrastructuur. |
| Onderfinanciering | Situatie waarbij de ontvangen financiering van de overheid of andere bronnen onvoldoende is om de werkelijke kosten van de dienstverlening te dekken. |
| Aanbesteding | Een procedure waarbij een opdrachtgever (bijvoorbeeld een overheidsinstantie) aanbestedingen uitschrijft voor werken, leveringen of diensten, en waarbij potentiële leveranciers een offerte indienen. |
Cover
Fin Man Oef Les 2.pdf
Summary
# Basisprincipes van financieel management en prognoses
Dit onderdeel behandelt de fundamentele componenten van een financieel plan, waaronder verkoopvoorspellingen, kasstroomplanning, winst- en verliesrekeningen en balansen.
### 1.1 Het financiële plan als basis
Een realistisch financieel plan vormt de ruggengraat van elke onderneming, aangezien het de kasstroomplanning en de winst- en verliesrekening in grote mate stuurt. Het proces van het oplossen van opgaven binnen financieel management vereist een grondige analyse, het identificeren van de te zoeken informatie, het kiezen van de juiste formules, en het verzamelen van benodigde gegevens [2](#page=2).
### 1.2 Verkoop- en omzetprognoses
De verkoopvoorspelling, of sales forecast, is cruciaal omdat deze de basis vormt voor verdere financiële projecties. Het is aan te raden om de totale omzet op te splitsen in samenstellende delen of verkoopdrivers, zoals verschillende product- of diensttypes, klantsegmenten of geografische regio's [2](#page=2).
> **Tip:** Een gedetailleerde opdeling van de verkopen helpt bij het identificeren van de belangrijkste omzetgeneratoren en biedt inzicht in de markt [2](#page=2).
### 1.3 Kasstroomplanning (Cashflow plan)
De kasstroomplanning, of cashflow plan, voorspelt de verwachte geldstromen die de onderneming binnenkomen en verlaten, inclusief de timing daarvan. Dit plan is essentieel om de benodigde financiering te bepalen en aan te tonen dat de onderneming voldoende liquide middelen heeft om te overleven, wat gerelateerd is aan liquiditeits- en solvabiliteitsratio's [2](#page=2).
Bij het opstellen van de kasstroomplanning is het belangrijk om alle relevante factoren in acht te nemen, zoals het niveau en de timing van verkopen, uitgestelde betalingen, lonen, en grote investeringen [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een kasstroomplan zou de timing van grote investeringen in apparatuur, de verwachte ontvangst van betalingen van klanten, en de periodieke uitgaven voor salarissen moeten specificeren [2](#page=2).
### 1.4 Winst- en verliesrekening (Profit & Loss projection)
De prognose van de winst- en verliesrekening, ook wel P&L forecast genoemd, berekent alle opbrengsten en kosten om de verwachte winstgevendheid van de onderneming aan te tonen. Het is belangrijk om de samenhang met de kasstroomplanning te waarborgen en het onderscheid te begrijpen tussen kosten versus uitgaven (kasstroom) en tussen opbrengsten/inkomsten versus kasstroom [2](#page=2).
### 1.5 Balans (Balance Sheet - Statement of Financial Position)
De balans geeft een momentopname van de financiële positie van een onderneming op een specifieke datum, doorgaans aan het einde van het jaar. Deze omvat de totale activa, totale passiva en het eigen vermogen. De geprognosticeerde balans visualiseert de financiële status van de onderneming aan het einde van elk jaar, vaak voor een periode van drie jaar. Ook hier is afstemming met de kasstroomplanning en de winst- en verliesrekening van belang [2](#page=2).
> **Tip:** Zorg ervoor dat de geprognosticeerde balans, de winst- en verliesrekening en de kasstroomplanning consistent zijn en elkaar ondersteunen [2](#page=2).
---
# Marktomvang en marktpotentieel
Dit onderwerp verklaart het onderscheid tussen marktomvang (effectieve vraag) en marktpotentieel (effectieve plus potentiële vraag), en introduceert concepten als penetratie en marktaandeel.
### 2.1 Marktomvang
De marktomvang verwijst naar de actuele of effectieve vraag. Dit is de vraag naar de productsoort die een fabrikant aanbiedt [4](#page=4).
#### 2.1.1 Primaire vraag
De primaire vraag is de vraag naar de productklasse. Dit is de totale vraag die er is naar een bepaald type product op de markt [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een fabrikant van sportartikelen opereert in een markt waar de vraag naar de productklasse circa 4 miljard euro per jaar bedraagt. Deze 4 miljard euro vertegenwoordigt de primaire vraag [4](#page=4).
### 2.2 Marktpotentieel
Het marktpotentieel is de som van de effectieve vraag en de potentiële vraag [3](#page=3) [6](#page=6).
* **Effectieve vraag:** Dit is de actuele of gerealiseerde vraag naar een product of productsoort. Dit is tevens de marktomvang [4](#page=4).
* **Potentiële vraag:** Dit is de vraag die nog niet gemanifesteerd is. Dit zijn de potentiële consumenten die het product in de toekomst zouden kunnen gaan afnemen [3](#page=3) [6](#page=6).
De formule voor marktpotentieel is:
$$ \text{Marktpotentieel} = \text{Effectieve vraag} + \text{Potentiële vraag} $$ [3](#page=3) [6](#page=6).
### 2.3 Marktaandeel
Het marktaandeel is de verhouding tussen de secundaire vraag en de primaire vraag [6](#page=6).
$$ \text{Marktaandeel} = \frac{\text{Secundaire vraag}}{\text{Primaire vraag}} $$ [6](#page=6).
* **Secundaire vraag:** Dit is de vraag naar het specifieke product van een fabrikant.
* **Primaire vraag:** Dit is de vraag naar de productklasse, zoals eerder gedefinieerd als de marktomvang [4](#page=4).
### 2.4 Penetratie
Penetratie is een concept dat gerelateerd is aan de omvang en het potentieel van een markt. Het kan verwijzen naar het percentage van de potentiële markt dat daadwerkelijk een product afneemt, of naar de mate waarin een product is doorgedrongen in een bepaalde markt [3](#page=3).
> **Tip:** Het onderscheid tussen marktomvang en marktpotentieel is cruciaal voor strategische besluitvorming. Het helpt te bepalen of groei behaald wordt door het winnen van marktaandeel binnen de bestaande vraag, of door het vergroten van de totale markt door nieuwe afnemers aan te trekken (het verhogen van het marktpotentieel).
---
# Berekening van marktaandeel
Hier is een uitgebreide studiehandleiding voor de berekening van marktaandelen, gebaseerd op de verstrekte documenten.
## 3. Berekening van marktaandeel
Dit deel van de studiehandleiding behandelt diverse methoden voor het berekenen van marktaandelen, met specifieke aandacht voor de Parfitt en Collins-analyse, en de berekening via secundaire/primaire vraag en distributiekengetallen.
### 3.1 De Parfitt en Collins-analyse
De Parfitt en Collins-analyse biedt een methode om, kort na de introductie van een niet-duurzaam (verbruiks)artikel, een indicatie te krijgen van het te behalen marktaandeel. Deze analyse is gebaseerd op de vermenigvuldiging van drie kernvariabelen [22](#page=22) [7](#page=7):
* **Cumulatieve penetratiegraad:** Dit is het totale aantal afnemers van een specifiek merk in een bepaalde periode, afgezet tegen het potentiële aantal afnemers [8](#page=8).
* **Percentage herhalingsaankopen:** Dit vertegenwoordigt het aantal afnemers dat het product blijft kopen ten opzichte van alle afnemers die het product minstens één keer hebben aangeschaft [8](#page=8).
* **Verbruiksintensiteit:** Dit meet het gemiddelde verbruik van een afnemer van een niet-duurzaam goed in relatie tot het gemiddelde gebruik van alle afnemers van dat product binnen een specifieke periode. Het geeft aan hoeveel procent meer of minder de afnemers van het merk gebruiken ten opzichte van het marktgemiddelde [9](#page=9).
De formule voor het marktaandeel volgens de Parfitt en Collins-analyse luidt:
$$ \text{Marktaandeel} = \text{Cumulatieve penetratiegraad} \times \text{% Herhalingsaankopen} \times \text{Verbruiksintensiteit} $$ [9](#page=9).
**Voorbeeld van de Parfitt & Collins-analyse:**
Een nieuwe frisdrank wordt geïntroduceerd op een testmarkt van 80.000 mensen. Een maand na introductie hebben 8.000 mensen de frisdrank minstens één keer gekocht. Van deze 8.000 blijven 6.500 mensen kopen, en zij consumeren gemiddeld 20% minder dan normaal [10](#page=10).
* Cumulatieve penetratiegraad = $\frac{8.000}{80.000} = 0,10$ [10](#page=10).
* Percentage herhalingsaankopen = $\frac{6.500}{8.000} = 0,8125$ [10](#page=10).
* Verbruiksintensiteit = $1 - 0,20 = 0,80$ (aangezien ze 20% minder drinken) [10](#page=10).
Indicatief Marktaandeel = $0,10 \times 0,8125 \times 0,80 \approx 0,065$ of 6,5% [10](#page=10).
> **Tip:** De verbruiksintensiteit kan ook worden gebruikt om te bepalen of de verzadigingsfase is bereikt en of de communicatiestrategie aangepast moet worden [9](#page=9).
Er wordt ook een formule getoond voor de verandering van de afzet:
$$ \frac{\text{Afzet}_{\text{nieuw}} - \text{Afzet}_{\text{oud}}}{\text{Afzet}_{\text{oud}}} \times 100\% $$ [10](#page=10).
Er zijn voorbeelden die de berekening van marktaandeel met deze methode toepassen op specifieke scenario's. Bijvoorbeeld voor het trendy drankje Tiger Heat, waar de verbruiksintensiteit wordt berekend op basis van het jaarlijkse verbruik per gebruiker gedeeld door het gemiddelde verbruik in de markt [27](#page=27) [37](#page=37).
> **Voorbeeld:** Een Tiger Heat-gebruiker verbruikt per jaar $52 \times 5 \times 0,33$ liter = 85,8 liter. De verbruiksintensiteit is dan $85,8 \div 45 \approx 1,91$. Het marktaandeel wordt dan berekend als $30\% \times 40\% \times 1,91 = 22,9\%$ [37](#page=37).
### 3.2 Berekening via secundaire en primaire vraag
Een andere methode voor marktaandeelberekening is door de relatie tussen de secundaire vraag (vraag naar een merk) en de primaire vraag (totale vraag binnen een productgroep) te analyseren [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Primaire vraag (totale vraag):** Dit is de totale vraag naar een productgroep [24](#page=24).
* **Secundaire vraag (vraag naar merk):** Dit is de vraag naar een specifiek merk binnen die productgroep [24](#page=24).
Het marktaandeel wordt berekend als:
$$ \text{Marktaandeel} = \frac{\text{Secundaire vraag}}{\text{Primaire vraag}} \times 100\% $$ [27](#page=27).
**Voorbeeld van secundaire/primaire vraag:**
Voor de markt van gedistilleerde dranken in Nederland met 7,5 miljoen huishoudens [23](#page=23):
* **Primaire vraag:** 2,1 miljoen huishoudens gebruiken gemiddeld 12 liter per jaar.
Primaire vraag = $2.100.000 \times 12$ liter = 25.200.000 liter [24](#page=24).
* **Secundaire vraag (merk Franje):** 600.000 huishoudens kopen merk Franje en dekken hiermee 50% van hun totale verbruik. Deze huishoudens gebruiken 10% meer dan gemiddeld [23](#page=23).
Secundaire vraag (Franje) = $600.000 \times 12 \text{ liter} \times 1,10 \times 0,50 = 3.960.000$ liter [26](#page=26).
Marktaandeel Franje = $\frac{3.960.000}{25.200.000} \times 100\% = 15,7\%$ [27](#page=27).
> **Tip:** Bij het berekenen van de primaire vraag is het vaak handig om uit te gaan van een hypothetisch aantal huishoudens (bijvoorbeeld 100) om de berekeningen te vereenvoudigen als het totale aantal huishoudens niet expliciet gegeven is [29](#page=29).
**Voorbeeld met Tesselaar fabrikant:**
Een productgroep heeft een penetratie van 40% en een gemiddeld verbruik van 8 stuks per jaar. Fabrikant Tesselaar wil een nieuw artikel introduceren met een beoogde penetratie van 6% en een gemiddeld verbruik van 10 stuks per jaar. De helft van de gebruikers van het nieuwe artikel komt uit bestaande gebruikers, de andere helft uit niet-gebruikers [28](#page=28).
* Stel 100 huishoudens [29](#page=29).
* **Secundaire vraag (Tesselaar):** 6% penetratie, 10 stuks per huishouden.
Secundaire vraag = $6\% \times 100 \text{ hh} \times 10 \text{ stuks/hh} = 60$ stuks [29](#page=29).
* **Primaire vraag (totale vraag):**
Oude penetratie: 40% (40 huishoudens), verbruik 8 stuks [31](#page=31).
Nieuwe gebruikers: 6% (6 huishoudens), verbruik 10 stuks [31](#page=31).
Van de 6 nieuwe gebruikers komen er 3 uit de bestaande 40 (die daardoor minder gaan consumeren, maar de berekening wordt hier vereenvoudigd door het aantal originele consumenten te herberekenen).
Oorspronkelijke consumenten die niet overstappen: $40 - 3 = 37$ huishoudens.
Vraag van oorspronkelijke consumenten: $37 \times 8 = 296$ stuks [32](#page=32).
Vraag van nieuwe gebruikers: $6 \times 10 = 60$ stuks [32](#page=32).
Totale primaire vraag = $296 + 60 = 356$ stuks [33](#page=33).
Marktaandeel Tesselaar = $\frac{60}{356} \times 100\% \approx 16,9\%$ [33](#page=33).
### 3.3 Distributiekengetallen
Hoewel de documenten dieper ingaan op de Parfitt & Collins-analyse en de secundaire/primaire vraag, wordt de berekening via distributiekengetallen genoemd als een derde methode voor marktaandeelberekening. Verdere details hierover ontbreken in de verstrekte tekstsegmenten [22](#page=22).
### 3.4 Overige berekeningen en concepten
* **Verandering van afzet:** De formule $\frac{\text{Afzet}_{\text{nieuw}} - \text{Afzet}_{\text{oud}}}{\text{Afzet}_{\text{oud}}} \times 100\%$ kan worden gebruikt om de procentuele verandering in afzet te berekenen [10](#page=10).
* **Berekening van eenheden per jaar voor een merk:** Dit kan worden gedaan door het aantal gebruikers van het merk te vermenigvuldigen met het gemiddelde verbruik per gebruiker van dat merk [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
Gemiddeld verbruik per gebruiker van de productgroep = $\frac{\text{Totale verkochte eenheden productgroep}}{\text{Aantal consumenten productgroep}}$ [35](#page=35).
Verbruik merk = Verbruiksintensiteit merk $\times$ Gemiddeld verbruik per gebruiker [35](#page=35).
Totaal aantal eenheden merk = Verbruik merk $\times$ Aantal gebruikers merk [36](#page=36).
> **Tip:** Het is essentieel om de juiste definities van primaire en secundaire vraag te hanteren bij het berekenen van marktaandelen om verwarring te voorkomen [23](#page=23).
### 3.5 Belang van marktaandeelberekening
Het berekenen van marktaandelen is cruciaal voor het formuleren van een marketingstrategie, zowel op kleine als op grote schaal, en het bepalen van de algehele strategie van een bedrijf [22](#page=22).
---
# Analyse van penetratiegraad en afzetveranderingen
Dit gedeelte onderzoekt hoe de penetratiegraad van een product wordt berekend en hoe veranderingen hierin de totale afzet beïnvloeden, met praktische voorbeelden.
### 4.1 Initiële vraag, vervangingsvraag en additionele vraag
De totale vraag naar een product kan worden opgedeeld in drie componenten: initiële vraag, vervangingsvraag en additionele vraag [5](#page=5).
* **Initiële vraag:** Dit betreft de aankoop van een product door consumenten die het product voor het eerst aanschaffen [5](#page=5).
* **Vervangingsvraag:** Dit omvat de aankoop van een product door consumenten die een eerder gekocht exemplaar vervangen [5](#page=5).
* **Additionele vraag:** Dit zijn aankopen die gedaan worden door consumenten die reeds een product bezitten, maar extra exemplaren aanschaffen (bijvoorbeeld voor een tweede woning). Dit type vraag wordt niet expliciet uitgewerkt in de context van de verstrekte documenten, maar is conceptueel onderdeel van de totale marktvraag [5](#page=5).
#### 4.1.1 Berekening van marktomvang op basis van vervanging
Een voorbeeld illustreert hoe de marktomvang kan worden berekend op basis van vervangingsaankopen, rekening houdend met de penetratiegraad en vervangingspercentages over meerdere jaren [5](#page=5).
**Situatie:** Een nieuwe scheerkwast wordt geïntroduceerd op 1 januari 2010. De potentiële markt bedraagt 10.000 mannen [5](#page=5).
* Penetratie 1 januari 2010: 0% (alleen nieuwe aankopen) [5](#page=5).
* Initiële aankopen 2010: $0,1 \times 10.000 = 1.000$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2010: 0 stuks [5](#page=5).
* Penetratie 1 januari 2011: 10% cumulatief [5](#page=5).
* Nieuwe penetratie in 2011: $10\%$ (cumulatief) - $0\%$ (oud) = $10\%$ [5](#page=5).
* Initiële aankopen 2011: $0,10 \times 10.000 = 1.000$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2010-2011: $20\%$ van de initiële aankopen uit 2010, dus $0,20 \times 1.000 = 200$ stuks [5](#page=5).
* Totale verkopen 2011: $1.000 + 200 = 1.200$ stuks. Dit resulteert in een cumulatieve penetratie van $1000 / 10000 = 10\%$ in 2011 [5](#page=5).
* Penetratie 1 januari 2012: 25% cumulatief [5](#page=5).
* Nieuwe penetratie in 2012: $25\%$ (cumulatief) - $10\%$ (oud) = $15\%$. *Correctie op document:* Uit de berekening blijkt dat de nieuwe penetratie 15% is, niet 10% zoals in het document staat vermeld als 'x% nieuw'. Echter, het voorbeeld geeft een initiële aankoop van 1.000 eenheden aan voor 2012, wat overeenkomt met een nieuwe penetratie van 10% ($0,10 \times 10.000 = 1.000$). Dit inconsistentie is overgenomen uit het bronmateriaal. We gaan verder met de getoonde berekeningen [5](#page=5).
* Initiële aankopen 2012: $0,10 \times 10.000 = 1.000$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2010-2012: $40\%$ van de initiële aankopen uit 2010, dus $0,40 \times 1.000 = 400$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2011-2012: $20\%$ van de verkopen in 2011 (initiële aankopen + vervanging), dus $0,20 \times (1.000 + 200) = 0,20 \times 1.200 = 240$ stuks. *Correctie op document:* Het document vermeldt 0,2 x 1.700 = 340, wat niet overeenkomt met de vorige berekeningen. We volgen de logica van het document hieronder [5](#page=5).
* Volgens de berekening in het document:
* Initiële aankopen 2012: $0,1 \times 10.000 = 1.000$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2010-2012: $0,4 \times 1.000 = 400$ stuks [5](#page=5).
* Vervanging 2011-2012: $0,2 \times 1.700 = 340$ stuks. De 1.700 stuks uit 2011 lijken de totale verkopen van 2011 te representeren, wat wijst op een inconsistente berekening of interpretatie in het bronmateriaal [5](#page=5).
* Totale verkopen 2012: $1.000 + 400 + 340 = 1.740$ stuks [5](#page=5).
### 4.2 Berekenen van procentuele veranderingen
De berekening van procentuele veranderingen is fundamenteel voor het analyseren van groei, zowel in fysieke maten als in afzet [11](#page=11).
De algemene formule voor het berekenen van een procentuele verandering is:
$$ \text{Procentuele verandering} = \frac{\text{Nieuwe waarde} - \text{Oude waarde}}{\text{Oude waarde}} \times 100\% $$
* **Voorbeeld:** Een kind groeit van 98 cm naar 104 cm. De procentuele groei is:
$$ \frac{104 - 98}{98} \times 100\% = \frac{6}{98} \times 100\% \approx 6,1\% $$ [11](#page=11).
### 4.3 De invloed van penetratieveranderingen op de totale afzet
Een stijging of daling in de penetratiegraad van een product kan een aanzienlijke impact hebben op de totale afzet, vooral wanneer de markt is opgedeeld in verschillende segmenten met variërende verbruikspatronen [11](#page=11) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 4.3.1 Analyse van de impact op totale afzet
Om de impact van een verandering in penetratiegraad te analyseren, worden de volgende stappen doorlopen:
1. **Bereken de totale oude afzet:** Dit wordt gedaan door het gemiddelde verbruik per categorie te vermenigvuldigen met de penetratiegraad van het merk in die categorie en de relatieve grootte van die categorie. Vaak wordt gerekend met een makkelijk te hanteren totaal aantal consumenten, bijvoorbeeld 100, om de relatieve groottes van de categorieën te representeren [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
De formule voor de afzet per categorie is:
$$ \text{Afzet}_{\text{categorie}} = \text{Gemiddeld verbruik}_{\text{categorie}} \times \text{Penetratie}_{\text{merk, categorie}} \times \text{Relatieve grootte}_{\text{categorie}} $$
De totale oude afzet is de som van de afzetten over alle categorieën [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
2. **Bereken de totale nieuwe afzet:** Dit gebeurt op een vergelijkbare manier als de oude afzet, maar met de aangepaste penetratiegraad in de desbetreffende categorie(ën) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
De formule voor de nieuwe afzet per categorie is:
$$ \text{Nieuwe Afzet}_{\text{categorie}} = \text{Gemiddeld verbruik}_{\text{categorie}} \times \text{Nieuwe Penetratie}_{\text{merk, categorie}} \times \text{Relatieve grootte}_{\text{categorie}} $$
De totale nieuwe afzet is de som van de nieuwe afzetten over alle categorieën [20](#page=20) [21](#page=21).
3. **Bereken de procentuele verandering in totale afzet:** Met de berekende totale oude en nieuwe afzet, kan de procentuele stijging of daling worden bepaald met de eerder genoemde formule [16](#page=16) [20](#page=20).
$$ \text{Procentuele afzetverandering} = \frac{\text{Totale nieuwe afzet} - \text{Totale oude afzet}}{\text{Totale oude afzet}} \times 100\% $$
#### 4.3.2 Praktijkvoorbeeld: WasMiddel StralendWit
Een marketingmanager van wasmiddelfabrikant StralendWit wil de impact weten van een stijging van de penetratie in bevolkingscategorie A van 5% naar 7%. De penetratie in andere categorieën blijft ongewijzigd [11](#page=11) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
Gegevens:
| Bevolkingscategorie | Gemiddeld verbruik (kilo) | Penetratie merk (oud) | Relatieve grootte categorie (%) |
| :------------------ | :------------------------ | :-------------------- | :----------------------------- |
| A | 22,0 | 5% | 40% |
| B | 18,0 | 12% | 10% |
| C | 12,0 | 7% | 20% |
| D | 16,0 | 14% | 30% |
**Stap 1: Bereken de totale oude afzet (uitgaande van 100 consumenten)**
* Categorie A (oud): $22,0 \text{ kilo} \times 0,05 \times 40 = 44,0 \text{ kilo}$ [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
* Categorie B (oud): $18,0 \text{ kilo} \times 0,12 \times 10 = 21,6 \text{ kilo}$ [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
* Categorie C (oud): $12,0 \text{ kilo} \times 0,07 \times 20 = 16,8 \text{ kilo}$ [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
* Categorie D (oud): $16,0 \text{ kilo} \times 0,14 \times 30 = 67,2 \text{ kilo}$ [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
Totale oude afzet: $44,0 + 21,6 + 16,8 + 67,2 = 149,6 \text{ kilo}$ [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21).
**Stap 2: Bereken de totale nieuwe afzet (penetratie A stijgt naar 7%)**
* Categorie A (nieuw): $22,0 \text{ kilo} \times 0,07 \times 40 = 61,6 \text{ kilo}$ [20](#page=20) [21](#page=21).
* Categorie B (onveranderd): $21,6 \text{ kilo}$ [20](#page=20) [21](#page=21).
* Categorie C (onveranderd): $16,8 \text{ kilo}$ [20](#page=20) [21](#page=21).
* Categorie D (onveranderd): $67,2 \text{ kilo}$ [20](#page=20) [21](#page=21).
Totale nieuwe afzet: $61,6 + 21,6 + 16,8 + 67,2 = 167,2 \text{ kilo}$ [20](#page=20) [21](#page=21).
**Stap 3: Bereken de procentuele verandering in totale afzet**
$$ \text{Procentuele afzetverandering} = \frac{167,2 \text{ kilo} - 149,6 \text{ kilo}}{149,6 \text{ kilo}} \times 100\% $$
$$ \text{Procentuele afzetverandering} = \frac{17,6}{149,6} \times 100\% \approx 11,8\% $$ [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
**Conclusie:** Een relatief kleine stijging in penetratiegraad (van 5% naar 7% in categorie A) kan leiden tot een significante toename van de totale afzet (11,8%). Dit benadrukt het belang van penetratieanalyses voor marketingbeslissingen [15](#page=15) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** Het werken met een hypothetisch aantal consumenten (zoals 100) vereenvoudigt de berekening van de totale afzet aanzienlijk, omdat de relatieve grootte van elke categorie direct kan worden toegepast. Men kan ook met een onbekende waarde ($N$) werken, maar dit maakt de tussenberekeningen complexer [17](#page=17) [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verkoopvoorspelling | Een schatting van toekomstige verkopen, die de basis vormt voor het financiële plan van een onderneming en de kasstroom en resultatenrekening grotendeels stuurt. |
| Kasstroomplan | Een prognose die aangeeft hoeveel geld een bedrijfsproject verwacht in en uit de bankrekening te stromen, inclusief de timing, en hoeveel financiering nodig is om te overleven. |
| Winst- en verliesrekening | Een prognose die een berekening geeft van alle opbrengsten en kosten, resulterend in de winst of het verlies van een bedrijfsproject. |
| Balans | Een overzicht van de financiële positie van een onderneming op een bepaald moment, bestaande uit totale activa, totale passiva en eigen vermogen. |
| Marktomvang | De actuele of effectieve vraag naar een productklasse of productsoort in een bepaalde markt, exclusief de potentiële vraag. |
| Marktpotentieel | De totale vraag naar een productklasse, bestaande uit de effectieve vraag (de huidige vraag) en de potentiële vraag (de nog niet manifeste vraag). |
| Penetratie | Het percentage van de potentiële markt dat een product of merk gebruikt of heeft geprobeerd. |
| Marktaandeel | De verhouding van de vraag naar een specifiek merk ten opzichte van de totale vraag in de markt (secundaire vraag gedeeld door primaire vraag). |
| Parfitt en Collins-analyse | Een methode om kort na de introductie van een niet-duurzaam artikel een indicatie te krijgen van het te behalen marktaandeel door het vermenigvuldigen van cumulatieve penetratiegraad, percentage herhalingsaankopen en verbruiksintensiteit. |
| Cumulatieve penetratiegraad | Het totale aantal afnemers van een merk in een bepaalde periode ten opzichte van het potentiële aantal afnemers. |
| Percentage herhalingsaankopen | Het aantal afnemers dat het product blijft kopen ten opzichte van alle afnemers die het product minstens één keer hebben gekocht. |
| Verbruiksintensiteit | Het gemiddelde verbruik van een afnemer van een niet-duurzaam goed in relatie tot het gemiddelde gebruik van alle afnemers van dat product in een bepaalde periode. |
| Secundaire vraag | De vraag naar een specifiek merk binnen een productcategorie. |
| Primaire vraag | De totale vraag naar een productcategorie, ongeacht het merk. |
| Initiële vraag | De vraag naar een product door consumenten die het product voor het eerst kopen. |
| Vervangingsvraag | De vraag naar een product om een eerder gekocht exemplaar te vervangen. |
| Additionele vraag | De vraag naar een product die voortkomt uit een toename van het aantal gebruikers of het verbruik per gebruiker. |
| Distributiekengetallen | Een methode om marktaandelen te berekenen, gebaseerd op distributiecijfers. |
Cover
FM.docx
Summary
# Budgetteren en de budgetcyclus
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Budgetteren en de budgetcyclus", bedoeld als een examenklare studiegids.
## 1. Budgetteren en de budgetcyclus
Budgetteren is het proces van het opstellen van een gedetailleerd financieel plan voor een toekomstige periode, dat de doelstellingen en verwachte resultaten van een organisatie weergeeft en dient als leidraad voor besluitvorming, coördinatie en controle.
### 1.1 Definitie en kern van budgetteren
Budgetteren is een cruciaal managementinstrument dat de gekwantificeerde, monetaire weergave van de hoofd- en nevendoelstellingen van een onderneming weergeeft, zowel op korte als lange termijn.
* **Budget:** De monetaire weergave van hoofd- en nevendoelstellingen.
* **Hoofddoel:** Het maximaliseren van de waarde van de onderneming door middel van de relatie tussen input (kosten) en output (opbrengsten).
#### 1.1.1 Basisformule (exploitatie)
De kern van budgetteren ligt in de relatie tussen inkomsten en kosten, wat leidt tot winst of verlies:
$$ \text{Opbrengsten} - \text{Kosten} = \text{Winst} $$
Opbrengsten worden bepaald door prijs ($P$) maal hoeveelheid ($Q$). Kosten omvatten onder andere payroll, food & beverage, en andere operationele uitgaven.
### 1.2 Functies, voordelen en nadelen van budgetteren
#### 1.2.1 Functies van het budget
Het budget vervult diverse functies binnen een organisatie:
* **Strategisch beleidsplan en leidraad:** Biedt richting voor toekomstig handelen.
* **Coördinerend middel:** Zorgt voor afstemming tussen verschillende afdelingen.
* **Delegeren van beleid en vastleggen van verantwoordelijkheden:** Duidelijkheid over wie waarvoor verantwoordelijk is.
* **Instrument voor confrontatie:** Vergelijking tussen beleid en werkelijke financiële resultaten.
* **Controle- en bijsturingsmechanisme:** Monitort de voortgang en maakt correcties mogelijk.
#### 1.2.2 Voordelen van budgetteren
* **Kritische interpretatie van exploitatiecijfers:** Stimuleert analyse van actuele prestaties.
* **Bevordering van samenwerking en organisatorische samenhang:** Stimuleert teamwork.
* **Ondersteuning van toekomstvisie en bijsturing van actieplannen:** Zorgt voor een duidelijke richting.
* **Flexibiliteit:** Maakt snelle interventie mogelijk bij veranderende omstandigheden.
* **Bewustzijn van interne en externe factoren:** Verplicht management om op de hoogte te blijven.
* **Basis voor zelfevaluatie:** Helpt bij het beoordelen van de eigen prestaties.
#### 1.2.3 Nadelen van budgetteren
* **Complex en tijdrovend:** Vereist significante inspanning en middelen.
* **Onvoorziene factoren:** Moeilijkheden bij het budgetteren van onbekende of onvoorspelbare gebeurtenissen (bv. macro-economische schokken).
* **Laksheid en verspilling:** Te hoge budgetten kunnen leiden tot een gebrek aan discipline en onnodige kosten.
### 1.3 De budgetcyclus: drie fasen
De budgetcyclus is een gestructureerd proces dat leidt tot het opstellen en opvolgen van het masterbudget.
#### 1.3.1 Fase 1: Voorbereiding en analyse
Deze fase richt zich op het bepalen van de algemene richting en het verzamelen van relevante data.
* **Hotel specifieke analyse:** Gebruik van historische data zoals bezettingsgraad (Occupancy %), ADR (Average Daily Rate), RevPAR (Revenue per Available Room), F&B-omzet, personeelskosten, seizoensgebonden trends en piekperiodes als basis voor prognoses.
* **Strategische doelen & KPI's:** Vaststellen van focuspunten zoals hogere bezetting, hogere kamerprijs, meer directe boekingen. Belangrijke KPI's zijn onder andere bezettingsgraad, omzet per segment, winstdoelstelling, RevPAR, GOPPAR, CPOR.
* **Segmentatie van inkomsten:** Opsplitsing van inkomstenbronnen zoals kamers, F&B, en extra diensten (wellness, parking, upselling).
* **Kostenraming per afdeling:** Indeling in vaste kosten (bv. huur, verzekeringen, afschrijvingen) en variabele kosten (bv. housekeeping, F&B-cost, amenities). Personeelskosten (lonen, sociale lasten, overuren) worden apart geraamd.
* **Afdelingsbudgetten:** Opstellen van budgetten voor individuele afdelingen zoals Front Office, Housekeeping, F&B, Sales & Marketing, Maintenance. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen profit centers (Kamers, F&B) en non-profit centers (Administratie, Onderhoud).
* **Scenarioanalyse:** Opstellen van optimistische, realistische en pessimistische scenario's, rekening houdend met externe factoren zoals inflatie, concurrentie en reisbeperkingen.
#### 1.3.2 Fase 2: Opstellen van de deelbudgetten en het masterbudget
Alle individuele deelbudgetten worden samengevoegd tot het masterbudget, dat vervolgens wordt gecontroleerd op realisme en coherentie.
* **A. Exploitatiebudgetten (per departement):**
* **Profit Centers (Kamers, F&B):** Stellen hun eigen budget op, gebaseerd op verwachte sales ($P \times Q$) en kosten.
* **Sales Prognose:**
* **Rooms Revenue:** Parameters zoals segmentatie (Business Mix), seizoensschommelingen, Yield Management, toekomstige reservaties, en externe factoren zijn cruciaal.
* **F&B Revenue:** Parameters zoals capaciteitsbenutting, prijszetting, en Average Spending Power.
* **Kostenprognose:** Gebaseerd op historische kosten/omzet ratio's, payroll, Cost of Sales (COS), en andere operationele kosten.
* **Non-Profit Centers (Administratie, Onderhoud):** Budgetteren voornamelijk vaste kosten, die grotendeels onafhankelijk zijn van de bezettingsgraad.
* **Samenvoeging Exploitatie:** Deelbudgetten worden samengevoegd tot de gebudgetteerde exploitatierekening, vaak volgens de USALI-structuur.
* **GOP (Gross Operating Profit):** Som van de departementale resultaten minus niet-gealloceerde kosten (Undistributed Expenses).
* **Nettoresultaat:** GOP min vaste kosten (Fixed Charges), zoals huur, belastingen en verzekeringen.
* **B. Deelbudgetten en het Masterbudget:**
* **Exploitatiebudget (Resultatenrekening):** Het centrale plan dat de inkomsten en kosten van de dagelijkse operaties omvat.
* **Salesbudget:** Maandelijkse omzetprognose per departement, gebaseerd op gebudgetteerd volume en prijs.
* *Voorbeeld Formules:*
* Rooms Revenue: Bezettingsgraad $\times$ Aantal Kamers $\times$ ADR.
* F&B Revenue: Gemiddelde uitgave per gast $\times$ Aantal gasten.
* **Kostenbudget:**
* **Variabele Kosten:** Berekend op basis van historische kosten/omzet ratio's (bv. Cost of Sales (C.O.S.) voor F&B: $ \text{F&B Revenue} \times \text{F&B Cost%} $).
* **Personeelskosten (Payroll):** Gedetailleerde berekening op basis van personeelsbezetting, loonschalen, en sociale lasten.
* **Investeringsbudget:** Lijst van verwachte uitgaven voor kapitaalgoederen (gebouwen, apparatuur, renovaties) over een middellange tot lange termijn. Dit heeft een significante impact op het cashbudget.
* **Financieringsbudget:** Overzicht van de verwachte financieringsmiddelen en de terugbetalingsmodaliteiten van schulden.
* **Cashbudget (Thesauriebudget):** Overzicht van de verwachte cashinkomsten en -uitgaven voor een toekomstige periode, essentieel voor het bepalen van de cashbalans en het anticiperen op tekorten of overschotten.
* **Gebudgetteerde Balans:** Een overzicht van de verwachte financiële positie (activa en passiva) aan het einde van het budgetjaar.
* **Masterbudget:** De integratie van alle deelbudgetten, inclusief de gebudgetteerde balans en resultatenrekening, die finale controle door de directie ondergaat.
> **Tip:** Het USALI (Uniform System of Accounts for the Lodging Industry) systeem biedt een gestandaardiseerde structuur voor de gebudgetteerde exploitatierekening, wat benchmarking tussen verschillende hotels vergemakkelijkt.
#### 1.3.3 Fase 3: Opvolging en bijsturing (vergelijking budget - actual)
Na het opstellen van het budget volgt de monitoring en bijsturing.
* **Opvolging:** Het goedgekeurde budget wordt opgesplitst per departement (vaak op maandelijkse basis).
* **Vergelijking (Variatieanalyse):** Analyse van de verschillen tussen de gebudgetteerde en de actuele cijfers.
* **Bijsturing & Feedback:** Indien nodig wordt het budget aangepast (Forecast). Nieuwe trends, economische factoren en afwijkingen worden verzameld als input voor de volgende budgetcyclus.
* **Gebruik en Opvolging:** Het budget dient als "boordtabel" vanaf de start van het nieuwe boekjaar. Departementshoofden gebruiken week- en dagbudgetten voor korte-termijncontrole. Verschillenanalyse leidt tot rapportage en eventuele bijsturing. Financiële overzichten bevatten vaak rubrieken zoals 'Actual', 'Budget', 'Prior Year', 'Forecast', 'Year-to-Date' voor vergelijkingen.
### 1.4 De gebudgetteerde exploitatierekening (USALI-structuur)
De gebudgetteerde exploitatierekening, vaak opgesteld volgens USALI, biedt een gedetailleerd overzicht van de verwachte operationele prestaties.
#### 1.4.1 Winstniveaus volgens USALI
Het USALI-systeem definieert meerdere winstniveaus om de operationele prestaties te filteren:
1. **Total Departmental Income:** Totale omzet van de operationele afdelingen min de directe kosten van die afdelingen (bv. Sales & Marketing, Rooms, F&B).
2. **Gross Operating Profit (GOP):** Total Departmental Income min de niet-gealloceerde operationele kosten (Undistributed Operating Expenses). Dit is de belangrijkste indicator voor operationeel management.
3. **Net Operating Income (NOI):** GOP min de vaste kosten (Fixed Charges), zoals rente, belastingen, en verzekeringen. Dit niveau is belangrijk voor investeerders en eigenaars.
> **Tip:** Het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is cruciaal voor een accurate kostenraming in de verschillende departementen.
### 1.5 Masterbudget en bijbehorende budgetten
Het masterbudget is de samensmelting van alle individuele budgetten en vormt het overkoepelende financiële plan.
#### 1.5.1 Onderdelen van het Masterbudget
* **Exploitatiebudget:** Geeft de verwachte resultatenrekening weer.
* **Investeringsbudget:** Gedetailleerd plan voor uitgaven aan kapitaalgoederen op middellange tot lange termijn. Beheer gebeurt vaak door de General Manager en het hoofdkantoor.
* **Financieringsbudget:** Overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven met betrekking tot de financiële structuur van de onderneming; beantwoordt de vraag hoe investeringen en operationele tekorten worden gefinancierd. Belangrijk voor schuldbeheer, dividendbeleid en noodplanning.
* **Cashbudget (Thesauriebudget):** Gedetailleerd overzicht van verwachte cashinkomsten en -uitgaven voor een toekomstige periode. Het doel is het bepalen van de cashbalans om tekorten of overschotten tijdig te kunnen anticiperen. Geldstromen worden geanalyseerd op basis van exploitatie, investeringen, financiering en overige posten.
* **Gebudgetteerde Balans:** Een overzicht van de verwachte financiële positie aan het einde van het budgetjaar.
#### 1.5.2 Proces van het Masterbudget
Het opstellen van het masterbudget volgt een gestructureerd proces met specifieke deadlines en betrokkenen:
* **M-6 (Juli): Hotel Budget Guidelines (Oriëntatie):** Hoofdkantoor/General Manager (GM) stelt de algemene richting vast.
* **M-4 (Augustus):** GM en Financial Controller vertalen richtlijnen naar een algemene budgetoriëntatie.
* **M-4 (September): Constructie van de Topline en Kosten:** Presentatie van de oriëntatie, analyse van interne/externe factoren, marketingplan, historische cijfers. Vastleggen van omzet- en rentabiliteitsdoelstellingen. Betrokkenen: GM, Financial Controller, Sales & Marketing, Departementsmanagers, Budget Comité.
* **September/Oktober:** Departementshoofden werken hun budgetten uit, coördinatievergaderingen vinden plaats.
* **M-2 (Oktober/November): Afronding en Validatie HQ:** Budget Comité rondt het masterbudget af en legt het voor aan het hoofdkantoor.
#### 1.5.3 Controle, opvolging & feedback
* **Controle:** Directie controleert het masterbudget en de deelbudgetten op realisme en coördinatie.
* **Budgetverslag:** Informatie over concurrentiepositie, economische toestand, rentabiliteit, investeringen, personeel en financiële structuur.
* **Gebruik en Opvolging:** Het budget dient als leidraad. Verschillenanalyse (budget vs. actuals) wordt uitgevoerd, besproken en gerapporteerd. Indien mogelijk wordt het budget bijgestuurd (Forecast). Feedback wordt verzameld voor de volgende cyclus.
> **Voorbeeld:** De "Topline" in het budget vertegenwoordigt de totale verwachte omzet, die de basis vormt voor verdere budgettaire planning.
### 1.6 Financieringsbudget en Cashbudget in detail
#### 1.6.1 Investeringsbudget
* **Doel:** Bepalen welke projecten de meeste waarde toevoegen, de timing en omvang van cash-outflows plannen, en bepalen hoe projecten gefinancierd zullen worden.
* **Evaluatie:** Vaak op basis van ratio's en discounted cash flow analyses.
* **Impact op exploitatierekening:** Verzekeringen, personeel, afschrijvingen.
#### 1.6.2 Financieringsbudget
* **Doel:** Beantwoorden hoe operationele tekorten en investeringen gefinancierd worden. Cruciaal voor schuldbeheer, dividendbeleid en noodplanning.
* **Nauwe band met cashbudget:** Kasoverschotten kunnen worden ingezet voor aflossingen of beleggingen; kastekorten vereisen nieuwe financieringsbronnen.
#### 1.6.3 Cashbudget (Thesaurie- of Liquiditeitsbudget)
* **Definitie:** Een overzicht van de verwachte cashinkomsten en -uitgaven voor een toekomstige periode.
* **Doel:** Kastekorten of -overschotten vaststellen en tijdig actie ondernemen.
* **Cash Inkomsten:** Omvatten omzetten (Rooms, F&B, Other), inclusief credit sales, en financiële inkomsten.
* **Cash Uitgaven:** Omvatten kosten (COS, payroll, other expenses), uitgaven gerelateerd aan investeringen, financieringen (interesten, aflossingen), belastingen en dividenden. De timing van betalingen is cruciaal.
* **Opstelling:** Reflecteert geldstromen uit exploitatie, investeringen, financiering en overige posten. Belangrijk is rekening te houden met betalingsmodaliteiten (bv. btw, RSZ).
> **Voorbeeld:** Het cashbudget helpt te bepalen of er voldoende liquide middelen beschikbaar zijn om aan de verwachte betalingsverplichtingen te voldoen.
### 1.7 Budgetteren in de hotelcontext
Budgetteren in een hotel is een jaarlijkse cyclus van voorspellen, monitoren en bijsturen, die de strategische doelstellingen vertaalt naar financiële termen.
#### 1.7.1 Kernaspecten van hotelbudgettering
* **Analyse van historische data:** Bezettingsgraad, ADR, RevPAR, F&B-omzet, personeelskosten, seizoensgebondenheid.
* **Strategische doelen & KPI's:** Focus op omzetgroei, winstgevendheid, efficiëntie.
* **Segmentatie van inkomsten:** Kamers, F&B, extra diensten.
* **Kostenraming per afdeling:** Vast, variabel, personeelskosten.
* **Afdelingsbudgetten:** Profit centers vs. non-profit centers.
* **Investerings- en financieringsbudget:** CapEx, aflossingen, rente, dividendbeleid.
* **Cashflow-budget:** Bewaken van liquiditeit.
* **Scenarioanalyse:** Optimistisch, realistisch, pessimistisch.
* **Monitoring & bijsturing:** Vergelijking budget vs. actuals, forecast aanpassen.
* **Strategieën:** Zero-Based Budgeting, seizoensgebonden buffers, dynamische prijszetting.
#### 1.7.2 Waarom budgetteren belangrijk is in hotels
* Financiële controle.
* Ondersteuning van revenue management.
* Personeelsplanning.
* Vermijden van onverwachte kosten.
* Verhogen van betrokkenheid van afdelingshoofden.
---
# Financiële analyse en rapportage
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over financiële analyse en rapportage:
## 2. Financiële analyse en rapportage
Dit deel behandelt de principes van financiële analyse, de structuur van jaarrekeningen en de technieken die worden gebruikt om de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen.
### 2.1 Inleiding tot financiële analyse
Financiële analyse is cruciaal voor het verkrijgen van inzicht in de prestaties, structuur en gezondheid van een onderneming. Het biedt een cijfermatige onderbouwing voor besluitvorming en helpt bij het identificeren van sterktes en zwaktes. Twee basistypen van analyse zijn:
* **Verticale analyse:** Beoordeelt de verhoudingen tussen balansposten binnen één specifieke periode.
* **Horizontale analyse:** Vergelijkt de evolutie van financiële posten over meerdere opeenvolgende periodes.
### 2.2 De onderneming: Waardecreatie en stakeholders
Een onderneming genereert toegevoegde waarde door productiefactoren (arbeid, kapitaal, infrastructuur) te combineren om input om te zetten in output.
#### 2.2.1 Toegevoegde waarde (TW)
De definitie van toegevoegde waarde is:
$$ TW = \text{Waarde van geproduceerde/verkochte goederen/diensten (Output)} - \text{Waarde van aangekochte/verbruikte goederen/diensten (Input)} $$
De verdeling van de toegevoegde waarde vindt plaats via vergoedingen aan verschillende partijen:
* **Arbeid:** Lonen en wedden.
* **Fysiek kapitaal:** Afschrijvingen op uitrusting en gebouwen.
* **Financieel kapitaal:** Interesten en dividenden.
* **Infrastructuur:** Huur of afschrijvingen.
* **Overheid:** Belastingen.
#### 2.2.2 Onderneming en stakeholders
Een onderneming functioneert binnen een netwerk van stakeholders, waaronder klanten, personeel, leveranciers, financiers en de overheid. Het verschaffen van betrouwbare financiële informatie aan deze belanghebbenden is essentieel. De boekhouding speelt hierin een sleutelrol door financiële gegevens te verzamelen, ordenen, registreren en rapporteren, met de jaarrekening als eindresultaat.
### 2.3 De jaarrekening
De jaarrekening is het formele resultaat van de boekhouding en biedt een overzicht van de financiële toestand en prestaties van een onderneming.
#### 2.3.1 De balans (Activa en Passiva)
De balans is een momentopname van de financiële toestand van een onderneming op een specifiek moment. De activa (bezittingen) tonen de aanwending van geld, terwijl de passiva (schulden en eigen vermogen) de bronnen van dat geld weergeven.
* **Activa:**
* **Vaste Activa:** Immateriële (bv. goodwill) en Materiële (bv. gebouwen, rollend materieel).
* **Vlottende Activa:** Bezittingen die doorgaans binnen één jaar in geld zijn om te zetten (bv. voorraden, vorderingen op KT).
* **Vaste Activa van de herwerkte balans (VA a):** Omvat vaste activa inclusief vorderingen langer dan één jaar.
* **Passiva:**
* **Eigen Vermogen (EV):** Kapitaal, reserves en overgedragen winst/verlies.
* **Vreemd Vermogen op Lange Termijn (VVLT):** Schulden met een looptijd langer dan één jaar.
* **Vreemd Vermogen op Korte Termijn (VVKT):** Schulden met een looptijd korter dan één jaar (bv. leveranciers, nettolonen, BTW).
De exploitatiecyclus beschrijft de stroom van middelen gedurende het operationele proces.
#### 2.3.2 De resultatenrekening (Opbrengsten en Kosten)
De resultatenrekening meet de financiële prestaties van een onderneming over een bepaalde periode en volgt doorgaans een stappenplan om van omzet naar nettowinst te komen (bv. USALI-model).
* **U - Uitkomst (Omzet):** Totale opbrengst uit verkopen.
* **S - Saldo brutowinst:** Omzet minus inkoopwaarde.
* **A - Algemeen bedrijfsresultaat:** Brutowinst minus bedrijfskosten (lonen, huur, afschrijvingen, etc.).
* **H - Herkomst resultaat:** Bedrijfsresultaat gecorrigeerd voor financiële baten/lasten en belastingen, resulterend in de nettowinst of -verlies.
Belangrijke winstbegrippen zijn:
* EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization)
* EBIT (Earnings Before Interest and Taxes)
* EAT (Earnings After Taxes)
#### 2.3.3 De kasstroomoverzicht (Cash Flow Statement)
Dit overzicht toont de geldstromen in en uit de onderneming over een periode, onderverdeeld in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. Het doel is om de liquiditeit en solvabiliteit te beoordelen en na te gaan of er voldoende bedrijfskapitaal aanwezig is.
* **Operationele geldstromen:** Gerelateerd aan de kernactiviteiten.
* **Investeringsstromen:** Geld gebruikt voor of verkregen uit investeringen in activa.
* **Financieringsstromen:** Geld verkregen uit of betaald aan financiers.
### 2.4 Technieken van financiële analyse
Financiële analyse maakt gebruik van de jaarrekening om de financiële structuur, het evenwicht en de rentabiliteit van een onderneming te beoordelen.
#### 2.4.1 Financieel evenwicht en Netto Bedrijfskapitaal (NBK)
Een fundamenteel principe is dat de looptijd van financieringsmiddelen minstens even lang moet zijn als de periode dat het actief in de onderneming blijft.
* **Permanent Vermogen (PV):** Som van Eigen Vermogen (EV) en Vreemd Vermogen op Lange Termijn (VVLT).
* **Vaste Activa (VaA):** Bezittingen met een economische levensduur langer dan één jaar.
* **Vlottende Activa (VlA):** Bezittingen met een economische levensduur korter dan één jaar.
* **Kortlopende Schulden (VVKT):** Schulden met een looptijd korter dan één jaar.
Het **Netto Bedrijfskapitaal (NBK)** meet het financiële evenwicht:
$$ NBK = PV - VaA $$
of
$$ NBK = VlA - VVKT $$
Financieel evenwicht is bereikt indien $NBK > 0$.
#### 2.4.2 Ratio-analyse
Ratio-analyse onderzoekt de onderlinge relaties tussen posten in de jaarrekening om de financiële gezondheid te beoordelen. De belangrijkste categorieën zijn:
* **Liquiditeitsratio's:** Meten het vermogen om kortetermijnschulden te voldoen.
* **Current Ratio (CR):**
$$ CR = \frac{\text{Vlottende Activa}}{\text{Kort VV}} $$
Een waarde groter dan 1 wordt als gezond beschouwd.
* **Quick Ratio (QR):**
$$ QR = \frac{\text{Vlottende Activa} - \text{Voorraden}}{\text{Kort VV}} $$
Een waarde groter dan 0,5-0,75 wordt vaak als acceptabel gezien.
* **Exploitatieratio's (Activiteit / Omzet):** Meten de efficiëntie in het beheer van activa gedurende de exploitatiecyclus.
* **Voorraadrotatie (Inventory Turnover):**
$$ \text{Voorraadrotatie} = \frac{\text{Kostprijs verkochte goederen}}{\text{Gemiddelde voorraad}} $$
Hogere rotatie duidt op efficiëntie.
* **Gemiddelde Collectie Periode (DSO - Days Sales Outstanding):**
$$ DSO = \frac{\text{Gemiddelde handelsvorderingen} \times 365}{\text{Omzet}} $$
Meet de gemiddelde tijd om betalingen van klanten te ontvangen. Een kortere periode is beter.
* **Gemiddelde Betalingstermijn (DPO - Days Payable Outstanding):**
$$ DPO = \frac{\text{Gemiddelde handelsschulden} \times 365}{\text{Aankopen}} $$
Meet de gemiddelde tijd om leveranciers te betalen. Een langere periode kan gunstig zijn.
* **Solvabiliteitsratio's:** Beoordelen de financiële onafhankelijkheid en de mate waarin schulden kunnen worden gedragen.
* **Schuldgraad:**
$$ \text{Schuldgraad} = \frac{\text{Vreemd Vermogen}}{\text{Totaal Vermogen}} $$
Een waarde lager dan 70-75% wordt vaak als acceptabel beschouwd.
* **Rentabiliteit van het Eigen Vermogen (ROE - Return on Equity):**
$$ ROE = \frac{\text{Nettowinst}}{\text{Eigen Vermogen}} $$
Meet het rendement voor de aandeelhouders.
* **Rentabiliteitsratio's:** Meten de winstgevendheid in relatie tot het geïnvesteerde vermogen.
* **Rentabiliteit van het Totale Vermogen (RTV / ROA - Return on Assets):**
$$ RTV = \frac{\text{Bedrijfsresultaat}}{\text{Totaal Activa}} $$
Meet de operationele winstgevendheid van alle geïnvesteerde middelen.
* **Winstmarge (NPM - Net Profit Margin):**
$$ NPM = \frac{\text{Nettowinst}}{\text{Omzet}} $$
Meet de winst per euro omzet.
* **Market Value Ratios:** Beoordelen de marktwaarde van de onderneming (bv. Price/Earnings ratio).
#### 2.4.3 Dupont-analyse
De Dupont-analyse ontleedt de rentabiliteit van het eigen vermogen (ROE) in drie componenten: winstmarge, activabenutting en financiële hefboom.
$$ ROE = \text{Nettowinstmarge} \times \text{Omloopsnelheid van activa} \times \text{Financiële hefboom} $$
Dit geeft inzicht in de drijfveren van de winstgevendheid.
#### 2.4.4 Kasstroomanalyse en Vermogensstroomanalyse (Funds Flow Statement)
De vermogensstroomanalyse toont de herkomst (bronnen) en bestedingen (gebruik) van middelen tussen twee balansdata.
* **Actiefdaling of passiefstijging:** Bron (herkomst) van middelen.
* **Actiefstijging of passiefdaling:** Gebruik (besteding) van middelen.
Dit helpt te begrijpen waar geld vandaan komt en waar het naartoe gaat, wat essentieel is voor de liquiditeitsplanning.
#### 2.4.5 Verschillen tussen Belgische en Angelsaksische Jaarrekeningen
* **Belgische Jaarrekening:** Vaak meer gericht op fiscale regels en presentatie volgens het Belgisch/Europees Boekhoudrecht. De balans wordt geordend op liquiditeit (activa) en opeisbaarheid (passiva).
* **Angelsaksische Rapportering (bv. GAAP, USALI):** Legt meer nadruk op de "True and Fair View" voor investeerders. De balans wordt geordend op dalende liquiditeit (activa) en dalende opeisbaarheid (passiva). USALI is specifiek voor de hotelsector en biedt gedetailleerde operationele rapportages.
#### 2.4.6 Herwerken van de Jaarrekening
Voor een betere analyse wordt de wettelijke balans vaak herschikt naar een financiële balans, die de drie fundamentele financiële beslissingen (investeren, financieren, dividend) weerspiegelt.
### 2.5 Gebudgetteerde Jaarrekeningen en Rapportering
* **Gebudgetteerde Exploitatierekening:** Een gedetailleerd plan van verwachte inkomsten en kosten voor de dagelijkse operaties.
* **Masterbudget:** De integratie van alle deelbudgetten (exploitatie, investeringen, financiering) en de gebudgetteerde balans. Het dient als centraal stuurinstrument en wordt finaal gevalideerd door de directie.
* **USALI-systeem:** Biedt een gestandaardiseerde structuur voor de gebudgetteerde exploitatierekening, met drie belangrijke winstniveaus:
1. **Total Departmental Income:** Resultaat van profit centers vóór aftrek van gedeelde kosten.
2. **Gross Operating Profit (GOP):** Winst uit totale operationele activiteiten (belangrijkste indicator voor operationeel management).
3. **Net Operating Income (NOI):** Winst vóór rente, belastingen en afschrijvingen.
> **Tip:** Het USALI-systeem is cruciaal voor benchmarking binnen de hotelsector.
### 2.6 Belangrijke Kernbegrippen
| Begrip | Definitie |
| :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **TW (Totaal Vermogen)** | EV + VV = Activa |
| **EV (Eigen Vermogen)** | Vermogen ingebracht door eigenaars |
| **VV (Vreemd Vermogen)** | Schulden op korte en lange termijn |
| **PV (Permanent Vermogen)**| EV + VVLT (langetermijnfinanciering) |
| **NBK (Netto Bedrijfskapitaal)** | Vlottende activa – kortlopende schulden |
| **Liquiditeit (ruime zin)**| Mate waarin een onderneming korte schulden kan betalen. |
| **Liquiditeit (enge zin)** | Onmiddellijke betaalcapaciteit met liquide middelen. |
| **EBITDA** | Winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie. |
| **EBIT** | Winst vóór rente en belastingen. |
| **EAT** | Winst na belastingen. |
| **ROI** | (Winst + FK + NKK + T) / Totaal Actief (schatting van rentabiliteit op totaal geïnvesteerd kapitaal) |
| **ROE** | Winst boekjaar / Eigen Vermogen (rendement voor aandeelhouders). |
Deze analyse vormt de basis voor het nemen van geïnformeerde financiële beslissingen en het optimaliseren van de waarde van de onderneming.
---
# Financieel beheer, investeringen en financiering
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide studiehandleiding voor het onderwerp "Financieel beheer, investeringen en financiering", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 3. Financieel beheer, investeringen en financiering
Financieel beheer richt zich op het maximaliseren van de waarde van een onderneming door middel van strategische investerings-, financierings- en dividendbeslissingen.
### 3.1 Fundamentele financiële beslissingen
De kern van financieel beheer wordt gevormd door drie onderling verbonden beslissingen die de waarde van een onderneming sturen:
* **Investeringsbeslissing:** Deze beslissing bepaalt hoe middelen worden aangewend (in activa) en wordt gemonitord via de Return on Investment (ROI). Projecten zijn rendabel als hun ROI hoger is dan de kosten van kapitaal.
* **Financieringsbeslissing:** Deze beslissing bepaalt de bronnen van middelen (passiva) en wordt gemonitord via de Weighted Average Cost of Capital (WACC) of Gewogen Gemiddelde Kapitaalkost (GGKK).
* **Dividendbeslissing:** Deze beslissing reguleert de verdeling van de winst tussen uitkeringen aan aandeelhouders en winstinhouding (reserves) voor interne financiering.
#### 3.1.1 De balans en resultatenrekening
* **Balans:** Een momentopname van de bezittingen (activa) en schulden (passiva) van een onderneming.
* **Activa:** Vaste activa (immaterieel en materieel) en vlottende activa (omzetbaar binnen één jaar). Vaste activa van de herwerkte balans (VA a) omvatten vaste activa en vorderingen langer dan één jaar.
* **Passiva:** Eigen vermogen (kapitaal, reserves), langlopend vreemd vermogen (schulden > 1 jaar) en kortlopend vreemd vermogen (schulden < 1 jaar).
* **Resultatenrekening (Usah-model):** Meet prestaties over een periode, van omzet naar nettowinst. Belangrijke winstbegrippen zijn EBITDA, EBIT en EAT.
#### 3.1.2 Budgetteren als instrument
Budgetteren is het kwantificeren van de doelstellingen van een onderneming in monetaire termen, zowel op korte als lange termijn. Het dient als strategisch beleidsplan, coördinatiemiddel en controle-instrument.
* **Basisformule:** Opbrengsten – Kosten = Winst.
* **Budgetprocedure:** Omvat voorbereiding, analyse, opstellen van deel- en masterbudgetten, en opvolging/bijsturing.
* **Exploitatiebudgetten:** Gebaseerd op salesprognoses en kostenramingen, gespecificeerd per departement.
* **Masterbudget:** Een integratie van alle deelbudgetten (exploitatie-, investerings-, financierings-, cashbudget en gebudgetteerde balans).
* **Cashbudget (Thesauriebudget):** Overzicht van verwachte kasinkomsten en -uitgaven om liquiditeit te beheren.
* **Gebudgetteerde Balans:** Een prognose van de financiële positie aan het einde van het budgetjaar.
> **Tip:** Het USALI-systeem (Uniform System of Accounts for the Lodging Industry) biedt een gestandaardiseerde structuur voor de exploitatierekening in de hotelindustrie, wat benchmarking vergemakkelijkt.
### 3.2 Investeringsanalyse en waardering
Investeringsanalyse beoordeelt of projecten waarde toevoegen aan de onderneming.
#### 3.2.1 De tijdswaarde van geld
Geld vandaag is meer waard dan geld in de toekomst vanwege de opportuniteitskost en inflatie. Dit principe is de basis voor investeringsbeslissingen.
* **Enkelvoudige interest:** Berekend op het oorspronkelijke bedrag.
* Toekomstige waarde (FV): $\$FV = PV \times (1 + i \times n)$
* **Samengestelde interest:** Rente op rente.
* Toekomstige waarde (FV): $\$FV = PV \times (1 + i)^n$
* **Huidige waarde (Present Value, PV):** Toekomstige kasstromen actualiseren naar hun huidige waarde.
* Huidige waarde (PV): $\$PV = FV / (1 + i)^n$
* **Annuïteiten:** Reeksen van gelijke periodieke betalingen.
* Toekomstige waarde van een annuïteit (FVA): $\$FVA = P \times \left[ \frac{(1+i)^n - 1}{i} \right]$
* Huidige waarde van een annuïteit (PVA): $\$PVA = P \times \left[ \frac{1 - (1+i)^{-n}}{i} \right]$
#### 3.2.2 Risico en rendement
* **Risico-rendementsrelatie:** Hoger risico vereist een hoger verwacht rendement.
* **Soorten risico:**
* **Systematisch risico:** Marktrisico dat niet gediversifieerd kan worden (bv. inflatie).
* **Niet-systematisch risico:** Bedrijfsspecifiek risico dat wel gediversifieerd kan worden (bv. managementkwaliteit).
* **Kapitaalbudgetteringsregels:**
* **Netto Contante Waarde (NCW / NPV):** Berekent de contante waarde van toekomstige kasstromen minus de initiële investering. Een project is rendabel als $\$NPV > 0$.
$$NPV = \sum_{t=1}^{n} \frac{CF_t}{(1+k)^t} - I_0$$
Waarbij:
* $CF_t$: Netto kasstroom in periode $t$
* $k$: Disconteringsvoet (bv. WACC)
* $I_0$: Initiële investering
* **Interne Rentabiliteit (IRR):** De disconteringsvoet waarbij de NCW gelijk is aan nul. Een project is rendabel als $\$IRR > k$.
* **Terugverdientijd-methode (Payback Period):** De tijd die nodig is om de initiële investering terug te verdienen. Deze methode negeert de tijdswaarde van geld en kasstromen na de terugverdientijd.
> **Tip:** De DCF-methode (Discounted Cash Flow) wordt beschouwd als de meest geavanceerde techniek voor investeringsanalyse, omdat deze rekening houdt met de tijdswaarde van geld en alle relevante kasstromen.
### 3.3 Financiering van een onderneming
De financieringsbeslissing bepaalt hoe investeringen en operationele behoeften worden gefinancierd.
#### 3.3.1 Bronnen van financiering
* **Eigen Vermogen (EV):** Kapitaal ingebracht door eigenaars/aandeelhouders (gestort kapitaal, reserves, ingehouden winsten). Geen vaste rente, maar mogelijk dividend; geen aflossingsverplichting.
* **Vreemd Vermogen (VV):** Leningen van banken of andere financiers. Vaste rente en aflossingsverplichtingen.
* **Kortlopend Vreemd Vermogen (VVKT, < 1 jaar):** Leverancierskrediet, kaskrediet, factoring.
* **Middellang Vreemd Vermogen (VVMLT, 30-60 maanden):** Leningen op afbetaling, investeringskredieten.
* **Langlopend Vreemd Vermogen (VVLT, > 1 jaar):** Hypothecaire leningen, obligaties, termijnleningen.
* **Hybride vormen:** Leasing (gebruiksrecht tegen periodieke betalingen) en mezzaninedebet (mix van eigen en vreemd vermogen).
> **Tip:** De "gouden financieringsregel" stelt dat de looptijd van de financiering overeen moet komen met de economische levensduur van het gefinancierde actief.
#### 3.3.2 De kost van kapitaal
De kapitaalkost is de vergoeding die een onderneming betaalt voor het gebruik van kapitaal.
* **Kost van Eigen Vermogen ($k_e$):** Het vereiste rendement van aandeelhouders. Kan berekend worden met het Gordon Growth Model of CAPM.
* **Kost van Schuldkapitaal ($k_d$):** De rente die financiers eisen. Deze kost is fiscaal aftrekbaar.
* Kost na belastingen: $\$k'_d = k_d \times (1 - t)$, waarbij $t$ de belastingvoet is.
* **Gewogen Gemiddelde Kapitaalkost (WACC / GGKK):** Het gewogen gemiddelde van de kosten van alle financieringsbronnen. Dit is het drempelrendement voor investeringsprojecten.
$$WACC = w_e k_e + w_d k_d (1 - t)$$
Waarbij:
* $w_e$: Weging van eigen vermogen
* $w_d$: Weging van vreemd vermogen
### 3.4 Management van bedrijfskapitaal
Efficiënt beheer van vlottende activa en kortlopende schulden is cruciaal voor liquiditeit en winstgevendheid.
* **Netto Bedrijfskapitaal (NBK):** Vlottende Activa – Kort Vreemd Vermogen. Een positief NBK duidt op financieel evenwicht.
$$NBK = VlA - VVKT$$
* **Exploitatiecyclus (Cash Conversion Cycle):** De periode van betaling aan leveranciers tot ontvangst van geld van klanten. Doel: de cyclus zo kort mogelijk houden.
* **Gemiddelde Dagen Voorraad (ADV):** Tijd die goederen in voorraad blijven.
* **Gemiddelde Dagen Klantenkrediet (ADK):** Tijd tot klanten betalen.
* **Gemiddelde Dagen Leverancierskrediet (ADL):** Tijd om leveranciers te betalen.
* **Kasconversiecyclus:** $ADK + ADV - ADL$.
* **Beheer van Vlottende Activa:**
* **Voorraadbeheer:** Optimaliseren van bestelhoeveelheden (bv. EOQ-model) en beheerskosten.
* **Debiteurenbeheer:** Beleid voor krediettermijnen en incasso.
* **Cash Management:** Optimaliseren van de kaspositie (transactie-, voorzorgs- en speculatiemotief) en efficiënte betalings-/ontvangstprocedures.
> **Tip:** In de hotelsector is het debiteurenbeheer (city ledger) en voorraadbeheer (F&B) van groot belang vanwege de seizoensinvloeden en de aard van de goederen.
### 3.5 Dividendpolitiek
De dividendbeslissing bepaalt hoeveel winst wordt uitgekeerd aan aandeelhouders.
* **Theorieën over dividendrelevantie:**
* **Irrelevantiehypothese (Modigliani-Miller):** Dividendbeleid heeft geen invloed op de marktwaarde onder ideale marktomstandigheden.
* **Relevantietheorie ("Bird-in-the-Hand"):** Beleggers waarderen directe dividenden hoger dan toekomstige koerswinsten vanwege het lagere risico.
* **Signaaltheorie:** Dividendwijzigingen geven informatie over de toekomstige winstverwachtingen van het management.
* **Factoren die het dividend bepalen:** Winstverwachtingen, investeringsmogelijkheden, kaspositie, aandeelhoudersvoorkeuren.
* **Strategieën:** Passieve/residuele politiek, stabiele dividendpolitiek, constante payout-ratio, vaste plus extra dividenden.
* **Alternatieven:** Stockdividenden, aandeleninkoop (share repurchases).
> **Tip:** In de hotelindustrie hanteren asset-light ketens vaak lage dividendpercentages en focussen ze op aandeleninkoop, wat flexibiliteit en expansiemogelijkheden biedt.
### 3.6 Financiële analyse in de hotelindustrie
Financiële analyse helpt bij het beoordelen van de prestaties, structuur en gezondheid van een hotelonderneming.
* **Verticale analyse:** Verhoudingen tussen balansposten binnen één periode.
* **Horizontale analyse:** Evolutie van posten over meerdere perioden.
* **Ratio-analyse:** Gebruikt om liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit en activiteit te beoordelen.
* **Liquiditeitsratio's:** Current Ratio, Quick Ratio.
* **Solvabiliteitsratio's:** Schuldgraad, Rentabiliteit Eigen Vermogen (ROE).
* **Rentabiliteitsratio's:** ROI, ROE, Nettowinstmarge.
* **Activiteitsratio's:** Omloopsnelheid van de voorraad, Debiteurentermijn.
* **Dupont-analyse:** Ontleedt de Rentabiliteit van het Eigen Vermogen (ROE) in winstmarge, activabenutting en financiële hefboom.
> **Tip:** De WACC fungeert als een cruciaal beslissingscriterium: projecten met een verwachte ROI hoger dan de WACC creëren waarde.
### 3.7 Kenmerken van financieel beheer in hotels
De hotelindustrie kent specifieke kenmerken die van invloed zijn op het financieel beleid:
* **Hoge vaste kosten:** Gebouwen en personeel leiden tot een hoge operating leverage.
* **Seizoensinvloeden en beperkte houdbaarheid (perishability):** Vereisen dynamisch werkkapitaalbeheer en prijsstelling.
* **Scheiding eigendom en exploitatie:** Managementcontracten en franchising beïnvloeden risico- en winstdeling.
* **Grote transactievolumes:** Noodzaak van sterke interne controles en geavanceerde rapportagesystemen.
* **Kapitaalintensieve basisinvesteringen:** Gebouwen en faciliteiten vereisen aanzienlijke financiering.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rendement op investering (ROI) | Een financiële ratio die het rendement van een investering meet ten opzichte van de kosten ervan. Een hogere ROI duidt op een efficiëntere inzet van kapitaal. |
| Gewogen Gemiddelde Kapitaalkost (GGKK / WACC) | Het gemiddelde rendement dat een onderneming moet betalen aan haar financiers (aandeelhouders en schuldeisers), gewogen naar hun aandeel in de kapitaalstructuur. Het fungeert als drempelrendement voor investeringen. |
| Balans | Een financieel overzicht dat een momentopname geeft van de bezittingen (activa), schulden (passiva) en het eigen vermogen van een onderneming op een specifiek tijdstip. |
| Activa | Bezittingen van een onderneming, onderverdeeld in vaste activa (langdurig gebruik) en vlottende activa (korter dan een jaar in geld om te zetten). |
| Passiva | Schulden en het eigen vermogen van een onderneming, die aangeven hoe de activa zijn gefinancierd. Dit omvat eigen vermogen, langlopende en kortlopende schulden. |
| Eigen Vermogen (EV) | Het deel van de financiering dat afkomstig is van de eigenaars van de onderneming, bestaande uit gestort kapitaal, reserves en ingehouden winsten. |
| Vreemd Vermogen | Geld dat een onderneming heeft geleend van externe partijen, zoals banken of obligatiehouders. Dit kan langlopend of kortlopend zijn. |
| Resultatenrekening | Een financieel overzicht dat de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode weergeeft, leidend tot de nettowinst of -verlies. |
| Omzet (Sales / Revenue) | De totale opbrengst die een onderneming genereert uit de verkoop van goederen en diensten gedurende een bepaalde periode. |
| Bedrijfskosten | Kosten die direct verband houden met de dagelijkse operationele activiteiten van een onderneming, zoals lonen, huur en afschrijvingen. |
| Nettowinst | De winst die overblijft nadat alle kosten, inclusief belastingen, van de totale opbrengsten zijn afgetrokken. |
| EBITDA | Een winstmaatstaf die winst vóór aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie weergeeft, een indicatie van de operationele prestatie. |
| EBIT | Winst vóór aftrek van rente en belastingen, die de winstgevendheid van de operationele activiteiten aangeeft. |
| Budgetteren | Het proces van het opstellen van een gedetailleerd financieel plan (budget) voor een toekomstige periode, dat dient als leidraad voor besluitvorming en prestatiebewaking. |
| Masterbudget | Een geconsolideerd budget dat alle individuele deelbudgetten van een onderneming omvat en de algehele financiële plannen voor een periode weergeeft. |
| Exploitatiebudget | Een budget dat de verwachte inkomsten en uitgaven van de dagelijkse operationele activiteiten van een onderneming omvat, vaak opgesteld volgens de USALI-standaard voor de hotelindustrie. |
| Kasstroomoverzicht (Cash Flow Statement) | Een financieel overzicht dat de inkomsten en uitgaven van kasstromen gedurende een periode weergeeft, onderverdeeld in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. |
| Financiële Analyse | Het proces van het beoordelen van de financiële prestaties, structuur en gezondheid van een onderneming met behulp van financiële overzichten en ratio's. |
| Verticale Analyse | Een analyse waarbij elke post in een financieel overzicht als percentage van een basispost (bv. balanstotaal of omzet) wordt uitgedrukt om de relatieve omvang te beoordelen. |
| Horizontale Analyse | Een analyse die de ontwikkeling van financiële posten over meerdere perioden vergelijkt om trends en veranderingen te identificeren. |
| Financieel Evenwicht | Een toestand waarbij de financieringsmiddelen van een onderneming minstens even lang beschikbaar zijn als de periode dat de gefinancierde activa in de onderneming blijven. |
| Netto Bedrijfskapitaal (NBK) | Het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden, wat een indicatie geeft van de kortetermijnliquiditeit en financiële flexibiliteit van een onderneming. |
| Ratio Analyse | Een methode van financiële analyse waarbij de verhoudingen tussen verschillende posten in de financiële overzichten worden berekend om de liquiditeit, solvabiliteit, rentabiliteit en activiteit te beoordelen. |
| Liquiditeitsratio's | Ratio's die de kortetermijnbetalingscapaciteit van een onderneming meten, zoals de Current Ratio en Quick Ratio. |
| Solvabiliteitsratio's | Ratio's die de langetermijnfinanciële stabiliteit en onafhankelijkheid van een onderneming meten, zoals de schuldgraad en de rentabiliteit van het eigen vermogen. |
| Rentabiliteitsratio's | Ratio's die de winstgevendheid van een onderneming meten ten opzichte van haar investeringen, zoals ROI en ROE. |
| Dupont Analyse | Een methode om de rentabiliteit van het eigen vermogen (ROE) te ontleden in zijn componenten: winstmarge, activanetto, en financiële hefboom. |
| Funds Flow Statement (Vermogensstroomanalyse) | Een financieel overzicht dat de herkomst en besteding van middelen tussen twee balansdata toont, wat inzicht geeft in de geldstromen. |
| Investeringsbeslissingen | Beslissingen over waar een onderneming haar kapitaal investeert, met als doel waardecreatie. |
| Financieringsbeslissingen | Beslissingen over hoe een onderneming haar activiteiten en investeringen financiert, door een mix van eigen en vreemd vermogen. |
| Dividendbeslissingen | Beslissingen over het uitkeren van winsten aan aandeelhouders (dividend) of het inhouden ervan voor herinvestering. |
| Tijdswaarde van Geld | Het principe dat geld vandaag meer waard is dan hetzelfde bedrag in de toekomst, vanwege de mogelijkheid tot rendement en inflatie. |
| Netto Contante Waarde (NCW / NPV) | De contante waarde van alle toekomstige kasstromen van een investering, verminderd met de initiële investering. Een positieve NCW duidt op waardecreatie. |
| Interne Rentabiliteit (IRR) | De discontovoet waarbij de Netto Contante Waarde van een investering gelijk is aan nul. Het vertegenwoordigt het effectieve rendement van de investering. |
| Bedrijfskapitaal (Working Capital) | De totale investering in vlottende activa, die essentieel is voor de dagelijkse operaties en liquiditeit van een onderneming. |
| Exploitatiecyclus (Cash Conversion Cycle) | De tijd die verstrijkt tussen het betalen van leveranciers en het ontvangen van geld van klanten, wat de efficiëntie van het werkkapitaalbeheer weerspiegelt. |
| Kasbeheer (Cash Management) | Het proces van het beheren van liquide middelen om te zorgen voor voldoende liquiditeit voor betalingen en het optimaliseren van de opbrengsten op overtollige kasmiddelen. |
| Debiteurenbeheer (Accounts Receivable Management) | Het proces van het beheren van openstaande vorderingen van klanten om betalingen te versnellen en het risico op dubieuze debiteuren te minimaliseren. |
| Voorraadbeheer (Inventory Management) | Het proces van het beheren van de voorraden om de beschikbaarheid te garanderen en tegelijkertijd de kosten van opslag, bestelling en financiering te minimaliseren. |
| Dividendpolitiek | Het beleid van een onderneming met betrekking tot de hoogte en frequentie van dividenduitkeringen aan aandeelhouders. |
| Signaaltheorie | De theorie die stelt dat beslissingen van het management, zoals dividenduitkeringen, informatie over de toekomstige prestaties van de onderneming signaleren aan de markt. |
| Asset-light model | Een bedrijfsstrategie waarbij een onderneming eigendom van activa minimaliseert en zich richt op managementcontracten of franchising om activa-gerelateerde risico's en kapitaalvereisten te verminderen. |
| USALI (Uniform System of Accounts for the Lodging Industry) | Een gestandaardiseerd boekhoudsysteem dat wordt gebruikt in de hotelindustrie om financiële prestaties per afdeling te rapporteren en te vergelijken. |
| GOP (Gross Operating Profit) | De winst uit de operationele activiteiten van het hotel, vóór aftrek van vaste kosten, rente, belastingen en afschrijvingen. |
| NOI (Net Operating Income) | De winst vóór rente, belastingen en afschrijvingen, die een indicatie geeft van het rendement op de vastgoedwaarde. |
| Leasing | Een contractuele regeling waarbij een actief wordt gehuurd voor een bepaalde periode in ruil voor periodieke betalingen. Kan financieel of operationeel zijn. |
| Autofinanciering | De financiering van investeringen of groei uit ingehouden winsten van de onderneming, in plaats van uit externe bronnen. |
| Kapitaalkost | De vergoeding die een onderneming verschuldigd is voor het gebruik van kapitaal, zowel eigen vermogen als vreemd vermogen. |
| Opportuniteitskost | De waarde van het best mogelijke alternatief dat wordt opgeofferd bij het nemen van een beslissing. In financieel beheer is dit vaak het gemiste rendement op andere investeringen. |
| Beta (β) | Een maatstaf die het systematische risico van een investering meet ten opzichte van de markt. Een bèta van 1 betekent dat het effect meebeweegt met de markt. |
| CAPM (Capital Asset Pricing Model) | Een model dat het verwachte rendement op een belegging koppelt aan zijn systematische risico (bèta) en de risicovrije rentevoet. |
| Waardering van aandelen/obligaties | Het proces van het bepalen van de intrinsieke waarde van een financieel instrument, gebaseerd op verwachte toekomstige kasstromen en een discontovoet. |
| Obligatie | Een vastrentend schuldinstrument dat door een onderneming wordt uitgegeven om kapitaal aan te trekken. |
| Gewone Aandelen | Titels die een deel van het eigendom in een onderneming vertegenwoordigen en recht geven op dividenden en stemrecht. |
| Financiële Hefboomwerking (Financial Leverage) | Het gebruik van vreemd vermogen om het rendement op eigen vermogen te vergroten. Kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op het rendement. |
| Vaste kosten | Kosten die niet veranderen met het productie- of verkoopvolume. |
| Variabele kosten | Kosten die direct verband houden met het productie- of verkoopvolume. |
Cover
Kredietanalyse 5.pdf
Summary
## Inleiding tot het krediet
### Geschiedenis van het bankieren en het ontstaan van krediet
Krediet is een fundamenteel onderdeel van economische activiteit door de eeuwen heen en heeft de ontwikkeling van handel en investeringen mogelijk gemaakt.
#### Oude geschiedenis
* **Mesopotamië en Babylonië (vóór 476 n. Chr.):** Bankactiviteiten waren religieus getint, met priesters als bankiers die giften ontvingen en leningen verstrekten op basis van akkers, vee, en slaven. De Codex van Hammurabi legde normen vast voor bankverrichtingen.
* **Griekenland:** Ontwikkelde het bankwezen met geldwisselaars (collubisten) en bankiers (trapezieten) die deposito's accepteerden, leningen verstrekten en een betalingssysteem creëerden. Ook de eerste openbare banken voor overheidsfondsen ontstonden.
* **Rome:** Na aanvankelijke terughoudendheid ontwikkelden de Romeinen privébankiers (argentarii) en openbare banken (mensae). Ze legden een juridische basis voor financiële transacties.
#### Middeleeuwen (476-1453 n. Chr.)
* Het woord "bank" is afgeleid van het Italiaanse "banca", de bank waarop geldwisselaars werkten.
* Na de val van Rome verslechterde het bankwezen in het Westen door feodalisme en verscheidenheid aan munten.
* **Geldwisselaars en Joden:** Speelden een rol door munten te wisselen en leningen te verstrekken, vaak tegen onderpand vanwege het kerkelijke renteverbod. Kloosters fungeerden als bankiers op het platteland.
* **Lombarden:** Italiaanse handelaren die banktechnieken introduceerden en de handel financierden, wat leidde tot de ontwikkeling van de "lettera di pagamento" (wisselbrief) en de basis voor bankieren legde.
* **Tempeliers:** Financiële activiteiten omvatten het financieren van kruistochten, deposito's, wisselverrichtingen en het introduceren van dubbel boekhouden.
#### Renaissance (15e - 16e eeuw)
* Heropleving van openbare banken (bijv. Taula di Canvi in Barcelona, Casa di San Giorgio in Genua) die steden financierden.
* Ontstaan van "banken van lening" door franciscaner monniken om de armen te helpen en woeker te bestrijden.
* Verspreiding van privébanken met Italiaanse families (Medici, Strozzi, Chigi) als vooraanstaande spelers.
* Oprichting van de eerste beurzen (Antwerpen, Londen) voor dagelijkse transacties, wat leidde tot een onderscheid tussen financiële markten en banken.
* **Bergen van Barmhartigheid (Monti di Pietà):** Liefdadigheidsinstellingen in Italië (vanaf 1462) om armen te beschermen tegen woekerinteresten door middel van pandleningen.
#### 17e en 18e eeuw
* Acceptatie van rentebetalingen, oprichting van bankinstellingen (Lyon, Genua, Genève werden bankcentra).
* **Emissiebanken en papiergeld:** De Bank van Venetië en de Bank van Amsterdam gaven certificaten uit die verhandelbaar waren. De Bank van Stockholm introduceerde de eerste bankbiljetten, die na storting of schuldbekentenis in omloop werden gebracht. De Bank of England speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van chartaal geld.
* Bankproducten zoals cheques, wissels en valutahandel werden courant.
#### 19e eeuw
* Periode van groei en stabiliteit, met de vastlegging van geldwaarde in edelmetaal.
* Onderscheid tussen metaalgeld, chartaal geld en giraal geld (zichtrekeningen).
* Vier stromingen: opkomst van uitgifte-instellingen, snelle groei van zakenbanken (internationalisering, advisering), ontstaan van handelsbanken (gemengde banken: deposito's en financiering) en de opkomst van para-bancaire instellingen (spaarkassen, kredietcoöperaties).
#### 20e eeuw (na WO I)
* Ontwikkeling van "banksystemen" met toenemende regulering.
* Evolutie van betaalmiddelen: metaal -> chartaal -> giraal geld.
* Centralisatie van de uitgifte-instellingen tot centrale banken en toenemende staatstoezicht.
* Internationaal bankwezen door vooruitgang in transport en telecommunicatie.
* **Gemeenschappelijke Markt en EMU:** Vanaf 1950 (Schuman-verklaring) leidde de Europese samenwerking tot het EMS de Europese Akte en de Economische en Monetaire Unie (EMU) met de introductie van de euro. De Europese Centrale Bank (ECB) kreeg als hoofddoel prijsstabiliteit [1979](#page=1979) [1986](#page=1986) [1999](#page=1999).
#### Heden: Eurozone en Cryptomunten
* De euro is de officiële munt van 20 EU-lidstaten en is de op één na meest gebruikte munt ter wereld.
* **Cryptomunten en Blockchain:** Technologieën die versleuteling gebruiken om transacties te beveiligen. De afwezigheid van een centrale autoriteit maakt cryptomunten volatiel.
### Situering van het krediet in de maatschappij
Krediet is alomtegenwoordig en beïnvloedt het dagelijks leven en de economie.
#### Krediet in alle vormen en voor allerlei doelen
Naast consumenten- en hypothecaire kredieten bestaan er diverse andere vormen, vaak onbewust gebruikt.
* **Dienstverlening op krediet:** Huurcontracten, distributie van gas/elektriciteit, telefoondiensten, waarbij men na verbruik betaalt.
* **Specifieke leningen:**
* **Overbruggingskrediet:** Kortlopend krediet om de periode tussen de aan- en verkoop van vastgoed te overbruggen. Men betaalt enkel rente gedurende de looptijd, met aflossing aan het einde. Risico: niet-verkoop binnen de termijn.
* **Overnamekrediet (Herfinanciering):** Bestaand krediet vervangen door een nieuwe lening, vaak met lagere rente. Kan intern (bij eigen bank) of extern (bij andere bank).
* **Voorschot op polis (Verdersamenstellingskrediet):** Lenen opgebouwd kapitaal uit een groepsverzekering voor vastgoedfinanciering. De polis blijft lopen, maar het opgenomen bedrag wordt afgetrokken van het pensioenkapitaal.
* **Onderhandse lening:** Leningen tussen particulieren (familie, vrienden), geregeld door het burgerlijk wetboek. Schriftelijke afspraken worden sterk aangeraden.
* **Pandlening:** Lenen tegen onderpand van een waardevol voorwerp. De lening is gebaseerd op de geschatte waarde van het pand. Het pand wordt veilig bewaard en de eigenaar blijft eigenaar tot terugbetaling.
* **Vlaamse ondersteuningsmaatregelen:** Sociale leningen via het Vlaams Woningfonds of woonmaatschappijen voor aankoop, behoud of renovatie van woningen, met gunstige voorwaarden voor wie aan de voorwaarden voldoet.
* **Mijn VerbouwLening:** Voordelige lening van de Vlaamse overheid voor energiebesparende renovaties, met een rentevoet gelijk aan de wettelijke rentevoet minus een korting.
#### Kredietstatistieken
* **Bron van statistieken:** Febelfin, Beroepsvereniging voor het Krediet (BVK), Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP) van de Nationale Bank van België (NBB), Federale Overheidsdienst Economie.
* **CKP (Centrale voor Kredieten aan Particulieren):** Registreert consumenten- en hypothecaire kredieten voor privédoeleinden en wanbetalingen om overmatige schuldenlast te bestrijden. Kredietgevers zijn verplicht het CKP te raadplegen vóór het toekennen van een krediet.
* **Statistieken tonen:** Uitstaande contracten, kredietnemers, betalingsachterstanden, nieuwe contracten, en raadplegingen door kredietgevers en particulieren.
* **Impact COVID-19:** Tijdelijk uitstel van terugbetalingen voor hypothecaire en consumentenkredieten, zonder registratie van betalingsachterstand bij wettelijk vastgelegd uitstel.
* **Covid, energiecrisis, klimaatopwarming:** Impact op kredietverlening door gestegen energieprijzen, rente en focus op energiezuinigheid (EPC-labels).
#### Krediet cijfermatig
* Krediet is schering en inslag in het dagelijkse leven, van kleine aankopen tot hypothecaire leningen.
* Krediet heeft een economische en sociale rol: het stimuleert productie en werkgelegenheid, maar brengt ook risico's op overmatige schuldenlast met zich mee.
### Waarom een beroep doen op krediet?
Krediet wordt gebruikt voor diverse doeleinden:
* **Verwezenlijking van een concreet project:** Aankoop van goederen (huis, auto, meubelen) of diensten.
* **Verbetering van de leefomgeving:** Renovatie, installatie van verwarming, keuken, etc.
* **Specifieke gebeurtenissen:** Huwelijk, geboorte, communie, of onvoorziene uitgaven zoals reparaties of medische kosten.
* **Opbouw van een reserve:** Voor personen met schommelende inkomsten of om een financiële buffer te creëren.
### Langs welke weg een krediet aangaan?
* **Kredietgever:** Een erkende instelling (bank, kredietverstrekker) met specifieke toelating van de FOD Economie.
* **Kredietbemiddelaar:** Personen die kredietovereenkomsten voorstellen of helpen afsluiten (bv. verkoper, makelaar). Deze activiteit is gereguleerd en vereist inschrijving bij de FSMA.
* **Verplichtingen kredietgever:**
* FSMA-vergunning of registratie.
* Modelkredietovereenkomsten goedgekeurd door FOD Economie.
* Oprichting in specifieke rechtsvormen (bv. NV, CV).
* Organisatie om wettelijke verplichtingen na te komen.
* Geen beroep doen op niet-ingeschreven bemiddelaars.
* **Verplichtingen kredietbemiddelaar:**
* Inschrijving bij FSMA.
* Duidelijke informatie over hoedanigheid en bevoegdheden.
* Bemiddelen enkel voor erkende kredietgevers.
* Verstrekken van nodige gegevens en zoeken naar de beste kredietformule.
* Geen dossierkosten of andere kosten aanrekenen aan de consument; vergoeding komt van de kredietgever.
### Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP)
* **Doel:** Registratie van consumenten- en hypothecaire kredieten en wanbetalingen om overmatige schuldenlast te bestrijden.
* **Wetgevend kader:** Geregeld door Boek VII van het Wetboek van Economisch Recht (WER) en bijbehorende koninklijke besluiten.
* **Positieve luik:** Registratie van alle kredietovereenkomsten (binnen twee werkdagen na sluiten). Gegevens bewaard tot 3 maanden na einde krediet, tenzij wanbetaling.
* **Negatieve luik:** Registratie van wanbetalingen die aan specifieke criteria voldoen (bv. 3 niet-betaalde termijnen, of een achterstallig bedrag van meer dan 50 euro bij eerste registratie). Bewaringstermijnen variëren (12 maanden na regularisatie, max. 10 jaar na eerste wanbetaling).
* **Raadpleging:** Kredietgevers raadplegen de Centrale om de kredietwaardigheid te beoordelen vóór het sluiten van een overeenkomst.
* **Eerste registratie (negatief luik):** Consument wordt geïnformeerd door de Nationale Bank en heeft recht op inzage, verbetering en uitwissing van gegevens.
## 1. Consumentenkredieten
### Het wettelijk kader
* Regelgeving voornamelijk gebaseerd op de wet op het consumentenkrediet (oorspronkelijk van 1991, meermalen gewijzigd en geïmplementeerd in Boek VII WER).
* Europese Richtlijn 2008/48/EG heeft geleid tot een grondige hervorming (omzetting in wet van 13 juni 2010 en later in Boek VII WER).
* Doelen van de hervorming: bestrijden van overmatige schuldenlast, aanpakken van misleidende reclame, strenger optreden tegen misbruiken, harmoniseren van Europese regels.
### Het begrip "consumentenkrediet"
* Krediet toegekend aan een natuurlijke persoon voor privédoeleinden, niet voor beroepsactiviteiten.
* Indien gemengd gebruik (beroeps- en privé), geldt het als consumentenkrediet indien het privédoel hoofdzaak is.
* Onderscheid met hypothecair krediet (gewaarborgd door onroerend goed).
* Nieuwe wet op woningkredieten zorgde voor verschuiving van hypothecaire kredieten met roerende bestemming naar hypothecaire regelgeving [2016](#page=2016).
#### Wat is een consumentenkrediet?
* Krediet verleend aan een consument (natuurlijk persoon, leeft in België, handelt voor privédoeleinden).
* Gebruikt voor aankoop van roerende goederen (auto, tv) of diensten (huwelijk), of financiering van privé-uitgaven.
* Kredieten aan rechtspersonen (ondernemingen, vzw's) zijn geen consumentenkredieten.
* **Belangrijk verschil met hypothecair krediet:** Hypothecair krediet vereist vaak een hypotheek op het onroerend goed als zekerheid.
#### Wat is een consumentenkrediet?
* **Lening op afbetaling:** Lening met een bepaalde looptijd en vaste maandelijkse termijnen (kapitaal + rente).
* **Verkoop op afbetaling:** Verkoop van een goed/dienst waarvan de prijs in maandelijkse schijven wordt betaald. Vaak met eigendomsvoorbehoud.
* **Financieringshuur (Leasing/Huurkoop):** Huurcontract met aankoopoptie na de huurperiode. Eerst huur met periodieke betalingen, daarna eventueel aankoop of teruggave.
* **Kredietopening:** Geldreserve die gebruikt kan worden naar behoefte, vaak via een kaart. Kan verbonden zijn aan een zichtrekening (geoorloofde debetstand).
* **Geoorloofde debetstand:** Expliciete kredietopening waarbij de bank toestaat boven het saldo op te nemen binnen een limiet en termijn.
* **Overschrijding:** Stilzwijgend aanvaarde debetstand boven het beschikbare saldo of de geoorloofde debetstand. Duur en duur per bank.
* **Ongeoorloofde debetstand:** Gebruik van het krediet zonder expliciet akkoord van de bank. Bank mag opnemingen opschorten en terugbetaling eisen.
* **Overbruggingskrediet:** Krediet om een financiële periode te overbruggen, vaak bij vastgoedtransacties. Kapitaal wordt aan het einde terugbetaald, enkel rente gedurende de looptijd.
### Rechten en plichten van de kredietnemer en -gever
#### Kredietwaardigheidsonderzoek tijdens de precontractuele fase
* **Verplichtingen kredietgever:**
1. **Onderzoek:** Nagaan van de financiële toestand van de consument en raadplegen van het CKP.
2. **Beoordeling:** Grondige beoordeling van de kredietwaardigheid.
3. **Advies:** Adviseren over het meest geschikte krediettype en -bedrag.
* **Verboden informatie:** Ras, etnische afkomst, seksuele geaardheid, politieke/religieuze overtuigingen, lidmaatschap vakbond/ziekenfonds.
* **Kredietaanvraagformulier:** Verplicht, bevat vragen over doel krediet, inkomen, personen ten laste, lopende financiële verbintenissen.
* **CKP Raadpleging:** Verplicht vóór kredietaanbod, binnen 20 dagen (consumentenkrediet) of 15 dagen (hypothecair krediet).
* **Weigering:** Kredietgever moet weigeren bij ontoereikende kredietwaardigheid of registratie in het negatieve luik CKP (> 1000 euro). Bij weigering moet de reden (CKP-raadpleging) meegedeeld worden.
#### Kredietrisicobeoordeling versus kredietwaardigheid
* **Kredietwaardigheidsbeoordeling:** Bepaalt of de consument aan zijn verplichtingen kan voldoen (betaling termijnen, kapitaal).
* **Kredietrisicobeoordeling:** Beoordeelt potentiële verliezen en waarschijnlijkheid van verliezen voor de kredietgever bij wanbetaling.
#### De kredietaanvraag
* Consument moet juiste en volledige informatie verstrekken.
* Vragenlijst moet minimaal betrekking hebben op: doel krediet, inkomen, personen ten laste, lopende financiële verbintenissen.
* CKP raadpleging is cruciaal. Verschillen tussen CKP-gegevens en consument-informatie moeten worden toegelicht.
* **Voorbeeld:** Onjuist antwoord op vraag over werk (bv. niet melden van opzegtermijn) kan leiden tot ontbinding van de overeenkomst.
#### Het SECCI-formulier en de informatie- en raadgevingsplicht van de kredietgever
* **Informatie- en raadgevingsplicht:** Kredietgever/bemiddelaar moet consument volledig informeren en adviseren over de kredietovereenkomst en het meest geschikte krediet.
* **SECCI-formulier (Europese Standaardinformatie inzake Consumentenkrediet):** Gestandaardiseerd document met financiële gegevens (bedrag, looptijd, JKP, terugbetalingsmodaliteiten) om vergelijking te faciliteren. Moet kosteloos worden verstrekt.
* **Verplichtingen SECCI:** Specifieke informatie die de consument helpt geïnformeerde beslissingen te nemen. Moet leesbaar, zichtbaar en ondubbelzinnig zijn.
#### Geen recht op krediet
* Kredietgever mag krediet weigeren op basis van kredietwaardigheid of andere criteria. Er is geen wettelijk "recht op krediet".
* Wettelijke weigeringsgronden: Onvoldoende nakomingsmogelijkheden of registratie in negatieve luik CKP (> 1000 euro).
* **Signalen voor voorzichtigheid bij kredietgever:** Maximale aanwending kredietopening, systematische opneming afgelost kapitaal, laattijdige aflossing, meerdere nieuwe kredieten, hergroepering van kredieten, vraag naar liquide middelen zonder rechtvaardiging.
* Bij weigering is kredietgever enkel vergoeding verschuldigd voor CKP-raadpleging en schattingskosten.
#### Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
* Kredietgever mag enkel gegevens gebruiken die relevant zijn voor de beoordeling van de financiële toestand.
* Consument heeft recht op inzage en verbetering van gegevens in bestanden.
#### Kredietreclame
* **Voorwaarden:** Moet identiteit adverteerder, kredietvorm en voorwaarden vermelden. Bij vermelding rentevoet of kosten, moet JKP, kredietbedrag en looptijd duidelijk worden vermeld.
* **Verboden reclame:** Aanzetten tot schulden, benadrukken van gemak/snelheid, hergroepering van kredieten zonder vermelding van rol lopende kredieten, verwijzen naar erkenning/inschrijving, misleidende kosteninformatie, gebrek aan kredietwaardigheidscontrole, onvermelde beperkende voorwaarden voor voordeeltarieven.
* **"Gratis krediet":** Verbod op vermelding. Enkel het JKP mag 0% zijn. Prijs moet gelijk zijn bij contante betaling.
* **Gratis krediet door overtreding:** Indien kredietgever wetten overtreedt (bv. maximale rentevoet, verplichtingen bemiddelaar, leuren), kan krediet gratis zijn (enkel kapitaal terugbetalen).
### Kredietovereenkomstkeuze, interest en waarborgen
#### Voor- en nadelen van de verschillende types van krediet
* De keuze hangt af van de bedoeling en persoonlijke situatie. Vergelijken van meerdere voorstellen is aanbevolen.
#### JKP, debetrente en kosten
* **Afbakening der kosten:** Kredietgever mag debetrente en kosten bepalen, mits binnen wettelijke maximumtarieven.
* **JKP (Jaarlijks Kostenpercentage):** Geeft de totale kostprijs van het krediet aan als percentage op jaarbasis. Omvat rente en alle verplichte kosten (dossierkosten, beheerkosten, verplichte verzekeringen). Blijft in principe ongewijzigd gedurende de looptijd.
* **Niet in JKP inbegrepen:** Kosten van niet-verplichte verzekeringen, wederbeleggingsvergoeding (bij vervroegde terugbetaling), ereloon notaris, kosten van wanbetaling (verwijlintresten, schadevergoedingen - wel met maximumtarieven).
* **Commissies van kredietbemiddelaars:** Verboden deze aan te rekenen aan de consument. Vergoeding is ten laste van de kredietgever.
* **Principe van onveranderlijkheid:** Kredietovereenkomst mag voorwaarden niet eenzijdig wijzigen, tenzij expliciet voorzien (bv. variabele rentevoet met specifieke regels).
* **Totale kosten van het krediet:** Verschil tussen totaal terug te betalen bedrag en ontleend bedrag. Duidelijkere indicator dan JKP.
* **Maximale kostenpercentages (JKP):** Wettelijk bepaald, periodiek herzien.
#### Verzekeringen en consumentenkredieten
* **Niet verplicht:** Kredietgever mag geen specifieke verzekeringsinstelling opleggen.
* **Schuldsaldoverzekering:** Dekt volledige of gedeeltelijke terugbetaling bij overlijden.
* **Verzekering tegen ziekte/invaliditeit:** Dekt terugbetaling bij erkende ziekte/invaliditeit.
* **Verzekering tegen werkloosheid:** Dekt afbetalingen bij erkende werkloosheid.
* **Opletten:** Indien niet verplicht, zitten de premies niet in het JKP en komen er extra kosten bij.
#### Geëiste waarborgen (zekerheden)
* **Doel:** Dekking voor de kredietgever bij wanbetaling. Geeft kredietgever voorrang op andere schuldeisers.
* **Types:**
* **Zakelijke waarborgen:** Pand (roerende goederen, bankrekeningen, financiële instrumenten) en Hypotheek (onroerende goederen).
* **Persoonlijke waarborgen:** Borgstelling, hoofdelijke/ondeelbare borgstelling, loonoverdracht.
* **Semi-zakelijke waarborgen:** Hypothecaire volmacht/mandaat.
* **Morele waarborgen:** Vertrouwen op het woord van de kredietnemer.
* **Borgstelling:** Een derde verbindt zich tot betaling als de consument dit niet doet. Bescherming voor de borg: borgstellingsovereenkomst gescheiden, informatieplicht over wijzigingen, handgeschreven vermelding, beperking rentebetaling door borg.
#### Het sluiten van de kredietovereenkomst
* **Handtekening:** Vereist (handmatig of elektronisch) op een duurzame drager. Elke partij ontvangt een exemplaar.
* **Verplichte vermeldingen in akte/aanbod:** Soort krediet, identiteit partijen, duur, kredietbedrag, voorwaarden, rentevoeten (vast/variabel), JKP, totale kosten, terugbetalingsvoorwaarden, nalatigheidsintrest, zekerheden, herroepingsrecht, recht op vervroegde terugbetaling, klachtenprocedures.
* **Gevolgen ondertekening:** Kredietgever stelt bedrag ter beschikking. Consument is verplicht terug te betalen volgens voorwaarden.
* **Bedenktijd & Herroeping:**
* **Consumentenkrediet:** 14 dagen bedenktijd na sluiten overeenkomst of ontvangen voorwaarden.
* **Bijzondere gevallen (koop op afstand, buiten onderneming):** 7 dagen bedenktijd.
* **Gevolgen herroeping:** Teruggave ontvangen sommen/goederen, betaling interesten, ontbinding nevendienstovereenkomsten.
#### De terugbetaling van het krediet
* **Maximale terugbetalingstermijnen:** Wettelijk bepaald per type krediet en bedrag.
* **Vervroegd terugbetalen:** Consument heeft het recht, met mogelijke wederbeleggingsvergoeding (max. 3 maanden rente). Geen vergoeding bij vroegtijdige terugbetaling van kredietopeningen of bij overlijden met schuldsaldoverzekering.
* **Aandachtspunten bij vervroegde terugbetaling/kredietconsolidatie:** Vergelijken van totale kosten (inclusief wederbeleggingsvergoeding, notariskosten, etc.).
* **Wijziging voorwaarden door kredietgever:** In principe verboden, tenzij wettelijk voorzien (bv. variabele rentevoet, kosten geldautomaat).
* **Wat als gekocht goed niet werkt/geleverd is?** Consument mag terugbetaling opschorten mits bepaalde procedures gevolgd worden. Verhaal op kredietgever mogelijk.
* **Terugbetalingsmoeilijkheden:**
* Contact opnemen met kredietgever voor oplossingen (uitstel, spreiding).
* Schuldbemiddeling inschakelen.
* Aanvragen van collectieve schuldenregeling bij uitzichtloze situaties.
* **Gevolgen niet-uitvoering:** Mogelijkheid tot ontbinding van de overeenkomst door kredietgever na ingebrekestelling bij aanzienlijke achterstand (min. 2 termijnen of 20%).
* **Gevolgen regularisatie:** Eerdere betalingsmoeilijkheden kunnen nog invloed hebben op nieuwe kredietaanvragen, ondanks volledige terugbetaling.
## 2. Het hypothecair krediet
### Inleiding
* Hypothecaire leningen zijn langdurige financiële beslissingen met grote gevolgen.
* Vastgoedprofessional heeft kennis nodig van financieringsmogelijkheden, wettelijk kader, en impact van economische factoren (Covid, energiecrisis, rentestijgingen).
* **COVID-19 & Energiecrisis:** Moratoria op terugbetalingen, impact van gestegen energieprijzen en rente op betaalbaarheid.
* **Klimaatopwarming & Kredieten:** Stimuleren van energiebesparende renovaties via speciale kredieten (bv. Vlaams energetisch renovatiekrediet). EPC-label wordt steeds belangrijker.
* **Vlaams energetisch renovatiekrediet (uitgedoofd sinds 1/1/2025):** Rentesubsidie voor renovaties die EPC-label verbeteren, gekoppeld aan een hypothecaire lening voor aankoop.
### Statistieken m.b.t. de woonprijsevolutie
* **Nut van statistieken:** Onderbouwen van beslissingen voor beleidsmakers, consumenten en onderzoekers.
* **Mediaanprijzen vs. Gemiddelde prijzen:** Mediaanprijs is stabieler en minder beïnvloed door extreme waarden dan het gemiddelde. Statbel gebruikt mediaanprijzen.
* **Evolutie vastgoedprijzen:** Regionale verschillen tussen gewesten en provincies. Prijzen stijgen, met verschillende trends voor huizen en appartementen.
* **Mediaanprijzen gemeenten:** Grote verschillen tussen gemeenten binnen gewesten.
* **Residentiële vastgoedprijsindex:** Meet de prijsontwikkeling van residentiële eigendommen, inclusief grondprijzen. Wordt berekend met vertraging door gebruikte data.
* **Gemeentemonitor (Vlaanderen) & Statbel "Ontdek uw gemeente":** Tools voor vergelijking van gemeentelijke vastgoedstatistieken.
### Statistieken m.b.t. hypothecaire kredieten
* **Aantal kredietnemers en uitstaande kredieten:** Cijfers van NBB en BVK.
* **Hypothecair kredietbedrag per hoofd (EU-19 vs. België):** België zit ruim boven het Europese gemiddelde.
* **Evolutie particulier krediet (10 jaar):** Hypothecair krediet groeit sneller en is in absolute bedragen veel groter dan consumentenkrediet. Lage rentevoeten zijn een drijfveer.
* **Statistieken naar looptijd, bedrag, bestemming, rentevoet:** Gedetailleerde analyse van de markt.
### Wettelijk kader hypothecaire kredieten
* **KB nr. 225 & Wet op het Hypothecair Krediet (WHK, 1992):** Voorlopers van huidige regelgeving, met de focus op consumentenbescherming [1936](#page=1936).
* **Wet van 22 april 2016:** Omzetting Europese Richtlijn inzake hypothecair krediet, met herschikking van toepassingsgebied (roerende bestemming onder hypothecaire regelgeving).
* **Nieuwe regels:** Gestandaardiseerde informatiefiche (ESIS), Jaarlijks Kostenpercentage (JKP) voor hypothecaire kredieten, maximale dossierkosten (plafond van 500 euro, verlaagd naar 350 euro vanaf 2024), regels voor onrechtmatige bedingen, grondige kredietwaardigheidsbeoordeling (niet enkel op waarde woning).
* **Europese inmenging:** Richtlijnen (Consumer Credit Directive, Mortgage Credit Directive) en acties van Europese Bankautoriteit (EBA) voor harmonisatie en stabiliteit.
* **Uitvoeringsbesluiten:** Koninklijke Besluiten betreffende kosten, JKP, CKP-regeling, maximale dossierkosten, spreiding commissielonen kredietbemiddelaars, en deskundige schatters.
### Waarborgen en zekerheden bij een krediet
* **Doel van zekerheden:** Risicobeperking voor de kredietgever, met voorrang op andere schuldeisers. Zekerheden verlagen de kosten van het krediet voor de kredietnemer.
* **Types zekerheden:**
* **Zakelijke waarborgen:** Pand (roerend goed, handelszaak, bankrekening, financiële instrumenten) en Hypotheek (onroerend goed).
* **Persoonlijke waarborgen:** Borgstelling, hoofdelijke borgstelling, loonoverdracht.
* **Semi-zakelijke waarborgen:** Hypothecaire volmacht/mandaat.
* **Morele waarborgen:** Eerbaarheid van de kredietnemer.
* **Pand:** Geeft pandhouder voorrang op bezwaarde goederen. Kan op roerende lichamelijke/onlichamelijke goederen, handelszaken, bankrekeningen, financiële instrumenten. Vereist registratie in Pandregister of buitenbezitstelling.
* **Hypotheek:** Recht op een onroerend goed als garantie. Vereist notariële akte en inschrijving op kantoor Rechtszekerheid. Kan meermaals gevestigd worden op hetzelfde goed (rangorde is cruciaal). Geldigheidsduur 30 jaar, hernieuwbaar.
* **Hypothecaire volmacht:** Toelating aan kredietgever om later hypotheek te vestigen/inschrijven. Lagere kosten dan hypotheek, maar minder zekerheid voor kredietgever.
* **Hoofdelijke en ondeelbare borgstelling:** Borg stelt zich garant voor het volledige bedrag, ook na overlijden van borg.
* **Loonoverdracht:** Vrijwillige afhouding van een deel van het loon door de werkgever ten gunste van de schuldeiser. Verschilt van loonbeslag (gerechtelijke procedure).
* **Verzekeringen vs. Kredietverlening:** Schuldsaldoverzekering, verzekering tegen ziekte/invaliditeit/werkloosheid. Kredietgever mag geen specifieke verzekeraar opleggen.
### De levensloop van een hypothecair krediet
* **Fases:**
1. **Informatiefase:** Reclame en prospectus (wettelijk geregeld).
2. **Totstandkoming:** Raadgevings- en voorzichtigheidsplicht, aanvraagformulier, kredietdossier, credit-scoring.
3. **Kredietaanbod:** Schriftelijk aanbod met alle voorwaarden, ESIS-formulier.
4. **Kredietakte:** Vestigingsakte, meestal bij notaris.
5. **Uitvoering:** Beschikbaarstelling van kredietbedrag, terugbetalingen.
6. **Lening loopt:** Mogelijkheid tot heronderhandelen, vervroegde terugbetaling, wijziging intrestvoet.
7. **Betaalmoeilijkheden:** Dialoog met schuldeisers, schuldbemiddeling, collectieve schuldenregeling.
* **Voorzichtigheid bij kredietnemer:** Overschatting van middelen vermijden, rentetarieven en totale kosten vergelijken, looptijd en kredietformules afwegen, kosten en fiscale voordelen in acht nemen.
* **Hypothecaire volmacht:** Kostenbesparende optie voor kredietnemer, maar minder zekerheid voor bank.
* **Kredietvormen:** Klassieke hypotheeklening (volledige som ineens) vs. hypothecaire kredietopening (kredietlijn, opneming naar behoefte). De laatste is tegenwoordig de norm.
* **Afbetalingswijzen:**
* **Vaste maandelijkse afbetalingen (vaste mensualiteiten):** Gelijk maandbedrag, waarbij initieel meer rente en later meer kapitaal wordt afgelost.
* **Vaste kapitaaldelging (degressieve afbetalingen):** Gelijk kapitaalbedrag per maand, dalende intresten en maandlasten. Financieel interessanter maar zwaarder in het begin.
* **Progressieve afbetalingen:** Maandelijkse lasten stijgen geleidelijk, rekening houdend met verwachte inkomensstijging. Totale last hoger dan bij vaste mensualiteiten.
* **Woonkrediet met vaste termijn (Bulletkrediet):** Enkel intresten worden periodiek betaald, kapitaal in één keer aan het einde. Vereist zekerheid over toekomstige inkomsten (bv. levensverzekering, verkoop pand).
* **Maatwerk in afbetalingswijze:** Lening met tijdelijk uitstel kapitaalaflossing, budgetleningen (maandlasten volgen inkomen), woonkrediet met variabele kapitaalaflossing.
* **Vaste vs. Variabele intrestvoet:**
* **Vaste rentevoet:** Percentage blijft gelijk gedurende de hele looptijd. Biedt zekerheid, maar is initieel vaak hoger.
* **Variabele rentevoet:** Percentage schommelt met markttarieven (gekoppeld aan referentie-index). Goedkoper initieel, maar risico op rentestijging.
* **Combinaties:** Vaste rente met variabele herziening (bv. 10/5/5), variabele rente met CAP (plafond) en FLOOR (bodem).
* **JKP (Jaarlijks Kostenpercentage):** Duidelijke vergelijking van totale kosten, inclusief alle directe kosten.
* **Criteria voor rentevoetkeuze:** Budget, huidige rentestand, verwachte evolutie rentevoeten. Herfinanciering kan voordelig zijn bij aanzienlijke rentedalingen.
* **Grenzen veranderlijkheid variabele rentevoet:** Begrensd door CAP (stijging) en FLOOR (daling). Periodieke herziening met minimumschommeling en vaste referentie-index.
### Kosten verbonden aan de lening
* **Wettelijk toegelaten kosten:**
* Schattingskosten (enkel indien vooraf meegedeeld en met toestemming, door erkende schatter).
* Dossierkosten (maximaal vastgelegd, enkel na aanvaarding kredietaanbod).
* **Verschil aankoopakte vs. leningakte:** Verschillende kosten van toepassing.
* **Aankoopakte kosten:** Registratierechten (verkooprecht), recht op geschrift, ereloon notaris, diverse kosten (opzoekingen).
* **Leningakte kosten:**
* **Aan de bank:** Schattingskosten, dossierkosten.
* **Aan de fiscus:** Registratierecht (1% op hoofdsom + 21% aanhorigheden), hypotheekrecht (0,3%), recht op geschriften (vast bedrag).
* **Aan de notaris:** Honorarium (degressief), diverse kosten (opzoekingen, inschrijving hypotheekregisters).
* **Andere:** Premie brandverzekering, premie schuldsaldoverzekering.
* **Hypothecaire volmacht:** Lagere kosten dan hypotheek (geen hypotheekrechten, lager registratierecht, lager ereloon notaris).
* **Ereloon notaris:** Wettelijk vastgelegd, degressief per schijf, met 21% BTW. Nieuwe schalen (G, Gbis) en forfaitaire bedragen voor administratieve kosten vanaf 2023.
* **Diverse leningaktekosten:** Forfaitaire bedragen voor opzoekingen en administratie.
* **Dossierkost:** Kosten voor samenstellen dossier, eenmalig. Maximaal vastgelegd.
* **Schattingskost:** Voor rekening van de klant, wordt vooraf meegedeeld en vermeld in prospectus.
* **Reserveringsprovisie:** Vergoeding voor niet opgenomen kapitaal bij kredietopeningen, wettelijk beperkt tot 2 jaar.
### Sociale leningen en premies
* **Sociale leningen:** Voordelig lenen voor woningbouw/-aankoop/-renovatie, met strikte toekenningsvoorwaarden (inkomen, gezinssituatie, woning).
* **Premies:** Diverse premies van gewesten, gemeenten en federale overheid voor o.a. energiebesparende maatregelen, renovatie.
* **Verzekering Gewaarborgd Wonen (Vlaams Gewest):** Gratis verzekering voor 10 jaar tegen onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid die helpt bij aflossing lening.
* **Vlaams renteloos renovatiekrediet:** (Uitgedoofd) Rentesubsidie voor renovaties die EPC-label verbeteren, gekoppeld aan een hypothecaire lening.
* **Fiscale voordelen:** Aftrek intresten, kapitaalaflossing, premies schuldsaldoverzekering, premies voor energiebesparende investeringen (bv. woonbonus, nu afgeschaft in Vlaanderen).
## 3. Bedrijfsfinanciering
### De zoektocht naar financiering
* **Juiste financieringsvorm:** Lange termijn voor investeringen, korte termijn voor exploitatie. Voldoende werkkapitaal.
* **Optimalisatie bedrijfskapitaal:** Tijdig factureren, strikte debiteurenopvolging, optimaal voorraadbeheer, onderhandelen over betalingstermijnen leveranciers.
* **Ondernemingsplan:** Essentieel voor overtuiging financiële partners. Bevat omgevingsanalyse, commercieel, organisatorisch en financieel plan.
* **Eigen inbreng:** Cruciaal voor geloofwaardigheid en risicovermindering voor banken.
* **Betrouwbaarheid:** Open communicatie, correcte en tijdige documentatie.
* **Looptijd:** Langere looptijden brengen meer onzekerheid met zich mee.
* **Bijzondere afspraken (Convenanten):** Regelen bv. maximum schuldenpercentage, rentabiliteit, liquiditeit, met mogelijkheid tot contractuele wijzigingen.
### Bazel II en III-akkoorden en de invloed op de houding van jouw bank
* **Bazel II:** Verplicht banken om kapitaal aan te houden in relatie tot kredietrisico's. Introductie van ratingsystemen om kredietwaardigheid te beoordelen, wat leidt tot meer gedifferentieerde kredietvoorwaarden [2007](#page=2007).
* **Ratings:** Beoordeling van kredietwaardigheid (extern/intern). Banken gebruiken kwantitatieve (financiële gegevens) en kwalitatieve (management, marktpositie) gegevens.
* **Bazel III (vanaf 2010):** Strengere eisen voor eigen vermogen en liquiditeit van banken, met verdere verstrenging van toekenningscriteria voor kredieten. "Bazel IV" (vanaf 2017) verstrengt kapitaaleisen verder.
### Checklist voor het opmaken van een onderbouwd kredietdossier
Banken zoeken antwoorden op: wie is de ondernemer/onderneming? Wat wil men met de financiering doen? Wat zijn de risico's voor de bank?
* **Kennis van de onderneming:** Voorstelling, achtergrond management/aandeelhouders, marktbespreking, lopende kredieten, inzage in cijfers (jaarrekeningen, tussentijdse balansen).
* **Aard van de kredietaanvraag:** Duidelijke omschrijving doel, pasvorm in beleid, financiering lange/korte termijn behoefte, kosten investering, totale financiële behoefte, verwachte rendement (cashflow > 25% hoger dan aflossingen).
* **Risico's voor de bank:**
* **Zekerheid op winstgevendheid:** Prognoses, kasplanning (realistisch, pessimistisch, optimistisch scenario). Intentieverklaringen van klanten.
* **Eigen inbreng:** Minimaal 10-40% van investering met eigen middelen.
* **Waarborgen:** Bank vraagt zekerheden, geschatte waarde onderpand is lager dan marktwaarde (gedwongen verkoopwaarde). Overheid kan borg staan.
### Mogelijke financieringsbronnen
* **Eigen inbreng:** Cruciaal voor externe financiering, toont risicobereidheid en vertrouwen. Kan in geld, natura of rekening-courant.
* **Overheidssteun:** Notionele interestaftrek (NIA) voor aftrek van eigen vermogen van belastbare winst.
* **Family, Friends & Fans:** Geld lenen van omgeving, eventueel als achtergestelde lening (beschouwd als quasi eigen vermogen).
* **Overheidssteun:** Winwinlening (achtergestelde lening met belastingkrediet) en Tax shelter (belastingvermindering bij investering in startende vennootschappen).
* **Crowdfunding:** Financiering door het publiek via online platforms. Diverse types: donatie, reward-based, crowdlending, participatie via aandelen. Vereist FSMA-vergunning voor financiële crowdfunding.
* **Bancaire financieringsvormen:**
* **Korte termijn:** Kaskredieten (opvangen tekorten exploitatiecyclus), vaste voorschotten (overbruggen bekende tekorten), overbruggingskredieten (voorfinanciering gegarandeerde inkomsten).
* **Middellange/Lange termijn:** Bedrijfskapitaalkredieten (werkkapitaal), investeringskredieten (termijnkredieten).
* **Overheidssteun:** Cofinanciering van PMV/z (achtergestelde lening gecombineerd met bankfinanciering).
* **Niet-bancaire financieringsvormen:**
* **Leasing:** Huur van investeringsgoed met aankoopoptie. Financiert gebruik zonder zware investering.
* **Factoring:** Overdracht van klantenbestand/facturen aan factormaatschappij voor onmiddellijke betaling. Dure dienst, interessant voor bedrijven met hoge omzet.
* **Reverse factoring (Supply Chain Finance):** Factormaatschappij betaalt factuur direct aan leverancier op basis van kredietwaardigheid debiteur.
* **Overheidssteun:** Startlening (voor starters), Impulskrediet (microkrediet via Hefboom), Microkrediet MicroStart (voor ondernemers zonder toegang tot bankkrediet).
* **Risicokapitaal:** Financiering via tijdelijke aandelenparticipatie of achtergestelde lening voor ondernemingen met groeipotentieel. Vereist goed managementteam en ondernemingsplan.
* **Mezzaninefinanciering:** Combinatie van schuld en eigen vermogen, tussen bankkrediet en risicokapitaal. Vaak met warrants. Duurder dan banklening, terugbetaling in één keer aan het einde.
* **Schema overheidsmaatregelen volgens levensfase onderneming:** Overzicht van steunmaatregelen per fase (start, groei, innovatie).
### Veelgestelde vragen en veelgemaakte fouten om te vermijden
* **Onderschatting van kosten:** Vergeten van notariskosten, registratierechten, schattingskosten, dossierkosten, en eventuele wederbeleggingsvergoeding bij vervroegde terugbetaling.
* **Onvoldoende vergelijking:** Slechts één offerte aanvragen bij de bank en niet de markt verkennen.
* **Verkeerde keuze renteformule:** Niet rekening houden met persoonlijke situatie en verwachtingen over rente-evolutie bij keuze vaste vs. variabele rente.
* **Onvoldoende eigen inbreng:** Denken dat bank alles financiert.
* **Onvolledige of onjuiste informatie:** Bij kredietaanvraag of in het ondernemingsplan.
* **Negeer wettelijke verplichtingen:** Zowel voor kredietnemer als kredietgever.
* **Onwetendheid over JKP:** Enkel naar debetrente kijken om kredieten te vergelijken.
* **Vergeten van verzekeringen:** Zekerheids- en schuldsaldoverzekeringen zijn belangrijk voor financiële bescherming.
* **Onderschatten van de impact van wanbetaling:** Registratie in CKP kan toekomstige kredietverlening bemoeilijken.
Dit studiemateriaal is bedoeld als leidraad en dient aangevuld te worden met de specifieke details en voorbeelden uit de lessen en de cursusliteratuur. Succes met de studie!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Krediet** | Het ter beschikking stellen van geld of goederen door een kredietgever aan een kredietnemer, met de verplichting tot terugbetaling, meestal vermeerderd met rente en kosten. |
| **Consumentenkrediet** | Een krediet dat aan een natuurlijk persoon wordt toegekend voor privédoeleinden, om de aankoop van goederen of diensten te financieren of een privé-uitgave te dekken. |
| **Hypothecair krediet** | Een lening die gewaarborgd wordt door een hypotheek op een onroerend goed, vaak gebruikt voor de aankoop, bouw of renovatie van vastgoed. |
| **JKP (Jaarlijks Kostenpercentage)** | Een percentage dat de totale jaarlijkse kosten van een krediet weergeeft, inclusief rente, kosten en verplichte verzekeringen, bedoeld om verschillende kredietvoorstellen vergelijkbaar te maken. |
| **Kredietwaardigheid** | De beoordeling van de financiële situatie en terugbetalingscapaciteit van een kredietnemer, om het risico op wanbetaling in te schatten. |
| **Wanbetaling** | Het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit een kredietovereenkomst, zoals het niet tijdig aflossen van termijnen of rentes. |
| **Zekerheden** | Goederen of garanties die de kredietnemer aan de kredietgever verschaft om de terugbetaling van het krediet te waarborgen, zoals een hypotheek, pand of borgstelling. |
| **Quotiteit** | De verhouding tussen het geleende bedrag en de waarde van het onderpand (meestal een onroerend goed), uitgedrukt in een percentage, die de bank hanteert om het maximale leenbedrag te bepalen. |
Cover
Les 1
Summary
# Introductie tot financiële analyse
Financiële analyse stelt ons in staat de financiële toestand van een onderneming te beoordelen en te begrijpen op basis van haar financiële gegevens, om zo weloverwogen beslissingen te ondersteunen en advies te formuleren [2](#page=2).
## 1.1 Doel en reikwijdte van financiële analyse
De financiële analyse van een onderneming heeft als primair doel het aanleren van technieken om de financiële toestand van een onderneming te analyseren en te beoordelen op basis van jaarrekeninggegevens. Daarnaast streeft het ernaar inzicht te verschaffen in de impact van ondernemingsbeslissingen en transacties op de financiële toestand van de onderneming, en hoe deze beslissingen de keuzes van gebruikers van de jaarrekening beïnvloeden. Dit vakgebied bouwt voort op Accounting (A) en Accounting (B) en dient als voorbereiding op latere vakken zoals bedrijfsfinanciering in het derde bachelorjaar en de masterproef. Het draagt bij aan de algemene doelstellingen van de opleiding [3](#page=3).
## 1.2 Informatiebronnen
De analyse van de financiële toestand van een onderneming is gebaseerd op verschillende bronnen van informatie. De belangrijkste hiervan zijn de jaarrekening, het jaarverslag en het controleverslag [2](#page=2).
## 1.3 Stappen in het analyseproces
Het proces van financiële analyse omvat een reeks gestructureerde stappen:
1. **Analyse van de jaarrekening, jaarverslag en controleverslag:** Dit is de initiële fase waarin de ruwe data uit deze documenten wordt verzameld en bekeken [2](#page=2).
2. **Herwerking van Balans en Resultatenrekening / Historische Analyse en Vergelijking:** In deze stap worden de financiële overzichten geherstructureerd en geanalyseerd in hun historische context [2](#page=2).
3. **Kasstromenanalyse:** Deze stap richt zich op het begrijpen van de geldstromen binnen de onderneming [2](#page=2).
4. **Ratioanalyse:** Hierbij worden diverse financiële ratio's berekend en geanalyseerd, waaronder deze voor toegevoegde waarde, rendabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit [2](#page=2).
5. **Modellen voor succes en faling:** Er wordt gebruik gemaakt van modellen om de kans op succes of faling van de onderneming in te schatten [2](#page=2).
6. **Conclusie:** De analyse culmineert in een oordeel en advies met betrekking tot de financiële toestand van de onderneming [2](#page=2).
## 1.4 Eindcompetenties
Na succesvolle afronding van dit vak, dienen studenten de volgende eindcompetenties te beheersen:
* **Zelfstandig toepassen van technieken:** Studenten moeten de aangeleerde technieken van financiële analyse zelfstandig kunnen toepassen [4](#page=4).
* **Zelfstandig en zorgvuldig beoordelen:** De financiële toestand van een onderneming moet zelfstandig en met de nodige zorgvuldigheid beoordeeld kunnen worden op basis van de resultaten van de analyse [4](#page=4).
* **Inschatten van impact:** Studenten dienen de impact van beslissingen en transacties op zowel de financiële toestand van de onderneming als op de beslissingen van gebruikers van de jaarrekening te kunnen inschatten [4](#page=4).
* **Advies formuleren:** Het vermogen om advies te formuleren ter verbetering van de financiële toestand van een onderneming is een belangrijke competentie [4](#page=4).
* **Kennen van de beperkingen:** Studenten moeten zich bewust zijn van de beperkingen die verbonden zijn aan financiële analyse [4](#page=4).
## 1.5 Studiemethodiek
Een effectieve studieaanpak voor dit vak vereist een combinatie van conceptueel inzicht en de toepassing van technieken [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om te begrijpen "Wat is het effect van een beslissing op...?". Dit conceptuele begrip vormt de basis voor de praktische toepassing van de analysemethoden [5](#page=5).
## 1.6 Definitie van een onderneming
Een onderneming kan gedefinieerd worden als een organisatie die productiefactoren omzet in output, waarbij deze output een afzet vindt tegen een prijs die door de markt wordt aanvaard [21](#page=21).
---
# De jaarrekening: structuur en inhoud
De jaarrekening (JR) vormt een essentieel sluitstuk van de boekhouding die de financiële positie en prestaties van een onderneming weergeeft.
### 2.1 Toepassingsgebied en schema's
Verschillende ondernemingen moeten een jaarrekening opstellen, afhankelijk van hun juridische vorm en grootte. Er bestaan verschillende soorten jaarrekeningen: enkelvoudig (statutair) versus geconsolideerd, en volledig, verkort of micro-schema. De keuze van het schema is afhankelijk van de omvang van de onderneming, gebaseerd op criteria zoals personeelsbezetting, omzet en balanstotaal [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 2.1.1 Grootte van de onderneming
Een onderneming wordt als "groot" beschouwd indien op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar meer dan één van de volgende criteria wordt overschreden: personeel > 50, omzet > 9.000.000 euro, of balanstotaal > 4.500.000 euro. De gevolgen hiervan gelden vanaf het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin voor de tweede maal meer dan één criterium werd overschreden [27](#page=27).
Een onderneming is "klein" indien op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de bovenstaande drie criteria wordt overschreden [27](#page=27).
Een "micro-vennootschap" is een kleine, niet-genoteerde vennootschap, zonder dochter- of moedervennootschap, die op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt: personeel > 10, omzet > 700.000 euro, of balanstotaal > 350.000 euro. Ook hier gelden de gevolgen vanaf het boekjaar na de tweede overschrijding [28](#page=28).
#### 2.1.2 Openbaarmaking
Alle vennootschappen moeten hun jaarrekening openbaar maken, met uitzondering van specifieke niet-financiële vennootschappen zoals kleine VOF's en commanditaire vennootschappen waarvan alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn. Jaarrekeningen kunnen geraadpleegd worden via de Balanscentrale van de Nationale Bank van België (www.nbb.be) [29](#page=29).
### 2.2 Inhoud van de jaarrekening
De kern van de jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting, inclusief de waarderingsregels. Daarnaast kunnen een jaarverslag, controleverslag, verslag van betalingen aan overheden en een sociale balans deel uitmaken van de openbaarmaking. Transacties leiden tot aanpassingen in de balans, resultatenrekening en toelichting [30](#page=30).
### 2.3 Boekhoudprincipes
Aan de opstelling van de jaarrekening liggen diverse boekhoudprincipes ten grondslag, onderverdeeld in uitgangspunten, beginselen voor het vaststellen van gebeurtenissen, waarderingsbeginselen en rapporteringsbeginselen [31](#page=31).
* **Uitgangspunten:** Ondernemingsentiteit, uitdrukking in geldwaarde, bestendigheid, continuïteit [31](#page=31).
* **Vaststellen van gebeurtenissen:** Verantwoordingsstukken, volledigheid, niet-compensatie, toerekening van kosten en opbrengsten aan een periode [31](#page=31).
* **Waarderingsbeginselen:** Individuele waardering, voorzichtigheid, objectiviteit, relevantie [31](#page=31).
* **Rapporteringsbeginselen:** Periodiciteit, vergelijkbaarheid, getrouw beeld [31](#page=31).
### 2.4 De balans
De balans geeft een overzicht van de activa en passiva van een onderneming op een bepaald moment [32](#page=32).
**Activa** omvatten:
* Vaste activa: Immateriële vaste activa, materiële vaste activa, financiële vaste activa [32](#page=32).
* Vlottende activa: Voorraden, vorderingen, geldbeleggingen, liquide middelen [32](#page=32).
* Oprichtingskosten [32](#page=32).
* Overlopende rekeningen [32](#page=32).
**Passiva** omvatten:
* Eigen vermogen: Inbreng, herwaarderingsmeerwaarden, reserves, overgedragen winst/verlies, kapitaalsubsidies [32](#page=32).
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen: Voorzieningen voor risico's en kosten, uitgestelde belastingen [32](#page=32).
* Schulden: Schulden op meer dan één jaar, schulden op ten hoogste één jaar [32](#page=32).
* Overlopende rekeningen [32](#page=32).
#### 2.4.1 Waardering van activa
Activa worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde, verminderd met gecumuleerde afschrijvingen en waardeverminderingen, wat de boekwaarde oplevert. Indien de continuïteit van de onderneming niet langer kan worden verondersteld, worden vaste en vlottende activa gewaardeerd tegen hun vermoedelijke realisatiewaarde, waarvoor aanvullende afschrijvingen en waardeverminderingen kunnen worden toegepast [33](#page=33).
**Afschrijvingen, waardeverminderingen en herwaarderingen** worden toegepast op oprichtingskosten, immateriële, materiële en financiële vaste activa [34](#page=34).
### 2.5 Resultatenrekening
De resultatenrekening toont de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode, resulterend in de winst of het verlies [35](#page=35).
De structuur omvat:
* Bedrijfsopbrengsten [35](#page=35).
* Bedrijfskosten [35](#page=35).
* Bedrijfswinst of -verlies [35](#page=35).
* Financiële opbrengsten en kosten [35](#page=35).
* Winst (verlies) van het boekjaar vóór belasting [35](#page=35).
* Transacties met uitgestelde belastingen [35](#page=35).
* Belastingen op het resultaat [35](#page=35).
* Winst (verlies) van het boekjaar [35](#page=35).
* Transacties met belastingvrije reserves [35](#page=35).
* Te bestemmen winst (verlies) van het boekjaar [35](#page=35).
#### 2.5.1 Indeling van de resultatenrekening
De resultatenrekening is ingedeeld naar kostensoorten, zoals materiaal, diensten, personeel en afschrijvingen. Er is geen functionele indeling (bv. productiekosten, commerciële kosten) noch een indeling naar vaste en variabele kosten [36](#page=36).
### 2.6 Toelichting
De toelichting verstrekt aanvullende informatie bij de balans en de resultatenrekening. Deze omvat gedetailleerde informatie over de waarderingsregels, de opbouw van posten zoals vaste activa, schulden, voorzieningen, en financiële betrekkingen. Ook niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen, en informatie over verbonden ondernemingen worden hierin opgenomen [37](#page=37).
> **Tip:** De toelichting is cruciaal voor een diepgaand begrip van de financiële gegevens. De rubrieken in de toelichting worden vaak aangeduid met 'VOL' gevolgd door een nummer [37](#page=37).
### 2.7 Verschillen tussen schema's
Het verkort schema wijkt af van het volledig schema [38](#page=38).
* **Verkort schema - Balans:** Posten zoals financiële vaste activa, voorraden, geldbeleggingen en bepaalde financiële en handelsschulden worden minder of niet verder opgesplitst [38](#page=38).
* **Verkort schema - Resultatenrekening:** Rubrieken van bedrijfsopbrengsten en de kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en diensten worden samengevoegd tot brutomarge (tenzij vrijwillig vermeld). Recurrente financiële opbrengsten en kosten worden eveneens minder opgesplitst. Informatie over sommige financiële opbrengsten en kosten kan wel in de toelichting worden teruggevonden [38](#page=38).
* **Verkort schema - Toelichting en sociale balans:** Deze zijn beknopter dan in het volledig schema [38](#page=38).
---
# Aanvullende jaarrekeningdocumenten en evaluatie
Dit onderwerp behandelt de aanvullende documenten die deel uitmaken van het jaarverslag en de evaluatiestructuur van het opleidingsonderdeel.
### 3.1 Evaluatie van het opleidingsonderdeel
De evaluatie van het opleidingsonderdeel is opgedeeld in twee componenten: een niet-periodegebonden deel (20% van de eindscore) en een periodegebonden deel (80% van de eindscore). Om te slagen voor het vak, moet de student slagen voor beide delen [12](#page=12).
#### 3.1.1 Niet-periodegebonden evaluatie
De niet-periodegebonden evaluatie is gebaseerd op het uitgevoerde en ingediende project. Dit omvat twee afgewerkte vragenreeksen in Curios met betrekking tot een opdracht die uit twee delen bestaat (het project). Een vragenreeks die niet of laattijdig wordt afgewerkt, krijgt een score van nul en wordt meegerekend bij de berekening van de finale score voor dit deel van de evaluatie [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.1.2 Periodegebonden evaluatie: schriftelijk examen
Het schriftelijk examen vormt 80% van de eindscore. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen en open vragen, eventueel met deelvragen. Het is een geslotenboekexamen dat twee uur duurt [12](#page=12) [14](#page=14).
##### 3.1.2.1 Inhoud en toetsing van het schriftelijk examen
Het examen toetst theorie, concepten, interpretatie, inzicht en berekeningen. Studenten krijgen de balans en resultatenrekening van een onderneming zonder codes, alsook relevante elementen uit de toelichting en de sociale balans, eveneens zonder codes [15](#page=15).
##### 3.1.2.2 Examenmateriaal en bronnen
Het examenmateriaal is gebaseerd op het cursusmateriaal. Dit omvat de gedetailleerde planning, slides van hoorcolleges (inclusief gastcollege), oefeningen (inclusief online zelftest), de gevallenstudie (voorbeeld uit het handboek) en het project. Het handboek "Financiële analyse van de vennootschap. Theorie en toepassing op de jaarrekening volgens Belgian GAAP en IFRS" van Ooghe, Vander Bauwhede en Van Wymeersch (zesde editie) is een belangrijke bron. Specifiek worden deel 1 (hoofdstukken 1-9, 16 & 17, met uitzondering van secties 6.4 in H6 en 17.2 en 17.3 in H17) en deel 2 (codes pp. ix-x, T1-T14, T37-T40) relevant geacht [16](#page=16).
##### 3.1.2.3 Benodigdheden voor het schriftelijk examen
Voor het examen zijn een studentenkaart, een blauwe of zwarte balpen, een niet-programmeerbare, niet-grafische rekenmachine en het volgnummer vereist [17](#page=17).
##### 3.1.2.4 Vraagtypes in het schriftelijk examen
Het examen kan meerkeuzevragen bevatten die concepten toetsen, zoals de definitie van brutobedrijfskapitaal of factoren die een hoge schuldgraad kunnen verklaren. Ook meerkeuzevragen over oefeningen zijn mogelijk. Daarnaast kunnen er open vragen zijn waarbij studenten op basis van gegeven ratio's en sectorinformatie financiële moeilijkheden moeten beoordelen en motiveren. Er kunnen ook vragen gesteld worden die berekeningen vereisen, zoals de netto-investering in financiële vaste activa op basis van de balans, resultatenrekening en toelichting zonder codes [18](#page=18) [19](#page=19).
##### 3.1.2.5 Antwoordstructuur voor het schriftelijk examen
De examenbundel bevat de concrete vragen, terwijl de antwoordenbundel ruimte biedt voor conclusie, motivatie, berekeningen en terzake blijvende antwoorden [20](#page=20).
### 3.2 Aanvullende jaarrekeningdocumenten
#### 3.2.1 Jaarverslag
Het jaarverslag is verplicht voor alle vennootschappen, met uitzondering van bepaalde niet-financiële vennootschappen zoals niet-genoteerde kleine vennootschappen en specifieke VOF's en commanditaire vennootschappen. Het verslag wordt opgesteld door het bestuursorgaan en bevat informatie over de ontwikkeling en resultaten van het bedrijf, de positie van de vennootschap, de voornaamste risico's en onzekerheden, gebeurtenissen na einde boekjaar, factoren die de ontwikkeling kunnen beïnvloeden, en onderzoek & ontwikkeling (O&O). Voor kleine, niet-genoteerde vennootschappen volstaat de toelichting. Een voorbeeld is terug te vinden in Tabel T1, VOL 7 van het handboek [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 3.2.2 Controleverslag
Het controleverslag is verplicht voor alle vennootschappen, met enkele uitzonderingen, zoals niet-genoteerde kleine vennootschappen die niet tot een groep behoren die een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, en specifieke VOF's en commanditaire vennootschappen. Het wordt opgesteld door een commissaris en controleert de financiële toestand, de jaarrekening en de regelmatigheid van de verrichtingen ten opzichte van het Wetboek van Vennootschappen en de statuten. Het verslag dient een redelijke zekerheid te geven dat er geen afwijkingen van materieel belang zijn. De inhoud omvat onder meer de inleiding, reikwijdte, boekhouding, oordeel over het getrouw beeld, aandachtspunten, oordeel over het jaarverslag, materiële onzekerheden, resultaatverwerking, eventuele overtredingen, andere documenten, onverenigbaarheden en de vestigingsplaats van de commissaris(sen). Er zijn vier types verklaringen mogelijk: oordeel zonder voorbehoud, oordeel mét voorbehoud, afkeurend oordeel, en geen oordeel (onthoudende verklaring). Een voorbeeld is te vinden in Tabel T1, VOL 8 van het handboek [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 3.2.3 Verslag van betalingen aan overheden
Dit document is eveneens een aanvullend jaarrekeningdocument [45](#page=45).
#### 3.2.4 Sociale balans
De sociale balans bestaat uit drie staten. De eerste staat betreft de tewerkgestelde personen, inclusief werknemers, uitzendkrachten en ter beschikking gestelde personen. Daarnaast is er een tabel met personeelsverloop en informatie over de opleidingen die werknemers tijdens het boekjaar hebben gevolgd. De sociale balans kan in een volledig of verkort model, dan wel als micromodel worden opgesteld. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in Tabel T1, VOL 10 van het handboek [46](#page=46).
---
# Studie- en cursusinformatie
Deze sectie biedt een gedetailleerd overzicht van de studiemethoden, cursusmaterialen, deadlines en evaluatiecomponenten voor het opleidingsonderdeel, gericht op het ondersteunen van studenten bij hun leerproces en succesvolle afronding [10](#page=10) [11](#page=11) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 4.1 Studiewijze en werkvormen
Het opleidingsonderdeel maakt gebruik van een mix van werkvormen, waarbij de studiebelasting gelijk verdeeld is tussen hoorcolleges en zelfstandig werk [6](#page=6).
#### 4.1.1 Hoorcolleges
Hoorcolleges vinden plaats op woensdag van 8:30 tot 13:00 uur in Auditorium E1 Oehoe op Campus Coupure [7](#page=7).
#### 4.1.2 Zelfstandig werk
Zelfstandig werk omvat diverse componenten:
* **Online zelftests:** Deze zijn beschikbaar via Curios en dienen om de voorkennis van studenten te testen alvorens de hoorcolleges te volgen. De test bevat vier vragen met subvragen die de kennis over en het inzicht in de rubrieken van de balans, resultatenrekening, en toelichting testen, evenals de kennis van de jaarrekeningmodellen (volledig, verkort, micro). Feedback op deze test wordt gegeven tijdens het hoorcollege van woensdag 02/10/2024. De deadline voor de zelftest is zondag 29/09/2024 om 23:55 uur. Deelname aan de online zelftest is een voorwaarde om aan het project te kunnen deelnemen en dus om te slagen voor het opleidingsonderdeel [10](#page=10) [6](#page=6).
* **Online oefeningenreeksen:** Deze worden aangeboden via Curios en bestaan uit meerkeuzevragen die onmiddellijke feedback geven op correcte of foute antwoorden. Er zijn acht oefeningenreeksen beschikbaar via Ufora. Deze oefeningen zijn bedoeld voor individueel werk [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Begeleidingssessies:** Deze vinden plaats in twee groepen, verspreid over vier sessies. De exacte data en locaties worden vermeld in het document "Richtlijnen begeleidingssessies" dat beschikbaar is op Ufora. Tijdens deze sessies wordt begeleide zelfstudie toegepast, waarbij studenten wordt gevraagd de oefeningen op voorhand op te lossen en eventuele vragen te posten via het Forum op Ufora [8](#page=8).
* **Project:** Het project bestaat uit twee delen en is een verplichte component; falen voor het project betekent falen voor het gehele opleidingsonderdeel. Voor elk deel dient een online vragenreeks in Curios opgelost te worden, bestaande uit meerkeuzevragen voor individueel werk [9](#page=9).
#### 4.1.3 Project deadlines en beschikbaarheid
Het project kent de volgende deadlines en openingsmomenten voor de Curios-vragenreeksen:
* **Deel 1:**
* Deadline: Vrijdag 8/11/2024 om 23:55 uur [9](#page=9).
* Curios-vragenreeks open: Vrijdag 01/11/2024 om 8:30 uur [9](#page=9).
* **Deel 2:**
* Deadline: Dinsdag 10/12/2024 om 23:55 uur [9](#page=9).
* Curios-vragenreeks open: Dinsdag 03/12/2024 om 8:30 uur [9](#page=9).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de online zelftest hebt afgerond voordat je met het project begint, aangezien dit een vereiste is [10](#page=10) [9](#page=9).
### 4.2 Cursusmateriaal
Het cursusmateriaal is breed en omvat de volgende componenten:
* **Gedetailleerde planning:** Beschikbaar op Ufora onder "Inhoud" > "Inhoudsopgave" > "Documenten" [11](#page=11).
* **Handboek:**
* Ooghe, H., H. Vander Bauwhede and C. van Wymeersch. *Financiële analyse van de vennootschap. Theorie en toepassing op de jaarrekening volgens Belgian GAAP en IFRS*. Zesde editie. (Intersentia, Antwerpen - Cambridge) .
* **Deel 1:** Bevat Hoofdstukken 1-9, 16 & 17 [11](#page=11).
* **Deel 2:** Bevat Codes (pp. ix-x), T1-T14, T37-T40 [11](#page=11).
* **Slides hoorcolleges:** Beschikbaar op Ufora onder "Inhoud" > "Inhoudsopgave" > "Thema’s" [11](#page=11).
* **Gevallenstudie:** Een voorbeeld hiervan is opgenomen in het handboek [11](#page=11).
* **Oefeningen:** Verwijzingen naar oefeningen zijn te vinden op Ufora onder "Inhoud" > "Inhoudsopgave" > "Oefeningenreeksen" [11](#page=11).
* **Project:** Informatie en toegang tot het project zijn beschikbaar op Ufora onder "Inhoud" > "Inhoudsopgave" > "Project" [11](#page=11).
* **Bijkomende literatuur:** Extra academische en actuele literatuur kan geraadpleegd worden op Ufora onder "Inhoud" > "Inhoudsopgave" > "Thema’s" [11](#page=11).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jaarrekening | Een gestructureerd overzicht van de financiële positie en prestaties van een onderneming over een bepaalde periode, bestaande uit de balans, resultatenrekening, toelichting, en vaak aangevuld met een jaarverslag en controleverslag. |
| Balans | Een overzicht van de activa, passiva en het eigen vermogen van een onderneming op een specifiek tijdstip, waarbij de activa gelijk moeten zijn aan de som van het eigen vermogen en de schulden. |
| Resultatenrekening | Een overzicht van de opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode, leidend tot de berekening van het winst- of verliesresultaat. |
| Toelichting | Een essentieel onderdeel van de jaarrekening dat gedetailleerde informatie verschaft over de posten in de balans en resultatenrekening, de gehanteerde waarderingsregels en andere relevante financiële en niet-financiële gegevens. |
| Verkort schema | Een vereenvoudigde vorm van de jaarrekening die van toepassing is op kleinere ondernemingen, waarbij bepaalde posten minder gedetailleerd worden weergegeven. |
| Micro-schema | De meest vereenvoudigde vorm van de jaarrekening, bedoeld voor micro-vennootschappen, met de minste detaillering van financiële informatie. |
| Boekhoudprincipes | De fundamentele regels en uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het opstellen van de jaarrekening, zoals de continuïteit, voorzichtigheid en volledigheid. |
| Activa | De bezittingen van een onderneming, die economische waarde vertegenwoordigen en in de toekomst voordelen kunnen opleveren. Deze worden onderverdeeld in vaste activa en vlottende activa. |
| Passiva | De schulden en het eigen vermogen van een onderneming, die de financieringsbronnen van de activa vertegenwoordigen. |
| Eigen vermogen | Het deel van de passiva dat toebehoort aan de eigenaren van de onderneming; het verschil tussen activa en schulden. |
| Afschrijvingen | De systematische waardevermindering van materiële en immateriële vaste activa gedurende hun economische levensduur, als gevolg van gebruik, slijtage of veroudering. |
| Waardeverminderingen | Correcties op de waarde van activa wanneer de vermoedelijke realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde, om voorzichtigheid te waarborgen. |
| Jaarverslag | Een rapport opgesteld door het bestuursorgaan dat aanvullende informatie geeft over de ontwikkeling, de resultaten, de positie en de vooruitzichten van de onderneming, alsook over gebeurtenissen na boekjaar einde. |
| Controleverslag | Een rapport opgesteld door een onafhankelijke commissaris (accountant) dat een oordeel geeft over de getrouwheid van de jaarrekening en de regelmaat van de verrichtingen, gebaseerd op de uitgevoerde controlewerkzaamheden. |
| Sociale balans | Een onderdeel van de jaarrekening dat informatie bevat over het personeelsbestand, de personeelsverloop, opleidingen en andere sociale aspecten van de onderneming. |
Cover
Les 4C
Summary
# Rendabiliteit van het eigen vermogen
Dit onderwerp behandelt de berekening en interpretatie van de netto- en brutorendabiliteit van het eigen vermogen, met aandacht voor de invloed van belastingen [3](#page=3).
### 1.1 Netto- en brutorendabiliteit van het eigen vermogen
De rendabiliteit van het eigen vermogen (EV) meet hoe winstgevend het geïnvesteerde eigen vermogen is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de netto- en brutorendabiliteit [4](#page=4).
#### 1.1.1 Nettorendabiliteit van het eigen vermogen
De nettorendabiliteit van het eigen vermogen (EV) kan zowel vóór als na belastingen worden berekend [4](#page=4).
* **Nettorendabiliteit na belastingen**: Dit is de meest gebruikte variant en geeft aan welk percentage van het eigen vermogen overblijft na aftrek van alle kosten, inclusief belastingen, als winst voor de aandeelhouders. Als de nettorendabiliteit van het EV na belastingen 20% is, betekent dit dat voor elke honderd euro eigen vermogen er twintig euro winst is overgebleven na aftrek van alle kosten en belastingen [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Nettorendabiliteit vóór belastingen**: Deze berekening houdt geen rekening met de belastingen op de winst van het boekjaar [4](#page=4).
Voor het 'gewoon' (niet preferent) eigen vermogen wordt de nettorendabiliteit na en vóór belastingen berekend [6](#page=6).
De formule voor de nettorendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen is:
$$ \text{Nettorendabiliteit EV na belastingen} = \frac{\text{Nettowinst na belastingen}}{\text{Gemiddeld eigen vermogen}} \times 100\% $$
De formule voor de nettorendabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen is:
$$ \text{Nettorendabiliteit EV vóór belastingen} = \frac{\text{Nettowinst vóór belastingen}}{\text{Gemiddeld eigen vermogen}} \times 100\% $$
De gemiddelde belastingvoet wordt berekend als:
$$ t = \frac{\text{belastingen op resultaat van het boekjaar}}{\text{winst van het boekjaar vóór belastingen}} $$ [6](#page=6).
Voor de nettorendabiliteit van het 'gewoon' eigen vermogen rekening houdend met preferente aandelenkapitaal en dividenden, geldt:
$$ \text{Nettorendabiliteit 'gewoon' EV na belastingen} = \frac{\text{Winst na belastingen - dividenden preferente aandelen}}{\text{Nominale waarden van het preferent aandelenkapitaal - EV}} \times 100\% $$ [6](#page=6).
$$ \text{Nettorendabiliteit 'gewoon' EV vóór belastingen} = \frac{\text{Winst vóór belastingen - dividenden preferente aandelen}}{(1-t)} \times \frac{1}{\text{Nominale waarden van het preferent aandelenkapitaal - EV}} $$ [6](#page=6).
#### 1.1.2 Bruto- of cashflowrendabiliteit van het eigen vermogen
De bruto- of cashflowrendabiliteit van het eigen vermogen meet de rentabiliteit van het eigen vermogen op basis van de cashflow, oftewel na belastingen, maar vóór de aftrek van de interestlasten op het vreemd vermogen [4](#page=4).
$$ \text{Bruto- of cashflowrendabiliteit EV} = \frac{\text{Cashflow na belastingen van het EV}}{\text{Gemiddeld eigen vermogen}} \times 100\% $$ [4](#page=4).
> **Tip**: De brutorendabiliteit geeft een beeld van de operationele prestatie van de activa die aan het eigen vermogen zijn toe te wijzen, zonder de invloed van de financieringskosten van het vreemd vermogen.
### 1.2 Financiële hefboom
Het concept van de financiële hefboom is nauw verbonden met de rendabiliteit van het eigen vermogen, omdat het de invloed van rentedragende schulden op de winstgevendheid voor de aandeelhouders analyseert. De financiële hefboom wordt besproken in sectie 6.3.2 en 6.3.3 van het document, maar de details daarvan vallen buiten het specifieke bestek van dit onderdeel [3](#page=3).
---
# Financiële hefboom
Dit gedeelte analyseert de financiële hefboom en verschillende methoden om deze te meten, inclusief de financiële hefboommultiplicator, de graad van financiële hefboom en de financiële hefboom als som. De financiële hefboom onderzoekt het effect van de financieringsstructuur van een onderneming op de winstgevendheid voor de aandeelhouders [3](#page=3).
### 2.1 Financiële hefboommultiplicator
De financiële hefboommultiplicator is een maatstaf die aangeeft hoe de winstgevendheid van het eigen vermogen verandert als gevolg van veranderingen in de winstgevendheid van de totale activa. Het wordt berekend als het product van twee factoren [7](#page=7) [9](#page=9).
De formule luidt:
$$ \text{Financiële hefboommultiplicator} = \text{Factor 1} \times \text{Factor 2} $$ [7](#page=7) [9](#page=9).
Factor 1 wordt gedefinieerd als de netto-rentabiliteit van de totale activa vóór belastingen, gedeeld door de netto-rentabiliteit van het eigen vermogen vóór belastingen [7](#page=7) [9](#page=9).
$$ \text{Factor 1} = \frac{\text{Nettorendabiliteit TA vóór belastingen}}{\text{Nettorendabiliteit EV vóór belastingen}} $$ [7](#page=7) [9](#page=9).
Factor 2 wordt gedefinieerd als de totale activa gedeeld door het eigen vermogen [7](#page=7) [9](#page=9).
$$ \text{Factor 2} = \frac{\text{Totale activa}}{\text{Eigen vermogen}} $$ [7](#page=7) [9](#page=9).
Een financiële hefboommultiplicator groter dan 1 duidt op het bestaan van een financiële hefboom [10](#page=10).
#### 2.1.1 Voorbeelden van de financiële hefboommultiplicator
**Voorbeeld a:** [10](#page=10).
Gegeven: Nettorendabiliteit TA vóór belastingen = 5% [10](#page=10).
Algemene schuldgraad (VV/EV) = 3 [15](#page=15).
Gemiddelde interestvoet van het VV = 7% [15](#page=15).
Gevraagd: Nettorendabiliteit EV vóór belastingen [15](#page=15).
Om Factor 2 te berekenen:
Als VV/EV = 3, dan is VV = 3 * EV.
Totale activa (TA) = VV + EV = 3 * EV + EV = 4 * EV.
Dus, Factor 2 = TA / EV = (4 * EV) / EV = 4 [15](#page=15).
Nu de formule voor de financiële hefboom als som gebruiken (zie sectie 2.3), om de nettorendabiliteit van het eigen vermogen voor belastingen te vinden:
Nettorend. EV voor bel. = Nettorend. TA voor bel. + [(Nettorend. TA voor bel. - Gem. interestvoet VV) * (VV/EV)] [14](#page=14).
Nettorend. EV voor bel. = 5% + [(5% - 7%) * 3 [15](#page=15).
Nettorend. EV voor bel. = 5% + [-2% * 3 [15](#page=15).
Nettorend. EV voor bel. = 5% - 6% [15](#page=15).
Nettorend. EV voor bel. = -1% [15](#page=15).
Nu kunnen we de financiële hefboommultiplicator berekenen:
Financiële hefboommultiplicator = Factor 1 * Factor 2
Factor 1 = Nettorend. TA vóór bel. / Nettorend. EV vóór bel. = 5% / -1% = -5 [15](#page=15).
Financiële hefboommultiplicator = -5 * 4 = -20 [17](#page=17).
> **Tip:** In dit voorbeeld werkt de financiële hefboom negatief, wat betekent dat de hogere kosten van vreemd vermogen (7%) de winstgevendheid van het eigen vermogen drukken vergeleken met de rentabiliteit van de totale activa (5%).
**Voorbeeld b:** [10](#page=10).
Gegeven: Nettorendabiliteit EV vóór bel. = 20% [16](#page=16).
Nettorendabiliteit TA vóór bel. = 10% [16](#page=16).
Algemene schuldgraad (VV/EV) = 2 [16](#page=16).
Gevraagd: Gemiddelde interestvoet van het VV [16](#page=16).
We gebruiken opnieuw de formule voor de financiële hefboom als som:
Nettorend. EV voor bel. = Nettorend. TA voor bel. + [(Nettorend. TA voor bel. - Gem. interestvoet VV) * (VV/EV)] [14](#page=14).
20% = 10% + [(10% - Gem. interestvoet VV) * 2 [16](#page=16).
10% = (10% - Gem. interestvoet VV) * 2 [16](#page=16).
5% = 10% - Gem. interestvoet VV [16](#page=16).
Gem. interestvoet VV = 10% - 5% = 5% [16](#page=16).
**Voorbeeld c:** [10](#page=10).
Gegeven: Graad van financiële hefboom = 1,5 [17](#page=17).
Algemene schuldgraad (VV/TA) = 60% [17](#page=17).
EV positief [17](#page=17).
Gevraagd: Bereken de financiële hefboommultiplicator [17](#page=17).
De graad van financiële hefboom is de reciproque van Factor 1 in de financiële hefboommultiplicator. Dus, Factor 1 = 1 / Graad van financiële hefboom [11](#page=11).
Factor 1 = 1 / 1,5 = 2/3 [17](#page=17).
We weten dat VV/TA = 60%. Dit betekent dat VV = 0,60 * TA.
Omdat TA = VV + EV, hebben we TA = 0,60 * TA + EV, dus EV = 0,40 * TA.
De verhouding EV/TA = 0,40.
Factor 2 = TA / EV. Aangezien EV = 0,40 * TA, is Factor 2 = TA / (0,40 * TA) = 1 / 0,40 = 2,5 [17](#page=17).
Financiële hefboommultiplicator = Factor 1 * Factor 2 = (2/3) * 2,5 = 5/3 ≈ 1,67 [17](#page=17).
**Voorbeeld d:** [10](#page=10).
Gevraagd: Werkt de financiële hefboom in “gunstige” zin [17](#page=17)?
De financiële hefboom werkt in gunstige zin als de rentabiliteit van de activa hoger is dan de interestvoet op het vreemd vermogen. Dit zorgt ervoor dat het positieve verschil wordt vermenigvuldigd met de hefboomfactor (VV/EV), wat de rentabiliteit van het eigen vermogen positief beïnvloedt.
Uit voorbeeld c weten we dat de financiële hefboommultiplicator ongeveer 1,67 is. Dit impliceert dat Factor 1 (Nettorend. TA / Nettorend. EV) kleiner is dan 1, of dat Factor 1 groter is dan 1.
Als de financiële hefboom in "gunstige" zin werkt, betekent dit dat de nettorendabiliteit van de totale activa vóór belastingen (ROA) hoger is dan de gemiddelde interestvoet van het vreemd vermogen (i_VV) [14](#page=14) [17](#page=17).
Om dit te bepalen, kijken we naar de relatie tussen Factor 1 en Factor 2.
Factor 1 = ROA / ROE_vóór_bel [7](#page=7) [9](#page=9).
Factor 2 = TA / EV [7](#page=7) [9](#page=9).
Als de financiële hefboommultiplicator groter is dan Factor 2, impliceert dit dat Factor 1 kleiner is dan 1, wat aangeeft dat ROA kleiner is dan ROE_vóór_bel. Dit gebeurt als de interestvoet op VV lager is dan ROA.
In voorbeeld c bedraagt de financiële hefboommultiplicator 1,67. Als we aannemen dat de gemiddelde interestvoet van het VV lager is dan de nettorendabiliteit van de totale activa vóór belastingen, dan werkt de hefboom in gunstige zin. Zonder specifieke waarden voor ROA en i_VV uit voorbeeld c, kunnen we dit niet definitief vaststellen, maar de berekening van de multiplicator en de vraagstelling zelf suggereren dat dit onderzocht moet worden.
> **Tip:** Een hefboom werkt "gunstig" als de onderneming meer rendement haalt uit de met geleend geld gefinancierde activa dan de rente die zij op dit geld betaalt.
### 2.2 Graad van financiële hefboom
De graad van financiële hefboom (GFH) meet het financieel risico van een onderneming. Het kwantificeert de gevoeligheid van de winst per aandeel (of de nettowinst) voor veranderingen in de operationele winst (EBIT). Een hogere graad van financiële hefboom betekent een grotere gevoeligheid van de winst voor schommelingen in de EBIT [11](#page=11).
De graad van financiële hefboom is de reciproque van Factor 1 in de financiële hefboommultiplicator [11](#page=11).
$$ \text{Graad van financiële hefboom (GFH)} = \frac{1}{\text{Factor 1}} = \frac{\text{Nettorendabiliteit EV vóór belastingen}}{\text{Nettorendabiliteit TA vóór belastingen}} $$ [11](#page=11).
Een andere manier om de GFH te berekenen, is door de procentuele verandering in de winst na belastingen te delen door de procentuele verandering in de winst vóór belastingen (EBIT) [11](#page=11).
$$ \text{GFH} = \frac{\% \Delta \text{Nettowinst na belastingen}}{\% \Delta \text{EBIT}} = \frac{\Delta \text{Nettowinst na belastingen} / \text{Nettowinst na belastingen}}{\Delta \text{EBIT} / \text{EBIT}} $$ [11](#page=11).
Een GFH van 1 betekent dat er geen financiële hefboom is. Een GFH groter dan 1 geeft aan dat de nettowinst procentueel meer verandert dan de EBIT [11](#page=11).
> **Tip:** De graad van financiële hefboom is een belangrijke indicator voor investeerders om het risicoprofiel van een bedrijf in te schatten.
### 2.3 Financiële hefboom als som
De financiële hefboom als som (ook wel de "decompositieformule" genoemd) toont hoe de nettorendabiliteit van de totale activa wordt omgezet in de nettorendabiliteit van het eigen vermogen, rekening houdend met de financieringskosten van het vreemd vermogen [14](#page=14).
De formule is:
$$ \text{Nettorendabiliteit EV vóór belastingen} = \text{Nettorendabiliteit TA vóór belastingen} + \left[ \left( \text{Nettorendabiliteit TA vóór belastingen} - \text{Gemiddelde interestvoet VV} \right) \times \frac{\text{VV}}{\text{EV}} \right $$ [14](#page=14).
Hierbij staat:
- `Nettorendabiliteit EV vóór belastingen` voor de winstgevendheid van het eigen vermogen voordat de vennootschapsbelasting wordt afgetrokken [14](#page=14).
- `Nettorendabiliteit TA vóór belastingen` voor de winstgevendheid van de totale activa voordat de vennootschapsbelasting wordt afgetrokken. Dit is ook bekend als de Return on Assets (ROA) vóór belastingen [10](#page=10) [14](#page=14).
- `Gemiddelde interestvoet VV` voor de gemiddelde rente die betaald wordt op het vreemd vermogen (Vreemd Vermogen) [14](#page=14).
- `VV` staat voor Vreemd Vermogen [14](#page=14).
- `EV` staat voor Eigen Vermogen [14](#page=14).
- `VV/EV` vertegenwoordigt de algemene schuldgraad of hefboomratio die de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen weergeeft [15](#page=15).
Deze formule illustreert dat de rentabiliteit van het eigen vermogen gelijk is aan de rentabiliteit van de totale activa, plus (of min) het effect van het gebruik van vreemd vermogen. Als de rentabiliteit van de activa hoger is dan de rente op het vreemd vermogen, dan verhoogt het gebruik van vreemd vermogen de rentabiliteit van het eigen vermogen (gunstige hefboomwerking). Als de rente op het vreemd vermogen hoger is dan de rentabiliteit van de activa, dan verlaagt het gebruik van vreemd vermogen de rentabiliteit van het eigen vermogen (ongunstige hefboomwerking) [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Als een bedrijf een ROA van 10% heeft en 5% rente betaalt op zijn vreemd vermogen, en het vreemd vermogen vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de financiering (hoge VV/EV ratio), dan zal de nettorendabiliteit van het eigen vermogen hoger zijn dan 10%. Dit komt doordat het verschil (10% - 5% = 5%) wordt toegepast op de met vreemd vermogen gefinancierde activa.
---
# Operationele, financiële en totale hefboom
Dit onderwerp onderzoekt de onderlinge relatie tussen de operationele, financiële en totale hefboom, en hoe deze concepten samenhangen.
### 3.1 De graad van hefboomwerking
De hefboomwerking in financiële analyse verwijst naar het gebruik van vaste kosten (operationeel of financieel) om de winst voor de aandeelhouders te vergroten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten hefboomwerking: operationele, financiële en totale hefboom [18](#page=18).
#### 3.1.1 Graad van operationele hefboom
De operationele hefboom meet het effect van veranderingen in de omzet op het bedrijfsresultaat (EBIT - Earnings Before Interest and Taxes). Het weerspiegelt de mate waarin een onderneming afhankelijk is van vaste operationele kosten.
#### 3.1.2 Graad van financiële hefboom
De financiële hefboom meet het effect van veranderingen in het bedrijfsresultaat (EBIT) op het nettoresultaat voor de gewone aandelen. Het weerspiegelt de mate waarin een onderneming gebruik maakt van vreemd vermogen (schulden) met vaste financieringskosten (interest).
#### 3.1.3 Graad van totale hefboom
De graad van totale hefboom combineert de effecten van zowel de operationele als de financiële hefboom. Het meet de gevoeligheid van het nettoresultaat voor de aandeelhouders ten opzichte van veranderingen in de omzet [18](#page=18).
De relatie tussen deze graden kan als volgt worden uitgedrukt:
$$ \text{Graad van totale hefboom} = \text{Graad van operationele hefboom} \times \text{Graad van financiële hefboom} $$
Deze formule is van toepassing op voorwaarde dat het recurrente nettobedrijfsresultaat gelijk is aan het totale nettoresultaat vóór vreemd vermogen en belastingen, wat betekent dat er geen rekening wordt gehouden met financiële en niet-recurrente resultaten [18](#page=18).
> **Tip:** Een hogere graad van hefboomwerking (operationeel, financieel of totaal) impliceert een hogere gevoeligheid van het resultaat voor veranderingen in de omzet. Dit betekent zowel een grotere potentiële winstgroei bij stijgende omzet als een grotere potentiële winstdaling bij dalende omzet.
---
# Overzicht en analyse van rendabiliteitsratio's
Dit gedeelte biedt een samenvatting van de rendabiliteit van het eigen vermogen over meerdere jaren en vergelijkt deze met sectorkwartielen [20](#page=20).
### 4.1 Rendabiliteit van het eigen vermogen (EV)
De analyse van de rendabiliteit van het eigen vermogen (EV) omvat verschillende kernratio's die inzicht geven in hoe winstgevend een onderneming is ten opzichte van het door aandeelhouders geïnvesteerde kapitaal [20](#page=20).
#### 4.1.1 Kernratio's
De belangrijkste rendabiliteitsratio's voor het eigen vermogen, samen met hun waarden over drie verslagjaren, worden weergegeven in Tabel T11 [20](#page=20):
* **Nettorendabiliteit van het EV voor belastingen (%)**: Dit meet de winst die na aftrek van alle kosten (inclusief rente) maar vóór belastingen wordt gegenereerd, ten opzichte van het eigen vermogen [20](#page=20).
* 20X3: 20.3% [20](#page=20).
* 20X2: -9.1% [20](#page=20).
* 20X1: 6.6% [20](#page=20).
* **Nettorendabiliteit van het EV na belastingen (%)**: Dit is de meest gebruikte maatstaf en geeft de netto winst die na alle kosten en belastingen beschikbaar is voor de aandeelhouders, uitgedrukt als percentage van het eigen vermogen [20](#page=20).
* 20X3: 18.0% [20](#page=20).
* 20X2: -9.1% [20](#page=20).
* 20X1: 6.6% [20](#page=20).
* **Brutorendabiliteit van het EV na belastingen (%)**: Deze ratio kijkt naar de operationele winst (winst voor rente en belastingen) na belastingen ten opzichte van het eigen vermogen. Het negeert de impact van de financieringsstructuur op de winstgevendheid [20](#page=20).
* 20X3: 34.2% [20](#page=20).
* 20X2: 14.8% [20](#page=20).
* 20X1: 24.9% [20](#page=20).
#### 4.1.2 Hefboomratio's
De hefboomratio's kwantificeren de mate waarin de financieringsstructuur (schuld versus eigen vermogen) de rendabiliteit van het eigen vermogen beïnvloedt. Een positieve financiële hefboom versterkt de winstgevendheid van het eigen vermogen wanneer de gemiddelde rentabiliteit van de activa hoger is dan de rentevoet op de schulden [20](#page=20).
* **Financiële hefboommultiplicator (x)**: Dit geeft aan hoeveel keer het eigen vermogen door de totale activa wordt gefinancierd, of anders geformuleerd, hoeveel activa er per euro eigen vermogen zijn [20](#page=20).
* 20X3: 2.06 [20](#page=20).
* 20X2: -30.71 (Een negatieve waarde duidt op een uitzonderlijke situatie, zoals negatief eigen vermogen) [20](#page=20).
* 20X1: 1.60 [20](#page=20).
* **Graad van financiële hefboom (x)**: Meet de impact van de schuldfinanciering op de nettowinst [20](#page=20).
* 20X3: 1.59 [20](#page=20).
* 20X2: -0.11 [20](#page=20).
* 20X1: 1.89 [20](#page=20).
* **Graad van totale hefboom (x)**: Dit is het product van de graad van operationele hefboom en de graad van financiële hefboom en meet de totale impact van zowel operationele als financiële hefboom op de nettowinst ten opzichte van de omzet [20](#page=20).
* 20X3: 5,6 [20](#page=20).
* 20X2: -9.70 [20](#page=20).
* 20X1: 13,41 [20](#page=20).
* **Graad van operationele hefboom (x)**: Meet hoe gevoelig de operationele winst (EBIT) is voor veranderingen in de omzet [20](#page=20).
* 20X3: 3.72 [20](#page=20).
* 20X2: 57.62 [20](#page=20).
* 20X1: 6.86 [20](#page=20).
> **Tip:** Een negatieve financiële hefboom of totale hefboom (zoals in 20X2) duidt vaak op een negatief eigen vermogen of een aanzienlijk verlies dat het eigen vermogen heeft uitgehold. Dit vereist nader onderzoek van de specifieke financiële situatie van de onderneming [20](#page=20).
### 4.2 Vergelijking met sectorkwartielen
De rendabiliteit van de onderneming wordt geëvalueerd door deze te vergelijken met de prestaties van concurrenten in dezelfde sector, uitgedrukt in sectorkwartielen voor het jaar 20X3 [20](#page=20).
* **Nettorendabiliteit van het EV na belastingen (%) voor 20X3**:
* Q1 (laagste 25%): 1.8% [20](#page=20).
* Q2 (25% tot 50%): 7.8% [20](#page=20).
* Q3 (50% tot 75%): 17.7% [20](#page=20).
* *De onderneming behaalde 18.0% in 20X3, wat aangeeft dat ze tot de beste 25% van de sector behoort wat betreft nettorendabiliteit na belastingen.* [20](#page=20).
* **Brutorendabiliteit van het EV na belastingen (%) voor 20X3**:
* Q1 (laagste 25%): 10.0% [20](#page=20).
* Q2 (25% tot 50%): 22.7% [20](#page=20).
* Q3 (50% tot 75%): 39.5% [20](#page=20).
* *De onderneming rapporteerde 34.2% voor de brutorendabiliteit na belastingen in 20X3. Dit plaatst de onderneming tussen het 2e en 3e kwartiel, wat aangeeft dat de operationele prestaties na belastingen solide zijn, maar er ruimte is voor verbetering om tot de top 25% te behoren.* [20](#page=20).
> **Example:** Een nettorendabiliteit van het EV na belastingen van 18.0% in 20X3 betekent dat voor elke 100 dollars aan eigen vermogen, de onderneming 18.0 dollars aan netto winst heeft gegenereerd na aftrek van alle kosten en belastingen. Vergeleken met het 3e kwartiel van 17.7%, presteert de onderneming hierin bovengemiddeld goed [20](#page=20).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rendabiliteit van het eigen vermogen | De mate waarin het eigen vermogen van een onderneming winst genereert, uitgedrukt als percentage van het gemiddelde eigen vermogen. |
| Nettorendabiliteit van het EV na belastingen | Het nettoresultaat na belastingen gedeeld door het gemiddelde eigen vermogen, wat aangeeft hoeveel winst er na aftrek van alle kosten en belastingen overblijft per eenheid eigen vermogen. |
| Nettorendabiliteit van het EV vóór belastingen | Het resultaat voor belastingen gedeeld door het gemiddelde eigen vermogen, wat de winstgevendheid van het eigen vermogen toont voordat vennootschapsbelastingen in mindering zijn gebracht. |
| Bruto- of cashflowrendabiliteit van het EV | De cashflow die beschikbaar is voor de vermogensverschaffers gedeeld door het gemiddelde eigen vermogen, wat de liquiditeit van het eigen vermogen weerspiegelt. |
| Financiële hefboom | Het gebruik van vreemd vermogen om de rendabiliteit van het eigen vermogen te verhogen. Een positieve financiële hefboom versterkt zowel winsten als verliezen. |
| Financiële hefboommultiplicator | Een maatstaf die aangeeft met welke factor de nettorendabiliteit van het eigen vermogen (ROE) verandert ten opzichte van de nettorendabiliteit van de totale activa (ROA) als gevolg van het gebruik van vreemd vermogen. |
| Graad van financiële hefboom | De gevoeligheid van het resultaat per aandeel voor veranderingen in het bedrijfsresultaat (EBIT). Het toont hoe sterk winsten (of verliezen) worden vergroot door de vaste financieringskosten van vreemd vermogen. |
| Graad van operationele hefboom | De gevoeligheid van het bedrijfsresultaat (EBIT) voor veranderingen in de omzet. Het meet de impact van vaste operationele kosten op de winstgevendheid. |
| Graad van totale hefboom | De gecombineerde impact van operationele en financiële hefboom op het nettoresultaat per aandeel ten opzichte van veranderingen in de omzet. Het product van de operationele en financiële hefboom. |
| Eigen vermogen (EV) | Het deel van de activa van een onderneming dat gefinancierd wordt door de eigenaren. Het vertegenwoordigt het resterende belang na aftrek van alle schulden. |
| Vreemd Vermogen (VV) | Alle schulden van een onderneming die gefinancierd worden door externe partijen, zoals leningen en obligaties. |
| Gemiddelde interestvoet van het VV | De gemiddelde rente die een onderneming betaalt over haar totale vreemd vermogen, uitgedrukt als percentage. |
| Kasstromenanalyse | Een analyse die de instroom en uitstroom van liquide middelen in een onderneming over een bepaalde periode onderzoekt. |
| Ratioanalyse | Een methode om de financiële prestaties van een onderneming te beoordelen door verschillende financiële verhoudingen (ratio's) te berekenen en te interpreteren. |
Cover
Les 5
Summary
# Analyse van de solvabiliteit en financiële onafhankelijkheid van een onderneming
Dit onderwerp onderzoekt de financiële stabiliteit van een onderneming door de mate waarin deze haar verplichtingen kan nakomen te analyseren, met een focus op schuldgraadratio's en de graad van financiële onafhankelijkheid [3](#page=3).
## 1. Analyse van de solvabiliteit en financiële onafhankelijkheid van een onderneming
### 1.1 Algemene schuldgraad en financiële onafhankelijkheid
De algemene schuldgraad meet in hoeverre een onderneming gefinancierd is met vreemd vermogen (VV) ten opzichte van het eigen vermogen (EV). Het is een maatstaf voor de bescherming van de schuldeisers [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.1 Berekening van de algemene schuldgraad
De algemene schuldgraad wordt berekend als:
$$ \text{Algemene schuldgraad} = \frac{\text{VV}}{\text{EV}} \quad (\text{in keer of } \%) $$ [5](#page=5).
De algemene graad van financiële onafhankelijkheid is de inverse ervan, uitgedrukt in procenten:
$$ \text{Algemene graad van financiële onafhankelijkheid} = \frac{\text{EV}}{\text{TV}} \quad (\text{in } \%) $$ [5](#page=5).
waarbij TV staat voor het totaal vermogen.
#### 1.1.2 Kritieken op de algemene schuldgraad
Er zijn verschillende kritieken op de algemene schuldgraad als maatstaf voor de bescherming van schuldeisers [6](#page=6):
1. De bescherming geldt enkel bij liquidatie van de onderneming.
2. De boekwaarde van activa komt niet altijd overeen met de directe verkoopwaarde, wat kan leiden tot minderwaarden.
3. Het sociaal passief (bijvoorbeeld opgebouwde vakantierechten) wordt niet altijd meegenomen, terwijl dit wel een bijkomende schuld is.
4. Er is een verschil in de mate van schuldbescherming, afhankelijk van of de schulden bevoorrecht, gewoon of achtergesteld zijn.
Om deze kritieken te adresseren, kan de berekening aangepast worden [6](#page=6):
* De noemer (EV) kan verhoogd worden met niet-opgevraagd kapitaal en achtergestelde leningen (indien deze als VV/EV worden beschouwd).
* De teller (VV) kan verlaagd worden met achtergestelde leningen.
#### 1.1.3 Voorbeeld van algemene schuldgraadberekening
Gegeven: Totaal actief = 100.000 dollars, EV = 20.000 dollars. Een deel van het geplaatst kapitaal (5.000 dollars) is nog niet volstort. 10% van het VV betreft achtergestelde leningen.
Gevraagd: Bereken de algemene schuldgraad (%) ter bescherming van gewone en bevoorrechte schuldeisers.
Uitgaande van de aanpassingen, is er meer informatie nodig over de specifieke onderverdeling van het VV om deze vraag volledig te kunnen beantwoorden. Echter, een algemene berekening zou zijn:
VV = TV - EV = 100.000 dollars - 20.000 dollars = 80.000 dollars.
Algemene schuldgraad = 80.000 dollars / 20.000 dollars = 4 keer [7](#page=7).
#### 1.1.4 Financiële risico-indicator
De schuldgraad is een indicator voor het financiële risico. Financieel risico verschilt van operationeel risico. Schulden creëren vaste financiële kosten en betalingsverplichtingen [8](#page=8).
Het financiële risico hangt af van:
* Het bedrag van de schulden [8](#page=8).
* Het percentage van de interestkost [8](#page=8).
* De terugbetalingstermijn [8](#page=8).
Het is echter geen perfecte maatstaf [8](#page=8).
#### 1.1.5 Oorzaken van een hoge schuldgraad
Een hoge schuldgraad kan verschillende oorzaken hebben [9](#page=9):
* Lage zelffinancieringsgraad en lage rendabiliteit van het eigen vermogen.
* Een relatief groot aantal vennootschappen met een verlies of overgedragen verlies in de balans.
* Beperkt nieuw aandelenkapitaal.
* Inflatievoordeel op schulden.
* Hefboomwerking.
* Aanmoediging van schuldfinanciering (rentetoelagen, staatswaarborgen).
* Fiscale aftrekbaarheid van interesten op schuldkapitaal.
Dit resulteert in een laag eigen vermogen en een hoog vreemd vermogen [9](#page=9).
### 1.2 Langetermijnschuldgraad en financiële onafhankelijkheid
Deze ratio's focussen specifiek op de schulden die op lange termijn terugbetaald moeten worden.
#### 1.2.1 Berekening
De langetermijnschuldgraad wordt berekend als:
$$ \text{Langetermijnschuldgraad} = \frac{\text{VVLT}}{\text{EV}} \quad (\text{in keer of } \%) $$ [10](#page=10).
waarbij VVLT staat voor vreemd vermogen op lange termijn.
De langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid is de inverse, uitgedrukt in procenten:
$$ \text{Langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid} = \frac{\text{EV}}{\text{Vast vermogen}} \quad (\text{in } \%) $$ [10](#page=10).
of
$$ \text{Langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid} = \frac{\text{EV}}{\text{VVLT}} \quad (\text{in } \%) $$ [10](#page=10).
Het vaste vermogen omvat het eigen vermogen en het vreemd vermogen op lange termijn [10](#page=10).
### 1.3 Netto financiële schuldgraad en zelffinancieringsgraad
#### 1.3.1 Netto financiële schuldgraad
De netto financiële schuldgraad houdt rekening met de financiële netto schuld (VV minus liquide middelen en vorderingen op meer dan één jaar) ten opzichte van het eigen vermogen. Dit geeft een realistischer beeld van de werkelijke schuldenlast die gedekt moet worden [11](#page=11).
$$ \text{Netto financiële schuldgraad} = \frac{\text{Netto financieel VV}}{\text{EV}} \quad (\text{in } \%) $$ [11](#page=11).
#### 1.3.2 Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad geeft aan welk deel van het totaal vermogen gefinancierd is met eigen middelen, inclusief reserves en overgedragen winsten [11](#page=11).
$$ \text{Zelffinancieringsgraad} = \frac{\text{Reserves + Overgedragen winsten/verliezen + Kapitaal}}{\text{Totaal Vermogen}} \quad (\text{in } \%) $$ [11](#page=11).
##### 1.3.2.1 Voorbeeld van zelffinancieringsgraadberekening
**Situatie 1:**
Kapitaal = 5% van het totaal vermogen.
Reserves = 10% van het totaal vermogen.
Overgedragen winst = 5% van het totaal vermogen.
Zelffinancieringsgraad = 5% + 10% + 5% = 20% [12](#page=12).
**Situatie 2 (na incorporatie):**
Kapitaal = 20% van het totaal vermogen.
Reserves = 0%.
Overgedragen winst = 0%.
Zelffinancieringsgraad = 20% + 0% + 0% = 20% [12](#page=12).
> **Tip:** Een negatieve zelffinancieringsgraad, zoals een zelffinancieringsgraad van -10%, wijst erop dat het eigen vermogen negatief is, wat betekent dat de schulden de activa overschrijden en de vennootschap verlieslatend is geweest [13](#page=13).
### 1.4 Conclusie over de graad van financiële onafhankelijkheid
Een algemene graad van financiële onafhankelijkheid van 0,5 (of 50%) betekent dat het eigen vermogen de helft van het totaal vermogen bedraagt, wat een redelijke mate van financiële onafhankelijkheid indiceert. Een algemene schuldgraad van 9 (of 900%) is extreem hoog en wijst op een zeer grote afhankelijkheid van vreemd vermogen. Een negatieve zelffinancieringsgraad is een duidelijke indicator van jarenlange verliezen [13](#page=13).
---
# Dekking van financiële verplichtingen door resultaat en cashflow
Dit gedeelte onderzoekt de capaciteit van een onderneming om haar vaste financiële verplichtingen te dragen uit haar nettoresultaat en om schulden terug te betalen met haar gegenereerde cashflow, aan de hand van diverse dekkingsratio's [14](#page=14).
### 2.1 Dekking van de vaste financiële verplichtingen (FKVV) door het totaal nettoresultaat na niet-kaskosten (NKK) en voor financiële kosten (FK)
Deze analyse kijkt naar de mate waarin een onderneming haar vaste financiële verplichtingen kan voldoen uit haar operationele winst, voordat rentekosten worden afgetrokken [14](#page=14).
#### 2.1.1 Concept en berekening
De kernvraag is in hoeverre de vaste financiële verplichtingen (FKVV) gedekt worden door de winst vóór aftrek van financiële kosten en na correctie voor niet-kaskosten. In essentie wordt het operationeel resultaat (vaak benaderd via EBIT) als maatstaf genomen [14](#page=14).
#### 2.1.2 Toepassing en interpretatie
De dekking wordt uitgedrukt als een verhouding of een bedrag. Dit geeft inzicht in de financiële ruimte die een onderneming heeft om rentebetalingen te dragen en kan ook de maximale omvang van bijkomende financiële lasten die de onderneming kan dragen, indiceren [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Gegeven dat de EBIT van een vennootschap 120 000 dollars bedraagt en de FKVV 30 000 dollars, kan men berekenen hoeveel bijkomende financiële lasten deze vennootschap kan dragen. Dit impliceert dat de resterende winst na aftrek van de bestaande FKVV, de ruimte biedt voor additionele financiële verplichtingen [15](#page=15).
### 2.2 Dekking van het vreemd vermogen (VV) door de cashflow
Dit gedeelte beoordeelt de capaciteit van een onderneming om haar schulden terug te betalen uitsluitend met de cash die gegenereerd wordt door haar activiteiten [16](#page=16).
#### 2.2.1 Dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow
Deze ratio geeft aan welk percentage van het totale vreemd vermogen kan worden afgelost met de gegenereerde cashflow binnen een bepaalde periode. Een hogere percentage-dekking duidt op een betere solvabiliteit en een lagere afhankelijkheid van externe financiering voor de aflossing van schulden [16](#page=16).
#### 2.2.2 Dekking van het vreemd vermogen op lange termijn (VVLT) door de cashflow
Deze specifieke ratio focust op de mogelijkheid om de langlopende schulden terug te betalen met de cashflow. Het is een indicator voor de structurele solvabiliteit van de onderneming [16](#page=16).
#### 2.2.3 Dekking van schulden die binnen het jaar vervallen door de cashflow
Deze analyse meet in hoeverre de kortetermijnschulden, dus schulden die binnen één jaar vervallen, gedekt kunnen worden door de beschikbare cashflow. Een adequate dekking is cruciaal voor het operationeel voortbestaan van de onderneming en het vermijden van liquiditeitsproblemen [18](#page=18).
#### 2.2.4 Dekking van het netto financieel vreemd vermogen door de cashflow
Hierbij wordt gekeken naar de aflossing van het netto financieel vreemd vermogen (in principe rente dragend vreemd vermogen min beschikbare liquide middelen) met de cashflow. Dit geeft een meer verfijnd beeld van de schuldendekking [18](#page=18).
#### 2.2.5 Aflossingsduur van het vreemd vermogen
Dit betreft een tijdsindicator die aangeeft hoeveel jaar een onderneming nodig heeft om haar totale vreemd vermogen volledig af te lossen, uitgaande van de huidige cashflowgeneratie. Een kortere aflossingsduur is doorgaans positief en wijst op een gezonde financiële structuur [17](#page=17) [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Stel dat de winst van een vennootschap na belastingen 65 000 dollars bedraagt, het totaal vermogen 200 000 dollars (waarvan een kwart eigen vermogen) en de niet-kaskosten 35 000 dollars. Als de cashflow van het eigen vermogen constant blijft, kan de aflossingsduur van het vreemd vermogen berekend worden [17](#page=17).
> **Tip:** Bij de beoordeling van de kans op het bekomen van een bijkomende lening, zal een vennootschap met een hogere dekking van het totaal VV door de cashflow en een kortere aflossingsduur doorgaans als kredietwaardiger worden beschouwd. Een dekking van 12,2% door de cashflow is hierbij gunstiger dan 6,1%. Een aflossingsduur van 6 jaar is ook een positief signaal [19](#page=19).
---
# Overzicht en interpretatie van solvabiliteitsratio's
Dit hoofdstuk biedt een analyse van de solvabiliteitspositie van een onderneming aan de hand van diverse ratio's over meerdere jaren, met vergelijking tot sectorale normen [20](#page=20).
### 3.1 Solvabiliteitsratio's: definities en berekeningen
Solvabiliteitsratio's meten het vermogen van een onderneming om op lange termijn aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Ze geven inzicht in de mate van financiële onafhankelijkheid en de risico's verbonden aan schuldfinanciering [20](#page=20).
#### 3.1.1 Schuldgraadratio's
Deze ratio's kwantificeren de omvang van de schulden ten opzichte van het totale vermogen of eigen vermogen [20](#page=20).
* **Algemene schuldgraad (%)**: Geeft het percentage van het totale vermogen dat gefinancierd is met schulden [20](#page=20).
* In 20X3 bedroeg deze 69.3%, in 20X2 70.7% en in 20X1 67.1% [20](#page=20).
* **Algemene graad van financiële onafhankelijkheid (%)**: Het spiegelbeeld van de algemene schuldgraad, dit toont het percentage van het totale vermogen gefinancierd met eigen middelen [20](#page=20).
* De waarden waren 30.7% in 20X3, 29.3% in 20X2 en 32.9% in 20X1 [20](#page=20).
* **Vergelijking met sector**: Voor 20X3 bevond de onderneming zich tussen het eerste en tweede kwartiel (Q1: 22.2%, Q2: 40.8%, Q3: 63.0%) [20](#page=20).
* **Langetermijnschuldgraad (%)**: De verhouding van de langetermijnschulden tot het totale vermogen [20](#page=20).
* Deze daalde significant van 53.3% in 20X2 naar 34.3% in 20X3, na 50.6% in 20X1 [20](#page=20).
* **Langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid (%)**: Het percentage van het totale vermogen gefinancierd met eigen middelen en langetermijnvreemd vermogen [20](#page=20).
* Deze steeg aanzienlijk van 46.7% in 20X2 naar 65.7% in 20X3, na 49.4% in 20X1 [20](#page=20).
* **Netto financiële schuldgraad (x)**: Verhouding van de netto financiële schuld (rentedragende schulden min liquide middelen) tot het eigen vermogen [20](#page=20).
* De ratio's waren 0.91 in 20X3, 1.44 in 20X2 en 1.24 in 20X1. Een lagere waarde duidt op een betere solvabiliteitspositie [20](#page=20).
#### 3.1.2 Rentabiliteits- en kasstroomgerelateerde solvabiliteitsratio's
Deze ratio's beoordelen het vermogen om de financiële verplichtingen te dekken met de gegenereerde winst of cashflow [20](#page=20).
* **Zelffinancieringsgraad (%)**: Het percentage van het netto-actief dat gefinancierd is met het eigen langetermijnvermogen [20](#page=20).
* De waarden waren 11.7% in 20X3, 8.5% in 20X2 en 11.5% in 20X1 [20](#page=20).
* **Dekking FKVV door het nettoresultaat (x)**: Meet hoeveel keer het nettoresultaat de financiële kosten van vreemd vermogen dekt [20](#page=20).
* De ratio fluctueerde sterk: 2.70 in 20X3, 0.10 in 20X2 en 2.12 in 20X1. De zeer lage waarde in 20X2 duidt op een zwakke dekking dat jaar [20](#page=20).
* **Dekking van het totaal VV door de cashflow (%)**: Geeft aan welk percentage van het totale vreemd vermogen gedekt wordt door de operationele cashflow [20](#page=20).
* De cijfers waren 15.1% in 20X3, 6.1% in 20X2 en 12.2% in 20X1 [20](#page=20).
* **Dekking van het VVLT door de cashflow (%)**: Meet de dekking van het langetermijnvreemd vermogen door de cashflow [20](#page=20).
* Deze ratio vertoonde een dramatische verbetering van 13.0% in 20X2 naar 65.4% in 20X3, na 24.3% in 20X1 [20](#page=20).
* **Dekking van schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen door de cashflow (x)**: Kwantificeert de mogelijkheid om kortlopende lange termijn schulden te voldoen met de cashflow [20](#page=20).
* De ratio was 0.75 in 20X3, 0.61 in 20X2 en 2.19 in 20X1. De waarden onder 1 in 20X2 en 20X3 suggereren mogelijke liquiditeitsproblemen voor deze specifieke schuldcategorie [20](#page=20).
* **Dekking van het netto financieel VV door de cashflow (%)**: De mate waarin de netto financiële schuld gedekt kan worden door de cashflow [20](#page=20).
* De cijfers waren 37.4% in 20X3, 10.2% in 20X2 en 20.1% in 20X1 [20](#page=20).
### 3.2 Interpretatie en trends
De analyse van de solvabiliteitsratio's over de jaren 20X1-20X3 en de vergelijking met sectorale kwartielen onthult belangrijke trends en inzichten in de financiële gezondheid van de onderneming [20](#page=20).
* **Verbetering in lange termijn financiering**: Een duidelijke trend is de significante verbetering in de langetermijnpositie. De langetermijnschuldgraad daalde sterk, terwijl de graad van financiële onafhankelijkheid op lange termijn aanzienlijk steeg. Dit wijst op een verminderde afhankelijkheid van externe financiering op lange termijn en een sterkere eigen kapitaalbasis voor deze financieringsbehoeften [20](#page=20).
* **Volatiele cashflow dekking**: Hoewel de langetermijnpositie verbeterde, vertoonden verschillende cashflowgerelateerde ratio's aanzienlijke volatiliteit en zwakke punten, met name in 20X2. De dekking van het totaal vreemd vermogen en de dekking van het netto financieel vreemd vermogen door cashflow waren in 20X2 zeer laag. De dekking van kortlopende langetermijnschulden door cashflow was in 20X2 en 20X3 minder dan één, wat wijst op mogelijke risico's bij het aflossen van deze specifieke schulden met operationele middelen. De aanzienlijke stijging in de dekking van langetermijnvreemd vermogen door cashflow in 20X3 is echter positief [20](#page=20).
* **Algemene schuldpositie**: De algemene schuldgraad bleef relatief hoog en stabiel rond de 70%. De algemene graad van financiële onafhankelijkheid, die rond de 30% schommelt, plaatste de onderneming tussen het eerste en tweede sectorale kwartiel in 20X3, wat suggereert dat er ruimte is voor verbetering om te concurreren met beter gefinancierde sectorgenoten [20](#page=20).
> **Tip:** Bij het interpreteren van solvabiliteitsratio's is het cruciaal om zowel de trends over tijd als de vergelijking met de sector te beschouwen. Een ratio kan op zichzelf positief of negatief lijken, maar de context is essentieel voor een correcte beoordeling.
> **Voorbeeld:** De aanzienlijke stijging van de langetermijngraad van financiële onafhankelijkheid (van 46.7% naar 65.7%) en de verbetering van de dekking van VVLT door cashflow (van 13.0% naar 65.4%) in 20X3 zijn sterke positieve indicatoren voor de lange termijn financiële stabiliteit van de onderneming. Echter, de lage dekking van kortlopende langetermijnschulden door cashflow (0.75x in 20X3) blijft een aandachtspunt [20](#page=20).
---
# Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen
Dit onderwerp behandelt financiële rechten en verplichtingen die niet direct in de balans worden weergegeven, maar wel een significante impact kunnen hebben op de financiële positie van een onderneming, en hoe deze in de toelichting worden vermeld [21](#page=21).
### 4.1 Belang van niet in de balans opgenomen posten
Niet alle verplichtingen van een onderneming worden in de balans opgenomen. Het is cruciaal om deze posten te identificeren, omdat ze het vermogen, de financiële positie of het resultaat van de vennootschap aanmerkelijk kunnen beïnvloeden. Enkel deze significante posten worden in de toelichting vermeld [21](#page=21).
### 4.2 Soorten niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen
Deze posten worden in de toelichting opgenomen volgens specifieke paragrafen in de jaarrekening, zoals VOL, VKT en MIC. Enkele belangrijke categorieën zijn [22](#page=22):
#### 4.2.1 Zekerheden en garanties
* **Zekerheden als waarborg:** Dit betreft zekerheden die worden gesteld voor schulden en verbintenissen van derden of van de vennootschap zelf [22](#page=22).
* **Technische waarborgen:** Specifieke waarborgen gerelateerd aan technische aspecten van de onderneming [22](#page=22).
* **Gewaarborgde schulden:** Schulden die door activa van de vennootschap of door Belgische overheidsinstellingen worden gewaarborgd [24](#page=24).
* **De door de vennootschap gewaarborgde schulden en verplichtingen van verbonden en geassocieerde ondernemingen:** Verplichtingen van gelieerde ondernemingen waarvoor de rapporterende vennootschap garant staat [23](#page=23).
* **De door verbonden en geassocieerde ondernemingen gewaarborgde schulden en verplichtingen van de vennootschap:** Verplichtingen van de rapporterende vennootschap die door gelieerde ondernemingen worden gewaarborgd [23](#page=23).
* **Waarborgen toegestaan:** Waarborgen die de vennootschap heeft verleend [24](#page=24).
#### 4.2.2 Contractuele verplichtingen en transacties
* **Termijnverrichtingen:** Transacties die in de toekomst zullen plaatsvinden, zoals derivaten of termijncontracten [22](#page=22).
* **Verplichtingen tot aan- of verkoop van activa (VA):** Contractuele verplichtingen om activa te kopen of verkopen [22](#page=22).
* **Onvoorwaardelijke verplichtingen tot aankoop/verkoop van activa, goederen, deviezen, etc.:** Dit zijn verplichtingen die sowieso zullen plaatsvinden, ongeacht specifieke voorwaarden [21](#page=21).
#### 4.2.3 Juridische en fiscale aangelegenheden
* **Hangende geschillen:** Lopende juridische procedures waarbij de vennootschap partij is [22](#page=22).
* **Belastinglatenties:** Latente belastingen die niet direct in de balans zijn verwerkt [24](#page=24).
* **Vervallen schulden t.o.v. belastingen en RSZ:** Verplichtingen aan belastingen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die de vervaldatum hebben overschreden [24](#page=24).
#### 4.2.4 Pensioenverplichtingen
* **Pensioenverplichtingen:** Verplichtingen die voortvloeien uit pensioenregelingen voor werknemers [22](#page=22).
#### 4.2.5 Verplichtingen met verbonden en geassocieerde ondernemingen
* **Achtergestelde vorderingen op verbonden en geassocieerde ondernemingen en ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat:** Vorderingen op gelieerde partijen die een lagere prioriteit hebben bij terugbetaling [23](#page=23).
* **Andere betekenisvolle financiële verplichtingen aangegaan in het voordeel van geassocieerde en verbonden ondernemingen:** Overige significante financiële verplichtingen die de vennootschap is aangegaan ten gunste van gelieerde partijen [23](#page=23).
#### 4.2.6 Verplichtingen jegens bestuurders en zaakvoerders
* **Andere betekenisvolle verplichtingen aangegaan in het voordeel van bestuurders en zaakvoerders:** Financiële verplichtingen die de vennootschap aangaat ten gunste van haar leidinggevenden [24](#page=24).
> **Tip:** Het is essentieel om de toelichting bij de jaarrekening grondig te analyseren, omdat hier informatie te vinden is die cruciaal is voor een volledig beeld van de financiële positie van de onderneming, ondanks dat deze posten niet direct op de balans staan.
> **Voorbeeld:** Een onderneming die garant staat voor een lening van een dochteronderneming heeft een potentiële verplichting die niet op haar eigen balans verschijnt, maar wel de financiële risico's van de moedermaatschappij vergroot. Deze informatie zou in de toelichting terug te vinden zijn [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Solvabiliteit | De mate waarin een vennootschap in staat is om haar financiële verplichtingen op lange termijn na te komen, inclusief rentebetalingen en aflossingen van schulden. Het beoordeelt de financiële gezondheid van de onderneming in relatie tot haar schuldenlast. |
| Financiële Onafhankelijkheid | Een maatstaf die aangeeft in hoeverre een onderneming gefinancierd wordt door eigen middelen in verhouding tot vreemd vermogen. Een hoge graad van financiële onafhankelijkheid suggereert minder afhankelijkheid van externe financiers en een lager financieel risico. |
| Schuldgraadratio's | Kwantitatieve metingen die de omvang van de schulden van een onderneming in relatie tot haar totale activa, eigen vermogen of langetermijnverplichtingen weergeven. Deze ratio's helpen bij het beoordelen van het financiële risico. |
| Dekkingsratio's | Financiële ratio's die de capaciteit van een onderneming meten om haar financiële verplichtingen, zoals rente en aflossingen, te voldoen uit haar operationele winst of cashflow. Ze geven inzicht in de rentabiliteit en liquiditeit. |
| Eigen Vermogen (EV) | Het verschil tussen de activa en passiva van een onderneming, vertegenwoordigt het deel van de waarde van de onderneming dat toebehoort aan de eigenaren of aandeelhouders. Het omvat geplaatst kapitaal, reserves en overgedragen winsten. |
| Vreemd Vermogen (VV) | De totale schulden en andere verplichtingen van een onderneming aan externe financiers, zoals banken, leveranciers en obligatiehouders. Het vertegenwoordigt de externe financiering van de onderneming. |
| Totale Vermogen (TV) | De som van alle activa van een onderneming, zowel materiële als immateriële, die de economische middelen vertegenwoordigen die de onderneming bezit en controleert. Het wordt ook wel de balanswaarde genoemd. |
| Kasstroomanalyse | Een analyse van de in- en uitgaande geldstromen van een onderneming over een bepaalde periode. Het doel is om inzicht te krijgen in de liquiditeitspositie en de capaciteit om aan kortetermijnverplichtingen te voldoen. |
| Netto Resultaat | De winst van een onderneming na aftrek van alle kosten, inclusief belastingen, over een specifieke periode. Dit is het bedrag dat beschikbaar is voor de aandeelhouders of voor herinvestering in het bedrijf. |
| EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) | De winst van een onderneming vóór aftrek van rente en belastingen. Het is een maatstaf voor de operationele winstgevendheid van de kernactiviteiten, onafhankelijk van de financieringsstructuur en het belastingregime. |
| Niet in de balans opgenomen verplichtingen | Financiële verplichtingen of potentiële schulden die niet direct in de balans van een onderneming worden opgenomen, maar wel een significante impact kunnen hebben op de financiële positie. Voorbeelden zijn garanties en voorwaardelijke verplichtingen. |
Cover
M&A_jargon_mystiek_brochure_nl_digital.pdf
Summary
# Overeenkomsten in het algemeen en garantiebepalingen
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten overeenkomsten die centraal staan bij fusies en overnames, inclusief de documenten die hierbij uitgewisseld worden, en gaat dieper in op garantiebepalingen zoals representations, warranties en indemnities [9](#page=9).
### 1.1 Overeenkomsten in het algemeen
Bij de aan- en verkoop van een onderneming worden diverse documenten uitgewisseld, met een zekere chronologische volgorde [10](#page=10).
#### 1.1.1 Courante documenten bij overeenkomsten
* **NDA (Non-Disclosure Agreement):** Een geheimhoudingsverklaring waarin partijen overeenkomen dat de informatie uitgewisseld tijdens overnamegesprekken niet zal worden misbruikt. Vaak bevat een NDA ook bepalingen om personeel tijdens onderhandelingen niet af te werven [10](#page=10).
* **Offer letter:** Een biedbrief die de intentie tot aankoop weergeeft en vaak een niet-bindend karakter heeft [10](#page=10).
* **Exclusivity:** Een clausule waarin de verkoper aangeeft geen onderhandelingen te voeren of aan te vatten met andere partijen. Exclusiviteit is steeds beperkt in de tijd [10](#page=10).
* **LOI (Letter Of Intent):** Een intentieverklaring, zijnde de eerste schriftelijke weergave van de bedoelingen van partijen. Meestal is dit een intentie tot verder onderhandelen met slechts twee bindende clausules: exclusiviteit en geheimhouding [10](#page=10).
* **MOU (Memorandum Of Understanding):** Een princiepsverklaring, die in de praktijk door elkaar wordt gebruikt met de term LOI [11](#page=11).
* **(Non) Binding:** Het bindende karakter van clausules of de gehele overeenkomst is cruciaal. In een vroege fase wordt vaak gekozen voor niet-bindende verklaringen die later omgezet worden in meer bindende documenten naarmate het verkoopproces vordert [11](#page=11).
* **MAC (Material Adverse Change):** Dit verwijst naar het niet bestaan van een fundamentele wijziging in de omstandigheden van de onderneming. Het is een veelvoorkomende voorwaarde voor het omzetten van een LOI in een bindende SPA. De precieze definitie van een MAC is vaak een discussiepunt en verwijst vaak naar behoud van rendabiliteit, belangrijke klanten of vergunningen [11](#page=11).
* **SPA (Share Purchase Agreement):** De finale overeenkomst tussen koper en verkoper voor de verkoop van de onderneming, onder voorbehoud van een aantal Conditions Precedent (CP's) [11](#page=11).
* **Heads of Agreement:** Een principeovereenkomst die in de praktijk door elkaar wordt gebruikt met LOI en MOU. De term kan ook slaan op een bindend overzicht van basiselementen die verder uitgewerkt worden in een SPA [11](#page=11).
* **CP (Condition Precedent):** Een voorwaarde voor het afsluiten van de overeenkomst, die juridisch zowel een ontbindende als een opschortende voorwaarde kan zijn. Een veelvoorkomend voorbeeld is de goedkeuring door mededingingsautoriteiten [11](#page=11).
* **Anti-trust filing:** De melding van de overname aan de mededingingsautoriteiten [11](#page=11).
* **Closing agreement:** Het document dat de finale afhandeling van de overeenkomst vastlegt nadat de CP's vervuld zijn. Via dit document gebeurt de eigendomsoverdracht en de betaling [12](#page=12).
> **Tip:** Een LOI bevat vaak zowel bindende als niet-bindende clausules [10](#page=10) [11](#page=11).
> **Tip:** Goedkeuring door mededingingsautoriteiten is een veel voorkomende CP [11](#page=11).
### 1.2 Garantiebepalingen in de overeenkomst
Garantiebepalingen zijn een essentieel onderdeel van de onderhandelingen, aangezien wettelijke garanties bij aandelenkoop beperkt zijn. De overeenkomst zal de koper daarom vaak uitgebreide, expliciete garanties bieden [12](#page=12).
#### 1.2.1 Veelvoorkomende garantiebepalingen
* **Representations (Verklaringen):** Dit zijn verklaringen van de verkoper over de onderneming. Indien deze verklaringen onjuist blijken, vormen ze, al dan niet samen met warranties, de basis voor latere schadevergoeding [12](#page=12).
* **Warranties (Waarborgen/Algemene waarborgen):** De verkoper waarborgt dat zijn verklaringen juist zijn. Deze waarborgen kunnen beperkt worden in tijd en tot een bepaald bedrag [12](#page=12).
* **Indemnities (Schadevergoedingen):** Deze worden bedongen naast de algemene waarborgen voor specifieke elementen. Ze worden ingezet wanneer bekend is dat een bepaald probleem zich voordoet of kan voordoen, bijvoorbeeld bij de kosten van sanering van grond [12](#page=12).
* **Guarantees (Garanties):** Financiële garanties die de verkoper stelt om zijn verplichtingen na te komen. Dit is relevant bij claims onder representations, warranties of indemnities. Gebruikelijke vormen zijn bankgaranties (al dan niet op eerste verzoek) en escrow. Deze lopen over een bepaalde periode en kunnen gelimiteerd zijn tot een bepaald bedrag [12](#page=12).
* **Escrow:** Een bedrag dat op een geblokkeerde bankrekening wordt gedeponeerd ter garantie van eventuele schadevergoeding [13](#page=13).
* **Bank guarantee (Bankgarantie):** Een garantie afgegeven door een bank om de vergoeding van eventuele schade te verzekeren. Indien de verkoper een claim niet betaalt, zal de bank na het voldoen aan voorwaarden, de betaling doen en de claim vervolgens terugeisen. Banken rekenen hier een vergoeding voor [13](#page=13).
* **Disclosures (Mededelingen):** Een lijst van elementen die de verkoper aan de koper bekendmaakt om discussies achteraf te vermijden over de communicatie van gegevens tijdens onderhandelingen. Het is van belang vast te leggen of disclosures impact hebben op warranties of indemnities. Bijvoorbeeld, of melding van grondvervuiling de koper belet om te claimen voor deze vervuiling [13](#page=13).
* **Threshold:** Een afgesproken minimumbedrag voor de som van claims waarboven claims ingediend kunnen worden. Hieraan kunnen een basket of een franchise gekoppeld worden, of tussenvormen [13](#page=13).
* **Basket (Mand):** Zodra de threshold is bereikt, wordt de schade vergoed vanaf de eerste euro [13](#page=13).
* **Franchise:** Vanaf het moment dat de threshold bereikt is, wordt de schade vergoed vanaf de eerste euro die de threshold overstijgt. De threshold krijgt hierdoor hetzelfde karakter als de franchise bij een verzekeringspolis [14](#page=14).
* **De minimis:** Een vastgelegd minimum voor de grootte van individuele claims. Pas als een claim (of combinatie van claims) een bepaalde grootte heeft, telt hij mee voor de threshold [14](#page=14).
> **Tip:** Algemene warranties en specifieke indemnities vullen elkaar aan [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** Een escrow kan vervangen worden door een bankgarantie [13](#page=13).
> **Tip:** Een klassiek twistpunt tijdens onderhandelingen is of de volledige dataroom een disclosure vormt [12](#page=12) [13](#page=13).
---
# Deal structuring en transactieproces
Deal structuring en het transactieproces omvatten de strategische overwegingen en de praktische stappen die betrokken zijn bij de overname of verkoop van een onderneming.
### 2.1 Deal structuring: asset deal versus share deal
Deal structuring, ook wel bekend als dealstructurering, richt zich op het optimaliseren van een overname vanuit fiscaal, financieel en juridisch oogpunt. Dit omvat de keuze van de volgorde en entiteiten die activa of vennootschappen overnemen [18](#page=18).
#### 2.1.1 Asset deal
Bij een asset deal worden niet de aandelen, maar de activa van een onderneming verkocht. De belangrijkste gevolgen hiervan zijn [18](#page=18):
* Schulden, inclusief verborgen schulden, blijven doorgaans achter in de verkopende vennootschap [18](#page=18).
* Er geldt een andere fiscale behandeling dan bij een share deal [18](#page=18).
* Dit heeft invloed op de juridische continuïteit van de activiteiten [18](#page=18).
Een asset deal kan beperkingen met zich meebrengen, bijvoorbeeld wanneer vergunningen niet overdraagbaar zijn [18](#page=18).
#### 2.1.2 Share deal
Een share deal betreft de verkoop van de aandelen van een vennootschap. Dit is de tegenhanger van een asset deal [18](#page=18).
#### 2.1.3 Tax treatment
De fiscale behandeling van zowel de koper als de verkoper beïnvloedt de prijs van de transactie [18](#page=18).
* Meerwaarden op aandelen zijn vaak niet belastbaar, wat een share deal aantrekkelijker maakt voor de verkoper [18](#page=18).
* De koper kan fiscaal een asset deal verkiezen omdat betaalde goodwill een afschrijfbare basis kan vormen, wat bij een share deal meestal niet het geval is [18](#page=18).
#### 2.1.4 Legal continuity
Juridische continuïteit, of legal continuity, verwijst naar het behoud van bestaande contracten met klanten, leveranciers, personeel en vergunningen na een overname [19](#page=19).
* Bij een share deal blijft de vennootschap als entiteit bestaan, waardoor contracten zelden beïnvloed worden. Wel is het belangrijk om Change of Control Clauses in contracten te identificeren [19](#page=19).
* Bij een asset deal is er principieel geen juridische continuïteit en moeten alle overeenkomsten opnieuw worden afgesloten of formeel worden voortgezet door de overnemende entiteit [19](#page=19).
Er zijn twee belangrijke uitzonderingen op het principe van geen juridische continuïteit bij een asset deal:
* **Branch of business:** Onder bepaalde vennootschapsrechtelijke voorwaarden is een asset deal met juridische continuïteit mogelijk [19](#page=19).
* **TUPE (Transfer of Undertakings (Protection of Employment)) / CAO 32bis:** Volgens Europees en Belgisch sociaal recht is in veel gevallen de overdracht van arbeidscontracten verplicht, zelfs als er voor de onderneming zelf geen juridische continuïteit is. De Europese TUPE-regelgeving beschermt personeel bij een asset deal [19](#page=19).
#### 2.1.5 Change of Control Clauses
Dit zijn clausules in overeenkomsten die stellen dat het contract niet langer geldig is of ontbonden wordt bij een wijziging van controle over de onderneming. Het identificeren hiervan is cruciaal voor de analyse van juridische continuïteit [19](#page=19).
#### 2.1.6 Debt push down
Dit is de techniek waarbij de overnameschuld wordt doorgeschoven naar de operationele vennootschappen. Financiers geven de voorkeur aan leningen aan vennootschappen die operationele cashflow genereren, met name bij overnames door holdingvennootschappen zonder eigen operationele activiteit, zoals vaak het geval is bij private equity deals [19](#page=19).
#### 2.1.7 Leakage
Bij het opzetten van een financieringsstructuur met meerdere (internationale) vennootschappen is het belangrijk om ‘lekkage’ van waarde te minimaliseren, met name door belastingen (zoals roerende of dividendbelastingen) die niet recupereerbaar zijn bij intra-groep winstuitkeringen of aflossingen [20](#page=20).
#### 2.1.8 Financial assistance
Dit verwijst naar artikel 629 van het Belgische vennootschapswetboek (pre-2009), dat een verbod inhield op naamloze vennootschappen om middelen voor te schieten, leningen toe te staan of zekerheden te stellen voor de verkrijging van hun eigen aandelen door derden. Sinds 1 januari 2009 is dit verbod opgeheven en is ‘financiële bijstand’ onder bepaalde voorwaarden toegestaan [20](#page=20).
### 2.2 Transactieproces vanuit het oogpunt van de koper: due diligence
Het transactieproces, bekeken vanuit het oogpunt van de koper, draait om het verkrijgen van een gedetailleerd beeld van de doelonderneming, inclusief risico's en opportuniteiten. Dit uitgebreide onderzoek staat bekend als due diligence, of zorgvuldigheidsonderzoek. De vraag of het verleden een goede spiegel is voor de toekomst is hierbij centraal [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.2.1 Financiële due diligence (Financial due diligence)
Dit onderzoek focust op de historische en toekomstige financiële cijfers van de onderneming. Belangrijke aspecten zijn [32](#page=32):
* **Quality of earnings:** De robuustheid van historische resultaten [32](#page=32).
* **Quality of net debt:** Welke elementen meetellen voor de bepaling van de netto financiële schuld [32](#page=32).
* **Forecast:** Analyse van budgetten en toekomstprognoses [32](#page=32).
* **Normalised working capital:** Normalisatie van het werkkapitaal [32](#page=32).
#### 2.2.2 Fiscale due diligence (Tax due diligence)
Dit onderzoek beoordeelt de historische en toekomstige fiscale situatie en de daaraan verbonden risico's, zowel voor directe als indirecte belastingen [32](#page=32).
#### 2.2.3 Juridische due diligence (Legal due diligence)
Hierbij wordt de juridische situatie van de onderneming onderzocht op het gebied van vennootschapsrecht, contracten, sociaal recht, intellectuele eigendom (IP), vergunningen, enz. [32](#page=32).
#### 2.2.4 Commerciële due diligence (Commercial due diligence)
Dit omvat het onderzoek naar de markten waarin de onderneming actief is en haar commerciële positie daarin [32](#page=32).
#### 2.2.5 Pensioenen due diligence (Pensions due diligence)
Dit onderzoek richt zich op de huidige en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit pensioenplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee types pensioenplannen [32](#page=32):
* **Defined contribution plan:** Het eindbedrag is niet vastgelegd, maar afhankelijk van stortingen en rendement. De onderneming geeft hierbij geen garantie over het eindbedrag, hoewel de wet wel bescherming biedt voor het rendement op opgebouwde reserves door een minimumrendement op te leggen [32](#page=32).
* **Defined benefit plan:** Het te behalen eindbedrag is contractueel vastgelegd. Bij dit type plan ontstaat vaak discussie over de omvang van de huidige pensioenschuld tijdens een overname. Gespecialiseerde pensioenactuarissen worden geraadpleegd om de pensioenprovisie, de beleggingen en de pensioenschuld te analyseren. Het bestaan van defined benefit pension plans maakt een transactie vaak complexer [33](#page=33).
#### 2.2.6 Verzekeringen due diligence (Insurance due diligence)
Dit onderzoek evalueert de bestaande verzekeringsdekking, vergelijkt deze met de gewenste dekking en onderzoekt de continuïteit van de verzekeringsdekking tijdens het transactieproces [33](#page=33).
#### 2.2.7 Operations and synergy due diligence
Dit onderzoek kijkt naar de efficiëntie van de operationele processen en de mogelijkheden voor het realiseren van synergieën [33](#page=33).
#### 2.2.8 Milieu due diligence (Environmental due diligence)
Dit onderzoek beoordeelt de situatie met betrekking tot milieuaspecten zoals grondvervuiling, watervervuiling, luchtvervuiling en geluidshinder [33](#page=33).
#### 2.2.9 Gezondheid en veiligheid (Health and safety)
Dit onderzoek analyseert de arbeidsomstandigheden met een focus op gezondheid en veiligheid [33](#page=33).
#### 2.2.10 Release / reliance (ten opzichte van financiers)
Due diligence-rapporten worden niet alleen door de koper gebruikt, maar ook door financiers van de overname [33](#page=33).
* **Release:** Adviseurs geven aan banken geen specifieke verantwoording [34](#page=34).
* **Reliance:** Adviseurs geven banken een vergelijkbare ‘duty of care’ als aan de koper [34](#page=34).
#### 2.2.11 Hold harmless letter / approved reader letter
Dit is een vrijwaringsbrief waarin een adviseur een partij toegang geeft tot een rapport of dossier en waarin de ontvangende partij verklaart de adviseur te vrijwaren van aansprakelijkheid die uit deze toegang kan voortvloeien [34](#page=34).
#### 2.2.12 Clean team
Een clean team wordt ingeschakeld wanneer een adviseur door zowel de verkoper als de koper wordt gevraagd onderzoek te doen naar specifieke, gevoelige informatie (bv. klantenportefeuille). Het clean team ontvangt alle informatie, maar deelt slechts een samengevatte analyse met de opdrachtgevers. Dit kan een oplossing bieden wanneer de verkoper de identiteit van bepaalde partijen (bv. topklanten) niet wenst openbaar te maken [34](#page=34).
#### 2.2.13 Data room
Dit is een fysieke of elektronische ruimte waar gegevens over de onderneming worden verzameld. Toegang verlenen aan de koper en haar adviseurs stelt hen in staat de documenten in te zien en zich een beeld te vormen van de onderneming. Het bezoek aan een data room wordt geregeld via data room rules [34](#page=34).
#### 2.2.14 Data room rules
Deze regels bepalen onder meer wie toegang krijgt tot de data room, op welk tijdstip, hoe lang, en wat er met de informatie mag gebeuren, zoals het maken van kopieën [34](#page=34).
#### 2.2.15 E-data room
Een e-data room is een web-based applicatie voor het online en beveiligd consulteren van gescande documenten. Dit maakt een vlotte en continue toegang mogelijk voor internationale teams zonder fysieke verplaatsing [35](#page=35).
---
# Prijsbepaling en waardering
Dit onderwerp verkent de methoden en concepten die gebruikt worden om de prijs van een onderneming vast te stellen, inclusief concepten als debt & cash free, werkkapitaal, net debt, en diverse waarderingsmethoden zoals DCF en multiples.
### 3.1 De basis van prijsbepaling: een gestructureerde aanpak
Bij de prijsbepaling van een onderneming is het essentieel om rekening te houden met het complexe samenspel van activiteiten, bezittingen en schulden. Diverse regelingen worden afgesproken om de uiteindelijke prijs vast te leggen. Een klassieke prijsformulering omvat een basisprijs voor de activiteiten, gecorrigeerd voor schulden en aangevuld met aanwezige cash [24](#page=24).
#### 3.1.1 Debt free / cash free principe
Het **debt free / cash free** principe bepaalt de prijs van de onderneming uitgaande van een situatie zonder financiële schulden en zonder cash. Dit vormt vaak de basis voor verdere aanpassingen [25](#page=25).
> **Tip:** De analyse tijdens de due diligence onderzoekt gedetailleerd elke parameter die de waardebepaling kan beïnvloeden op het moment van de contractuele afsluiting (closing date) [24](#page=24).
#### 3.1.2 Werkkapitaal
Werkkapitaal is de som van vlottende activa en passiva die nodig zijn voor de dagelijkse operatie van de vennootschap, zoals klanten, voorraden en leveranciers [25](#page=25).
* **Normalized Working Capital:** Dit is een analyse van hoe het werkkapitaal er in normale omstandigheden uit zou zien, gecorrigeerd voor uitzonderlijke en niet-recurrente elementen. Voorbeelden hiervan zijn de impact van een faillissement van een grote klant, een grote leverancierspositie door aankoop van een machine, of een grote voorraadpositie door machinebreuk [25](#page=25).
* **Target Working Capital:** De toestand van het werkkapitaal waarop de afrekening op het moment van de closing zal gebeuren. Dit wordt contractueel vastgelegd en is vaak gebaseerd op een historische analyse van de werkkapitaalbehoefte. Bij de closing accounts wordt een vergelijking gemaakt met het target werkkapitaal, wat leidt tot een prijsverhoging of -verlaging [25](#page=25) [26](#page=26).
Kopers hechten grote waarde aan het werkkapitaal om zeker te zijn dat vorderingen, voorraden en leveranciers in lijn liggen met een normale bedrijfsuitoefening. Ze willen voorkomen dat de verkoper bijvoorbeeld snel cash genereert door voorraden te liquideren, wat de leveringscapaciteit na overname kan aantasten [24](#page=24) [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een taximaatschappij met vijf taxi's wordt beoordeeld op een schuldenvrije basis met halfvolle dieseltanks. Bij de closing accounts blijkt er een autolening afgelost te moeten worden, zijn de tanks leeg en ligt er cash in de taxi's voor brandstof. De finale prijs is dan de activiteitsprijs minus de lening, min het brandstoftstekort, plus de aanwezige cash [25](#page=25).
#### 3.1.3 Net debt
Net debt, of nettoschuld, heeft geen officiële definitie en moet daarom goed worden gedefinieerd in de Letter of Intent (LOI) en het Sale and Purchase Agreement (SPA). Algemeen omvat het de financiële schulden in brede zin, verminderd met de cash. Financiële schulden kunnen onder meer leningen, wissels, terug te betalen subsidies, langetermijnverplichtingen aan personeel, provisies die leiden tot cash-out, en bepaalde leasingschulden omvatten [26](#page=26).
#### 3.1.4 Closing accounts
De closing accounts zijn de financiële overzichten die worden opgesteld op de afgesproken toekomstige datum (closing date). Deze vormen de basis voor de bepaling van de net debt en het werkkapitaal, die vervolgens gebruikt worden om de definitieve prijs te berekenen volgens de vastgelegde prijsformule. Het is belangrijk om onder welke accounting principles (bijvoorbeeld Belgian GAAP, US GAAP, IFRS) deze accounts worden opgesteld, vast te leggen [26](#page=26).
#### 3.1.5 Earn-out
Een earn-out kan een oplossing bieden bij prijsdiscussies die voortkomen uit afwijkende visies op toekomstige bedrijfsresultaten. Hierbij wordt de finale prijs gedeeltelijk afhankelijk gemaakt van de realisatie van bepaalde toekomstige objectieven [27](#page=27).
> **Tip:** Een earn-out kan de integratie van de onderneming bemoeilijken, omdat resultaten na de overname vergeleken moeten worden met doelstellingen van vóór de overname, wat de interpretatie van verschillen complex kan maken [27](#page=27).
#### 3.1.6 Spread payment / vendor note / vendor loan
Wanneer de verkoper een gespreide betaling toestaat, verleent hij impliciet een lening aan de koper, bekend als een vendor note of vendor loan [27](#page=27).
#### 3.1.7 Locked box
Het locked box mechanisme houdt in dat de prijs van de aandelen wordt vastgelegd op basis van een historische boekhoudkundige situatie, in plaats van toekomstige closing accounts. De prijs wordt bepaald als een debt & cash free prijs, min historische schuld, plus cash, en gecorrigeerd voor het werkkapitaal op dat historische moment. Contractueel wordt overeengekomen dat geen geldstromen de onderneming mogen verlaten (bv. via dividenden of management fees) [27](#page=27).
> **Tip:** Een locked box is niet aan te raden bij beperkte due diligence mogelijkheden of in complexe carve-out situaties [24](#page=24).
### 3.2 Waardebepalingsmethoden en concepten
Bij de waardebepaling van een onderneming worden diverse specifieke technieken en methodieken toegepast [46](#page=46).
#### 3.2.1 Operationele winstindicatoren
* **EBITDA (Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortization):** Dit is een maatstaf voor de operationele cash flow van een onderneming, zijnde de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en waardeverminderingen [46](#page=46).
* **REBITDA (Recurring Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortization):** Dit is de EBITDA gecorrigeerd voor niet-recurrente elementen, wat een maatstaf is voor de recurrente operationele cash flow. Typische correcties betreffen bijvoorbeeld de impact van herstructureringen of eenmalige grote bestellingen [46](#page=46).
* **EBITDAR (Earnings Before Interest, Tax, Depreciation, Amortization and Rent):** Dit is de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen, waardeverminderingen en huur. Het wordt gebruikt om resultaten te analyseren en te vergelijken, ongeacht de financieringswijze van activa (huur versus koop) [46](#page=46).
* **EBIT (Earnings Before Interest and Tax):** Dit staat voor de winst vóór rente en belastingen, ook wel operationele winst of bedrijfswinst genoemd [47](#page=47).
* **EBT / PBT (Profit Before Tax / Earnings Before Tax):** Winst vóór belasting [47](#page=47).
* **PAT (Profit After Tax):** Winst na belasting [47](#page=47).
* **NOPAT (Normalized Operating Profit After Tax):** De genormaliseerde bedrijfswinst na belastingen, waarbij bijzondere en niet-recurrente elementen zijn geëlimineerd [47](#page=47).
#### 3.2.2 Discounted Cash Flow (DCF)
* **DCF(F) (Discounted Cash Flow to the Firm):** Deze veelgebruikte waarderingsmethode is gebaseerd op de actualisatie van toekomstige vrije cash flows. De toekomstige vrije cash flows worden geschat op basis van een forecast en geactualiseerd naar het heden met een actualisatievoet, de WACC [47](#page=47).
* **Free Cash Flow:** Dit is een indicatie van de vrije kasstroom die verkregen wordt door van de EBITDA de belasting op operationele winst, investeringen en groei van het werkkapitaal af te trekken [47](#page=47).
#### 3.2.3 Kapitaalkosten
* **WACC (Weighted Average Cost of Capital):** De gewogen gemiddelde kapitaalkost, berekend als het gewogen gemiddelde van de kost van eigen vermogen (Cost of Equity) en de kost van vreemd vermogen (Cost of Debt). De wegingsfactoren zijn de verhoudingen waarin de financiering met eigen en vreemde middelen gebeurt [47](#page=47).
* **Cost of debt:** De kost van schuldfinanciering na aftrek van het belastingvoordeel door de fiscale aftrekbaarheid van interesten [47](#page=47).
* **CoE (Cost of Equity):** De kost van het eigen vermogen, gelijkgesteld aan het vereiste rendement dat een investeerder wenst te behalen op basis van het risicoprofiel van de onderneming [48](#page=48).
#### 3.2.4 Capital Asset Pricing Model (CAPM)
* **CAPM (Capital Asset Pricing Model):** Een model om de CoE te benaderen. Het stelt dat een investeerder een rendement eist dat minimaal gelijk is aan een risicovrije belegging, verhoogd met een aangepaste premie voor marktrisico en specifieke investeringsrisico's. De formule is: $CoE = RF + \beta \times MRP + \alpha$ [48](#page=48).
* **RF (Risk Free Rate):** Het rendement op een risicovrije belegging, vaak een langetermijnstaatsbon [48](#page=48).
* **MRP (Market Risk Premium):** Een premie die een investeerder wenst bovenop de risicovrije belegging voor het investeren in aandelen, algemeen aangenomen op ongeveer 5%. Studies over de historische marktrisicopremie gaan terug tot vóór de Eerste Wereldoorlog [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Beta ($\beta$):** Een correctiefactor die de MRP aanpast voor sectorrisico en schuldgraad. Een hogere schuldgraad impliceert meer risico. De beta die de correctiefactor voor de schuldgraad niet/wel bevat, wordt unlevered/levered beta genoemd [48](#page=48).
* **Alpha ($\alpha$):** Een risicopremie die wordt toegevoegd aan de CoE voor specifieke ondernemingsrisico's, zoals de "small firm premium" voor kleinere ondernemingen die aan meer risico's onderhevig zijn [49](#page=49).
#### 3.2.5 Multiples
* **Multiple-methode (marktmethode):** Een waarderingsmethode die vaak ter ondersteuning van DCF-resultaten wordt gebruikt. Hierbij wordt de onderneming vergeleken met andere ondernemingen waarvan de waarde bekend is, via multiples [49](#page=49).
* **CoCo (Comparable Company):** Vergelijking met beursgenoteerde vergelijkbare bedrijven, waarbij de marktkapitalisatie wordt bepaald op basis van beurskoers maal aantal aandelen [49](#page=49).
* **CoTrans (Comparable Transaction):** Vergelijking met recent verkochte vergelijkbare bedrijven, waarbij de transactieprijs (indien bekend) als waardemaatstaf wordt genomen [49](#page=49).
#### 3.2.6 Enterprise Value (EV)
* **EV (Enterprise Value):** Dit is de debt & cash free waarde van een onderneming. Zowel DCFF als vele multiples leiden eerst tot een EV, waarop correcties voor cash en schulden moeten worden toegepast om tot de waarde van de aandelen te komen [49](#page=49).
#### 3.2.7 Discount / Premium
Op de waarde van aandelen kunnen nog correcties worden toegepast, afhankelijk van de transactie (bv. minderheidsparticipatie, controlemeerderheid, indirecte eigendomsverwerving, aandelen zonder stemrecht) [49](#page=49).
> **Tip:** Het berekenen van waarderingen is minder complex dan de interpretatie van de resultaten en de beoordeling van de gebruikte parameters [47](#page=47).
---
# Specifieke M&A-structuren (Buy-out, Growth Capital) en Financiering
Dit gedeelte behandelt de specifieke terminologie rond buy-outs (MBO, MBI, LBO) en growth capital investeringen, alsook de bijbehorende financieringsstructuren, inclusief schuldfinanciering en kapitaalmarkten.
### 4.1 Buy-out structuren
Een buy-out is een overname waarbij een investeerder (vaak een investeringsfonds) mede-eigenaar wordt van een onderneming, waarbij het bestaande management of een nieuwe managementgroep ook betrokken kan zijn. Bij buy-outs wordt vaak gebruik gemaakt van schuldfinanciering [53](#page=53).
#### 4.1.1 Typen buy-outs
* **MBO / Management Buy-out:** Hierbij wordt het bestaande management, samen met een investeringsfonds, mede-eigenaar van de onderneming [53](#page=53).
* **MBI / Management Buy-in:** Hierbij wordt een nieuwe managementgroep, samen met een investeringsfonds, mede-eigenaar van de onderneming [53](#page=53).
* **LBO / Leveraged Buy-out:** Dit is een buy-out die deels wordt gefinancierd met schuld. Bij een LBO heeft het management de extra taak om de ‘headroom’ tussen de actuele situatie en de covenants te bewaken [53](#page=53) [56](#page=56) [57](#page=57).
> **Tip:** Bij een buy-out investeert het management vaak mee aan gunstigere voorwaarden dan het fonds [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 4.1.2 Managementparticipatie en incentives
* **Sweet Equity:** Management krijgt de mogelijkheid om in de targetvennootschap te investeren onder bijzondere voorwaarden, vaak met een lagere relatieve inbreng per aandeel ten opzichte van het investeringsfonds. De verhouding tussen de effectieve prijs betaald door het management en de prijs betaald door het investeringsfonds wordt soms de ‘envy ratio’ genoemd [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Ratchets:** Systemen die de verhoudingen tussen aandeelhouders bepalen en wijzigen. Ze kunnen het management in staat stellen om haar aandelenbelang te vergroten bij goede prestaties, of het investeringsfonds een maximaal rendement laten behalen bij slechte prestaties [54](#page=54).
#### 4.1.3 Fondsenstructuren en -instrumenten
* **Private Equity (PE) fund / Buy-out fund:** Een investeringsfonds dat actief is in mature cashflowgenererende bedrijven die schuldfinanciering aantrekken voor overnames en management actief betrekken [53](#page=53).
* **LP / Limited Partnership:** Angelsaksische fondsen worden vaak opgezet als fiscaal transparante structuren met beperkte aansprakelijkheid voor de investeerders (limited partners) [54](#page=54).
* **GP / General Partner:** Noodzakelijk om de beperkte aansprakelijkheid van een limited partnership te behouden; de GP is verbonden met de managementvennootschap van het fonds en is onbeperkt aansprakelijk [54](#page=54).
* **Investment horizon:** De termijn waarbinnen een fonds investeringen wil doen. **Closed-end funds** hebben een beperkte horizon (vaak 6-12 jaar) terwijl **open-end funds** geen specifieke horizon hebben [54](#page=54).
* **Co-investment:** Een investeerder die naast het investeringsfonds, onder dezelfde voorwaarden, mee investeert in een specifieke buy-out [54](#page=54).
* **Carried interest:** De vergoeding van het management van een PE-fonds, bestaande uit een percentage van de meerwaarde die het fonds realiseert voor haar investeerders, vaak nadat een bepaald rendement (hurdle) is bereikt [55](#page=55).
* **Hurdle:** Het rendement dat een fonds eerst moet realiseren voor haar investeerders alvorens het management deel kan nemen in de meerwaarde [55](#page=55).
* **Committed capital:** Het totale bedrag dat investeerders aan het fonds toezeggen voor investeringen [55](#page=55).
* **Drawdown:** De feitelijke terbeschikkingstelling van gelden door investeerders aan het fonds wanneer een investering is besloten [55](#page=55).
* **Distribution:** De uitkering van het gerealiseerde rendement door het fonds aan de investeerders [55](#page=55).
* **Exit:** De uitstap uit een investering, waarbij het fonds al bij de investering nadenkt over de verkoop van zijn aandelen [55](#page=55).
* **Secondary buy-out:** Wanneer één PE-fonds zijn investering doorverkoopt aan een ander PE-fonds [55](#page=55).
* **Club deals:** Een overeenkomst waarbij meerdere fondsen middelen samenbrengen voor een investering die individueel te groot of te beperkt zou zijn [55](#page=55).
> **Tip:** Van bij de investering wordt aan de exit gedacht [54](#page=54) [55](#page=55).
### 4.2 Schuldfinanciering van buy-outs
Schuldfinanciering is cruciaal voor leveraged buy-outs en kent specifiek vakjargon [56](#page=56).
#### 4.2.1 Typen schuldfinanciering
* **Leverage:** De mate van schuldfinanciering bij een overname [56](#page=56).
* **Acquisition finance:** Specifieke term voor de schuldfinanciering van de aankoop van een bedrijf [56](#page=56).
* **Stapled / debt package:** Een pakket leningen met verschillende gradaties van achterstelling, zoals mezzanine, junior en senior debt [56](#page=56).
* **Mezzanine:** Een hybride financieringsvorm met kenmerken van zowel kapitaal als schuld, zoals converteerbare schuld, preferente aandelen of schuld met warrants [56](#page=56).
* **Junior debt & senior debt:** Leningen met een verschillende mate van achterstelling wat betreft terugbetaling bij faillissement [56](#page=56).
* **PIK / Payment in Kind:** Vastrentende waardepapieren waarbij rente wordt gegenereerd als bijkomende schuld in plaats van geld, met uiteindelijke betaling op de eindvervaldatum [56](#page=56).
* **Bulletloan:** Een schuldvorm waarbij rentebetaling en/of aflossing volledig aan het einde van de lening plaatsvindt [57](#page=57).
* **Grace period:** Een periode waarin geen rentebetalingen of aflossingen verschuldigd zijn [57](#page=57).
#### 4.2.2 Bankconvenanten en risicobeheer
* **Debt syndication:** Meerdere banken die gezamenlijk de schuldfinanciering onderschrijven en optreden als een syndicaat [57](#page=57).
* **Headroom:** De ruimte tussen de huidige prestaties van de onderneming en de covenants [57](#page=57).
* **Covenants:** Parameters waarop banken de terugbetalingszekerheid beoordelen [57](#page=57).
* **Breach:** Het niet halen van een covenant, wat kan leiden tot onmiddellijke opeisbaarheid van de schuld [57](#page=57).
* **Euribor:** Euro Interbank Offered Rate, een referentierentevoet voor variabele rentes [57](#page=57).
* **Basis points:** Honderdsten van een rentpercentage [57](#page=57).
* **Hedging of interest risk:** Gebruik van financiële instrumenten (zoals interest rate swaps) om variabele rentes om te zetten in vaste rentes [57](#page=57).
> **Tip:** Mezzanine financiering bestaat in veel vormen. Het is belangrijk het instrument goed te analyseren en te begrijpen wat er gebeurt in welke situatie [56](#page=56).
### 4.3 Growth Capital
Growth capital is een financieringsvorm waarbij een investeerder kapitaal verstrekt om de groei van een bedrijf te ondersteunen, in ruil voor een deel van de aandelen. Dit kan voorkomen bij bedrijven in diverse stadia van maturiteit [62](#page=62).
#### 4.3.1 Waardering en aandelenstructuur
* **Pre money value:** De waarde van het bedrijf vóór de kapitaalverhoging [62](#page=62).
* **Post money value:** De waarde van het bedrijf inclusief de kapitaalverhoging, vaak gebruikt als referentie voor de aandelenverdeling [62](#page=62).
> **Example:** Bij een pre money-waarde van 100 en een kapitaalverhoging van 50 is de post money-waardering 150. De intekenaar op de kapitaalverhoging heeft dan recht op 50/150 of 33% van de aandelen [62](#page=62).
#### 4.3.2 Aandeelhoudersafspraken
* **Shareholder agreement:** Een overeenkomst tussen aandeelhouders over onder meer stemrechten en rechten/plichten bij aandelenverkoop [62](#page=62).
* **Drag along:** Een verplichting in de shareholder agreement om aandelen mee te verkopen als een andere partij haar pakket verkoopt [62](#page=62).
* **Tag along:** Een recht in de shareholder agreement om aandelen mee te verkopen als een andere partij haar pakket verkoopt; dit is geen verplichting [62](#page=62).
> **Tip:** Drag along en Tag along regelen wat er gebeurt als één aandeelhouder wenst te verkopen [62](#page=62) [63](#page=63).
* **Blocking minority:** Een minderheid van 25% + 1 aandeel die belangrijke beslissingen kan blokkeren indien een bijzondere meerderheid vereist is volgens de statuten of wetgeving [63](#page=63).
* **A-shares, B-shares:** Verschillende soorten aandelen die aan diverse groepen aandeelhouders verschillende rechten kunnen toekennen [63](#page=63).
* **Board seat:** Het recht voor groeikapitaalverschaffers op vertegenwoordiging in de raad van bestuur, wat onderdeel is van de onderhandelingen [63](#page=63).
* **Anti-dilution:** Een clausule die bescherming biedt aan een intredende financier. Indien bij een latere kapitaalronde de referentiewaarde lager is, verkrijgt de financier bijkomende aandelen om verwatering tegen te gaan [63](#page=63).
> **Tip:** Anti-dilution clausules beperken vaak de mate van verwatering [63](#page=63).
#### 4.3.3 Groeifinanciering en financieringscapaciteit
* **Autofinancing capacity:** De mate waarin een groeiende onderneming haar financieringsbehoefte uit eigen operationele cashflow kan dekken. Om sneller te groeien dan deze capaciteit, is externe financiering nodig [63](#page=63).
### 4.4 Financiering via kapitaalmarkten
Kapitaalmarkten omvatten de handel in aandelen, obligaties en andere langetermijninvesteringen, met de financiële markten als medium [70](#page=70).
#### 4.4.1 Instrumenten op de kapitaalmarkten
* **Bonds:** Obligatieleningen, verhandelbare schuldbewijzen uitgegeven door overheden of ondernemingen [70](#page=70).
* **Dilution:** Daling van de winst per aandeel door een toename van het aantal aandelen [70](#page=70).
* **Free float:** Het percentage aandelen van een bedrijf dat vrij verhandelbaar is op de beurs [70](#page=70).
* **Broker:** Een effectenbemiddelaar die de aan- en verkoop van aandelen voor klanten regelt [70](#page=70).
* **Greenshoe (of over-allotment option):** Een optie voor verkopende aandeelhouders bij een beursintroductie om het aantal aangeboden aandelen te verhogen bij overinschrijving [70](#page=70).
* **IPO / Initial Public Offering:** De eerste keer dat een bedrijf zijn aandelen te koop aanbiedt via de beurs om kapitaal aan te trekken [70](#page=70).
* **Long/short position:** Long gaan speculeert op een stijging van effecten; short gaan speculeert op een koersdaling door aandelen te verkopen die men nog niet bezit [70](#page=70).
* **Bookrunner:** Een zakenbank die de inschrijving, toewijzing en na-markt regelt bij een effectenuitgifte [71](#page=71).
* **Market cap:** De totale waarde van de aandelen van een beursgenoteerd bedrijf [71](#page=71).
* **Poison pill:** Een mechanisme om vijandelijke overnames te bemoeilijken door bepaalde aandeelhouders extra rechten toe te kennen [71](#page=71).
* **Hostile take-over:** Een overnamebod waarbij de bestaande raad van bestuur van het doelbedrijf tegen de overname is [71](#page=71).
* **Underwriter:** Een zakenbank die de publieke uitgifte van effecten beheert en onderschrijft, en niet-geplaatste effecten zelf koopt [71](#page=71).
* **Institutional investor:** Instellingen zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen die grote beleggingen doen en vaak een bevoorrechte behandeling krijgen [72](#page=72).
* **Prospectus:** Een wettelijk vereist document met de voorwaarden van een effectenuitgifte [72](#page=72).
* **Lock-up arrangement:** Een periode waarin aandelen niet verhandeld mogen worden na uitgifte [72](#page=72).
* **Insider trading:** Verboden handel met voorkennis van niet-publieke informatie [72](#page=72).
* **Fairness opinion:** Een oordeel van een onafhankelijke expert over de waarde van een onderneming of de gehanteerde uitgangspunten [72](#page=72).
* **Private placement:** Het onderhands verkopen van aandelen aan specifieke investeerders in plaats van een openbare emissie [72](#page=72).
* **High-yield bonds:** Obligaties van bedrijven met een lage kredietrating en hoog risico, ook wel junk bonds genoemd [73](#page=73).
* **In the money:** Een optie waarbij de beurskoers gunstiger is dan de uitoefenprijs [73](#page=73).
* **MTN / Medium Term Note:** Vergelijkbaar met een obligatie, vaak met een hoger rendement of kortere looptijd [73](#page=73).
* **Naked:** Ongedekt schrijven van opties [73](#page=73).
* **Penny stocks:** Aandelen met een erg lage absolute beurskoers [73](#page=73).
* **Rating:** Beoordeling van de kredietwaardigheid van een bedrijf door ratingbureaus [73](#page=73).
* **Option:** Recht om een effect te kopen of verkopen tegen een bepaalde prijs [73](#page=73).
* **Warrant:** Recht om vóór of op een bepaalde datum in te tekenen op een kapitaalverhoging tegen een vooraf vastgestelde prijs, waarbij nieuwe aandelen gecreëerd worden [73](#page=73).
#### 4.4.2 Regulering en beurzen
* **Euronext Brussel:** De beurs van Brussel, gefuseerd tot Euronext NV en later NYSE Euronext Inc. [71](#page=71).
* **FSMA / Financial Services and Markets Authority:** De Belgische autoriteit die toezicht houdt op financiële markten en genoteerde ondernemingen [72](#page=72).
> **Tip:** Een IPO brengt meestal een grote verandering van de bedrijfscultuur met zich mee, met verantwoording naar nieuwe stakeholders [70](#page=70) [71](#page=71).
> **Tip:** Het bestaan van de gifpilprocedure in de statuten van een onderneming kan wegen op de beurskoers [71](#page=71).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| M&A | Afkorting voor Mergers & Acquisitions, wat verwijst naar fusies en overnames van bedrijven. Het omvat transacties waarbij een bedrijf wordt overgenomen of samengaat met een ander bedrijf. |
| NDA / Non Disclosure Agreement | Een geheimhoudingsverklaring waarin partijen overeenkomen om informatie die tijdens overnamegesprekken wordt uitgewisseld, niet openbaar te maken of te misbruiken. Vaak bevat het ook clausules over het niet afwerven van personeel. |
| Offer letter | Een biedbrief die de intentie tot aankoop van een bedrijf weergeeft. Dit document heeft vaak een niet-bindend karakter, maar legt wel de basis voor verdere onderhandelingen. |
| Exclusiviteit | Een clausule in een brief of overeenkomst die stelt dat de verkoper niet met andere partijen onderhandelt en geen nieuwe onderhandelingen zal starten. Exclusiviteit is doorgaans beperkt in de tijd. |
| LOI / Letter Of Intent | Een intentieverklaring, de eerste schriftelijke weergave van de bedoelingen van partijen bij een transactie. Meestal bevat dit document slechts enkele bindende clausules, zoals exclusiviteit en geheimhouding. |
| MOU / Memorandum Of Understanding | Een princiepsverklaring die in de praktijk vaak door elkaar wordt gebruikt met de term LOI. Het schetst de basisprincipes en intenties van de betrokken partijen. |
| (Non) Binding | Verwijst naar het juridische karakter van clausules of een hele overeenkomst. Niet-bindende verklaringen zijn gebruikelijk in een vroeg stadium, terwijl de documentatie gaandeweg bindend wordt naarmate het verkoopproces vordert. |
| MAC / Material Adverse Change | Het niet bestaan van een fundamentele wijziging aan de omstandigheden van een onderneming. Een MAC-clausule is vaak een voorwaarde voor het omzetten van een LOI in een bindende SPA en refereert aan zaken als rendabiliteit of behoud van klanten. |
| SPA / Share Purchase Agreement | De definitieve overeenkomst tussen koper en verkoper voor de verkoop van aandelen in een onderneming. Deze is onderworpen aan een aantal voorwaarden, de zogenaamde Conditions Precedent (CPs). |
| CP / Condition Precedent | Een voorwaarde die vervuld moet zijn voordat een overeenkomst definitief wordt afgesloten. Dit kan een opschortende of ontbindende voorwaarde zijn, zoals goedkeuring door mededingingsautoriteiten. |
| Anti-trust filing | De officiële melding van een overname aan de bevoegde mededingingsautoriteiten om te voldoen aan de regelgeving ter voorkoming van concurrentievervalsing. |
| Representations | Verklaringen van de verkoper over de onderneming die, indien ze onjuist blijken, de basis kunnen vormen voor schadevergoeding. Dit vormt een cruciaal onderdeel van de contractuele afspraken. |
| Warranties | Algemene waarborgen die de verkoper geeft dat zijn verklaringen over de onderneming correct zijn. Deze kunnen beperkt zijn in tijd en omvang en vullen de representations aan. |
| Indemnities | Specifieke schadevergoedingen die worden bedongen voor bepaalde, vaak bekende of verwachte, problemen of risico's die niet onder de algemene warranties vallen. |
| Guarantees | Financiële zekerheden die de verkoper stelt om zijn verplichtingen na te komen, bijvoorbeeld na een claim onder representations en warranties of indemnities. |
| Escrow | Een geldbedrag dat op een geblokkeerde bankrekening wordt gestort als garantie voor de vergoeding van eventuele schade die voortvloeit uit de transactie. |
| Bank guarantee | Een garantie verstrekt door een bank om de betaling van eventuele schade te verzekeren. De bank treedt in de plaats van de verkoper als deze niet betaalt. |
| Disclosures | Een lijst van elementen die de verkoper aan de koper bekendmaakt om latere discussies over verstrekte informatie te vermijden. Het is belangrijk de impact hiervan op warranties te bepalen. |
| Threshold | Een afgesproken minimumbedrag voor de som van claims waarboven pas claims ingediend kunnen worden. Dit systeem kan gekoppeld zijn aan een basket of franchise. |
| Basket | Een systeem waarbij, zodra de threshold is bereikt, de schade wordt vergoed vanaf de eerste euro van de totale claims. |
| Franchise | Een systeem waarbij, zodra de threshold is bereikt, de schade wordt vergoed vanaf de eerste euro die de threshold overschrijdt, vergelijkbaar met een verzekeringspolis. |
| De minimis | Een minimumgrootte die wordt vastgesteld voor individuele claims, waarna deze meetellen voor de threshold. Kleine claims worden hierdoor buiten beschouwing gelaten. |
| Deal structuring | De analyse en optimalisatie van de volgorde waarin vennootschappen of activa worden overgenomen, met oog op fiscale, financiële en juridische aspecten. |
| Asset deal | Een overeenkomst waarbij niet de aandelen, maar de activa van een onderneming worden verkocht. De meeste schulden blijven achter in de verkopende vennootschap. |
| Share deal | Een overeenkomst waarbij de aandelen van een onderneming worden verkocht. Dit is vaak de voorkeursoptie omdat juridische en fiscale continuïteit gemakkelijker te waarborgen zijn. |
| Tax treatment | De fiscale gevolgen van een transactie, zowel voor de koper als voor de verkoper. Dit kan aanzienlijke verschillen vertonen tussen een asset deal en een share deal. |
| Legal continuity | De continuïteit van bestaande contracten, vergunningen en andere juridische relaties van de onderneming na een overname. Dit is cruciaal voor de operationele voortzetting. |
| Branch of business | Een bedrijfstak. Onder bepaalde voorwaarden kan een asset deal met behoud van juridische continuïteit worden uitgevoerd bij overname van een specifieke bedrijfstak. |
| TUPE / Transfer of Undertakings (Protection of Employment) | Europese en Belgische regelgeving die verplichte overdracht van arbeidscontracten regelt bij overnames, ook bij een asset deal waarbij juridische continuïteit ontbreekt. |
| Change of Control Clauses | Clausules in contracten die bepalen dat het contract niet langer geldig is of ontbonden wordt bij wijziging van de controle over de onderneming. |
| Debt push down | Het proces waarbij de overnameschuld naar de operationele vennootschappen wordt verplaatst, wat de financiering van banken aanmoedigt. |
| Leakage | Belastingverlies bij intra-groep uitkeringen van winsten of bij afbetaling van leningen, met name in internationale overnamestructuren, wat de waarde van de transactie vermindert. |
| Financial assistance | Juridische term die verwijst naar het verbod (nu opgeheven onder voorwaarden) voor een vennootschap om middelen voor te schieten voor de verkrijging van haar eigen aandelen door derden. |
| Debt free/cash free price | De prijs van een onderneming die berekend wordt zonder rekening te houden met financiële schulden en aanwezige cash. Correcties voor deze posten worden later toegepast. |
| Working Capital | Werkkapitaal, bestaande uit vlottende activa en passiva zoals debiteuren, voorraden en crediteuren, dat nodig is voor de dagelijkse bedrijfsvoering. |
| Normalized Working Capital | Een analyse van het werkkapitaal onder normale omstandigheden, gecorrigeerd voor uitzonderlijke of niet-recurrente elementen, om een stabiel beeld te krijgen. |
| Target Working Capital | De overeengekomen toestand van het werkkapitaal op het moment van de closing, die als basis dient voor de finale prijsberekening en waarbij afwijkingen tot prijsaanpassingen kunnen leiden. |
| Closing accounts | Een balanssituatie opgesteld op de closing date, die dient als basis voor de bepaling van de net debt en het werkkapitaal, en daarmee de definitieve prijs. |
| Net debt | Nettoschuld, een breed gedefinieerde post die financiële schulden (inclusief rente) min de cash omvat. Een duidelijke definitie in de LOI en SPA is essentieel. |
| Belgian GAAP / Belgian Generally Accepted Accounting Principles | De in België geldende algemeen aanvaarde boekhoudprincipes, die van belang zijn voor de opstelling van de closing accounts en de prijsberekening. |
| IFRS / International Financial Reporting Standards | Internationale boekhoudstandaarden die door beursgenoteerde bedrijven in België worden gebruikt voor financiële rapportage. |
| Earn-out | Een deel van de overnameprijs dat afhankelijk wordt gemaakt van het behalen van specifieke toekomstige objectieven. Dit kan echter integratie bemoeilijken en tot discussies leiden. |
| Spread payment / vendor note / vendor loan | Een regeling waarbij de verkoper de betaling van de overnameprijs gespreid toestaat, wat impliciet neerkomt op een lening aan de koper. |
| Locked box | Een prijsmechanisme waarbij de prijs wordt vastgelegd op basis van een historische boekhoudkundige situatie in plaats van de closing accounts, met contractuele afspraken om geldstromen uit de onderneming te voorkomen. |
| Due diligence | Een grondig onderzoek naar de financiële, juridische, fiscale en commerciële aspecten van een onderneming, uitgevoerd door de koper om risico's en opportuniteiten in te schatten. |
| Financial due diligence | Onderzoek naar historische en toekomstige financiële cijfers, quality of earnings, net debt en forecasts van de onderneming. |
| Tax due diligence | Onderzoek naar de fiscale situatie en risico's van de onderneming, zowel op het vlak van directe als indirecte belastingen. |
| Legal due diligence | Onderzoek naar de juridische situatie, inclusief vennootschapsrecht, contracten, sociaal recht en intellectuele eigendom. |
| Commercial due diligence | Onderzoek naar de markten waarin de onderneming actief is en haar commerciële positie. |
| Pensions due diligence | Onderzoek naar huidige en toekomstige pensioenverplichtingen, belangrijk bij de beoordeling van de overnamekosten. |
| Defined contribution plan | Een pensioenplan waarbij het eindbedrag afhangt van stortingen en rendement, zonder garantie op een vast bedrag. |
| Defined benefit plan | Een pensioenplan waarbij het te behalen eindbedrag contractueel vastligt, wat bij overnames vaak discussie over de pensioenschuld veroorzaakt. |
| Insurance due diligence | Onderzoek naar de bestaande verzekeringsdekking en vergelijking met de gewenste dekking, evenals continuïteit van verzekering. |
| Operations and synergy due diligence | Onderzoek naar de efficiëntie van de operaties en het potentieel voor het realiseren van synergieën. |
| Environmental due diligence | Onderzoek naar milieuaspecten zoals grond-, water- en luchtvervuiling, en geluidshinder. |
| Health and safety | Onderzoek naar arbeidsomstandigheden met focus op gezondheid en veiligheid van werknemers. |
| Release / reliance (t.a.v. financiers) | De mate waarin een due diligence-rapport dat door adviseurs wordt opgesteld, gedeeld wordt met financiers, en welke verantwoordelijkheid de adviseurs daarbij dragen. |
| Hold harmless letter / approved reader letter | Een vrijwaringsbrief waarbij een adviseur toegang verleent tot een rapport en de ontvanger de adviseur vrijwaart van aansprakelijkheid. |
| Clean team | Een adviesteam dat onderzoek doet naar gevoelige informatie, zoals klantgegevens, en aan opdrachtgevers een geanonimiseerde analyse rapporteert, om privacy en vertrouwelijkheid te waarborgen. |
| Data room | Een fysieke of elektronische ruimte waar documenten over de onderneming worden verzameld en die toegang biedt aan de koper voor onderzoek. |
| Data room rules | Regels die bepalen wie toegang krijgt tot de data room, wanneer, hoe lang, en wat er met de informatie mag gebeuren. |
| E-data room | Een elektronische data room die via internet toegankelijk is, wat efficiënte raadpleging door internationale teams mogelijk maakt. |
| Long list | De initiële, uitgebreide lijst van potentiële kopers voor een onderneming tijdens het verkoopproces. |
| Short list | Een selectie uit de long list, bestaande uit bedrijven die in de eerste fase worden benaderd om hun interesse te peilen. |
| Teaser / blind profile | Een anoniem profiel van een bedrijf dat aan potentiële kopers wordt verstrekt om interesse te wekken zonder de identiteit van de onderneming prijs te geven. |
| Info Memo / Information Memorandum | Een gedetailleerd document dat de onderneming beschrijft, inclusief historie, producten, marktpositie en financiële informatie, verstrekt na ondertekening van een NDA. |
| Process letter | Een brief waarin de verkoper het verkoopproces organiseert, deadlines voor biedingen stelt en de volgende fasen beschrijft. |
| VDD / Vendor (initiated) Due Diligence | Een due diligence-onderzoek geïnitieerd door de verkoper, waarbij een onafhankelijke partij de verkoper adviseert en later verantwoording aflegt aan de koper na de transactie. |
| Deal advisor | Een adviseur, vaak een investment bank, die optreedt als makelaar, partijen samenbrengt, onderhandelingen voert en niet-juridische verkoopsdocumenten opstelt. |
| Due diligence provider | Gespecialiseerde leveranciers van due diligence-assistentie, vaak onderdelen van advocaten- of auditkantoren. |
| Lawyer / M&A lawyer | Gespecialiseerde advocaten of corporate juristen die contracten opstellen en onderhandelen tijdens een M&A-transactie. |
| Specialist advisors | Vakspecialisten die specifiek advies verlenen op gebieden zoals milieu, pensioenen of belastingen tijdens een transactie. |
| Auditor | Een bedrijfsrevisor die een verklaring afgeeft over de closing accounts, wat essentieel is voor de financiële afronding van de deal. |
| List of parties | Een overzicht van alle betrokken adviseurs en managementleden van zowel de kopende als de verkopende partij, inclusief contactgegevens. |
| Fees | De vergoedingen die aan adviseurs worden betaald, vaak bestaande uit een retainer en een success fee voor deal advisors, of time and expense based voor anderen. |
| Success fee | Het deel van de vergoeding dat afhankelijk is van het succesvol afronden van de transactie. |
| Retainer fee | Een vaste of maandelijkse vergoeding die onafhankelijk van de transactie wordt toegekend aan een adviseur. |
| Time and expense based fee | Een vergoeding die gebaseerd is op het aantal gepresteerde uren en gemaakte onkosten. |
| Goodwill | Het verschil tussen de betaalde prijs voor aandelen en de boekwaarde van het eigen vermogen, wat de immateriële waarde van de onderneming vertegenwoordigt. |
| EBITDA / Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortization | Een maatstaf voor de operationele cashflow van een onderneming, berekend vóór aftrek van rente, belastingen, afschrijvingen en waardeverminderingen. |
| REBITDA / Recurring Earnings Before Interest, Tax, Depreciation and Amortization | De recurrente operationele cashflow, zijnde de EBITDA gecorrigeerd voor niet-recurrente elementen zoals herstructureringen of eenmalige bestellingen. |
| EBITDAR / Earnings Before Interest, Tax, Depreciation, Amortization and Rent | Een maatstaf voor de operationele cashflow vóór betaling van huur, gebruikt om resultaten te vergelijken onafhankelijk van de financieringswijze van activa. |
| Free Cash Flow | De kasstroom die resteert na aftrek van belastingen, investeringen en groei van werkkapitaal van de EBITDA, indicatief voor de vrije kasstroom die aan investeerders kan worden uitgekeerd. |
| PBT / Profit Before Tax | Winst vóór belastingen, ook wel aangeduid als EBT (Earnings Before Tax). |
| PAT / Profit After Tax | Winst na aftrek van belastingen. |
| EBIT / Earnings Before Interest and Tax | Operationele winst of bedrijfswinst vóór aftrek van rente en belastingen. |
| NOPAT / Normalized Operating Profit After Tax | Genormaliseerde bedrijfsresultaten na belastingen, waarbij bijzondere en niet-recurrente elementen zijn geëlimineerd. |
| DCF(F) / Discounted Cash Flow (to the Firm) | Een waarderingsmethode die toekomstige vrije kasstromen actualiseert naar de huidige waarde, gebruikmakend van de WACC als discontofactor. |
| WACC / Weighted Average Cost of Capital | De gewogen gemiddelde kostprijs van het kapitaal, berekend op basis van de verhouding tussen eigen vermogen en schuldfinanciering. |
| Cost of debt | De kostprijs van schuldfinanciering na aftrek van het belastingvoordeel door fiscale renteaftrek. |
| CoE / Cost of Equity | De kostprijs van het eigen vermogen, gelijkgesteld aan het vereiste rendement van een investeerder gebaseerd op het risicoprofiel van de onderneming. |
| CAPM / Capital Asset Pricing Model | Een model om de kostprijs van het eigen vermogen te bepalen, gebaseerd op het risicovrije rendement, de marktrisicopremie en de beta-factor. |
| RF / Risk Free Rate | Het rendement op een risicovrije belegging, vaak gebaseerd op langlopende staatsbons. |
| MRP / Market Risk Premium | De extra premie die een investeerder eist bovenop het risicovrije rendement als compensatie voor het beleggen in aandelen. |
| Beta (levered/unlevered) | Een correctiefactor die de marktrisicopremie aanpast voor sectorspecifieke risico's en de schuldgraad van de onderneming. |
| Alpha | Een risicopremie die wordt toegevoegd aan de kostprijs van het eigen vermogen voor specifieke risico's verbonden aan de onderneming, zoals de small firm premium. |
| Multiple | Een waarderingsmethode die de onderneming vergelijkt met vergelijkbare bedrijven op basis van financiële ratio's (multiples), zoals EBITDA. |
| CoCo / Comparable Company | Waardering op basis van beursgenoteerde vergelijkbare bedrijven, waarbij de marktkapitalisatie als referentie dient. |
| CoTrans / Comparable Transaction | Waardering op basis van recent verkochte vergelijkbare bedrijven, waarbij de transactieprijs als referentie dient. |
| EV / Enterprise Value | De ‘debt & cash free’-waarde van een onderneming, die na correctie voor cash en schulden leidt tot de waarde van de aandelen. |
| Discount / Premium | Correcties die worden toegepast op de waarde van aandelen, afhankelijk van de transactiecomponenten zoals minderheidsbelangen, controlemeerderheden of indirecte eigendomsverwerving. |
| Buy-out | Een transactie waarbij een investeringsfonds, al dan niet met het management, een meerderheid van de aandelen in een onderneming verwerft. |
| Business Angels | Investeerders die in een zeer vroeg stadium in een bedrijf investeren, vaak individuen of kleine groeperingen. |
| Venture Capital | Investeringsfondsen die actief zijn in opstartende of technologisch onzekere bedrijven. |
| Private Equity (PE) fund | Een investeringsfonds dat zich richt op mature, cashflowgenererende bedrijven, vaak gebruikmakend van schuldfinanciering en managementbetrokkenheid. |
| Buy-out fund | Zie Private Equity fund. |
| Hedge funds | Fondsen die naast aandelen ook in andere activa investeren, met een flexibele beleggingsstrategie. |
| Vulture funds | Fondsen gespecialiseerd in het overnemen van bedrijven in moeilijkheden, met als doel deze te herstructureren en winstgevend te maken. |
| Special situation funds | Een meer neutrale benaming voor fondsen die zich richten op bedrijven in moeilijke financiële situaties. |
| Turn around funds | Zie Vulture funds of Special situations funds, met nadruk op waardecreatie door herstructurering en rendabel maken van overgenomen bedrijven. |
| MBO / Management Buy-out | Een transactie waarbij het bestaande management mede-eigenaar wordt van een onderneming, vaak samen met een investeringsfonds. |
| MBI / Management Buy-in | Een transactie waarbij een nieuwe managementgroep mede-eigenaar wordt van een onderneming, vaak samen met een investeringsfonds. |
| LBO / Leveraged Buy-out | Een buy-out die grotendeels wordt gefinancierd met schulden, waardoor het rendement op eigen kapitaal kan worden vergroot. |
| Sweet Equity | Een stimulans voor het management, waarbij zij aandelen kunnen verwerven tegen gunstige voorwaarden, met een lagere relatieve inbreng dan het investeringsfonds. |
| Ratchets | Systemen die de verhoudingen tussen aandeelhouders bepalen en kunnen wijzigen, bijvoorbeeld om het management te belonen bij goede prestaties of het fonds te beschermen bij tegenvallende resultaten. |
| LP / Limited Partnership | Een Angelsaksische rechtsvorm voor fondsen met beperkte aansprakelijkheid voor investeerders. |
| GP / General Partner | De partij met onbeperkte aansprakelijkheid in een limited partnership, doorgaans verbonden aan de managementvennootschap van het fonds. |
| Investment horizon | De periode waarbinnen een fonds voornemens is om investeringen te doen en er vervolgens weer uit te stappen. |
| Closed-end fund | Een fonds met een beperkte, vooraf bepaalde investeringshorizon, typisch 6 tot 12 jaar voor investering, groei en verkoop. |
| Open-end fund | Een fonds zonder specifieke investeringshorizon, wat meer flexibiliteit in investerings- en desinvesteringsbeslissingen toelaat. |
| Co-investment | Een investeerder die naast het investeringsfonds in een buy-out participeert, onder vergelijkbare voorwaarden. |
| Carried interest | Het percentage van de meerwaarde dat het management van een PE-fonds ontvangt, vaak nadat de investeerders een bepaald rendement hebben behaald. |
| Hurdle | Het minimale rendement dat een fonds moet realiseren voordat het management kan deelnemen in de meerwaarde (carried interest). |
| Committed capital | Het totale bedrag dat investeerders aan een fonds toezeggen voor investeringen. |
| Drawdown | Het moment waarop investeerders daadwerkelijk de toegezegde gelden aan het fonds beschikbaar stellen voor investeringen. |
| Distribution | De uitkering van het door het fonds gerealiseerde rendement aan de investeerders. |
| Exit | Het moment waarop een PE-fonds zijn investering verkoopt, met de bedoeling om de aandelen weer te kunnen verkopen. |
| Secondary buy-out | Een transactie waarbij een PE-fonds zijn investering doorverkoopt aan een ander PE-fonds. |
| Club deals | Een overeenkomst waarbij meerdere fondsen middelen bundelen voor een investering die individueel te groot zou zijn. |
| Leverage | De mate waarin een overname wordt gefinancierd met schulden. |
| Acquisition finance | Schuldfinanciering specifiek gericht op de aankoop van een bedrijf. |
| Stapled / debt package | Een pakket aan leningen met diverse achterstellingsniveaus, variërend van mezzanine tot senior schuld. |
| Mezzanine | Een hybride financieringsvorm met kenmerken van zowel kapitaal als schuld, vaak in de vorm van converteerbare schuld of aandelen met voorkeurdividend. |
| Junior debt & senior debt | Leningen met een lagere (junior) of hogere (senior) rang van achterstelling bij terugbetaling in geval van faillissement. |
| PIK / Payment in Kind | Vaste rente-dragende waardepapieren waarbij de rente wordt uitgekeerd als bijkomende schuld in plaats van geld, betaalbaar op de eindvervaldatum. |
| Bulletloan | Een schuldvorm waarbij de rentebetaling en/of aflossing volledig aan het einde van de looptijd plaatsvindt. |
| Grace period | Een periode waarin geen rente- of schuldaflossing verschuldigd is. |
| Debt syndication | Een samenwerking tussen meerdere banken die gezamenlijk de schuldfinanciering onderschrijven en optreden als syndicaat. |
| Headroom | De ruimte tussen de huidige prestaties van een onderneming en de overeengekomen covenants, wat aangeeft in hoeverre aan de financiële verplichtingen kan worden voldaan. |
| Covenants | Financiële parameters op basis waarvan banken de terugbetalingscapaciteit van een lening beoordelen. |
| Breach | Het niet voldoen aan een covenant, wat kan leiden tot het onmiddellijk opeisbaar worden van de schuld. |
| Euribor | Euro Interbank Offered Rate, een referentierentevoet die als basis dient voor variabele rentetarieven. |
| Basis points | Honderdsten van een rentepercentage, vaak gebruikt om de rente op een lening uit te drukken als Euribor plus een aantal basis points. |
| Hedging of interest risk | Gebruik van financiële instrumenten, zoals interest rate swaps, om variabele rentetarieven om te zetten in vaste tarieven. |
| Crowdfunding | Het financieren van een project of onderneming door een groep individuen, meestal via internet, als alternatief voor traditionele financiële instellingen. |
| FFF: Family, Friends, Fools | Een financieringsvorm voor jonge start-ups via leningen van bekenden, familieleden of informele investeerders. |
| Growth capital | Kapitaal dat wordt geïnvesteerd in een bedrijf ter ondersteuning van groei, in ruil voor een deel van de aandelen. |
| Pre money value | De waarde van een bedrijf exclusief de waarde van het nieuw gestorte kapitaal. |
| Post money value | De waarde van een bedrijf inclusief het nieuw gestorte kapitaal, vaak gebruikt als referentie voor de aandelenverdeling. |
| Shareholder agreement | Een overeenkomst tussen aandeelhouders die afspraken bevat over o.a. stemrechten en de verkoop van aandelenpakketten. |
| Drag along | Een verplichting in een shareholder agreement die een aandeelhouder dwingt zijn aandelen mee te verkopen als de andere partij haar pakket verkoopt. |
| Tag along | Een recht in een shareholder agreement dat een aandeelhouder toestaat zijn aandelen mee te verkopen als de andere partij haar pakket verkoopt, in tegenstelling tot drag along is dit geen verplichting. |
| Blocking minority | Een minderheidsbelang dat voldoende is om belangrijke beslissingen op de algemene vergadering te blokkeren, door de vereiste van een bijzondere meerderheid. |
| A-shares, B-shares | Verschillende soorten aandelen die worden gecreëerd om diverse rechten toe te kennen aan verschillende groepen aandeelhouders. |
| Board seat | Een vertegenwoordiging in de raad van bestuur, vaak geëist door groeikapitaalverschaffers als onderdeel van de onderhandelingen. |
| Autofinancing capacity | De mate waarin een groeiende onderneming haar investeringen kan financieren uit eigen operationele cashflow. |
| Anti-dilution | Een clausule in een financieringscontract die intredende financiers beschermt tegen verwatering van hun aandelenbelang bij latere kapitaalrondes tegen een lagere waardering. |
| Strategy | De onderliggende strategische doelstelling van een deal, die te allen tijde in acht genomen moet worden. |
| PMI / Post Merger Integration | Het proces van integratie van een overgenomen onderneming in de bestaande kopende onderneming, dat zorgvuldige planning en opvolging vereist. |
| 100 day plan | Een gedetailleerd plan dat de acties voor de eerste 100 dagen na de overname vastlegt, essentieel voor een succesvolle integratie. |
| Synergy | De extra waarde die ontstaat door de samenvoeging van twee ondernemingen, zowel aan de kosten- als aan de opbrengstenkant. |
| Announcement | De officiële bekendmaking van de overname aan pers, stakeholders, personeel en klanten, inclusief de gevolgen en wijzigingen. |
| Serial deal maker | Een bedrijf dat regelmatig overnames pleegt en dus veel ervaring heeft met dit proces. |
| Closing dinner | Een traditioneel diner na de afronding van een transactie, waar de dealteams van koper, verkoper en adviseurs samenkomen. |
| Fat lady | Een gezegde dat aangeeft dat een transactie pas definitief is na de ondertekening van de laatste overeenkomst ("It isn’t over until the fat lady sings"). |
| Tombstone | Een trofee of aandenken, vaak in plexiglas, dat na afloop van een transactie wordt gemaakt door adviseurs of financiers ter herinnering aan de deal. |
| Capital markets | Alle activiteiten gerelateerd aan de handel in aandelen, obligaties en andere langetermijninvesteringen, waarbij de financiële markten als medium fungeren. |
| Bonds | Obligatieleningen, verhandelbare schuldbewijzen die dienen als financieringsbron voor overheden, ondernemingen of instellingen. |
| Dilution | Een daling van de winst per aandeel door een toename van het aantal uitstaande aandelen. |
| Free float | Het percentage aandelen van een bedrijf dat vrij verhandelbaar is op de beurs. |
| Broker | Een effectenbemiddelaar die het aan- en verkopen van aandelen op de beurs voor rekening van zijn klanten uitvoert. |
| Greenshoe (of over-allotment option) | Een optie die verkopende aandeelhouders het recht geeft het aantal aangeboden aandelen bij een beursintroductie te verhogen bij overinschrijving. |
| IPO / Initial Public Offering | De eerste keer dat een bedrijf zijn aandelen te koop aanbiedt via de beurs, met als doel kapitaal aan te trekken. |
| Long/short position | Long gaan betekent speculeren op een koersstijging, short gaan op een koersdaling door aandelen te verkopen die men nog niet bezit. |
| Bookrunner | Een zakenbank die verantwoordelijk is voor de inschrijving, toewijzing en na-markt van effecten bij een uitgifte. |
| Market cap | De beurskapitalisatie of totale waarde van de aandelen van een beursgenoteerd bedrijf, berekend op basis van de beurskoers en het aantal uitstaande aandelen. |
| Poison pill | Een mechanisme dat een vijandige overname bemoeilijkt door speciale rechten toe te kennen aan bestaande aandeelhouders, zoals een voorkeursrecht op een kapitaalverhoging. |
| Hostile take-over | Een bod op een beursgenoteerde onderneming waarbij het bestuur van de over te nemen onderneming tegen de overname is. |
| Underwriter | Een zakenbank die de publieke uitgifte van aandelen of obligaties beheert en onderschrijft, waarbij deze de niet-geplaatste effecten zelf koopt. |
| Euronext Brussel | De Brusselse beurs, die deel uitmaakt van Euronext NV, een pan-Europese beurs voor aandelen en derivaten. |
| Institutional investor | Instellingen zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen die grote beleggingen doen en grote hoeveelheden effecten verhandelen. |
| Prospectus | Een wettelijk vereist document bij de uitgifte van financiële producten, waarin de voorwaarden van de uitgifte worden vermeld. |
| Lock-up arrangement | Een overeenkomst die bepaalt dat aandelen niet verhandeld mogen worden vóór een specifieke datum. |
| FSMA / Financial Services and Markets Authority | De Belgische autoriteit die toezicht houdt op de financiële markten, genoteerde ondernemingen en financiële instellingen. |
| Insider trading | Verboden handel met voorkennis van niet-publieke informatie over een beursgenoteerd bedrijf. |
| Fairness opinion | Een oordeel van een onafhankelijke expert over de waarde van een onderneming of de gehanteerde waarderingsprincipes, ter beoordeling van de transactievoorwaarden. |
| Private placement | Een onderhandse plaatsing waarbij een onderneming kapitaal ophaalt door aandelen direct te verkopen aan specifieke beleggers, in plaats van een openbare emissie. |
| High-yield bonds | Obligaties van bedrijven met een relatief lage kredietrating, die vanwege het hogere risico een hoger rendement bieden (ook wel junk bonds genoemd). |
| In the money | Een optie is "in the money" als de beurskoers van de onderliggende waarde voordeliger is dan de uitoefenprijs van de optie. |
| MTN / Medium Term Note | Een obligatie met een middellange looptijd, meestal een hoger rendement dan normale obligaties en verhandeld op de onderhandse markt. |
| Naked | Een ongedekte optiepositie waarbij men het recht geeft een aandeel te kopen zonder dit zelf te bezitten. |
| Penny stocks | Aandelen met een zeer lage absolute beurskoers. |
| Rating | Een beoordeling van de kredietwaardigheid van een bedrijf door ratingbureaus. |
| Option | Het recht om een effect te kopen of verkopen tegen een bepaalde prijs binnen een bepaalde termijn. |
| Warrant | Het recht om in te tekenen op een kapitaalverhoging tegen een vooraf vastgestelde prijs, vaak gebruikt voor personeelsopties omdat er nieuwe aandelen gecreëerd worden. |
Cover
merged.pdf
Summary
# Financiële markten en beleggingsmogelijkheden
Dit onderwerp behandelt de uitgifte van obligaties door Kinepolis, de opkomst van spaarboekjes, de prestaties van aandelenmarkten, en nieuwe investeringsproducten zoals goud en bitcoin.
### 1. Obligatie-uitgiften
#### 1.1 Kinepolis retailobligaties
De cinemagroep Kinepolis heeft een retailobligatie uitgegeven met een looptijd van vijf jaar om tussen 100 en 150 miljoen euro op te halen. De obligaties hebben een coupon van 5 procent en worden aangeboden in coupures van 1.000 euro [4](#page=4).
* **Positieve aspecten:**
* De obligaties worden uitgegeven tegen 100 procent van de nominale waarde, wat resulteert in een brutorendement gelijk aan de coupon van 5 procent [4](#page=4).
* Het nettorendement na aftrek van 30 procent roerende voorheffing bedraagt 3,50 procent. Dit is aantrekkelijk in verhouding tot het risico [4](#page=4).
* Het nettorendement is ongeveer 170 basispunten hoger dan dat van de Belgische staatsobligatie met vervaldag in oktober 2030 [4](#page=4).
* De financiering voor de overname van Emagine Entertainment is reeds geregeld via een andere lening [4](#page=4).
* De obligatie-uitgifte dient voor algemene bedrijfsdoeleinden, inclusief herfinanciering van bestaande schulden en uitbreiding van activiteiten [4](#page=4).
* **Risico's en overwegingen:**
* KBC kent de obligatie een risicoscore 4 toe, de middelste score op een zevenpuntenschaal, en adviseert beleggers met een dynamisch risicoprofiel [5](#page=5).
* Belfius signaleert dat de obligatie deel moet uitmaken van het dynamische gedeelte van een beleggingsportefeuille [5](#page=5).
* Analisten wijzen op een hoger risicoprofiel van de Nederlandse laadpalenspecialist Fastned, die eerder een retailobligatie uitgaf met een nettorendement van 4,20 procent [5](#page=5).
* Analisten van De Belegger adviseren om in te tekenen, maar niet te overdrijven [4](#page=4).
* De inschrijvingsperiode loopt van 21 tot 26 november, maar kan vervroegd worden afgesloten bij grote vraag [5](#page=5).
#### 1.2 Vergelijking met andere retailobligaties
De Nederlandse laadpalenspecialist Fastned gaf in oktober een retailobligatie uit met een nettorendement van 4,20 procent, maar deze zou een hoger risicoprofiel hebben dan de Kinepolis-obligatie [5](#page=5).
### 2. Spaarboekjes
#### 2.1 Recordbedragen op spaarboekjes
De tegoeden op gereglementeerde spaarboekjes in België hebben een recordbedrag van 301,9 miljard euro bereikt, het hoogste sinds februari 2022. Sinds begin van het jaar is dit een stijging van 24 miljard euro [10](#page=10).
* **Oorzaken van de stijging:**
* Het verse geld is voornamelijk afkomstig van vervallende termijnrekeningen [10](#page=10).
* Banken zoals Belfius, ING en KBC lanceerden in september 2024 termijnrekeningen met hoge rentes om geld dat geïnvesteerd was in de staatsbon te recupereren [10](#page=10).
* De rentes op termijnrekeningen zijn gedaald sinds de Europese Centrale Bank haar depositorente heeft verlaagd van 3,75 naar 2 procent sinds september 2024. Hierdoor parkeren spaarders vrijgekomen geld op spaarboekjes [11](#page=11).
* **Kenmerken en rendement:**
* De tegoeden op spaarboekjes vertegenwoordigen ongeveer 18 procent van het bruto financieel vermogen van Belgische gezinnen (1.659 miljard euro in juni) [11](#page=11).
* Gemiddeld heeft elke Belg zo'n 25.500 euro op zijn spaarboekje, maar dit verbergt grote verschillen [11](#page=11).
* Het rendement van spaarboekjes is doorgaans niet voldoende om de inflatie te compenseren; in oktober bedroeg de gemiddelde rente 0,73 procent [11](#page=11).
* **Hoogste rentes op spaarboekjes (cijfers Spaargids.be):**
* **Spaarboekjes zonder voorwaarden:** Santander (1,65%), NIBC, Keytrade, MeDirect (elk 1,6%) [11](#page=11).
* **Spaarboekjes met maximale spaarbedragen per maand:** VDK Bank (2,85%), Belfius (2,80%), Argenta en CPH Bank (elk 2,60%) [11](#page=11).
* **Vergelijking met aandelenmarkten:**
* De aandelenmarkten leveren dit jaar een veel hoger rendement op. De Bel20 steeg met circa 18 procent en de Europese Stoxx600 met 12 procent [11](#page=11).
* Een vuistregel stelt dat men eerst een spaarbuffer van minstens zes nettomaandlonen moet opbouwen alvorens in aandelen te investeren [11](#page=11).
### 3. Aandelenmarkten
#### 3.1 Algemene prestaties en trends
* **Hollywood's box office:** De Amerikaanse filmindustrie kende in oktober een daling van 7,5 procent in ticketinkomsten vergeleken met een jaar eerder, wat het slechtste resultaat is sinds 1998 (exclusief 2020). Maart had het laagste tickettotaal sinds 2000 [12](#page=12).
* **Oorzaken:** Films zoals 'Sneeuwwitje' en 'Tron: Ares' trokken minder publiek. Er is een grotere afhankelijkheid van een uitdunnende groep kaskrakers, wat zorgt voor grote schommelingen [12](#page=12).
* **Streamingdiensten:** Filmkijkers zijn verslingerd geraakt aan streamingdiensten zoals Netflix en Disney+, en vinden minder de weg terug naar de bioscoop [12](#page=12).
* **Financiële resultaten:** Het resultaat na tien maanden van 2025 (6,9 miljard dollar) blijft onder het niveau van 2023 (7,6 miljard dollar). De pre-pandemie omzet van bijna 10 miljard dollar blijft buiten bereik [12](#page=12).
* **Specifieke aandelen en sectoren:**
* **AMD:** De chipreus AMD voorspelde een omzetgroei van meer dan 35 procent de komende drie tot vijf jaar, wat resulteerde in een stijging van 9 procent van het aandeel [13](#page=13).
* **SSE:** De Britse stroomproducent SSE sprong 16,8 procent hoger na een aangekondigde kapitaalverhoging van 2 miljard pond [13](#page=13).
* **Polestar:** De Zweedse e-autobouwer plant een omgekeerde aandelensplitsing (bundeling) om een notering op Nasdaq te behouden, aangezien de koers onder de 1 dollar was gezakt. Het bedrijf rapporteerde een nettoverlies van 365 miljoen dollar in het derde kwartaal [13](#page=13).
* **SoftBank en Nvidia:** SoftBank verkocht zijn volledige belang in Nvidia voor 5,83 miljard dollar om investeringskansen in de AI-sector te grijpen, onder andere voor een investering van 25 miljard dollar in OpenAI. Analisten benadrukken dat de verkoop niet negatief moet worden gezien. SoftBank heeft in het verleden ook succesvolle desinvesteringen gedaan (Alibaba, ARM) maar ook mislukkingen gekend (WeWork) [13](#page=13).
* **On:** De Zwitserse sneakerproducent verhoogde zijn omzet- en winstprognose na een sterk derde kwartaal, en rekent op een omzetgroei van 34 procent [13](#page=13).
* **Cisco Systems:** UBS verhoogde het advies van 'houden' naar 'kopen' voor Cisco, mede dankzij AI-orders van hyperscalers. Er wordt een omzetgroei van 6 procent verwacht [15](#page=15).
* **Adyen en AMD:** Adyen hield een analistendag met een prognose voor 2026 (20-25% omzetgroei) en verwachtingen voor de expansie in financiële producten. AMD's CEO focust op AI en concurrentie met Nvidia [15](#page=15).
#### 3.2 Beleggingsadvies en prognoses
* **VS-beurzen:** Peter Oppenheimer, aandelenstrateeg bij Goldman Sachs, verwacht dat de beurzen in de VS de komende tien jaar zullen onderpresteren met een verwacht jaarlijks rendement van 6,5 procent. Europese beurzen worden hoger ingeschat met 7,1 procent [13](#page=13).
* **Risico's van beleggen:** Slechts 28 procent van de Belgen weet wat het is om een aandeel te bezitten, en 27 procent verwart aandelen met obligaties. Zeven op de tien deelnemers aan een enquête vinden beleggen moeilijk en stressvol [13](#page=13).
### 4. Nieuwe investeringsproducten
#### 4.1 Goud
Goud wordt herontdekt als een tastbare, intrinsieke waarde die onafhankelijk is van derde partijen zoals banken, bedrijven of overheden. Dit staat in contrast met cash, deposito's en obligaties die volledig afhankelijk zijn van vertrouwen in de uitgever [17](#page=17).
* **Debasement trade:** Beleggers proberen hun vermogen te beschermen tegen de uitputting van geld door kapitaal te verschuiven van traditionele valuta en obligaties naar activa die hun waarde beter behouden of onafhankelijk zijn van overheden en monetair beleid, zoals goud. Dit concept vindt oorsprong in het 'verdunden' van munten met minder edelmetaal, wat de koopkracht deed afnemen. Tegenwoordig gebeurt dit figuurlijk door structurele begrotingstekorten, hoge schulden en ruim monetair beleid dat de koopkracht van valuta aantast [17](#page=17).
* **Goudrally:** De prijs van goud steeg boven de 4.000 dollar per troy ounce, mede door de aankondiging van de Federal Reserve om de rente te verlagen ondanks lage werkloosheid en aanhoudende inflatie. Deze rally is krachtiger dan tijdens de eerste fase van de coronapandemie of de financiële crisis van 2007-2009, en wordt niet primair gedreven door inflatie [17](#page=17).
* **Oorzaken van de goudrally:**
* De blokkering van Russische tegoeden door Europa in 2022 heeft het vertrouwen in het westerse financiële systeem aangetast, wat goud als ultieme vluchtweg op de voorgrond plaatste [17](#page=17).
* Centrale banken uit opkomende markten (China, India, Turkije) bouwen hun dollarreserves af en bouwen goudreserves op. Goud wordt gezien als de nieuwe veilige haven die de dollar vroeger was [17](#page=17).
* **Particuliere beleggers:** Ondanks de interesse is goud nog ondervertegenwoordigd in beleggingsportefeuilles (slechts 0,4 procent bij particuliere klanten). De verkoop van fysiek goud door handelaren is wel aanzienlijk gestegen [17](#page=17).
#### 4.2 Bitcoin en andere cryptovaluta
Bitcoin wordt gezien als een tweede steunpilaar van de 'debasement trade'. Hoewel de bestaansgeschiedenis korter is dan die van goud, deelt bitcoin belangrijke eigenschappen zoals een beperkte voorraad en afwezigheid van staatscontrole [17](#page=17).
* **Prestaties en prognoses:**
* Bitcoin is dit jaar met meer dan 30 procent gestegen en brak door de grens van 125.000 dollar [17](#page=17).
* JPMorgan projecteert een faire waarde van 165.000 dollar per bitcoin tegen het einde van het jaar, gebaseerd op de koersbeweging van goud [17](#page=17).
* Bitcoin en goud worden als 'vrienden' beschouwd en bitcoin dient steeds meer voor diversificatie in reservemixen van overheden en grootbanken [17](#page=17).
* **Investeren in crypto (zeven stappen):**
1. **Kies uw cryptomunt(en) bewust:** Begin vanuit een doel (waarde behouden of rendement nastreven). Onderzoek de achtergrond van de munt, het team en de partners. Vermijd hypes en gebruik betrouwbare bronnen zoals CoinMarketCap en CoinGecko [16](#page=16).
2. **Begin op een gecentraliseerde beurs (CEX):** Dit is de veiligste start voor beginners. Platformen zoals Bitvavo, Binance, Coinbase, Kraken en eToro functioneren als online effectenrekeningen [16](#page=16).
3. **Koop uw cryptomunten:** CEX'en rekenen gemiddeld 0,25 procent transactiekosten aan. Storten via bankoverschrijving is meestal gratis; kredietkaarten kunnen extra kosten hebben [15](#page=15).
4. **Zet eventuele winsten om:** Verkoop munten, ontvang euro's en laat deze overschrijven naar uw bankrekening. Let op eventuele netwerkkosten, die op het ethereumnetwerk hoog kunnen oplopen [15](#page=15).
5. **Meld uw rekeningen bij bank en fiscus:** Buitenlandse cryptorekeningen moeten worden aangegeven bij de belastingaangifte en gemeld bij het Centraal Aanspreekpunt van de Nationale Bank. Vanaf volgend jaar is er automatische gegevensuitwisseling over cryptorekeningen in de EU. Houd transacties overzichtelijk om de herkomst aan te tonen [15](#page=15).
6. **Bescherm uw munten met een cryptowallet:** "Not your keys, not your coins" is een basisprincipe. Een wallet bewaart de sleutels tot uw munten. Custodial wallets worden beheerd door een derde partij, non-custodial wallets maken u zelf eigenaar. Zelfbeheer wordt als het veiligst beschouwd. Hard wallets zoals Ledger Nano X of Trezor bieden extra bescherming [15](#page=15).
7. **(Voor gevorderden) Waag de sprong naar een gedecentraliseerde beurs:** Hier handelt u rechtstreeks met andere gebruikers, zonder tussenkomst van een platform. Dit brengt echter ook grote risico's met zich mee [15](#page=15).
* **Risico's en scams:** Oplichting via valse advertenties en WhatsApp-groepen komt veelvuldig voor. Veel beginners denken snel rijk te worden, maar leren pas na verlies wat duurzaam investeren betekent. De ondergang van Bit4You en FTX illustreert de risico's van kwetsbare platformen [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Fiscale behandeling:**
* Belgische banken kunnen weigeren bij platformen op de zwarte lijst van de FSMA [15](#page=15).
* De fiscus beschouwt frequente handel sneller als speculatie met een belastingtarief van 33 procent (exclusief gemeentebelasting) [15](#page=15).
* Wie 'als een goede huisvader' investeert en munten lang aanhoudt, betaalt 10 procent belasting op meerwaarden boven 10.000 euro [15](#page=15).
* Klanten moeten documenten kunnen voorleggen die de herkomst van cryptobeleggingen aantonen [15](#page=15).
### 5. Overige investeringsinstrumenten en marktnieuws
#### 5.1 Staatsbons
Het Federaal Agentschap van de Schuld geeft op 4 december staatsbons uit met looptijden van één en tien jaar. De coupon wordt vastgesteld op 21 november [13](#page=13).
#### 5.2 Financiële geletterdheid in België
Uit onderzoek blijkt dat de financiële geletterdheid van Belgen ondermaats is. Een enquête toonde aan dat 40 procent van de ondervraagden een gemiddelde score van 31 procent behaalde, en zelfs beleggers scoorden slechts 37 procent. Velen verwarren aandelen en obligaties. Truncus wil met een boek over succesvol beleggen de financiële kennis bijbrengen [13](#page=13).
#### 5.3 Autokredieten
Belgen lenen meer geld dan ooit voor de aankoop van nieuwe en tweedehandswagens. Het gemiddelde kredietbedrag voor een nieuwe wagen bedraagt 23.750 euro, een stijging van ruim 53 procent in tien jaar. Voor tweedehandswagens is dit 17.550 euro, een stijging van 61 procent. Deze stijging overtreft de inflatie, wat kan duiden op druk op de betaalbaarheid van auto's of een keuze voor duurdere modellen zoals elektrische auto's en SUV's [19](#page=19).
---
# Economische indicatoren en inflatie
Dit deel van het document focust op de recente economische indicatoren, met een specifieke nadruk op de stijgende inflatie in België en de gevolgen daarvan voor loonindexering. Daarnaast wordt er gekeken naar de economische groei van landen als het Verenigd Koninkrijk en China.
### 2.1 Belgische inflatie en loonindexering
De Belgische inflatie heeft in november een piek bereikt van 2,4 procent, wat het hoogste niveau sinds april is. Deze stijging is hoger dan de voorspellingen van het Federaal Planbureau [8](#page=8).
#### 2.1.1 Oorzaken van de inflatiestijging
De toename van de inflatie is voornamelijk te wijten aan:
* **Snellere stijging van dienstenprijzen:** Diensten waren in november 4,52 procent duurder dan een jaar eerder, vergeleken met 3,62 procent in oktober [8](#page=8).
* **Versnelling van prijsstijgingen voor voeding:** Voeding kostte 3 procent meer dan een jaar geleden, tegenover 2,68 procent in oktober [8](#page=8).
Daarentegen daalden de energieprijzen met 2,15 procent op jaarbasis. Op maandbasis werden met name buitenlandse reizen, citytrips, huishoudelijke apparaten en reparaties, en motorbrandstoffen duurder, terwijl vliegtuigtickets goedkoper werden [8](#page=8).
#### 2.1.2 Impact op loonindexering
De evolutie van de inflatie heeft directe gevolgen voor de loonindexering in verschillende sectoren.
* **Openbaar ambt en sociale uitkeringen:** De spilindex voor het openbaar ambt en sociale uitkeringen werd niet overschreden, waardoor lonen van ambtenaren en uitkeringen voorlopig niet worden geïndexeerd [8](#page=8).
* **Privésector:** In de privésector staat veel werknemers in januari een jaarlijkse indexering te wachten.
* Zo'n 350.000 werknemers in de **voedingsindustrie** (PC 118 en PC 220), **horeca** (PC 302) en **transport** (PC 140.03) zullen in januari een loonsverhoging krijgen. De verwachte stijgingen variëren per sector: 2,19 procent voor de voedingsindustrie, 2,18 procent voor transport en 2,189 procent voor de horeca [8](#page=8).
* Ook het grote paritair comité 200 voor **bedienden** krijgt een jaarlijkse indexering. Naar verwachting zullen hun lonen in januari met 2,22 procent stijgen, wat hoger is dan de eerdere schatting van 2,09 procent [8](#page=8).
#### 2.1.3 De "geplafonneerde index"
De Belgische regering heeft besloten om de indexering van lonen en sociale uitkeringen in 2026 en 2028 te beperken [8](#page=8).
* **Beperkingen:** Het deel van het brutoloon boven 4.000 euro per maand en het deel van pensioenen boven 2.000 euro per maand zal niet worden geïndexeerd [8](#page=8).
* **Juridische onzekerheid:** Er is onduidelijkheid of de regering deze indexeringsbeperking juridisch kan afronden vóór januari. Als de aanpassing niet uiterlijk eind 2025 geregeld is, moeten werkgevers de normale indexregels toepassen [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Impact op lonen boven het plafond:** Voor een werknemer in de voedingssector met een loon van 8.000 euro bruto zou de loonsverhoging door dit plafond gehalveerd kunnen worden. De indexering van 2,19 procent op lonen tot 4.000 euro bruto resulteert in 87,6 euro bruto extra. Bij hogere lonen krijgt iedereen door het plafond dezelfde indexering van 87,6 euro bruto [9](#page=9).
> **Tip:** De deadline van eind 2025 voor de wetswijziging rond de 'geplafonneerde index' is cruciaal. Als deze niet gehaald wordt, gelden de normale indexatieregels, wat voor werknemers met hogere lonen een significant verschil kan maken.
### 2.2 Economische groei in het Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk publiceerde cijfers over de economische groei in het derde kwartaal van 2025.
* **Kwartaalgroei:** Economen verwachtten een groei van het bruto binnenlands product met 0,2 procent, een afname ten opzichte van de 0,3 procent in het tweede kwartaal [15](#page=15).
* **Jaargroei:** Op jaarbasis groeide de economie waarschijnlijk met 1,3 procent [15](#page=15).
* **Ambitie van premier:** Premier Keir Starmer streeft naar een jaarlijkse groei van 2,5 procent [15](#page=15).
* **Beleidsmaatregelen:** De regering wil de economische groei stimuleren door overheidsinvesteringen te verhogen, maar het begrotingstekort zal waarschijnlijk leiden tot belastingverhogingen [15](#page=15).
### 2.3 Chinese economie
De Chinese economie vertoont tekenen van afkoeling, zoals blijkt uit de publicatie van cijfers over economische activiteit in oktober 2025.
* **Industriële productie:** Economen verwachtten een stijging van de industriële productie met 5,5 procent op jaarbasis, tegenover 6,5 procent in september [15](#page=15).
* **Kleinhandelsverkopen:** De groei van de kleinhandelsverkopen vertraagde vermoedelijk tot 2,8 procent, tegenover 3 procent in september [15](#page=15).
* **Export:** De export daalde in oktober voor het eerst sinds februari, deels gecompenseerd door hogere export naar andere landen dan de Verenigde Staten [15](#page=15).
* **Totale economische groei:** De groei van de Chinese economie daalde in het derde kwartaal naar 4,8 procent en werd verwacht verder te vertragen in het vierde kwartaal. Ondanks deze vertraging zou China de doelstelling van 'ongeveer 5 procent groei' over heel 2025 kunnen halen dankzij sterke resultaten in de eerste helft van het jaar [15](#page=15).
### 2.4 Algemene Economische Indicatoren en Bedrijfsresultaten
Het document vermeldt ook kort de anticipatie op bedrijfsresultaten en andere economische ontwikkelingen:
* **Belgische bedrijven:** Er werd uitgekeken naar kwartaalresultaten van bedrijven zoals KBC, DEME en Agfa-Gevaert, met specifieke verwachtingen voor de nettowinst van KBC [15](#page=15).
* **AI-boost voor technologiebedrijven:** De impact van kunstmatige intelligentie (AI) op de omzetgroei van technologiebedrijven zoals Cisco Systems werd geanalyseerd, met nadruk op AI-gerelateerde orders [15](#page=15).
* **Digitale Euro:** De Europese Centrale Bank (ECB) onderzoekt de lancering van een digitale euro. Critici uiten hun bezorgdheid over de potentiële impact op de financiële stabiliteit van banken en de kosten van implementatie. De ECB stelt echter dat de digitale euro de stabiliteit van banken niet significant zal bedreigen en dat de implementatiekosten lager kunnen uitvallen dan verwacht. Er wordt voorgesteld om een limiet in te stellen op het bedrag dat burgers in digitale euro's kunnen aanhouden (3.000 tot 5.000 euro) om banken te beschermen [18](#page=18).
---
# Bedrijfsnieuws en overnames
Dit onderwerp behandelt actuele ontwikkelingen in het bedrijfsleven, waaronder significante overnames en fusies, en strategische bewegingen van bedrijven op internationale markten.
### 3.1 Financieringsnieuws
#### 3.1.1 Kinepolis retailobligaties
De bioscoopgroep Kinepolis heeft aangekondigd 100 tot 150 miljoen euro te willen ophalen door de uitgifte van vijfjarige retailobligaties. Deze obligaties bieden een couponrente van 5 procent en worden aangeboden in coupures van 1.000 euro. De uitgifteprijs is 100 procent van de nominale waarde, wat resulteert in een brutorendement gelijk aan de coupon. Na aftrek van 30 procent roerende voorheffing bedraagt het nettorendement 3,50 procent. Analisten beschouwen dit nettorendement als aantrekkelijk in verhouding tot het risico. De opbrengst van deze uitgifte is niet bestemd voor de overname van Emagine Entertainment, een deal die al gefinancierd is via een andere lening van 100 miljoen euro. De opbrengst van de obligaties dient Kinepolis voor algemene bedrijfsdoeleinden, waaronder herfinanciering van bestaande schulden en de uitbreiding van activiteiten [4](#page=4).
> **Tip:** Bij het beoordelen van obligaties is het belangrijk om zowel het brutorendement (couponrente) als het nettorendement (na belastingen) in ogenschouw te nemen. De uitgifteprijs kan hierop een significante invloed hebben [4](#page=4).
De schuldgraad van Kinepolis (netto financiële schuld ten opzichte van brutobedrijfswinst) bedraagt 2,14, waarbij de afspraken met banken een maximum van 3,75 toelaten. Volgens beursblad De Belegger is het moeilijk om op de secundaire markt van bedrijfsobligaties beter papier te vinden dan de nieuwe obligatie van Kinepolis. Fondsbeheerder Pieter De Ryck van Mercier Van Lanschot noemt het een goede deal voor retailbeleggers gezien het risico en de looptijd [4](#page=4).
### 3.2 Filmindustrie en box office resultaten
#### 3.2.1 Terugval in Amerikaanse bioscoopopbrengsten
Het herstel van de Amerikaanse filmindustrie na de coronapandemie blijft uit, met een aanzienlijke daling in bioscoopopbrengsten. In oktober 2025 werd 428 miljoen dollar uitgegeven aan filmtickets in de VS, een daling van 7,5 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit is het slechtste resultaat voor een oktobermaand sinds 1998, met uitzondering van het coronajaar 2020. Ook maart 2025 registreerde het laagste ticketotaal voor die maand sinds 2000 [12](#page=12).
De zwakke prestaties worden toegeschreven aan films die moeite hadden om veel tickets te verkopen. Voorbeelden hiervan zijn Disney's 'Sneeuwwitje' en het derde deel uit de 'Tron'-franchise, 'Tron: Ares'. Zelfs innovatievere projecten, zoals 'The Smashing Machine' met Dwayne 'The Rock' Johnson, hadden moeite om succesvol te zijn. De grote afhankelijkheid van een uitdunnende groep kaskrakers zorgt voor grote schommelingen in de inkomsten [12](#page=12).
De resultaten over de eerste tien maanden van 2025 ogen mager. Met 6,9 miljard dollar blijven de totale opbrengsten onder het niveau van 2023 (7,6 miljard dollar), het beste post-covidjaar. De recordomzet van voor de pandemie (bijna 10 miljard dollar) is ver buiten bereik. De data houden geen rekening met inflatie [12](#page=12).
> **Tip:** De data tonen aan dat streamingdiensten zoals Netflix en Disney+ een blijvende impact hebben op het bioscoopbezoek. Consumenten zijn tijdens lockdowns gewend geraakt aan streaming, wat het teruggrijpen naar de bioscoop bemoeilijkt [12](#page=12).
Netflix kondigde in België opnieuw een prijsverhoging aan, wat de concurrentiepositie van bioscopen verder bemoeilijkt [12](#page=12).
### 3.3 Overnames en fusies
#### 3.3.1 ABN Amro neemt NIBC over
ABN Amro, de derde grootste bank van Nederland, heeft aangekondigd de Nederlandse concurrent NIBC over te nemen van de Amerikaanse investeerder Blackstone. De transactie is de grootste overnamedeal voor ABN Amro sinds 2008. ABN Amro betaalt 960 miljoen euro voor NIBC, een bank die zich richt op hypotheken en spaarproducten voor retailklanten in Nederland, Duitsland, het VK en België. In België staat NIBC bekend als een online prijsbreker met hogere rendementen op spaarboekjes en heeft daar ongeveer 70.000 klanten [14](#page=14).
Met deze overname maakt ABN Amro na bijna zes jaar een comeback op de Belgische spaarmarkt. Tot 2019 bood ABN Amro in België ook spaarrekeningen aan via het merk Moneyou, maar verkocht deze destijds aan Keytrade Bank toen de rente begon te dalen. De exacte invulling van NIBC binnen de strategie van ABN Amro wordt later bekendgemaakt. Naar aanleiding van de overname herzien zij hun strategie op de hypotheekmarkt en zetten zij het merk Moneyou ook in andere landen achter zich. ABN Amro onderzoekt ook synergieën tussen NIBC en het beleggingsplatform Bux, dat ongeveer 100.000 Belgische klanten heeft [14](#page=14).
> **Tip:** Overnames worden vaak strategisch ingezet om marktaandeel te vergroten, synergieën te creëren, of om zich te versterken in specifieke regio's of niches. De overname van NIBC door ABN Amro kan ook gezien worden in de context van consolidatie in de Europese financiële sector en de potentiële overnameprooi waarvoor ABN Amro zelf wordt getipt [14](#page=14).
Deze overname is de derde voor ABN Amro in drie jaar tijd; eerder nam de bank Hauck & Aufhäuser Lampe over. De transactie werd positief ontvangen door beleggers, met een koersstijging van 2,6 procent op de beurs van Amsterdam. Desondanks rapporteerde ABN Amro een gemengd kwartaalrapport met een nettowinst van 617 miljoen euro, wat een daling van 8 procent was ten opzichte van het voorgaande jaar. De personeelskosten stegen met 11 procent, en de netto rente-inkomsten daalden met 3 procent. Topvrouw Marguerite Bérard benadrukte dat de overname niet bedoeld is als beschermingsconstructie, maar als een strategische stap voor groei [14](#page=14).
#### 3.3.2 Mogelijkheden tot overnames in de financiële sector
Er is sprake van een fusie- en overnamekoorts in de Europese financiële sector, mede door de hoge aandelenkoersen van veel banken die dergelijke transacties faciliteren. In september werd gesuggereerd dat de Belgische bank en verzekeraar KBC interesse had in ABN Amro, hoewel KBC aangaf enkel te kijken naar een mogelijke overname van Ethias [14](#page=14).
### 3.4 Overige bedrijfsnieuwtjes
#### 3.4.1 Diversiteit in de Belgische financiële sector
Het aantal vrouwen in senior managementfuncties binnen Belgische bankinstellingen heeft in 2024 een record bereikt. Dit blijkt uit het jaarverslag van Wo.Men in Finance, een organisatie die zich inzet voor meer diversiteit in de financiële sector. Hoewel het aandeel vrouwen in de financiële wereld in het algemeen nagenoeg gelijk is aan dat van mannen, lopen vrouwen achter op de topposities. Het aandeel vrouwen in senior management steeg van 28,9 procent in 2020 naar 35,7 procent in 2024 [12](#page=12).
Er zijn echter ook zorgwekkende tendensen: het aandeel vrouwen in de talentenpool is voor het eerst in jaren geslonken, van 42,2 procent in 2023 naar 39,4 procent in 2024. Ook vertrokken er in 2024 meer vrouwen uit middle-managementposities. De resultaten onderstrepen het belang van quota en de noodzaak voor financiële instellingen om vrouwelijk talent niet alleen aan te trekken, maar ook te behouden. Het rapport toont aan dat quota effectief zijn; in bedrijven waar quota verplicht zijn, bekleden vrouwen 41,4 procent van de bestuursmandaten, tegenover 26,4 procent waar dit niet het geval is [12](#page=12).
---
# Cryptovaluta en de digitale euro
Dit onderwerp biedt een overzicht van cryptovaluta, inclusief richtlijnen voor beginners en de potentiële rol van een digitale euro, uitgegeven door de Europese Centrale Bank [12](#page=12) [15](#page=15) [16](#page=16).
### 4.1 Cryptovaluta: Een introductie en gids voor beginners
Cryptovaluta zijn digitale munten die opereren via een blockchain, een gedecentraliseerd netwerk zonder tussenkomst van banken. Ze kunnen dienen voor betalingen, als opslag van waarde, of voor investeringen, en bieden via bepaalde projecten toegang tot toepassingen zoals NFT's of financiële diensten zonder tussenpersoon. De bekendste cryptomunt, bitcoin, en andere digitale valuta vertonen volatiliteit, met recente dips onder belangrijke prijsgrenzen. Desondanks groeit de interesse vanuit diverse hoeken, waaronder jongeren die via sociale media kennis maken met het idee van snelle winsten uit crypto. KBC kondigde aan bitcoin en ethereum aan te bieden via zijn online beleggingsplatform Bolero [16](#page=16).
#### 4.1.1 Stappenplan voor het beleggen in cryptovaluta
Het proces om in cryptovaluta te beleggen kan in zeven stappen worden onderverdeeld:
1. **Kies uw cryptomunt(en) bewust**. De keuze van een munt moet gebaseerd zijn op een doel, zoals het behoud van waarde op lange termijn of het nastreven van rendement via innovatie. De aankoop impliceert de verwachting dat de munt en het netwerk zullen groeien in gebruikers, toepassingen en technologie. Hoewel er duizenden cryptomunten bestaan, is voor geen enkele, inclusief bitcoin, duurzame waarde onomstotelijk aangetoond. Kleine cryptoprojecten blijken vaak een lege doos te zijn. Het is essentieel om de achtergrond van de munt grondig te onderzoeken: oprichting, evolutie en het probleem dat de munt probeert op te lossen. Kijk ook naar het team en de partners voor geloofwaardigheid. Veel beleggers vergelijken andere munten ten onrechte met bitcoin, dat deel uitmaakt van een gedecentraliseerd protocol dat al 16 jaar draait, terwijl de meeste andere munten gekoppeld zijn aan start-ups die geld ophalen via hun munt. Vermijd hypes en gebruik betrouwbare bronnen zoals CoinMarketCap en CoinGecko. Wees alert voor platformen met onrealistische beloften; als iets te mooi lijkt om waar te zijn, is dat meestal ook zo [16](#page=16).
2. **Begin op een gecentraliseerde beurs (CEX)**. Voor beginners is een gecentraliseerde beurs (Centralized Exchange - CEX) de veiligste start. Deze platformen functioneren als een online effectenrekening waar u euro's stort, crypto koopt en het platform deze bewaart. Bekende platformen zijn Bitvavo (Nederland), Binance, Coinbase, Kraken (VS) en eToro (Israël). Betrouwbaarheid is essentieel; de ondergang van Bit4You en FTX illustreert de risico's. Een populaire keuze in België en Nederland is Bitvavo, met lage transactiekosten (0 tot 0,25%) en eenvoudige betalingen via PayPal, Bancontact of iDeal [15](#page=15) [16](#page=16).
3. **Koop uw cryptomunten**. De meeste beurzen rekenen louter transactiekosten aan, in tegenstelling tot banken of fondsen die vaak jaarlijkse of prestatievergoedingen vragen. Een beurs rekent gemiddeld 0,25 procent per transactie. Hoe meer u handelt, hoe lager de kostprijs. Dit maakt crypto interessant voor kleinere bedragen, wat veel jonge beleggers aantrekt. Storten via bankoverschrijving is meestal gratis, met extra kosten bij gebruik van een creditcard. Geld opnemen is vaak gratis [15](#page=15).
4. **Zet eventuele winsten om**. Winst nemen kan via dezelfde beurs: verkoop uw munten, ontvang euro's en laat deze overschrijven naar uw bankrekening. Let op voor eventuele netwerkkosten die nodig zijn om een transactie op een blockchain te verwerken en te bevestigen. Op het ethereumnetwerk kunnen deze kosten hoog oplopen; op drukke momenten kan een eenvoudige transactie tientallen euro's kosten [15](#page=15).
5. **Meld uw rekeningen bij bank en fiscus**. Buitenlandse rekeningen, zoals een cryptorekening bij een niet-Belgisch platform, moeten aangegeven worden in de belastingaangifte en gemeld bij het Centraal Aanspreekpunt van de Nationale Bank. Vanaf 2027 start in de Europese Unie een automatische gegevensuitwisseling over cryptorekeningen. Belgische banken blokkeren doorgaans geen overschrijvingen, maar kunnen ze weigeren bij platformen op de zwarte lijst van de FSMA. Een belangrijk signaal voor banken is het ontvangen van grote sommen geld van een buitenlandse rekening. Het is raadzaam om transacties overzichtelijk te houden: storten van één rekening naar één platform en het geld via dezelfde weg terugbrengen, zodat de herkomst altijd aangetoond kan worden [15](#page=15).
* **Tip:** Actief traden kan de houding van uw bank of de fiscus veranderen. Frequente handel wordt sneller als speculatie beschouwd, met bijbehorende belastingtarieven. Banken verwachten documenten die de herkomst van cryptobeleggingen aantonen, zoals betalingsbewijzen en transactierapporten [15](#page=15).
6. **Bescherm uw munten met een cryptowallet**. Het basisprincipe is "not your keys, not your coins". Munten op een beurs laten staan, betekent ze toevertrouwen aan een derde partij. Bij faillissement of hacking van het platform is het geld mogelijk verloren. Een wallet is een digitale portemonnee die de sleutels tot uw munten bewaart, meestal in de vorm van een herstelzin van 12 of 24 woorden. Verlies van deze woorden leidt tot permanent verlies van toegang tot de munten [16](#page=16).
* **Twee types wallets:**
* **Custodial wallets:** Beheerd door een derde partij, eenvoudig in gebruik maar met minder controle. Vergelijkbaar met een bankapplicatie, met login via wachtwoord dat indirect toegang geeft tot uw sleutel [16](#page=16).
* **Non-custodial wallets:** Zoals MetaMask, maken u zelf eigenaar van uw sleutels. Dit is veiliger, maar de verantwoordelijkheid ligt volledig bij u [16](#page=16).
* **Tip:** Zelfbeheer wordt als het veiligst beschouwd; eigen wallets worden aangeraden omdat beurzen failliet kunnen gaan en er geen staatsgarantie is zoals bij spaargeldproducten bij banken. Sommige experts zien gereguleerde exchanges als een veilige plek om munten te bewaren, en stellen dat de meeste fouten gebeuren bij het versturen van crypto naar private wallets [16](#page=16).
* **Maximale veiligheid:** Hard wallets zoals Ledger Nano X of Trezor bieden offline bewaring van privésleutels, wat betere bescherming tegen hackers garandeert [16](#page=16).
7. **Waag de sprong naar een gedecentraliseerde beurs (DEX)**. Voor gevorderden zijn er gedecentraliseerde beurzen (Decentralized Exchanges - DEX) zoals Uniswap, PancakeSwap of SushiSwap. Hier handelt u rechtstreeks met andere gebruikers, zonder tussenkomst van een platform. De transactiekosten liggen doorgaans tussen 0,05 en 0,3 procent, plus netwerkkosten afhankelijk van de blockchain [17](#page=17).
* **Voordelen van DEX:** Volledige controle over eigen middelen, meer privacy en toegang tot een ruimer aanbod aan cryptovaluta [17](#page=17).
* **Risico's van DEX:** Beperkte liquiditeit, grote prijsschommelingen en het ontbreken van ondersteuning bij fouten of fraude [17](#page=17).
#### 4.1.2 Fiscale aspecten van cryptobeleggingen
In België is de belasting op cryptowinsten afhankelijk van de aard van de activiteit [15](#page=15).
* **Passief beleggen ("goede huisvader")**: Houdt men munten lang aan, dan betaalt men 10 procent belasting op meerwaarden boven 10.000 euro [15](#page=15).
* **Actief handelen (speculatie)**: Het belastingtarief bedraagt 33 procent, exclusief gemeentebelasting, en de vrijstelling van 10.000 euro vervalt [15](#page=15).
#### 4.1.3 Cryptovaluta in het bredere financiële landschap
Bitcoin wordt gezien als een tweede steunpilaar van de "debasement trade", een strategie om vermogen te beschermen tegen de uitdagingen van traditionele valuta. Ondanks de kortere bestaansgeschiedenis deelt bitcoin belangrijke eigenschappen met goud, zoals een beperkte voorraad en afwezigheid van staatscontrole. De koers van bitcoin is dit jaar met meer dan 30 procent gestegen en brak recent door de grens van 125.000 dollar. JPMorgan schat de "fair value" van bitcoin op 165.000 dollar tegen het einde van het jaar, gebaseerd op de beweging van goud. Bitcoin en goud worden als complementair beschouwd, en bitcoin wordt steeds meer gebruikt voor diversificatie in reservemixen van overheden en grootbanken [17](#page=17).
### 4.2 De digitale euro
De Europese Centrale Bank (ECB) onderzoekt de lancering van een eigen digitale euro, de digitale versie van de bankbiljetten en munten die zij nu al uitgeeft. Het is de bedoeling dat deze de norm van elektronisch betalen ondersteunt [18](#page=18).
#### 4.2.1 Ontwikkeling en besluitvorming
Voordat de digitale euro definitief wordt, moet het Europees Parlement zich uitspreken over een voorstel van de Europese Commissie. Als het wetgevende proces tegen eind 2026 is afgerond, kan de digitale euro er in 2029 komen [18](#page=18).
#### 4.2.2 Kritiek en zorgen
Niet iedereen is voorstander van de digitale euro. Critici beschouwen het als een oplossing voor een niet-bestaand probleem. De Belgische bankiersfederatie Febelfin is kritisch en stelt dat de digitale euro niet de meest effectieve manier is om Europa minder afhankelijk te maken van Amerikaanse betaaloplossingen, gezien bestaande Europese alternatieven zoals Wero (dat Payconiq vervangt). Er zijn ook zorgen over de invoeringskosten en de financiële stabiliteit. Een veelbesproken punt is de vraag wat er gebeurt als burgers massaal hun deposito's omzetten in digitale euro's [18](#page=18).
#### 4.2.3 Geruststellingen van de ECB
De ECB publiceerde twee nieuwe studies met geruststellende boodschappen. Volgens de ECB vormt de digitale euro nauwelijks een gevaar voor de stabiliteit van Europese banken. De kosten voor banken om de digitale munt beschikbaar te maken, zouden ook lager zijn dan gevreesd [18](#page=18).
* **Scenario-analyse:** ECB-onderzoekers onderzochten wat er zou gebeuren als alle burgers van de eurozone tegelijk 3.000 euro van hun rekening halen om die om te zetten in digitale euro's. In dit onwaarschijnlijke scenario zou 699 miljard euro van Europese bankrekeningen verdwijnen, wat neerkomt op 8,2 procent van het totaal op zichtrekeningen. Ter vergelijking: tijdens de schuldencrisis van 2015 verdween bijna 26 procent van de Griekse spaarboekjes. Slechts bij negen banken zouden de liquiditeitsratio's onder het vereiste minimum zakken [18](#page=18).
* **Kostenplaatje:** De PwC berekende recent dat de invoering banken tussen 18 miljard en 30 miljard euro zou kosten. De ECB daarentegen schat de kosten lager, tussen 4 miljard en 5,77 miljard euro, gespreid over vier jaar, door synergievoordelen en gedeelde kosten [18](#page=18).
* **Beperking van digitale euro-bezit:** Om te vermijden dat burgers het banksysteem in gevaar brengen, wordt voorgesteld dat iedereen maximaal 3.000 tot 5.000 euro in de nieuwe munt mag aanhouden [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Retailobligatie | Een obligatie die specifiek wordt uitgegeven aan particuliere beleggers. Deze obligaties hebben vaak een lagere nominale waarde en zijn toegankelijker voor individuele investeerders dan institutionele obligaties. |
| Coupon | Het rentepercentage dat een obligatiehouder jaarlijks ontvangt op de nominale waarde van de obligatie. Het is de vergoeding voor het uitlenen van geld aan de uitgever van de obligatie. |
| Nominale waarde | De waarde van een obligatie op de vervaldatum, zoals vermeld op het waardepapier. Dit is het bedrag dat de uitgever aan de houder terugbetaalt op het einde van de looptijd. |
| Roerende voorheffing | Een directe belasting die wordt ingehouden op inkomsten uit bepaalde bronnen, zoals rente, dividenden en huurinkomsten. Het tarief varieert afhankelijk van het type inkomen en de wetgeving. |
| Nettorendement | Het rendement dat een belegger daadwerkelijk ontvangt na aftrek van alle kosten, belastingen en heffingen. Dit geeft een realistischer beeld van de winstgevendheid van een belegging. |
| Basispunten | Een eenheid die gebruikt wordt om kleine renteverschillen of percentages aan te duiden. Eén basispunt is gelijk aan 0,01% van een percentage. 100 basispunten is dus gelijk aan 1%. |
| Schuldgraad | Een financiële ratio die de verhouding weergeeft tussen de totale schulden van een bedrijf en zijn bedrijfswinst (EBITDA). Het geeft inzicht in de financiële gezondheid en het risico van een onderneming. |
| Secundaire markt | De markt waar reeds uitgegeven effecten (zoals aandelen en obligaties) worden verhandeld tussen beleggers, nadat ze oorspronkelijk van de uitgever zijn gekocht. |
| Inflatie | De algemene stijging van het prijspeil van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, wat resulteert in een daling van de koopkracht van geld. |
| Spilindex | Een economische indicator die de gemiddelde stijging van de levensduurte weergeeft. Wanneer deze spilindex wordt overschreden, worden lonen en sociale uitkeringen aangepast om de koopkracht te behouden. |
| Indexering | Het proces waarbij lonen, uitkeringen of andere bedragen automatisch worden aangepast aan de inflatie, vaak gebaseerd op een spilindex of een consumentenprijsindex. |
| Partitair comité | Een overlegorgaan binnen een specifieke sector van de economie, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Ze onderhandelen over collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) en sectorale regels. |
| Geplafonneerde indexering | Een vorm van indexering waarbij de aanpassing aan de inflatie beperkt wordt boven een bepaald niveau. Bijvoorbeeld, het deel van het inkomen boven een bepaalde drempel wordt niet geïndexeerd. |
| Debasement trade | Een beleggingsstrategie die gericht is op het beschermen van vermogen tegen de erosie van koopkracht door inflatie en monetair beleid. Dit kan door te investeren in activa zoals goud, zilver, grondstoffen of bitcoin. |
| Troy ounce | Een eenheid van massa die voornamelijk gebruikt wordt voor het meten van edelmetalen. Eén troy ounce is gelijk aan ongeveer 31,1 gram. |
| Reservemunt | Een valuta die door centrale banken en financiële instellingen in grote hoeveelheden wordt aangehouden als onderdeel van hun buitenlandse valutareserves. De Amerikaanse dollar is momenteel de dominante reservemunt. |
| Blockchain | Een gedistribueerd, onveranderlijk digitaal grootboek dat transacties vastlegt en verifieert zonder de noodzaak van een centrale autoriteit. Het vormt de ruggengraat van veel cryptocurrencies. |
| Cryptovaluta | Digitale of virtuele valuta die gebruik maken van cryptografie voor beveiliging en werken op een gedecentraliseerd netwerk, meestal gebaseerd op blockchain-technologie. Voorbeelden zijn Bitcoin en Ethereum. |
| CEX (Centralized Exchange) | Een online platform waar gebruikers cryptocurrencies kunnen kopen, verkopen en verhandelen. Deze platforms functioneren als tussenpersonen en bewaren de activa van gebruikers. |
| Non-custodial wallet | Een digitale portemonnee voor cryptovaluta waarbij de gebruiker zelf de controle heeft over de private sleutels en dus de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van zijn digitale activa. |
| Custodial wallet | Een digitale portemonnee voor cryptovaluta waarbij een derde partij (zoals een cryptobeurs) de private sleutels beheert. Dit biedt gebruiksgemak, maar de gebruiker heeft minder controle. |
| Hard wallet | Een fysiek apparaat dat wordt gebruikt om cryptovaluta offline op te slaan. Dit biedt een hogere beveiliging tegen online hacking dan software wallets. |
| Gedecentraliseerde beurs (DEX) | Een cryptobeurs die opereert zonder centrale autoriteit. Gebruikers handelen rechtstreeks met elkaar via smart contracts op de blockchain, wat meer controle en privacy biedt, maar ook risico's met zich meebrengt. |
| Consumentenkrediet | Een lening die wordt verstrekt aan particulieren voor de aankoop van goederen of diensten. Dit kan variëren van autoleningen tot aankopen op afbetaling. |
| Levensduurte | De gemiddelde kosten van levensonderhoud die nodig zijn om een bepaalde levensstandaard te handhaven. Dit wordt beïnvloed door de prijzen van goederen en diensten. |
| Auteursrechtenvergoeding | Een betaling die wordt gedaan aan een maker voor het gebruik van zijn intellectuele werk, zoals geschreven teksten, muziek of kunst. Deze vergoeding kan fiscaal anders behandeld worden dan regulier loon. |
| Bruto financieel vermogen | De totale waarde van alle financiële bezittingen van huishoudens of een economie, zonder aftrek van schulden. Dit omvat onder andere spaargeld, aandelen en obligaties. |
Cover
NV KAPITAAL.pptx
Summary
# Algemene overwegingen bij kapitaalsverhoging
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de algemene overwegingen bij kapitaalsverhoging, opgesteld volgens uw specificaties:
## 1. Algemene overwegingen bij kapitaalsverhoging
Dit onderwerp behandelt de algemene procedures en vereisten voor een kapitaalsverhoging, inclusief de noodzakelijke statutaire wijzigingen, de uitgifte van aandelen met of zonder agio, en de rol van het bestuursorgaan.
### 1.1 Vereisten voor kapitaalsverhoging
Een kapitaalsverhoging is een manier om vers geld aan te trekken voor de vennootschap en vereist een statutenwijziging die besloten wordt door een buitengewone algemene vergadering (B.A.V.). Bij een kapitaalsverhoging moeten alle vereisten die ook bij de oprichting van de vennootschap gelden, nageleefd worden.
#### 1.1.1 Volledige en onvoorwaardelijke plaatsing van aandelen
De uitgegeven aandelen moeten volledig en onvoorwaardelijk geplaatst zijn. Indien de uitgiftevoorwaarden dit expliciet bepalen, kan de kapitaalsverhoging doorgaan met het bedrag van de geplaatste inschrijvingen, zelfs als de kapitaalsverhoging niet volledig is geplaatst.
#### 1.1.2 Uitgifte van aandelen met of zonder agio
Nieuwe aandelen kunnen worden uitgegeven met een nominale waarde of een fractiewaarde. In het laatste geval kunnen aandelen worden uitgegeven tegen, onder of boven de fractiewaarde van de bestaande aandelen.
De nieuwe aandelen kunnen worden uitgegeven met of zonder uitgiftepremie (agio). Dit agio is het verschil tussen de hogere uitgifteprijs en de nominale waarde van de aandelen. Het agio moet onmiddellijk volledig gestort worden bij inschrijving.
#### 1.1.3 Verslag van het bestuursorgaan en controle
Het bestuursorgaan is verplicht een verslag op te stellen dat de uitgifteprijs verantwoordt en de gevolgen voor de vermogens- en lidmaatschapsrechten van de aandeelhouders analyseert. Dit verslag moet gecontroleerd worden door een commissaris of bedrijfsrevisor.
**Uitzonderingen op de verslagplicht:**
* Een kapitaalsverhoging door omzetting van reserves vereist geen verslag van het bestuursorgaan.
* Indien alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn en eenparig afstand doen van de verslagplicht, is geen verslag vereist.
#### 1.1.4 Storting van aandelen en inbreng in natura
Elk aandeel moet voor ten minste één vierde ($1/4$) volgestort zijn. Bij een inbreng in natura moeten de goederen binnen een termijn van vijf jaar na het besluit tot kapitaalsverhoging volledig volgestort zijn.
#### 1.1.5 Notariële akte
De totstandkoming van de kapitaalsverhoging moet worden vastgelegd in een notariële akte.
#### 1.1.6 Verbod op inschrijving op eigen aandelen
De vennootschap mag niet rechtstreeks of onrechtstreeks inschrijven op haar eigen aandelen.
### 1.2 Uitgiftepremie (Agio)
Het vermogen van de vennootschap kan in de loop der jaren toenemen door bijvoorbeeld reserves of meerwaarden, waardoor de werkelijke waarde (IW) van de aandelen hoger kan zijn dan de nominale waarde (NW) die in de statuten vermeld staat.
Bij een kapitaalsverhoging kan besloten worden de nieuwe aandelen uit te geven tegen een hogere waarde dan de nominale waarde. Het verschil tussen deze hogere waarde en de nominale waarde is de uitgiftepremie of agio. Dit wordt beschouwd als een soort entreegeld dat volledig gestort moet worden bij inschrijving.
**Reden voor agio:**
* Als bestaande aandeelhouders intekenen op de nieuwe aandelen in verhouding tot hun bestaande aandelenbezit, kunnen de voordelen en nadelen gelijk blijven, en kan besloten worden de kapitaalsverhoging zonder agio door te voeren.
* Wanneer bestaande aandeelhouders niet (volledig) intekenen, of wanneer derden intekenen, zou een kapitaalsverhoging zonder agio hen onbetaald voordeel geven, aangezien de werkelijke waarde van de aandelen hoger is dan wat ze betalen. Door een uitgiftepremie te vragen, kan de waarde van de nieuwe en oude aandelen gelijk gehouden worden.
### 1.3 Nieuwe inbreng in geld
De meest gebruikelijke vorm van kapitaalsverhoging is door middel van een nieuwe inbreng in geld, waarbij nieuw kapitaal wordt ingebracht in ruil voor nieuwe aandelen.
#### 1.3.1 Voorkeurrecht
Nieuwe aandelen moeten eerst aan de bestaande aandeelhouders worden aangeboden, naar evenredigheid van het deel van het kapitaal dat hun bestaande aandelen vertegenwoordigen. Derden kunnen pas deelnemen als de bestaande aandeelhouders hun voorkeurrecht niet of niet tijdig benutten. Dit mechanisme dient om de bestaande machtsverhoudingen binnen de vennootschap te behouden.
* **Termijn voorkeurrecht:** De algemene vergadering (of het bestuursorgaan bij kapitaalsverhoging binnen het toegestane kapitaal) bepaalt de termijn waarbinnen het voorkeurrecht kan worden uitgeoefend. Deze termijn moet minimaal vijftien (15) dagen zijn vanaf de openstelling van de inschrijving. Tijdens deze termijn kan het voorkeurrecht in principe ook verhandeld worden.
* **Bekendmaking:** De uitgifte en de termijn van uitoefening van het voorkeurrecht moeten, indien er gedematerialiseerde effecten zijn, minimaal acht (8) dagen voor de openstelling van de inschrijving bekendgemaakt worden in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad (B.S.), een nationaal blad of op de website van de vennootschap.
* **Statutaire beperking:** Het voorkeurrecht kan statutair niet beperkt of opgeheven worden.
#### 1.3.2 Beperking of opheffing van het voorkeurrecht
De B.A.V. die beslist over de kapitaalsverhoging kan, in het belang van de vennootschap, het voorkeurrecht beperken of opheffen. Dit vereist een gemotiveerd verslag van het bestuursorgaan en moet bovendien worden gecontroleerd door een commissaris of bedrijfsrevisor, of alle aandeelhouders moeten er afstand van doen.
#### 1.3.3 Storting van gelden
De gestorte gelden voor de kapitaalsverhoging moeten op een bijzondere bankrekening op naam van de vennootschap worden gezet. Een bankattest moet aan de notaris worden overhandigd. Het bestuursorgaan mag pas over deze gelden beschikken nadat de totstandkoming van de kapitaalsverhoging is vastgesteld bij notariële akte.
#### 1.3.4 Procedure kapitaalsverhoging in twee akten
Dit type kapitaalsverhoging verloopt in twee fasen:
1. **Beslissing B.A.V.:** De B.A.V. beslist over de kapitaalsverhoging en stelt de uitgiftevoorwaarden vast, zoals het bedrag van de kapitaalsverhoging, het aantal en soort nieuwe aandelen, de uitgifteprijs (met eventuele uitgiftepremie) en de termijn of beperking van het voorkeurrecht. De oproepingsbrief voor deze vergadering moet alle bijzonderheden vermelden, inclusief eventuele voorstellen tot beperking van het voorkeurrecht.
2. **Vaststelling totstandkoming:** Het bestuursorgaan voert de beslissing van de B.A.V. uit. De totstandkoming van de kapitaalsverhoging wordt vastgesteld door het verlijden van een tweede authentieke akte, op verzoek van het bestuursorgaan.
#### 1.3.5 Rechtstreekse kapitaalsverhoging (één akte)
De beslissing tot kapitaalsverhoging en de inschrijving hierop vinden plaats in dezelfde algemene vergadering, resulterend in één authentieke akte. De inschrijvers moeten de gelden vóór de datum van de vergadering op de bijzondere rekening storten. Deze procedure is enkel mogelijk indien van tevoren bekend is wie zal inschrijven en geldig afstand doet van het voorkeurrecht.
### 1.4 Nieuwe inbreng in natura
Een nieuwe inbreng kan ook bestaan uit economisch waardeerbare goederen. Dit kan niet de inbreng van verplichtingen tot het verrichten van arbeid of diensten zijn. Een voorbeeld is de overdracht van een gebouw aan de vennootschap in ruil voor aandelen, in plaats van een contante verkoop.
#### 1.4.1 Procedure inbreng in natura
De B.A.V. beslist over de kapitaalsverhoging met inachtneming van de werkelijke waarde van de ingebrachte goederen. De controleprocedures voor inbreng in natura bij oprichting moeten nageleefd worden:
* **Bijzonder verslag bestuursorgaan:** Dit verslag moet het belang van de inbreng voor de vennootschap en een gemotiveerde waardering bevatten, met eventuele afwijkende conclusies.
* **Controleverslag commissaris/bedrijfsrevisor:** Dit verslag beschrijft de inbreng, de waarderingsmethoden en de werkelijke waarde.
Deze verslagen worden, op straffe van nietigheid van de beslissing, meegestuurd met de oproepingsbrief voor de B.A.V. en openbaar gemaakt in het dossier van de rechtspersoon.
### 1.5 Kapitaalsverhoging binnen het toegestane kapitaal
De statuten kunnen het bestuursorgaan of de Raad van Bestuur (RvT) de bevoegdheid toekennen om het geplaatste kapitaal in één of meerdere keren te verhogen tot een bepaald maximumbedrag, binnen daartoe in de statuten bepaalde grenzen.
* **Maximaal bedrag en termijn:** De statuten moeten een maximumbedrag specificeren waarbinnen het bestuursorgaan het kapitaal kan verhogen. Deze machtiging is geldig voor een periode van vijf (5) jaar, maar kan telkens met vijf (5) jaar verlengd worden door een B.A.V.
* **Motivering:** Telkens wanneer het bestuursorgaan aan de B.A.V. vraagt om deze bevoegdheid toe te kennen of te verlengen, moet dit gemotiveerd worden in een verslag dat de bijzondere omstandigheden en de doeleinden van het gebruik uiteenzet.
* **Beperkingen:** Er zijn beperkingen, zoals het feit dat deze bevoegdheid in principe niet mag worden gebruikt voor een kapitaalsverhoging waarbij het voorkeurrecht wordt beperkt of uitgesloten, of voor de uitgifte van aandelen met meervoudig stemrecht.
* **Jaarverslag:** Na gebruikmaking van deze bevoegdheid moet dit vermeld worden in het jaarverslag.
### 1.6 Kapitaalsverhoging ten gunste van het personeel
Een naamloze vennootschap (NV) die in de laatste drie (3) boekjaren minstens twee (2) dividenden heeft uitgekeerd, kan, onder bepaalde voorwaarden, een kapitaalsverhoging geheel of gedeeltelijk voorbehouden aan het personeel.
* **Voorwaarden:**
* Overleg met de ondernemingsraad (OR).
* De totale kapitaalsverhoging mag niet meer dan twintig procent (20%) van het kapitaal bedragen.
* De aandelen moeten op naam zijn.
* De aandelen zijn gedurende vijf (5) jaar niet overdraagbaar.
* **Vaststelling door B.A.V.:** De B.A.V. legt vast wie in aanmerking komt en onder welke voorwaarden, zoals anciënniteit (minimaal zes (6) maanden en maximaal drie (3) jaar) en de termijn van uitoefening van het voorkeurrecht (minimaal dertig (30) dagen en maximaal drie (3) maanden vanaf opening inschrijving). Ook de termijn van volstorting en de verantwoording van de uitgifteprijs worden vastgelegd.
### 1.7 Kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves
Dit betreft een louter boekhoudkundige operatie waarbij de reserves van de vennootschap permanent worden opgenomen om het kapitaal te verhogen. Het nominale kapitaal wordt hiermee in overeenstemming gebracht met de intrinsieke waarde van de vennootschap.
* **Procedure:** Dit vereist één B.A.V. en één authentieke akte. Er is geen verslag van het bestuursorgaan vereist.
### 1.8 Kapitaalsverhoging onder fractiewaarde van bestaande aandelen
Dit is een mechanisme om een kapitaalsverhoging mogelijk te maken wanneer het vermogen van de vennootschap door verliezen sterk is gedaald tot onder het statutaire kapitaal. De nominale waarde van de aandelen kan worden opgeheven.
### 1.9 Aansprakelijkheid bij kapitaalsverhoging
Het bestuursorgaan is aansprakelijk voor:
* Het gedeelte van de kapitaalsverhoging waarvoor niet op geldige wijze is ingeschreven. In dat geval worden de bestuursleden van rechtswege als inschrijvers beschouwd.
* De volstorting indien niet voldaan is aan de eis van een kwart ($1/4$) volstorting, of bij inbreng in natura binnen de vijf (5) jaar.
* De schade die voortvloeit uit kennelijke overwaardering van inbrengen in natura.
### 1.10 Kapitaalvermindering
Kapitaalvermindering vereist ook een statutenwijziging en moet de gelijkheid tussen de aandeelhouders waarborgen.
#### 1.10.1 Kapitaalvermindering door terugbetaling of kwijtschelding
Dit kan gebeuren door terugbetaling aan aandeelhouders van een deel van hun inbreng, of door vrijstelling van de volstorting van het resterende saldo van de inbreng.
* **Bescherming schuldeisers:** Kapitaalvermindering moet in twee fasen gebeuren:
1. **Beslissing B.A.V. en bekendmaking:** De B.A.V. beslist tot kapitaalvermindering en dit wordt bekendgemaakt in de bijlagen van het B.S.
2. **Rechten schuldeisers:** Binnen twee (2) maanden na de bekendmaking kunnen schuldeisers (voor vaststaande vorderingen of vorderingen waarvoor een procedure is ingesteld) zekerheden eisen (tenzij betaling na aftrek van disconto). Deze zekerheden kunnen in onderling overleg worden vastgesteld of, bij gebreke daarvan, door de Ondernemingsrechtbank (ORB) in kort geding worden beslist.
* **Terugbetaling/kwijtschelding verboden:** Terugbetaling of kwijtschelding aan aandeelhouders kan niet plaatsvinden zolang de schuldeisers geen voldoening hebben gekregen (via zekerheden of betaling).
#### 1.10.2 Kapitaalvermindering ter aanzuivering van verliezen
Dit is een louter boekhoudkundige operatie waarbij het kapitaal wordt verminderd om het in overeenstemming te brengen met het verminderde werkelijke vermogen van de vennootschap. Dit is het omgekeerde van een kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves.
* **Bescherming schuldeisers:** De bescherming van schuldeisers geldt hier niet. Dit wordt toegepast in geval van onherstelbare verliezen door oorzaken zoals aansprakelijkheidskwesties, faillissementen van debiteuren, of milieuverontreiniging met waardevermindering van gronden.
### 1.11 Instandhouding van het kapitaal: winstverdeling
#### 1.11.1 Verplicht reservefonds
Vennootschappen zijn verplicht jaarlijks een twintigste ($1/20$) van de netto winst aan te leggen tot een reservefonds, totdat dit fonds één tiende ($1/10$) van het kapitaal bereikt.
#### 1.11.2 Uitkering van winst
Er mag geen winstuitkering plaatsvinden indien het netto-actief van de vennootschap zou dalen beneden het bedrag van het gestorte of opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die niet mogen worden uitgekeerd.
#### 1.11.3 Interimdividenden
Statutair kan het bestuursorgaan de bevoegdheid krijgen om interimdividenden uit te keren, mits een staat van actief en passief door het bestuursorgaan aantoont dat de winst volstaat. Indien na vaststelling van een dividend door de gewone AV blijkt dat er te veel werd uitgekeerd, wordt het meerdere beschouwd als een voorschot op het volgende dividend. Indien de uitkering onregelmatig was, moet het bedrag terugbetaald worden, tenzij de aandeelhouders te goeder trouw waren.
### 1.12 Instandhouding van het kapitaal: inkoop van eigen effecten en financial assistance
#### 1.12.1 Inkoop eigen effecten
De regels voor de inkoop van eigen effecten zijn analoog aan die voor besloten vennootschappen (BV), inclusief voorwaarden, modaliteiten, vervreemdingsrecht, schorsing van stemrecht, verval van dividendrecht en de vorming van een onbeschikbare reserve.
* **Uitzondering B.A.V. besluit:** Een voorafgaand besluit van de B.A.V. is niet nodig indien de inkoop noodzakelijk is om een dreigend ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging hiervoor is slechts drie (3) jaar geldig, maar kan verlengd worden.
* **Vervreemding:** Specifieke regels gelden voor de vervreemding van aldus verkregen aandelen.
#### 1.12.2 Financial assistance
Dit is analoog aan de regels in de BV, met de vereiste dat de transacties tegen billijke marktvoorwaarden gebeuren en de kredietwaardigheid van de partij die geholpen wordt, grondig onderzocht moet worden.
### 1.13 Instandhouding van het kapitaal: alarmbelprocedure
Indien het bestuursorgaan vaststelt dat het netto-actief gedaald is tot minder dan de helft van het kapitaal, is het bestuursorgaan verplicht de algemene vergadering samen te roepen.
* **Termijn en agenda:** De algemene vergadering moet binnen twee (2) maanden na de vaststelling van de daling worden samengeroepen. De agenda is identiek aan die van de BV: ontbinding van de vennootschap of maatregelen om de continuïteit te waarborgen.
* **Gevolg van verzuim:** Bij verzuim is er een wettelijk weerlegbaar vermoeden dat door derden geleden schade het gevolg is van het ontbreken van de bijeenroeping.
---
# Kapitaalsverhoging door nieuwe inbreng in geld
Dit onderdeel behandelt de meest voorkomende methode van kapitaalsverhoging, waarbij nieuw kapitaal wordt ingebracht in ruil voor nieuwe aandelen, inclusief de rol van voorkeurrechten en verschillende procedures.
### 2.1 Algemene principes van kapitaalsverhoging door inbreng in geld
De meest gebruikelijke manier om vers kapitaal aan te trekken is door de uitgifte van nieuwe aandelen in ruil voor een geldbedrag. De kernprincipes die bij de oprichting van de vennootschap golden met betrekking tot kapitaalbescherming, moeten ook bij een kapitaalsverhoging nageleefd worden. Dit betekent dat de nieuw uitgegeven aandelen volledig en onvoorwaardelijk geplaatst moeten zijn. Indien de uitgiftevoorwaarden dit bepalen, kan de kapitaalsverhoging voltooid worden met het bedrag van de reeds geplaatste inschrijvingen, zelfs als de totale kapitaalsverhoging niet volledig is geplaatst.
Nieuwe aandelen kunnen worden uitgegeven met een nominale waarde of een fractiewaarde. In het laatste geval kunnen ze worden uitgegeven onder, boven of met de fractiewaarde van de bestaande aandelen. De uitgifte van nieuwe aandelen kan gebeuren met of zonder uitgiftepremie. De uitgiftepremie, ook wel agio genoemd, is het verschil tussen de hogere uitgifteprijs en de nominale waarde. Dit bedrag moet onmiddellijk bij inschrijving worden gestort.
Het bestuursorgaan is verplicht een verslag op te stellen dat de uitgifteprijs en de gevolgen voor de vermogens- en lidmaatschapsrechten van de aandeelhouders verantwoordt. Een controle door een commissaris of bedrijfsrevisor is eveneens vereist. Deze verslaglegging is niet nodig bij een kapitaalsverhoging door omzetting van reserves, of wanneer alle aandeelhouders eenparig afstand doen van de verslagplicht, mits zij aanwezig of vertegenwoordigd zijn. De vennootschap mag echter niet rechtstreeks of onrechtstreeks inschrijven op eigen aandelen.
Elk aandeel moet voor ten minste een vierde deel volgestort zijn. Bij inbrengen in natura geldt een stortingstermijn van vijf jaar na het besluit tot kapitaalsverhoging. De totstandkoming van de kapitaalsverhoging moet worden vastgelegd in een notariële akte.
#### 2.1.1 De uitgiftepremie
In de loop der jaren kan het vermogen van de vennootschap toenemen door reserves of meerwaarden, waardoor de werkelijke waarde van de aandelen hoger kan liggen dan de nominale waarde. Bij een kapitaalsverhoging kan ervoor gekozen worden om nieuwe aandelen uit te geven tegen een waarde die hoger is dan de nominale waarde. Het verschil tussen deze hogere waarde en de nominale waarde vormt de uitgiftepremie of agio. Dit dient als een soort entreegeld dat volledig bij inschrijving moet worden gestort.
Als de bestaande aandeelhouders intekenen op de nieuwe aandelen in verhouding tot hun bestaande aandelenbezit, kan de kapitaalsverhoging zonder uitgiftepremie doorgaan, omdat de voordelen en nadelen proportioneel verdeeld blijven. Indien bestaande aandeelhouders echter niet intekenen of niet proportioneel inschrijven, zouden nieuwe intekenaars, die zonder uitgiftepremie instappen, een voordeel genieten waarvoor ze niet betalen, omdat de werkelijke waarde van de aandelen hoger is dan hun inleg. De betaling van een uitgiftepremie door nieuwe intekenaars zorgt ervoor dat de waarde van zowel de oude als de nieuwe aandelen gelijk blijft.
> **Tip:** De uitgiftepremie is essentieel om de economische positie van bestaande aandeelhouders te beschermen wanneer nieuwe investeerders instappen.
### 2.2 Het voorkeurrecht
Een cruciaal aspect bij kapitaalsverhoging door nieuwe inbreng in geld is het voorkeurrecht. Nieuwe aandelen moeten eerst aan de bestaande aandeelhouders worden aangeboden, naar evenredigheid van het deel van het kapitaal dat hun bestaande aandelen vertegenwoordigen. Derden kunnen pas deelnemen aan de kapitaalsverhoging als de bestaande aandeelhouders hun voorkeurrecht niet of niet tijdig benutten. Dit mechanisme dient om de bestaande machtsverhoudingen binnen de vennootschap te behouden.
De algemene vergadering (A.V.) of het bestuursorgaan (bij kapitaalsverhoging binnen het toegestaan kapitaal) bepaalt de termijn waarbinnen het voorkeurrecht kan worden uitgeoefend. Deze termijn bedraagt minimaal vijftien dagen vanaf de openstelling van de inschrijving. Gedurende deze periode kan het voorkeurrecht in principe ook verhandeld worden.
De uitgifte en de termijn van uitoefening van het voorkeurrecht moeten, indien het om gedematerialiseerde effecten gaat, minstens acht dagen voor de openstelling van de inschrijving bekend worden gemaakt. Dit gebeurt via bijlagen van het Belgisch Staatsblad, een nationaal blad of de website van de vennootschap.
Statutair kan het voorkeurrecht niet beperkt of opgeheven worden. Echter, de buitengewone A.V. die beslist over de kapitaalsverhoging, kan, in het belang van de vennootschap, het voorkeurrecht beperken of opheffen. Dit vereist een gemotiveerde beslissing in een verslag van het bestuursorgaan, goedgekeurd door een controleur of bedrijfsrevisor, of de unanieme instemming van alle aanwezige of vertegenwoordigde aandeelhouders.
Na de inschrijving moeten de gelden worden gestort op een bijzondere bankrekening op naam van de vennootschap. Een bankattest hiervan moet aan de notaris worden overhandigd. Het bestuursorgaan kan pas over deze gelden beschikken nadat de totstandkoming van de kapitaalsverhoging is vastgesteld in een notariële akte.
> **Tip:** Het voorkeurrecht beschermt bestaande aandeelhouders tegen verdunning van hun eigendoms- en stemrecht.
### 2.3 Procedures voor kapitaalsverhoging door inbreng in geld
Er zijn twee hoofdprocedures voor kapitaalsverhoging door nieuwe inbreng in geld: de kapitaalsverhoging in twee akten en de directe kapitaalsverhoging.
#### 2.3.1 Kapitaalsverhoging in twee akten
Deze procedure verloopt in twee fasen:
1. **Beslissing van de buitengewone A.V.:** De A.V. beslist tot kapitaalsverhoging en stelt de uitgiftevoorwaarden vast. Dit omvat het bedrag van de kapitaalsverhoging, het aantal en de soort van de nieuwe aandelen, de uitgifteprijs (eventueel met uitgiftepremie), en de termijn en eventuele beperkingen van het voorkeurrecht. De oproepingsbrief voor deze vergadering moet alle bijzonderheden vermelden, inclusief eventuele voorstellen tot beperking van het voorkeurrecht.
2. **Uitvoering door het bestuursorgaan:** In de tussenfase voert het bestuursorgaan de beslissing van de A.V. uit. De vaststelling van de totstandkoming van de kapitaalsverhoging gebeurt via een tweede authentieke akte, verleden op verzoek van het bestuursorgaan.
#### 2.3.2 Directe kapitaalsverhoging
Bij een directe kapitaalsverhoging vinden de beslissing van de buitengewone A.V. tot kapitaalsverhoging en de inschrijving hierop plaats tijdens dezelfde algemene vergadering. Dit resulteert in slechts één authentieke akte.
Voor deze procedure moeten de inschrijvers vóór de datum van de A.V. de gelden op de bijzondere rekening storten. Deze methode kan enkel toegepast worden als men vooraf weet wie op de kapitaalsverhoging zal inschrijven en als zij geldig afstand doen van hun voorkeurrecht.
> **Voorbeeld:** Een familiale vennootschap met een klein aantal aandeelhouders, die allemaal aanwezig zijn op de algemene vergadering en unaniem instemmen met de kapitaalsverhoging en afstand doen van hun voorkeurrecht, kan gebruikmaken van de directe kapitaalsverhoging.
### 2.4 Aansprakelijkheid bij kapitaalsverhoging
Het bestuursorgaan is aansprakelijk voor het gedeelte van de kapitaalsverhoging waarvoor niet geldig is ingeschreven. Zij worden van rechtswege beschouwd als inschrijvers. Bovendien zijn zij gehouden tot volstorting indien niet voldaan is aan de eis van minstens een vierde deel volstorting, of bij inbreng in natura binnen de vijf jaar. Het bestuursorgaan is tevens aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit een kennelijke overwaardering van inbrengen in natura.
---
# Kapitaalsverhoging door inbreng in natura en binnen toegestaan kapitaal
Dit onderwerp behandelt de procedures voor het inbrengen van goederen in plaats van geld, inclusief de benodigde rapportages en controles, en de mogelijkheid voor het bestuursorgaan om kapitaal te verhogen binnen vooraf vastgestelde statutaire grenzen.
## 3. Kapitaalsverhoging door inbreng in natura en binnen toegestaan kapitaal
### 3.1 Kapitaalsverhoging door inbreng in natura
Nieuwe inbreng in een vennootschap kan niet alleen in geld plaatsvinden, maar ook in de vorm van goederen die economisch waardeerbaar zijn. Het is echter niet toegestaan om verplichtingen tot het verrichten van arbeid of diensten in te brengen. Een klassiek voorbeeld hiervan is wanneer een eigenaar van een gebouw dit gebouw overdraagt aan de vennootschap in ruil voor aandelen, in plaats van het te verkopen.
De beslissing tot een kapitaalsverhoging met inbreng in natura wordt genomen door de buitengewone algemene vergadering (AV). Hierbij wordt de werkelijke waarde van de ingebrachte goederen vastgesteld.
Om de rechten van aandeelhouders en schuldeisers te beschermen, zijn er specifieke controleprocedures vereist, die vergelijkbaar zijn met die bij de oprichting van de vennootschap. Deze procedures omvatten:
* **Bijzonder verslag van het bestuursorgaan:** Dit verslag moet het belang van de inbreng voor de vennootschap toelichten, een gemotiveerde waardering van de ingebrachte goederen bevatten, en eventuele afwijkende conclusies vermelden.
* **Controleverslag van de commissaris of bedrijfsrevisor:** Dit verslag beschrijft de inbreng, de toegepaste waarderingsmethoden, en de vastgestelde werkelijke waarde.
Deze verslagen moeten, op straffe van nietigheid van de beslissing tot kapitaalsverhoging, samen met de oproepingsbrief voor de algemene vergadering worden meegestuurd en openbaar worden gemaakt in het dossier van de rechtspersoon.
> **Tip:** De inbreng in natura moet een economische waarde hebben die de vennootschap ten goede komt. Het vervangen van een bestaande schuld door een aandeleninbreng is bijvoorbeeld geen echte inbreng in natura.
### 3.2 Kapitaalsverhoging binnen de grenzen van het toegestaan kapitaal
De statuten van een vennootschap kunnen het bestuursorgaan of de Raad van Toezicht (RvT) de bevoegdheid toekennen om het geplaatste kapitaal in één of meerdere keren te verhogen tot een bepaald maximumbedrag. Dit staat bekend als een kapitaalsverhoging binnen de grenzen van het toegestaan kapitaal.
Belangrijke kenmerken en voorwaarden van deze bevoegdheid zijn:
* **Statutaire vastlegging:** De statuten moeten een maximaal bedrag specificeren waarbinnen het bestuursorgaan het kapitaal kan verhogen.
* **Geldigheidsduur:** De machtiging is in principe slechts vijf jaar geldig, maar kan door een buitengewone AV telkens voor een periode van vijf jaar worden verlengd.
* **Motivering:** Telkens wanneer het bestuursorgaan om deze bevoegdheid vraagt (voor toekenning of verlenging), moet dit gemotiveerd worden in een verslag. Dit verslag dient de bijzondere omstandigheden en de beoogde doeleinden van het gebruik van deze bevoegdheid toe te lichten.
* **Beperkingen:** Er zijn bepaalde beperkingen aan het gebruik van deze bevoegdheid. Zo mag de bevoegdheid in principe niet worden gebruikt voor kapitaalsverhogingen waarbij het voorkeurrecht van aandeelhouders wordt beperkt of uitgesloten, noch voor de uitgifte van aandelen met meervoudig stemrecht.
* **Publicatie:** Na gebruikmaking van deze bevoegdheid moet dit worden vermeld in het jaarverslag van de vennootschap.
#### 3.2.1 Kapitaalsverhoging ten gunste van het personeel
Een naamloze vennootschap (NV) die in de laatste drie boekjaren minstens twee dividenden heeft uitgekeerd, kan onder bepaalde voorwaarden een kapitaalsverhoging geheel of gedeeltelijk voorbehouden aan haar personeel. De voorwaarden hiervoor zijn onder andere:
* **Overleg met de Ondernemingsraad (OR):** Indien aanwezig, moet er overleg plaatsvinden met de OR.
* **Maximale omvang:** De totale kapitaalsverhoging ten gunste van het personeel mag niet meer dan twintig procent van het kapitaal bedragen.
* **Aandelen op naam:** De aandelen moeten op naam worden uitgegeven.
* **Niet-overdraagbaarheid:** De aandelen mogen gedurende vijf jaar niet worden overgedragen.
De buitengewone AV legt vast wie in aanmerking komt voor deze aandelen en onder welke voorwaarden. Specifieke voorwaarden kunnen betrekking hebben op anciënniteit (minimaal zes maanden en maximaal drie jaar), de termijn voor het uitoefenen van het recht tot inschrijving (minimaal dertig dagen en maximaal drie maanden vanaf de opening van de inschrijving), de termijn voor volstorting, en de verantwoording van de uitgifteprijs.
> **Tip:** De mogelijkheid om kapitaal te verhogen binnen toegestaan kapitaal biedt de vennootschap flexibiliteit om snel te reageren op financiële behoeften of strategische kansen, zonder telkens een buitengewone AV te moeten bijeenroepen voor elke specifieke kapitaalsverhoging.
---
**Disclaimer:** Deze studiehandleiding is opgesteld op basis van de verstrekte documentatie en is bedoeld als een hulpmiddel voor studie. Raadpleeg altijd de officiële wetteksten en de statuten van de specifieke vennootschap voor juridisch bindende informatie.
---
# Kapitaalvermindering en instandhouding van kapitaal
Dit gedeelte behandelt de procedures rond kapitaalvermindering, zowel voor terugbetaling aan aandeelhouders als voor het aanzuiveren van verliezen, en de maatregelen ter instandhouding van het kapitaal, zoals winstverdeling, inkoop van eigen effecten en de alarmbelprocedure.
## 4. Kapitaalvermindering en instandhouding van kapitaal
Kapitaalvermindering en instandhouding van kapitaal zijn essentiële procedures die de financiële structuur en stabiliteit van een vennootschap waarborgen.
### 4.1 Kapitaalsvermindering
Kapitaalsvermindering, die altijd een statutenwijziging vereist en besloten wordt door een buitengewone algemene vergadering, kan op twee manieren gebeuren: terugbetaling aan aandeelhouders of aanzuivering van verliezen. De bescherming van de schuldeisers is hierbij cruciaal.
#### 4.1.1 Kapitaalsvermindering door terugbetaling aan aandeelhouders of vrijstelling van volstorting
Deze vorm van kapitaalsvermindering kan plaatsvinden door het terugbetalen van een deel van de inbreng aan de aandeelhouders, of door hen vrij te stellen van de verplichting tot volstorting van het resterende saldo van hun inbreng.
* **Bescherming van schuldeisers**: De procedure verloopt in twee fasen om schuldeisers te beschermen.
1. **Beslissing en bekendmaking**: De buitengewone algemene vergadering beslist tot kapitaalsvermindering en deze beslissing wordt bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad.
2. **Fase voor schuldeisers**: Binnen twee maanden na de bekendmaking kunnen schuldeisers, voor vaststaande vorderingen of vorderingen waarvoor een procedure is ingesteld, zekerheden eisen. Dit kan in der minne worden overeengekomen, of, bij gebrek daaraan, worden beslist door de rechtbank in kortgeding. Betaling van de zekerheden kan gebeuren na aftrek van een disconto.
* **Voorwaarde voor terugbetaling/vrijstelling**: De terugbetaling aan de aandeelhouders of de vrijstelling van volstorting kan pas plaatsvinden nadat de schuldeisers hun voldoening hebben gekregen, hetzij door betaling, hetzij door het verkrijgen van zekerheden.
#### 4.1.2 Kapitaalsvermindering tot aanzuivering van verliezen
Deze procedure dient om het kapitaal te verminderen wanneer het werkelijke vermogen van de vennootschap door verliezen is gedaald.
* **Doel**: Het doel is om het nominale kapitaal in overeenstemming te brengen met het verminderde werkelijke vermogen van de vennootschap. Dit is een boekhoudkundige operatie en staat tegenover de kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves.
* **Geen bescherming van schuldeisers**: In dit specifieke geval geldt de bescherming van de schuldeisers niet. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij onherstelbare verliezen als gevolg van aansprakelijkheidsgevallen, faillissementen van debiteuren, of milieuverontreiniging die leidt tot waardevermindering van gronden.
* **Procedure**: Eén buitengewone algemene vergadering is vereist, gevolgd door één authentieke akte. Een verslag van het bestuursorgaan is hierbij niet nodig.
### 4.2 Instandhouding van het kapitaal
Verschillende mechanismen zijn voorzien om het kapitaal van de vennootschap te beschermen en in stand te houden.
#### 4.2.1 Verplichte aanleg van reservefondsen en winstverdeling
Er bestaat een wettelijke verplichting om een deel van de winst te reserveren en er zijn beperkingen aan winstuitkeringen.
* **Verplicht reservefonds**: Jaarlijks moet één twintigste (1/20) van de netto-winst worden toegevoegd aan een reservefonds totdat dit fonds één tiende (1/10) van het kapitaal heeft bereikt.
* **Beperking op uitkeringen**: Er mogen geen winsten worden uitgekeerd indien het netto-actief van de vennootschap daardoor zou dalen onder het bedrag van het gestorte of opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die niet mogen worden uitgekeerd.
* **Interimdividenden**: Het bestuursorgaan kan, mits statutaire bepaling, de bevoegdheid krijgen om interimdividenden uit te keren. Dit mag enkel als een staat van actief en passief aantoont dat de winst volstaat. Indien er na de vaststelling van het dividend door de gewone algemene vergadering blijkt dat er te veel is uitgekeerd, wordt het teveel uitgekeerde bedrag beschouwd als een voorschot op het volgende dividend. Bij onregelmatige uitkering moet het bedrag worden teruggestort, tenzij de aandeelhouders te kwader trouw waren.
#### 4.2.2 Inkoop van eigen effecten en financiële assistentie
De vennootschap kan eigen aandelen inkopen en aan financiële assistentie doen, met specifieke voorwaarden en beperkingen.
* **Inkoop van eigen effecten**: Dit volgt grotendeels dezelfde regels en modaliteiten als bij de besloten vennootschap (BV). Er gelden bepalingen rond het vervreemdingsrecht, de schorsing van het stemrecht en het verval van het dividendrecht. Er moet ook een onbeschikbare reserve worden gevormd.
* **Uitzondering op besluit buitengewone AV**: Statutair kan worden bepaald dat een voorafgaand besluit van de buitengewone algemene vergadering niet nodig is indien de inkoop noodzakelijk is om een dreigend ernstig nadeel te voorkomen. Deze machtiging is slechts drie jaar geldig, maar kan telkens met vijf jaar worden verlengd.
* **Vervreemding van ingekochte aandelen**: Er gelden specifieke regels voor de vervreemding van de aldus verkregen aandelen.
* **Financiële assistentie**: Ook hier zijn de regels analoog aan die van de BV. Essentieel is dat de transacties gebeuren tegen billijke marktvoorwaarden en dat de kredietwaardigheid van de partij die men helpt grondig wordt onderzocht.
#### 4.2.3 De alarmbelprocedure
Deze procedure treedt in werking wanneer de financiële situatie van de vennootschap kritiek wordt.
* **Trigger**: Het bestuursorgaan moet de alarmbelprocedure starten indien het vaststelt dat het netto-actief gedaald is tot minder dan de helft van het kapitaal.
* **Verplichtingen bestuursorgaan**: Het bestuursorgaan is verplicht om een algemene vergadering samen te roepen.
* **Algemene vergadering**: Deze vergadering moet plaatsvinden binnen twee maanden na de vaststelling van de daling van het netto-actief.
* **Agenda**: De agenda van de algemene vergadering moet, net als bij de BV, de opties van ontbinding van de vennootschap of maatregelen ter vrijwaring van de continuïteit bevatten.
* **Gevolgen bij verzuim**: Bij verzuim om de algemene vergadering samen te roepen, geldt er een wettelijk weerlegbaar vermoeden dat de door derden geleden schade het gevolg is van dit verzuim.
### 4.3 Kapitaalsverhoging (ter context, besproken in relatie tot kapitaalsvermindering en instandhouding)
Hoewel de kern van dit gedeelte kapitaalsvermindering en instandhouding behandelt, is het nuttig kort de principes van kapitaalsverhoging te herhalen voor context, aangezien deze procedures vaak de omgekeerde beweging maken.
#### 4.3.1 Algemene principes kapitaalsverhoging
Een kapitaalsverhoging vereist een statutenwijziging en beslissing van een buitengewone algemene vergadering, met naleving van de beschermingsmaatregelen voor het kapitaal.
* **Uitgiftepremie (agio)**: Bij een kapitaalsverhoging kan men besluiten nieuwe aandelen uit te geven tegen een hogere waarde dan hun nominale waarde. Het verschil is de uitgiftepremie, die volledig gestort moet worden. Deze premie is bedoeld om de waarde van de nieuwe en oude aandelen gelijk te houden, vooral wanneer bestaande aandeelhouders niet in verhouding intekenen.
* **Voorkeurrecht**: Bestaande aandeelhouders hebben het recht om als eersten in te tekenen op nieuwe aandelen, naar evenredigheid van hun huidige kapitaalbezit. Derden kunnen pas deelnemen als dit voorkeurrecht niet of niet tijdig wordt benut. Dit voorkeurrecht kan statutair niet worden beperkt of opgeheven, tenzij de buitengewone AV dit gemotiveerd beslist in het belang van de vennootschap en de vereiste verslagen worden opgesteld.
#### 4.3.2 Methoden van kapitaalsverhoging
* **Nieuwe inbreng in geld**: De meest courante methode, waarbij vers kapitaal wordt ingebracht in ruil voor nieuwe aandelen. De storting gebeurt op een bijzondere bankrekening.
* **Rechtstreekse kapitaalsverhoging**: Beslissing en inschrijving vinden plaats in dezelfde algemene vergadering, wat één authentieke akte vereist. Dit is enkel mogelijk indien men vooraf weet wie zal inschrijven en er geldig afstand wordt gedaan van het voorkeurrecht.
* **Inbreng in natura**: Inbreng van goederen die economisch waardeerbaar zijn (geen arbeid of diensten). De controleprocedures van inbreng in natura bij oprichting moeten worden nageleefd, inclusief bijzondere verslagen van het bestuursorgaan en een controleverslag.
* **Binnen de grenzen van het toegestane kapitaal**: De statuten kunnen het bestuursorgaan de bevoegdheid geven om het kapitaal te verhogen tot een bepaald bedrag binnen een termijn van vijf jaar. Deze bevoegdheid is gebonden aan specifieke beperkingen.
* **Kapitaalsverhoging ten gunste van het personeel**: Onder bepaalde voorwaarden kan een kapitaalsverhoging voorbehouden worden aan het personeel, indien de vennootschap in de laatste drie boekjaren minimaal twee dividenden heeft uitgekeerd.
* **Kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves**: Een louter boekhoudkundige operatie om het kapitaal te laten aansluiten bij de intrinsieke waarde van de vennootschap.
#### 4.3.3 Aansprakelijkheid bij kapitaalsverhoging
Het bestuursorgaan is aansprakelijk voor het niet-geldig ingeschreven deel van de kapitaalsverhoging en voor de volstorting van de aandelen. Tevens is het aansprakelijk voor schade door kennelijke overwaardering van inbrengen in natura.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kapitaalsverhoging | Een juridische en financiële operatie waarbij het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap wordt verhoogd, doorgaans door het uitgeven van nieuwe aandelen, om extra financiering aan te trekken. |
| Statutenwijziging | Een formele aanpassing van de statuten van een rechtspersoon, die vereist is voor significante beslissingen zoals een kapitaalsverhoging of -vermindering, en die moet worden vastgelegd in een notariële akte. |
| Aandelen met nominale waarde | Aandelen die een vastgestelde, door de statuten bepaalde, geldbedrag vertegenwoordigen. |
| Aandelen met fractiewaarde | Aandelen waarvan de waarde een breukdeel is van de totale nominale waarde, wat meer flexibiliteit biedt bij de uitgifte van nieuwe aandelen. |
| Uitgiftepremie (Agio) | Het bedrag dat de uitgifteprijs van nieuwe aandelen overstijgt ten opzichte van hun nominale waarde, wat resulteert uit het verschil tussen de werkelijke waarde en de nominale waarde van de aandelen. |
| Bestuursorgaan | Het orgaan binnen een vennootschap dat verantwoordelijk is voor het dagelijks bestuur en het uitvoeren van de beslissingen van de algemene vergadering. |
| Verslag van het bestuursorgaan | Een document opgesteld door het bestuursorgaan dat de redenen voor bepaalde beslissingen, zoals een kapitaalsverhoging, en de gevolgen ervan toelicht, en dat vaak door een controlecommissaris wordt geverifieerd. |
| Inbreng in natura | Het inbrengen van goederen of activa in plaats van geld als kapitaal, waarbij de waarde van deze goederen economisch meetbaar moet zijn. |
| Voorkeurrecht | Een recht dat bestaande aandeelhouders hebben om nieuwe aandelen die worden uitgegeven, eerst aan te bieden naar evenredigheid van hun bestaande aandelenbezit, om hun machtspositie te behouden. |
| Kapitaalsvermindering | Een juridische operatie waarbij het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap wordt verlaagd, bijvoorbeeld door terugbetaling aan aandeelhouders of het aanzuiveren van verliezen. |
| Netto-actief | Het verschil tussen de totale activa en de totale passiva van een vennootschap, wat de intrinsieke waarde van de vennootschap weerspiegelt. |
| Alarmbelprocedure | Een wettelijke procedure die het bestuursorgaan verplicht om de algemene vergadering bijeen te roepen wanneer het netto-actief van de vennootschap onder een kritieke drempel, zoals de helft van het kapitaal, daalt. |
| Interimdividend | Een tussentijds dividend dat door het bestuursorgaan kan worden uitgekeerd aan aandeelhouders op basis van een tussentijdse financiële beoordeling, indien de statuten dit toestaan en de winst dit toelaat. |
| Onbeschikbare reserve | Een reserve die wettelijk of statutair niet mag worden uitgekeerd aan de aandeelhouders, vaak bedoeld voor specifieke doeleinden of als bescherming. |
Cover
Planning-70-85.pdf
Summary
# Risicobeheer en verzekeringen in ondernemingen
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten verplichte en aanvullende verzekeringen die ondernemingen kunnen afsluiten om risico's te beheersen, zoals beroepsaansprakelijkheid en gewaarborgd inkomen.
### 1.1 Verplichte verzekeringen
Ondernemingen zijn verplicht bepaalde verzekeringen af te sluiten om zich te indekken tegen specifieke risico's die inherent zijn aan hun activiteiten of de tewerkstelling van personeel [1](#page=1).
#### 1.1.1 Beroepsaansprakelijkheid
Deze verzekering dekt de gevolgen van onopzettelijke beroepsfouten. Ze is vaak verplicht voor intellectuele beroepen, zoals artsen en architecten [1](#page=1).
#### 1.1.2 Brandverzekering
De brandverzekering dekt schade die veroorzaakt wordt door brand, glasbreuk en extreem weer [1](#page=1).
#### 1.1.3 Arbeidsongevallenverzekering
Deze verzekering is verplicht zodra een onderneming personeel aanwerft. Ze dekt ongevallen die zich voordoen tijdens het werk of tijdens het woon-werkverkeer [1](#page=1).
#### 1.1.4 Burgerlijke aansprakelijkheid (BA)
De BA-verzekering dekt schade die aan derden wordt berokkend door een foute handeling of vergetelheid, zowel tijdens als na het beëindigen van de activiteit. De schade kan materieel of immaterieel van aard zijn [1](#page=1).
### 1.2 Aanvullende verzekeringen
Naast de verplichte verzekeringen kunnen ondernemingen kiezen voor aanvullende verzekeringen om hun risicodekking te verhogen [1](#page=1).
#### 1.2.1 Gewaarborgd inkomen
Deze verzekering zorgt voor een inkomen wanneer de zelfstandige door ziekte of een ongeval gedeeltelijk of permanent niet meer kan werken [1](#page=1).
#### 1.2.2 Bestuurdersaansprakelijkheid
Wanneer een bestuurder wordt aangeklaagd voor wanbeleid, biedt deze verzekering dekking [1](#page=1).
#### 1.2.3 Hospitalisatieverzekering
De hospitalisatieverzekering dekt (een deel van) de kosten die gepaard gaan met een ziekenhuisopname [1](#page=1).
#### 1.2.4 Pensioenopbouw
Ondernemingen kunnen ook verzekeringen afsluiten ter ondersteuning van het pensioen van hun zaakvoerders of werknemers. Dit omvat opties zoals individueel pensioensparen en het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ). Voor het VAPZ worden de bijdragen betaald via het sociaal verzekeringsfonds [1](#page=1).
---
# Financiële analyse van de onderneming
De financiële analyse van een onderneming is cruciaal voor het beoordelen van haar financiële gezondheid en stabiliteit door middel van ratioanalyse en kasstroomanalyse [1](#page=1) [3](#page=3).
### 5.2.1 Ratioanalyse
Ratioanalyse omvat het plaatsen van gegevens uit de balans en/of winst- en verliesrekening in verhouding tot elkaar om de financiële prestaties te beoordelen [1](#page=1).
**Voordelen van ratioanalyse:**
* Maakt interne beoordeling mogelijk [1](#page=1).
* Helpt bij het vaststellen van Key Performance Indicators (KPI's), dit zijn concrete SMART-doelstellingen [1](#page=1).
* Maakt vergelijking met concurrenten mogelijk [1](#page=1).
De belangrijkste aspecten die binnen de ratioanalyse worden onderzocht, zijn liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit [1](#page=1) [2](#page=2).
#### Liquiditeit
Liquiditeit geeft aan of een onderneming haar kortlopende verplichtingen (binnen één jaar) kan voldoen [2](#page=2).
**Berekening (Current Ratio):**
De current ratio wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden [2](#page=2).
* **Vlottende activa:** Dit zijn activa die binnen een jaar kunnen worden omgezet in cash [2](#page=2).
* **Kortlopende schulden:** Dit zijn alle verplichtingen die binnen een jaar moeten worden terugbetaald [2](#page=2).
De formule is:
$$ \text{Current Ratio} = \frac{\text{Vlottende activa}}{\text{Kortlopende schulden}} $$
**Doelstelling:** De current ratio moet groter zijn dan 1, bij voorkeur hoger dan 1,2. Een te hoge ratio kan duiden op te veel cash op de rekening, wat geld is dat beter belegd of geïnvesteerd zou kunnen worden [2](#page=2).
**Gouden financieringsregel:** Langetermijninvesteringen moeten gefinancierd worden met middelen die voor een lange periode beschikbaar zijn. Kortetermijninvesteringen financieer je idealiter met kortetermijnschulden [2](#page=2).
#### Solvabiliteit
Solvabiliteit meet het vermogen van een onderneming om haar schulden op lange termijn te kunnen terugbetalen, wat ook de financiële onafhankelijkheid weerspiegelt. Het gaat om het vermogen van de onderneming om alle verplichtingen te vervullen [2](#page=2).
**Berekening:**
De solvabiliteit wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het totale vermogen, vermenigvuldigd met 100% ] [2](#page=2).
* **Totaal vermogen:** Eigen vermogen + vreemd vermogen [2](#page=2).
De formule is:
$$ \text{Solvabiliteit} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} \times 100\% $$
**Doelstellingen:**
* Productieondernemingen stellen hogere eisen, ongeveer 40% ] [2](#page=2).
* Dienstverlenende ondernemingen stellen lagere eisen, ongeveer 30% ] [2](#page=2).
De gouden financieringsregel is hier ook van toepassing: activa (investeringen) op lange termijn financieren met middelen op lange termijn [2](#page=2).
#### Rentabiliteit
Rentabiliteit meet de mate waarin een onderneming een positief bedrijfsresultaat behaalt in verhouding tot de ingezette middelen, en hoeveel waarde er gecreëerd wordt voor de aandeelhouders [3](#page=3).
**Berekeningsstappen en definities:**
1. **Brutowinstmarge:** Bedrijfsopbrengsten – kosten van handelsgoederen [3](#page=3).
2. **EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization):** Brutowinstmarge – overheadkosten. Dit is een maatstaf voor operationele winstgevendheid, zonder de invloed van afschrijvingen en de financierings-/belastingstructuur [3](#page=3).
3. **EBIT (Earnings Before Interest and Taxes):** EBITDA – afschrijvingen en waardeverminderingen. Dit is de winst vóór aftrek van rente en belastingen, maar na afschrijvingen [3](#page=3).
4. **Nettoresultaat:** EBIT – interesten en taksen [3](#page=3).
**Winstmarge (Netto winstmarge):** Resultaat na belastingen / bedrijfsopbrengsten) x 100 [3](#page=3).
### 5.2.2 Kasstroomanalyse
Kasstroomanalyse, ook wel cashflow genoemd, biedt een overzicht van de inkomsten en uitgaven, oftewel de in- en uitstroom van contant geld [3](#page=3).
#### Directe kassastroomanalyse
Deze analyse focust op de werkelijke contante ontvangsten en uitgaven [3](#page=3).
**Berekening:**
Ontvangsten – uitgaven + beginsaldo – eindsaldo. Dit is vergelijkbaar met wat men op bankafschriften ziet [3](#page=3).
**Voordelen:**
* Geeft een duidelijk en gedetailleerd beeld van de werkelijke kasstromen en geldbewegingen [3](#page=3).
* Is makkelijk te begrijpen [3](#page=3).
**Nadelen:**
* Vereist een gedetailleerde administratie van alle contante inkomsten en uitgaven [3](#page=3).
* Houdt geen rekening met boekhoudkundige verplichtingen en toekomstige uitgaven [3](#page=3).
Om deze nadelen te ondervangen, kan indirecte kassastroomanalyse worden gebruikt, die vertrekt vanuit de boekhouding, bijvoorbeeld de EBITDA [3](#page=3).
### 5.4 De financieringsbehoefte
De financieringsbehoefte is het geldbedrag dat een bedrijf nodig heeft om zijn activiteiten te financieren en zijn strategische doelstellingen te bereiken [3](#page=3).
---
# Financieringsbehoefte en -vormen
Dit deel bespreekt de verschillende financieringsbehoeften (lange- en kortetermijn) van een bedrijf en de diverse bronnen en vormen van financiering, zoals eigen vermogen, vreemd vermogen en subsidies.
### 3.1 De financieringsbehoefte van een onderneming
De financieringsbehoefte is het geldbedrag dat een bedrijf nodig heeft om zijn activiteiten te financieren en zijn strategische doelstellingen te bereiken. Bij het bepalen van de financieringsbehoefte worden in essentie twee vragen gesteld: wat is de verhouding tussen eigen vermogen en schulden binnen het bedrijf, en hoe kunnen de kosten van deze financiering tot een minimum worden beperkt [3](#page=3) [4](#page=4)?
#### 3.1.1 Lange- of kortetermijnfinancieringsbehoefte
De financieringsbehoefte van een bedrijf hangt af van de levensfase waarin het zich bevindt, aangezien elke fase specifieke uitdagingen en doelen kent die invloed hebben op de hoeveelheid en het type financiering dat nodig is. Een startende onderneming, die zich nog niet heeft kunnen bewijzen, zal bijvoorbeeld moeilijker een lening kunnen krijgen bij een bank en zal voornamelijk eigen vermogen moeten gebruiken [4](#page=4).
##### 3.1.1.1 Langetermijnfinancieringsbehoefte
De langetermijnfinancieringsbehoefte is gericht op investeringen in vaste activa en duurzame groei. Dit omvat materiële vaste activa (zoals voertuigen, vastgoed, machines) en immateriële vaste activa (zoals software, licenties). Er wordt verwacht dat deze investeringen over een langere periode waarde zullen opleveren, en er worden alternatieven afgewogen om kosten en risico's te spreiden, bijvoorbeeld door huur of leasing in plaats van aankoop. Huur is flexibeler en minder risicovol, terwijl aankoop na verloop van tijd meer waarde kan opleveren door kapitaalappreciatie [4](#page=4).
Financiering van langetermijnmiddelen kan overwogen worden door alternatieven te benutten die de kosten spreiden, zoals leasing van bedrijfswagens of het huren van bedrijfspanden in plaats van deze aan te kopen. Bij huur is er meer flexibiliteit en minder risico, maar bij aankoop kan een gebouw snel worden omgezet in cash bij verkoop, en moet rekening gehouden worden met de waardestijging van vastgoed over tijd [4](#page=4).
##### 3.1.1.2 Kortetermijnfinancieringsbehoefte
De kortetermijnfinancieringsbehoefte is gericht op het financieren van dagelijkse operationele uitgaven. Dit omvat [4](#page=4):
1. **Voorraad:** Er moet rekening gehouden worden met de voorraadrotatie, oftewel hoe snel de voorraad kan worden verkocht [4](#page=4).
2. **Handelsvorderingen:** Dit zijn verkoopfacturen die nog moeten worden betaald door klanten. Het aanbieden van lange betaaltermijnen kan een interessante verkoopsvoorwaarde zijn, maar vergroot het risico op late of niet-betaling. Idealiter is de betalingstermijn van leveranciers langer dan die van klanten [4](#page=4).
3. **Minimale cashreserve:** Er moet een bepaald bedrag aan cash in de onderneming worden aangehouden. Een te grote reserve levert geen rendement op, terwijl een te lage reserve tot financiële problemen kan leiden [4](#page=4).
#### 3.1.2 Beslissingscriteria voor de financieringsbeslissing
De juiste financieringstermijn en de juiste financieringsvorm kiezen is cruciaal [5](#page=5).
* Langetermijninvesteringen, zoals gebouwen of machines, moeten worden gefinancierd met permanente middelen: eigen vermogen plus lang vreemd vermogen [5](#page=5).
* Kortetermijnbehoeften, zoals voorraden of tijdelijke projecten, worden gefinancierd met leningen op korte termijn, zoals kredietlijnen of kaskredieten [5](#page=5).
Extra richtlijnen voor financieringsbeslissingen omvatten:
1. **Beperkte vlottende activa > VV op KT (= positief NBK):** Een beperkt vlottend activa in verhouding tot het vreemd vermogen op korte termijn duidt op een gezonde situatie [5](#page=5).
2. **Gezonde solvabiliteit:** Een goede verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen is belangrijk [5](#page=5).
3. **Fiscaal voordeel:** Afwegen welk financieringsvorm fiscaal het meest interessant is. Momenteel is vreemd vermogen vaak interessanter dan eigen vermogen, omdat rente op schulden aftrekbaar is, terwijl dividenduitkeringen beperkter aftrekbaar zijn [5](#page=5).
4. **ESG-criteria (environmental, social, governance):** Duurzaamheidsrichtlijnen kunnen de toegang tot financiering vergemakkelijken als aan de criteria wordt voldaan [5](#page=5).
### 3.2 Financieringsvormen
Er zijn drie hoofdbronnen voor financiering: eigen vermogen, vreemd vermogen en subsidies [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.2.1 Eigen vermogen – financieringsbron 1
Eigen vermogen is het geld en/of de goederen die bij of na de oprichting door de eigenaren/aandeelhouders zijn ingebracht, plus ingehouden winsten min geleden verliezen. Investeren met eigen vermogen wordt autofinanciering genoemd en is risicodragend, omdat er geen garantie is op rendement. Winst kan worden gereserveerd of uitgekeerd aan aandeelhouders [5](#page=5).
**Voordelen van eigen vermogen:**
* Het is een renteloze schuld [6](#page=6).
* Voldoende eigen vermogen vormt een buffer voor moeilijke tijden [6](#page=6).
* Het is een voorwaarde om vreemd vermogen aan te trekken en krediet te verkrijgen, wat vooral belangrijk is voor startende ondernemingen [6](#page=6).
**Nadelen van eigen vermogen:**
* Zeggenschap en een deel van de winst moeten worden afgestaan aan investeerders [6](#page=6).
* Investeerders willen een hoger rendement vanwege het grote risico, wat de financiering duurder maakt [6](#page=6).
**Samenstelling van eigen vermogen:**
* Inbreng in speciën: geld ingebracht door oprichters/aandeelhouders [6](#page=6).
* Inbreng in natura: goederen zoals gebouwen, uitrusting, machines, voertuigen [6](#page=6).
* Opgehouden winsten: winst die in het bedrijf blijft in plaats van wordt uitgekeerd als dividend [6](#page=6).
* Reserves: gereserveerde, nog niet uitgekeerde winsten uit vorige boekjaren [6](#page=6).
* Overgedragen winst: winst uit vorig boekjaar waar nog geen bestemming aan is gegeven [6](#page=6).
**Financieringsvormen van eigen vermogen:**
1. **Oprichters:** Inbreng bij de aanvang van de onderneming [6](#page=6).
2. **Bootstrapping:** Interne besparingen gebruiken om investeringen mogelijk te maken, bijvoorbeeld door zelfbedieningsconcepten die personeelskosten verlagen [6](#page=6).
3. **3F (Family, Friends, Fools/Fans):** Informele investeerders uit het persoonlijke netwerk van de ondernemer, zoals bij een win-winlening die familie/vrienden stimuleert te investeren met fiscaal voordeel [6](#page=6).
4. **Business angels:** Rijke ondernemers die investeren in start-ups met geld, kennis en netwerk, maar wel een aandeel in de onderneming willen [6](#page=6).
5. **Durfkapitaalfondsen (venture capital):** Investeerders die risicokapitaal injecteren in veelbelovende startende bedrijven in ruil voor een tijdelijk aandeel [6](#page=6).
6. **Crowdfunding:** Geld ophalen bij het grote publiek, waarbij individuen kleine bedragen investeren in ruil voor aandelen [6](#page=6).
7. **Cofinanciering:** Een combinatie van verschillende financieringsvormen [6](#page=6).
#### 3.2.2 Vreemd vermogen – financieringsbron 2
Vreemd vermogen is externe financiering in de vorm van schulden aan leveranciers (handelsschulden) of kredietverstrekkers (financiële schulden) . Dit vermogen is altijd tijdelijk beschikbaar en moet worden terugbetaald, met rentevergoeding [6](#page=6).
**Loopduur van vreemd vermogen:**
* **Korte termijn:** ≤ 1 jaar [7](#page=7).
* **Lange termijn:** > 1 jaar [7](#page=7).
**Klassieke bancaire financiering:**
Banken of financiële instellingen lenen geld aan de onderneming in ruil voor rentes. Soms verlangen banken ook waarborg [7](#page=7).
**Financieringsvormen van vreemd vermogen:**
* **Korte termijn:**
1. **Kaskrediet:** Een flexibele kredietlijn om tijdelijke tekorten op te vangen tot een vooraf bepaald bedrag [7](#page=7).
2. **Vaste voorschotten:** Kortlopende lening met vaste rente voor tijdelijke tekorten, die op de einddatum in één keer wordt terugbetaald [7](#page=7).
3. **Overbruggingskredieten:** Korte lening om tijdelijke financieringstekorten te overbruggen in afwachting van verwachte inkomsten op korte termijn [7](#page=7).
* **Middellange termijn:**
4. **Bedrijfskapitaalkredieten:** Lening om werkkapitaal en dagelijkse bedrijfsvoering te financieren en kasstromen te beheren [7](#page=7).
* **Lange termijn:**
5. **Investeringskredieten:** Langlopende lening voor de aankoop van vaste activa, vaak met vaste rente [7](#page=7).
6. **Termijnkredieten:** Langlopende lening met een vooraf bepaalde looptijd en rentevoet, gebruikt voor grote investeringen [7](#page=7).
7. **Roll-overkredieten:** Flexibele lening waarbij de rente periodiek wordt aangepast aan de markrente en die verschillende aflossingsplannen heeft [7](#page=7).
**Alternatieve financieringsvormen:**
Deze zijn met name voor startende ondernemingen die geen sterke kredietwaardigheid hebben [7](#page=7).
1. **Leasing:** Het bedrijf gebruikt materiële activa van een leasemaatschappij zonder ze te kopen. De leasemaatschappij blijft eigenaar, terwijl het bedrijf betaalt voor het gebruiksrecht [7](#page=7).
2. **Crowdlending:** Een vorm van crowdfunding waarbij een bedrijf geld leent van meerdere kleine investeerders via een online platform, wat voordeliger kan zijn dan een traditionele banklening [7](#page=7).
3. **Overheidsleningen:** Leningen verstrekt door de overheid ter ondersteuning van specifieke beleidsdoelen (bv. start-ups, innovatie), vaak tegen gunstige voorwaarden [7](#page=7).
4. **Factoring:** Het verkopen van openstaande facturen aan een factor die de verwerking met de eindklant overneemt, om snel cash geld in de onderneming te krijgen [8](#page=8).
5. **Financiering door energy service companies (ESCO’s):** ESCO’s bieden financiering voor energiebesparende projecten. De kosten van de investering worden betaald uit de besparingen die de projecten opleveren [8](#page=8).
**Voordelen van vreemd vermogen:**
* Geen zeggenschap wordt afgestaan zoals bij aandeelhouders [8](#page=8).
* Relatief soepel, met veel vormen en combinaties mogelijk [8](#page=8).
**Nadelen van vreemd vermogen:**
* Rente en aflossingen drukken op de liquiditeit [8](#page=8).
#### 3.2.3 Subsidies – financieringsbron 3
Subsidies zijn een aparte financieringsvorm en vallen niet onder klassiek eigen of vreemd vermogen [8](#page=8).
**Kenmerken van subsidies:**
* **Niet-terugbetaalbaar:** Tenzij subsidievoorwaarden worden geschonden [8](#page=8).
* **Geen eigendom of zeggenschap:** De verstrekker krijgt geen eigendom of zeggenschap [8](#page=8).
* **Specifieke projecten:** Meestal toegekend voor projecten met maatschappelijke meerwaarde, zoals innovatie, duurzaamheid, sociale projecten of cultuur [8](#page=8).
* **Strikte voorwaarden:** Er zijn altijd strikte voorwaarden en vaak een rapporteringsverplichting over het gebruik en de resultaten [8](#page=8).
**Voorbeeld:** De KMO-portefeuille biedt financiële steun voor de aankoop van diensten die de kwaliteit van een onderneming verbeteren, zoals opleidingen en adviesdiensten (bv. opstellen van een marketingstrategie). Kleine ondernemingen krijgen 30% steun, middelgrote 20%, met een maximum van 7.500 euro per jaar [8](#page=8).
### 3.3 Basisprincipes van kostencalculatie
Kosten zijn doelmatig ingezette productiemiddelen om tot een product of dienst te komen, wat verschilt van uitgaven, welke directe uitgaande geldstromen zijn [8](#page=8).
---
# Kostenbeheersing en budgettering
Kostenbeheersing en budgettering omvatten strategieën voor het beheersen van uitgaven, het opstellen van financiële plannen (budgetten) en het analyseren van afwijkingen tussen geplande en werkelijke resultaten om de effectiviteit en efficiëntie van een onderneming te bevorderen.
### 4.1 Basisprincipes van kostencalculatie
Om kosten effectief te kunnen beheersen, is het cruciaal om een helder onderscheid te maken tussen verschillende kostentypes [9](#page=9).
#### 4.1.1 Kosten versus uitgaven
* **Uitgaven:** Dit zijn directe geldstromen die de onderneming verlaat [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Kosten:** Dit zijn de doelmatige inzetten van productiemiddelen om tot een product of dienst te komen. Niet alle kosten zijn uitgaven en vice versa. Bijvoorbeeld, de aankoop van grondstoffen is een uitgave, maar pas wanneer deze worden gebruikt, worden ze een kost. Afschrijvingen op machines zijn kosten, maar geen directe uitgaven op het moment van afschrijving [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 4.1.2 Kaskosten en niet-kaskosten
* **Kaskosten:** Kosten die tevens uitgaven zijn, zoals personeelskosten of kosten voor diensten en diverse goederen [9](#page=9).
* **Niet-kaskosten:** Kosten die geen directe uitgaven zijn, zoals afschrijvingen en waardeverminderingen [9](#page=9).
#### 4.1.3 Vaste, semivariabele en variabele kosten
* **Vaste kosten:** Onaantastbaar door de productieomvang of bedrijfsdrukte. Voorbeelden zijn huur, verzekeringen, afschrijvingen en salarissen van administratief personeel [9](#page=9).
* **Variabele kosten:** Direct afhankelijk van de productieomvang of bedrijfsdrukte. Voorbeelden zijn grondstoffen, verpakkingen, verkoopcommissie en energieverbruik gerelateerd aan de output [9](#page=9).
* **Semivariabele kosten:** Kosten met zowel een vast als een variabel element. Een basisabonnement voor internet met extra dataverbruik, of een elektriciteitsfactuur met een vast basisbedrag plus een verbruikstarief, zijn voorbeelden [9](#page=9).
#### 4.1.4 Directe en indirecte kosten
* **Directe kosten:** Kosten die direct toewijsbaar zijn aan een specifiek product of dienst. Deze zijn meestal variabel. Bij een onderneming die één product aanbiedt, worden alle kosten als direct beschouwd [9](#page=9).
* **Indirecte kosten:** Kosten die niet direct aan een product of dienst te koppelen zijn. Deze zijn meestal vast. Bij meerdere producten worden zowel directe als indirecte kosten geïnduceerd, wat de berekening complexer maakt en verdeelsleutels vereist [9](#page=9).
> **Tip:** Het onderscheid tussen directe en indirecte kosten enerzijds en vaste en variabele kosten anderzijds is niet altijd een-op-een. Inzicht in deze kostentypes is essentieel voor optimalisatie, wat leidt tot lagere kosten en een hogere winstgevendheid [9](#page=9).
### 4.2 Kostenbeheersing
Kostenbeheersing is cruciaal voor het verhogen van winstmarges, het aanbieden van concurrerende prijzen bij gelijkblijvende kwaliteit, en het creëren van een stabiele positie in tijden van crisis, wat bijdraagt aan de levensvatbaarheid van de onderneming. Twee kerninstrumenten voor kostenbeheersing zijn budgettering en verschillenanalyse [10](#page=10).
#### 4.2.1 Het budgetteringsproces
Budgettering is het proces van het opstellen van een financieel actieplan voor een periode, meestal één jaar. Het vertaalt strategische doelstellingen naar concrete cijfers, inclusief verwachte inkomsten en uitgaven [10](#page=10).
**Functies van budgettering:**
* **Actieplan:** Geeft concrete taken en meetbare doelen aan elke afdeling [10](#page=10).
* **Taakopdracht:** Definieert specifieke verantwoordelijkheden voor afdelingshoofden [10](#page=10).
* **Machtiging tot uitvoering:** Afdelingshoofden krijgen budget en de bevoegdheid om doelen te bereiken, en zijn verantwoordelijk voor de resultaten [10](#page=10).
* **Controlemiddel:** Evalueert of doelstellingen binnen het budget zijn behaald, met mogelijke beloningen bij succes of verantwoording bij tegenvallende resultaten [10](#page=10).
**Stappen bij het opstellen van een budget:**
1. **Verkoopbudget:** Een schatting van de verwachte verkopen, die fungeert als basis voor het gehele budgetteringsproces en de inkomstenstroom voorspelt [10](#page=10).
2. **Investeringsbudget:** Bepaalt de behoefte aan vaste activa zoals gebouwen, machines en nieuwe technologieën [10](#page=10).
3. **Kostenbudget:** Een inschatting van aankopen en/of productiekosten, inclusief beginvoorraden. Dit omvat zowel directe als indirecte kosten [10](#page=10).
4. **Liquiditeitsbudget:** Een begroting van inkomens- en uitgavenstromen gedurende het jaar, die inzicht geeft in kasstromen, mogelijke tekorten of overschotten, en de financieringsbehoefte [10](#page=10).
5. **Masterbudget:** De samenvatting van alle deelbudgetten, die een globaal beeld geeft van de verwachte financiële prestaties, investeringen en financiering [10](#page=10).
6. **Gebudgetteerde balans en resultatenrekening:** Geeft de verwachte financiële positie en prestatie aan het einde van de budgetperiode weer [11](#page=11).
#### 4.2.2 Systemen van kostenbudgettering
Er bestaan verschillende systemen om kosten te budgetteren, elk met specifieke toepassingen:
* **Vaste budgettering:** Een vast totaalbedrag voor een bepaalde periode, ongeacht de bedrijfsactiviteit. Geschikt voor kosten die onafhankelijk zijn van bedrijfsdrukte of waarbij prestaties moeilijk meetbaar zijn, zoals bij de boekhoud- of marketingafdeling [11](#page=11).
* **Variabele budgettering:** Het budget is gebaseerd op het volume van de gepresteerde prestaties. Dit is toepasbaar wanneer er een duidelijke, meetbare relatie is tussen kosten en geleverde prestaties, zoals bij grondstoffen die toenemen met de productie [11](#page=11).
* **Gemengde budgettering:** Combineert een vast budget voor vaste kosten met een variabel budget voor variabele kosten. Dit is nuttig waar vaste kosten constant zijn en variabele kosten meegroeien met de prestaties, zoals bij de huur van een pand (vast) en grondstoffen (variabel) [11](#page=11).
* **Flexibele budgettering:** Het budget wordt periodiek aangepast aan actuele normen, wat ideaal is in dynamische omgevingen met wisselende drukte, zoals bij een restaurant waar voedselinkopen en personeelskosten aangepast worden aan het aantal reserveringen [11](#page=11).
> **Tip:** **Budget slack** treedt op wanneer afdelingen inkomsten onderschatten of kosten overschatten om budgetten makkelijker te halen. Dit creëert een buffer, maar kan de werkelijke prestaties verdoezelen [12](#page=12).
#### 4.2.3 De verschillenanalyse
De verschillenanalyse onderzoekt afwijkingen tussen de standaardkostprijs (voorcalculatie) en de werkelijke kosten (nacalculatie). Positieve afwijkingen zijn gunstig, negatieve vereisen bijsturing [12](#page=12).
**Basisbegrippen voor de analyse:**
* $P_s$: Standaardprijs per eenheid (opgesteld bij budgettering) [12](#page=12).
* $P_w$: Werkelijke prijs per eenheid [12](#page=12).
* $Q_s$: Standaardhoeveelheid voor de geplande productie [12](#page=12).
* $Q_{s(w)}$: Standaardhoeveelheid voor de werkelijke productie [12](#page=12).
* $Q_w$: Werkelijk verbruikte hoeveelheid [12](#page=12).
**Soorten verschillen:**
1. **Prijsverschil (prijsvariatie):** Ontstaat wanneer de werkelijke prijs ($P_w$) afwijkt van de standaardprijs ($P_s$) voor de werkelijke verbruikte hoeveelheid ($Q_w$) [12](#page=12).
* Formule: Prijsverschil = $(P_s - P_w) \times Q_w$ [12](#page=12).
* Als $P_w > P_s$: nadelig prijsverschil (werkelijke prijs hoger dan gepland).
* Als $P_w < P_s$: voordelig prijsverschil (werkelijke prijs lager dan gepland).
> **Voorbeeld:**
> Standaardprijs per kg ($P_s$): 12 euro/kg.
> Werkelijke prijs per kg ($P_w$): 10 euro/kg.
> Werkelijk verbruikte hoeveelheid ($Q_w$): 20.000 kg.
> Prijsverschil = $(12 - 10) \times 20.000 \text{ kg} = 40.000 \text{ euro}$. Dit is een voordelig prijsverschil [12](#page=12) [13](#page=13).
2. **Hoeveelheidsverschil (efficiëntieverschil):** Vergelijkt de standaardhoeveelheid voor de werkelijke productie ($Q_{s(w)}$) met de werkelijke verbruikte hoeveelheid ($Q_w$), gewaardeerd tegen de standaardprijs ($P_s$) [13](#page=13).
* Formule: Efficiëntieverschil = $(Q_{s(w)} - Q_w) \times P_s$ [13](#page=13).
* Als $Q_w > Q_{s(w)}$: nadelig hoeveelheidsverschil (meer verbruikt dan normaal).
* Als $Q_w < Q_{s(w)}$: voordelig hoeveelheidsverschil (minder verbruikt dan normaal, efficiënter).
> **Voorbeeld:**
> Standaardhoeveelheid voor werkelijke productie ($Q_{s(w)}$): 25.000 kg.
> Werkelijk verbruikte hoeveelheid ($Q_w$): 20.000 kg.
> Standaardprijs per kg ($P_s$): 12 euro/kg.
> Efficiëntieverschil = $(25.000 - 20.000) \times 12 \text{ euro/kg} = 60.000 \text{ euro}$. Dit is een voordelig hoeveelheidsverschil [13](#page=13).
3. **Budgetcontrole en budgetverschil:** Dit is het verschil tussen de totale toegestane kosten voor de werkelijke productie en de totale werkelijke kosten [13](#page=13).
* Formule Budgetcontrole: $(Q_{s(w)} \times P_s) - (Q_w \times P_w)$ [13](#page=13).
* Budgetverschil = Hoeveelheidsverschil + Prijsverschil [13](#page=13).
* Een positieve uitkomst duidt op een voordelige variant, een negatieve op een nadelige [13](#page=13).
> **Voorbeeld:**
> Totale toegestane kost = $25.000 \text{ kg} \times 12 \text{ euro/kg} = 300.000 \text{ euro}$.
> Totale werkelijke kost = $20.000 \text{ kg} \times 10 \text{ euro/kg} = 200.000 \text{ euro}$.
> Verschil = $300.000 - 200.000 = 100.000 \text{ euro}$ (voordelige variant).
> Budgetcontrole = $60.000 \text{ euro} + 40.000 \text{ euro} = 100.000 \text{ euro}$ (voordelige variant) [13](#page=13).
**Nut van de verschillenanalyse:**
* **Budgetcontrole:** Vergelijkt de werkelijkheid met het budget en rapporteert afwijkingen [14](#page=14).
* **Oorzaakanalyse:** Identificeert de redenen achter de afwijkingen [14](#page=14).
* **Bevordert effectiviteit:** Zorgt ervoor dat doelen doelgericht worden nagestreefd [14](#page=14).
* **Bevordert efficiëntie:** Stimuleert het minimaliseren van input voor maximale output, en spreekt verantwoordelijken aan bij inefficiënties [14](#page=14).
* **Leren uit werkmethoden:** Kennisuitwisseling en verbetering van processen [14](#page=14).
Dit alles vormt een omvattend informatiesysteem voor het management [14](#page=14).
#### 4.2.4 Introductie tot lean management
Lean management is gericht op het organiseren van processen om maximale waarde voor de klant te creëren en verspilling te elimineren. Het is gebaseerd op gedeelde verantwoordelijkheid en continu verbeteren [14](#page=14).
**Vijf stappen van lean management:**
1. **Identificeer de behoefte van de klant:** Wat waarde toevoegt voor de klant [14](#page=14).
2. **Breng de waardestroom in kaart:** Identificeer waar waarde wordt gecreëerd en elimineer niet-waardetoevoegende activiteiten (verspilling) [14](#page=14).
3. **Creëer flow:** Optimaliseer processen die waarde opleveren voor een snellere en efficiëntere doorstroming [14](#page=14).
4. **Creëer pull:** Produceer alleen wanneer er vraag is van de klant (just-in-time) [14](#page=14).
5. **Streef naar perfectie:** Zorg dat producten perfect voldoen aan de klantbehoeften door voortdurend te leren en te verbeteren [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** De "daily stand-up" is een dagelijkse korte meeting om de voortgang en eventuele hindernissen te bespreken in een lean management omgeving [14](#page=14).
### 4.3 Verkoopbeslissingen
De verkoopprijs wordt berekend als: Kostprijs + winstmarge + btw = verkoopprijs. Strategieën om de bedrijfsvoering te optimaliseren zijn onder andere cost-based pricing en buyer-based pricing [14](#page=14).
#### 4.3.1 Cost-based pricing
Dit is een methode van mark-up pricing, waarbij de winstmarge direct op de kostprijs wordt gebaseerd [14](#page=14).
---
# Strategie en marketing
Dit onderwerp introduceert het strategisch managementproces, de Golden Circle van Simon Sinek, stappen in strategische planning, en verkoop- en prijsstrategieën.
### 6.1 Het strategisch managementproces
Het strategisch managementproces omvat het bepalen van de algemene richting en doelstellingen van een bedrijf voor de lange termijn (meestal 3 tot 5 jaar). Dit proces, ook wel strategische planning genoemd, bepaalt welke richting een bedrijf wil inslaan en hoe het die wil bereiken [16](#page=16).
Kernbeslissingen binnen de strategische planning omvatten:
* **Marktkeuze**: Welke markten wil het bedrijf betreden (bijvoorbeeld business-to-consumer of business-to-business, de Chinese of Amerikaanse markt) [16](#page=16)?
* **Doelstellingen**: Wat zijn de ambities op het gebied van marktaandeel, winstgevendheid en klanttevredenheid [16](#page=16)?
* **Middeleninzet**: Hoe worden kapitaal en andere middelen, zoals personeel, ingezet om de gestelde doelen te realiseren [16](#page=16)?
#### 6.1.1 De Golden Circle van Simon Sinek
De Golden Circle van Simon Sinek verklaart hoe inspirerende leiders en organisaties communiceren en opereren, door te starten met het 'waarom' [16](#page=16).
* **Waarom?**: Dit betreft de bestaansreden van de onderneming, de drijfveren en de diepere doelstellingen. Het antwoord op de vraag: "Waarom doen we wat we doen?" [16](#page=16).
* **Hoe?**: Dit beschrijft het proces, de werkwijze en de unieke manier van aanpak om het 'waarom' te realiseren. Hierin komt de unique selling proposition (USP) naar voren [16](#page=16).
* **Wat?**: Dit is het tastbare resultaat van het 'waarom', zoals producten, diensten, winst, maar ook het vervullen van klantbehoeften [16](#page=16).
#### 6.1.2 Stappen in strategische planning
Het proces van strategische planning volgt doorgaans de volgende stappen [16](#page=16):
1. Een bedrijfsmissie definiëren [16](#page=16).
2. Bedrijfsdoelstellingen en -doelen bepalen [16](#page=16).
3. Een portfolio van activiteiten samenstellen [16](#page=16).
4. Marketingstrategieën en andere functionele strategieën toepassen [16](#page=16).
### 6.2 Verkoopbeslissingen en prijsstrategieën
Verkoopprijzen worden in de basis berekend aan de hand van de formule: kostprijs + winstmarge + btw = verkoopprijs. Er zijn verschillende strategieën om de bedrijfsvoering te optimaliseren op basis van prijsstelling [14](#page=14).
#### 6.2.1 Cost-based pricing (kostprijsgebaseerde prijsstelling)
Bij cost-based pricing, ook wel mark-up pricing genoemd, wordt de prijs bepaald door een winstmarge toe te voegen aan de kostprijs [14](#page=14).
* **Voorbeeld SmartDesk 360**:
* De integrale standaard verkoopkostprijs per stuk is 500 euro, berekend door alle kosten te delen door het totale aantal te verkopen stuks (2.500) [15](#page=15).
* Het management streeft naar een winstmarge van 30% [15](#page=15).
* De margedeel is 30% van 500 euro, wat neerkomt op 150 euro [15](#page=15).
* De verkoopprijs exclusief btw wordt dan 500 euro + 150 euro = 650 euro [15](#page=15).
* Met 21% btw komt de definitieve verkoopprijs inclusief btw op 786,50 euro [15](#page=15).
#### 6.2.2 Buyer-based pricing (klantgebaseerde prijsstelling)
Bij buyer-based pricing wordt niet gestart vanuit de kostprijs, maar vanuit wat de klant bereid is te betalen voor het aanbod. Het basisidee is dat de prijs wordt bepaald door de *perceived value* (gepercipieerde waarde) bij de klant [15](#page=15).
* **Target costing**: Hierbij ligt de verkoopprijs al vast voordat de productie start. Via marktonderzoek wordt bepaald wat de klant maximaal wil betalen. Tijdens de productie moet het bedrijf binnen deze vastgelegde maximale kostprijs blijven. Soms moeten producten aangepast worden om hieraan te voldoen [15](#page=15).
* Het kan voorkomen dat de effectieve waarde en de verkoopprijs omgekeerd evenredig evolueren [15](#page=15).
* **Voorbeeld taxirit**:
* Een taxirit overdag kost 15 euro [15](#page=15).
* 's Nachts kost dezelfde rit 20 euro (nachttarief) [15](#page=15).
* Voor de klant is er een meerwaarde omdat hij/zij 's nachts veilig thuisgebracht wordt, waardoor de bereidheid om meer te betalen toeneemt. Echter, voor de ondernemer kunnen de kosten lager zijn door minder verkeer en een kortere rit met minder brandstofverbruik [15](#page=15).
**Voordelen van buyer-based pricing**:
* Afstemming op de marktvraag [15](#page=15).
* Mogelijkheid om de prijs te verhogen door een hogere belevingswaarde te creëren [15](#page=15).
* Potentieel voor hogere winsten [15](#page=15).
**Nadelen van buyer-based pricing**:
* Risico op overpricing [15](#page=15).
* Vereist een grotere investering van arbeid, tijd en geld (mensen en organisatie) [15](#page=15).
### 6.3 Lean management principes
Lean management is een benadering om processen zo te organiseren dat maximale waarde voor de klant wordt gecreëerd en alle verspilling wordt geëlimineerd. Het is gebaseerd op twee principes [14](#page=14):
1. Gedeelde verantwoordelijkheid en gedeeld leiderschap in teams [14](#page=14).
2. Continu verbeteren: voortdurend zoeken naar betere processen [14](#page=14).
**Vijf stappen in lean management**:
1. **Identificeer de behoefte van de klant**: Wat is waardevol voor de klant [14](#page=14)?
2. **Breng de waardestroom in kaart**: Waar in het proces wordt waarde gecreëerd (ontwerp, levering, service)? Alles wat geen waarde oplevert (verspilling) moet worden geëlimineerd [14](#page=14).
3. **Creëer flow**: Optimaliseer processen die waarde opleveren, zodat ze sneller en efficiënter verlopen [14](#page=14).
4. **Creëer pull**: Produceer alleen wanneer er vraag is vanuit de klant (just-in-time) [14](#page=14).
5. **Streef naar perfectie**: Het product moet perfect voldoen aan de behoeften van de klant, wat continue leer- en verbeterprocessen vereist [14](#page=14).
> **Tip**: Een voorbeeld van een lean management praktijk is de "daily stand-up", een korte dagelijkse meeting om de voortgang en eventuele hindernissen te bespreken [14](#page=14).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Risicobeheer | Het proces van het identificeren, beoordelen en prioriteren van risico's, gevolgd door de gecoördineerde toepassing van middelen om de kans op en/of impact van ongewenste gebeurtenissen te minimaliseren. |
| Beroepsaansprakelijkheid | Een verzekering die de financiële gevolgen dekt van aansprakelijkheid die voortvloeit uit beroepsfouten, nalatigheid of vergissingen tijdens de uitoefening van een specifiek beroep. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid (BA) | Een verzekering die de schade dekt die een verzekerde veroorzaakt aan derden door een foutieve handeling of nalatigheid tijdens of na de beëindiging van een activiteit, zowel materieel als immaterieel. |
| Gewaarborgd inkomen | Een verzekering die voorziet in een periodieke uitkering wanneer een persoon door ziekte of een ongeval tijdelijk of permanent niet meer kan werken en daardoor inkomen misloopt. |
| Jaarrekening | Een formele weergave van de financiële prestaties en positie van een onderneming over een bepaalde periode, bestaande uit de balans, de winst- en verliesrekening en het kasstroomoverzicht. |
| Financiële analyse | Het proces van het evalueren van de financiële gezondheid, stabiliteit en prestaties van een onderneming door middel van de analyse van financiële gegevens, zoals balansen en winst- en verliesrekeningen. |
| Ratioanalyse | Een methode binnen de financiële analyse die de relatie tussen verschillende financiële posten uit de jaarrekening onderzoekt om de liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit van een onderneming te beoordelen. |
| Liquiditeit | De mate waarin een onderneming in staat is om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen, doorgaans beoordeeld aan de hand van de verhouding tussen vlottende activa en kortetermijnschulden. |
| Solvabiliteit | Het vermogen van een onderneming om aan al haar financiële verplichtingen, zowel op korte als op lange termijn, te voldoen; het geeft de financiële onafhankelijkheid aan. |
| Rentabiliteit | De mate waarin een onderneming winst genereert in verhouding tot de ingezette middelen, wat aangeeft hoeveel waarde er wordt gecreëerd voor de aandeelhouders. |
| Kassastroomanalyse | Het in kaart brengen en analyseren van de in- en uitgaande geldstromen (cashflow) van een onderneming over een bepaalde periode, om inzicht te krijgen in de liquide middelen. |
| Financieringsbehoefte | Het totale geldbedrag dat een bedrijf nodig heeft om zijn operationele activiteiten, investeringen en strategische doelstellingen te kunnen realiseren. |
| Eigen vermogen | Het deel van het vermogen van een onderneming dat toebehoort aan de eigenaren of aandeelhouders, bestaande uit ingebracht kapitaal en ingehouden winsten. |
| Vreemd vermogen | De schulden van een onderneming aan externe partijen, zoals banken, leveranciers of obligatiehouders, die in de toekomst moeten worden terugbetaald, meestal met rente. |
| Subsidies | Niet-terugbetaalbare financiële bijdragen die door overheden of andere organisaties worden verstrekt voor specifieke doelen, zoals innovatie, duurzaamheid of het ondersteunen van bepaalde sectoren. |
| Kostencalculatie | Het proces van het bepalen van de kosten die gemoeid zijn met het produceren van goederen of het leveren van diensten, essentieel voor prijsstelling en winstgevendheid. |
| Vaste kosten | Kosten die onafhankelijk zijn van de productie- of afzethoeveelheid en die periodiek moeten worden gemaakt, zoals huur, salarissen van vast personeel en afschrijvingen. |
| Variabele kosten | Kosten die direct verband houden met de productie- of afzethoeveelheid en die variëren naarmate de output verandert, zoals grondstoffen en directe arbeid. |
| Budgettering | Het opstellen van een financieel plan (budget) voor een toekomstige periode, waarin verwachte inkomsten en uitgaven worden geraamd om strategische doelstellingen te realiseren en prestaties te monitoren. |
| Verschillenanalyse | Een methode binnen de management accounting die afwijkingen tussen geplande (standaard)kosten en werkelijke kosten onderzoekt om de oorzaken te achterhalen en bijsturing mogelijk te maken. |
| Lean management | Een managementfilosofie gericht op het maximaliseren van klantwaarde door het elimineren van verspilling in processen, gebaseerd op continue verbetering en teamwerk. |
| Cost-based pricing | Een prijsstrategie waarbij de verkoopprijs wordt bepaald door de kostprijs van een product of dienst te verhogen met een gewenste winstmarge. |
| Buyer-based pricing | Een prijsstrategie waarbij de verkoopprijs wordt bepaald op basis van de waarde die de klant aan het product of de dienst toekent, in plaats van primair op de kostprijs. |
| Bedrijfsstrategie | Een langetermijnplanning die de algemene richting, doelstellingen en de manier waarop een onderneming haar middelen zal inzetten om concurrentievoordeel te behalen, bepaalt. |
| Marketingstrategie | Een plan dat beschrijft hoe een bedrijf zijn producten of diensten zal promoten, verkopen en distribueren om specifieke marktdoelstellingen te bereiken. |
Cover
Ratio analyse FM ION 2526.pptx
Summary
# Liquiditeitsanalyse en rotatie van voorraden
Dit gedeelte bespreekt de analyse van de liquiditeit van een onderneming middels de current ratio en quick ratio, evenals de rotatie van voorraden en de bijbehorende berekeningen en interpretaties.
## 1. Liquiditeitsanalyse
Liquiditeit heeft betrekking op de mate waarin een onderneming aan haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan voldoen. Dit wordt geanalyseerd met behulp van twee belangrijke ratio's: de current ratio en de quick ratio.
### 1.1 Current ratio
De current ratio is een maatstaf voor de liquiditeit in ruime zin. Het geeft de verhouding weer tussen de vlottende activa en de kortetermijnschulden.
* **Formule:**
$$ \text{Current ratio} = \frac{\text{Vlottende activa}}{\text{Kortetermijnschulden}} $$
* **Interpretatie:**
Als de teller (vlottende activa) groter is dan de noemer (kortetermijnschulden), dan is de current ratio groter dan 1. Dit duidt erop dat de onderneming waarschijnlijk over voldoende vlottende activa beschikt om aan haar korte termijn verplichtingen te voldoen.
* **Voorbeeld:**
Stel, de vlottende activa bedragen 730.000 euro en de kortetermijnschulden bedragen 320.000 euro.
$$ \text{Current ratio} = \frac{730.000 \text{ euro}}{320.000 \text{ euro}} = 2,28 $$
### 1.2 Quick ratio
De quick ratio, ook wel bekend als de acid-test ratio, is een liquiditeitsratio in engere zin. Deze ratio houdt geen rekening met de voorraden en de overlopende rekeningen in de vlottende activa, omdat deze doorgaans minder liquide zijn.
* **Formule:**
$$ \text{Quick ratio} = \frac{\text{Vlottende activa} - \text{Voorraden}}{\text{Kortetermijnschulden}} $$
(Hierbij wordt aangenomen dat overlopende rekeningen ook worden uitgesloten, wat niet expliciet vermeld is maar wel de algemene interpretatie is van de "enge zin".)
* **Interpretatie:**
Als de teller (vlottende activa minus voorraden) groter is dan de noemer (kortetermijnschulden), dan is de quick ratio groter dan 1. Dit suggereert dat de meest liquide activa van de onderneming voldoende zijn om aan de korte termijn verplichtingen te voldoen.
* **Voorbeeld:**
Met dezelfde vlottende activa van 730.000 euro, en stel dat de voorraden 230.000 euro bedragen, en de kortetermijnschulden 320.000 euro.
$$ \text{Quick ratio} = \frac{500.000 \text{ euro}}{320.000 \text{ euro}} = 1,56 $$
## 2. Rotatie van voorraden
De rotatie van voorraden geeft weer hoe vaak de voorraad van een onderneming jaarlijks gemiddeld wordt verkocht of "roteert". Dit is een belangrijke indicator voor de efficiëntie van het voorraadbeheer.
### 2.1 Berekening van de voorraadrotatie
Er zijn twee varianten, afhankelijk van het type voorraad dat wordt geanalyseerd:
* **Rotatie van aangekochte voorraden:** Deze formule is relevant voor handelshuizen.
$$ \text{Rotatie aangekochte voorraden} = \frac{\text{Omzet (of omzet goederen met winst}}{\text{Voorraad handelsgoederen (gemiddeld)}} $$
* Vaak wordt de "aangekochte voorraad" gesimplificeerd met de kostprijs van de verkopen als de winstmarge op de voorraad niet direct beschikbaar is. De formule wordt dan:
$$ \text{Rotatie aangekochte voorraden} = \frac{\text{Kostprijs verkochte goederen}}{\text{Voorraad handelsgoederen (gemiddeld)}} $$
De kostprijs van verkochte goederen is een post uit de resultatenrekening, terwijl de voorraad een momentopname is uit de balans.
* **Rotatie van geproduceerde voorraden:** Deze formule is relevant voor productiebedrijven.
$$ \text{Rotatie geproduceerde voorraden} = \frac{\text{Kostprijs van de verkochte producten}}{\text{Gemiddelde voorraad (inclusief grondstoffen, WIP, eindproducten)}} $$
* De gebruikte cijfers in het document voor de rotatie van geproduceerde voorraden lijken te verwijzen naar specifieke rekeningen:
$$ \text{Rotatie geproduceerde voorraden} = \frac{\text{(Rekening 60/66A – 66A – 71 – 72 – 740 – 9125)}}{\text{(Rekening 32 + 33 + 35 + 37)}} $$
(Hierbij zijn de rekeningen in de teller waarschijnlijk gerelateerd aan kostprijsberekeningen en de rekeningen in de noemer aan verschillende voorraadcategorieën.)
* **Voorbeeld (aangekochte voorraad):**
Stel, de voorraad handelsgoederen op 31 december 20XX bedraagt 10.000 euro, en de aankoopkost van de verkochte goederen in 20XX is 50.000 euro.
$$ \text{Rotatie} = \frac{50.000 \text{ euro}}{10.000 \text{ euro}} = 5 $$
Dit betekent dat de voorraad gemiddeld 5 keer per jaar verkocht wordt.
### 2.2 Interpretatie van de voorraadrotatie
* **Hoge voorraadrotatie:**
* **Positief:** Kan wijzen op een dynamische verkooppolitiek en een efficiënte doorstroming van goederen.
* **Negatief:** Kan risico's met zich meebrengen zoals voorraadbreuken (niet kunnen voldoen aan de vraag door gebrek aan voorraad) en hogere bestelkosten. Er moet een afweging gemaakt worden tussen voorraadkosten en bestelkosten.
* **Lage voorraadrotatie:**
* **Negatief:** Kan duiden op verouderde, moeilijk verkoopbare voorraden, inefficiënt voorraadbeheer of een trage verkoopcyclus.
* **Context:** De interpretatie is sterk afhankelijk van de sector waarin de onderneming actief is.
### 2.3 Aantal dagen voorraad
Een gerelateerde maatstaf is het aantal dagen dat een product gemiddeld in voorraad blijft.
* **Formule:**
$$ \text{Aantal dagen voorraad} = \frac{365 \text{ dagen}}{\text{Voorraadrotatie}} $$
## 3. Te financieren periode
De te financieren periode (TFP), ook wel bekend als de cash conversion cycle (CCC), is een cruciale indicator voor de liquiditeit van de exploitatiecyclus van een onderneming.
### 3.1 Definitie en berekening
De TFP vertegenwoordigt de tijdsspanne die verloopt tussen de betaling van leveranciers en de ontvangst van betalingen van klanten.
* **Formule:**
$$ \text{Te financieren periode (TFP)} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet} $$
### 3.2 Interpretatie van de TFP
* **TFP > 0:** Dit betekent dat de onderneming externe financiering nodig heeft om haar exploitatiecyclus te kunnen financieren. De periode dat geld vastzit in voorraden en vorderingen is langer dan de periode waarin leveranciers worden betaald.
* **Kleinere TFP:** Hoe kleiner de TFP, hoe liquider de onderneming is, omdat er minder financiering nodig is voor de exploitatie.
* **Doelstelling:** Het minimaliseren van de TFP is essentieel om de benodigde financiering en de bijbehorende financieringskosten te verminderen. Dit kan bereikt worden door efficiënt beheer van vlottende activa (voorraad en vorderingen) en korte termijn schulden (handelsschulden).
### 3.3 Voorbeelden van TFP-berekeningen
* **Voorbeeld 1: Industriële onderneming**
* Dagen voorraad: 35 dagen
* Dagen klantenkrediet: 30 dagen
* Dagen leverancierskrediet: 50 dagen
$$ \text{TFP} = 35 \text{ dagen} + 30 \text{ dagen} - 50 \text{ dagen} = 15 \text{ dagen} $$
Dit betekent dat de onderneming 15 dagen financiering nodig heeft voor haar exploitatiecyclus.
* **Voorbeeld 2: Supermarkt**
* Omzettijd van voorraad: 20 dagen
* Dagen klantenkrediet: 3 dagen
* Dagen leverancierskrediet: 60 dagen
$$ \text{TFP} = 20 \text{ dagen} + 3 \text{ dagen} - 60 \text{ dagen} = -38 \text{ dagen} $$
In dit geval heeft de supermarkt een negatieve TFP, wat betekent dat zij door leveranciers wordt gefinancierd en niet zelf financiering nodig heeft voor haar exploitatiecyclus.
> **Tip:** De TFP is een sterk sectorgebonden ratio. Vergelijkingen met sectorgemiddelden zijn daarom erg belangrijk voor een juiste interpretatie.
## 4. Werkkapitaalbeheer
Werkkapitaalbeheer is gericht op het afstemmen van de looptijd van activa en passiva om een gezonde financiële structuur te waarborgen.
### 4.1 Gezonde financiële structuur
Een gezonde financiële structuur houdt in dat de looptijd van de passiva (schulden) wordt afgestemd op de looptijd van de activa (bezittingen).
* **Activa:** Vast actief en vlottend actief
* **Passiva:** Eigen vermogen, vreemd vermogen lange termijn (VVLT) en vreemd vermogen korte termijn (VVKT)
### 4.2 Nettobedrijfskapitaal (NBK)
Het nettobedrijfskapitaal is een maatstaf die aangeeft in hoeverre een onderneming haar kortetermijnverplichtingen kan terugbetalen met haar meest liquide activa.
* **Definitie 1 (permanent vermogen):** Dit kijkt naar de financiering van de vaste activa met langetermijnmiddelen.
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (1)} = \text{Permanent vermogen} - \text{Uitgebreide vaste activa} $$
* **Voorbeeld:** Permanent vermogen: 1.210.000 euro, Uitgebreide vaste activa: 800.000 euro. NBK = 1.210.000 - 800.000 = 410.000 euro.
* **Definitie 2 (beperkt vlottend actief):** Dit kijkt naar de verhouding tussen de meest liquide vlottende activa en de kortetermijnschulden.
$$ \text{Nettobedrijfskapitaal (2)} = \text{Beperkt vlottend actief} - \text{Vreemd vermogen KT} $$
* **Voorbeeld:** Beperkt vlottend actief (som van enkele posten): 730.000 euro, Vreemd vermogen KT (som van enkele posten): 320.000 euro. NBK = 730.000 - 320.000 = 410.000 euro.
* **Interpretatie:**
* Een NBK groter dan 0 duidt over het algemeen op een goede liquiditeit.
* Let op: onverkoopbare voorraad en dubieuze klantenvorderingen kunnen de liquiditeit van het NBK negatief beïnvloeden.
### 4.3 Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK)
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal is de omvang van de bedrijfactiva die niet spontaan gefinancierd worden door bedrijfspassiva.
* **Formule:**
$$ \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK)} = \text{Bedrijfsactiva} - \text{Bedrijfspassiva} $$
* **Voorbeeld:** Bedrijfsactiva: 500.000 euro, Bedrijfspassiva: 220.000 euro. BNBK = 500.000 - 220.000 = 280.000 euro.
* **Interpretatie:**
* Als BNBK > 0, is er een tekort aan spontane financiering. De bedrijfsactiva worden niet volledig gefinancierd door de bedrijfspassiva.
* Als BNBK < 0, is er een overschot aan nettobedrijfskapitaal.
### 4.4 Nettokaspositie (NKP)
De nettokaspositie geeft het verschil weer tussen de beschikbare liquide middelen (inclusief kortlopende geldbeleggingen) en de kortetermijn financiële schulden.
* **Formule:**
$$ \text{Nettokaspositie (NKP)} = \text{Nettobedrijfskapitaal (NBK)} - \text{Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK)} $$
Of meer gedetailleerd:
$$ \text{Nettokaspositie (NKP)} = \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen} - \text{Financiële schulden KT} $$
* **Interpretatie:**
* **NKP > 0:** De onderneming beschikt over een overschot aan financiële middelen. Liquide middelen zijn groter dan de kortetermijn financiële schulden.
* **NKP < 0:** De onderneming heeft een tekort aan financiële middelen en moet mogelijk beroep doen op kortetermijn financiële schulden om de exploitatie te financieren.
* **Voorbeeld:**
Met NBK = 410.000 euro en BNBK = 280.000 euro:
$$ \text{NKP} = 410.000 \text{ euro} - 280.000 \text{ euro} = 130.000 \text{ euro} $$
Dit positieve NKP duidt op een overschot aan liquide middelen.
> **Tip:** Een positief nettobedrijfskapitaal (NBK) kan een tekort aan spontane financiering van de exploitatie-activa (positieve BNBK) opvangen. Dit tekort kan ook worden opgevangen door kortetermijn financiële schulden.
## 5. Toepassing: Korting voor contante betaling
Deze casus illustreert de afweging die gemaakt moet worden bij het al dan niet benutten van een korting voor contante betaling, rekening houdend met de beschikbare middelen en de kosten van alternatieve financiering.
* **Situatie:** Een factuur van 10.000 euro met 2% korting voor contante betaling. Beschikbaar op rekening: 4.000 euro. Kaskredietlijn van 10.000 euro met 9% jaarlijkse rente. Verwachte ontvangst van 14.000 euro over 20 dagen.
* **Analyse:** De korting bedraagt 2% van 10.000 euro, dus 200 euro. Om de factuur direct te betalen, moet 6.000 euro van de kredietlijn worden opgenomen. De rentekosten hierover voor 20 dagen moeten berekend worden:
$$ \text{Rentekosten} = \frac{6.000 \text{ euro} \times 9\% \times 20 \text{ dagen}}{365 \text{ dagen}} \approx 14,79 \text{ euro} $$
* **Advies:** Aangezien de besparing van 200 euro door de korting significant hoger is dan de rentekosten van ongeveer 14,79 euro voor het gebruik van de kredietlijn, is het financieel voordelig voor Sarah om de factuur onmiddellijk te betalen en gebruik te maken van haar kaskredietlijn.
---
# Beheer van klanten- en leverancierskredieten en de te financieren periode
Dit gedeelte behandelt het beheer van klanten- en leverancierskredieten en de impact daarvan op de te financieren periode, een sleutelindicator voor de financieringsbehoefte van de exploitatiecyclus.
## 2. Beheer van klanten- en leverancierskredieten en de te financieren periode
### 2.1 De exploitatiecyclus en financieringsbehoefte
De exploitatiecyclus omvat de reeks transacties die een onderneming doorloopt, van de aankoop van grondstoffen of handelsgoederen tot de ontvangst van betalingen van klanten. Het efficiënt beheren van de tijdspannes binnen deze cyclus is cruciaal voor het bepalen van de benodigde financiering.
#### 2.1.1 Klantenkrediet
Klantenkrediet verwijst naar de periode tussen het moment van verkoop aan een klant en het moment waarop de betaling door die klant wordt ontvangen. Dit wordt vaak gemeten in "aantal dagen klantenkrediet".
* **Definitie:** Het gemiddelde aantal dagen dat verloopt tussen het moment van verkoop en het tijdstip van betaling door klanten.
* **Interpretatie:** Een lager aantal dagen klantenkrediet betekent dat klanten sneller betalen, wat positief is voor de liquiditeit. Het is belangrijk dit te vergelijken met de algemene verkoopsvoorwaarden.
* **Aandachtspunten:**
* Contante betalingen worden niet meegerekend in de vorderingen.
* Dubieuze en oninbare vorderingen moeten geëlimineerd worden.
* De optimale periode is sterk sectorgebonden.
* Een te korte inningsperiode kan wijzen op een te strenge kredietpolitiek, terwijl een te lange periode kan duiden op laks debiteurenbeheer of een hoog risico op oninbare vorderingen.
#### 2.1.2 Leverancierskrediet
Leverancierskrediet is de periode tussen de aankoop van goederen of diensten en de betaling aan de leverancier. Dit wordt gemeten in "aantal dagen leverancierskrediet".
* **Definitie:** Het gemiddelde aantal dagen dat verstrijkt tussen het tijdstip van aankoop en het tijdstip van betaling aan de leverancier.
* **Interpretatie:** Een hoger aantal dagen leverancierskrediet betekent dat de betaling aan leveranciers later plaatsvindt, wat de liquiditeit kan verbeteren doordat de geldstroom langer in de onderneming blijft.
* **Aandachtspunten:**
* Sterk sectorgebonden.
* Een lange inningsperiode kan wijzen op vertrouwen van leveranciers, maar ook op betalingsproblemen.
* Het kan een alternatieve, vaak goedkope, financieringsbron zijn ten opzichte van bankleningen.
* Een korte inningsperiode kan voordelig zijn bij kortingen voor contante betalingen.
#### 2.1.3 De te financieren periode (TFP)
De te financieren periode (TFP), ook wel bekend als de "cash conversion cycle" (CCC) in het Engels, is een cruciale indicator die de totale tijdsspanne aangeeft die een onderneming nodig heeft om haar exploitatiecyclus te financieren.
* **Definitie:** De tijdsspanne die verloopt tussen de betaling aan leveranciers en de ontvangsten van klanten.
* **Formule:**
$$ \text{TFP} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet} $$
* **Interpretatie:**
* **TFP > 0:** De onderneming heeft een financieringsbehoefte voor haar exploitatiecyclus. Hoe kleiner de TFP, hoe liquider de onderneming.
* **TFP < 0:** De onderneming heeft een overschot aan financiering vanuit de exploitatiecyclus (bijvoorbeeld een supermarkt met snelle doorlooptijd en lange betalingstermijnen aan leveranciers).
* **Doelstelling:** Het minimaliseren van de TFP om de benodigde financiering en daarmee de financieringskosten te reduceren. Dit gebeurt door een efficiënt beheer van vlottende activa (voorraad, vorderingen) en kortetermijnschulden (handelsschulden).
> **Tip:** Een negatieve TFP is over het algemeen gunstig, aangezien het wijst op een efficiënte geldstroom. Het is echter belangrijk om dit in de context van de sector en de bedrijfsstrategie te beoordelen.
> **Voorbeeld 1: Industriële onderneming**
> Dagen voorraad: 35 dagen
Dagen klantenkrediet: 30 dagen
Dagen leverancierskrediet: 50 dagen
TFP = 35 + 30 - 50 = 15 dagen
Deze onderneming heeft een financieringsbehoefte van 15 dagen.
> **Voorbeeld 2: Supermarkt**
> Dagen voorraad: 20 dagen
Dagen klantenkrediet: 3 dagen
Dagen leverancierskrediet: 60 dagen
TFP = 20 + 3 - 60 = -38 dagen
Deze supermarkt heeft een financieringsoverschot van 38 dagen vanuit de exploitatiecyclus.
### 2.2 Het nettobedrijfskapitaal (NBK) en de nettokaspositie (NKP)
Het nettobedrijfskapitaal en de nettokaspositie zijn belangrijke instrumenten om de liquiditeit en de financieringsbehoefte van een onderneming te analyseren.
#### 2.2.1 Nettobedrijfskapitaal (NBK)
Het nettobedrijfskapitaal meet de mate waarin een onderneming haar langetermijnmiddelen kan aanwenden om haar vaste en/of operationele activa te financieren. Er zijn twee veelgebruikte benaderingen:
* **NBK (benadering 1: permanent vermogen - uitgebreide vaste activa):**
* **Definitie:** Meet de mate waarin een onderneming haar uitgebreide vaste activa kan financieren met langetermijnmiddelen (permanent vermogen).
* **Formule:**
$$ \text{NBK} = \text{Permanent vermogen} - \text{Uitgebreide vaste activa} $$
* **Interpretatie:** Een positief NBK geeft aan dat een deel van de vlottende activa ook met langetermijnmiddelen wordt gefinancierd.
* **NBK (benadering 2: beperkt vlottend actief - vreemd vermogen op korte termijn):**
* **Definitie:** Meet de mate waarin een onderneming haar kortetermijnbetalingsverplichtingen kan terugbetalen met haar meest liquide activa (beperkt vlottend actief).
* **Formule:**
$$ \text{NBK} = \text{Beperkt vlottend actief} - \text{Vreemd vermogen op korte termijn} $$
* **Interpretatie:** Een positief NBK duidt op een gezonde liquiditeitspositie op korte termijn.
* **Algemene Interpretatie:** Een positief nettobedrijfskapitaal (> 0) wijst over het algemeen op een goede liquiditeit. Er moet echter voorzichtigheid geboden zijn bij onverkoopbare voorraden of dubieuze klantenvorderingen.
#### 2.2.2 Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK)
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK) focust op de exploitatiecyclus en de inherente financieringsbehoefte ervan.
* **Definitie:** Het verschil tussen de bedrijfsactiva (gerelateerd aan de operationele cyclus) en de bedrijfspassiva (spontane financieringsbronnen).
* **Formule:**
$$ \text{BNBK} = \text{Bedrijfsactiva} - \text{Bedrijfspassiva} $$
* **Interpretatie:**
* **BNBK > 0:** Er is een tekort aan spontane financiering vanuit de bedrijfspassiva om de bedrijfsactiva te dekken. Dit impliceert dat externe financiering nodig is om de exploitatiecyclus te ondersteunen.
* **BNBK < 0:** Er is een overschot aan nettobedrijfskapitaal, wat betekent dat de bedrijfspassiva de bedrijfsactiva ruimschoots dekken.
> **Tip:** Het beheer van de exploitatiecyclus is cruciaal voor het beheersen van de behoefte aan nettobedrijfskapitaal. Dit omvat onder meer het efficiënt inkopen, produceren en verkopen, en het innen van vorderingen.
#### 2.2.3 Nettokaspositie (NKP)
De nettokaspositie (NKP) vormt een aanvulling op NBK en BNBK en geeft inzicht in de financiële middelen die beschikbaar zijn bovenop de operationele financieringsbehoefte.
* **Definitie:** Het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal (NBK) en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK). Het vertegenwoordigt de financiële middelen (liquide middelen en kortlopende geldbeleggingen) minus de kortlopende financiële schulden.
* **Formule:**
$$ \text{NKP} = \text{NBK} - \text{BNBK} $$
Of ook:
$$ \text{NKP} = \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen} - \text{Financiële schulden KT} $$
* **Interpretatie:**
* **NKP > 0:** De onderneming beschikt over een overschot aan financiële middelen, meer cash dan kortlopende financiële schulden.
* **NKP < 0:** De onderneming heeft een tekort aan financiële middelen en moet beroep doen op kortlopende financiële schulden om de exploitatiecyclus te financieren.
> **Voorbeeld:**
> NBK = 410.000 euro
BNBK = 280.000 euro
NKP = 410.000 - 280.000 = 130.000 euro
Dit betekent dat er een overschot aan financiële middelen is van 130.000 euro.
### 2.3 Kapitaalstructuur en financieringskeuzes
Het beheer van klanten- en leverancierskredieten heeft directe gevolgen voor de kapitaalstructuur en de financieringskeuzes van een onderneming. Een gezonde financiële structuur houdt in dat de looptijd van de passiva wordt afgestemd op de looptijd van de activa.
* **Gezonde financiële structuur:**
* **Activa:** Vast actief, Vlottend actief
* **Passiva:** Eigen vermogen, Vreemd vermogen lange termijn (LT), Vreemd vermogen korte termijn (KT)
* Een evenwichtige financiering is cruciaal om liquiditeitsproblemen te voorkomen.
* **Beslissingscriteria bij financieringskeuze:**
* **Markt opportuniteiten:** De mogelijkheden in de markt spelen een rol.
* **Risico:** Meer schuld vergroot het risico op het niet kunnen terugbetalen van schulden en kosten, en maakt de winst variabeler.
* **Belastingvoordelen:** Rente op schulden is aftrekbaar van belastingen, wat de netto belastingdruk verlaagt.
* **Discipline:** Schuldfinanciering dwingt managers tot het nastreven van een hoge rendabiliteit om aan schuldverplichtingen te voldoen.
* **Kosten:** Intern eigen vermogen is doorgaans duurder dan extern eigen vermogen, terwijl schuldfinanciering (in principe) goedkoper is, maar wel risico met zich meebrengt.
* **Rendabiliteit:**
* **Nettorendabiliteit van totaal der activa (ROA):** Geeft de rendabiliteit weer ten opzichte van alle ingezette middelen.
* **Nettorendabiliteit van eigen vermogen (ROE):** Geeft de rendabiliteit weer ten opzichte van het eigen vermogen en is een belangrijke maatstaf voor aandeelhouders. Een ROE boven de 10% wordt als goed beschouwd, boven de 20% als zeer goed.
* **Solvabiliteit:**
* **Ratio:** Eigen vermogen / Totaal vermogen.
* **Interpretatie:** Een hogere solvabiliteitsratio betekent een grotere kans dat de onderneming haar schulden kan terugbetalen, wat het financiële risico verlaagt. Een ratio boven de 30% wordt vaak als goed beschouwd, hoewel een hogere ratio niet altijd wenselijk is, aangezien het aangaan van schuld de rendabiliteit kan verhogen.
* **Rentedekkingsratio:** Meet het vermogen van de onderneming om de rentekosten te dekken.
Door een grondige analyse van deze ratio's en de jaarrekening kan een oordeel gevormd worden over de liquiditeit, solvabiliteit, rendabiliteit en het werkkapitaalbeheer van een onderneming, wat leidt tot concreet advies voor verbetering.
---
# Nettobedrijfskapitaal en nettokaspositie
Dit deel bespreekt het nettobedrijfskapitaal (NBK), de behoefte daaraan (BNBK) en de nettokaspositie (NKP) om de financiële structuur en liquiditeit van een onderneming te beoordelen.
## 3. Nettobedrijfskapitaal en nettokaspositie
De beoordeling van de financiële structuur en liquiditeit van een onderneming omvat verschillende concepten, waaronder het nettobedrijfskapitaal, de behoefte aan nettobedrijfskapitaal en de nettokaspositie. Deze concepten helpen bij het analyseren van de mate waarin een onderneming aan haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan voldoen en hoe efficiënt zij haar exploitatiecyclus financiert.
### 3.1 Het nettobedrijfskapitaal (NBK)
Het nettobedrijfskapitaal (NBK) is een maatstaf voor de liquiditeit van een onderneming en wordt berekend op twee manieren, die beide verwijzen naar de mate waarin kortetermijnverplichtingen gedekt kunnen worden door vlottende activa.
#### 3.1.1 Nettobedrijfskapitaal op basis van balansposten (NBK 1)
Deze benadering focust op de verhouding tussen het permanent vermogen en de uitgebreide vaste activa.
* **Definitie:** Het permanent vermogen (EV + Vreemd Vermogen Lange Termijn) moet de uitgebreide vaste activa (VA) financieren.
* **Formule:**
$$ \text{NBK} = \text{Permanent vermogen} - \text{Uitgebreide vaste activa} $$
OF
$$ \text{NBK} = (\text{Eigen vermogen} + \text{Vreemd vermogen LT}) - \text{Vaste activa} $$
* **Interpretatie:** Een positief NBK betekent dat de langetermijnmiddelen (permanent vermogen) de vaste activa volledig dekken, wat duidt op een goede liquiditeit.
* **Voorbeeld:**
> Gegeven: Permanent vermogen = 1.210.000 euro, Uitgebreid vast actief = 800.000 euro.
> Berekening: NBK = 1.210.000 euro - 800.000 euro = 410.000 euro.
#### 3.1.2 Nettobedrijfskapitaal op basis van vlottende activa en kortetermijnschulden (NBK 2)
Deze benadering kijkt naar de verhouding tussen de vlottende activa en de schulden op korte termijn (exclusief financiële schulden op korte termijn).
* **Definitie:** Dit is het verschil tussen de beperkte vlottende activa (alle vlottende activa behalve liquide middelen en kortlopende beleggingen) en het vreemd vermogen op korte termijn (VV KT, handelsschulden en overige schulden op korte termijn).
* **Formule:**
$$ \text{NBK} = \text{Beperkt vlottend actief} - \text{Vreemd vermogen KT} $$
OF
$$ \text{NBK} = (\text{Vlottende activa} - \text{Liquide middelen} - \text{Geldbeleggingen}) - (\text{Vreemd vermogen KT} - \text{Financiële schulden KT}) $$
Het document geeft echter een simpelere vorm:
$$ \text{NBK} = \text{Vlottende activa (totale)} - \text{Vreemd vermogen KT (totale)} $$
Gebaseerd op de voorbeelden in het document, lijkt de interpretatie te zijn:
$$ \text{NBK} = \text{Vlottende activa} - \text{Schulden op korte termijn (exclusief financiële schulden KT)} $$
De meest gangbare definitie is echter die van de *working capital*, wat het verschil is tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden.
$$ \text{NBK} = \text{Vlottende activa} - \text{Kortlopende schulden} $$
Volgens de context van de paginas 14-23 wordt het vaak gezien als:
$$ \text{NBK} = \text{Beperkt Vlottend Actief (BvA)} - \text{Vreemd Vermogen Kort Termijn (VVKT)} $$
waarbij BvA alle vlottende activa exclusief liquide middelen en financiële beleggingen zijn, en VVKT alle kortlopende schulden exclusief financiële schulden op korte termijn zijn.
* **Voorbeeld:**
> Gegeven: Beperkt vlottend actief = 730.000 euro, Vreemd vermogen KT = 320.000 euro.
> Berekening: NBK = 730.000 euro - 320.000 euro = 410.000 euro.
* **Interpretatie:** Een positief NBK (volgens de tweede berekening) geeft aan dat de onderneming voldoende vlottende activa heeft om haar kortetermijnschulden te dekken. Dit duidt op een gezonde liquiditeitspositie.
* **Tip:** Een NBK groter dan nul is over het algemeen positief, maar een te hoog NBK kan wijzen op inefficiënt beheer van werkkapitaal, zoals onverkoopbare voorraden of dubieuze klantenvorderingen.
### 3.2 De behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK)
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK) verwijst naar de financieringsbehoefte die voortvloeit uit de exploitatiecyclus van de onderneming.
* **Definitie:** Het is het verschil tussen de bedrijfsactiva (operationele activa) en de bedrijfspassiva (operationele schulden).
* **Formule:**
$$ \text{BNBK} = \text{Bedrijfsactiva} - \text{Bedrijfspassiva} $$
* **Bedrijfsactiva:** Omvatten voorraden (grondstoffen, goederen in bewerking, eindproducten) en handelsvorderingen.
* **Bedrijfspassiva:** Omvatten handelsschulden (aan leveranciers) en andere kortlopende schulden die direct verband houden met de operationele activiteiten.
* **Voorbeeld:**
> Gegeven: Bedrijfsactiva = 500.000 euro, Bedrijfspassiva = 220.000 euro.
> Berekening: BNBK = 500.000 euro - 220.000 euro = 280.000 euro.
* **Interpretatie:**
* **BNBK > 0:** Dit betekent dat de bedrijfsactiva niet volledig spontaan gefinancierd kunnen worden door de bedrijfspassiva. De onderneming heeft dus een financieringstekort voor haar operationele activiteiten en moet dit opvangen met andere middelen (bijvoorbeeld via het permanent vermogen of financiële schulden). Dit is vaak het geval bij ondernemingen met een lange omlooptijd van de voorraad of een lange kredietperiode aan klanten.
* **BNBK < 0:** Dit wijst op een overschot aan nettobedrijfskapitaal, wat betekent dat de bedrijfspassiva de bedrijfsactiva ruimschoots dekken. Dit is minder gebruikelijk en kan duiden op een zeer efficiënte exploitatiecyclus of mogelijk op een te lage investering in operationele activa.
* **Tip:** Een onderneming streeft ernaar de BNBK te minimaliseren om de financieringskosten van de exploitatiecyclus te verlagen. Dit kan door het beheer van voorraden en vorderingen te optimaliseren en de betaling aan leveranciers strategisch te plannen.
### 3.3 De nettokaspositie (NKP)
De nettokaspositie (NKP) geeft het verschil weer tussen de liquide middelen van een onderneming en haar kortetermijnschulden, en is nauw verwant aan zowel het NBK als de BNBK.
* **Definitie:** Het is het verschil tussen de liquide middelen en kortlopende beleggingen enerzijds, en de financiële schulden op korte termijn anderzijds. Alternatief kan het gezien worden als het verschil tussen het NBK en de BNBK.
* **Formule 1:**
$$ \text{NKP} = (\text{Liquide middelen} + \text{Geldbeleggingen}) - \text{Financiële schulden KT} $$
* **Formule 2:**
$$ \text{NKP} = \text{NBK} - \text{BNBK} $$
Hierbij wordt het NBK vaak gedefinieerd als Beperkt Vlottend Actief - VV KT, en de BNBK als Bedrijfsactiva - Bedrijfspassiva. Door deze definities kan de relatie ontstaan dat NKP = (Vlottende activa - VVKT) - (Bedrijfsactiva - Bedrijfspassiva). De correcte interpretatie uit het document is echter dat NKP het overschot aan financiële middelen aangeeft na aftrek van de financieringsbehoefte van de exploitatiecyclus.
* **Voorbeeld:**
> Gegeven: NBK = 410.000 euro, BNBK = 280.000 euro.
> Berekening: NKP = 410.000 euro - 280.000 euro = 130.000 euro.
> Gegeven: Liquide middelen = 230.000 euro, Geldbeleggingen = 0 euro, Financiële schulden KT = 100.000 euro.
> Berekening: NKP = 230.000 euro + 0 euro - 100.000 euro = 130.000 euro.
* **Interpretatie:**
* **NKP > 0:** De onderneming beschikt over een overschot aan liquide middelen. Dit betekent dat de beschikbare liquide middelen en kortlopende beleggingen de financiële schulden op korte termijn overtreffen. Het positieve verschil tussen NBK en BNBK wordt opgevangen door deze financiële middelen.
* **NKP < 0:** De onderneming heeft een tekort aan financiële middelen. De financiële schulden op korte termijn zijn hoger dan de beschikbare liquide middelen en kortlopende beleggingen. De onderneming zal beroep moeten doen op externe financiering op korte termijn om haar exploitatiecyclus te financieren.
* **Tip:** Een positieve NKP is wenselijk, maar een extreem hoge NKP kan duiden op een inefficiënt beheer van financiële middelen, waarbij te veel geld op een spaarrekening staat dat niet productief wordt ingezet.
### 3.4 Werkkapitaalbeheer en de exploitatiecyclus
Een gezonde financiële structuur vereist dat de looptijd van de passiva wordt afgestemd op de looptijd van de activa. Efficiënt werkkapitaalbeheer is cruciaal voor het minimaliseren van de financieringsbehoefte van de exploitatiecyclus.
* **Exploitatiecyclus:** Deze cyclus omvat de stappen van inkoop van goederen/voorraden, verwerking (indien van toepassing), verkoop aan klanten, en de ontvangst van betalingen van klanten.
* **Financieringsbehoefte exploitatiecyclus:** Deze ontstaat omdat er een tijdsverschil is tussen de betaling aan leveranciers en de ontvangst van betalingen van klanten.
* **Aankoop goederen/voorraad:** Betaling aan leveranciers.
* **Einde productie / Verkoop:** Het moment van verkoop.
* **Klant betaalt:** Ontvangst van betalingen.
* **Te financieren periode (TFP):** Dit is de tijdsspanne die verloopt tussen de betaling van leveranciers en de ontvangsten van klanten. Het wordt ook wel de cash conversion cycle (CCC) genoemd.
* **Formule:**
$$ \text{TFP} = \text{Aantal dagen voorraad} + \text{Aantal dagen klantenkrediet} - \text{Aantal dagen leverancierskrediet} $$
* **Interpretatie:**
* **TFP > 0:** Er is een financieringsbehoefte voor de exploitatiecyclus. Hoe kleiner TFP, hoe liquider de onderneming.
* **TFP < 0:** Er is een overschot aan financiële middelen uit de exploitatiecyclus, wat duidt op een zeer efficiënte cyclus (bijvoorbeeld supermarkten).
* **Voorbeeld (Industriële onderneming):**
> Dagen voorraad: 35 dagen, Dagen klantenkrediet: 30 dagen, Dagen leverancierskrediet: 50 dagen.
> TFP = 35 + 30 - 50 = 15 dagen. Er is een financieringsbehoefte van 15 dagen.
* **Voorbeeld (Supermarkt):**
> Dagen voorraad: 20 dagen, Dagen klantenkrediet: 3 dagen, Dagen leverancierskrediet: 60 dagen.
> TFP = 20 + 3 - 60 = -38 dagen. Er is een overschot aan financiering door de exploitatiecyclus.
* **Beheer van werkkapitaal:** Om de TFP te minimaliseren en de financieringsbehoefte te verlagen, kan een onderneming zich richten op:
* **Voorraadbeheer:** Optimaliseren van de voorraadrotatie.
* **Debiteurenbeheer:** Verkorten van de inningsperiode van klantenvorderingen.
* **Crediteurenbeheer:** Strategisch uitstellen van betalingen aan leveranciers binnen de afgesproken termijnen.
### 3.5 Toepassing: Korting voor contante betaling
Dit scenario illustreert hoe het afwegen van een korting voor contante betaling ten opzichte van de kosten van externe financiering belangrijk is voor het werkkapitaalbeheer.
* **Scenario:** Een factuur van 10.000 euro met een korting van 2% voor contante betaling. Beschikbaar saldo op rekening: 4.000 euro. Kaskredietlijn: 10.000 euro met 9% jaarlijkse rente. Verwachte ontvangst over 20 dagen: 14.000 euro.
* **Analyse:**
* **Kosten van korting:** 2% van 10.000 euro = 200 euro.
* **Te financieren bedrag:** 10.000 euro - 4.000 euro = 6.000 euro.
* **Gebruik kaskrediet:** Rente over 20 dagen op 6.000 euro aan 9% per jaar.
* Dagelijkse rentevoet = $9\% / 365 \approx 0,0246\%$
* Rentekosten voor 20 dagen = $6.000 \text{ euro} \times (1 + 0,0246\%) ^{20} - 6.000 \text{ euro}$ (benadering, exacte berekening is complexer zonder specifieke details over renteberekening).
* Een simpele benadering van de rentekosten: $(6.000 \text{ euro} \times 0,09 \times 20) / 365 \approx 29,59$ euro.
* **Afweging:** Het betalen van 200 euro korting is aanzienlijk duurder dan de rentekosten van het gebruik van de kredietlijn voor de benodigde periode.
* **Advies:** Sarah zou adviseren om de factuur niet onmiddellijk te betalen en gebruik te maken van het kaskrediet, maar te wachten tot het verwachte bedrag van 14.000 euro is ontvangen. Ze kan dan het volledige bedrag betalen zonder korting, en de extra 4.000 euro (minus de 10.000 euro die ze nodig heeft) gebruiken om haar kaspositie te versterken. Indien ze de korting toch wil benutten, is het gebruik van de kredietlijn voordeliger dan het missen van de korting. Echter, wachten op de ontvangst van 14.000 euro is het meest financieel aantrekkelijk.
---
# Solvabiliteit, kapitaalstructuur en rendabiliteit
4. Solvabiliteit, kapitaalstructuur en rendabiliteit
Dit gedeelte behandelt de financiële gezondheid van een onderneming door middel van analyse van solvabiliteit, kapitaalstructuur en rendabiliteit.
## 4.1 Solvabiliteit
### 4.1.1 Definitie en meting
Solvabiliteit geeft de mate aan waarin een onderneming aan haar betalingsverplichtingen op korte en lange termijn kan voldoen. Het wordt voornamelijk gemeten aan de hand van de verhouding eigen vermogen tot totaal vermogen, ook wel de financiële onafhankelijkheid genoemd. Een hogere solvabiliteitsratio betekent een grotere kans dat de onderneming haar schulden kan terugbetalen, wat resulteert in minder financieel risico.
### 4.1.2 Formule financiële onafhankelijkheid
De formule voor financiële onafhankelijkheid is:
$$ \text{Financiële onafhankelijkheid} = \frac{\text{Eigen vermogen}}{\text{Totaal vermogen}} $$
Een goede ratio wordt doorgaans als groter dan 30% beschouwd, maar hoeft niet hoger te zijn dan 40%, omdat het aangaan van schulden de rendabiliteit van de onderneming kan verhogen.
### 4.1.3 Rentedekkingsratio
De rentedekkingsratio meet de mate waarin de operationele winst de rentekosten kan dekken. Deze ratio is relevant om te beoordelen of een onderneming gemakkelijk haar renteverplichtingen kan nakomen.
## 4.2 Kapitaalstructuur
### 4.2.1 Definitie
De kapitaalstructuur van een onderneming verwijst naar de manier waarop haar activa zijn gefinancierd, oftewel de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. De kapitaalstructuur verschilt van onderneming tot onderneming.
### 4.2.2 Beslissingscriteria bij financieringskeuze
Bij het kiezen van een financieringsvorm spelen verschillende criteria een rol:
* **Risico:** Hoe meer schuld er wordt aangegaan, hoe groter het risico dat de onderneming haar schulden en de bijbehorende kosten niet kan terugbetalen. Dit kan leiden tot een hogere winstvariabiliteit.
* **Fiscaal voordeel:** Rentelasten op schuldfinanciering zijn aftrekbaar van de belastingen. Dit betekent dat er minder belastingen betaald hoeven te worden bij een hogere schuldgraad.
* **Gedragsmatige prikkels:** Schuldfinanciering kan managers dwingen om een hogere rendabiliteit na te streven om aan hun schuldverplichtingen te kunnen voldoen.
### 4.2.3 Kosten van financiering
Verschillende financieringsbronnen hebben verschillende kosten:
* **Intern eigen vermogen:** Wordt als goedkoop beschouwd.
* **Extern eigen vermogen:** Wordt als duur beschouwd.
* **Schuldfinanciering:** Kan relatief goedkoop zijn, mede door het fiscale voordeel, maar brengt ook hogere risico's met zich mee.
## 4.3 Rendabiliteit
### 4.3.1 Definitie en formules
Rendabiliteit meet de winstgevendheid van een onderneming. Twee belangrijke ratio's zijn:
* **Nettorendabiliteit van totale activa (ROA):** Meet de rendabiliteit ten opzichte van alle ingezette middelen.
$$ \text{ROA} = \frac{\text{Netto winst}}{\text{Gemiddeld totaal vermogen}} \times 100\% $$
* **Nettorendabiliteit van eigen vermogen (ROE):** Meet de rendabiliteit ten opzichte van het eigen vermogen, wat een interessante maatstaf is voor aandeelhouders.
$$ \text{ROE} = \frac{\text{Netto winst}}{\text{Gemiddeld eigen vermogen}} \times 100\% $$
### 4.3.2 Interpretatie
* Een ROE van meer dan 20% wordt als zeer goed beschouwd.
* Een ROE van meer dan 10% wordt als goed beschouwd.
De analyse van de jaarrekening, aangevuld met ratio's, is essentieel om de rendabiliteit van een onderneming te beoordelen.
> **Tip:** Bij de analyse van rendabiliteit is het belangrijk om de ROA en ROE in verhouding tot elkaar te bekijken en te interpreteren in het licht van de kapitaalstructuur. Een hogere ROE dan ROA kan duiden op een positief hefboomeffect van schuld.
### 4.3.3 Toepassing: Duvel Moortgat en Bean Kind
De documentatie bevat voorbeelden van het toepassen van deze ratio's op specifieke ondernemingen zoals Duvel Moortgat en Bean Kind. Dit omvat de analyse van solvabiliteit, liquiditeit, werkkapitaalbeheer, rendabiliteit en de formulering van conclusies en adviezen op basis van de financiële situatie. Deze analyses vereisen zowel de berekening van diverse ratio's als de interpretatie van de cijfers uit de jaarrekening.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Current ratio | De current ratio is een financiële ratio die de verhouding weergeeft tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden van een onderneming. Een ratio groter dan 1 suggereert dat de onderneming waarschijnlijk voldoende vorderingen op korte termijn heeft om haar onmiddellijke verplichtingen na te komen. |
| Quick ratio | De quick ratio, ook wel de zure-testratio genoemd, meet de liquiditeit van een onderneming door alleen de meest liquide activa (vlottende activa exclusief voorraden en overlopende activa) te vergelijken met de kortlopende schulden. Een ratio groter dan 1 indiceert een gezonde financiële positie op korte termijn. |
| Voorraadrotatie | De voorraadrotatie geeft aan hoe vaak de voorraad van een onderneming gedurende een bepaalde periode, meestal een jaar, gemiddeld wordt verkocht of omgezet. Een hogere rotatie duidt over het algemeen op een efficiëntere verkoop, terwijl een lagere rotatie kan wijzen op verouderde voorraden. |
| Aantal dagen klantenkrediet | Dit vertegenwoordigt het gemiddelde aantal dagen dat verstrijkt tussen het moment van verkoop en het tijdstip waarop een klant de openstaande factuur betaalt. Een kortere periode suggereert een snellere inning van vorderingen, wat positief is voor de cashflow van de onderneming. |
| Aantal dagen leverancierskrediet | Dit is het gemiddelde aantal dagen dat een onderneming nodig heeft om haar leveranciers te betalen na ontvangst van goederen of diensten. Een langere periode kan een goedkope financieringsbron zijn, maar kan ook duiden op betalingsproblemen. |
| Te financieren periode (TFP) | De te financieren periode, ook wel de cash conversion cycle (CCC) genoemd, is de tijdsspanne die verstrijkt tussen de betaling aan leveranciers en de ontvangsten van klanten. Het wordt berekend als het aantal dagen voorraad plus het aantal dagen klantenkrediet, minus het aantal dagen leverancierskrediet. Een positieve TFP vereist financiering van de exploitatiecyclus. |
| Nettobedrijfskapitaal (NBK) | Het nettobedrijfskapitaal is het verschil tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden. Een positief NBK suggereert een goede liquiditeit, terwijl een negatief NBK kan wijzen op potentiële liquiditeitsproblemen, tenzij dit wordt gecompenseerd door andere factoren. |
| Behoefte aan nettobedrijfskapitaal (BNBK) | De behoefte aan nettobedrijfskapitaal is het verschil tussen de bedrijfsactiva en de bedrijfspassiva. Een positieve BNBK geeft aan dat de bedrijfsactiviteiten niet volledig spontaan worden gefinancierd door bedrijfspassiva, wat extra financiering vereist. |
| Nettokaspositie (NKP) | De nettokaspositie is het verschil tussen het nettobedrijfskapitaal en de behoefte aan nettobedrijfskapitaal. Een positieve NKP duidt op een overschot aan financiële middelen, terwijl een negatieve NKP aangeeft dat de onderneming mogelijk financiële schulden op korte termijn moet gebruiken om de exploitatiecyclus te financieren. |
| Solvabiliteit | Solvabiliteit is een financiële ratio die de mate aangeeft waarin een onderneming in staat is om haar schulden, zowel op korte als lange termijn, terug te betalen. Een hogere solvabiliteit (vaak uitgedrukt als eigen vermogen gedeeld door totaal vermogen) vermindert het financiële risico. |
| Kapitaalstructuur | De kapitaalstructuur verwijst naar de mix van eigen vermogen en vreemd vermogen die een onderneming gebruikt om haar activa te financieren. De keuze van de kapitaalstructuur heeft invloed op het financiële risico, de winstgevendheid en de kosten van financiering. |
| Rendabiliteit | Rendabiliteit meet het vermogen van een onderneming om winst te genereren ten opzichte van de ingezette middelen. Belangrijke ratio's zijn de nettorendabiliteit van totale activa (ROA) en de nettorendabiliteit van eigen vermogen (ROE), die respectievelijk de winstgevendheid van de totale activa en het eigen vermogen weergeven. |
Cover
!Samenvatting Financieel management copy copy.pdf
Summary
# Basic valuation concepts and time value of money
This topic explores the fundamental principles of valuation by focusing on the time value of money, which posits that a unit of currency today is worth more than the same unit of currency in the future.
### 1.1 The concept of time value of money
The core idea of the time value of money (TVM) is that money available at the present time is worth more than the same amount in the future due to its potential earning capacity. This is often framed as a choice between consuming a sum now or having a larger sum in the future by saving and earning interest [7](#page=7).
### 1.2 Future and present value of a single amount
The future value (FV) and present value (PV) of a single cash flow are fundamental calculations in valuation.
#### 1.2.1 Future value of a single amount
The future value of a sum invested today is the amount it will grow to at a specific interest rate over a period. For a single period, the formula is:
$E = B(1+i)$ [7](#page=7).
Where:
* $E$ is the future value.
* $B$ is the present value (principal amount).
* $i$ is the interest rate for the period.
For multiple periods ($t$), this compounds:
$E = B(1+i)^t$ [7](#page=7).
The principle of compound interest means that interest earned in one period can also earn interest in subsequent periods. This is often described as earning "interest on interest" [7](#page=7).
> **Tip:** Albert Einstein is famously (though perhaps inaccurately) quoted as saying, "Compound interest is the eighth wonder of the world. He who understands it, earns it... he who doesn’t... pays it." This highlights its significant impact on wealth accumulation [7](#page=7).
* **Example:** If you invest $1000 dollars for 1 year at 5 percent, the interest is $1000 \times 0.05 = 50$ dollars. The value after one year is $1000 + 50 = 1050 USD dollars [7](#page=7).
#### 1.2.2 Present value of a single amount
The present value of a sum to be received in the future is its equivalent worth today. This is calculated by discounting the future amount back to the present. The formula is:
$B = \frac{E}{(1+i)^t}$ [7](#page=7).
Where:
* $B$ is the present value.
* $E$ is the future value.
* $i$ is the interest rate over the period.
* $t$ is the number of periods.
The term $(1+i)^t$ acts as a discount factor when calculating present value. Discounting is the process of calculating future income or expenses backward to today's value. The present value of an amount will always be smaller than its future value, assuming a positive interest rate [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Example:** If you invest $1000 dollars at 5 percent annual interest for two years, the future value is $1000 \times (1.05)^2 = 1102.5 USD dollars [7](#page=7).
#### 1.2.3 Impact of interest rate and time on values
The further into the future a cash flow is, the lower its present value will be, given a positive interest rate. Conversely, the higher the interest rate, the lower the present value of a future amount. The future value of a sum increases with a higher interest rate and a longer investment period [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.3 Interest periodicity less than one year
Interest can be compounded more frequently than annually, such as semi-annually, quarterly, or monthly. This affects both future and present value calculations.
#### 1.3.1 Future value with interest periodicity less than one year
When interest is compounded $m$ times per year for $n$ years, the formula for the future value ($E_n$) becomes:
$E_n = B \left(1 + \frac{i}{m}\right)^{m \times n}$ [9](#page=9).
Where:
* $B$ is the present value.
* $i$ is the annual interest rate.
* $m$ is the number of compounding periods per year.
* $n$ is the number of years.
The end value generally increases as the number of interest settlements per year ($m$) and the number of years ($n$) increase [9](#page=9).
#### 1.3.2 Continuous compounding
In the theoretical case of continuous interest settlement, all earned interest is immediately reinvested, leading to the highest possible future value. The formula is:
$E_n = B \times e^{(i \times n)}$ [9](#page=9).
Where $e$ is Euler's number (approximately 2.71828).
> **Tip:** The greater the number of sub-periods for interest settlement (i.e., as $m$ approaches infinity), the greater the difference in the end value compared to annual interest settlement [9](#page=9).
* **Example:** Investing $100 dollars at 8 percent annual interest, compounded quarterly ($m=4$) for 3 years ($n=3$), results in a future value of $100(1 + 0.08/4)^{4 \times 3} = 100(1.02)^{12} \approx 126.82$ dollars. With continuous compounding for the same period, the future value is $100 \times e^{(0.08 \times 3)} \approx 127.12 USD dollars [9](#page=9).
#### 1.3.3 Present value with interest periodicity less than one year
The present value calculation is adjusted accordingly for periodicity less than one year:
$B = \frac{E_n}{\left(1 + \frac{i}{m}\right)^{m \times n}}$ [9](#page=9).
For continuous compounding, the present value formula is:
$B = \frac{E_n}{e^{(i \times n)}}$ [9](#page=9).
This is derived from the limit: $\lim_{m \to \infty} \left(1 + \frac{i}{m}\right)^{m \times n} = e^{i \times n}$ [9](#page=9).
> **Tip:** An increase in the frequency of compounding (i.e., higher $m$) leads to a lower present value for a given future amount, as the discount rate effectively increases [9](#page=9).
* **Example:** The present value of $100 dollars to be received in 3 years at a 10 percent annual interest rate, compounded annually, is approximately $75.13$ dollars. If compounded continuously, it drops to approximately $74.08 USD dollars [9](#page=9).
### 1.4 Future and present value of a series of cash flows
Often, financial decisions involve multiple cash flows occurring at different times. These can be either different amounts at different times or equal amounts over a period.
#### 1.4.1 Series of different money flows
To find the value of a series of different cash flows at a single point in time, each individual cash flow is converted to its equivalent value at that point (either present or future) and then summed up.
The future value of a series of different money flows ($C_t$) is:
$E_n = \sum_{t=1}^{n} (1 + i)^{n-t} \times C_t$ [10](#page=10).
The present value of a series of different money flows ($C_t$) is:
$B_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{C_t}{(1+i)^t}$ [10](#page=10).
#### 1.4.2 Series of equal money flows: Perpetuity
A perpetuity is an infinite series of equal cash flows. The present value of a perpetuity can be calculated by simplifying the sum of discounted cash flows:
$B = \sum_{t=1}^{\infty} \frac{C}{(1+i)^t} = C \times \sum_{t=1}^{\infty} \frac{1}{(1+i)^t} = \frac{C}{i}$ [10](#page=10).
Where:
* $C$ is the constant cash flow per period.
* $i$ is the discount rate.
* **Example:** The present value of $100 dollars received annually forever, with an interest rate of 8 percent, is $100 dollars / 0.08 = 1250 USD dollars [10](#page=10).
#### 1.4.3 Series of equal money flows: Growing perpetuity
If an infinite series of cash flows grows at a constant rate ($g$) per period, its present value can be calculated as:
$B = \frac{C_1}{i-g}$ [10](#page=10).
This formula is valid only if the growth rate is lower than the discount rate ($g < i$). Here, $C_1$ is the cash flow at the end of the first period [10](#page=10).
#### 1.4.4 Series of equal money flows: Annuity (finite)
An annuity is a finite series of equal cash flows occurring over a specific number of periods ($n$). The present value of an annuity is:
$B = \sum_{t=1}^{n} \frac{C}{(1+i)^t} = C \times \left( \frac{1}{i} - \frac{1}{i(1+i)^n} \right) = C \times \left( \frac{(1+i)^n - 1}{i(1+i)^n} \right)$ [10](#page=10).
The factor $\left( \frac{(1+i)^n - 1}{i(1+i)^n} \right)$ is known as the annuity factor (AF). Bank loan payments are typically based on this formula [10](#page=10).
The future value of an annuity can be calculated by compounding the present value by $(1+i)^n$.
* **Example:** To achieve a capital of $250,000 dollars by age 65, starting at age 40 (25 years), with an annual return of 5 percent, one needs to save annually $C$. First, find the present value needed at age 40: $B = 250,000 dollars / (1.05)^{25} \approx 73,825.69$ dollars. Then, use the annuity formula to find $C$: $C = 73,825.69 \text{ dollars} / AF(25 \text{ years}, 5\%) = 73,825.69 \text{ dollars} / 14.0939 \approx 5,238.13 USD dollars annually [11](#page=11).
### 1.5 Nominal and real interest rates
When interest is applied with a periodicity less than one year, it's important to distinguish between the nominal and real interest rates.
#### 1.5.1 Nominal interest rate
The nominal interest rate ($j$) is the stated annual rate, even if interest is applied more frequently than annually. It is calculated as [11](#page=11):
Nominal interest rate = interest per period $\times$ number of periods per year [11](#page=11).
#### 1.5.2 Real interest rate
The real interest rate ($k$) is the effective annual rate of return that accounts for the effect of compounding more than once a year. It represents the actual interest earned on an annual basis [11](#page=11).
The relationship between the nominal rate ($j$) and the real rate ($k$) when interest is compounded $m$ times per year is:
$k = \left(1 + \frac{j}{m}\right)^m - 1$ [11](#page=11).
It is generally true that $k > j$ when $m > 1$, meaning the real rate is higher than the nominal rate due to more frequent compounding [11](#page=11).
The nominal rate can also be expressed in terms of the real rate:
$j = m\left((1+k)^{1/m} - 1\right)$ [11](#page=11).
As the number of sub-periods ($m$) increases, the real interest rate ($k$) also increases [11](#page=11).
* **Example:** Comparing three banks: Bank A offers 15% nominal daily compounding, Bank B offers 15.5% nominal quarterly compounding, and Bank C offers 16% nominal annual compounding.
* Bank C: Real rate = 16% [11](#page=11).
* Bank B: Rate per quarter = $15.5\% / 4 = 3.875\%$. Real rate = $(1+0.03875)^4 - 1 \approx 16.42\%$ [11](#page=11).
* Bank A: Rate per day = $15\% / 365 \approx 0.0411\%$. Real rate = $(1+0.000411)^{365} - 1 \approx 16.18\%$ [11](#page=11).
Therefore, Bank B offers the best conditions [11](#page=11).
### 1.6 Valuing contracts with mixed cash flows
Contracts often involve a mix of different types of cash flows, such as regular payments and bonuses. The present value of such a contract is the sum of the present values of each component.
* **Example:** A 3-year contract pays $5,000 dollars at the end of each month and a $10,000 dollars bonus at the end of each year, with a nominal annual interest rate of 12% and monthly periodicity.
* Monthly annuity: $PV_{annuity} = 5,000 \times AF(36 \text{ months}, 12\%/12 = 1\%) = 150,537.53$ dollars [12](#page=12).
* Annual bonus: The effective annual rate is $(1+12\%/12)^{12} - 1 \approx 12.683\%$. $PV_{bonus} = 10,000 \times AF(3 \text{ years}, 12.683\%) \approx 3,739.20$ dollars [12](#page=12).
* Total present value = $150,537.53 + 3,739.20 = 154,276.73$ dollars [12](#page=12).
---
# Valuation of loans and shares
This section details the valuation of bond loans using yield-to-maturity and the valuation of shares based on dividends using the Dividend Discount Model, including different growth scenarios.
### 2.1 Valuation of simple (bond) loans
The present value of a loan ($L_0$) is calculated as the sum of the present values of all future cash flows, including periodic interest payments (coupons) and the principal repayment at maturity [13](#page=13).
The formula for the present value of a loan is:
$$L_0 = \sum_{t=1}^{n} \frac{I_t}{(1+r)^t} + \frac{N}{(1+r)^n}$$
where:
- $n$ is the term of the loan [13](#page=13).
- $I_t$ is the coupon, the periodic interest payment [13](#page=13).
- $N$ is the principal repayment at the end of the loan term [13](#page=13).
- $I_t/N = i$ is the coupon interest rate, which is the interest rate earned based on the nominal value [13](#page=13).
- $r$ is the yield-to-maturity, the rate of return required by the holder of the loan [13](#page=13).
The yield-to-maturity ($r$) is a dynamic rate influenced by factors like inflation, and changes in $r$ directly affect the value of the loan [13](#page=13).
#### 2.1.1 Loan valuation relative to par value
* If $L_0 = N$, the loan is issued at par value. This occurs when the coupon interest rate equals the required return ($r = I/N$) [13](#page=13).
* If $L_0 > N$, the loan is issued above par value. This means the coupon interest rate is higher than the required return, making the investment attractive at a price exceeding its nominal value [13](#page=13).
* If $L_0 < N$, the loan is issued below par value. This implies the coupon interest rate is lower than the required return, meaning the loan offers a coupon less than what the market demands [13](#page=13).
#### 2.1.2 Factors influencing loan valuation and interest rate risk
The value of a loan with a fixed coupon interest rate is not constant and changes with the required rate of return ($r$). Changes in market interest rates or business risk directly impact $r$ and, consequently, the loan's value. For instance, high inflation can lead to higher interest rates, which in turn lowers bond returns and values, creating a perceived contradiction where higher interest rates lead to lower bond values [13](#page=13).
As the remaining term of a loan shortens, its real value converges towards its nominal value. However, the longer the remaining term, the greater the effect of changes in the required return. This sensitivity to interest rate fluctuations is known as interest rate risk [13](#page=13).
* A higher yield-to-maturity generally results in a lower bond value [13](#page=13).
* The impact of interest rate changes is more significant for payments that are further in the future; therefore, loans with longer maturities carry higher risk due to this amplified effect [13](#page=13).
#### 2.1.3 Duration of a loan
The duration of a loan quantifies how sensitive its value is to fluctuations in the required rate of return. It represents the weighted average time until all cash flows from the loan are received, with the weights being the present values of each cash flow relative to the total present value of the loan [14](#page=14).
**Macauley duration** is a measure of this sensitivity. From an investor's perspective, bonds with longer durations carry higher risk because their values fluctuate more with changing interest rates [14](#page=14).
> **Tip:** A higher duration means a loan's price is more volatile in response to interest rate changes.
**Exercise 3.1.1 Example:**
A loan with a maturity of 5 years, a coupon of 100 dollars, and a yield-to-maturity of 10% has a present value of 1,000 dollars, indicating it is at par value. The duration calculation involves determining the present value of each payment, relating it to the total present value, and then weighting the term of each payment by its share of the total present value, resulting in a duration of 4.1699 years [14](#page=14) [15](#page=15).
**Exercise 3.1.2 Scenarios:**
1. For a loan priced at par value with a 9% coupon interest rate and a 4-year term, the duration is calculated based on its cash flows [15](#page=15).
2. When the market interest rate (yield-to-maturity) is 4% and the coupon rate is 9%, the loan is priced above par value [15](#page=15).
#### 2.1.4 Factors determining the required return on a loan
The required return on a loan is determined by several factors beyond just the loan's characteristics:
* **Risk-free rate:** This is typically based on the interest rate of government bonds with the same maturity and currency. However, government bonds are not entirely risk-free, as evidenced by the differences in yields (premiums) compared to German government bonds for other countries like Belgium, especially during financial crises. Credit Default Swaps (CDS) spreads are used to measure this risk, where a higher spread indicates a greater perceived risk of default [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Credit rating:** Agencies like Moody's, Standard & Poor's, and Fitch assign ratings to companies, reflecting their creditworthiness. While these agencies aim for neutrality, there can be a conflict of interest as they are paid for their ratings, potentially influencing the objectivity of the assessment. Companies seek credit ratings to gain access to institutional investors who often only invest in rated bonds [17](#page=17).
* **Probability of default:** This is a key consideration, particularly when pricing CDS contracts [17](#page=17).
* **Tax regime:** Higher taxes on interest income increase the required pre-tax return for investors to achieve their desired after-tax return [18](#page=18).
* **Liquidity:** Lower liquidity in the bond market leads to a lower price for the bond, as it is harder to buy and sell large amounts [18](#page=18).
* **Time to maturity:** Generally, longer maturities are associated with higher interest rates, reflecting increased risk and the yield curve's shape. However, this relationship can be inverted during periods of high inflation or anticipated interest rate cuts [18](#page=18).
#### 2.1.5 The Euro Yield Curve
The Euro Yield Curve illustrates the relationship between interest rates and the time to maturity for Euro-denominated bonds. Typically, it shows an increasing yield as maturity increases, signifying higher risk for longer-term bonds. However, there can be periods, like between 0-10 years for average bonds, where interest rates were negative [18](#page=18).
#### 2.1.6 Term structure of interest rates
The term structure of interest rates, often depicted by the yield curve, explains the relationship between interest rates and time to maturity [19](#page=19).
* **Upward-sloping term structure:** Indicates investors demand higher returns for longer maturities, compensated for interest rate risk and inflation expectations [19](#page=19).
* **Downward-sloping term structure:** Suggests that longer-term interest rates are lower than shorter-term rates, which can occur when investors anticipate future interest rate decreases [19](#page=19).
#### 2.1.7 Zero-coupon bonds
Zero-coupon bonds do not pay periodic interest; the only payment received is the nominal value at maturity. Their valuation is simpler [19](#page=19):
$$L_0 = \frac{N}{(1+r)^n}$$
The value of a zero-coupon bond is highly sensitive to changes in interest rates and time to maturity; a higher interest rate or longer maturity leads to a lower present value. These bonds carry significant interest rate risk because the entire payment is received at the end of the term [19](#page=19).
### 2.2 Valuation of shares based on dividends
The Dividend Discount Model (DDM) is a method to value a share by discounting all expected future dividend payments to their present value [20](#page=20).
#### 2.2.1 One-year investment horizon
For an investment horizon of one year, the present value of a share ($P_0$) is the sum of the present value of the expected dividend ($D_1$) and the present value of the expected selling price ($P_1$) at the end of the year [20](#page=20):
$$P_0 = \frac{D_1}{1+r} + \frac{P_1}{1+r}$$
The required return ($r$) can be expressed as the sum of the dividend yield and the capital gain yield:
$$r = \frac{D_1}{P_0} + \frac{P_1 - P_0}{P_0}$$
**Exercise 3.2.1 Example:**
If $D_1 = 100$ dollars and $P_1 = 1,200$ dollars, with a required return of 9%, the highest price an investor would pay is calculated as:
$P_0 = \frac{100}{1.09} + \frac{1,200}{1.09} = 91.74 + 1,100.92 = 1,192.66$ dollars [20](#page=20).
#### 2.2.2 Investment horizon of several years
For longer investment horizons, the present value of the stock is the sum of the present values of all future dividends until maturity, plus the present value of the expected selling price at that future point. If the investment horizon is infinite, the value of the stock is the present value of all expected future dividends [20](#page=20):
$$P_0 = \sum_{t=1}^{\infty} \frac{D_t}{(1+r)^t}$$
This model is not applicable to companies that reinvest all profits and do not pay dividends, such as Tesla, Amazon, or Uber [20](#page=20).
#### 2.2.3 Constant growth rate model (Gordon Growth Model)
This model assumes that dividends grow at a constant rate ($g$) indefinitely. The formula for the present value of a stock under this assumption is [20](#page=20):
$$P_0 = \frac{D_1}{r-g}$$
Rearranging this formula gives the required return:
$$r = \frac{D_1}{P_0} + g$$
This implies the required return is the sum of the dividend yield and the growth rate of dividends [20](#page=20).
> **Tip:** The Gordon Growth Model requires that the required return ($r$) must be greater than the growth rate ($g$). If $r \le g$, the model yields nonsensical results (e.g., negative stock prices) [20](#page=20).
**Exercise 3.2.2 Example:**
Given $r = 12\%$ and $D_0 = 2$, with a constant growth rate $g = 8\%$:
$D_1 = D_0(1+g) = 2(1+0.08) = 2.16$
$P_0 = \frac{2.16}{0.12 - 0.08} = \frac{2.16}{0.04} = 54$ [20](#page=20).
#### 2.2.4 No growth scenario
If dividends are expected to remain constant forever ($g=0$), the share value is the present value of a perpetuity [21](#page=21):
$$P_t = \frac{D_{t+1}}{r}$$
**Exercise 3.2.3 Example:**
With $r = 12\%$ and $D_0 = 2$, and $g=0$:
$P_0 = \frac{2}{0.12} = 16.67$ [21](#page=21).
#### 2.2.5 Decreasing dividend growth
This model assumes dividends grow at different rates for a period before settling into a constant growth rate. To value the share, one must [21](#page=21):
1. Estimate dividends for the foreseeable future.
2. Estimate the share price at the point when constant growth begins.
3. Calculate the present value of these future dividends and the terminal share price [21](#page=21).
**Exercise 3.2.4 Example:**
Given $r=12\%$, $D_0=2$. Dividends grow at 8% for the next 3 years, then at a constant rate of 4% thereafter.
$D_1 = 2.16$
$D_2 = 2.33$
$D_3 = 2.52$
From year 4 onwards, $g=4\%$. The price at the end of year 3 ($P_3$) is calculated using the constant growth model with $D_4$:
$D_4 = 2.52 \times 1.04 = 2.62$
$P_3 = \frac{D_4}{r-g} = \frac{2.62}{0.12 - 0.04} = \frac{2.62}{0.08} = 32.75$
The present value ($P_0$) is the sum of the present values of $D_1, D_2, D_3$, and $P_3$:
$P_0 = \frac{2.16}{1.12} + \frac{2.33}{1.12^2} + \frac{2.52 + 32.75}{1.12^3} = 1.93 + 1.95 + \frac{35.27}{1.36} = 1.93 + 1.95 + 25.93 = 29.81$
*Correction in calculation based on provided formula example:*
$P_0 = \frac{2.16}{1.12} + \frac{2.33}{1.12^2} + \frac{35.27}{1.12^3} \approx 1.93 + 1.95 + 25.93 = 29.81$. The provided example calculation yields 28.89, suggesting a slight discrepancy in intermediate rounding or calculation method. The principle is to discount each cash flow (individual dividends and the terminal value) back to the present [21](#page=21).
> **Tip:** The value of a stock is heavily influenced by assumptions about future growth rates. A small change in the assumed growth rate can significantly alter the valuation.
#### 2.2.6 Impact of discount rate and time on valuation
A significant portion of a stock's value can be derived from dividends far in the future, especially when the discount rate is low. Lower discount rates mean that cash flows further in the future have a greater impact on the present valuation. When interest rates are low, investors become more reliant on uncertain future dividends, increasing the perceived risk associated with long-term investments [22](#page=22).
**Exercise 3.2.5 Example:**
With $D_0=5$, dividends growing at 10% for 5 years then 3% constant.
At $r=4\%$, 96% of the present value comes from dividends after year 5.
At $r=8\%$, 81% comes from dividends after year 5.
At $r=15\%$, 61% comes from dividends after year 5 [22](#page=22).
This demonstrates that lower interest rates amplify the importance of distant cash flows [22](#page=22).
#### 2.2.7 Efficient capital markets
Efficient capital markets are characterized by share prices that immediately reflect all new, relevant information. In such markets, investors can only expect a "normal" return commensurate with the risk taken, and companies receive a "fair" price for their securities. There is no consistent "overreaction" or "underreaction" to news, making it impossible to consistently find under- or overvalued stocks [22](#page=22) [23](#page=23).
##### 2.2.7.1 Forms of market efficiency
* **Weak form efficiency:** Past price movements cannot predict future price movements. Technical analysis, which relies on historical price patterns, is therefore considered ineffective [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Semi-strong form efficiency:** Stock prices immediately adjust to all publicly available information. It's impossible to consistently beat the market using fundamental analysis based on financial statements or news [23](#page=23).
* **Strong form efficiency:** All information, including private or inside information, is incorporated into stock prices. This is the most stringent form and is difficult to test, though evidence suggests insiders may benefit from trading on non-public information [27](#page=27).
##### 2.2.7.2 Misunderstandings and realities of market efficiency
* **Price fluctuations:** Significant price swings do not necessarily imply market inefficiency; they can reflect responses to new information or changing risk perceptions [24](#page=24).
* **Random selection:** While a randomly chosen portfolio might offer an expected return similar to a professionally managed one in an efficient market, the choice of securities still matters, especially regarding risk and expected return [24](#page=24).
* **Behavioral Finance:** This field challenges the assumption of rational investors and highlights the role of psychology in financial decision-making. It suggests that investors are not always rational, and their "irrationality" might be structured, potentially creating arbitrage opportunities, although arbitrage itself has limitations [27](#page=27).
> **Tip:** Even if markets are not perfectly efficient, transaction costs and limits to arbitrage can make it difficult to profit from perceived mispricings [25](#page=25) [26](#page=26).
##### 2.2.7.3 Limits to arbitrage
Arbitrage is the practice of profiting from price discrepancies. "Short-selling," for example, allows investors to profit from overvalued stocks by borrowing and selling them, then buying them back at a lower price. However, this strategy carries risks if the stock price continues to rise. The GameStop saga serves as a prominent example where short-sellers faced significant losses due to a coordinated buying effort by retail investors, illustrating how short-term market dynamics can defy efficient market predictions [26](#page=26).
##### 2.2.7.4 Market efficiency in practice
While most markets are efficient most of the time, they are not always or perfectly efficient. Mispricings can occur, but capitalizing on them is challenging due to factors like transaction costs, market volatility, and the possibility that mispricings persist longer than an investor can sustain their position. "Pump and dump" schemes and "spam-stocks" exploit market inefficiencies through artificial price inflation and misleading information [25](#page=25) [26](#page=26) [28](#page=28).
**Conclusion:** Markets are generally efficient, but not universally or perpetually so. The distinction between observing efficiency and assuming its constant presence is crucial [28](#page=28).
---
# Risk and return in investment decisions
This topic examines the fundamental relationship between risk and return in investment decisions, exploring how to quantify risk, the benefits of diversification, investor attitudes towards risk, and models like CAPM for determining required rates of return [29](#page=29).
### 3.1 Historical perspective on risk and return
Historically, investments have shown a clear pattern where higher returns are generally associated with higher risk. For instance, investments made in 1925 in U.S. large stocks have grown significantly more than those in government bonds or smaller stocks by 2005, adjusted for inflation. This historical data suggests that returns are a reward for taking on risk. Inflation plays a crucial role, impacting the real value of fixed-interest investments like bonds more severely than stocks [29](#page=29).
### 3.2 Determining risk
Risk in investment decisions can be quantified using statistical measures [29](#page=29).
* **Expected rate of return** $E(R)$: This is calculated by summing the product of the probability of each economic state occurring and the return in that state.
$E(R) = \Sigma (p_s \times R_s)$ [29](#page=29).
Where:
* $p_s$ is the likelihood that the state of the economy occurs [29](#page=29).
* $R_s$ is the return in that state of the economy [29](#page=29).
* **Variance** $\sigma^2$: A measure of the dispersion of returns around the expected return.
$\sigma^2 = \Sigma \{p_s \times (R_s – E(R))^2\}$ [29](#page=29).
* **Standard deviation** $\sigma$: The square root of the variance, providing a measure of risk in the same units as the return [29](#page=29).
* **Covariance** $\sigma_{AB}$: Measures the degree to which the returns of two assets move together.
$\sigma_{AB} = \Sigma \{p_s \times (R_{s, A} – E(R_A)) \times (R_{s, B} – E(R_B))\}$ [29](#page=29).
Where:
* $R_{s, A}$ is the return of stock A in a given state [29](#page=29).
* $E(R_A)$ is the expected return of stock A [29](#page=29).
* $R_{s, B}$ is the return of stock B in a given state [29](#page=29).
* $E(R_B)$ is the expected return of stock B [29](#page=29).
* **Correlation coefficient** $\rho_{AB}$: Standardizes covariance to a range between -1 and +1, indicating the strength and direction of the linear relationship between two assets' returns.
$\rho_{AB} = \sigma_{AB} / (\sigma_A \sigma_B)$ [29](#page=29).
#### 3.2.1 Portfolio risk and return
When combining assets into a portfolio, the expected return and risk are calculated differently:
* **Expected return of a portfolio** $E(R_p)$: This is the weighted average of the expected returns of the individual securities in the portfolio.
$E(R_p) = X_A E(R)_A + X_B E(R)_B$ [29](#page=29).
Where:
* $X_A$ and $X_B$ are the weights of securities A and B in the portfolio, respectively [29](#page=29).
* **Variance of a portfolio with two assets** $\sigma_p^2$: This calculation includes the variances of individual assets and their covariance, weighted by their proportions in the portfolio.
$\sigma_p^2 = X_A^2 \sigma_A^2 + X_B^2 \sigma_B^2 + 2 X_A X_B \sigma_{AB}$ [30](#page=30).
> **Tip:** The risk of a portfolio is not simply the weighted average of the individual assets' risks [30](#page=30).
**Example:**
Consider a portfolio with 50% invested in IBM (expected return 9%, variance 1%) and 50% in H&M (expected return 13%, variance 4%), with a covariance of 0 [30](#page=30).
* $E(R_p) = (0.5)(0.09) + (0.5)(0.13) = 0.11$ or 11% [30](#page=30).
* $\sigma_p^2 = (0.5)^2(0.01) + (0.5)^2(0.04) + 2(0.5)(0.5) = 0.0025 + 0.01 + 0 = 0.0125$ or 1.25% [30](#page=30).
* $\sigma_p = \sqrt{0.0125} \approx 0.1118$ or 11.18% [30](#page=30).
If the individual standard deviations were used to calculate a weighted average, the risk would be 15% (0.5 * 10% + 0.5 * 20%), which is higher than the portfolio's actual standard deviation of 11.18%. This illustrates the diversification effect [30](#page=30).
#### 3.2.2 Variance of a portfolio with more than two shares
For portfolios with more than two assets, the variance is more heavily influenced by the covariances between the individual securities than by their individual variances [32](#page=32).
$\sigma_p^2 = \Sigma_{i=1}^{N} \Sigma_{j=1}^{N} x_i x_j \sigma_{ij}$ [32](#page=32).
This can be broken down into variances and covariances:
$\sigma_p^2 = \Sigma_{j=1}^{N} x_j^2 \sigma_j^2 + \Sigma_{i=1}^{N} \Sigma_{j=1, i \neq j}^{N} x_i x_j \sigma_{ij}$ [32](#page=32).
Assuming equal weights ($x_i = x_j = 1/N$):
$\sigma_p^2 = \frac{1}{N} \bar{\sigma}^2 + \frac{N-1}{N} \bar{\sigma}_{ij}$ [32](#page=32).
Where $\bar{\sigma}^2$ is the average variance and $\bar{\sigma}_{ij}$ is the average covariance. As the number of stocks ($N$) in a portfolio increases, the importance of covariance increases, and the total risk of the portfolio decreases. Unsystematic risk (related to individual variances) diminishes, leaving only systematic risk (related to covariances) [32](#page=32).
### 3.3 Attitudes towards risk
Investors exhibit different preferences when faced with risk [30](#page=30):
* **Risk aversion:** Individuals prefer to limit investment risk, often due to decreasing marginal utility of wealth [30](#page=30).
* **Risk seeking:** Investors prefer greater risk, indicating constant marginal utility [30](#page=30).
* **Risk neutrality:** Investors are indifferent to risk and focus solely on the expected rate of return, implying increasing marginal utility [30](#page=30).
The assumption of universal risk aversion is not always accurate, as seen in scenarios like lotteries where individuals may engage in risk-seeking behavior for a chance at a large payout [30](#page=30).
### 3.4 The efficient set theorem and the effect of diversification
The efficient set theorem describes the set of optimal portfolios that offer the highest expected return for a given level of risk, or the lowest risk for a given expected return [31](#page=31).
* **Diversification:** By combining assets with less than perfect positive correlation ($\rho < 1$), the standard deviation of a portfolio can be lower than the weighted average of the individual securities' standard deviations [31](#page=31).
* **Opportunity set:** The cloud of all possible portfolios [31](#page=31).
* **Efficient set:** The portion of the opportunity set where for a given level of risk, no higher return can be achieved, or for a given return, no lower risk can be achieved. This forms the upper-left boundary of the opportunity set [31](#page=31).
* **Minimum-variance portfolio (MVP):** The portfolio on the efficient set with the lowest possible variance (risk) [31](#page=31).
A rational investor will choose a portfolio on the efficient set, typically between the MVP and a highly risky asset, depending on their individual risk tolerance. The degree of correlation between assets significantly impacts the diversification effect; lower correlation leads to greater risk reduction [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.4.1 Risk-free borrowing and investing
When a risk-free asset is available, investors can combine it with a risky portfolio [33](#page=33).
* Let $a$ be the proportion invested in a risky asset $X$ with expected return $E(R_x)$ and standard deviation $\sigma_x$ [33](#page=33).
* The remaining proportion $(1-a)$ is invested in a risk-free asset with return $R_f$ and standard deviation $\sigma_{Rf} = 0$ [33](#page=33).
The expected return of the portfolio is:
$E(R_p) = a E(R_x) + (1-a) R_f$ [33](#page=33).
The standard deviation of the portfolio is:
$\sigma_p = a \sigma_x$ [33](#page=33).
*(Note: The full variance formula includes terms for the risk-free asset's variance and covariance, which are zero, simplifying to $\sigma_p^2 = a^2 \sigma_x^2$. Therefore, $\sigma_p = a \sigma_x$.)* [33](#page=33).
This framework allows for both investing in the risk-free asset (if $a < 1$) and borrowing at the risk-free rate to invest more in the risky asset (if $a > 1$) [33](#page=33).
**Example:**
An investor has 1000 dollars and can invest in a risky asset (14% expected return, 20% standard deviation) and a risk-free asset (10% return, 0% standard deviation) [33](#page=33).
1. **Investing:** 350 dollars in the risky asset ($a=0.35$) and 650 dollars in the risk-free asset [33](#page=33).
* $E(R_p) = 0.35 \times 0.14 + 0.65 \times 0.10 = 0.049 + 0.065 = 0.114$ or 11.4% [33](#page=33).
* $\sigma_p = 0.35 \times 0.20 = 0.07$ or 7% [33](#page=33).
2. **Borrowing:** Borrow 200 dollars at the risk-free rate and invest a total of 1200 dollars (1000 own + 200 borrowed) in the risky asset ($a=1.2$) [33](#page=33).
* $E(R_p) = 1.2 \times 0.14 + (-0.20) \times 0.10 = 0.168 - 0.02 = 0.148$ or 14.8% [33](#page=33).
* $\sigma_p = 1.2 \times 0.20 = 0.24$ or 24% [33](#page=33).
The combinations of risky and risk-free investments form a straight line on a risk-return graph, known as the Capital Market Line (CML) when the risky portfolio is the market portfolio [34](#page=34).
### 3.5 The Capital Market Line (CML)
The CML represents the risk-return combinations achievable by combining a risk-free asset with the market portfolio [34](#page=34).
$E(R_P) = R_F + \left(\frac{E(R_M) - R_F}{\sigma_M}\right) \sigma_P$ [34](#page=34).
Where:
* $E(R_P)$ is the expected return of the portfolio.
* $R_F$ is the risk-free rate of return.
* $E(R_M)$ is the expected return of the market portfolio.
* $\sigma_M$ is the standard deviation of the market portfolio.
* $\sigma_P$ is the standard deviation of the portfolio.
The term $\left(\frac{E(R_M) - R_F}{\sigma_M}\right)$ is the Sharpe ratio of the market portfolio, representing the market risk premium per unit of market risk [34](#page=34).
The **separation principle** suggests that investment decisions can be separated into two stages: first, choosing the optimal risky portfolio (which for all investors with homogeneous expectations would be the market portfolio), and second, combining this portfolio with risk-free borrowing or lending according to individual risk preferences [34](#page=34).
### 3.6 The Capital Asset Pricing Model (CAPM)
The CAPM provides a framework for determining the required rate of return for an individual share, based on its systematic risk [34](#page=34).
$E(R_i) = R_F + \frac{E(R_M) - R_F}{\sigma_M} \times \frac{Cov(R_i, R_M)}{\sigma_M}$ [34](#page=34).
This can be simplified using the concept of beta ($\beta_i$):
$E(R_i) = R_F + \beta_i (E(R_M) - R_F)$ [37](#page=37).
Where:
* $E(R_i)$ is the expected return of asset $i$.
* $R_F$ is the risk-free rate of return.
* $\beta_i$ (beta) is the measure of an asset's systematic risk, calculated as:
$\beta_i = \frac{Cov(R_i, R_M)}{\sigma^2(R_M)}$ [35](#page=35).
This represents the sensitivity of asset $i$'s return to the return of the market portfolio [35](#page=35).
* $E(R_M)$ is the expected return of the market portfolio.
* $(E(R_M) - R_F)$ is the market risk premium.
#### 3.6.1 Key components of CAPM
* **Risk-free interest rate ($R_F$):** Typically approximated by the yield on long-term government bonds (e.g., 5-10 years) [35](#page=35).
* **Market portfolio ($R_M$):** Approximated by a broad market index (e.g., S&P 500, Euro Stoxx) [35](#page=35).
* **Market risk premium ($E(R_M) - R_F$):** Estimated using historical data, though historical realized premiums can vary significantly [35](#page=35).
#### 3.6.2 Beta as a measure of risk
Beta quantifies an asset's systematic risk, which is the risk that cannot be diversified away. A beta of 1 indicates the asset's return moves in line with the market. A beta greater than 1 suggests higher volatility relative to the market, while a beta less than 1 suggests lower volatility. In an efficient market where investors hold diversified portfolios, beta is considered the relevant measure of risk for which investors are compensated [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.6.3 Limitations and criticisms of CAPM
* **Assumption of homogeneous expectations:** CAPM assumes all investors have the same information and expectations, leading them to hold the same market portfolio [35](#page=35).
* **Empirical evidence:** Studies have questioned the sole reliance on beta, suggesting other factors like company size, market-to-book ratio, and momentum also influence returns [37](#page=37).
* **Changing beta:** An asset's beta is not static and can change over time, making future predictions based on past betas uncertain [37](#page=37).
* **Negative beta:** While uncommon, a negative beta is possible, indicating an asset whose returns move inversely to the market [37](#page=37).
The **Security Market Line (SML)** illustrates the CAPM's linear relationship between expected return and beta. Securities trading above the SML are considered undervalued, while those below are overvalued, assuming the CAPM holds [36](#page=36).
### 3.7 Alternative asset pricing models
Recognizing the limitations of CAPM, other models have been developed:
* **Arbitrage Pricing Model (APM):** Compensates investors for non-diversifiable risk, but unlike CAPM, it considers multiple factors that influence returns, not just beta [38](#page=38).
$E[R_X = R_F + \beta_{X,1} (E[R_1 - R_F) + \beta_{X,2} (E[R_2 - R_F) + \dots + \beta_{X,n} (E[R_n - R_F)$ [38](#page=38).
The model does not specify the number or nature of these factors [38](#page=38).
* **Fama-French models:** These multi-factor models incorporate additional factors beyond market beta to explain asset returns.
* **Three-factor model:** Includes factors for market risk, size (small firms vs. large firms), and market-to-book ratio (value stocks vs. growth stocks) [38](#page=38).
* **Five-factor model:** Expands on the three-factor model by adding factors for operating profitability and investment [39](#page=39).
* **Momentum factor:** This factor captures the tendency for past winners to continue performing well and past losers to continue performing poorly [38](#page=38).
The question remains whether these additional factors represent true risk or an "alpha" (excess return due to market inefficiency). The stability of these factors over time is also a subject of debate [39](#page=39).
---
# Valuing options and investment projects
This section details the valuation of financial options and investment projects, exploring both qualitative and quantitative methodologies, including established models and the concept of real options [41](#page=41).
### 4.1 Understanding options
An option grants the buyer a right, for a limited duration, to purchase or sell an underlying asset at a predetermined exercise price. The value of an option is influenced by the relationship between its potential future value and its current cost, making it distinct from typical investments where risk and return generally move in tandem [41](#page=41).
#### 4.1.1 Option types and payoffs
* **Call Option:** Gives the holder the right to *buy* an underlying asset.
* At the exercise date, the value is the difference between the asset price ($S$) and the exercise price ($X$), if $S > X$. Otherwise, the value is 0.
* The formula is: Price Call = $\max(0, S - X)$ [41](#page=41).
* **Put Option:** Grants the holder the right to *sell* an underlying asset.
* At the exercise date, the value is the difference between the exercise price ($X$) and the asset price ($S$), if $S < X$. Otherwise, the value is 0.
* The formula is: Price Put = $\max(X - S, 0)$ [41](#page=41).
The buyer's right represents the seller's obligation. For the seller of a call option, the value is the negative of the buyer's gain. Similarly, for the seller of a put option, their loss is the buyer's gain [42](#page=42).
### 4.2 Qualitative valuation of options
The qualitative approach considers the "end value" and "time value" of an option.
#### 4.2.1 End value (intrinsic value)
The end value, also known as intrinsic value, is the value an option would have if its expiration date were the current day. This forms the lower bound for the value of an American option, which can be exercised at any time before expiration, unlike a European option, which can only be exercised on the expiration date. If a call option has an exercise price of 1,000 euros and the share price is 1,400 euros, the end value is 400 euros, as one can buy the share at the exercise price and immediately sell it at the market price [42](#page=42).
#### 4.2.2 Time value
The time value is the difference between an option's total value and its end value. Several factors influence this time value [43](#page=43):
1. **Difference between Share Price and Exercise Price:**
* The time value is highest when the share price ($S$) is close to the exercise price ($X$) (at-the-money) [43](#page=43).
* If the stock price is very high ($S \gg X$), the option's value approaches its end value ($S-X$), and the time value diminishes [43](#page=43).
* If the stock price is low ($S < X$), the option is out-of-the-money and has an end value of 0. However, it can still have time value based on the possibility of the stock price rising before expiration [43](#page=43).
* An at-the-money option offers the greatest potential for profit if the stock price rises, while limiting losses if it falls to zero [43](#page=43).
> **Example:** A call option with $X=1000$.
> * If $S=800$ (out-of-the-money), end value = EUR 0.
> * If $S=1000$ (at-the-money), end value = EUR 0.
> * If $S=1200$ (in-the-money), end value = EUR 200.
> An increase in share price by EUR 100 yields an end value increase of EUR 0 for $S=800$, EUR 100 for $S=1000$, and EUR 100 for $S=1200$ [43](#page=43).
2. **Remaining Life of the Option:**
* A longer remaining life increases the probability that the option will attain an end value, thus increasing its time value [44](#page=44).
* **Example:** Call options on TomTom shares with later expiration dates had higher prices [44](#page=44).
3. **Volatility of the Underlying Asset:**
* Higher volatility in the underlying asset increases the chance of significant price movements, leading to a greater time value for the option [44](#page=44).
* This is because the potential upside from a price increase is amplified, while the downside is capped at zero for a call option [44](#page=44).
* **Example:** Philips call options, with higher volatility than ING call options, were priced higher, holding other factors constant [44](#page=44).
4. **Interest Rate:**
* Higher interest rates generally increase the value of call options because the holder can defer paying the exercise price, earning interest on that amount [45](#page=45).
* Conversely, higher interest rates decrease the value of put options as the seller defers receiving the exercise price [45](#page=45).
5. **Dividend (for share options):**
* Dividends reduce the share price on the ex-dividend date. This decreases the end value of a call option and increases the end value of a put option [45](#page=45).
### 4.3 Quantitative valuation of options
Quantitative methods use mathematical models to estimate option values.
#### 4.3.1 The binomial method
The binomial method models the price of an underlying asset moving to one of two possible prices in each time step [46](#page=46).
* **One-period binomial model:**
* A portfolio is constructed to replicate the payoff of the option. This portfolio typically consists of a certain number of shares of the underlying asset and a loan [45](#page=45) [46](#page=46).
* By equating the payoffs of the option and the replicating portfolio, the value of the option can be determined [46](#page=46).
* **Option Delta ($\delta$):** This represents the number of shares needed to hedge one option. It is calculated as the spread of possible option values divided by the spread of possible share values: $\delta = \frac{C \uparrow - C \downarrow}{U - D}$, where $C \uparrow$ and $C \downarrow$ are the option payoffs in the up and down states, and $U$ and $D$ are the stock prices in the up and down states, respectively [46](#page=46).
* The value of the option ($C$) can then be derived using the replicating portfolio's components: $C = \delta S - L$, where $L$ is the loan amount, or $C = \delta U - L(1+r_f)$ for the up state, and $C = \delta D - L(1+r_f)$ for the down state [46](#page=46).
* **Example:** For "Scrap metal plc" with $S=550$, possible up price $U=715$, down price $D=440$, exercise price $X=660$, and call option payoffs $C \uparrow = 55$ and $C \downarrow = 0$, the delta $\delta = \frac{55-0}{715-440} = 0.2$. The loan $L = \frac{1}{1+r_f} \times (D C \uparrow - U C \downarrow) / (U-D) = \frac{1}{1.10} \times (440 \times 55 - 715 \times 0) / (715-440) = \frac{24200}{275} \times \frac{1}{1.10} = 88$. The option value $C = \delta S - L = 0.2 \times 550 - 88 = 110 - 88 = 30$ dollars [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Multi-period binomial model:** This extends the one-period model to multiple steps, allowing for more realistic price movements and increasing the number of possible outcomes [47](#page=47).
* **Example:** A two-semester model for "Yucca plc" with an initial price of 1,000 euros, semi-annual up movement of 20% and down movement of 10%, and a semi-annual interest rate of 4.9%. The valuation is performed backward from the final period [47](#page=47).
#### 4.3.2 The Black-Scholes formula
The Black-Scholes model is a widely used mathematical model for pricing European-type options [47](#page=47).
* **Formula for a call option (C):**
$$C = S N(d_1) - X e^{-R_F t} N(d_2)$$
where:
* $S$: Current price of the underlying asset [47](#page=47).
* $X$: Option exercise price [47](#page=47).
* $R_F$: Continuously compounded risk-free interest rate [47](#page=47).
* $t$: Remaining option life in years [47](#page=47).
* $\sigma^2$: Variance per period of the share's rate of return [47](#page=47).
* $N(d)$: Cumulative standard normal distribution function [47](#page=47).
* $d_1 = \frac{\ln(S/X) + R_F t + \sigma^2 t / 2}{\sigma \sqrt{t}}$ [47](#page=47).
* $d_2 = \frac{\ln(S/X) + R_F t - \sigma^2 t / 2}{\sigma \sqrt{t}}$ [47](#page=47).
* **Application Example:** For a call option with $S=50$, $X=49$, $R_F=7\%$, $t=0.545$ years, and $\sigma^2=0.09$, the steps involve calculating $d_1$ and $d_2$, finding $N(d_1)$ and $N(d_2)$ from a standard normal distribution table, and then plugging these values into the Black-Scholes formula [48](#page=48).
* $d_1 = 0.3742$
* $d_2 = 0.1527$
* $N(d_1) = 0.6459$
* $N(d_2) = 0.5607$
* $C = 50 \times 0.6459 - 49 \times e^{-0.07 \times 0.545} \times 0.5607 \approx 5.85$ dollars [48](#page=48).
* **Limitations:** While effective for call options, the Black-Scholes model needs adaptation for put options [48](#page=48).
#### 4.3.3 Valuing a put option
While Black-Scholes directly prices call options, put options can be valued using related concepts.
* **Put-call parity:** This relationship links the prices of call and put options with the same underlying asset, exercise price, and expiration date [49](#page=49).
* The formula is: $C + PV(X) = P + S$, where $C$ is the call price, $P$ is the put price, $PV(X)$ is the present value of the exercise price, and $S$ is the share price [49](#page=49).
* Rearranging, the put price can be found: $P = C + PV(X) - S$ [49](#page=49).
* **Example:** For "Aboe Simbel," if the call price is 123 dollars, $S=1200$, and $PV(X)=1275/1.1$, then $P = 123 + 1275/1.1 - 1200 = 82$ dollars [49](#page=49).
* **"Black swan" investing:** This involves using options, particularly deep out-of-the-money put options, to speculate on extreme market events or crashes that are underestimated by standard pricing models [49](#page=49).
### 4.4 Assessing investment projects
Evaluating investment projects involves determining their financial viability and potential to create value.
#### 4.4.1 Determining cash flows
Accurate cash flow estimation is crucial for project valuation [51](#page=51).
* **Incremental Cash Flows:** These are the cash flows generated by the project in comparison to the situation without the project [51](#page=51).
* **Sunk Costs:** Costs already incurred and irrecoverable should not influence current investment decisions [51](#page=51).
* **Allocated and Opportunity Costs:** Opportunity costs, representing the value of lost alternative uses of resources, must be considered [51](#page=51).
* **Side Effects:** Positive or negative impacts on other projects (e.g., cannibalization or synergy) need to be accounted for [51](#page=51).
* **Depreciation:** While an accounting expense, depreciation affects taxes and thus cash flows. Tax shields from depreciation are important [51](#page=51) [57](#page=57).
* **Net Working Capital (NWC):** Changes in NWC (inventories, receivables, payables) represent cash tied up or released and must be included [52](#page=52).
* **Example:** For a bowling ball project, market research (sunk cost), use of an available repository (opportunity cost), machine purchase, working capital, revenue, operational costs, and taxes are relevant. Interest payments are typically handled by the discount rate in NPV analysis [51](#page=51).
* **Example:** In an expansion investment, the change in NWC is calculated as trade receivables + inventories + cash reserve – supplier credit [52](#page=52).
#### 4.4.2 Evaluation methods
Several methods are used to evaluate investment projects:
* **Net Present Value (NPV):**
* This is the present value of all future cash flows minus the initial investment [53](#page=53).
* Formula: $NPV = -C_0 + \frac{C_1}{(1+r)^1} + \frac{C_2}{(1+r)^2} + \dots + \frac{C_T}{(1+r)^T}$, where $C_t$ is the cash flow at time $t$, and $r$ is the required rate of return [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Decision Rule:** Accept projects with a positive NPV [53](#page=53).
* **Benefits:** Based on cash flows, considers the time value of money, and provides a direct measure of value creation [53](#page=53).
* **Payback Period:**
* Measures the time it takes for a project's cumulative cash inflows to equal the initial investment [53](#page=53).
* **Objections:** Ignores cash flows beyond the payback period, the timing and magnitude of cash flows within the period, and lacks a clear criterion for acceptability [53](#page=53).
* **Average Book Profitability:**
* Calculates the average annual after-tax profit divided by the average book value of the investment [53](#page=53).
* **Objections:** Based on accounting values (not cash flows), ignores timing, and lacks a clear profitability requirement [54](#page=54).
* **Internal Rate of Return (IRR):**
* The discount rate at which the NPV of a project equals zero [54](#page=54).
* **Decision Rule:** Accept projects where the IRR is greater than the required rate of return [54](#page=54).
* **Advantages:** Easy to declare and expresses the return in percentage terms, which is intuitive [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Problems:**
* **"Reverse" projects:** Projects with initial inflows followed by outflows can have an IRR rule that is inverted (accept if IRR < required rate) [54](#page=54).
* **Multiple IRRs:** Projects with non-conventional cash flows (multiple sign changes) can yield more than one IRR, making decision-making ambiguous [55](#page=55).
* **Mutually Exclusive Projects:** IRR can lead to incorrect choices when comparing projects of different scales or with significantly different cash flow timings, as it focuses on relative returns rather than absolute value creation. In such cases, NPV should be preferred [55](#page=55).
#### 4.4.3 Comparison of NPV and IRR
* When the discount rate is less than the IRR, the NPV is positive. Both methods often lead to the same investment decision [55](#page=55).
* However, NPV is generally considered superior for decisions involving mutually exclusive projects because it directly measures the value added to the firm [55](#page=55).
#### 4.4.4 Further refinements in assessing investment
* **Impact of Inflation:**
* Nominal cash flows should be discounted using a nominal rate, and real cash flows with a real rate. Mismatches (e.g., real cash flows with a nominal rate) lead to errors [57](#page=57).
* The relationship between nominal and real interest rates is: $1 + \text{nominal interest} = (1 + \text{real interest}) \times (1 + \text{inflation})$. Approximately, nominal interest $\approx$ real interest + inflation [57](#page=57).
* Tax shields from depreciation are nominal and their real value decreases with inflation [57](#page=57).
* **Capital Rationing:**
* When capital is limited, the **Present Value Index (PVI)** can be used to rank projects. PVI is the present value of future cash flows divided by the initial investment. Projects with PVI > 1 are preferable, and higher PVI indicates higher preference [58](#page=58).
* **Limitation:** PVI can lead to incorrect choices between mutually exclusive projects, similar to IRR [58](#page=58).
* **Projects with Different Lifetimes:**
* When comparing projects with different lifespans, the **Equivalent Annual Annuity (EAA)** method is used. This converts the NPV of each project into an equivalent annual cost or benefit, allowing for a fair comparison [58](#page=58) [62](#page=62).
* **Example:** Machine B has a lower equivalent annual cost than Machine A, making it the preferred choice if both are needed long-term [58](#page=58).
* **Replacement of a Machine:**
* This analysis involves calculating the incremental cash flows resulting from replacing an old machine with a new one, considering differences in initial cost, operating cash flows, depreciation tax shields, and salvage values. The NPV and IRR of these incremental flows determine the decision [59](#page=59).
#### 4.4.5 Real options in investment projects
Real options recognize the value of managerial flexibility in investment projects, which is not captured by traditional NPV analysis [60](#page=60).
* **Project Value = Net Present Value + Value of Real Options.** [60](#page=60).
* **Types of Real Options:**
* **Option to Wait (Call):** The flexibility to delay an investment until more information is available or conditions are more favorable [60](#page=60).
* **Option to Expand/Shrink:** Adjusting the scale of operations based on market demand [60](#page=60).
* **Option to Grow:** Exploiting future opportunities arising from the initial investment [60](#page=60).
* **Option to Stop (Put):** The ability to abandon a project and salvage assets if it becomes unprofitable [60](#page=60).
* **Option to Change Input/Output:** Adapting production processes to changing market prices [60](#page=60).
* **Similarities and Differences with Financial Options:**
* **Similarities:** Value increases with volatility and time to expiration; value depends on the difference between the underlying value and the exercise price [60](#page=60).
* **Differences:** Real options markets are often incomplete, meaning standard formulas like Black-Scholes may overvalue them. Real options can also interact with each other [60](#page=60).
* **Example: Option to Stop:** A project with a negative NPV can still be valuable if it includes an option to stop, allowing for the recovery of some investment [61](#page=61).
* The value of a put option to stop a project can be calculated using Black-Scholes (adapted) and put-call parity [61](#page=61).
* In the example of a new factory in Hungary, the initial NPV was negative (EUR 176,207), but the value of the option to stop the project after one year at a sale price of EUR 1.6 million, with a projected underlying value of EUR 2.623.293, volatility of 66%, and risk-free rate of 5%, resulted in a put option value of EUR 234,657 [61](#page=61).
* The total project value became positive (EUR 58,450) due to the inclusion of this real option, highlighting its significance [61](#page=61).
---
# Cost of capital and capital structure
This topic explores the fundamental concept of the cost of capital, detailing its components and the calculation of the Weighted Average Cost of Capital (WACC), while also examining how a company's capital structure impacts its overall value, particularly in light of Modigliani-Miller propositions and corporate taxation [64](#page=64).
### 5.1 Basic principles of the cost of capital
The cost of capital for an individual investment project represents the rate of return an investor could achieve on alternative investments with similar risk and term profiles, essentially the opportunity cost for the investor. For a company, the global cost of capital is known as the Weighted Average Cost of Capital (WACC). This WACC is the minimum rate of return that all assets managed by the company must achieve to satisfy all its financiers, weighted according to their proportion in the company's financial structure. The main components of the global cost of capital are the cost of ordinary share capital, the cost of preferred shares, and the cost of debt [64](#page=64).
### 5.2 Required rate of return on ordinary share capital
The required rate of return on ordinary share capital can be calculated using the Capital Asset Pricing Model (CAPM) when a company is fully financed by equity: $E(R) = R_F + \beta \times (E(R_M) – R_F)$. In this scenario, the beta of the company's assets is equal to the beta of its equity because all asset returns are available to equity holders, and they share the same risk. The beta ($\beta_i$) is a measure of systematic risk and is calculated as [64](#page=64):
$$ \beta_i = \frac{\text{Cov}(R_i, R_M)}{\text{Var}(R_M)} = \frac{\sigma_{i,M}}{\sigma_M^2} $$
This beta is typically calculated using historical data, such as monthly returns over five years or weekly returns over two to five years [64](#page=64).
When a company is partly financed by debt, the beta of the overall assets is a weighted average of the betas of its debt and equity components:
$$ \beta_{\text{assets}} = \frac{\text{Debt}}{\text{Debt} + \text{Equity}} \beta_{\text{debt}} + \frac{\text{Equity}}{\text{Debt} + \text{Equity}} \beta_{\text{equity}} $$
Assuming the beta of debt is zero (implying risk-free debt), this simplifies to:
$$ \beta_{\text{assets}} = \frac{\text{Equity}}{\text{Debt} + \text{Equity}} \beta_{\text{equity}} $$
From this, the equity beta can be derived as:
$$ \beta_{\text{equity}} = \beta_{\text{assets}} \left(1 + \frac{\text{Debt}}{\text{Equity}}\right) $$
Other factors influencing beta include the cyclicality of a firm's earnings and its operational leverage. Higher cyclicality and higher operational leverage (a greater proportion of fixed costs) lead to a higher beta [65](#page=65).
> **Tip:** Beta is not stable over time. Historical beta calculations are estimates and may not accurately predict future required returns. Using sector betas or a weighted average of company-specific and sector betas can be considered, but any estimate is subject to error. The choice of beta can significantly impact a company's valuation, as demonstrated by the Rural-Metro acquisition case where different beta calculations led to substantial differences in share value [65](#page=65).
### 5.3 The cost of preference shares
Preference shares are hybrid instruments with characteristics of both equity (dividends are paid only if profits are sufficient) and debt (fixed returns). The preferred dividend is usually limited to a predetermined amount, depends on the company's profit situation, and is not a legal obligation. Preferred dividends are typically cumulative and must be paid before ordinary shareholder dividends. In liquidation, preferred shareholders are paid after creditors but before ordinary shareholders. The cost of preference share capital ($r_p$) can be calculated as a perpetuity since it has no expiration date [66](#page=66):
$$ r_p = \frac{D_p}{I_0} $$
where $D_p$ is the preferred dividend and $I_0$ is the net receipt at the issue of the preference shares [66](#page=66).
> **Example:** A preference share with a nominal value of 100 euros, a net receipt at issue of 98.5 euros, and a preferred dividend of 13% on the nominal value would have a cost of preference share capital of: $r_p = \frac{100 \times 13\%}{98.5} = 13.2\%$ [66](#page=66).
### 5.4 The cost of debt financing
The cost of debt financing ($r_D$) represents the interest expenses on financial debts. Companies benefit from a tax advantage on interest payments because interest costs are tax-deductible. Therefore, the cost of debt after taxes is calculated as: $r_D \times (1-t)$, where $t$ is the corporate tax rate. The relevant cost of debt is the current market rate the company would pay on new debt, considering its current risk profile and market conditions [66](#page=66).
### 5.5 The weighted average cost of capital (WACC) of a company
The WACC is the overall cost of capital for a company and is calculated as a weighted average of the costs of its different sources of financing (debt, preference shares, and ordinary share capital). The weights are based on the market values of each component in the company's capital structure [66](#page=66).
$$ \text{WACC} = \frac{E}{V} \times r_E + \frac{D}{V} \times r_D \times (1-t) $$
where $V = E + D$ is the total market value of the firm, $E$ is the market value of equity, $D$ is the market value of debt, $r_E$ is the cost of equity, $r_D$ is the cost of debt, and $t$ is the corporate tax rate.
> **Example:**
> | Capital Component | Market Value | Proportion | Cost | Weighted Cost |
> | :------------------ | :----------- | :--------- | :---- | :------------ |
> | Debt Capital | 60 mio | 60% | 7.0% | 4.2 |
> | Preference Shares | 10 mio | 10% | 13.0% | 1.3 |
> | Ordinary Shares | 30 mio | 30% | 15.0% | 4.5 |
> | **Total** | **100 mio** | **100%** | | **10.0%** |
> In this example, the WACC is 10.0% [66](#page=66).
> **Tip:** When market values are unavailable, book values are often used as a proxy, especially for debt, as their market value is typically not drastically different from book value. It's important to distinguish between operational debt (like trade payables) and financial debt. Trade payables can be considered a negative part of net working capital [66](#page=66).
The CAPM is used to determine the cost of ordinary share capital ($r_E$), as shown in the Duvel Moortgat example: $E(r_i) = r_F + \beta_i \times (r_M - r_F)$, where $r_F$ is the risk-free rate, $\beta_i$ is the company's beta, and $(r_M - r_F)$ is the market risk premium [67](#page=67).
### 5.6 The required rate of return on an investment project in a diversified company
For a diversified company, the global WACC is not always the appropriate discount rate for all investment projects. The total risk of a portfolio is the weighted average of the systematic risks of its components. If a project's risk profile differs from the company's overall risk profile, a project-specific cost of capital should be used, reflecting the project's underlying riskiness, rather than the company's average cost of capital. This highlights the importance of uncoupling investment and financing decisions [67](#page=67).
> **Example:** A company considers two projects, A (6% return) and B (10% return). The company's overall financing is 50% debt (cost of debt after tax 4.8%) and 50% equity (cost of equity 11%). The WACC is 7.9%. If Project A is financed with debt and Project B with internally available cash (equity financing), Project A should be evaluated at 4.8% and Project B at 11%. Project B, with a 10% return, is acceptable as it exceeds its specific cost of capital of 11% [67](#page=67).
### 5.7 Capital structure and firm value
The value of a company ($V$) is the sum of the value of its equity ($E$) and the value of its debt ($D$): $V = E + D$. The goal is to maximize this total value, which also leads to the maximization of shareholder value because creditors' compensation (interest) is a fixed amount, and shareholders receive the surplus [70](#page=70).
#### 5.7.1 Modigliani-Miller (M&M) propositions in a perfect capital market
In a perfect capital market (with rational investors, no information or transaction costs, infinitely divisible securities, perfect competition, homogeneous expectations, and no taxes), Modigliani and Miller's first proposition states that the capital structure of a company is of no importance to its value. Debt financing might increase the expected return for shareholders, but it also increases their risk, keeping the overall value constant. The M&M propositions are based on two key concepts [70](#page=70):
1. **Personal debt financing:** Investors can replicate the company's debt financing at a personal level if they desire. This means a company borrowing money does not offer something an investor cannot achieve themselves [71](#page=71).
2. **Arbitrage:** If the market price of a security deviates from its fair value, arbitrageurs will exploit this discrepancy, forcing prices back to their fair values. This ensures that two identical companies, differing only in capital structure, will trade at the same price [72](#page=72).
> **Example:** Assume two identical companies, Romulus (no debt) and Remus (with debt). If Remus is overvalued and Romulus is undervalued due to their differing capital structures, investors will sell Remus and buy Romulus. This arbitrage activity will drive their prices towards equality, demonstrating that capital structure does not affect the total value of the firm in a perfect market [72](#page=72).
Modigliani-Miller's second proposition states that in a perfect capital market, the weighted average cost of capital (WACC) remains constant regardless of the capital structure. As a company takes on more debt, the cost of equity increases to compensate for the higher risk, thus offsetting the benefit of cheaper debt financing, and keeping the WACC the same as that of an unlevered company ($r_0$). The relationship between the cost of equity ($r_E$), the cost of unlevered equity ($r_0$), and the cost of debt ($r_D$) is given by [73](#page=73):
$$ r_E = r_0 + \frac{D}{E} \times (r_0 - r_D) $$
The WACC formula under these assumptions is:
$$ \text{WACC} = \frac{E}{E+D} \times r_E + \frac{D}{E+D} \times r_D $$
which simplifies to WACC = $r_0$ [73](#page=73).
#### 5.7.2 The impact of corporate taxes
Corporate taxes introduce a significant imperfection to the M&M world. Interest payments on debt are tax-deductible, creating a tax advantage. This tax shield increases the value of the firm. M&M's first proposition with corporate taxes states that the total value of a firm ($V$) is the value of an unlevered firm ($V_W$) plus the present value of the tax advantage:
$$ V = V_W + \text{PV}_{\text{tax advantage}} $$
The present value of the tax advantage of debt is $TC \times D$, assuming the company holds a fixed amount of debt $D$ and the tax rate is $TC$ [75](#page=75).
The second proposition of M&M is also modified by corporate taxes. The cost of equity increases with debt, but the tax deductibility of interest makes debt financing cheaper and lowers the overall WACC as leverage increases. The modified formulas are [75](#page=75):
$$ r_E = r_0 + \frac{D}{E} \times (r_0 - r_D) \times (1 - TC) $$
$$ \text{WACC} = \frac{E}{E+D} \times r_E + \frac{D}{E+D} \times r_D \times (1 - TC) $$
With corporate taxes, the WACC decreases as the firm takes on more debt, because the tax advantage of debt outweighs the increased risk for equity holders up to a certain point [75](#page=75).
The beta of assets also needs adjustment for taxes:
$$ \beta_{\text{assets}} = \frac{\text{Debt} \times (1 - TC)}{\text{Debt} \times (1 - TC) + \text{Equity}} \beta_{\text{debt}} + \frac{\text{Equity}}{\text{Debt} \times (1 - TC) + \text{Equity}} \beta_{\text{equity}} $$
Assuming $\beta_{\text{debt}} = 0$, the equity beta becomes:
$$ \beta_{\text{equity}} = \beta_{\text{assets}} \times \left(1 + (1 - TC) \times \frac{\text{Debt}}{\text{Equity}}\right) $$
#### 5.7.3 Bankruptcy costs
While M&M's initial propositions assumed no bankruptcy costs, in reality, financial distress and bankruptcy impose significant costs on a firm. These costs can be direct (legal fees, administrative expenses) or indirect (loss of customers, suppliers, employees, forced asset sales) [76](#page=76) [77](#page=77).
> **Tip:** Direct bankruptcy costs are estimated at 3-4% of the pre-bankruptcy value, while indirect costs are estimated at 10-20% and are generally much higher [77](#page=77).
The presence of bankruptcy costs introduces a trade-off: the tax benefits of debt are weighed against the costs of financial distress. As debt levels increase, the probability of bankruptcy and its associated costs rise, eventually offsetting the tax advantages of debt. This implies that there is an optimal capital structure that minimizes the WACC by balancing these competing factors [78](#page=78).
#### 5.7.4 Equity and debt as options
Equity can be viewed as a call option on the firm's assets, with the exercise price equal to the value of debt. If the firm's value ($S$) is less than the debt ($X$), equity holders receive nothing (bankruptcy). If $S > X$, they receive the residual value. Thus, $V_{\text{equity}} = \max(V - D, 0)$, analogous to a call option's value, $V_{\text{call}} = \max(S - X, 0)$. Conversely, debt holders can be seen as having sold a call option to equity holders. Debt can also be viewed as holding the firm's assets minus a put option sold to equity holders [78](#page=78) [79](#page=79).
> **Tip:** The option perspective explains why shareholders have an incentive to increase the firm's riskiness. Higher volatility of the underlying asset (the firm's value) increases the value of a call option (equity). However, this increased risk also leads to higher expected bankruptcy costs, which is a cost borne by shareholders [79](#page=79).
### 5.8 Practice problems and quizzes
The provided document includes several practice problems and quiz questions covering the calculation of WACC, the application of M&M propositions, and the impact of taxes and bankruptcy costs on capital structure decisions. These problems illustrate how different financing choices affect firm value, cost of capital, and shareholder returns [68](#page=68) [80](#page=80) [81](#page=81).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Time Value of Money | The concept that a sum of money is worth more now than the same sum will be in the future due to its potential earning capacity. This means money today can be invested and earn interest, making it grow over time. |
| Future Value (FV) | The value of a current asset at a specified date in the future, based on an assumed rate of growth. It represents how much an investment made today will be worth at a future point in time, considering interest earned. |
| Present Value (PV) | The current worth of a future sum of money or stream of cash flows, given a specified rate of return. It is the amount of money that would need to be invested today at a given interest rate to reach a specific future amount. |
| Interest Rate | The percentage of principal charged by a lender for the use of money, or the rate of return earned on an investment over a period. It is the cost of borrowing or the reward for lending money. |
| Compounding Interest | The process of earning interest on both the initial principal amount and the accumulated interest from previous periods. This leads to exponential growth of an investment over time. |
| Discount Factor | A multiplier used to calculate the present value of future cash flows. It is the reciprocal of $(1+i)^t$ and reflects the fact that money received in the future is worth less than money received today. |
| Discounting | The process of calculating the present value of future cash flows. It involves using a discount rate to determine the current worth of money that will be received or paid at a future date. |
| Nominal Interest Rate | The stated interest rate on a loan or investment, without accounting for inflation. When interest is applied more than once a year, the nominal rate is the annual rate that is quoted. |
| Real Interest Rate | The nominal interest rate adjusted to remove the effects of inflation. It reflects the actual purchasing power of the interest earned or paid. |
| Perpetuity | A series of equal cash flows that continue indefinitely into the future. The present value of a perpetuity is calculated by dividing the cash flow by the interest rate. |
| Annuity | A series of equal cash payments made at regular intervals for a specified period of time. The present value of an annuity is the sum of the present values of each individual payment. |
| Annuity Factor (AF) | A multiplier used to calculate the present value of a finite series of equal cash flows (an annuity). It is derived from the formula for the present value of an annuity. |
| Present Value of a Loan | The current worth of a future stream of cash flows from a loan, calculated by discounting each future payment back to the present using a specific discount rate. The formula is $L_0 = \sum_{t=1}^{N} \frac{I_t}{(1+r)^t} + \frac{N}{(1+r)^n}$, where $I_t$ is the periodic interest payment, $N$ is the principal repayment, $r$ is the yield-to-maturity, and $n$ is the term of the loan. |
| Yield-to-Maturity (YTM) | The total return anticipated on a bond if the bond is held until it matures, representing the required rate of return by the holder of the loan. This rate is not stable over time and can be affected by factors like inflation. |
| Coupon Interest Rate | The annual interest rate paid on the face value of a bond, expressed as a percentage of the nominal value. It is the interest rate earned based on the principal amount of the loan. |
| Issued at Par Value | A loan is issued at par value when its present value ($L_0$) is equal to its nominal value ($N$). This occurs when the coupon interest rate is equal to the yield-to-maturity ($r = I/N$). |
| Issued Above Par Value | A loan is issued above par value when its present value ($L_0$) is greater than its nominal value ($N$). This happens when the coupon interest rate is higher than the market's required return, making the loan an attractive investment. |
| Issued Below Par Value | A loan is issued below par value when its present value ($L_0$) is less than its nominal value ($N$). This occurs when the coupon interest rate is lower than the market's required return, making the loan less attractive than other market investments. |
| Interest Rate Risk | The risk that changes in market interest rates will negatively impact the value of a loan. Longer-term loans are more susceptible to interest rate risk because their values fluctuate more significantly with changes in the required rate of return. |
| Duration of a Loan | A measure of the weighted average time until a bond's cash flows are received, taking into account their present values. It reflects the sensitivity of the bond's value to changes in the required rate of return, with longer durations indicating higher sensitivity. |
| Dividend Discount Model (DDM) | A method for valuing a stock based on the present value of all its expected future dividends. The core idea is that a stock's worth is derived from the future income it is expected to generate for shareholders. |
| Constant Growth Rate (g) | A scenario in the Dividend Discount Model where dividends are assumed to grow at a steady, consistent rate indefinitely. The formula for the present value of a stock under constant growth is $P_0 = \frac{D_1}{r-g}$, where $D_1$ is the expected dividend next year, $r$ is the required rate of return, and $g$ is the constant growth rate. |
| No Growth Scenario | A case within the Dividend Discount Model where dividends are expected to remain constant in perpetuity. The stock's value is then calculated as the present value of a perpetuity: $P_0 = \frac{D}{r}$, where $D$ is the constant dividend and $r$ is the required rate of return. |
| Decreasing Dividend Growth | A valuation scenario in the Dividend Discount Model where dividends are projected to grow at different rates for a defined period, after which they are expected to grow at a lower, constant rate. This model requires estimating future dividends and the future stock price at the point of constant growth. |
| Efficient Capital Markets | A theoretical market where all available information is immediately and fully reflected in asset prices. In such a market, it is impossible to consistently achieve excess returns (alpha) because all securities are considered fairly priced given their risk. |
| Weak-Form Market Efficiency | A level of market efficiency where past price and trading volume data cannot be used to predict future price movements. Technical analysis, which relies on historical price patterns, is considered ineffective in this form of market efficiency. |
| Semi-Strong Form Market Efficiency | A level of market efficiency where all publicly available information is instantaneously incorporated into asset prices. This implies that analyzing financial statements, news reports, or other public data will not lead to consistent outperformance. |
| Strong Form Market Efficiency | The highest level of market efficiency, where all information, including private or insider information, is fully reflected in asset prices. Even trading on non-public information would not yield abnormal returns in a strong-form efficient market. |
| Arbitrage | The simultaneous purchase and sale of an asset in different markets or in derivative forms to profit from a price difference. Arbitrage opportunities are typically short-lived in efficient markets. |
| Behavioral Finance | A field of study that challenges the traditional assumptions of rational investor behavior and market efficiency. It emphasizes the role of psychological factors, cognitive biases, and emotions in influencing investment decisions and market outcomes. |
| Expected Rate of Return | The anticipated profit or loss on an investment, calculated as the sum of the product of the likelihood of each economic state occurring and the return in that state. Mathematically, this is represented as $E(R) = \Sigma (p_s \times R_s)$, where $p_s$ is the probability of a state and $R_s$ is the return in that state. |
| Variance | A statistical measure of the dispersion of a set of data points around their mean. In finance, it quantifies the variability of an investment's returns, calculated as the sum of the product of the probability of each state and the squared difference between the state's return and the expected return. The formula is $\sigma^2 = \Sigma \{p_s \times (R_s – E(R))^2\}$. |
| Standard Deviation | The square root of the variance, providing a measure of the volatility or risk of an investment's returns. A higher standard deviation indicates greater dispersion of returns around the expected return, signifying higher risk. It is denoted by $\sigma$. |
| Covariance | A measure of how two random variables change together. In portfolio analysis, it quantifies the relationship between the returns of two assets, indicating whether they tend to move in the same or opposite directions. The formula is $\sigma_{AB} = \Sigma \{p_s \times (R_{s, A} – E(R_A)) \times (R_{s, B} – E(R_B))\}$. |
| Correlation Coefficient | A statistical measure that indicates the extent to which the returns of two assets move in relation to each other. It ranges from -1 (perfect negative correlation) to +1 (perfect positive correlation). It is calculated as $\rho_{AB} = \sigma_{AB} / (\sigma_A \sigma_B)$. |
| Portfolio Expected Return | The weighted average of the expected returns of the individual assets within a portfolio. The weights represent the proportion of the total investment allocated to each asset. The formula is $E(R_p) = X_A E(R)_A + X_B E(R)_B$. |
| Portfolio Variance | A measure of the total risk of a portfolio, considering the variances of individual assets, their covariances, and their respective weights. The formula for a two-asset portfolio is $\sigma_p^2 = X_A^2\sigma_A^2 + X_B^2\sigma_B^2 + 2 X_A X_B \sigma_{AB}$. |
| Diversification | An investment strategy that involves spreading investments across various assets to reduce overall risk. By combining assets that are not perfectly correlated, the portfolio's volatility can be lower than the weighted average of the individual assets' volatilities. |
| Risk Aversion | An investor's preference for investments with lower risk, even if they offer lower potential returns. This attitude is often associated with decreasing marginal utility, meaning each additional unit of wealth provides less satisfaction than the previous one. |
| Risk Seeking | An investor's preference for investments with higher risk, anticipating potentially higher returns. This attitude implies that marginal utility remains constant or increases with additional wealth. |
| Risk Neutrality | An investor's indifference towards risk, where they only consider the expected rate of return and are unconcerned about the level of risk involved. This implies increasing marginal utility of wealth. |
| Efficient Set Theorem | A principle stating that for any given level of risk, there is an optimal portfolio that offers the highest possible expected return, and for any given expected return, there is a portfolio with the lowest possible risk. This set of optimal portfolios forms the "efficient frontier." |
| Minimum Variance Portfolio | The portfolio within a set of possible portfolios that exhibits the lowest possible variance or risk, given a set of assets and their expected returns, variances, and covariances. |
| Opportunity Set | The collection of all possible portfolios that can be constructed from a given set of assets. This set represents all available investment combinations and their corresponding risk-return profiles. |
| Capital Market Line (CML) | A line representing the risk-return combinations of portfolios that include a risk-free asset and the market portfolio. It depicts the efficient frontier for portfolios formed by combining a risk-free asset with the optimal risky portfolio (the market portfolio). The formula is $E(R_P) = R_F + (\frac{E(R_M) - R_F}{\sigma_M}) \sigma_P$. |
| Separation Principle | The concept that investment decisions can be separated into two stages: first, selecting the optimal risky portfolio, and second, combining this portfolio with a risk-free asset or borrowing based on individual risk tolerance. |
| Capital Asset Pricing Model (CAPM) | A model used to determine the required rate of return for an individual asset or portfolio. It posits that the expected return is a function of the risk-free rate, the market risk premium, and the asset's beta. The formula is $E(R_i) = R_F + \beta_i (E(R_M) - R_F)$. |
| Systematic Risk | The non-diversifiable risk inherent in an investment that is associated with broad market movements and economic factors. It is also known as market risk. |
| Unsystematic Risk | The diversifiable risk specific to an individual company or industry that can be reduced or eliminated through diversification. It is also known as specific risk or idiosyncratic risk. |
| Beta ($\beta$) | A measure of a stock's volatility or systematic risk in relation to the overall market. A beta of 1 indicates the stock's price moves with the market, while a beta greater than 1 suggests higher volatility and a beta less than 1 suggests lower volatility. It is calculated as $\beta_i = \frac{Cov(R_i, R_m)}{\sigma^2(R_m)}$. |
| Market Portfolio | A theoretical portfolio that contains all possible risky assets in the market, with each asset held in proportion to its total market value. It represents the optimal risky portfolio in many asset pricing models. |
| Risk-Free Interest Rate ($R_F$) | The theoretical rate of return of an investment with zero risk. In practice, it is often approximated by the yield on short-term government bonds. |
| Market Risk Premium ($E(R_M) - R_F$) | The excess return that investors expect to receive for investing in the overall stock market compared to a risk-free asset. It represents compensation for bearing systematic market risk. |
| Security Market Line (SML) | A graphical representation of the CAPM, showing the expected return of an asset or portfolio against its beta. It depicts the relationship between systematic risk and expected return according to the model. |
| Arbitrage Pricing Model (APM) | An asset pricing model that suggests an asset's expected return can be predicted by its relationship to a number of macroeconomic factors, rather than just a single factor like beta. It compensates investors for bearing non-diversifiable risk captured by multiple factors. |
| Fama-French Models | A series of multi-factor asset pricing models that expand upon CAPM by incorporating additional factors beyond market beta, such as company size (size factor), market-to-book ratio (value factor), and momentum. These models aim to better explain variations in stock returns. |
| Momentum Factor | A factor in multi-factor asset pricing models that captures the tendency of past winners to continue performing well and past losers to continue performing poorly. It reflects a strategy of buying recent high-return stocks and selling recent low-return stocks. |
| Value Factor (Market-to-Book Ratio) | A factor in multi-factor asset pricing models that reflects the tendency for stocks with low market-to-book ratios (value stocks) to outperform stocks with high market-to-book ratios (growth stocks). |
| Size Factor | A factor in multi-factor asset pricing models that captures the tendency for smaller companies to generate higher returns than larger companies over the long term. |
| Option | A financial contract that gives the buyer the right, but not the obligation, to buy or sell an underlying asset at a predetermined price within a specified period. |
| Call Option | An option that grants the holder the right to buy an underlying asset at a specified price (the exercise price) on or before a certain date. |
| Put Option | An option that grants the holder the right to sell an underlying asset at a specified price (the exercise price) on or before a certain date. |
| Exercise Price (X) | The predetermined price at which the underlying asset can be bought or sold when an option is exercised. |
| Underlying Asset (S) | The asset (e.g., stock, commodity) upon which an option contract is based. |
| Exercise Date | The final date on which an option can be exercised. |
| End Value (Intrinsic Value) | The value of an option if it were exercised immediately. For a call option, it's `max(0, S - X)`; for a put option, it's `max(0, X - S)`. |
| Time Value | The portion of an option's price that exceeds its intrinsic value. It represents the potential for the option to gain value before expiration. |
| American Option | An option that can be exercised at any time up to and including the expiration date. |
| European Option | An option that can only be exercised on the expiration date. |
| Volatility | A measure of the degree of variation of a trading price series over time. Higher volatility generally increases option values. |
| Binomial Model | A quantitative method for valuing options by modeling the asset price movements over discrete time steps, assuming the price can only move up or down by a certain factor in each period. |
| Option Delta (δ) | A measure of the sensitivity of an option's price to changes in the price of the underlying asset. It represents the number of shares needed to hedge a short position in one option. |
| Black-Scholes Formula | A mathematical model used to estimate the theoretical price of European-style options, considering variables such as the underlying asset price, exercise price, time to expiration, volatility, and risk-free interest rate. The formula for a call option is: `$C = S \cdot N(d_1) - X \cdot e^{-RFt} \cdot N(d_2)$`, where `$d_1 = \frac{ln(S/X) + (RF + \sigma^2/2)t}{\sigma\sqrt{t}}$` and `$d_2 = \frac{ln(S/X) + (RF - \sigma^2/2)t}{\sigma\sqrt{t}}$`. |
| Cumulative Normal Distribution Function (N(d)) | A function used in the Black-Scholes model that represents the probability that a random variable from a standard normal distribution will be less than or equal to a given value (d). |
| Put-Call Parity | A relationship that states the price of a European call option and a European put option with the same underlying asset, exercise price, and expiration date are linked. The formula is: `$C + PV(X) = P + S$`. |
| Real Options | Options embedded within a business project that provide managerial flexibility to make future decisions, such as delaying investment, expanding, shrinking, or abandoning the project. |
| Net Present Value (NPV) | A capital budgeting technique that calculates the present value of all future cash flows generated by a project, discounted at the required rate of return, minus the initial investment. A positive NPV indicates value creation. The formula is: `$NPV = \sum_{t=0}^{T} \frac{CF_t}{(1+r)^t}$`. |
| Internal Rate of Return (IRR) | The discount rate at which the Net Present Value (NPV) of an investment project equals zero. It represents the effective rate of return of the investment. |
| Payback Period | The time it takes for an investment project to generate cash flows equal to the initial investment. |
| Average Book Profitability | A financial metric calculated as the average annual after-tax profit divided by the average carrying amount of the investment over its life. |
| Sunk Costs | Costs that have already been incurred and cannot be recovered, regardless of future decisions. They should be ignored when making investment decisions. |
| Opportunity Cost | The value of the next-best alternative that is forgone when a particular choice is made. |
| Incremental Cash Flows | The difference in cash flows expected from a project compared to the cash flows that would occur without the project. |
| Capital Rationing | A situation where a firm has limited capital resources and must make choices about which investment projects to fund. |
| Present Value Index (PVI) | A profitability index calculated as the present value of future cash flows divided by the initial investment. It is used to rank projects when capital is rationed. |
| Equivalent Annual Expense (EAE) | The constant annual cost that is equivalent to the present value of all costs associated with a project over its lifetime. Used to compare projects with different lifespans. |
| Black Swan Event | An unpredictable event that is beyond normal expectations and has potentially severe consequences. In finance, it often refers to rare but impactful market crashes. |
Cover
samenvatting financieel management.pdf
Summary
# De jaarrekening
De jaarrekening biedt een gestructureerd overzicht van de financiële gezondheid en prestaties van een onderneming.
## 1\. De jaarrekening
### 1.1. Inleiding
De jaarrekening is een wettelijk verplicht document dat de belangrijkste financiële informatie van een bedrijf over de laatste twee boekjaren bevat. Het vloeit voort uit de boekhouding en bestaat formeel uit een balans, een resultatenrekening en een toelichting. Veel bedrijven stellen daarnaast een jaarverslag op, waarin de ontwikkeling, resultaten, risico's en toekomstige plannen worden beschreven; dit is echter niet verplicht voor niet-beursgenoteerde kleine vennootschappen. Sinds 17 juli 1975 is het neerleggen van een jaarrekening bij de Nationale Bank van België (NBB) verplicht voor de meeste vennootschappen, met uitzonderingen zoals natuurlijke personen die handelaar zijn en vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid. Jaarrekeningen kunnen worden opgevraagd via de balanscentrale (CONSULT) [4](#page=4).
### 1.2. De onderdelen van de jaarrekening
De jaarrekening bestaat uit drie essentiële onderdelen:
* **Balans**: Geeft een momentopname van het vermogen van de onderneming op een specifieke datum, bestaande uit bezittingen (activa) en de financiering daarvan (passiva) [6](#page=6).
* **Resultatenrekening**: Een overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming gedurende het voorbije boekjaar, leidend tot het resultaat van dat jaar (winst of verlies) [6](#page=6).
* **Toelichting**: Biedt aanvullende achtergrondinformatie bij de posten in de balans en resultatenrekening. De sociale balans is een apart document [6](#page=6).
#### 1.2.1. De balans
De balans visualiseert het vermogen van een onderneming, onderverdeeld in activa (bezittingen) en passiva (de oorsprong van de middelen). De balans is altijd in evenwicht: het totaal van de activa is gelijk aan het totaal van de passiva [6](#page=6).
* **Activa (linkerhelft)**: Omvatten alle bezittingen, geordend volgens afnemende liquiditeit (beschikbaarheid) [7](#page=7).
* Oprichtingskosten [9](#page=9).
* Vaste activa: Bezittingen die langer dan één jaar in de organisatie blijven (#page=6, 9) [6](#page=6) [9](#page=9).
* Materiële vaste activa (MVA): Tastbare bezittingen met een minimale waarde die langer dan één jaar worden gebruikt [11](#page=11).
* Immateriële vaste activa (IVA): Niet-tastbare bezittingen die langdurig worden gebruikt, zoals software, patenten, licenties. Kosten van onderzoek mogen sinds 2016 niet meer geactiveerd worden [10](#page=10).
* Financiële vaste activa (FVA): Middelen die langdurig zijn vastgelegd in andere bedrijven, zoals aandelen of langlopende vorderingen [12](#page=12).
* Vlottende activa: Bezittingen die voortkomen uit de normale exploitatiecyclus en waarvan verwacht wordt dat ze binnen één jaar worden verbruikt, verkocht of geïnd (#page=6, 13) [13](#page=13) [6](#page=6).
* Voorraden en bestellingen in uitvoering [14](#page=14).
* Vorderingen op ten hoogste één jaar [15](#page=15).
* Geldbeleggingen [15](#page=15).
* Liquide middelen: Contanten en tegoeden op zichtrekeningen [16](#page=16).
* Overlopende rekeningen van het actief: Rekeningen die kosten en opbrengsten correct toewijzen aan het juiste boekjaar [16](#page=16).
* **Passiva (rechterkant)**: Vertegenwoordigen de financiering van de activa, geordend volgens afnemende opeisbaarheid [7](#page=7).
* Eigen vermogen: De middelen ingebracht door de oprichters/aandeelhouders (#page=6, 17) [17](#page=17) [6](#page=6).
* Voorzieningen en uitgestelde belastingen: Bijna-schulden die voortkomen uit waarschijnlijke toekomstige verliezen of kosten, of uitgestelde belastingverplichtingen [20](#page=20).
* Vreemd vermogen (Schulden): Middelen verkregen van derden (#page=6, 21) [21](#page=21) [6](#page=6).
* Schulden op meer dan één jaar [21](#page=21).
* Schulden op minder dan één jaar [21](#page=21).
* Overlopende rekeningen van het passief: Rekeningen die kosten en opbrengsten correct toewijzen aan het juiste boekjaar [22](#page=22).
De balans is een momentopname van een specifieke datum [7](#page=7).
#### 1.3. Bespreking van de balans
##### 1.3.1. Bespreking van de activa
###### I. De oprichtingskosten en de vaste activa
Vaste activa zijn middelen die de organisatie voor lange termijn (minimaal één jaar) blijven gebruiken [9](#page=9).
* **Oprichtingskosten (rekening 20)**: Kosten gemaakt bij de oprichting, ontwikkeling of herstructurering die voor de lange termijn nuttig zijn en geactiveerd worden. Ze worden afgeschreven over verschillende boekjaren [9](#page=9).
* Kosten van oprichting en kapitaalverhoging (rekening 200): Notariskosten, publicatiekosten, inschrijvingskosten KBO [9](#page=9).
* Kosten bij uitgifte van leningen (rekening 201): Kosten gerelateerd aan leninguitgiftes, inclusief kosten van financiële instellingen [10](#page=10).
* Herstructureringskosten (rekening 204): Kosten van ingrijpende wijzigingen die een duurzame positieve invloed hebben op de rendabiliteit, zoals herscholings- of opzeggingsvergoedingen [10](#page=10).
###### II. Immateriële vaste activa (IVA) (rekening 21)
Bezittingen die niet tastbaar zijn en langer dan een jaar worden gebruikt, zoals software, patenten en licenties. Kosten van onderzoek mogen niet meer geactiveerd worden [10](#page=10).
* Kosten van ontwikkeling (rekening 20): Kosten voor prototypes, producten, uitvindingen en knowhow die waarschijnlijke toekomstige economische voordelen genereren [10](#page=10).
* Concessies, octrooien, licenties, knowhow, merken en soortgelijke rechten (rekening 211): Exploitatierechten, tijdelijke exclusieve rechten op uitvindingen, licenties voor gebruik van beschermde uitvindingen of merken, en technische kennis [11](#page=11).
###### III. Materiële vaste activa (MVA)
Tastbare bezittingen die langer dan een jaar in het bedrijf worden gebruikt en een bepaalde minimale waarde hebben [11](#page=11).
* Terreinen en gebouwen (rekening 22): Bebouwde en onbebouwde terreinen en constructies die duurzaam voor de bedrijfsvoering worden aangewend [11](#page=11).
* Installaties, machines en uitrusting (IMU, rekening 23) en meubilair en rollend materieel (rekening 24): Apparatuur nodig voor exploitatie, machines voor productie, divers materieel, kantoormeubilair en transportmiddelen [12](#page=12).
###### IV. Financiële vaste activa (FVA)
Middelen die langdurig zijn vastgelegd in andere bedrijven, zoals aandelen of langlopende vorderingen [12](#page=12).
* Deelnemingen in verbonden ondernemingen (rekening 280): Waarbij controlebevoegdheid (>= 50% kapitaal) wordt uitgeoefend [12](#page=12).
* Deelnemingen in ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat (rekening 282): Participatie tussen 10% en 50% [13](#page=13).
* Andere aandelen (rekening 284): Aandelen waarbij een duurzame en specifieke band wordt nagestreefd, met een controle kleiner dan 10% [13](#page=13).
###### V. Vorderingen op meer dan één jaar
Tegoeden die de onderneming pas na meer dan één jaar kan innen [13](#page=13).
* Handelsvorderingen op meer dan één jaar (rekening 290): Zeldzaam, aangezien de meeste facturen binnen maanden worden geïnd [14](#page=14).
* Overige vorderingen (rekening 291): Diverse vorderingen op derden, zoals leningen aan zaakvoerders of vennoten [14](#page=14).
###### VI. Voorraden en bestellingen in uitvoering
Bezittingen die voortkomen uit de normale exploitatiecyclus, zoals grondstoffen, goederen in bewerking, gereed product en handelsgoederen [14](#page=14).
* Grond- en hulpstoffen (rekening 30 en 31): Basisgoederen voor productieproces en secundaire goederen [14](#page=14).
* Goederen in bewerking en gereed product (rekening 32 en 33): Gedeeltelijk afgewerkte producten en volledig afgewerkte, verkoopklare producten [14](#page=14).
* Handelsgoederen (rekening 34): Goederen extern aangekocht en zonder significante bewerking doorverkocht [14](#page=14).
* Bestellingen in uitvoering (rekening 37): Producten en diensten waarvoor reeds een bestelling is ontvangen [14](#page=14).
###### VII. Vorderingen op ten hoogste één jaar (rekening 40 en 41)
Vorderingen met een oorspronkelijke looptijd van maximaal één jaar, of vorderingen die oorspronkelijk langer liepen maar binnen twaalf maanden vervallen [15](#page=15).
* Handelsvorderingen/debiteuren (rekening 400): Vorderingen op klanten na verkoop van goederen of diensten [15](#page=15).
* Dubieuze debiteuren (rekening 407): Handelsvorderingen waarbij onzekerheid bestaat over de betaling [15](#page=15).
* Overige vorderingen (rekening 41): Terug te betalen belastingen, rekening-courant met zaakvoerders/vennoten [15](#page=15).
###### VIII. Geldbeleggingen
Beleggingen bij kredietinstellingen en effecten met beleggingsdoeleinden die geen financiële vaste activa zijn [15](#page=15).
* Aandelen (rekening 51): Aandelen aangekocht met beleggingsdoeleinden [15](#page=15).
* Vast rentende effecten (rekening 52): Kasbons, obligatieleningen, termijndeposito's [16](#page=16).
###### IX. Liquide middelen
Gewone kasmiddelen en tegoeden op zichtrekeningen [16](#page=16).
* Financiële instellingen en Bank van de Post (rekening 55 en 56): Tegoeden op zichtrekeningen [16](#page=16).
* Kassen (rekening 57): Contant geld in kas [16](#page=16).
###### X. Overlopen de rekeningen van het actief
Rekeningen die zorgen voor een correcte toewijzing van kosten en opbrengsten aan het juiste boekjaar [16](#page=16).
* Over te dragen kosten (rekening 490): Kosten die in een huidig boekjaar zijn geboekt, maar deels betrekking hebben op het volgende boekjaar [16](#page=16).
* Toe te rekenen/verworven opbrengsten (rekening 491): Opbrengsten die in het volgende boekjaar worden gefactureerd, maar aan het huidige jaar moeten worden toegewezen [16](#page=16).
##### 1.3.2. Bespreking van de passiva
###### I. Het eigen vermogen
De eigen buffer van het bedrijf, bestaande uit ingebracht kapitaal, reserves, en overgedragen resultaat. Het eigen vermogen is niet gelijk aan de marktwaarde van het bedrijf [17](#page=17).
* Kapitaal (rekening 100/101): Middelen die blijvend in de onderneming zijn gebracht door oprichters/aandeelhouders [17](#page=17).
* Uitgiftepremies: Extra premie bij kapitaalverhoging, het verschil tussen uitgifteprijs en nominale waarde [18](#page=18).
* Herwaarderingsmeerwaarden: Niet-gerealiseerde meerwaarde op vaste activa die de boekwaarde duurzaam overstijgt [18](#page=18).
* Reserves: Niet-uitgekeerde winsten die binnen de onderneming worden gehouden voor toekomstige ontwikkelingen of investeringen [19](#page=19).
* Overgedragen resultaat: Winst of verlies uit vorige boekjaren die nog geen definitieve bestemming heeft gekregen [19](#page=19).
###### VI. Kapitaalsubsidies
Subsidies verkregen van de overheid voor investeringen in vaste activa, die gelijkmatig met de afschrijving van het gesubsidieerde activum in resultaat worden genomen [20](#page=20).
###### Voorschot aan de vennoten op de verdeling van het nettoactief
Voorafbetaling aan vennoten bij vereffening van een onderneming [20](#page=20).
###### VII. Voorzieningen en uitgestelde belastingen
"Bijna-schulden" die niet tot het eigen of vreemd vermogen behoren [20](#page=20).
* Voorzieningen voor risico's en kosten: Duidelijk omschreven toekomstige verliezen of kosten waarvan het bedrag nog niet vaststaat, maar die waarschijnlijk of zeker zijn [20](#page=20).
* Uitgestelde belastingen: Belastingen die naar latere boekjaren worden uitgesteld [20](#page=20).
###### VIII. Schulden op meer dan één jaar
Schulden met een contractuele looptijd van meer dan één jaar [21](#page=21).
* Achtergestelde leningen: Schuldeiser wordt bij faillissement na andere schuldeisers terugbetaald [21](#page=21).
* Niet-achtergestelde obligatieleningen: Lange termijn krediet opgedeeld in obligaties [21](#page=21).
* Leasingschulden en soortgelijke: Schulden met betrekking tot activa in leasing [21](#page=21).
* Kredietinstellingen: Schulden op lange termijn aan financiële instellingen [21](#page=21).
* Overige leningen: Leningen toegestaan door zaakvoerders of aandeelhouders [21](#page=21).
* Handelsschulden/leveranciers: Zelden op lange termijn, aangezien meeste facturen binnen het jaar worden betaald [21](#page=21).
###### IX. Schulden op minder dan één jaar
Schulden die binnen het jaar vervallen [21](#page=21).
* Handelsschulden: Schulden aan leveranciers [22](#page=22).
* Financiële schulden: Kaskrediet en straight loan [22](#page=22).
* Schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale lasten [22](#page=22).
* Diverse schulden: Rekening-courant schuld t.o.v. zaakvoerders/vennoten [22](#page=22).
###### X. Overlopende rekeningen van het passief
Rekeningen die kosten en opbrengsten correct toewijzen aan het juiste boekjaar [22](#page=22).
* Toe te rekenen kosten: Kosten die pas in volgend boekjaar betaald worden, maar deels bij huidig boekjaar horen [22](#page=22).
* Over te dragen opbrengsten: Opbrengsten die in huidig boekjaar zijn gerealiseerd, maar deels bij volgend boekjaar horen [22](#page=22).
### 1.4. De resultatenrekening
De resultatenrekening geeft een overzicht van alle opbrengsten en kosten gedurende het boekjaar, resulterend in winst of verlies. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het bedrijfsresultaat (uit dagelijkse activiteiten) en het financieel resultaat (uit financiële verrichtingen) [22](#page=22).
#### 1.4.2. Analyse van de opbrengsten en kosten
##### 1.4.2.1. Bedrijfsopbrengsten
Opbrengsten die voortvloeien uit de eigenlijke bedrijfsactiviteit, zoals omzet (verkoop) [23](#page=23).
##### 1.4.2.2. Bedrijfskosten
* Kost verkochte goederen (KVG): De kostprijs van de goederen die daadwerkelijk zijn verkocht. Het is niet hetzelfde als de aankoopkost [24](#page=24). $KVG = Aankopen - Stijging \\ van \\ de \\ voorraad$ [24](#page=24).
* Brutomarge (BM): Het verschil tussen de bedrijfsopbrengsten en de kost van verkochte goederen en diensten/diverse goederen. Deze wordt weergegeven in het verkorte of micromodel van de jaarrekening [24](#page=24). $BM = BO - KVG - D&DG$ [24](#page=24).
* Diensten en diverse goederen (D&DG): Kosten voor dienstverlening en levering van goederen door derden, zoals administratiekosten, telefoon, verzekeringen [24](#page=24).
* Afschrijvingen: Boekhoudkundige spreiding van de aanschaffingswaarde van een activum over de verwachte levensduur [25](#page=25).
* Lineair: Jaarlijks hetzelfde bedrag [25](#page=25).
* Degressief: Percentage op de netto-boekwaarde, resulterend in een dalend bedrag [25](#page=25).
##### 1.4.2.3. Financiële opbrengsten
Het verschil tussen financiële opbrengsten en financiële kosten [25](#page=25).
* Recurrente financiële opbrengsten: Ontvangen rente, dividenden [25](#page=25).
* Recurrente financiële kosten: Betaalde interest bij leningen [25](#page=25).
* Niet-recurrente financiële opbrengsten: Meerwaarde bij realisatie van FVA [25](#page=25).
* Niet-recurrente financiële kosten: Waardevermindering bij FVA [25](#page=25).
### 1.5. De resultaatverwerking
Dit betreft de bestemming van het resultaat (winst of verlies) na aftrek van belastingen. Mogelijkheden zijn toevoeging aan reserves, overdragen naar een volgend boekjaar, uitkeren als dividend, of vergoeding van bestuurders (tantièmes) [26](#page=26).
* **Payout ratio**: Geeft aan welk deel van de winst wordt uitbetaald aan aandeelhouders [26](#page=26).
* **Retention ratio**: Geeft weer welk deel van het resultaat binnen het bedrijf wordt gehouden [26](#page=26).
### Toelichting
Biedt aanvullende informatie bij de posten in de balans en resultatenrekening, zoals wijzigingen in vaste activa of details over het kapitaal [26](#page=26).
* * *
# Financiële analyse en ratio's
Hier is een gedetailleerde samenvatting over Financiële analyse en ratio's, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 2\. Financiële analyse en ratio's
Financiële analyse houdt in dat de gepubliceerde jaarrekeningen van bedrijven worden geanalyseerd om de financiële gezondheid en prestaties te beoordelen, waarbij diverse stakeholders zoals financiële instellingen, aandeelhouders en leveranciers belang hebben bij deze informatie [27](#page=27).
### 2.1. Inleiding tot financiële analyse
Financiële analyse is de studie van gepubliceerde jaarrekeningen om inzicht te krijgen in de financiële toestand van een onderneming. Diverse belanghebbenden hebben baat bij deze analyse [27](#page=27):
* **Financiële instellingen:** Om de terugbetaalcapaciteit van leningen te beoordelen [27](#page=27).
* **Aandeelhouders:** Om de rendabiliteit en continuïteit van het bedrijf te evalueren [27](#page=27).
* **Leveranciers:** Om te bepalen of leveringen tijdig betaald kunnen worden [27](#page=27).
* **Klanten:** Om zeker te zijn van de levensvatbaarheid van een leverancier voor toekomstige service [27](#page=27).
* **Andere belanghebbenden:** Zoals personeel, vakbondsafgevaardigden, bedrijfsmisrevisoren, accountants en de overheid [27](#page=27).
### 2.2. Horizontale en verticale analyse
Horizontale en verticale analyses zijn veelgebruikte methoden om de financiële prestaties en de evolutie van een bedrijf te beoordelen [28](#page=28).
#### 2.2.1. Verticale analyse
Bij een verticale analyse worden de verschillende posten van de balans of resultatenrekening binnen één boekjaar vergeleken met een totaal. Dit geeft de relatieve omvang van elke post weer [28](#page=28).
* **Balans:** Het balanstotaal wordt op 100% gesteld. Vervolgens worden alle activa en passiva uitgedrukt als een percentage van dit totaal. $$ \\text{Structuurpercentage} = \\frac{\\text{bedrag balanspost}}{\\text{balanstotaal}} \\times 100 $$
* **Resultatenrekening:** De totale bedrijfsopbrengsten of bedrijfskosten worden op 100% gesteld. Hierna worden de individuele opbrengsten en kosten uitgedrukt als een percentage van dit totaal. $$ \\text{Structuurpercentage} = \\frac{\\text{bedrag opbrengst}}{\\text{totale bedrijfsopbrengsten}} \\times 100 $$$$ \\text{Structuurpercentage} = \\frac{\\text{bedrag kost}}{\\text{totale bedrijfskosten}} \\times 100 $$
#### 2.2.2. Horizontale analyse
Horizontale analyse onderzoekt de evolutie van financiële parameters over verschillende periodes (jaren, kwartalen) door middel van veranderingspercentages en absolute veranderingen (#page=28, 27) [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Absolute verandering:** Het verschil tussen het eindcijfer en het begincijfer. $$ \\text{Absolute verandering} = \\text{eindcijfer} - \\text{begincijfer} $$
* **Procentuele (relatieve) verandering:** De absolute verandering gedeeld door het begincijfer, vermenigvuldigd met 100%. $$ \\text{Procentuele verandering} = \\frac{\\text{eindcijfer} - \\text{begincijfer}}{\\text{begincijfer}} \\times 100 $$
* **Tijdsindex:** De verhouding van het cijfer van een bepaald jaar tot het cijfer van een basisjaar, vermenigvuldigd met 100%. $$ \\text{Tijdsindex} = \\left( \\frac{\\text{cijfer van een bepaald jaar}}{\\text{cijfer van basisjaar}} \\right) \\times 100 $$
Het doel is om de grootte en richting van wijzigingen in jaarrekeningposten te identificeren en te verklaren, zoals veranderingen in rollend materieel of bedrijfskosten (#page=29, 32) [29](#page=29) [32](#page=32).
### 2.3. Liquiditeit
Liquiditeit meet in hoeverre een onderneming voldoende middelen heeft om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen. Kortetermijnverplichtingen kunnen enkel worden voldaan met liquide middelen of middelen die snel in liquide middelen kunnen worden omgezet. Kortetermijnactiva omvatten voorraden, vorderingen op korte termijn, geldbeleggingen en liquide middelen [32](#page=32).
#### 2.3.1. De cash ratio
De cash ratio meet de directe betaalcapaciteit van de meest liquide middelen ten opzichte van de kortetermijnschulden [33](#page=33).
$$ \\text{Cash ratio} = \\frac{\\text{Liquide middelen} + \\text{Geldbeleggingen}}{\\text{KT-schulden}} $$
* **KT-schulden:** Omvat schulden op korte termijn, waaronder vervallende langetermijnschulden, financiële schulden < 1 jaar, handelsschulden, schulden belastingen/bezoldigingen en overige schulden [33](#page=33).
#### 2.3.2. De current ratio (CR)
De current ratio vergelijkt de kortetermijnactiva met de kortetermijnschulden en geeft de "liquiditeit in ruime zin" weer (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
$$ \\text{Current ratio (CR)} = \\frac{\\text{KT-activa}}{\\text{KT-schulden}} $$
* **KT-activa:** Activa die binnen 12 maanden converteerbaar zijn in liquide middelen. Overlopende rekeningen worden niet opgenomen in de berekening [34](#page=34).
* **Belang:** Belangrijk voor financiële instellingen, leveranciers en het bedrijf zelf om de betaalcapaciteit en operationele aankopen te beoordelen [34](#page=34).
* **Interpretatie:** Een minimale CR van 1 is de norm. Een hogere CR duidt op een liquiditeitsbuffer, maar een té hoge CR kan wijzen op een gebrek aan investeringen. De CR is een momentopname [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 2.3.3. Quick ratio (QR) of Acid Test (AT)
De quick ratio is een strengere liquiditeitsratio die de meest liquide activa (exclusief voorraden) vergelijkt met de kortetermijnschulden, wat de "liquiditeit in enge zin" vertegenwoordigt [36](#page=36).
$$ \\text{Quick ratio} = \\frac{\\text{Liquide activa}}{\\text{KT-schulden}} $$
* **Liquide activa:** Omvatten vorderingen binnen één jaar, geldbeleggingen en liquide middelen. De waarde ligt steeds tussen die van de cash ratio en de current ratio [36](#page=36).
#### 2.3.4. Netto bedrijfskapitaal (NBK) – Net working capital (NWC)
Het netto bedrijfskapitaal is het verschil tussen de kortetermijnactiva en de kortetermijnschulden en vertegenwoordigt het kapitaal waarmee een bedrijf dagelijks kan opereren [36](#page=36).
$$ \\text{Netto bedrijfskapitaal} = \\text{KT-activa} - \\text{KT-schulden} $$
* **Alternatieve berekening:** NBK = permanent vermogen – uitgebreid vast actief [37](#page=37).
* **Interpretatie:**
* **NBK ≥ 0:** De kortetermijnactiva zijn minstens even groot als de kortetermijnschulden, wat de betalingsverplichtingen dekt [37](#page=37).
* **NBK < 0:** Kortetermijnschulden kunnen niet worden voldaan met kortetermijnactiva, wat het bedrijf risicovol maakt en mogelijk dwingt tot verkoop van vaste activa [37](#page=37).
#### 2.3.5. Operationele periode en financieringsperiode
Deze periodes meten de tijd die nodig is om goederen aan te kopen, te verkopen en de betaling van klanten te ontvangen (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Operationele periode (OP):** De totale duur vanaf de aankoop van goederen/grondstoffen tot de effectieve betaling door de klant [39](#page=39). $$ \\text{Operationele periode (OP)} = \\text{voorraadperiode (VP)} + \\text{periode klantenkrediet (PK)} $$
* **Financieringsperiode:** De periode die door het bedrijf overbrugd moet worden met financiering, van betaling aan de leverancier tot ontvangst van betaling van de klant (#page=40, 44) [40](#page=40) [44](#page=44). $$ \\text{Financieringsperiode} = \\text{operationele periode} - \\text{periode leverancierskrediet} $$
#### 2.3.5.1. De voorraadperiode en voorraadrotatie
* **Voorraadperiode:** Het gemiddelde aantal dagen dat voorraad aanwezig is in het bedrijf [41](#page=41).
* **Voorraadrotatie:** Het aantal keren dat de voorraad gedurende één boekjaar verkocht of vernieuwd wordt. Een hogere rotatie duidt op een grotere liquiditeit van de voorraden [41](#page=41). $$ \\text{Voorraadrotatie} = \\frac{\\text{Kostprijs voorraad}}{\\text{Gemiddelde voorraad}} $$$$ \\text{Voorraadperiode} = \\frac{365 \\text{ dagen}}{\\text{Voorraadrotatie}} $$
#### 2.3.5.2. De periode klantenkrediet en rotatie van de handelsvorderingen
* **Periode klantenkrediet:** Het gemiddelde aantal dagen dat een bedrijf betalingsuitstel verleent aan haar klanten [42](#page=42).
* **Rotatie handelsvorderingen:** Het aantal keren dat het gemiddelde bedrag aan handelsvorderingen gedurende één boekjaar wordt geïnd of vernieuwd [42](#page=42). $$ \\text{Rotatie handelsvorderingen} = \\frac{\\text{Omzet}}{\\text{Gemiddelde handelsvordering}} $$$$ \\text{Periode klantenkrediet} = \\frac{365 \\text{ dagen}}{\\text{Rotatie handelsvorderingen}} $$
#### 2.3.5.3. Periode leverancierskrediet en rotatie van de handelsschulden
* **Periode leverancierskrediet:** Het gemiddelde aantal dagen dat een bedrijf betalingsuitstel ontvangt van haar leveranciers [43](#page=43).
* **Rotatie handelsschulden:** Het aantal keren dat het gemiddelde bedrag aan handelsschulden gedurende één boekjaar wordt betaald of geroteerd [43](#page=43). $$ \\text{Rotatie handelsschulden} = \\frac{\\text{Aankopen D&DG}}{\\text{Gemiddelde handelsschulden}} $$$$ \\text{Periode leverancierskrediet} = \\frac{365 \\text{ dagen}}{\\text{Rotatie handelsschulden}} $$
* **Aandachtspunten voor een kortere financieringsperiode:** Just-in-time voorraadbeheer, efficiënte productie, korte periode klantenkrediet, financiële kortingen, innovatieve betaalmiddelen, en langer leverancierskrediet [44](#page=44).
### 2.4. Rendabiliteit
Rendabiliteitsratio's meten de winstgevendheid van een onderneming door winst te vergelijken met activa, verkopen of eigen vermogen [44](#page=44).
#### 2.4.1. Rendabiliteit van het eigen vermogen (REV) – Return On Equity (ROE)
De REV geeft weer in welke mate de inzet van eigen vermogen leidt tot winst of rendement [45](#page=45).
$$ \\text{REV} = \\frac{\\text{Winst van het boekjaar}}{\\text{Gemiddeld Eigen Vermogen}} \\times 100 $$
* **Gemiddeld Eigen Vermogen:** (EV begin jaar + EV eind jaar) / 2 [45](#page=45).
* **Belang:** Een hoge REV trekt investeerders aan en duidt op een efficiënt gebruik van geïnvesteerd kapitaal [45](#page=45).
#### 2.4.2. Verkoopmarge – Sales on Profit Margin
De verkoopmarge toont het gerealiseerde bedrijfsresultaat per euro verkoop [46](#page=46).
$$ \\text{Verkoopmarge} = \\frac{\\text{Bedrijfsresultaat}}{\\text{Omzet}} \\times 100 $$
* **Belang:** Geeft aan in welke mate het bedrijf bedrijfskosten onder controle houdt en winst op verkoop realiseert. REV en verkoopmarge kunnen niet met elkaar vergeleken worden [46](#page=46).
#### 2.4.3. Rendabiliteit totaal vermogen (RTV) – Return On Assets (ROA)
De RTV meet hoe winstgevend het bedrijf was als percentage van het gemiddelde totale vermogen, en geeft aan hoe efficiënt de activa worden ingezet om winst te genereren [46](#page=46).
$$ \\text{RTV} = \\frac{\\text{Winst van het boekjaar}}{\\text{Gemiddelde totaal vermogen}} \\times 100 $$
* **Gemiddelde totaal vermogen:** (Activa begin jaar + Activa eind jaar) / 2 [46](#page=46).
### 2.5. Solvabiliteit
Solvabiliteit meet in hoeverre een organisatie haar activiteiten kan financieren met eigen middelen, wat wijst op een gezonde financiële structuur en een beperkte afhankelijkheid van externe financiering [48](#page=48).
#### 2.5.1. Algemene financiële onafhankelijkheid (AFO) – Equity Ratio (ER)
De AFO is de verhouding van het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen [48](#page=48).
$$ \\text{AFO} = \\frac{\\text{Eigen Vermogen}}{\\text{Totaal Vermogen}} \\times 100 $$
* **Belang:** Een hoge AFO betekent dat het bedrijf relatief veel eigen middelen heeft, wat gunstig is voor financiële instellingen en aandeelhouders. Financiële instellingen eisen vaak een minimale AFO van 20-33% [48](#page=48).
#### 2.5.2. De gearing ratio: schuld op eigen vermogen (S/EV) – Debt To Equity
De gearing ratio geeft de verhouding weer van het totaal aan schulden (KT en LT) ten opzichte van het eigen vermogen [49](#page=49).
$$ \\text{S/EV} = \\frac{\\text{Totaal Schulden}}{\\text{Eigen Vermogen}} $$
* **Voordelen vreemd vermogen:** Rente is fiscaal aftrekbaar, gemakkelijke toegang tot financiering, financiële hefboomwerking [49](#page=49).
* **Nadelen vreemd vermogen:** Vaste renteverplichtingen, ongeacht winstgevendheid [49](#page=49).
#### 2.5.3. Algemene schuldgraad (ASG) – Debt Ratio (DR)
De ASG geeft het percentage weer van de middelen aangebracht door schuldeisers ten opzichte van de totale activa van een bedrijf [50](#page=50).
$$ \\text{ASG} = \\frac{\\text{Totale schulden (of vreemd vermogen)}}{\\text{Totaal Vermogen}} \\times 100 $$
* **Nadelen hoge ASG:** Verplichte rentekosten, terugbetalingsverplichtingen op lange termijn. De som van ASG en AFO is bijna 100% [50](#page=50).
#### 2.5.4. De financiële hefboom – Financial leverage
De financiële hefboom berekent de toename van de rendabiliteit van het eigen vermogen als gevolg van een wijziging in de verhouding eigen/vreemd vermogen. Een hogere inzet van extern gefinancierd vermogen kan de REV doen toenemen, mits de kosten van vreemd vermogen lager zijn dan het rendement van het bedrijf (#page=51, 52). Dit effect kan resulteren in een positieve of negatieve financiële hefboomwerking (#page=52, 53) [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53).
### 2.6. Marktwaarde-ratio's
Marktwaarderatio's leggen de link tussen boekhoudkundige gegevens en marktgegevens, en worden vaak door investeerders gebruikt om investeringen te evalueren [53](#page=53).
#### 2.6.1. Winst per aandeel (WPA) – Earnings Per Share (EPS)
De WPA geeft de winst per gewoon aandeel weer, exclusief preferente aandelen [54](#page=54).
$$ \\text{WPA} = \\frac{\\text{Winst beschikbaar voor gewone aandeelhouders}}{\\text{Aantal uitgegeven (gewone) aandelen}} $$
#### 2.6.2. De prijs/winst ratio (P/W) – Price/Earnings Ratio (P/E)
De P/W ratio geeft aan hoeveel aandeelhouders bereid zijn te betalen voor een euro winst per aandeel [54](#page=54).
$$ \\text{P/W ratio} = \\frac{\\text{(beurs)prijs per aandeel}}{\\text{winst per aandeel}} $$
* **Interpretatie:** Een hoge P/W ratio kan duiden op optimisme over de toekomst of een innovatief karakter van het bedrijf. Een lage P/W ratio kan duiden op een hoger risico of lagere investeringsbereidheid [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 2.6.3. Dividend rendement (DR) – Dividend Yield (DY)
Het dividend rendement is de verhouding van de uitbetaalde dividenden per aandeel tot de beursprijs per aandeel, gemeten als percentage [55](#page=55).
$$ \\text{Dividend rendement} = \\frac{\\text{(Bruto) dividend per aandeel}}{\\text{(Beurs)prijs per aandeel}} \\times 100 $$
* **Interpretatie:** Een lage DR kan wijzen op een lager resultaat, maar ook op een strategische herinvestering in het bedrijf. Een hoge DR is positief voor aandeelhouders, maar kan ook duiden op een noodzaak om een hoog rendement te bieden [55](#page=55).
* * *
# Cashflow analyse
Dit onderdeel behandelt de analyse van kasstromen, met de nadruk op de opbouw van een kasstroomoverzicht, de classificatie van kasstromen in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten, en de interpretatie van verschillende cashflow situaties [56](#page=56).
### 3.1 Inleiding tot de kasstroomanalyse
De analyse van kasstromen, vaak weergegeven in een kasstroomoverzicht (KSO), is essentieel voor het objectiveren van de bedrijfswerking en het vergemakkelijken van vergelijkingen tussen bedrijven. Het KSO helpt bij het identificeren van de oorsprong en bestemming van kasmiddelen, het beoordelen van het vermogen van een bedrijf om autonoom kasmiddelen te genereren, en het evalueren van de invloed die een bedrijf kan uitoefenen op de timing van kasstromen [56](#page=56).
#### 3.1.1 Kasmiddelen en cash equivalenten
Kasmiddelen omvatten de som van liquide middelen en 'cash equivalenten'. Cash equivalenten zijn activa die snel en gemakkelijk in contanten kunnen worden omgezet, zoals termijndeposito's, kortlopende beleggingen, spaarrekeningen, kortlopende staatsobligaties en verhandelbare schuldbewijzen op korte termijn. Om als cash equivalent te worden erkend, moet een actief een looptijd van maximaal drie maanden hebben bij verwerking, een onbeduidend risico op waardeverandering met zich meebrengen en mag het geen risicovolle belegging zijn; aandelen worden hierdoor niet als cash equivalent beschouwd [56](#page=56).
#### 3.1.2 Belang van kasstroomanalyse versus alleen kaspositie
Hoewel de omvang van de kasmiddelen op een bepaald moment en de totale kasbeweging gedurende een boekjaar algemene informatie verschaffen, geven deze cijfers weinig inzicht in de oorsprong van deze kasmiddelen. Het achterhalen van de oorsprong is cruciaal voor een diepgaande kasstroomanalyse. Een enkel contant geldbedrag is onvoldoende voor een analyse; meer gedetailleerde informatie, zoals de manier waarop de cash is gegenereerd (bijvoorbeeld via een lening of autonome operationele activiteiten), is noodzakelijk om het vermogen van een bedrijf om cash te genereren correct te beoordelen [56](#page=56).
### 3.2 Het kasstroomoverzicht (KSO)
Het kasstroomoverzicht (KSO) stelt bedrijven in staat om inzicht te krijgen in hun vermogen om zelf kasmiddelen te genereren. Het KSO analyseert kasbewegingen binnen drie hoofdcategorieën: operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten [57](#page=57).
#### 3.2.1 Doelen van het kasstroomoverzicht
Een KSO is nuttig voor diverse bedrijfseconomische beslissingen, waaronder:
* **Investeringsanalyse**: Beoordelen van de rentabiliteit en haalbaarheid van investeringen [57](#page=57).
* **Waardering van bedrijven**: Bepalen van de waarde van een onderneming, bijvoorbeeld via de Net Present Value (NPV) op basis van toekomstige cashflows [57](#page=57).
* **Berekenen van het rendement voor investeerders (ROI)**: Inzicht geven in het rendement dat investeerders kunnen verwachten [57](#page=57).
Kasstroomgegevens worden vaak beschouwd als een betere voorspeller van de toekomst dan boekhoudkundige gegevens en als een objectievere parameter. Financiële instellingen gebruiken de operationele cashflow van voorgaande jaren bijvoorbeeld om de terugbetalingscapaciteit van een onderneming bij kredietaanvragen te beoordelen. Het KSO biedt meer inzicht in de liquiditeit van een onderneming dan traditionele liquiditeitsratio's, omdat het niet alleen de evolutie over een periode weergeeft, maar ook de oorsprong van kasbewegingen analytisch ontleedt in operationele, financierings- en investeringscomponenten [57](#page=57).
#### 3.2.2 Methoden voor het opstellen van een kasstroomoverzicht
In de praktijk worden twee methoden gebruikt voor het opstellen van een kasstroomoverzicht:
* **Directe methode**: Deze methode analyseert per categorie (operationeel, financiering, investering) de specifieke elementen die verantwoordelijk zijn voor de kasbewegingen [57](#page=57).
* **Indirecte methode**: Deze methode start met het boekhoudkundige resultaat en past dit aan om tot de jaarlijkse kasstroom te komen [57](#page=57).
### 3.3 Classificatie van kasstromen
Kasstromen worden ingedeeld in drie hoofdcategorieën: operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
#### 3.3.1 Operationele activiteiten
Operationele kasstromen omvatten inkomende of uitgaande stromen van liquide middelen die voortvloeien uit de kernactiviteiten van een onderneming [58](#page=58).
* **Kasonthvangsten van klanten**: Deze zijn gebaseerd op de gerealiseerde omzet. De daadwerkelijke kasontvangsten worden berekend als [58](#page=58): $Omzet + Verschuldigde BTW – Toename Handelsvorderingen$ [58](#page=58). \_Tip: Als er meer aan klanten te innen valt aan het einde van het jaar (toename handelsvorderingen), betekent dit dat een deel van de omzet nog niet is ontvangen en dus van de omzet moet worden afgetrokken om de werkelijke kasonthvangsten te bepalen. [58](#page=58).
* **Kasuitgaven aan leveranciers en betalingen lonen**: Deze zijn gebaseerd op kosten van handelsgoederen, grondstoffen, hulpstoffen en diensten en distributiekosten (D&DG) [58](#page=58).
* Voor kosten van handelsgoederen, grondstoffen, hulpstoffen en D&DG: $Totale Kosten aan Koop + D&DG + BTW – Toename Handelsschulden$ [58](#page=58). \_Tip: Als er meer aan leveranciers verschuldigd is aan het einde van het jaar (toename handelsschulden), betekent dit dat een deel van de kosten nog niet is betaald en dus van de totale kosten moet worden afgetrokken om de werkelijke kasuitgaven aan leveranciers te bepalen. [58](#page=58).
* Voor betalingen van lonen, sociale lasten en pensioenen: $Bezoldigingen, Sociale Lasten en Pensioenen – Toename Schulden voor Bezoldigingen en Sociale Lasten$ [59](#page=59). \_Voorbeeld: Als er een factuur van 121 euro (inclusief BTW) aan een leverancier betaald moet worden, maar aan het einde van het jaar nog 52 euro openstaat, is er slechts 69 euro betaald aan de leverancier. [59](#page=59).
* **Interestkosten**: De betaalde interestkosten worden beschouwd als operationele kasstromen omdat ze vaak gerelateerd zijn aan financiering voor de operationele cyclus van het bedrijf. De kasuitstroom voor interest wordt berekend als [59](#page=59): $Kost van Interest – Toename Verschuldigde Interest$ [59](#page=59).
* **Belastingen**: Kasstromen met betrekking tot belastingen maken eveneens deel uit van de operationele activiteiten. De kasuitstroom voor belastingen wordt berekend als [59](#page=59): $Kost van Belasting – Toename van Schulden voor Belastingen$ [59](#page=59).
#### 3.3.2 Investeringsactiviteiten
Investeringsactiviteiten omvatten kasstromen die voortvloeien uit de aan- en verkoop van vaste activa en andere investeringen. Ze tonen in hoeverre een bedrijf kas heeft uitgegeven aan investeringen die naar verwachting toekomstige operationele kasstromen zullen genereren [59](#page=59).
* **Voorbeelden van investeringsactiviteiten**:
* Aankoop van activa op lange termijn en andere investeringen [60](#page=60).
* Verkoop van activa op lange termijn en andere investeringen [60](#page=60).
* Kasontvangsten van dividenden op financiële investeringen [60](#page=60).
* **Belangrijk**: Alleen het daadwerkelijk betaalde of ontvangen bedrag wordt opgenomen in het KSO. Afschrijvingen of nettoboekwaarden worden hierbij niet meegenomen [60](#page=60).
#### 3.3.3 Financieringsactiviteiten
Financieringsactiviteiten omvatten kasbewegingen die gerelateerd zijn aan de financiering van de onderneming, zoals veranderingen in het eigen vermogen of vreemd vermogen [60](#page=60).
* **Voorbeelden van financieringsactiviteiten**:
* Kas in- en uitstromen gerelateerd aan leningen/kredieten op lange of korte termijn (aangaan en/of terugbetalen van kredieten) [60](#page=60).
* Uitgifte of vermindering van kapitaal, zoals de uitgifte van aandelen [60](#page=60).
* Uitbetaling van dividenden [60](#page=60).
* Betalingen in het kader van financiële lease [60](#page=60).
### 3.4 Verschillende cashflow situaties
De nettoverandering in cash wordt berekend als de som van de operationele kasstroom, de kasstroom bij investeringsactiviteiten en de kasstroom bij financieringsactiviteiten. Op basis van de in- en uitstromen van deze drie categorieën kunnen acht verschillende cashflow situaties worden onderscheiden [60](#page=60).
* **Situatie 2**: Een bedrijf met een positieve operationele cashflow (goede zaak), een negatieve cashflow voor investeringen (er is geïnvesteerd) en een liquiditeitsuitstroom op financieringsgebied (bijvoorbeeld door terugbetaling van leningen) [61](#page=61).
* **Situatie 6**: Dit kan duiden op een opstartend bedrijf met een positieve operationele kasstroom (vaak door veel kosten en latere betalingen van klanten), een negatieve investeringsstroom (gedane investeringen) en een positieve financieringsstroom (inbreng van aandeelhouders of financiële instellingen) [61](#page=61).
#### 3.4.1 Toepassing van kasstroomclassificatie
Oefeningen illustreren de impact van specifieke transacties op de verschillende categorieën van het kasstroomoverzicht [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Voorbeelden van transacties en hun impact**:
1. Toename van de voorraad (contant betaald): Operationeel → uitgaand [61](#page=61).
2. Waardevermindering van handelsvorderingen: Geen impact op cashflow [61](#page=61).
3. Verkoop van een gebouw: Investeringen → inkomend [61](#page=61).
4. Terugbetaling lening (+ 3 maanden rente): Financiering (kapitaal) → uitgaand; Operationeel (rente) → uitgaand [61](#page=61).
5. Inkomstenbelasting op gerealiseerde winst: Operationeel → uitgaand [61](#page=61).
6. Uitbetaling van salarissen: Operationeel → uitgaand [61](#page=61).
7. Verkoopopbrengst, waarvan 15% volgend jaar betaald: Operationeel → 85% inkomend (ontvangen deel); 15% (volgend jaar te ontvangen deel) [61](#page=61).
8. Ontvangst van een investeringskrediet: Financiering → inkomend [61](#page=61).
9. Betaling factuur van 10 bedrijfswagens: Investering → uitgaand [61](#page=61).
10. Afschrijving van de 10 bedrijfswagens: Geen impact op de cashflow [61](#page=61).
* **Analyse van bedrijf Bari**: Bij een bedrijf dat winst maakt maar dalende liquiditeiten heeft, is een gedetailleerde analyse van operationele, investerings- en financieringsactiviteiten nodig. De analyse omvat onder andere het correct toepassen van de formules voor kasonthvangsten van klanten en kasuitgaven aan leveranciers, rekening houdend met wijzigingen in handelsvorderingen en handelsschulden. De totale cashflow is de som van de kasstromen uit de drie categorieën [62](#page=62).
> **Tip**: Bij het opstellen van een kasstroomoverzicht is het belangrijk om nauwkeurig onderscheid te maken tussen operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. Een toename in handelsvorderingen betekent bijvoorbeeld dat een deel van de omzet nog niet ontvangen is, en een toename in handelsschulden betekent dat een deel van de kosten nog niet betaald is [62](#page=62).
> **Tip**: Afschrijvingen zijn boekhoudkundige posten die de waarde van activa verminderen, maar ze hebben geen directe impact op de cashflow omdat er geen daadwerkelijke kasuitstroom plaatsvindt [61](#page=61).
### 3.5 Verschillende cashflowsituaties
De analyse van de verschillende cashflowsituaties helpt bij het begrijpen van de financiële gezondheid en strategie van een bedrijf. Een positieve operationele kasstroom is doorgaans wenselijk, aangezien dit duidt op het vermogen van het bedrijf om uit zijn kernactiviteiten voldoende cash te genereren. Negatieve kasstromen in investerings- of financieringsactiviteiten kunnen duiden op strategische keuzes zoals investeringen of schuldaflossingen [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 3.5.1 Interpretatie van een negatieve totale kasstroom
Een totaal negatieve kasstroom is niet per definitie negatief en kan voorkomen, bijvoorbeeld als de kasstroom bij investeringen positief is (door verkoop van activa) maar de kasstroom bij financiering negatief is (door terugbetaling van leningen) [69](#page=69).
### 3.6 Overige gerelateerde financiële concepten
Hoewel niet direct onderdeel van de cashflow analyse, wordt in de documentatie ook verwezen naar concepten die hiermee samenhangen:
* **Resultatenrekening**: Geeft een overzicht van alle kosten en opbrengsten gedurende een boekjaar, leidend tot een winst of verlies. Dit is de basis voor de indirecte methode van kasstroomberekening [57](#page=57) [65](#page=65).
* **Financieel plan**: Beoordeelt de toereikendheid van het aanvangsvermogen om de voorgenomen bedrijvigheid gedurende ten minste twee jaar uit te oefenen, rekening houdend met het financiële plan, de resultatenrekening en de kasstroom. Extra kapitaalinbreng is mogelijk, bijvoorbeeld door het verstrekken van een extra lening aan de eigen vennootschap [69](#page=69).
* **Statuten aanpassen**: Om nieuwe activiteiten te starten die buiten de oorspronkelijke statuten vallen, is een aanpassing van de statuten noodzakelijk [69](#page=69).
* **Aansprakelijkheid oprichters**: De aansprakelijkheid van oprichters voor verliezen wordt beoordeeld door de rechter, rekening houdend met externe factoren of overmacht [69](#page=69).
* * *
# Budgettering en financieel plan
Dit hoofdstuk behandelt de wettelijke vereisten en de inhoud van een financieel plan bij de oprichting van een vennootschap, met een illustratieve case study [2](#page=2) [63](#page=63).
### 4.1 Het financieel plan
Het financieel plan is een cruciaal document bij de oprichting van bepaalde vennootschappen, met specifieke wettelijke vereisten en een vastgestelde inhoud [63](#page=63).
#### 4.1.1 De wettelijke regeling
De vernieuwde vennootschapswet heeft de afschaffing van het minimumkapitaal voor bepaalde vennootschapsvormen (zoals bv en cv) ingevoerd, met uitzondering van de nv. Echter, er geldt nu een verplichting tot een **toereikend aanvangsvermogen**. Dit houdt in dat de oprichters moeten zorgen dat de vennootschap bij aanvang over voldoende eigen vermogen beschikt, rekening houdend met andere financieringsbronnen, om de voorgenomen bedrijvigheid adequaat te ondersteunen. Het aanvangsvermogen moet toereikend zijn om de opstart voor ten minste twee jaar te overbruggen [63](#page=63).
Vóór de oprichting moeten de oprichters een financieel plan aan de notaris overhandigen waarin het bedrag van het aanvangsvermogen wordt verantwoord in relatie tot de voorgenomen bedrijvigheid voor een periode van minimaal twee jaar. Dit financieel plan wordt niet gepubliceerd, maar door de notaris bewaard en gecontroleerd op formele vereisten [63](#page=63).
Indien er binnen drie jaar na verkrijging van rechtspersoonlijkheid een faillissement wordt uitgesproken, kunnen de oprichters hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld indien het aanvangsvermogen bij oprichting kennelijk ontoereikend was voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid gedurende ten minste twee jaar. In zo'n geval kan de notaris het financieel plan op verzoek van de rechtercommissaris of de procureur des Konings aan de rechtbank overhandigen [63](#page=63).
> **Tip:** Begrijp dat het "toereikend aanvangsvermogen" een kwalitatieve beoordeling vereist, waarbij de financiering toereikend moet zijn voor de geplande activiteiten over een minimale periode van twee jaar [63](#page=63).
#### 4.1.2 De inhoud van het financieel plan
Het financieel plan moet minimaal de volgende elementen bevatten [63](#page=63):
* Een nauwkeurige beschrijving van de voorgenomen bedrijvigheid [63](#page=63).
* Een overzicht van alle financieringsbronnen bij oprichting, inclusief verstrekte zekerheden indien van toepassing [63](#page=63).
* Een openingsbalans opgesteld volgens het schema in artikel 3:3, evenals geprojecteerde balansen na twaalf en vierentwintig maanden [63](#page=63).
* Een geprojecteerde resultatenrekening na twaalf en vierentwintig maanden, opgesteld volgens het schema in artikel 3:3 [63](#page=63).
* Een begroting van de verwachte inkomsten en uitgaven voor een periode van minstens twee jaar na de oprichting [63](#page=63).
* Een beschrijving van de gehanteerde hypotheses bij de schatting van de verwachte omzet en rentabiliteit [63](#page=63).
* In voorkomend geval, de naam van de externe deskundige die heeft bijgestaan bij de opmaak van het financieel plan [63](#page=63).
##### 4.1.2.1 Openingsbalans
De openingsbalans bevat de inbreng door de aandeelhouders, de investeringen op de oprichtingsdatum en eventuele leningen. Deze balans volgt de structuur [64](#page=64):
* **Activa (bezittingen)**: Oprichtingskosten, vaste activa, vlottende activa [64](#page=64).
* **Passiva (financiering)**: Eigen vermogen, voorzieningen en uitgestelde belastingen, vreemd vermogen (schulden) [64](#page=64). De totale activa zijn gelijk aan de totale passiva (balanstotaal) [64](#page=64).
##### 4.1.2.2 Resultatenrekening
De resultatenrekening geeft een overzicht van alle kosten en opbrengsten van een onderneming gedurende een boekjaar, resulterend in een winst of verlies. De basisstructuur is [65](#page=65):
* Bedrijfsopbrengsten
* Min bedrijfskosten
* Gelijk bedrijfsresultaat
* Plus financiële opbrengsten
* Min financiële kosten
* Gelijk resultaat van het boekjaar voor belastingen [65](#page=65).
##### 4.1.2.3 Kasstroom
De kasstroomanalyse kijkt naar de daadwerkelijke geldstromen binnen de onderneming. Correcties worden gemaakt voor verkopen waarvan de bedragen nog niet ontvangen zijn (min toename handelsvorderingen) en aankopen van handelsgoederen waarvan de betaling nog niet is gedaan. Een positieve kasstroom bij investeringen en een negatieve bij financiering is mogelijk, waardoor de totale kasstroom vaak licht negatief kan zijn, wat op zich niet verontrustend is [69](#page=69).
#### 4.1.3 De case Inhome: interieur@home
De case "Inhome: interieur@home" illustreert de praktische toepassing van het financieel plan bij de oprichting van een vennootschap. Een jong koppel wil een interieurzaak starten en dient hiervoor, mede op verzoek van de bank voor een investeringskrediet, een financieel plan op te stellen voor de komende twee jaar (20N1 en 20N2). De vereiste documenten zijn de openingsbalans, de balansen aan het einde van het eerste en tweede jaar, de resultatenrekeningen voor beide jaren en een begroting van inkomsten en uitgaven [64](#page=64).
De kernvraag is of het aanvangsvermogen toereikend is om de voorgenomen bedrijvigheid gedurende ten minste twee jaar uit te oefenen [64](#page=64) [69](#page=69).
##### 4.1.3.1 Vragen en scenario's uit de case
* **Voldoende aanvangsvermogen?** Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inbreng van kapitaal, bankfinanciering, leningen, de resultatenrekening en de kasstroom [69](#page=69).
* **Extra kapitaalinleg mogelijk?** Ja, dit is mogelijk, vaak door het toekennen van een extra lening aan het eigen bedrijf [69](#page=69).
* **Starten met andere activiteiten?** Nee, dit is niet toegestaan tenzij de statuten worden aangepast om deze nieuwe activiteiten expliciet te vermelden [69](#page=69).
* **Aansprakelijkheid oprichters bij verkeerd marketingplan?** De rechter oordeelt of er sprake was van externe factoren, overmacht, of eigen fouten. Pas daarna kan persoonlijke aansprakelijkheid worden beoordeeld [69](#page=69).
> **Voorbeeld:** De openingsbalans van Inhome bv omvat de inbreng van de aandeelhouders, investeringen en een krediet. Vervolgens wordt een resultatenrekening opgesteld die alle kosten en opbrengsten van het boekjaar weergeeft, leidend tot een bedrijfsresultaat en uiteindelijk het resultaat voor belastingen. De analyse van de kasstroom corrigeert voor nog niet ontvangen bedragen, wat kan resulteren in een lichte negatieve totale kasstroom [64](#page=64) [65](#page=65) [69](#page=69).
* * *
# Handelsdocumenten en BTW
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële handelsdocumenten die de basis vormen voor transacties en de principes van de Belasting op de Toegevoegde Waarde (BTW).
### 6.1 Handelsdocumenten
Handelsdocumenten zijn cruciaal voor de formele vastlegging van afspraken, voldoen aan wettelijke verplichtingen, faciliteren levering en transport, en vormen de basis voor betaling en kredietverlening [70](#page=70).
#### 6.1.1 Het belang van handelsdocumenten
Handelsdocumenten dienen om overeengekomen afspraken formeel vast te leggen, vormen de basis voor wettelijke verplichtingen zoals boekhouding en btw-wetgeving, worden vaak meegeleverd bij levering en transport, en zijn het uitgangspunt voor betaling en kredietverlening [70](#page=70).
#### 6.1.2 De offerte
Een offerte, ook wel bestek genoemd, is een voorstel van een verkoper aan een potentiële koper. Hoewel mondeling mogelijk, is een schriftelijke offerte wenselijk voor bewijskracht [70](#page=70).
Een schriftelijke offerte moet minimaal de volgende gegevens bevatten:
* Identiteit van koper en verkoper [70](#page=70).
* Plaats en datum van opmaak [70](#page=70).
* Beschrijving van de te verlenen diensten of leveringen [70](#page=70).
* Ondubbelzinnige prijsaanduiding [70](#page=70).
* De geldigheidsduur [70](#page=70).
Indien een vaste offerte een geldigheidsduur vermeldt, is de verkoper gebonden aan de voorgestelde waarden gedurende die periode. De verkoper kan kosten aanrekenen voor de opmaak van een offerte, mits dit vooraf aan de klant is meegedeeld. Offertes kunnen diverse vormen aannemen, zoals etalage-uitstallingen, folders, prijslijsten of een schriftelijk document [71](#page=71).
#### 6.1.3 De bestelbon
Een bestelbon, of bestelling, is de opdracht van een koper aan een verkoper om goederen of diensten te leveren. Bestellingen kunnen mondeling, schriftelijk door het terugzenden van een ondertekende offerte, of via een specifieke bestelbon gebeuren. Moderne systemen integreren bestelbons in ERP-pakketten voor een gestructureerd proces van offerte tot betaling. De opmaak van een bestelbon is cruciaal voor interne en externe controle, waarbij elke bestelling wordt gelinkt aan facturen en betalingen. Een ondertekende offerte 'voor akkoord' geldt als een verkoopcontract, waarbij de koper verplicht is de goederen af te nemen en te betalen onder de vermelde voorwaarden [71](#page=71).
Een bestelbon bevat doorgaans:
* Bestelbonnummer [71](#page=71).
* Besteldatum [71](#page=71).
* Vervaldatum (leveringsdatum) [71](#page=71).
* Gegevens van leverancier en klant [71](#page=71).
* Omschrijving, aantal, stukprijs (excl. btw) en prijs (excl. btw) per artikel [71](#page=71).
* Totaalbedragen exclusief en inclusief btw [71](#page=71).
* Leverings- en facturatieadres [71](#page=71).
* Specifieke bestelinformatie zoals verwachte leverdatum en plaats [71](#page=71).
#### 6.1.4 De leveringsbon
Bij de verzending van goederen wordt een leveringsbon opgemaakt die de omschrijving, eventuele prijzen en aantallen van de geleverde goederen vermeldt. De koper controleert de levering bij ontvangst. De leveringsbon kan 'voor ontvangst' worden getekend (bevestiging van ontvangst zonder verdere controle) of 'voor akkoord' (directe controle van aantallen en kwaliteit) [72](#page=72).
#### 6.1.5 De factuur
Een factuur is een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft en de beschrijving van de verkochte goederen of diensten bevat. Handelaren zijn verplicht een factuur uit te reiken bij verkoop van goederen of diensten voor beroepsdoeleinden. Dit geldt niet voor leveringen aan particulieren voor privégebruik indien het bedrag kleiner is dan 125 euro inclusief btw [72](#page=72).
De factuur is essentieel voor de btw-administratie en -controle. De verkoper die btw aanrekent, wordt schuldenaar en moet deze doorstorten aan de overheid (verschuldigde btw). De handelaar-klant wordt schuldeiser en kan de vermelde en betaalde btw recupereren (terugvorderbare/aftrekbare btw) [72](#page=72).
**Verplichte vermeldingen op de factuur:**
* Naam, adres en ondernemingsnummer van de verkoper [73](#page=73).
* Datum van opmaak [73](#page=73).
* Het woord "factuur" [73](#page=73).
* Factuurnummer (uit verkoopdagboek) [73](#page=73).
* Naam en adres van de koper [73](#page=73).
* Benaming en hoeveelheid van geleverde goederen/diensten (codes toegestaan) [73](#page=73).
* Eenheidsprijs exclusief btw, kortingen en maatstaf van heffing per btw-tarief [73](#page=73).
* Toegepast btw-tarief [73](#page=73).
* Te betalen btw-bedrag [73](#page=73).
* Rekeningnummer bij minstens één financiële instelling [73](#page=73).
* Vervaldatum van betaling (meestal 1 maand) [73](#page=73).
* Aard van de rechtspersoon van de verkopende organisatie (bv. nv, bv(ba)) [73](#page=73).
> **Tip:** Voor examens is het essentieel om een factuur correct te kunnen opstellen en de berekening van het factuurbedrag te beheersen [72](#page=72) [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 6.1.5.3 Algemene verkoopsvoorwaarden
Algemene verkoopsvoorwaarden specificeren de voorwaarden waartegen een verkoper bereid is goederen of diensten te verkopen. Deze voorwaarden zijn globaal opgesteld, gelijk voor alle klanten, en worden vaak op de achterkant van de factuur vermeld, alsook bij de offerte. Ze omvatten zaken als toepasselijkheid, leveringen, eigendomsvoorbehoud, garantie, klachten, betaling en wanbetaling [73](#page=73).
#### 6.1.5.4 Berekening van het te betalen factuurbedrag
De correcte berekening van het factuurbedrag is van groot belang voor koper, verkoper en btw-administratie [74](#page=74).
* **Bruto-verkoopprijs:** Product/dienst hoeveelheid maal prijs [74](#page=74).
* **Commerciële korting (handelskorting):** Gegeven aan goede klanten, bij grote bestellingen, etc. [74](#page=74).
* **Netto-verkoopprijs:** Bruto-verkoopprijs minus commerciële korting [74](#page=74).
* **Bruto-factuurprijs:** Tussensaldo na netto-verkoopprijs plus 'belastbare' kosten [74](#page=74).
* **Financiële korting (korting contant):** Voor snelle betaling (binnen 8 dagen of via domiciliëring) [74](#page=74).
* **Netto-factuurprijs (maatstaf van heffing, Mvh):** Bedrag na aftrek van de financiële korting [74](#page=74).
* **Recupereerbare kosten:** Kosten die na levering worden teruggestuurd naar de verkoper [74](#page=74).
> **Tip:** Als de klant later dan 8 dagen betaalt, wordt de financiële korting opnieuw opgeteld bij het factuurbedrag. Op het examen is het gebruikelijk om oefeningen met twee verschillende btw-tarieven te verwachten [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 6.1.6 Creditnota
Een creditnota houdt een verplichting tot terugbetaling in en is het tegenovergestelde van een factuur (negatieve factuur). Ze wordt opgemaakt wanneer een factuur moet worden aangepast ten voordele van de koper, bijvoorbeeld bij een factuurfout of een retourzending (vanwege slechte kwaliteit, beschadiging, etc.). De regels voor het opstellen van een creditnota zijn gelijk aan die van een factuur [76](#page=76).
### 6.2 Belasting op de toegevoegde waarde (btw)
#### 6.2.1 Btw
De Belasting op de Toegevoegde Waarde (btw) is een indirecte belasting, ook wel verbruiksbelasting genoemd. Het is een belasting op het verbruik van goederen, diensten of investeringen, die door de eindverbruiker wordt betaald. Producenten en handelaren storten de btw stapsgewijs door naar of vorderen deze terug van de overheid. Dit verschilt van directe belastingen zoals personen- en vennootschapsbelasting die direct op loon of winst worden ingehouden. Elke schakel in het proces wordt geconfronteerd met btw: soms wordt deze betaald, soms kan deze worden teruggevorderd [76](#page=76) [77](#page=77).
> **Voorbeeld:** Een handelaar koopt goederen voor 50 euro (excl. 21% btw). De btw die hij betaalt (10,50 euro) kan hij recupereren. Wanneer hij deze goederen doorverkoopt voor 75 euro (excl. 21% btw), ontvangt hij 15,75 euro btw, die hij vervolgens moet doorstorten aan de overheid [77](#page=77).
Bedrijven kunnen de betaalde btw bij aankoop terugvorderen en moeten de ontvangen btw bij verkopen doorstorten [77](#page=77).
#### 6.2.2 Btw-plichtigen
Iedereen met een economische activiteit die geregeld en zelfstandig leveringen van goederen of diensten verricht, is btw-plichtig. Kleine bedrijven die alleen vrijgestelde activiteiten uitoefenen, hoeven geen btw aan te rekenen, door te storten of periodieke aangiften in te dienen [77](#page=77).
Activiteiten die vrijgesteld zijn van de btw-plicht omvatten:
* Kleine ondernemingen met een jaaromzet van maximaal 25.000 euro [77](#page=77).
* Bepaalde socio-culturele activiteiten (bv. gezinshulp) [77](#page=77).
* Financiële verrichtingen en banken en verzekeringen [77](#page=77).
* Handelingen in de medische sector (bv. ziekenhuizen) [77](#page=77).
* Dagbladen en periodieke publicaties (min. 48 x per jaar) [77](#page=77).
Een btw-plichtige moet een btw-identificatie aanvragen na de toekenning van een ondernemingsnummer door de KBO en vóór aanvang van de economische activiteit [78](#page=78).
#### 6.2.3 Btw-stromen
De btw-werking verschilt voor particulieren en bedrijven [78](#page=78).
> **Voorbeeld:** Producent A verkoopt grondstoffen voor 10.000 euro (excl. 21% btw) aan industrieel B. Industrieel B verwerkt dit en levert aan assemblagebedrijf C voor 25.000 euro (excl. 21% btw). C verkoopt het product aan een particulier voor 32.500 euro (excl. btw) [78](#page=78).
De verschuldigde btw bij de verkopende partij is telkens gelijk aan de terugvorderbare btw bij de aankopende partij. De klant betaalt de btw op de aankoopprijs [78](#page=78).
#### 6.2.4 Btw-tarieven
De btw-bedragen worden berekend op basis van de maatstaf van heffing en variëren per transactie:
* **6%:** Voor basisproducten, levensnoodzakelijke zaken (bv. vlees, vis, groenten, fruit, geneesmiddelen), renovatie van woningen ouder dan 10 jaar, waterdistributie, hotels, campings [78](#page=78).
* **12%:** Voor goederen en diensten van economisch of sociaal belang (bv. sociale woningen, maaltijden in de horeca) [78](#page=78).
* **21%:** Algemeen basistarief voor goederen of diensten die niet elders vermeld zijn [78](#page=78).
Verschillende tarieven kunnen van toepassing zijn, zelfs voor vergelijkbare producten:
* **Ter plaatse eten/consumeren:** 12% voor maaltijden en bereidingen, 21% voor dranken en voeding zonder bereiding (bv. kaas, chips) [79](#page=79).
* **Afhaalmaaltijd:** 6% voor afhaling/levering van voeding en niet-alcoholische dranken, 21% voor afhaling van alcoholische dranken [79](#page=79).
#### 6.2.5 Btw en kostprijs
#### 6.2.5.1 Btw en kostprijs
In principe is btw voor een handelaar geen kost. Hij betaalt btw op eigen aankopen en investeringen, die hij kan terugvorderen (terugvorderbare btw). Bij verkopen rekent hij btw aan, ontvangt dit van de koper en stort het door naar de overheid (verschuldigde btw). Het verschil tussen verschuldigde en terugvorderbare btw wordt maandelijks of per kwartaal verrekend met de overheid [79](#page=79).
#### 6.2.5.2 Niet-recupereerbare btw
In bepaalde gevallen is btw (deels) een kost voor de handelaar wanneer deze niet of niet volledig recupereerbaar is. Dit is het geval bij [79](#page=79):
* **Aankoop personenwagens en gerelateerde kosten:** Btw is maximaal 50% aftrekbaar. Dit geldt niet voor bedrijfsvoertuigen (vrachtwagens, bestelauto's, etc.), waarbij btw op brandstof en onderhoud volledig recupereerbaar is [79](#page=79).
* **Relatiegeschenken:** Btw is volledig aftrekbaar bij kostprijs < 50 euro/stuk. Bij kostprijs ≥ 50 euro/stuk is de btw niet aftrekbaar. Btw is nooit aftrekbaar bij tabaksproducten en sterke dranken (+22°) [79](#page=79).
* **Restaurant-, onthaal- en receptiekosten:** Btw is niet recupereerbaar en dus een kost voor de onderneming [79](#page=79).
#### 6.2.6 Verplichtingen handelaar
Een btw-plichtige moet een periodieke btw-aangifte indienen om de administratie te informeren over verkoop- en aankoopbedragen, aangerekende btw bij verkoop (verschuldigde) en betaalde btw bij aankoop/investering (terugvorderbare) [80](#page=80).
#### 6.2.7 Btw en buitenland
##### 6.2.7.1 Intr anacommuna u taire verwerking en levering
* **Intracommunautaire levering (verkoop):** Levering van goederen/diensten door een btw-plichtige aan een btw-plichtige in een andere EU-lidstaat. In België is dit vrijgesteld van btw indien de koper btw-plichtig is en de goederen/diensten in de lidstaat van aankomst aan de btw onderwerpt (intracommunautaire verwerving) [80](#page=80).
* **Intracommunautaire verwerving (aankoop):** Aankoop van goederen/diensten door een btw-plichtige bij een btw-plichtige in een andere EU-lidstaat. De aankoopfactuur bevat geen btw-bedrag; het Belgische bedrijf vermeldt de btw in de btw-aangifte. Voor beroepsdoeleinden resulteert dit in een saldo van nul [80](#page=80).
##### 6.2.7.2 Import en export
* **Export:** Levering van goederen/diensten buiten de EU [81](#page=81).
* **Import:** Aankoop van goederen/diensten buiten de EU [81](#page=81).
Bij import zijn er twee btw-systemen:
1. **Betaling van de btw aan de douane:** Op het moment van invoer of via het inklaringsbureau. Deze btw is vervolgens terugvorderbaar [81](#page=81).
2. **Vergunning voor verlegging van heffing:** Het bedrijf mag de te betalen btw aangeven en voldoen via de periodieke btw-aangifte in plaats van direct via de douane [81](#page=81).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Jaarrekening | Een wettelijk document dat financiële informatie over de laatste twee boekjaren bevat en voortvloeit uit de boekhouding. Het bestaat officieel uit een balans, een resultatenrekening en een toelichting. |
| Balans | Een onderdeel van de jaarrekening dat het vermogen van de onderneming weergeeft op een specifieke datum. Het toont de bezittingen (activa) en de financiering daarvan door eigen vermogen en schulden (passiva). |
| Activa | De linkerhelft van de balans die de bezittingen van een onderneming weergeeft, zoals oprichtingskosten, vaste activa (gebouwen, machines) en vlottende activa (voorraden, liquide middelen). |
| Passiva | De rechterkant van de balans die de oorsprong van de middelen weergeeft. Dit omvat het eigen vermogen en het vreemd vermogen (schulden aan derden). |
| Resultatenrekening | Een onderdeel van de jaarrekening dat een overzicht geeft van alle opbrengsten en kosten van een onderneming gedurende een boekjaar, leidend tot het resultaat (winst of verlies). |
| Toelichting | Een onderdeel van de jaarrekening dat aanvullende informatie geeft bij de posten van de balans en de resultatenrekening. |
| Oprichtingskosten | Kosten die gemaakt zijn bij de oprichting, verdere ontwikkeling of herstructurering van de onderneming. Deze kunnen, mits ze nuttig zijn voor het lange-termijn rendement, geactiveerd worden op de balans en worden afgeschreven over meerdere boekjaren. |
| Immateriële vaste activa (IVA) | Bezittingen van een onderneming die minder tastbaar zijn, zoals software, patenten, licenties en knowhow, en die gedurende een langere periode worden gebruikt. |
| Materiële vaste activa (MVA) | Tastbare bezittingen van een onderneming die voor meer dan een jaar worden gebruikt, zoals terreinen, gebouwen, installaties, machines, meubilair en rollend materieel. |
| Financiële vaste activa (FVA) | Activa of middelen die voor langere termijn zijn vastgelegd in andere bedrijven, in de vorm van aandelen of vorderingen op die ondernemingen. |
| Vlottende activa | Bezittingen en/of vorderingen die voortkomen uit de normale exploitatiecyclus van een bedrijf en die binnen een jaar na verwachting omgezet worden in liquide middelen, zoals voorraden, vorderingen op klanten en liquide middelen. |
| Eigen vermogen | Het deel van het vermogen dat toebehoort aan de aandeelhouders. Het bestaat uit ingebracht kapitaal, reserves, herwaarderingsmeerwaarden en overgedragen resultaten. |
| Vreemd vermogen | De schulden van een onderneming aan derden, zowel op korte als op lange termijn. Dit omvat leningen, obligaties, schulden aan leveranciers, etc. |
| Financiële analyse | De analyse van gepubliceerde jaarrekeningen van bedrijven om de financiële prestaties, de liquiditeit, de rendabiliteit en de solvabiliteit te beoordelen. |
| Horizontale analyse | Een methode van financiële analyse waarbij bedragen tussen verschillende periodes worden vergeleken om de evolutie van cijfers over tijd te analyseren. |
| Verticale analyse | Een methode van financiële analyse waarbij de verschillende posten uit de balans of resultatenrekening binnen één boekjaar met elkaar worden vergeleken, vaak uitgedrukt in structuurpercentages ten opzichte van een totaal. |
| Liquiditeit | De mate waarin een onderneming over voldoende middelen beschikt om aan haar betalingsverplichtingen op korte termijn te voldoen. |
| Cash ratio | Een liquiditeitsratio die de verhouding weergeeft van de direct liquide middelen (cash en geldbeleggingen) ten opzichte van de kortetermijnschulden. |
| Current ratio (CR) | Een liquiditeitsratio die de verhouding weergeeft van de kortetermijnactiva ten opzichte van de kortetermijnschulden. |
| Quick ratio (QR) of Acid Test (AT) | Een striktere liquiditeitsratio dan de current ratio, waarbij alleen de snel omzetbare activa (exclusief voorraden) worden meegenomen in de vergelijking met kortetermijnschulden. |
| Netto bedrijfskapitaal (NBK) | Het totaal van de kortetermijnactiva minus het totaal van de kortetermijnschulden. Het vertegenwoordigt het kapitaal waarmee een bedrijf dagelijks kan opereren. |
| Operationele periode | De totale duur vanaf de aankoop van grondstoffen of handelsgoederen tot het moment dat de klant effectief betaalt, bestaande uit voorraadperiode en periode van klantenkrediet. |
| Financieringsperiode | De periode die door het bedrijf overbrugd moet worden met financiering, gemeten vanaf de betaling aan de leverancier tot de ontvangst van de betaling van de klant. |
| Rendabiliteit | De mate waarin een onderneming winstgevend is, vaak gemeten door winst te vergelijken met het eigen vermogen, de verkopen of het totale vermogen. |
| Rendabiliteit van het eigen vermogen (REV) | Een rendabiliteitsratio die aangeeft in welke mate de inzet van eigen vermogen leidt tot winst of rendement. Het vergelijkt de winst van het boekjaar met het gemiddelde eigen vermogen. |
| Verkoopmarge | Een ratio die het gerealiseerde bedrijfsresultaat weergeeft voor elke euro omzet. Het meet de winstgevendheid van de operationele activiteiten. |
| Rendabiliteit totaal vermogen (RTV) | Een rendabiliteitsratio die aangeeft hoe winstgevend het bedrijf was als percentage van het gemiddelde totale vermogen. Het meet de efficiëntie van activa-inzet. |
| Solvabiliteit | De mate waarin een organisatie in staat is om haar activiteiten met eigen middelen te financieren, wat duidt op een goede financiële structuur en een beperkte afhankelijkheid van externe financiering. |
| Algemene financiële onafhankelijkheid (AFO) | Een solvabiliteitsratio die de verhouding weergeeft van het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen. Een hoge AFO duidt op een sterke financiële positie. |
| Gearing ratio (S/EV) | Een solvabiliteitsratio die de verhouding weergeeft van de totale schulden (KT en LT) ten opzichte van het eigen vermogen. Het toont de mate van financiële hefboomwerking. |
| Algemene schuldgraad (ASG) | Een solvabiliteitsratio die het percentage weergeeft van de middelen aangebracht door schuldeisers ten opzichte van de totale activa van een bedrijf. |
| Financiële hefboom | Een concept dat de toename van de rendabiliteit van het eigen vermogen berekent als gevolg van een verandering in de verhouding eigen/vreemd vermogen. Meer vreemd vermogen kan de REV verhogen, mits de kosten van vreemd vermogen lager zijn dan het rendement van het bedrijf. |
| Marktwaarde-ratio’s | Ratio’s die de link leggen tussen boekhoudkundige gegevens en marktgegevens, zoals beurskoersen, om de waardering van een bedrijf vanuit een investeerderperspectief te evalueren. |
| Winst per aandeel (WPA) | Een ratio die de winst per gewoon aandeel weergeeft gedurende een bepaalde periode, berekend door de winst beschikbaar voor gewone aandeelhouders te delen door het aantal uitgegeven gewone aandelen. |
| Prijs/winst ratio (P/W) | Een marktwaardera tio die aangeeft hoeveel aandeelhouders bereid zijn te betalen voor een euro winst per aandeel. Het geeft een indicatie van het overgewaardeerd of ondergewaardeerd zijn van een aandeel. |
| Dividend rendement (DR) | Een marktwaardera tio die de verhouding weergeeft van de uitbetaalde dividenden per aandeel ten opzichte van de beurskoers per aandeel. Het meet het reële rendement voor de aandeelhouder in de vorm van dividenden. |
| Kasstroomoverzicht (KSO) | Een financieel overzicht dat de inkomende en uitgaande kasstromen van een onderneming analyseert over een bepaalde periode, onderverdeeld in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten. |
| Operationele kasstromen | Kasstromen die voortkomen uit de dagelijkse operationele activiteiten van een onderneming, zoals ontvangsten van klanten en betalingen aan leveranciers en werknemers. |
| Investeringsactiviteiten | Kasstromen die gerelateerd zijn aan de aan- en verkoop van vaste activa en andere langetermijninvesteringen. |
| Financieringsactiviteiten | Kasstromen die verband houden met de financiering van de onderneming, zoals het aangaan en terugbetalen van leningen, en wijzigingen in het eigen vermogen. |
| Financieel plan | Een document dat de voorgenomen bedrijvigheid, de financieringsbronnen, geprojecteerde balansen en resultatenrekeningen, en een begroting van inkomsten en uitgaven bevat, met name vereist bij de oprichting van bepaalde vennootschappen. |
| Handelsdocumenten | Documenten die uitgewisseld worden tussen handelaren en die formele afspraken vastleggen, dienen als basis voor wettelijke verplichtingen en worden vaak meegeleverd bij leveringen. |
| Offerte | Een voorstel van een verkoper aan een potentiële koper, waarin de te leveren goederen of diensten en de prijs worden gespecificeerd. |
| Bestelbon | Een document waarmee een koper de opdracht geeft aan een verkoper om bepaalde goederen of diensten te leveren, wat een verkoopcontract vormt. |
| Leveringsbon | Een document dat wordt opgemaakt bij vertrek van goederen uit het magazijn van de verkoper, waarop de omschrijving, aantallen en eventueel prijzen van de geleverde goederen worden vermeld. |
| Factuur | Een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft en de beschrijving van de verkochte goederen of diensten bevat. Het is essentieel voor de btw-administratie. |
| Creditnota | Een document dat een verplichting tot terugbetaling inhoudt, gebruikt om een factuur aan te passen in het voordeel van de koper, bijvoorbeeld bij retourzendingen of fouten op de factuur. |
| Belasting op de toegevoegde waarde (BTW) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de levering van goederen en diensten. Bedrijven kunnen de betaalde BTW recupereren en de ontvangen BTW doorstorten aan de overheid. |
| BTW-tarieven | Verschillende percentages die worden toegepast op de maatstaf van heffing om het BTW-bedrag te berekenen, afhankelijk van het soort goed of dienst (bv. 6%, 12%, 21%). |
| Intracommunautaire levering | Een verkoop van goederen of diensten door een BTW-plichtige aan een BTW-plichtige in een andere lidstaat van de EU, die in het land van levering vrijgesteld is van BTW. |
| Intracommunautaire verwerving | Een aankoop van goederen of diensten door een BTW-plichtige bij een BTW-plichtige in een andere lidstaat van de EU, waarbij het Belgische bedrijf de BTW aangeeft en verrekent. |
| Export | Een levering van goederen of diensten naar een land buiten de EU. |
| Import | Een aankoop van goederen of diensten uit een land buiten de EU. |
Cover
samenvatting H3 funding .docx
Summary
# External sources of company funding
External sources of company funding provide capital beyond the company's internal resources, enabling growth and investment through various financial instruments and partnerships.
### 1.1 Bank financing
Bank financing is a common method for companies, especially Small and Medium Enterprises (SMEs) and start-ups, to acquire capital. Banks often require collateral, such as hard assets like real estate or equipment, or guarantees from shareholders to mitigate lending risk.
#### 1.1.1 Types of bank loans
* **Bank overdraft:** Allows a business to maintain a negative balance in its bank account, essentially a flexible credit line. The bank's willingness to extend this facility depends on its confidence in the business's ability to repay.
* **Straight loan:** A short-term loan, typically for less than 12 months, where the principal and interest are repaid together at maturity.
* **Bullet loan:** A loan with a maturity exceeding one year. Interest payments are made at regular intervals, with the entire principal repaid at the end of the loan term.
* **Term loan:** Loans with maturities typically ranging from 5 to 10 years (or 20-25 years for real estate loans). Both principal and interest are repaid in installments (monthly or quarterly). Mortgages operate on a similar principle.
* **Credit line:** Essentially the same as an overdraft facility, offering flexible access to funds.
#### 1.1.2 Leasing
Leasing is an arrangement where a lessor purchases an asset for the lessee to use in exchange for periodic payments. The lessee benefits from the use of the asset without outright ownership.
* **Financial leasing:** A long-term lease where the lessee typically pays a "rent" for 4-5 years, often with no down payment. At the end of the term, the lessee may have the option to purchase the asset.
* **Operational leasing:** A short-term lease without a purchase option.
### 1.2 Bills of exchange
A bill of exchange is a written agreement, akin to an IOU, used in trading transactions. It typically carries no interest and is a formal instrument for acknowledging debt.
### 1.3 Debt factoring
Debt factoring is a service where a financial institution purchases a business's trade receivables (invoices sent to clients that are not yet paid) at a discount. This provides the business with immediate cash flow, usually around 98% of the invoice value, and transfers the responsibility of collecting the debt to the factoring company. The discount represents the fee for this service and the accelerated access to funds.
> **Tip:** Factoring is particularly useful for businesses that offer credit terms to their clients, as it helps manage the accumulation of receivables and improves liquidity.
### 1.4 Self-funding (The 3F's)
Self-funding, also known as the "3F's" (Founders, Family, and Friends), is a common source of capital in the early stages of a project. This involves founders investing their own money or obtaining funds from close connections.
### 1.5 Crowdfunding
Crowdfunding is a method of raising capital by collecting small amounts of money from a large number of people, typically through an internet-based platform. It connects businesses directly with a broad base of potential investors.
* **Types:** Crowdfunding can be used to raise both equity and debt (crowdlending).
* **Process:** A business presents an investment proposal, and the platform conducts due diligence. If the target amount is reached, the business receives the funds (minus a commission to the platform); otherwise, the money is returned to investors.
* **Considerations:** Potential risks include a lack of quick returns, equity dilution, and the absence of a secondary market for the invested shares.
* **Funding range:** While companies can raise significant amounts, they often seek between 100,000 and 1,000,000 euros. The average investment per investor is usually small.
### 1.6 Business angels
Business angels are wealthy individuals who have prior success in business. Their primary motivation is to achieve a high financial return on their investments. They often provide not only capital but also expertise and access to their networks.
* **Investment focus:** Angels typically invest in projects they feel an affinity for and hope to exit within 5 years, seeking returns of 20% or more.
* **Investment range:** Individual angel investments often range from 25,000 to 250,000 euros.
* **Organization:** Business angels may operate individually or be organized into "clubs," such as the European Association of Business Angels (EBAN).
> **Example:** Clubs of business angels regularly organize meetings where entrepreneurs can pitch their business proposals to potential investors. A well-prepared pitch, demonstrating passion, clarity of purpose, market opportunity, and solid financial projections, is crucial.
### 1.7 Private equity and venture capital
Private equity (PE) and venture capital (VC) are significant sources of external finance, particularly for companies with high growth potential.
* **Private Equity (PE):** Generally focuses on investments in established businesses.
* **Venture Capital (VC):** Specifically targets start-up or early-stage businesses with substantial growth prospects. VC is a form of equity financing where capital is invested in exchange for equity, usually a minority stake. Venture capitalists are individuals who make these investments.
#### 1.7.1 The venture capital process
VCs invest in companies, often in the technology sector, with the expectation that their value will increase significantly over an investment period of 4 to 7 years, allowing for profitable exit through sale.
#### 1.7.2 VC in Europe
Venture capital activity in Europe is generally less developed than in the USA, with smaller average funding amounts. The European Investment Fund (EIF) plays a role in stimulating innovation and entrepreneurship by investing in VC funds and providing guarantees for bank loans to SMEs.
### 1.8 Government assistance
Government bodies can provide financial support through various means:
* **Tax incentives:** Reductions in tax liabilities to encourage specific business activities or investments.
* **Grants:** Non-repayable funds provided for specific projects or purposes.
* **Loans:** Financial assistance provided by government agencies, often with favorable terms.
### 1.9 The funding landscape
The "funding landscape" refers to the entire ecosystem of funding sources and the processes involved in obtaining capital. Understanding this landscape is crucial for businesses seeking financial support, as it involves navigating diverse funding types with unique requirements to achieve funding goals. This can take time, so it's important to start the process early.
### 1.10 Key takeaways
* A wide array of funding options exists for entrepreneurs and start-ups, including both private and public institutions.
* Traditional bank loans remain important, especially for established firms.
* Business angels and venture capital are increasingly vital for companies with growth potential.
* Europe's position in venture capital funding is improving, though it still lags behind other major economies.
* The choice of funding source depends on the size of the capital required, ranging from small, personal investments to large public offerings.
---
# Internal sources of company funding
Internal sources of company funding represent financial resources generated or managed from within the business itself.
## 2. Internal sources of company funding
This section details methods by which a company can secure funds using its own existing financial mechanisms or relationships, rather than relying on external investors or lenders. These sources are crucial for maintaining operational liquidity and managing short-term financial needs.
### 2.1 Bank overdraft facility
A bank overdraft, also referred to as an overdraft facility or credit line, allows a business to maintain a negative balance on its bank account up to an agreed-upon limit. This provides flexibility for managing temporary shortfalls in cash flow.
* **Mechanism:** The bank grants permission for the account holder to draw more funds than are currently available, essentially creating a short-term loan.
* **Bank's Confidence:** The bank's willingness to provide an overdraft is contingent on its confidence in the business's ability to repay the overdrawn amount, including interest.
* **Flexibility:** It is a flexible source of finance, as the business can draw and repay funds as needed within the agreed limit.
> **Tip:** While convenient for short-term needs, overuse of an overdraft can be expensive due to interest charges and may signal financial instability to the bank.
### 2.2 Bills of exchange
A bill of exchange is a written order binding one party (the drawee) to pay a specified sum of money to another party (the payee) on demand or at a predetermined future date. In trading transactions, it serves as a form of IOU.
* **Nature:** It is a written agreement that carries no interest.
* **Usage:** Primarily used in trading transactions to facilitate payment at a future date.
### 2.3 Debt factoring
Debt factoring is a financial service offered by a financial institution (a factor) where the business sells its outstanding accounts receivable (invoices owed by customers) to the factor at a discount. This provides immediate cash flow to the business.
* **Process:**
1. A business provides goods or services and issues an invoice to its customer, which is recorded as "receivables" on the balance sheet.
2. The business sells these unpaid invoices to a factoring company.
3. The factoring company purchases the accounts receivable at a discount, typically a small percentage (e.g., 1 to 5 percent) of the invoice value.
4. The factoring company then collects the full amount from the customer.
* **Benefits:**
* **Immediate Liquidity:** The business receives a significant portion of the invoice value upfront, accelerating cash flow.
* **Reduced Administrative Burden:** The factoring company often handles the collection process, saving the business time and resources.
* **Risk Mitigation:** Some factoring arrangements include protection against bad debts.
* **Discount:** The discount paid to the factoring company represents the cost of receiving cash sooner. For example, if a business sells receivables worth 100 dollars at a 98 percent rate, they receive 98 dollars immediately and pay a 2 dollar discount.
> **Example:** A manufacturing company has 50,000 dollars in outstanding invoices due in 30 days. By using a debt factoring service that charges a 2 percent fee, the company can receive 49,000 dollars immediately, allowing them to purchase raw materials sooner.
### 2.4 Leasing
Leasing is an arrangement where a company (the lessee) pays periodic payments to a lessor for the use of an asset that the lessor owns. This is typically used for acquiring assets like vehicles, machinery, or equipment without the upfront cost of purchase.
* **Mechanism:** The lessor purchases an asset on behalf of the lessee and allows the lessee to use it for a specified period in exchange for regular payments.
* **Lessee's Position:** The lessee gains the advantage of using the asset but does not own it.
* **Key Features:**
* Often requires no down payment, meaning the asset is 100 percent financed.
* Payments are made over a fixed term, usually 4 to 5 years.
* At the end of the lease term, there may be an option to purchase the asset, but it is not an obligation. Alternatively, the asset is returned to the lessor.
* **Types of Leasing:**
* **Financial Leasing:** Typically long-term, often with a purchase option at the end.
* **Operational Leasing:** Usually short-term, without a purchase option.
> **Tip:** Leasing is particularly useful for assets that quickly become obsolete or require frequent upgrades, such as technology equipment. It preserves capital that can be used for other operational needs or investments.
---
# Alternative and modern funding landscapes
This section explores the diverse and evolving landscape of funding options beyond traditional bank loans, focusing on methods like crowdfunding, business angels, private equity, and venture capital.
### 3.1 Overview of the funding landscape
The funding landscape refers to the entire ecosystem of funding sources and the processes involved in securing capital for a project, organization, or venture. Understanding this landscape is critical for individuals seeking financial support, as it requires navigating various funding types with specific requirements to achieve funding goals. While classical bank loans remain significant, particularly for established firms, alternative and modern funding methods are becoming increasingly vital for startups and high-growth potential businesses.
### 3.2 Traditional Bank Financing
Bank financing, especially for Small and Medium Enterprises (SMEs) and startups, typically involves various loan structures. However, banks often require collateral, such as real estate or equipment, or guarantees from shareholders, as they prefer to lend against hard assets rather than intangible ones like software or patents.
* **Bank Overdraft:** Allows a business to maintain a negative balance on its bank account, subject to the bank's confidence in the business's repayment ability.
* **Bills of Exchange:** A written agreement acknowledging a debt, used in trading transactions, which typically carries no interest.
* **Debt Factoring:** A service where a financial institution purchases a business's outstanding invoices (trade receivables) at a discount, handling their collection. This provides the business with immediate cash flow.
* **Straight Loan:** A short-term loan, usually for less than 12 months, where principal and interest are repaid together at maturity.
* **Bullet Loan:** A loan with a maturity longer than 12 months, where interest is paid at regular intervals, and the principal is repaid at the end of the loan term.
* **Term Loan:** A loan with a maturity typically ranging from 5 to 10 years (up to 25 years for real estate loans), where principal and interest are repaid in installments (monthly or quarterly).
* **Credit Line (Overdraft Facility):** A flexible arrangement providing access to funds up to a certain limit.
* **Leasing:** An arrangement for hard assets (e.g., computers, cars, trucks) that allows a business to use an asset in exchange for periodic payments. The lessee (the business) has the use of the asset but not ownership. Financial leasing is long-term with a potential purchase option at the end, while operational leasing is short-term without a purchase option.
### 3.3 Self-Funding and Initial Stages
Self-funding, also known as bootstrapping, involves using personal savings or securing loans from founders, family, and friends (the "3Fs"). This is generally feasible only in the early stages of a project. As a company grows, it often needs to seek external financial resources, which may involve ceding some control and requires significant lead time for fundraising.
### 3.4 Crowdfunding
Crowdfunding is a method of raising capital by collecting small amounts of money from a large number of people, typically through an internet-based platform. This approach connects businesses directly to a broad pool of potential investors, often referred to as "the crowd."
* **Mechanism:** Businesses present a pitch for their investment proposal on a crowdfunding platform. The platform conducts due diligence, and if the proposal is approved, investors contribute funds.
* **Funding Types:** Crowdfunding can be used to raise both equity and debt (crowdlending).
* **Investor Profile:** The average investment per investor is usually small, though companies can raise substantial amounts, often between 100,000 euros and 1,000,000 euros.
* **Process Outcome:** If the target amount is reached, the business receives the funds, minus a commission paid to the platform. If the target is not met, the money is returned to the investors.
* **Risks:** Potential risks include equity dilution, the absence of a secondary market for the investment, and the unlikelihood of a quick return.
> **Tip:** Thoroughly research and prepare a compelling business plan and pitch when considering crowdfunding, as platforms often have a high rejection rate during due diligence.
### 3.5 Business Angels
Business angels are wealthy individuals who have achieved success in business themselves. They provide capital, expertise, and extensive networks to young companies, primarily motivated by achieving the highest possible financial return.
* **Investor Profile:** Often former entrepreneurs, business professionals, or senior executives.
* **Investment Focus:** They typically invest in projects with which they have an affinity and which have the potential for significant growth.
* **Exit Strategy:** Angels usually aim to exit their investment within five years, seeking returns of 20% or more.
* **Investment Size:** Individual angel investments can range from approximately 25,000 euros to 250,000 euros.
* **Organization:** Angels may invest individually or be organized into "clubs" or associations, such as the European Association of Business Angels (EBAN), which connects numerous organizations and facilitates billions of euros in annual investments across Europe.
> **Example:** Finding angel investors can involve leveraging personal networks, social media, or connecting with local angel clubs that organize pitching events for entrepreneurs.
### 3.6 Private Equity and Venture Capital
Private equity (PE) and venture capital (VC) are forms of equity financing that invest in small and medium-sized businesses with high growth potential. While often used interchangeably, there are distinctions:
* **Private Equity (PE):** Typically focuses on investments in more established businesses.
* **Venture Capital (VC):** Primarily targets investments in startups or early-stage businesses, often in the technology sector, carrying a substantial element of risk. VC is technically a subset of PE.
Both PE and VC firms invest capital in exchange for equity, usually a minority stake (less than 50%), with the expectation of profiting from the sale of their investment after an exit period of typically four to seven years. Venture capitalists are individuals who make these investments.
* **VC Funding in Europe:** Venture capital funding in Europe generally lags behind the United States, resulting in smaller average funding amounts. This has sometimes led entrepreneurs to seek funding in the US.
* **European Initiatives:** The European Commission, through instruments like the European Investment Fund (EIF), aims to stimulate innovation and entrepreneurship by investing in VC funds and providing guarantees for bank loans to SMEs, thereby mitigating risk for banks.
> **Tip:** Understand the specific focus of a venture capital firm; some specialize in certain industries (e.g., technology) or stages of business development (e.g., seed stage, growth stage).
### 3.7 Conclusion on Funding Sources
The modern funding landscape offers a diverse range of options for entrepreneurs and startups, encompassing both private and public institutions and funds. While traditional bank loans remain important for established entities, venture capital and business angels are increasingly crucial for high-growth ventures. Europe's position in the PE/VC market is steadily improving, with a growing capacity to fund ventures from small to large amounts. The choice of funding depends heavily on the stage of the business, its growth potential, and the amount of capital required.
---
# Challenges and evolution of funding
This section examines the obstacles small businesses encounter in securing finance and provides an overview of the funding ecosystem.
### 4.1 Challenges for small businesses in obtaining finance
Gaining access to external finance can present significant obstacles for small and medium-sized enterprises (SMEs), particularly during their early stages of operation.
### 4.2 Evolution of funding sources
The landscape of funding has evolved beyond traditional bank loans, incorporating a wider array of options for businesses at different stages of growth.
#### 4.2.1 Traditional banking and internal sources
* **Bank Loans:** While still a crucial source, banks often require significant guarantees or collateral from SMEs, such as real estate, equipment, inventory, or receivables. Soft assets like patents, advertising campaigns, or staff skills are typically not accepted as collateral.
* **Bank Overdraft:** Allows a business to maintain a negative balance on its bank account, provided the bank is confident in the business's repayment ability.
* **Bills of Exchange:** A written agreement representing a debt, commonly used in trading transactions, which does not carry interest.
* **Debt Factoring:** A service where a financial institution takes over the collection of trade receivables. The factoring company purchases accounts receivable at a discount, providing immediate cash flow to the business. This allows businesses to receive their sales revenue sooner, typically with a delay of 30 or 60 days.
* **Straight Loan:** A short-term bullet loan with a maturity of less than 12 months, where principal and interest are repaid together at the end of the term.
* **Bullet Loan:** A loan with a maturity greater than one year, where interest is paid at regular intervals and the principal is repaid at the end of the term.
* **Term Loan:** Loans with maturities typically ranging from 5 to 10 years (or 20-25 years for real estate loans). Principal and interest are repaid together periodically (monthly or quarterly). A mortgage is an example of this concept.
* **Credit Line (Overdraft Facility):** A flexible borrowing arrangement.
* **Internal Sources:** Self-funding through founders' own capital, or loans from family and friends, are typically limited to the very early stages of a project.
#### 4.2.2 Alternative funding mechanisms
As businesses grow beyond their initial stages, they must explore other financial resources, which may involve relinquishing some control over their startup. The process of seeking funding can be time-consuming, emphasizing the need for early planning.
* **Leasing:** An arrangement where a lessor purchases an asset and allows the lessee (the company) to use it in exchange for periodic payments. The company gains the benefit of the product without ownership.
* **Financial Leasing:** Long-term leasing, often without a down payment, where the asset is fully financed, and there may be an option to purchase the asset at the end of the lease term.
* **Operational Leasing:** Short-term leasing, typically without a purchase option.
* **Crowdfunding:** Raising capital by collecting small amounts from a large number of individuals through online platforms. It connects businesses directly with a broad pool of potential investors and can be used for both equity and debt financing (crowdlending).
* **Process:** A business presents an investment proposal, the platform conducts due diligence (often with a high rejection rate), and if the target amount is reached, the business receives the funds, paying a commission to the platform. If the target is not met, the money is returned to investors.
* **Risks:** Can involve high risk, unlikely quick returns, the possibility of equity dilution, and the absence of a secondary market.
* **Typical Amounts:** Average investor investment is small (e.g., 100 euros), while companies can raise amounts typically between 100,000 and 1,000,000 euros, with a maximum potential of 5,000,000 euros.
* **Business Angels:** Wealthy individuals with prior business success who invest with the primary goal of achieving the highest possible financial return. They often provide not only capital but also expertise and networks.
* **Investment Focus:** Typically invest in projects they have an affinity for, hoping for an exit within five years. They seek investments capable of achieving returns of 20% or more.
* **Investment Range:** Individual investments are usually between 25,000 and 250,000 euros.
* **Networks:** Organizations like EBAN (European Association of Business Angels) facilitate connections, with a significant number of business angels across Europe investing billions of euros annually. Finding angel investors often involves leveraging personal networks or joining angel clubs.
* **Private Equity/Venture Capital:** Investment in businesses with high growth potential, typically for a period of 4 to 7 years, with the aim of profiting from the sale of the investment.
* **Distinction:** Private equity generally focuses on established businesses, while venture capital targets start-ups or early-stage businesses with substantial growth prospects. The terms are often used interchangeably.
* **Venture Capital (VC):** A form of equity financing where capital is invested in exchange for equity, usually a minority stake, in a company poised for significant growth. Venture capitalists invest in early-stage technological projects, demanding a high equity stake.
#### 4.2.3 Public and institutional funding
* **Government Assistance:** This can include tax incentives, grants, and loans.
* **European Investment Fund (EIF):** A key instrument for stimulating innovation and entrepreneurship in European SMEs. The EIF does not invest directly in SMEs but rather invests in existing VC funds or provides guarantees for bank loans, reducing the risk for banks. Despite its role, the EIF's committed capital is relatively small.
### 4.3 The funding landscape
The funding landscape encompasses the ecosystem of funding sources and the processes involved in obtaining capital for ventures. Understanding this complex environment, with its diverse funding types and specific requirements, is crucial for anyone seeking financial support.
> **Tip:** While traditional bank loans remain important, especially for established firms, business angels and venture capital are increasingly vital for young, high-growth companies.
> **Tip:** Europe's position in venture capital funding is steadily improving compared to regions like the USA and China, though average funding amounts are still smaller.
> **Tip:** When seeking funding, be clear about your business's purpose, focus on the opportunity, and have a solid business plan with at least five years of financial projections.
### 4.4 Concluding overview of the funding ecosystem
A wide variety of funding options are available for entrepreneurs and startups, provided by both private and public institutions. The choice of funding depends on the amount of money required, ranging from private one-on-one deals to public offerings in the stock market. While traditional methods persist, there is growing competition and evolution in how businesses access capital.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ordinary shares | These represent ownership in a company and typically grant voting rights to the shareholder, with potential for dividends and capital appreciation. |
| Preference shares | Shares that offer a fixed dividend payment and a claim of priority over ordinary shareholders in the event of liquidation, but usually without voting rights. |
| Bank overdraft | An arrangement that allows a business to withdraw more money from its bank account than is available, up to an agreed limit, enabling it to maintain a negative balance. |
| Bill of exchange | A written order binding one party to pay a fixed sum of money to another party on demand or at a predetermined date. It functions as an unconditional order to pay. |
| Debt factoring | A financial service where a business sells its accounts receivable (invoices) to a third-party financial institution (a factor) at a discount to receive immediate cash. |
| Straight Loan | A short-term loan, typically for less than 12 months, where the principal and interest are repaid together at the end of the loan term. |
| Bullet loan | A type of loan where interest is paid at regular intervals, but the entire principal amount is repaid in a single lump sum at the maturity date. |
| Term loan | A loan taken for a fixed period, usually between 5 to 10 years (or longer for real estate), where the principal and interest are repaid through regular installments. |
| Credit line | An arrangement that provides a flexible amount of funds that a business can draw upon as needed, similar to an overdraft facility. |
| Leasing | An arrangement where one party (lessor) allows another party (lessee) to use an asset for a specified period in exchange for regular payments. The lessee does not own the asset. |
| Financial leasing | A long-term leasing arrangement where the lessee essentially takes on the risks and rewards of ownership, often with an option to purchase the asset at the end of the term. |
| Operational leasing | A short-term leasing arrangement, typically for a period shorter than the asset's economic life, usually without a purchase option at the end. |
| Receivables | Amounts owed to a business by customers for goods or services delivered on credit. These are typically recorded as assets on the balance sheet. |
| The Funding Landscape | The complete ecosystem of funding sources and the processes involved in acquiring capital for a project, organization, or venture. |
| Self-Funding | Capital provided by the founders themselves, or through loans and equity from their immediate network such as family and friends, often used in the early stages of a business. |
| Crowdfunding | The practice of funding a project or venture by raising small amounts of money from a large number of people, typically via an internet-based platform. |
| Business angels | Wealthy individuals who invest their own money in start-up or early-stage companies, often providing expertise and network connections in addition to capital. |
| Private equity | Investment in companies that are not publicly traded, typically involving established businesses with high growth potential, with a medium-term investment horizon. |
| Venture capital | A type of private equity financing provided to start-up, early-stage, and sometimes high-growth potential companies. It involves investing capital in exchange for equity. |
| European Investment Fund (EIF) | A financial instrument of the European Union aimed at stimulating innovation and entrepreneurship in SMEs by investing in venture capital funds and providing guarantees for bank loans. |
Cover
samenvatting middel.pdf
Summary
# Budgettering en het VUCA-model
Dit studieonderwerp behandelt de principes van budgettering, de functies ervan, het budgetteringsproces inclusief de top-down en bottom-up benaderingen, en de relevantie van budgettering in een VUCA-wereld.
## 1 Budgettering en het VUCA-model
De wereld waarin we leven wordt gekenmerkt door volatiliteit, onzekerheid, complexiteit en ambiguïteit (VUCA). Dit betekent dat markten continu veranderen, wat leidt tot hoge onvoorspelbaarheid en complexiteit, waardoor het opstellen van langetermijnplannen bemoeilijkt wordt. Om deze uitdagingen aan te gaan, is een strategische aanpak nodig: visie geven om volatiliteit tegen te gaan, context begrijpen om onzekerheid te reduceren, helderheid verschaffen om complexiteit te verminderen, en flexibiliteit inbouwen om ambiguïteit te hanteren. Budgettering speelt hierbij een cruciale rol als planning- en sturingsinstrument [2](#page=2).
### 1.1 Wat is budgetteren?
Een budget is een financieel plan, meestal voor een periode van één jaar, dat dient als een 'contract' tussen topmanagement en lager management. Een budget kan statisch zijn, wat betekent dat het niet gewijzigd kan worden nadat het is vastgesteld [2](#page=2).
#### 1.1.1 Functies van een budget
De belangrijkste functies van een budget zijn:
* **Planninginstrument**: Het helpt bij het opstellen van jaarplannen en korte termijn doelstellingen [2](#page=2).
* **Allocatiemiddel**: Het bepaalt op welke afdelingen of activiteiten het budget gefocust moet worden [2](#page=2).
* **Sturingsinstrument**: Het maakt het mogelijk om resultaten te meten, te rapporteren, afwijkingen te analyseren en bij te sturen [2](#page=2).
* **Managementcontract**: Het borgt dat managers binnen het budget blijven en de beoogde resultaten realiseren [3](#page=3).
#### 1.1.2 Het budgetteringsproces
Het budgetteringsproces omvat doorgaans twee bewegingen: een top-down en een bottom-up aanpak [3](#page=3).
* **Top-down beweging**:
1. Topmanagement finaliseert en communiceert het plan voor het komende jaar (eind december, begin januari). Strategische businessplannen worden reeds in de zomermaanden opgesteld [3](#page=3).
2. Afdelingsmanagers stellen tactische afdelingsplannen op voor hun teams (september-oktober) [3](#page=3).
3. Medewerkers stellen persoonlijke actieplannen (PA) op (oktober-november). Bijvoorbeeld, salesmanagers vragen verkopers om persoonlijke prognoses op te stellen voor hun regio, product of marktsegment [3](#page=3).
* **Bottom-up beweging**:
1. Alle PA's worden samengevoegd in de afdelingsplannen (december). Bijvoorbeeld, de persoonlijke verkoopactieplannen van verkopers worden geïntegreerd in het salesplan [3](#page=3).
2. Afdelingsmanagers stemmen hun tactische plannen op elkaar af en integreren deze in het strategisch businessplan (december-januari) [3](#page=3).
3. Topmanagement finaliseert het strategisch businessplan en koppelt dit terug naar de afdelingen, waarna medewerkers ermee aan de slag kunnen [3](#page=3).
In een VUCA-omgeving wordt deze cyclus tegenwoordig minimaal jaarlijks uitgevoerd, met kwartaallijkse follow-ups. Voor sales kan dit zelfs maandelijks of wekelijks gebeuren [7](#page=7).
#### 1.1.3 Definitie van budgetteren
Budgetteren kan gedefinieerd worden als het proces waarbij de verrichtingen van een onderneming worden begroot met als doel het bereiken van een optimale rentabiliteit en winstmaximalisatie op lange termijn. Het is een gecoördineerd, gesloten systeem dat taakstellend is en afdelings- of kostenplaatsgewijs werkt. Budgetcontrole houdt in dat de werkelijke cijfers worden vergeleken met de gebudgetteerde cijfers [3](#page=3).
#### 1.1.4 Soorten budgetten
Budgetten kunnen worden ingedeeld op basis van:
* **Duurtijd**: Korte, middellange en lange termijn [4](#page=4).
* **Budgetgrootte**: Masterbudget en deelbudgetten [4](#page=4).
* **Aard**: Activiteitbudgetten (activiteiten) en resultaatbudgetten (omzet, kosten, volumes) [4](#page=4).
* **Organisatie**: Functionele budgetten (per bedrijfsafdeling) [4](#page=4).
* **Flexibiliteit en controle**: Vaste budgetten (niet veranderlijk) en flexibele budgetten (aangepast aan variabele kosten) [4](#page=4).
### 1.2 Voordelen van planning in een VUCA-wereld
Dynamische strategische planning (DSP) is cruciaal om grip te krijgen op een snel veranderende realiteit. De voordelen van planning in een VUCA-wereld omvatten [5](#page=5):
* **Richting geven**: Zorgt ervoor dat iedereen in dezelfde richting werkt en de juiste beslissingen neemt [5](#page=5).
* **Discipline**: Verhoogt de naleving van afspraken en vermindert energieverlies [5](#page=5).
* **Controle**: Biedt duidelijkheid over de doelen en maakt het mogelijk om op koers te blijven en bij te sturen [5](#page=5).
* **Geloofwaardigheid/Credibiliteit**: Dient als een krachtig communicatiemiddel, zowel intern als extern [5](#page=5).
* **Directe relatie met strategie**: De directe koppeling tussen budgetten en de organisatiestrategie is een groot voordeel [5](#page=5).
### 1.3 Het commercieel budget
Het commercieel budget is een essentieel onderdeel van de planning en controle cyclus. De rol van de commercieel verantwoordelijke is het ontwikkelen van een verkoopplan met forecasting en budgettering, en het evalueren van verkoopinspanningen en het verkoopteam [6](#page=6).
#### 1.3.1 Het verkoopbudget
Het verkoopbudget legt vast:
* **Kwantiteit**: Hoeveel en wat er gepland wordt te verkopen [8](#page=8).
* **Prijs**: Tegen welke prijs producten/diensten verkocht zullen worden [8](#page=8).
* **Tijdschema**: Wanneer de verkoop plaatsvindt [8](#page=8).
* **Klantenpotentieel**: Aan wie er verkocht wordt [8](#page=8).
Dit budget vertrekt vanuit strategische en tactische planning, zoals marktaandeel uitbreiden of nieuwe markten aanboren. Een gedetailleerd verkoopbudget kan worden opgesteld per product, per order, per klant, per afzetgebied, per distributiekanaal, per btw-tarief, of per korting [8](#page=8).
#### 1.3.2 Verkoopprognose
Verkoopprognoses vormen de hoeksteen van het commercieel budget en vereisen de nodige middelen. Het opbouwen van business intelligence is hierbij cruciaal [9](#page=9).
##### 1.3.2.1 Stappenplan voor verkoopprognoses
1. **Vraag in kaart brengen**: Potentiële markt wordt geschat met de formule: Potentiële markt = $n \times p \times q$, waarbij $n$ het aantal potentiële kopers, $p$ de prijs van het product, en $q$ de gemiddelde gekochte hoeveelheid per persoon is [9](#page=9).
2. **Aanbod in kaart brengen**: Dit betreft de productiecapaciteit in functie van beschikbare middelen, tijd en budget [9](#page=9).
3. **Basistechnieken**:
* Intuïtie (marktkennis, ervaring) [9](#page=9).
* Extrapolatie op basis van tijdsreeksen [9](#page=9).
* Oorzaak-gevolg redeneringen [9](#page=9).
* Expertise (Delphi-methode) [9](#page=9).
* Analogie (voor producten zonder data) [9](#page=9).
* Marktonderzoek (o.a. PLC-curves) [9](#page=9).
* Actieve betrokkenheid van verkopers [9](#page=9).
##### 1.3.2.2 Belangrijke overwegingen bij prognoses
* Elke prognose is in wezen onjuist, met variërende mate van onjuistheid [10](#page=10).
* Vergaar relevante informatie en verfijn de logica [10](#page=10).
* Betrek het verkoopteam bij prognoses en evaluaties [10](#page=10).
* Kwaliteitsvolle data is een kritische succesfactor [10](#page=10).
##### 1.3.2.3 Methoden voor prognoses
* **Niet-mathematische methodes**: Gebaseerd op "buikgevoel", ervaring en marktkennis. Vaak gebruikt voor de korte termijn, kleinere bedrijven, of bij overproductie. Deze methoden hebben een grote foutenmarge [10](#page=10).
* **Mathematische methodes**: Voeren een tijdsreeksanalyse uit op verkoopgegevens om vier factoren te bepalen: trend, seizoenschommelingen, cyclische beweging en residuele/accidentele variaties. Gebruikte modellen zijn onder andere trendanalyse met voortschrijdend gemiddelde (VG) [10](#page=10).
#### 1.3.3 Verkoopkostenbudget
Het verkoopkostenbudget omvat alle kosten die gemaakt worden vanaf het moment dat een afgewerkt product de productieafdeling verlaat tot alle verplichtingen aan de klant zijn voldaan [10](#page=10).
##### 1.3.3.1 Verkoop stimulerende kosten
Dit zijn voornamelijk marketingkosten waarbij geen direct verband is met de omzet of andere kostenveroorzakers. Ze hebben te maken met inspanningen om orders te realiseren en omvatten [10](#page=10):
* **Productpolitiek**: Kosten om het product aan te passen aan de marktvraag (assortiment, kleur, design, etc.) [11](#page=11).
* **Prijspolitiek**: Kosten gerelateerd aan prijsbepalingen gebaseerd op klanttype, kostprijs, concurrentiepositie, overheidsmaatregelen, etc. [11](#page=11).
* **Promotiepolitiek**: Kosten om producten bekend te maken en verkoop te stimuleren via reclame en gerichte acties [11](#page=11).
* **Plaatspolitiek**: Kosten gerelateerd aan fysieke distributie, transportmogelijkheden, orderbehandeling en afzetkanalen [11](#page=11).
Bij het opstellen van een reclamebudget wordt de vraag gesteld welk bedrag gespendeerd moet worden om een bepaalde omzet te realiseren, waarbij de historische omzet minder relevant is. Het reclamebudget wordt vaak gezien als een investering in goodwill, hoewel de rentabiliteit moeilijk meetbaar is. Het verkoopkostenbudget bevat informatie die nodig is voor het liquiditeitsbudget en de gebudgetteerde resultatenrekening en balans [12](#page=12).
#### 1.3.4 Commercieel Dashboard & Metrics
Het ontwikkelen van een commercieel dashboard en metrics omvat het definiëren van verkoopdoelstellingen op verschillende niveaus en het monitoren van deze doelstellingen. Dit omvat zowel kwantitatieve (input- en outputobjectieven) als kwalitatieve maatstaven. Succesindicatoren kunnen zijn: verkoopresultaten, distributiekengetallen, verkoopprocesindicatoren, en de structuur van de verkooporganisatie [13](#page=13) [14](#page=14).
### 1.4 Kostenbudget
Het kostenbudget focust op de essentiële kostenbegrippen en methoden van kostenallocatie [15](#page=15).
#### 1.4.1 Essentiële kostenbegrippen
* **Kosten versus uitgaven**: Kosten zijn de waarde van aangewende middelen, uitgaven zijn het betalen ervan [15](#page=15).
* **Opbrengsten versus inkomsten**: Opbrengsten zijn facturen die buitengaan, inkomsten is het geld dat binnenkomt [15](#page=15).
* **Kostensoorten, -plaatsen en -dragers**: Kosten zijn waarde-eenheden die worden opgeofferd om opbrengsten te genereren.
* **Kostensoorten**: de aard van de kost (bv. grondstoffen, afschrijvingen) [15](#page=15).
* **Kostenplaats**: waar de kosten betrekking op hebben (bv. verkoopbeheer, marketingdienst) [16](#page=16).
* **Kostendrager**: een product, uur dienstverlening, etc., die de kosten dragen [17](#page=17).
* **Direct/indirect en vast/variabel**:
* **Directe kosten**: hebben een oorzakelijk verband met de kostendrager (bv. grondstoffen) [17](#page=17).
* **Indirecte kosten**: niet eenduidig toe te wijzen (bv. prestaties verkoopmanager) [17](#page=17).
* **Vaste kosten**: constante kosten (bv. huur) [17](#page=17).
* **Variabele kosten**: variëren met productie/afzet (bv. grondstoffen) [17](#page=17).
#### 1.4.2 Methoden van kostenallocatie
* **Integrale kostprijsberekening (Full costing)**: Neemt alle vaste en variabele kosten ten laste van het product. Vaste kosten worden toegewezen via een verdeelsleutel, wat een knelpunt kan zijn [18](#page=18).
* **Marginale kostprijsberekening (Direct costing)**: Maakt onderscheid tussen vaste en variabele kosten; alleen variabele kosten worden ten laste genomen van het product. De winst is contributie minus vaste kosten [18](#page=18).
#### 1.4.3 Rentabiliteitsberekeningen
* **Break-evenanalyse**: Bepaalt de afzet of omzet waarbij totale opbrengsten gelijk zijn aan totale kosten. Dit is het punt waarop de organisatie quitte speelt. Het punt wordt bereikt wanneer de constante kosten zijn terugverdiend door de dekkingsbijdrage (verkoopprijs minus variabele kosten) [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Veiligheidsmarge**: Geeft aan hoeveel de omzet kan dalen voordat er verlies wordt geleden [19](#page=19).
* **Rentabiliteitsanalyse voor meerdere producten**: Omvat begrippen als omzet en omzetaandeel per product, contributie en contributiemarge per product, gewogen contributiemarge en gesommeerde contributiemarge [19](#page=19).
### 1.5 Budgetten onderbouwen per marketinginstrument
Budgetten moeten worden onderbouwd op productniveau, prijsniveau en promotieniveau [20](#page=20).
#### 1.5.1 Op productniveau
Dit omvat het berekenen van opbrengsten per product, het nemen van 'make or buy'-beslissingen, en beslissingen rond assortimentsuitbreiding en -rationalisatie. Productportfolio-analyse (zoals de BCG-matrix) helpt bij het beoordelen van de marktpositie van producten [20](#page=20) [24](#page=24).
#### 1.5.2 Op prijsniveau
Dit betreft de verkoopprijsstructuur, prijszettingsmethodes (kostprijs-plus, perceived value pricing, competitive pricing) en het bepalen van de prijsstrategie (bv. afroomprijsstrategie, penetratieprijsstrategie) [26](#page=26).
#### 1.5.3 Op promotieniveau
Dit omvat het vastleggen van communicatiedoelstellingen, het bepalen van het communicatiebudget (bv. omzetpercentage-methode, taakstellende methode) en het kiezen van de juiste marcom-instrumenten (marketing, communicatie, verkoop) [28](#page=28).
### 1.6 Budgetevaluatie en -controle
Budgetevaluatie en -controle zijn essentieel om business intelligence op te bouwen, de efficiëntie en effectiviteit van ingezette middelen te berekenen, en om verantwoording af te leggen [33](#page=33).
#### 1.6.1 Budget versus realisatie: Verschillenanalyse
Verschillenanalyse vergelijkt de voorcalculatie (budget) met de nacalculatie (werkelijke resultaten) om de efficiëntie te meten. Mogelijke verschillen zijn: bezettingsresultaat, prijsverschillen, efficiencyverschillen en verkoopprijsverschillen. Bij de analyse van verkoopbudgetten wordt gekeken naar winstmarges en de contributiemarge [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 1.6.2 Benchmarking
Benchmarking is een techniek om eigen processen en prestaties continu te vergelijken met die van andere organisaties, met als doel verbetering. Er zijn verschillende soorten benchmarking, zoals interne, externe competitieve, en generieke benchmarking [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 1.6.3 Efficiëntie versus effectiviteit
* **Efficiëntie (Doelmatigheid)**: Gaat over het correct uitvoeren van taken ("Doen we de dingen goed?") op de korte termijn [35](#page=35).
* **Effectiviteit (Doeltreffendheid)**: Gaat over het uitvoeren van de juiste activiteiten om de doelen te behalen ("Doen we de goede dingen?") op de lange termijn [35](#page=35).
### 1.7 Het Balanced Scorecard (BSC)
De Balanced Scorecard is een managementdashboard dat strategie omzet in operationele plannen en wordt gebruikt voor planning, meting en bijsturing. Het BSC kent vier perspectieven [39](#page=39):
1. **Financieel perspectief**: Hoe aantrekkelijk zijn we voor financiers? [41](#page=41).
2. **Afnemersperspectief**: Hoe aantrekkelijk zijn we voor onze klanten? [41](#page=41).
3. **Interne-processen perspectief**: Waarin moeten we uitblinken? [41](#page=41).
4. **Leer & groei perspectief**: Hoe blijven we in staat om onze strategie te realiseren? [41](#page=41).
Daarnaast wordt tegenwoordig vaak een vijfde perspectief toegevoegd: Maatschappelijk Verantwoord en Duurzaam Ondernemen (MVO). De BSC helpt bij het bepalen en aanscherpen van strategie, het communiceren van doelen, en het sturen van feedback- en leerprocessen. Het maakt ook immateriële activa zichtbaar [41](#page=41) [42](#page=42).
---
# Commercieel budget en verkoopstrategieën
Dit gedeelte van de studiegids behandelt de kernaspecten van commerciële budgettering en de strategische benaderingen die gebruikt worden om verkoopdoelstellingen te bereiken en te monitoren.
### 2.1 Het commerciële budget: een stappenplan
Het opstellen van een commercieel budget is een cyclisch proces dat zowel top-down als bottom-up benaderingen omvat, met een focus op jaarlijkse planning en kwartaal-, maandelijkse of zelfs wekelijkse opvolging, vooral in de huidige VUCA-omgeving [6](#page=6) [7](#page=7).
**Planningcyclus:**
* **Eind december - begin januari:** Topmanagement finaliseert en communiceert het plan voor het komende jaar en monitort lopende kwartaalprestaties [6](#page=6).
* **Eind juli - begin augustus:** Start van de strategische denkoefening voor het volgende jaar, resulterend in het Strategisch Business Plan [7](#page=7).
* **September - oktober:** Afdelingsmanagers stellen Tactische Afdelingsplannen op met hun teams [7](#page=7).
* **Oktober - november:** Medewerkers stellen Persoonlijke Actieplannen (PAB) op, zoals verkopers die persoonlijke prognoses maken en accountplannen opstellen [7](#page=7).
* **December:** Persoonlijke Actieplannen worden samengevoegd in de Afdelingsplannen [7](#page=7).
* **Eind december - begin januari:** Afdelingsplannen worden geïntegreerd in het Strategisch Business Plan [7](#page=7).
* **Tenslotte:** Topmanagement finaliseert het plan en koppelt terug naar de afdelingen [7](#page=7).
De sales manager stelt zijn commerciële plan op met vragen over marktgroei, winstgevende producten, concurrentiepositie en groeiende marktsegmenten [7](#page=7).
### 2.2 Verkoopbudget
Het verkoopbudget legt de te verkopen kwantiteit, prijsstelling, het tijdschema en het klantenpotentieel vast. Het vertrekt vanuit strategische en tactische planning, zoals marktaandeeluitbreiding of productexpansie. De verkoopdienst fungeert als opdrachtgever voor de rest van de onderneming, en een gedetailleerd verkoopbudget is essentieel voor de budgetbepaling van andere afdelingen. Een gedetailleerd verkoopbudget kan worden opgesteld per productgroep, order, klant, afzetgebied, distributiekanaal, btw-tarief of toegestane korting [8](#page=8).
### 2.3 Verkoopprognose
Verkoopprognoses zijn cruciaal voor het commercieel budget en geven richting aan de benodigde middelen [9](#page=9).
**Stappenplan verkoopprognoses:**
1. **Vraag in kaart brengen:** Potentiële markt wordt berekend als $n \times p \times q$, waarbij $n$ het aantal potentiële kopers is, $p$ de prijs van het product of de dienst, en $q$ de gemiddelde gekochte hoeveelheid per persoon [9](#page=9).
2. **Aanbod in kaart brengen:** Dit omvat de productiecapaciteit in functie van productiemiddelen, tijd en budget [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De geraamde jaarlijkse omzet van een snackbar met 50 plaatsen, 5 openingsdagen per week gedurende 48 weken, een bezettingsgraad van 80% en een typemaaltijdprijs van 7,50 euro, wordt berekend als $50 \times 0,80 \times 5 \times 48 \times 7,50$ euro [9](#page=9).
**Basistechnieken voor prognoses:**
* Intuïtie (marktkennis, ervaring) [9](#page=9).
* Extrapolatie op basis van tijdsreeksen (het verleden) [9](#page=9).
* Oorzaak-gevolg redeneringen [9](#page=9).
* Expertise (Delphi-methode) [9](#page=9).
* Analogie (voor producten zonder data) [9](#page=9).
* Marktonderzoek (o.a. PLC-curves) [9](#page=9).
* Actieve betrokkenheid van verkopers [9](#page=9).
> **Tip:** Elke prognose is in wezen onjuist, maar de mate van onjuistheid varieert. Kwaliteitsvolle data en kritisch denken zijn essentieel. Het betrekken van het verkoopteam bij prognoses en evaluatie is een kritische succesfactor [10](#page=10).
**Methoden voor prognoses:**
* **Niet-mathematische methodes:** Gebaseerd op "buikgevoel", ervaring en marktkennis. Vaak gebruikt voor de korte termijn en kleinere bedrijven, maar met een grote foutenmarge door subjectieve schattingen [10](#page=10).
* **Mathematische methodes:** Uitvoeren van tijdsreeksanalyse op verkoopgegevens om vier factoren te bepalen die verkoopcijfers beïnvloeden:
1. **Trend:** De basisbeweging van de reeks op lange termijn [10](#page=10).
2. **Seizoenschommelingen:** Regelmatige, terugkerende schommelingen binnen constante periodes (dag, maand, kwartaal) [10](#page=10).
3. **Cyclische beweging:** Terugkerende schommelingen met veranderlijke periodes [10](#page=10).
4. **Residuele of accidentele variaties:** Variaties die overblijven na eliminatie van de andere bewegingen [10](#page=10).
**Gebruikte mathematische prognosemodellen:**
* **Trendanalyse:** Voortschrijdend gemiddelde (VG). Formules:
* Trend 1 Periode = $VG Qx - VG Q(x-1)$ [10](#page=10).
* Trend 3 Periode = $VG Qx - VG Q(x-2)$ of $Trend 1 Periode Qx + Trend 1 Periode Qx+1$ [10](#page=10).
* Prognose = $VG Qx + Trend 1 Periode Qx + Trend 3 Periode Qx$ [10](#page=10).
* VG met trendcorrectie en gewogen VG worden ook genoemd [11](#page=11).
* Op basis van tijdreeksen uit het verleden [11](#page=11).
* Exponentiële afvlakking [11](#page=11).
* Regressieanalyse [11](#page=11).
* Economische modellen [11](#page=11).
* Seizoensinvloeden [11](#page=11).
* Impactanalyse [11](#page=11).
* Analyse van het koopproces (afnemersproces) [11](#page=11).
> **Tip:** Oefeningen rond voortschrijdend gemiddelde kunnen relevant zijn voor examens, maar specifieke berekeningen voor forecast en budget (bv. 2020-2022) zijn mogelijk niet examenonderdeel. De nadruk kan liggen op het uitleggen van prognosemethoden [11](#page=11).
### 2.4 Verkoopkostenbudget
Het verkoopkostenbudget omvat alle kosten vanaf het moment dat een afgewerkt product de productieafdeling verlaat totdat alle verplichtingen aan de klant zijn voldaan [11](#page=11).
#### 2.4.1 Verkoop stimulerende kosten
Dit zijn voornamelijk marketingkosten zonder direct verband met de omzet of andere kostenveroorzakers. Ze hebben betrekking op inspanningen om orders te realiseren en omvatten kosten gerelateerd aan [11](#page=11):
* **Productpolitiek:** Kosten om producten aan te passen aan de marktvraag (assortiment, kleur, design) [11](#page=11).
* **Prijspolitiek:** Kosten voor het bepalen van prijzen op basis van klanttype, kostprijs, concurrentiepositie en overheidsbeleid [11](#page=11).
* **Promotiepolitiek:** Kosten voor reclame om producten bekend te maken en verkoop te stimuleren via campagnes [12](#page=12).
* **Plaatspolitiek:** Kosten gerelateerd aan fysieke distributie, transportmogelijkheden, orderbehandeling en afzetkanalen [12](#page=12).
**Budgetteringsmethoden voor verkoopkosten:**
* **Zero based budgeting:** Budget opbouwen vanaf nul in fases [12](#page=12).
* **Incrementele budgettering:** Verleden met verhoging of verlaging van kosten [12](#page=12).
* **Projectfunding:** Tijdslimiet en kostenbegrenzing hanteren [12](#page=12).
* **Benchmarking:** Middelen toewijzen door beslissingen af te stemmen op concurrentie en markt, maar met voorzichtigheid om beleid niet klakkeloos te kopiëren [12](#page=12).
> **Voorbeeld Benchmarking:** Reclamebeleid afstemmen op concurrentie zonder differentiatie kan leiden tot een beleid in handen geven van de concurrentie en geen dynamisch reclamebeleid [12](#page=12).
Het opstellen van een reclamebudget dient te focussen op het bedrag dat men bereid is te spenderen om een bepaalde omzet te realiseren, los van de historische omzet, aangezien reclame omzet genereert. Reclame kan als een investering in verbruiksgoodwill worden beschouwd, hoewel de rentabiliteit moeilijk meetbaar is [12](#page=12).
**Coördinatie van het verkoopkostenbudget:**
Het verkoopkostenbudget levert informatie voor het liquiditeitsbudget, de gebudgetteerde resultatenrekening en balans. De impact van btw op uitgaven moet meegenomen worden: verkoopkostenbudget houdt geen rekening met btw, terwijl liquiditeitsbudget en budget van uitstaande schulden wel btw bevatten [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.5 Ontwikkelen van een "Commercieel Dashboard & Metrics"
Dit omvat het identificeren van noodzakelijke kosten en investeringen voor Key Activities en Key Resources, evenals "Kanaalkosten/investeringen" (Distributie, MARCOM, Sales Force) om het businessmodel te laten functioneren. Specifieke zaken voor het verkoopteam zijn omzet per maand/product/sector/klant/verkoper, bruto winstbijdragen, en direct toewijsbare kosten zoals personeel, representatie, verplaatsing en beursdeelnames [13](#page=13).
**Stappenplan "Commercieel Dashboard & Metrics":**
**STAP 1: Definiëren van verkoopdoelstellingen**
* Op niveau van verkoop algemeen, bestaande klanten, prospectie, per verkoper, productgroep, regio en marktsegment [13](#page=13).
* Definiëren van "sales performance indicators" (KPI's):
* Verkoopresultaten ("new business <> retained business"), penetratiegraad producten [13](#page=13).
* Distributiekengetallen: marktbereik, marktdekking, numerieke en gewogen distributie [13](#page=13).
* Verkoopprocesindicatoren: successcore offertes, percentage verloren orders, klachten, dubieuze debiteuren [14](#page=14).
* Verkooporganisatie: regio-indeling, samenstelling verkoopteam (binnen-/buitendienst, technische medewerkers) [14](#page=14).
* Gebruik van callcenter, direct mailing, multimediale kanalen [14](#page=14).
**STAP 2: Monitoren van verkoopdoelstellingen**
Dit gebeurt aan de hand van kwantitatieve (input- en outputobjectieven) en kwalitatieve (vaardigheden, marktkennis, samenwerking, attitude) parameters [14](#page=14).
* **Kwantitatieve maatstaven:**
* Outputmaatstaven: omzet, winst, % brutowinstmarge, inkomsten uit verkoop [14](#page=14).
* Inputmaatstaven: aantal bezoeken, aantal offertes, aantal prospects [14](#page=14).
* **Kwalitatieve maatstaven:** Verkoopvaardigheden, klantrelaties, organisatie, productkennis, samenwerking en attitude [14](#page=14).
* **Scorecard checkpoints:** Omzetevolutie, evolutie direct toewijsbare verkoopkosten, loonkost, btw over een periode van 5 jaar [14](#page=14).
**Presentatie van het Sales en Marketing Jaarplan:** Instrumenten omvatten analyse van verkoopresultaten, marktaandeel, marketinguitgaven, marketingbudget, operationele efficiëntie (klantgedrag) en benchmarking [14](#page=14).
### 2.6 Prijszettingsmethodes en prijsstrategieën
De prijsstrategieën en methodes worden bepaald op prijsniveau en promotieniveau.
#### 2.6.1 Op prijsniveau
**1. Verkoopprijsstructuur:** Omvat kostprijs, functiekortingen, kwantumkortingen, actiekortingen, betalingskortingen, omzetbonussen, toeslagen voor verkoop- en algemene kosten [25](#page=25).
* **Minimum Order Grootte (MOG):** Het omslagpunt waarbij de omzet per order gelijk is aan de totale kosten per order; daaronder maakt het bedrijf verlies [26](#page=26).
**2. Prijszettingsmethodes:**
* **Kostprijs-plus (mark-up) methode:** Vertrekt van de kostprijs en voegt een gewenste marge toe. Makkelijk toe te passen, maar houdt geen rekening met de klant en kan leiden tot prijsoorlogen [26](#page=26).
* **Eenheidsprijs-min (mark-down) methode:** Vertrekt van de marktprijs en rekent terug naar bedrijfsniveau, gebaseerd op de "Perceived Value" en gebruikelijke handels- en distributiemarges [26](#page=26).
* **Prijs in functie van gewenst rendement (Target Return Pricing):** Berekent de prijs op basis van een gewenst rendement (ROI), maar negeert concurrentie en marktomstandigheden [27](#page=27).
* **Perceived value pricing:** Gebruikt marktonderzoek om in te schatten wat de consument wil betalen, gebaseerd op de waarde die zij hechten aan een product ($P = V / C$) [27](#page=27).
* **Competitive pricing:** Houdt rekening met de prijzen van concurrenten of de marktleider [27](#page=27).
* **Methode van gelijkblijvende winst of brutomarges:** Een variant op MU-pricing, rekening houdend met marktfactoren en een vooropgesteld winstdoel (ISO-winstcurve) [27](#page=27).
**Andere factoren die een rol spelen:** psychologische aspecten, referentieprijzen, marketingmix, ondernemingsdoelstellingen en impact op distributie [27](#page=27).
> **Tip:** Oefeningen rond retail markets MU en MD pricing kunnen relevant zijn voor examens [27](#page=27).
**3. Bepalen van de prijsstrategie:**
* **Afroomprijsstrategie:** Hoge introductieprijs om kosten snel terug te verdienen [28](#page=28).
* **Penetratie prijsstrategie:** Lage introductieprijs om snel marktaandeel te veroveren [28](#page=28).
* **Discount pricing:** Prijs net onder die van de concurrent [28](#page=28).
* **Concurrentie gerelateerd:** Prijs van concurrentie als richtlijn [28](#page=28).
* **Dumping:** Producten verkopen voor een veel lager bedrag dan gemiddeld [28](#page=28).
* **Follow-The-Leader:** Prijs van de marktleider volgen [28](#page=28).
* **Premium pricing:** Hogere prijs om kwaliteit uit te stralen [28](#page=28).
* **Price lining:** Meerdere producten aanbieden tegen dezelfde prijs [28](#page=28).
* **Stay-out pricing:** Zeer lage prijs om potentiële concurrenten te ontmoedigen [28](#page=28).
#### 2.6.2 Op promotieniveau
**1. Communicatiedoelstellingen:** Gewenste doelgroep bereiken, reclamedoelstellingen vastleggen, gewenste verandering definiëren en periode bepalen [27](#page=27).
**2. Communicatiebudget bepalen:**
* **Omzetpercentage-methode:** Reclame als percentage van de omzet (veel gebruikt) [28](#page=28).
* **Sluitpostmethode:** Reclame = overschot op begroting (slechte methode) [28](#page=28).
* **Concurrentiemethode:** "Me-too" d.m.v. benchmarking (niet altijd aangewezen) [28](#page=28).
* **Taakstellende methode (objective and task):** Meest correcte methode, gebaseerd op te behalen doelen en benodigde acties [28](#page=28).
**3. Marcom-instrumenten inzetten:**
* **Marketing:** House Style (Corporate Image), website, verpakking, visitekaartjes, brochures, folders, infomercials, DVD's, marktonderzoek [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Communicatie:** Advertising (reclame), TV, Radio, Bioscoop, Internet, Publiciteit, Persberichten [29](#page=29).
* **Verkoop:** Personal selling (bezoeken, beurzen, showroom, telemarketing, netwerking), Sales Promotion (sponsoring, merchandising, verkooppromoties), Non-selling activiteiten (Public Relations, Public Affairs) [29](#page=29) [30](#page=30).
**4. Criteria voor mediamix evaluatie:**
* **Bereik:** Aantal personen/contacten, cumulatieve bereik, brutobereik, nettobereik [29](#page=29).
* **Communicatiekracht of communicatievermogen:** Afhankelijk van de kwaliteit van het medium [29](#page=29).
* **Kosten:** [30](#page=30).
> **Tip:** Oefeningen rond MSA Case Advertising beslissing kunnen relevant zijn voor examens [30](#page=30).
**6. Effectiviteit van marketingcampagnes:**
* **Korte termijn:** Verhoging omzet en marktaandeel, aantrekken kopers van concurrenten, meer winkelbezoek [30](#page=30).
* **Middellange en lange termijn:** Invloed op herhalingsaanschaf, merkimago, verlaging referentieprijs, dealerbereidheid [30](#page=30).
* **Reclame respons:** Schriftelijke, telefonische, websitebezoeken, e-mail reacties, leads, offertes, deals [30](#page=30).
* **Maatstaf:** Kostprijs per respons, suspect, prospect, lead [30](#page=30).
* **Succesfactoren:** Keuze medium, advertentieopmaak ("stopping power"), tijdstip/intensiteit campagne [30](#page=30).
#### 2.6.3 Op distributieniveau
**1. Impact van het distributiemodel:** [30](#page=30).
**2. Kosten distributieapparaat:** Transport- en expeditiekosten, kosten van voorraden, administratie- en beheerskosten. Budgettaire vraagstukken omvatten de kosten van logistiek systeem, transportkosten, vaste en variabele opslagkosten, en verloren verkopen door foutieve leveringen. Basisbegrippen omvatten optimale voorraadniveau (Formule van Camp) en keuze distributiecentrum [31](#page=31).
**3. Mark-up en mark-down pricing in de retail:** Reeds behandeld [31](#page=31).
**4. Persoonlijke verkoop:** Keuze verkoopstructuur, type verkopers, binnen- en buitendienst, na-verkoopservice [31](#page=31).
**Budgettering van verkopers (enkel sales):**
Berekening extra winstbijdrage (Taakstellende methode): Kosten van een verkoper versus verdiensten per order om de kost terug te verdienen. Dit omvat salaris, auto, opleiding, ondersteuning. Opbrengsten berekenen via bezoeken, aantal suspects/prospects, kwaliteit acquisitie, succesratio, ordergrootte [32](#page=32).
> **Voorbeeld:** 5% van 3 miljoen euro jaaromzet is 150.000 euro. Met een jaarsalaris van 27.825 euro (2.100 euro x 13,25) zijn 150.000 / 27.825 = 5,39 FTE nodig. Benchmarking in de branche en analyse van eigen acquisitiestrategieën zijn hierbij relevant [32](#page=32).
**Indeling verkoopgebieden (rayonnering):** Gebaseerd op marktdekkingsprincipe, volledige belasting, positieve dekkingsbijdrage, controleprincipe, egalisatieprincipe, natuurlijke grenzen, beloningsprincipe en klantentype/productgroep [33](#page=33).
### 2.7 Benchmarking van de concurrentie
Benchmarking van de concurrentie omvat het analyseren van gepubliceerde jaarresultaten, commerciële KPI's, sterktes, zwaktes, imago en prijzen. Het bouwen van "Commerciële Metrics" (Dashboard of Scorecard) is essentieel om commerciële prestaties objectief te meten in relatie tot strategische doelen [39](#page=39).
> **Tip:** Oefeningen rond Retail Markets Distributiekengetallen kunnen relevant zijn voor examens [39](#page=39).
---
# Kostenbudgettering en rentabiliteitsanalyse
Hieronder vind je een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste concepten en analyses met betrekking tot kostenbudgettering en rentabiliteitsanalyse, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3 Kostenbudgettering en rentabiliteitsanalyse
Dit onderwerp behandelt essentiële kostenbegrippen, methoden van kostenallocatie, en rentabiliteitsberekeningen om de financiële prestaties van een onderneming te beoordelen en te sturen.
### 3.1 Essentiële kostenbegrippen
Kosten en uitgaven, evenals opbrengsten en inkomsten, vormen de kern van financieel beheer.
* **Kosten versus uitgaven**:
* Kosten vertegenwoordigen de waarde van aangewende productiemiddelen [15](#page=15).
* Uitgaven zijn de daadwerkelijke betalingen voor deze kosten [15](#page=15).
* **Voorbeeld**: Een reclamecampagne kan als een kost over meerdere jaren worden geboekt, terwijl de uitgave de betaling van die campagne betreft [15](#page=15).
* **Opbrengsten versus inkomsten**:
* Opbrengsten zijn de facturen die worden uitgestuurd [15](#page=15).
* Inkomsten zijn de daadwerkelijke geldstromen die binnenkomen, rekening houdend met betalingstermijnen [15](#page=15).
* **Financiële afdeling**: Houdt zich bezig met uitgaven en inkomsten, wat gerelateerd is aan het cashflowconcept en liquiditeit [15](#page=15).
* **Budgetten**: Gerelateerd aan kosten en opbrengsten, wat valt onder het transactieconcept [15](#page=15).
**Kostencalculaties** hebben als primaire doelen:
* Berekenen van de kosten per producteenheid [15](#page=15).
* Bepalen van verkoopprijzen [15](#page=15).
* Controleren van de efficiëntie van bedrijfsprocessen [15](#page=15).
* Controleren van de winstgevendheid van producten, productgroepen en klanten [15](#page=15).
* Ondersteunen van bedrijfsbeleid en planning [15](#page=15).
**Afschrijvingen** zijn kosten die voortkomen uit het gebruik van duurzame productiemiddelen zoals machines, IT en infrastructuur. Belastingen worden over het algemeen niet als kostprijsverhogend beschouwd, met uitzondering van niet-terugvorderbare btw [15](#page=15).
**Kostensoorten, kostenplaatsen en kostendragers**:
* **Kostensoorten**: Beschrijven de aard van de kost (bv. grondstoffen, lonen) [16](#page=16).
* **Kostenplaatsen**: Verwijzen naar de plaats waar de kosten worden gemaakt, zoals verkoopbeheer, marketing of logistiek. Kostensoorten en kostenplaatsen worden vaak samengevat in een kostenverdeelstaat [16](#page=16).
* **Kostendrager**: Een product, een productgroep, of een dienst waarop kosten worden toegerekend om de kostprijs te bepalen [17](#page=17).
**Classificatie van kosten**:
* **Directe vs. indirecte kosten**:
* Directe kosten hebben een direct oorzakelijk verband met de kostendrager, zoals grondstoffen [17](#page=17).
* Indirecte kosten kunnen niet eenduidig aan een kostendrager worden toegewezen, zoals de salaris van een verkoopmanager [17](#page=17).
* **Algemene kosten (overhead)**: Kosten van ondersteunende afdelingen (bv. HR) die via een verdeelsleutel aan kostendragers worden toegewezen [17](#page=17).
* **Vaste vs. variabele kosten**:
* Vaste kosten (constante kosten) blijven gelijk ongeacht het productie- of afzetvolume, zoals huur [17](#page=17).
* Variabele kosten variëren mee met het productie- of afzetvolume, zoals grondstoffen [17](#page=17).
### 3.2 Methoden van kostenallocatie
Deze methoden bepalen hoe kosten worden toegerekend aan kostendragers.
* **Integrale kostprijsberekening (Full costing / Absorption costing)**:
* Alle kosten, zowel vaste als variabele, worden toegerekend aan het product of de kostendrager [18](#page=18).
* Vaste kosten worden toegewezen op basis van een gekozen verdeelsleutel, wat een knelpunt kan zijn [18](#page=18).
* **Knelpunt**: De keuze van de verdeelsleutel voor vaste kosten kan invloed hebben op de kostprijs per eenheid [18](#page=18).
* **Marginale kostprijsberekening (Direct costing)**:
* Maakt een onderscheid tussen vaste en variabele kosten [18](#page=18).
* Alleen variabele kosten worden direct toegerekend aan het product [18](#page=18).
* Bij commerciële budgettering wordt het **contributieconcept** gehanteerd, waarbij variabele en toewijsbare vaste kosten worden meegenomen [18](#page=18).
* Winstberekening: Contributie minus vaste kosten [18](#page=18).
* Nettocontributie: Contributie minus toewijsbare vaste kosten [18](#page=18).
* Brutowinst: Nettocontributie minus algemene vaste kosten [18](#page=18).
* Nettowinst: Brutowinst minus belastingen [18](#page=18).
### 3.3 Rentabiliteitsberekeningen: Break-evenanalyse en veiligheidsmarge
Deze analyses helpen bij het beoordelen van de winstgevendheid en het bepalen van risico's.
* **Break-evenanalyse**:
* Een instrument om te beoordelen of een product geproduceerd en verkocht moet worden [18](#page=18).
* **Break-evenpoint (BEP)**: Het afzet- of omzetniveau waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, wat resulteert in winst = 0 [18](#page=18).
* Een afzet onder het BEP leidt tot verlies; een afzet erboven leidt tot winst [18](#page=18).
* Het BEP wordt bereikt wanneer de dekkingsbijdrage (contributiemarge) de constante kosten volledig vergoedt [18](#page=18).
* **Formule voor BEP in afzet (aantal eenheden)**:
$$ \text{BEP}_{\text{afzet}} = \frac{\text{Vaste kosten}}{\text{Verkoopprijs per eenheid} - \text{Variabele kosten per eenheid}} $$
* **Formule voor BEP in omzet (geld)**:
$$ \text{BEP}_{\text{omzet}} = \text{BEP}_{\text{afzet}} \times \text{Verkoopprijs per eenheid} $$
* Het BEP kan ook worden berekend met de contributiemarge, wat aangeeft bij welke afzet de totale contributie de vaste kosten dekt [19](#page=19).
* Het BEP is het omslagpunt, de minimale omzet die nodig is om quitte te spelen [19](#page=19).
* **Toepassingen**: Analyse van de impact van prijsveranderingen, variabele kosten en vaste kosten op het BEP [19](#page=19).
* **Veiligheidsmarge**:
* Het verschil tussen de gerealiseerde omzet en de break-even omzet [18](#page=18).
* Geeft aan hoeveel de omzet kan dalen voordat er verlies wordt geleden [18](#page=18).
* **Rentabiliteitsanalyse voor meerdere producten**:
* Hierbij worden begrippen zoals omzet en omzetaandeel per product, contributie en contributiemarge per product gehanteerd [19](#page=19).
* **Gewogen contributiemarge per product**: Omzetaandeel x Contributiemarge per product [19](#page=19).
* **Gesommeerde contributiemarge**: Som van de gewogen contributiemarges per product [19](#page=19).
### 3.4 Budgetten onderbouwen per marketinginstrument
Budgetten kunnen specifiek worden onderbouwd voor verschillende marketinginstrumenten en op productniveau.
* **Op productniveau**:
* Berekenen van opbrengsten per product [20](#page=20).
* Beslissingen rondom "make or buy" [20](#page=20).
* Beslissingen rondom assortimentsuitbreiding [20](#page=20).
* Analyse van de productportfolio en productportfoliomanagement [20](#page=20).
* **Make or buy beslissingen**:
* Betreft de keuze om een product of dienst zelf te produceren of uit te besteden [20](#page=20).
* **Overwegingen**: Kwaliteitsborging, kennisoverdracht, klantreacties, eigen productiecapaciteit, tijdelijke niet-beschikbaarheid van middelen [20](#page=20).
* Bij deze beslissingen spelen de bestaande vaste kosten van het bedrijf een kleinere rol [20](#page=20).
* **Cost of opportunity**: De meeropbrengst die gerealiseerd kan worden door alternatieve inzet van middelen [20](#page=20).
* **Stappen in make-or-buy beslissingen**:
1. Vaststellen van de kernactiviteit (core competence) [21](#page=21).
2. Strategische overwegingen: Afhankelijkheid van leveranciers, zeggenschap en verlies van kennis/vaardigheden [21](#page=21).
3. Kosten van uitbesteding: Naast de directe kosten ook monitoringskosten, afsluitkosten en kosten van misbruik (shirkin, poaching, opportunistic repricing) [22](#page=22).
4. Keuze make-or-buy: Afweging van kostenvoordelen tegen verlies van onafhankelijkheid en zeggenschap [22](#page=22).
* **Assortimentsuitbreiding en rationalisatie**:
* **Voordelen assortimentsuitbreiding**: Meer gedifferentieerde klantensegmentatie, benutten van schapruimte, prijsstrategieën, merkstrategie, benutten vrije productiecapaciteit [23](#page=23).
* **Nadelen assortimentsuitbreiding**: Verhoogde complexiteit en kosten (marketing, administratie, productie, logistiek), verdunning van merkimago [23](#page=23).
* **Voordelen assortiment-rationalisatie**: Lagere kosten, concentratie op sterkste merken, meer ruimte voor nieuwe producten [23](#page=23).
* **Productportfolio analyse (BCG-matrix)**:
* Geeft inzicht in marktkenmerken en de evenwichtigheid van het assortiment [24](#page=24).
* Beoordeelt producten op relatief marktaandeel en marktgroeipotentieel [24](#page=24).
* **Kwadranten**: Cashcow, Stars, Question marks, Dogs (niet gespecificeerd in de tekst, maar impliciet door de matrix) [24](#page=24).
### 4.3 Budgetten en effectiviteit
Dit gedeelte focust op de evaluatie van prestaties en efficiëntie binnen de organisatie.
* **Efficiëntie (Doelmatigheid)**: Gaat over het 'goed doen van de dingen' op korte termijn, gericht op input en doorstroomprocessen [36](#page=36).
* **Effectiviteit (Doeltreffendheid)**: Gaat over het 'goed doen van de juiste dingen' op lange termijn, gericht op het behalen van beoogde doelen en het leggen van de juiste prioriteiten [36](#page=36).
* **Benchmarking**:
* Een techniek die eigen processen en prestaties vergelijkt met die van andere ondernemingen om verbetering te realiseren [36](#page=36).
* **Doel**: Inzicht verkrijgen in sterktes en zwaktes, doelstellingen aanscherpen, prestaties vergelijken met targets en concurrenten [37](#page=37).
* **Soorten Benchmarking**: Intern, extern competitief (concurrenten), generiek, best practice, best in class [37](#page=37).
* **Aard van Benchmarking**: Functioneel, proces, operationeel, strategisch [37](#page=37).
* Het kopiëren van "best practices" moet met voorzichtigheid gebeuren, aangezien bedrijfsprocessen resultaten zijn van diverse organisatievariabelen [37](#page=37).
* **Benchmarking van de concurrentie**: Maakt gebruik van gepubliceerde jaarresultaten, commerciële KPI's en andere informatie om sterktes, zwaktes, imago en prijzen te analyseren [38](#page=38).
* **Commerciële metrics / Dashboard / Scorecard**: Objectieve indicatoren om commerciële prestaties te meten in relatie tot strategische doelen [38](#page=38).
#### 4.2.1 Verschillenanalyse
Dit is een controlemiddel om verkopen te evalueren, de efficiëntie van afdelingen te toetsen en marktaandelen, prijzen en verkoopacties van concurrenten te vergelijken [35](#page=35).
* **Doel**: Meer verkopen realiseren en daarbij het resultaat verbeteren [35](#page=35).
* **Winstmargeberekening**: Houdt rekening met variabele kosten, aangezien constante kosten op korte termijn weinig beïnvloedbaar zijn [35](#page=35).
* **Contributiemarge**: Het verschil tussen verkopen en variabele kosten [35](#page=35).
* **Contributiemargeratio**: De contributie als percentage van de verkopen [35](#page=35).
Bij de verschillenanalyse van het verkoopbudget worden onderscheiden:
* **Verkoopprijsverschil (flexibel budget)**: Gerealiseerd volume minus gebudgetteerd volume, vermenigvuldigd met de gebudgetteerde prijs [35](#page=35).
* **Verkoopvolumeverschil**: Gerealiseerde prijs minus gebudgetteerde prijs, vermenigvuldigd met het gerealiseerde volume [35](#page=35).
* **NCB (Netto commerciële bijdrage)**: Dit vertegenwoordigt de netto opbrengst na aftrek van commerciële uitgaven en variabele kosten [35](#page=35).
$$ \text{NCB} = (\text{Marktvraag} \times \text{Marktaandeel} \times (\text{Prijs} - \text{Variabele kosten})) - \text{Commerciële uitgaven} $$
* **Afkortingen**:
* BM: brutomarge [35](#page=35).
* MA: marktaandeel [35](#page=35).
* MV: marktvraag [35](#page=35).
* C: kosten [35](#page=35).
* V: volume [35](#page=35).
* P: prijs [35](#page=35).
* R: gerealiseerd [36](#page=36).
* B: gebudgetteerd [36](#page=36).
---
# Budgetevaluatie, -controle en benchmarking
Budgetevaluatie en -controle omvat de analyse van afwijkingen tussen budget en realisatie, het efficiënt opvolgen van de organisatie en het verbeteren van processen door middel van benchmarking [34](#page=34).
### 4.1 Waarom evalueren?
Evaluatie is cruciaal voor het opbouwen van business intelligence, het berekenen van de return on marketing investments (ROMI) en het bepalen van de efficiëntie en effectiviteit van ingezette middelen. Rapporteren is een vorm van verantwoording afleggen, waarbij de toegewezen middelen en de behaalde resultaten professioneel worden toegelicht. Dit kan op operationeel, tactisch en strategisch niveau [34](#page=34).
### 4.2 Budget versus realisatie (efficiëntie opvolgen)
Verschillenanalyse, ook wel variantieanalyse genoemd, is een belangrijk controlemiddel om de efficiëntie van de organisatie te meten. Hierbij worden de **voorcalculatie** (raming vooraf, zoals kostprijsberekening en budgettering) vergeleken met de **nacalculatie** (achteraf berekende opbrengsten en kosten) [34](#page=34).
#### 4.2.1 Soorten verschillen
Bij de vergelijking tussen voor- en nacalculatie kunnen de volgende verschillen optreden:
* **Bezettingsresultaat:** Dit betreft alleen de constante kosten en meet of er te veel of te weinig constante kosten zijn doorberekend. Het ontstaat wanneer de werkelijke productie afwijkt van de normale bezetting waarop de kostprijsberekening is gebaseerd [34](#page=34).
* **Prijsverschillen:** Deze ontstaan doordat de werkelijke prijzen van kostencomponenten (zoals energie, arbeid, materiaal) afwijken van de gebudgetteerde prijzen [34](#page=34).
* **Efficiencyverschillen:** Deze treden op wanneer de werkelijk gebruikte hoeveelheden productiefactoren afwijken van de hoeveelheden die in de voorcalculatie waren geraamd [34](#page=34).
* **Verkoopprijsverschillen:** Indien verkoopprijzen worden meegenomen, kunnen verschillen ontstaan tussen de gerealiseerde en gebudgetteerde verkoopprijzen [35](#page=35).
#### 4.2.2 Verschillenanalyse op verkopen
De analyse van verkoopverschillen richt zich op winstmarges in plaats van alleen op omzet, met als doel zowel de verkopen als het resultaat te verbeteren. Hierbij wordt uitgegaan van de **contributiemarge**, het verschil tussen verkopen en variabele kosten, en de **contributiemargeratio**, de contributie als percentage van de verkopen [35](#page=35).
Bij de verschillenanalyse van het verkoopbudget wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Verkoopprijsverschil (flexibel budget):** Gebaseerd op het verschil tussen het gerealiseerde en gebudgetteerde volume, vermenigvuldigd met de gebudgetteerde prijs [35](#page=35).
`Verkoopprijsverschil = (Gerealiseerd volume - Gebudgetteerd volume) x Gebudgetteerde prijs`
* **Verkoopvolumeverschil:** Gebaseerd op het verschil tussen de gerealiseerde en gebudgetteerde prijs, vermenigvuldigd met het gerealiseerde volume [35](#page=35).
`Verkoopvolumeverschil = (Gerealiseerde prijs - Gebudgetteerde prijs) x Gerealiseerd volume`
Deze analyses kunnen worden toegepast per product(groep), land, regio, segment, verkoper, etc. [35](#page=35).
De **Netto Commerciële Bijdrage (NCB)** geeft weer wat een activiteit netto oplevert na aftrek van commerciële uitgaven [35](#page=35).
`NCB = ((Marktvraag x Marktaandeel) x (Prijs – Variabele kosten)) – Commerciële uitgaven`
Er bestaat ook een uitgebreidere variantieanalyse [35](#page=35).
> **Tip:** Formules voor de uitgebreide variantieanalyse hoeven niet van buiten geleerd te worden, maar concepten zoals marktspreiding, marktbereik en omzetaandeel dienen gekend te zijn [36](#page=36).
### 4.3 Budgetten en effectiviteit
Efficiëntie (doelmatigheid) focust op het realiseren van meer of betere prestaties met bestaande inspanningen: "Doen we de dingen goed?". Effectiviteit (doeltreffendheid) richt zich op het behalen van de beoogde doelen: "Doen we de goede dingen?". Benchmarking kan een nuttig instrument zijn om effectiviteit te verbeteren [36](#page=36).
#### 4.3.1 Wat is benchmarking?
Benchmarking is een techniek die eigen processen en prestaties vergelijkt met die van andere ondernemingen, gericht op het verbeteren van processen en prestaties door analyse van de verschillen. Het omvat het vergelijken van eigen processen met die van anderen, het analyseren van de oorzaken van verschillen en het herontwerpen (re-engineering) van eigen processen op basis van de verkregen informatie [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 4.3.2 Soorten benchmarking
* **Interne benchmarking:** Vergelijking van gelijke functies binnen verschillende divisies of business units van dezelfde onderneming, gericht op het verbeteren van efficiëntie en productiviteit [37](#page=37).
* **Externe competitieve (concurrenten) benchmarking:** Vergelijking van de eigen organisatie met concurrenten op het gebied van producten, diensten en activiteiten, om de impact op de waarde voor afnemers te kennen [37](#page=37).
* **Generieke benchmarking:** Vergelijking met de meest succesvolle organisaties, ongeacht hun sector [37](#page=37).
* **Best practice:** Het identificeren van de beste uitvoerder van een specifiek deelproces [37](#page=37).
* **Best in class:** De beste op een bepaald deelgebied, ongeacht sector of land (world class) [37](#page=37).
#### 4.3.3 Aard van benchmarking
Benchmarking kan worden toegepast op functies, processen, producten of strategieën [37](#page=37):
* **Functionele benchmarking:** Gericht op kwaliteitscontrole en efficiëntie van specifieke functies (bv. marketing, training) [37](#page=37).
* **Process benchmarking:** Gericht op het verbeteren van efficiëntie en concurrentiekracht van processen [37](#page=37).
* **Operationele/operating benchmarking:** Gericht op gebieden zoals klanttevredenheid, marketingmix, overheaduitgaven, voorraadniveaus [37](#page=37).
* **Strategische benchmarking:** Gericht op het bepalen van essentiële kenmerken van een succesvolle strategie [37](#page=37).
#### 4.3.4 Doel van benchmarking
Het doel van benchmarking is het ondersteunen bij het bepalen en aanscherpen van doelstellingen door inzicht te geven in sterktes en zwaktes. Het vergelijkt gerealiseerde prestaties met eigen targets en die van concurrenten. Benchmarking geeft indicaties over de kwaliteit en doelmatigheid van bedrijfsprocessen, maar het klakkeloos kopiëren van 'best practices' is niet altijd zinvol, omdat processen vaak een resultaat zijn van vele moeilijk te kopiëren organisatievariabelen [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 4.3.5 Benchmarking van de concurrentie
Dit kan gebeuren aan de hand van gepubliceerde jaarresultaten, commerciële Key Performance Indicators (KPI's) en andere bronnen om sterktes, zwaktes, imago en prijzen van concurrenten te analyseren. Dit leidt tot het bouwen van een dashboard of scorecard met commerciële metrics [38](#page=38).
### 4.4 Een geïntegreerd evaluatiesysteem: Balanced Scorecard (BSC)
De Balanced Scorecard (BSC), ontwikkeld door Kaplan en Norton, is een managementdashboard dat dient om strategie om te zetten in operationele plannen. Door kritische succesfactoren (KSF'en) te identificeren, wordt de essentie van bedrijfsdoelen en -activiteiten inzichtelijk gemaakt, waarna prestatie-indicatoren (KPI's) worden gebruikt voor planning, meting en bijsturing. De BSC is niet alleen een meetsysteem, maar ook een strategisch managementsysteem dat helpt bij het bepalen en aanscherpen van de strategie, communicatie, strategische feedback en het vaststellen van planning en streefcijfers. Het maakt ook immateriële activa en concurrentievoordelen zichtbaar, die vaak de echte winstveroorzakers zijn [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 4.4.1 De vier perspectieven van de BSC
De BSC verdeelt strategische succesfactoren in vier perspectieven om balans te creëren [41](#page=41):
1. **Financieel perspectief:** Hoe aantrekkelijk zijn we voor beleggers en financiers? Dit perspectief meet hoe goed de organisatie presteert voor aandeelhouders en financiers. Het is zowel het doel als de start voor de andere perspectieven en omvat metingen op het gebied van inkomsten, productiviteitsverbetering, kostenverlaging, activabenutting en investeringsbeleid (#page=41, 43). De doelstellingen variëren per organisatiefase (opstart, groei, maturiteit, vereffening/overname) [41](#page=41) [43](#page=43).
2. **Afnemersperspectief:** Hoe aantrekkelijk zijn we voor onze afnemers? Dit perspectief richt zich op de 'meerwaarde voor de klant' en omvat metingen op het gebied van kenmerken van goederen en diensten (functionaliteit, prijs, kwaliteit), relatie met de afnemer (responstijd, levertijd, gebruiksgemak) en imago & reputatie (#page=41, 43). KPI's kunnen marktaandeel, klantloyaliteit, acquisitie, klanttevredenheid (bv. levertijd, klachten) en winstgevendheid van klantengroepen omvatten [41](#page=41) [43](#page=43).
3. **Interne-processen perspectief:** Waarin moeten we uitblinken om financiers en afnemers tevreden te stellen? Dit perspectief richt zich op de unieke interne processen die nodig zijn om de doelstellingen van de financiële en afnemersperspectieven te realiseren (#page=41, 44). Het omvat het gehele waardescheppingsproces van behoefteherkenning tot klantenservice. Mogelijke metingen zijn efficiëntie in productie (bv. bezettingsgraad, productietijd), betrouwbaarheid (bv. voorraadhoogte), kwaliteit, productieduur, flexibiliteit, innovatie (time-to-market) en service na verkoop (garantie, reparatie) [41](#page=41) [44](#page=44).
4. **Leer & groei perspectief:** Hoe blijven we in staat onze strategie te realiseren? Dit perspectief levert de infrastructuur (mensen, systemen, procedures) voor de andere drie perspectieven en focust op aanpassingsvermogen aan dynamiek zoals nieuwe technologieën, concurrentieacties en veranderende klanteisen (#page=41, 44). Meningen omvatten bekwaamheid van medewerkers, capaciteit van informatiesystemen en bedrijfsklimaat (motiveren, delegeren, doelenafstemming) [41](#page=41) [44](#page=44).
Tegenwoordig wordt vaak een vijfde perspectief toegevoegd: **Maatschappelijk Verantwoord en Duurzaam Ondernemen (MVO)**, met aandacht voor de omgeving (duurzaamheid) en sociale doelstellingen (veilige processen, afvalreductie, diversiteit) [42](#page=42).
#### 4.4.2 KSF'en en KPI's
Binnen de BSC is het cruciaal om de strategie te vertalen naar korte-termijn doelen, geidentificeerd door kritische succesfactoren (KSF'en), waaruit vervolgens prestatie-indicatoren (KPI's) worden afgeleid [42](#page=42).
#### 4.4.3 Voordelen en nadelen van niet-financiële indicatoren in de BSC
* **Voordelen:** Sluiten beter aan op strategische (lange-termijn) doelen; maken meting van knowhow, reputatie, imago en andere immateriële elementen mogelijk [45](#page=45).
* **Nadelen:** Kunnen kostbaar zijn om te meten; ontbreken van een 'grote gemene deler' (niet optelbaar of vergelijkbaar); oorzakelijke verbanden kunnen ontbreken; kunnen onbetrouwbaar zijn door gering aantal metingen; te veel metingen kunnen het zicht vertroebelen [45](#page=45).
De BSC is een belangrijk instrument in het strategisch managementproces, dienend als controlemiddel, voor het verduidelijken en vertalen van visie en strategie, voor communicatie en koppeling van doelen en indicatoren, voor planning, en voor feedback en leren uit fouten [45](#page=45).
---
# De Balanced Scorecard (BSC)
De Balanced Scorecard (BSC) is een strategisch managementsysteem dat de strategie van een organisatie omzet in operationele plannen, waarbij zowel financiële als niet-financiële indicatoren worden gebruikt via vier essentiële perspectieven [40](#page=40).
### 5.1 Introductie tot de Balanced Scorecard
De Balanced Scorecard (BSC), ontwikkeld door Kaplan en Norton, is een managementdashboard dat dient als instrument om strategie om te zetten in operationele plannen. Het stelt organisaties in staat om hun strategie te verduidelijken, te communiceren en te sturen door middel van kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren. De BSC is niet enkel een meetsysteem, maar ook een strategisch managementsysteem dat helpt bij het bepalen en aanscherpen van de strategie. Een belangrijk voordeel van de BSC is dat het immateriële activa, zoals reputatie en innovatief vermogen, zichtbaar maakt en meetbaar maakt, wat cruciaal is voor strategisch management [40](#page=40) [41](#page=41).
### 5.2 De vier perspectieven van de BSC
De BSC onderscheidt vier perspectieven om een balans in de besturing van de organisatie te waarborgen. Deze perspectieven vormen een samenhangend geheel van oorzaken en gevolgen [41](#page=41).
#### 5.2.1 Financieel perspectief
Dit perspectief beantwoordt de vraag: "Hoe aantrekkelijk moeten we voor onze beleggers en andere financiers zijn?". Het financiële perspectief wordt beschouwd als het einddoel van alle inspanningen, maar ook als het startpunt dat richting geeft aan de andere perspectieven (#page=41, 43). Meteenheden binnen dit perspectief omvatten de groei en samenstelling van inkomsten en uitgaven (bijv. cashflow), productiviteitsverbetering en kostenverlaging (bijv. winst), en activabenutting en investeringsbeleid (bijv. return on investment). De specifieke doelstellingen kunnen variëren afhankelijk van de fase waarin de organisatie zich bevindt (opstart, groei, maturiteit, vereffening of overname) [41](#page=41) [43](#page=43).
#### 5.2.2 Afnemersperspectief
Dit perspectief richt zich op de vraag: "Hoe aantrekkelijk moeten we voor onze afnemers zijn?" en beoogt de 'meerwaarde voor de klanten' te meten (#page=41, 43). Meteenheden omvatten marktaandeel, afnemerstrouw (aantal bestaande klanten), acquisitie (aantal nieuwe klanten), en de graad van tevredenheid van klanten (responstijd, nakomen levertijd, aantal klachten). Succesfactoren voor meerwaarde voor klanten worden onderverdeeld in [41](#page=41) [43](#page=43):
* **Kenmerken van goederen en diensten:** functionaliteit, prijs en kwaliteit (#page=41, 43) [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Relatie met de afnemer:** responstijd, nakomen levertijd en gebruiksgemak (#page=41, 43) [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Imago en reputatie** (#page=41, 43) [41](#page=41) [43](#page=43).
#### 5.2.3 Interne-processen perspectief
Dit perspectief vraagt: "Waarin moeten we uitblinken om financiers en afnemers tevreden te stellen?". Het omvat het gehele waardecreatieproces, van het onderkennen van klantbehoeften tot het vervullen ervan. Meteenheden zijn onder meer [41](#page=41):
* **Productie- en dienstverleningsproces:** gericht op doelmatigheid (bezettingsgraad, productietijd), betrouwbaarheid (voorraadhoogte), kwaliteit, duur van de productiecyclus, flexibiliteit en unieke producteigenschappen [44](#page=44).
* **Innovatieproces:** met een focus op een korte innovatiecyclus en snelle marktpositionering (time to market) (#page=41, 44) [41](#page=41) [44](#page=44).
* **Service na verkoop:** inclusief garantie, reparatie, defecten, retouren en debiteurenbeheer [44](#page=44).
#### 5.2.4 Leer- en groeiperspectief
Dit perspectief onderzoekt: "Hoe blijven we in staat om onze strategie te realiseren?". Het biedt de infrastructuur (mensen, systemen en procedures) voor de andere drie perspectieven en is gericht op het aanpassen aan dynamiek door nieuwe technologieën of veranderende klanteneisen (#page=41, 44). Meteenheden omvatten [41](#page=41) [44](#page=44):
* **De bekwaamheid van de medewerkers** (#page=41, 44) [41](#page=41) [44](#page=44).
* **De capaciteit van de informatiesystemen** [44](#page=44).
* **Het bedrijfsklimaat:** inclusief het vermogen tot motiveren, het delegeren van bevoegdheden en doelaftemming (#page=41, 44) [41](#page=41) [44](#page=44).
#### 5.2.5 Maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen (MVO)
Een recentere evolutie binnen de BSC is de toevoeging van een vijfde perspectief, gericht op maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen. Dit omvat aandacht voor de omgeving en sociale doelstellingen, zoals veilige processen en producten, reductie van afval, en personeelsdiversiteit op de lange termijn [42](#page=42).
### 5.3 Kritische Succesfactoren (KSF'en) en Prestatie-indicatoren (KPI's)
Een cruciaal onderdeel van de BSC is het vertalen van de strategie naar korte termijn doelstellingen, met behulp van kritische succesfactoren (KSF'en) en prestatie-indicatoren (KPI's). Dit maakt het mogelijk om de voortgang van de strategie te meten en bij te sturen [40](#page=40) [42](#page=42).
### 5.4 Niet-financiële indicatoren
Niet-financiële indicatoren zijn een kenmerkend aspect van de BSC [45](#page=45).
#### 5.4.1 Voordelen van niet-financiële indicatoren
* Ze sluiten vaak beter aan op strategische lange-termijndoelen [45](#page=45).
* Ze maken meting van immateriële elementen zoals knowhow, reputatie en imago mogelijk, wat nodig is bij doelstellingen als productwijzigingen en procesverbeteringen [45](#page=45).
#### 5.4.2 Nadelen van niet-financiële indicatoren
* Het meten ervan kan tijdrovend en kostbaar zijn [45](#page=45).
* Er is geen 'grote gemene deler', waardoor ze niet eenvoudig opgeteld of vergeleken kunnen worden [45](#page=45).
* Het ontbreken van causale verbanden kan leiden tot een focus op de verkeerde doelen [45](#page=45).
* Ze kunnen onbetrouwbaar zijn door een gering aantal metingen [45](#page=45).
* Een te groot aantal metingen kan de realiteit vertroebelen [45](#page=45).
### 5.5 De BSC als Instrument in het Managementproces
De BSC is een waardevol instrument in het (strategisch) managementproces voor diverse doeleinden [45](#page=45):
* Als controlemiddel [45](#page=45).
* Voor het verduidelijken en vertalen van visie en strategie [45](#page=45).
* Voor het communiceren en leggen van verbanden tussen strategische doelstellingen en prestatie-indicatoren [45](#page=45).
* Voor het plannen en linken met strategische initiatieven [45](#page=45).
* Voor het geven van feedback en leren uit fouten [45](#page=45).
> **Tip:** De BSC helpt bij het overbruggen van de kloof tussen strategieformulering en de dagelijkse operationele praktijk. Het is essentieel om de indicatoren af te stemmen op de specifieke strategie van de organisatie [40](#page=40).
> **Voorbeeld:** Een technologiebedrijf kan in het leer- en groeiperspectief KPI's opnemen zoals het aantal patenten aangevraagd, de investering in R&D per medewerker, en het slagingspercentage van nieuwe productlanceringen. Deze metingen ondersteunen direct de strategische doelen op het gebied van innovatie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| VUCA | VUCA is een acroniem dat de huidige marktomgeving beschrijft als Veranderlijk (Volatile), Onzeker (Uncertain), Complex en Dubbelzinnig (Ambiguous), wat uitdagingen met zich meebrengt voor strategische planning en besluitvorming. |
| Budget | Een budget is een financieel plan dat de verwachte inkomsten en uitgaven voor een specifieke periode vastlegt, en dient als een managementinstrument voor planning, allocatie, sturing en controle. |
| Planninginstrument | Een instrument dat helpt bij het vaststellen van doelen en het uitstippelen van de weg om deze te bereiken, essentieel voor zowel korte als lange termijn operationele activiteiten. |
| Allocatiemiddel | Een middel om budgetten toe te wijzen aan verschillende afdelingen of activiteiten binnen een organisatie, gebaseerd op strategische prioriteiten en behoeften. |
| Sturingsinstrument | Een instrument dat wordt gebruikt om de prestaties te meten, te rapporteren en afwijkingen te analyseren ten opzichte van het budget, teneinde bijsturing mogelijk te maken. |
| Managementcontract | Een afspraak tussen managementniveaus, waarbij het lagere management gehouden is binnen het budget te blijven en de beoogde resultaten te realiseren, wat bijdraagt aan verantwoordelijkheidszin. |
| Top-Down budgettering | Een budgetteringsbenadering waarbij het topmanagement de algemene kaders en doelen vaststelt, waarna de budgethouders deze verder invullen en detailleren. |
| Bottom-Up budgettering | Een budgetteringsbenadering waarbij budgethouders meer vrijheid hebben binnen de gestelde kaders om hun eigen budget op te stellen, wat leidt tot meer betrokkenheid. |
| Strategisch Business Plan | Een langetermijnplan dat de algemene richting en doelstellingen van de organisatie schetst, gebaseerd op marktanalyse en concurrentiepositie, en dient als basis voor tactische en operationele plannen. |
| Tactisch Afdelingsplan | Een plan dat de strategische doelstellingen vertaalt naar concrete acties en budgetten voor een specifieke afdeling, met een kortere termijn focus dan het strategisch plan. |
| Persoonlijk Actieplan (PA) | Een plan opgesteld door individuele medewerkers, waarin hun specifieke bijdragen en doelstellingen voor de komende periode worden uitgewerkt, aansluitend op het afdelingsplan. |
| Masterbudget | Een integraal budget dat alle deelbudgetten van een organisatie omvat en de onderlinge afspraken en werkwijzen vastlegt, fungerend als een overkoepelend financiële roadmap. |
| VUCA World | Een wereld die wordt gekenmerkt door snelle veranderingen, onvoorspelbaarheid en complexiteit, wat een flexibele en adaptieve benadering van management en planning vereist. |
| Dynamische Strategische Planning (DSP) | Een planningsmethodiek die gericht is op het flexibel reageren op snel veranderende omstandigheden, in plaats van te vertrouwen op statische, langetermijnplannen. |
| Commercieel Budget | Een budget dat specifiek gericht is op de verkoopactiviteiten en de daaraan gerelateerde inkomsten en kosten, met als doel de verkoopdoelstellingen te realiseren. |
| Verkoopbudget | Een gedetailleerd budget dat de verwachte kwantiteit, prijs, tijdschema en afzetkanalen voor producten of diensten vastlegt, cruciaal voor de totale verkoopplanning. |
| Verkoopprognose | Een schatting van de toekomstige verkopen, gebaseerd op marktanalyse, historische gegevens en andere relevante factoren, en vormt de basis voor het commerciële budget. |
| Business Intelligence | Het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens om inzicht te verkrijgen in de markt, concurrentie en eigen prestaties, ter ondersteuning van besluitvorming. |
| Potentiële Markt | Het totale aantal potentiële kopers dat geïnteresseerd is in een product of dienst, vermenigvuldigd met de verwachte prijs en de gemiddelde gekochte hoeveelheid. |
| Aanbod | De productiecapaciteit van een bedrijf, bepaald door de beschikbare productiemiddelen, tijd en budget, die de hoeveelheid goederen of diensten weergeeft die het kan leveren. |
| Intuïtie (Prognosemethode) | Een prognose gebaseerd op marktkennis, ervaring en onderbuikgevoel, vaak gebruikt voor de korte termijn of in situaties met beperkte data. |
| Extrapolatie | Een methode om toekomstige waarden te voorspellen door trends uit het verleden voort te zetten, vaak gebruikt in combinatie met tijdreeksanalyse. |
| Oorzaak-gevolg Redeneringen | Een prognosetechniek die verbanden legt tussen verschillende marktfactoren om toekomstige effecten te voorspellen, zoals de impact van rentewijzigingen op de bouwsector. |
| Expertise (Prognosemethode) | Het inschakelen van deskundigen om via methoden zoals de Delphi-methode tot een gefundeerde prognose te komen. |
| Analogie (Prognosemethode) | Het baseren van prognoses voor nieuwe producten op gegevens van vergelijkbare, reeds bestaande producten. |
| Marktonderzoek | Het systematisch verzamelen en analyseren van gegevens over de markt, consumenten en concurrenten, om informatie te verkrijgen voor besluitvorming en prognoses. |
| PLC-curves (Product Levenscyclus) | Grafische weergaven van de verschillende fasen die een product doorloopt in de markt (introductie, groei, volwassenheid, neergang), die gebruikt kunnen worden voor prognoses. |
| Niet-mathematische methodes (Prognose) | Prognosetechnieken die primair gebaseerd zijn op subjectieve oordelen, ervaring en marktkennis, in plaats van op strikte wiskundige modellen. |
| Mathematische methodes (Prognose) | Prognosetechnieken die gebruikmaken van statistische en wiskundige modellen, zoals tijdreeksanalyse, om toekomstige verkopen te voorspellen. |
| Tijdreeksanalyse | Een statistische methode om historische gegevens te analyseren om patronen en trends te identificeren die gebruikt kunnen worden om toekomstige waarden te voorspellen. |
| Trend (in Tijdreeksanalyse) | De algemene, langetermijnrichting van een dataset, die stijgend, dalend of stabiel kan zijn. |
| Seizoenschommelingen | Regelmatige, terugkerende variaties in een tijdreeks die binnen vaste periodes optreden, zoals dagelijkse, maandelijkse of kwartaalpatronen. |
| Cyclische Beweging (in Tijdreeksanalyse) | Terugkerende schommelingen in een tijdreeks waarvan de periodes variabel zijn, vaak gerelateerd aan economische cycli. |
| Residuele of Accidentele Variaties | Willekeurige, onverklaarbare schommelingen in een tijdreeks die overblijven nadat trends, seizoensinvloeden en cyclische bewegingen zijn geëlimineerd. |
| Voortschrijdend Gemiddelde (VG) | Een statistische methode die wordt gebruikt om trends in tijdreeksen te analyseren door het gemiddelde van een bepaald aantal opeenvolgende datapunten te berekenen. |
| Gewogen VG | Een variant van het voortschrijdend gemiddelde waarbij recentere datapunten een groter gewicht krijgen in de berekening van het gemiddelde, om de trend beter te weerspiegelen. |
| Exponentiële Afvlakking | Een tijdreeksmethode waarbij de prognose een gewogen gemiddelde is van eerdere waarnemingen, met een exponentieel afnemende weging voor oudere gegevens. |
| Regressieanalyse | Een statistische methode om de relatie tussen een afhankelijke variabele en een of meer onafhankelijke variabelen te analyseren en te modelleren. |
| Verkoopkostenbudget | Een budget dat alle kosten specificeert die gemaakt worden vanaf het moment dat een product de productieafdeling verlaat tot aan de volledige voldoening van de verplichtingen aan de klant. |
| Verkoop stimulerende kosten | Kosten die gemaakt worden om de verkoop te bevorderen, zoals marketing- en publiciteitskosten, waarbij er geen direct verband is met de omzet of andere kostenveroorzakers. |
| Productpolitiek | Kosten gerelateerd aan het aanpassen van het product of assortiment aan de marktvraag, inclusief zaken als ontwerp, kleur en smaak. |
| Prijspolitiek | Kosten die gemaakt worden om prijzen te bepalen, rekening houdend met diverse factoren zoals klantsegmenten, kostprijzen, concurrentie en overheidsbeleid. |
| Promotiepolitiek | Kosten gerelateerd aan reclame en tijdelijke acties die erop gericht zijn de bekendheid van het product te vergroten en de verkoop op korte termijn te stimuleren. |
| Plaats politiek (Distributie) | Kosten die betrekking hebben op de fysieke distributie van producten, inclusief transport, orderverwerking en de keuze van afzetkanalen. |
| Zero Based Budgeting (ZBB) | Een budgetteringsmethode waarbij elk budget opnieuw vanaf nul wordt opgebouwd, met een grondige rechtvaardiging van elke uitgave. |
| Incrementele Budgettering | Een budgetteringsmethode waarbij het budget van de voorgaande periode als basis wordt genomen, met aanpassingen voor verwachte veranderingen. |
| Projectfunding | Een budgetteringsaanpak waarbij middelen worden toegewezen aan specifieke projecten, vaak met een vooraf bepaalde tijdslimiet en kostenbegrenzing. |
| Benchmarking | Een techniek om bedrijfsprocessen, prestaties en praktijken te vergelijken met die van andere organisaties, met als doel verbeteringen te identificeren en te implementeren. |
| Verkoopkostenbudget coördinatie | De integratie van informatie uit het verkoopkostenbudget met andere budgetten zoals het liquiditeitsbudget en de gebudgetteerde resultatenrekening en balans. |
| Commercieel Dashboard & Metrics | Een systeem dat belangrijke indicatoren en prestatiecijfers visualiseert om commerciële activiteiten te monitoren en te evalueren, en ondersteuning biedt bij besluitvorming. |
| Verkoopdoelstellingen | Specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden (SMART) doelen die de organisatie wil bereiken op het gebied van verkoop. |
| Sales Performance Indicators (SPI's) | Meetbare indicatoren die de prestaties van het verkoopteam en de verkoopactiviteiten evalueren, zoals omzet, marktaandeel en klanttevredenheid. |
| Kwantitatieve Maatstaven | Meetbare, objectieve data die worden gebruikt om prestaties te evalueren, zoals omzet, winst en aantal bezoeken. |
| Kwalitatieve Maatstaven | Subjectieve beoordelingen van prestaties, zoals verkoopvaardigheden, klantrelaties en productkennis. |
| Scorecard | Een rapport dat belangrijke prestatie-indicatoren (KPI's) samenvat, vaak gebruikt voor het monitoren van de voortgang richting strategische doelen. |
| Kostenbudget | Een financieel plan dat de verwachte kosten voor een bepaalde periode of activiteit vastlegt. |
| Kosten versus Uitgaven | Kosten vertegenwoordigen de waarde van aangewende middelen, terwijl uitgaven het daadwerkelijke betalen van die kosten betreffen. |
| Opbrengsten versus Inkomsten | Opbrengsten ontstaan bij het uitreiken van een factuur, terwijl inkomsten het daadwerkelijk ontvangen geld betreffen. |
| Transaction Concept | Een boekhoudkundig principe dat uitgaat van het registreren van transacties op het moment dat ze plaatsvinden, onafhankelijk van de kasstroom. |
| Kostensoorten | De aard van de uitgaven die een organisatie maakt, zoals personeelskosten, materiaalkosten en huurkosten. |
| Kostenplaats | Een specifieke afdeling, activiteit of locatie binnen een organisatie waar kosten worden gemaakt en geregistreerd. |
| Kostendrager | Een product, dienst of activiteit waarvoor de kosten worden berekend en toegewezen. |
| Afschrijvingen | De kosten die de waardevermindering van duurzame productiemiddelen over hun economische levensduur weergeven. |
| Grondstof | Materiaal dat volledig in het eindproduct herkenbaar is en een integraal onderdeel vormt van het product. |
| Hulpstoffen | Materialen die worden gebruikt in het productieproces maar niet direct in het eindproduct herkenbaar zijn. |
| Afval | Materiaalverlies van technische aard of door fouten tijdens het productieproces. |
| Kostenverdeelstaat | Een document dat kostensoorten en kostenplaatsen koppelt om de distributie van kosten naar kostendragers te faciliteren. |
| Directe kosten | Kosten die direct en eenduidig toe te wijzen zijn aan een specifieke kostendrager. |
| Indirecte kosten | Kosten die niet direct toe te wijzen zijn aan een specifieke kostendrager en via een verdeelsleutel worden toegewezen. |
| Algemene kosten (Overhead) | Kosten die niet direct aan producten of diensten toe te wijzen zijn en door middel van een verdeelsleutel worden toegewezen aan kostendragers. |
| Vaste kosten (Constante kosten) | Kosten die niet variëren met de productie- of afzetvolumes binnen een relevante range. |
| Variabele kosten | Kosten die direct variëren met de productie- of afzetvolumes. |
| Integrale kostprijsberekening (Full Costing) | Een methode waarbij alle kosten (vast en variabel) worden toegerekend aan producten of kostendragers. |
| Knelpunt (Integrale Kostprijs) | De moeilijkheid bij integrale kostprijsberekening om een correcte verdeelsleutel te bepalen voor de toewijzing van vaste kosten aan kostendragers. |
| Marginale kostprijsberekening (Direct Costing) | Een methode waarbij alleen variabele kosten worden toegerekend aan producten of kostendragers, terwijl vaste kosten als periodekosten worden behandeld. |
| Contributieconcept | Een benadering waarbij de bijdrage van een product of dienst aan de dekking van vaste kosten en de winst wordt berekend (verkoopprijs minus variabele kosten). |
| Nettocontributie | De contributie na aftrek van toewijsbare vaste kosten. |
| Brutowinst | De winst na aftrek van de variabele en toewijsbare vaste kosten, maar vóór aftrek van algemene vaste kosten. |
| Nettowinst | De uiteindelijke winst na aftrek van alle kosten, inclusief belastingen. |
| Break-evenanalyse | Een analyse die het punt bepaalt waarop de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, waardoor er noch winst, noch verlies wordt geleden. |
| Break-evenpoint (BEP) | Het afzet- of omzetniveau waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten. |
| Veiligheidsmarge | Het verschil tussen de werkelijke of verwachte afzet en de break-even afzet, dat aangeeft hoeveel de omzet kan dalen voordat er verlies wordt geleden. |
| Rentabiliteitsanalyse | Een analyse die de winstgevendheid van een bedrijf of product evalueert, vaak met behulp van methoden zoals break-evenanalyse. |
| Make or Buy Beslissingen | Beslissingen die een organisatie neemt over het zelf produceren van goederen of diensten (make) of het inkopen ervan bij externe leveranciers (buy). |
| Kernactiviteit (Core Competence) | Een unieke vaardigheid of activiteit van een organisatie die haar onderscheidt van concurrenten en die cruciaal is voor haar succes. |
| Strategische Overwegingen (Make-or-Buy) | Factoren zoals afhankelijkheid van leveranciers, zeggenschap en behoud van kennis die meegenomen worden in de make-or-buy beslissing. |
| Monitoringskosten | Kosten die gemaakt worden om de prestaties van externe leveranciers te bewaken en te controleren. |
| Afsluitkosten | Kosten die gepaard gaan met het beëindigen van contracten of het reorganiseren van middelen bij uitbesteding. |
| Kosten van Misbruik | Potentiële kosten die ontstaan door onbetrouwbaar gedrag van leveranciers, zoals onderprestatie of opportunistische prijsaanpassingen. |
| Service Level Agreement (SLA) | Een contract dat de prestatieafspraken tussen een opdrachtgever en een leverancier vastlegt, inclusief kwaliteitsnormen en leveringstermijnen. |
| Assortimentsuitbreiding | Het toevoegen van nieuwe producten of productvarianten aan het bestaande assortiment van een organisatie. |
| Assortimentsrationalisatie (Sanering) | Het verminderen van het assortiment door producten met lage prestaties of lage winstgevendheid te schrappen. |
| Productportfolio Analyse (BCG Matrix) | Een strategisch hulpmiddel dat producten of diensten evalueert op basis van hun relatieve marktaandeel en marktgroei, om investeringsbeslissingen te ondersteunen. |
| Cashcow | Een product of dienst met een hoog marktaandeel in een volwassen markt, dat genereert aanzienlijke kasstromen oplevert. |
| Star | Een product of dienst met een hoog marktaandeel in een groeimarkt, dat veel investeringen vereist maar potentieel zeer winstgevend is. |
| Question Mark (Problem Child) | Een product of dienst met een laag marktaandeel in een groeimarkt, waarvan de toekomstige potentie onzeker is. |
| Dog | Een product of dienst met een laag marktaandeel in een volwassen markt, dat vaak wordt afgestoten of afgebouwd. |
| Verkoopprijsstructuur | De verschillende elementen die de uiteindelijke verkoopprijs van een product bepalen, zoals kostprijs, kortingen en toeslagen. |
| Minimum Order Grootte (MOG) | Het minimale afzet- of omzetniveau per order dat noodzakelijk is om winstgevend te zijn. |
| Prijszettingsmethodes | Verschillende benaderingen die organisaties gebruiken om de verkoopprijs van hun producten te bepalen, zoals kostprijs-plus en perceived value pricing. |
| Kostprijs-plus (Mark-up) Methode | Een prijszettingsmethode waarbij de verkoopprijs wordt berekend door een winstmarge toe te voegen aan de kostprijs. |
| Eenheidsprijs-min (Mark-down) Methode | Een prijszettingsmethode waarbij de verkoopprijs wordt afgeleid van de marktprijs door terug te rekenen op basis van gebruikelijke marges. |
| Perceived Value Pricing | Een prijszettingsmethode waarbij de prijs wordt bepaald op basis van de waarde die de klant hecht aan het product of de dienst. |
| Competitive Pricing | Een prijszettingsmethode waarbij de prijzen worden afgestemd op die van concurrenten. |
| Prijsstrategie | De algemene aanpak die een organisatie kiest voor het bepalen van de prijzen van haar producten en diensten, zoals afroom- of penetratieprijsstrategieën. |
| Afroomprijsstrategie | Een prijsstrategie waarbij bij de introductie van een product een hoge prijs wordt gehanteerd om snel kosten terug te verdienen. |
| Penetratieprijsstrategie | Een prijsstrategie waarbij bij de introductie van een product een lage prijs wordt gehanteerd om snel marktaandeel te veroveren. |
| Discount Pricing | Een prijsstrategie waarbij de prijzen net onder die van de concurrenten worden gehouden. |
| Premium Pricing | Een prijsstrategie waarbij een iets hogere prijs wordt gehanteerd dan die van concurrenten, om kwaliteit uit te stralen. |
| Price Lining | Een prijsstrategie waarbij een reeks producten tegen eenzelfde prijs wordt aangeboden. |
| Marcom-instrumenten | Marketingcommunicatiemiddelen die worden ingezet om een product of dienst te promoten, zoals reclame, publiciteit en personal selling. |
| Mediamix | De combinatie van verschillende media die wordt gebruikt om een marketingcommunicatiecampagne uit te voeren. |
| Distributieapparaat | Het geheel van activiteiten en middelen die nodig zijn om producten van de producent naar de consument te transporteren. |
| Persoonlijke Verkoop | Een promotie-instrument waarbij verkopers direct contact leggen met potentiële klanten om hen te informeren en te overtuigen. |
| Sales Promotion | Kortdurende acties die gericht zijn op het stimuleren van de verkoop, zoals kortingen, samples en wedstrijden. |
| Non-selling Activiteiten | Activiteiten die niet direct gericht zijn op verkoop, maar wel bijdragen aan de merkbekendheid en het imago, zoals public relations en public affairs. |
| Public Relations (PR) | Activiteiten die gericht zijn op het opbouwen en onderhouden van een positief imago en goede relaties met publieke belangengroepen. |
| Public Affairs | Activiteiten gericht op het beïnvloeden van overheidsbeleid en wetgeving, en het onderhouden van contacten met belangengroepen. |
| Distributiekengetallen | Meetbare indicatoren die de prestaties van het distributiesysteem evalueren, zoals marktbereik en marktdekking. |
| Balanced Scorecard (BSC) | Een strategisch managementsysteem dat de prestaties van een organisatie meet en beheert vanuit vier perspectieven: financieel, afnemers, interne processen, en leer & groei. |
| Kritische Succesfactoren (KSF'en) | Essentiële factoren die een organisatie moet beheersen om haar strategische doelen te bereiken. |
| Prestatie-indicatoren (KPI's) | Meetbare elementen die de prestaties van een organisatie ten opzichte van de kritische succesfactoren bijhouden. |
| Financieel Perspectief (BSC) | Het deel van de BSC dat zich richt op de financiële resultaten en de aantrekkelijkheid voor investeerders en financiers. |
| Afnemersperspectief (BSC) | Het deel van de BSC dat zich richt op de klanttevredenheid, klantloyaliteit en de waarde die de organisatie voor haar klanten creëert. |
| Interne-processen Perspectief (BSC) | Het deel van de BSC dat zich richt op de efficiëntie en effectiviteit van de interne bedrijfsprocessen die nodig zijn om aan de klantbehoeften te voldoen. |
| Leer & Groei Perspectief (BSC) | Het deel van de BSC dat zich richt op de capaciteit van de organisatie om te innoveren, te verbeteren en zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. |
| Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) | Een benadering van bedrijfsvoering die rekening houdt met de sociale en ecologische impact van de organisatie, naast financiële overwegingen. |
| Variantieanalyse | Een analyse die de verschillen tussen gebudgetteerde en gerealiseerde resultaten onderzoekt om de efficiëntie van de organisatie te beoordelen. |
| Bezettingsresultaat | Het verschil tussen de werkelijke bezetting en de normale bezetting, wat invloed heeft op de doorrekening van constante kosten. |
| Prijsverschillen | Verschillen tussen de voorcalculatie- en nacalculatieprijzen van productiefactoren zoals arbeid en materiaal. |
| Efficiencyverschillen | Verschillen die ontstaan doordat er meer of minder hoeveelheden van productiefactoren zijn gebruikt dan in de voorcalculatie is aangenomen. |
| Verkoopprijsverschillen | Verschillen tussen de werkelijke en de gebudgetteerde verkoopprijzen. |
| Netto Commerciële Bijdrage (NCB) | Een maatstaf die de winstgevendheid van commerciële activiteiten weergeeft na aftrek van alle variabele en commerciële uitgaven. |
| Efficiëntie (Doelmatigheid) | De mate waarin een organisatie met de beschikbare middelen en inspanningen de gewenste prestaties kan realiseren; "Doen we de dingen goed?". |
| Effectiviteit (Doeltreffendheid) | De mate waarin de organisatie de juiste activiteiten uitvoert om haar beoogde doelen te bereiken; "Doen we de goede dingen?". |
Cover
Samenvatting OB.docx
Summary
# Werkkapitaalbeheer
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor Werkkapitaalbeheer.
## 1. Werkkapitaalbeheer
Werkkapitaalbeheer richt zich op het optimaliseren van de dagelijkse financiële verplichtingen van een onderneming door de dynamiek van debiteuren, voorraden en crediteuren te beheren, met als doel de cashconversiecyclus te verkorten en de ondernemingswaarde te maximaliseren.
### 1.1 Definitie en belang van werkkapitaal
Werkkapitaal, ook wel Netto Bedrijfskapitaal (NBK) genoemd, is het kapitaal dat een bedrijf nodig heeft om aan zijn dagelijkse financiële verplichtingen te voldoen, zoals het betalen van leveranciers, salarissen, onderhoud en het aanvullen van voorraden.
Het geïnduceerd vermogen binnen de onderneming (voornamelijk uit de exploitatiecyclus) is cruciaal voor het financieren van voorraden en handelsvorderingen. Wanneer de totale waarde van voorraden en handelsvorderingen groter is dan het geïnduceerd vermogen, ontstaat er een financieringsbehoefte.
### 1.2 Invloed op het werkkapitaal
Het werkkapitaal van een onderneming kan worden beïnvloed door aanpassingen op drie belangrijke gebieden:
* **Debiteuren:** Het zo snel mogelijk innen van betalingen van debiteuren zonder omzetverlies te veroorzaken door te agressieve incassomethodes. Een langere betalingstermijn voor klanten is ongunstig voor het werkkapitaal.
* **Voorraden:** Het zo snel mogelijk verkopen van voorraden zonder omzetverlies te lijden door stock-outs. Een hogere voorraad betekent meer vastgezet geld dat de onderneming niet kan gebruiken.
* **Crediteuren:** Het zo laat mogelijk betalen van handelsschulden zonder de kredietwaardigheid van de onderneming aan te tasten. Een latere betalingstermijn aan leveranciers geeft de onderneming meer tijd om het geld te gebruiken voor andere financiële uitgaven, wat de cashconversiecyclus verkort.
Het strategisch 'draaien aan deze knoppen' wordt werkkapitaalbeheer genoemd. Efficiënt werkkapitaalbeheer is essentieel voor het maximaliseren van de waarde van de onderneming op korte termijn.
### 1.3 Doel van werkkapitaalbeheer
Het hoofddoel van werkkapitaalbeheer is het minimaliseren van de hoeveelheid vastzittend geld in het werkkapitaal. Dit leidt tot lagere financieringskosten en vergroot de beschikbare middelen voor uitbreiding van activiteiten. Goed werkkapitaalbeheer zorgt ervoor dat de dagelijkse activiteiten betaald kunnen blijven, waardoor financiële moeilijkheden worden voorkomen.
### 1.4 De Cash Conversie Cyclus (CCC)
De Cash Conversie Cyclus (CCC) is de periode tussen de betaling aan de leverancier en de ontvangst van geld van klanten. Het geeft aan hoe lang het duurt voordat het in het bedrijfsproces geïnvesteerde geld weer vrijkomt.
De formule voor de CCC is:
$$CCC = Dagen\_in\_voorraad + Dagen\_verkopen\_uitstaande - Dagen\_gemiddeld\_uitstel\_van\_betaling$$
* **Dagen in voorraad (inclusief productieproces):** Gemiddelde tijd dat een product in voorraad is.
* **Dagen verkopen uitstaande (Days Sales Outstanding, DSO):** Gemiddelde tijd dat een factuur openstaat bij een klant.
* **Gemiddelde dagen uitstel van betaling (Average Days Payables Outstanding, APDO):** Gemiddelde tijd die de onderneming neemt om haar leveranciers te betalen.
Een korte CCC is gunstig, omdat dit betekent dat geld sneller vrijkomt. Een lange CCC kan wijzen op inefficiënties en een grotere financieringsbehoefte.
**Voorbeeld CCC berekening:**
Een groothandel heeft een gemiddelde voorraadtermijn van 55 dagen, een gemiddelde debiteurentermijn van 48 dagen, en betaalt haar leveranciers binnen 30 dagen.
$$CCC = 55 \text{ dagen} + 48 \text{ dagen} - 30 \text{ dagen} = 73 \text{ dagen}$$
### 1.5 Beheer van voorraden
Het doel van goed voorraadbeheer is om voorraden zo snel mogelijk te verkopen zonder omzetverlies door stock-outs en om te vermijden dat te veel geld vastzit in de onderneming, wat resulteert in een daling van de CCC.
Methoden en systemen die hierbij kunnen helpen zijn:
* **Economic Order Quantity (EOQ):** Een model dat de optimale bestelhoeveelheid berekent om de totale voorraadkosten (bestel- en voorraadkosten) te minimaliseren.
* **Just-In-Time (JIT):** Een systeem waarbij grondstoffen precies arriveren wanneer ze nodig zijn voor de productie, zonder buffervoorraden. Dit vereist nauwe samenwerking en vertrouwen met leveranciers.
* **Enterprise Resource Planning (ERP):** Geautomatiseerde systemen die data-uitwisseling met klanten en leveranciers mogelijk maken, waardoor productie- en bestelplanning geoptimaliseerd wordt.
Internationale context voegt complexiteit toe aan voorraadbeheer door lokale markten, verspreide productiefaciliteiten en lange transportafstanden, wat leidt tot hogere voorraden en een grotere focus op zekerheid.
### 1.6 Beheer van debiteuren
Debiteurenbeheer omvat het proces van het versturen van facturen tot het moment van ontvangst van betaling. Het doel is om betalingen zo snel mogelijk te innen zonder klanten te verliezen door agressieve incassomethodes. Dit proces omvat drie hoofdonderdelen:
1. **Kredietbeoordeling:**
* **Informatie inwinnen:** Onderzoeken van de betaalreputatie en financiële zekerheid van potentiële klanten via kredietinformatiebureaus of -verzekeraars.
* **Kredietadvies en -voorwaarden bepalen:** Beslissen of krediet wordt verleend en onder welke voorwaarden (bv. betalingstermijn). Het verkorten van betalingstermijnen kan de omzet negatief beïnvloeden, maar vermindert de marginale kosten van investeringen in debiteuren en dubieuze debiteuren. Het versoepelen van voorwaarden kan de omzet verhogen, maar verhoogt de kosten van dubieuze debiteuren.
* **Kredietbeleid:** Vastleggen van algemene betalingsvoorwaarden, rekening houdend met sectorstandaarden, het soort product (bv. bederfelijke goederen vragen kortere termijnen) en concurrentie. Een betalingskorting voor snelle betaling is een populaire methode.
* **Kredietbewaking:** Nagaan of klanten tijdig betalen. Dit omvat het berekenen van de gemiddelde debiteurentermijn ($$(Handelsvordering / Omzet \text{ inclusief btw}) \times 365$$) en ouderdomsanalyse.
* **Incassobeleid:** Vastleggen van de procedure voor het omgaan met niet-tijdige betalingen, variërend van aanmaningen tot juridische stappen.
### 1.7 Beheer van crediteuren
Crediteurenbeheer richt zich op het zo laat mogelijk betalen van handelsschulden zonder de kredietwaardigheid van de onderneming te schaden. Dit creëert een vertrouwensband met leveranciers en zorgt voor een kortere cashconversiecyclus.
* **Ordenen van betalingen:** Het prioriteren van betalingen aan strategische leveranciers, verzekeringsmaatschappijen en de fiscus.
* **Leverancierskredietkosten:** Een leverancierskrediet is niet altijd gratis. Een korting bij snelle betaling impliceert een impliciete rente die de onderneming misloopt als ze de korting niet benut.
**Voorbeeld kosten leverancierskrediet:**
Een onderneming krijgt 30 dagen betalingsuitstel. Bij betaling binnen 7 dagen krijgt ze 0,50% korting. De kosten van dit krediet op jaarbasis zijn:
$$ \text{Jaarlijkse kosten} = \frac{365 \text{ dagen}}{30 \text{ dagen} - 7 \text{ dagen}} \times 0.50\% = \frac{365}{23} \times 0.50\% \approx 7.93\% $$
Als de bankrente 3% is, is het voordeliger om deze lening aan te gaan om de korting te benutten.
### 1.8 Belang van werkkapitaal voor de financieringsbehoefte
Een efficiënt werkkapitaalbeheer kan de behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) aanzienlijk verminderen. Een daling van het vastzittende geld in het werkkapitaal kan leiden tot een daling van kortetermijnfinancieringsschulden of een toename van liquide middelen, wat het rendement op de investering kan verhogen.
### 1.9 Kapitaalstructuur en werkkapitaal
De financieringsbehoefte van een bedrijf komt voort uit lange termijn investeringen (vaste activa) en de behoefte aan bedrijfskapitaal (werkkapitaal). Het werkkapitaal wordt gedekt door kortetermijnfinanciering (bv. handelsschulden) en een deel van het permanent vermogen. Een positief netto bedrijfskapitaal (permanent vermogen > vaste activa) draagt bij aan de financiering van het werkkapitaal en zorgt voor voldoende liquiditeit.
### 1.10 Onderscheid Netto Bedrijfskapitaal (NBK) en Behoefte aan Bedrijfskapitaal (BBK)
* **Netto Bedrijfskapitaal (NBK):** Dit is het verschil tussen de vaste activa en het permanent vermogen van een onderneming. Het geeft aan in hoeverre de vaste activa gefinancierd worden door lange termijn financieringsbronnen.
$$NBK = \text{Permanent vermogen} - \text{Vaste activa}$$
Een positief NBK betekent dat er voldoende permanent vermogen is om de vaste activa te financieren, wat zorgt voor een financiële buffer.
* **Behoefte aan Bedrijfskapitaal (BBK):** Dit is de financieringsbehoefte die voortkomt uit de exploitatiecyclus, met name uit de voorraden en vorderingen op korte termijn, verminderd met de natuurlijke financiering door handelsschulden op korte termijn.
$$BBK = \text{Voorraden} + \text{Handelsvorderingen} < 1 \text{ jaar} + \text{Overlopende rekeningen actief} - \text{Handelsschulden} < 1 \text{ jaar} - \text{Overige schulden} < 1 \text{ jaar} - \text{Overlopende rekeningen passiva}$$
Een positieve BBK duidt op een financieringstekort in de exploitatiecyclus, wat extra financiering vereist.
### 1.11 Netto Kaspositie (NKP)
De Netto Kaspositie (NKP) vertegenwoordigt de beschikbare liquide middelen na aftrek van de kortetermijnfinanciële schulden.
$$NKP = \text{Geldbeleggingen} + \text{Liquide middelen} - \text{Financiële schulden}$$
### 1.12 Verband NBK, BBK en NKP
De relatie tussen deze drie concepten wordt uitgedrukt door:
$$NBK = BBK + NKP$$
* **Positief NBK en positieve BBK:** De onderneming heeft onvoldoende geïnduceerd vermogen uit de exploitatiecyclus om voorraden en vorderingen te financieren. Het positieve NBK dekt deels deze behoefte, maar er is een tekort dat gefinancierd moet worden. De netto kaspositie zal waarschijnlijk negatief zijn.
* **Positief NBK en negatieve BBK:** De onderneming heeft voldoende geïnduceerd vermogen uit de exploitatiecyclus om voorraden en vorderingen te financieren. Het positieve NBK financierde de vaste activa en de negatieve BBK wijst op een overschot aan geïnduceerd vermogen. De netto kaspositie is positief.
* **Negatief NBK en positieve BBK:** De vaste activa worden niet volledig gedekt door permanent vermogen. Dit leidt tot een behoefte aan kortetermijnfinanciering voor zowel de vaste activa als de exploitatiecyclus. De netto kaspositie zal waarschijnlijk zeer negatief zijn.
### 1.13 Te veel of te weinig werkkapitaal
* **Te veel werkkapitaal:** Dit betekent dat er te veel geld vastzit in activa die geen directe opbrengst genereren (bv. overtollige voorraden, lang openstaande debiteuren). Dit kost de onderneming geld door gemiste rente-inkomsten en opportuniteitskosten.
* **Onvoldoende werkkapitaal:** Dit leidt tot problemen met het betalen van dagelijkse kosten, wat kan resulteren in faillissement.
### 1.14 Factoren die de CCC beïnvloeden
Drie factoren die de CCC beïnvloeden zijn:
* **Debiteuren:** Hoe langer debiteuren betalen, hoe langer de CCC.
* **Voorraden:** Hoe langer voorraden worden aangehouden, hoe langer de CCC.
* **Crediteuren:** Hoe langer crediteuren worden betaald, hoe korter de CCC.
Efficiënt werkkapitaalbeheer zorgt voor een kortere CCC en een lagere behoefte aan bedrijfskapitaal, omdat geld minder lang vastzit en de onderneming optimaal gebruikmaakt van leverancierskrediet.
### 1.15 Kredietvoorwaarden aanpassen
* **Verstrenging kredietvoorwaarden (bv. van 30 naar 25 dagen):**
* Omzetvolume neemt af (negatief effect op winst).
* Geld vast in debiteuren neemt af (positief effect op winst, want minder vermogenskosten en lagere kosten voor dubieuze debiteuren).
* Kosten van dubieuze debiteuren nemen af (positief effect).
* **Versoepeling kredietvoorwaarden (bv. van 30 naar 40 dagen):**
* Omzetvolume neemt toe (positief effect op winst).
* Geld vast in debiteuren neemt toe (negatief effect op winst).
* Kosten van dubieuze debiteuren nemen toe (negatief effect).
### 1.16 Verschil tussen kosten en uitgaven, en opbrengsten en inkomsten
* **Niet-kaskosten / Niet-kasopbrengsten:** Kosten of opbrengsten die geen directe geldtransactie met zich meebrengen (bv. afschrijvingen, waardeverminderingen, herwaarderingen).
* **Kaskosten / Kasopbrengsten:** Kosten die direct of op termijn een uitgave zijn, en opbrengsten die direct of op termijn een inkomst zijn (bv. betaling van rente, lonen, ontvangst van klantenbetalingen).
### 1.17 Kasstromen
Kasstromen vertegenwoordigen de inkomsten en uitgaven van een onderneming in een bepaalde periode.
* **Inkomsten:** Ontvangsten van klanten, verkoop van activa, btw-teruggave, ontvangen leningen.
* **Uitgaven:** Investeringen, betalingen aan leveranciers, lonen, rente en aflossing, belastingen.
De kasstroomanalyse geeft inzicht in de mutatie van liquide middelen en is essentieel voor het bepalen van de financiële gezondheid en de noodzaak tot financiering. De directe methode geeft een gedetailleerd overzicht van alle kasstromen, terwijl de indirecte methode, gebaseerd op de balans en winst- en verliesrekening, sneller en efficiënter is voor rapportagedoeleinden.
### 1.18 Potentieel operationele kasstroom (EBITDA)
EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization) is een maatstaf die de winstgevendheid van de operationele activiteiten van een bedrijf weergeeft, exclusief de impact van financieringsstructuur, belastingen en afschrijvingen. Het wordt vaak gebruikt als een indicatie van de potentiële operationele kasstroom.
$$EBITDA = \text{Resultaat na belasting} + \text{Afschrijvingen} + \text{Waardeverminderingen} + \text{Voorzieningen}$$
### 1.19 Samenvatting van de link tussen wijzigingen in BBK en de balans
Een negatieve wijziging in het Bedrijfskapitaal (BBK) in het indirecte kasstroomoverzicht resulteert uit een toename van voorraden en/of debiteuren, of een afname van crediteuren. Dit betekent dat er meer geld vast komt te zitten in de exploitatiecyclus, wat leidt tot een negatieve kasstroom uit operationele activiteiten en een hogere kortetermijnfinancieringsbehoefte. Op de balans zal dit zich vertalen in een hogere waarde van voorraden en/of handelsvorderingen, en een lagere waarde van handelsschulden.
---
# Kasstroomanalyse
Hier is een gedetailleerde studiegids voor Kasstroomanalyse.
## 2. Kasstroomanalyse
Kasstroomanalyse biedt een overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een onderneming, waarbij het berekenen van de cashflow cruciaal is voor financieel beheer.
### 2.1 Begrip en Doel van Kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse geeft een gedetailleerd overzicht van het geld dat gedurende een bepaalde periode in en uit een onderneming stroomt. Het doel is om de mutatie in liquide middelen tussen twee tijdstippen te bepalen, wat resulteert in een stijging of daling van de liquide middelen.
**Belangrijk:**
* **Cashflow = Inkomsten - Uitgaven**
* Een **kasstroomoverzicht** toont de verandering in liquide middelen tussen het begin en einde van een periode.
* Een **tekort** aan cashflow leidt tot dalende liquide middelen, terwijl een **overschot** leidt tot stijgende liquide middelen.
### 2.2 Methoden voor Kasstroomoverzichten
Er zijn twee primaire methoden voor het opstellen van een kasstroomoverzicht: de directe methode en de indirecte methode.
#### 2.2.1 De Directe Methode
De directe methode geeft een duidelijk en direct overzicht van alle inkomende en uitgaande kasstromen.
**Voordelen:**
* Biedt een duidelijk overzicht per bron van inkomsten en uitgaven.
**Nadelen:**
* Kan zeer bewerkelijk zijn voor grotere ondernemingen met veel transacties, waardoor een jaaroverzicht ingewikkeld wordt.
#### 2.2.2 De Indirecte Methode
De indirecte methode is gebaseerd op de balans en de resultatenrekening om het kasstroomoverzicht te construeren. Het totale kasstroomoverzicht wordt onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:
1. **Kasstroom uit operationele activiteiten (A)**
2. **Investeringscashflow (B)**
3. **Financieringscashflow (C)**
De som van deze drie cashflows is gelijk aan de totale verandering in de kaspositie.
##### 2.2.2.1 Kasstroom uit operationele activiteiten
Deze kasstroom vloeit voort uit de normale bedrijfsactiviteiten, oftewel de productie en verkoop van goederen of diensten. Dit geeft een indicatie van de potentiële winstgevendheid van een onderneming.
* **Berekening:** Het resultaat na belasting wordt aangepast met niet-kaskosten (zoals afschrijvingen) en niet-kasopbrengsten. Vervolgens wordt de **mutatie in de behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK)** verrekend.
* Een **toename van de BBK** (bijvoorbeeld meer voorraad of hogere debiteuren) leidt tot een **negatieve cashflow** omdat er meer geld vastzit in het bedrijf.
* Een **afname van de BBK** leidt tot een **positieve cashflow** omdat middelen vrijkomen.
* **Indicatie:** Potentiële kasstroom uit operaties is een belangrijke indicator voor de rendabiliteit.
##### 2.2.2.2 Investeringscashflow
Deze cashflow omvat investeringen in vaste activa (VA) en desinvesteringen (verkoop van VA).
* **Aankoop van activa (investeringen):** Leidt tot een **negatieve cashflow** (geldstroom naar buiten).
* **Verkoop van activa (desinvesteringen):** Leidt tot een **positieve cashflow** (geldstroom naar binnen).
* **Afschrijvingen:** Moeten worden **opgeteld** bij de beginbalanswaarde van de vaste activa om de verwachte eindbalans zonder nieuwe investeringen te bepalen. Het verschil tussen de verwachte en de werkelijke eindbalans geeft de omvang van de investeringen weer.
##### 2.2.2.3 Financieringscashflow
Dit is het resultaat van transacties die betrekking hebben op vreemd en eigen vermogen.
* **Aangaan van nieuwe schulden (eigen of vreemd vermogen):** Leidt tot een **positieve cashflow** (geldstroom naar binnen).
* **Aflossen van bestaande schulden of uitkeren van dividenden:** Leidt tot een **negatieve cashflow** (geldstroom naar buiten).
* **Interesten:** Zijn reeds verwerkt in de kasstroom uit operationele activiteiten.
#### 2.2.3 Veelgemaakte fouten bij de indirecte methode
* Cash **in** en cash **out** door elkaar halen (verkeerde optellingen en aftrekkingen).
* Niet de **mutatie** van de BBK tussen twee balansen nemen, maar de BBK op één tijdstip berekenen.
* Kasstroom uit investeringen laten afhangen van de operationele cashflow (doortellen).
* Totale cashflow is niet gelijk aan de mutatie van liquide middelen tussen de twee balansen.
### 2.3 De Behoefte aan Netto Bedrijfskapitaal (BBK)
De behoefte aan netto bedrijfskapitaal (ook wel werkkapitaal genoemd) is het kapitaal dat een onderneming nodig heeft voor haar dagelijkse operationele activiteiten. Dit omvat onder andere voorraden en handelsvorderingen.
* **Formule:** $BBK = \text{Voorraden} + \text{Handelsvorderingen} - \text{Handelsschulden}$
* **Financieringsbehoefte:** Ontstaat wanneer de voorraden en handelsvorderingen groter zijn dan de handelsschulden, wat duidt op onvoldoende geïnduceerd vermogen uit de exploitatiecyclus.
* **Netto Kaspositie (NKP):** Geldbeleggingen en liquide middelen minus financiële schulden.
* **Netto Bedrijfskapitaal (NBK):** Relatie tussen de behoefte aan bedrijfskapitaal en de netto kaspositie: $NBK = BBK + NKP$.
* Een **positief NBK** betekent dat het permanent vermogen de behoefte aan bedrijfskapitaal ruimschoots dekt, resulterend in een positieve NKP.
* Een **negatief NBK** betekent dat de behoefte aan bedrijfskapitaal groter is dan het permanent vermogen, resulterend in een negatieve NKP (financieringstekort op korte termijn).
#### 2.3.1 Cash Conversion Cycle (CCC)
De CCC geeft aan hoe lang het duurt voordat het geld dat in het bedrijfsproces is opgenomen, weer vrijkomt. Het is de periode tussen betaling aan de leverancier en ontvangst van geld van klanten.
* **Formule:** $CCC = \text{Dagen in voorraad} + \text{Dagen verkopen aan debiteuren} - \text{Dagen betalen aan leveranciers}$
* **Doel:** Efficiënt werkkapitaalbeheer vereist inzicht in de CCC. Een kortere CCC is gunstiger, omdat het betekent dat geld sneller circuleert.
* **Langer worden van CCC:** Kan veroorzaakt worden door een langere voorraadtermijn, een langere debiteurentermijn, of een kortere leverancierstermijn. Dit vertaalt zich in een negatieve mutatie van de BBK in het indirecte kasstroomoverzicht, wat wijst op een stijgende financieringsbehoefte op korte termijn.
### 2.4 Beheer van Werkkapitaal
Efficiënt werkkapitaalbeheer draagt bij aan het maximaliseren van de waarde van de onderneming op korte termijn door:
* Het verlagen van financieringskosten.
* Het vergroten van beschikbare middelen voor uitbreiding.
* Het waarborgen van de continuïteit van dagelijkse activiteiten.
Dit wordt bereikt door het beïnvloeden van drie 'knoppen':
1. **Debiteuren:** Zo snel mogelijk innen van betalingen zonder omzetverlies.
2. **Voorraden:** Zo snel mogelijk verkopen zonder omzetverlies door stock-outs.
3. **Crediteuren:** Zo laat mogelijk betalen zonder de kredietwaardigheid te schaden.
#### 2.4.1 Debiteurenbeheer
Het doel is het zo snel mogelijk innen van betalingen van klanten zonder klanten te verliezen. Dit proces omvat:
* **Kredietbeoordeling:** Bepalen of krediet verleend wordt aan (potentiële) klanten. Dit omvat informatie inwinnen over betaalreputatie en financiële zekerheid, en het opvragen van kredietadvies.
* **Kredietvoorwaarden:** Vaststellen van betalingsuitstel. Het aanscherpen van voorwaarden kan leiden tot omzetdaling, terwijl versoepeling het risico op dubieuze debiteuren verhoogt.
* **Kredietbeleid:** Vastleggen van algemene betalingsvoorwaarden, rekening houdend met sectornormen, productkenmerken en het aanbieden van betalingskortingen voor snelle betalingen.
* **Kredietbewaking:** Nagaan of klanten tijdig betalen. Dit omvat het berekenen van de gemiddelde debiteurentermijn en het uitvoeren van een ouderdomsanalyse.
#### 2.4.2 Crediteurenbeheer
Het doel is het zo laat mogelijk betalen van handelsschulden zonder de kredietwaardigheid aan te tasten. Dit creëert een vertrouwensband met leveranciers en biedt de onderneming meer tijd om het geld te gebruiken.
* **Belang:** Het effectief gebruik maken van leverancierskrediet kan kosteloos zijn of een lage rente hebben, zeker wanneer gebruik gemaakt wordt van betalingskortingen.
* **Rekenvoorbeeld:** Een betalingskorting van 0,50% bij betaling binnen 7 dagen, met een standaard betalingstermijn van 30 dagen, kan op jaarbasis een aanzienlijk rendement opleveren als deze korting gemist wordt.
### 2.5 Kasstromen en Investeringen
De kasstroomanalyse is essentieel voor de investeringsanalyse. Investeringen leiden tot uitgaven, met als doel toekomstige inkomsten te genereren.
* **Differentiële Kasstromen:** Enkel relevante kasstromen die direct verband houden met de investeringsbeslissing worden meegenomen. Kasstromen die onafhankelijk zijn van de investering (zoals sunk costs) zijn irrelevant.
* **Operationele Kasstromen:** De focus ligt op operationele kasstromen, niet op financiële stromen.
* **Sunk Costs:** Kosten die reeds gemaakt zijn en niet meer teruggedraaid kunnen worden, ongeacht de beslissing over een project, mogen niet meegenomen worden in de analyse.
* **Tijdswaarde van Geld:** Geld ontvangen in de toekomst is minder waard dan geld ontvangen vandaag. Dit principe is cruciaal bij het contant maken van toekomstige kasstromen.
* **Winst vs. Cashflow:** Winst is niet gelijk aan cashflow. Winst bevat niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten (zoals afschrijvingen), wat een vertekend beeld kan geven van de financiële realiteit.
#### 2.5.1 Kasstromen na belasting
Bij de investeringsanalyse moeten de kasstromen na belasting worden geraamd. De fiscale gebruiksduur van activa, die invloed heeft op de afschrijvingsmogelijkheden en dus op de te betalen belastingen, is hierbij van belang. Sneller afschrijven kan leiden tot een hogere actuele waarde van de kasstromen.
#### 2.5.2 Minimale Rendementseis
De minimale rendementseis, ook wel kapitaalkost genoemd, vertegenwoordigt het vereiste rendement op een belegging met hetzelfde risico. Deze eis beïnvloedt de beslissing om al dan niet te investeren.
* **WACC (Weighted Average Cost of Capital):** Vertegenwoordigt de gemiddelde kosten van alle financieringsbronnen van de onderneming en is de rentevoet waarmee toekomstige kasstromen contant worden gemaakt in de investeringsanalyse.
### 2.6 Interpretatie van Kasstromen
Een negatieve operationele, investerings- of financieringscashflow heeft elk andere oorzaken en vereist specifieke managementinterventies. EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) en EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization) zijn indicatoren die de winstgevendheid van een bedrijf op verschillende manieren meten, onafhankelijk van de financieringsstructuur.
* **EBIT:** Geeft een indicatie van de winstgevendheid vóór rente en belastingen, wat vergelijking tussen ondernemingen met verschillende financieringsstructuren mogelijk maakt.
* **EBITDA:** Benadert de potentiële operationele cashflow en geeft een goed beeld van de operationele winstgevendheid.
### 2.7 Kasstroom en de Balans
De kasstroomanalyse verklaart de mutatie van liquide middelen. De balans toont de financiële positie op een bepaald moment, terwijl het kasstroomoverzicht de beweging van liquide middelen over een periode weergeeft. Een efficiënt werkkapitaalbeheer leidt tot een lagere behoefte aan bedrijfskapitaal, wat de financiële positie versterkt.
### 2.8 Case Swapfiets
De snelle groei van Swapfiets creëerde een significant probleem in de **investeringscashflow** door de noodzaak om veel fietsen aan te kopen, terwijl de inkomsten per klant relatief laag waren. Dit werd opgelost via de **financieringscashflow** door financiering vanuit de moedermaatschappij en bankleningen.
### 2.9 Voorbeelden en Oefeningen
Gedurende de analyse worden diverse voorbeelden en oefeningen uitgewerkt, met name in Excel, om de concepten van de kasstroomanalyse, de berekening van de BBK, en de interpretatie van de verschillende methoden te illustreren.
> **Tip:** Bestudeer de demonstraties in Excel om de berekeningen en interpretaties van de kasstroomoverzichten te verfijnen. De relatie tussen de mutatie van de BBK en de balans is cruciaal voor het examen.
> **Voorbeeld:** Als de voorraadtermijn stijgt en de leverancierstermijn korter wordt, zal de voorraad in de balans toenemen en de handelsschulden afnemen. Dit resulteert in een stijging van de behoefte aan bedrijfskapitaal, wat zich vertaalt naar een negatieve impact op de operationele cashflow (cash outflow).
---
# Investeringsanalyse
Investeringsanalyse biedt methoden en criteria voor het evalueren van investeringsalternatieven, waarbij rekening wordt gehouden met de temporele waarde van geld en de minimale rendementsvereiste om de waarde van de onderneming te maximaliseren.
### 4.1 Belang van investeringen en capital budgeting
Capital budgeting, synoniem voor investeringsanalyse, is cruciaal omdat grote uitgaven voor lange termijn activa (CAPEX) de ontwikkeling van een onderneming sterk beïnvloeden en doorslaggevend kunnen zijn voor succes of falen. Investeringen zijn noodzakelijk en verantwoord, en kunnen leiden tot verhoogde inkomsten, kostenbesparing of gegarandeerde productie. Dit omvat niet alleen tastbare activa, maar ook immateriële activa zoals goodwill, software, patenten, licenties, productontwikkeling en publiciteitscampagnes.
Een investeringsbeslissing impliceert het uitgeven van geld om in de toekomst geld terug te ontvangen. Hierbij zijn de belangrijkste te kwantificeren elementen:
* **De investeringswaarde:** Dit omvat de initiële investeringsuitgave en eventuele kasstromen gerelateerd aan werkkapitaal. Investeringen kunnen leiden tot veranderingen in werkkapitaal, zoals hogere voorraden of debiteuren, die deels gefinancierd kunnen worden door leverancierskredieten.
* **De nettomeerinkomsten of -besparingen en nettomeeruitgaven:** Dit zijn de kasstromen na belastingen die voortvloeien uit de investering, zoals meerinkomsten, kostenbesparingen en eventuele subsidies, rekening houdend met de invloed van de overheid (btw, belastingen, subsidies).
### 4.2 Raming van het tijdspatroon en de minimale rendementsvereiste
Het **tijdspatroon** van een investering is essentieel, waarbij de **economische gebruiksduur** (niet de technische of fiscale gebruiksduur) de periode vertegenwoordigt waarin de investering inkomen genereert. De economische levensduur is relevanter omdat technologische vooruitgang een investering economisch sneller verouderd kan maken dan fysieke slijtage.
De **minimale rendementsvereiste** (ook wel kapitaalkost genoemd) is de minimale opbrengst die een investering moet genereren om acceptabel te zijn. Deze wordt bepaald door de risicobeleving van de investeerder en de economische omstandigheden. Hoe risicovoller de investering, hoe hoger het vereiste rendement. Het vereiste rendement is de opportuniteitskost, het rendement dat men op een belegging met vergelijkbaar risico kan behalen.
#### 4.2.1 Nood aan werkkapitaal bij investeringen
Investeringen kunnen een impact hebben op de behoefte aan werkkapitaal. Voorbeelden hiervan zijn:
* Aankoop van extra voorraad door tijdelijk langere doorlooptijden, wat het werkkapitaal verhoogt.
* Verlenen van betalingsuitstel aan klanten, wat leidt tot hogere vorderingen en dus een verhoogd werkkapitaal.
* Gebruik van leveranciersschulden om voorraad en vorderingen te financieren, wat het werkkapitaal deels compenseert.
### 4.3 Toepassing van kasstromen in investeringsanalyse
Bij investeringsanalyse zijn enkel de **differentiële kasstromen** relevant. Dit zijn kasstromen die direct voortvloeien uit de investering en die niet zouden hebben plaatsgevonden zonder de investering.
* **Operationele kasstromen:** Deze komen voort uit de normale bedrijfsactiviteiten.
* **Geen financiële stromen:** Financiële stromen (zoals leningen en rente) worden niet direct meegenomen in de investeringsanalyse, omdat de operationele kasstromen een beter beeld geven van de prestaties van de investering zelf.
* **Geen sunk costs:** Sunk costs zijn uitgaven die reeds zijn gedaan en niet kunnen worden teruggedraaid of beïnvloed door de huidige investeringsbeslissing. Ze mogen dus niet worden meegenomen in de analyse.
**Voorbeeld van differentiële kasstromen:** Bij een marktstudie naar de noodzaak van extra hotelcapaciteit, is de uitgave voor de marktstudie een sunk cost en niet relevant voor de investeringsanalyse. Enkel de omzet gegenereerd door de *extra* kamers (niet de bestaande kamers) telt mee.
**Tijdswaarde van geld en belastingen:** De analyse houdt rekening met de tijdswaarde van geld (geld vandaag is meer waard dan geld in de toekomst) en de impact van belastingen op de kasstromen. Snellere afschrijvingen kunnen leiden tot lagere belastingen in de vroege jaren van een investering, wat de actuele waarde van de totale kasstroom positief beïnvloedt.
### 4.4 Minimale rendementsvereiste en methodes voor investeringsanalyse
De **minimale rendementsvereiste** (kapitaalkost) bepaalt de beslissingsregel voor investeringen:
* Als een investering gefinancierd wordt met een lening, moet het rendement van de investering hoger zijn dan de rente op de lening ($ROI > r$).
* Als een investering gefinancierd wordt met eigen middelen, moet het rendement hoger zijn dan de rendementsvereiste van de aandeelhouders ($ROI > ROE$).
* Als een investering deels met eigen en deels met vreemd vermogen wordt gefinancierd, moet het rendement hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kapitaalkost ($ROI > WACC$).
De **Weighted Average Cost of Capital (WACC)** is de gemiddelde kostprijs van alle financieringsvormen van een onderneming.
Verschillende methodes worden gebruikt voor investeringsanalyse:
#### 4.4.1 Payback-methode (PB)
De payback-methode berekent de tijd die nodig is om de initiële investeringsuitgave terug te verdienen met de gegenereerde kasstromen.
* **Beslissingsregel:** Kies de investering met de kortste terugverdientijd. De terugverdientijd moet korter zijn dan de economische levensduur van de investering.
* **Voordelen:** Eenvoudig, intuïtief, nuttig voor initiële selectie en benadrukt liquiditeit.
* **Nadelen:** Negeert kasstromen na de terugverdienperiode, houdt geen rekening met de tijdswaarde van geld en kan lastig zijn bij projecten met gelijke terugverdientijden.
#### 4.4.2 ROI-methode (Return on Investment)
De ROI-methode meet het rendement op de investering.
* **Beslissingsregel:** Investeer als $ROI >$ normopbrengst (die idealiter rekening houdt met de tijdswaarde van geld). Kies bij meerdere projecten de investering met de hoogste ROI.
* **Voordelen:** Houdt rekening met kasstromen na de terugverdientijd.
* **Nadelen:** Negeert de tijdswaarde van geld en kan ongeschikt zijn voor het vergelijken van projecten met verschillende levensduren.
#### 4.4.3 Net Present Value (NPV) methode
De NPV-methode berekent de huidige waarde van toekomstige kasstromen, verminderd met de initiële investeringsuitgave.
* **Beslissingsregel:** Investeer als $NPV > 0$. Kies het project met de hoogste NPV.
* **Voordelen:** Houdt rekening met de tijdswaarde van geld, alle kasstromen en de minimale rendementsvereiste. Geeft een absolute waardemeting.
* **Nadelen:** Kan lastig zijn bij het vergelijken van projecten van verschillende omvang (hiervoor wordt de Profitability Index - PI gebruikt: $PI = \frac{NPV + Investering}{Investering}$).
#### 4.4.4 Discounted Payback-methode (DPB)
Deze methode berekent de terugverdientijd op basis van de geactualiseerde kasstromen. Het is een verbetering ten opzichte van de standaard payback-methode omdat het rekening houdt met de tijdswaarde van geld.
#### 4.4.5 Internal Rate of Return (IRR) methode
De IRR is het rendement waarbij de NPV van een investering nul is. Het is het discontopercentage waarbij de huidige waarde van de verwachte toekomstige kasstromen gelijk is aan de initiële investeringsuitgave.
* **Beslissingsregel:** Investeer als $IRR >$ minimale rendementsvereiste.
* **Voordelen:** Geeft een relatieve maatstaf (percentage) die vaak bekend is bij het management.
* **Nadelen:** Kan omslachtig zijn bij projecten met ongelijke kasstromen als geen software wordt gebruikt. Kan leiden tot meerdere IRR's of geen IRR bij complexe kasstroompatronen. Niet geschikt voor het vergelijken van projecten met verschillende groottes of levensduren.
#### 4.4.6 Effect op werkkapitaal
Het effect op het werkkapitaal is een belangrijk aspect van de investeringsanalyse en moet worden meegenomen in de kasstroomberekeningen. Een toename in werkkapitaal impliceert een negatieve kasstroom, terwijl een afname een positieve kasstroom genereert.
---
# Financieringskeuze en kapitaalstructuur
Dit onderwerp behandelt de strategische beslissingen van een onderneming met betrekking tot de samenstelling van haar financieringsbronnen, de optimale verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, en de impact hiervan op de kapitaalkosten en ondernemingswaarde.
### 5.1 Kapitaalstructuur en financieringsbehoefte
De kapitaalstructuur van een onderneming verwijst naar de passiva-zijde van de balans, die weergeeft hoe de activa van de onderneming zijn gefinancierd. Dit omvat de keuzes tussen eigen vermogen, vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op korte termijn. De financieringsbehoefte van een onderneming ontstaat uit twee hoofdoorzaken:
* **Lange termijn financieringsbehoefte:** Voortkomend uit investeringen in vaste activa (UVA).
* **Korte termijn financieringsbehoefte:** Voortkomend uit de behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK), wat het verschil is tussen kortlopende activa (zoals voorraden en debiteuren) en kortlopende schulden (zoals crediteuren).
De balans wordt doorgaans onderverdeeld in **permanent vermogen** (eigen vermogen plus langlopende schulden) en **kortlopend vreemd vermogen** (KVV). Het permanente vermogen dient als buffer en financiert zowel de vaste activa als een deel van het netto bedrijfskapitaal.
#### 5.1.1 De gouden financieringsregel
De **gouden financieringsregel** stelt dat **lang met lang en kort met kort** gefinancierd dient te worden. Dit houdt in dat vaste activa (lange termijn) gefinancierd moeten worden met permanent vermogen, en de variabele behoeften aan bedrijfskapitaal (korte termijn) met kortlopend vreemd vermogen.
> **Tip:** Een positief netto bedrijfskapitaal (NBK) impliceert dat het permanent vermogen groter is dan de vaste activa. Dit positieve saldo dekt deels de behoefte aan bedrijfskapitaal en resulteert in een positieve netto kaspositie (NKP). Een negatief NBK betekent dat het permanent vermogen onvoldoende is om de vaste activa te dekken, wat kan leiden tot een negatieve NKP en een hogere afhankelijkheid van kortlopend vreemd vermogen.
#### 5.1.2 Verschillen tussen eigen vermogen (EV) en vreemd vermogen (VV)
De keuze tussen EV en VV hangt af van het perspectief:
* **Perspectief van schuldeisers:** Zij prefereren een zo hoog mogelijk EV. Een hoog EV duidt op meer vertrouwen van de aandeelhouders in de onderneming (door ingehouden winsten) en biedt een buffer om schulden af te lossen, wat de kans op terugbetaling vergroot.
* **Perspectief van aandeelhouders:** Zij prefereren een zo laag mogelijk EV en een zo hoog mogelijk VV. Dit maximaliseert het rendement op het eigen vermogen (REV), omdat de winst verdeeld wordt over een kleinere kapitaalbasis. Echter, een hoger VV brengt meer risico met zich mee, wat een hogere risicopremie kan rechtvaardigen.
Aandeelhouders moeten echter een **financieel evenwicht** bewaren, waarbij solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit in acht worden genomen. Een te laag EV kan de solvabiliteit aantasten.
> **Voorbeeld:** Stel twee bedrijven maken een verlies van 150 euro. Bedrijf A heeft een EV van 550 euro, terwijl Bedrijf B een EV van -50 euro heeft. Schuldeisers zullen Bedrijf A verkiezen omdat hun vorderingen waarschijnlijk volledig kunnen worden terugbetaald uit de activa, terwijl bij Bedrijf B er een tekort zal zijn om alle schulden te voldoen.
### 5.2 Criteria bij financieringskeuze
Verschillende criteria beïnvloeden de keuze tussen EV en VV:
* **Gouden financieringsregel:** Zoals eerder vermeld, dient gefinancierd te worden op basis van de looptijd van de activa.
* **Kasstroomgeneratie (hoogte en voorspelbaarheid):** Een hogere en stabielere kasstroomgeneratie maakt het mogelijk meer VV aan te trekken, omdat de rente- en aflossingsverplichtingen beter kunnen worden voldaan.
* **Aard van de sector:**
* **Kapitaalintensieve sectoren:** Hebben vaak minder VV nodig vanwege de grote investeringen in materiële vaste activa. Een hoger EV biedt meer stabiliteit.
* **Cyclische sectoren:** Kunnen beter omgaan met grote omzetschommelingen door een hoger EV te hanteren, wat een buffer biedt tijdens dalperiodes.
* **Rechten van de financier:**
* **Aandeelhouders (EV):** Hebben recht op dividend en waardestijging, maar delen mee in winsten en verliezen.
* **Schuldeisers (VV):** Hebben recht op rente en aflossing, ongeacht de winstprestaties van het bedrijf. Zij lopen minder risico dan aandeelhouders.
* **Fiscale overwegingen:** Rente op VV is fiscaal aftrekbaar, wat de netto kosten van VV verlaagt. Dividenden op EV zijn niet aftrekbaar.
* **Kostprijs van het vermogen (WACC):** De gewogen gemiddelde kosten van kapitaal speelt een cruciale rol.
* **Financieringskeuze in de levensfase:** Startende ondernemingen vertrouwen vaker op EV, terwijl groeiende ondernemingen meer VV kunnen aantrekken naarmate hun geschiedenis en kasstromen stabieler worden.
### 5.3 WACC en kapitaalstructuur
De **Weighted Average Cost of Capital (WACC)** vertegenwoordigt de gemiddelde kosten van alle financieringsbronnen van een onderneming. Het is de rentevoet waartegen toekomstige kasstromen contant worden gemaakt bij investeringsanalyses. De WACC wordt beïnvloed door de kapitaalstructuur (de mix van EV en VV) en de bijbehorende kostenvoeten.
De formule voor WACC is:
$$ WACC = \frac{EV}{TV} \times K_{EV} + \frac{VV}{TV} \times K_{VV} \times (1-b) $$
Waarbij:
* $EV$ = Eigen Vermogen
* $VV$ = Vreemd Vermogen
* $TV$ = Totaal Vermogen ($TV = EV + VV$)
* $K_{EV}$ = Kostenvoet van het Eigen Vermogen
* $K_{VV}$ = Kostenvoet van het Vreemd Vermogen
* $b$ = Belastingpercentage
#### 5.3.1 De optimale kapitaalstructuur
De **optimale kapitaalstructuur** is de mix van EV en VV die leidt tot de laagste WACC. Dit is het punt waar de waarde van de onderneming gemaximaliseerd wordt. De relatie tussen de kostenvoeten van EV, VV en de WACC kan grafisch worden weergegeven:
* De **kostenvoet van het eigen vermogen ($K_{EV}$)** stijgt naarmate het aandeel VV toeneemt, omdat aandeelhouders meer risico lopen.
* De **kostenvoet van het vreemd vermogen ($K_{VV}(1-b)$)**, rekening houdend met de fiscale aftrekbaarheid van rente, stijgt ook naarmate het aandeel VV toeneemt, omdat de kredietwaardigheid kan afnemen en het risico voor schuldeisers groter wordt.
* De **totale kostenvoet (WACC)** daalt in eerste instantie naarmate er meer VV wordt gebruikt (omdat dit doorgaans goedkoper is dan EV, mede door belastingvoordelen), maar stijgt weer na het optimale punt vanwege het toenemende risico.
De optimale kapitaalstructuur bevindt zich op het laagste punt van de WACC-curve.
> **Tip:** Een hogere belastingvoet leidt tot een lagere WACC, omdat de fiscus een groter deel van de rentekosten op vreemd vermogen draagt. Dit stimuleert een hogere financiering met vreemd vermogen.
#### 5.3.2 Hefbomen en hun effect op de kapitaalstructuur
* **Operationele hefboom:** Verwijst naar de mate waarin vaste kosten een onderneming beïnvloeden bij veranderingen in omzet. Een hoge operationele hefboom (veel vaste kosten) leidt tot grotere winstschommelingen.
* **Financiële hefboom:** Verwijst naar het gebruik van vreemd vermogen. Een hogere financiële hefboom kan, indien het rendement op investeringen hoger is dan de kosten van het vreemd vermogen, het rendement op het eigen vermogen verhogen (positief hefboomeffect).
> **Voorbeeld:** Firma A financiert 50.000 euro met vreemd vermogen tegen 4% rente, terwijl Firma B volledig met eigen vermogen financiert. Als de winst vóór rente gelijk is, zal Firma A, ondanks de rentekosten, een hoger rendement op het eigen vermogen behalen als de opbrengst van de geïnvesteerde middelen hoger is dan de rentevoet. Dit komt doordat een deel van de kosten (rente) door de fiscus wordt gedragen en het rendement wordt berekend over een kleiner eigen vermogen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Netto bedrijfskapitaal (NBK) | Het netto bedrijfskapitaal (NBK) is het verschil tussen het permanent vermogen en de langetermijnactiva. Een positieve NBK duidt erop dat het permanent vermogen groter is dan de langetermijnactiva, wat een bufferfunctie vervult en zowel kortetermijn- als langetermijnverplichtingen kan dekken. |
| Behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) | De behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) vertegenwoordigt het deel van de voorraden en vorderingen korter dan één jaar dat niet gedekt wordt door het geïnduceerd vermogen uit de exploitatiecyclus. Een positieve BBK wijst op een noodzaak voor extra financiering om deze activa te dekken. |
| Netto kaspositie (NKP) | De netto kaspositie (NKP) is het verschil tussen liquide middelen en geldbeleggingen enerzijds en financiële schulden anderzijds. Een positieve NKP geeft aan dat de onderneming over voldoende liquide middelen beschikt om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. |
| Werkkapitaal | Werkkapitaal is het kapitaal dat bedrijven nodig hebben voor hun dagelijkse financiële verplichtingen, zoals het betalen van leveranciers, salarissen, onderhoud en het aanvullen van voorraden. Het omvat de kortetermijnactiva van een onderneming die nodig zijn voor de operationele activiteiten. |
| Cash Conversion Cycle (CCC) | De Cash Conversion Cycle (CCC) is de periode die verstrijkt tussen de betaling aan leveranciers en de ontvangst van geld van klanten. Deze cyclus meet hoe lang het duurt voordat het geld dat in het bedrijfsproces is geïnvesteerd, weer vrijkomt voor de onderneming. |
| Debiteurenbeheer | Debiteurenbeheer omvat alle processen en strategieën die gericht zijn op het zo snel mogelijk innen van betalingen van klanten, zonder hierbij klanten te verliezen of omzetverlies te lijden door te agressieve incassomethoden. Dit omvat kredietbeoordeling, kredietvoorwaarden en kredietbewaking. |
| Voorraadbeheer | Voorraadbeheer richt zich op het zo efficiënt mogelijk beheren van de voorraden, met als doel deze zo snel mogelijk te verkopen zonder omzetverlies door stock-outs, het vermijden van nee-verkoopkosten en het minimaliseren van vastzittend kapitaal in voorraden, wat leidt tot een lagere CCC. |
| Crediteurenbeheer | Crediteurenbeheer richt zich op het zo laat mogelijk betalen van handelsschulden aan leveranciers, zonder dat dit de kredietwaardigheid van de onderneming schaadt. Dit verlengt de periode dat het bedrijf het geld kan inzetten en is gunstig voor het werkkapitaal. |
| Kasstroomanalyse | Kasstroomanalyse is het proces van het overzichtelijk maken van alle inkomsten en uitgaven van een onderneming gedurende een bepaalde periode, om zo de verandering in liquide middelen te bepalen en inzicht te krijgen in de financiële gezondheid. |
| Operationele kasstroom | De operationele kasstroom vloeit voort uit de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming, zoals de productie en verkoop van goederen of diensten. Het is een belangrijke indicator voor de potentiële winstgevendheid van het bedrijf. |
| Investeringskasstroom | De investeringskasstroom omvat de kasstromen die voortkomen uit investeringen in vaste activa (aankopen) en desinvesteringen (verkopen) van vaste activa. Aankopen leiden tot een negatieve cashflow, terwijl verkopen een positieve cashflow genereren. |
| Financieringskasstroom | De financieringskasstroom betreft de kasstromen die voortkomen uit transacties met eigen en vreemd vermogen, zoals het aangaan of aflossen van schulden, en de uitgifte of inkoop van aandelen. |
| Capital Budgeting (Investeringsanalyse) | Capital budgeting, ook wel investeringsanalyse genoemd, is een methode om investeringsalternatieven te beoordelen aan de hand van financiële criteria. Het helpt bij het nemen van beslissingen over welke investeringen het meest rendabel zijn voor de onderneming. |
| Investeringsuitgave | Een investeringsuitgave is een uitgave die gedaan wordt met het oog op het genereren van toekomstige inkomsten. Het betreft de initiële kosten die gemoeid zijn met een investering, inclusief eventuele aanpassingen in het werkkapitaal. |
| Differentiële kasstromen | Differentiële kasstromen zijn de kasstromen die specifiek voortvloeien uit een investeringsbeslissing. Alleen kasstromen die afhankelijk zijn van de beslissing om te investeren, worden meegenomen in de analyse. |
| Sunk Cost (verzonken kosten) | Sunk costs zijn kosten die reeds gemaakt zijn en niet meer teruggedraaid kunnen worden, ongeacht een toekomstige beslissing. Deze kosten worden niet meegenomen in de investeringsanalyse omdat ze geen invloed hebben op toekomstige beslissingen. |
| Tijdswaarde van geld | De tijdswaarde van geld is het principe dat geld dat vandaag beschikbaar is, meer waard is dan hetzelfde bedrag in de toekomst. Dit komt door inflatie en de mogelijkheid om het geld vandaag te investeren en rendement te genereren. |
| Minimale rendementsvereiste (kapitaalkost) | De minimale rendementsvereiste, ook wel kapitaalkost genoemd, is het minimale rendement dat een investeerder eist op een investering, rekening houdend met de risico's en opportuniteitskosten. |
| Payback-methode (terugverdientijd) | De payback-methode berekent de tijd die nodig is om de initiële investeringsuitgave terug te verdienen uit de gegenereerde kasstromen. Het is een eenvoudige methode die de liquiditeit benadrukt. |
| ROI-methode (Return on Investment) | De ROI-methode meet het rendement op een investering door de gemiddelde jaarlijkse winst te vergelijken met de totale investering. Het geeft een indicatie van de rentabiliteit van een project. |
| NPV-methode (Net Present Value) | De NPV-methode berekent de contante waarde van alle toekomstige kasstromen van een investering, minus de initiële investeringsuitgave. Een positieve NPV geeft aan dat de investering naar verwachting rendabel is. |
| IRR-methode (Internal Rate of Return) | De IRR-methode berekent het interne rendement van een investering, wat de discontovoet is waarbij de NPV gelijk is aan nul. Het geeft het werkelijke rendement van een project weer. |
| WACC (Weighted Average Cost of Capital) | De WACC, of gewogen gemiddelde kapitaalkost, vertegenwoordigt de gemiddelde kosten die een onderneming betaalt voor haar financieringsmix van eigen en vreemd vermogen. Het wordt gebruikt als discontovoet in investeringsanalyses. |
| Kapitaalstructuur | De kapitaalstructuur van een onderneming verwijst naar de manier waarop de activa van de onderneming zijn gefinancierd, dat wil zeggen de mix van eigen vermogen en vreemd vermogen. |
| Gouden financieringsregel | De gouden financieringsregel stelt dat langetermijnactiva gefinancierd moeten worden met langetermijnfinanciering (permanent vermogen) en kortetermijnactiva met kortetermijnfinanciering. |
| Eigen vermogen (EV) | Eigen vermogen vertegenwoordigt de middelen die door de aandeelhouders in de onderneming zijn geïnvesteerd, inclusief ingehouden winsten. Het wordt beschouwd als een buffer en een indicator van het vertrouwen van aandeelhouders. |
| Vreemd vermogen (VV) | Vreemd vermogen bestaat uit de schulden van een onderneming, zoals leningen en obligaties. Het financieren met vreemd vermogen kan het rendement op eigen vermogen verhogen, maar brengt ook extra risico's met zich mee. |
| Solvabiliteit | Solvabiliteit meet het vermogen van een onderneming om aan haar langetermijnverplichtingen te voldoen. Het wordt vaak uitgedrukt als de verhouding tussen eigen vermogen en totaal vermogen. |
| Liquiditeit | Liquiditeit meet het vermogen van een onderneming om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen. Het wordt vaak beoordeeld aan de hand van ratio's zoals de current ratio. |
| Rendement op Eigen Vermogen (REV) | Het rendement op eigen vermogen (REV) meet de winstgevendheid van de investering van de aandeelhouders. Het wordt berekend door de nettowinst te delen door het eigen vermogen. |
| Kostensoort | Kostensoort verwijst naar de aard van de kosten, zoals personeelskosten, materiaalkosten of afschrijvingen. Deze indeling is nuttig voor rapportagedoeleinden. |
| Kostenplaats | Kostenplaats is een indeling van kosten op basis van de afdeling of activiteit waar de kosten ontstaan, zoals productiekosten of niet-productiekosten. Dit helpt bij het beheersen van kosten en het aanwijzen van verantwoordelijkheden. |
| Toewijsbaarheid van kosten | Toewijsbaarheid van kosten relateert aan hoe direct kosten kunnen worden toegewezen aan een specifiek kostenobject, zoals een product of dienst. Directe kosten zijn rechtstreeks toewijsbaar, terwijl indirecte kosten verdeelsleutels vereisen. |
| Kostenplaatsenmethode | De kostenplaatsenmethode is een systeem waarbij kosten worden verzameld in tussenstations (kostenplaatsen) om vervolgens te worden toegewezen aan kostendragers, zoals producten, met behulp van dekkingstarieven. |
| Activity-Based Costing (ABC) | Activity-Based Costing (ABC) is een methode die kosten toewijst op basis van de activiteiten die worden uitgevoerd. Producten en diensten die meer gebruik maken van bepaalde activiteiten, dragen een groter deel van de overheadkosten. |
| Vaste kosten | Vaste kosten zijn kosten die niet variëren met het productie- of verkoopvolume, zoals huur of afschrijvingen op machines. Ze zijn essentieel voor de berekening van de break-even point. |
| Variabele kosten | Variabele kosten zijn kosten die direct variëren met het productie- of verkoopvolume, zoals materiaalkosten of commissies. Ze spelen een cruciale rol in de winstberekening en break-even analyse. |
| Break-evenanalyse | Break-evenanalyse is een methode om het punt te bepalen waarop de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, waardoor er geen winst of verlies wordt geleden. Dit is essentieel voor prijsstelling en budgettering. |
| Contributiemarge | De contributiemarge is het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kosten per eenheid. Het vertegenwoordigt het bedrag dat bijdraagt aan het dekken van de vaste kosten en het genereren van winst. |
| Operationele hefboom | De operationele hefboom meet de gevoeligheid van de winst van een onderneming voor veranderingen in de omzet, voornamelijk bepaald door het niveau van vaste kosten. |
| Financiële hefboom | De financiële hefboom meet de mate waarin een onderneming gebruikmaakt van vreemd vermogen. Een hoge financiële hefboom kan het rendement op eigen vermogen vergroten, maar verhoogt ook het financiële risico. |