Cover
Jetzt kostenlos starten Les 4 De kleuter 25-26 (7) (1).pptx
Summary
# Ontwikkeling van kleuters
Dit onderwerp behandelt de verschillende ontwikkelingsaspecten van kleuters, van ongeveer 2,5 tot 5 à 6 jaar, met specifieke aandacht voor de overgang naar de kleuterklas en de voorbereiding op de lagere school.
### 1.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Zuiver lichamelijke ontwikkeling:** Kleuters groeien in lengte en gewicht en worden breder en gespierder. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen individuele kinderen zichtbaar.
* **Motorische ontwikkeling:** Kleuters zijn voortdurend in beweging en tonen trots op hun fysieke capaciteiten. Tegen het einde van de kleuterperiode is de basis van de motoriek voltooid, waarna kracht en behendigheid verder ontwikkeld kunnen worden.
* **Grove motoriek:** Deze ontwikkelt zich sterk, met een verbetering van het evenwichtsgevoel en de coördinatie. Activiteiten zoals hard lopen, fietsen, achter een bal aanlopen en danspasjes uitvoeren worden beheerst. Aan het einde van deze fase kunnen kinderen beginnen met georganiseerde sporten of zwemlessen.
* **Fijne motoriek:** De fijne motoriek wordt verfijnder. Kleuters ontwikkelen interesse in constructiespelen, knutselen en tekenen.
* **Lateralisatie:** Dit is een neuro-motorische ontwikkelingsfase waarin een dominantie van de linker- of rechterhersenhelft ontstaat, wat leidt tot een voorkeur voor rechts of links handelen. Dit natuurlijke proces dient niet tegengewerkt te worden.
### 1.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Het waarnemen:** Kleuters ontwikkelen vormherkenning, met oog voor details, en een beginnend richtingsbewustzijn, wat essentieel is voor het leren lezen en oriëntatie.
* **Het geheugen:** Er is een aanzienlijke groei in het vermogen om informatie te onthouden en geheugentaken uit te voeren. Jonge kleuters kunnen terugkerende gebeurtenissen onthouden, terwijl oudere kleuters (vanaf 5 jaar) ook eenmalige gebeurtenissen kunnen herinneren en later kunnen ophalen.
* **Het denken (pre-operationeel stadium):** Het denken van de kleuter bevindt zich nog in het pre-operationeel stadium, zoals beschreven door Piaget.
* **Representatie:** Dit staat centraal, wat betekent dat kinderen afwezige objecten en gebeurtenissen kunnen voorstellen door middel van symbolen.
* **Fantasiedenken:** Fantasieddenken is een belangrijk onderdeel van de cognitieve ontwikkeling en kent diverse motieven en kenmerken:
* **Motieven:**
* Zichzelf geruststellen, met name bij angst.
* Oplossingen vinden voor moeilijke vragen.
* Het vervullen van intense wensen.
* Het verwerken van emotionele problemen.
* Leren omgaan met en uiten van emoties.
* Het eigen 'ik' versterken.
* **Kenmerken:**
* **Animisme:** Levenloze dingen worden menselijke eigenschappen toegedicht.
* **Fysiognomisch waarnemen:** Alles wordt gezien als hebbende een uitdrukkingskarakter.
* **Artificialisme:** Het idee dat alles door iemand gemaakt is.
* **Finalisme:** Het geloof dat alles een specifieke bedoeling heeft.
* **Magisch denken:** De overtuiging dat men kan toveren of de realiteit kan beïnvloeden.
* **Schoolrijpheid:** Aan het einde van de kleuterperiode staan kinderen op de drempel van de lagere school. Er worden vier voorwaarden voor schoolrijpheid onderscheiden:
* Zonder ouders kunnen functioneren (al is het maar voor één dag).
* Samen kunnen werken met anderen.
* Zich kunnen concentreren.
* Voldoende ontwikkelde waarneming, geheugen en denkvermogen.
* **Het verschil tussen luisteren en horen:** Kinderen kunnen vaak beter horen dan luisteren. Ze reageren op signalen op afstand, maar de boodschap dringt niet altijd door. Dit is geen koppigheid, maar vereist veel herhaling en geduld van de omgeving.
### 1.3 Communicatieve ontwikkeling
Deze ontwikkeling wordt onderverdeeld in twee fasen:
* **Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar):**
* Kleuters krijgen meer grip op de regels van de spraakkunst en de zinsbouw.
* De uitspraak verbetert en zinnen worden langer.
* Ze bedenken soms zelf woorden of gaan creatief om met taal.
* Vanaf 3 à 4 jaar stellen ze veel 'Wat, Wie, Waar, Waarom?' vragen.
* Het contact met anderen neemt toe.
* Kleuterstotteren kan voorkomen en is meestal tijdelijk.
* **Voltooiingsfase (na 5 jaar):**
* De meeste taalregels, inclusief de moeilijkere, worden beheerst.
* De woordenschat breidt zich uit, vaak gekoppeld aan specifieke interesses (bv. ridders, dinosaurussen), en deze interesse kan ertoe leiden dat ze deze woorden te pas en te onpas gebruiken.
* Het gebruik van dialect blijft bestaan.
### 1.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
Deze omvat meerdere subdomeinen:
* **Sociale ontwikkeling:**
* Kleuters ontwikkelen een echte interesse in leeftijdsgenoten.
* Ze evolueren van parallelspel naar samenspel (coöperatief spel).
* Egocentrisme neemt geleidelijk af, waardoor empathie toeneemt.
* Door sociale contacten leren ze omgaan met regels, spelregels, winnen en verliezen.
* Het groepsgevoel ('erbij horen') is belangrijk en leidt tot imitatiedrag.
* **Emotionele ontwikkeling:**
* De wereld van de kleuter wordt groter door schoolbezoek en toenemende zelfstandigheid.
* Een veilige hechting blijft cruciaal.
* Volgens Erikson bevindt de kleuter zich in fase 3: **Initiatief versus schuld**. Dit is een periode van veel initiatief, exploratie en experimenteren. Een gebrek aan veiligheid en structuur kan leiden tot schuldgevoelens. Een gezonde en stevige gezinssituatie is hierbij essentieel.
* **Identiteitsontwikkeling:**
* **Koppigheid:** De koppigheidsfase blijft aanwezig, maar is minder uitgesproken dan in de peuterperiode. Het kind wordt een individu met een eigen persoonlijkheid, maar ontwikkelt ook empathie.
* **Zelfbeeld:** Het zelfbeeld ontstaat door de bewustwording van het eigen bestaan ('zo ben ik – dat kan ik'). Dit zelfbeeld wordt gevormd door vergelijking met anderen en door feedback die men ontvangt. Succes of mislukking wordt aan zichzelf toegeschreven.
* **Identificatie:** Kinderen willen zijn zoals anderen (imitatiegedrag). Identificatiefiguren zijn onder meer ouders, leerkrachten, vriendjes en media. Hierdoor nemen ze normen, waarden, gedragingen en omgangsvormen over. Sekserollen worden ook gevormd, en aan het einde van de kleuterperiode kunnen kinderen zich identificeren met TV-figuren of helden in rollenspelen.
* **Morele ontwikkeling:**
* Het gevoel 'stout' te zijn is vaak gekoppeld aan de ouders.
* Kinderen kunnen zichzelf toespreken dat iets niet mag.
* Schuld wordt soms bij anderen geschoven.
* Er is een redelijk besef van normen en regels, maar nog geen diepgaand begrip van achterliggende principes.
* Er is nog geen onderscheid tussen intenties en resultaten van handelingen.
* **Seksuele ontwikkeling:**
* Er is sprake van seksuele nieuwsgierigheid en exploratiedrift, gericht op het eigen lichaam en dat van anderen.
* Het kind wordt zich bewust van het eigen geslacht.
* **Spelontwikkeling:**
* Spel wordt beschouwd als een ongedwongen activiteit waarbij alle zintuigen, gedachten, gevoelens en wensen intensief betrokken zijn.
* Spel is een belangrijke parameter van gezondheid en biedt antwoorden op exploratiedrang, helpt de realiteit te begrijpen, stimuleert cognitieve en motorische ontwikkeling, en bevordert emotionele en sociale ontwikkeling. Het is een noodzakelijke voorbereiding op het volwassen leven.
* **Soorten spel:**
1. Bewegingsspel
2. Sensopathisch spel
3. Constructiespel
4. Fantasiespel
5. Rollenspel
6. Successpel of regelspel
### 1.5 Ontwikkelingsaspecten bevorderen
Dit gedeelte behandelt specifieke gedragingen en uitdagingen waar ouders en opvoeders mee te maken kunnen krijgen:
* **Omgaan met koppig gedrag:** Koppig gedrag is een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling. Er dient een gulden middenweg gevonden te worden tussen te veel toegeven en te streng zijn.
* **Tips:** Niet te veel eisen, plotselinge overgangen vermijden, kinderen hun boosheid op een aanvaardbare manier laten uiten, geen tegenovergestelde vragen stellen, eigen eisen respecteren. Dit helpt kinderen zelfstandigheid te verwerven.
* **Omgaan met jokken:** Het onopzettelijk verkondigen van onwaarheden.
* **Tips:** Niet straffen, negeren, aangeven dat men zich vergist, grapjes maken, geen strijd voeren en schuldgevoel vermijden.
* **Omgaan met kleuterstotteren:** Dit is vaak een normale doorgangsfase, waarbij de verbale uitingsdrang groter is dan de spreekvaardigheid.
* **Wat niet doen:** Verbeteren.
* **Wat wel doen:** Negeren, om spreekangst te voorkomen en te vermijden dat het evolueert naar echt stotteren.
* **Omgaan met slaapproblemen:** Slaapproblemen komen frequent voor.
* **Tips:** Reageer begripvol, neem angst serieus, zorg voor een nachtlampje voor een veiligheidsgevoel, vermijd versterkende factoren en wees voorzichtig met waarschuwingen overdag over niet-reële gevaren.
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschillende ontwikkelingsdomeinen van een kleuter te zien als onderling verbonden. Een vooruitgang in de motoriek kan bijvoorbeeld de cognitieve ontwikkeling stimuleren, en sociale interacties beïnvloeden de emotionele ontwikkeling.
> **Voorbeeld:** Een kleuter die leert fietsen (motorische ontwikkeling) ervaart een gevoel van trots en zelfstandigheid (emotionele ontwikkeling), en leert ook de spelregels van samen fietsen (sociale ontwikkeling).
---
# Cognitieve ontwikkeling en fantasiedenken
Dit deel van de studie gids richt zich op de cognitieve vaardigheden van kleuters, met een specifieke nadruk op de waarneming, het geheugen, het denken en de kenmerken van fantasiedenken.
### 3.1 Het waarnemen
De waarneming van kleuters ondergaat significante ontwikkelingen. Ze ontwikkelen een beter vormherkenning, waarbij ze oog krijgen voor details. Ook het richtingsbewustzijn neemt toe, wat een cruciale voorwaarde is voor het aanleren van lezen en voor algemene oriëntatie.
### 3.2 Het geheugen
Er is een aanzienlijke groei in het vermogen van kleuters om dingen te onthouden en geheugentaken uit te voeren. Rond driejarige leeftijd kunnen ze terugkerende gebeurtenissen onthouden, terwijl vijfjarigen al beter in staat zijn om eenmalige gebeurtenissen te herinneren en op te halen. Tussen vijf en zes jaar kunnen ze actief herinneringen ophalen.
### 3.3 Het denken
Het denken van kleuters bevindt zich nog steeds in het pre-operationele stadium, zoals beschreven door Piaget. Centraal staat de representatie, wat inhoudt dat afwezige objecten en gebeurtenissen door middel van symbolen aanwezig gesteld kunnen worden.
Kleuters spelen veel fantasiespellen. Dit heeft diverse redenen, waaronder:
* Zichzelf geruststellen en omgaan met angst.
* Oplossingen vinden voor moeilijke vragen.
* Een intense wens vervullen.
* Een emotioneel probleem verwerken.
* Emoties leren uiten.
* Het eigen 'ik' versterken.
### 3.4 Kenmerken van fantasiedenken
Het fantasiedenken van kleuters kent specifieke kenmerken:
* **Animisme:** Het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan levenloze dingen.
> **Voorbeeld:** Een kind dat tegen zijn knuffel praat alsof deze kan luisteren en voelen.
* **Fysiognomisch waarnemen:** Het idee dat alle dingen een uitdrukkingskarakter hebben.
> **Voorbeeld:** Het denken dat een boze wolk donder kan produceren.
* **Artificialisme:** De overtuiging dat alles door iemand gemaakt is.
> **Voorbeeld:** Een kind dat gelooft dat de maan door een reus is opgehangen.
* **Finalisme:** De opvatting dat alles een specifieke bedoeling heeft.
> **Voorbeeld:** De zon schijnt zodat de bloemen kunnen groeien.
* **Magisch denken:** Het geloof dat men kan toveren of de realiteit kan beïnvloeden met gedachten of wensen.
> **Voorbeeld:** Denken dat de regen stopt als je heel hard wenst dat het stopt.
### 3.5 Schoolrijpheid
Aan het einde van de kleuterperiode staan kinderen op de drempel van de lagere school. Er zijn vier belangrijke voorwaarden voor schoolrijpheid:
1. **Zonder ouders kunnen:** Het kind moet in staat zijn om één dag zonder ouders te functioneren.
2. **Samenwerken:** Het vermogen om samen met anderen te spelen en taken uit te voeren.
3. **Concentreren:** De vaardigheid om zich gedurende een bepaalde periode te focussen op een activiteit.
4. **Cognitieve ontwikkeling:** Waarneming, geheugen en denken moeten voldoende ontwikkeld zijn om de leerstof aan te kunnen.
### 3.6 Het verschil tussen luisteren en horen
Kinderen kunnen vaak beter horen dan luisteren. Op grote afstand horen ze wel een signaal en kunnen ze daarop reageren, maar de boodschap zelf dringt niet altijd door. Dit is geen koppigheid of onwil, maar vereist geduld en herhaling van de boodschap.
> **Tip:** Veel herhalen en geduld hebben is cruciaal bij communicatie met kleuters.
---
Dit is een samenvatting van de cognitieve ontwikkeling en fantasiedenken bij kleuters, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
---
# Sociaal-emotionele ontwikkeling
Dit onderwerp behandelt de sociale en emotionele groei van kleuters, inclusief de ontwikkeling van identiteit, moraliteit en spelvaardigheden, en hoe deze gebieden elkaar beïnvloeden.
## 5.1 Sociale ontwikkeling
De sociale ontwikkeling van kleuters kenmerkt zich door een groeiende interesse in leeftijdsgenoten. De parallelle speelfase, waarbij kinderen naast elkaar spelen, evolueert naar meer coöperatieve spelvormen. Het egocentrisme neemt geleidelijk af, wat leidt tot meer empathie. Door sociale interacties leren kleuters omgaan met regels, spelregels, winnen en verliezen. Het belang van de groep neemt toe, wat zich uit in het imiteren van groepsgedrag om erbij te horen.
## 5.2 Emotionele ontwikkeling
De wereld van de kleuter wordt groter doordat ze naar school gaan, meer durven en meer kunnen. Dit leidt tot de ontwikkeling van een zelfstandiger individu. Veilige hechting blijft hierbij een cruciale factor. Het gehechtheidsgedrag neemt af naarmate het kind zelfstandiger wordt.
Volgens Erikson bevindt de kleuter zich in de derde fase van psychosoiale ontwikkeling: **initiatief versus schuld**. De wereld wordt groter en het kind neemt initiatief, exploreert en experimenteert. Een gebrek aan veiligheid en structuur kan leiden tot schuldgevoelens. Een gezonde en stevige gezinssituatie is hiervoor noodzakelijk.
## 5.3 Identiteitsontwikkeling
Tijdens de kleuterperiode wordt het kind een individu met een eigen persoonlijkheid, maar ook met empathie. Koppigheid blijft aanwezig, maar is minder uitgesproken dan in de peuterfase.
### 5.3.1 Ontstaan van het zelfbeeld
Het zelfbeeld ontstaat door de bewustwording van het eigen bestaan ("zo ben ik – dat kan ik"). Dit zelfbeeld wordt gevormd door vergelijking met anderen en door de feedback die men van anderen ontvangt. Succes of mislukking wordt toegeschreven aan de eigen inspanningen of capaciteiten.
### 5.3.2 Identificatie
Identificatie betekent het willen zijn zoals een ander, wat zich uit in imitatief gedrag. Belangrijke identificatiefiguren zijn ouders, leerkrachten, vriendjes en mediafiguren. Kleuters nemen normen, waarden, gedragingen en omgangsvormen over van deze figuren. Ook de overname van sekserollen speelt een rol. Aan het einde van de kleuterperiode kan identificatie plaatsvinden met tv-figuren of helden in rollenspelen.
## 5.4 Morele ontwikkeling
Kleuters ontwikkelen een gevoel van wat "stout" is, vaak gekoppeld aan de reacties van hun ouders. Ze spreken zichzelf toe dat bepaald gedrag niet mag en kunnen soms schuld op een ander schuiven. Ze hebben een redelijk besef van normen en regels, maar nog geen diepgaand begrip van de achterliggende principes. Het onderscheid tussen intenties en resultaten is nog niet volledig ontwikkeld.
## 5.5 Seksuele ontwikkeling
De kleuterperiode kenmerkt zich door seksuele nieuwsgierigheid en exploratiedrift, gericht op zowel het eigen lichaam als dat van anderen. Er ontstaat een bewustwording van het eigen geslacht.
## 5.6 Spelontwikkeling
Spel is een ongedwongen activiteit waarbij alle zintuigen, gedachten, gevoelens en wensen intensief betrokken zijn. Het is een parameter van gezondheid en biedt een antwoord op de exploratiedrang. Spel helpt de realiteit te begrijpen, stimuleert cognitieve en motorische ontwikkeling, en bevordert emotionele en sociale ontwikkeling. Het is een noodzakelijke voorbereiding op het volwassen leven.
### 5.6.1 Soorten spel
* **Bewegingsspel:** Richt zich op fysieke activiteit en motorische vaardigheden.
* **Sensopathisch spel:** Betreft spel met zintuiglijke materialen en prikkels.
* **Constructiespel:** Kinderen bouwen en creëren met materialen zoals blokken.
* **Fantasiespel:** Spel waarbij de fantasie centraal staat en de realiteit wordt nagebootst of veranderd.
* **Rollenspel:** Kinderen nemen de rol van anderen aan en spelen situaties uit.
* **Successpel of regelspel:** Spellen met duidelijke regels en een doel om te bereiken, waarbij succes centraal staat.
## 6. Ontwikkelingsaspecten bevorderen
### 6.1 Omgaan met koppig gedrag
De koppigheidsperiode is belangrijk voor de ontwikkeling. Het is cruciaal om een gulden middenweg te vinden tussen te veel toegeeflijkheid en te grote strengheid. Het kind moet aan bepaalde eisen voldoen, maar dit mag geen persoonlijke aanval zijn. Het is belangrijk dat het kind niet altijd verliest en keuzemogelijkheden krijgt.
**Tips voor het omgaan met koppig gedrag:**
* Stel niet te veel eisen.
* Vermijd plotselinge overgangen.
* Laat het kind boosheid op een aanvaardbare manier uiten.
* Stel geen tegenovergestelde vragen van wat je verlangt.
* Respecteer de eisen van het kind.
* Sta zelfstandigheid verwerving toe dankzij koppigheid.
### 6.2 Omgaan met jokken (onopzettelijk onwaarheden verkondigen)
* **Niet straffen:** Jokken is vaak geen opzet.
* **Negeren:** Geef er geen aandacht aan.
* Gebruik zinnen als "Je vergist je" of maak grapjes.
* Voer geen strijd.
* Vermijd het geven van een schuldgevoel.
### 6.3 Omgaan met kleuterstotteren
Kleuterstotteren is vaak een normale doorgangsfase, veroorzaakt doordat de verbale uitingsdrang groter is dan de spreekvaardigheid.
* **Wat niet te doen:** Verbeter het kind niet.
* **Wat wel te doen:** Negeer het stotteren. Verbetering kan leiden tot spreekangst en evolutie naar echt stotteren.
### 6.4 Omgaan met slaapproblemen
Slaapproblemen komen frequent voor bij kleuters.
* Reageer begripvol.
* Neem angsten serieus.
* Zorg voor een nachtlampje voor een veiligheidsgevoel.
* Vermijd factoren die het probleem kunnen versterken.
* Pas op met waarschuwingen overdag voor niet-reële gevaren.
---
# Omgaan met gedrag en problemen bij kleuters
Hier is een uitgebreide studiegids voor het omgaan met gedrag en problemen bij kleuters, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 4. Omgaan met gedrag en problemen bij kleuters
Dit onderwerp biedt strategieën voor het omgaan met veelvoorkomend gedrag en uitdagingen bij kleuters, zoals koppigheid, jokken, kleuterstotteren en slaapproblemen.
### 4.1 Algemeen kader: De kleuterontwikkeling
Kleuters bevinden zich typisch tussen de leeftijd van 2,5 à 3 jaar tot 5 à 6 jaar. Deze fase wordt gekenmerkt door de overstap naar de kleuterklas, wat een belangrijke gebeurtenis is in hun ontwikkeling. Gedurende deze periode vindt er aanzienlijke ontwikkeling plaats op lichamelijk, motorisch, cognitief, communicatief en sociaal-emotioneel vlak.
#### 4.1.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Zuiver lichamelijke ontwikkeling:** Kleuters groeien in lengte en gewicht en worden breder en gespierder. Grote individuele verschillen zijn hierin duidelijk zichtbaar.
* **Motorische ontwikkeling:** Kleuters zijn constant in beweging en ontwikkelen een trots op hun fysieke capaciteiten. De grove motoriek (evenwicht, coördinatie) ontwikkelt zich sterk, wat zichtbaar is in activiteiten als lopen, fietsen en dansen. Tegen het einde van de kleuterperiode kan er gestart worden met sporten in clubverband of zwemlessen. De fijne motoriek verfijnt zich, wat zich uit in interesse voor knutselen, tekenen en knippen.
* **Lateralisatie:** Dit is de fase waarin een dominantie van de linker- of rechterhersenhelft ontstaat, wat leidt tot een voorkeur voor rechts of links. Het is raadzaam deze natuurlijke voorkeur niet tegen te werken.
#### 4.1.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Waarneming:** Kleuters ontwikkelen vormherkenning, oog voor details, en richtingsbewustzijn. Dit is voorwaardelijk voor het later leren lezen en voor oriëntatie.
* **Geheugen:** Er is een enorme groei in het onthouden en uitvoeren van geheugentaken. Jonge kleuters onthouden terugkerende gebeurtenissen, terwijl oudere kleuters ook eenmalige gebeurtenissen kunnen onthouden en herinneringen kunnen ophalen.
* **Denken:** Het denken van de kleuter bevindt zich nog in het pre-operationeel stadium, waarbij representatie centraal staat (het voorstellen van afwezige zaken door symbolen).
* **Fantasiedenken:** Dit is een cruciaal aspect van de kleuterontwikkeling en heeft diverse motieven:
* Zichzelf geruststellen (angst)
* Oplossingen vinden voor moeilijke vragen
* Intense wensen vervullen
* Emotionele problemen verwerken
* Emoties leren uiten
* Het eigen 'ik' versterken
Kenmerken van fantasiedenken zijn:
* **Animisme:** Levenloze dingen menselijke eigenschappen toeschrijven.
* **Fysiognomisch waarnemen:** Alles wordt gezien als hebbende een uitdrukkingskarakter.
* **Artificialisme:** Het idee dat alles door iemand gemaakt is.
* **Finalisme:** Alles heeft een bedoeling.
* **Magisch denken:** Het geloof dat men kan toveren of de realiteit kan beïnvloeden.
> **Tip:** Fantasiespel is niet zomaar 'doen alsof', maar een essentiële manier voor kleuters om de wereld te begrijpen, emoties te verwerken en de eigen identiteit te verkennen.
* **Schoolrijpheid:** Tegen het einde van de kleuterperiode staan kinderen op de drempel van de lagere school. Vier belangrijke voorwaarden voor schoolrijpheid zijn:
1. Zonder ouders kunnen functioneren (één dag).
2. Samenwerken met anderen.
3. Concentreren.
4. Voldoende ontwikkelde waarneming, geheugen en denken.
* **Luisteren versus horen:** Kinderen kunnen beter horen dan luisteren. Ze reageren op signalen, maar de boodschap dringt niet altijd door, wat niet te wijten is aan koppigheid of onwil. Dit vereist veel herhaling en geduld van de volwassene.
#### 4.1.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar):** De spraak wordt beter met langere zinnen en een betere uitspraak. Kinderen creëren zelf woorden en stellen veel vragen ('Wat, Wie, Waar, Waarom?'). Er is meer contact met anderen, en kleuterstotteren kan voorkomen als een normale, tijdelijke fase.
* **Voltooiingsfase (na 5 jaar):** De meeste taalregels zijn gekend. De woordenschat wordt gekoppeld aan interessegebieden (bv. ridders, dinosaurussen) en kan soms te pas en te onpas gebruikt worden.
#### 4.1.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Sociale ontwikkeling:** Kinderen ontwikkelen een echte interesse in leeftijdsgenoten, evoluerend van parallelspel naar samen spelen (coöperatief spel). Het egocentrisme neemt geleidelijk af, en empathie groeit. Door sociale contacten leren ze omgaan met regels, winnen en verliezen. Er is een grotere behoefte om erbij te horen en te imiteren.
* **Emotionele ontwikkeling:** De wereld van de kleuter wordt groter door schoolbezoek. Ze worden zelfstandiger individuen. Veilige hechting blijft cruciaal. Volgens Erikson bevindt de kleuter zich in fase 3: **Initiatief versus schuld**. Ze verkennen en experimenteren, maar gebrek aan veiligheid of structuur kan leiden tot schuldgevoelens.
* **Identiteitsontwikkeling:**
* **Koppigheid:** Hoewel aanwezig, is deze minder uitgesproken dan in de peuterfase. De kleuter wordt een individu met een eigen persoonlijkheid en groeit in empathie.
* **Zelfbeeld:** Bewustwording van het eigen bestaan leidt tot het ontstaan van een zelfbeeld ('zo ben ik', 'dat kan ik'). Dit zelfbeeld wordt gevormd door vergelijking met anderen, feedback van anderen, en de toeschrijving van succes of mislukking aan zichzelf.
* **Identificatie:** Kinderen willen zijn zoals anderen (imitatiegedrag). Identificatiefiguren zijn ouders, leerkrachten, vriendjes, en media. Normen, waarden en gedragingen worden overgenomen. Tegen het einde van de kleuterperiode vindt identificatie met TV-figuren en helden in rollenspelen plaats.
* **Morele ontwikkeling:** Er is een koppeling van het gevoel 'stout' zijn aan ouders. Kinderen spreken zichzelf soms toe dat iets niet mag en kunnen schuld op anderen schuiven. Er is een beginnend besef van normen en regels, maar geen besef van achterliggende principes en geen onderscheid tussen bedoelingen en resultaat.
* **Seksuele ontwikkeling:** Seksuele nieuwsgierigheid en exploratiedrift (eigen lichaam en dat van anderen) zijn aanwezig. Er is een bewustwording van het eigen geslacht.
* **Spelontwikkeling:** Spel is een ongedwongen en intense bezigheid waarbij alle zintuigen, gedachten, gevoelens en wensen worden ingezet. Het is een parameter van gezondheid en biedt antwoorden op exploratiedrang, bevordert begrip van de realiteit, stimuleert cognitieve en motorische ontwikkeling, en ondersteunt emotionele en sociale ontwikkeling. Het is een noodzakelijke voorbereiding op het volwassen leven.
Verschillende soorten spel zijn:
1. Bewegingsspel
2. Sensopathisch spel
3. Constructiespel
4. Fantasiespel
5. Rollenspel
6. Successpel of regelspel
### 4.2 Omgaan met specifiek gedrag en problemen
#### 4.2.1 Koppig gedrag
Koppigheid wordt gezien als een belangrijke fase voor de ontwikkeling van het kind. Het is essentieel om een gulden middenweg te vinden tussen te veel toegeven en te streng zijn.
* **Strategieën:**
* Stel niet te veel eisen.
* Vermijd plotselinge overgangen.
* Sta toe dat kinderen boosheid op een aanvaardbare manier uiten.
* Stel niet de tegenovergestelde vraag van wat je verlangt.
* Respecteer de eisen die je stelt.
* Bied keuzemogelijkheden aan.
* Beschouw het niet als een persoonlijke aanval, maar als een botsing van 'ikken' en niet altijd willen verliezen.
* Geef kinderen de kans om zelfstandigheid te verwerven dankzij hun koppigheid.
> **Tip:** Koppig gedrag kan soms een uiting zijn van de behoefte aan autonomie en zelfstandigheid. Een geduldige en duidelijke aanpak is hierbij cruciaal.
#### 4.2.2 Jokken (onopzettelijk onwaarheden verkondigen)
Bij kleuters die 'jokken' is het belangrijk om niet te straffen.
* **Strategieën:**
* Negeer het jokken zoveel mogelijk.
* Gebruik uitspraken als 'Je vergist je'.
* Maak er grapjes over of voer er geen strijd over aan.
* Voorkom schuldgevoel bij het kind.
#### 4.2.3 Kleuterstotteren
Kleuterstotteren is vaak een normale doorgangsfasen, veroorzaakt doordat de verbale uitingsdrang groter is dan de spreekvaardigheid.
* **Wat niet te doen:**
* Verbeter het kind niet.
* **Wat wel te doen:**
* Negeer het stotteren.
* Voorkom spreekangst, die kan evolueren naar echt stotteren.
#### 4.2.4 Slaapproblemen
Slaapproblemen komen frequent voor bij kleuters.
* **Strategieën:**
* Reageer begripvol.
* Neem de angst van het kind serieus.
* Zorg voor een nachtlampje om een veiligheidsgevoel te creëren.
* Vermijd factoren die de slaap kunnen verstoren.
* Wees voorzichtig met waarschuwingen overdag over niet-reële gevaren, die angst kunnen aanwakkeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Levenslooppsychologie | Een tak van de psychologie die de psychologische ontwikkeling van individuen gedurende hun gehele leven bestudeert, van de geboorte tot de ouderdom. |
| Kleuter | Een kind in de ontwikkelingsfase die typisch loopt van ongeveer 2,5 tot 6 jaar, gekenmerkt door de overstap naar de basisschool en significante ontwikkelingen op vele gebieden. |
| Lichamelijke ontwikkeling | De fysieke groei en verandering van een kind, inclusief groei in lengte en gewicht, ontwikkeling van spieren en botten, en veranderingen in lichaamsbouw. |
| Motorische ontwikkeling | De ontwikkeling van bewegingsvaardigheden, onderverdeeld in grove motoriek (grote bewegingen zoals lopen en rennen) en fijne motoriek (kleine, precieze bewegingen zoals knippen en tekenen). |
| Grove motoriek | De ontwikkeling van grote lichaamsbewegingen die de romp, armen en benen gebruiken, zoals lopen, rennen, springen, fietsen en gooien. |
| Fijne motoriek | De ontwikkeling van kleinere, meer precieze bewegingen die de handen en vingers gebruiken, essentieel voor taken zoals schrijven, knutselen en het hanteren van kleine voorwerpen. |
| Lateralisatie | Het proces waarbij de linker- of rechterhersenhelft een dominante rol gaat spelen in bepaalde functies, wat leidt tot een voorkeur voor gebruik van de linker- of rechterhand. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van denkprocessen, waaronder waarneming, geheugen, taal, probleemoplossing en redeneren, zoals beschreven door theoretici als Piaget. |
| Waarneming | Het proces waarbij zintuiglijke informatie wordt ontvangen, georganiseerd en geïnterpreteerd om de omgeving te begrijpen, inclusief het herkennen van vormen en richtingen. |
| Geheugen | Het vermogen om informatie op te slaan en later weer op te roepen, wat bij kleuters een aanzienlijke groei doormaakt in het onthouden van zowel terugkerende als eenmalige gebeurtenissen. |
| Pre-operationeel stadium | Een fase in de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget, waarin kinderen leren de wereld symbolisch te representeren, maar nog niet logisch kunnen redeneren. |
| Representatie | Het vermogen om afwezige objecten en gebeurtenissen mentaal voor te stellen of te symboliseren, een cruciaal aspect van het denken in het pre-operationeel stadium. |
| Fantasiedenken | Het vermogen om zich voor te stellen, te verzinnen en rollenspellen te spelen, wat kleuters helpt bij het verwerken van emoties, het oplossen van problemen en het versterken van hun zelfbeeld. |
| Animisme | Het toeschrijven van menselijke eigenschappen, gevoelens en intenties aan levenloze objecten of natuurlijke fenomenen. |
| Fysiognomisch waarnemen | De neiging om dingen te interpreteren op basis van hun uiterlijke kenmerken, waarbij men aanneemt dat de vorm of het uiterlijk iets zegt over de aard of functie ervan. |
| Artificialisme | De overtuiging dat alle natuurlijke verschijnselen en objecten door menselijke inspanning of ontwerp zijn gemaakt, in plaats van door natuurlijke processen. |
| Finalisme | De opvatting dat alles in het universum een specifiek doel of een specifieke bedoeling heeft, en dat gebeurtenissen plaatsvinden om een bepaald einde te bereiken. |
| Magisch denken | Het geloof dat gedachten, wensen of acties een directe invloed kunnen hebben op de werkelijkheid, zonder fysieke tussenkomst, zoals het geloof in toveren. |
| Schoolrijpheid | De ontwikkelingsstatus van een kind die aangeeft dat het klaar is om met succes de uitdagingen van het basisonderwijs aan te gaan, gebaseerd op verschillende cognitieve, sociale en emotionele voorwaarden. |
| School | Instelling voor onderwijs, waarbij de kleuterklas fungeert als voorbereiding op het lager onderwijs. |
| Lager onderwijs | Het onderwijs dat volgt op de kleuterklas, gericht op verdere academische en sociale ontwikkeling. |
| Communicatieve ontwikkeling | De ontwikkeling van taalvaardigheid, inclusief spraak, zinsbouw, woordenschat en het vermogen om effectief te communiceren met anderen. |
| Differentiatiefase | Een periode binnen de communicatieve ontwikkeling (ongeveer 2,5-5 jaar) waarin kinderen de basisprincipes van taal leren toepassen en hun zinsbouw en uitspraak verbeteren. |
| Voltooiingsfase | Een latere fase in de communicatieve ontwikkeling (na 5 jaar) waarin kinderen de meeste taalregels beheersen en hun woordenschat sterk groeit, vaak gekoppeld aan hun interesses. |
| Kleuterstotteren | Een veelvoorkomende, meestal tijdelijke, vorm van stotteren bij kleuters die ontstaat doordat hun verbale expressiedrang groter is dan hun spreekvaardigheid. |
| Sociaal-emotionele ontwikkeling | De ontwikkeling van sociale vaardigheden, emotioneel begrip en zelfregulatie, inclusief het leren omgaan met anderen, emoties en de eigen identiteit. |
| Sociale ontwikkeling | Het proces waarbij kinderen leren hoe ze met andere mensen moeten omgaan, inclusief het ontwikkelen van sociale vaardigheden, het begrijpen van sociale regels en het aangaan van relaties. |
| Parallelspelen | Een vorm van spel waarbij kinderen naast elkaar spelen zonder veel interactie, maar wel bewust van elkaars aanwezigheid. |
| Samen spelen (coöperatief spel) | Een vorm van spel waarbij kinderen actief samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken, wat sociale interactie en probleemoplossing vereist. |
| Egocentrisme | Het onvermogen om het perspectief van een ander in te nemen; de neiging om de wereld vanuit het eigen standpunt te zien. |
| Empathie | Het vermogen om de gevoelens en perspectieven van anderen te begrijpen en te delen. |
| Emotionele ontwikkeling | De ontwikkeling van het vermogen om emoties te herkennen, te begrijpen, te uiten en te reguleren, zowel bij zichzelf als bij anderen. |
| Hechting | De diepe emotionele band die ontstaat tussen een kind en zijn primaire verzorgers, cruciaal voor de emotionele en sociale ontwikkeling. |
| Initiatief versus schuld | Een van Eriksons psychosociale ontwikkelingsstadia, waarin kinderen leren initiatief te nemen en hun omgeving te verkennen, of gevoelens van schuld ervaren door tekort aan veiligheid of structuur. |
| Identiteitsontwikkeling | Het proces waarbij een kind een gevoel van zelf ontwikkelt en leert wie het is als individu, inclusief persoonlijkheidskenmerken en waarden. |
| Zelfbeeld | De opvatting die een persoon heeft van zichzelf, gebaseerd op eigen ervaringen, vergelijkingen met anderen en feedback van de omgeving. |
| Zelfbewustzijn | Het besef van het eigen bestaan, de eigen gedachten, gevoelens en acties. |
| Identificatie | Het proces waarbij een kind probeert te zijn zoals een ander persoon (identificatiefiguur), door hun gedrag, normen en waarden te imiteren. |
| Identificatiefiguren | Personen of karakters die een kind als voorbeeld neemt en wiens gedrag, normen en waarden het probeert na te bootsen. |
| Morele ontwikkeling | De ontwikkeling van het begrip van goed en kwaad, en het vermogen om morele beslissingen te nemen, gebaseerd op normen en regels. |
| Seksuele ontwikkeling | De ontwikkeling van seksueel bewustzijn, nieuwsgierigheid en begrip van het eigen lichaam en dat van anderen. |
| Spelontwikkeling | De ontwikkeling van spelgedrag bij kinderen, inclusief de verschillende soorten spel en hun functie voor de algehele ontwikkeling. |
| Spel | Een ongedwongen activiteit die kinderen gebruiken om de wereld te verkennen, te leren en zich emotioneel en sociaal te ontwikkelen; een parameter van gezondheid. |
| Bewegingsspel | Spel dat gericht is op fysieke activiteit en het ontwikkelen van motorische vaardigheden, zoals rennen, springen en klimmen. |
| Sensopathisch spel | Spel dat zich richt op het verkennen van zintuiglijke ervaringen met materialen zoals water, zand, verf of klei. |
| Constructiespel | Spel waarbij kinderen objecten bouwen en creëren, zoals met blokken, Lego of andere bouwmaterialen. |
| Rollenspel | Spel waarbij kinderen verschillende rollen aannemen en situaties naspelen, vaak als onderdeel van fantasiespel. |
| Successpel of regelspel | Spel dat gebaseerd is op het behalen van succes of het volgen van specifieke regels, vaak met een competitief element. |
| Koppig gedrag | Gedrag dat gekenmerkt wordt door vasthoudendheid en weerstand tegen verzoeken of regels, vaak een uiting van de ontwikkeling van zelfstandigheid. |
| Jokken | Het opzettelijk verkondigen van onwaarheden; bij kleuters vaak een fantasievolle manier van uiten of een test van grenzen. |
| Verbale uitingsdrang | De sterke behoefte om zich verbaal uit te drukken en gedachten en gevoelens te communiceren. |
| Spreekangst | Angst om te spreken, wat kan leiden tot vermijding van verbale communicatie en mogelijk ernstigere spraakproblemen. |
| Slaapproblemen | Moeilijkheden met inslapen, doorslapen of het handhaven van een regelmatig slaappatroon, wat veel voorkomt bij kleuters. |