Cover
Jetzt kostenlos starten Les 11-6 (1).pptx
Summary
# Het belang van kalenders voor tijdsbegrip
Kalenders zijn essentieel voor het stimuleren van inzicht in tijd en tijdsbegrippen bij jonge kinderen door middel van visualisatie en structuur.
### 1.1 Waarom werken met tijdskalenders?
Het hoofddoel van het werken met tijdskalenders in het onderwijs is het stimuleren van het inzicht in tijd en de diverse tijdsbegrippen. Kinderen leren deze begrippen niet enkel passief kennen, maar ook actief te gebruiken. Tijd is een abstract concept dat niet direct zichtbaar is. Kalenders bieden daarom een visuele voorstelling van tijd, wat structuur, houvast en voorspelbaarheid creëert. Dit stimuleert het vermogen van kinderen om zowel terug te blikken als vooruit te kijken.
#### 1.1.1 Het abstracte concept tijd concreet maken
Kinderen ontwikkelen begrip van tijdsbegrippen vaak door associaties met concrete gebeurtenissen. Dit principe wordt toegepast door tijdsconcepten te koppelen aan herkenbare momenten van de dag of seizoenen.
> **Tip:** Tijdsbegrippen worden door kinderen geleerd via associaties met gebeurtenissen, bijvoorbeeld: "Als ... , dan is het ...".
#### 1.1.2 Opbouw van kalenders doorheen de kleuterschool
De aanpak van kalenders evolueert met de leeftijd van de kinderen:
* **Dag – nacht en dagverloop:** Dit is de meest basale vorm van tijdsbegrip.
* **Weekverloop:** Kinderen leren de structuur van een week kennen.
* **Jaarkalender, maandkalender, seizoenskalender:** Deze grotere tijdsperioden worden geleidelijk geïntroduceerd en begrepen.
#### 1.1.3 Stimuleren van tijdsbegrip met impulsen en vragen
Om het inzicht in tijd te stimuleren, worden specifieke impulsen en vragen gesteld die de kinderen aanzetten tot nadenken over tijd. De tijdsbegrippen die aan bod komen, sluiten aan bij de specifieke leerdoelen die gesteld zijn voor wiskunde, met name onder het domein ‘meten en metend rekenen’, met een focus op tijdstip en tijdsduur.
##### 1.1.3.1 Dagverloop
Bij het dagverloop worden vragen gesteld die kinderen helpen de opeenvolging van activiteiten te begrijpen, zoals: "Wat hebben we gedaan vóór de speeltijd?" of "Wat gaan we doen na de poppenkast?".
##### 1.1.3.2 Weekverloop
Bij het weekverloop ligt de focus op het begrijpen van dagen van de week en de structuur van de week. Vragen kunnen zijn: "Wat deden we gisteren?" of "Wat doen we morgen?".
##### 1.1.3.3 Maandkalender en jaarverloop
Deze grotere tijdsstructuren worden aangeboden met vragen die inzicht geven in langere perioden, zoals: "Hoeveel jarigen gaan we deze maand vieren?".
##### 1.1.3.4 Terug- en vooruitblikken
Centraal staat het stimuleren van zowel retrospectieve als prospectieve reflectie op tijd. Dit omvat vragen als:
* **Terugblikken:** "Wat hebben we gisteren gedaan?"
* **Vooruitblikken:** "Nog hoeveel dagen tot Sam verjaart?"
#### 1.1.4 Minimumdoelen en praktijktoepassing
Er zijn specifieke minimumdoelen verbonden aan het werken met tijdskalenders. Deze doelen zijn te vinden onder wiskunde -> meten en metend rekenen -> tijdstip en tijdsduur.
> **Voorbeeld:** Een praktijkopdracht kan bestaan uit het controleren van de "Questi-fiche" van een morgenritueel of onthaal om de aanwezige ontwikkelingskansen voor tijd te evalueren en indien nodig aan te vullen. Dit omvat het controleren of er een doel voor tijd aanwezig is, of een minimumdoel voor tijd is opgenomen, of er relevante kernwoorden (tijdsbegrippen) zijn en welke impulsen voor tijd er gegeven zullen worden.
#### 1.1.5 Veelvoorkomende misvattingen en effectieve werkwijzen
##### 1.1.5.1 De rol van de scheurkalender
Het dagelijks afscheuren van een blaadje van een scheurkalender is op zichzelf **niet voldoende** om kinderen diepgaand inzicht in tijd te verschaffen, omdat het geen visueel overzicht biedt van langere perioden. Wel kan de scheurkalender zinvol zijn wanneer deze wordt gekoppeld aan andere kalenders, zoals een maandkalender, met name in het derde kleuterklas vanaf januari.
##### 1.1.5.2 Belang van visueel overzicht
Een maandkalender maakt tijd visueel, wat een cruciaal verschil maakt ten opzichte van een losse scheurkalender.
> **Opgelet:** Kleuters moeten niet gedwongen worden tweecijferige getallen te kunnen lezen om met een maandkalender te werken.
##### 1.1.5.3 Verbindingen tussen kalenders
Het is essentieel om verschillende kalenders met elkaar te verbinden. Dit kan door dezelfde pictogrammen te gebruiken die terugkomen in verschillende kalenders, bijvoorbeeld voor gebeurtenissen zoals koken, een schoolreis, of feestdagen. De verbinding moet expliciet worden gemaakt met vragen als: "Waarom staat deze bus van de jaarkalender nu ook hier in onze weekkalender?". Dit helpt kinderen de samenhang tussen verschillende tijdsperioden te begrijpen.
> **Voorbeeld:** Bij 5-jarigen kan de link tussen de maandkalender en weekkalender worden gelegd door te vragen: "Kan je ook zien in onze maandkalender welke dag het vandaag is?".
##### 1.1.5.4 Zinvol en functioneel werken
Kalenders moeten "leven" en functioneel en systematisch worden bijgehouden. Het terug- en vooruitblikken moet gestimuleerd worden, zowel op dagelijks, wekelijks als maandelijks niveau.
> **Voorbeeld van vragen:**
> * **Daglijn:** Wat deden we voor de speeltijd? Wat gaan we na de poppenkast doen?
> * **Weekoverzicht:** Wat deden we gisteren? Wat doen we morgen?
> * **Maandoverzicht:** Hoeveel jarigen gaan we deze maand vieren?
Het is belangrijk om de juiste verwoording te gebruiken en kinderen ook zelf te laten verwoorden. Alle kleuters moeten betrokken worden bij het nadenken over de kalender. Speciale gebeurtenissen, zoals de eerste dag van de maand, een nieuw seizoen, een vrije dag, een bezoek aan de bibliotheek of een schoolreis, verdienen speciale aandacht op de kalender.
> **Tip:** Een lege agenda is niet betekenisvol. Het is belangrijk dat de kalender gebruikt wordt om gebeurtenissen te noteren.
##### 1.1.5.5 Waar of niet waar? Leg uit.
* **Mijn vragen en aanpak bij de kalenders zijn elke dag hetzelfde.** (Niet waar: Variatie in vragen en aanpak houdt het interessant en stimuleert dieper nadenken.)
* **De werkkleuter denkt na over de kalenders. De andere kinderen zijn er niet bij betrokken.** (Niet waar: Alle kinderen moeten betrokken worden.)
* **De tijdskalenders komen enkel ‘s ochtends ter sprake.** (Niet waar: Tijd kan doorheen de dag relevant gemaakt worden.)
* **Elke dag een blaadje van de scheurkalender scheuren is zinvol om de kinderen inzicht in tijd te laten krijgen.** (Niet waar: Zonder koppeling aan een breder overzicht is het beperkt.)
* **De maand- of jaarkalender staat los van de weekkalender.** (Niet waar: Deze kalenders moeten juist met elkaar verbonden worden.)
### 1.2 Voorbeeld van een examenvraag
Het is woensdag 18 december 2024. Je staat die ochtend in een 2e kleuterklas. Hoe ga je die ochtend met de week- en jaarkalender optimaal het inzicht in tijd stimuleren: Welke vragen stel je? (= impulsen) Welke tijdsbegrippen/verwoordingen laat je aan bod komen om het inzicht in tijd maximaal te stimuleren?
---
# Opbouw en gebruik van verschillende kalendertypes
Dit gedeelte behandelt de opbouw en het gebruik van diverse kalendertypes, van dag- tot jaarkalenders, met als doel het stimuleren van het inzicht in tijd en tijdsbegrippen bij kleuters.
### 2.1 Waarom werken met tijdskalenders?
Het werken met tijdskalenders in de kleuterklas heeft als primair doel het stimuleren van het inzicht in tijd en tijdsbegrippen. Dit wordt gedaan door tijdsbegrippen die kinderen passief kennen, actief te laten gebruiken. Aangezien tijd een abstract concept is dat niet direct zichtbaar is, bieden kalenders een visuele voorstelling. Ze creëren structuur, houvast en voorspelbaarheid, wat kinderen helpt om vooruit en terug te blikken. Kinderen leren tijdsbegrippen vaak via associaties met specifieke gebeurtenissen, zoals "Als het donker is, dan is het nacht" of "In de winter valt er sneeuw".
### 2.2 Opbouw van kalenders doorheen de kleuterschool
De introductie van kalenders verloopt geleidelijk doorheen de kleuterjaren, waarbij de complexiteit toeneemt:
* **Dag- en nachtkalender:** Eerste kennismaking met de cyclus van dag en nacht.
* **Dagverloop:** Focus op de opeenvolging van activiteiten gedurende een dag.
* **Weekverloop:** Structurering van de week met dagen en terugkerende activiteiten.
* **Maandkalender:** Introductie van de maand als een grotere tijdsspanne, vaak gekoppeld aan specifieke gebeurtenissen of verjaardagen.
* **Jaarkalender:** Overzicht van het hele jaar, met nadruk op seizoenen, feestdagen en belangrijke gebeurtenissen.
#### 2.2.1 Dagverloop
Bij het werken met het dagverloop worden kinderen gestimuleerd na te denken over de opeenvolging van activiteiten. Vragen die hierbij centraal staan zijn:
* Welke activiteiten vinden er vandaag plaats?
* Wat deden we net voor de speeltijd?
* Wat gaan we doen na het middageten?
Tijdsbegrippen die hierbij aan bod komen zijn onder andere: ochtend, middag, avond, vandaag, nu, straks, zo meteen.
#### 2.2.2 Weekverloop
Het weekverloop breidt het tijdsbesef uit naar een langere periode. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn:
* Welke dag is het vandaag?
* Welke dag was het gisteren?
* Welke dag komt morgen?
* Welke activiteiten doen we op woensdag?
Tijdsbegrippen die hierbij relevant zijn, zijn de benamingen van de dagen van de week, week, weekend, weekdag.
#### 2.2.3 Maandkalender en jaarverloop
De maand- en jaarkalender bieden een breder perspectief op tijd.
* **Maandkalender:** Bij de maandkalender kunnen vragen gesteld worden zoals:
* Hoeveel dagen heeft deze maand?
* Nog hoeveel dagen tot de verjaardag van [naam kind]?
* Welke speciale gebeurtenissen vinden deze maand plaats?
Tijdsbegrippen die hierbij aan bod komen zijn: maand, aantal dagen in een maand, datum.
* **Jaarkalender:** De jaarkalender helpt kinderen om gebeurtenissen over een langere periode te plaatsen. Vragen kunnen zijn:
* Welk seizoen is het nu?
* Wanneer is het zomer/winter?
* Welke feestdagen vieren we dit jaar?
Tijdsbegrippen die hierbij centraal staan zijn: jaar, seizoenen, feestdagen, einde van het jaar.
#### 2.2.4 Terug- en vooruitblikken
Essentieel bij het werken met kalenders is het stimuleren van zowel terug- als vooruitblikken.
* **Terugblikken:** Vragen kunnen zijn:
* Wat deden we gisteren?
* Welke activiteit hebben we vorige week gedaan?
* Hoe was het weer vorige week?
Tijdsbegrippen: gisteren, vorige week, vroeger.
* **Vooruitblikken:** Vragen kunnen zijn:
* Wat doen we morgen?
* Wat gaan we volgende week doen?
* Wanneer is het weer vakantie?
Tijdsbegrippen: morgen, volgende week, later, straks.
### 2.3 Werken met minimumdoelen tijdskalenders
De minimumdoelen voor tijdskalenders, vaak terug te vinden binnen het domein 'Meten en metend rekenen' (specifiek 'Tijdstip en tijdsduur'), leggen de nadruk op:
* Het actief gebruiken van tijdsbegrippen zoals dagen, weken en maanden.
* Het kunnen plaatsen van gebeurtenissen in de tijd (vroeger, nu, later).
* Het begrijpen van de opeenvolging van gebeurtenissen.
* Het ontwikkelen van een gevoel voor tijdsduur.
#### 2.3.1 Tijd-check in het morgenritueel
Een "Tijd-check" in het morgenritueel kan helpen om de integratie van tijdsbegrippen te evalueren en te versterken. Dit omvat:
* **Ontwikkelingskansen in eigen woorden:** Nagaan of er een specifiek doel voor tijd aanwezig is en dit eventueel aanvullen.
* **Minimumdoelen:** Controleren of er een minimumdoel voor tijd is opgenomen en zo nodig aanvullen.
* **Kernwoorden:** Inventariseren of relevante tijdsbegrippen worden gebruikt en deze indien nodig toevoegen.
* **Verloop:** Concretiseer de impulsen en vragen die gebruikt zullen worden om tijd te bespreken.
> **Tip:** Het is cruciaal dat de kalenders "leven" en functioneel en systematisch worden bijgehouden. Ze mogen niet louter decoratief zijn.
### 2.4 Zinvol werken met kalenders
Om kalenders zinvol te laten zijn, zijn er enkele belangrijke aandachtspunten:
#### 2.4.1 Functioneel en systematisch bijhouden
De kalender moet een actieve rol spelen in de dagelijkse routine. Het moet een levend document zijn dat regelmatig wordt geraadpleegd en aangepast.
#### 2.4.2 Terug- en vooruitblikken stimuleren
Dit kan door concrete vragen te stellen over het verleden, heden en de toekomst binnen de context van de dag, week of maand.
#### 2.4.3 Goede verwoording en laten verwoorden
De leerkracht moet helder en consequent spreken over tijd en de kinderen stimuleren om dit ook zelf te doen.
#### 2.4.4 Alle kleuters laten nadenken
De kalenderactiviteit is niet enkel voor de leerkracht of enkele betrokken kinderen; alle kleuters moeten de kans krijgen om na te denken en deel te nemen.
#### 2.4.5 Aandacht voor speciale gebeurtenissen
Het markeren en bespreken van speciale gebeurtenissen (eerste dag van de maand, nieuw seizoen, vrije dag, schoolreis, verjaardagen) verhoogt de relevantie van de kalender.
#### 2.4.6 Kalenders met elkaar verbinden
Het verbinden van verschillende kalendertypes (dag, week, maand, jaar) versterkt het inzicht. Dit kan door:
* **Zelfde pictogrammen:** Gebruik van dezelfde symbolen op verschillende kalenders voor terugkerende gebeurtenissen (bv. koken, schoolreis).
* **Expliciete verbindingen maken:** Vraag waarom een bepaald symbool op verschillende kalenders verschijnt. "Waarom staat deze bus van de jaarkalender nu ook hier in onze weekkalender?"
> **Voorbeeld:** Een kind van 5 jaar kan worden gevraagd: "Kan je ook zien in onze maandkalender welke dag het vandaag is?" of "Nog hoeveel dagen voor Sam verjaart?"
### 2.5 Kritische reflectie op kalendergebruik
Niet elke manier van werken met kalenders is even effectief.
* **Scheurkalender:** Het dagelijks afscheuren van een blaadje van een scheurkalender is op zichzelf onvoldoende om inzicht in tijd te stimuleren, omdat het geen visueel overzicht biedt van de periode. Het kan wel zinvol zijn in de derde kleuterklas, mits gekoppeld aan andere kalenders, zoals een maandoverzicht.
* **Tweecijferige getallen:** Het is belangrijk te onthouden dat kleuters niet per se tweecijferige getallen hoeven te kunnen lezen om met een kalender te werken.
> **Tip:** De maandkalender biedt, in tegenstelling tot enkel een scheurkalender, wel een visuele voorstelling van de tijd.
### 2.6 Voorbeeld van een examenvraag
**Situatie:** Het is woensdag 18 december 2024. Je staat die ochtend in een tweede kleuterklas.
**Opdracht:** Hoe ga je die ochtend met de week- en jaarkalender optimaal het inzicht in tijd stimuleren? Welke vragen stel je (= impulsen)? Welke tijdsbegrippen/verwoordingen laat je aan bod komen om het inzicht in tijd maximaal te stimuleren?
**Mogelijke aanpak:**
* **Weekkalender:**
* Starten met de dag: "Goedemorgen allemaal! Welke dag is het vandaag?" (Kinderen aanwijzen op de weekkalender).
* Terugblikken: "Gisteren was het dinsdag. Wat deden we gisteren?" (Linken aan gebeurtenissen van de vorige dag).
* Vooruitblikken: "Morgen is het donderdag. Wat gaan we morgen allemaal doen?"
* Tijdsbegrippen: dagen van de week, vandaag, gisteren, morgen.
* **Jaarkalender:**
* Plaatsen in het jaar: "Kijk, vandaag is het 18 december. Waar staan we op de jaarkalender?" (Aanwijzen van december).
* Seizoenen: "Welk seizoen is het nu?" (Winter). "Hoe weten we dat het winter is?" (Koppelen aan weer, kleding, gebeurtenissen zoals Kerstmis).
* Speciale gebeurtenissen: "Nog maar een paar dagen en dan is het Kerstmis! Dat is een speciale gebeurtenis die we op de jaarkalender zien." (Eventueel link maken met de weekkalender als de kerstvakantie al begint).
* Tijdsbegrippen: december, winter, jaar, straks, weldra, nog even, feestdagen.
Door deze aanpak te combineren, wordt de abstracte tijd concreet gemaakt en kunnen de kleuters actief oefenen met tijdsbegrippen in een betekenisvolle context. Het verbinden van de week- en jaarkalender door middel van dezelfde pictogrammen of verwijzingen naar specifieke gebeurtenissen versterkt het begrip nog verder.
---
# Praktische toepassing en koppeling van kalenders
Hieronder volgt een studiehandleiding voor het onderwerp "Praktische toepassing en koppeling van kalenders".
## 3. Praktische toepassing en koppeling van kalenders
Kalenders bieden een functioneel en systematisch raamwerk voor het begrijpen en gebruiken van tijd, waarbij speciale gebeurtenissen geïntegreerd worden en verschillende kalendertypes met pictogrammen aan elkaar gekoppeld worden.
### 3.1 Waarom werken met tijdskalenders?
Het werken met tijdskalenders in de kleuterklas dient verschillende doelen:
* Het stimuleren van inzicht in tijd en tijdsbegrippen.
* Het omzetten van passief gekende tijdsbegrippen naar actief gebruik.
* Het visueel maken van het abstracte concept tijd, aangezien tijd niet zichtbaar is.
* Het bieden van structuur, houvast en voorspelbaarheid.
* Het stimuleren van zowel terug- als vooruitblikken.
Kinderen leren tijdsbegrippen vaak via associaties met gebeurtenissen, bijvoorbeeld "Als de zon onder is, dan is het avond."
### 3.2 Opbouw doorheen de kleuterklas en tijdsbegrippen
De aanpak van kalenders evolueert doorheen de kleuterklas:
#### 3.2.1 Dagverloop
* **Te stellen vragen (impulsen):** Vragen die gericht zijn op het begrijpen van de dagelijkse routine en opeenvolging van gebeurtenissen.
* **Aan bod komende tijdsbegrippen:** Begrippen zoals "vandaag", "gisteren", "morgen", "ochtend", "middag", "avond", "nacht".
#### 3.2.2 Weekverloop
* **Te stellen vragen (impulsen):** Vragen die de structuur van de week in kaart brengen, zoals welke dagen er voorbij zijn en welke er nog komen.
* **Aan bod komende tijdsbegrippen:** "Maandag", "dinsdag", ..., "zondag", "deze week", "vorige week", "volgende week".
#### 3.2.3 Jaarkalender, maandkalender en seizoenskalender
* **Te stellen vragen (impulsen):** Vragen die helpen bij het plaatsen van gebeurtenissen binnen een maand of jaar, zoals verjaardagen, feestdagen, seizoenswisselingen.
* **Aan bod komende tijdsbegrippen:** Maanden van het jaar, seizoenen (lente, zomer, herfst, winter), "dit jaar", "vorig jaar", "volgend jaar".
#### 3.2.4 Terug- en vooruitblikken
* **Te stellen vragen:**
* **Terugblikken:** "Wat hebben we vandaag al gedaan?", "Wat deden we gisteren?"
* **Vooruitblikken:** "Wat gaan we na de speeltijd doen?", "Wat doen we morgen?", "Wanneer is het weer vakantie?"
* **Aan bod komende tijdsbegrippen:** Dagen, weken, maanden, jaren in de context van gebeurtenissen die al plaatsgevonden hebben of nog gaan plaatsvinden.
### 3.3 Minimumdoelen tijdskalenders
De minimumdoelen voor tijdskalenders in de kleuterklas (gerelateerd aan meten en metend rekenen) omvatten onder andere:
* Het herkennen en benoemen van dagen van de week.
* Het begrijpen van de opeenvolging van dagen binnen een week.
* Het plaatsen van gebeurtenissen binnen een bepaalde tijd (bv. vandaag, morgen).
* Het vorderen van de tijd inzichtelijk maken, bijvoorbeeld door het afscheuren van een dag van de kalender.
### 3.4 Zinvol werken met kalenders
Om kalenders zinvol te laten functioneren, zijn er verschillende aandachtspunten:
* **Functioneel en systematisch bijhouden:** De kalender moet een levend instrument zijn dat dagelijks gebruikt wordt en de werkelijkheid van de klas weerspiegelt.
* **Terug- en vooruitblikken stimuleren:** Gebruik de kalender actief om te reflecteren op het verleden en te plannen voor de toekomst.
* **Daglijn:** Bespreek gebeurtenissen die voor of na een activiteit plaatsvinden.
* **Weekoverzicht:** Vergelijk gisteren met morgen.
* **Maandoverzicht:** Tel bijvoorbeeld het aantal jarigen in de maand.
* **Goede verwoording en laten verwoorden:** Gebruik duidelijke taal en laat ook de kinderen hun gedachten en observaties over tijd verwoorden.
* **Alle kleuters betrekken:** Zorg ervoor dat de kalenderactiviteiten niet beperkt blijven tot één kind, maar dat alle kinderen worden uitgenodigd om na te denken en deel te nemen.
* **Aandacht voor speciale gebeurtenissen:** Integreer specifieke gebeurtenissen zoals de eerste dag van de maand, seizoenswisselingen, vrije dagen, schoolreizen, enzovoort.
> **Tip:** Een lege agenda of kalender is niet betekenisvol. De kalender moet gevuld zijn met relevante informatie die aansluit bij de leefwereld van de kinderen.
### 3.5 Koppelen van kalenders met pictogrammen
Het verbinden van verschillende kalendertypes (dag, week, maand, jaar) gebeurt door middel van herkenbare pictogrammen.
* **Identieke pictogrammen:** Dezelfde symbolen voor terugkerende gebeurtenissen (bv. koken, schoolreis, bezoek aan de bibliotheek) worden gebruikt in verschillende kalenders.
* **Expliciete verbinding:** Maak de link tussen de kalenders expliciet door vragen te stellen zoals: "Waarom staat deze bus van de jaarkalender nu ook hier in onze weekkalender?" of "Waarom staat het symbooltje van Sinterklaas ook op onze weekkalender?"
* **Visueel overzicht:** De maandkalender biedt een beter visueel overzicht dan enkel het afscheuren van een blaadje van een scheurkalender. De scheurkalender kan zinvoller worden wanneer deze gekoppeld wordt aan een maandoverzicht, met name in het derde kleuterklas vanaf januari.
* **Voorbeelden van koppelingen:**
* **Maandkalender – weekkalender (voor 5-jarigen):** Vraag of de kinderen in de maandkalender kunnen zien welke dag het vandaag is. Stel vragen als: "Nog hoeveel dagen voor Sam verjaart?"
> **Voorbeeld:** Een pictogram van een feestmuts kan in de maandkalender aangeven dat er die maand een verjaardag is, en in de weekkalender specifiek de dag markeren waarop die verjaardag gevierd wordt.
### 3.6 Een examenvraagvoorbeeld
**Situatie:** Het is woensdag 18 december 2024. Je staat die ochtend in een 2de kleuterklas.
**Vraag:** Hoe ga je die ochtend met de week- en jaarkalender optimaal het inzicht in tijd stimuleren? Welke vragen stel je (impulsen)? Welke tijdsbegrippen/verwoordingen laat je aan bod komen om het inzicht in tijd maximaal te stimuleren?
**Mogelijke aanpak:**
* **Focus op "vandaag":** Begin met de dag van vandaag. "Vandaag is het woensdag 18 december."
* **Koppeling weekkalender:** "Welke dag was het gisteren?" (dinsdag). "Welke dag komt er na woensdag?" (donderdag). "Hoeveel dagen zijn er in een week?"
* **Koppeling jaarkalender/maandkalender:** "Welke maand is het?" (december). "Is dit de eerste maand van het jaar of de laatste?" "Welke feestdagen komen er nog deze maand?" (bv. kerstmis). "Hoeveel dagen hebben we nog tot aan de kerstvakantie?" (terugblikken en vooruitblikken).
* **Tijdsbegrippen:** Gebruik begrippen als "vandaag", "gisteren", "morgen", "deze week", "december", "winter", "voor kerst", "na kerst", "datum".
* **Visuele ondersteuning:** Wijs de dag aan op de kalender. Gebruik eventueel pictogrammen voor gebeurtenissen die die week of maand plaatsvinden.
* **Interactie:** Betrek alle kinderen door hen te laten meedenken, de vragen te herhalen of zelf te stellen.
Dit alles draagt bij aan het ontwikkelen van een concreet en tastbaar besef van het abstracte concept tijd.
---
# Minimumdoelen en evaluatie van tijdskalenders
Dit topic behandelt de essentiële leerdoelen die verbonden zijn aan het gebruik van tijdskalenders en hoe de effectiviteit van deze aanpak geëvalueerd kan worden middels een specifieke check-fiche.
### 4.1 Doelen van werken met tijdskalenders
Werken met tijdskalenders beoogt het stimuleren van inzicht in tijd en tijdsbegrippen. Het doel is om kinderen te helpen van een passieve kennis van tijdsbegrippen naar een actieve toepassing ervan. Omdat tijd een abstract concept is dat niet direct zichtbaar is, bieden kalenders een visuele voorstelling, structuur, houvast en voorspelbaarheid. Dit stimuleert zowel vooruit- als terugblikken, wat cruciaal is voor het begrip van deze abstracte begrippen. Kinderen leren tijdsbegrippen vaak via associaties met specifieke gebeurtenissen, zoals "als dit gebeurt, dan is het [tijdsconcept]".
#### 4.1.1 Soorten kalenders en tijdsbegrippen
De opbouw van het werken met kalenders doorheen de kleuterschool verloopt geleidelijk, van dag- en nachtconcepten naar een dagverloop, weekverloop en uiteindelijk jaarkalenders en maandkalenders.
* **Dagverloop:** Hierbij staan vragen centraal die het inzicht in de opeenvolging van gebeurtenissen binnen een dag stimuleren, zoals ochtend en middag.
* **Weekverloop:** Dit omvat het begrijpen van de dagen van de week en de structuur van een week.
* **Maandkalender en jaarverloop:** Dit breidt het tijdsbesef uit naar een maand- en jaarstructuur, inclusief begrippen als seizoenen.
* **Terug- en vooruitblikken:** Specifieke impulsen zijn gericht op het stimuleren van het herinneren van eerdere gebeurtenissen (terugblikken) en het anticiperen op toekomstige gebeurtenissen (vooruitblikken).
Bij al deze kalendertypes is het essentieel om gerichte vragen te stellen (impulsen) en de bijbehorende specifieke doelen voor wiskunde (meten en metend rekenen, tijdstip en tijdsduur) te behalen.
### 4.2 Minimumdoelen voor tijdskalenders
Om het gebruik van tijdskalenders effectief te maken, is het cruciaal om aan te sluiten bij de minimumdoelen die vastgelegd zijn in het domein 'Wiskunde' onder 'Meten en metend rekenen', specifiek gericht op 'Tijdstip en tijdsduur'. Deze doelen vormen de basis voor de pedagogische aanpak.
> **Tip:** Raadpleeg de officiële bundel 'doelen wiskunde' voor een gedetailleerde opsomming van de minimumdoelen die relevant zijn voor tijdskalenders.
### 4.3 Evaluatie van de aanpak met de Questi-fiche
De effectiviteit van de aanpak met tijdskalenders kan geëvalueerd worden met behulp van een specifieke "Questi-fiche", die de leerkracht controleert op de aanwezigheid en correcte invulling van verschillende rubrieken.
#### 4.3.1 Rubrieken van de Questi-fiche
De fiche beoordeelt de volgende aspecten:
* **Ontwikkelingskansen in eigen woorden:** Nagaan of er een doelstelling voor 'tijd' aanwezig is en deze eventueel aanvullen conform de specifieke doelen.
* **Minimumdoelen:** Controleren of er een minimumdoel voor tijd is opgenomen, conform de wiskundedoelen, en dit desgewenst aanvullen.
* **Kernwoorden:** Verifiëren of er relevante tijdsbegrippen zijn opgenomen en deze zo nodig toevoegen.
* **Verloop:** Het letterlijk noteren van de impulsen die gegeven zullen worden om het inzicht in tijd te stimuleren.
#### 4.3.2 Stellingen en verduidelijking
De fiche bevat ook stellingen waarover geoordeeld moet worden ("Waar of niet waar? Leg uit.") om de reflective van de leerkracht te stimuleren. Enkele voorbeelden zijn:
* "Mijn vragen en aanpak bij de kalenders zijn elke dag hetzelfde." (Dit is doorgaans niet ideaal voor stimulatie.)
* "De werkkleuter denkt na over de kalenders. De andere kinderen zijn er niet bij betrokken." (Betrekt niet alle kinderen.)
* "De tijdskalenders komen enkel ’s ochtends ter sprake." (Beperkt de integratie doorheen de dag.)
* "Elke dag een blaadje van de scheurkalender scheuren is zinvol om de kinderen inzicht in tijd te laten krijgen." (Dit is onvoldoende; een blaadje scheuren biedt geen visueel overzicht en moet gekoppeld worden aan andere kalenders.)
* "De maand- of jaarkalender staat los van de weekkalender." (Verbinding is cruciaal voor een coherent tijdsbegrip.)
#### 4.3.3 Zinvol werken met kalenders
Om kalenders zinvol te laten werken, zijn er enkele kernprincipes:
* **Functioneel en systematisch bijhouden:** De kalender moet 'leven' en deel uitmaken van de dagelijkse routine.
* **Terug- en vooruitblikken stimuleren:** Gebruik maken van daglijnen, weekoverzichten en maandoverzichten om het verleden en de toekomst te bespreken.
* **Goede verwoording en laten verwoorden:** De leerkracht moet adequaat verwoorden en kinderen stimuleren om zelf te verwoorden wat ze zien en begrijpen.
* **Alle kleuters laten nadenken:** Betrek alle kinderen actief bij het denkproces rond de kalender.
* **Speciale gebeurtenissen aandacht geven:** Belangrijke dagen, seizoenswisselingen, vrije dagen, etc., moeten expliciet worden benoemd.
* **Kalenders met elkaar verbinden:** De verschillende kalenders (dag, week, maand, jaar) moeten visueel en conceptueel met elkaar verbonden worden. Dit kan door dezelfde pictogrammen te gebruiken die terugkomen in de verschillende kalenders, en door expliciet de link te leggen. Bijvoorbeeld: "Waarom staat deze bus van de jaarkalender nu ook hier in onze weekkalender?"
> **Example:** In de derde kleuterklas kan de scheurkalender vanaf januari gekoppeld worden aan een maandoverzicht. De maandkalender maakt tijd visueel, in tegenstelling tot enkel het blaadje van de scheurkalender.
> **Tip:** Kleuters hoeven geen tweecijferige getallen te kunnen lezen om met kalenders te werken. De focus ligt op het visuele en conceptuele begrip van tijd.
### 4.4 Voorbeeld van een examenvraag
Een typische examenvraag kan gericht zijn op de praktische toepassing van deze principes:
**Vraag:** Het is woensdag 18 december 2024. Je staat die ochtend in een 2de kleuterklas. Hoe ga je die ochtend met de week- en jaarkalender optimaal het inzicht in tijd stimuleren? Welke vragen stel je? Welke tijdsbegrippen/verwoordingen laat je aan bod komen om het inzicht in tijd maximaal te stimuleren?
Dit type vraag evalueert het begrip van de leerkracht over de minimumdoelen, de aanpak met kalenders, de relevante tijdsbegrippen, en de vaardigheid om deze effectief te integreren in een concrete lescontext.
---
*Noot: Dit document is een samenvatting gebaseerd op de verstrekte tekst en dient als studiehulp. Het is raadzaam om de oorspronkelijke documentatie voor verdere details te raadplegen.*
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tijdsbegrip | Een conceptueel begrip van tijd, inclusief de opeenvolging van gebeurtenissen, de duur en het moment waarop iets plaatsvindt. Het ontwikkelen van tijdsbegrippen bij kinderen is cruciaal voor hun algemene ontwikkeling. |
| Visuele voorstelling | Een manier om abstracte concepten, zoals tijd, tastbaar en begrijpelijk te maken door middel van beelden, diagrammen of andere grafische elementen die direct te zien zijn. |
| Structuur en houvast | Het bieden van een georganiseerde en voorspelbare omgeving, waarbij kalenders helpen om een duidelijk kader te scheppen voor de dagelijkse routine en toekomstige gebeurtenissen. |
| Tijdsindicatoren | Concrete signalen of gebeurtenissen die helpen bij het plaatsen van een moment in de tijd, zoals het wisselen van dag en nacht, maaltijden of specifieke dagelijkse activiteiten. |
| Dagverloop | De opeenvolging van gebeurtenissen gedurende een normale dag, van ochtend tot avond, die helpt om kinderen een gevoel van routine en tijdsbesef te geven. |
| Weekverloop | De indeling van de week, inclusief de verschillende dagen en de terugkerende activiteiten die eraan verbonden zijn, wat bijdraagt aan een beter begrip van langere tijdsperioden. |
| Jaarkalender | Een overzicht van een heel jaar, vaak onderverdeeld in maanden en seizoenen, dat kinderen helpt om het concept van een langere tijdsperiode en cyclische gebeurtenissen te begrijpen. |
| Impulsen | Vragen of aanwijzingen die gesteld worden door de leerkracht om het denkproces van kinderen te stimuleren en hun begrip van bepaalde concepten, zoals tijd, te verdiepen. |
| Minimumdoelen | De basale leerdoelen die als essentieel worden beschouwd voor een bepaald onderwerp, zoals tijdskalenders, en die alle kinderen zouden moeten behalen. |
| Kernwoorden | Belangrijke termen of concepten die centraal staan bij een onderwerp en die actief gebruikt en begrepen moeten worden door de kinderen. |
| Functioneel en systematisch bijhouden | Het dagelijks en doelgericht gebruiken van kalenders, zodat deze een levend en relevant onderdeel van de klasroutine worden en niet slechts een statisch object. |
| Pictogrammen | Kleine, herkenbare afbeeldingen die specifieke gebeurtenissen, activiteiten of concepten vertegenwoordigen en die gebruikt worden om visuele ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld op kalenders. |