Research In Education
Cover
1-2-pages-1.pdf
Summary
# De aard van kwalitatief-pedagogisch onderzoek
Dit opleidingsonderdeel (OPO) verkent de epistemologische en ontologische veronderstellingen die ten grondslag liggen aan kwalitatief onderzoek binnen de pedagogische wetenschappen, met een focus op interpretatieve benaderingen [5](#page=5).
### 1.1 Inleiding tot het opleidingsonderdeel
Het OPO is primair gericht op het ontwikkelen van inzicht in de filosofische fundamenten van kwalitatief onderzoek, in plaats van een praktische 'hoe doe je' cursus [5](#page=5).
#### 1.1.1 Epistemologie en ontologie
* **Epistemologie (kennisleer)**: Bestudeert de aard, reikwijdte en rechtvaardiging van kennis. Het houdt zich bezig met vragen als: Wat is kennis? Wat is de grondslag voor een kennisuitspraak? Wat zijn de criteria voor zekerheid? [5](#page=5).
* **Ontologie (zijnsleer)**: Een onderdeel van de metafysica dat zich bezighoudt met de verschillende manieren waarop dingen kunnen bestaan en de meest algemene kenmerken van al wat bestaat. Het onderzoekt de aard van het zijn en de redenen daarvoor [5](#page=5).
### 1.2 Onderzoek in de pedagogische wetenschappen: verklaren versus begrijpen
De pedagogische wetenschappen bevinden zich in een spanningsveld tussen 'verklaren' (Erklären) en 'begrijpen' (Verstehen) [6](#page=6).
#### 1.2.1 Kenmerken van natuur- en menswetenschappen
* **Natuurwetenschappen** (bv. fysica, chemie): Empirisch-analytisch en causaal-analytisch van aard [6](#page=6).
* **Menswetenschappen**:
* **Gedrags- en maatschappijwetenschappen** (bv. sociologie, psychologie): Bestuderen menselijk gedrag/handelen. Kenmerkend is een empirisch-analytische en causaal-analytische benadering gericht op **verklaren** (Erklären), vaak kwantitatief. Interesse gaat uit naar causaliteit [6](#page=6).
* **Cultuurwetenschappen of geesteswetenschappen**: Bestuderen culturele producten van de mens. Kenmerkend is een hermeneutische benadering gericht op **begrijpen** (Verstehen), vaak kwalitatief. Interesse gaat uit naar constitutie [6](#page=6).
#### 1.2.2 De positie van de pedagogische wetenschappen
Het onderscheid tussen verklaren en begrijpen is relevant voor de pedagogische wetenschappen [6](#page=6).
* **Verklaren**: Mogelijk door oorzaken en gevolgen te onderscheiden, vaak door menselijk gedrag te onderzoeken in termen van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Dit maakt voorspellen mogelijk en is gericht op causaliteit. Wetenschap wordt vaak vereenzelvigd met verklaren en voorspellen [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Begrijpen (Verstehen)**: Slaat op het verstaan van fenomenen vanuit de belevingen en betekenissen die betrokkenen eraan geven. Hier wordt menselijk handelen niet gekoppeld aan determinanten, maar aan de betekenissen die mensen er zelf aan toekennen. De interesse gaat uit naar constitutie tussen mens en wereld [7](#page=7).
### 1.3 Interpretatieve benaderingen van kwalitatief-pedagogisch onderzoek
Menselijke wezens zijn zowel biologische wezens onderworpen aan natuurwetten, als wezens die betekenis geven. Dit OPO focust op de betekenis(gevende) dimensie van menselijk handelen [7](#page=7).
#### 1.3.1 De rol van taal en betekenis
* Toegang tot de (sociale) pedagogische werkelijkheid verloopt via taal en impliceert altijd een interpretatie of begrip [7](#page=7).
* Betekenissen die mensen aan zichzelf, anderen en de wereld geven, zijn niet uit het niets ontstaan. Mensen worden ook "betekend" door anderen en de wereld, wat inhoudt dat ze gevormd of geconstitueerd worden door hun omgeving, cultuur, context en praktijken [7](#page=7).
* Zingeving is principieel intersubjectief. Een menselijk bestaan wordt geconstitueerd door een bestaand web van betekenissen (zoals taal) dat voorafgaat aan individueel bestaan. De samenleving draagt mede bij aan wie we zijn en wat we denken of voelen [7](#page=7).
#### 1.3.2 Constitutie en ontologische medeplichtigheid
* De constituerende relatie tussen mens en wereld is een tweerichtingsverkeer: het subject wordt gevormd door de wereld waarin het leeft, en geeft tegelijkertijd vorm aan die wereld [8](#page=8).
* Packer thematiseert dit met het begrip "ontological complicity" (ontologische medeplichtigheid). De verhouding subject-wereld moet niet gezien worden als een objectieve voorstelling, maar als een participatie waarin het subject gevormd wordt door de manieren van zijn waarin het deelneemt [8](#page=8).
#### 1.3.3 Kernvragen in kwalitatief onderzoek
Dit OPO behandelt vragen zoals:
* Wat is interpretatie en betekenis [8](#page=8)?
* Wat betekent het om 'beleefde ervaringen' of 'betekenissen' in kwalitatief onderzoek te 'begrijpen' en over te brengen [8](#page=8)?
* Wat zijn 'data' in kwalitatief onderzoek en in hoeverre zijn ze gevonden of geconstrueerd [8](#page=8)?
* Wat is de rol en subjectiviteit van de onderzoeker [9](#page=9)?
* Wat is het verschil tussen beschrijving en interpretatie [9](#page=9)?
* Hoe moeten 'objectiviteit', geldigheid, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van kwalitatief onderzoek begrepen worden [9](#page=9)?
* Wat is de aard van 'schrijven' in onderzoeksrapporten: representaties of interpretaties [9](#page=9)?
* Hoe brengen we 'constitutie' en 'ontologische medeplichtigheid' in beeld [9](#page=9)?
* Welke betekenis heeft kwalitatief onderzoek voor de betrokkenen: louter informatief of ook emancipatorisch [9](#page=9)?
#### 1.3.4 Methoden en focus
De concepten worden besproken in relatie tot het kwalitatieve onderzoeksinterview en (etnografische) observaties. Deze methoden zijn gekozen omdat ze veelgebruikt zijn en een cruciaal aspect van interpretatieve benaderingen belichten: de verhouding van de onderzoeker tot tekst en taal [9](#page=9).
* **Kwalitatief onderzoeksinterview**: Omvat praten, opnemen, transcriberen, analyseren en uitschrijven van bevindingen [9](#page=9).
* **(Etnografische) observaties**: Omvat het maken van aantekeningen (fieldnotes), opschrijven wat men ziet, analyse en het uitschrijven van onderzoeksrapporten [9](#page=9).
> **Tip:** De kern van dit opleidingsonderdeel ligt in het filosofisch bevragen van hoe we tot kennis komen (epistemologie) en wat het betekent dat dingen 'zijn' (ontologie) binnen de context van pedagogisch onderzoek, met nadruk op de interpretatieve aard van menselijk handelen en de rol van taal.
---
# Verklaren versus Verstehen in onderzoek
Dit gedeelte van het studiemateriaal legt het fundamentele onderscheid uit tussen de natuurwetenschappelijke benadering die zich richt op *verklaren* (Erklären) en de menswetenschappelijke benadering die streeft naar *verstaan* (Verstehen), en plaatst de pedagogische wetenschappen binnen dit spectrum.
### 2.1 Het onderscheid tussen verklaren en verstehen
Het concept van *verklaren* (Erklären) is kenmerkend voor de natuurwetenschappen en deels voor gedrags- en maatschappijwetenschappen. Deze benadering richt zich op de causale analyse van menselijk gedrag, waarbij men zoekt naar oorzaak-gevolgrelaties en het identificeren van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Het doel is het leggen van verbanden die voorspellingen mogelijk maken: als gebeurtenis Y oorzaak is van fenomeen X, kan voorspeld worden dat X zal optreden wanneer Y zich voordoet. De focus ligt hier op causaliteit [6](#page=6).
Daartegenover staat het *verstaan* (Verstehen), een benadering die primair geassocieerd wordt met cultuurwetenschappen of geesteswetenschappen. Binnen deze traditie, vaak gekenmerkt als hermeneutisch, ligt de nadruk op het interpreteren van culturele fenomenen en symbolische systemen. Het gaat hier niet zozeer om het vinden van oorzaken, maar om het *begrijpen* van de betekenissen die betrokkenen zelf aan situaties geven [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Wetenschap wordt tegenwoordig vaak vereenzelvigd met de mogelijkheid tot verklaren en voorspellen. Het 'begrijpen' dat hieruit voortkomt, is echter anders dan het 'verstaan' in de interpretatieve benadering [7](#page=7).
#### 2.1.1 Verstehen in de menswetenschappen
In de menswetenschappen, met name in de gedrags- en maatschappijwetenschappen, wordt menselijk gedrag bestudeerd. Hoewel deze disciplines vaak een empirisch-analytische en causaal-analytische benadering hanteren (verklaren), is er ook ruimte voor het begrijpen van de *betekenissen* die mensen aan hun handelen geven [6](#page=6) [7](#page=7).
Het *verstaan* (Verstehen) in de context van interpretatieve benaderingen richt zich op:
* Het begrijpen van fenomenen in termen van de **belevingen** van de betrokkenen (fenomenologisch) [7](#page=7).
* Het begrijpen van fenomenen in termen van de **betekenissen** die betrokkenen aan hun situatie geven (hermeneutisch) [7](#page=7).
Hierbij wordt menselijk handelen niet primair gekoppeld aan determinanten, maar aan de zingeving die betrokkenen eraan geven. De interesse gaat uit naar de constitutie tussen mens en wereld [7](#page=7).
#### 2.1.2 De plaats van de pedagogische wetenschappen
De pedagogische wetenschappen bevinden zich op het snijvlak van deze benaderingen. Enerzijds zijn mensen biologische wezens onderworpen aan natuurwetten en causale mechanismen. Anderzijds zijn mensen betekenisgevers, die aan zichzelf, anderen en de wereld betekenis toekennen. De focus van dit opleidingsonderdeel ligt primair op deze betekenis(gevende) dimensie, waarbij de toegang tot de pedagogische werkelijkheid via taal verloopt en altijd een interpretatie of een begrijpen impliceert [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.3 Constitutie en betekenis
De betekenissen die mensen aan de wereld geven, ontstaan niet in isolement. Mensen worden ook *betekend* en gevormd door anderen en de wereld om hen heen (omgeving, cultuur, context, praktijken). Dit proces van vorming wordt ook wel **constitutie** genoemd. Filosofisch gezien is zingeving intersubjectief: een menselijk bestaan wordt geconstitueerd door een web van bestaande betekenissen, waarbinnen men opgroeit en dat mede de betekenisgeving aan de werkelijkheid bepaalt. De samenleving speelt een rol in wie we zijn en wat we denken en voelen [7](#page=7).
> **Tip:** Dit concept van vorming door het web van betekenissen wordt verder uitgediept in relatie tot de betekenisfilosofie van Ludwig Wittgenstein en de hermeneutiek van Hans-Georg Gadamer [8](#page=8).
De constituerende relatie is echter een tweerichtingsverkeer: het subject wordt gevormd door de wereld, en tegelijk geeft het subject vorm aan de wereld. Dit wordt door Packer ook wel gethematiseerd met het begrip "ontological complicity" (ontologische medeplichtigheid). De relatie tussen subject en wereld moet niet gezien worden als een separatie, maar als een participatie waarin het subject deelt in bepaalde wijzen van zijn en daardoor geconstitueerd wordt [8](#page=8).
#### 2.1.4 Vragen binnen kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek binnen de pedagogische wetenschappen stelt zich vragen als:
* Wat is interpretatie en betekenis [8](#page=8)?
* Wat bedoelen we met 'beleefde ervaringen' in kwalitatief onderzoek en hoe kunnen we deze begrijpen en overdragen [8](#page=8)?
* Wat bedoelen we met de 'betekenissen' die bijvoorbeeld leraren of ouders aan hun rol, praktijken of gebruikte middelen (zoals Smartschool) geven, en hoe kunnen deze begrepen en overgedragen worden [8](#page=8)?
* Wat zijn 'data' in kwalitatief onderzoek, in hoeverre zijn deze gevonden of geconstrueerd, en wat betekent het om ze te analyseren [8](#page=8)?
---
# De mens als talig wezen en de rol van taal
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over "De mens als talig wezen en de rol van taal", gebaseerd op de verstrekte documentatie, opgemaakt als studiegids voor een examen.
## 3. De mens als talig wezen: bij wijze van inleiding
De mens is fundamenteel een 'talig wezen' wiens identiteit en interactie met de wereld onlosmakelijk verbonden zijn met taal en symbolische betekenisgeving [16](#page=16) [8](#page=8).
### 3.1 Taal als onderscheidend menselijk kenmerk
Al sinds de oudheid wordt de mens beschouwd als het dier dat taal bezit (`zōon logon echon`). Deze capaciteit is essentieel voor menselijke bloei, redenering en deliberatie. Hoewel dieren communiceren, onderscheidt menselijke taal zich door zijn complexiteit en de diverse doelen waarvoor het wordt ingezet, zoals het verdiepen van begrip, het uiten van formele waarheden, amusement, artistieke expressie en dialoog [14](#page=14) [17](#page=17).
### 3.2 Taal als het medium van onze wereld
Taal is niet slechts een instrument, maar vormt het medium waardoor we de wereld ervaren en begrijpen. Het is "de materie waaruit onze kennis en bewustzijn van de wereld zijn opgebouwd" [16](#page=16).
#### 3.2.1 De transformatieve aard van taalverwerving
Het verwerven van taal is een fundamenteel transformerende gebeurtenis. Het gaat verder dan het aanleren van een set gereedschappen; het is een intrede in een nieuwe wereld waarin de manier waarop we denken en de wereld ervaren, verandert. Dit proces transformeert de relatie van de mens tot de wereld, waarbij woorden bronnen van betekenis en begrip worden, en de wereld zelf een betekenisvolle totaliteit vormt die mede door taal wordt gearticuleerd [18](#page=18) [20](#page=20) [21](#page=21).
**Voorbeeld:** De doorbraak van Helen Keller, die na verlies van zicht en gehoor de betekenis van het woord "water" leerde, illustreert hoe taal een "nieuwe zicht" en een transformatie van de werkelijkheid bracht, waarbij alles een naam en daarmee nieuwe gedachte kreeg [20](#page=20).
#### 3.2.2 Het belang van het "talige universum"
Met taal ontstaat er een "talig universum" dat verschilt van de loutere omgeving van een dier. In dit universum krijgt alles een plaats en betekenis, in tegenstelling tot een omgeving die gaten kan bevatten. Voor de mens is er geen einde aan het verlangen om dit universum uit te breiden en te verdiepen door middel van conversaties, boeken, en andere taalvormen [19](#page=19).
#### 3.2.3 De beperkingen van een puur wetenschappelijk perspectief
De hedendaagse neiging om realiteit strikt te gelijkstellen aan wat empirische wetenschappen kunnen verklaren, leidt ertoe dat het talige universum van de mens en zijn ontologische functie vaak worden genegeerd. Hierbij wordt vaak enkel gefocust op de tastbare producten van taalgebruik (bruggen, boeken) in plaats van op het talige universum dat deze producten mogelijk maakt [19](#page=19).
### 3.3 Filosofische perspectieven op taal en het mens-zijn
Verschillende filosofische stromingen hebben de rol van taal voor het mens-zijn belicht:
#### 3.3.1 De mens als *Dasein* (Heidegger)
Martin Heidegger's concept van *Dasein* (zijn-hier-in-de-wereld) benadrukt dat menselijk zijn fundamenteel "in de wereld zijn" is, gekenmerkt door een constante betrokkenheid en zorg. Begrip (*Verstehen*) is geen louter cognitief proces, maar een praktische, onmiddellijke omgang met de wereld. Taal is hierin niet slechts een instrument, maar een medium waarin we wonen en dat onze wereld mede-constitueert [31](#page=31) [32](#page=32) [38](#page=38) [40](#page=40).
**Modi van betrokkenheid (Heidegger):**
* **Klaar-voor-gebruik (Ready-to-hand):** Begrip in praktische activiteit waarbij gereedschappen transparant zijn en we opgaan in de activiteit. De wereld is een onzichtbare achtergrond [39](#page=39).
* **Niet-klaar-voor-gebruik (Unready-to-hand):** Ontstaat bij een onderbreking of defect, waarbij de tool zelf zichtbaar wordt en begrepen moet worden. Dit leidt tot interpretatie, circumspectie (omzien) en deliberatie [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Present-at-hand:** Losgemaakte contemplatie waarbij objecten als geïsoleerde entiteiten met specifieke eigenschappen worden gezien. Dit is een afgeleide modus die voortkomt uit de meer fundamentele betrokkenheid [40](#page=40).
De hermeneutische cirkel beschrijft hoe begrip en interpretatie elkaar wederzijds beïnvloeden en hoe onze interpretaties altijd gevormd zijn door een "voor-structuur" van aannames, interesses en verwachtingen [40](#page=40).
#### 3.3.2 Kant's "Copernicaanse Revolutie" en dualisme
Immanuel Kant stelde dat de menselijke geest actief de werkelijkheid "constitueert" door middel van aangeboren concepten en categorieën. Dit leidde tot een dualistisch wereldbeeld van subject en object, en het idee dat we de wereld ervaren zoals deze aan ons verschijnt (*fenomenen*), maar nooit de "dingen op zich" (*noumena*) kunnen kennen. Dit dualisme, hoewel bedoeld om kennis en ethiek te funderen, heeft geleid tot het idee dat subjectiviteit primair een innerlijke, cognitieve aangelegenheid is [29](#page=29) [30](#page=30) [33](#page=33) [35](#page=35).
#### 3.3.3 "Ontologische medeplichtigheid" (Packer)
In navolging van denkers als Heidegger en Gadamer, stelt Packer dat de verhouding subject-wereld niet primair een "subject tegenover de wereld" is, maar een "ontologische medeplichtigheid". Dit betekent dat het subject deelneemt aan bepaalde wijzen van zijn en tegelijkertijd door die manieren wordt gevormd [30](#page=30) [8](#page=8).
### 3.4 De rol van taal in kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek houdt zich bezig met interpretatie en betekenis. Het begrijpen van de mens als talig wezen is cruciaal om te doorgronden wat "beleefde ervaringen" en "betekenissen" inhouden. Kwalitatief onderzoek analyseert de subjectieve betekenisgeving, maar de aard van deze subjectiviteit en hoe we er "toegang" toe krijgen, zijn centrale onderzoeksvragen [24](#page=24) [8](#page=8) [9](#page=9).
**Sleutelvragen voor kwalitatief onderzoek:**
* Wat is interpretatie en betekenis [8](#page=8)?
* Wat zijn 'data' in kwalitatief onderzoek, en hoe worden deze 'gevonden' of 'geconstrueerd' [8](#page=8)?
* Welke rol speelt de onderzoeker en diens subjectiviteit [9](#page=9)?
* Hoe verhouden beschrijving en interpretatie zich tot elkaar [9](#page=9)?
* Hoe kunnen we objectiviteit, geldigheid en betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek begrijpen [9](#page=9)?
* Wat is de aard van het schrijven van onderzoeksrapporten: representatie of interpretatie [9](#page=9)?
De studie van taal, in het bijzonder via methoden als het kwalitatieve interview en observaties, vereist een verhouding tot tekst en taal. De "linguïstische revolutie" van de 20e eeuw erkent dat betekenis niet slechts wordt uitgedrukt of weerspiegeld in taal, maar actief door taal wordt geproduceerd [48](#page=48) [9](#page=9).
#### 3.4.1 Hermeneutiek en interpretatie
Hermeneutiek, de theorie van interpretatie, is essentieel voor het begrijpen van menselijke taal en betekenis. Historische denkers zoals Schleiermacher, Dilthey en Gadamer hebben verschillende benaderingen van interpretatie ontwikkeld [48](#page=48):
* **Friedrich Schleiermacher:** Zag hermeneutiek als een universele kunst van het begrijpen, met zowel grammaticale (taalstructuur) als psychologische (auteursintentie) interpretatie. Hij benadrukte dat misverstand de norm is en begrip actief nagestreefd moet worden [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Wilhelm Dilthey:** Breidde hermeneutiek uit naar alle uitingen van het menselijk leven, zoals culturele gebeurtenissen en artefacten. Hij zag de menswetenschappen (Geisteswissenschaften) als gericht op begrip (*Verstehen*), in tegenstelling tot de natuurwetenschappen die gericht zijn op verklaring (*Erklären*). Lived experience (*Erlebnis*) is de basis voor begrip, en het menselijk leven is intrinsiek historisch [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Hans-Georg Gadamer:** Verwierp de idee van een reconstructie van de oorspronkelijke auteursintentie. Hij zag begrip als een productief proces, een dialoog tussen het verleden en het heden, en een "fusie van horizonten". Betekenis is niet vaststaand, maar ontstaat in de toepassing van de tekst op de eigen situatie. Prejudices zijn geen obstakels, maar noodzakelijke voorwaarden voor begrip [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 3.4.2 De transcriptie en analyse van gesproken taal
De transformatie van gesproken taal naar een transcript is complex en introduceert veranderingen. Een transcript is een selectief en getransformeerd document, geen exacte weergave van de gesproken woorden. De analyse van interviewtranscripties vereist aandacht voor de taal zelf, als een "gezamenlijke productie" die een nieuwe manier van kijken op de wereld opent [57](#page=57) [60](#page=60) [61](#page=61).
**Tip:** De focus in kwalitatief onderzoek zou moeten verschuiven van het beschrijven van subjectieve ervaringen naar het begrijpen hoe we leren van wat mensen zeggen en hoe taal nieuwe werelden en manieren van zijn opent. Dit impliceert een erkenning van taal als een intersubjectief fenomeen en een verschuiving van subjectiviteit als een innerlijk domein naar een effect van interactie en betekenisgeving binnen een culturele context [61](#page=61).
---
# Filosofische grondslagen van kennis en subjectiviteit
Hier is een uitgebreide studiehandleiding over de filosofische grondslagen van kennis en subjectiviteit, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Filosofische grondslagen van kennis en subjectiviteit
Dit hoofdstuk onderzoekt de filosofische concepten van subjectiviteit, objectiviteit en kennisvorming, met een focus op de ideeën van prominente denkers als Descartes, Hume en Kant, en hoe deze hedendaagse benaderingen van kwalitatief onderzoek beïnvloeden [23](#page=23) [24](#page=24).
### 4.1 De rol van subjectiviteit in onderzoek
Qualitatief onderzoek wordt vaak gezien als een poging om de subjectieve component van menselijke ervaringen te vatten en te begrijpen, iets wat conventionele empirisch-analytische methoden nalaten. Dit omvat de studie van "betekenis" als een voorwaarde waaronder iemands leven zinvol is. Het concept van "lived experiences" (beleefde ervaringen) en "understandings" (begrip) staat centraal, waarbij kwalitatief onderzoek tracht deze subjectieve bevindingen vast te leggen via "first-person accounts" in de eigen woorden van de respondent. De kernvragen die hieruit voortvloeien, zijn: wat betekent het om subjectiviteit te "vatten", waar bevindt deze zich, hoe krijgen we er toegang toe, welk soort data levert een kwalitatief onderzoek op, en wat voor kennis genereren we hieruit [24](#page=24)?
### 4.2 Historische uitstap: Moderne epistemologie
De moderne epistemologie, die de aard en grenzen van kennis onderzoekt, is gevormd door sleutelfiguren als Descartes, Hume en Kant [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 4.2.1 René Descartes (1596-1650)
Descartes, een exponent van het rationalisme, zocht naar een onbetwijfelbaar fundament voor kennis via de rede. Zijn beroemde uitspraak "Cogito, ergo sum" (Ik denk, dus ik ben) vestigde het subject als het fundament van kennis. Dit leidde tot een dualisme tussen subject (geest) en object (wereld) [25](#page=25).
#### 4.2.2 David Hume (1711-1776)
Hume, een empirist, benadrukte dat alle kennis voortkomt uit zintuiglijke ervaring. Hij stelde dat onze indrukken en ideeën worden gevormd door zintuigen en reflectie. Hume's scepticisme uitte zich onder meer in zijn analyse van causaliteit, waarbij hij stelde dat er geen noodzakelijke verbinding tussen oorzaak en gevolg bestaat, slechts een constante opeenvolging ("constant conjunction"). Redenering is volgens hem de "slaaf van de passies" [26](#page=26) [34](#page=34).
#### 4.2.3 Immanuel Kant (1724-1804)
Kant trachtte het rationalisme en empirisme te verenigen en onderzocht de voorwaarden voor kennis. Hij betoogde dat kennis een resultaat is van de wisselwerking tussen zintuiglijke waarneming (empirie) en de structurerende activiteit van onze rede (rationaliteit). Kennis is volgens Kant een resultaat van "onze constitutie", gestructureerd door de rede [27](#page=27).
* **Kant's "thinking cap":** Kant's theorie stelt dat het menselijk verstand, door middel van aangeboren "categorieën" (zoals kwaliteit, relatie, modaliteit), de ruwe zintuiglijke data structureert tot betekenisvolle kennis [28](#page=28) [35](#page=35).
* **Causaliteit volgens Kant:** Net als Hume erkende Kant het belang van causaliteit, maar hij zag het als een fundamentele categorie van het verstand die de waarneming structureert, en niet als een ontologische eigenschap van de wereld zelf [29](#page=29).
* **Fenomenen en noumena:** Kant maakte een onderscheid tussen "fenomenen" (hoe dingen aan ons verschijnen) en "noumena" (dingen op zichzelf). We kunnen alleen de fenomenen kennen, niet de dingen zoals ze werkelijk zijn, los van onze waarneming [29](#page=29) [35](#page=35).
* **Copernicaanse revolutie:** Kant's "Copernicaanse Revolutie" in de epistemologie stelde dat het niet de wereld is die zich naar onze kennis voegt, maar dat onze geest de wereld structureert [35](#page=35).
### 4.3 Dualisme en de problemen ervan
Het dualisme tussen subject en object, zoals nagelaten door Descartes en versterkt door Kant, leidt tot significante filosofische problemen [30](#page=30).
* **Het brugprobleem:** Het grootste probleem is de correspondentie tussen subjectieve representaties en objectieve werkelijkheid – hoe weten we of onze innerlijke voorstellingen overeenkomen met de buitenwereld? Met dit model kunnen we alleen onderzoeken hoe de wereld objectief lijkt voor een individuele subjectiviteit [30](#page=30).
* **Kennisrelativisme en subjectivisme:** Als iedereen zijn eigen representatie van de werkelijkheid heeft, leidt dit dan niet onvermijdelijk tot kennisrelativisme en subjectivisme [30](#page=30)?
* **Validiteit van representaties:** Binnen kwalitatief onderzoek roept dit de vraag op hoe de validiteit van subjectieve interpretaties wordt vastgesteld en hoe het onderscheid tussen valide kennis en louter meningen wordt gemaakt. Dit leidt tot de kritiek dat kwalitatief onderzoek zich te veel richt op subjectieve ervaringen [30](#page=30).
#### 4.3.1 Een andere kijk: Heidegger en niet-dualistische manieren van zijn
Martin Heidegger bood een alternatieve kijk op subject-zijn en subjectiviteit, waarbij het subject niet langer wordt gezien als iemand met subjectieve representaties, maar als iemand die representatief is voor een manier van leven [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Dasein (Er-zijn):** Heidegger introduceerde het concept "Dasein", wat letterlijk "er-zijn" betekent. Dasein is "zijn-in-de-wereld", een eenheidsstructuur van onze volledige betrokkenheid bij een levensvorm. De wereld is niet iets dat later wordt geconstrueerd, maar is er altijd al, als een vooruitgang in het begrip van Dasein [31](#page=31) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Ontologische hermeneutiek:** Heidegger beschouwde interpretatie als intrinsiek menselijk, niet slechts een methode, maar een fundamenteel aspect van het mens-zijn [37](#page=37).
* **Zijn als een kwestie voor mensen:** Alleen voor mensen is "zijn een kwestie". Wij stellen vragen als "Wat is dat?" en "Wie ben ik?" [38](#page=38).
* **Begrip (Verstehen) en praktijk:** Kennis komt niet primair voort uit contemplatie, maar uit praktische activiteit en betrokkenheid in de wereld. Het "zijn-in-de-wereld" is primair een praktisch zijn [38](#page=38) [40](#page=40).
#### 4.3.2 Kenmerken van Heidegger's ontologie
* **Klaar-voor-gebruik (ready-to-hand) vs. Ongereed-voor-gebruik (unready-to-hand):** In dagelijkse, soepele activiteit zijn gereedschappen "klaar-voor-gebruik" en transparant. Wanneer er een storing optreedt, worden ze "ongereed-voor-gebruik" en valt hun zijn op [39](#page=39).
* **Circumspectie en reflectie:** Bij een storing observeren we onze omgeving ("circumspectie") en reflecteren we op ons project om alternatieven te vinden [40](#page=40).
* **De hermeneutische cirkel:** Interpretatie is een voortdurend proces van begrijpen en articuleren, waarbij de betekenis ontstaat uit de wisselwerking tussen het subject en de wereld [40](#page=40) [48](#page=48).
* **Voor-structuur (fore-structure):** Interpretatie is altijd georganiseerd door een "voor-structuur" van belangen en aannames (voor-hebben, voor-zien, voor-grijpen) [40](#page=40).
* **Waarheid als ont-dekking:** Waarheid is niet een correspondentie tussen mentale representatie en object, maar een "ont-dekking" van het zijn [40](#page=40).
### 4.4 De constitutionele benadering van de sociale werkelijkheid
De focus op "constitution" – de wederzijdse vorming van een levensvorm en haar leden – biedt een alternatief voor het geest-wereld dualisme. Deze benadering, beïnvloed door Michel Foucault, benadrukt de relatie tussen een vorm van leven en haar individuele leden [43](#page=43).
* **Kant's invloed en de erfenis van dualisme:** Hoewel Descartes vaak geassocieerd wordt met dualisme, wordt het moderne dualistische beeld van de mens, dat ook kwalitatief onderzoek beïnvloedt, veel meer toegeschreven aan Kant. Kant's poging om empirisme en rationalisme te verenigen, leidde onbedoeld tot het idee dat de menselijke geest de wereld "constitueert" [33](#page=33) [35](#page=35).
* **Hedendaagse sociale wetenschappen:** De sociale wetenschappen hanteren vaak een informatieverwerkingsmodel, waarbij de hersenen als een computer worden gezien die data verwerkt. Dit model, geworteld in Kant's ideeën, heeft geleid tot een dualistisch denken dat zowel de subjectiviteit als de objectiviteit trivilaliseert [33](#page=33).
* **De crisis in de etnografie:** De etnografie kampt met uitdagingen door het dominante dualistische beeld, wat leidt tot de vraag hoe we de "sociale constructie van de werkelijkheid" beter kunnen begrijpen [30](#page=30) [33](#page=33).
### 4.5 Hermeneutiek en het project voor een menswetenschap
Hermeneutiek, de theorie van interpretatie, is cruciaal voor het begrijpen van menselijke fenomenen [48](#page=48).
* **Historische ontwikkeling van hermeneutiek:** Van oorsprong gericht op bijbelse teksten, breidde hermeneutiek zich uit tot de interpretatie van alle vormen van menselijke uitingen, en wordt het gezien als een mogelijke basis voor de sociale wetenschappen [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Friedrich Schleiermacher (1768-1834):** Zag hermeneutiek als een universele methode voor interpretatie, gebaseerd op de analyse van het menselijk begrip. Hij stelde dat begrijpen het reconstrueren van het creatieve proces van de auteur is, wat zowel een grammaticale als psychologische interpretatie vereist [49](#page=49).
* **Wilhelm Dilthey (1833-1911):** Breidde hermeneutiek uit naar alle vormen van menselijke uitingen en artefacten. Hij onderscheidde de menswetenschappen (Geisteswissenschaften), die streven naar "Verstehen" (begrip), van de natuurwetenschappen (Naturwissenschaften), die streven naar "Erklären" (verklaring). Dilthey benadrukte het belang van "lived experience" (Erlebnis) en historiteit voor het menswetenschappelijk onderzoek [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Hans-Georg Gadamer (1900-2002):** Bekritiseerde de poging om de oorspronkelijke creatieve daad te reconstrueren. Gadamer stelde dat begrip een productief proces is, een dialoog tussen tekst en interpreter, een "fusie van horizonten". Interpretatie is altijd toepassend ("application") op onze eigen tijd en situatie. Preconcepties ("prejudices") zijn geen belemmering, maar juist de voorwaarde voor begrip [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 4.5.1 Conclusies over hermeneutiek in kwalitatief onderzoek
De poging om subjectiviteit objectief te bestuderen, zoals in veel kwalitatief onderzoek, stuit op onoverkomelijke problemen. Gadamer's inzichten bieden een meer genuanceerd perspectief [55](#page=55):
* **Actief proces:** Begrip is een actief proces waarin de lezer/onderzoeker betekenis creëert [55](#page=55).
* **Geen neutraliteit:** Onderzoekers zijn altijd historisch gesitueerd en niet vrij van preconcepties, wat juist de basis vormt voor begrip [55](#page=55).
* **Belangstellend begrip:** Begrip is altijd belangstellend en gericht op de relevantie voor de huidige situatie ("application") [55](#page=55).
* **Meerdere interpretaties:** Er is geen enkele juiste interpretatie van een tekst of uitspraak [56](#page=56).
* **Verandering van de lezer:** De ontmoeting met een tekst kan de lezer veranderen en bewust maken van eigen vooroordelen [56](#page=56).
Het kwalitatief onderzoeksonderzoek van vandaag, met zijn focus op de subjectiviteit van respondenten, leidt onvermijdelijk tot het besef dat taal en begrip intersubjectieve fenomenen zijn die geworteld zijn in gedeelde conventies, praktijken en kennisvormen. De focus dient te verschuiven van het reconstrueren van subjectieve ervaringen naar het bestuderen van de "constitution" van zowel de subjecten als de objecten van onderzoek, binnen hun culturele en historische context [57](#page=57) [60](#page=60) [61](#page=61).
---
# Hermeneutiek en interpretatieve benaderingen
Hermeneutiek, als de theorie van interpretatie, biedt een kader voor het begrijpen van taal, betekenis en de manier waarop we de wereld om ons heen vatten, met belangrijke bijdragen van denkers als Schleiermacher, Dilthey en Gadamer.
### 5.1 De oorsprong en ontwikkeling van de hermeneutiek
De term "hermeneutiek" stamt af van Hermes, de boodschapper van de Griekse goden, en deximplicitie reflectie op interpretatie kwam op gang in de 17e eeuw. Dit was met name het geval bij het interpreteren van de Bijbel en oude teksten, die steeds verder verwijderd raakten van hun oorspronkelijke context. In de loop der tijd breidde het vakgebied zich uit van religieuze teksten naar seculiere teksten, culturele verschijnselen en menselijke handelingen in het algemeen. Hedendaags onderzoek in kwalitatieve methoden vertoont parallellen met 18e-eeuwse opvattingen, hoewel de "Romantische hermeneutiek" uit die tijd streefde naar onbereikbare doelen zoals empathische identificatie met de auteur of een beroep op metafysische concepten [48](#page=48).
#### 5.1.1 Friedrich Schleiermacher: reconstructie van de auteursintentie
Friedrich Schleiermacher (1768-1834) wordt beschouwd als een van de eersten die de noodzaak van een seculiere, "gegeneraliseerde" hermeneutiek erkende. Hij zag hermeneutiek als een systematische, wetenschappelijke benadering van tekstinterpretatie, gebaseerd op het analyseren van menselijke begripsprocessen. Schleiermacher stelde dat de uitdagingen bij het lezen van een tekst vergelijkbaar zijn met die in alledaagse gesprekken of bij het luisteren naar een toespraak [48](#page=48).
Zijn visie op hermeneutiek omvatte twee hoofdelementen:
* **Grammaticale interpretatie:** Dit richt zich op de taal zelf, de grammatica, de woordenschat, de stijl en de context van de taal binnen de bredere taalkundige gemeenschap. Het doel is om de tekst te begrijpen als een product van de taal en in relatie tot vergelijkbare werken van dezelfde auteur of uit dezelfde periode [49](#page=49).
* **Psychologische interpretatie:** Dit focust op de subjectiviteit van de auteur, de persoonlijke creativiteit, de ervaringen en het leven van de schrijver. Het doel is om de oorspronkelijke gedachten en intenties van de auteur te reconstrueren, zelfs tot op een niveau dat de auteur zelf wellicht niet bewust was [49](#page=49).
Schleiermacher ging ervan uit dat elk begrip van een uiting een tegenhanger is van een daad van uiten, waarbij de gedachte achter de uiting wordt begrepen. Hij zag taal en gedachte als twee complementaire aspecten van een uiting: taal als het publieke medium en gedachte als de individuele creativiteit. Hij benadrukte dat misverstanden de norm zijn en dat voortdurende inspanning nodig is om ze te overwinnen. De interpretatie vereist dan ook niet alleen kennis van de taal, maar ook een diepgaand begrip van de auteur en de historische context [49](#page=49) [50](#page=50).
Een belangrijk concept dat voortkomt uit Schleiermachers werk is de **hermeneutische cirkel**. Dit principe stelt dat het begrijpen van een geheel afhankelijk is van het begrijpen van de delen, en vice versa. Dit geldt ook voor de relatie tussen een tekst en zijn context, en tussen de lezer en de tekst in een voortdurende dialoog. Schleiermacher suggereerde twee methoden voor interpretatie: de vergelijkende methode (vergelijken van de tekst met andere werken) en de divinatorische methode (empathisch 'invoelen' van de auteur door zichzelf in de auteur te verplaatsen). Hoewel zijn benadering veel overeenkomsten vertoont met hedendaagse kwalitatieve onderzoeksmethoden, was zijn doel om de auteur "beter te kennen dan hij zichzelf kende" onhaalbaar [50](#page=50) [51](#page=51).
> **Tip:** Begrijp dat Schleiermachers werk de basis legde voor de opvatting dat interpretatie een actieve, systematische inspanning vereist en niet slechts een passieve opname van betekenis.
#### 5.1.2 Wilhelm Dilthey: de menswetenschappen en geleefde ervaring
Wilhelm Dilthey (1833-1911) bouwde voort op het werk van Schleiermacher en zag hermeneutiek als een algemene methodologie, maar breidde de reikwijdte ervan uit naar culturele gebeurtenissen en artefacten. Hij definieerde hermeneutiek als de "methodologie voor het begrijpen van uitingen". Dilthey onderscheidde de natuurwetenschappen (Naturwissenschaften), die streven naar verklaring (Erklären), van de menswetenschappen (Geisteswissenschaften), die streven naar begrip (Verstehen) [51](#page=51).
Belangrijke aspecten van Diltheys benadering zijn:
* **Onderscheid tussen natuur- en menswetenschappen:** Dilthey pleitte voor de autonomie van de menswetenschappen, die volgens hem gebaseerd zijn op alledaags begrip en "geleefde ervaring" (Erlebnis) [52](#page=52).
* **Geleefde ervaring als basis:** Dilthey stelde dat geleefde ervaring, die eenheid van cognitie, emotie en wil omvat en altijd historisch en temporeel is, de grondslag vormt voor alle begrip [52](#page=52).
* **Historiciteit:** Hij benadrukte dat menselijke wezens zelf historische producten zijn en dat we onszelf alleen kunnen begrijpen binnen de context van de geschiedenis. Hij zag de mens als een "hermeneutisch dier" dat zichzelf interpreteert door middel van de overlevering uit het verleden [52](#page=52).
* **Begrip als contact met leven:** Voor Dilthey was interpretatie niet louter een contact tussen individuele geesten of een reconstructie van de innerlijke staat van een auteur, maar een reconstructie van het historische proces dat een product heeft gevormd. Hij zag interpretatie als contact met een manifestatie van het levensproces, mogelijk gemaakt door een "algemene menselijke natuur" [52](#page=52) [53](#page=53).
Dilthey stelde dat de menswetenschappen, net als de natuurwetenschappen, tot objectieve kennis moeten leiden. Hij had echter moeite met het volledig accepteren van de implicaties van zijn eigen stellingname dat de onderzoeker zelf historisch gesitueerd is, terwijl hij toch naar tijdloze interpretaties streefde [53](#page=53).
> **Tip:** Concentreer je op Diltheys idee van *Verstehen* (begrip) als het onderscheidende kenmerk van de menswetenschappen, en zijn nadruk op *Erlebnis* (geleefde ervaring) en historiciteit.
#### 5.1.3 Hans-Georg Gadamer: toepassing en betekenis als effect
Hans-Georg Gadamer (1900-2002) bekritiseerde de Romantische hermeneutiek van Schleiermacher en Dilthey omdat deze probeerde de oorspronkelijke creatieve daad achter een tekst te reconstrueren. Volgens Gadamer is dit een "tweede schepping" die nooit de oorspronkelijke betekenis kan herstellen [53](#page=53).
Zijn hermeneutiek kenmerkt zich door:
* **Interpretatie als productief proces:** Begrip en interpretatie zijn productieve processen die een bemiddeling vormen tussen tekst en lezer, en een historische dialoog tussen verleden en heden [53](#page=53).
* **De rol van traditie en vooroordelen:** Gadamer stelde dat traditie en vooroordelen (prejudices) essentieel zijn voor begrip. Ze vormen de "horizon" van waaruit we de wereld waarnemen en zijn niet per se belemmerend, maar juist noodzakelijk voor het tot stand komen van ervaring [54](#page=54).
* **Toepassing (Applikation):** Het interpreteren van een tekst is altijd een toepassing ervan op onze huidige omstandigheden. De relevantie van een tekst ligt in de mate waarin deze ons helpt onze eigen situatie te begrijpen [53](#page=53).
* **Fusion of horizons:** Begrip ontstaat door de "fusie van horizonten", een proces waarbij de horizon van de tekst (het verleden) en de horizon van de lezer (het heden) samenkomen en elkaar wederzijds veranderen [55](#page=55).
* **Historische situatie en horizon:** Gadamer benadrukte dat we altijd historisch gesitueerd zijn. Onze "horizon" is dat wat we kunnen zien vanuit ons huidige standpunt, gevormd door onze vooroordelen en tradities. Deze horizon is echter niet statisch, maar mobiel en kan veranderen [54](#page=54) [55](#page=55).
Gadamer geloofde dat er geen één correcte interpretatie van een tekst bestaat, aangezien de betekenis van een tekst een effect is van het lezen ervan, dat verschilt per lezer en situatie. Waarheid in interpretatie ontstaat wanneer de tekst iets relevants aan het licht brengt in onze huidige situatie dat we eerder niet opmerkten. Hij zag de afstand tot het verleden niet als een obstakel, maar juist als iets productiefs dat ons helpt het belangrijke van het vluchtige te onderscheiden [54](#page=54) [55](#page=55).
> **Tip:** Verdiep je in Gadamer's concept van de "fusie van horizonten" en de constructieve rol van "vooroordelen" in het interpretatieproces.
#### 5.2 De rol van taal in hermeneutiek
Taal is een centraal concept in de hermeneutiek. Voor Gadamer is taal niet slechts een neutraal instrument om gedachten uit te drukken, maar het medium waarin we de wereld ervaren en begrijpen [89](#page=89).
##### 5.2.1 Taal als zelfvergetelheid en presentatie-evenement
Gadamer, net als zijn voorgangers, benadrukte dat ons begrip altijd al is gemedieerd door taal en de interpretatieve tradities die daarin besloten liggen. Taal is essentieel voor menselijk bestaan en vormt de wereld waarin we leven. Hij spreekt van de "zelfvergetelheid" van taal: hoe levendiger de taal, hoe minder we ons ervan bewust zijn, en haar ware essentie ligt in wat erin wordt uitgedrukt [89](#page=89) [90](#page=90).
Gadamer ziet taal ook als een "presentatie-evenement". Net als een kunstwerk, kan taal iets op een nieuwe manier presenteren, waardoor we het essentievere aspect ervan gaan herkennen. Dit geldt voor poëzie, literatuur, maar ook voor een heldere lezing of een diepgaand gesprek. Hij stelt dat taal niet enkel een systeem van tekens is die naar iets verwijzen, maar dat het de werkelijkheid zelf kan presenteren [91](#page=91) [92](#page=92).
##### 5.2.2 De speculatieve eenheid van zijn en taal
Gadamer verdedigt de stelling dat er een "speculatieve eenheid" bestaat tussen zijn (het zijn van dingen) en taal. Dit betekent dat wat zich via taal presenteert, deel uitmaakt van het zijn zelf. Hij stelt dat het onmogelijk is om de oorsprong van taal te pinpointen, omdat we altijd al in een linguïstische wereld leven en taal zich ontwikkelt samen met onze ervaringen [92](#page=92) [93](#page=93).
Het is belangrijk om te onderscheiden:
* **Niet verwarren met nominalisme:** Gadamer's opvatting is niet dat taal slechts de werkelijkheid op een bepaalde manier voor ons indeelt, maar dat taal de werkelijkheid mede vormgeeft en presenteert [93](#page=93).
* **Niet elke uiting is een presentatie-evenement:** Hoewel de eenheid van taal en zijn fundamenteel is, niet elke zin of elk woord een nieuw begrip teweegbrengt. Veel uitingen verwijzen naar de werkelijkheid zoals die is [94](#page=94).
##### 5.2.3 Gesprek als site van linguïstisch begrip
Voor Gadamer realiseert taal zich volledig in conversatie. Een echt gesprek is een gezamenlijk proces dat "een eigen geest" heeft en leidt tot nieuwe, onverwachte inzichten. Deelnemers volgen de "innerlijke noodzakelijkheid" van het onderwerp, in plaats van hun eigen wil op te leggen. Dit "I-loze" karakter van conversatie vereist openheid en de bereidheid om eigen vooroordelen ter discussie te stellen [95](#page=95) [96](#page=96).
> **Tip:** Realiseer je dat voor Gadamer taal de basis is van ons begrip en zelfs onze realiteit vormgeeft, en dat dit proces het meest tot uiting komt in open, dialogische conversaties.
### 5.3 Interpretatieve benaderingen in onderzoek
De hermeneutische benadering heeft implicaties voor hoe we onderzoek, met name kwalitatief onderzoek, moeten benaderen.
#### 5.3.1 Kritiek op de 'conduit-metafoor' en het coderen
Het traditionele coderen van interviews, gebaseerd op de "conduit-metafoor" van taal (taal als een buis waarin betekenis wordt getransporteerd), wordt bekritiseerd. Deze metafoor impliceert dat woorden objecten vertegenwoordigen en dat betekenis "uitgepakt" kan worden. Gadamer's werk suggereert echter dat dit te simplistisch is [48](#page=48).
#### 5.3.2 Het transcriberen als transformatie
Het transcriberen van gesproken taal naar tekst is geen neutrale handeling, maar een transformatie die selectief is en theoretische aannames weerspiegelt. Dit proces, het "fixeren" van discourse, introduceert veranderingen die noodzakelijk en zelfs positief kunnen zijn. Ricoeur analyseerde hoe het fixeren van taal (van gesproken naar geschreven woord) de relatie met de spreker, het publiek en de tijd transformeert (#page=57, 59) [57](#page=57) [59](#page=59).
#### 5.3.3 Betekenis als een gebeurtenis en toepassing
In lijn met Gadamer, betogen latere analyses dat de betekenis van een tekst niet iets is dat vastligt, maar een "gebeurtenis" die ontstaat in de interactie tussen tekst en lezer (#page=54, 60). Bij interviews betekent dit dat de transcripten niet zozeer de subjectiviteit van de geïnterviewde onthullen, maar eerder een mogelijke manier van kijken naar de wereld presenteren. Het doel van analyse is daarom om te begrijpen hoe de tekst is ontworpen om bepaalde effecten te sorteren en hoe deze ons uitnodigt om de wereld te zien [54](#page=54) [60](#page=60).
#### 5.3.4 De rol van de onderzoeker
De hermeneutische benadering verschuift de focus van de onderzoeker van een objectieve waarnemer naar een deelnemer in een intersubjectieve dialoog (#page=56, 61. In plaats van te streven naar het elimineren van subjectiviteit, wordt de onderzoeker aangemoedigd om zijn of haar eigen vooroordelen en horizon te erkennen en te gebruiken in het interpretatieproces (#page=54, 55. De focus ligt op het begrijpen van de "vorm van leven" die de tekst of het interview opent [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [60](#page=60) [61](#page=61).
> **Tip:** Erken dat kwalitatief onderzoek, vanuit een hermeneutisch perspectief, geen neutrale reconstructie is, maar een actieve, dialogische betrokkenheid met de tekst en de culturele context.
### 5.4 Kernbegrippen in hermeneutiek
* **Hermeneutiek:** De theorie van interpretatie [48](#page=48).
* **Verstehen (Begrip):** Het specifieke doel van de menswetenschappen, in tegenstelling tot Erklären (verklaring) in de natuurwetenschappen [51](#page=51).
* **Erlebnis (Geleefde ervaring):** De historische, temporele en holistische basis van menselijk begrip [52](#page=52).
* **Hermeneutische cirkel:** Het principe dat het geheel en de delen elkaar wederzijds conditioneren in het interpretatieproces [50](#page=50).
* **Horizon:** De historische en culturele context van een interpreter, gevormd door tradities en vooroordelen, die ons zicht op de wereld bepaalt [54](#page=54).
* **Fusie van horizonten:** Het samenkomen van de horizon van de tekst en de horizon van de lezer, wat leidt tot nieuw begrip [55](#page=55).
* **Applikation (Toepassing):** Het proces waarbij een tekst relevant wordt gemaakt voor de eigen huidige situatie van de lezer [53](#page=53).
* **Zelfvergetelheid van taal:** De aard van taal om zo vanzelfsprekend te zijn dat we ons er nauwelijks bewust van zijn, terwijl het onze wereld vormgeeft [90](#page=90).
* **Presentatie-evenement:** Het moment waarop taal (of kunst) iets op een nieuwe manier naar voren brengt, waardoor we het beter begrijpen [91](#page=91).
* **Speculatieve eenheid van zijn en taal:** De fundamentele verbinding tussen wat is en hoe het via taal tot ons komt [92](#page=92).
* **Conversatie:** Het belangrijkste medium voor het realiseren van taal en het bereiken van begrip, gekenmerkt door openheid en wederzijdse beïnvloeding [95](#page=95).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Epistemologie | Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard, de oorsprong en de rechtvaardiging van kennis. Het onderzoekt wat kennis is en hoe we die verkrijgen. |
| Ontologie | De filosofische leer die zich bezighoudt met het zijn, de aard van het bestaan en de fundamentele categorieën van alles wat bestaat. Het onderzoekt wat het betekent om te zijn. |
| Erklären | Het Duitse woord voor verklaren, dat verwijst naar de causale, empirisch-analytische benadering die kenmerkend is voor de natuurwetenschappen. |
| Verstehen | Het Duitse woord voor begrijpen, dat verwijst naar de interpretatieve, hermeneutische benadering die kenmerkend is voor de geesteswetenschappen en het begrijpen van menselijk handelen. |
| Hermeneutiek | De theorie en praktijk van interpretatie, oorspronkelijk toegepast op religieuze teksten, maar later uitgebreid tot alle vormen van communicatie, cultuur en menselijk handelen. |
| Constitutie | Het proces waarbij iets gevormd, gecreëerd of bepaald wordt. In de context van dit document verwijst het naar hoe mensen en hun omgeving elkaar wederzijds vormen. |
| Dasein | Een term geïntroduceerd door Martin Heidegger, die verwijst naar het menselijk bestaan of 'er-zijn', gekenmerkt door 'in-de-wereld-zijn' en de aandacht voor het zijn. |
| Fenomenologie | Een filosofische methode die de structuur van ervaring en bewustzijn onderzoekt zoals die zich direct voordoen aan het bewustzijn, zonder vooronderstellingen over de objectieve realiteit. |
| Hermeneutische cirkel | Een concept binnen de hermeneutiek dat beschrijft hoe het begrijpen van een geheel afhankelijk is van het begrijpen van de delen, en vice versa. Het is een continu proces van interpretatie. |
| Talig wezen (zōon logon echon) | De Aristotelische beschrijving van de mens als het wezen dat taal bezit. Dit benadrukt de centrale rol van taal in de menselijke identiteit en capaciteiten. |
| Ontologische medeplichtigheid | Een concept dat de wederzijdse verhouding tussen het subject en de wereld beschrijft, waarbij het subject gevormd wordt door de wereld waarin het leeft, en tegelijkertijd vorm geeft aan die wereld. |
| Transcendentale idealisme | Een filosofisch concept van Immanuel Kant dat stelt dat onze ervaring van de wereld niet zozeer bepaald wordt door de objecten zelf, maar door de inherente cognitieve structuren van onze geest. |
| Verklarend onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het identificeren van oorzaak-gevolgrelaties en het verklaren van fenomenen, vaak met behulp van kwantitatieve methoden. |
| Begrijpend onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het interpreteren en begrijpen van de betekenis en context van menselijk gedrag en ervaringen, vaak met behulp van kwalitatieve methoden. |
| Leefwereld (Erlebnis) | Een term die verwijst naar de directe, geleefde ervaring van een individu, die gevormd is door historische en culturele contexten en waarin kennis, emotie en willen met elkaar verweven zijn. |
| Voorstructuur (Vor-structure) | Een concept van Heidegger, overgenomen door Gadamer, dat verwijst naar de reeds aanwezige structuren van begrip, zoals vooroordelen en interpretatieve tradities, die ons begrip van de wereld vooruitlopen. |
| Mimesis (Darstellung) | Het Griekse concept van nabootsing of representatie. In de context van Gadamer verwijst het naar hoe kunst en taal iets kunnen presenteren op een manier die de essentie ervan blootlegt. |
| Speculatieve eenheid | Een filosofisch concept dat de onderlinge verbondenheid en onscheidbaarheid van concepten beschrijft, zoals de eenheid tussen zijn en taal bij Gadamer, waarbij de ene de andere onthult. |
| Zelfvergetelheid (Selbstvergessenheit) | Een term die Gadamer gebruikt om de aard van levende taal te beschrijven: hoe meer taal leeft en in gebruik is, hoe minder bewust we ons ervan zijn, omdat het functioneert als het medium van onze wereld. |
| Levenservaring | De doorleefde, concrete ervaring van een persoon, die gevormd is door de interactie met de wereld en de geschiedenis. Dit is het uitgangspunt voor Dilthey's hermeneutiek. |
| Dialectiek | Een filosofische methode die de ontwikkeling van ideeën onderzoekt door middel van een proces van thesis, antithesis en synthese, waarbij tegenstrijdigheden worden opgelost en tot een hoger begrip wordt gekomen. |
Cover
Hoofdstuk 4 Onderzoeksplan.pptx
Summary
# Fasen in het onderzoeksproces
Het onderzoeksproces omvat verschillende fasen, beginnend bij de probleemstelling en eindigend met het conceptueel model, die essentieel zijn voor het opstellen van een gedegen onderzoeksplan.
## 1. Fasen in het onderzoeksproces
### 1.1 Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan is de blauwdruk voor een onderzoek en omvat de volgende kernelementen:
#### 1.1.1 Probleemstelling
De probleemstelling schetst de aanleiding voor het onderzoek. Het bevat een korte beschrijving van de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. Hierna volgt de doelstelling, die de relevantie van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling die specifiek beschrijft wat er onderzocht wordt.
* **Aanleiding:** De context of situatie die leidt tot de noodzaak van het onderzoek.
* **Doelstelling:** Waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt wordt, en het belang van de opgedane kennis voor de oplossing van een praktisch probleem of theoretische relevantie.
* **Afbakening:** Het noodzakelijk beperken van het te onderzoeken onderwerp en de doelgroep, om het onderzoek behapbaar te maken. Dit kan gebeuren aan de hand van vakliteratuur en principes van steekproeftrekking.
#### 1.1.2 Onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen formuleren wat er precies onderzocht wordt en dragen bij aan het bereiken van de doelstelling. Ze moeten duidelijk en concreet zijn.
* **PICO-systeem:** Een gestructureerd systeem voor het formuleren van onderzoeksvragen, vooral in de gezondheidswetenschappen:
* **P**atiënt of Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (Vergelijking)
* **O**utcome (Uitkomst)
**Voorbeeld PICO-formulering:**
> **P:** Volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
> **I:** Een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
> **C:** Geen training of standaard beweegadvies
> **O:** Vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
Dit leidt tot de onderzoeksvraag: "Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?"
#### 1.1.3 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze richten zich op het in kaart brengen van een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag op een gedetailleerde manier. Ze beantwoorden de "wie, wat, waar, wanneer" vragen.
* **Voorbeeld:** "Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?"
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken of variabelen. Ze onderzoeken "is er een verband" of "hoe komt dit?"
* **Voorbeeld:** "In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?"
#### 1.1.4 Variabelen
Een variabele is een eigenschap, kenmerk of eenheid die verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
* **Beschrijvende onderzoeksvragen** bevatten vaak slechts één variabele.
* **Verklarende onderzoeksvragen** bevatten doorgaans twee of meer variabelen.
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele):** De variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden.
**Voorbeeld:** In de vraag "Heeft het aantal uren slaap per nacht invloed op het herstelvermogen van jonge atleten tussen 16 en 18 jaar?", is "aantal uren slaap per nacht" de onafhankelijke variabele en "herstelvermogen" de afhankelijke variabele.
#### 1.1.5 Formuleren van hypothesen
Hypothesen zijn toetsbare stellingen die een voorspelling doen over de relatie tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Stelt geen relatie, geen verschil of geen effect vast.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):** Stelt wel een relatie, verschil of effect vast.
* **Gerichte hypothese:** Er is een voorspelling over de richting van het verband.
* **Ongerichte hypothese:** Er is geen specifieke voorspelling over de richting.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke en afhankelijke variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Raadpleeg literatuur voor bestaand bewijs dat de verwachting ondersteunt.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Een beknopte weergave van de verwachte uitkomst.
4. **Formuleer de hypothese(n):** Bevat minimaal de onderzochte variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst. Dit kan worden uitgedrukt als een oorzaak-gevolg relatie ("als-dan"), een samenhang of effect, of een verschil tussen groepen.
**Voorbeeld hypothese:** "Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen." (Gerichte, oorzaak-gevolg hypothese).
#### 1.1.6 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van de theoretische verbanden tussen de variabelen in een onderzoek. Het toont hoe de verschillende variabelen met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden.
* **Verband:** Een samenhang of relatie waarbij variabelen samen variëren.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf, wat leidt tot een verandering in de afhankelijke variabele na een verandering in de onafhankelijke variabele.
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan worden uitgesloten als verklaring.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele corresponderen met hoge waarden van de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele corresponderen met lage waarden van de andere, en vice versa.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
* **Intermediaire variabele:** Een variabele die zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele bevindt en het effect op de afhankelijke variabele verklaart (verloopt via een derde variabele).
* **Beschrijvende variabelen:** Variabelen die geen directe invloed hebben op de afhankelijke variabele, maar wel belangrijk zijn voor de context en interpretatie van het onderzoek.
**Voorbeeld Conceptueel Model:**
> **Onafhankelijke variabele:** Trainingsprogramma
> **Afhankelijke variabele:** Verbetering loopsnelheid
> **Interactie effect:** GESLACHT (het effect van het trainingsprogramma op loopsnelheid is verschillend voor mannen en vrouwen)
> **Intermediaire variabele:** SPIERVEZELTYPE (bepaalt mede het effect van training op sprintprestaties)
### 1.2 Soorten onderzoek (volgens grondvorm)
Onderzoek kan worden ingedeeld in kwantitatieve en kwalitatieve methoden, met verschillende onderzoeksdesigns binnen elke categorie.
#### 1.2.1 Kwantitatief onderzoek
Richt zich op meetbare gegevens en statistische analyse.
* **Niet-experimenteel / Observationeel:**
* **Cohortonderzoek:** Volgt een specifieke groep (cohort) over tijd. Kan observationeel of experimenteel zijn.
* **Voordelen:** Mogelijk meerdere uitkomsten tegelijk te bestuderen.
* **Nadelen:** Grote populatie nodig, uitval van proefpersonen, hoge kosten.
* **Patiënt-controleonderzoek (Case-control study):** Groepen worden samengesteld op basis van een uitkomst. Retrospectief.
* **Voordelen:** Efficiënt, niet langdurig volgen nodig.
* **Nadelen:** Risico op vertekening door selectie van variabelen, moeilijk vinden controlegroep, afhankelijkheid van herinnering van proefpersonen.
* **Cross-sectioneel onderzoek (Transversaal onderzoek):** Eén meetmoment, waarbij afhankelijke en onafhankelijke variabelen tegelijk worden gemeten.
* **Voordelen:** Snel en efficiënt, geen uitval, tijd niet meegenomen.
* **Nadelen:** Geen uitspraken over causaliteit mogelijk.
* **Patiëntenseries / Case study:** Beschrijft kenmerken van patiënten met dezelfde aandoening; geen controlegroep. Vaak beschrijvend en kwalitatief.
* **Experimenteel:**
* **Randomized Controlled Trial (RCT):** De onderzoeker manipuleert bewust een variabele (interventie) en wijst proefpersonen willekeurig toe aan een interventiegroep of controlegroep. Prospectief.
* **Essentiële kenmerken:** Randomisatie, Controle, Manipulatie.
* **Dubbelblind onderzoek:** Zowel onderzoeker als proefpersoon weten niet wie tot welke groep behoort.
* **Enkelblind onderzoek:** Alleen de onderzoeker die de uitkomst meet, weet niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Quasi-experimenteel:** Interventie door onderzoeker, maar indeling in groepen gebeurt op basis van bestaande groepen (niet random). Prospectief.
#### 1.2.2 Kwalitatief onderzoek
Richt zich op diepgaand begrip van ervaringen, betekenissen en culturen.
* **Etnografie:** Bestudeert de cultuur van een specifieke groep om deze te begrijpen en te interpreteren.
* **Fenomenologie:** Bundelt de ervaringen van mensen om de essentie van een fenomeen te begrijpen. Vaak met ongestructureerde interviews.
* **Bracketing:** De onderzoeker identificeert vooraf eigen opvattingen om beïnvloeding te beperken.
* **Grounded Theory:** Ontwikkelt theorieën vanuit data ("from the ground up") om menselijk gedrag te begrijpen. Kenmerkend is de constante vergelijking van data.
* **Case study (Case report/series):** Onderzoek gericht op één of enkele cases (personen, groepen). Vaak longitudinaal en beschrijvend, gebruikt als voorbereiding op ander onderzoek. Conclusies zijn moeilijk te generaliseren.
> **Tip:** Het kiezen van het juiste onderzoeksdesign hangt sterk af van de onderzoeksvraag en het doel van het onderzoek. Een RCT is vaak de gouden standaard voor het vaststellen van causaliteit, maar niet altijd haalbaar of ethisch verantwoord. Kwalitatieve methoden zijn waardevol voor het verkennen van complexe fenomenen en het genereren van nieuwe inzichten.
---
# Soorten onderzoeksvragen en variabelen
Dit deel behandelt de formulering van verschillende soorten onderzoeksvragen, inclusief de PICO-methode, en de identificatie en rol van afhankelijke en onafhankelijke variabelen.
## 2. Soorten onderzoeksvragen en variabelen
### 2.1 De probleemstelling, doelstelling en vraagstelling
De probleemstelling vormt de aanleiding voor het onderzoek en schetst de context, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. Hierna volgen de doelstelling, die de relevantie en het belang van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling.
#### 2.1.1 Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling beantwoordt de vraag waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt wordt, welk belang de opgedane kennis heeft, en welke bijdrage het levert aan de oplossing van een praktisch probleem. De maatschappelijke of theoretische relevantie is hierbij cruciaal.
#### 2.1.2 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om zowel het onderwerp als de doelgroep af te bakenen, omdat niet alles over iedereen onderzocht kan worden. Dit gebeurt onder andere met behulp van vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 2.1.3 De onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag geeft concreet aan wat er onderzocht wordt en moet duidelijk en helder geformuleerd zijn. Het antwoord op de onderzoeksvraag draagt bij aan het bereiken van de doelstelling.
> **Tip:** Onderzoeksvragen eindigen altijd met een vraagteken.
#### 2.1.4 De PICO-methode voor het formuleren van onderzoeksvragen
De PICO-methode is een gestructureerde manier om onderzoeksvragen te formuleren, vooral in de context van Evidence-Based Practice (EBP). PICO staat voor:
* **P**atiënt / Populatie: De groep die onderzocht wordt.
* **I**nterventie: De handeling, behandeling of blootstelling die onderzocht wordt.
* **C**omparison (Vergelijking): De controlegroep of de standaardbehandeling waarmee de interventie vergeleken wordt.
* **O**utcome (Uitkomst): De uitkomstmaat die gemeten wordt om het effect van de interventie te beoordelen.
**Voorbeelden van PICO-vragen:**
* **P**atiënt: Volwassenen (30-60 jaar) met sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten.
**I**nterventie: 8-weekse core stability training.
**C**omparison: Geen training of standaard beweegadvies.
**O**utcome: Vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole.
*Onderzoeksvraag:* Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl, in vergelijking met geen training?
* **P**atiënt: Mensen met de ziekte van Parkinson.
**I**nterventie: Gebruik van technologische hulpmiddelen.
**C**omparison: Geen gebruik van technologische hulpmiddelen.
**O**utcome: Meer bewegen.
*Onderzoeksvraag:* Zullen patiënten met de ziekte van Parkinson die technologische hulpmiddelen gebruiken meer bewegen dan zij die geen technologische hulpmiddelen gebruiken?
* **P**atiënt: Patiënten met een whiplash.
**I**nterventie: Gedoseerd bewegen.
**C**omparison: Beweging vermijden.
**O**utcome: Sneller herstel van een whiplash.
*Onderzoeksvraag:* Herstellen patiënten met een whiplash sneller als zij gedoseerd bewegen dan wanneer zij beweging vermijden?
### 2.2 Soorten onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen worden ingedeeld in beschrijvende en verklarende vragen.
#### 2.2.1 Beschrijvende onderzoeksvragen
Beschrijvende onderzoeksvragen hebben als doel een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Ze beantwoorden vragen zoals "wie", "wat", "waar" en "wanneer".
**Voorbeelden:**
* Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?
* Wat zijn de symptomen van diabetes?
* Wat is het beste beleid bij het verzorgen van een diabetische voet?
#### 2.2.2 Verklarende onderzoeksvragen
Verklarende onderzoeksvragen gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken. Ze onderzoeken of er een relatie of verschil bestaat tussen variabelen. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
**Voorbeelden:**
* In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?
* Verschilt de glycemie bij mannen onder de 40 jaar van die van vrouwen onder de 40 jaar?
### 2.3 Variabelen in onderzoeksvragen
Een variabele is een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
#### 2.3.1 Variabelen in beschrijvende onderzoeksvragen
Beschrijvende onderzoeksvragen bevatten meestal slechts één variabele.
**Voorbeeld:** "Hoe vaak komt decubitus voor bij ouderen in een woonzorgcentrum in België?" (Hier is 'prevalentie van decubitus' de variabele.)
#### 2.3.2 Variabelen in verklarende onderzoeksvragen
Verklarende onderzoeksvragen bevatten vrijwel altijd twee of meer variabelen.
**Voorbeeld:** "Wat is de relatie tussen de hoeveelheid lichaamsbeweging en de gevoeligheid voor depressies onder adolescenten?" Hier zijn 'hoeveelheid lichaamsbeweging' en 'gevoeligheid voor depressies' de variabelen.
#### 2.3.3 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele:** Dit is de variabele die verklaard moet worden, ook wel de uitkomstvariabele of uitkomstmaat genoemd. Het is het gevolg.
* **Onafhankelijke variabele:** Dit is de variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden. Het is de oorzaak of de beïnvloedende variabele.
Het is cruciaal om duidelijk te specificeren welke variabele als afhankelijk en welke als onafhankelijk wordt beschouwd, aangezien dit soms omkeerbaar kan zijn afhankelijk van de onderzoeksvraag.
**Voorbeelden:**
* "Vermindert het risico op decubitus bij ondervoede vrouwen boven de 65 jaar door het gebruik van een aangepaste matras in plaats van een standaard matras?"
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van een aangepaste matras versus standaard matras.
* Afhankelijke variabele: Risico op decubitus.
* "Zullen patiënten met de ziekte van Parkinson die technologische hulpmiddelen gebruiken meer bewegen dan zij die geen technologische hulpmiddelen gebruiken?"
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van technologische hulpmiddelen.
* Afhankelijke variabele: Hoeveelheid beweging.
* "Herstellen patiënten met een whiplash sneller als zij gedoseerd bewegen dan wanneer zij beweging vermijden?"
* Onafhankelijke variabele: Gedoseerd bewegen versus beweging vermijden.
* Afhankelijke variabele: Herstelsnelheid.
### 2.4 Hypothesen en conceptuele modellen
#### 2.4.1 Formuleren van hypothesen
Op basis van literatuuronderzoek wordt een theorie geformuleerd over de relatie tussen variabelen, die vervolgens wordt omgezet in toetsbare stellingen: de hypothesen.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil, geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):** Veronderstelt wel een relatie, verschil of effect.
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband (bv. positief of negatief effect).
* **Ongerichte hypothese:** Er is geen duidelijke verwachting over de richting van het verband, enkel dat er een verschil of relatie bestaat.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke en afhankelijke variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Literatuuronderzoek naar verwante onderwerpen om verwachtingen te baseren.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Gebaseerd op de literatuurstudie, formuleer de verwachte uitkomst.
4. **Formuleer de hypothese(n):** Deze bevat de te onderzoeken variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst.
**Vormen van hypothesen:**
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Vaak in een als-dan-constructie ("Als X gebeurt, dan Y").
* **Samenhang of effect:** Benadrukt de relatie of het effect tussen variabelen ("X heeft een positief effect op Y").
* **Verschillen:** Benadrukt de verschillen tussen groepen ("Groep A presteert beter dan Groep B").
#### 2.4.2 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van hoe variabelen volgens de theorie met elkaar in verband staan. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hun onderlinge relaties.
**Soorten variabelen in een conceptueel model:**
* **Onafhankelijke variabele:** De oorzaak.
* **Afhankelijke variabele:** Het gevolg.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt. Het effect van de ene variabele op de andere is verschillend voor verschillende waarden van de interactievariabele.
* **Voorbeeld:** Het effect van een trainingsprogramma op loopsnelheid is sterker voor mannen dan voor vrouwen. Geslacht is hier de interactievariabele.
* **Intermediaire variabele (mediator):** Deze variabele bevindt zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele en verklaart het effect van de ene op de andere. Het effect verloopt via deze derde variabele.
* **Voorbeeld:** Het effect van lichaamsbeweging op depressie kan gemedieerd worden door slaapkwaliteit.
* **Beschrijvende variabelen:** Deze variabelen hebben geen directe invloed op de afhankelijke variabele, maar zijn wel belangrijk voor het weergeven van de context van het onderzoek (bv. leeftijd, trainingsachtergrond).
**Terminologie rond verbanden:**
* **Verband:** Samenhang of relatie tussen variabelen; ze variëren samen.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere vooraf; een verandering in de ene variabele treedt op na een verandering in de andere. Een causaal effect vereist dat een derde variabele uitgesloten kan worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele gaan gepaard met hoge waarden van de andere, en lage waarden met lage waarden.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele gaan gepaard met lage waarden van de andere, en vice versa.
---
# Hypothesevorming en conceptuele modellen
Hypothesen vormen de toetsbare stellingen die voortkomen uit literatuuronderzoek en worden visueel voorgesteld in conceptuele modellen om de relaties tussen variabelen weer te geven.
### 3.1 De probleemstelling
De probleemstelling beschrijft de aanleiding, de reden of de onduidelijkheid die het centrale punt van het onderzoek vormt. Deze wordt gevolgd door de doelstelling, die de relevantie van het onderzoek aangeeft, en de vraagstelling.
#### 3.1.1 Aanleiding
De aanleiding schetst kort de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die onderzocht zal worden.
#### 3.1.2 Doelstelling
De doelstelling verantwoording voor het onderzoek. Het antwoord op de vraag waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat er mee bereikt wordt, welk belang de kennis heeft, welke bijdrage het levert aan de oplossing van een praktisch probleem en wie er belang bij heeft. Dit kan zowel maatschappelijke als theoretische relevantie hebben.
#### 3.1.3 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om het onderwerp en de doelgroep af te bakenen, omdat het niet mogelijk is om alles over iedereen te onderzoeken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 3.1.4 Vraagstelling/onderzoeksvragen
De vraagstelling beschrijft concreet wat onderzocht wordt. Het antwoord op deze vraag is essentieel voor het bereiken van de doelstelling. Onderzoeksvragen moeten duidelijk en concreet geformuleerd zijn, bij voorkeur aan de hand van het PICO-systeem:
* **P**atiënt/Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (vergelijking)
* **O**utcome (uitkomst)
**Voorbeeld PICO-formulering:**
Patiënt/Populatie: volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
Interventie: een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
Comparison: geen training of standaard beweegadvies
Outcome: vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
Hieruit volgt de onderzoeksvraag: ‘Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?’
#### 3.1.5 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze vragen richten zich op het zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart brengen van een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag. Ze beantwoorden de ‘wie, wat, waar, wanneer’ vragen.
* Voorbeeld: Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze vragen gaan verder dan beschrijving en zoeken naar verbanden tussen kenmerken, zoals geslacht of begeleidingsstijl. Ze beantwoorden vragen als ‘is er een verband?’. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
* Voorbeeld: In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?
### 3.2 Variabelen in onderzoeksvragen
Een variabele is een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen.
* **Beschrijvende onderzoeksvragen** bevatten doorgaans slechts één variabele.
* Voorbeeld: ‘prevalentie van decubitus’ in de vraag: ‘Hoe vaak komt decubitus voor bij ouderen in een woonzorgcentrum in België?’
* **Verklarende onderzoeksvragen** bevatten twee of meer variabelen.
* Voorbeeld: ‘hoeveelheid lichaamsbeweging’ en ‘gevoeligheid voor depressies’ in de vraag: ‘wat is de relatie tussen de hoeveelheid lichaamsbeweging en de gevoeligheid voor depressies onder adolescenten?’
#### 3.2.1 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele/beïnvloedende variabele):** De variabele waarmee men probeert variaties in de afhankelijke variabele te verklaren. Het is cruciaal om duidelijk te specificeren welke variabele afhankelijk en welke onafhankelijk is, aangezien dit soms omkeerbaar kan zijn.
**Voorbeeld ter identificatie:**
In de vraag: ‘Vermindert het risico op decubitus bij ondervoede vrouwen boven de 65 jaar door het gebruik van een aangepaste matras in plaats van een standaard matras?’
* Afhankelijke variabele: Risico op decubitus
* Onafhankelijke variabele: Gebruik van een aangepaste matras versus standaard matras
### 3.3 Formuleren van hypothesen
Hypotheses zijn toetsbare stellingen die een verwachting weergeven over de relatie tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek.
#### 3.3.1 Soorten hypothesen
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil of geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):**
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband.
* Voorbeeld: ‘Mensen met de ziekte van Parkinson die neigen tot inactiviteit hebben meer kans op co-morbiditeit.’
* **Ongerichte hypothese:** Er zijn geen duidelijke verwachtingen over de richting van het verband.
* Voorbeeld: ‘Er is een verschil in de kans op co-morbiditeit tussen mensen met de ziekte van Parkinson die veel bewegen en mensen die inactief zijn.’
#### 3.3.2 Stappen voor het formuleren van een hypothese
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak focust deze op de relatie tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele.
* Voorbeeld: ‘In hoeverre draagt het bijwonen van alle lessen bij aan de hoogte van het scriptiecijfer?’
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Gebruik literatuuronderzoek om eerdere bevindingen te vinden die je verwachting onderbouwen. Dit onderzoek hoeft niet exact hetzelfde te zijn, maar kan vergelijkbare problemen of doelgroepen behandelen.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Op basis van de literatuur, geef een duidelijke en beknopte verwachting van de resultaten.
* Voorbeeld: ‘Het bijwonen van lessen leidt tot hogere scriptiecijfers dan het niet bijwonen van lessen.’
4. **Formuleer je hypothese(n):** Een hypothese bevat ten minste de onderzochte variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst. Hypothesen kunnen worden geformuleerd als:
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Als-dan-constructie.
* Voorbeeld: ‘Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers.’
* **Samenhang of effect:** Benadrukken van het effect.
* Voorbeeld: ‘Het bijwonen van alle lessen door studenten heeft een positief effect op de hoogte van het cijfer.’
* **Verschillen:** Benadrukken van verschillen tussen groepen.
* Voorbeeld: ‘Studenten die alle lessen bijwonen, behalen hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen.’
### 3.4 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave van de theoretische relaties tussen variabelen. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hoe ze met elkaar in verband staan.
#### 3.4.1 Verbanden tussen variabelen
* **Verband:** Samenhang of relatie waarbij variabelen samen variëren.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf (onafhankelijke variabele $\to$ afhankelijke variabele). Een verandering in Y treedt op na een verandering in X.
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan uitgesloten worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden bij de ene variabele leiden tot hoge waarden bij de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden bij de ene variabele leiden tot lage waarden bij de andere, en vice versa.
#### 3.4.2 Soorten variabelen in een conceptueel model
* **Onafhankelijke variabele:** De variabele die een effect heeft.
* **Afhankelijke variabele:** De variabele waarop het effect wordt waargenomen.
* **Interactie-effect:** Een variabele die de sterkte van het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt.
* **Voorbeeld:** Het effect van een trainingsprogramma op loopsnelheid verschilt voor mannen en vrouwen; geslacht is hier de interactieve variabele.
* **Intermediaire variabele:** Een variabele die tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele ligt en invloed uitoefent op de afhankelijke variabele. Het effect verloopt via deze derde variabele.
* **Voorbeeld:** Spiervezeltype kan een intermediaire variabele zijn in het verband tussen trainingsduur en sprintprestaties.
* **Beschrijvende variabelen:** Variabelen die geen invloed hebben op de afhankelijke variabele, maar wel van belang zijn voor de context en interpretatie van het onderzoek.
* **Voorbeeld:** Leeftijd, lichaamsgewicht of trainingsachtergrond kunnen beschrijvende variabelen zijn.
**Visuele weergave van een conceptueel model:**
Onafhankelijke variabele $\xrightarrow{(+)}$ Afhankelijke variabele
Onafhankelijke variabele $\xrightarrow{\text{Interactie-effect (bv. geslacht)}}$ Afhankelijke variabele
Onafhankelijke variabele $\rightarrow$ Intermediaire variabele $\rightarrow$ Afhankelijke variabele
---
# Kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdesigns
Dit onderdeel beschrijft de fundamentele onderzoeksdesigns die worden gebruikt binnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksparadigma's, met specifieke aandacht voor experimentele en niet-experimentele kwantitatieve designs, en etnografie, fenomenologie, grounded theory en case study binnen kwalitatief onderzoek.
### 4.1 Fasen in het onderzoeksproces en probleemstelling
Het formuleren van een onderzoeksplan omvat verschillende fasen, waaronder de probleemstelling, doelstelling, afbakening, vraagstelling en het onderzoeksontwerp.
#### 4.1.1 Probleemstelling
De probleemstelling schetst de aanleiding, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat in het onderzoek. Het legt de context en de urgentie voor het onderzoek uit.
#### 4.1.2 Doelstelling
De doelstelling geeft de relevantie van het onderzoek aan en beantwoordt de vragen: Waarom wordt dit onderzoek uitgevoerd? Wat wordt ermee bereikt? Wat is het belang van de opgedane kennis en welke bijdrage levert het aan de oplossing van een praktisch probleem? Het kan maatschappelijke of theoretische relevantie hebben.
#### 4.1.3 Afbakening van doelgroep en onderwerp
Het is noodzakelijk om het te onderzoeken onderwerp en de doelgroep af te bakenen, omdat het niet mogelijk is om alles over iedereen te onderzoeken. Dit wordt mede bepaald door vakliteratuur en steekproeftrekking.
#### 4.1.4 Vraagstelling en onderzoeksvragen
De vraagstelling beschrijft wat er onderzocht wordt en het antwoord hierop moet bijdragen aan het bereiken van de doelstelling. Onderzoeksvragen moeten duidelijk en concreet geformuleerd zijn, vaak met behulp van het PICO-systeem:
* **P**atiënt / Populatie
* **I**nterventie
* **C**omparison (Vergelijking)
* **O**utcome (Uitkomst)
**Voorbeeld PICO-vraag:**
`P:` volwassenen (30-60 jaar) met een sedentaire leefstijl en beginnende rugklachten
`I:` een 8-weekse trainingsprogramma gericht op core stability en houding
`C:` geen training of standaard beweegadvies
`O:` vermindering van rugpijn en verbetering van houdingscontrole
**Onderzoeksvraag:** 'Vermindert een 8-weekse core stability training het ervaren rugpijnniveau en verbetert het de houdingscontrole bij volwassenen met een sedentaire leefstijl in vergelijking met geen training?'
#### 4.1.5 Soorten onderzoeksvragen
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Deze trachten een situatie, fenomeen, gebeurtenis of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Ze beantwoorden 'wie, wat, waar, wanneer'-vragen.
* Voorbeeld: 'Hoe vaak komt diabetes voor bij mannen tussen de 50 en 60 jaar in Vlaanderen?'
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Deze zoeken naar verbanden tussen kenmerken. Ze gaan verder dan loutere beschrijving en beantwoorden vragen als 'is er een verband?' of 'komt er meer ... voor bij ... dan bij ...?'. In kwantitatief onderzoek worden dit ook wel hypothesen genoemd.
* Voorbeeld: 'In hoeverre is het gevonden verschil in glycemiegehalte tussen mannen en vrouwen jonger dan 40 jaar toe te schrijven aan een verschil in eetgewoontes?'
#### 4.1.6 Variabelen
Een variabele is een eigenschap, kenmerk of eenheid die verschillende waarden kan aannemen (bv. gewicht, lengte, geslacht).
* Beschrijvende onderzoeksvragen bevatten meestal één variabele.
* Verklarende onderzoeksvragen bevatten vrijwel altijd twee of meer variabelen.
#### 4.1.7 Afhankelijke en onafhankelijke variabelen
* **Afhankelijke variabele (uitkomstvariabele/uitkomstmaat):** De variabele die verklaard moet worden.
* **Onafhankelijke variabele (oorzaakvariabele/beïnvloedende variabele):** De variabele waarmee variaties in de afhankelijke variabele verklaard worden.
Het is cruciaal om duidelijk te stellen welke variabele afhankelijk en welke onafhankelijk is, hoewel dit soms omkeerbaar kan zijn.
#### 4.1.8 Formuleren van hypothesen
Hypotheses zijn toetsbare stellingen, gebaseerd op literatuuronderzoek en weergegeven in een conceptueel model, die een verwachting uitspreken over de relatie tussen variabelen.
* **Nulhypothese ($H_0$):** Veronderstelt geen relatie, geen verschil, geen effect.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):**
* **Gerichte hypothese:** Er is vooraf een idee over de richting van het verband.
* **Ongerichte hypothese:** Er zijn geen duidelijke verwachtingen over de richting van het verband.
**Stappen voor het formuleren van een hypothese:**
1. **Start met een hoofdvraag:** Vaak gericht op de relatie tussen een onafhankelijke (oorzaak) en afhankelijke (gevolg) variabele.
2. **Verricht oriënterend onderzoek:** Gebruik literatuuronderzoek om verwachtingen te baseren op eerdere bevindingen.
3. **Formuleer een voorlopig antwoord:** Geef beknopt de verwachte resultaten weer.
4. **Formuleer je hypothese(n):** Elke hypothese bevat de variabelen, de bestudeerde groep en de verwachte uitkomst.
**Vormen van hypothesen:**
* **Oorzaak-gevolg (causaliteit):** Als-dan-constructie (bv. 'Als studenten alle lessen bijwonen, dan halen ze hogere cijfers.')
* **Samenhang of effect:** Nadruk op het effect van de ene variabele op de andere (bv. 'Het bijwonen van alle lessen door studenten heeft een positief effect op de hoogte van het cijfer.')
* **Verschillen:** Nadruk op de verschillen tussen groepen (bv. 'Studenten die alle lessen bijwonen, behalen hogere cijfers dan studenten die niet alle lessen bijwonen.')
#### 4.1.9 Het conceptueel model
Een conceptueel model is een visuele weergave (pijltjesdiagram) van hoe variabelen volgens de theorie met elkaar in verband staan. Het toont alle variabelen die een rol spelen en hun onderlinge relaties.
* **Verband:** Samenhang/relatie tussen variabelen.
* **Effect:** Een variabele gaat een andere variabele vooraf (onafhankelijke variabele $\rightarrow$ afhankelijke variabele).
* **Causaal effect:** Een derde variabele kan uitgesloten worden.
* **Positief effect/verband (+):** Hoge waarden van de ene variabele leiden tot hoge waarden van de andere, en vice versa.
* **Negatief effect/verband (-):** Hoge waarden van de ene variabele leiden tot lage waarden van de andere, en vice versa.
**Soorten variabelen in een conceptueel model:**
* **Onafhankelijke variabele:** Beïnvloedt de afhankelijke variabele.
* **Afhankelijke variabele:** De uitkomstvariabele.
* **Interactie-effect:** Een variabele die het verband/effect tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt (bv. geslacht kan het effect van training op loopsnelheid beïnvloeden).
* **Intermediaire variabele:** Bevindt zich tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele en heeft effect op de afhankelijke variabele; het effect verloopt via deze variabele (bv. spiervezeltype verklaart het effect van trainingsduur op sprintprestaties).
* **Beschrijvende variabelen:** Hebben geen invloed op de afhankelijke variabele, maar zijn wel belangrijk voor de context (bv. leeftijd, lichaamsgewicht bij onderzoek naar een sprintprogramma).
### 4.2 Soorten onderzoek designs volgens grondvorm
Onderzoeksdesigns kunnen worden ingedeeld in kwantitatieve en kwalitatieve designs.
#### 4.2.1 Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek richt zich op het meten en analyseren van numerieke data.
##### 4.2.1.1 Niet-experimenteel of observationeel onderzoek
De onderzoeker observeert en neemt waar zonder actief in te grijpen.
* **Cohortonderzoek:** Een vaststaande groep (cohort) wordt bestudeerd. Interventies kunnen 'natuurlijk' optreden of door de onderzoeker worden geïnitieerd (zowel observationeel als experimenteel mogelijk).
* **Nadelen:** Grote populatie nodig, uitval van proefpersonen (loss-to-follow-up), hoge kosten.
* **Voordelen:** Mogelijk meerdere uitkomsten tegelijk te bestuderen.
* Kan cross-sectioneel of longitudinaal, en prospectief of retrospectief zijn.
* **Patiënt-controleonderzoek (Case-control study):** Onderzoeksgroepen worden samengesteld op basis van de uitkomst en het onderzoek is retrospectief (terugkijkend in de tijd).
* **Nadelen:** Vertekening door selectie van variabelen, moeilijkheden bij het vinden van een controlegroep, betrouwbaarheid van dataverzameling uit het verleden (herinnering).
* **Voordelen:** Efficiënter dan cohortonderzoek.
* **Cross-sectioneel onderzoek (Transversaal onderzoek, Dwarsdoorsnede onderzoek):** Data wordt verzameld op één enkel meetmoment, waarbij de afhankelijke en onafhankelijke variabelen tegelijkertijd worden gemeten.
* **Voordelen:** Dataverzameling is snel en efficiënt, geen kans op uitval van proefpersonen, de factor 'tijd' wordt niet meegenomen.
* **Nadelen:** Geen uitspraken mogelijk over causaliteit vanwege mogelijke selectie van proefpersonen en het ontbreken van een duidelijke temporele volgorde tussen oorzaak en gevolg.
* **Patiëntenseries of case study (in kwantitatieve context):** Bijhouden van kenmerken van patiënten met dezelfde aandoening, zonder controlegroep.
##### 4.2.1.2 Experimenteel onderzoek
De onderzoeker verandert bewust iets in de onderzoeksgroep.
* **Randomized Controlled Trial (RCT):**
* Er is een interventie voor een interventiegroep en een controlegroep (die geen interventie of placebo krijgt).
* Proefpersonen worden gerandomiseerd ingedeeld in groepen.
* Het onderzoek is prospectief (eerst interventie, dan uitkomst).
* Vaak met een voormeting en één of meer nametingen.
* Vaak met blindering.
* **Drie essentiële kenmerken:**
1. **Randomisatie:** Willekeurige indeling in groepen.
2. **Controle:** Er is een controlegroep en controle op het gehele proces (manipulatie, randomisatie, protocollen).
3. **Manipulatie:** Er is een interventie door de onderzoeker.
* **Dubbelblind onderzoek:** Zowel onderzoeker als proefpersoon weten niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Enkelblind onderzoek:** Alleen de persoon die de uitkomst meet, weet niet tot welke groep de proefpersoon behoort.
* **Doel van blindering:** Voorkomen van bewuste of onbewuste beïnvloeding van onderzoeksresultaten.
* **Quasi-experimenteel onderzoek:**
* Interventie door de onderzoeker.
* Indeling is gebaseerd op bestaande groepen (niet random).
* Prospectief (eerst interventie, dan uitkomst).
#### 4.2.2 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek richt zich op het begrijpen van betekenissen, ervaringen en contexten.
* **Etnografie:** Bestudeert de cultuur van een specifieke groep mensen om deze beter te begrijpen en te interpreteren. Dataverzameling omvat observaties en interviews.
* **Fenomenologie:** Bundelt de ervaringen van verschillende mensen om de essentie van een fenomeen te begrijpen. De onderzoeker is geïnteresseerd in de diepere betekenis.
* Dataverzameling gebeurt voornamelijk via ongestructureerde interviews.
* **Nadeel:** Resultaten kunnen gemakkelijk beïnvloed worden door de onderzoeker. Om dit te beperken, identificeert de onderzoeker vooraf zijn eigen opvattingen ("bracketing").
* **Grounded Theory:** Dient om menselijk gedrag te begrijpen door het onderliggende probleem ("main concern") te identificeren dat bepaald gedrag ("core variable") veroorzaakt. Werkt "from the ground up", met constante terugkoppeling ("constant comparison") en stopt wanneer nieuwe gegevens geen nieuwe inzichten meer opleveren ("verzadiging"). Er is geen voorbereidend literatuuronderzoek; bevindingen leiden tot theorievorming.
* **Case study (in kwalitatieve context):** Onderzoek waarbij één of enkele cases centraal staan. Een case kan een individu, een groep of een organisatie zijn.
* Vaak longitudinaal, om de ontwikkeling van een fenomeen te volgen.
* Conclusies zijn moeilijk te generaliseren.
* Vaak ingezet ter voorbereiding op ander onderzoek.
* Meestal beschrijvend en kwalitatief.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Probleemstelling | Het deel van het onderzoeksplan dat de aanleiding van het onderzoek beschrijft, inclusief een korte schets van de situatie, het probleem of de onduidelijkheid die centraal staat. |
| Doelstelling | Geeft de relevantie van het onderzoek aan en onderbouwt waarom het onderzoek wordt uitgevoerd, wat ermee bereikt zal worden en het belang van de op te leveren kennis voor praktische problemen. |
| Afbakening | Het proces van het beperken van het onderzoeksgebied en de doelgroep om het onderzoek haalbaar te maken, waarbij gebruik wordt gemaakt van vakliteratuur en steekproeftrekking. |
| Onderzoeksvraag | De vraag die beschrijft wat er in het onderzoek onderzocht wordt en waarvan het antwoord bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling; moet duidelijk en concreet geformuleerd zijn. |
| PICO-systeem | Een methode om onderzoeksvragen te formuleren, waarbij P staat voor Patiënt/Populatie, I voor Intervention, C voor Comparison, en O voor Outcome. |
| Patiënt / Populatie (P) | Het specifieke individu, groep of populatie die wordt onderzocht in de onderzoeksvraag. |
| Intervention (I) | De behandeling, interventie, blootstelling of factor die wordt onderzocht in de onderzoeksvraag. |
| Comparison (C) | Een alternatieve interventie, behandeling of de afwezigheid daarvan, waartegen de interventie wordt afgezet in de onderzoeksvraag. |
| Outcome (O) | Het resultaat, de uitkomst of het effect dat wordt gemeten of verwacht in de onderzoeksvraag. |
| Beschrijvende onderzoeksvragen | Vragen die erop gericht zijn een situatie, fenomeen of gedrag zo volledig en gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen, vaak beginnend met 'wie', 'wat', 'waar' of 'wanneer'. |
| Verklarende onderzoeksvragen | Vragen die verder gaan dan loutere beschrijving en zoeken naar verbanden, relaties of effecten tussen kenmerken of variabelen. |
| Variabele | Een eigenschap of kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen en dat gemeten, gemanipuleerd of geobserveerd wordt in een onderzoek. |
| Afhankelijke variabele | De variabele die verklaard of beïnvloed wordt; de uitkomstvariabele die het gevolg is van veranderingen in de onafhankelijke variabele. |
| Onafhankelijke variabele | De variabele die wordt gemanipuleerd of geobserveerd om te zien of deze een effect heeft op de afhankelijke variabele; de oorzaakvariabele. |
| Conceptueel model | Een visuele weergave die de verwachte relaties en verbanden tussen verschillende variabelen in een onderzoek samenvat, gebaseerd op theorie. |
| Hypothese | Een toetsbare stelling die een verwachte relatie of uitkomst specificeert tussen variabelen, gebaseerd op literatuuronderzoek. |
| Nulhypothese (H0) | Een hypothese die veronderstelt dat er geen relatie, geen verschil of geen effect is tussen de onderzochte variabelen. |
| Alternatieve hypothese (H1) | Een hypothese die een specifieke relatie, verschil of effect verwacht, en die de nulhypothese probeert te weerleggen. |
| Causaliteit | Het principe dat een verandering in één variabele (oorzaak) direct leidt tot een verandering in een andere variabele (gevolg). |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het meten en analyseren van numerieke gegevens om objectieve feiten te achterhalen en verbanden te leggen. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het begrijpen van ervaringen, betekenissen en perspectieven, vaak met behulp van niet-numerieke gegevens zoals interviews en observaties. |
| Cohortonderzoek | Een type observationeel onderzoek waarbij een specifieke groep (cohort) over tijd wordt gevolgd om de ontwikkeling van uitkomsten te bestuderen. |
| Patiënt-controleonderzoek | Een retrospectief observationeel onderzoek waarbij groepen worden samengesteld op basis van een bepaalde uitkomst en de blootstelling aan mogelijke oorzaken uit het verleden wordt onderzocht. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Een type onderzoek waarbij gegevens op één enkel meetmoment worden verzameld om een momentopname van een populatie te verkrijgen. |
| Randomised controlled trial (RCT) | Een experimenteel design waarbij proefpersonen willekeurig worden toegewezen aan een interventiegroep of een controlegroep om de effectiviteit van een interventie te evalueren. |
| Experimenteel onderzoek | Onderzoek waarbij de onderzoeker bewust een of meerdere variabelen manipuleert om het effect daarvan op een andere variabele te meten, vaak met randomisatie en een controlegroep. |
| Etnografie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die zich richt op het bestuderen en beschrijven van de cultuur van een specifieke groep mensen in hun natuurlijke omgeving. |
| Fenomenologie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die de subjectieve ervaringen van individuen onderzoekt om de essentie van een fenomeen te begrijpen. |
| Grounded theory | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die theorieën ontwikkelt vanuit systematisch verzamelde en geanalyseerde gegevens, met een focus op het begrijpen van menselijk gedrag. |
| Case study | Een diepgaande studie van één of enkele gevallen (individuen, groepen, organisaties) om complexe fenomenen te onderzoeken en te begrijpen. |
Cover
Informatie beoordelen Inleiding Wetenschappelijk Werk.pptx
Summary
# Beoordeling van wetenschappelijke publicaties
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor de beoordeling van wetenschappelijke publicaties, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Beoordeling van wetenschappelijke publicaties
Deze sectie biedt een uitgebreid overzicht van de methoden en criteria die worden gebruikt om de kwaliteit en relevantie van wetenschappelijke publicaties te evalueren, met speciale aandacht voor peer review, de Journal Impact Factor en citatie-analyses.
### 1.1 Beoordeling op beschikbaarheid
De beoordeling op beschikbaarheid richt zich op de haalbaarheid om een specifiek document te verkrijgen. Dit omvat het controleren of een boek in een Belgische bibliotheek beschikbaar is, of de eigen bibliotheek een abonnement heeft op het betreffende tijdschrift, en of een congrespaper online te downloaden is.
* **Centraal instrument:** EndNote Click (voorheen Kopernio). Dit is een browser-plugin aangedreven door kunstmatige intelligentie die PDF's zoekt en, indien mogelijk, downloadt en opslaat. Het kan geïntegreerd zijn in de browser, Google Scholar, en is beschikbaar via click.endnote.com of via een EndNote-installatie.
* **Toegangswegen naar een PDF:**
* Directe link naar de volledige tekst PDF.
* Link naar het tijdschrift en het publicatienummer, van waaruit de PDF gedownload kan worden.
* **UAntwerp-icoon:** Dit icoon, zichtbaar onder de bron, geeft aan dat er twee toegangswegen zijn naar de PDF van een artikel.
### 1.2 Beoordeling op relevantie
Het beoordelen van de relevantie van een publicatie wordt primair geleid door twee leidraden:
1. **Probleemstelling:** Sluit de publicatie aan bij de onderzoeksvraag of het probleem dat centraal staat?
2. **Wetenschappelijkheid van de informatie:** Is de informatie betrouwbaar en wetenschappelijk gefundeerd?
### 1.3 Beoordeling op kwaliteit
De beoordeling van de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties is complex en kan op verschillende manieren worden geëvalueerd, waarbij de nadruk ligt op objectieve criteria waar mogelijk.
#### 1.3.1 Peer review
Peer review wordt beschouwd als een minimale vereiste voor de wetenschappelijkheid van een tijdschriftartikel en wordt gezien als de "eerste heilige graal" van wetenschappelijke kwaliteit. Het proces omvat:
1. **Indienen manuscript:** De auteur stuurt het manuscript naar een tijdschrift.
2. **Beoordeling door redactie:** De editor stuurt het artikel naar twee tot drie specialisten in het veld.
3. **Beslissing:** De auteur ontvangt het manuscript terug met een beslissing van de editor:
* Accepted (geaccepteerd)
* Revise and resubmit (herzien en opnieuw indienen)
* Rejected (afgewezen)
4. **Herziening:** In geval van "revise and resubmit" herwerkt de auteur het artikel, waarna de cyclus opnieuw kan beginnen.
* **Double blind peer review:** Zowel de reviewer weet niet wie de auteur is, als de auteur weet niet wie de reviewers zijn. Dit type peer review wordt toegepast om vooringenomenheid te minimaliseren.
* **Overleg tussen reviewers:** Hoewel reviewers niet direct met elkaar overleggen, beslist de editor op basis van de verschillende meningen en adviezen.
**Tip:** Het is cruciaal om bij je zoektocht naar bronnen enkel peer-reviewed tijdschriften op te nemen. Dit kan je filteren in zoekmachines en databases zoals Web of Science, PROQUEST, Ebscohost, de UA Catalogus en Google Scholar door te zoeken naar "Peer reviewed" of "Scholarly (peer reviewed) journals". Echter, er is nooit 100% zekerheid over peer-review, wat de noodzaak van kritische evaluatie onderstreept.
**Voorbeelden van mislukte peer review:**
* **De SOKAL affaire (1996):** Een fysicaprofessor stuurde een nonsensartikel naar het peer-reviewed tijdschrift *Social Text*, dat het publiceerde.
* **De GABOR affaire (2014):** Het tijdschrift *Ethiology* verzuimde een peer-reviewed artikel in de laatste versie na te lezen en publiceerde het in die staat.
**AI en Peer review:**
* **Zelf-evaluatie met AI:** Sterk aanbevolen voor het verbeteren van eigen werk (zie les "schrijven").
* **Peer review met AI:** **VERBODEN**. Het uploaden van andermans werk in de cloud voor AI-beoordeling wordt gezien als het ontnemen van een specialistisch oordeel.
* **Indirect Prompt Injection (IPI):** Een verboden techniek waarbij een prompt in witte tekst in een paper wordt geplaatst om het taalmodel te manipuleren tot een positieve beoordeling.
#### 1.3.2 Journal Impact Factor (JIF)
De Journal Impact Factor (JIF) is een algemeen aanvaarde, zij het methodologisch problematische, maatstaf voor de kwaliteit van een tijdschrift. De JIF is enkel beschikbaar in Web of Science en wordt beschouwd als de "tweede heilige graal" van de hedendaagse wetenschap.
* **Toepassing:** De JIF kan worden gevonden via de "Bib / Databanken / Platform / Web of Science". Tijdens het intypen van de tijdschriftnaam worden suggesties gedaan.
* **Informatie op Web of Science:** Bovenaan de pagina van een tijdschrift staat algemene informatie, inclusief de categorieën waartoe het tijdschrift behoort. Dit is nuttig voor vergelijkingen binnen disciplines.
* **Berekening van JIF:** Door te klikken op "view calculation" kan de precieze berekening van de JIF worden ingezien.
* **Kwartielen en percentielen:** Deze tonen de relatieve "belangrijkheid" van een tijdschrift binnen zijn discipline.
* **Bijkomende statistieken:**
* Wie publiceert in het tijdschrift en waar komen deze auteurs vandaan.
* **Vergelijken van JIF's:** Door categorieën aan te klikken en te filteren, kunnen JIF's van tijdschriften worden vergeleken. Rangschikking in de SSCI (Social Sciences Citation Index) op basis van JIF toont het prestige van een tijdschrift (hoger = meer prestige).
**Tip:** De JIF is een algemeen aanvaarde maatstaf, maar het is essentieel om de methodologische beperkingen ervan te erkennen.
#### 1.3.3 Citatie-analyses
Het basisidee achter citatie-analyses is dat hoe vaker een artikel wordt geciteerd, hoe beter het geacht wordt te zijn. Echter, hieraan kleven aanzienlijke problemen:
* **Gelezen vs. Geciteerd:** Slechts ongeveer twintig procent van de geciteerde artikelen werd daadwerkelijk door de auteur gelezen.
* **Foutieve citaties:** Een aanzienlijk percentage van citaties, met name in de geneeskunde, is incorrect.
* **Methoden-papers:** De meest geciteerde artikelen zijn vaak methoden-papers die breed worden toegepast binnen een discipline, wat niet noodzakelijk de kwaliteit van de onderzoeksresultaten weerspiegelt.
* **Beschikbaarheid:** Citatie-analyses zijn beschikbaar in de meeste referentiedatabanken, waaronder Web of Science en Scopus. Scopus biedt de meest uitgebreide analyse met Plum-X metrics.
* **EndNote:** Ook beschikbaar in EndNote via "Web of Science / Create Citation Report".
**"Publish or Perish" en Auteursidentificatie:**
Voor wetenschappers geldt het principe "Publish or Perish". Publiceren en geciteerd worden is cruciaal voor bekendheid. Zelfmarketing wordt steeds belangrijker.
* **Auteurs identificeren:**
* Persoonlijke webpagina op de universiteit.
* Persoonlijke website.
* Research Gate.
* Google Scholar personal page.
* Publons.
* **Uniek identificeren:** Om auteurs correct te beoordelen is een unieke identificatie nodig:
* ORCiD (Open Researcher and Contributor ID).
* ResearcherID (van Clarivate/Web of Science).
**Beoordelen van Auteurs met indicatoren:**
* **h-index (Hirsch-index):** Een getal $X$ dat aangeeft dat een auteur $X$ publicaties heeft die elk minstens $X$ keer zijn geciteerd.
* **i10-index:** Geeft aan hoeveel publicaties van een auteur minimaal 10 citaties hebben meegekregen.
**Voorbeeld h-index en i10-index:**
* Een h-index van 8 betekent dat er 8 publicaties zijn met elk minimaal 8 citaties.
* Een i10-index van 20 betekent dat er 20 publicaties zijn met elk minimaal 7 citaties.
Websites zoals Google Scholar personal page geven deze indices weer. Een hoge h-index (bv. 65) wordt als zeer hoog beschouwd.
### 1.4 Beoordeling van auteurs
De beoordeling van auteurs is nauw verbonden met citatie-analyses en het "publish or perish"-principe. Het uniek identificeren van auteurs (via ORCiD, ResearcherID) is een cruciale eerste stap. Indicatoren zoals de h-index en i10-index worden gebruikt om de productiviteit en impact van een auteur te kwantificeren, hoewel deze ook hun beperkingen hebben.
### 1.5 De “dark side” van het publiceren
De publicatiewereld kent ook een duistere kant, die diverse problemen met zich meebrengt:
* **Financiële modellen:**
* Overheden betalen wetenschappers voor onderzoek en onderwijs.
* Wetenschappers werken gratis voor grote uitgevers via peer review.
* Uitgevers verhogen jaarlijks de abonnementskosten (bv. 10%).
* **Concentratie van eigendom:** Grote uitgevers zoals ELSEVIER (eigenaar van Scopus, Mendeley) en CLARIVATE (eigenaar van Web of Science, Endnote, Publons) domineren de markt met een groot aantal eigen tijdschriften.
* **Problemen voor individuen:**
* De hoge JIF wordt een doel op zich.
* Networking met auteurs die jou citeren.
* "Salami-techniek": een normaal artikel opsplitsen in meerdere publicaties.
* Doctoraten als een collectie van artikels.
* Weinig interdisciplinair werken.
* Weinig ruimte voor controverse.
* Fraude in publiceren (bv. Diederik Stapel).
* **Regionale beperkingen (Vlaanderen en Nederland):**
* Nederlands als wetenschappelijke taal is grotendeels verdwenen uit internationale databases.
* De VABB (Vlaams Academisch Bibliografisch, nu Vlaamse Acad. Bibliografie) is belangrijk voor sociale en humane wetenschappen als tegenwicht tegen Web of Science.
* "Publish or Perish" blijft de norm.
### 1.6 De tegenbeweging (open access)
De open access beweging beoogt wetenschappelijke publicaties vrij toegankelijk te maken voor iedereen, in tegenstelling tot het klassieke publicatiemodel met abonnementskosten.
* **Klassiek publicatiemodel:**
* Auteur dient onderzoek in bij commercieel tijdschrift.
* Peer review en publicatie vinden plaats.
* Auteur betaalt niets.
* **INKOMSTEN:** Abonnementen gekocht door universiteiten.
* **Open access-model:**
* Auteur dient onderzoek in bij een open access tijdschrift.
* Peer review en publicatie vinden plaats.
* Geen abonnementen; tijdschrift is voor iedereen leesbaar.
* **INKOMSTEN:** Auteur betaalt voor de publicatiekosten (Article Processing Charges - APCs).
**Vormen van Open Access:**
* **Gold open access:** Publicatie bij een specifiek open access tijdschrift dat geïndexeerd is in de Directory of Open Access Journals (DOAJ).
* **Green open access:** De auteur publiceert bij een commerciële uitgever, maar de laatste versie (voor publicatie) wordt gedeponeerd in een repository (meestal van de eigen universiteit). Dit werd door Europa ingevoerd, maar tijdschriften bleven PDF's met layout verkopen.
* **Hybride open access:** De auteur publiceert bij een commerciële uitgever en betaalt een bijkomende fee zodat het artikel open access wordt.
* **Bronze open access:** Commerciële uitgevers maken eenzijdig bepaalde artikelen gratis beschikbaar, vaak voor promotionele doeleinden.
* **Black open access:** Het illegaal gratis ter beschikking stellen van publicaties, bv. via Sci-hub of Lib-Gen. Dit is illegaal en mag niet gebruikt worden.
**PLAN S (Shock):** Een initiatief van 12 EU-landen met 10 principes gericht op het bevorderen van open access. Belangrijke punten zijn: copyright blijft bij de auteurs, open access tijdschriften krijgen criteria, universiteiten dekken publicatiekosten, hybride open access wordt niet als echte open access beschouwd, en de focus verschuift van impactfactor naar de inhoud van de publicatie.
**"Fair trade" en alternatieven:**
* **Universiteitspers:** Eigen uitgeverijen van universiteiten.
* **Eigen open access:** Zelfbeheer door wetenschappers.
* **Institutional Repository:** Een archief van publicaties van een specifieke instelling (bv. UAntwerpen).
**Predatory Open Access:**
Dit zijn tijdschriften die een "schijn peer review" hanteren en een schijn redactie voeren. Ze zien er professioneel uit en vragen publicatiekosten, maar de kwaliteitscontrole is minimaal of afwezig.
**Controlelijst voor Predatory Publishers:**
* Beoordeel bronnen kritisch (bv. via BEALL’s list, scholarlyoa.com/publishers).
* Gebruik tools zoals Think Check Submit (http://thinkchecksubmit.org/check/) voor verificatie.
**Tip:** Wees altijd kritisch bij het selecteren van tijdschriften, vooral die welke opduiken buiten de gevestigde wetenschappelijke databases. Controleer altijd de accreditatie en het peer review proces.
---
# Het gebruik van EndNote Click en AI in academisch onderzoek
Dit onderdeel verkent de rol van EndNote Click, een AI-gestuurde browserplugin, in het academisch onderzoeksproces, met specifieke aandacht voor het vinden en downloaden van PDF's en de integratie ervan met platforms zoals Google Scholar.
### 2.1 EndNote Click: een ai-gestuurde browserplugin
EndNote Click is een browserplugin die kunstmatige intelligentie (AI) gebruikt om het zoeken en downloaden van wetenschappelijke PDF's te vereenvoudigen. De plugin is ontworpen om onderzoekers te helpen efficiënter toegang te krijgen tot relevante literatuur.
#### 2.1.1 Functies en werking
* **Zoeken van PDF's:** EndNote Click scant wetenschappelijke publicaties en zoekt automatisch naar beschikbare PDF-versies.
* **Downloaden van PDF's:** De plugin maakt het downloaden van gevonden PDF's mogelijk, wat het proces van literatuurverzameling aanzienlijk versnelt.
* **Opslaan van PDF's:** Indien mogelijk, biedt EndNote Click ook de functionaliteit om gedownloade PDF's te bewaren voor toekomstig gebruik.
#### 2.1.2 Integratie met andere platforms
EndNote Click is geïntegreerd met diverse populaire academische platforms, waaronder:
* **Google Scholar:** De plugin werkt naadloos samen met Google Scholar, waardoor gebruikers direct vanuit de zoekresultaten toegang krijgen tot PDF's.
* **Universiteitsbibliotheekcatalogi:** Wanneer een gebruiker zoekt in de catalogus van de universiteitsbibliotheek, kan EndNote Click het UAntwerp-icoon tonen. Dit icoon geeft aan dat er een directe weg is naar de full-text PDF van het artikel, indien beschikbaar.
#### 2.1.3 Toegang tot PDF's
EndNote Click biedt twee hoofdmethoden om toegang te krijgen tot PDF's van artikelen:
1. **Via de EndNote-installatie:** Gebruikers die EndNote reeds hebben geïnstalleerd, kunnen de plugin via hun bestaande installatie benaderen.
2. **Via click.endnote.com:** Er is ook een directe webtoegang beschikbaar via de website `click.endnote.com`.
In beide gevallen probeert EndNote Click direct naar de full-text PDF te navigeren. Als dit niet mogelijk is, leidt het de gebruiker naar het tijdschrift en het specifieke publicatienummer, van waaruit de PDF mogelijk verder kan worden verkregen.
> **Tip:** EndNote Click kan worden teruggevonden onder de oudere naam "Kopernio" in oudere documentatie of handleidingen.
#### 2.1.4 Belang in het onderzoeksproces
EndNote Click fungeert als een centraal en bijkomend instrument voor academische onderzoekers. Het helpt bij de beoordeling op beschikbaarheid van literatuur, wat cruciaal is voor het verkrijgen van documenten. Het is een efficiënte manier om te controleren of een specifiek artikel in een Belgische bibliotheek beschikbaar is, of dat de eigen bibliotheek een abonnement heeft op het betreffende tijdschrift.
### 2.2 Beoordeling op kwaliteit en wetenschappelijkheid van informatie
Naast het verkrijgen van toegang tot literatuur, is het beoordelen van de kwaliteit en wetenschappelijkheid van de gevonden informatie essentieel. Dit proces omvat meerdere criteria.
#### 2.2.1 Wetenschappelijkheid van de informatie
Het beoordelen van de wetenschappelijkheid van informatie kan worden geleid door twee belangrijke leidraden:
1. **Probleemstelling:** Is de onderzoeksvraag duidelijk en relevant?
2. **Wetenschappelijkheid van de informatie:** Voldoet de informatie aan academische standaarden?
#### 2.2.2 Kwaliteitscriteria voor academische publicaties
Het beoordelen van de kwaliteit van academische bronnen, met name in tijdschriften, omvat verschillende criteria:
##### 2.2.2.1 Peer review
Peer review is een fundamenteel proces in de wetenschappelijke wereld en wordt beschouwd als de eerste "heilige graal" van wetenschappelijke kwaliteit.
* **Proces:** Auteurs sturen manuscripten in naar tijdschriften. De editor stuurt het artikel vervolgens naar twee tot drie specialisten op het gebied. De auteur ontvangt het manuscript terug met een beslissing van de editor: geaccepteerd, revisie en opnieuw indienen, of afgewezen. Indien revisie nodig is, start de cyclus opnieuw.
* **Soorten peer review:**
* **Double blind peer review:** Zowel de auteur als de reviewers weten elkaars identiteit niet.
* **Single blind peer review:** De reviewers kennen de identiteit van de auteur, maar de auteur kent de identiteit van de reviewers niet.
* **Overwegingen:** Bij double blind peer review overleggen reviewers niet direct met elkaar; de editor neemt de beslissing op basis van de verschillende meningen.
* **Uitdagingen en voorbeelden:** Affaires zoals de Sokal-affaire (1996) en de Gabor-affaire (2014) illustreren dat het peer review-proces niet altijd waterdicht is en misbruikt kan worden.
* **Belang in zoektochten:** Peer review wordt aangemerkt als een minimale vereiste voor de wetenschappelijkheid van tijdschriftartikelen en dient als belangrijk criterium bij het zoeken naar bronnen. Dit kan worden geselecteerd in databases zoals Web of Science, PROQUEST, Ebscohost, de UA Catalogus en Google Scholar door de optie "Peer reviewed" of "Scholarly (peer reviewed) journals" aan te vinken.
* **AI en Peer Review:**
* **Zelfevaluatie met AI:** Sterk aanbevolen voor het verbeteren van eigen werk (zie les "schrijven").
* **Peer review met AI:** **VERBODEN**. Het uploaden van andermans werk naar cloud-gebaseerde AI-tools voor peer review wordt afgeraden omdat het het "specialistenoordeel" ondermijnt.
* **Indirect Prompt Injection (IPI):** Een verboden techniek waarbij prompts in een paper worden geplaatst om AI te manipuleren tot een positieve beoordeling, ongeacht de inhoud.
##### 2.2.2.2 Journal Impact Factor (JIF)
De Journal Impact Factor (JIF) is de tweede "heilige graal" van de hedendaagse wetenschap, hoewel deze methodologische problemen kent en algemeen wordt aanvaard als kwaliteitsmaatstaf.
* **Beschikbaarheid:** Enkel beschikbaar in Web of Science.
* **Gebruik:** Bij het intypen van een tijdschriftnaam worden bekende tijdschriften gesuggereerd.
* **Informatie:** Bovenaan de pagina wordt algemene informatie over het tijdschrift getoond, inclusief de categorieën waartoe het behoort, wat nuttig is voor vergelijkingen binnen specifieke disciplines.
* **Berekening:** De huidige impactfactor wordt weergegeven. Gebruikers kunnen "view calculation" selecteren om de berekening van de JIF te zien.
* **Kwartielen en percentielen:** Deze tonen de "belangrijkheid" van een tijdschrift binnen zijn discipline.
* **Bijkomende statistieken:**
* **Wie publiceert in dit tijdschrift?** Informatie over de auteurs die in het tijdschrift publiceren.
* **Van waar komen auteurs uit dit tijdschrift?** Geografische spreiding van de auteurs.
* **Vergelijken en filteren:** Gebruikers kunnen categorieën selecteren om JIF's te vergelijken en filteren op "all categories" om de resultaten te verfijnen. De rangschikking binnen de SSCI (Social Sciences Citation Index) toont tijdschriften gerangschikt op JIF, waarbij een hogere positie meer prestige impliceert.
##### 2.2.2.3 Citatie-analyses
Het basisidee achter citatie-analyses is dat hoe meer een artikel wordt geciteerd, hoe beter het wordt geacht.
* **Problemen met citaties:**
* Slechts een klein percentage van de gelezen artikelen wordt daadwerkelijk geciteerd.
* Een significant deel van citaties, met name in de geneeskunde, is foutief.
* De meest geciteerde artikelen zijn vaak methoden-papers die breed worden gebruikt binnen een discipline, in plaats van origineel onderzoek.
* **Beschikbaarheid:** Beschikbaar in de meeste referentiedatabanken zoals Web of Science en Scopus. Scopus biedt de meest uitgebreide metingen (Plum-X metrics). Ook beschikbaar in Endnote (Web of Science / Create Citation Report).
* **"Publish or Perish":** De druk om te publiceren en geciteerd te worden is hoog, aangezien dit cruciaal is voor bekendheid en carrièreontwikkeling.
#### 2.2.3 Auteurs "vinden" en "beoordelen"
Onderzoekers kunnen auteurs en hun werk vinden via persoonlijke webpagina's op universiteitswebsites, persoonlijke websites, en academische profielen op platforms zoals:
* Google Scholar
* ResearchGate
* Publons
**Unieke identificatie van auteurs:** Om auteurs eenduidig te identificeren, worden systemen gebruikt zoals:
* **ORCID:** Een persistent digitale identificatiecode.
* **ResearcherID (Clarivate/WoS):** Een identificatienummer gekoppeld aan Web of Science.
**Beoordelen van auteurs met indicatoren:**
* **h-index (Hirsch-index):** Een getal X dat aangeeft dat een auteur X publicaties heeft die elk minimaal X keer zijn geciteerd.
* **i10-index:** Geeft aan hoeveel publicaties van een auteur minimaal 10 citaties hebben.
> **Voorbeeld h-index:** Een h-index van 8 betekent dat de auteur 8 publicaties heeft die elk minstens 8 keer zijn geciteerd.
Deze indices zijn beschikbaar op de meeste academische profielpagina's.
### 2.3 De "dark side" van publiceren
Het academisch publicatiesysteem kent ook duistere kanten, zowel op institutioneel als op individueel niveau.
#### 2.3.1 Eigendomsstructuur en winstmarges
* **Overnamepolitiek van tijdschriften:** Grote uitgevers profiteren aanzienlijk van het publicatieproces. De overheid financiert onderzoek, terwijl wetenschappers gratis werk verrichten (peer review). Uitgeverijen verhogen jaarlijks de abonnementskosten.
* **Concentratie van eigendom:** De uitgeverijwereld is sterk geconcentreerd.
* **ELSEVIER:** Bezit vele tijdschriften, de zoekmachine Scopus en Mendeley.
* **CLARIVATE:** Bezit Web of Science, Endnote en Publons.
* **Winstgevendheid:** Wetenschappelijke, technische en medische divisies van uitgeverijen laten aanzienlijke winstmarges zien, gemeten in miljoenen dollars.
#### 2.3.2 Nadelen voor individuele auteurs
* **JIF als doel op zich:** De focus op een hoge Journal Impact Factor kan leiden tot druk om te publiceren in tijdschriften met een hoge JIF, ongeacht de relevantie of kwaliteit van het onderzoek.
* **Netwerken:** De neiging om te netwerken met auteurs die elkaar citeren.
* **"Salami-techniek":** Het opdelen van één onderzoek in meerdere kleine publicaties om de productiviteit te verhogen.
* **Doctoraten als collectie van artikels:** Steeds meer doctoraten bestaan uit een verzameling gepubliceerde artikelen.
* **Beperkte interdisciplinariteit en controverse:** De focus op publicatiekanalen kan leiden tot minder interdisciplinair onderzoek en het vermijden van controversiële onderwerpen.
* **Fraude in publiceren:** In extreme gevallen kan dit leiden tot fraude, zoals gedemonstreerd door het geval van Diederik Stapel.
#### 2.3.3 De situatie in Vlaanderen en Nederland
* **Kleine regio's:** Vlaanderen en Nederland worden als kleine regio's beschouwd.
* **Ondervertegenwoordiging:** Zelfs Europese tijdschriften zijn zwaar ondervertegenwoordigd in Web of Science.
* **Nederlands als wetenschappelijke taal:** De rol van het Nederlands als wetenschappelijke taal is afgenomen.
* **VABB:** De Vlaamse Academische Bibliotheken is belangrijk voor sociale en humane wetenschappen, en dient als een Nederlandstalig tegenwicht tegen Web of Science.
* **"Publish or Perish":** Blijft de norm, wat de druk op wetenschappers vergroot.
### 2.4 De tegenbeweging: Open Access
Open Access (OA) is een beweging die beoogt wetenschappelijke literatuur vrij en gratis toegankelijk te maken voor iedereen.
#### 2.4.1 Klassiek publicatiemodel versus Open Access-model
* **Klassiek model:**
* Auteur dient onderzoek in bij een commercieel tijdschrift.
* Peer review en publicatie vinden plaats.
* Auteur betaalt niets.
* Inkomsten komen uit abonnementen die universiteiten kopen.
* **Open Access-model:**
* Auteur dient onderzoek in bij een Open Access-tijdschrift.
* Peer review en publicatie vinden plaats.
* Geen abonnementen; tijdschrift is door iedereen te lezen.
* Inkomsten komen uit publicatiekosten die de auteur betaalt.
#### 2.4.2 Vormen van Open Access
* **Gold Open Access:** Publicatie in een specifiek Open Access-tijdschrift. Deze tijdschriften worden geïndexeerd in de Directory of Open Access Journals (DOAJ).
* **Green Open Access:** Auteur publiceert bij een commerciële uitgeverij, maar de laatste versie van het manuscript (voor publicatie) wordt gedeponeerd in een openbare repository, meestal van de eigen universiteit. Dit model is door Europa besloten om de toegang te vergroten, hoewel tijdschriften nog steeds betaalde versies met lay-out aanbieden.
* **Hybride Open Access:** Auteur publiceert bij een commerciële uitgeverij en betaalt een vergoeding aan de uitgeverij om het artikel vrij toegankelijk te maken. Dit wordt niet altijd als "echte" Open Access beschouwd, omdat de auteur de commerciële uitgeverij betaalt.
* **Bronze Open Access:** Commerciële uitgeverijen beslissen eenzijdig om bepaalde artikelen tijdelijk gratis te maken, vaak als promotie.
* **Black Open Access:** Illegale verspreiding van publicaties zonder toestemming van de uitgevers, vaak via websites zoals Sci-hub. Dit is illegaal en mag niet gebruikt worden.
#### 2.4.3 PLAN S (Shock)
PLAN S is een initiatief van 12 Europese landen met 10 principes gericht op het bevorderen van Open Access. Belangrijke aspecten zijn:
* Copyright blijft bij de auteurs.
* Open Access-tijdschriften moeten aan specifieke criteria voldoen.
* Nieuwe Open Access-tijdschriften ontvangen opstartfinanciering.
* Universiteiten dekken de publicatiekosten, die gestandaardiseerd worden.
* Universiteiten coördineren hun onderzoeksbeleid.
* Boeken worden pas na tijdschriften aangepakt.
* Hybride Open Access wordt niet als ware Open Access beschouwd.
* De opvolging van PLAN S moet gemonitord worden.
* Focus ligt op de inhoud van publicaties, niet op de impactfactor.
#### 2.4.4 Fair Trade Academische Publicaties
Dit concept omvat initiatieven zoals:
* **Universiteitspersen:** Eigen uitgeverijen van universiteiten.
* **Eigen Open Access:** Zelfbeheer van publicaties door wetenschappers.
* **Institutional Repository van de UAntwerpen:** Een openbare opslagplaats voor academische publicaties van de universiteit.
#### 2.4.5 Predatory Open Access
Dit zijn "schijn" uitgeverijen die doen alsof ze legitieme Open Access-tijdschriften zijn, maar gebruik maken van schijn-peer review en schijn-redactie. Ze zien er professioneel uit, vragen publicatiekosten, maar leveren geen echte wetenschappelijke kwaliteitscontrole.
> **Controle:** Websites zoals Beall's List (scholarlyoa.com/publishers) en THINK.check.submit.org kunnen helpen om malafide uitgevers te herkennen.
#### 2.4.6 Opererende winsten van uitgeverijen
De winsten van commerciële uitgeverijen, zoals Reed-Elsevier, zijn aanzienlijk. De Scientific, Technical & Medical (STM) divisie is bijzonder winstgevend. De winstmarges kunnen oplopen tot tientallen miljoenen dollars per jaar.
---
# De donkere kant van het publiceren en de opkomst van Open Access
Dit thema onderzoekt de commerciële druk binnen de academische uitgeverij, de dominantie van grote spelers, de uitdagingen van 'publish or perish', en introduceert de principes en modellen van Open Access publiceren als tegenbeweging.
## 3.1 De "dark side" van academisch publiceren
De academische publicatiewereld kent aanzienlijke commerciële aspecten die onder druk staan van economische belangen.
### 3.1.1 Concentratie van eigendom en commerciële belangen
Grote uitgeverijen domineren de markt, wat leidt tot een concentratie van eigendom en macht.
* **Reed-Elsevier** is een voorbeeld van een grote uitgever met een breed portfolio aan tijdschriften en diensten, waaronder de zoekmachine Scopus en Mendeley.
* **Clarivate** is een andere belangrijke speler, eigenaar van de zoekmachine Web of Science, Endnote en Publons.
Deze uitgeverijen genereren aanzienlijke winsten, waarbij de Scientific, Technical & Medical (STM) divisie van Reed-Elsevier in de periode 1991-2013 hoge operationele winsten en winstmarges rapporteerde. De jaarlijkse abonnementskosten voor universiteiten stijgen gemiddeld met 10 procent.
### 3.1.2 De druk van 'publish or perish'
Voor academici is de druk om te publiceren en geciteerd te worden ('publish or perish') cruciaal voor hun carrière. Dit leidt tot diverse strategieën en uitdagingen:
* **Hoge Journal Impact Factor (JIF) als doel:** De JIF wordt soms een doel op zich, wat kan leiden tot publicaties die gericht zijn op het behalen van een hoge score in plaats van op wetenschappelijke inhoud.
* **Salami-techniek:** Onderzoek dat normaal gesproken in één artikel kan worden gepubliceerd, wordt opgesplitst in meerdere kleinere artikelen om de publicatielijst te vergroten.
* **Doctoraten als collectie van artikels:** Doctoraatsonderzoek wordt steeds vaker samengesteld uit een reeks reeds gepubliceerde artikelen.
* **Vermijden van controverse en interdisciplinair werken:** Om de kans op publicatie te vergroten en peer review te doorstaan, vermijden auteurs vaak controversiële onderwerpen of diepgaande interdisciplinaire samenwerkingen.
* **Netwerken met auteurs die jou citeren:** Er is een focus op het aangaan van relaties met auteurs die potentieel je werk kunnen citeren, wat bijdraagt aan je zichtbaarheid.
* **Fraude in publiceren:** In extreme gevallen kan de druk leiden tot wetenschappelijke fraude, zoals in het geval van Diederik Stapel.
### 3.1.3 Uitdagingen in Vlaanderen en Nederland
In een kleinere regio zoals Vlaanderen en Nederland zijn er specifieke uitdagingen:
* **Ondervertegenwoordiging in internationale databases:** Zelfs EU-tijdschriften zijn vaak ondervertegenwoordigd in databases zoals Web of Science.
* **Verdwijnen van Nederlands als wetenschappelijke taal:** De dominantie van het Engels als wetenschappelijke taal leidt tot een terugval van het Nederlands als voertaal in de wetenschap.
* **Belang van VABB:** De Vlaamse Academische Bibliotheek (VABB) is belangrijk als tegengewicht voor Nederlandse en Vlaamse sociale en humane wetenschappen om zichtbaarheid te bevorderen.
* **Aanhoudende 'Publish or Perish' norm:** De druk om te publiceren blijft een constante norm.
## 3.2 De opkomst van Open Access (OA)
Open Access is een tegenbeweging die streeft naar vrije en onbelemmerde toegang tot wetenschappelijke publicaties.
### 3.2.1 Principes en modellen van Open Access
Het klassieke publicatiemodel wordt uitgedaagd door Open Access-modellen, waarbij de toegang tot onderzoeksgeld wordt omgedraaid.
* **Klassiek publicatiemodel:**
* Auteur dient onderzoek in bij een commercieel tijdschrift.
* Publicatie na peer review en eventuele revisies.
* Auteur betaalt niets voor publicatie.
* **Inkomsten:** Universiteiten kopen abonnementen op de tijdschriften.
* **Open Access-model:**
* Auteur dient onderzoek in bij een Open Access-tijdschrift.
* Publicatie na peer review en eventuele revisies.
* **Inkomsten:** Auteur betaalt publicatiekosten (Article Processing Charges - APCs).
* **Toegang:** Tijdschrift is gratis toegankelijk voor iedereen op het internet.
### 3.2.2 Vormen van Open Access
Verschillende modellen bestaan binnen de Open Access-beweging:
* **Goud Open Access (Gold OA):**
* Publicatie direct in een Open Access-tijdschrift.
* Indexering in een specifieke directory, zoals de Directory of Open Access Journals (DOAJ).
* **Groen Open Access (Green OA):**
* Auteur publiceert in een traditioneel (commercieel) tijdschrift.
* De laatste versie van het manuscript (pre- of post-print) wordt gedeponeerd in een repository, meestal van de eigen universiteit (Institutional Repository). Dit model werd geïnitieerd door Europa om de toegang tot onderzoek te vergroten, maar commerciële uitgevers behielden het recht op de definitieve, opgemaakte versie.
* **Hybride Open Access:**
* Auteur publiceert in een traditioneel tijdschrift.
* De auteur betaalt een vergoeding aan de uitgever om het artikel direct Open Access te maken.
* **Brons Open Access (Bronze OA):**
* Commerciële uitgevers besluiten eenzijdig om bepaalde artikelen gratis beschikbaar te stellen, vaak voor promotionele doeleinden.
* **Zwart Open Access (Black OA):**
* Het illegaal gratis ter beschikking stellen van publicaties, bijvoorbeeld via websites zoals Sci-hub of Lib-Gen. Dit is illegaal en wordt ten zeerste afgeraden.
### 3.2.3 Initiatieven en beleid (PLAN S)
Om de overgang naar Open Access te stimuleren, zijn er initiatieven zoals PLAN S. Dit initiatief, gesteund door 12 EU-landen, hanteert 10 principes:
* **Copyright blijft bij de auteurs.**
* **Open access-tijdschriften moeten aan specifieke criteria voldoen.**
* **Nieuwe open access-tijdschriften ontvangen opstartfinanciering.**
* **Universiteiten dekken de publicatiekosten van OA.**
* **Publicatiekosten (APCs) worden gestandaardiseerd.**
* **Universiteiten coördineren hun onderzoeksbeleid.**
* **Boeken volgen pas na tijdschriften in de OA-implementatie.**
* **Hybride open access wordt niet als ware open access beschouwd.**
* **De implementatie en naleving worden gemonitord.**
* **De inhoud van een publicatie wordt beoordeeld, niet de impactfactor.**
### 3.2.4 Alternatieven en Fair Trade Opties
Naast de gevestigde modellen zijn er ook alternatieven die streven naar een eerlijkere wetenschappelijke publicatiecultuur:
* **Universiteitspersen:** Eigen uitgeverijen van universiteiten die wetenschappelijke publicaties in Open Access aanbieden.
* **Eigen Open Access (zelfbeheer):** Wetenschappers organiseren zelf publicatieplatformen.
* **Institutional Repositories:** Universitaire archieven waar onderzoekers hun publicaties deponeren.
### 3.2.5 Predatory Publishing
Een significant probleem binnen de Open Access-wereld is *predatory publishing*. Dit zijn uitgeverijen die misbruik maken van het Open Access-model door:
* **Schijn peer review:** Een pseudo-peer review proces dat niet voldoet aan wetenschappelijke standaarden.
* **Schijn redactie:** Nep-auteurs worden ingezet om de geloofwaardigheid te vergroten.
* **Publicatiekosten (APCs) te vragen:** Ondanks de gebrekkige kwaliteit van de peer review en redactie, worden er toch kosten in rekening gebracht.
* **Professioneel uitziende websites:** Deze uitgeverijen presenteren zich vaak als legitieme academische platforms.
Het is cruciaal om uitgeverijen kritisch te evalueren via lijsten zoals BEALL's list of gidsen zoals Think.Check.Submit om deze valkuilen te vermijden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Peer review | Een proces waarbij wetenschappelijke manuscripten worden beoordeeld door experts op hetzelfde vakgebied om de kwaliteit, geldigheid en originaliteit van het onderzoek te waarborgen voordat ze worden gepubliceerd. Dit proces helpt bij het identificeren van potentiële fouten en zwakheden in het werk. |
| Journal Impact Factor (JIF) | Een bibliometrische maatstaf die de relatieve belangrijkheid van een tijdschrift binnen zijn vakgebied aangeeft. Het wordt berekend op basis van het gemiddelde aantal citaties dat recente artikelen in dat tijdschrift ontvangen. |
| Citatie-analyses | Een methode om de invloed en het belang van wetenschappelijke publicaties te beoordelen door te kijken naar hoe vaak ze worden geciteerd door andere auteurs. Een hogere frequentie van citaties wordt vaak geassocieerd met een grotere bijdrage aan het vakgebied. |
| EndNote Click | Een browserplugin, voorheen bekend als Kopernio, die kunstmatige intelligentie gebruikt om automatisch PDF's van wetenschappelijke artikelen te zoeken en te downloaden, waardoor het toegankelijker wordt voor onderzoekers. |
| Open Access | Een publicatiemodel waarbij academische literatuur gratis en online beschikbaar wordt gesteld, zodat iedereen ter wereld het kan lezen, downloaden en delen, zonder abonnementskosten of betaalmuren. |
| Gold Open Access | Een vorm van Open Access waarbij artikelen onmiddellijk na publicatie gratis toegankelijk zijn in een Open Access tijdschrift, vaak gefinancierd door publicatiekosten die door de auteur of instelling worden betaald. |
| Green Open Access | Een model waarbij de auteur de laatste versie van een artikel, na peer review en acceptatie door een commerciële uitgeverij, deponeert in een openbaar toegankelijke repository, zoals een institutionele repository van een universiteit. |
| Hybride Open Access | Een model waarbij auteurs publiceren in een traditioneel abonnementstijdschrift, maar een extra vergoeding betalen om hun specifieke artikel Open Access te maken voor alle lezers. |
| Black Open Access | Een illegale methode om wetenschappelijke publicaties gratis beschikbaar te stellen door middel van platforms die toegang hebben tot betaalde content via gestolen inloggegevens van bibliotheken of uitgeverijen. |
| Predatory publishing (Predatory open access) | Een dubieus praktijk waarbij "predatory" uitgevers misleidende tijdschriften opzetten die een schijn van peer review bieden, maar voornamelijk gericht zijn op het innen van publicatiekosten van auteurs zonder kwaliteitscontrole. |
| h-index (Hirsch-index) | Een metriek die zowel de productiviteit als de citatie-impact van een onderzoeker meet. Een onderzoeker met een h-index van X heeft X publicaties die elk minstens X keer zijn geciteerd. |
| i10-index | Een metriek die het aantal publicaties van een onderzoeker telt dat ten minste 10 citaties heeft ontvangen. Het is een maat voor de invloed van een onderzoeker op academische literatuur. |
| Wetenschappelijkheid | De mate waarin onderzoek voldoet aan de criteria van wetenschappelijke methodologie, validiteit, betrouwbaarheid en originaliteit, wat essentieel is voor de geloofwaardigheid van academische publicaties. |
| Salami-techniek | Een publicatiestrategie waarbij één omvangrijk onderzoeksproject wordt opgesplitst in meerdere kleine, afzonderlijke publicaties om de output te maximaliseren en te voldoen aan de 'publish or perish' druk. |
| VABB | Het Vlaams Agentschap voor de Bevordering van de Wetenschap en Techniek, dat onder andere een rol speelt in het bevorderen van Nederlandstalige wetenschappelijke publicaties en het bieden van een tegenwicht tegen internationale indexeringssystemen. |
Cover
Officiële samenvatting_hf 12 en 13 .pdf
Summary
# Volgorde-effecten in onderzoeksdesigns
Dit topic verkent hoe volgorde-effecten binnen within-subjects designs worden geïdentificeerd, geëvalueerd en geanalyseerd, inclusief de verschillende patronen die ze kunnen vertonen en de rol van counterbalancing [1](#page=1).
### 1.1 Het concept van volgorde-effecten
Volgorde-effecten worden algemeen beschouwd als storende variabelen die de werkelijke effecten van behandelingscondities kunnen beïnvloeden of veranderen. Echter, in bepaalde onderzoekssituaties kan de onderzoeker juist geïnteresseerd zijn in het onderzoeken van de aanwezigheid en omvang van deze volgorde-effecten. Door een specifiek onderzoeksdesign toe te passen, is het mogelijk om volgorde-effecten te meten en deze te onderscheiden van de overige data [1](#page=1).
### 1.2 Volgorde van behandelingen als tweede factor
Om volgorde-effecten te kunnen meten en evalueren, is het essentieel om gebruik te maken van counterbalancing. In dit design worden de verschillende behandelingen beschouwd als een within-subjects factor, terwijl de volgorde waarin deze behandelingen worden aangeboden, wordt behandeld als een between-subjects factor. Door de volgorde van de behandelingen als een afzonderlijke factor op te nemen, wordt het mogelijk om de aanwezige volgorde-effecten in de data te analyseren [1](#page=1).
Er kunnen drie mogelijke uitkomsten voortkomen uit deze analysemethode, elk resulterend in een specifiek patroon in de data:
#### 1.2.1 Geen volgorde-effecten
Wanneer er geen sprake is van volgorde-effecten, maakt de presentatievolgorde van een behandeling (eerste of tweede) geen verschil voor de uitkomsten. De data zullen in dit geval een patroon vertonen zonder enige interactie tussen de behandelingen en de volgorde. Het gemiddelde van de scores zal gelijk blijven, ongeacht of een behandeling als eerste of als tweede wordt aangeboden [1](#page=1).
#### 1.2.2 Symmetrische volgorde-effecten
Indien volgorde-effecten aanwezig zijn, worden de scores van een deelnemer in de tweede aangeboden behandeling beïnvloed door de deelname aan de eerste behandeling. Dit effect wordt weerspiegeld in de data als een interactie tussen de behandelingen en de volgorde van de behandelingen in een tweefactorenanalyse. Een symmetrische interactie wordt gekenmerkt door een grafische weergave waarbij twee lijnen elkaar precies in het midden kruisen [1](#page=1).
#### 1.2.3 Asymmetrische volgorde-effecten
Vaak zijn volgorde-effecten niet symmetrisch. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat deelname aan verschillende behandelingscondities leidt tot variërende niveaus van vermoeidheid of oefening bij de deelnemers. Asymmetrische volgorde-effecten resulteren doorgaans in een scheve of asymmetrische interactie tussen de behandelingen en de volgordes in de analyse [1](#page=1).
---
# De correlationele onderzoeksstrategie
Deze studie-eenheid introduceert de correlationele onderzoeksstrategie, die gericht is op het meten en beschrijven van de relatie tussen variabelen, inclusief de statistische analyse van data en de interpretatie van correlaties.
### 2.1 Introductie tot correlationeel onderzoek
Het doel van correlationeel onderzoek is het onderzoeken en beschrijven van de associatie en relatie tussen variabelen. In deze strategie worden twee of meer variabelen gemeten om een set scores te verkrijgen voor elk individu. De metingen worden vervolgens geanalyseerd om een relatiepatroon te identificeren en de sterkte van deze relatie te kwantificeren. Correlationeel onderzoek tracht de relaties niet te verklaren, noch de variabelen te manipuleren of te controleren [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.1.1 Vergelijking met experimenteel en differentieel onderzoek
* **Experimenteel onderzoek** heeft als doel een oorzaak-gevolgrelatie aan te tonen door manipulatie van een variabele en controle van andere variabelen. Er wordt één variabele gemeten en gezocht naar verschillen tussen groepen scores [2](#page=2).
* **Correlationeel onderzoek** heeft als doel een relatie aan te tonen, maar deze niet te verklaren. Twee of meer variabelen worden gemeten bij elk individu, waarna gezocht wordt naar een relatie in de scores [2](#page=2).
* **Differentieel onderzoek** toont een relatie aan door verschillen tussen groepen aan te duiden. Eén variabele wordt gebruikt om groepen te definiëren, en de tweede variabele wordt gemeten binnen elke groep. De focus ligt op de verschillen tussen groepen. Differentieel onderzoek is een non-experimenteel design [2](#page=2).
### 2.2 Data en statistische analyse in correlationele studies
Correlationeel onderzoek genereert één of meerdere scores per individu, waarbij onderzoekers geïnteresseerd zijn in de relatie tussen twee variabelen tegelijk [2](#page=2).
#### 2.2.1 Relaties evalueren voor numerieke scores en rangen
Wanneer data numeriek zijn (interval- of ratioschalen) of rangen (ordinale schaal), worden de scores geïdentificeerd als X en Y voor elk individu. De data kunnen gepresenteerd worden in een lijst of een scatter plot, waarbij elk punt een individu representeert. Een scatter plot toont de kenmerken van de relatie tussen variabelen [2](#page=2).
Een correlatiecoëfficiënt is een numerieke waarde die de relatie tussen twee variabelen meet en beschrijft, en kenmerkt zich door:
1. **Richting van de relatie**:
* **Positieve relatie**: Variabelen veranderen in dezelfde richting [3](#page=3).
* **Negatieve relatie**: Variabelen veranderen in tegengestelde richting [3](#page=3).
2. **Vorm van de relatie**:
* **Lineaire relatie**: Een patroon dat een consistente en voorspelbare relatie suggereert, waarbij datapunten rond een rechte lijn clusteren. De **Pearsoncorrelatie** wordt gebruikt voor lineaire relaties met numerieke scores [3](#page=3).
* **Monotone relatie**: Een relatie die consistent eenrichtingsverkeer vertoont (positief of negatief), maar waarbij de grootte van de verandering niet constant hoeft te zijn. De **Spearmancorrelatie** wordt gebruikt voor monotone relaties met rangen [3](#page=3).
3. **Consistentie of sterkte van de relatie**: Gemeten door de numerieke waarde van de correlatiecoëfficiënt [3](#page=3).
* Een correlatie van $+1.00$ of $-1.00$ duidt op een perfecte consistente relatie [3](#page=3).
* Een waarde van $0$ duidt op geen enkele consistentie [3](#page=3).
> **Tip:** Zelfs een perfecte correlatie van $+1.00$ of $-1.00$ garandeert geen oorzaak-gevolgrelatie tussen de variabelen [3](#page=3).
De correlatiecoëfficiënt wordt aangegeven door de letter $r$. Het teken $(+$ of $-)$ geeft de richting aan, de numerieke waarde (0.0 tot 1.0) de sterkte, en het type correlatie (Pearson of Spearman) de vorm van de relatie [3](#page=3).
#### 2.2.2 Relaties evalueren voor niet-numerieke scores
Bij niet-numerieke scores (nominale schalen) zijn er verschillende strategieën:
* Als één score numeriek is en de andere niet, is het beter om de niet-numerieke variabele te gebruiken om groepen te organiseren (differentieel onderzoek) [3](#page=3).
* Als de niet-numerieke variabele exact twee categorieën heeft, kan deze numeriek gecodeerd worden als 0 en 1. De **Pearsoncorrelatie** kan dan berekend worden, wat resulteert in een **point-biseriale correlatie**. Hierbij is de numerieke waarde van de correlatie de sterkte, maar het teken en het concept van een lineaire relatie zijn betekenisloos [4](#page=4).
* Als beide variabelen niet-numeriek zijn, wordt de relatie meestal geëvalueerd met een **chi-kwadraat hypothesetest** door de data in een frequentiematrix te organiseren [4](#page=4).
* Als beide niet-numerieke variabelen exact twee categorieën hebben, kan dit numeriek gecodeerd worden als 0 en 1. De Pearsoncorrelatie op deze gecodeerde data wordt de **phi-coëfficiënt** genoemd. De numerieke waarde meet de sterkte, maar het teken en het concept van een lineaire relatie zijn betekenisloos [4](#page=4).
#### 2.2.3 Interpreteren en statistisch evalueren van een correlatie
Naast de correlatiecoëfficiënt (van 0.00 tot 1.00) zijn er twee extra factoren bij de interpretatie van de sterkte van een relatie:
1. **Coëfficiënt van determinatie ($r^2$)**:
* Wordt verkregen door de correlatie te kwadrateren ($r^2$) [4](#page=4).
* Meet hoeveel van de variabiliteit in de ene variabele voorspelbaar is vanuit zijn relatie met de andere variabele [4](#page=4).
* Voorbeeld: een correlatie van $r = 0.80$ betekent $r^2 = 0.64$ (64%) van de verschillen zijn voorspelbaar [4](#page=4).
| Graad van de relatie | Waarde van de correlatiecoëfficiënt ($r$) | Waarde van de coëfficiënt van determinatie ($r^2$) |
| :------------------- | :-------------------------------------- | :----------------------------------------------- |
| Klein | 0.10 | 0.01 (1%) |
| Gemiddeld | 0.30 | 0.09 (9%) |
| Groot | 0.50 | 0.25 (25%) |
> **Tip:** Onderzoekers zoeken vaak naar grote waarden (groter dan 0,50) bij het gebruik van correlatie voor betrouwbaarheidsmetingen. Theoretisch belangrijke relaties kunnen echter ook kleine correlaties hebben (0,10 als substantiële relatie) [5](#page=5).
2. **Significantie van de correlatie**:
* Een gevonden correlatie in de steekproef is statistisch significant als deze zeer onwaarschijnlijk is voortgekomen uit willekeurige variatie [5](#page=5).
* Een significante correlatie suggereert een echte relatie die bestaat in de populatie [5](#page=5).
* Een correlatie gevonden in een relatief grote steekproef is meestal betekenisvol [5](#page=5).
> **Waarschuwing:** Een statistisch significante correlatie betekent niet noodzakelijk dat de correlatie groot of sterk is [5](#page=5).
### 2.3 Toepassingen van de correlationele strategie
De correlationele onderzoeksstrategie wordt gebruikt voor het identificeren en beschrijven van relaties tussen variabelen [5](#page=5).
* **Predictie**: Correlationeel onderzoek maakt het mogelijk om verbanden tussen variabelen te gebruiken voor voorspellingsdoeleinden via **regressie**. Het doel is de vergelijking te vinden die de meest accurate voorspellingen produceert van de criteriumvariabele (Y) voor elke waarde van de voorspellingsvariabele (X) [5](#page=5).
* **Betrouwbaarheid en Validiteit**: Zowel betrouwbaarheid (consistentie/stabiliteit van metingen) als validiteit (mate waarin een meting meet wat het beoogt te meten) worden gedefinieerd en vastgesteld door correlatieonderzoek [5](#page=5).
* **Theorieën evalueren**: Correlationeel onderzoek kan worden gebruikt om theoretische problemen aan te pakken [5](#page=5).
### 2.4 Sterktes en zwaktes van de correlationele onderzoeksstrategie
Deze strategie is vaak nuttig voor voorbereidend werk in een onderzoeksgebied, waarbij verbanden worden geïdentificeerd die verder onderzoek met experimentele methoden rechtvaardigen [6](#page=6).
**Sterktes**:
* Beschrijft relaties tussen variabelen [6](#page=6).
* Niet-opdringerig; observeert natuurlijk gedrag [6](#page=6).
* Hoge externe validiteit [6](#page=6).
**Zwaktes**:
* Kan geen causaliteit verklaren [6](#page=6).
* **Derde-variabele probleem**: Een ongeïdentificeerde derde variabele kan de geobserveerde relatie tussen twee variabelen verklaren [6](#page=6).
* **Directionaliteitsprobleem**: Bepaalt niet welke variabele de oorzaak is en welke het gevolg [6](#page=6).
* Lage interne validiteit [6](#page=6).
#### 2.4.1 Relaties met meer dan twee variabelen
**Meervoudige regressie** is een statistische procedure om multivariate relaties te bestuderen, waarbij een criteriumvariabele voorspeld kan worden door een set voorspellingsvariabelen (bijv. academische prestatie door IQ en motivatie). Het kan de relatie tussen twee specifieke variabelen onderzoeken terwijl de invloed van andere, potentieel verstorende variabelen, wordt gecontroleerd [6](#page=6).
> **Belangrijk:** De voorspellingsvariabelen voorspellen enkel; ze verklaren nooit [6](#page=6).
---
# De beschrijvende onderzoeksstrategie
De beschrijvende onderzoeksstrategie richt zich op het gedetailleerd beschrijven van individuele variabelen zoals deze in hun natuurlijke context voorkomen, zonder het onderzoeken van relaties tussen variabelen [6](#page=6).
### 3.1 Een introductie tot beschrijvend onderzoek
Beschrijvend onderzoek heeft als doel om een of meerdere variabelen te beschrijven zoals ze natuurlijk voorkomen, zonder relaties tussen variabelen te onderzoeken. Het is een nuttige voorbereidende onderzoeksstrategie en kan ook op zichzelf staan om een eerste begrip van een nieuw fenomeen te krijgen of om interessant, natuurlijk voorkomend gedrag vast te leggen. Er zijn drie hoofdtypes van beschrijvend onderzoek: observationeel onderzoek, survey-onderzoek en casestudy-onderzoek [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.2 Het observationeel onderzoeksdesign
Bij observationeel onderzoek observeert en noteert de onderzoeker systematisch het gedrag van individuen om dit gedrag te beschrijven. Gedragsobservatie omvat de directe observatie en systematische notering van gedragingen, meestal in een natuurlijke setting [7](#page=7).
#### 3.2.1 Meetproblemen bij gedragsobservatie
Er zijn twee belangrijke meetproblemen bij gedragsobservatie:
1. **Reactiviteit**: Het gedrag mag niet beïnvloed worden door de aanwezigheid van de observator. Dit kan worden opgelost door de onderzoeker te vermommen of door participanten te laten habitueren aan de aanwezigheid van de onderzoeker [7](#page=7).
2. **Subjectiviteit**: De metingen zijn deels gebaseerd op subjectieve oordelen, wat de betrouwbaarheid kan aantasten. Dit kan worden aangepakt door [7](#page=7):
* Het ontwikkelen van een lijst met goed beschreven gedragscategorieën [7](#page=7).
* Het gebruiken van goed getrainde observeerders [7](#page=7).
* Het gebruiken van meerdere observeerders om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te beoordelen [7](#page=7).
#### 3.2.2 Gedragsobservaties kwantificeren
Observaties worden omgezet in numerieke scores met behulp van de volgende technieken:
1. **Frequentiemethode**: Het tellen van het aantal keren dat een specifiek gedrag voorkomt binnen een vaste observatieperiode [8](#page=8).
2. **Duurmethode**: Het noteren van de tijd die een individu besteedt aan een specifiek gedrag binnen een vaste observatieperiode [8](#page=8).
3. **Intervalmethode**: Het verdelen van de observatieperiode in intervallen en noteren of een specifiek gedrag binnen elk interval voorkomt [8](#page=8).
#### 3.2.3 Sampling van observaties
Wanneer een complexe situatie niet volledig geobserveerd kan worden, kunnen samplingtechnieken worden toegepast:
1. **Tijdsampling**: Observeren in één interval en pauzeren in het volgende om observaties te noteren [8](#page=8).
2. **Eventsampling**: Focussen op een specifieke gebeurtenis of gedraging in het ene interval, en op een andere in het volgende [8](#page=8).
3. **Individusampling**: Observeren van een participant in het ene interval, en van een ander individu in het volgende [8](#page=8).
#### 3.2.4 Inhoudsanalyse en archiefonderzoek
Deze technieken worden toegepast op media en historische documenten:
* **Inhoudsanalyse**: Gebruikt gedragsobservatietechnieken om gebeurtenissen in media (boeken, films, etc.) te meten [9](#page=9).
* **Archiefonderzoek**: Meet gedragingen of gebeurtenissen uit historische archieven [9](#page=9).
Beide processen volgen de regels van gedragsobservatie voor objectiviteit en betrouwbaarheid [9](#page=9).
#### 3.2.5 Observatietypes en voorbeelden
Er zijn drie basissoorten van observatie:
1. **Naturalistische observatie (niet-participerende observatie)**: Observatie van gedrag in een natuurlijke setting zonder inmenging van de onderzoeker [9](#page=9).
* **Sterktes**: Hoge externe validiteit, handig voor gedrag dat niet gemanipuleerd kan worden [9](#page=9).
* **Zwaktes**: Tijdrovend, risico op beïnvloeding van het geobserveerde gedrag [9](#page=9).
2. **Participantenobservatie**: De onderzoeker engageert zich in dezelfde activiteiten als de geobserveerden [10](#page=10).
* **Sterktes**: Observeert gedrag dat normaal niet toegankelijk is, biedt uniek perspectief en inzicht, hoge externe validiteit [10](#page=10).
* **Zwaktes**: Tijdrovend, potentieel gevaarlijk, kan gedrag van participanten beïnvloeden, risico op verlies van objectiviteit [10](#page=10).
3. **Bedrieglijke observatie (gestructureerde observatie)**: Observatie in speciaal opgezetten settings om het voorkomen van specifiek gedrag te vergemakkelijken, vaak in laboratoria [10](#page=10).
* **Sterktes**: Onderzoekers hoeven niet te wachten op natuurlijk gedrag [10](#page=10).
* **Zwaktes**: Gedrag kan minder natuurlijk zijn door de gecreëerde omgeving [10](#page=10).
#### 3.2.6 Sterktes en zwaktes van observationele onderzoeksdesigns
* **Sterktes**: Observeert werkelijk gedrag (hoge externe validiteit), flexibel in het observeren van antecedenten, gedragingen en consequenties [11](#page=11).
* **Zwaktes**: Ethische bezwaren (idee van "bespioneren"), beschrijft gedrag maar verklaart het niet [11](#page=11).
### 3.3 Het survey onderzoeksdesign
Survey-onderzoek gebruikt een enquête om een beschrijving van een specifieke groep individuen te verkrijgen door middel van zelf-gerapporteerde informatie. Het doel is een accuraat beeld te krijgen van de onderzochte individuen op een bepaald tijdstip [11](#page=11).
#### 3.3.1 Soorten vragen
Er zijn drie algemene typen zelfrapportagevragen:
1. **Open vragen**: Introduceren een onderwerp en laten participanten in hun eigen woorden antwoorden.
* **Sterktes**: Grote flexibiliteit voor de participant [12](#page=12).
* **Zwaktes**: Moeilijk te vergelijken en samen te vatten, vereist subjectieve interpretatie, respons kan beperkt zijn door taalvaardigheid of bereidheid [12](#page=12).
2. **Gesloten vragen**: Presenteren een gelimiteerd aantal responsalternatieven.
* **Sterktes**: Makkelijk te analyseren en samen te vatten, mogelijkheid tot kwantitatieve analyse met geordende antwoordopties, kan uitgebreid worden met een "andere" categorie [12](#page=12).
* **Zwaktes**: Beperkte antwoordmogelijkheden [12](#page=12).
3. **Schaalvragen**: Vereisen dat participanten een numerieke waarde op een vooraf bepaalde schaal selecteren [12](#page=12).
* **Sterktes**: Produceren numerieke waarden die als intervalmeetschaal behandeld kunnen worden, makkelijk te begrijpen en beantwoorden, efficiënt voor dataverzameling [13](#page=13).
* **Zwaktes**: Risico op "response set" (consistente antwoorden over alle vragen), de centrale categorie wordt vaak als neutrale respons gebruikt. Een bekende schaal is de Likertschaal. De semantische differentiaalschaal gebruikt bipolaire adjectiefparen [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.3.2 Een survey opstellen
Algemene richtlijnen voor het creëren van een georganiseerde enquête:
* Demografische vragen aan het einde plaatsen [13](#page=13).
* Gevoelige vragen in het midden plaatsen [13](#page=13).
* Vragen over hetzelfde onderwerp/formaat groeperen [13](#page=13).
* Het formaat van elke pagina moet simpel en overzichtelijk zijn [14](#page=14).
* Woordenschat en taalstijl moeten makkelijk te begrijpen zijn [14](#page=14).
#### 3.3.3 Relevante en representatieve individuen selecteren
De externe validiteit van een studie wordt deels gelimiteerd door de representativiteit van de steekproef. De steekproef mag niet te beperkt zijn als de survey een ruime doorsnede van de populatie beoogt te beschrijven [14](#page=14).
#### 3.3.4 Een survey beheren
Verschillende methoden om een survey te distribueren:
1. **Internet surveys**:
* **Sterktes**: Economisch, efficiënt, grote toegankelijkheid tot specifieke deelnemers, flexibiliteit in vraagpresentatie [14](#page=14).
* **Zwaktes**: Steekproef kan verschillen van internetgebruikers in het algemeen, onderhevig aan non-respons bias, controle op steekproef kan moeilijk zijn [14](#page=14).
2. **Mail surveys (met de post)**:
* **Sterktes**: Individuen kunnen de enquête invullen wanneer het hen past, anonimiteit en vertrouwelijkheid [15](#page=15).
* **Zwaktes**: Duur en tijdrovend voor printen, adresseren en frankeren, lage responsratings (10-20%), non-respons bias. Responsgraden kunnen verbeterd worden met een goede voorpagina, een beloning, of een waarschuwing en reminder [15](#page=15).
3. **Telefoon surveys**:
* **Sterktes**: Kunnen vanuit huis/kantoor worden uitgevoerd, relatief grote groep kan ondervraagd worden in korte tijd (indien vragenlijst niet lang is) [15](#page=15).
* **Zwaktes**: Zeer tijdrovend, directe relatie tussen tijd besteed door onderzoeker en participant. Belangrijke punten: korte vragen, weinig antwoordmogelijkheden, neutrale stem van interviewer [15](#page=15).
4. **Persoonlijke surveys en interviews**:
* **Sterktes**: Meest efficiënte methode voor een groep, kan diepte en detail bieden, bereikt individuen die niet kunnen lezen/schrijven of kleine kinderen, nuttig voor sleutelinformanten [16](#page=16).
* **Zwaktes**: Risico op interviewerbias (consistente attitude noodzakelijk) [16](#page=16).
#### 3.3.5 Sterktes en zwaktes van survey onderzoek
* **Sterktes**: Flexibel, relatief simpel en efficiënt middel om veel data te verzamelen [16](#page=16).
* **Zwaktes**: Lage responsrates, non-responsbias, verkregen informatie is zelfrapportage en mogelijk niet altijd accuraat [16](#page=16).
### 3.4 Het casestudy design
Het casestudiedesign omvat de diepte-studie en gedetailleerde beschrijving van één enkel individu of een heel kleine groep. Als er geen interventie of behandeling is, wordt het een casegeschiedenis genoemd. Het wordt vaak toegepast in klinische psychologie en gedragswetenschappen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 3.4.1 Applicaties van het casestudy design
Casestudies worden ingezet om:
* Waardevolle inzichten te bieden die algemene waarheden aanvullen en uitbreiden [17](#page=17).
* Theorieën te ontwikkelen (bv. Piaget) [17](#page=17).
* Zeldzame fenomenen en ongewone klinische cases te onderzoeken (bv. persoonlijkheidsstoornissen, hersenaandoeningen) [17](#page=17).
* Uitzonderingen op de regel aan te tonen, hoewel een enkele case study niet volstaat om universele effectiviteit van een behandeling te bewijzen, kan het wel aantonen dat een behandeling niet altijd werkt [17](#page=17).
#### 3.4.2 Sterktes en zwaktes van het casestudy design
* **Sterktes**: Niet veralgemeend over een diverse groep, zeer gedetailleerde beschrijving, levendig en overtuigend, compatibel met klinisch werk, kan zeldzame en ongewone gebeurtenissen onderzoeken, kan uitzonderingen identificeren [17](#page=17).
* **Zwaktes**: Gelimiteerde generalisatie, beschrijft en identificeert niet het onderliggende mechanisme van het gedrag, weinig interne als externe validiteit, potentieel voor selectieve bias, potentieel voor subjectieve interpretatie. Een case studie vormt een serieuze bedreiging voor interne en externe validiteit en heeft een selectieve bias, wat gereduceerd kan worden door replicatie [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Within-Subjects Designs | Onderzoeksdesigns waarbij dezelfde participanten meerdere keren worden gemeten, bijvoorbeeld onder verschillende omstandigheden. Dit maakt het mogelijk om individuele verschillen te controleren, maar vereist aandacht voor volgorde-effecten. |
| Twee-factorenstudie | Een experimenteel design dat twee onafhankelijke variabelen (factoren) manipuleert om hun effecten, en de interactie ertussen, op een afhankelijke variabele te onderzoeken. |
| Counterbalancing | Een techniek die wordt gebruikt in within-subjects designs om volgorde-effecten te minimaliseren door de volgorde waarin de condities worden aangeboden systematisch te variëren tussen participanten. |
| Correlationeel onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het meten en beschrijven van de associatie of relatie tussen twee of meer variabelen, zonder dat er sprake is van manipulatie of controle van variabelen. |
| Scatter plot | Een grafische weergave van data waarbij elk individu wordt weergegeven door een punt, met de scores op twee variabelen op de horizontale en verticale assen, om de relatie tussen de variabelen te visualiseren. |
| Correlatiecoëfficiënt | Een statistische maat die de richting en sterkte van de lineaire relatie tussen twee variabelen kwantificeert, met waarden variërend van -1.00 (perfecte negatieve correlatie) tot +1.00 (perfecte positieve correlatie), en 0 (geen lineaire correlatie). |
| Lineaire relatie | Een relatie tussen twee variabelen waarbij de datapunten in een scatter plot de neiging hebben om rond een rechte lijn te clusteren, wat suggereert dat er een consistente en voorspelbare verandering is. |
| Pearsoncorrelatie | Een correlatiecoëfficiënt die wordt gebruikt om de sterkte en richting van de lineaire relatie tussen twee numerieke variabelen te meten. |
| Monotone relatie | Een relatie die consistent in één richting is, hetzij positief of negatief, waarbij de mate van verandering niet noodzakelijkerwijs constant is. |
| Spearmancorrelatie | Een correlatiecoëfficiënt die wordt gebruikt om monotone relaties te meten, met name wanneer de variabelen ordinaal zijn of zijn omgezet naar rangen. |
| Coëfficiënt van determinatie ($r^2$) | De gekwadrateerde waarde van een correlatiecoëfficiënt ($r$), die het percentage van de variabiliteit in één variabele weergeeft dat verklaard kan worden door de relatie met een andere variabele. |
| Statistische significantie | Een maat die aangeeft hoe waarschijnlijk het is dat een waargenomen resultaat (zoals een correlatie) in de steekproef door toeval is ontstaan, in plaats van een echte relatie in de populatie te representeren. |
| Predictie | Het gebruik van correlatieresultaten om voorspellingen te doen over de waarde van een variabele op basis van de waarde van een andere variabele, een proces dat vaak statistisch wordt geanalyseerd met regressie. |
| Betrouwbaarheid (meetinstrument) | De mate waarin een meetinstrument consistente en stabiele resultaten produceert onder vergelijkbare omstandigheden. |
| Validiteit (meetinstrument) | De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. |
| Meervoudige regressie | Een statistische techniek die wordt gebruikt om de relatie tussen een afhankelijke variabele en twee of meer onafhankelijke variabelen te analyseren, om te bepalen hoe goed de onafhankelijke variabelen de afhankelijke variabele kunnen voorspellen. |
| Beschrijvend onderzoek | Een onderzoeksstrategie die zich richt op het beschrijven van individuele variabelen of kenmerken van een populatie, zonder relaties tussen variabelen te onderzoeken of te verklaren. |
| Observationeel onderzoeksdesign | Een research design waarbij gedrag systematisch wordt geobserveerd en genoteerd om het te beschrijven, zonder manipulatie van variabelen. |
| Gedragsobservatie | Het proces van directe observatie en systematische notering van gedragingen, meestal in een natuurlijke setting, om deze te beschrijven. |
| Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid | De mate van overeenstemming tussen twee of meer observeerders die hetzelfde gedrag observeren en beoordelen, wat de objectiviteit van de meting indiceert. |
| Frequentiemethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door het tellen van het aantal keren dat een specifiek gedrag voorkomt gedurende een bepaalde observatieperiode. |
| Duurmethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door het meten van de tijdsduur die een individu besteedt aan een specifiek gedrag gedurende een bepaalde observatieperiode. |
| Intervalmethode | Een techniek voor het kwantificeren van gedrag door een observatieperiode in intervallen te verdelen en te noteren of een specifiek gedrag gedurende elk interval voorkomt. |
| Tijdsampling | Een observatietechniek waarbij observatieperiodes worden afgewisseld met pauzes om observaties te noteren. |
| Eventsampling | Een observatietechniek waarbij de aandacht wordt gericht op specifieke gebeurtenissen of gedragingen gedurende opeenvolgende intervallen. |
| Individusampling | Een observatietechniek waarbij de focus wordt verlegd van de ene participant naar de andere gedurende opeenvolgende intervallen. |
| Inhoudsanalyse | Het toepassen van gedragsobservatietechnieken om het voorkomen van specifieke gebeurtenissen in media zoals boeken, films of televisieseries te meten. |
| Archiefonderzoek | Het onderzoeken van historische archieven om gedragingen of gebeurtenissen uit het verleden te meten. |
| Naturalistische observatie | Het observeren van gedrag in een natuurlijke setting op een zo niet-opdringerige manier mogelijk, om natuurlijk gedrag te bestuderen met hoge externe validiteit. |
| Participant observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker deelneemt aan dezelfde activiteiten als de te observeren groep om hun gedrag te observeren en te begrijpen vanuit een intern perspectief. |
| Bedrieglijke observatie (gestructureerde observatie) | Het observeren van gedrag in settings die specifiek zijn opgezet om het optreden van bepaalde gedragingen te faciliteren, vaak in een laboratoriumsetting. |
| Survey-onderzoeksopzet | Een onderzoeksmethode die een enquête gebruikt om een beschrijving te verkrijgen van een specifieke groep individuen, door het stellen van vragen over hun meningen, persoonlijkheid, of gedragingen. |
| Open (einde) vragen | Vragen in een enquête die participanten toestaan om in hun eigen woorden te antwoorden, wat flexibiliteit biedt maar de analyse bemoeilijkt. |
| Gesloten vragen | Vragen in een enquête die een beperkt aantal vooraf gedefinieerde antwoordalternatieven presenteren, wat de analyse vergemakkelijkt. |
| Schaalvragen | Vragen in een enquête waarbij participanten een numerieke waarde moeten selecteren op een vooraf bepaalde schaal, zoals de Likertschaal, om hun mening of houding weer te geven. |
| Likertschaal | Een veelgebruikte schaal in enquêtes die een reeks numerieke waarden presenteert om de mate van overeenstemming, frequentie, of tevredenheid uit te drukken, meestal van zeer positief tot zeer negatief. |
| Semantische differentiaalschaal | Een schaalvraag die bipolaire adjectiefparen presenteert, waarbij participanten de positie tussen de adjectieven moeten aangeven die het best een specifiek individu, object of concept beschrijft. |
| Respons set | Een fenomeen waarbij participanten in een enquête geneigd zijn om consistente antwoordpatronen te gebruiken voor een reeks vragen, ongeacht de inhoud. |
| Casestudie design | Een onderzoeksmethode die zich richt op de diepgaande en gedetailleerde studie van één enkel individu of een zeer kleine groep, vaak toegepast in klinische psychologie. |
| Idiografische benadering | Een onderzoeksaanpak die zich richt op de intensieve studie van individuen om hun unieke kenmerken en ervaringen te begrijpen. |
| Nomothetische benadering | Een onderzoeksaanpak die zich richt op het identificeren van algemene principes en wetten die van toepassing zijn op groepen mensen. |
Cover
onderzoeksvaardigheden jaar 2 Samenvatting.pdf
Summary
# Het onderzoeksplan en de onderzoeksvraag
Dit gedeelte behandelt de fundamentele componenten en het proces van het opstellen van een onderzoeksplan en de formulering van een onderzoeksvraag [12](#page=12) [1](#page=1).
### 1.1 Componenten van een onderzoeksplan
Een onderzoeksplan is een gestructureerd document dat de basis vormt voor het uitvoeren van onderzoek en de richting en methode ervan bepaalt. De essentiële onderdelen zijn [12](#page=12) [1](#page=1):
#### 1.1.1 Aanleiding
De aanleiding is het startpunt van het onderzoek en beschrijft de context of observatie die de noodzaak voor het onderzoek aangeeft [12](#page=12) [1](#page=1).
#### 1.1.2 Doelstelling
De doelstelling specificeert wat het onderzoek beoogt te bereiken en welk doel nagestreefd wordt met de beantwoording van de onderzoeksvraag [12](#page=12) [1](#page=1).
#### 1.1.3 Onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag is de centrale vraag die het onderzoek dient te beantwoorden. Een duidelijke en precieze onderzoeksvraag is cruciaal voor de focus en effectiviteit van het onderzoek [12](#page=12) [1](#page=1).
##### 1.1.3.1 De PICO-methode
De PICO-methode is een gestructureerde aanpak voor het formuleren van specifieke en beantwoordbare onderzoeksvragen, vooral in klinische en gezondheidswetenschappen. De componenten zijn [12](#page=12):
* **P**: Person, patient, population, problem (persoon, patiënt, populatie, probleem). Dit definieert de kenmerken van de groep die onderzocht wordt [12](#page=12).
* **I**: Intervention (interventie). Dit verwijst naar de specifieke behandeling, therapie of blootstelling die wordt onderzocht [12](#page=12).
* **C**: Comparison or control (vergelijking of controle). Dit is de alternatieve interventie, standaardzorg of geen interventie waarmee de primaire interventie wordt vergeleken [12](#page=12).
* **O**: Outcome (uitkomst). Dit is het specifieke resultaat of effect dat gemeten wordt om de impact van de interventie te evalueren [12](#page=12).
> **Tip:** Het correct toepassen van de PICO-methode leidt tot scherpere onderzoeksvragen, wat het literatuuronderzoek en het ontwerpen van het onderzoeksproces vergemakkelijkt [12](#page=12).
#### 1.1.4 Onderwerp en doelgroep
Dit onderdeel definieert het specifieke thema van het onderzoek en de groep personen of entiteiten waarop het onderzoek zich richt. Het beantwoorden van "wat?" en "wie?" is hierbij essentieel [12](#page=12) [1](#page=1).
#### 1.1.5 Onderzoeksontwerp
Het onderzoeksontwerp beschrijft de methodologie en de werkwijze die gevolgd zal worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Hierbij wordt bepaald "hoe?" het onderzoek uitgevoerd zal worden [12](#page=12) [1](#page=1).
### 1.2 Het proces van onderzoeksplanning
Het opstellen van een onderzoeksplan is een iteratief proces dat begint met een aanleiding en eindigt met een afgerond plan dat richting geeft aan het verdere onderzoek. Het vormt de blauwdruk voor een wetenschappelijk onderzoek en wordt opgesteld in verschillende fasen van het onderzoeksproces [12](#page=12) [1](#page=1).
> **Tip:** Het is nuttig om de verschillende componenten van het onderzoeksplan te visualiseren, zoals de niveaus van tekst in een presentatie, om de onderlinge relatie te begrijpen [1](#page=1).
### 1.3 Literatuuronderzoek
Literatuuronderzoek is een belangrijk onderdeel dat vooraf kan gaan aan of parallel kan lopen met de opstelling van het onderzoeksplan. Het vindt plaats in verschillende fasen, waaronder bij de aanleiding, het opstellen van de onderzoeksvraag en het uitwerken van het onderzoeksplan. Het doel is om bestaande kennis te verzamelen, analyseren en synthetiseren [12](#page=12) [1](#page=1).
> **Tip:** Een literatuuronderzoek kan inzicht geven in bestaande kennis, methoden en mogelijke hiaten die het eigen onderzoek kan opvullen [1](#page=1).
#### 1.3.1 Ethische eisen
Ethische eisen binnen onderzoek omvatten het recht op informatie, vrijwilligheid, anonimiteit en vertrouwelijkheid [12](#page=12).
* **Recht op informatie:** Deelnemers moeten volledig geïnformeerd worden over het onderzoek [12](#page=12).
* **Vrijwilligheid:** Deelname aan het onderzoek moet vrijwillig zijn [12](#page=12).
* **Anonimiteit en vertrouwelijkheid:**
* Onderzoek is anoniem als deelnemers door niemand herkend kunnen worden [12](#page=12).
* Onderzoek is niet anoniem als onderzoekers in contact komen met deelnemers, er opnamen worden gemaakt waarbij gelaat en/of stem aanwezig zijn, contactgegevens worden opgevraagd, of als data zodanig gecombineerd kunnen worden dat een deelnemer herkend kan worden [12](#page=12).
* Data is anoniem als niemand een deelnemer rechtstreeks of onrechtstreeks kan herkennen of heridentificeren [12](#page=12).
* Data is niet anoniem als iemand een deelnemer direct of indirect kan herkennen [12](#page=12).
* Data is pseudoniem als iemand een deelnemer kan heridentificeren [12](#page=12).
#### 1.3.2 Praktische eisen
Praktische eisen voor onderzoek omvatten efficiëntie, budgetvriendelijkheid en bruikbaarheid van de resultaten [12](#page=12).
* **Efficiënt:** Het onderzoek moet efficiënt worden uitgevoerd [12](#page=12).
* **Budgetvriendelijk:** Het onderzoek moet binnen het beschikbare budget passen [12](#page=12).
* **Bruikbaar:** De resultaten van het onderzoek moeten bruikbaar zijn [12](#page=12).
---
# Steekproefconcepten en methoden
Dit onderwerp introduceert de basisbegrippen van populatieconcepten, steekproeven, en de redenen voor inclusie- en exclusiecriteria, gevolgd door een overzicht van de verschillende methoden voor steekproeftrekking.
### 2.1 Populatieconcepten
#### 2.1.1 Theoretische populatie
De theoretische populatie is de brede groep waarover met het onderzoek een uitspraak gedaan wil worden en waarnaar de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Vlaamse hogeschoolstudenten, thuisverpleging of profvoetballers [2](#page=2).
#### 2.1.2 Operationele populatie
De operationele populatie is een afbakening van de theoretische populatie in tijd en ruimte, en vormt de groep die daadwerkelijk toegankelijk is voor het onderzoek [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Tweedejaarsstudenten bachelor Zorgtechnologie van Hogeschool VIVES campus Kortrijk in academiejaar 24-25, thuisverpleegkundigen die actief zijn bij WGK-West Vlaanderen, of profvoetballers actief in 2024 bij KVK Kortrijk [2](#page=2).
#### 2.1.3 Steekproef
Een steekproef is een selectie uit de operationele populatie, waarvan de grootte vaak wordt aangeduid met $n$ [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een steekproef van 40 studenten ($n=40$), een steekproef van 20 thuisverpleegkundigen ($n=20$), of een steekproef van 11 profvoetballers van KVK ($n=11$) [2](#page=2).
#### 2.1.4 Gerealiseerde steekproef en uitval
De gerealiseerde steekproef is het aantal deelnemers dat daadwerkelijk deelneemt na aftrek van uitval. Uitval kan leiden tot een verschil tussen de geplande en de uiteindelijke steekproefgrootte [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Geplande steekproef $n=40$, gerealiseerde steekproef $n=21$ na uitval [2](#page=2).
### 2.2 Redenen voor inclusie- en exclusiecriteria
Inclusie- en exclusiecriteria (ook wel eligibility criteria genoemd) specificeren wie wel en niet tot de populatie behoort en zijn cruciaal voor elk onderzoek. De redenen hiervoor zijn divers en omvatten [2](#page=2):
* **Kosten:** Deelname kan praktisch te duur zijn, bijvoorbeeld door de noodzaak van vertalers [2](#page=2).
* **Praktische haalbaarheid:** Het kan uitdagend zijn om bepaalde groepen te bereiken, zoals mensen uit afgelegen gebieden [2](#page=2).
* **Mogelijkheid tot deelname:** De gezondheidstoestand kan deelname onmogelijk maken, bijvoorbeeld bij coma of ernstige cognitieve stoornissen [2](#page=2).
* **Onderzoeksopzet:** Soms dicteert het onderzoeksdesign specifieke keuzes met betrekking tot de deelnemers [2](#page=2).
### 2.3 Keuze voor steekproefmethoden
#### 2.3.1 Probability sampling (random sampling)
Bij probability sampling heeft elke eenheid in de populatie een bekende, niet-nul kans om geselecteerd te worden voor de steekproef [2](#page=2).
* **Simple random sampling:** Steekproeftrekking gebaseerd op een sampling frame en willekeurig gegenereerde nummers [2](#page=2).
* **Stratified random sampling:** De populatie is eerst verdeeld in strata (subgroepen) zoals geslacht of etniciteit, waarna random sampling binnen die strata plaatsvindt [2](#page=2).
#### 2.3.2 Non-probability sampling
Bij non-probability sampling is de kans op selectie niet bekend, en wordt de selectie vaak gebaseerd op gemak of andere niet-willekeurige criteria [2](#page=2).
* **Convenience sampling:** Rekrutering van deelnemers die het meest toegankelijk of beschikbaar zijn [3](#page=3).
* **Snowball sampling:** Deelnemers worden gevraagd om andere potentiële deelnemers te refereren [3](#page=3).
* **Quota sampling:** De onderzoeker identificeert strata die de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden en bepaalt hoeveel personen uit elke strata gewenst zijn [3](#page=3).
### 2.4 Steekproefgrootte
De bepaling van de steekproefgrootte hangt af van het type onderzoek [3](#page=3).
* **Kwantitatief onderzoek:** De steekproefgrootte wordt bepaald aan de hand van een power analyse, afhankelijk van de gewenste betrouwbaarheid (significantieniveau) [3](#page=3).
* **Kwalitatief onderzoek:** De steekproefgrootte is moeilijker vooraf te bepalen en de focus ligt meer op kwaliteit dan op kwantiteit. Men gaat door tot inhoudelijke verzadiging ('saturatie') wordt bereikt, wat betekent dat er geen nieuwe informatie meer bovenkomt [3](#page=3).
> **Tip:** Voor meer informatie over steekproefgrootte in kwalitatief onderzoek, raadpleeg https://communicatiekc.com/steekproefgrootte-verzadiging/ [3](#page=3).
#### 2.4.1 Kwantitatief onderzoek via enquêtes
Dit onderdeel verkent kwantitatief onderzoek met een focus op enquêtes, waarbij vijf verschillende methoden van enquêteafname en hun respectievelijke voor- en nadelen worden besproken [3](#page=3).
##### 3.1 Methoden van enquêteafname
Er zijn vijf veelgebruikte methoden voor het afnemen van enquêtes in kwantitatief onderzoek. De keuze hangt af van factoren zoals de aard van de kennis, de gewenste complexiteit van vragen, de mate van controle, de invloed van omgeving en onderzoeker, en de gewenste respons [3](#page=3).
###### 3.1.1 Postenquête
Een schriftelijke vragenlijst wordt per post verstuurd naar respondenten [3](#page=3).
* **Voordelen:**
* Relatief lage kosten, vooral bij grote aantallen respondenten [3](#page=3).
* Kan hoge respons genereren, hoewel traag [3](#page=3).
* Minimale invloed van omgeving of onderzoeker [3](#page=3).
* Minder sociale wenselijkheid door anonimiteit [3](#page=3).
* **Nadelen:**
* Traag proces, afhankelijk van respondenten die terugsturen [3](#page=3).
* Geen controle op vraagvolgorde of volledigheid antwoorden [3](#page=3).
* Geen mogelijkheid tot observatie van non-verbaal gedrag [3](#page=3).
* Niet geschikt voor kennis die direct opgezocht kan worden [3](#page=3).
* Mogelijk lage respons, zeker bij minder geneigde doelgroepen [3](#page=3).
###### 3.1.2 Online enquête
Respondenten vullen de enquête thuis of elders via internet in [3](#page=3).
---
# Opbouw en uitvoering van enquêtes
Dit hoofdstuk behandelt de methoden van enquêteafname, hun voor- en nadelen, en de stappen voor het opstellen van enquêtes, inclusief het definiëren van variabelen en het formuleren van vragen [16](#page=16) [3](#page=3).
### 3.1 Methoden van enquêteafname
Er zijn vijf veelgebruikte methoden voor het afnemen van enquêtes in kwantitatief onderzoek. De keuze hangt af van factoren zoals de aard van de kennis die getest moet worden, de gewenste complexiteit van de vragen, de mate van controle, de invloed van de omgeving en onderzoeker, en de gewenste respons [17](#page=17) [3](#page=3).
#### 3.1.1 Postenquête
Bij deze methode wordt een schriftelijke vragenlijst per post verstuurd [3](#page=3).
* **Voordelen:** Relatief lage kosten, kan hoge respons genereren indien goed uitgevoerd, minimale invloed van omgeving/onderzoeker, minder sociale wenselijkheid door anonimiteit [3](#page=3).
* **Nadelen:** Traag proces, geen controle op volgorde of volledigheid, geen observatie van non-verbaal gedrag, niet geschikt voor direct opzoekbare kennis, mogelijk lage respons [3](#page=3).
#### 3.1.2 Online enquête
Respondenten vullen de enquête via internet in [3](#page=3).
* **Voordelen:** Potentieel snelle dataverzameling, lage kosten, veel mogelijkheden voor complexiteit, software kan controle op volledigheid bieden, geen invloed van onderzoeker/omgeving [4](#page=4).
* **Nadelen:** Kan lage respons hebben bij digitaal minder vaardige groepen, niet geschikt voor direct opzoekbare kennis, beperkte controle op volgorde [4](#page=4).
#### 3.1.3 Telefonische enquête
De onderzoeker belt respondenten, stelt vragen en noteert antwoorden [4](#page=4).
* **Voordelen:** Hoge respons mogelijk, respondent heeft weinig tijd om informatie op te zoeken (nuttig voor kennis testen), controle op volgorde en volledigheid, beperkte invloed omgeving [4](#page=4).
* **Nadelen:** Relatief duur door telefoonkosten, tijdsduur kan oplopen, geen zicht op non-verbaal gedrag, mogelijke invloed onderzoeker door intonatie, hogere sociale wenselijkheid [4](#page=4).
#### 3.1.4 Face-to-face enquête
De onderzoeker ontmoet respondenten, stelt vragen en noteert antwoorden [4](#page=4).
* **Voordelen:** Hoge respons mogelijk (afhankelijk van locatie/verwittiging), direct testen van kennis, controle op volgorde en volledigheid, zicht op non-verbaal gedrag, kan invloed omgeving beperken [4](#page=4).
* **Nadelen:** Kan duur zijn (verplaatsingskosten, professionals), trage tijdsduur, hoge sociale wenselijkheid, invloed onderzoeker op vraagstelling/antwoorden [4](#page=4).
#### 3.1.5 Groepsenquête
Meerdere respondenten vullen tegelijkertijd de enquête in, met mogelijke aanwezigheid van de onderzoeker [4](#page=4).
* **Voordelen:** Efficiënt voor veel respondenten tegelijk, relatief goedkoop, mogelijk om kennis te testen, goede controle op volgorde en volledigheid, enig zicht op non-verbaal gedrag, minimale invloed omgeving [5](#page=5).
* **Nadelen:** Beperkte mogelijkheid tot complexiteit, mogelijke invloed onderzoeker, sociale wenselijkheid kan een rol spelen [5](#page=5).
#### 3.2 Vergelijking van enquête methodes
De keuze voor een enquête methode kan worden afgewogen aan de hand van diverse criteria [5](#page=5).
| Criterium | Post | Online | Telefonisch | Face to face | Groep |
| :-------------------------- | :--------- | :--------- | :---------- | :----------- | :--------- |
| Kennis testen | Niet | Niet | Beperkt | Mogelijk | Mogelijk |
| Complexiteit inbouwen | Weinig | Veel | Mogelijk | Veel | Weinig |
| Controle volgorde vragen | Geen | Wel | Wel | Wel | Geen |
| Controle volledigheid | Geen | Zeker | Zeker | Zeker | Eventueel |
| Non-verbaal gedrag | Geen zicht | Geen zicht | Zeker mate | Zicht op | Zeker mate |
| Invloed omgeving | Mogelijk | Mogelijk | Mogelijk | Geen | Geen |
| Invloed onderzoeker | Geen | Geen | Zeker | Beperkt | Mogelijk |
| Sociale wenselijkheid | Minder | Meer | Meer | Meer | Minder |
| Respons | Laag | Laag | Laag/matig | Matig/hoog | Hoog |
| Tijdsduur onderzoek | Traag | Snel | Tamelijk snel | Traag | Snel |
| Kostprijs | Matig | Goedkoop | Matig | Duur | Goedkoop |
### 4. Het opstellen van enquêtes
Het opstellen van een enquête is een gestructureerd proces dat begint bij de onderzoeksvraag en eindigt met concrete vragen en antwoordmogelijkheden [16](#page=16) [5](#page=5).
#### 4.1 Het proces van enquêteopbouw
Het construeren van een enquête volgt een stappenplan [16](#page=16) [5](#page=5).
##### 4.1.1 Bepalen van variabelen in de onderzoeksvraag
De eerste stap is het identificeren van de variabelen die nodig zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden [16](#page=16) [5](#page=5).
Voorbeeld onderzoeksvraag: 'Worden vrouwelijke scheidsrechters meer geconfronteerd met agressief gedrag tijdens een wedstrijd dan mannelijke scheidsrechters?' De variabelen in deze vraag zijn: 'Geslacht' en 'Agressief gedrag' [16](#page=16) [5](#page=5).
##### 4.1.1.1 Theorie over kenmerken van variabelen
Variabelen kunnen worden gekarakteriseerd op basis van hun complexiteit en waarnemingswijze [16](#page=16) [5](#page=5).
* **Eenvoudige kenmerken:** Bestaan uit één component [16](#page=16) [6](#page=6).
* **Complexe kenmerken:** Bestaan uit meerdere componenten [16](#page=16) [6](#page=6).
* **Concrete kenmerken:** Kunnen rechtstreeks worden waargenomen [16](#page=16) [6](#page=6).
* **Abstracte kenmerken:** Zijn niet rechtstreeks waarneembaar [16](#page=16) [6](#page=6).
| Kenmerktype | Voorbeelden |
| :-------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Eenvoudig en concreet | Geslacht, leeftijd, haarkleur, frequentie alcoholgebruik, aantal sigaretten per dag. | [6](#page=6).
| Complex en concreet | Inkomen, gezinssituatie. | [16](#page=16).
| Eenvoudig en abstract | Generatie (mensen over een periode van 10 jaar geboren). | [6](#page=6).
| Complex en abstract | Agressie, onveiligheidsgevoel, angst. | [16](#page=16) [6](#page=6).
| Variabele 'gebruik AI chatbot' | JA/NEEN (eenvoudig concreet), frequentie of duur (complex concreet), beleving (complex abstract). | [16](#page=16).
| Variabele 'Stress' | Complex abstract, onderverdeelbaar in lichamelijke, mentale, acute of langdurige stress. | [16](#page=16).
##### 4.1.2 Definiëren van variabelen
Bij het definiëren van variabelen wordt vastgelegd wat er precies onder een variabele wordt verstaan, vooral bij complexe of abstracte kenmerken [16](#page=16) [6](#page=6).
Voorbeeld definitie: Geslacht: eenvoudig kenmerk – genderidentificatie (man, vrouw, geen van beide). Agressief gedrag: complex kenmerk – vereist definitie, zoals fysieke, verbale, relationele, directe of indirecte agressie [16](#page=16) [6](#page=6).
##### 4.1.3 Bepalen welke componenten onderzocht worden
Bij complexe kenmerken is het noodzakelijk om te beslissen welke specifieke componenten van de variabele onderzocht zullen worden, omdat niet alles tegelijk kan worden onderzocht [16](#page=16) [6](#page=6).
Voorbeeld: Voor de variabele 'agressief gedrag' wordt gekozen om 'verbale agressie' te onderzoeken [16](#page=16) [6](#page=6).
##### 4.1.4 Omzetten naar indicatoren
De variabelen of de gekozen componenten worden vervolgens omgezet naar meetbare indicatoren. Indicatoren zijn concrete, waarneembare uitingen van een variabele of component [16](#page=16) [6](#page=6).
Geslacht (eenvoudig kenmerk): Indicatoren: man, vrouw, andere. Agressief gedrag (complex kenmerk) - focus op verbale agressie (component): Indicatoren: schelden, roepen, verwijten, vloeken [16](#page=16) [6](#page=6).
##### 4.1.5 Omzetten naar vragen en antwoordmogelijkheden
De laatste stap is het vertalen van de indicatoren naar concrete vragen met bijbehorende antwoordmogelijkheden voor de enquête [16](#page=16) [6](#page=6).
Voorbeelden:
* Geslacht: "Wat is uw geslacht?" of "Gender?" [16](#page=16) [6](#page=6).
* Agressief gedrag (verbale agressie): "Bent u de afgelopen 12 maand uitgescholden tijdens een wedstrijd?", "Werd er de afgelopen 12 maand geroepen naar u tijdens een wedstrijd?", "Werd u de afgelopen 12 maand betrokken in een felle discussie tijdens een wedstrijd?" [16](#page=16) [6](#page=6).
#### 4.2 Soorten vragen in enquêtes
Er zijn verschillende soorten vragen die gebruikt kunnen worden [6](#page=6).
* **Gesloten vragen:** Antwoordmogelijkheden zijn vooraf gespecificeerd [6](#page=6).
* **Open vragen:** Respondenten kunnen hun antwoord vrij formuleren [7](#page=7).
* **Halfopen vragen:** Bieden antwoordmogelijkheden met ruimte voor alternatieven [7](#page=7).
* **Enkelvoudige vragen:** Slechts één antwoord mag worden aangeduid [7](#page=7).
* **Meervoudige vragen:** Meerdere antwoorden mogen worden aangeduid [7](#page=7).
* **Rangschikkingsvragen:** Respondenten plaatsen antwoorden in een specifieke volgorde [7](#page=7).
* **Dichotome vragen:** Slechts twee antwoordmogelijkheden (bv. ja/nee) [7](#page=7).
* **Schaalvragen:** Meerdere antwoorden in een bepaalde volgorde (bv. ontevreden tot tevreden) [7](#page=7).
* **Likertschalen:** 5- of 7-puntsschalen (bv. sterk mee oneens tot sterk mee eens) [7](#page=7).
#### 4.3 Richtlijnen voor het opstellen van vragen
Het formuleren van effectieve vragen vereist aandacht voor detail en doelgroep [7](#page=7).
* **Kort en bondig formuleren:** Vermijd onnodige woorden [7](#page=7).
* **Afstemmen op de doelgroep:** Gebruik taal die de respondent begrijpt [7](#page=7).
* **Vervangen van moeilijke woorden:** Zorg voor begrijpelijkheid [7](#page=7).
* **Korte, gemakkelijke zinnen:** Maak de vragen toegankelijk [7](#page=7).
* **Geen suggestieve vragen stellen:** Vermijd formuleringen die een bepaald antwoord aanmoedigen [7](#page=7).
* **Vermijden van het woord ‘ook’:** Dit kan de mening van de onderzoeker suggereren [7](#page=7).
* **Geen dubbele vragen stellen:** Splits vragen die meerdere zaken tegelijk bevragen [7](#page=7).
* **Concreet formuleren met tijdsaanduiding:** Wees specifiek over de tijdsperiode (bv. 'De voorbije maand' of 'afgelopen 12 maand') [8](#page=8).
* **Vermijden van dubbele negaties:** Gebruik niet twee of meer negatieve termen in één zin [8](#page=8).
* **Zo weinig mogelijk open vragen gebruiken:** Open vragen vragen veel inspanning van respondent en onderzoeker bij de verwerking in kwantitatief onderzoek [8](#page=8).
#### 4.4 Richtlijnen voor het formuleren van antwoordmogelijkheden
De antwoordmogelijkheden moeten logisch, duidelijk en relevant zijn voor de vraag [8](#page=8).
* **Keuze tussen even of oneven antwoordmogelijkheden:** Maak een bewuste keuze [8](#page=8).
* **Kies bewust het aantal antwoordmogelijkheden:** Overweeg het optimale aantal [8](#page=8).
* **Vermijd bij schaalvragen meer dan 7 antwoordmogelijkheden met labels:** Gebruik bij langere schalen cijfers [8](#page=8).
* **Vermijd het antwoord ‘ik weet het niet’:** Tenzij het specifieke kennisvragen betreft [8](#page=8).
* **Antwoordmogelijkheden moeten passen bij de vraag:** Zorg voor coherentie [8](#page=8).
* **Zet antwoordmogelijkheden in een logische volgorde:** Dit vergemakkelijkt de beantwoording [8](#page=8).
* **Vermijd overlap in antwoordmogelijkheden:** Zorg ervoor dat de opties elkaar niet overlappen [8](#page=8).
### 5. Opbouw van de enquête
Richtlijnen voor de algemene opbouw van een enquête omvatten [17](#page=17):
* Beperk het gebruik van doorverwijzingen, aangezien dit verwarrend kan zijn [17](#page=17).
* Bundel vragen per thema voor een logische flow [17](#page=17).
* Plaats sociaal-demografische kenmerken bovenaan om de achtergrond van de deelnemer te peilen [17](#page=17).
### 6. Afname van de enquête
De effectieve dataverzameling hangt af van een effectieve afname [17](#page=17).
* **Pretest:** Voer altijd een pretest uit om de enquête te evalueren en bij te werken [17](#page=17).
* **Rekrutering:** Stuur tijdig herinneringen uit om deelnemers te werven [17](#page=17).
Diverse methoden voor enquêteafname bestaan, elk met eigen voor- en nadelen wat betreft kennis testen, complexiteit, controle, zichtbaarheid van non-verbaal gedrag, invloed van omgeving/onderzoeker, sociale wenselijkheid, respons, tijdsduur en kostprijs. Deze methoden omvatten: post, online, telefonisch, face-to-face en groepsafname [17](#page=17).
### 7. Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid en validiteit zijn cruciale concepten in enquêteonderzoek [17](#page=17).
* **Betrouwbaarheid:** Verwijst naar de consistentie van metingen. Een betrouwbare enquête geeft bij herhaalde meting vergelijkbare resultaten [17](#page=17).
* **Validiteit:** Verwijst naar de mate waarin de enquête meet wat het beoogt te meten. Een betrouwbare enquête is niet per se valide [17](#page=17).
Problemen met betrouwbaarheid en validiteit kunnen ontstaan door [17](#page=17):
* Selectieve antwoorden of minder subvragen beantwoorden [17](#page=17).
* Problemen met respons (bv. niet thuis zijn) [17](#page=17).
* Aanpassen van de vraagstelling [17](#page=17).
* Onjuiste vragen [17](#page=17).
* Externe verstoringen (bv. een vechtpartij) [17](#page=17).
* Sociaal wenselijke antwoorden [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Een vraag als "Hoe vaak heb je afgelopen academiejaar een fiets gestolen?" kan sociaal wenselijke antwoorden opleveren, waarbij respondenten geneigd zijn minder vaak te antwoorden dan de realiteit, wat de validiteit ondermijnt [17](#page=17).
---
# Kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en data-analyse
Dit gedeelte biedt een uitgebreid overzicht van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden, hun toepassing en de analyse van de verzamelde data.
### 4.1 Grondprincipes en indeling van onderzoek
Onderzoek wordt gedefinieerd als een doelgericht, systematisch proces op basis van een onderzoeksontwerp, waarbij data wordt verzameld en geanalyseerd om onderzoeksvragen te beantwoorden. Onderzoek kan worden ingedeeld naar doel (fundamenteel of praktijkgericht), grondvorm (kwantitatief of kwalitatief) en tijdsperspectief (cross-sectioneel of longitudinaal). Wetenschappelijke eisen aan onderzoek zijn empirisch, onafhankelijk, betrouwbaar en valide [11](#page=11).
#### 4.1.1 Indeling naar doel
* **Fundamenteel onderzoek:** Richt zich op het vergroten van theoretische kennis en wetenschappelijke inzichten, met weinig directe praktische meerwaarde [11](#page=11).
* **Praktijkgericht onderzoek:** Zoekt antwoorden op vragen uit de praktijk om producten, processen of diensten te verbeteren of implementeren [11](#page=11).
#### 4.1.2 Indeling naar grondvorm
* **Kwantitatief onderzoek:** Focust op de breedte van een onderwerp [11](#page=11).
* **Kwalitatief onderzoek:** Focust op de diepte van een onderwerp [11](#page=11).
* Deze grondvormen zijn gelijkwaardig, complementair en kunnen gecombineerd worden in 'mixed methods' onderzoeken [11](#page=11) [47](#page=47).
#### 4.1.3 Indeling naar tijdsperspectief
* **Cross-sectioneel onderzoek:** Eenmalige meting op een specifiek tijdstip [11](#page=11).
* **Longitudinaal onderzoek:** Onderzoek over een langere periode met meerdere meetmomenten [11](#page=11).
* **Trendonderzoek:** Regelmatige metingen met wisselende deelnemers [11](#page=11).
* **Panelonderzoek:** Regelmatige metingen met dezelfde deelnemers [11](#page=11).
* **Retrospectief onderzoek:** Terugkijken op gebeurtenissen uit het verleden gekoppeld aan huidige resultaten [11](#page=11).
* **Prospectief onderzoek:** Vooruitkijken in de tijd, het volgen van de situatie over verschillende tijdsmomenten [11](#page=11).
#### 4.1.4 Wetenschappelijke eisen aan onderzoek
* **Empirisch:** Gebaseerd op zintuiglijk waarneembare gegevens [11](#page=11).
* **Onafhankelijk:** Niet beïnvloed door externe factoren [11](#page=11).
* **Betrouwbaar:** Resultaten zijn reproduceerbaar onder dezelfde omstandigheden [11](#page=11).
* **Valide/Geldig:** Meet wat het beoogt te meten [11](#page=11).
### 4.2 Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek verzamelt en analyseert numerieke data om objectieve conclusies en voorspellingen te formuleren [74](#page=74).
#### 4.2.1 Opbouw en uitvoering van enquêtes
Het opbouwen van een enquête omvat vijf stappen:
1. **Bepaal de variabelen in de onderzoeksvraag:** Identificeer directe relevante variabelen [16](#page=16).
* **Kenmerktypes:** Eenvoudige/complexe, concrete/abstracte kenmerken (bv. geslacht, leeftijd, inkomen, agressie) [16](#page=16).
2. **Definieer de variabelen:** Zeker cruciaal voor complexe kenmerken [16](#page=16).
3. **Bepaal welke componenten onderzocht worden:** Selecteer specifieke componenten voor complexe variabelen [16](#page=16).
4. **Zet indicatoren om naar componenten:** Vertaal variabelen/componenten naar meetbare indicatoren [16](#page=16).
5. **Zet indicatoren om naar vragen en antwoordmogelijkheden:** Formuleer de concrete vragen voor de enquête [16](#page=16).
> **Tip:** Stel directe, eenduidige vragen en vermijd sociaal wenselijke antwoorden [17](#page=17).
**Opbouw van de enquête:** Beperk doorverwijzingen, bundel vragen per thema, plaats sociaal-demografische kenmerken bovenaan [17](#page=17).
**Afname van de enquête:** Voer een pretest uit, verstuur tijdig herinneringen. Methodes (post, online, telefonisch, face-to-face, groepsafname) hebben elk hun voor- en nadelen [17](#page=17).
**Betrouwbaarheid en validiteit:**
* **Betrouwbaarheid:** Consistentie van metingen; reproduceerbare resultaten [17](#page=17).
* **Validiteit:** Mate waarin gemeten wordt wat bedoeld is [17](#page=17).
* Problemen kunnen ontstaan door selectieve antwoorden, respons, aanpassing vraagstelling, onjuiste vragen, externe verstoringen, sociaal wenselijke antwoorden [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Vragen over diefstal kunnen leiden tot sociaal wenselijke antwoorden, wat de validiteit ondermijnt [17](#page=17).
#### 4.2.2 Data-analyse met Excel
Kwantitatieve data-analyse begint met **voorbereidend werk**:
* **Opschonen van data:** Behoud origineel bestand, kopieer naar nieuw tabblad, verwijder overtollige data [18](#page=18) [37](#page=37).
* **Codeboek opstellen:** Documenteert kenmerken, vragen, antwoorden en bijbehorende codes [18](#page=18) [37](#page=37).
> **Voorbeeld codeboek:**
> | Kenmerk | Vraag | Antwoord | Code |
> | :--------------- | :------------------------------------------------------------------------ | :------------------------ | :--- |
> | Geslacht | Je bent een … | man, vrouw, andere | 1, 2, 3 |
> | Leeftijd | Je leeftijd is ... jaar. | (getal) | (getal) |
> | Alcoholverbruik | Hoe vaak drink je alcohol? | Nooit, Eén/enkele keer/jaar, ... | 1, 2, ... |
> | Stelling 1 | Ik ben in staat de meeste dingen evengoed te doen als de meeste studenten. | Helemaal niet akkoord, ... | 1, 2, ... |
* **Datamatrix opstellen:** Tabel met numerieke codes voor antwoorden per respondent [19](#page=19) [38](#page=38).
##### 4.2.2.1 Frequentietabellen
Overzicht van antwoordverdelingen:
* **Absolute frequentie:** Aantal keren dat een antwoord voorkomt [20](#page=20) [39](#page=39).
* **Relatieve frequentie:** Percentage respondenten met een antwoord [20](#page=20) [39](#page=39).
* **Absolute cumulatieve frequentie:** Totaal aantal respondenten tot en met een categorie [20](#page=20).
* **Relatieve cumulatieve frequentie:** Percentage respondenten tot en met een categorie [20](#page=20).
> **Voorbeeld frequentietabel:**
> | Leeftijd | Aantal (Absoluut) | Percentage (Relatief) |
> | :------- | :---------------- | :-------------------- |
> | 18 | 6 | 16% |
> | 19 | 16 | 43% |
> | ... | ... | ... |
> | Totaal | 37 | 100,00% |
* Excel-formule voor absolute frequentie: `=AANTAL.ALS(bereik; criterium)` [39](#page=39).
* Draaitabellen in Excel zijn ook nuttig [39](#page=39).
##### 4.2.2.2 Grafische weergave van data
* **Cirkeldiagram:** Weergave van categorieën in percentages [20](#page=20).
* **Staafdiagram:** Vergelijken van aantallen of percentages [20](#page=20).
* **Strookdiagram:** Verhouding subcategorieën binnen een categorie [40](#page=40).
* **Lijndiagram:** Trends over tijd of gerangschikte data [40](#page=40).
* **Boxplot:** Visualiseert minimum, Q1, mediaan, Q3, maximum, en uitschieters [40](#page=40).
* Formules voor boxplotcomponenten: `=GEMIDDELDE(bereik)`, `=MEDIAAN(bereik)`, `=MIN(bereik)`, `=MAX(bereik)`, `=KWARTIEL.EXC(bereik;1)` (Q1), `=KWARTIEL.EXC(bereik;3)` (Q3) [40](#page=40) [43](#page=43).
* **Normale verdeling/Gausscurve:** Klokvormige curve, metingen rond gemiddelde [40](#page=40) [43](#page=43).
* **Puntenwolk/Spreidingsdiagram:** Relatie tussen twee numerieke variabelen [40](#page=40) [43](#page=43).
##### 4.2.2.3 Beschrijvende statistiek
Vat belangrijkste kenmerken van data samen [20](#page=20) [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Centrummaten:** Indicatie van het midden of typische punt.
* **Gemiddelde:** Som van waarden / totaal aantal. Excel: `=GEMIDDELDE(bereik)` [21](#page=21) [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Mediaan:** Middelste waarde in gesorteerde dataset. Excel: `=MEDIAAN(bereik)` [21](#page=21) [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Modus:** Meest voorkomende waarde. Excel: `=MODUS(bereik)` [21](#page=21) [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Spreidingsmaten:** Hoe verspreid de data is.
* **Bereik:** Verschil tussen maximum en minimum waarde. Excel: `=MAX(bereik) - MIN(bereik)` [21](#page=21) [39](#page=39) [42](#page=42).
* **Standaardafwijking (Standaarddeviatie):** Meet spreiding rond het gemiddelde. Excel (steekproef): `=STDEV.S(bereik)` [21](#page=21) [39](#page=39) [42](#page=42).
* **Interkwartielafstand (IQR):** Verschil tussen Q3 en Q1 [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Andere statistieken:** Standaardfout, steekproefvariantie, kurtosis, scheefheid, minimum, maximum, som, aantal [21](#page=21) [39](#page=39).
> **Voorbeeld beschrijvende statistiek voor leeftijd:**
> | Statistiek | Waarde |
> | :----------------- | :----- |
> | Gemiddelde | 20 |
> | Mediaan | 19 |
> | Modus | 19 |
> | Standaarddeviatie | 3,43 |
> | ... | ... |
#### 4.2.3 Correlatie
Correlatie meet de samenhang of het lineaire verband tussen twee variabelen [31](#page=31) [40](#page=40).
* **Positief verband:** Scores nemen gezamenlijk toe of af [31](#page=31).
* **Negatief verband:** Score op de ene variabele neemt toe, de andere neemt af [31](#page=31).
* **Correlatiecoëfficiënt (r):** Waarde tussen -1 en +1 die sterkte en richting aangeeft [31](#page=31) [40](#page=40).
* 0: Geen lineair verband [31](#page=31).
* Interpretatie:
* < 0,20: Heel zwak [31](#page=31) [41](#page=41).
* 0,20 – 0,39: Zwak [31](#page=31) [41](#page=41).
* 0,40 – 0,59: Matig [31](#page=31) [41](#page=41).
* 0,60 – 0,79: Sterk [31](#page=31) [41](#page=41).
* ≥ 0,80: Heel sterk [31](#page=31) [41](#page=41).
> **Voorbeeld correlatie:** Een coëfficiënt van 0,910054258 duidt op een heel sterk lineair verband tussen gewicht en lengte [31](#page=31) [41](#page=41).
* Excel formule: `=CORRELATIE(matrix1; matrix2)` [31](#page=31) [41](#page=41).
* **Correlatie versus causaliteit:** Correlatie betekent niet automatisch oorzakelijkheid. Criteria voor causaliteit zijn temporaliteit, empirische relatie, geen confounders, coherentie en consistentie [31](#page=31) [43](#page=43).
#### 4.2.4 Statistische significantie
Geeft aan of een resultaat waarschijnlijk niet op toeval berust [32](#page=32) [43](#page=43).
* **P-waarde (p):** Kans dat een gevonden verband puur toevallig is [32](#page=32) [43](#page=43).
* Kleine p-waarde (typisch $< 0,05$): Resultaat is betrouwbaarder, waarschijnlijk een echt effect [32](#page=32) [43](#page=43).
* Grote p-waarde: Resultaat is toevalliger, minder betrouwbaar [32](#page=32) [43](#page=43).
* **Statistische significantietests met Excel:**
* **T-test:** `=T.TEST(matrix1; matrix2; zijden; type_getal)` [32](#page=32) [43](#page=43).
* **Zijden:** Eenzijdig (specifieke richting) of tweezijdig (geen richting verwacht) [32](#page=32) [43](#page=43).
* **Type_getal:** Gekoppeld (zelfde subjecten) of twee steekproeven (onafhankelijke groepen) [32](#page=32) [43](#page=43).
> **Voorbeeld significantie:** p-waarde 0,00401 < 0,05 betekent een statistisch significant verschil in hartslag na koffie [32](#page=32) [43](#page=43).
#### 4.2.5 Kwantitatieve onderzoeksmethoden en hun toepassingen
* **Descriptief onderzoek:** Beschrijft een populatie of fenomeen nauwkeurig en systematisch. Focust op "wat is" en gebruikt beschrijvende statistiek [74](#page=74).
* **Correlationeel onderzoek:** Onderzoekt de relatie tussen variabelen zonder manipulatie [74](#page=74).
* **Experimenteel onderzoek:** Onderzoekt causale verbanden door manipulatie van onafhankelijke variabelen. Stappen: vraag/variabelen definiëren, hypothese formuleren, condities ontwerpen, participanten verdelen [74](#page=74).
* **Randomisatie:** Gelijke kans voor elke participant om aan een groep toegewezen te worden [75](#page=75).
* **Blindering:** Minimaliseert vertekening door verwachtingen (enkel-, dubbel-, driedubbelblind) [75](#page=75).
### 4.3 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek richt zich op het verkrijgen van diepgaand inzicht in ervaringen, ideeën, motieven, belevingen en gevoelens van mensen. Het proces is flexibel en open, en kan aanpassing vereisen op basis van tussentijdse resultaten [32](#page=32) [46](#page=46) [47](#page=47) [55](#page=55).
#### 4.3.1 Grondbeginselen en kenmerken
* **Gelijkwaardig en complementair** aan kwantitatief onderzoek, te combineren in 'mixed methods' [47](#page=47) [55](#page=55).
* **Onderzoek in de diepte** versus "onderzoek in de breedte" van kwantitatief onderzoek [47](#page=47) [55](#page=55).
* **Flexibele uitvoering** en aanpassingsvermogen van het onderzoeksproces [47](#page=47) [55](#page=55).
* **Doelgroep en steekproef:** Grootte ligt niet vooraf vast; bepaald door data tot saturatie (verzadiging) [32](#page=32) [55](#page=55).
* **Onderzoeksontwerp:** Flexibel, nieuwe kenmerken kunnen opduiken [32](#page=32) [55](#page=55).
* **Data-analyse:** Vindt continu plaats tijdens het onderzoek [32](#page=32) [48](#page=48).
* **Onderzoekerhouding:** Open en flexibel [49](#page=49).
#### 4.3.2 Methodes van kwalitatief onderzoek
* **Interview:** Face-to-face, telefonisch, videobellen, online chat [33](#page=33) [49](#page=49) [57](#page=57).
* **Open interview:** Hoge mate van sturing [51](#page=51) [57](#page=57).
* **Semi-gestructureerd interview:** Gebruikt een topiclijst [34](#page=34) [51](#page=51) [57](#page=57).
* **Interviewschema:** Inleiding, kern (topiclijst), slot [34](#page=34) [51](#page=51).
> **Tip:** Een beknopt schema heeft weinig onderwerpen/vragen, een uitgebreid schema veel [51](#page=51) [57](#page=57).
* **Focusgroep:** Groepsgesprekken, face-to-face, videobellen, online chat [26](#page=26) [49](#page=49) [57](#page=57).
* **Voorbereiding:** Homogene groep (6-8 deelnemers), ideaal 3-5 groepen tot saturatie [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Moderator:** Verwelkomt, bewaakt onderwerp, sfeer, luistert, vraagt door, rondt af [27](#page=27).
* **Constructief gedrag:** Actief luisteren, respect, openheid, vragen stellen [27](#page=27).
* **Ongewenst gedrag:** Domineren, negativiteit, passiviteit; moderator moet ingrijpen [28](#page=28).
* **Observatie:** Systematisch registreren van gedrag en gebeurtenissen [28](#page=28).
* **Soorten:** Participerend/niet-participerend, open/gesloten, individueel/groep [28](#page=28).
* **Uitvoering:** Noteer feiten, letterlijke quotes, vraag naar voorbeelden. Vermijd gesprekken, interpretaties, onderbrekingen [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Casestudy:** Combinatie van methoden voor individu, groep, organisatie, etc. [49](#page=49) [57](#page=57).
* **Enquêtes:** Vragenlijsten met open vragen [49](#page=49) [57](#page=57).
* **Secundair onderzoek:** Gebruik van bestaande data [49](#page=49) [57](#page=57).
> **Keuze van methode:**
> * **Betekenissen:** Interviews (individueel, persoonlijk), focusgroepen (interactie, gedeelde ervaringen) [33](#page=33) [50](#page=50).
> * **Gedrag:** Observaties (individueel voor specifieke gedragingen, groep voor interacties) [33](#page=33) [50](#page=50).
> * **Direct waarneembaar gedrag:** Letterlijke uitingen, acties [33](#page=33) [50](#page=50).
> * **Indirect waarneembaar gedrag:** Subjectieve beoordeling van signalen [33](#page=33) [50](#page=50).
#### 4.3.3 Specifieke methoden van kwalitatief onderzoek
* **Etnografie:** Onderdompeling in een gemeenschap/organisatie, observatie van gedrag en interacties. Focus op 'lived experience' in open of gesloten settings [48](#page=48) [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Grounded theory:** Ontwikkelen van theorieën gegrond in data, focus op processen/trajecten van interacties. Cyclus van dataverzameling, analyse en reflectie tot theoretische saturatie [48](#page=48) [56](#page=56).
* **Fenomenologie:** Verklaren van fenomenen via de 'lived experience' (geleefde ervaring) [48](#page=48) [56](#page=56).
* **Narratief onderzoek:** Verzamelen, analyseren en interpreteren van verhalen voor inzicht in ervaringen. Belangrijk zijn temporaliteit, betekenisgeving en sociale context [49](#page=49) [56](#page=56).
* **Actieonderzoek:** Gericht op het oplossen van praktische problemen en praktijkverbetering, vereist verandering [49](#page=49) [57](#page=57).
#### 4.3.4 Verwerking van data in kwalitatief onderzoek
Dataverwerking is een **cyclisch proces** van dataverzameling en -analyse tot saturatie [52](#page=52) [58](#page=58).
* **Fasen van dataverwerking:**
1. **Grondige kennismaking met de data:** Herhaaldelijk lezen om begrip te ontwikkelen [52](#page=52) [58](#page=58).
2. **Opdelen en open coderen:** Tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en codes (labels) toekennen [52](#page=52) [58](#page=58) [59](#page=59).
> **Tip:** Gebruik plakbriefjes, software (Miro, Trello, NVivo) voor coderen [52](#page=52) [59](#page=59).
3. **Beschrijven en theorievorming (axiaal en selectief coderen):**
* **Axiaal coderen:** Codes samenvoegen onder hoofd-categorieën [52](#page=52) [59](#page=59).
* **Selectief coderen:** Hoofd-categorieën gebruiken om theorie op te bouwen, relaties leggen. Groepeer gegevens op gedrag, acties, denkbeelden, etc., niet demografisch [52](#page=52) [59](#page=59).
> **Tip:** Gebruik een matrix om informatie te bundelen [52](#page=52) [59](#page=59).
4. **Concluderen:** Onderzoeksvragen/hypothesen erbij nemen. Niet te snel concluderen [52](#page=52) [58](#page=58) [59](#page=59).
> **Tip:** Voer een 'member check' uit door conclusies voor te leggen aan deelnemers [52](#page=52) [59](#page=59).
* **Transcriberen:** Uitschrijven van gesproken opnames. Kan woordelijk, letterlijk of samenvattend. Letterlijk transcriberen behoudt nuances [51](#page=51) [58](#page=58).
> **Praktisch voorbeeld:**
> * **Onderzoeksvraag:** Op welke manier kunnen jongeren gestimuleerd worden om meer te bewegen? [52](#page=52) [59](#page=59).
> * **Open vragen:** Hoe kan de omgeving jou stimuleren? Hoe ben jijzelf te stimuleren? Wat zijn belemmeringen? [52](#page=52) [59](#page=59).
### 4.4 Mixed Methods Onderzoek
Combineert kwantitatieve en kwalitatieve data voor een completer beeld [47](#page=47) [60](#page=60).
#### 4.4.1 Waarom Mixed Methods?
* **Generaliseerbaarheid:** Combinatie van grote (kwant.) en kleine (kwal.) steekproef [60](#page=60).
* **Context:** Kwalitatieve data duidt kwantitatieve bevindingen [60](#page=60).
* **Geloofwaardigheid:** Versterkt door triangulatie [60](#page=60).
#### 4.4.2 Onderzoeksdesigns
* **Convergent parallel:** Kwantitatieve en kwalitatieve dataverzameling tegelijk; aparte analyses, daarna vergelijken [60](#page=60).
* **Embedded:** Dataverzameling tegelijk; één datatype primeert (bv. kwantitatief); middelenbesparend [60](#page=60).
* **Explanatory sequential:** Eerst kwantitatief, daarna kwalitatief om resultaten te verklaren [60](#page=60).
* **Exploratory sequential:** Eerst kwalitatief om te verkennen en hypothesen te formuleren, daarna kwantitatief om te controleren [61](#page=61).
### 4.5 Specifieke onderzoekstechnieken en analyses
#### 4.5.1 Forrest plots
Grafische weergave van resultaten in een meta-analyse. Toont effectgrootte per studie en gecombineerd effect [76](#page=76).
* **Componenten:** Effectgrootte, betrouwbaarheidsinterval (BI), gewicht van studie, samenvattend effect [76](#page=76).
* **Interpretatie:** Homogeniteit (studies lijken op elkaar), heterogeniteit (studies verschillen), statistische significantie (als 95% BI geen effect kruist) [76](#page=76).
#### 4.5.2 Meta-analyse
Statistische techniek om resultaten van meerdere studies te combineren voor een preciezere schatting van het werkelijke effect [76](#page=76).
* **Stappen:** Vraagformulering (bv. PICO), systematische literatuursearch, selectie studies, data-extractie, kwaliteitsbeoordeling, statistische analyse, interpretatie/rapportage [76](#page=76).
* **Soorten:** Fixed-effect (één werkelijk effect) en Random-effects (houdt rekening met variatie) [77](#page=77).
* **Interpretatie:** Afhankelijk van Forrest plot, heterogeniteitsmaten (bv. $I^2$), en studiekwaliteit [77](#page=77).
> **Tip:** Begrijp de onderzoeksvraag, inclusiecriteria en methode van de meta-analyse voor correcte interpretatie [77](#page=77).
---
# Rapportagevormen en het belang van wetenschappelijk schrijven
Rapportage is de essentiële laatste fase van het onderzoeksproces, waarbij bevindingen worden gecommuniceerd en onderzoek waarde krijgt, en verschilt wezenlijk tussen wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke teksten [63](#page=63) [66](#page=66).
### 5.1 Functies van rapportage
Rapportage vervult diverse cruciale functies die bijdragen aan de impact en waarde van onderzoek [63](#page=63):
* **Informatieverstrekking:** Het delen van opgedane kennis met opdrachtgevers en een breder publiek, waardoor onderzoek toegankelijk wordt [63](#page=63).
* **Verantwoording afleggen:** Transparant zijn over methoden en beslissingen, om de onderbouwing en kwaliteit van het onderzoek te presenteren en te verdedigen [63](#page=63).
* **Een correct beeld geven:** Eerlijk en volledig rapporteren over het onderzoek, inclusief beperkingen, voordelen, nadelen en afwijkingen van het plan [63](#page=63).
* **Kwaliteitscontrole en kwaliteitsverhoging:** Door gedetailleerde beschrijvingen van de uitvoering kunnen anderen de methodiek controleren en het onderzoek herhalen, wat de algehele kwaliteit verhoogt [63](#page=63).
* **Feedback genereren:** Het faciliteren van externe communicatie die kan leiden tot positieve bevestiging of kritische bedenkingen voor bijsturing en groei van de onderzoeker [63](#page=63).
* **Verdere opvolging faciliteren:** Mogelijkheden creëren voor vervolgonderzoek, praktische toepassingen, of de uitbreiding van wetenschappelijke kennis [63](#page=63).
> **Tip:** Beschouw rapportage niet als een louter administratieve last, maar als een cruciale stap die de waarde en impact van je onderzoek bepaalt [63](#page=63).
> **Example:** Een marktonderzoek dat enkel de resultaten bevat zonder de methodiek van steekproeftrekking te beschrijven, biedt onvoldoende basis voor verantwoording en kwaliteitscontrole. Rapportage moet dit detailleren [63](#page=63).
### 5.2 Verschillende rapportagevormen
Rapportagevormen kunnen schriftelijk of mondeling zijn, elk met hun eigen kenmerken en toepassingen [64](#page=64).
#### 5.2.1 Schriftelijke rapportagevormen
Schriftelijke vormen variëren van uitgebreide rapporten tot beknopte visuele weergaven [64](#page=64).
* **Onderzoeksrapport:** Een uitgebreid verslag met details over het gehele onderzoeksproces, bedoeld voor opdrachtgevers en onderzoekers. Volgt vaak de IMRaD-structuur (Titel, Inhoudsopgave, Inleiding, Methode, Resultaten, Conclusies, Discussie/Aanbevelingen, Referenties) [64](#page=64).
* **Wetenschappelijk artikel (A1 publicatie):** Een beknopte samenvatting van inhoud, doel, methode en belangrijkste bevindingen, vaak ook gebaseerd op IMRaD [64](#page=64).
* **Artikel in een vaktijdschrift:** Publicaties binnen een specifiek domein, gericht op academici of professionals. Onderwerpt aan beoordeling door redactie of experts [64](#page=64).
* **Boek en/of luisterboek:** Biedt meer ruimte voor verhalen en anekdotes, gericht op een breed publiek [64](#page=64).
* **Brochure:** Een beknopte beschrijving met accent op onderzoeksresultaten, gericht op specifieke belanghebbenden uit het werkveld [64](#page=64).
* **Poster of flyger:** Een beknopte weergave van de belangrijkste onderzoeksresultaten op één A4-blad, gemakkelijk te verspreiden [64](#page=64).
* **Infographic:** Een visuele presentatie van de belangrijkste informatie voor snelle en begrijpelijke overdracht, geschikt voor diverse doelgroepen [64](#page=64).
* **Persartikel:** Zeer beknopte berichtgeving in kranten of tijdschriften, vaak door journalisten geschreven, gericht op een breed publiek met toegankelijke taal [64](#page=64).
#### 5.2.2 Mondelinge rapportagevormen
Mondelinge vormen zijn vaak toegankelijker en dynamischer, met ruimte voor interactie [64](#page=64).
* **Mondelinge presentatie:** Een veelvoorkomende vorm van mondelinge rapportage [64](#page=64).
* **Mediaberichtgeving:** Rapportage van onderzoeken via verschillende media [64](#page=64).
* **Posterpresentatie:** Onderzoeksresultaten presenteren op een poster, gevolgd door mondelinge toelichting [65](#page=65).
### 5.3 Het kiezen van de juiste rapportagevorm
De keuze voor een rapportagevorm moet afgestemd zijn op communicatiedoelstellingen, publiek en praktische randvoorwaarden [65](#page=65).
#### 5.3.1 Criteria voor het kiezen van een rapportagevorm
* **Afstemming op de doelstelling:**
* **Informeren:** Traditionele rapporten, artikelen, presentaties [65](#page=65).
* **Overtuigen:** Betogen, pitches, opiniestukken [65](#page=65).
* **Feedback verzamelen:** Enquêtes, focusgroepen, workshops [65](#page=65).
* **Handvaten aanreiken:** Handleidingen, best practices, demo's [65](#page=65).
* **Afstemming op het doelpubliek:**
* Identificeren van opdrachtgevers en hun verwachtingen [65](#page=65).
* Begrijpen van de ontvangers (academici, professionals, breed publiek, etc.) [65](#page=65).
* Anticiperen op verwachtingen qua vorm, lengte, taal en diepgang [65](#page=65).
* **Afstemming op de randvoorwaarden:**
* **Beschikbare tijd:** Voor schrijven, produceren en communiceren [65](#page=65).
* **Beschikbaar budget:** Financiële middelen bepalen de haalbaarheid van bepaalde vormen [65](#page=65).
* **Beschikbare hulp of hulpmiddelen:** Expertise, technologieën of personeel kunnen de keuze beïnvloeden [65](#page=65).
> **Tip:** Soms zijn meerdere rapportagevormen geschikt. Een combinatie van verschillende vormen kan de kracht en effectiviteit van de rapportage aanzienlijk vergroten. Denk bijvoorbeeld aan een schriftelijk rapport aangevuld met een korte video-samenvatting of een podcastserie [65](#page=65) [80](#page=80).
### 5.4 Verschillen tussen wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke teksten
De aard en doelgroep van een tekst bepalen de verschillen in opbouw, taalgebruik en presentatie [65](#page=65) [82](#page=82).
#### 5.4.1 Algemene opbouw
* **Wetenschappelijke teksten:** Volgen een gestructureerde opbouw, vaak IMRAD, voor logische leesbaarheid [66](#page=66).
* **Populair-wetenschappelijke teksten:** Minder strikt structureel, gericht op het boeien van een breder publiek [66](#page=66).
#### 5.4.2 Titels
* **Wetenschappelijke teksten:** Direct, informatief, soms met genummerde subtitels [66](#page=66).
* **Populair-wetenschappelijke teksten:** Gebruiken vaak een hoofd- en subtitel om inhoud aantrekkelijker te maken [66](#page=66).
#### 5.4.3 Taalgebruik
* **Wetenschappelijke teksten:** Objectief, zakelijk, gericht op precisie en neutraliteit [66](#page=66).
* **Populair-wetenschappelijke teksten:** Rijk gevarieerd taalgebruik voor levendigheid en begrijpelijkheid [66](#page=66).
* **Gemeenschappelijke regel:** Vermijden van directe verwijzingen zoals 'ik', 'jij', 'u' [66](#page=66).
#### 5.4.4 Referenties
* **Wetenschappelijke teksten:** Nauwkeurige, vaak genummerde in-text verwijzingen en een volledige literatuurlijst [66](#page=66).
* **Populair-wetenschappelijke teksten:** Enkel vermelding van voornaamste bronnen aan het einde [66](#page=66).
#### 5.4.5 Illustraties
* **Wetenschappelijke teksten:** Primair inhoudelijk (tabellen, grafieken) ter ondersteuning van data [66](#page=66).
* **Populair-wetenschappelijke teksten:** Dragen bij aan inhoud en maken de tekst aantrekkelijker [66](#page=66).
> **Tip:** Bij het bestuderen van deze verschillen, focus op de functie van elk element (bv. waarom gebruikt een populair-wetenschappelijke tekst rijkere taal? Om te informeren en te boeien) [66](#page=66).
> **Tip:** Onthoud dat de doelgroep een cruciale rol speelt in de keuze van opbouw, taal en illustraties [66](#page=66).
### 5.5 Structuur en elementen van een wetenschappelijk artikel
Wetenschappelijke artikelen volgen een specifieke structuur om de lezer te begeleiden [79](#page=79).
* **Titel:** Verleidt de lezer en informeert over het onderwerp [79](#page=79).
* **Auteur(s):** Volgorde geeft belangrijkheid aan; auteurs moeten significant bijdragen en de inhoud goedkeuren [79](#page=79).
* **Abstract:** Een samenvatting (150-500 woorden) die de kern van het onderzoek weergeeft (onderwerp, vraag, methode, resultaten, conclusies) [79](#page=79).
* **Inleiding:** Presenteert het algemene onderwerp en leidt naar het specifieke onderzoek [79](#page=79).
* **Literatuurstudie:** Samenvatting van relevant bestaand onderzoek [79](#page=79).
* **Methode:** Beschrijft de uitgevoerde onderzoeksaanpak [79](#page=79).
* **Resultaten:** Presenteert de bevindingen en uitkomsten [79](#page=79).
* **Discussie:** Interpreteert de resultaten, vergelijkt met literatuur en beantwoordt vragen over betekenis, bijdrage en mogelijke verbeteringen [79](#page=79).
* **Conclusie:** Vat het artikel samen, beantwoordt de onderzoeksvraag en inspireert zonder nieuwe informatie te introduceren [79](#page=79).
* **Bronvermelding:** Lijst van gebruikte bronnen, bij voorkeur in APA-stijl [79](#page=79).
> **Tip:** Eindig met een sterke, krachtige laatste zin [79](#page=79).
### 5.6 Analyse van wetenschappelijke literatuur
Bij het analyseren van een wetenschappelijk artikel, moeten kritische vragen gesteld worden over diverse aspecten [81](#page=81).
* **Aanleiding van het onderzoek:** De context en het probleem dat tot het onderzoek leidde [81](#page=81).
* **Onderzoeksvraag:** De centrale, heldere en specifieke vraag die het onderzoek beoogt te beantwoorden [81](#page=81).
* **Methodiek voor dataverzameling:** De systematische aanpak, inclusief methoden en instrumenten [81](#page=81).
* **De gerealiseerde steekproef:** Omvang, samenstelling en representativiteit van de onderzochte groep [81](#page=81).
* **Deelnemers en inclusiecriteria:** Wie deelnamen aan het onderzoek en hoe zij geselecteerd zijn [81](#page=81).
* **Ethische overwegingen:** Voldoen aan normen zoals geïnformeerde toestemming, anonimiteit en vertrouwelijkheid [81](#page=81).
* **Dataverzameling en -verwerking:** Hoe kwantitatieve en kwalitatieve data zijn verzameld en geanalyseerd [81](#page=81).
* **Betrouwbaarheid van het onderzoek:** Consistentie en reproduceerbaarheid van de resultaten [81](#page=81).
* **Beperkingen van het onderzoek:** Factoren die de reikwijdte en generaliseerbaarheid beïnvloeden [82](#page=82).
* **Aanbevelingen voor vervolgonderzoek:** Suggesties voor toekomstige studies [82](#page=82).
### 5.7 Bronnen en checklists voor wetenschappelijk schrijven
Diverse online bronnen en checklists ondersteunen het schrijven van wetenschappelijke teksten [82](#page=82).
* **Nuttige websites:**
* Phrasebank (University of Manchester): Collectie zinnen voor verschillende secties van artikelen [82](#page=82).
* Equator Network: Richtlijnen en hulpmiddelen voor het rapporteren van onderzoek [82](#page=82).
* **Specifieke checklists:**
* COREQ: Voor het rapporteren van kwalitatief onderzoek [82](#page=82).
* PRISMA: Voor systematische reviews [82](#page=82).
* **Tekst niveaus en structuur:**
* Niveau 1: Hoofdtekst (titel) [82](#page=82).
* Niveau 2: Subsecties [82](#page=82).
* Niveaus 3, 4, 5: Verdere onderverdelingen voor gedetailleerde structuur [82](#page=82).
> **Tip:** Het correct toepassen van tekstniveaus helpt bij het creëren van een logische leesvolgorde en verbetert de leesbaarheid van wetenschappelijke teksten [82](#page=82).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderzoeksplan | Een gestructureerd document dat de basis vormt voor het uitvoeren van een onderzoek, waarin de aanleiding, doelstelling, onderzoeksvraag, onderwerp, doelgroep en het onderzoeksontwerp worden uiteengezet. |
| Aanleiding | Het startpunt van het onderzoek, beschrijft de context of observatie die de noodzaak voor het onderzoek creëert. |
| Doelstelling | Specificeert wat het onderzoek beoogt te bereiken en welk doel nagestreefd wordt met de beantwoording van de onderzoeksvraag. |
| Onderzoeksvraag | De centrale vraag die het onderzoek dient te beantwoorden, cruciaal voor de focus en effectiviteit van het onderzoek. |
| Onderzoeksontwerp | Beschrijft de methodologie en de werkwijze die gevolgd zal worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden, inclusief hoe het onderzoek uitgevoerd zal worden. |
| Literatuuronderzoek | Een belangrijk onderdeel van het onderzoek dat helpt bij het verfijnen van de onderzoeksvraag en het bepalen van de meest geschikte onderzoeksopzet door bestaande kennis te verzamelen. |
| Theoretische populatie | De brede groep waarover men met het onderzoek een uitspraak wil doen; de ideale groep waarnaar de resultaten gegeneraliseerd zouden kunnen worden. |
| Operationele populatie | Een afbakening van de theoretische populatie in tijd en ruimte; de groep die daadwerkelijk toegankelijk is voor het onderzoek. |
| Steekproef | Een selectie uit de operationele populatie, waarbij de grootte vaak wordt aangeduid met 'n'. |
| Inclusie- en exclusiecriteria | Duidelijke specificaties die bepalen wie wel en wie niet tot de populatie behoort, om redenen als kosten, praktische haalbaarheid, mogelijkheid tot deelname en onderzoeksopzet. |
| Probability sampling | Een steekproefmethode waarbij elke eenheid in de populatie een bekende, niet-nul kans heeft om geselecteerd te worden. |
| Non-probability sampling | Een steekproefmethode waarbij de kans op selectie niet bekend is, en de selectie vaak gebaseerd is op gemak of andere niet-willekeurige criteria. |
| Steekproefgrootte | De bepaling van het aantal deelnemers, wat afhangt van het type onderzoek; bij kwantitatief onderzoek via een poweranalyse, bij kwalitatief onderzoek tot inhoudelijke verzadiging. |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op de breedte van een onderwerp en data numeriek verzamelt en analyseert voor objectieve conclusies. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op de diepte van een onderwerp en diepgaand inzicht verkrijgt in ervaringen, ideeën en gevoelens van mensen. |
| Mixed Methods | Een onderzoeksbenadering die kwantitatieve en kwalitatieve data combineert om een completer beeld te verkrijgen en de voordelen van beide methoden te benutten. |
| Betrouwbaarheid (onderzoek) | De consistentie en reproduceerbaarheid van een meetinstrument of onderzoeksproces; geeft aan of resultaten vergelijkbaar zijn bij herhaalde meting onder dezelfde omstandigheden. |
| Validiteit (onderzoek) | De mate waarin de enquête meet wat het beoogt te meten; een betrouwbare enquête is niet per se valide. |
| Data-analyse | Het proces van het onderzoeken, opschonen, transformeren en modelleren van data met het doel om bruikbare informatie te ontdekken, conclusies te trekken en beslissingen te ondersteunen. |
| Correlatie | De statistische maat die de samenhang of het lineaire verband tussen twee variabelen aangeeft, variërend van -1 (sterk negatief) tot +1 (sterk positief). |
| Causaliteit | Het principe dat een gebeurtenis (de oorzaak) een andere gebeurtenis (het gevolg) direct veroorzaakt. |
| P-waarde | Een statistische maat die de kans aangeeft dat het waargenomen resultaat (bijvoorbeeld een verband) puur op toeval berust. Een lage p-waarde (bv. <0,05) duidt op statistische significantie. |
| Rigor | De zorgvuldigheid en nauwkeurigheid waarmee een studie wordt uitgevoerd, zowel in kwantitatief als kwalitatief onderzoek. |
| Interview | Een gesprek waarbij de onderzoeker vragen stelt aan een respondent om informatie te verzamelen over ervaringen, ideeën of belevingen. |
| Focusgroep | Een onderzoeksmethode waarbij groepsgesprekken plaatsvinden over ervaringen, ideeën, gevoelens en belevingen van deelnemers, met nadruk op interactie. |
| Observatie | Een onderzoeksmethode waarbij systematisch gedrag en gebeurtenissen worden geregistreerd om feitelijke informatie te verzamelen. |
| Wetenschappelijk artikel | Een publicatie die de resultaten van wetenschappelijk onderzoek presenteert, gestructureerd volgens academische normen (bv. IMRaD). |
| Populair-wetenschappelijk artikel | Een tekst die wetenschappelijke onderwerpen vereenvoudigt en toegankelijk maakt voor een breed publiek, vaak met een aantrekkelijker taalgebruik en opbouw. |
| Codeboek | Een document dat de betekenis van gecodeerde antwoorden vastlegt, inclusief kenmerken, vragen, antwoorden en bijbehorende codes, essentieel voor data-analyse. |
| Datamatrix | Een tabel waarin de antwoorden van respondenten zijn omgezet naar numerieke codes, conform het codeboek, voor kwantitatieve analyse. |
| Frequentietabel | Een overzichtelijke weergave die laat zien hoe vaak bepaalde antwoorden of categorieën voorkomen binnen een variabele. |
| Beschrijvende statistiek | Statistische methoden die de belangrijkste kenmerken van een dataset samenvatten, zoals gemiddelde, mediaan, modus en standaarddeviatie. |
| Gemiddelde | De som van alle waarden gedeeld door het totale aantal waarden, een centrummaat voor de dataset. |
| Mediaan | De middelste waarde in een gesorteerde dataset, een centrummaat die minder gevoelig is voor uitschieters dan het gemiddelde. |
| Modus | De waarde die het vaakst voorkomt in een dataset, een centrummaat. |
| Standaarddeviatie | Een maat voor de spreiding van de antwoorden rond het gemiddelde, die de variabiliteit in de dataset aangeeft. |
| Bereik (Spreidingsbreedte) | Het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde in een dataset, een spreidingsmaat. |
| PICO-methode | Een gestructureerde aanpak voor het formuleren van onderzoeksvragen, waarbij P staat voor Patiënt/Populatie, I voor Interventie, C voor Comparison/Control en O voor Outcome. |
| Randomisatie | Een essentieel principe in experimenteel onderzoek waarbij participanten willekeurig worden toegewezen aan groepen om bias te minimaliseren en interne en externe validiteit te waarborgen. |
| Blindering | Een techniek in experimenteel onderzoek waarbij participanten (en soms onderzoekers) niet weten tot welke groep zij behoren om vertekening te voorkomen. |
| Etnografie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die zich kenmerkt door onderdompeling in een gemeenschap of organisatie om gedragingen en interacties van dichtbij te observeren. |
| Grounded theory | Een sociologische benadering die een theorie ontwikkelt die gegrond is in de data, met focus op processen en interacties. |
| Fenomenologie | Een filosofische benadering die fenomenen verklaart door de 'geleefde ervaring' te onderzoeken, gericht op de essentie van een fenomeen. |
| Narratief onderzoek | Een kwalitatieve methode die verhalen verzamelt, analyseert en interpreteert om dieper inzicht te krijgen in menselijke ervaringen, met focus op tijdelijkheid en betekenisgeving. |
| Actieonderzoek | Een praktijkgericht onderzoek gericht op het oplossen van problemen en het verbeteren van de praktijkvoering, vaak met een participatieve aanpak. |
| Transcriberen | Het uitschrijven van gesproken opnames (zoals interviews) tot tekst, een tijdrovende stap in kwalitatieve dataverwerking. |
| Coderen | Het aanbrengen van orde in kwalitatieve data door labels of codes toe te kennen aan betekenisvolle eenheden van tekst, om patronen en thema's te identificeren. |
| Saturatie (verzadiging) | Het punt in kwalitatief onderzoek waarbij geen nieuwe informatie meer wordt verkregen uit de data, wat aangeeft dat de data-analyse voltooid kan worden. |
| Forrest plot | Een grafische weergave die de resultaten van meerdere studies in een meta-analyse samenvat, inclusief effectgroottes en betrouwbaarheidsintervallen. |
| Meta-analyse | Een statistische techniek die de resultaten van meerdere onafhankelijke studies combineert om een preciezere schatting van het werkelijke effect te verkrijgen. |
| Generaliseerbaarheid | De mate waarin de bevindingen van een onderzoek toegepast kunnen worden op bredere populaties of situaties; ook wel externe validiteit genoemd. |
| Context | De omstandigheden en achtergrond waartegen een onderzoek plaatsvindt en dat de resultaten kan beïnvloeden. |
| Geloofwaardigheid | De mate waarin de bevindingen van een onderzoek als betrouwbaar en waarachtig worden beschouwd, vaak versterkt door triangulatie. |
| Rapportage | Het proces van het communiceren van onderzoeksbevindingen naar een publiek, essentieel voor het delen van kennis en het verantwoorden van het onderzoek. |
| IMRaD-formaat | Een standaard structuur voor wetenschappelijke artikelen: Introductie, Methode, Resultaten en Discussie. |
| Abstract | Een korte samenvatting van een wetenschappelijk artikel die de kern van het onderzoek weergeeft. |
| Titel | De naam van een wetenschappelijk artikel, bedoeld om lezers te informeren en nieuwsgierig te maken. |
| Bronvermelding | Een opsomming van alle relevante bronnen die zijn gebruikt in een wetenschappelijk artikel. |
| Kritische beoordeling (critical appraisal) | Het systematisch en kritisch beoordelen van wetenschappelijke artikelen om de betrouwbaarheid, validiteit en klinische relevantie te waarborgen. |
| Rigor (onderzoek) | De zorgvuldigheid en nauwkeurigheid waarmee een studie wordt uitgevoerd, essentieel voor de geloofwaardigheid van bevindingen. |
| Test-hertest betrouwbaarheid | De mate waarin een test consistente resultaten oplevert wanneer deze op verschillende tijdstippen wordt afgenomen bij dezelfde personen. |
| Interne validiteit | De mate waarin de bevindingen van een studie accuraat zijn en een ware reflectie vormen van de studieopzet en de werkelijkheid. |
| Externe validiteit | De mate waarin de bevindingen en conclusies uit de studie toegepast kunnen worden op vergelijkbare settings en populaties; generaliseerbaarheid. |
| Objectiviteit | De mate waarin onderzoek vrij is van persoonlijke voorkeuren, vooroordelen of bias. |
| Onderwerp | Het brede thema of veld waarbinnen het onderzoek zich richt. |
| Probleemstelling | Beschrijft de 'research gap', oftewel de leemte of het onopgeloste probleem dat het onderzoek beoogt te adresseren. |
| Hypothese | Een verwachte uitkomst of een voorspelling van wat het onderzoek zal aantonen. |
| SMART-criteria | Criteria voor het formuleren van onderzoeksvragen: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. |
| RCT (Randomized Controlled Trial) | Een onderzoeksdesign waarbij deelnemers willekeurig worden toegewezen aan een interventiegroep of een controlegroep, beschouwd als de gouden standaard voor het vaststellen van causaliteit. |
| Forrest plot | Een grafische weergave die de resultaten van meerdere studies in een meta-analyse samenvat, inclusief effectgroottes en betrouwbaarheidsintervallen. |
| Meta-analyse | Een statistische techniek die de resultaten van meerdere onafhankelijke studies combineert om een preciezere schatting van het werkelijke effect te verkrijgen. |
| Homogeniteit (in meta-analyse) | Suggereert dat de effectgroottes van individuele studies grotendeels rond de samenvattende lijn liggen en de betrouwbaarheidsintervallen elkaar overlappen. |
| Heterogeniteit (in meta-analyse) | Grote verschillen in effectgroottes en wijd uiteenlopende betrouwbaarheidsintervallen tussen studies, wat kan duiden op variatie in studiepopulaties, interventies of methodologieën. |
Cover
PE Starter - CC Onderzoek - S1E1.pdf
Summary
# Evaluatie van onderzoek
Dit onderdeel van de studiehandleiding beschrijft de methoden en regels voor de evaluatie van onderzoek, inclusief de structuur van examens, de toekenning van bonus- en minpunten, de consequenties van niet-deelname of laattijdige indiening, en de regels rond plagiaat [6](#page=6).
### 1.1 Examenstructuur en beoordeling
De evaluatie van onderzoek is opgesplitst in twee semesters [6](#page=6).
#### 1.1.1 Semester 1: Kennisexamen
Het eerste semester wordt afgesloten met een kennisexamen op 5 januari 2026 [6](#page=6).
##### 1.1.1.1 Eerste kans
* Bij deze eerste kans op het kennisexamen is er de mogelijkheid om bonuspunten te verdienen op het onderzoeksonderdeel [7](#page=7).
* Een score lager dan 10/20 op de kennistoets vereist een verplichte herkansing [7](#page=7).
* Een score van 10/20 of hoger op de kennistoets resulteert in 0 bonuspunten op CC Onderzoek, wat betekent dat men op voldoende wijze geslaagd is [7](#page=7).
* Een score van 13/20 of hoger levert 1 bonuspunt op CC Onderzoek op, wat staat voor een onderscheiding [7](#page=7).
* Een score van 16/20 of hoger levert 2 bonuspunten op CC Onderzoek op, wat staat voor een grote onderscheiding [7](#page=7).
##### 1.1.1.2 Verplichte herkansing
* De verplichte herkansing biedt de mogelijkheid om minpunten op het onderzoeksonderdeel te vermijden of juist te verdienen [7](#page=7).
* Een score lager dan 7/20 op de herkansing resulteert in -2 punten op CC Onderzoek [7](#page=7).
* Een score lager dan 10/20 op de herkansing resulteert in -1 punt op CC Onderzoek [7](#page=7).
* Een score van 10/20 of hoger op de herkansing resulteert in 0 punten op CC Onderzoek [7](#page=7).
#### 1.1.2 Semester 2: Opdracht
De evaluatie in het tweede semester geschiedt via een opdracht [6](#page=6).
### 1.2 Consequenties van niet-deelname of laattijdig indienen
Bij niet-deelname aan of laattijdig indienen van evaluatieonderdelen worden deze als "niet afgelegd (NA)" beschouwd. Conform het Onderwijs- en Examenreglement (OER) worden deze NA-evaluaties verrekend als een 0-score [8](#page=8).
### 1.3 Plagiaat
* Studenten worden geacht op de hoogte te zijn van het onderwijs- en examenreglement (OER) [10](#page=10) [9](#page=9).
* Dit omvat ook de regelgeving omtrent plagiaat en de mogelijke sancties die hieruit voortvloeien [10](#page=10) [9](#page=9).
* Meer informatie over plagiaat kan gevonden worden via de website van de KU Leuven [11](#page=11).
> **Tip:** Het is cruciaal om het OER grondig te bestuderen, met name de secties over plagiaat, om onbedoelde overtredingen en de bijbehorende sancties te vermijden [10](#page=10) [9](#page=9).
---
# Wat is onderzoek en waarom is het belangrijk
Onderzoek is een doelgericht proces om betrouwbaar en valide antwoorden te vinden op onderzoeksvragen, voortkomend uit een probleemstelling, door systematisch data te verzamelen en analyseren op basis van een onderzoeksontwerp [15](#page=15).
### 2.1 Het belang van kritisch onderzoek voor de sportbegeleider
Professionele sportbegeleiders (SB'ers) en hun sporters worden voortdurend geconfronteerd met overtuigende boodschappen over nieuwe methoden of 'holy grails' in sport. Het is cruciaal voor een SB'er om een kritisch onderzoekende houding te ontwikkelen. Dit houdt in dat men de neiging heeft om te twijfelen, nieuwsgierig te zijn, onzekerheid als geen zwakte te zien, grijs te leren waarderen, veel te lezen en een 'opzoek-reflex' te ontwikkelen [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
> **Tip:** Het Dunning-Kruger-effect kan een rol spelen; wees je bewust van je eigen kennisgrenzen [16](#page=16).
Er zijn ook specifieke gevaren verbonden aan het gebruik van AI voor onderzoek, zoals de vraag of de informatie 'public knowledge' is, het onderscheid tussen biomedisch onderzoek en marktonderzoek, het interpreteren van statistische modellen (gemiddelden versus unieke gevallen) en de inhoudelijke sterkte van artikelen [17](#page=17).
### 2.2 Veelvoorkomende valkuilen in onderzoek
Er zijn diverse valkuilen die het beoordelen en toepassen van informatie kunnen bemoeilijken:
#### 2.2.1 Alles geloven
Een veelvoorkomende valkuil is het klakkeloos aannemen van informatie, zelfs als deze overtuigend klinkt. Een gezonde dosis scepsis is hier essentieel [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.2.2 Foute bronnen geloven
Het vertrouwen op twijfelachtige of onbetrouwbare bronnen is een andere significante valkuil. Het is belangrijk om de betrouwbaarheid en expertise van de bron kritisch te evalueren [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.2.3 Oogkleppen en confirmation bias
Het dragen van 'oogkleppen' en confirmation bias treedt op wanneer men informatie negeert die de eigen overtuigingen tegenspreekt en juist zoekt naar informatie die deze bevestigt [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 2.2.4 Bubbel-bias
Bubbel-bias is het gevolg van het voornamelijk blootgesteld worden aan informatie en meningen die overeenkomen met de eigen bubbel, vaak versterkt door algoritmes op sociale media of online platforms [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 2.2.5 Buikgevoel, correlatie en causaliteit
Het verwarren van correlatie met causaliteit is een klassieke valkuil. Een sterke correlatie betekent niet automatisch dat de ene factor de andere veroorzaakt. Ook 'buikgevoel' kan misleidend zijn zonder empirische onderbouwing [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.2.6 Niet-significantie
Het interpreteren van statistisch niet-significante resultaten kan ook tot verkeerde conclusies leiden. Bijvoorbeeld, als een politieke partij "erop vooruitgaat" en dit binnen de foutenmarge valt, is de claim van vooruitgang mogelijk niet robuust [32](#page=32) [33](#page=33).
---
# De onderzoekscyclus
De onderzoekscyclus beschrijft een systematische aanpak voor het oplossen van problemen of beantwoorden van vragen in de praktijk, onderverdeeld in zes opeenvolgende stappen [36](#page=36).
### 3.1 Probleemoriëntatie
De eerste stap, probleemoriëntatie, is gericht op het identificeren en verkennen van praktijkproblemen of vragen van cliënten. Het doel is om deze problemen samen te vatten in een heldere **probleemstelling** [37](#page=37) [46](#page=46).
* **Aanleiding en Doel:** Een probleemstelling vormt de start en aanleiding van het onderzoek. Het doel van het onderzoek is om te achterhalen wat jij of je opdrachtgever/klant wil weten [46](#page=46).
* **Situatie-analyse:** Hierbij wordt de oorsprong van het onderzoeksidee beschreven: hoe het idee is ontstaan en welke informatie reeds beschikbaar is op basis van een eerste screening van bronnen [46](#page=46).
* **Informatiecontrole:** De informatie moet controleerbaar zijn en bronnen/literatuur/ervaringen moeten worden vermeld. De schets van het beeld moet objectief zijn [47](#page=47).
* **Onderzoekspopulatie en Context:** De probleemstelling moet duidelijk maken wat, op wie (onderzoekspopulatie), hoe (methode), waar (context) en wanneer (tijd) van toepassing is [46](#page=46).
> **Tip:** Als je moeite hebt met het opstellen van een probleemstelling, beschrijf dan pijnpunten rondom de context, de doelgroep, en het thema/onderwerp. Wat zijn jullie eigen knelpunten? Verwijs naar bronnen en/of eigen ervaring. Op basis hiervan formuleer je de probleemstelling, bijvoorbeeld: "DIT IS ONS PROBLEEM" [48](#page=48).
### 3.2 Richten
De tweede stap, het richten, draait om het specifiek afbakenen van het onderwerp dat onderzocht moet worden. Hieruit volgt de **onderzoeksvraag** (met eventuele deelvragen) en de **hypothese(n)** [38](#page=38).
* **Onderzoeksvraagformulering:** De onderzoeksvraag specificeert concreet wat je wilt onderzoeken [51](#page=51).
* **PICO-model:** Dit model kan helpen bij het structureren van de onderzoeksvraag:
* **P:** Populatie (persoon): senioren, uithoudingsatleten, etc [51](#page=51).
* **I:** Interventie: stageles, instructiemoment, etc [51](#page=51).
* **C:** Comparison (vergelijking): interventie A versus B, werkte het herstelplan [51](#page=51)?
* **O:** Outcome (uitkomst): zelfvertrouwen, structuur, herstel, etc [51](#page=51).
* **Deelvragen:** Deelvragen zijn nuttig wanneer er meerdere elementen in de onderzoeksvraag zijn [51](#page=51).
> **Voorbeeld:** Een mogelijke onderzoeksvraag zou kunnen zijn: "Op welke manier kan een educatieve workshop over [...] ontwikkeld worden voor [...] om [...?" of "Waaraan dient een educatieve workshop omtrent [...] voor volwassenen te voldoen om [...?". De uiteindelijke onderzoeksvraag kan dan geformuleerd worden als: "DIT IS ONZE ONDERZOEKSVRAAG" [52](#page=52).
* **Mogelijke fouten bij het formuleren van een onderzoeksvraag:**
1. Geen link met de doelstelling [53](#page=53).
2. Te vaag of algemeen geformuleerd [53](#page=53).
3. Te specifiek [53](#page=53).
4. Te veel in één vraag [53](#page=53).
5. Niet neutraal geformuleerd [53](#page=53).
* **Consensus.app:** Dit is een handige tool voor desk research en voor het beantwoorden van ja/nee-vragen, vooral sterk in biomedisch onderzoek [55](#page=55) [57](#page=57).
### 3.3 Plannen
De planningsfase bepaalt hoe het onderzoek systematisch en doelgericht zal worden aangepakt [39](#page=39).
* **Populatie en Steekproef:** Bepaal bij welke personen het onderzoek wordt uitgevoerd (populatie en steekproef) [39](#page=39).
* **Methoden voor Dataverzameling:** Kies de methoden voor dataverzameling, dit kan kwalitatief en/of kwantitatief zijn. Voorbeelden van methoden zijn [39](#page=39):
* Desk research [39](#page=39).
* Observatie(s) en/of focusgroep(en) [39](#page=39).
* Interview(s) [39](#page=39).
* Enquête(s) [39](#page=39).
* Testbatterij(en) [39](#page=39).
* **Planning en Tijdspad:** Stel een planning op met de volgorde en het tijdspad van de activiteiten [39](#page=39).
### 3.4 Dataverzameling
In deze stap worden de voorziene activiteiten gestandaardiseerd uitgevoerd [40](#page=40).
### 3.5 Data-analyse en Conclusie
De verzamelde data wordt geanalyseerd en de resultaten worden kritisch geïnterpreteerd [41](#page=41).
* **Antwoord op Vragen en Hypothesen:** Formuleer een antwoord op de onderzoeksvraag (-vragen) en de hypothesen [41](#page=41).
* **Reflectie en Aanbevelingen:** Voer zelfreflectie uit over het eigen onderzoek en formuleer eventuele beslissingen voor het werkveld en/of aanbevelingen [41](#page=41).
### 3.6 Rapporteren en Presenteren
De laatste stap omvat het delen van de onderzoeksresultaten, zowel schriftelijk (verslag, rapport) als mondeling (presentatie) [42](#page=42).
---
# Bronnenonderzoek en verwijzing
Dit onderdeel behandelt het systematisch zoeken naar en evalueren van informatiebronnen, en het correct toepassen van verwijzingsrichtlijnen.
### 4.1 Bronnen zoeken
De eerste stap in het onderzoeksproces is het uitvoeren van een correcte deskresearch. Dit omvat het systematisch verzamelen van bestaande informatie die relevant is voor het onderzoeksonderwerp [59](#page=59) [5](#page=5).
### 4.2 Bronnen checken
Nadat bronnen zijn verzameld, is het cruciaal om hun kwaliteit te evalueren. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria [59](#page=59):
#### 4.2.1 Validiteit
Validiteit verwijst naar de mate waarin een bron de werkelijkheid accuraat weerspiegelt en of de inhoud daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten [59](#page=59).
#### 4.2.2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid beoordeelt of de informatie consistent en nauwkeurig is, en of deze onafhankelijk van de onderzoeker consistent zou moeten zijn [59](#page=59).
#### 4.2.3 Representativiteit
Representativiteit bepaalt of de bron een getrouw beeld geeft van de populatie of het fenomeen dat wordt onderzocht. Is de steekproef of de data representatief voor de bredere groep [59](#page=59)?
#### 4.2.4 Significantie
Significantie heeft betrekking op het belang en de relevantie van de bevindingen of informatie binnen de context van het onderzoek [59](#page=59).
### 4.3 Refereren
Het correct verwijzen naar bronnen is een essentieel onderdeel van academisch onderzoek. Dit zorgt voor erkenning van het werk van anderen, voorkomt plagiaat en stelt lezers in staat de gebruikte informatie zelf te verifiëren. De APA-richtlijnen zijn de standaard voor wetenschappelijke verwijzingen [59](#page=59) [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderzoeksproces | Een doelgericht proces waarbij men op een betrouwbare en valide wijze onderzoeksvragen probeert te beantwoorden die deel uitmaken van een probleemstelling, door op een systematische manier en op basis van een onderzoeksontwerp, data te verzamelen en analyseren. |
| Probleemstelling | De start en aanleiding van een onderzoek, waarin de context, doelgroep en het thema of onderwerp van het onderzoek worden geschetst, inclusief de oorsprong van het onderzoeksidee en reeds beschikbare informatie. |
| Onderzoeksvraag | Een specifieke vraag die voortkomt uit de probleemstelling en die het kerndoel van het onderzoek omvat. Deze vraag kan opgedeeld worden in deelvragen indien er meerdere elementen onderzocht moeten worden. |
| Desk research | Het proces van het verzamelen en analyseren van informatie uit reeds bestaande bronnen, zoals literatuur, databases en rapporten, om een onderzoeksvraag te beantwoorden of een probleem te begrijpen. |
| IMRAD-structuur | Een gestandaardiseerde opmaak voor wetenschappelijke artikelen, bestaande uit de secties Introductie (Introduction), Methoden (Methods), Resultaten (Results) en Discussie (Discussion). |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meting of onderzoekconsistente resultaten oplevert bij herhaling onder dezelfde omstandigheden. Een betrouwbaar onderzoek produceert vergelijkbare uitkomsten bij herhaaldelijke uitvoering. |
| Validiteit | De mate waarin een meting of onderzoek daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. Dit kan betrekking hebben op de interne validiteit (correlatie tussen variabelen) of externe validiteit (generaliseerbaarheid van de resultaten). |
| APA | Een veelgebruikte referentiestijl voor wetenschappelijke publicaties, die richtlijnen biedt voor het correct citeren en verwijzen naar bronnen in de tekst en op de literatuurlijst. |
| Onderzoekscyclus | Een systematisch proces dat bestaat uit zes fasen: probleemoriëntatie, richten, onderzoeksplan, dataverzameling, data-analyse en rapportage, dat wordt gebruikt om problemen of vragen uit het werkveld op te lossen. |
| Probleemoriëntatie | De eerste fase van de onderzoekscyclus, waarin praktijkproblemen of vragen van cliënten worden verkend en samengevat in een probleemstelling. |
| Richten | De fase in de onderzoekscyclus waarin het onderwerp wordt afgebakend, een onderzoeksvraag en eventuele deelvragen worden geformuleerd, en hypothesen en doelen worden vastgesteld. |
| Onderzoeksplan | Het gedetailleerde plan voor het uitvoeren van het onderzoek, inclusief de bepaling van de populatie en steekproef, de methoden voor dataverzameling (kwalitatief en/of kwantitatief), en een planning met volgorde en tijdspad. |
| Dataverzameling | Het systematisch uitvoeren van de geplande activiteiten om gegevens te verzamelen die nodig zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden. |
| Data-analyse | Het proces van het onderzoeken, transformeren en modelleren van data met als doel nuttige informatie te ontdekken, conclusies te trekken en beslissingen te ondersteunen. |
| Rapportage | Het schriftelijk of mondeling delen van de onderzoeksresultaten, inclusief de analyse, interpretatie en conclusies, met relevante belanghebbenden. |
| Plagiaat | Het overnemen van andermans werk zonder correcte bronvermelding, wat kan leiden tot academische sancties conform het onderwijs- en examenreglement. |
| Valkuilen | Veelvoorkomende fouten of misvattingen die onderzoekers kunnen belemmeren bij het correct uitvoeren en interpreteren van onderzoek, zoals het alles geloven, het gebruiken van foute bronnen, confirmation bias, bubbel-bias, het verwarren van correlatie met causaliteit en het negeren van niet-significantie. |
| Confirmation bias | De neiging om informatie te zoeken, te interpreteren en te onthouden op een manier die eerdere overtuigingen of hypothesen bevestigt. |
| Bubbel-bias | Het fenomeen waarbij men voornamelijk wordt blootgesteld aan informatie en meningen die overeenkomen met de eigen, wat leidt tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. |
| Correlatie | Een statistische maat die de mate van lineaire samenhang tussen twee variabelen aangeeft, maar niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijk verband impliceert. |
| Causaliteit | Het verband tussen een oorzaak en een gevolg, waarbij de ene gebeurtenis direct leidt tot de andere. |
| Niet-significantie | Een statistische uitkomst waarbij de geobserveerde verschillen of verbanden niet groot genoeg zijn om met voldoende zekerheid te stellen dat ze niet door toeval zijn ontstaan. |
| PICO-model | Een acroniem dat wordt gebruikt om een onderzoeksvraag te structureren: Populatie, Interventie, (Vergelijking), en Outcome. |