Civil Engineering
Cover
2526 BO1 CRS DL1&2 251103.pdf
Summary
# Het bouwproces voor de werken
Dit deel van het bouwproces omvat alle activiteiten vanaf de aanschaf van grond tot aan de start van de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden, inclusief voorstudie, ontwerp en werfvoorbereiding [11](#page=11).
## 1. Het bouwproces voor de werken
Deze fase begint met de aankoop van de grond of het onroerend goed en eindigt voor de start van de eigenlijke bouwwerkzaamheden. Het wordt onderverdeeld in [11](#page=11):
* Voorstudie [11](#page=11).
* Ontwerp [11](#page=11).
* Werfvoorbereiding [11](#page=11).
### 1.1 Voorstudie
De bouwheer (BH) initieert het bouwproces met zijn bouwwens. De architect (AR) start de voorstudie die een vertaling is van de wensen van de bouwheer naar een haalbaar project. De voorstudie omvat [12](#page=12):
* De opmaak van het bouwprogramma [12](#page=12).
* De studie van de regelgeving [12](#page=12).
* De studie van het perceel/goed en de ondergrond [12](#page=12).
* De opmaak van een brutoraming op basis van een oppervlakte- en volumestudie [12](#page=12).
#### 1.1.1 De opmaak van het bouwprogramma
Na de opdracht van de bouwheer plant de architect een overleg om de wensen van de bouwheer te verzamelen in een bouwprogramma. Dit schema bevat alle wensen zonder rekening te houden met beperkingen en beantwoordt de vraag: "Wat wil de bouwheer?" [12](#page=12).
#### 1.1.2 Studie van de regelgeving
Parallel met het bouwprogramma verzamelt de architect alle relevante informatie over het perceel. Hierbij worden cruciale vragen beantwoord zoals de bestemming van het perceel, de overstromingsgevoeligheid, bouwvoorschriften, vergunningen van bestaande bouwsels en historische vervuiling. Informatie hiervoor kan verkregen worden via de dienst ruimtelijke ordening van de gemeente, de omgevingscheck op vlaanderen.be, of het vastgoedinformatieplatform [12](#page=12).
De ruimtelijke ordening in Vlaanderen is hiërarchisch opgebouwd:
1. **Ruimtelijk Structuurplan (Vlaanderen, Provinciaal, Gemeentelijk)**: Een strategisch beleidsplan met een lange termijnvisie, niet direct juridisch bindend voor burgers [13](#page=13).
2. **Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP)**: Een juridisch bindend bestemmingsplan dat uitvoering geeft aan een structuurplan voor een specifiek gebied. Een RUP heeft voorrang op het (oude) Gewestplan [13](#page=13).
3. **Verkavelingsplan**: Het meest gedetailleerde plan dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden per perceel regelt. De voorschriften van een verkavelingsplan hebben voorrang op RUP's of Gewestplannen indien de verkaveling jonger is dan 15 jaar [13](#page=13).
4. **Gemeentelijke Stedenbouwkundige Verordening**: Algemene regels die gelden voor het hele grondgebied van een gemeente en aanvullende rollen hebben [13](#page=13).
De restricties voor het bouwen van een 1-gezinswoning zijn vervat in de verkavelingsvoorschriften en omvatten o.a. bestemming, afstanden tot perceelsgrenzen, rooilijnen, bouwdiepte, hoogtes, dakvorm en vloerpeil. Deze voorschriften beantwoorden de vraag: "Wat mag de bouwheer?" [14](#page=14).
#### 1.1.3 Studie van het perceel/goed en zijn ondergrond
Om de bouwvoorschriften te visualiseren, is cruciale data over het perceel en de ondergrond nodig. Hiervoor belast de architect [14](#page=14):
* Een landmeter-expert voor de opmaak van een opmetingsplan [14](#page=14).
* Een ingenieur grondmechanica voor de opmaak van een sonderingsverslag [14](#page=14).
##### 1.1.3.1 De landmeter
Een landmeter-expert is een gereglementeerd beroep dat de grenzen van percelen officieel vaststelt. Belangrijkste taken zijn opmeten, afpalen, opstellen van verkavelingsplannen, schattingen en optreden bij grensgeschillen. Een opmetingsplan (of proces-verbaal van opmeting) is een juridisch bindend document dat de exacte ligging, afmetingen en oppervlakte van een perceel vastlegt [14](#page=14) [15](#page=15).
##### 1.1.3.2 De grondsondering
Een ingenieur grondmechanica onderzoekt de bodem en het grondwater. Een sonderingsverslag (CPT-sondering) bepaalt de draagkracht en opbouw van de ondergrond door een sondeerkegel de grond in te drukken en de kegelweerstand en wrijvingsweerstand te meten. De resultaten zijn cruciaal voor het bepalen van het funderingstype, het voorspellen van zettingen en het identificeren van risico's. De ingenieur geeft een funderingsadvies in zijn verslag [15](#page=15) [16](#page=16).
Na ontvangst van deze studies visualiseert de architect de voorschriften in een plan met maximale bebouwbare oppervlakte en volume, rekening houdend met funderingstechniek en grondwaterstand. Dit is nog geen ontwerp [16](#page=16).
**Belang van deze studies in de voorstudie:**
* Juist plan impact op bouwoppervlakte [16](#page=16).
* Juiste hoogtemeting impact op toegang en inplanting [16](#page=16).
* Slechte ondergrond kan leiden tot duurdere fundering of kelder [16](#page=16).
* Hoge grondwaterstand dwingt tot waterdichte kelder of schrappen van kelder [16](#page=16).
* Sonderingsverslagen van naburige percelen zijn niet altijd representatief [16](#page=16).
De resultaten van deze studies dwingen de bouwheer tot fundamentele keuzes inzake bouwprogramma en budget [16](#page=16).
##### 1.1.3.3 Technisch verslag grondverzet (TV)
Indien de bouwheer een kelder overweegt en er historische aanwijzingen van vervuiling zijn, is een bodemonderzoek aangewezen. Een technisch verslag grondverzet is verplicht bij het afvoeren van meer dan 250 m³ grond buiten het perceel. Het geeft een overzicht van de bodemkwaliteit, bepaalt of de grond verontreinigd is en hoe deze verwerkt moet worden. De kosten voor sanering kunnen hoog oplopen, dus het is aangewezen dit vroegtijdig te onderzoeken [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 1.1.4 De opmaak van een brutoraming op basis van een oppervlakte- en volumestudie
De architect vertaalt de maximaal bebouwbare oppervlakte en volume naar een raming van de bouwkosten. Deze raming wordt in evenwicht gebracht met het budget van de bouwheer [17](#page=17).
**Raming:**
Een raming is een indicatieve schatting van de kosten, opgesteld in een vroege fase op basis van summiere informatie. Het doel is een eerste idee te geven van de haalbaarheid en of het project binnen de financiële mogelijkheden valt. Het is niet gedetailleerd en gebaseerd op gemiddelde prijzen per vierkante meter of vergelijkbare projecten [17](#page=17).
* Kelder: 750 euro/m² [17](#page=17).
* Bewoonbare opp.: 2500 euro/m² [17](#page=17).
* Verhardingen: 100 euro/m² [17](#page=17).
Een raming is niet-bindend en kan aanzienlijk afwijken van de uiteindelijke kosten, met een marge van 10-20% voor onzekerheden [18](#page=18).
De voorstudie beantwoordt de vragen: "Wat wil de BH?", "Wat mag de BH?", "Wat moet de BH?", en "Wat kan de BH?" [18](#page=18).
### 1.2 Ontwerp
Na de voorstudie start de ontwerpfase, waarbij de architect rekening houdt met het perceel, de ondergrond, de voorschriften, de maximaal bebouwbare oppervlakte en volume, en de brutoraming van de bouwheer [18](#page=18).
#### 1.2.1 Schetsontwerp
Dit zijn de eerste, ruwe tekeningen die het concept en de indeling weergeven. Bij elke ontwerpfase worden de plannen getoetst aan een detailraming die rekening houdt met de financiële draagkracht van de bouwheer [18](#page=18).
**Detailraming:**
Een gedetailleerde schatting van alle kosten, opgesteld vóór de bouwwerken. Het bestaat uit [18](#page=18):
* Bouwkosten per lot (ruwbouw, afwerking, technieken) [18](#page=18).
* Architectenkosten [18](#page=18).
* Kosten voor studies (EPB, stabiliteit, sondering) [18](#page=18).
* Vergunningen en verzekeringen [18](#page=18).
* Nutsvoorzieningen [18](#page=18).
* Inrichtingskosten (keuken, badkamer, vloeren) [18](#page=18).
* Onvoorziene kosten (5-10% van het totaal) [18](#page=18).
Een gedetailleerde raming is essentieel voor de haalbaarheid van het project en het voorkomen van financiële problemen [19](#page=19).
#### 1.2.2 Het voorontwerp
Een meer gedetailleerde versie van het schetsontwerp, met schaalgetekende plannen, doorsneden en gevels. Materialen en technieken worden globaal vastgelegd. Na akkoord van de bouwheer toetst de architect het ontwerp bij de dienst ruimtelijke ordening [19](#page=19).
#### 1.2.3 Het ontwerp omgevingsaanvraag/-vergunning
De architect werkt het voorontwerp uit conform de eisen van de omgevingsaanvraag en vraagt namens de bouwheer toelating aan de overheid. De aanvraag wordt ingediend op het omgevingsloket. De stadsarchitect evalueert de aanvraag op ontvankelijkheid, volledigheid en conformiteit met de voorschriften. De (her)bouw van een woning is altijd vergunningsplichtig en vereist de medewerking van een architect [19](#page=19) [20](#page=20).
De termijn voor een volledig en ontvankelijkheidsattest bedraagt 30 dagen. Bij significante afwijkingen of impact op de omgeving wordt een openbaar onderzoek ingesteld [20](#page=20).
**Omgevingsaanvraag bestaat uit:**
* Plannen architectuur [20](#page=20).
* Stedenbouwkundige nota [20](#page=20).
* Aanvraagformulieren [20](#page=20).
* Formulieren hemelwaterverordening [20](#page=20).
* Bijkomende stukken (afhankelijk van project): brandweer, verkeer, milieu, archeologie, bezonning, groeninrichting [20](#page=20).
De gemeente kan bijkomende stukken vragen [20](#page=20).
**De omgevingsvergunning integreert:**
* **Stedenbouwkundige vergunning**: Betreft de fysieke aspecten van het project en de naleving van bouwvoorschriften [21](#page=21).
* **Milieuvergunning**: Van toepassing op activiteiten die het milieu kunnen schaden [21](#page=21).
* Andere vergunningen (vegetatiewijziging, kleinhandelsactiviteiten) [21](#page=21).
De omgevingsvergunning wordt voorwaardelijk afgeleverd; belangrijke voorwaarden zijn o.a. start- en eindtermijnen. De aannemer is mede verantwoordelijk voor niet-vergunde of deels-vergunde gebouwen en moet de vergunning controleren [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 1.2.3.1 Beroep tegen de beslissing
Tegen de beslissing (vergunning, weigering, voorwaarden) kan beroep worden aangetekend bij een hogere instantie, zoals de provincie. Dit proces kan lang duren, tot jaren bij vergunningsbetwistingen [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 1.2.4 Het ontwerp prijsaanvraag/offerte
In afwachting van de vergunning kan de architect het ontwerp voor de prijsaanvraag opstarten. De plannen van de omgevingsaanvraag worden aangepast aan de vergunning en voorwaarden [22](#page=22).
**Het ontwerp prijsaanvraag bestaat uit:**
* Plannen en details [23](#page=23).
* Bestek [23](#page=23).
* Meetstaat [23](#page=23).
* Extra studies van experten [23](#page=23).
##### 1.2.4.1 Het bestek
Een gedetailleerd en juridisch bindend document dat alle technische en administratieve voorschriften beschrijft. Het bestaat uit [23](#page=23):
* **Algemene bepalingen**: Contractuele afspraken tussen bouwheer en aannemer (planning, betalingen, oplevering, sancties) [23](#page=23).
* **Bijzondere bepalingen**: Specificeert per werkpost de eisen aan uitvoering en materialen (meting, materiaal, verwerking, toepassing) [23](#page=23).
Het bestek is een essentieel instrument voor het opstellen van offertes, controle, juridische bescherming en kwaliteitsgarantie [24](#page=24).
##### 1.2.4.2 De technische fiche
Een document met gedetailleerde technische specificaties en eigenschappen van een product, materiaal, machine of dienst. Het bevat o.a. identificatie, fysieke eigenschappen, prestaties, gebruiksaanwijzing, normen en veiligheidsinformatie [24](#page=24).
##### 1.2.4.3 De meetstaat
Een gedetailleerde en kwantitatieve lijst van alle benodigde hoeveelheden materialen en werkzaamheden, opgedeeld per post en gebundeld in loten. Het is de basis voor aannemers om offertes te maken en maakt een eerlijke vergelijking mogelijk. Het is belangrijk de conformiteit tussen bestek en meetstaat te controleren [24](#page=24) [25](#page=25).
##### 1.2.4.4 Externe studies
Vereiste studies voor een 1-gezinswoning zijn o.a.:
* Sonderingsverslag (ingenieur grondmechanica) [25](#page=25).
* Stabiliteitsstudie (ingenieur bouwkunde) [25](#page=25).
* EPB-studie, ventilatiestudie (EPB-verslaggever) [25](#page=25).
* Veiligheidscoördinatie ontwerp (veiligheidscoördinator) [25](#page=25).
* Pre-advies riolering (keurder riolering) [25](#page=25).
* Bronbemalingsstudie (ingenieur grondmechanica) [25](#page=25).
Voor sloop of verbouwing zijn aanvullend een sloopopvolgingsplan en asbestinventarisatie nodig [25](#page=25).
###### 1.2.4.4.1 Stabiliteitsstudie
Uitgevoerd door een stabiliteitsingenieur om te garanderen dat de constructie stabiel, stevig en veilig is. De studie analyseert krachten, dimensioneert structurele elementen, adviseert over materiaalkeuze en stelt technische plannen op [26](#page=26).
###### 1.2.4.4.2 De EPB-studie
Vat de energieprestaties van een gebouw samen. Het rapport wordt opgesteld door een erkende EPB-verslaggever en toont de naleving van de wettelijke EPB-eisen. Belangrijke indicatoren zijn het E-peil (energieprestatie) en S-peil (isolatiewaarde gebouwschil) [26](#page=26).
###### 1.2.4.4.3 De ventilatiestudie
Een schematisch plan voor de installatie van een ventilatiesysteem, cruciaal voor een gezond binnenklimaat en vereist door de EPB-regelgeving. Het specificeert luchtafvoer en -toevoer, doorvoeropeningen, type ventilatiesysteem en benodigde debieten [27](#page=27).
###### 1.2.4.4.4 De veiligheidscoördinator
Een expert die onderzoekt hoe het ontwerp veilig gebouwd en onderhouden kan worden. Hij stelt een veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) op, analyseert het ontwerp, identificeert risico's en stelt preventiemaatregelen voor [28](#page=28).
###### 1.2.4.4.5 Principe keuring riolering
Een erkende deskundige inspecteert de conformiteit van een rioleringsinstallatie. De keurder onderzoekt of het ontwerp overeenstemt met lokale aansluitprincipes en maakt een keuringsverslag op [28](#page=28) [29](#page=29).
###### 1.2.4.4.6 Bronbemalingsstudie
Een gespecialiseerd onderzoek om de impact van het wegpompen van grondwater op de omgeving te beoordelen. Het bepaalt de grondwaterstand, voorspelt invloed op de omgeving, adviseert over bemalingstechnieken en onderbouwt de vergunningsaanvraag. De vergunningsplicht voor bronbemalingen is geregeld via de omgevingsvergunning, ingedeeld in drie klassen [29](#page=29) [30](#page=30).
##### 1.2.4.5 Hiërarchie der documenten
In theorie verwerkt de architect alle externe studies in zijn plannen, bestek en meetstaat. In de praktijk verwijst hij vaak naar de studies. Bij tegenstrijdigheden heeft het plan of studie van een expert voorrang op dat van de architect, maar enkel binnen zijn vakgebied [31](#page=31).
#### 1.2.4.1 De offerte/aanbesteding obv het uitvoeringsdossier offerte
De aannemer stelt een prijsaanbieding op basis van de documenten van de architect. De calculator van de aannemer analyseert het uitvoeringsdossier, vraagt prijzen aan, berekent de kostprijs, en stelt de offerte op. De offerte bevat de totale prijs, detailprijzen per post en meldingen van fouten/tegenstrijdigheden [31](#page=31) [32](#page=32).
De architect evalueert de ingediende offertes door controle op ontvankelijkheid, volledigheid, rekenfouten, materiële fouten, hoeveelheden, vergeten posten en abnormale prijzen. De bouwheer beslist uiteindelijk welke aannemer wordt aangewezen [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 1.2.5 Het uitvoeringsontwerp
Dit is het definitieve ontwerp, aangepast na feedback van aannemers en de vergunning. Het omvat plannen, bestek, meetstaat en studies, waarbij fouten worden gecorrigeerd, leemtes worden toegevoegd, en tegenstrijdigheden worden geëlimineerd. Het is belangrijk dat dit gebeurt vóór de start van de werken [35](#page=35).
##### 1.2.5.1 Toezegging opdracht/aannemingscontract
Na aanpassing van het uitvoeringsdossier wordt de opdracht gegund aan de weerhouden aannemer. Het aannemingscontract is een cruciale overeenkomst die de prijs, planning, kwaliteit en aansprakelijkheid regelt. Het bevat o.a. identificatie van partijen, prijs en betalingsvoorwaarden, uitvoeringstermijn, waarborgen, oplevering en aansprakelijkheid [36](#page=36) [37](#page=37).
Het ontwerp is finaal en het meeste werk van de architect is gedaan. Het zwaartepunt komt nu bij de aannemer te liggen [37](#page=37).
### 1.3 Het projectteam
De aannemer krijgt een projectteam toegewezen, bestaande uit een projectleider, werfvoorbereider en werfleider [37](#page=37).
#### 1.3.1 Projectleider
Hoofd- en eindverantwoordelijke voor het project, die het project financieel bewaakt (budget, planning) en de communicatie coördineert [38](#page=38).
#### 1.3.2 Werfvoorbereider
De logistieke planner en organisator die de basis legt voor de uitvoering door technische analyse, gedetailleerde planning, inkoop en beheer van documenten [38](#page=38).
#### 1.3.3 Werfleider
Verantwoordelijk voor de operationele uitvoering op de werf, stuurt arbeiders aan, controleert de kwaliteit en bewaakt de veiligheid [38](#page=38).
### 1.4 De werfvoorbereiding
Deze dienst is verantwoordelijk voor alle voorbereidende werkzaamheden vóór de start van de bouwactiviteiten op de werf. Een goede voorbereiding minimaliseert vertragingen, extra kosten en fouten [39](#page=39).
**Taken van de werfvoorbereider:**
* Studie van het dossier [39](#page=39).
* Budgetbewaking [39](#page=39).
* Planning [39](#page=39).
* Inkoop en bestellingen [40](#page=40).
* Onderaannemers [40](#page=40).
* Vergunningen [40](#page=40).
* Verzekering [40](#page=40).
* Dossiersamenstelling [40](#page=40).
* Opmaak van een intern dossier met index [40](#page=40).
* Opmaak van de gedetailleerde uitvoeringsplanning [40](#page=40).
* Opmaak van een bestelstaat van de materialen [40](#page=40).
* Bundelen van technische fiches [40](#page=40).
* Opvragen van stalen [41](#page=41).
* Bestelling van plaatsbeschrijvingen [41](#page=41).
* Voorbereiden van een werfinrichtingsplan [41](#page=41).
* Verzamelen van stukken van het veiligheidsdossier [41](#page=41).
* Voorbereiden van het grondverzetplan [41](#page=41).
* Organiseren van het bouwrijp maken van het terrein [41](#page=41).
* Organiseren van de uitpaling van de woning [41](#page=41).
* Opvragen en coördineren van werfvoorzieningen [41](#page=41).
* Coördineren van de administratie [41](#page=41).
* Opvragen van montageplannen, principedetails en studies [41](#page=41).
* Opmaak van uitvoeringsdetails [41](#page=41).
* Aanpassen van plannen ifv lagenmaten [41](#page=41).
* Opvragen van ramenstaat [41](#page=41).
---
# Veiligheid en welzijn op de bouwplaats
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over veiligheid en welzijn op de bouwplaats, gebaseerd op het verstrekte document.
## 2. Veiligheid en welzijn op de bouwplaats
Dit onderdeel behandelt de wettelijke kaders, verplichtingen van betrokken partijen, risicoanalyses en preventiemaatregelen gerelateerd aan veiligheid en welzijn op tijdelijke mobiele bouwplaatsen.
### 2.1 Definities en reikwijdte
#### 2.1.1 Definities
* **Opdrachtgever (OG):** Iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt [61](#page=61).
* **Bouwdirectie ontwerp en controle op de uitvoering (BDO):** Iedere natuurlijke of rechtspersoon die voor rekening van de opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp en voor de controle op de uitvoering van het bouwwerk [61](#page=61).
* **Veiligheidscoördinator (VCO, VCU):** Iedere natuurlijke of rechtspersoon die aangesteld is om zorg te dragen voor de coördinatie inzake veiligheid en gezondheid tijdens het ontwerp en/of de verwezenlijking van het bouwwerk [61](#page=61).
* **Bouwdirectie belast met de uitvoering (BDU):** Iedere natuurlijke of rechtspersoon die voor rekening van de opdrachtgever zorg draagt voor de uitvoering van het bouwwerk [61](#page=61).
* **Tijdelijke Mobiele Bouwplaats (TMB):** Een bouwplaats waar civieltechnische of bouwwerken worden uitgevoerd, waarbij meer dan twee aannemers gelijktijdig of achtereenvolgens worden tewerkgesteld met specifieke risico's als gevolg van snel veranderende arbeidsomstandigheden en onderlinge impact [61](#page=61).
#### 2.1.2 Werken opgenomen in de lijst van TMB's
Werken zoals graafwerken, grondwerken, funderingswerken, waterbouwkundige werken, wegenwerken, plaatsing van nutsleidingen, bouwwerken, montage en demontage van geprefabriceerde elementen, inrichtings- of uitrustingswerken, verbouwingswerken, vernieuwbouw, herstellingswerken, ontmantelingswerken, sloopwerken, instandhoudingswerken, onderhouds-, schilder- en reinigingswerken, saneringswerken, en afwerkingswerkzaamheden die bij een van de voorgaande horen [61](#page=61).
#### 2.1.3 Wanneer niet van toepassing op TMB
Werken in de boor- en winningsindustrieën, montage van installaties (productie-, transformatie-, transport- en behandelingsinstallaties) en tussenkomsten op deze installaties (uitgezonderd montagewerken voor funderingen, beton- en metselwerken, en dragende structuren), en werken die door één enkele aannemer worden uitgevoerd in een inrichting waar de opdrachtgever werknemers tewerkstelt [61](#page=61).
#### 2.1.4 Verschil TMB-veiligheid versus veiligheid binnen een aannemer
* **TMB:** Richt zich op de veilige realisatie en onderhoud van een project tijdens realisatie en gebruik, inclusief de omgeving, aannemers en bewoners. De veiligheidscoördinator heeft een contract met de bouwheer en bewaakt de veilige realisatie van het project [62](#page=62).
* **Aannemer:** Richt zich op de werking en het personeel van de aannemer zelf, inclusief vaste werkplaatsen, bureaus en interne processen. De preventieadviseur of houder van het certificaat VCO-VOL staat in voor de veiligheid binnen de onderneming. Beide regelgevingen zijn complementair en essentieel [62](#page=62).
### 2.2 Algemeen wettelijk kader m.b.t. TMB
Het wettelijk kader wordt bepaald door het KB van 25 januari 2001 betreffende tijdelijke en mobiele bouwplaatsen, de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, en de Europese richtlijnen 92/57/EEG en 89/391/EEG [63](#page=63).
#### 2.2.1 Toepassing van de wetgeving
De regelgeving is van toepassing op werkgevers, werknemers, gelijkgestelde personen, en alle personen die betrokken zijn bij de werkzaamheden [63](#page=63).
#### 2.2.2 Algemene preventiebeginselen
Alle betrokken partijen zijn verplicht de algemene preventiebeginselen toe te passen:
1. Risico's voorkomen [63](#page=63).
2. Evaluatie van risico's die niet voorkomen kunnen worden [63](#page=63).
3. Bestrijding van risico's bij de bron [63](#page=63).
4. Vervanging van gevaarlijke door minder gevaarlijke zaken [63](#page=63).
5. Voorrang aan collectieve beschermingsmaatregelen boven individuele [63](#page=63).
6. Aanpassing van het werk aan de mens (inrichting werkposten, keuze werkuitrusting, werkmethoden) [63](#page=63).
7. Risico's zoveel mogelijk inperken, rekening houdend met technische ontwikkelingen [63](#page=63).
8. Risico's op ernstig letsel inperken door materiële maatregelen [63](#page=63).
9. Planning van preventie en integratie van techniek, organisatie, arbeidsomstandigheden, sociale betrekkingen en omgevingsfactoren [63](#page=63).
10. Werknemer informeren over aard werk, overblijvende risico's en preventiemaatregelen (bij indiensttreding en indien nodig) [63](#page=63).
11. Passende instructies verschaffen en begeleidingsmaatregelen vaststellen [63](#page=63).
12. Zich vergewissen van de gepaste veiligheids- en gezondheidssignalering [63](#page=63).
### 2.3 Verplichtingen van betrokken partijen
#### 2.3.1 Verplichtingen van alle betrokken partijen
Alle betrokken personen passen de algemene preventiebeginselen toe. De opdrachtgever, bouwdirectie uitvoering en bouwdirectie ontwerp en controle op de uitvoering organiseren de coördinatie en samenwerking tussen de verschillende aannemers en andere betrokkenen bij gelijktijdige of opeenvolgende werkzaamheden. Aannemers en andere betrokkenen zijn verplicht hieraan mee te werken [64](#page=64).
#### 2.3.2 Verplichtingen van werkgevers
Werkgevers treffen de nodige maatregelen ter bevordering van het welzijn van werknemers en passen de algemene preventiebeginselen toe. Een welzijnsbeleid moet geïntegreerd zijn in het management van de onderneming [64](#page=64).
#### 2.3.3 Verplichtingen opdrachtgever en bouwdirectie ontwerp en controle op de uitvoering
* Het veiligheids- en gezondheidsplan moet deel uitmaken van het bijzonder bestek, de prijsaanvraag of de contractuele documenten [65](#page=65).
* Ontvangen veiligheidsdocumenten van bouwdirecties uitvoering moeten worden voorgelegd aan de veiligheidscoördinator voor advies aan de opdrachtgever [65](#page=65).
* In de ontwerp-, studie- en uitwerkingsfasen worden de algemene preventiebeginselen in acht genomen bij bouwkundige, technische of organisatorische keuzes, planning van werken en raming van duur [65](#page=65).
* Zorgen ervoor dat de veiligheidscoördinator alle benodigde informatie krijgt en uitgenodigd wordt op vergaderingen [65](#page=65).
* Zien erop toe dat tussenkomende partijen samenwerken en activiteiten coördineren om de coördinator-verwezenlijking te voorzien van bevoegdheid, middelen en informatie [65](#page=65).
#### 2.3.4 Verplichtingen van iedere bouwdirectie belast met de uitvoering, aannemers en onderaannemers
* **Bouwdirectie belast met de uitvoering:** Moet alle veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven en laten naleven door aannemers, onderaannemers en werknemers, zelfs bij indirecte banden [66](#page=66).
* **Aannemer:** Moet alle veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven en laten naleven door onderaannemers en personeel ter beschikking gesteld door anderen [66](#page=66).
* **Onderaannemer:** Moet alle veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven en laten naleven door eigen onderaannemers en personeel ter beschikking gesteld door anderen [66](#page=66).
* **Zelfstandigen:** Moeten meewerken aan de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen [66](#page=66).
**Verplichtingen bij de inhuur van onderaannemers of zelfstandigen:**
* De aannemer, onderaannemer of zelfstandige weren die de verplichtingen niet naleeft [66](#page=66).
* Een overeenkomst sluiten met bedingen die de naleving van verplichtingen garanderen [66](#page=66).
* Noodzakelijke maatregelen treffen op kosten van de in gebreke geblevene, of zelf de nodige maatregelen nemen na ingebrekestelling [66](#page=66).
**Specifieke verplichtingen van aannemers (KB TMB):**
* In goede orde en met voldoende bescherming van de gezondheid de bouwplaats in stand houden [67](#page=67).
* Juiste keuze van werkplekken, toegangsmogelijkheden en verkeerswegen [67](#page=67).
* Voorwaarden voor intern transport en behandeling van materialen [67](#page=67).
* Onderhoud, controle vóór inbedrijfstelling en periodieke controle van installaties en toestellen [67](#page=67).
* Afbakening en inrichting van opslagzones voor materialen, inclusief gevaarlijke stoffen [67](#page=67).
* Voorwaarden voor verwijdering van gevaarlijke materialen [67](#page=67).
* Opslag en verwijdering van afval en puin [67](#page=67).
* Aanpassing van de duur van werken aan de evolutie van de bouwplaats [67](#page=67).
* Samenwerking tussen aannemers [67](#page=67).
* Wederzijdse inwerking met andere activiteiten ter plaatse [67](#page=67).
Bij gelijktijdige of achtereenvolgende aanwezigheid van minstens twee aannemers, moeten deze samenwerken en hun optreden coördineren met het oog op de voorkoming en bescherming tegen beroepsrisico's [67](#page=67).
### 2.4 De veiligheidscoördinator
De veiligheidscoördinator is essentieel voor het coördineren van preventiemaatregelen op een werf met diverse aannemers. Hij geeft aanbevelingen en adviezen [68](#page=68).
#### 2.4.1 Verschil met preventieadviseur
De preventieadviseur adviseert zijn werkgever en werknemers, terwijl de coördinator veiligheid en gezondheid de opdrachtgever adviseert [68](#page=68).
#### 2.4.2 Coördinator-ontwerp
* Adviseert de toepassing van algemene preventieprincipes op het ontwerp [68](#page=68).
* Stelt een veiligheids- en gezondheidsplan op [68](#page=68).
* Opdrachten: overmaken van relevante elementen uit het plan, opstellen en aanvullen postinterventiedossier en coördinatiedagboek, adviseren over offertes [68](#page=68).
* Niet verantwoordelijk voor risicoanalyse en preventiemaatregelen voor exploitatiepersoneel [68](#page=68).
#### 2.4.3 Coördinator-verwezenlijking
* Adviseert de toepassing van algemene preventieprincipes en het veiligheids- en gezondheidsplan tijdens de realisatiefase [68](#page=68).
* Opdrachten: aanvullen/aanpassen veiligheids- en gezondheidsplan, postinterventiedossier en coördinatiedagboek [68](#page=68).
* Noteert tekortkomingen in het coördinatiedagboek en informeert de opdrachtgever [68](#page=68).
* Regelmatige contacten met preventieadviseurs van aannemers, bouwplaatsbezoeken en vergaderingen van de coördinatiestructuur [69](#page=69).
### 2.5 Opbouw van een VGP (Veiligheids- en Gezondheidsplan) obv. een risicoanalyse
#### 2.5.1 Omgevingsfactoren
* **Verkeerssituatie:** Noodzaak van tijdig contact met lokale overheden bij inname openbaar domein, nodige signalisatie, werfafsluiting, signalisatieplan, overleg bij risicovolle werken, signalisatie voor leveranciers [69](#page=69).
* **Veiligheidszone:** Zorgen voor een veiligheidszone en bevoegd persoon voor nazicht bij risicovolle werken. Alternatieven zijn omleiding via signalisatie of een fysieke afscherming (bv. voetgangerstunnel) [70](#page=70).
* **Ondergrondse leidingen en kabels:** Verplichting om zich te vergewissen van de aanwezigheid van leidingen en kabels vóór aanvang van werken. Raadplegen van websites (KLIP-melding in Vlaanderen) en informeren bij de opdrachtgever. Na groen licht van de eigenaars mogen de werken beginnen. Machinale graafwerken zijn verboden; deze moeten manueel gebeuren onder toezicht van de eigenaars [70](#page=70).
* **Bovengrondse leidingen:** Aandacht voor werfinrichting en leveringszones om raken te vermijden [71](#page=71).
* **Hoogspanningsleidingen en cabines:** Vroegtijdig contact met beheerder voor veiligheidsmaatregelen en respecteren van de voorgeschreven veiligheidsafstanden [71](#page=71).
* **Specifieke omgevingsfactoren:** Integreren in startwerkvergaderingen en toolboxmeetings. Bij ondergrondse leidingen: beheerder contacteren die de ligging aanduidt, ter plaatse komen voor aanwijzingen en ondersteuning bij delicate graafwerken. Merkpaaltjes respecteren, proefsleuven graven, schade melden, en voorschriften van de beheerder volgen [71](#page=71).
#### 2.5.2 Werfinrichting
* **Noodnummers:** Moeten zichtbaar opgehangen zijn in lokalen [72](#page=72).
* **Werfafsluiting:** Vereist een degelijke afsluiting van minstens 180 cm hoog, verankerd, en onmogelijk voor onbevoegden. Blijft behouden tot einde der werken. Betonnen voeten mogen niet uitsteken. Nodige pictogrammen moeten opgehangen worden. Partijen die de afsluiting openen, moeten deze direct herstellen [72](#page=72).
* **Sanitaire voorzieningen:** Moeten voldoen aan CAO Humanisering van de arbeid. Voldoende grote werflokalen en sanitaire voorzieningen (toiletten, urinoirs, wastafels) zijn vereist. Chemische toiletten zijn een uitzondering. Dagelijks onderhoud door een bevoegd persoon [72](#page=72).
* **Orde en netheid:** Een ordelijke werf is de basis van een veilige werf. Verantwoordelijkheid voor eigen materialen en afval. Afval dagelijks verwijderen. Doorgangen moeten breed genoeg zijn [73](#page=73).
* **Gevaarlijke producten:** Correct omgaan met technische gassen (zuurstof, acetyleen, propaan, butaan) vereist veilige opslag, ventilatie, en brandbestrijdingsmiddelen. Gasflessen mogen nooit onbeheerd achterblijven [73](#page=73).
* **Levering van materialen:** Voorzien van een veilige leveringszone, eventueel met tijdelijke veiligheidszone en signalisatie. Vrachtwagens begeleiden, tijdig waarschuwen voorbijrijdend verkeer. Leveringen op verdiepingen enkel met afgeschermde bouwlift. Gebruik van gekeurde hijsmiddelen. Vermijden van valgevaar en opslag van zware materialen op vloeren of daken [73](#page=73).
* **Evacuatie:** Vluchtroutes en nooduitgangen moeten vrij zijn. Snelle evacuatie in geval van gevaar. Specifieke evacuatieplannen, brancard, EHBO-koffer en verantwoordelijke zijn vereist. Bewegwijzering voor hulpdiensten indien nodig [74](#page=74).
* **Elektrische werfinstallatie:** Bestaande installaties moeten voldoen aan het AREI. Eigen werfkast met differentieelschakelaar en zekeringen is vaak noodzakelijk. Stroomgroepen moeten geaard zijn en gekeurd. Werken aan elektrische installaties moeten spanningsvrij gebeuren. Kabels degelijk plaatsen, spatwaterdichte stopcontacten (IP44), leidingen met doorsnede 2,5mm². Huishoudelijke toebehoren zijn verboden. Overzichtsplan en keuringsattesten bewaren. Stroomverdeelkasten aangepast voor werfgebruik. Beschadigde kabels en defecte installaties direct buiten gebruik stellen. Handelingen door bevoegd personen (BA4/BA5) [74](#page=74).
* **Verlichting op de bouwplaats:** Voldoende verlichting in donkere plaatsen, doorgangen, trappen. Extra aandacht bij vroege/late werken. Werf betreden enkel met degelijke verlichting [75](#page=75).
#### 2.5.3 Gevaarlijke werken
De lijst van gevaarlijke werken is vastgelegd in de Codex over het welzijn op het werk. Voorbeelden zijn werken op hoogte, met gevaarlijke stoffen, grondwerken, elektrische installaties, sloopwerken, en werken in besloten ruimtes. Elke gevaarlijke taak moet vooraf worden beoordeeld en onderworpen aan een risicoanalyse [76](#page=76).
##### 2.5.3.1 Gevaarlijke werken bij de bouw van een woning
* **Grondwerken, funderingswerken & sleuven:** Startwerkvergadering met toolboxmeeting nodig. Aandacht voor taluds (aanbevolen 45°), grondsoort, druklasten. Beschoeiing indien nodig. Berekening door bevoegd persoon en nazicht door ingenieur stabiliteit. Keuze meest veilige oplossing. Vrije ruimte tussen bouwputwand en constructie (min. 150cm). Veiligheidszone (min. 2m) met afscherming. Kleine sleuven dicht leggen. Aanvullen en terrein vlak leggen zodra mogelijk. Voldoende en stevige toegangswegen. Planning om aansluitend ondergrondse constructie te plaatsen [76](#page=76).
* **Structurele graafwerken en funderingswerken:** Advies ingenieur stabiliteit en stabiliteitsstudie vereist. Regelmatige evaluatie van aanpalende constructies. Bij diepe uitgravingen, correct talud of beschoeiingssysteem met meest veilige oplossing [77](#page=77).
* **Vervuilde grond:** Werken staken, veiligheidszone bepalen. Opdrachtgever en veiligheidscoördinator informeren. Gespecialiseerd studiebureau/firma aanstellen voor sanering met veiligheidsmaatregelen. Alleen erkende bodemsaneerders [77](#page=77).
* **Ruwbouwconstructie:**
* **Ondergrondse constructies:** Stevige toegangswegen (ladders, trappentorens). Voldoende vrije ruimte tussen bouwputwand en constructie. Sleuven zo snel mogelijk aanvullen. Uitstekende wapeningen/betonijzers/bouten beschermen of omplooien. Gevaarlijke openingen en werkvloeren voorzien van stevige leuningen [78](#page=78).
* **Ruwbouw, bovenbouw:** Uitstekende wapeningen beschermen. Veilige werkmethodes (bv. eerst binnenmuren, dan isolatie, dan buitenblad) met degelijke stelling. Stelling als werkvloer en valbeveiliging. Gevaarlijke openingen voorzien van stevige leuningen. Collectieve beschermingsmiddelen blijven staan tot permanente borstwering aanwezig is. Betonnen trappen met leuningen. Vóór nieuwe verdiepingsvloer, collectieve valbeveiliging. Randbeveiliging aanbrengen tijdens productie. Raamopeningen en kokers afschermen. Ankerpunten, levenslijnen of leuningen op dakvlakken/terrassen voorzien. Slijpen van stenen met waterverneveling, afzuiging en PBM's [78](#page=78).
* **Dakconstructie en werken op het dak:** Degelijke collectieve valbeveiliging noodzakelijk vóór start werken. Dakrand afwerken zonder valgevaar. Collectieve valbeveiliging kan bestaan uit dakrand (1m20), leuningen of stelling. Leuningen met netten om vallend materiaal op te vangen. Bij valhoogte > 5m, bijkomende leuningen. Enkel bij technische onmogelijkheid collectieve beveiliging, harnas en vallijn gebruiken. Lastverdelende loopplanken, veiligheidsnetten. Veilige toegang tot het dak. Nazicht door bevoegd persoon. Geen werken bij zeer slechte weersomstandigheden [79](#page=79).
* **Buitenschrijnwerk en beglazing:** Voorzien van nodige veiligheidszones. Bij valgevaar werken met harnas en leeflijn. Glazen balustrades conform norm NBN S23 002. Permanente borstweringen en leuningen conform norm NBN B03 004. Veiligheidsglas conform norm NBN S23-002 [80](#page=80).
* **Technieken:** Bij betonboringen, veiligheidszone op lager gelegen verdieping. Elektrische installatie conform AREI. Werken aan elektrische installaties spanningsvrij. Hoogspanningswerkzaamheden twee weken op voorhand melden. Gasinstallatie door erkend installateur [80](#page=80).
* **Hefwerktuigen, hoogwerkers en andere machines:**
* **Plaatsing en gebruik:** Controleren draagkracht ondergrond. Geen opstelling nabij uitgravingen. Veiligheidsafstanden rekening houdend met talud. Funderingen bouwkranen berekend door bevoegd persoon. Giek kraan vrij over obstakels. Afstand tussen kranen. Kraan vrij draaien met de wind. Geen lasten na werkuren. Doorgangen min. 2m. Veiligheidszone rond machines. Geen activiteiten op rand bouwput/verdiepingsvloer [81](#page=81).
* **Gebruik van machines, gereedschap en materieel:** Gebruiks- en onderhoudsvoorschriften volgen, veiligheidsvoorzieningen controleren. Machines enkel door opgeleide personen. Geen gebreken die veiligheid in gevaar brengen. Elektrisch handgereedschap IP44. Personen enkel vervoeren met specifieke bouwliften. In hoogwerkers/schaarliften beveiligen met leeflijn en harnas, stabiele ondergrond, fabrikantinstructies volgen. Hefwerktuigen enkel door opgeleide personen. Hijszone afgebakend. Max. gewicht niet overschrijden. Hijsbanden voor éénmalig gebruik niet verder gebruiken. Stuurlijnen gebruiken. Bij slecht weer hefwerktuigen dichtplooien. Eén persoon geeft aanwijzingen aan kraanmachinist. Direct visueel contact en communicatie. Nooit lasten over hoofden hijsen [81](#page=81).
* **Keuring:** Keuringen ter inzage op werf. Opstellingsfiche verplicht voor torenkranen [82](#page=82).
* **Steigers en ladders:**
* **Vaste steigers:** Opleid en bevoegd persoon aanstellen. Aangelijnd veiligheidsharnas bij opbouw/afbraak. Steigerdocument aanwezig (montage/gebruik instructies, berekeningsnota). Steiger geïnspecteerd voor ingebruikname, periodiek, na wijzigingen. Steiger op stabiele ondergrond, verankerd. Max. 20cm van gevel. Stellingvloer dicht, met leuningen. Steiger mag betreden worden met duidelijk label. Geen materiaal stockeren op steiger. Geen werken bij slechte weersomstandigheden (windkracht 8 max) [83](#page=83).
* **Mobiele rolsteigers:** Vrijgegeven na opbouw door opgeleid persoon. Stellingkaart aanwezig. Wielen vergrendelen vóór gebruik. Binnenkant betreden. Bovenleuning, tussenleuning, voetplint. Steunen met stabilisatoren indien hoogte > 3x basis [84](#page=84).
* **Ladders:** Enkel gebruiken voor verplaatsing of inspectie, niet voor langdurig werk. Stevige ondergrond, 2 personen voor zware ladders. Tegen omvallen beveiligen. Niet steunen op één ladderboom of breekbaar element. Aangepaste ladderlengte (min. 1m boven werkplek/toegangsniveau, 75° opstelling, 1m overlap schuifladders). Geen metalen ladders nabij elektrische leidingen. Antislipvoeten. Controleren op schade. Werkzone afbakenen. Klimmen met aangezicht naar ladder (3-punten regel). Nooit hoger dan 4e sport. Max. 6m hoogte. Klein en licht gereedschap meenemen. Niet verder reiken dan één armlengte, ladder verplaatsen. Nooit met één voet op ladder, ander op steunpunt. Niet met meer dan 1 persoon tegelijk. Beklim nooit natte of geverfde ladders [84](#page=84).
#### 2.5.4 Preventiemaatregelen
#### 2.5.4.1 Collectieve beschermingsmaatregelen (CBM)
Eerst opteren voor CBM, daarna voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM). Valbeveiliging moet aanwezig zijn vóór creëren gevaarlijke opening/werkvloer. Realisaties collectief beveiligen en veilig achterlaten. CBM blijven aanwezig zolang risico aanwezig is, enkel wegnemen na goedkeuring veiligheidscoördinator. (Tijdelijk) wegnemen enkel na toestemming veiligheidscoördinator en in overleg. CBM controleren door bevoegd persoon. Geen werken boven/onder elkaar. Geen activiteiten op rand bouwput/verdiepingsvloer met gemotoriseerde machines. Boorden vrijhouden van materiaal/machines (min. 2m). Bij (beton) boringen, veiligheidszone op lager gelegen verdieping. Uitstekende wapeningen beschermen/inkorten. Definitieve beschermingen/leuningen zo vroeg mogelijk plaatsen [85](#page=85).
#### 2.5.4.2 Algemene eisen van collectieve beschermingsmaatregelen
* **Randbeschermingssystemen:** Minimaal leuning, tussenleuning en plint. Tussenleuning kan vervangen worden door net, paneel, hekwerk. Hoogte leuning min. 1m boven werkoppervlak. Plint min. 150mm hoog, dicht bij werkvloer. NBN EN 13374 normen voor tijdelijke beveiligingssystemen (klassen A, B, C afhankelijk van helling en valhoogte). Bij risico op vallend materiaal, leuningen met netten [86](#page=86).
#### 2.5.4.3 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
Verplicht bij betreden werf: werkkledij, veiligheidsschoenen (S3), veiligheidshelm. Afhankelijk van werkzaamheden: oogbescherming, gehoorbescherming (vanaf 80dB), harnas en leeflijn, stofmaskers (P3 aanbevolen), fluokledij op openbare weg. Risico eerst aan bron uitschakelen/beperken [87](#page=87).
#### 2.5.5 Specifieke werkzaamheden
* **Hijsen van personen:** Principieel verboden, enkel in uitzonderlijke omstandigheden met risicoanalyse en reglementaire bepalingen. Vanuit personenbak aan kraan enkel voor korte duur indien stellingen/hoogwerkers niet mogelijk. Combinatie personenbak/hefwerktuig gekeurd als geheel. Personenbak max. 2 personen, met veiligheidsharnas. Totale belasting max. helft van maximale last voor hijswerktuigen. Direct visueel contact en communicatie tussen kraanbestuurder en persoon in werkbak. Kraan met rem, voorzichtig verplaatsen (max. 20m/min hijssnelheid). Kraanbestuurder mag bedieningsplaat niet verlaten [88](#page=88).
* **Montage van geprefabriceerde stukken:** Randbeveiliging/bevestigingspunten aanbrengen op onderliggende element. Vanaf werkplatform of hoogwerker bevestigen (afstand max. 25cm). Leuning rond platform, anders veiligheidsharnas. Kwaliteit ankerpunt en lengte leeflijn belangrijk. Voorkeur voor collectieve veiligheidsmaatregelen (leuningen, stellingen). Voldoende communicatie kraanmachinist en monteurs [89](#page=89).
* **Werken met risico op brand of explosie:** Vuurvergunning aanvragen. Brandbaar materiaal verwijderen. Vonken en gloeiende delen afschermen. Gepaste brandbestrijdingsmiddelen aanwezig. Brandprocedure gekend. Duiding procedure brandalarm en evacuatie. Minimaal twee personen bij grote risico's, één als brandwacht. Zone een uur na werken bewaken. Eventueel brandbaar materiaal pas na 24u terugplaatsen [89](#page=89).
* **Werken in besloten ruimtes:** Bescherming tegen gevaarlijke gassen, intoxicatie, verstikking, brand, ontploffing. Specifieke risicoanalyse en preventiemaatregelen. Gespecialiseerd en opgeleid personeel met PBM's (ademhalingsmaskers, beschermende kledij). Zuurstofmeter met alarmsignaal verplicht. Continue persoon op wacht buiten de ruimte met contact en mogelijkheid tot hulpverlening. Permanente meting concentraties en controle ventilatiesysteem. Specifieke reddingsprocedure. Permanente ventilatie [90](#page=90).
* **Structurele werken:** Nodige kennis en toezicht ingenieur stabiliteit. Geen werken zonder berekeningen ingenieur stabiliteit. Verstevigingen/schoringen niet wijzigen zonder akkoord architect en ingenieur stabiliteit [90](#page=90).
* **Weersomstandigheden:** Bij slecht weer, buitenwerken staken, materiaal opbergen, hefwerktuigen dichtplooien, werfhekken verstevigen. Bij regenweer, geen werken met risico op elektrocutie. Bij ijzel/sneeuw, werkvloeren en toegangen vrijmaken. Bij warm weer (+25°C), fysieke werkbelasting verlagen, aangepaste kledij, koude dranken, pauzes [90](#page=90).
* **Werken met schadelijke stoffen:** Geen andere personen aanwezig in gebouw. Enkel personen met nodige PBM's. Toegang ontzeggen aan anderen [90](#page=90).
* **Maatregelen tegen kwartsstof en stofvorming:** Stofemissies zo laag mogelijk houden. Maatregelen: afscherming, beneveling, bevochtiging, directe stofafzuiging. Nat verzaag stenen, gereedschap met juiste afzuiging, stofmasker FFP3. Werkplek schoon houden. Koelwater en gruis direct opruimen met industriële stofzuiger. Goede ventilatie. Aangepaste opleiding [91](#page=91).
* **Risico op asbesthoudende materialen:** Nagaan of asbesthoudende materialen aanwezig zijn, asbestinventaris opvragen. Niet enkel bij sloopwerken, maar bij elke wijziging van structuur van materiaal. Erkende firma's voor afbraak, zone afbakenen en signaleren. Asbestafval apart sorteren [91](#page=91).
### 2.6 Organisatie van de hulpverlening en brandprocedure
#### 2.6.1 Maatregelen bij een ernstig arbeidsongeval
1. Gevaar uitschakelen, jezelf en slachtoffer in veiligheid brengen [92](#page=92).
2. Alarm aan interne EHBO-verantwoordelijke, werfleiding en opdrachtgever [92](#page=92).
3. Hulp verlenen aan slachtoffer en oproepen externe hulpdiensten. Ontvangst van hulpdiensten bij werftoegang [92](#page=92).
4. Kennisgeving van ernstige arbeidsongevallen (dood, blijvend of tijdelijk letsel) aan bevoegde regionale TWW-directie. Opmaak van omstandig verslag door werkgever/preventieadviseur binnen 5 werkdagen [92](#page=92).
5. Ongevallenonderzoek vereist voor elk ongeval [92](#page=92).
6. Maatregelen nemen om gelijkaardig ongeval te vermijden [92](#page=92).
#### 2.6.2 Brandprocedure
1. Brandalarm door roepen of afgesproken geluidssignaal. Bestaand brandalarm activeren [92](#page=92).
2. Bel 100 of 112 [92](#page=92).
3. Iedereen begeeft zich naar de straatzijde en afgesproken verzamelplaats [92](#page=92).
4. Noodroutes respecteren. Werfverantwoordelijke controleert aanwezigen en geeft inlichtingen aan brandweer [92](#page=92).
### 2.7 Veiligheid en welzijn van de werknemer
De Welzijnswet bewaakt het welzijn van werknemers en heeft betrekking op:
* Arbeidsveiligheid [93](#page=93).
* Bescherming van de gezondheid [93](#page=93).
* Ergonomie [93](#page=93).
* Arbeidshygiëne [94](#page=94).
* Verfraaiing van arbeidsplaatsen en leefmilieu [94](#page=94).
* Psychologische belasting op het werk [94](#page=94).
* Bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag [94](#page=94).
#### 2.7.1 De arbeidsveiligheid
Veiligheid is een toestand zonder of met te verwaarlozen/aanvaardbare risico's, gericht op de voorkoming van ongevallen, letsels, ziekten en hinder. Veilig werken houdt in: tijdig herkennen van gevaren, risico's beoordelen, en er gepast op reageren [93](#page=93).
#### 2.7.2 De bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk
Gezondheid is een toestand van optimaal welzijn in geestelijk, lichamelijk en maatschappelijk opzicht. In de werkomgeving betreft het een dynamisch evenwicht tussen belastbaarheid van de mens en totale belasting (levens-, woon- en werksituatie) [93](#page=93).
#### 2.7.3 De ergonomie
De studie van en het streven naar aanpassing van de werkomstandigheden aan de mens. Cruciale rol werkgever, afstemming werkomgeving op werknemer, ergonomisch bewustzijn werknemer [93](#page=93).
#### 2.7.4 Arbeidshygiëne
Herkennen, evalueren en beheersen van voor gezondheid belastende factoren in de werkomgeving [94](#page=94).
#### 2.7.5 De verfraaiing van de arbeidsplaatsen en interne maatregelen inzake leefmilieu
Betreft invloed van licht, geluid, klimatologische omstandigheden. Slechte omstandigheden kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid en stress veroorzaken [94](#page=94).
#### 2.7.6 Psychologische belasting op het werk
Psychosociale belasting kan leiden tot stress en te hoge werkdruk, wat de veiligheid in gevaar brengt door te snel en slordig werken [94](#page=94).
#### 2.7.7 Bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag
Wettelijke verplichting voor werkgevers en werknemers om zich van dergelijk gedrag te onthouden [94](#page=94).
#### 2.7.8 Algemeen wettelijk kader mbt de welzijnswet
De werkgever treft nodige maatregelen ter bevordering van het welzijn, volgens algemene preventiebeginselen [94](#page=94).
### 2.8 Basisprincipe preventiehiërarchie
De preventiehiërarchie (gelijk aan TMB) omvat:
1. Elimineren risico [95](#page=95).
2. Verminderen gevaar [95](#page=95).
3. Collectieve preventiemaatregelen [95](#page=95).
4. Individuele preventiemaatregelen [95](#page=95).
5. Organisatorische maatregelen (signalering, opleiding, procedures) [95](#page=95).
#### 2.8.1 Plichten van de werkgever
Neemt alle vereiste maatregelen, waaronder: risico's voorkomen en bestrijden aan de bron, ter beschikking stellen van beschermingsmiddelen, gezondheidstoezicht voorzien, onthaal en opleiding, verzekeringen [95](#page=95).
#### 2.8.2 Opleiding binnen de organisatie
Werknemer: basisopleiding veiligheid. Leidinggevende: opleiding veiligheid voor leidinggevenden (VCA-VOL). Kaderniveau: Preventieadviseur [95](#page=95).
#### 2.8.3 Procedure indiensttreding
Informatie over taak, werkplek, urenregeling, vakantie, materiaal, hygiëne, contactpersonen, brandinstructies, eerste hulp, arbeidsreglement, gedragscode (drugs, alcohol, pesten), EBHO, kennismaking collega's en vertrouwenspersoon [96](#page=96).
#### 2.8.4 Rechten en plichten van de werknemer
De werknemer mag zichzelf of anderen niet in gevaar brengen, is verantwoordelijk voor eigen gezondheid en die van collega's, werkt zoals het hoort, bevordert veiligheid, en meldt gevaarlijke situaties of gebreken [96](#page=96).
### 2.9 Risicoanalyse
#### 2.9.1 Wat is een risicoanalyse?
Identificatie van gevaren, vaststelling en bepaling van risico's, en beoordeling van deze risico's [96](#page=96).
**Doel:** Ongevallen voorkomen, werkmethodes aanpassen, welzijn bevorderen, preventiemaatregelen nemen [96](#page=96).
**Fases:** Opsporen risico's (inventarisatie), bepalen preventiemaatregelen, rangschikken risico's (evaluatie) [96](#page=96).
**Hoe risico's herkennen:** Proactief (analyses) en reactief (ongevalsonderzoek) [96](#page=96).
#### 2.9.2 Enkele definities
* **Gevaar:** Intrinsiek gevaarlijke eigenschap van een object, proces, situatie, persoon, werkmethode of gewoonte [96](#page=96).
* **Risico:** Kans dat het gevaar zich realiseert, met mogelijke blootstelling aan gevaar en kans op schade [97](#page=97).
* **Schade:** Nadeel dat voortvloeit uit een gebeurtenis (materieel, lichamelijk letsel, schade aan gezondheid/milieu) [97](#page=97).
* **Ongeval:** Ongewenste gebeurtenis met schade en/of letsel als gevolg [97](#page=97).
* **Bijna-ongeval/Incident:** Ongewenste gebeurtenis waarbij letsel en/of schade ontbreken [97](#page=97).
Een risicoanalyse inventariseert werkzaamheden, geeft per werk een quotering op blootstelling, gevaar en schade, en dringt maatregelen op [97](#page=97).
#### 2.9.3 Preventie en risicobeheersing
Preventie is het geheel van bepalingen/maatregelen om beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen. Risicobeheersing houdt in dat werknemers risico's kennen, ze zo aanpakken dat ze geen negatieve gevolgen hebben, en leren omgaan met risico's en gevaren [97](#page=97).
#### 2.9.4 Preventiehiërarchie
De Welzijnswet verplicht werkgevers de volgende algemene preventiebeginselen toe te passen:
1. Risico's voorkomen (bv. materiaal op maat, mechanisch heffen) [97](#page=97).
2. Niet te voorkomen risico's evalueren [97](#page=97).
3. Risico's bij de bron bestrijden (bv. stofafzuiging) [97](#page=97).
4. Wat gevaarlijk is vervangen door wat niet of minder gevaarlijk is (bv. loodvervangers) [98](#page=98).
5. Voorkeur geven aan collectieve preventiemaatregelen boven persoonlijke [98](#page=98).
6. Het werk aanpassen aan de mens [98](#page=98).
7. De risico's beperken [98](#page=98).
8. De preventie plannen [98](#page=98).
9. Informatie, instructies en opleidingen geven [98](#page=98).
10. De gevaren signaleren [98](#page=98).
Deze maatregelen moeten worden genomen in een dynamisch risicobeheersingssysteem [98](#page=98).
---
# Het bouwproces tijdens en na de werken
Het bouwproces tijdens en na de werken behandelt de verschillende fasen en verantwoordelijkheden van de architect, projectleider, werfleider en veiligheidscoördinator tijdens de uitvoering van bouwprojecten, evenals de cruciale taken die na de voltooiing van de werken moeten worden uitgevoerd, zoals opleveringen en nacalculatie.
## 3. Het bouwproces tijdens en na de werken
### 3.1 De rol van de architect tijdens de werken
De architect speelt een cruciale rol tijdens de uitvoeringsfase van een bouwproject, waarbij hij optreedt als ontwerper, toezichthouder en adviseur voor de bouwheer. Zijn taken zijn wettelijk vastgelegd en worden geregeld in het contract met de bouwheer. De architect vertegenwoordigt de bouwheer op de werf, waakt over de naleving van plannen en reglementen, en controleert de uitvoering van de werken. Hij coördineert de tussenkomst van experten, adviseert de bouwheer bij technische en esthetische beslissingen, valideert facturen en stelt werfverslagen op. Wettelijk is de architect verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering, de naleving van de bouwvergunning en technische reglementen, en een veilig en stabiel ontwerp. Bij constructieve fouten of zware nalatigheid is de architect mede aansprakelijk, samen met de aannemer, onder de 10-jarige aansprakelijkheid [44](#page=44).
**Concreet omvatten de taken van de architect tijdens de uitvoering:**
* **Bij opstart werf:**
* Begeleiden van de bouwheer bij de aanvangsverklaring [44](#page=44).
* Controleren van de vergunningen, verzekeringen en keuringen van aannemers [44](#page=44).
* Organiseren van werfvergaderingen [44](#page=44).
* Controleren van de uitpaling van de woning door de landmeter [44](#page=44).
* **Tijdens de werf:**
* Organiseren van werfbezoeken en werfvergaderingen, en opmaken van werfverslagen [44](#page=44).
* Controleren of de werken overeenstemmen met de goedgekeurde plannen, het lastenboek en de technische voorschriften [45](#page=45).
* Controleren van de kwaliteit van materialen en uitvoering [45](#page=45).
* Goedkeuren of voorstellen van technische wijzigingen en technische verduidelijkingen geven [45](#page=45).
* Bijstand verlenen aan de bouwheer bij de financiële huishouding, waaronder het nakijken en goedkeuren van vorderingsstaten en advies geven over betalingen [45](#page=45).
* Coördineren van experten en studies, ontvangen van attesten en keuringsverslagen, en toezien op de aanvulling van het as-built dossier [45](#page=45).
* Toezien op de naleving van de bouwvergunning en regelgeving (EPB, ventilatie, brandveiligheid, toegankelijkheid, riolering, nutsvoorzieningen) [45](#page=45).
* **Op het einde der werken:**
* Voorbereiden en leiden van de voorlopige oplevering, inclusief het opstellen van het opleveringsverslag en de restpuntenlijst [45](#page=45).
* Controleren op herstel van gebreken binnen de garantieperiode en advies geven voor de definitieve oplevering [45](#page=45).
### 3.2 De werfvergadering
Een werfvergadering is een essentieel overlegmoment na een inspectie van de werf door de architect, in aanwezigheid van de aannemer. Het doel is om de status van de werf, vastgestelde gebreken en de verantwoordelijkheden voor herstel te bespreken. Het uitvoeringsdossier van de architect dient als referentiekader [45](#page=45).
**Aanwezigen op de werfvergadering:**
* **Architect:** Organiseert en leidt de vergadering, toetst de uitvoering aan de eisen van het uitvoeringsdossier [46](#page=46).
* **Projectleider:** Vertegenwoordigt de aannemer, staat in voor communicatie, budgetbewaking, planning en contractuele verplichtingen [46](#page=46).
* **Werfleider:** Ondersteunt de projectleider bij technische vragen over de status en vordering van de werf [46](#page=46).
* **Bouwheer:** Aanwezigheid is wenselijk, aangezien hij finaal beslist over herstelwerken [46](#page=46).
Parallel aan deze vergaderingen voert de veiligheidscoördinator verwezenlijking inspecties uit om de veiligheid te waarborgen [46](#page=46).
**Verloop van een typische werfvergadering:**
* Opening en overzicht van de agenda [46](#page=46).
* Doornemen van het verslag van de vorige vergadering en verificatie van actiepunten [46](#page=46).
* Stand van zaken update door de aannemer [46](#page=46).
* Bespreking van technische punten, fouten of gebreken [46](#page=46).
* Besluitvorming, formuleren van oplossingen en vastleggen van beslissingen [46](#page=46).
* Financiële stand van zaken en bespreking van afwijkingen [46](#page=46).
* Vastleggen van actiepunten met verantwoordelijke personen en deadlines [46](#page=46).
* Vastleggen van de datum van de volgende vergadering [46](#page=46).
### 3.3 Het werfverslag
Na elke werfvergadering stelt de architect een gedetailleerd werfverslag op. Dit document legt alle besproken punten, genomen beslissingen en afgesproken actiepunten schriftelijk vast en dient als juridisch document. De projectleider of werfleider kan ook werfverslagen genereren voor interne communicatie. Er zijn diverse apps beschikbaar die het opstellen van werfverslagen vergemakkelijken, zoals Archisnapper, Ed-controls, Aproplan, Fieldwire en Ibouw [46](#page=46) [47](#page=47).
**Eisen aan het werfverslag:**
* Datum en tijdsindicatie [47](#page=47).
* Genummerd in chronologie met de datum [47](#page=47).
* Vermelding van betrokken partijen en hun verantwoordelijken [47](#page=47).
* Vermelding van de aanwezige partijen [47](#page=47).
* **Opmerkingen & gebreken:**
* Uitvoerige beschrijving van de gebreken [47](#page=47).
* Verantwoordelijke voor de schade [47](#page=47).
* Voorstel tot oplossing of verwijzing naar de correcte referentie [47](#page=47).
* Verantwoordelijke voor de uitvoer van herstellingswerken [47](#page=47).
* Termijn en planning van herstelwerken [47](#page=47).
* Status van de opmerkingen [47](#page=47).
* Datum en tijd van versturen van het verslag [47](#page=47).
**Eisen aan een opmerking in een verslag:**
* **Waar:** Locatie van het gebrek, eventueel met een uittreksel van het plan [47](#page=47).
* **Wat:** Beschrijving van het gebrek, geïllustreerd met een foto [47](#page=47).
* **Hoe:** Oorzaak en gevolg van het gebrek, en hoe het opgelost zal worden [47](#page=47).
* **Wie:** Verantwoordelijke voor het gebrek, de oorzaak en de herstelling (niet noodzakelijk dezelfde partijen) [47](#page=47).
* **Wanneer:** Datum van vaststelling en deadline voor herstel [47](#page=47).
Het werfverslag moet kort en duidelijk de aandachtspunten communiceren, zonder de bedoeling te hebben om uit te leggen hoe iets uitgevoerd moet worden [47](#page=47).
### 3.4 De veiligheidscoördinator verwezenlijking tijdens de werken
De veiligheidscoördinator verwezenlijking (VCU) speelt een centrale rol tijdens de uitvoeringsfase. Zijn functie is wettelijk verplicht in België zodra meer dan één aannemer actief is op de werf [48](#page=48).
**Belangrijkste taken van de VCU:**
* Analyseren, coördineren en beperken van risico's op de werf [48](#page=48).
* Afstemmen van veiligheidsmaatregelen van alle betrokken partijen [48](#page=48).
* Organiseren van de communicatie over veiligheid [48](#page=48).
* Toezien op de correcte toepassing en actualisatie van het veiligheids- en gezondheidsplan (VGP) [48](#page=48).
**Concreet omvatten de taken van de VCU:**
* **Bij start der werken:**
* Controleren of aannemers op de hoogte zijn van het VGP [48](#page=48).
* Werfbezoek vóór de start om inrichting en organisatie te beoordelen [48](#page=48).
* Controle van signalisatie, toegang en PBM's [48](#page=48).
* **Tijdens de werken:**
* Deelname aan werfvergaderingen met veiligheidsverslag [48](#page=48).
* Opstellen van coördinatieverslagen met tekortkomingen en aanbevelingen [48](#page=48).
* Toezien op naleving van veiligheidsmaatregelen en controleren van risicoanalyses van aannemers [48](#page=48).
* Coördineren van werken van verschillende aannemers om conflicten te vermijden [48](#page=48).
* Aanpassen van het V&G-plan bij wijzigingen [48](#page=48).
* Inspecteren van aangeleverde documenten (risicoanalyses, werkvergunningen, keuringen) [48](#page=48).
* Controleren van aanwezigheidsregistratie (Checkin@Work) [48](#page=48).
* Controleren van VCA-attesten of gelijkwaardige veiligheidsdocumenten [48](#page=48).
* Inspectie van rapportage van (bijna-)ongevallen [48](#page=48).
* Opstellen van rapporten met corrigerende maatregelen [48](#page=48).
* Mogelijkheid om de werf stil te leggen bij grote veiligheidsinbreuken [48](#page=48).
### 3.5 Stukken van de werfleider
De werfleider levert tijdens de uitvoering een reeks documenten aan die de administratieve en technische ruggengraat vormen. Deze stukken dienen als referentie voor de projectleider tijdens werfvergaderingen [49](#page=49).
**Documenten per categorie:**
* **Dagelijkse opvolging:**
* **Dagverslag / Werfdagboek:** Overzicht van uitgevoerde werken, aanwezige ploegen, weersomstandigheden, leveringen, opmerkingen (dagelijks) [49](#page=49).
* **Foto's van voortgang:** Fotoverslag van uitgevoerde werken en details (dagelijks/wekelijks) [49](#page=49).
* **Opmetingen:** Eigen opmetingen van uitgevoerde hoeveelheden (regelmatig) [49](#page=49).
* **Check-in@Work registratie:** Aanwezigheidsregistratie van arbeiders (dagelijks) [49](#page=49).
* **Technische opvolging:**
* **Uitvoeringsplannen / detailtekeningen:** Up-to-date plannen met wijzigingen of as-built aanpassingen (bij wijzigingen) [49](#page=49).
* **Werkbonnen / leveringsbonnen:** Bewijs van geleverd materiaal of uitgevoerde werken (continu) [49](#page=49).
* **Meetstaat-aanpassingen:** Aangepaste hoeveelheden of bijkomende posten (bij meerwerken) [50](#page=50).
* **As-built gegevens:** Documentatie van wat effectief gebouwd is (tegen einde uitvoering) [50](#page=50).
* **Veiligheidsopvolging:**
* **Toolbox meetings / veiligheidsbriefings:** Notulen en aanwezigheidslijsten (maandelijks of bij nieuw risico) [50](#page=50).
* **Veiligheidsinspectieverslagen:** Controleverslagen van PBM's, signalisatie, orde en netheid (wekelijks/maandelijks) [50](#page=50).
* **Ongevallenrapporten / bijna-ongevallen:** Registratie en analyse van incidenten (bij elk incident) [50](#page=50).
* **Keuringen:** Attesten van stellingen, kranen, elektriciteit, hijsmaterieel (periodiek/bij indienststelling) [50](#page=50).
* **Kwaliteitscontrole:**
* **Kwaliteitscontrolelijsten:** Checklist per fase (bij elke fase) [50](#page=50).
* **Administratieve opvolging:**
* **Werfverslagen (coördinatievergadering):** Verslag van wekelijkse werfvergaderingen (wekelijks) [50](#page=50).
* **Leveringslijsten / stockbeheer:** Overzicht van ontvangen en gebruikte materialen (regelmatig) [50](#page=50).
* **Urenstaten / werkstaten:** Uren van arbeiders en onderaannemers (wekelijks) [50](#page=50).
* **Meerwerken- en afwijkingsmeldingen:** Meldingen van bijkomende of afwijkende werken met kostenschatting (bij optreden) [50](#page=50).
### 3.6 Stukken van de projectleider
De projectleider is verantwoordelijk voor coördinatie, planning, financiële opvolging en communicatie. Hij verzamelt en controleert documenten die het project beheersbaar maken [51](#page=51).
**Documenten tijdens de uitvoering:**
* **Gedetailleerde uitvoeringsplanning:** Opvolging en bijsturing van de werf [51](#page=51).
* **Week- of lookaheadplanning:** Dagelijkse coördinatie met werfleider en ploegen [51](#page=51).
* **Vergader- en werfverslagen:** Formele communicatie met bouwheer, architect, veiligheidscoördinator [51](#page=51).
* **Communicatie met opdrachtgever / architect:** Transparantie en bewijsvoering [51](#page=51).
* **Meerwerken- en afwijkingsaanvragen:** Goedkeuring bekomen en budget bewaken [51](#page=51).
* **Financiële voortgangsrapporten:** Budgetcontrole en rapportering [51](#page=51).
* **Vorderingsstaat:** Basis voor facturatie en betaling [51](#page=51).
* **Opvolgingsrapporten / dashboards:** Interne opvolging en rapportering [51](#page=51).
* **Kwaliteitscontrole- en keuringsrapporten:** Waarborg van kwaliteit en conformiteit [52](#page=52).
* **Risicoanalyse / wijzigingsbeheer:** Preventie van vertraging of budgetoverschrijding [52](#page=52).
* **V&G-plan (Veiligheids- en Gezondheidsplan):** Wettelijke verplichting [52](#page=52).
* **Veiligheidsstatistieken:** Opvolging en preventie [52](#page=52).
* **Organigram werf / contactlijst:** Duidelijke communicatiestructuur [52](#page=52).
* **Budgetopvolging / kostencalculatie:** Financiële controle [52](#page=52).
* **Facturen en goedkeuringen:** Financiële afhandeling [52](#page=52).
* **Bestelbonnen / leveringsbonnen:** Materiaalbeheer en verificatie [52](#page=52).
### 3.7 Taken van de architect bij het einde van de werken
Na de voltooiing van de werken verschuift de rol van de architect naar administratieve afhandeling en technische bijstand in de nazorg [53](#page=53).
**Taken bij einde der werken:**
* Organiseren en coördineren van de voorlopige oplevering [53](#page=53).
* Opvolgen en controleren van opleverpunten [53](#page=53).
* Opmaak van as-built dossier, architectuur [53](#page=53).
* **Administratieve huishouding einde der werken:**
* Coördinatie voor opmaak postinterventiedossier (PID) [53](#page=53).
* Coördinatie met EPB-verslaggever voor eindaangifte EPB [53](#page=53).
* Melden einde der werken bij omgevingsloket en verzekeringsmaatschappij [53](#page=53).
* **Financiële huishouding einde der werken:**
* Goedkeuren laatste vorderingen [53](#page=53).
* Voorbehoud/akkoord op afrekening voor oplevering [53](#page=53).
* Borgstellingsafspraken bij oplevering [53](#page=53).
* Controle eindafrekening [53](#page=53).
De architect blijft gedurende 10 jaar aansprakelijk voor gebreken in stabiliteit of structurele fouten. Hij is verplicht het volledige bouwdossier minstens 10 jaar te bewaren en is verantwoordelijk voor de eindcontrole van het as-built dossier indien contractueel vastgelegd [54](#page=54).
### 3.8 De voorlopige oplevering
De voorlopige oplevering is het officiële moment waarop de bouwheer, op advies van de architect, de uitgevoerde werken voorwaardelijk aanvaardt. Dit markeert de overdracht van de werf naar de bouwheer, onder voorbehoud van zichtbare gebreken die binnen een bepaalde termijn hersteld moeten worden [54](#page=54).
**Proces van voorlopige oplevering:**
* Organisatie door de architect, op initiatief van de aannemer [54](#page=54).
* Finale werfronde [54](#page=54).
* Opmaak van een gedateerd, tegensprekelijk verslag met restpunten (punchlist), onderbouwd met foto's [54](#page=54).
* Vastlegging van een onderhandelde termijn en waarborg voor de afwerking van de restpunten [54](#page=54).
* Ondertekening van het proces-verbaal van voorlopige oplevering door beide partijen [54](#page=54).
**Aandachtspunten voor oplevering:**
* Niet te snel de voorlopige oplevering aanvragen; een woning met meer dan 10 opleverpunten is niet werkbaar [54](#page=54).
* Voorbereid naar de oplevering komen met kennis over wat nog moet gebeuren, hersteld worden, de duur en kostprijs [54](#page=54).
* Zorgen dat het dossier administratief en financieel up-to-date is, inclusief benodigde stukken voor het PID en correcte verrekening van werken [54](#page=54).
**Gevolgen van de voorlopige oplevering:**
* Overdracht van schade op de werf naar de bouwheer [55](#page=55).
* Start van de garantieperiode voor kleine/grote onzichtbare gebreken (1 jaar tot definitieve oplevering) [55](#page=55).
* De woning kan in gebruik worden genomen [55](#page=55).
### 3.9 De definitieve oplevering
Exact één jaar na de voorlopige oplevering vindt de definitieve oplevering plaats. Gedurende dit jaar kunnen ernstige en niet-ernstige onzichtbare gebreken gemeld worden. Na de definitieve oplevering start de 10-jarige aansprakelijkheid van aannemer en architect voor ernstige gebreken (zoals scheurvorming en ernstige vochtschade) [55](#page=55).
**Proces van definitieve oplevering:**
* Vaak op verzoek van de bouwheer; bij onderhandelde waarborg initieert de aannemer dit [55](#page=55).
* Een ronde om na te gaan of er nog opstaande punten zijn van de voorlopige oplevering of dat er nieuwe punten zijn toe te voegen [55](#page=55).
* Opmaak van een PV van definitieve oplevering met actiepuntenlijst, onderbouwd met fotoverslag [55](#page=55).
* Mogelijkheid om een deel van de waarborg vrij te maken indien de resterende punten dit rechtvaardigen [55](#page=55).
* Na de laatste herstellingen en controle door de architect kan de waarborg volledig worden vrijgegeven of de finale afrekening worden gemaakt [55](#page=55).
**Gevolgen van de definitieve oplevering:**
* Einde garantieperiode voor kleine gebreken [55](#page=55).
* Start van de 10-jarige aansprakelijkheid voor aannemer en architect inzake stabiliteit en waterdichtheid [55](#page=55).
### 3.10 Taken van de werfleider na de werken
Na de werken levert de werfleider diverse documenten aan die de voltooiing van het project documenteren [56](#page=56).
* **Opleveringsverslag:** Overzicht van uitgevoerde werken, restpunten en opmerkingen (bij voorlopige oplevering) [56](#page=56).
* **Punchlist / restpuntenlijst:** Lijst van nog uit te voeren correcties of afwerkingen (einde werken) [56](#page=56).
* **As-built dossier:** Definitieve uitvoeringsplannen, keuringsattesten, handleidingen, materiaalgegevens (na oplevering) [56](#page=56).
* **Kwaliteitsdossier / keuringsattesten:** Certificaten van materialen, installaties, testresultaten (einde uitvoering) [56](#page=56).
### 3.11 Taken van de projectleider na de werken
Na de oplevering is de projectleider verantwoordelijk voor de formele afsluiting en nazorg van het project [56](#page=56).
* **Opleveringsverslag (voorlopig en definitief):** Formele afsluiting van project [56](#page=56).
* **Restpuntenlijst (punchlist):** Nazorg en afronding [56](#page=56).
* **As-built dossier:** Overdracht aan de bouwheer [56](#page=56).
* **Nazorg- / garantieplanning:** Beheer na oplevering [56](#page=56).
* **Nacalculatie:** Kennisborging binnen het bedrijf [56](#page=56).
#### 3.11.1 De nacalculatie
De nacalculatie is een cruciaal onderdeel van professioneel projectbeheer, waarbij de werkelijke kosten van een project worden vergeleken met de oorspronkelijke raming of offerte. Het doel is om het verschil tussen realiteit en raming positief te houden en winstmarges te behouden [57](#page=57).
**Formule nacalculatie:**
Nacalculatie = Realiteit – Raming [57](#page=57).
**Taken van de projectleider bij nacalculatie:**
* **Verzamelen:** Alle werkelijke kosten verzamelen en omzetten naar eenheidsprijzen, controleren meer- en minderwerken [57](#page=57).
* **Analyseren:** Vergelijken offerte en afrekening per post, berekenen gecorrigeerde kostprijs, analyseren afwijkingen [57](#page=57).
* **Evalueren:** Bepalen van oorzaken van afwijkingen (bijvoorbeeld slechte offerte, faalkosten, gebrekkige planning, wijzigingen bouwheer, dubbelzinnig bestek) [57](#page=57).
* **Rapporteren:** Input geven voor toekomstige offertes (aanpassen eenheidsprijzen, rendementen, moeilijkheidsfactor, winstfactor) en aanbevelingen doen voor uitvoeringstechnieken, materieel en onderaannemers [57](#page=57).
> **Tip:** De nacalculatie is meer dan een financiële controle; het destilleert verbeteracties voor volgende projecten. Concrete inzichten kunnen bijvoorbeeld leiden tot het aanpassen van leverancierslijsten of het inzetten van efficiënte ploegen bij volgende werven.
### 3.12 Taken van de EPB verslaggever na de werken
De EPB-verslaggever is verantwoordelijk voor het opstellen van de eindaangifte bij het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA) [58](#page=58).
**Taken na de werken:**
* Opvragen van alle uitvoeringsgegevens en coördineren van stavingsstukken (technische fiches, facturen, werfverslagen) [58](#page=58).
* Organiseren en coördineren van de blowerdoortest en de inregelrapport ventilatie [58](#page=58).
* Actualiseren van de voorafberekening op basis van werkelijke gegevens en testresultaten [58](#page=58).
* Rapporteren van voorlopige resultaten aan de bouwheer met advies voor optimalisatie [58](#page=58).
* Controleren van herstelmaatregelen en updaten van de berekening [58](#page=58).
* EPB-eindverslag uploaden bij VEKA (max. 6 maanden na ingebruikname of oplevering) [58](#page=58).
* Dossieroverdracht aan bouwheer of VCU voor het PID [58](#page=58).
* Aflevering van het EPB-attest of energieprestatiecertificaat [58](#page=58).
#### 3.12.1 De blowerdoortest
Een blowerdoortest meet de luchtdichtheid van een gebouw door middel van een ventilator. Dit helpt bij het beoordelen en verbeteren van de energieprestatie, comfort en kwaliteit. Een waarde kleiner dan 1,5 luchtwisselingen per uur bij 50 Pascal drukverschil wordt als goed beschouwd en is de norm [58](#page=58) [59](#page=59).
### 3.13 Taken van de keurder riolering na de werken
De keurder riolering controleert na uitvoering of de private riolering correct is aangesloten, waterdicht en milieutechnisch conform [59](#page=59).
**Controlewerkzaamheden:**
* Dossierstudie van plannen, vergunningen en ontwerpnota's [59](#page=59).
* Visuele inspectie van aansluitingen, controlestoppen, regenwaterputten en Wadi's [59](#page=59).
* Dichtheidsproeven en rooktesten [59](#page=59).
* Controle van aansluitingen op de rooilijn [59](#page=59).
* Opmaak van een keuringsverslag [59](#page=59).
### 3.14 Taken van de veiligheidscoördinator na de werken
De veiligheidscoördinator (VCU) controleert aan het einde van de werf of de veiligheidsmaatregelen correct zijn nageleefd en of de bouwplaats veilig is voor ingebruikname. Hij stelt, bij voorkeur voor de oplevering, het postinterventiedossier (PID) samen [59](#page=59).
#### 3.14.1 Het postinterventiedossier (PID)
Het PID is een naslagdocument essentieel voor de veiligheid op lange termijn, bedoeld voor onderhoud, herstelwerken, instandhouding en verbouwingen. Het bundelt alle bouw- en installatie-informatie over het pand [59](#page=59).
**Essentiële stukken voor het PID:**
* Alle as-build informatie [59](#page=59).
* Keuringsverslagen [59](#page=59).
* Attesten [59](#page=59).
* Onderhoudsfiches [59](#page=59).
* Garantiebewijzen [59](#page=59).
---
# Documentatie en planning in de bouw
Dit document behandelt de documentatie en planning in de bouw, met specifieke aandacht voor de rol van diverse documenten zoals bestekken, meetstaten en technische fiches, de betrokkenheid van studiebureaus en experten, en de organisatie en planning van het bouwproces.
## 4. Documentatie en planning in de bouw
De documentatie en planning vormen de ruggengraat van een succesvol bouwproject, van de initiële ontwerpfase tot de uiteindelijke oplevering en nazorg. Deze documenten zorgen voor duidelijkheid, transparantie en contractuele zekerheid tussen alle betrokken partijen [23](#page=23).
### 4.1 Essentiële documenten in het ontwerpproces
Het ontwerpproces genereert een reeks cruciale documenten die de basis leggen voor de uitvoering van het bouwproject.
#### 4.1.1 Plannen
Plannen tonen de visuele aspecten van het project, zoals de indeling, afmetingen en esthetiek van een gebouw. Ze zijn essentieel voor de communicatie van het ontwerp aan alle betrokkenen [23](#page=23).
#### 4.1.2 Bestek
Het bestek, ook wel lastenboek genoemd, is een gedetailleerd en juridisch bindend document dat alle technische en administratieve voorschriften van een bouwproject beschrijft. Het bevat [23](#page=23):
* **Algemene bepalingen:** Contractuele afspraken tussen bouwheer en aannemer, waaronder identiteit van de opdrachtgever, planning, vereiste kwalificaties van de aannemer, verzekeringen, waarborgen, betalingsvoorwaarden, opleveringsprocedure en sancties [23](#page=23).
* **Bijzondere bepalingen:** Gedetailleerde technische eisen per werkpost, inclusief de manier van meten, materiaaleisen en -specificaties, verwerkingseisen en -specificaties, en de toepassing van materialen [23](#page=23).
Het bestek dient als basis voor offertes, een controle-instrument, juridische bescherming en kwaliteitsgarantie [24](#page=24).
#### 4.1.3 Technische fiche
Een technische fiche (datasheet) beschrijft de gedetailleerde technische specificaties en eigenschappen van een product, materiaal, machine of dienst. Typische inhoud omvat [24](#page=24):
* Identificatie (naam, artikelnummer, fabrikant) [24](#page=24).
* Fysieke eigenschappen (afmetingen, gewicht, kleur) [24](#page=24).
* Prestatiegegevens (draagvermogen, energieverbruik) [24](#page=24).
* Gebruiksinstructies (installatie, onderhoud) [24](#page=24).
* Normen en certificaten [24](#page=24).
* Veiligheidsinformatie [24](#page=24).
Technische fiches zijn onmisbaar voor architecten, ingenieurs en aannemers om correcte informatie te garanderen en de kwaliteit, veiligheid en compatibiliteit te waarborgen [24](#page=24).
#### 4.1.4 Meetstaat
De meetstaat is een gedetailleerde en kwantitatieve lijst van alle posten die nodig zijn voor een bouwproject, opgedeeld per post en gebundeld in loten [24](#page=24).
* **Post:** Eén werk of handeling uitgedrukt in een eenheid [24](#page=24).
* **Lot:** Een verzameling van posten die aan één (onder)aannemer worden toegewezen [24](#page=24).
De meetstaat specificeert de hoeveelheden materialen en werkzaamheden en biedt een objectieve basis voor aannemers om offertes op te stellen. De conformiteit tussen bestek en meetstaat is cruciaal [25](#page=25).
#### 4.1.5 Externe studies
Afhankelijk van het project kunnen diverse externe studies vereist zijn:
* **Sonderingsverslag:** Door een ingenieur grondmechanica om de bodemgesteldheid te bepalen [25](#page=25).
* **Stabiliteitsstudie:** Door een ingenieur bouwkunde om de stabiliteit, stevigheid en veiligheid van de constructie te garanderen. Dit omvat de analyse van krachten, dimensionering van structurele elementen en materiaalkeuze [25](#page=25).
* **EPB-studie:** Door een EPB-verslaggever om de energieprestaties en het binnenklimaat te bepalen, met aandacht voor het E-peil en S-peil [26](#page=26).
* **Ventilatiestudie:** Een schematisch plan voor de installatie van een ventilatiesysteem voor een gezond binnenklimaat, conform de EPB-regelgeving [27](#page=27).
* **Veiligheidscoördinatie (ontwerp):** Door een veiligheidscoördinator om te onderzoeken of het ontwerp veilig gebouwd en onderhouden kan worden. Dit resulteert in een ontwerpnota veiligheid en een risicoanalyse [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Principe keuring riolering:** Een erkende deskundige controleert de conformiteit van de rioleringsinstallatie met de lokale aansluitprincipes [28](#page=28).
* **Bronbemalingsstudie:** Een onderzoek naar de impact van grondwaterwinning, noodzakelijk bij projecten waarbij de fundering onder de grondwaterstand komt [29](#page=29).
### 4.2 De omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning integreert meerdere vroegere vergunningsprocedures in één dossier en beslissing. Het combineert de traditionele bouwvergunning met andere vergunningen die nodig zijn voor de realisatie van een project. De kern ervan is de samenvoeging van de [21](#page=21):
* **Stedenbouwkundige vergunning:** Beoordeelt de fysieke aspecten van het project en de naleving van bouwvoorschriften en ruimtelijke plannen [21](#page=21).
* **Milieuvergunning:** Van toepassing op activiteiten die potentieel schadelijk zijn voor het milieu en legt voorwaarden vast om de impact te beperken [21](#page=21).
Afhankelijk van het project kunnen ook vergunningen voor vegetatiewijziging of kleinhandelsactiviteiten deel uitmaken van het dossier. De omgevingsvergunning wordt voorwaardelijk afgeleverd en vereist naleving van de opgenomen voorwaarden, waaronder start- en afwerkingstermijnen [21](#page=21).
#### 4.2.1 Beroep tegen de beslissing
Tegen de beslissing, vergunning, weigering of voorwaarden kan beroep worden aangetekend bij een hogere instantie, zoals de provincie [22](#page=22).
### 4.3 De offerte- en aanbestedingsfase
Nadat een omgevingsvergunning is verkregen, kan de architect overgaan tot het opmaken van het ontwerp voor de prijsaanvraag/offerte [22](#page=22).
#### 4.3.1 Opmaak van het uitvoeringsdossier offerte
Dit dossier bestaat uit plannen en details, het bestek, de meetstaat en eventuele extra studies van experten [23](#page=23).
#### 4.3.2 De offerte van de aannemer
De offerte van de aannemer is een prijsaanbieding gebaseerd op het uitvoeringsdossier van de architect. De calculator van de aannemer voert een grondige analyse uit van het dossier, vraagt prijzen aan bij leveranciers en onderaannemers, berekent de kostprijs en stelt de gedetailleerde offerte op (#page=31, 32). De offerte omvat de totale prijs, detailprijzen per post en meldingen van fouten of tegenstrijdigheden in het dossier [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 4.3.3 Controle van de offertes door de architect
De architect evalueert de ingediende offertes zorgvuldig aan de hand van een procedure die controleert op:
* Ontvankelijkheid (formaliteiten, kwalificaties, sociale verplichtingen) [33](#page=33).
* Volledigheid (ontbrekende essentiële stukken) [33](#page=33).
* Rekenfouten en materiële fouten [33](#page=33).
* Hoeveelheden (conformiteit met detailmeetstaat) [33](#page=33).
* Vergeten posten (posten in het dossier waarvoor geen prijs is aangeboden) [33](#page=33).
* Leemtes (posten die de aannemer niet heeft opgenomen, maar noodzakelijk zijn) [33](#page=33).
* Abnormale totaal- of eenheidsprijzen [34](#page=34).
* Voorgestelde optimalisaties door de aannemer [35](#page=35).
De architect legt het prijsvergelijk voor aan de bouwheer, die uiteindelijk de aannemer toezegt [35](#page=35).
### 4.4 Het uitvoeringsontwerp
Het uitvoeringsontwerp is een aangepaste versie van het oorspronkelijke ontwerp, verfijnd op basis van de feedback van aannemers en de opdracht die werd toegewezen. Hierin worden telfouten gecorrigeerd, leemtes toegevoegd, tegenstrijdigheden geëlimineerd en eventuele alternatieven doorgevoerd [35](#page=35).
#### 4.4.1 Aannemingscontract
Na de aanpassing van het uitvoeringsdossier wordt de opdracht toegewezen aan de aannemer, wat resulteert in een aannemingscontract. Dit contract is een overeenkomst tussen bouwheer en aannemer die de prijs, planning, kwaliteit en aansprakelijkheid regelt. Cruciale clausules omvatten [36](#page=36):
* Identificatie van de partijen [36](#page=36).
* Opsomming van het uitvoeringsdossier (met index en datum) [36](#page=36).
* Prijs en betalingsvoorwaarden (vast, eenheidsprijs, regie) [36](#page=36).
* Uitvoeringstermijn en sancties [36](#page=36).
* Waarborgen [36](#page=36).
* Opleveringsprocedure (voorlopig, definitief) [36](#page=36).
### 4.5 Planning en organisatie op de werf
De succesvolle uitvoering van een bouwproject vereist een duidelijke planning en een efficiënte organisatie op de werf.
#### 4.5.1 Rollen en verantwoordelijkheden
* **Projectleider:** Eindverantwoordelijke voor het gehele project, bewaakt budget, planning, kwaliteit en communicatie [38](#page=38).
* **Werfvoorbereider:** Verantwoordelijk voor de voorbereidende fase, technische analyse, gedetailleerde planning, inkoop en documentatiebeheer [38](#page=38).
* **Werfleider:** Verantwoordelijk voor de operationele uitvoering op de werf, stuurt arbeiders aan, controleert kwaliteit en veiligheid, en lost praktische problemen op [39](#page=39).
Een vlotte samenwerking en heldere communicatie tussen deze drie functies zijn cruciaal [39](#page=39).
#### 4.5.2 Taken van de werfvoorbereiding
De dienst werfvoorbereiding is essentieel om vertragingen, extra kosten en fouten te voorkomen. De taken omvatten [40](#page=40):
* Studie van het dossier (bouwplannen, lastenboek, meetstaat) [40](#page=40).
* Budgetbewaking in samenwerking met de calculatiedienst [40](#page=40).
* Opstellen van een gedetailleerde uitvoeringsplanning [40](#page=40).
* Inkoop en bestellingen van materialen en machines [40](#page=40).
* Selectie van onderaannemers en opstellen van contracten [40](#page=40).
* Aanvragen en verkrijgen van benodigde vergunningen [40](#page=40).
* Regelen van verzekeringen [40](#page=40).
* Samenstellen van dossiers (technische stukken, fiches, risico-analyse) [40](#page=40).
#### 4.5.3 Documentatie tijdens de uitvoering
Gedurende de uitvoering produceert de werfleider een reeks documenten die de administratieve en technische voortgang vastleggen:
* **Dagverslag/Werfdagboek:** Overzicht van uitgevoerde werken, aanwezige ploegen, weersomstandigheden, leveringen en opmerkingen [49](#page=49).
* **Foto’s van voortgang:** Visuele documentatie van uitgevoerde werken [49](#page=49).
* **Opmetingen:** Eigen opmetingen van uitgevoerde hoeveelheden voor facturatie of controle [49](#page=49).
* **Check-in@Work registratie:** Aanwezigheidsregistratie van arbeiders [49](#page=49).
* **Uitvoeringsplannen/detailtekeningen:** Up-to-date plannen met wijzigingen of as-built aanpassingen [49](#page=49).
* **Werkbonnen/leveringsbonnen:** Bewijs van geleverd materiaal of uitgevoerde werken [49](#page=49).
* **Meetstaat-aanpassingen:** Aangepaste hoeveelheden of bijkomende posten bij meerwerken [50](#page=50).
* **As-built gegevens:** Documentatie van wat effectief gebouwd is [50](#page=50).
* **Toolbox meetings/veiligheidsbriefings:** Notulen en aanwezigheidslijsten van veiligheidsvergaderingen [50](#page=50).
* **Veiligheidsinspectieverslagen:** Controleverslagen van PBM’s, signalisatie, orde en netheid [50](#page=50).
* **Ongevallenrapporten/bijna-ongevallen:** Registratie en analyse van incidenten [50](#page=50).
* **Keuringen:** Attesten van stellingen, kranen, elektriciteit, hijsmaterieel [50](#page=50).
* **Kwaliteitscontrolelijsten:** Checklist per fase [50](#page=50).
* **Werfverslagen (coördinatievergadering):** Verslag van wekelijkse werfvergaderingen [50](#page=50).
* **Leveringslijsten/stockbeheer:** Overzicht van ontvangen en gebruikte materialen [50](#page=50).
* **Urenstaten/werkstaten:** Uren van arbeiders en onderaannemers [50](#page=50).
* **Meerwerken- en afwijkingsmeldingen:** Meldingen van bijkomende of afwijkende werken met kostenraming [50](#page=50).
* **Opvolgingsplanning (lookahead):** 2-3 weken planning van komende werkzaamheden [51](#page=51).
De projectleider verzamelt, controleert en beheert een reeks documenten om het project beheersbaar te maken, waaronder gedetailleerde uitvoeringsplanningen, vergaderverslagen, financiële voortgangsrapporten, vorderingsstaten, kwaliteitscontrole- en keuringsrapporten, en het V&G-plan (#page=51, 52) [51](#page=51) [52](#page=52).
### 4.6 Oplevering en nazorg
Na de voltooiing van de werken volgen de oplevering en de nazorgfase.
#### 4.6.1 Taken van de architect bij het einde der werken
De architect coördineert de voorlopige en definitieve oplevering, volgt opleverpunten op, maakt het as-built dossier op en regelt de financiële en administratieve afhandeling, inclusief de opmaak van het postinterventiedossier en de EPB-eindafrekening [53](#page=53).
#### 4.6.2 De oplevering
* **Voorlopige oplevering:** Markering van het einde van de uitvoering, waarbij de woning in gebruik kan worden genomen. Schade wordt overgedragen aan de bouwheer en de garantieperiode voor kleine gebreken start [55](#page=55).
* **Definitieve oplevering:** Vindt plaats 1 jaar na de voorlopige oplevering, waarna de 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken start [55](#page=55).
#### 4.6.3 Taken van de werfleider na de werken
De werfleider levert het opleveringsverslag, de punchlist/restpuntenlijst, het as-built dossier en het kwaliteitsdossier aan [56](#page=56).
#### 4.6.4 Taken van de projectleider na de werken
Na het einde van het project stelt de projectleider het opleveringsverslag op, beheert de restpuntenlijst, deelt het as-built dossier en de nazorg-/garantieplanning, en voert de nacalculatie uit [56](#page=56).
#### 4.6.5 De nacalculatie
De nacalculatie, uitgevoerd na de oplevering, vergelijkt de oorspronkelijke raming/offerte met de reële kosten. Dit dient om de eenheidsprijzen aan te passen voor toekomstige projecten, de winstmarge te behouden en het verschil tussen raming en afrekening te verkleinen [56](#page=56).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bouwproces (BP) | Het gehele traject van een bouwproject, opgedeeld in verschillende fasen met specifieke betrokken partijen en documenten. |
| Voorstudie (VS) | De initiële fase van een bouwproject waarin de wensen van de bouwheer worden verzameld, de regelgeving wordt onderzocht en een eerste raming wordt gemaakt. |
| Ontwerp (O) | De fase waarin de architect de plannen voor het bouwwerk uitwerkt, beginnend met een schetsontwerp tot aan het uitvoeringsontwerp. |
| Omgevingsaanvraag/-vergunning | Het proces waarbij de architect namens de bouwheer toestemming vraagt aan de overheid voor het uitvoeren van vergunningsplichtige handelingen, zoals de bouw van een woning. |
| Bestek (Lastenboek) | Een gedetailleerd en juridisch bindend document dat alle technische en administratieve voorschriften, specificaties en contractuele afspraken voor een bouwproject beschrijft. |
| Meetstaat | Een gedetailleerde en kwantitatieve lijst van alle posten die nodig zijn voor de uitvoering van een bouwproject, inclusief de hoeveelheden van materialen en werkzaamheden. |
| Technische fiche | Een document dat de gedetailleerde technische specificaties, eigenschappen en gebruiksaanwijzingen van een product, materiaal, machine of dienst beschrijft. |
| Stabiliteitsstudie | Een analyse uitgevoerd door een stabiliteitsingenieur om te garanderen dat een constructie stabiel, stevig en veilig is door het berekenen van krachten en het dimensioneren van structurele elementen. |
| EPB-verslag | Een officieel document dat de energieprestaties van een gebouw samenvat, opgesteld door een erkende EPB-verslaggever, en dat de naleving van de EPB-regelgeving aantoont. |
| Veiligheidscoördinator (VC) | Een expert die de veiligheid en gezondheid op een bouwplaats coördineert, risico's analyseert en preventiemaatregelen opstelt in een veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan). |
| Postinterventiedossier (PID) | Een naslagdocument dat alle as-build informatie, keuringsverslagen, attesten en onderhoudsfiches van een pand bundelt, essentieel voor toekomstig onderhoud en herstelwerken. |
| Voorlopige oplevering | Het moment waarop de bouwheer, geadviseerd door de architect, de uitgevoerde werken voorwaardelijk aanvaardt van de aannemer, na een controle op zichtbare gebreken. |
| Definitieve oplevering | Het moment waarop de bouwheer de werken definitief en zonder voorbehoud aanvaardt, nadat alle resterende punten en gebreken zijn hersteld. |
| Nacalculatie | De vergelijking tussen de voorcalculatie (offerte) en de werkelijke kosten die tijdens de uitvoering van een bouwproject zijn gemaakt, om de rentabiliteit te bepalen en te verbeteren. |
| Tijdelijke Mobiele Bouwplaats (TMB) | Een bouwplaats waar civieltechnische of bouwwerken worden uitgevoerd met meer dan twee aannemers gelijktijktijdig of achtereenvolgens, met specifieke risico's als gevolg. |
| Collectieve Beschermingsmaatregelen (CBM) | Veiligheidsmaatregelen die de veiligheid van meerdere personen tegelijkertijd waarborgen, zoals leuningen, valnetten en afschermingen, en die voorrang hebben op individuele beschermingsmiddelen. |
| Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM) | Middelen die door individuele werknemers worden gedragen om hen te beschermen tegen specifieke risico's, zoals helmen, veiligheidsschoenen, oogbescherming en ademhalingsmaskers. |
| Risicoanalyse | Het proces van het identificeren van gevaren, het vaststellen en bepalen van risico's voor het welzijn van werknemers, en het evalueren van deze risico's om passende preventiemaatregelen te nemen. |
Cover
2526_WERF_Werfinrichting_&_werfplanning_Ann_Eeckhout_02._cursus_-_slides,_oefeningen,_oplossingen_Hfdst._1_-_7.pdf
Summary
# Begrippen en aanbestedingsdocumenten
Dit gedeelte introduceert essentiële begrippen rondom contracten, opdrachten en aanbestedingen, en focust vervolgens op de interpretatie van de documenten die aan dit proces ten grondslag liggen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1. Essentiële begrippen
#### 1.1.1. Dienstencontract
Een dienstencontract, ook wel aannemingscontract genoemd, is een overeenkomst waarbij de opdrachtnemer zich verbindt tot het verrichten van een materiële of intellectuele opdracht, zonder dat er sprake is van een ondergeschikt verband ten opzichte van de opdrachtgever. Bij aanneming van bouwwerken spreekt men van een aannemer en een bouwheer [3](#page=3).
#### 1.1.2. Opdracht
De opdracht is de dienst die verleend moet worden, dit kan zowel materieel als intellectueel van aard zijn [3](#page=3).
* **Materieel:** Werkzaamheden uitgevoerd door een aannemer [3](#page=3).
* **Intellectueel:** Het maken van een ontwerp door een architect of het uitvoeren van een studie door een studiebureau [3](#page=3).
#### 1.1.3. Soorten opdrachten
Opdrachten kunnen wettelijk verschillend worden gekaderd, afhankelijk van de opdrachtgever [3](#page=3).
* **Private opdracht:** De opdrachtgever is een consument of een onderneming [3](#page=3).
* **Opdracht onder de Wet Breyne:** Specifiek voor woningbouw [3](#page=3).
* **Overheidsopdracht:** De opdrachtgever is een overheid of financiert de werken met overheidsgeld of subsidies [3](#page=3).
#### 1.1.4. Aanbesteding
Een aanbesteding is de procedure waarbij offertes worden opgevraagd bij opdrachtnemers voor specifieke diensten, producten of werken. De opdrachtgever stelt een aanbestedingsdossier (ook opdrachtdocumenten genoemd) op, waarop potentiële opdrachtnemers een prijs geven. Bij overheidsopdrachten moeten de principes van transparantie, gelijke kansen en concurrentie gerespecteerd worden [4](#page=4).
#### 1.1.5. Opdrachtdocumenten
Deze documenten beschrijven de uit te voeren opdracht. Voor een opdracht van werken bevatten ze typisch [4](#page=4):
* Plannen [4](#page=4).
* Lastenboek (bestek) met een administratief en technisch deel [4](#page=4).
* Meetstaat [4](#page=4).
* Overige aanvullende documenten [4](#page=4).
### 1.2. Aanbestedingsdocumenten lezen en interpreteren
Het grondig bestuderen van aanbestedingsdocumenten vóór het indienen van een offerte is cruciaal om de wensen van de klant, de haalbaarheid van eisen, benodigde partners, risico's en de vereiste prijs te bepalen [7](#page=7).
#### 1.2.1. Studie vóór het indienen van de offerte
Er is geen universeel stappenplan voor elke offerteaanvraag, maar de volgende stappen zijn nuttig [7](#page=7):
1. **Doorgrond de offerteaanvraag:** Lees de opdrachtdocumenten (plannen, lastenboek, meetstaat, etc.) nauwkeurig om de eisen, gunningscriteria, doelstelling van de klant, beoordelingsmethodiek en prijsstelling te begrijpen [7](#page=7).
2. **Schat vooraf je kansen in:** Beoordeel of de organisatie voldoet aan alle eisen, beschikt over vergelijkbare ervaring, specialist is, meerwaarde biedt en de opdracht aankan [7](#page=7).
3. **Formeer een offerteteam:** Stel een team samen met een eindverantwoordelijke, eindredacteur, proceskennis, calculatiekennis en uitvoeringskennis [8](#page=8).
4. **Bepaal de inschrijfstrategie:** Verdiep je in de klantvraag en ontwikkel een winstrategie. Het 3C-model (Customer, Competition, Company) kan hierbij helpen [8](#page=8).
5. **Stel vragen:** Gebruik de mogelijkheid om schriftelijk en anoniem vragen te stellen om duidelijkheid te verkrijgen. Sturende en open vragen zijn hierbij effectief [9](#page=9).
6. **Maak een duidelijke en volledige offerte:** Geef aan wat is inbegrepen, welke kosten en risico's niet, en welke voorwaarden gelden. Vermeld eventuele eigen algemene voorwaarden expliciet. Corrigeer fouten in forfaitaire hoeveelheden met een verantwoording [9](#page=9).
7. **Houd je aan de procedure:** Zorg voor volledig ingevulde en ondertekende documenten en dien de offerte tijdig in [9](#page=9).
De eerste grondige studie van de aanbestedingsdocumenten vindt plaats vóór het indienen van de offerte, en wordt na het sluiten van de overeenkomst herhaald ter voorbereiding van de uitvoering [9](#page=9).
#### 1.2.2. Onderzoek de aard van de opdracht
De aard van de opdracht en de bijbehorende prijsvorming kan variëren. De bepaling hiervan geschiedt via het bijzonder bestek [10](#page=10):
1. **Opdracht tegen absoluut vaste aannemingssom:** De aannemer voert de opdracht uit voor een vaste, onveranderlijke prijs. Wijzigingen aan het oorspronkelijke ontwerp zijn niet toegestaan zonder wederzijds akkoord [10](#page=10).
2. **Opdracht tegen relatief vaste aannemingssom:** De aannemer werkt voor de opgegeven prijs, maar de bouwheer kan in overleg wijzigingen aanbrengen die verrekend worden [10](#page=10).
3. **Opdracht volgens prijslijst:** Alleen de eenheidsprijzen zijn vast. De totale prijs wordt bepaald door deze eenheidsprijzen toe te passen op de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden [10](#page=10).
4. **Opdracht tegen terugbetaling (open boek):** De prijs komt overeen met de kostprijs van arbeid, materialen en materieel, verhoogd met een afgesproken percentage voor algemene kosten en winst [10](#page=10).
5. **Opdracht in regie:** De prijs wordt bepaald door de gepresteerde tijd en verwerkte materialen, op basis van uurtarieven en afgesproken eenheidsprijzen [10](#page=10).
6. **Gemengde opdracht:** Een combinatie van de bovenstaande prijsbepalingsmethoden [10](#page=10).
#### 1.2.3. Plannen, bestek, meetstaat en voorrang bij tegenstrijdigheden
Een volledig uitvoeringsdossier bestaat uit plannen, een bestek (lastenboek) en een meetstaat [11](#page=11).
* **Plannen:**
* **Aanbestedingsplannen:** Gevoegd bij de prijsvraag of het aanbestedingsdossier, dienen als basis voor de prijsopgave en de overeenkomst [11](#page=11).
* **Uitvoeringsplannen:** Aanvullende plannen tijdens de uitvoering om delen van het bouwwerk te verduidelijken [11](#page=11).
* **Detailtekeningen:** Verduidelijken specifieke constructie-elementen en de uitvoering van ruwbouw en afwerking [11](#page=11).
* **Bestek (Lastenboek):** Bevat de bepalingen en voorwaarden van de opdracht en bestaat meestal uit een administratief deel (contractuele rechten en plichten) en een technisch deel (uitvoeringsrichtlijnen, materialen, kwaliteit). Het kan verwijzen naar standaard- of typebestekken [11](#page=11).
* **Meetstaat:** Geeft per artikel de uit te voeren hoeveelheden aan. Er kan een beschrijvende en een samenvattende meetstaat zijn, waarbij de prijzen op de laatste worden ingevuld. Afkortingen zoals FH (forfaitaire hoeveelheid), VH (vermoedelijke hoeveelheid), TP (totaalprijs), SOG (som over het geheel) en PM (pro memorie) worden gebruikt [12](#page=12).
* **Voorbehouden sommen (stelposten):** Beschrijven werken waarvan de bouwheer het recht voorbehoudt deze tijdens de uitvoering te bestellen [12](#page=12).
* **Voorrang i.g.v. tegenstrijdigheden:** Alle documenten (contract, plannen, bestek, offerte) vullen elkaar aan. Bij tegenstrijdigheden geldt de voorrang zoals bepaald in het bestek. Een veelvoorkomende hiërarchie in private aanneming is: contract > aanvaarde offerte > plannen > meetstaat > bijzondere voorwaarden > algemene voorwaarden. Bij tegenstrijdigheden in de plannen mag de aannemer de voor hem meest gunstige hypothese hanteren, tenzij de meetstaat hierover uitsluitsel geeft [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.2.4. Het bestek in overheidsopdrachten
Het bestek bevat de bepalingen en voorwaarden waaraan ook de aanbestedende overheid gebonden is. Er kan gebruik gemaakt worden van standaard- of modelbestekken [19](#page=19).
* **Structuur van het bestek:**
* Algemene bepalingen (aanbesteder, opdracht, plaatsingsprocedure, afwijkingen AUR) [19](#page=19).
* Bepalingen i.v.m. de plaatsing van de opdracht (selectiecriteria, gunningscriteria, indienen offertes) [19](#page=19).
* Bepalingen i.v.m. de uitvoering van de opdracht (borg, betalingen, prijsherziening, straffen, keuringen, opleveringen) [19](#page=19).
* Technische bepalingen (voorschriften, methoden, materialen, normen) [19](#page=19).
* Offerteformulier en meetstaat [19](#page=19).
* **Bepalingen i.v.m. de plaatsing van de opdracht:**
* **Raamovereenkomst:** Een overeenkomst voor herhaaldelijke opdrachten op basis van een prijslijst, waarbij de omvang niet vaststaat bij gunning [20](#page=20).
* **Technische specificaties en normen:** Verwijzing naar normen "of gelijkwaardig" of naar een prestatie-eis. Verwijzen naar specifieke merken of herkomst is niet toegelaten [20](#page=20).
* **Varianten:** Alternatieve uitvoeringswijzen. Er zijn vereiste, toegestane en vrije varianten, waarbij de laatste niet altijd toegelaten is [20](#page=20).
* **Opties:** Bijkomende elementen die niet strikt noodzakelijk zijn voor de opdracht. Er zijn vereiste, toegestane en vrije opties [20](#page=20).
* **Vaste en voorwaardelijke gedeelten:** Delen van de offerte waarvoor de inschrijver zich verbindt (vast) of waarvoor de aanbesteder niet verplicht is de uitvoering te laten plaatsvinden (voorwaardelijk) [20](#page=20).
* **Percelen:** Opdeling van de opdracht in afzonderlijke delen (bv. ruwbouw, technieken) om KMO's toegang te vergroten [20](#page=20).
* **Selectiecriteria:** Beoordelen de geschiktheid van de inschrijver (uitsluitingsgronden, financiële en technische bekwaamheid) [21](#page=21).
* **Gunningscriteria:** Beoordelen de offertes (laagste prijs, laagste kosten, beste prijs-kwaliteitsverhouding) [22](#page=22).
* **Bepalingen i.v.m. de uitvoering van de opdracht:**
* Gemeenschappelijke bepalingen (elektronische middelen, leiding, onderaannemers, intellectuele rechten, verzekeringen, borg, wijzigingen, keuringen, straffen, betalingen) [23](#page=23).
* Specifieke bepalingen voor werken (uitvoeringstermijn, werforganisatie, dagboek der werken, vondsten) [23](#page=23).
#### 1.2.5. Oefeningen en voorbeelden
De cursus bevat diverse oefeningen om de interpretatie van aanbestedingsdocumenten te oefenen, waaronder het lezen van administratieve bepalingen in het Algemeen Bestek voor Privé Bouwwerken (ABPB) het interpreteren van begrippen in overheidsopdrachten het administratief bestek woningbouw het bouwtechnisch bestek woningbouw en het standaardbestek 250 wegenbouw. Deze oefeningen demonstreren hoe specifieke clausules, zoals die over relatief forfait fouten in meetstaten wijzigingen en vertragingsboetes worden toegepast [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [24](#page=24) [26](#page=26) [29](#page=29) [32](#page=32).
##### 1.2.5.1. Belang van controle door de aannemer
De aannemer is verantwoordelijk voor het controleren van de forfaitaire hoeveelheden in de meetstaat, indien deze bij aandachtige controle ontdekt konden worden. Fouten die niet konden worden ontdekt, komen voor rekening van de bouwheer [16](#page=16).
##### 1.2.5.2. Wijzigingen door de bouwheer
De bouwheer heeft het recht om wijzigingen aan te vragen, mits deze schriftelijk gebeuren en verband houden met de opdracht. De aannemer heeft recht op verrekening op basis van eenheidsprijzen uit de offerte of op basis van overeen te komen prijzen, inclusief vergoeding voor geleden schade [17](#page=17).
##### 1.2.5.3. Vertragingsboetes
Vertragingsboetes lopen pas vanaf de ingebrekestelling door de bouwheer per aangetekende brief en zijn gemaximeerd op 5% van de aannemingssom [18](#page=18).
##### 1.2.5.4. Standaardbestekken in de praktijk
* Het **Algemeen Bestek voor Privé Bouwwerken (ABPB)** wordt gebruikt in privéaanneming [14](#page=14).
* Het **Standaardbestek 250 (SB 250)** voor wegenbouw fungeert als referentiedocument voor buitenverhardingen. Dit bestek is opgebouwd uit 14 hoofdstukken [31](#page=31) [33](#page=33).
* Het **Administratief Bestek VM/B 2017** en **Bouwtechnisch Bestek Woningbouw** van Wonen in Vlaanderen worden toegepast in woningbouw [26](#page=26) [29](#page=29).
> **Tip:** Bij het interpreteren van aanbestedingsdocumenten is het cruciaal om de hiërarchie bij tegenstrijdigheden te kennen en de specifieke clausules in het bestek te raadplegen [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** In een opdracht met een "relatief forfait" kan de bouwheer wijzigingen aanbrengen, wat leidt tot een verrekening van de prijs. Dit onderscheidt zich van een "absoluut forfait" waar de prijs vaststaat [10](#page=10) [15](#page=15).
---
# Werfinrichting en veiligheid op de werf
Dit onderwerp behandelt de praktische aspecten van de inrichting van een bouwplaats, inclusief sociale voorzieningen, risicoanalyses, signalisatie, vergunningen, grondverzet, sloopopvolgingsplannen, kabels en leidingen, en plaatsbeschrijvingen ter voorkoming van schade.
### 2.1 Het inrichten van de werf
Het inrichten van een bouwplaats omvat diverse noodzakelijke voorzieningen die variëren afhankelijk van de specifieke werf. Dit omvat bureau- of containerruimte met inrichting, een eet- en kleedruimte, sanitaire voorzieningen, en nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, internet, water en afvoer. Daarnaast zijn een werfafsluiting, tijdelijke opslagplaatsen voor materiaal en materieel essentieel. Bij de keuze tussen reserveren, huren of kopen van deze middelen is tijdigheid en het zorgvuldig nalezen van contractuele voorwaarden cruciaal [37](#page=37).
**Vragen die relevant zijn bij de werfinrichting:**
* Waarom is uiterste zorg bij de inrichting van de bouwplaats noodzakelijk? Om het risico op ongevallen te beperken, het welzijn van werknemers te waarborgen, efficiënt en veilig te werken, en de hinder voor de omgeving te minimaliseren [38](#page=38) [39](#page=39).
* Wie heeft een belangrijke opdracht in de werfinrichting? De veiligheidscoördinator [39](#page=39).
* Welke elementen beperken de beschikbare ruimte? De afmetingen van het bouwterrein, de uit te voeren werken en de noodzakelijke veiligheidszones [39](#page=39).
* Welke ruimte is nodig bij de inrichting? Naast het bouwwerk zelf, is ruimte nodig voor bouwmaterialen, uitvoerders, arbeidsmiddelen, organisatie, nutsvoorzieningen en opslag van uitgegraven grond [40](#page=40).
* Welke regels gelden voor verkeer op de bouwplaats? Er moeten regels vastgelegd worden voor verkeer van personen, materialen en machines. Een circulatieplan is aan te raden voor grotere werven, met aandacht voor veilige in- en uitritten, signalisatie, aan- en afvoerwegen, opslagzones en afbakening tussen transport- en voetgangerszones [40](#page=40).
* Aandachtspunten voor werfwegen: plaatsing (bij laad- en losplaatsen, op afstand van installaties en kranen), draagkracht ondergrond, verlichting en vrijhouden [40](#page=40).
* Bij nutsvoorzieningen (water, gas, elektriciteit) moet de benodigde capaciteit voor zowel gebruiks- als bouwfase worden bepaald [40](#page=40).
* Risico's van beperkte verlichting: niet zien of verkeerd interpreteren van signalisatie, onleesbare instructies, niet opmerken van gevaarlijke situaties (oneffenheden, putten), foute inschatting van doorgangen en veiligheidsafstanden [41](#page=41).
* Afbakening van de bouwplaats: markering en omringing met een pictogram ‘Verboden voor onbevoegden’, geschreven tekst, aanduiding van veiligheidsmaatregelen en fysieke afbakening (signalisatie lint, netten, bakens, piketpalen) [41](#page=41).
* Ruimte voor voorbereidende werken: ja, indien deze op de werf worden uitgevoerd. Vaak worden deze echter in gespecialiseerde werkplaatsen uitgevoerd wegens beperkte plaats [41](#page=41).
* Plaatsing van werfketen, loodsen en burelen: afhankelijk van plaats bouwwerk, materiaalopslag en transportwegen. Gevaarlijke stoffen opslaan op afgezonderde, gescheiden plaats. Gestolen materialen in afgesloten loods. Duidelijke afspraken bij gemeenschappelijk gebruik opslag. Werkfleiding en toezichthouders moeten centrale plaats innemen met zicht op werk en toegang. Dicht bij elkaar plaatsen voor communicatie [41](#page=41) [42](#page=42).
* Sociale voorzieningen: kleedkamers, refters, wasplaatsen, verpozingslokalen, toiletten, urinoirs, drankvoorzieningen [42](#page=42).
* Verzorgingslokaal en EHBO: vereist op grotere werven met veel werknemers [42](#page=42).
* Inventaris (brand)gevaarlijke producten: nuttig voor preventiemaatregelen zoals brandbestrijdingsmiddelen, vluchtroutes en nooduitgangen [42](#page=42).
* Aandachtspunten voor veilige opslag materieel/materialen: ruimte, terreinindelingplan, correcte aan-/afvoerwegen, laad-/losplaatsen, vervoersmogelijkheden, opslagplanning, hijs-/transportmaterieel, vluchtwegen, verlichting [42](#page=42).
> **Conclusie:** Een degelijke voorbereiding en planning zijn cruciaal voor een veilige, efficiënte en kosteneffectieve werfinrichting. De veiligheidscoördinator speelt hierin een sleutelrol, waarbij hij niet alleen instaat voor veiligheid, maar ook voor het welzijn van iedereen op de bouwplaats [43](#page=43).
### 2.2 Werfafsluiting
De toegang tot de werf moet geregeld worden in het VGP (Veiligheids- en Gezondheidsplan), wat een taak is van de veiligheidscoördinator (#page=44, 45). De aannemer is verantwoordelijk voor het markeren en afzetten van de bouwplaats. De wetgeving specificeert niet de precieze manier van afzetting, maar het VGP zal hier richting aan geven. Onvoldoende afbakening kan leiden tot aansprakelijkheid bij een ongeval. De aannemer moet dus een afzetting kiezen die een normaal en voorzichtig aannemer in dezelfde omstandigheden zou voorzien [44](#page=44) [45](#page=45).
### 2.3 Sociale voorzieningen op de werf
Op elke bouwplaats moeten kleedkamers, refters, wasplaatsen en toiletten ter beschikking staan van de werknemers [47](#page=47).
* Een refter voor 10 personen die tegelijk pauze nemen, moet minimaal 15 m² zijn, dagelijks schoongemaakt worden en uitgerust zijn met stoelen of banken, tafels, drinkwater en een vuilbak [47](#page=47).
* Bij mobiele werven of grote geografische spreiding kunnen uitzonderingen op de regels worden toegestaan na advies van de preventieadviseur-arbeidsarts [47](#page=47).
* De werkgever moet dranken ter beschikking stellen, afhankelijk van de temperatuur: warme dranken bij kouder dan 14 °C en gekoelde frisdranken bij warmer dan 26 °C [47](#page=47).
### 2.4 Risicoanalyse en het VGP (Veiligheids- en Gezondheidsplan)
Een risicoanalyse is essentieel voor het identificeren van gevaren voor het welzijn van werknemers, het vaststellen en nader bepalen van risico's (bv. val van hoogte, lawaai, brand, explosie), en het nemen van preventiemaatregelen (organisatie, inrichting, arbeidsmiddelen, coördinatie, noodprocedures). De uitkomsten worden gedocumenteerd in een risicoanalysetabel. Het VGP, opgesteld door de veiligheidscoördinator, vormt de basis voor deze analyse [48](#page=48).
### 2.5 Signalisatie op de werf
Het doel van signalisatie is het veiliger maken van de werkplaats. De veiligheidskleuren hebben specifieke betekenissen: rood voor verbod/gevaar/brandbestrijding, geel/oranjegeel voor waarschuwing, blauw voor gebod, en groen voor veilige situatie/redding/eerste hulp [50](#page=50).
De vijf soorten signalisatieborden zijn:
* **Verbodsborden:** rond, zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk [50](#page=50).
* **Waarschuwingsborden:** driehoekig, zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand [50](#page=50).
* **Gebodsborden:** rond, wit pictogram op blauwe achtergrond [50](#page=50).
* **Reddingsborden:** rechthoekig of vierkant, wit pictogram op groene achtergrond (bv. nooduitgang) [50](#page=50).
* **Borden voor brandbestrijdingsmaterieel:** rechthoekig of vierkant, wit pictogram op rode achtergrond (bv. blusapparaat) [50](#page=50).
**Tips voor effectieve signalisatie:**
* Zet niet te veel borden te dicht bij elkaar om zicht- en hoorbaarheid niet te verstoren [50](#page=50).
* Zorg voor een goed ontwerp, voldoende signalisatie, correcte plaatsing en onderhoud [50](#page=50).
* Maak borden duidelijk zichtbaar, plaats ze op de juiste hoogte en verwijder ze wanneer ze niet meer nodig zijn [50](#page=50).
### 2.6 Signalisatie van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg
De aannemer die de werkzaamheden uitvoert, is verantwoordelijk voor de signalisatie op de openbare weg. Voor het plaatsen van verkeerstekens op autosnelwegen is toestemming nodig van de minister bevoegd voor verkeersveiligheid. Voor andere openbare wegen is toestemming van de burgemeester vereist. Deze toestemming bepaalt de te gebruiken verkeerstekens. Er dient een signalisatieplan van de werf opgemaakt te worden om de vergunning te verkrijgen [52](#page=52).
### 2.7 Omgevingsvergunning voor de bouwplaats
Een omgevingsvergunning kan ook nodig zijn voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten op een werf. Inrichtingen worden ingedeeld in klasse I, II of III op basis van risico's en hinder. Klasse I en II zijn vergunningsplichtig, met een vereenvoudigde of gewone procedure. Klasse III is meldingsplichtig. Aanvragen gebeuren digitaal via het Vlaamse omgevingsvergunningsloket en vereisen een inplantingsplan. Diverse rubrieken, zoals afvalstoffen, water, brandstoffen, gevaarlijke stoffen en grondwinning, kunnen van toepassing zijn. Daarnaast zijn er andere wetgevingen te respecteren zoals het Bodemdecreet en het Materialendecreet [53](#page=53).
### 2.8 Vergunning voor inname openbaar domein
Indien het openbaar domein (stoep, voetpad, rijweg) ingenomen moet worden voor bijvoorbeeld de plaatsing van een steiger, werfcontainer of torenkraan, is een vergunning van de stad of gemeente vereist. Vaak is deze inname niet gratis en gebonden aan voorwaarden zoals tijdsbeperking, signalisatie en hinderbeperking [54](#page=54).
### 2.9 Grondverzet
Voor uitgegraven grond moet een oplossing gevonden worden. Deze kan opnieuw op de bouwplaats gebruikt worden indien de zuiverheid en stedenbouwkundige voorwaarden voldaan zijn. Anders moet de grond afgevoerd worden. Niet-verontreinigde grond kan hergebruikt worden op andere werven, mits naleving van voorwaarden. Afkortingen zoals TOP (Tussentijdse Opslagplaats), CGR (Centrum voor Grondreiniging) en CSV (Centrum voor Slibverwerking) worden hierbij gebruikt [54](#page=54).
### 2.10 Sloopopvolgingsplan
Een Sloopopvolgingsplan (SOP) is verplicht bij aanvragen voor bepaalde sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken. Het faciliteert selectief slopen en inzamelen, zodat gevaarlijke afvalstoffen vooraf verwijderd kunnen worden en zuivere fracties voor recyclage. Het plan bevat de identificatie van de werf, een inventaris van alle afvalstoffen (gevaarlijk en niet-gevaarlijk) met specifieke details zoals EURAL-code, hoeveelheid en locatie [55](#page=55).
**Toepassingscriteria voor een SOP:**
* Niet-residentiële gebouwen: vanaf 1000 m³ bouwvolume [55](#page=55).
* Hoofdzakelijk residentiële gebouwen: vanaf 5000 m³ bouwvolume [55](#page=55).
* Infrastructuurwerken: volume groter dan 250 m³ [55](#page=55).
* Uitzondering: geen SOP vereist voor het slopen van een eengezinswoning [55](#page=55).
Het SOP wordt opgesteld door een onafhankelijk architect of deskundige en maakt deel uit van het vergunningsaanvraagdossier en de contracten [55](#page=55).
### 2.11 Kabels en leidingen
Bij grondwerken is het kennen van de ligging van kabels en leidingen cruciaal om graafschade te voorkomen. Een KLIP-aanvraag is verplicht, waarbij alle betrokken kabel- en leidingbeheerders worden geraadpleegd en een digitaal plan wordt opgesteld. Ter plaatse moeten de kabels en leidingen verder gelokaliseerd worden, bijvoorbeeld door proefsleuven te graven [56](#page=56).
### 2.12 Plaatsbeschrijving
Een plaatsbeschrijving is een gedetailleerde inventaris van een onroerend goed, idealiter uitgevoerd door een deskundige. Er zijn plaatsbeschrijvingen voor aanvang en einde van de werken, met de mogelijkheid tot tussentijdse beschrijvingen. Hoewel er geen wettelijke verplichting is zoals bij huur, wordt dit vaak voorzien in aanbestedingsdocumenten of geëist door verzekeringsmaatschappijen. Het dient als referentie bij schadeclaims om te bepalen of schade al bestond, verergerd is of veroorzaakt is door de werken [57](#page=57).
**Verloop van de plaatsbeschrijving bij aanvang werken:**
* De beschrijving moet op tegenspraak gebeuren, waarbij beide partijen aanwezig zijn en de opgemaakte verslagen ondertekenen [58](#page=58).
* Er wordt een aanwezigheidslijst opgesteld [58](#page=58).
* De beschrijving omvat de perimeter, constructieve gebreken (barsten, scheuren, verzakkingen, vocht, etc.) en eventueel beplanting in de tuin [58](#page=58).
* Schadepatronen worden nauwkeurig opgetekend, eventueel met getuigen (bv. lijnen over scheuren) [58](#page=58).
* Een verslag met foto's in de tekst is duidelijker en digitale opslag van foto's maakt uitvergroten mogelijk [58](#page=58).
**Bijzondere plaatsbeschrijvingen:**
* Van het pand waarin de werken worden uitgevoerd (bv. bij verbouwingen) [59](#page=59).
* Van de weg en weginfrastructuur, met name bij wegenwerken [59](#page=59).
**Verloop van de plaatsbeschrijving bij einde werken:**
* Dit is essentieel om de schade die door de werf is veroorzaakt, te kunnen bepalen [59](#page=59).
* De aannemer neemt vaak het initiatief om de evaluatie aan te vragen [59](#page=59).
* Alle veranderingen ten opzichte van de oorspronkelijke beschrijving worden opgetekend [59](#page=59).
* Naburige eigenaars kunnen ook een inventarisatie vragen [59](#page=59).
* De nauwkeurigheid van de initiële beschrijving minimaliseert discussies achteraf [59](#page=59).
* De beoordeling van schade en oorzaak vereist technische expertise en kennis van de uitgevoerde werken en de funderingswijze van het beschadigde pand [60](#page=60).
* Technische raadsmannen, verzekeringsexperts, en experts van ABR- en BA-verzekeringen kunnen tussenkomen [60](#page=60).
### 2.13 Schade in de buurt van werken
**Aansprakelijkheid met fout:**
* Regelt buitencontractuele aansprakelijkheid indien er schade ontstaat bij een derde door een fout van een bouwpartner, tijdens en door de uitoefening van de werken, met een oorzakelijk verband tussen fout en schade [61](#page=61).
* Schade moet vergoed worden door de veroorzaker of zijn verzekering [61](#page=61).
**Foutloze aansprakelijkheid (bovenmatige burenhinder):**
* Artikel 3.101 BW regelt de bovenmatige toerekenbare burenhinder veroorzaakt door werken in de buurt [61](#page=61).
* De opdrachtgever/eigenaar is aansprakelijk voor de overlast, waarbij geen foutbewijs geleverd hoeft te worden [61](#page=61).
* Er moet aangetoond worden dat er sprake is van nabuurschap, de hinder toerekenbaar is en bovenmatig [61](#page=61).
* Schade door trillingen en verlaging van de grondwaterstand valt hier vaak onder [61](#page=61).
**Vereisten voor bovenmatige burenhinder:**
1. **Nabuurschap:** Geldt voor de eigenaar, huurder, vruchtgebruiker, etc., maar niet voor de aannemer, tenzij contractueel overgedragen. Deze overdracht leidt tot een vrijwaringsplicht van de aannemer jegens de bouwheer [62](#page=62).
2. **Toerekenbaarheid van de hinder:** De hinder moet toerekenbaar zijn aan een daad, verzuim of gedraging. Er is een wettelijk vermoeden van toerekenbaarheid als de hinder voortvloeit uit werkzaamheden die door de betrokken eigenaar of titularis van een eigendomsrecht zijn toegelaten [62](#page=62).
3. **Bovenmatigheid van de hinder:** Beoordeeld aan de hand van vijf criteria: tijdstip, frequentie, intensiteit, eerste ingebruikname en publieke bestemming van het onroerend goed. Materiële schade is niet vereist voor hinder [62](#page=62).
**Remedies tegen burenhinder (Art. 3.101 BW):**
* Vergoeding in geld [63](#page=63).
* Vergoeding van kosten voor compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed [63](#page=63).
* Bevel om de handeling die het evenwicht verstoort te staken [63](#page=63).
* Bevel om maatregelen op het hinderende onroerend goed te nemen om de hinder te verminderen [63](#page=63).
**Preventieve vordering (Art. 3.102 BW):**
* Mogelijkheid om preventief op te treden tegen burenhinder bij bijzonder gekwalificeerde risico's (ernstige en manifeste risico's inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling) die geobjectiveerd zijn en waarbij de vordering strekt tot het nemen van maatregelen om het risico te voorkomen [63](#page=63).
---
# Werfcoördinatie en planning
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over "Werfcoördinatie en planning", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Werfcoördinatie
Werfcoördinatie is essentieel voor de vlotte en veilige uitvoering van bouwprojecten door het harmoniseren van de inspanningen van alle betrokken partijen.
### 4.1 Wie moet er coördineren?
Coördinatie kan afhangen van de projectstructuur, maar de verantwoordelijkheid kan bij verschillende partijen liggen. Dit kan onder meer de bouwheer, architect, studiebureaus, veiligheidscoördinator, pilootaannemer of hoofdaannemer omvatten [66](#page=66).
### 4.2 Met wie moet er gecoördineerd worden?
Coördinatie moet plaatsvinden met alle bouwparticipanten. Dit omvat [66](#page=66):
* De opdrachtgever [66](#page=66).
* Het ontwerpteam, waaronder architectuur, gespecialiseerde studies en veiligheidscoördinator ontwerp [66](#page=66).
* Alle uitvoerders, zoals onderaannemers en nevenaannemers die gelijktijdig of achtereenvolgens werken uitvoeren [66](#page=66).
* De veiligheidscoördinator uitvoering [66](#page=66).
* Controlebureaus en keuringsinstanties [66](#page=66).
* De overheid (met betrekking tot vergunningen) [66](#page=66).
* Kabels en leidingen-beheerders (KLB's) [66](#page=66).
* Bewoners, bijvoorbeeld bij renovaties met blijvende bewoning [66](#page=66).
* De buurt (gemeente, buren) [66](#page=66).
* De verzekering en de expert van de verzekering (voor plaatsbeschrijvingen, vaststellingen, etc.) [66](#page=66).
### 4.3 Waarover moet er gecoördineerd worden?
De coördinatie heeft betrekking op diverse aspecten van het bouwproces [66](#page=66):
#### 4.3.1 De uitvoering
Dit omvat het op elkaar afstemmen van architectuur en studie, het waarborgen van de kwaliteit van elkaars werk als ondergrond, het voldoen aan energieprestaties en het bereiken van prestatie-eisen [66](#page=66).
#### 4.3.2 De planning
Coördinatie van de planning omvat het identificeren van kritieke fasen, de interactie tussen verschillende werkzaamheden en het plannen van proeven [66](#page=66).
#### 4.3.3 De kosten
Dit betreft het bepalen van welke kosten relevant zijn en hoe deze verdeeld worden, bijvoorbeeld via een pro-rata-rekening [66](#page=66).
Ook de inrichting van de bouwplaats, de veiligheid en het PID (Post-Interventie-Dossier) / As-built-dossier vallen onder de coördinatie [66](#page=66).
### 4.4 Coördineren, hoe doe je dat? Tools voor coördinatie
Effectieve coördinatie vereist duidelijke afspraken en communicatiemiddelen [67](#page=67).
* **Contract:** Definieert taken en bevoegdheden, waardoor duidelijk is wie wat doet en wie bevelen mag geven en opvolgen [67](#page=67).
* **Werfleiding en controle:** De dagelijkse leiding en toezicht op de werf zijn cruciaal [67](#page=67).
* **Overleg:** Mondelinge communicatie op de werf, telefonische gesprekken en e-mails, aangevuld met gestructureerde vergaderingen (werfvergaderingen, coördinatievergaderingen) [67](#page=67).
* **Verslagen:** Zorgvuldig opgestelde en meegedeelde verslagen van werf- en coördinatievergaderingen, die door partijen aanvaard kunnen worden (uitdrukkelijk of stilzwijgend) [67](#page=67).
* **Planning:** Het opstellen, aanpassen en communiceren van planningen en updates, die tegenstelbaar gemaakt kunnen worden aan partijen [67](#page=67).
**Bijzondere tools voor veiligheid:**
* **Veiligheids- en gezondheidsplan:** Analyseert risico's en preventiemaatregelen [67](#page=67).
* **Coördinatiedagboek:** Noteert opmerkingen en belangrijke gebeurtenissen voor de veiligheidscoördinatie [67](#page=67).
* **Postinterventiedossier (PID):** Bevat informatie voor toekomstige risicopreventie bij latere werkzaamheden [67](#page=67).
### 4.5 Veel voorkomende problemen i.v.m. coördinatie
Verschillende factoren kunnen de coördinatie bemoeilijken [68](#page=68):
* Gebrek aan coördinatie [68](#page=68).
* Te late coördinatie [68](#page=68).
* Onduidelijke coördinatie en communicatieproblemen (in de inhoud, expressie, relatie en aanspreking). Dit kan betrekking hebben op de kwantiteit, kwaliteit, relevantie en stijl van communicatie, evenals problemen tussen zender en ontvanger [68](#page=68).
* De coördinator heeft onvoldoende bevoegdheid over de te coördineren partijen [68](#page=68).
* Fouten van bouwparticipanten [68](#page=68).
* Onvoorzienbare omstandigheden [68](#page=68).
* Schorsingen op bevel of door toedoen van de opdrachtgever [68](#page=68).
### 4.6 Wat zijn de gevolgen van een gebrekkige coördinatie?
Gebrekkige coördinatie kan leiden tot aanzienlijke problemen en kosten [68](#page=68):
* **Financieel nadeel:**
* Rendementsverliezen van bouwplaatspersoneel [68](#page=68).
* Omzetverlies en het daaruit voortvloeiende nadeel [68](#page=68).
* Verlenging van de uitvoeringstermijn [68](#page=68).
* **Gebreken in de uitvoering:**
* Noodzaak tot herdoen van werken (bv. uitsparingen in gewelven voor verlichting) [68](#page=68).
* Herstelwerken [68](#page=68).
* Gevolgschade [68](#page=68).
* **Vertraging:**
* Verstoring van de planning van nevenaannemingen [68](#page=68).
* Schade aan de opdrachtgever [68](#page=68).
* Contractuele vertragingsboetes [68](#page=68).
> **Tip:** Het document op Chamilo "berekenen van schade bij verlenging van de uitvoeringstermijn (bron E&O)" biedt verdere details over deze berekeningen.
#### Voorbeeld: Rendementsverlies personeel
Stel een aannemingsprijs van 100.000 euro, bestaande uit 40% lonen, 40% materiaal en 20% vaste kosten. De contractuele termijn is 100 werkdagen, maar door vertraging wordt het 120 werkdagen.
* Personeelskost: 40% van 100.000 euro = 40.000 euro [74](#page=74).
* Rendementsverlies: 20% (van 120 dagen op 100 dagen = 20 dagen extra op 100 dagen = 20% verlies).
* Nadeel: 20% van 40.000 euro = 8.000 euro [74](#page=74).
#### Voorbeeld: Nadeel door omzetverlies (Formule Flamme)
De formule voor indirecte kosten die niet gerecupereerd worden is: $I = \frac{S}{D} \times e \times n$ [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* $I$ = indirecte kosten die de onderneming niet recupereert [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* $S$ = bestelbedrag aannemingsprijs [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* $D$ = contractuele uitvoeringstermijn in werkdagen [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* $e$ = percentage algemene vaste kosten t.o.v. de omzet van de onderneming [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
* $n$ = aantal werkdagen werkonderbreking of termijnverlenging [72](#page=72) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
**Voorbeeld 1:**
* Totale aannemingsprijs ($S$): 100.000 euro [75](#page=75).
* Contractuele termijn ($D$): 20 werkdagen [75](#page=75).
* Werkelijke termijn: 50 werkdagen, dus $n$ = 30 werkdagen (50 - 20) [75](#page=75).
* Algemene vaste kosten ($e$): 10% [75](#page=75).
$I = (\frac{100.000 \text{ euro}}{20 \text{ werkdagen}}) \times 10\% \times 30 \text{ werkdagen} = 5.000 \text{ euro/werkdag} \times 10\% \times 30 \text{ werkdagen} = 500 \text{ euro/werkdag} \times 30 \text{ werkdagen} = 15.000 \text{ euro}$ [75](#page=75).
**Voorbeeld 2:**
* Totale aannemingsprijs ($S$): 1.000.000 euro [76](#page=76).
* Contractuele termijn ($D$): 90 kalenderdagen. Omgezet naar werkdagen (circa 70%): $90 \times 0,7 = 63$ werkdagen [76](#page=76).
* Werkelijke termijn: 110 kalenderdagen. Omzetting naar werkdagen: $110 \times 0,7 = 77$ werkdagen. Termijnverlenging ($n$): $77 - 63 = 14$ werkdagen (of 20 kalenderdagen $\times 0,7 = 14$ werkdagen) [76](#page=76).
* Algemene vaste kosten ($e$): 10% [76](#page=76).
$I = (\frac{1.000.000 \text{ euro}}{63 \text{ werkdagen}}) \times 10\% \times 14 \text{ werkdagen} \approx 15.873 \text{ euro/werkdag} \times 10\% \times 14 \text{ werkdagen} \approx 1.587,3 \text{ euro/werkdag} \times 14 \text{ werkdagen} \approx 22.222,22 \text{ euro}$ [76](#page=76).
## 5. Werfplanning
Werfplanning is een cruciaal instrument voor het beheer van bouwprojecten, gericht op het efficiënt en tijdig realiseren van de werkzaamheden [79](#page=79).
### 5.1 Bedoeling, voordelen en nut van een planning
Een planning dient om de vereiste middelen (arbeiders, onderaannemers), materialen en materieel in kaart te brengen en te beheren. Het helpt bij het beoordelen van de haalbaarheid van de opgelegde termijn en biedt een overzicht van het werk [80](#page=80) [94](#page=94).
### 5.2 Soorten planningen
Verschillende soorten planningen kunnen worden gebruikt, afhankelijk van de complexiteit en fase van het project [81](#page=81).
### 5.3 Planningshulpmiddelen
Diverse tools en methoden worden ingezet voor planning, variërend van eenvoudige methoden tot gespecialiseerde software [82](#page=82).
### 5.4 Uitvoeringstermijn
De uitvoeringstermijn is een belangrijk element in aannemingsovereenkomsten en bepaalt de periode waarbinnen de werken voltooid moeten worden [84](#page=84).
#### 5.4.1 Moet er een uitvoeringstermijn bedongen worden?
* In **private aanneming** is een contract zonder uitvoeringstermijn geldig als het temporele element geen grote rol speelt voor de partijen [84](#page=84).
* Bij aanneming onder de **Wet Breyne** en in **Overheidsopdrachten** is het **verplicht** om een uitvoeringstermijn te bepalen [84](#page=84).
#### 5.4.2 Hoe lang mogen de werken duren als er geen uitvoeringstermijn bedongen is?
Ook zonder contractuele uitvoeringstermijn mag de aannemer de werken niet eindeloos laten duren. Een **redelijke termijn** moet gerespecteerd worden. De rechter beoordeelt dit soeverein, rekening houdend met de aard, omvang, omstandigheden van het werk, en eventueel gekende gevaren bij vertraagde uitvoering [84](#page=84).
Voor **consumenten** geldt een leveringstermijn van maximaal 30 dagen na overeenkomst, tenzij anders overeengekomen. Bij overschrijding kan de consument een aanvullende redelijke termijn vragen en de overeenkomst beëindigen indien deze niet wordt nageleefd [84](#page=84).
> **Tip:** Het is **altijd aan te raden** een duidelijke en realistische uitvoeringstermijn te bedingen [84](#page=84).
#### 5.4.3 Middelen om aansprakelijkheid voor vertraging of laattijdigheid te beperken
De aannemer kan zijn aansprakelijkheid voor vertraging beperken door:
* Het bedingen van een **realistische uitvoeringstermijn** [85](#page=85).
* De termijn te bepalen in **werkdagen** (in plaats van kalenderdagen of een einddatum) [85](#page=85).
* De termijn **benaderend of indicatief** te maken, wat impliceert dat een zekere overschrijding inherent is [85](#page=85).
* Duidelijk de **situaties te beschrijven die recht geven op termijnverlenging** in het contract (bv. ontijdige aanvang, wijzigingen, meerwerk, fouten opdrachtgever, omstandigheden buiten de wil van de aannemer, imprevisiebeding) [85](#page=85).
* Een **lage vertragingsvergoeding** te voorzien [85](#page=85).
* Een **maximumbedrag** voor de vertragingsboete vast te leggen (bv. 5% van de aannemingssom) [85](#page=85).
#### 5.4.4 Hoe kan de aannemer tijdens de uitvoering de uitvoeringstermijn pro-actief bewaken?
De aannemer dient de uitvoeringstermijn pro-actief te bewaken en anticiperen op betwistingen. Dit omvat [85](#page=85):
* **Aanvang van de uitvoeringstermijn:** Zorgen dat de aanvangsdatum correct wordt bepaald en tijdig reageren bij ontijdige bepaling [86](#page=86).
* **Termijnverlengingen:** Consequent alle gerechtvaardigde termijnverlengingen aanvragen [86](#page=86).
* **Voor meerwerken en wijzigingen:** Bijkomende werken of wijzigingen door de opdrachtgever geven recht op een corresponderende termijnverlenging. De omvang hangt af van de concrete omstandigheden. Als de wijzigingen de economie van de aanneming beïnvloeden, kunnen partijen een nieuwe termijn overeenkomen of vervallen in de redelijke termijn [86](#page=86).
* **Voor vertragingen niet aan de aannemer toe te rekenen:** Denk hierbij aan laattijdige vergunningen, onvoorzienbare omstandigheden, uitblijven van instructies, vertragingen door slechte coördinatie (tenzij de opdracht daartoe bij de aannemer ligt) [87](#page=87).
* **Op grond van contractuele voorwaarden:** Specifieke situaties in het contract die recht geven op verlenging (bv. niet kunnen aanvangen op datum, schorsing door bouwheer, niet-eerbiediging betalingsvoorwaarden). In overheidsopdrachten zijn de AUR (KB 14.01.2013) hierover gedetailleerder. Vaak moet de aanvraag tijdig en met respect voor vormvoorwaarden gebeuren [87](#page=87).
* **Wegens overmacht:** Vertragingen veroorzaakt door overmacht of toeval waar de aannemer geen schuld aan heeft [87](#page=87).
* **Einde van de uitvoeringstermijn:** De aannemer stelt het werk ter beschikking zodra het voltooid is. Het moment van "levering" en "oplevering" valt niet per se samen. Vereist is steeds dat het werk voltooid is, waarbij geringe resterende werkzaamheden de oplevering niet hoeven te belemmeren [88](#page=88).
### 5.5 Vertragingsboete zonder voorafgaande ingebrekestelling?
In principe vereist een sanctie wegens niet-nakoming een voorafgaande **ingebrekestelling**. Zonder ingebrekestelling loopt een vertragingsvergoeding pas vanaf de datum daarvan [89](#page=89).
**Uitzonderingen:**
* **Bijzondere wettelijke bepalingen:** In overheidsopdrachten zijn boeten voor laattijdige uitvoering eisbaar door het verstrijken van de termijn, zonder voorafgaande ingebrekestelling (art. 46 AUR) [89](#page=89).
* **Contractuele afspraken:** Partijen kunnen overeenkomen dat de schuldeiser vrijgesteld is van de ingebrekestelling; de boeten lopen dan "van rechtswege" [89](#page=89).
* **Nutteloze ingebrekestelling:** Als de schuldenaar zelf heeft laten weten de verbintenis niet na te komen [89](#page=89).
### 5.6 Verweer tegen de vordering tot betaling van een vertragingsvergoeding?
De aannemer kan zich verweren tegen een vordering tot betaling van een vertragingsvergoeding door het bewijzen van:
* Het bestaan van de overeenkomst [90](#page=90).
* De termijnoverschrijding is **niet toerekenbaar** aan de aannemer [90](#page=90).
* De **voorafgaande ingebrekestelling** ontbreekt of is ongeldig [90](#page=90).
* Het bestaan en de omvang van de **schade** die door de vertraging is veroorzaakt, is niet bewezen [90](#page=90).
> **Belangrijk:** De aannemer dient onmiddellijk na ontvangst van een ingebrekestelling zijn verweermiddelen kenbaar te maken, op straffe van verval in overheidsopdrachten en ook in privaat recht omdat stilzwijgen als aanvaarding kan worden beschouwd [90](#page=90).
Mogelijke verweermiddelen zijn dus:
* De uitvoeringstermijn is niet overschreden [90](#page=90).
* Termijnverlengingen zijn niet correct in rekening gebracht [90](#page=90).
* De vertraging is niet toerekenbaar of is het gevolg van overmacht of een vreemde oorzaak [90](#page=90).
* De geclaimde schade dateert van vóór de ingebrekestelling [90](#page=90).
* De schade en het oorzakelijk verband tussen vertraging en schade kunnen betwist worden [90](#page=90).
### 5.7 Verweer tegen de toepassing van een vertragingsbeding?
Een vertragingsbeding (of strafbeding) is een forfaitaire begroting van de schade bij laattijdige levering. De bouwheer hoeft de schade niet te bewijzen [91](#page=91).
#### 5.7.1 Vrijheid in het bepalen van het bedrag
In **privaat aannemingsrecht** kunnen partijen het bedrag vrij bepalen. Echter, indien de vertragingsvergoeding een grotere winst oplevert dan de nominale uitvoering, kan het beding nietig verklaard worden en gematigd worden. Het is raadzaam een contractueel plafond te voorzien (bv. 5% van de aannemingssom) [91](#page=91).
Voor **wettelijk verplichte** vertragingsbedingen (bv. Wet Breyne) gelden specifieke regels, zoals een minimale vergoeding die overeenkomt met een normale huurprijs [91](#page=91).
In **overheidsopdrachten** is een formule voor de boete per kalenderdag vertraging voorzien, met een maximum van 5% van de aannemingssom [91](#page=91).
#### 5.7.2 Matiging van overdreven vertragingsbedingen
De rechter kan overdreven vertragingsbedingen **matigingen** (ambtshalve of op verzoek) indien deze "kennelijk het bedrag te boven gaat dat partijen konden vaststellen". De rechter moet de boete reduceren tot de geldsom die de aannemer 'bij gebrek aan strafbeding' verschuldigd zou zijn geweest, dus de werkelijke schade. Deze matiging kan niet contractueel worden uitgesloten [92](#page=92).
#### 5.7.3 Vermindering wegens gedeeltelijke uitvoering
Op grond van art. 5.88 § 5 BW kan de rechter het schadebeding verminderen wanneer de hoofdverbintenis **gedeeltelijk is uitgevoerd**. Dit principe geldt indien het schadebeding een volledige niet-uitvoering voorzag en de gedeeltelijke uitvoering de opdrachtgever tot nut strekt (bv. het werk reeds gedeeltelijk kon gebruiken). Deze vermindering kan niet contractueel worden uitgesloten. In overheidsopdrachten bestaat een principe van gedeeltelijke teruggave van ingehouden boetes onder voorwaarden [92](#page=92) [93](#page=93).
### 5.8 Conclusie
In de huidige bouwcontext, met personeelstekorten, korte uitvoeringstermijnen en just-in-time projecten, is aandacht voor planning en de bijbehorende contractuele aspecten van groot belang. Het kennen van de middelen van verweer is essentieel voor aannemers [93](#page=93).
---
# Prijscalculatie, verrekeningen en betaling
Dit onderwerp behandelt de methodes voor het bepalen van prijzen in de bouw, de principes van verrekeningen bij diverse aannemingstypes, en de procedures voor het succesvol incasseren van betalingen [96](#page=96) [97](#page=97).
### 6.1 Prijscalculatie
De kostprijs van een aannemer bestaat uit directe en indirecte kosten. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks aan een specifiek project of post kunnen worden toegewezen. Indirecte of algemene kosten zijn kosten die niet direct aan een project toe te wijzen zijn, maar wel noodzakelijk zijn voor de goede werking van het bouwbedrijf [97](#page=97).
#### 6.1.1 Directe kosten
De directe kosten omvatten arbeid, materiaal, onderaanneming en materieel [98](#page=98) [99](#page=99).
##### 6.1.1.1 Arbeidskosten
De arbeidskosten worden berekend op basis van de gemiddelde directe uurkost vermenigvuldigd met de uurbegroting. De gemiddelde directe uurkost is het brutoloon plus sociale lasten. De uurbegroting wordt bepaald door tijdnormen (bijvoorbeeld uren per vierkante meter) en rendement (bijvoorbeeld vierkante meters per uur). Het uurtarief voor arbeid wordt ook wel het uurloon genoemd [98](#page=98).
##### 6.1.1.2 Materiaalkosten
De materiaalkosten worden berekend als de kostprijs per eenheid vermenigvuldigd met de benodigde hoeveelheid. De NBN B06-001 beschrijft een standaardmeetmethode om de benodigde hoeveelheden materialen en werkzaamheden te bepalen. Bij de berekening van de aankoopprijs van materiaal moet rekening gehouden worden met [98](#page=98):
* **Aankoopprijs:** De prijs die de aannemer betaalt aan de leverancier, exclusief BTW. Het is belangrijk om na te gaan of catalogusprijzen nog van toepassing zijn en of de prijs bij bestelling gelijk is aan de prijs bij levering [98](#page=98).
* **Transportkosten:** Moeten deze inbegrepen zijn in de aankoopprijs [98](#page=98)?
* **Kosten voor laden en lossen:** Deze kunnen extra kosten met zich meebrengen [98](#page=98).
* **Materiaalverliezen:** Deze moeten verwerkt worden in de hoeveelheid, niet in de prijs [98](#page=98).
* **Voorraadkosten:** Kosten gerelateerd aan het opslaan van materialen [98](#page=98).
* **Toeslag klein materiaal:** Een percentage dat wordt toegevoegd voor kleine verbruiksartikelen [98](#page=98).
Als voorbeeld wordt berekend dat met een aankoopprijs van 1000 euro/m³, transportkosten van 21 euro/m³, voorraadkosten van 3,75 euro/m³ en een toeslag klein materiaal van 5% (EUR 50/m³), de totale materiaalkost per eenheid 1074,75 euro/m³ bedraagt, wat neerkomt op een toeslag van 7,48% op de aankoop [98](#page=98).
##### 6.1.1.3 Onderaannemingskosten
De kosten voor onderaannemers worden berekend op basis van de prijs in het contract met de onderaannemer, vermenigvuldigd met de uit te voeren hoeveelheid. Vaak wordt hierop een coördinatiebedrag (bijvoorbeeld 10%) toegepast, wat resulteert in een toeslag op de onderaanneming [99](#page=99).
##### 6.1.1.4 Materieelkosten
De materieelkosten worden berekend aan de hand van de gemiddelde directe machinekost vermenigvuldigd met de begrote machine-uren, rekening houdend met machinerendementen. De machinekost houdt rekening met de aanschaffingsprijs en afschrijving, werking, onderhoud, herstellingen, verzekeringen, keuringen, nieuw hulpmaterieel en verbruikskosten. De CMK (calculatie van de machinekosten) is een omzendbrief die gebruikt kan worden voor overheidsopdrachten, verhuur materieel aan derden en regiewerken [99](#page=99).
#### 6.1.2 Brutomarge en Nettomarge
De brutomarge is het verschil tussen de omzet en de directe kosten. De nettowinst wordt bekomen na aftrek van de algemene kosten van de brutomarge [100](#page=100).
> **Tip:** Het is cruciaal om te weten hoeveel omzet er gegenereerd moet worden om noch winst noch verlies te maken, wat ook wel het break-even punt wordt genoemd [100](#page=100).
### 6.2 Verrekeningen
Verrekeningen vinden plaats afhankelijk van het type aannemingsovereenkomst. De belangrijkste types zijn :
* **Aanneming tegen absoluut vaste prijs:** De prijs is vastgelegd en kan niet gewijzigd worden, ongeacht schommelingen in kosten of hoeveelheden .
* **Aanneming tegen relatief vaste prijs:** De prijs is gebaseerd op een eenheidsprijs die van toepassing is op de werkelijk uitgevoerde hoeveelheid .
* **Aanneming volgens prijslijst:** De prijs wordt bepaald op basis van een vooraf opgestelde prijslijst, waarbij de verrekening gebeurt op basis van de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden .
* **Aanneming in regie:** De prijs wordt bepaald door de werkelijke kosten van arbeid, materiaal en materieel, vermeerderd met een winstmarge. Bij werken in regie is het van belang deze kosten zorgvuldig te registreren en te rapporteren .
### 6.3 Betaling bekomen
Het succesvol bekomen van betaling vereist een proactieve en gestructureerde aanpak, waarbij verschillende aspecten van belang zijn .
#### 6.3.1 Voorafgaande maatregelen
Voordat er een overeenkomst wordt gesloten, is het belangrijk om:
* De kredietwaardigheid van de klant te onderzoeken .
* Een veilige offerte op te stellen .
* Goede en duidelijke betaalvoorwaarden op te stellen die kenbaar zijn en van toepassing worden verklaard .
* Alles op papier te zetten om betwistingen te voorkomen .
#### 6.3.2 Facturatie
Een zorgvuldige en correcte facturatie is essentieel:
* Facturen moeten inclusief BTW zijn .
* Controleer op rekenfouten .
* Vermeld de correcte vervaldatum .
* Facturen moeten in de juiste taal worden opgesteld, overeenkomstig de taal van de maatschappelijke zetel van de onderneming .
* Bewijs van verzending van de factuur moet bewaard worden .
* Tussentijdse facturatie is mogelijk, alsook voorschotfacturen of facturen met een gedetailleerd overzicht (vorderingsstaat) .
#### 6.3.3 Betaalvoorwaarden en wettelijke bepalingen
Duidelijke betaalvoorwaarden bevorderen tijdige betaling:
* Kennen en aanvaarden van de betaalvoorwaarden door de klant .
* Een gangbare betaaltermijn is 30 dagen .
* Bij handelstransacties kunnen intresten van rechtswege (wettelijk 10,5% in 2025) en invorderingskosten (EUR 40) aangerekend worden. De wettelijke rentevoet voor niet-handelstransacties is 4,5% in 2025 .
##### 6.3.3.1 Model betaalvoorwaarden (voor KMO's)
Bij model betaalvoorwaarden voor KMO's gelden specifieke regels inzake verwijlintresten .
* Indien de onderneming een KMO is en de betaling niet plaatsvindt na 14 kalenderdagen vanaf de kalenderdag die volgt op de kosteloze herinnering, lopen de verwijlintresten .
* Indien de onderneming geen KMO is, lopen de verwijlintresten na het verstrijken van de 14 kalenderdagen die ingaat de 3de werkdag na verzending van de kosteloze herinnering, of de kalenderdag volgend op de datum van de herinnering verzonden via elektronische weg .
* Tenzij anders overeengekomen, wordt de prijs gefactureerd in maandelijkse schijven naarmate de werken vorderen. De btw, andere heffingen en lasten zijn ten laste van de opdrachtgever .
* De aannemer kan een voorschot vragen, dat duidelijk op de offerte wordt vermeld .
* Facturen moeten betaald worden binnen 15 kalenderdagen na verzending. Bij niet-betaling worden de bedragen verhoogd met verwijlintrest conform de wet van 2 augustus 2002 (handelstransacties) en een forfaitaire vergoeding van 10% met een minimum van 125 euro .
##### 6.3.3.2 Betaalvoorwaarden voor consumenten
Indien de opdrachtgever een "consument" is, zijn facturen betaalbaar binnen 15 kalenderdagen na verzending. Na een eerste kosteloze herinnering en het verstrijken van 14 kalenderdagen, worden onbetaalde bedragen verhoogd met :
1. Verwijlintrest conform de wet van 2 augustus 2002 .
2. Een forfaitaire vergoeding die varieert per schuldgrootte:
* Tot en met 150 euro: 20 euro .
* Tussen 150,01 en 500 euro: 30 euro plus 10% van het verschuldigde bedrag op de schijf tussen 150,01 en 500 euro .
* Boven 500 euro: 65 euro plus 5% van het verschuldigde bedrag op de schijf boven 500 euro, met een maximum van 2000 euro .
#### 6.3.4 Wijzigingen en meerwerken
Bij werken is het essentieel om vooraf schriftelijk akkoord te hebben over wijzigingen en meerwerken. Onvoorziene omstandigheden moeten onmiddellijk gemeld worden. Een verrekeningsvoorstel dient onverwijld ingediend te worden .
#### 6.3.5 Opties bij wanbetaling
Bij wanbetaling kan de aannemer diverse opties overwegen:
* Bankgarantie .
* Beslag .
* Rechtstreekse vordering .
* Kredietverzekering .
---
# Kwaliteitscontrole en oplevering
Dit onderwerp behandelt de diverse aspecten van kwaliteitscontrole tijdens de uitvoering, zowel door de opdrachtgever als door de hoofdaannemer ten opzichte van onderaannemers en leveranciers. Ook de procedures en gevolgen van voorlopige en definitieve oplevering, alsook de aansprakelijkheid na oplevering, worden uitgediept .
### 7.1 Overzicht
De kwaliteitscontrole en oplevering zijn cruciaal in de bouwsector om de conformiteit van het uitgevoerde werk met de contractuele afspraken, specificaties en kwaliteitsnormen te waarborgen. Dit proces omvat controles tijdens de uitvoering en formele stappen zoals de voorlopige en definitieve oplevering, die respectievelijk de overdracht van risico's en de aanvang van aansprakelijkheidstermijnen markeren .
### 7.2 Kwaliteitscontrole tijdens uitvoering
Kwaliteitscontrole tijdens de uitvoering is essentieel om eventuele gebreken vroegtijdig te detecteren en te corrigeren. De aansprakelijkheid van de aannemer verschilt afhankelijk van of de werken al dan niet zijn opgeleverd .
#### 7.2.1 Aansprakelijkheid vóór en na oplevering
* **Vóór oplevering** is de aannemer aansprakelijk voor uitvoeringsfouten, het niet naleven van zijn waarschuwingsplicht, en de gebruikte materialen en producten .
* **Na oplevering** blijft de 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken en de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken van kracht .
#### 7.2.2 Resultaatsverbintenis versus middelenverbintenis
De aard van de verbintenis van de aannemer – een resultaatsverbintenis of een middelenverbintenis – bepaalt de omvang van zijn aansprakelijkheid en de bewijslast .
* **Resultaatsverbintenis:** De aannemer verbindt zich tot een bepaald resultaat. Hij is automatisch aansprakelijk als dit resultaat niet wordt bereikt, tenzij hij overmacht of een niet aan hem toerekenbare externe oorzaak kan bewijzen. De opdrachtgever hoeft enkel aan te tonen dat het resultaat niet is gehaald. Deze verbintenis is in opmars in de bouwsector .
* **Middelenverbintenis (inspanningsverbintenis):** De aannemer verbindt zich tot het leveren van een voldoende inspanning. Hij is aansprakelijk bij een onzorgvuldigheid, getoetst aan wat een normaal zorgvuldige aannemer in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. De opdrachtgever moet de fout of onzorgvuldigheid van de aannemer bewijzen .
Het onderscheid tussen beide verbintenissen wordt bepaald door wetgeving, de wil van partijen, en overeengekomen contractuele bepalingen .
#### 7.2.3 Kwaliteitscontrole door bouwheer, architect en/of studiebureau
De bouwheer, architect en/of studiebureau controleren de werken op diverse aspecten, waaronder materiaalgebruik, uitvoeringstechnieken, afwerking, kwaliteit van bouwdelen, veiligheid, milieunormen en tijdige uitvoering. Gebruikte methodieken omvatten visuele inspecties, metingen, testen, fotodocumentatie, controle op materiaalkeuze, besprekingen, rapportages en controle op naleving van de planning .
> **Tip:** Regelmatige controles en duidelijke rapportages zijn cruciaal om de kwaliteit te waarborgen en problemen tijdig aan te pakken .
#### 7.2.4 Kwaliteitscontrole door hoofdaannemer ten opzichte van onderaannemer
De hoofdaannemer is verantwoordelijk voor de kwaliteitscontrole van het werk van onderaannemers. Dit proces omvat contractuele afspraken, planning, regelmatige inspecties en testen, rapportages, het opleggen van correctieve maatregelen en een eindcontrole. Bij verborgen gebreken moet tijdig actie worden ondernomen .
#### 7.2.5 Kwaliteitscontrole door aannemer ten opzichte van leverancier
De controle op leveranciers vindt plaats in verschillende fasen: prospectie, bestelling, levering en verwerking. Belangrijke aspecten zijn het vaststellen van specificaties, leveranciersselectie, het aanvragen van monsters, duidelijke bestelbonnen, ontvangstcontroles, documentcontrole, visuele inspecties en eventuele aanvullende tests. Bij afwijkingen dient de leverancier te worden gecontacteerd voor corrigerende maatregelen. Bij verborgen gebreken moet er binnen een korte termijn worden gereageerd naar de leverancier .
### 7.3 Oplevering
De oplevering is een eenzijdige handeling waarbij de opdrachtgever het werk aanvaardt als conform aan de opdracht en de regels van het vak. De procedures en frequentie van oplevering kunnen variëren naargelang het type contract (privaat bouwrecht, Wet Breyne, overheidsopdrachten) .
#### 7.3.1 Vorm van oplevering
Oplevering kan schriftelijk gebeuren via een proces-verbaal (PV) of stilzwijgend, bijvoorbeeld door het werk zonder voorbehoud in gebruik te nemen, verder af te werken of te betalen .
* **Privaat bouwrecht:** Contractueel bepaald .
* **Wet Breyne:** Vereist in principe schriftelijke oplevering; stilzwijgende oplevering is mogelijk onder specifieke voorwaarden .
* **Overheidsopdrachten:** Regel is schriftelijk, maar stilzwijgende oplevering is ook mogelijk .
#### 7.3.2 Aansprakelijkheid bij geen oplevering
Indien er geen oplevering plaatsvindt, kan de contractuele vordering wegens slecht uitgevoerde werken ingesteld worden tot 10 jaar na de vaststelling van het gebrek (verjaringstermijn volgens art. 2262 BW). Het onterecht weigeren van oplevering kan echter als rechtsmisbruik worden beschouwd .
Criteria die de opleverbaarheid bepalen zijn de waarde van de opmerkingen, de mogelijkheid tot veilige ingebruikname en de functionaliteit van het werk .
#### 7.3.3 Gevolgen van de oplevering
De oplevering heeft significante gevolgen:
* **Overdracht van risico's:** Vanaf de oplevering gaan de risico's over op de opdrachtgever .
* **Bevrijding van aansprakelijkheid voor zichtbare gebreken:** De aannemer is bevrijd voor zichtbare gebreken waarvoor geen voorbehoud is gemaakt, die niet erger worden tijdens de waarborgtermijn en zijn 10-jarige aansprakelijkheid niet in het gedrang brengen .
* **Bevrijding van aansprakelijkheid voor niet aan een fout te wijten gebreken:** De aannemer is enkel aansprakelijk voor gebreken die aan zijn fout te wijten zijn .
#### 7.3.4 Inhoud van een proces-verbaal van oplevering
Een Proces-Verbaal (PV) van oplevering documenteert de vaststellingen tijdens de rondgang. Het specificeert of de werken conform zijn, vermeldt eventuele gebreken die hersteld zullen worden, en documenteert de overhandigde en nog te bezorgen documenten .
* **Model PV voorlopige oplevering:** Bevat datum, locatie, aanwezige partijen, vaststellingen over conformiteit en gebreken, documenten, en gevolgen zoals vrijgave van waarborg en aanvang van aansprakelijkheidstermijnen .
* **Model PV definitieve oplevering:** Bevestigt herstel van gebreken uit de voorlopige oplevering, vermeldt de afwezigheid van nieuwe gebreken, en leidt tot vrijgave van de resterende waarborg en beëindiging van de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken .
### 7.4 Aansprakelijkheid na oplevering
Na oplevering is de aannemer hoofdzakelijk aansprakelijk voor gebreken die de stabiliteit aantasten (10-jarige aansprakelijkheid) en voor verborgen gebreken. Een checklist helpt om de aansprakelijkheid na oplevering te beoordelen .
#### 7.4.1 Checklist voor aansprakelijkheid na oplevering
1. Is het werk opgeleverd ?
2. Is het gebrek te wijten aan een fout van de aannemer ?
3. Levert de opdrachtgever bewijs van fout van de aannemer ?
4. Valt het gebrek onder de 10-jarige aansprakelijkheid ?
5. Valt het gebrek onder de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken ?
##### 7.4.1.1 Vraag 2: Is het gebrek te wijten aan een fout van de aannemer?
De aannemer wordt geacht een fout te hebben begaan bij uitvoeringsfouten, het niet naleven van de informatieplicht, of het verwerken van gebrekkige materialen .
##### 7.4.1.2 Vraag 3: Levert de opdrachtgever bewijs van fout?
De bewijslast verschilt:
* **Middelenverbintenis:** Opdrachtgever moet de fout bewijzen .
* **Resultaatsverbintenis:** Opdrachtgever moet bewijzen dat het resultaat niet is behaald; aannemer moet overmacht of een externe oorzaak bewijzen .
#### 7.4.2 De 10-jarige aansprakelijkheid
De aannemer is 10 jaar aansprakelijk voor ernstige gebreken, zichtbaar of verborgen, die de stabiliteit of stevigheid van het werk of een belangrijk onderdeel ervan in gevaar brengen .
* **Grondslag:** Artikel 1792 en 2270 van het Oud Burgerlijk Wetboek .
* **Aard:** Van openbare orde, contractuele beperking is niet mogelijk .
* **Voorwaarden:** Aannemingsovereenkomst, bouwwerk of groot werk, gebrek dat de stevigheid in gevaar brengt, en een fout van de aannemer .
* **Rechtspraak:** Omvat gebreken zoals onaangepaste funderingen, stabiliteitsbedreigende doorbuigingen, en afwaaien van dakgebinte. Louter esthetische gebreken of kleine waterinfiltraties vallen hier doorgaans niet onder .
* **Termijn:** De vordering moet ingesteld worden binnen 10 jaar na oplevering. Deze termijn is van openbare orde en kan niet worden ingekort, gestuit, geschorst of verlengd .
* **Toepasselijkheid:** Van toepassing op architecten, ingenieurs, aannemers, onderaannemers en andere deelnemers aan het bouwproces .
* **Wie kan vorderen:** De bouwheer, rechtsverkrijgers (erfgenamen, kopers) .
#### 7.4.3 Aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
Dit betreft gebreken die niet zichtbaar waren bij oplevering en niet onder de 10-jarige aansprakelijkheid vallen .
* **Begrip:** "Lichte" gebreken die niet onder de 10-jarige aansprakelijkheid vallen; "verborgen" gebreken die niet zichtbaar waren bij oplevering .
* **Grondslag:** Een gebrek dat niet zichtbaar is, kan niet worden aanvaard .
* **Aard:** Aanvullend recht, contractuele beperking van aansprakelijkheid is mogelijk .
* **Voorwaarden:**
* Het gebrek was verborgen bij oplevering .
* Het gebrek werd niet aanvaard .
* De vordering wordt ingesteld binnen een redelijke termijn na vaststelling van het gebrek .
* Een fout van de aannemer .
* **Waarborgtermijn:** Vaak 1 jaar na voorlopige oplevering, tenzij contractueel anders bepaald. In overheidsopdrachten is deze termijn bepaald in het bestek, anders 1 jaar vanaf de voorlopige oplevering .
* **Proceduretermijn:** Een "redelijke" termijn vanaf de ontdekking van het gebrek. Rechtspraak toont dat deze termijn kan variëren, maar langdurige stilstand of vertraging kan leiden tot onontvankelijkheid .
> **Let op:** Redelijkheid van de proceduretermijn wordt beoordeeld op basis van de specifieke omstandigheden van het geval, inclusief de inspanningen van de aannemer om het probleem op te lossen en de communicatie met de opdrachtgever .
### 7.5 Termijnen in private aanneming
De aanvang van de termijnen voor aansprakelijkheid is cruciaal en hangt af van de oplevering en contractuele afspraken .
* **Zonder contractuele beperking:** De 10-jarige aansprakelijkheid begint bij definitieve oplevering. De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken loopt gedurende 1 jaar na voorlopige oplevering .
* **Met contractuele beperking:** Partijen kunnen overeenkomen dat de 10-jarige aansprakelijkheid start bij voorlopige oplevering. De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken kan contractueel worden beperkt, bijvoorbeeld tot 1 jaar na voorlopige oplevering met een proceduretermijn van 6 maanden na kennisname van het gebrek .
### 7.6 Toepassingen (Casussen)
#### 7.6.1 Casus 1: Betaling voor binnenwanden met versterking
De aannemer wordt betaald volgens de overeengekomen eenheidsprijs voor de geleverde en geplaatste m² wanden, inclusief de voorzienbare versterkingen indien deze in het bestek of de meetstaat zijn omschreven, ook al zijn ze niet expliciet in een aparte post opgenomen. De aannemer moet voorzienbare taken uitvoeren tegen de overeengekomen prijs .
#### 7.6.2 Casus 2: Vervanging onderaannemer en meerkost
Vervanging van een onderaannemer zonder tussenkomst van de rechtbank is enkel mogelijk bij hoogdringendheid en na voorafgaande ingebrekestelling, aanmaning tot herstel, tegensprekelijke vaststelling en bericht van vervanging. De meerkost voor een duurdere vervangende onderaannemer is in dat geval ten laste van de oorspronkelijke onderaannemer .
#### 7.6.3 Casus 3: Natte chape en parket leggen
De parketlegger moet een aangetekende brief sturen naar de bouwheer om het werk niet aan te vangen en voorbehoud te maken voor moeilijkheden door de verschuiving van de uitvoeringstermijn. Het leggen van parket op een te natte chape moet geweigerd worden, omdat dit kan leiden tot loskomend parket en mogelijke aansprakelijkheid voor de aannemer, wat verder gaat dan enkel het naleven van de informatieplicht .
#### 7.6.4 Casus 4: Barstjes in parket na oplevering
Na oplevering is de aannemer niet meer aansprakelijk voor schade die het gevolg is van gebruik (zoals een te lage vochtigheidsgraad of foute temperatuur in de woning). De opdrachtgever kan de aannemer niet aanspreken voor schade die ontstaat na aanvaarding en gebruik van het werk, indien deze niet te wijten is aan een fout van de aannemer .
#### 7.6.5 Casus 5: Wrijfspoor op de trap na oplevering
Als het werk is opgeleverd (factuur zonder opmerkingen betaald, gebouw in gebruik) en het gebrek zichtbaar is (wrijfspoor op de trap), kan de aannemer niet meer aangesproken worden voor dit zichtbare gebrek. Ook indien de schade veroorzaakt is door het personeel van de klant na oplevering, is de aannemer niet aansprakelijk voor schade die het gevolg is van fout gebruik. De 4.000 euro herstelkosten zijn in dit geval niet ten laste van de onderneming .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Dienstencontract | Een overeenkomst waarbij de opdrachtnemer zich verbindt om een materiële of intellectuele opdracht te verrichten voor de opdrachtgever, zonder een ondergeschikt verband. Dit contract wordt ook wel aannemingscontract genoemd. |
| Opdracht | De dienst die geleverd moet worden, welke zowel materieel (bv. uitvoeren van werken) als intellectueel (bv. een ontwerp maken) kan zijn. |
| Aanbesteding | Een procedure waarbij een opdrachtgever offertes opvraagt bij potentiële opdrachtnemers voor bepaalde diensten, producten of werken, op basis van een opgesteld aanbestedingsdossier met specifieke eisen en voorwaarden. |
| Opdrachtdocumenten | Verzameling van documenten die de uit te voeren opdracht beschrijven, zoals plannen, lastenboek (bestek), meetstaat en aanvullende documenten. |
| Lastenboek / Bestek | Een document dat de bepalingen en voorwaarden van een opdracht beschrijft, opgedeeld in een administratief deel (rechten en plichten) en een technisch deel (uitvoeringsrichtlijnen, kwaliteitseisen). |
| Meetstaat | Een document dat per post de hoeveelheden van uit te voeren werken aangeeft. Vaak wordt een samenvattende meetstaat gebruikt waar de prijzen moeten worden ingevuld. |
| Forfaitaire hoeveelheid (FH) | Een vaste, vooraf bepaalde hoeveelheid in een meetstaat, waarvoor de aannemer een prijs geeft. |
| Vermoedelijke hoeveelheid (VH) | Een geschatte hoeveelheid in een meetstaat, die kan worden aangepast naarmate de werken vorderen. |
| Voorbehoudensom / Stelpost | Een post in het bestek of de meetstaat waarvoor de aannemer prijs geeft, en waarvan de bouwheer zich het recht voorbehoudt deze al dan niet te bestellen tijdens de uitvoering. |
| Relatief vaste aannemingssom | Een opdracht waarbij de aannemer zich ertoe verbindt de werken uit te voeren tegen een vaste prijs, maar waarbij de bouwheer het recht behoudt wijzigingen aan te brengen die verrekend worden. |
| Aanneming in regie | Een opdracht waarbij de prijs wordt bepaald op basis van de gepresteerde tijd en gebruikte materialen, volgens vooraf afgesproken tarieven. |
| Veiligheidscoördinator | Een persoon die de verantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van de veiligheid en gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen. |
| VGP (Veiligheids- en Gezondheidsplan) | Een plan dat risico's op de bouwplaats identificeert en preventieve maatregelen voorstelt om de veiligheid en gezondheid van werknemers te garanderen. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde beschrijving van de toestand van een onroerend goed of de omgeving vóór de start van werken, om later eventuele schade veroorzaakt door de werken te kunnen evalueren. |
| Voorlopige oplevering (VO) | De aanvaarding van het werk door de opdrachtgever, die bevestigt dat het werk conform is aan de opdracht en de regels van het vak, en waarbij de risico's overdragen worden. |
| Definitieve oplevering (DO) | De definitieve aanvaarding van het werk door de opdrachtgever, waarna de 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken en de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken aanvangt. |
| Tienjarige aansprakelijkheid | De wettelijke aansprakelijkheid van architecten en aannemers voor ernstige gebreken die de stabiliteit van een bouwwerk aantasten, gedurende 10 jaar na de oplevering. |
| Lichte verborgen gebreken | Gebreken die niet zichtbaar waren bij de oplevering en die de stabiliteit van het werk niet aantasten. De aansprakelijkheid hiervoor is aanvullend en kan contractueel beperkt worden. |
| Werfcoördinatie | Het proces van het afstemmen en begeleiden van de activiteiten van alle betrokken partijen op een bouwplaats om een efficiënte en veilige uitvoering te garanderen. |
| Uitvoeringstermijn | De contractueel vastgelegde periode waarbinnen de aannemer de werken moet voltooien. |
| Vertragingsboete / Strafbeding | Een contractuele clausule die een vooraf bepaalde vergoeding vaststelt voor elke dag vertraging in de uitvoering van de werken. |
| Prijscalculatie | Het proces van het bepalen van de kosten van een project, inclusief directe en indirecte kosten, winst en algemene kosten. |
| Verrekening | Het proces waarbij de definitieve prijs van een opdracht wordt vastgesteld op basis van de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden en overeengekomen eenheidsprijzen, zoals bij een aanneming volgens prijslijst. |
| Betaling | Het proces van facturatie en betaling van de aannemingssom, inclusief de toepassing van algemene voorwaarden, rente en kosten bij betalingsachterstand. |
| Kwaliteitscontrole | Het systematisch controleren of de uitgevoerde werken en gebruikte materialen voldoen aan de overeengekomen specificaties, normen en de regels van het vak. |
Cover
BMAT1 - Overzicht plaatmateriaal.pdf
Summary
# Spaanplaat en OSB
Dit onderwerp behandelt de samenstelling, eigenschappen, afwerkingen en toepassingen van spaanplaat en Oriented Strand Board (OSB), twee veelgebruikte houtcomposietmaterialen.
### 1.1 Spaanplaat
Spaanplaat is een samengeperst materiaal van kleine houtdeeltjes, voornamelijk zaagsel, vaak afkomstig van reststromen uit houtzagerijen. Deze deeltjes worden gebonden met een organisch bindmiddel, waarvan ureumformaldehyde (UF-lijmen) de meest voorkomende is en die niet watervast is. Melamine of fenolformaldehyde lijmen worden gebruikt voor watervaste en duurdere varianten. Voor specifieke eigenschappen kunnen hulpstoffen worden toegevoegd, zoals brandvertragers of middelen tegen zwelling (waterwerend) [3](#page=3).
> **Tip:** Het type bindmiddel is cruciaal voor de toepasbaarheid van spaanplaat, met name de waterbestendigheid.
Spaanplaten kunnen 'zuiver' zijn of chemisch behandeld (vaak groen van kleur). Ze kunnen al dan niet voorzien zijn van een coating. Een veelvoorkomende coating is melamine, een kunststofhars die de plaat beschermt, de slijtvastheid verbetert en het oppervlak gladder, harder en vochtwerend maakt. Deze worden in de handel vaak "melamine platen" genoemd en zijn vergelijkbaar met laminaat. Deze afwerking wordt ook toegepast op houtvezelplaten [4](#page=4) [5](#page=5).
De toepassingen van spaanplaat variëren: buiten kan het gebruikt worden als bekisting voor beton, terwijl het binnen veelvuldig wordt ingezet voor meubels en interieurtoepassingen [6](#page=6).
### 1.2 Oriented Strand Board (OSB)
Oriented Strand Board (OSB) is een specifiek type spaanplaat dat wordt gekenmerkt door zijn samenstelling en productieproces. Het materiaal bestaat uit langwerpige houten spanen die in verschillende richtingen met elkaar worden verlijmd en vervolgens onder hoge temperatuur en druk worden geperst [8](#page=8).
#### 1.2.1 Soorten OSB
OSB wordt onderverdeeld in verschillende soorten, gebaseerd op hun beoogde toepassingen en weerstand tegen vochtige omstandigheden [9](#page=9):
* **OSB/1:** Geschikt voor algemeen gebruik in droge omstandigheden, waaronder decoratieve toepassingen [9](#page=9).
* **OSB/2:** Ontworpen voor dragende constructies in droge omstandigheden [9](#page=9).
* **OSB/3:** Geschikt voor dragende constructies in vochtige omstandigheden [9](#page=9).
* **OSB/4:** Bedoeld voor zware dragende constructies, zowel in droge als vochtige omstandigheden [9](#page=9).
> **Tip:** De classificatie (OSB/1 t/m /4) is essentieel om de juiste plaat te kiezen voor de specifieke constructieve eisen en omgevingscondities.
#### 1.2.2 Afmetingen en Toepassingen van OSB
OSB platen zijn verkrijgbaar in diverse diktes, variërend van 9 tot 22 millimeter. De standaardafmetingen van de platen zijn 244 x 122 cm of 244 x 59 cm [10](#page=10).
OSB/3 wordt specifiek toegepast voor wanden en vloeren in de houtskeletbouw. Daarnaast wordt OSB algemeen gebruikt in meubels en interieurafwerkingen [10](#page=10).
---
# Houtvezelplaten (boards) en multiplex
Dit gedeelte behandelt diverse houtvezelplaten, waaronder zachtboard, hardboard, MDF en HDF, alsook gespecialiseerde producten zoals Celit en Tricoya. Tevens wordt multiplex besproken, inclusief de opbouw, kwaliteitsaspecten en diverse toepassingen [12](#page=12).
### 2.1 Houtvezelplaten (boards)
Houtvezelplaten worden vervaardigd door geperste houtvezels, afkomstig van houtresten, al dan niet gebonden met een bindmiddel, vergelijkbaar met spaanplaat [13](#page=13).
#### 2.1.1 Onderverdeling van houtvezelplaten
Houtvezelplaten kunnen worden onderverdeeld op basis van hun productieproces en eigenschappen [14](#page=14):
* **Zachtboard**: Geproduceerd onder lichte druk, waarbij de binding voornamelijk door de lignine in het hout zelf wordt bewerkstelligd [14](#page=14).
* **Hardboard**: Vervaardigd onder hoge druk, waarbij lijm wordt toegevoegd voor een sterkere binding [14](#page=14).
* **Superhardboard**: Kenmerkt zich door extra hardheid en een hoge weerstand tegen vocht, verkregen door specifieke toeslagstoffen en/of temperatuurbehandelingen [14](#page=14).
* **Halfhardboard**: Dit omvat MDF (Medium Density Fibreboard) en HDF (High Density Fibreboard). Deze platen worden onder druk gebonden met hars [14](#page=14).
#### 2.1.2 Eigenschappen en toepassingen
De verschillende soorten houtvezelplaten variëren aanzienlijk in volumieke massa en bijbehorende toepassingen [15](#page=15):
| Soort board | Volumieke massa (kg/m³) | Toepassingen |
| :------------------ | :---------------------- | :----------------------------------------------------------- |
| Zachtboard | < 350 | Verpakking, geluidsabsorberend materiaal |
| Halfhardboard (MDF/HDF) | 350 tot 800 | Binnentoepassingen (bv. plinten), verpakking |
| Hardboard | > 800 | Wandafwerking, deurpanelen, meubels |
| Superhardboard | > 950 | Buitentoepassingen (bv. bekistingen) |
Veel van deze producten beschikken over specifieke, verbeterde eigenschappen [15](#page=15).
#### 2.1.3 Medium Density Fibreboard (MDF) - NBN EN 622-5
MDF is een veelgebruikte houtvezelplaat met een medium dichtheid [16](#page=16).
* **Standaard afmetingen**:
* Dikte: 6, 9, 12, 15, 18, 22 mm [16](#page=16).
* Formaat: 244 x 122 cm of 305 x 122 cm [16](#page=16).
* **Verschillende kwaliteiten**: De eigenschappen van MDF kunnen worden aangepast door specifieke behandelingen of toevoegingen, wat resulteert in diverse varianten [17](#page=17):
* **Watervaste MDF**: Verbeterde weerstand tegen vocht [17](#page=17).
* **Brandvertragende MDF**: Behandeld om de brandwerendheid te verhogen [17](#page=17).
* **Gekleurde MDF**: Platen die in de massa gekleurd zijn [17](#page=17).
* **Gecoate MDF**: Voorzien van een coating, zoals melamine, wat zorgt voor een glad oppervlak en waterbestendigheid [18](#page=18).
* **Afwerkte MDF**: Platen die zijn afgewerkt met fineerhout of wit gelakt zijn voor esthetische doeleinden, zoals bij plinten [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 2.1.4 High Density Fibreboard (HDF)
HDF is een geoptimaliseerde versie van MDF, geperst onder hogere druk [20](#page=20).
* **Kenmerken**:
* Hogere volumieke massa [20](#page=20).
* Betere sterkte-eigenschappen, wat resulteert in een hogere slijtvastheid [20](#page=20).
* **Uitzicht**: HDF heeft een gladder en minder 'stofferig' oppervlak dan MDF en kan lijken op kunststof [20](#page=20).
#### 2.1.5 Hardboard - NBN EN 622-2
Hardboard staat bekend om zijn grote hardheid [21](#page=21).
* **Uitzicht**: Het oppervlak kan vlak of gewafeld zijn [21](#page=21).
* **Afwerking**: Ook verkrijgbaar in een wit gelakte uitvoering [21](#page=21).
* **Afmetingen**:
* Dikte: 3 mm [21](#page=21).
* Formaat: 244 x 122 cm [21](#page=21).
#### 2.1.6 Specifieke houtvezelproducten
Naast de standaard types zijn er gespecialiseerde houtvezelplaten met unieke eigenschappen [22](#page=22):
* **Celit**:
* Samengesteld uit houtvezels en bitumenemulsie [22](#page=22).
* Behoort tot de zachtboardcategorie met een dichtheid van ongeveer 250 kg/m³ [22](#page=22).
* Unieke eigenschappen: waterdicht, dampopen en isolerend [22](#page=22).
* Toepassingen: buitenshuis, hoewel bescherming tegen weersinvloeden noodzakelijk is [22](#page=22).
* **Tricoya**:
* Beschouwd als een 'nieuwe generatie' MDF, een gemodificeerde versie [24](#page=24).
* Gebaseerd op het acetylatieproces, waarbij houtvezels met azijnzuuranhydride worden behandeld in plaats van minder milieuvriendelijke bindmiddelen [24](#page=24).
* Formaldehydevrij product [24](#page=24).
* Bevestiging vereist inox bevestigingsmiddelen vanwege het azijnzuur [25](#page=25).
* Kenmerken: langere levensduur en betere vormvastheid [25](#page=25).
* Oppervlaktebescherming, bijvoorbeeld met verf, is nodig [25](#page=25).
* Toepassingen: buitenschrijnwerk, gevelbekleding, interieur en tuinmeubels [26](#page=26).
### 2.2 Multiplex - NBN EN 636
Multiplex wordt vervaardigd door dunne lagen fineerhout kruiselings op elkaar te lijmen en te persen tot een plaat [28](#page=28).
* **Opbouw**:
* Drie lagen fineer vormen "triplex" [28](#page=28).
* Meerdere lagen fineer vormen "multiplex", waarbij het aantal lagen altijd oneven is [28](#page=28).
* De fineerlagen worden kruiselings op elkaar verlijmd om stabiliteit te garanderen [28](#page=28).
* **Productieproces**: Na het lijmen worden de platen geperst, op maat gezaagd en de oppervlakken geschuurd [28](#page=28).
* **Kwaliteit**: De kwaliteit van multiplex is afhankelijk van meerdere factoren [29](#page=29):
* De gebruikte houtsoort [29](#page=29).
* De gebruikte lijmsoort, die de duurzaamheid bepaalt [29](#page=29).
* De persing van de platen tijdens de productie [29](#page=29).
* Soms worden dunne (goedkopere) fineerlagen afgewisseld met dikkere (duurdere) fineerlagen om kosten te optimaliseren zonder de kwaliteit te compromitteren [29](#page=29).
#### 2.2.1 Kwaliteit van verlijming
De verlijming van multiplex bepaalt de geschiktheid voor verschillende omgevingen [30](#page=30):
* **Klasse 1**: Geschikt voor toepassing in droge omgevingen [30](#page=30).
* **Klasse 2**: Geschikt voor vochtige omgevingen, dankzij de toepassing van vochtbestendige lijm [30](#page=30).
* **Klasse 3**: Bestemd voor buitentoepassingen. De lijm is bestand tegen weersinvloeden en garandeert een watervaste verlijming, ook wel WBP (Water Boiled Proof) genoemd [30](#page=30).
> **Tip:** Zelfs watervast verlijmd multiplex vereist enige bescherming tegen directe weersinvloeden en mag niet volledig worden blootgesteld aan de elementen [30](#page=30).
#### 2.2.2 Kwaliteit van uitzicht en afmetingen
De esthetische kwaliteit van multiplex varieert, afhankelijk van de toepassing, van meubeltoepassingen tot situaties waar het uitzicht minder belangrijk is [31](#page=31).
* **Afmetingen**:
* Dikte: 5, 8, 10, 12, 15, 18, 21, 25 mm [31](#page=31).
* Standaardformaat: 244 x 122 cm, met mogelijkheid tot grotere lengtes [31](#page=31).
#### 2.2.3 Soorten multiplex
Er bestaat een breed scala aan multiplexsoorten, elk met specifieke eigenschappen en toepassingen [32](#page=32):
* **Onbeklede multiplex**: Standaard multiplex zonder extra oppervlaktebehandeling [33](#page=33).
* **Beklede multiplex (betonplex)**: Afgewerkt met een coating van kunsthars, wat zorgt voor een vochtbestendig en glad oppervlak [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Watervaste of niet-watervaste verlijming**: Cruciaal onderscheid voor toepassingen in vochtige omstandigheden [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Antislip multiplex**: Voorzien van een antisliplaag, vaak gebruikt voor vloeren of trappen [32](#page=32).
* **Pooimultiplex**: Een specifieke structuur waarbij de fineerlagen allemaal in dezelfde richting liggen [32](#page=32).
* **Buigmultiplex**: Ook hier liggen de fineerlagen in één richting, wat de plaat buigzaam maakt in die specifieke richting, terwijl de andere richting stijf blijft [34](#page=34).
> **Tip:** Buigmultiplex is uitsluitend geschikt voor binnentoepassingen omdat het nooit watervast verlijmd is [34](#page=34).
#### 2.2.4 Toepassingen van multiplex
Dankzij de grote variëteit aan soorten kent multiplex een zeer breed scala aan toepassingen in diverse sectoren [35](#page=35) [36](#page=36).
---
# Volhoutpanelen, parket en HPL-platen
Dit onderwerp behandelt de samenstelling en toepassingen van massieve houten panelen (SWP), verschillende soorten parketvloeren, en HPL-platen (High Pressure Laminate), inclusief volkernplaten en laminaat [37](#page=37) [42](#page=42) [48](#page=48).
### 3.1 Volhoutpanelen (SWP)
Volhoutpanelen, ook wel bekend als massieve houtpanelen (Solid Wood Panel - SWP) volgens de NBN EN 13353 norm, zijn opgebouwd uit verlijmde lamellen van massief hout. Deze panelen bestaan typisch uit 3 of 5 lagen die waterbestendig verlijmd zijn. Een kenmerkende constructie is dat de middelste laag 90° gedraaid is ten opzichte van de buitenste lagen. Wat betreft de dikte van de lagen geldt dat de middelste laag dezelfde of een grotere dikte heeft dan de buitenste lagen. De buitenste lagen hebben altijd dezelfde dikte, bijvoorbeeld in een 9-14-9 of 9-9-24-9-9 configuratie [38](#page=38).
#### 3.1.1 Toepassingen van volhoutpanelen
Volhoutpanelen vinden zowel binnen als buiten toepassing. Ze worden gebruikt voor plafond- en vloerafwerking, inclusief akoestische panelen. Andere toepassingen omvatten gevelbekleding, meubels en deuren. Soms worden deze panelen ook aangeduid als meubelplaten [39](#page=39) [41](#page=41).
### 3.2 Parket
Parket is een algemene term voor houten vloerafwerking en kent verschillende soorten. De voornaamste types zijn massief parket, meerlagig parket en fineerparket [43](#page=43).
#### 3.2.1 Massief parket
Massief parket bestaat uit lange planken die volledig uit massief hout vervaardigd zijn. Deze planken worden in een bepaald patroon op een ondervloer of dekvloer gelijmd. Na plaatsing wordt het oppervlak behandeld met bijvoorbeeld olie, lak of boenwas. Massief parket staat bekend om zijn lange levensduur [44](#page=44).
#### 3.2.2 Meerlagig parket (lamelparket)
Meerlagig parket, ook wel lamelparket genoemd, is opgebouwd uit meerdere lagen van verschillende materialen. De onderste lagen bestaan doorgaans uit massief vurenhout, multiplexplaten of houtvezelplaten. De toplaag is gemaakt van edelhout, zoals eikenhout, wat zorgt voor een mooie uitstraling. Net als bij massief parket wordt het oppervlak behandeld met producten zoals lak of olie, wat bijvoorbeeld UV-bestendigheid kan bieden. Een typische constructie toont een laklaag, gevolgd door een toplaag van edelhout, en daaronder één of meerdere onderlagen van houtvezelmaterialen [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.2.3 Fineerparket
Fineerparket kenmerkt zich door een dunne laag fineer die aangebracht is op een plaatmateriaal, zoals een waterwerende HDF-plaat. Dit type parket is dunner en doorgaans goedkoper dan massief parket, maar ook minder duurzaam [47](#page=47).
### 3.3 HPL-platen
HPL staat voor High Pressure Laminate. Dit zijn composietmaterialen die een combinatie vormen van hout en kunststof. Ze worden geproduceerd door cellulose-impregnatie met fenolhars, waarna dit onder hoge druk en temperatuur wordt geperst. HPL-platen kunnen worden toegepast als dunne beschermingslaag van ongeveer 1 millimeter op houten plaatmateriaal, of als een dikker product op zichzelf, de zogenaamde volkernplaten [49](#page=49).
#### 3.3.1 Volkernplaten
Volkernplaten zijn speciaal ontworpen voor buitentoepassingen. Ze zijn zeer hard, slijtvast en ongevoelig voor vocht. Het meest bekende merk en product in deze categorie zijn Trespa-platen. Volkernplaten zijn verkrijgbaar in diverse afmetingen en kleuren [50](#page=50).
#### 3.3.2 Laminaat
Laminaat is eveneens een composietmateriaal dat uit verschillende lagen is opgebouwd. De structuur omvat [52](#page=52):
A. Een slijtvaste toplaag, vervaardigd uit lagen melamine of HPL [52](#page=52).
B. Een decoratief papierlaagje, vaak met een 'hout-look' [52](#page=52).
C. Een kernlaag die bestaat uit een HDF-plaat of ander houten plaatmateriaal [52](#page=52).
D. Een stabiliserende onderlaag [52](#page=52).
---
# Gipsplaten en gipsvezelplaten
Dit onderdeel behandelt de samenstelling, eigenschappen, varianten en toepassingen van gipskartonplaten en gipsvezelplaten.
### 4.1 Gipskartonplaten
Gipskartonplaten bestaan uit gipspasta die tussen dun karton wordt geperst, resulterend in witgrijze, vlakke platen. Ze zijn uitsluitend bedoeld voor binnentoepassingen zoals plafonds en wanden. De standaardafmetingen variëren in dikte van 9,5 tot 18 mm, met een breedte van 600 mm en lengtes tot 3600 mm. Bekende fabrikanten zijn Gyproc® en Knauff [59](#page=59).
#### 4.1.1 Kenmerken en varianten van gipskartonplaten
Gipskartonplaten zijn verkrijgbaar met ronde of afgeschuinde kanten [60](#page=60).
* **Afgeschuinde kanten:** Deze zijn ontworpen om de naad tussen twee platen gemakkelijker te kunnen voegen (opvullen met pleisterwerk), wat resulteert in een vlakke afwerking die direct geschilderd kan worden [60](#page=60).
* **Ronde kanten:** Bij ronde kanten is geen voegvulling vereist [60](#page=60).
Er bestaan verschillende varianten met verbeterde eigenschappen [61](#page=61):
* **WR-gipskarton:** Deze platen hebben een lagere waterabsorptie door de toevoeging van siliconen aan het gips. Ze zijn herkenbaar aan hun groene kleur en worden toegepast in vochtige ruimtes [61](#page=61).
* **RF-gipskarton:** Met de toevoeging van glasvezels in het gips, bieden deze platen een betere brandreactieklasse. Ze hebben een roodbruine kleur [61](#page=61).
* **Thermisch geïsoleerde gipskarton:** Dit zijn combinaties van gipskarton en isolatieplaten, waarbij de isolatie direct voorzien is van een afwerkingslaag [61](#page=61).
* **Stucplaat:** Een specifieke variant die bedoeld is om nog te worden afgewerkt met een pleisterlaag en herkenbaar is aan zijn bruingrijze kleur [64](#page=64).
#### 4.1.2 Plaatsing en bevestiging
Voor de plaatsing van gipskartonplaten moeten specifieke schroeven met fosfaatcoating worden gebruikt. Dit voorkomt roestdoorslag in de afwerking, veroorzaakt door de zouten en het vocht in het gips. De schroeven zijn voorzien van een trompetkop die verzonken wordt geplaatst voor een gemakkelijke afwerking [63](#page=63).
### 4.2 Gipsvezelplaten
Gipsvezelplaten worden samengesteld uit een mengsel van gips en cellulosevezels die tot platen worden geperst. Dit resulteert in witgrijze, harde platen. Ze zijn verkrijgbaar in diktes van 10, 12,5, 15 of 18 mm en hebben afmetingen van 600 mm breed en maximaal 2540 mm lang [66](#page=66).
#### 4.2.1 Eigenschappen van gipsvezelplaten
Gipsvezelplaten hebben een hogere volumieke massa dan gipskartonplaten, variërend van 1000 tot 1200 kg/m³. Ze staan bekend om hun hoge hardheid, die groter is dan die van gipskartonplaten. Dit maakt ze geschikt voor gebruik als structurele plaat [67](#page=67).
Op het gebied van brandveiligheid zijn gipsvezelplaten onbrandbaar en hebben ze een brandreactieklasse van A2-s1,d0 of beter. Bovendien zijn ze vochtresistent en nemen ze nauwelijks vocht op. Gipsvezelplaten bieden ook goede akoestische eigenschappen [67](#page=67).
#### 4.2.2 Toepassingen van gipsvezelplaten
Een bekende producent van gipsvezelplaten is Fermacell®. Deze platen worden toegepast voor vloeren, inclusief toepassingen met vloerverwarming, plafonds en wanden. Voor brandwanden worden gipsvezelplaten dubbel geplaatst [68](#page=68).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spaanplaat | Een plaatmateriaal vervaardigd uit samengeperste kleine houtdeeltjes, zoals zaagsel, gebonden met een organisch bindmiddel. Diverse bindmiddelen zoals ureumformaldehyde (niet watervast) en melamine of fenolformaldehyde (watervast) kunnen gebruikt worden. |
| Ureumformaldehyde (UF-lijmen) | Een type organisch bindmiddel dat veelvuldig wordt gebruikt bij de productie van spaanplaten. Deze lijmen zijn doorgaans niet watervast, wat hun toepassing in vochtige omstandigheden beperkt. |
| Melamine of Fenolformaldehyde lijmen | Krachtige organische bindmiddelen die gebruikt worden om spaanplaten watervast te maken. Deze lijmen zijn effectiever in vochtige omstandigheden, maar ook kostbaarder dan UF-lijmen. |
| Hulpstoffen | Additieven die aan plaatmateriaal worden toegevoegd om specifieke eigenschappen te verbeteren, zoals brandvertraging of waterwerendheid (antizwelling). |
| Melamine (coating) | Een kunsthars die wordt aangebracht als coating op plaatmateriaal zoals spaanplaat of houtvezelplaten. Het beschermt de plaat, verbetert de slijtvastheid en maakt het oppervlak gladder en vochtwerender. |
| Oriented Strand Board (OSB) | Een type plaatmateriaal dat bestaat uit langwerpige houten spanen die in verschillende richtingen met elkaar verlijmd en geperst worden. Dit resulteert in een sterk en stabiel plaatmateriaal, geschikt voor dragende constructies. |
| Last dragende constructies | Bouwelementen of structuren die ontworpen zijn om aanzienlijke belastingen te weerstaan, zoals muren, vloeren en daken. OSB-platen van hogere klassen (zoals OSB/2, OSB/3, OSB/4) zijn geschikt voor dergelijke toepassingen. |
| Houtskeletbouw | Een bouwwijze waarbij de dragende structuur van een gebouw bestaat uit een skelet van houten stijlen en regels. OSB-platen worden vaak gebruikt als wand- en vloerafwerking in houtskeletbouw. |
| Houtvezelplaten (board) | Platen vervaardigd door geperste houtvezels, al dan niet gebonden met een bindmiddel. Ze worden onderverdeeld in zachtboard, hardboard, superhardboard en halfhardboard (MDF, HDF), met variërende dichtheid en toepassingen. |
| Lignine | Een complex polymeer dat een belangrijk bestanddeel is van de celwanden van hout. Bij zachtboard speelt lignine een rol bij de binding van de houtvezels, vaak zonder extra bindmiddel. |
| Medium Density Fibreboard (MDF) | Een type halfharde houtvezelplaat, geproduceerd onder druk met hars. MDF is dichter en sterker dan zachtboard en wordt veel gebruikt voor binnentoepassingen zoals plinten en meubels. |
| High Density Fibreboard (HDF) | Een geconcentreerde versie van MDF, geperst onder hogere druk. HDF heeft een hogere volumieke massa en betere sterkte-eigenschappen, waardoor het slijtvaster is dan MDF en lijkt op kunststof. |
| Celit | Een specifieke houtwolplaat die is samengesteld uit houtwol en een bitumenemulsie. Het heeft waterdichte, dampopen en isolerende eigenschappen en wordt gebruikt voor buitentoepassingen, mits beschermd. |
| Tricoya | Een gemodificeerde MDF-plaat die wordt geproduceerd via een acetylatieproces met azijnzuuranhydride. Dit maakt de plaat formaldehydevrij, duurzamer en vormvaster, en geschikt voor diverse binnen- en buitentepassingen. |
| Acetylatieproces | Een chemisch proces waarbij acetylgroepen worden toegevoegd aan een molecuul. Bij Tricoya wordt het hout behandeld met azijnzuuranhydride, wat resulteert in verbeterde materiaaleigenschappen. |
| Multiplex | Een plaatmateriaal dat is opgebouwd uit meerdere lagen dun fineerhout die kruiselings op elkaar zijn verlijmd en geperst. De kwaliteit wordt bepaald door de houtsoort, de gebruikte lijm en de persing. |
| WBP (Water Boiled Proof) | Een classificatie voor lijm die aangeeft dat deze watervast is en bestand tegen kookomstandigheden. Multiplex met WBP-verlijming is geschikt voor buitentoepassingen. |
| Buigmultiplex | Een speciaal type multiplex waarbij de fineerlagen zodanig zijn georiënteerd dat de plaat slechts in één richting buigzaam is, terwijl de andere richting stijf blijft. Het wordt enkel voor binnentoepassingen gebruikt omdat het niet watervast verlijmd is. |
| Solid Wood Panel (SWP) | Een paneel dat is opgebouwd uit verlijmde lamellen van massief hout, vaak in 3 of 5 lagen waarbij de middelste laag 90° gedraaid is. SWP wordt zowel binnen als buiten toegepast voor afwerkingen en meubels. |
| Parket | Een houten vloerafwerking. Er zijn verschillende soorten, waaronder massief parket (uit massief hout), meerlagig parket (lamelparket) en fineerparket (fineerlaag op een plaatmateriaal). |
| Meerlagig parket (lamelparket) | Parket dat is opgebouwd uit verschillende lagen. De onderste lagen bestaan uit materialen zoals vurenhout, multiplex of houtvezelplaten, terwijl de toplaag uit edelhout bestaat. |
| Fineerparket | Parket waarbij een dunne laag fineer op een plaatmateriaal, zoals een waterwerende HDF-plaat, is aangebracht. Het is doorgaans dunner en goedkoper dan massief parket. |
| High Pressure Laminate (HPL) | Een composietmateriaal bestaande uit met fenolhars geïmpregneerde celluloselagen die onder hoge druk en temperatuur worden geperst. HPL wordt gebruikt als beschermlaag op plaatmateriaal of als dikker product (volkernplaten). |
| Volkernplaten | Dikke HPL-platen die uit meerdere lagen cellulose bestaan en voornamelijk voor buitentoepassingen worden gebruikt. Ze zijn zeer hard, slijtvast en ongevoelig voor vocht. Trespa is een bekend merk. |
| Laminaat | Een composietmateriaal dat bestaat uit verschillende lagen: een slijtvaste toplaag (melamine of HPL), decoratief papier, een kern van HDF-plaat en een stabiliserende onderlaag. Het wordt vaak gebruikt als vloerafwerking. |
| Houtwolplaten | Platen vervaardigd uit houtwol of houtkrullen gebonden met een bindmiddel zoals cement of magnesiet. Ze staan bekend om hun brandwerendheid en akoestische eigenschappen. |
| Houtwolcementplaten | Een type houtwolplaat waarbij houtwol (of -krullen) wordt gemengd met water en een mix van kalk en cement. Deze platen hebben een hoge brandweerstand en goede geluidsabsorberende eigenschappen. |
| Gipskartonplaten | Platen die bestaan uit gipspasta geperst tussen dun karton. Ze worden binnenshuis gebruikt voor plafonds en wanden en zijn verkrijgbaar in verschillende varianten met verbeterde eigenschappen zoals water- en brandwerendheid. |
| WR-gipskarton | Een variant van gipskarton die is behandeld met siliconen om de waterabsorptie te verminderen. Deze platen zijn geschikt voor vochtige ruimtes en hebben doorgaans een groene kleur. |
| RF-gipskarton | Een gipskartonvariant met verbeterde brandreactieklasse door de toevoeging van glasvezels aan het gips. Deze platen hebben doorgaans een roodbruine kleur. |
| Stucplaat | Een specifieke gipskartonplaat die ontworpen is om te worden afgewerkt met een pleisterlaag. Deze platen hebben een bruingrijze kleur. |
| Gipsvezelplaten | Platen die worden geproduceerd door een mengsel van gips en cellulosevezels te persen. Ze zijn harder en dichter dan gipskarton, onbrandbaar, vochtresistent en hebben goede akoestische eigenschappen. |
| Vochtresistent | Materialen die weinig of geen vocht opnemen, waardoor ze minder snel worden aangetast door vochtigheid. Gipsvezelplaten zijn een voorbeeld van vochtresistente bouwmaterialen. |
Cover
C&M 1 - deel 1 - hout - 25-26 (2).pdf
Summary
# Bevestigingsmiddelen en houtverbindingen
Bevestigingsmiddelen en houtverbindingen behandelen diverse technieken om houten onderdelen aan elkaar te koppelen, van lijm en schroeven tot traditionele houtverbindingen.
## 1. Bevestigingsmiddelen en houtverbindingen
### 1.1 Algemene principes
Bij het verbinden van hout dient men zoveel mogelijk te streven naar duurzame verbindingen. Dit is van belang voor onderhoud, renovatie, demontage, hermontage en recycling aan het einde van de levensduur. Lijmen en vastklemmen worden genoemd, maar lijmen wordt als algemeen niet duurzaam beschouwd en dient bij voorkeur vermeden te worden [2](#page=2).
### 1.2 Mechanische bevestigingsmiddelen
Nagels worden voornamelijk gebruikt voor ondersteunend vastzetten, terwijl schroeven ook bijdragen aan de draagkracht van de verbinding [3](#page=3).
### 1.3 Traditionele houtverbindingen
#### 1.3.1 Overlap- en halfhoutverbindingen
De eenvoudigste verbinding is een overlapverbinding, waarbij één stuk hout een ander stuk overlapt. Deze methode is niet de sterkste en dient daarom versterkt te worden met lijm [4](#page=4).
Diverse varianten van halfhoutverbindingen worden genoemd:
* Halfhoutse hoekverbinding [4](#page=4).
* Doorgaande halfhoutverbinding [4](#page=4).
* Gekruiste halfhoutverbinding [4](#page=4).
* Halfhoutverbinding in verstek: Dit type wordt meestal haaks (90 graden) verbonden onder een hoek van 45 graden [4](#page=4).
#### 1.3.2 Pen- en gatverbindingen
Pen- en gatverbindingen omvatten het zagen van een inkeping in het ene deel waar het eind van het andere deel in past [5](#page=5).
Varianten zijn:
* Open pen- en gatverbinding [5](#page=5).
* Gesloten pen- en gatverbinding [5](#page=5).
* Blinde pen- en gatverbinding [5](#page=5).
#### 1.3.3 Zwaluwstaartverbindingen
Zwaluwstaartverbindingen zijn ook een vorm van houtverbinding [5](#page=5).
#### 1.3.4 Overige houtverbindingen en verbindingselementen
Naast de eerder genoemde verbindingen, worden de volgende typen en elementen onderscheiden:
* Keep- en open pen- en gatverbindingen [5](#page=5).
* Deuvel: Wordt gebruikt voor diepteverbindingen [5](#page=5).
* Lamel: Gebruikt voor horizontale verbindingen [5](#page=5).
* Clamex: Een opnieuw losbare verbinding die bediend wordt met een inbussleutel [5](#page=5).
---
# Behandelingen en oppervlakteafwerking van hout
Dit gedeelte behandelt methoden om hout te verduurzamen, te beschermen tegen aantasting, en de verschillende beschikbare oppervlakteafwerkingen [7](#page=7).
### 2.1 Gemodificeerd hout en beschermingslagen
Hout kan behandeld worden om de duurzaamheid te verhogen en het te beschermen tegen schimmels, zwammen en insecten. Deze behandelingen kunnen zowel industrieel als handmatig worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gemodificeerd hout en het aanbrengen van een beschermende laag [7](#page=7).
#### 2.1.1 Thermische modificatie (Thermowood)
* **Proces:** Hout wordt gebakken op hoge temperatuur zonder toevoeging van chemicaliën [9](#page=9).
* **Gevolg:** Suikers en harsen veranderen, waardoor het hout geen voedselbron meer vormt voor organismen. De celstructuur verandert, wat resulteert in minder vochtopname [9](#page=9).
* **Resultaat:** Gelijke duurzame eigenschappen als hardhout [9](#page=9).
* **Weerstand:** Tegen schimmels, insecten en weersomstandigheden [9](#page=9).
* **Toepassingen:** Gevelbekleding, zonwering, interieur, terras [9](#page=9).
* **Levensduur (buiten):** 15-25 jaar (duurzaamheidsklasse A) [9](#page=9).
#### 2.1.2 Hydro-thermische modificatie (Platowood)
* **Proces:** Koken en bakken op relatief lage temperaturen, zonder chemicaliën [9](#page=9).
* **Gevolg:** Vergelijkbaar met thermische modificatie; verandert suikers en harsen, waardoor het hout geen voedselbron is en minder vocht opneemt [9](#page=9).
* **Resultaat:** Gelijke duurzame eigenschappen als hardhout [9](#page=9).
* **Weerstand:** Tegen schimmels, insecten, weersomstandigheden en brand [9](#page=9).
* **Toepassingen:** Gevelbekleding, zonwering, terras, interieur, raam- en kozijnhout [9](#page=9).
* **Levensduur (buiten):** 15-25 jaar (duurzaamheidsklasse A) [9](#page=9).
#### 2.1.3 Acetyleren
* **Proces:** Behandeling met azijnzuur en hoge temperatuur, tot in de kern van het hout [9](#page=9).
* **Gevolg:** Verandert de celwanden, waardoor het hout geen voedselbron is en minder vocht opneemt [9](#page=9).
* **Resultaat:** Gelijke duurzame eigenschappen als hardhout [9](#page=9).
* **Weerstand:** Tegen schimmels, insecten, weersomstandigheden en brand [9](#page=9).
* **Toepassingen:** Gevelbekleding, zonwering, terras, interieur, raam- en kozijnhout [9](#page=9).
* **Levensduur (buiten):** 25-50 jaar (duurzaamheidsklasse B) [9](#page=9).
#### 2.1.4 Shou Sugi Ban – Gebrand hout
* **Proces:** De toplaag van het hout wordt verbrand met een gasbrander. Overtollige koolstof wordt verwijderd met water of een borstel. Dit is een Japanse techniek waarbij hout aan de oppervlakte wordt verbrand om een verkoolde laag te creëren [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Gevolg:** De verkoolde laag biedt weerstand tegen weersinvloeden, brandoverslag, insecten en schimmels. Het hout neemt minder vocht op [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Resultaat:** Weerstand tegen schimmels, insecten en brandoverslag [9](#page=9).
* **Toepassingen:** Gevelbekleding, interieur (constructie) [9](#page=9).
* **Levensduur (buiten):** 30+ jaar (duurzaamheidsklasse B-C) [9](#page=9).
##### 2.1.4.1 Varianten van Shou Sugi Ban
* **Traditioneel:** De verbrande koolstoflaag is zichtbaar (craquelé) [10](#page=10).
* **Geschuurd en geolied:** De koolstof is geborsteld, het oppervlak is glad geschuurd. Het houttekening blijft goed zichtbaar, en de olie zorgt voor extra duurzaamheid [10](#page=10).
* **Licht aangebrand en geschuurd:** Primair voor het uiterlijk, met olie voor extra duurzaamheid [10](#page=10).
#### 2.1.5 Geïmpregneerd hout
* **Proces:** Hout wordt ondergedompeld in of behandeld met chemicaliën, vaak op basis van koper, door middel van vacuümdruk [9](#page=9).
* **Gevolg:** De impregnatie dringt door in het hout [9](#page=9).
* **Resultaat:** Oppervlakkige of doordrongen impregnatie. Doordrongen impregnatie kan het hout tweemaal zo duurzaam maken [9](#page=9).
* **Weerstand:** Tegen schimmels, insecten en weersomstandigheden [9](#page=9).
* **Toepassingen:** Terras, gevelbekleding, onderstructuur [9](#page=9).
* **Levensduur (buiten):** 10-15 jaar (duurzaamheidsklasse C) [9](#page=9).
> **Tip:** De afwerking wordt bij voorkeur aangebracht vóór de finale assemblage om nette aansluitingen te garanderen. Uitzonderingen zijn mogelijk voor lakken [13](#page=13).
### 2.2 Oppervlakteafwerking
De keuze van de oppervlakteafwerking is cruciaal voor zowel de bescherming als de esthetiek van het hout. De meest voorkomende afwerkingen zijn olie, vernis, beits, was en lakken (schilderen) [13](#page=13).
#### 2.2.1 Olie
* **Aanbrengen:** Eén laag met een borstel of spuit [15](#page=15).
* **Onderhoud:** Voeden om de 2 jaar is aanbevolen; retoucheren is mogelijk [15](#page=15).
* **Effect:** Voedt het hout en dringt erin [15](#page=15).
* **Uiterlijk:** Mat, de houtstructuur blijft zichtbaar [15](#page=15).
* **Kleuraanbod:** Veel kleuren, niet dekkend [15](#page=15).
* **Bescherming:** Gevoeliger voor krassen en vlekken [15](#page=15).
* **Recyclage (industrieel):** Niet verwerkbaar tot spaanplaat door te hoog vetgehalte en gebrek aan hechting [15](#page=15).
#### 2.2.2 Vernis
* **Aanbrengen:** Eén tot twee lagen met een borstel of spuit [15](#page=15).
* **Onderhoud:** Eénmalig buiten onderhouden; binnen éénmalig met extra olie of vernis afwerken [15](#page=15).
* **Effect:** Vormt een laag op het hout die minder ademend is [15](#page=15).
* **Uiterlijk:** Mat en satijn [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Kleuraanbod:** Beperkt, neigt naar natuurlijke kleuren [15](#page=15).
* **Bescherming:** Niet vlek- of krasgevoelig; afwasbaar [15](#page=15).
* **Recyclage (industrieel):** Te verwerken tot spaanplaat [15](#page=15).
#### 2.2.3 Beits
* **Aanbrengen:** Twee lagen met een borstel of spuit [15](#page=15).
* **Onderhoud:** Om de 2 jaar voeden is aanbevolen; retoucheren is mogelijk [15](#page=15).
* **Effect:** Dringt deels in het hout, waardoor de houtstructuur zichtbaar blijft [15](#page=15).
* **Uiterlijk:** Mat [15](#page=15).
* **Kleuraanbod:** Veel kleuren, niet dekkend [15](#page=15).
* **Bescherming:** Afhankelijk van de eindafwerking met vernis of olie [15](#page=15).
* **Recyclage (industrieel):** Te verwerken tot spaanplaat [15](#page=15).
#### 2.2.4 Was
* **Aanbrengen:** Eén laag met een borstel of spuit [15](#page=15).
* **Onderhoud:** Eénmalig; retoucheren is mogelijk [15](#page=15).
* **Effect:** Vormt een laag die niet in het hout trekt en minder ademend is [15](#page=15).
* **Uiterlijk:** Minder zichtbare houtstructuur [15](#page=15).
* **Kleuraanbod:** Transparant tot donkerder [15](#page=15).
* **Bescherming:** Krasgevoelig, maar niet vlekgevoelig; afwasbaar [15](#page=15).
* **Recyclage (industrieel):** Niet verwerkbaar tot spaanplaat door te hoog vetgehalte en gebrek aan hechting [15](#page=15).
#### 2.2.5 Lakken / Schilderen
* **Aanbrengen:** Twee lagen met een borstel of spuit [15](#page=15).
* **Onderhoud:** Eénmalig; retoucheren is mogelijk [15](#page=15).
* **Effect:** Vormt een dekkende laag die niet in het hout trekt en minder ademend is [15](#page=15).
* **Uiterlijk:** De houtstructuur is minder zichtbaar [15](#page=15).
* **Kleuraanbod:** Veel kleuren, dekkend [15](#page=15).
* **Bescherming:** Kras- en vlekgevoeliger [15](#page=15).
* **Recyclage (industrieel):** Te verwerken tot spaanplaat bij een dunne laag [15](#page=15).
---
# Massief hout: toepassingen en eigenschappen
Dit onderwerp bespreekt de diverse toepassingen van massief hout in verschillende sectoren, de bijbehorende behandelingen en de typisch gebruikte houtsoorten.
### 3.1 Toepassingen van massief hout
Massief hout kent verschillende toepassingen binnen de bouw en meubilair [19](#page=19).
#### 3.1.1 Ruwbouw en constructie
In de ruwbouw en constructie wordt massief hout hoofdzakelijk gebruikt als bouwmateriaal. Hierbij kunnen houten onderdelen verlijmd worden, ook wel gelamineerd genoemd, om grotere overspanningen te realiseren. Deze constructies kunnen zichtbaar gelaten worden of worden afgewerkt. Voor deze toepassingen wordt voornamelijk naaldhout gebruikt, met enkele details van massief loofhout [19](#page=19).
#### 3.1.2 Interieurafwerking
Voor interieurafwerking wordt massief hout soms ook als massief materiaal toegepast, al zijn de toepassingen hier eerder beperkt. Vaker wordt het gebruikt in de vorm van fineer, dat verlijmd wordt op een stabiele drager. Dit fineer wordt vervolgens toegepast voor kasten, wanden, trappen en andere interieurelementen. De afwerking van de zichtbare structuur moet overeenkomen met de rest van de interieurconstructie. Ook hier wordt voornamelijk naaldhout gebruikt [19](#page=19).
#### 3.1.3 Meubilair
In de context van meubilair wordt massief hout zowel als massief materiaal als in de vorm van fineer gebruikt. Exclusieve houtsoorten vinden hier vaker hun weg, mede door de beperkte oplages. Hoofdzakelijk wordt hier loofhout toegepast [19](#page=19).
### 3.2 Behandeling van massief hout
De behandeling van massief hout varieert afhankelijk van de toepassing [19](#page=19).
#### 3.2.1 Behandeling voor ruwbouw en constructie
Voor ruwbouw en constructie wordt vaak geen specifieke behandeling toegepast, tenzij het gaat om gemodificeerd hout [19](#page=19).
#### 3.2.2 Behandeling voor interieurafwerking
Bij interieurafwerking kan het hout onbehandeld blijven, gemodificeerd zijn, of afgewerkt worden met olie, beits, vernis of lakken [19](#page=19).
#### 3.2.3 Behandeling voor meubilair
Voor meubilair wordt het hout minder vaak gemodificeerd en kan het onbehandeld blijven of worden afgewerkt met olie, beits, vernis, was of lakken [19](#page=19).
### 3.3 Gebruikte houtsoorten
De keuze van houtsoort hangt nauw samen met de specifieke toepassing [19](#page=19).
#### 3.3.1 Houtsoorten voor ruwbouw en constructie
Hoofdzakelijk naaldhout wordt gebruikt voor ruwbouw en constructie, aangevuld met details van massief loofhout [19](#page=19).
#### 3.3.2 Houtsoorten voor interieurafwerking
Voor interieurafwerking wordt voornamelijk naaldhout toegepast [19](#page=19).
#### 3.3.3 Houtsoorten voor meubilair
Meubilair wordt hoofdzakelijk vervaardigd uit loofhout [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bevestigingsmiddelen | Algemene term voor objecten die worden gebruikt om twee of meer onderdelen aan elkaar te bevestigen, zoals spijkers, schroeven, lijm en kit. |
| Duurzame verbindingen | Houtverbindingen die ontworpen zijn om lang mee te gaan en bestand te zijn tegen slijtage en ontmanteling, in tegenstelling tot minder duurzame methoden zoals lijmen en kitten voor permanente structuren. |
| Halfhoutverbinding | Een houtverbinding waarbij van twee te verbinden delen telkens de helft van de dikte wordt weggenomen, zodat ze elkaar kunnen overlappen en een haakse of onder een hoek staande verbinding vormen. |
| Pen-gatverbinding | Een traditionele houtverbinding waarbij een uitstekende pen (een uitsteeksel) van het ene houtdeel in een overeenkomstig gevormd gat van het andere houtdeel wordt geschoven, wat resulteert in een sterke verbinding. |
| Zwaluwstaartverbinding | Een sterke houtverbinding die mechanisch vergrendelt en bestaat uit taps toelopende "zwaluwstaart"-vormige pennen en gaten, waardoor de verbinding bestand is tegen trekbelastingen. |
| Thermische modificatie | Een proces waarbij hout wordt verhit tot hoge temperaturen in een zuurstofarme omgeving, wat leidt tot verbeterde stabiliteit en duurzaamheid door veranderingen in de celstructuur en het verwijderen van voedingsstoffen voor insecten en schimmels. |
| Hydro-thermische modificatie | Een proces waarbij hout wordt behandeld met een combinatie van kook- en bakprocessen op relatief lage temperaturen, zonder chemicaliën, wat resulteert in een donkerdere kleur en verbeterde vochtbestendigheid. |
| Geacetyleerd hout | Hout dat is behandeld met azijnzuur onder hoge temperatuur, waardoor de celwanden veranderen en het hout zeer stabiel en bestand tegen vocht, insecten en schimmels wordt. |
| Shou sugi ban (gebrand hout) | Een Japanse techniek waarbij de oppervlakte van hout wordt verbrand om een verkoolde laag te creëren die het hout beschermt tegen weersinvloeden, insecten en schimmels, en ook brandvertragende eigenschappen heeft. |
| Geïmpregneerd hout | Hout dat onder druk wordt behandeld met chemicaliën, meestal koperhoudende oplossingen, om het te beschermen tegen biologische aantasting zoals schimmels en insecten, en de duurzaamheid te verhogen. |
| Olie (houtafwerking) | Een houtafwerking die in het hout dringt en het voedt, waardoor een matte uitstraling ontstaat waarbij de houtstructuur zichtbaar blijft. Het biedt bescherming tegen krassen en vlekken en vereist regelmatig onderhoud. |
| Vernis | Een transparante of gekleurde beschermende laag die op het hout wordt aangebracht en een film vormt die het hout beschermt tegen vocht en vuil. Het kan mat of satijn zijn en is minder ademend dan olie. |
| Beits | Een houtafwerking die deels in het hout dringt en deels een laag op het oppervlak vormt. Het kan de houtstructuur zichtbaar laten of juist dekkend zijn, afhankelijk van de samenstelling en het aantal lagen. |
| Was (houtafwerking) | Een zachte, beschermende afwerking die het hout voedt en een zijdezacht gevoel geeft. Het is minder duurzaam dan vernis of lak en biedt beperkte bescherming tegen vlekken en krassen. |
| Lakken / schilderen | Een dekkende afwerking die een ondoorzichtige laag op het hout vormt, waardoor de houtstructuur niet meer zichtbaar is. Het biedt uitstekende bescherming tegen vocht en vuil en is verkrijgbaar in veel kleuren. |
| Massief hout | Hout dat in zijn natuurlijke vorm wordt gebruikt, zonder te worden verlijmd tot samengestelde producten zoals plaatmateriaal. Het wordt gebruikt voor constructies, meubels en decoratieve toepassingen. |
| Ruwbouw | De structurele elementen van een gebouw die de basis vormen, zoals funderingen, muren en dakconstructies, waarbij massief hout als constructiemateriaal kan worden toegepast. |
| Interieur constructie | De interne structurele onderdelen van een gebouw die niet direct zichtbaar zijn, zoals scheidingswanden, vloerdragers en dakbalken, waarvoor massief hout ook geschikt is. |
Cover
GBWN1 - 2. les grond-bemalingen-beschoeiingen cursus
Summary
# Onderzoek van de bouwgrond
Dit onderwerp behandelt de analyse van de grond waarop gebouwd zal worden, inclusief de grondsoorten, hun eigenschappen en de samenstelling.
### 2.1.1 De grond
Alle constructies, van eenvoudige woongebouwen tot complexe bouwkundige constructies, dienen gefundeerd te worden op de onderliggende of omringende grondmassieven. Ingenieurs kunnen exact berekenen welk gewicht en dus welke kracht de constructie zal uitoefenen op de ondergrond. Echter, de samenstelling en de geotechnische eigenschappen van de grond zijn vaak minder goed gekend, omdat grond een weinig homogeen en zeer complex materiaal is. De grondsoort verschilt van plaats tot plaats door de opeenvolging van grondlagen, hun samenstelling, hun helling, hun dikte en hun eigenschappen, die bepalen welke belasting de grond kan opnemen. Vaak worden te weinig of onaangepaste grondonderzoeken uitgevoerd, wat kan leiden tot budgetverhogingen en overschrijdingen van de uitvoeringstermijn. De kostprijs van een volledig geotechnisch onderzoek weegt echter niet op tegen de kostprijs van de constructie of eventuele schade. Naast de draagkracht kan ook de grondwaterstand of milieuvervuiling van belang zijn [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Onvoldoende kennis van de ondergrond kan leiden tot aanzienlijke budgetverhogingen en vertragingen in de uitvoering van bouwprojecten [3](#page=3).
### 2.1.2 Grondgebonden begrippen
Hieronder volgen enkele belangrijke grond- en funderingsgerelateerde begrippen:
* **Maaiveld (MV):** De aansluitende grond, gras of verharding tegen het gebouw. Het maaiveld ligt minimaal 15 cm lager dan het afgewerkte vloerpeil [4](#page=4).
* **Teelaarde:** De bovenlaag van de grond, vermengd met ontbindende plantaardige bestanddelen. Deze is ongeschikt om rechtstreeks op te bouwen en wordt meestal circa 20 cm afgegraven voor de funderingswerken starten [4](#page=4).
* **Freatisch oppervlak (FO of PO):** De waarneembare grondwaterspiegel. Deze kan zichtbaar gemaakt worden door een put te graven die reikt tot onder het grondwaterniveau [4](#page=4).
* **Bouwrijpe grond:** Grond die geschikt is gemaakt om te bouwen, na verwijdering van bomen, struikgewas, demping van grachten, verwijdering van teelaarde, aanleg van nutsvoorzieningen en verwijdering van bouwrestanten [4](#page=4).
* **Ongeroerde grond / Roervrije grond / Roervaste grond:** Grond in zijn natuurlijke staat, waarin nog niet gegraven is. Deze grond is zeer compact en geschikt om op te funderen [4](#page=4).
* **Geroerde grond:** Grond waarin reeds gegraven of gewoeld is, waardoor lucht tussen de granulaten komt. Hierop kan niet rechtstreeks gefundeerd worden vanwege het risico op zetting of verzakkingen (bv. opgehoogde of aangevoerde grond) [4](#page=4).
* **Grondwerk:** Graafwerkzaamheden om het funderingsvlak voor het bouwwerk te ontgraven, inclusief sleuven voor nutsaansluitingen of putten [5](#page=5).
* **Bouwput:** De ontgraven put vanaf het maaiveld, waarin het funderingsvlak wordt klaargelegd [5](#page=5).
* **Natuurtalud:** De maximale hellingshoek waaronder de grond kan blijven staan zonder gestut te worden. Dit hangt af van korrelgrootte, samenhang en vochtigheid van de grond (bv. steil bij klei, minder steil bij zand) [5](#page=5).
* **Funderingsaanzet (FA):** De onderkant van de fundering van een bouwwerk, het raakvlak tussen de fundering en de onderliggende grond. Deze dient vorstvrij te zijn, minimaal 60-80 cm diep [5](#page=5).
* **Uitleveren:** Het laten toenemen van grondvolume door deze "losser" te maken (bv. door graven, woelen), waardoor lucht tussen de granulaten komt [5](#page=5).
* **Inklinken:** Het afnemen van grondvolume door de grond compacter te maken, bv. onder invloed van druk, neerslag, samendrukking of door aan te trillen [5](#page=5).
* **Zetting:** De neerwaartse verplaatsing van een gebouw door het samendrukken van de grondlagen onder de funderingsaanzet. Een zetting van 0.5 tot 1.5 cm kan soms toegestaan zijn [5](#page=5).
### 2.1.3 Grondsoorten
Grondsoorten verschillen in samenstelling, voorkomen, kenmerken, eigenschappen, draagvermogen en gedrag in aanwezigheid van grondwater. Er zijn drie hoofdgroepen:
1. **Samenhangende grondsoorten:**
* **Klei en leem:** Klei is door water afgezet, leem door wind. Leem is vaak een mengeling van kleideeltjes, silt en zand. Een samengeknepen hoeveelheid klei of leem blijft in vorm na opening van de hand; de korrels hangen samen (cohesie). Deze gronden zijn weinig waterdoorlatend en vrij samendrukbaar. Ze bieden behoorlijk weerstand aan belastingen mits ze dikker zijn dan 3 meter. Funderen op klei- of leemgronden kan, mits de lasten voldoende verdeeld worden, vaak met algemene funderingsplaten [6](#page=6).
* **Veengronden:** Opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal, gevormd in moerassen. Veen is zeer samendrukbaar, wisselvallig en onbetrouwbaar qua waterhuishouding en draagvermogen. Bouwen op veengrond is onmogelijk; men moet dieper funderen op een draagkrachtige laag, wat de kosten aanzienlijk verhoogt (bv. fundering op palen) [7](#page=7).
2. **Onsamenhangende grondsoorten:**
* **Grind en zand:** Zand is hard, los en korrelig materiaal bestaande uit kleine stukjes steen (63 micrometer tot 2 millimeter). Grindkorrels zijn groter dan 2 millimeter, siltkorrels kleiner dan 63 micrometer. Zand komt meestal voor als sediment, vervoerd door water of wind. Een handvol droog zand valt na het samendrukken uiteen; het heeft geen cohesie. Over het algemeen zijn onsamenhangende gronden goede bouwgronden: goed waterdoorlatend, weinig samendrukbaar en met weinig zetting. Ze bieden goed weerstand aan belastingen indien ze minimaal 3 meter dik zijn. Funderen op zand- of grindgronden is doorgaans eenvoudig en goedkoop [7](#page=7).
3. **Vaste grondsoorten:**
* **Rots en steenachtige gronden:** Rots is een uitstekende funderingsgrond indien de laagvorming geschikt is. Steenachtige bouwgronden worden ook als goed gecatalogiseerd, maar vallen buiten het bestek van deze cursus vanwege hun mechanisch gedrag [8](#page=8).
| Eigenschappen van | zand - grind | klei - leem | veen |
| :----------------------- | :------------------------------------------ | :--------------------------------------------------- | :--------------- |
| betrouwbaar als bouwgrond | zeker bij diktes > 3m | redelijk betrouwbare grond bij 3 m of dikkere lagen | onbetrouwbaar |
| samendrukbaarheid | weinig samendrukbaar | wel samendrukbaar | zeer samendrukbaar |
| zetting | weinig of geen zetting | geringe zetting | veel zetting |
| waterdoorlatendheid | waterdoorlatend | watervasthoudend | gevarieerd |
| funderen | vrij eenvoudig, goedkoop | oppassen met funderen, lasten goed verdelen | door veen met putten, palen, duur |
### 2.1.4 Grondlagen
De aardkorst is meestal gelaagd opgebouwd, met wisselende grondtypes en diktes. Het is daarom belangrijk de volledige bodemstructuur en gelaagdheid te kennen voor het bepalen van het funderingssysteem [8](#page=8).
### 2.1.5 Samenstelling van de grond
Grond is in het algemeen samengesteld uit drie soorten elementen (fasen) [9](#page=9):
* **Vaste elementen:** Bestaan uit vast materiaal, zichtbaar als korrels (zand, grind) of als nauwelijks waarneembare plaatjes (in gronden met kleimineralen zoals leem of klei). In onsamenhangende gronden zoals zand/grind zijn deze korrels doorgaans met het blote oog waarneembaar en bestaan ze hoofdzakelijk uit kwarts. De korrels hebben afmetingen tussen 0,2 en 20 mm en kunnen een afgerond of gebroken aspect hebben, afhankelijk van hun wordingsgeschiedenis [9](#page=9).
* **Vloeibare elementen:** Bestaan uit grondwater dat bij temperaturen boven het vriespunt vloeibaar is en bij vorst als ijs kan voorkomen [9](#page=9).
* **Gasvormige elementen:** Bestaan hoofdzakelijk uit lucht en waterdamp [9](#page=9).
De vloeibare en gasvormige elementen bevinden zich in de openingen tussen de vaste elementen, de zogenaamde poriën, die onderling verbonden zijn [9](#page=9).
---
# Eigenschappen en gedrag van grond
Dit deel focust op de cruciale eigenschappen van grond zoals doorlaatbaarheid, draagvermogen, zetting en zwelling, en hoe deze het bouwproces beïnvloeden.
### 2.1 De samenstelling van grond
Grond bestaat uit vaste elementen, vloeibare elementen en gasvormige elementen. De vaste elementen worden onderverdeeld in samenhangende en onsamenhangende gronden [10](#page=10).
#### 2.1.1 Vaste elementen
* **Onsamenhangende gronden:** Bestaan uit grotere korrels, zoals zand en grind. De korrels zijn gemakkelijk te onderscheiden en de grond heeft grote poriën. De korrelgrootte en de poriëngrootte zijn direct gerelateerd; grotere korrels leiden tot grotere poriën [10](#page=10).
* **Samenhangende gronden:** Bestaan uit kleinere deeltjes, zoals kleimineralen die plaatjes vormen. Deze plaatjes hebben afmetingen van 0,2 mm tot 0,002 mm en kleiner. De plaatjes kunnen gemakkelijk over elkaar glijden, wat de grond vervormbaar maakt [10](#page=10).
#### 2.1.2 Vloeibare elementen
Vloeibare elementen in de grond betreffen grondwater. Kennis hierover is essentieel voor graafwerken en de bouw van kelders [10](#page=10).
#### 2.1.3 Gasvormige elementen
Gasvormige elementen omvatten lucht en waterdamp. De aanwezigheid van lucht in de ondergrond kan de kans op zettingen en verzakkingen van constructies vergroten [10](#page=10).
### 2.2 Belangrijke eigenschappen van de grond
#### 2.2.1 Doorlaatbaarheid van grond
De doorlaatbaarheid van grond geeft aan hoe gemakkelijk water erdoorheen kan stromen [10](#page=10).
* **Onsamenhangende gronden:** Worden als goed doorlatend beschouwd vanwege hun grove granulometrie en grote poriën. Water trekt hierin snel weg, wat zichtbaar is op het strand of op zanderige grond na een regenbui [10](#page=10).
* **Samenhangende gronden:** Zoals kleigronden, hebben kleinere plaatjes en poriën, waardoor ze weinig tot zeer weinig doorlatend zijn, maar niet volledig ondoorlatend. Watertransport gebeurt hier zeer traag, wat kan leiden tot plasvorming op akkers en een langdurig plastische bodem na regen [10](#page=10).
#### 2.2.2 Draagvermogen van de grond
Het draagvermogen van de grond, ook wel draagkracht genoemd, is de mate waarin de ondergrond een constructie kan ondersteunen. Het vertegenwoordigt de maximale verticale tegendruk van de grond tegen de druk die door de fundering wordt uitgeoefend [11](#page=11).
Factoren die het draagvermogen beïnvloeden zijn:
* Mechanische eigenschappen van de grond [11](#page=11).
* Diepte, soort en dikte van grondlagen; veenlagen verminderen bijvoorbeeld het draagvermogen door hun samendrukbaarheid [11](#page=11).
* Vorm, afmetingen en stijfheid van de fundering [11](#page=11).
* Watergehalte en stand van het grondwater [11](#page=11).
Wanneer de druk van de fundering en de maximale tegendruk van de grond in evenwicht zijn, spreekt men van "evenwichtsdraagvermogen" of "grensdraagvermogen". Bij een extra belasting zou de grond dan bezwijken, wegschuiven of afschuiven [11](#page=11).
> **Tip:** Vanwege de onzekerheden in proef- en rekenmethoden en de wisselende grondgesteldheid, wordt het toelaatbare draagvermogen berekend door het evenwichtsdraagvermogen te delen door een veiligheidscoëfficiënt, doorgaans tussen 2 en 3 [11](#page=11).
#### 2.2.3 Zetting van de grond
Zettingen treden op wanneer de ondergrond samendrukt onder belasting van een constructie, waarbij water en lucht uit de poriën worden geperst. Dit zijn verticale vormveranderingen in de ondergrond [12](#page=12).
Zettingen kunnen grote schade aan gebouwen veroorzaken, vooral als ze disproportioneel zijn (ongelijke zetting). Een woning kan na realisatie en tot drie jaar erna nog licht "zetten". Bij open bebouwing wordt een zetting tot circa 5 cm aanvaard, bij halfopen en gesloten bebouwing maximaal 2 cm [12](#page=12).
**Risico's ten gevolge van zettingen:**
* **Invloed van een zware nieuwbouw naast een bestaand gebouw:** Het bestaande gebouw is reeds gezet. De nieuwbouw, die nog aan het zetten is, veroorzaakt spanningen in de grond onder het bestaande gebouw, wat kan leiden tot kantelen en scheurvorming in het oudere gebouw [12](#page=12).
* **Invloed van een zwaar bestaand gebouw op een naastliggende, kleinere nieuwbouw:** Het grote gebouw is reeds gezet. De nieuwbouw, die eraan vastzit, kan zich alleen zetten op punten waar geen directe verbinding is met het oudere gebouw. Dit kan leiden tot kantelen van de nieuwbouw weg van het bestaande gebouw [13](#page=13).
#### 2.2.4 Zwelling
Zwelling treedt op wanneer de last op een grond wordt weggenomen, waardoor de grond niet in de samengedrukte positie blijft. Bijvoorbeeld, de bodem van een bouwput kan opzwellen nadat de bovenliggende druk is verwijderd. Het wordt daarom aangeraden om graaf- en stortwerken kort op elkaar te laten volgen [13](#page=13).
* **Samenhangende gronden (bv. klei):** Zijn onrustiger en minder voorspelbaar, met grotere zettings- en zwellingsbewegingen [13](#page=13).
* **Onsamenhangende gronden (bv. zandgrond):** Zetten en zwellen weinig, en de vervormingen voltrekken zich snel [13](#page=13).
#### 2.2.5 Cohesie
Samenhangende gronden beschikken over cohesie, wat vergeleken kan worden met een "lijm" tussen de korrels. Een bepaalde kracht is nodig om deze verbinding te verbreken, en deze kracht is afhankelijk van de kleefkracht van de lijm zelf [13](#page=13).
---
# Water in de grond en terreinonderzoek
Dit onderwerp behandelt de invloed van grondwater op constructies, de concepten van het freatisch oppervlak en waterdruk, en de methoden voor terreinverkenning en geotechnisch grondonderzoek [14](#page=14).
### 3.1 Het freatisch oppervlak
Het freatisch oppervlak, ook wel grondwaterspiegel of grondwatertafel genoemd, is het horizontale vlak dat de zone afbakent waarin alle poriën in de bodem volledig met water gevuld zijn. Boven dit niveau bevinden zich de zones met gebonden water (vastgehecht aan korrels door moleculaire krachten) en capillair water (in nauwe poriën), die doorgaans geen druk uitoefenen. Beneden het freatisch oppervlak bevindt zich vrij water, dat zich vrij kan bewegen en wel druk uitoefent. De snelheid waarmee dit vrije water uit de grond treedt, is afhankelijk van de grondsoort; zo treedt het langzaam uit in kleigrond en snel in zandgrond. Grondwaterstromingen kunnen leiden tot inwendige erosie, waardoor holtes ontstaan die onverwachte instabiliteit van funderingen kunnen veroorzaken [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.2 Waterdruk
Water onder het freatisch oppervlak oefent waterdruk uit. Deze druk neemt evenredig toe met de diepte (waterhoogte). Een waterkolom van 1 meter hoog met een grondoppervlak van 1m² oefent een druk uit van 10 kN/m², wat overeenkomt met 1 meter waterkolom (mWK) [16](#page=16).
De waterdruk staat loodrecht op elk vlak en is voor een bepaalde waterhoogte in elke richting even groot. Dit betekent dat bij een kelder die in het grondwater staat, er druk wordt uitgeoefend op zowel de muren als de vloer [17](#page=17).
#### 3.2.1 Misleiding door grondwater
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen het ware freatisch oppervlak en andere waterhoudende lagen die misleidend kunnen zijn tijdens graafwerken [18](#page=18).
* **Overspannen water:** Grondwater met hoge spanning dat zich onder een slecht doorlatende laag bevindt. Bij het doorboren van deze laag kan de bodem opbarsten door de waterdruk, wat schade kan veroorzaken [18](#page=18).
* **Bovenwater:** Water dat op een slecht doorlatende laag staat. Dit kan de indruk wekken dat het freatisch oppervlak is bereikt, terwijl dit lager kan liggen [18](#page=18).
Kennis van de grondwaterstand is essentieel voor graafwerken en het ontwerpen van waterdichte kelders [17](#page=17).
### 3.3 Terreinverkenning en grondonderzoek
Omdat de samenstelling en geotechnische eigenschappen van de grond complex en weinig homogeen zijn, is grond- en terreinonderzoek cruciaal voor de fundering van constructies. Onvoldoende of slecht uitgevoerde grondonderzoeken leiden vaak tot kostenoverschrijdingen en vertragingen in bouwprojecten. Het onderzoek moet plaatsvinden vóór de aanvang van de werken, en bij voorkeur vóór het ontwerp van de funderingen. Naast draagkracht kan ook onderzoek naar grondwaterstanden en milieuvervuiling van belang zijn [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.3.1 Eenvoudige terreinverkenning
Een eenvoudige terreinverkenning kan bestaan uit:
* Het graven van een put om de grondlaag en grondwaterstand te observeren [19](#page=19).
* Het gebruiken van een sondeerstaaf om de grondsoort te bepalen op basis van hoe gemakkelijk de staaf in de grond penetreert en hoe de grond zich tussen de vingers voelt [19](#page=19).
Aanvullende stappen omvatten:
* Navraag doen in de omgeving bij lokale bewoners, recente bouwers, gemeentelijke archieven en de geologische dienst [20](#page=20).
* Raadplegen van diverse documenten zoals grondmechanische kaarten, luchtfoto's, topografische kaarten, pedologische kaarten, en online databases zoals de Databank Ondergrond Vlaanderen (dov.vlaanderen.be) en websites van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) [20](#page=20).
#### 3.3.2 Geotechnisch grondonderzoek
Voor meer zekerheid over de ondergrond is een geotechnisch grondonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek bepaalt de aard, samenstelling en draagkracht van de grondlagen, wat essentieel is voor het ontwerpen van een passend funderingssysteem. Grondonderzoeken omvatten doorgaans diepsonderingen zoals slagsondering, statische sondering (continu of discontinu) met een mechanische of elektrische conus, en boringen met monstername [21](#page=21).
* **Boringen:** Worden gebruikt voor grondverzet en om grondkarakteristieken zoals watergehalte en pakkingsdichtheid te bepalen [21](#page=21).
* **Diepsonderingen:** Hebben als doel de draagkracht van de grond te bepalen en de opbouw van de grondlagen in kaart te brengen, om zo de meest geschikte en economische fundering te kunnen adviseren [21](#page=21).
##### 3.3.2.1 Diepsonderingen
Diepsonderingen worden uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. De proef houdt in dat een stalen stang met een holle buis met constante snelheid in de grond wordt gedrukt, waarbij het gewicht van het voertuig of grondankers voor de benodigde reactiekracht zorgen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Conusweerstand:** De weerstand die de sondeerpunt ondervindt bij het indrukken. Kleigrond kent een lage conusweerstand, terwijl zandgrond een hoge conusweerstand heeft [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Mantelwrijving (wrijvingsweerstand):** De weerstand die de holle buis (mantelbuis) ondervindt. Kleigrond kent een hoge mantelwrijving, terwijl zandgrond een lage mantelwrijving heeft [22](#page=22) [23](#page=23).
De weerstanden worden continu geregistreerd en gepresenteerd in een sondeerstaat (grafiek) die informatie geeft over de vastheid en het draagvermogen van de grond [23](#page=23).
> **Tip:** Voor een betrouwbaar grondonderzoek moeten minimaal twee, bij voorkeur drie proeven worden uitgevoerd, verspreid over het terrein. Op plaatsen waar zware puntlasten worden verwacht, dient specifiek een proef aangevraagd te worden [23](#page=23).
Om de exacte diepte van de watertafel te bepalen, is het installeren van een peilbuis aan te bevelen, aangezien metingen direct na het sonderen vertekend kunnen zijn [23](#page=23).
##### 3.3.2.2 Sondeerstaat
Een sondeerstaat is een grafische weergave van de conusweerstand en mantelwrijving uitgezet tegen de diepte. De conusweerstand wordt doorgaans met een volle lijn aangeduid en de mantelwrijving met een streepjeslijn. Een uitslag van de grafiek naar rechts duidt op een hogere weerstand, wat wijst op een compactere of stevigere grondlaag. De resultaten van de sondeerstaat vormen de basis voor ingenieurs bij het interpreteren en analyseren van het toekomstige funderingssysteem [23](#page=23) [24](#page=24).
Na grondige studie van de grond en grondwaterstand kan de ingenieur de stabiliteitsstudie aanvangen en het funderingssysteem bepalen. Bij werkzaamheden dichtbij bestaande constructies of de openbare weg zijn voorzorgsmaatregelen nodig om schade aan derden te voorkomen [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Voorafgaandelijk onderzoek | Het proces van het verzamelen van informatie over de bouwgrond vóór de start van de bouwwerkzaamheden, essentieel voor een succesvolle constructie. |
| Grond | Een complex en weinig homogeen materiaal waarop constructies worden gefundeerd, bestaande uit vaste, vloeibare en gasvormige elementen. |
| Maaiveld | De bovengrondse laag, inclusief gras en teelaarde, die minimaal 15cm lager ligt dan het afgewerkte vloerpeil en meestal wordt afgegraven vóór de funderingswerken. |
| Teelaarde | De bovenste laag grond, rijk aan organisch materiaal, die ongeschikt is om rechtstreeks op te bouwen en typisch zo"n 20 cm dik is. |
| Freatisch oppervlak | De waarneembare grondwaterspiegel, ook wel grondwatertafel genoemd, die de scheiding vormt tussen verzadigde en onverzadigde zones in de bodem. |
| Bouwrijpe grond | Grond die is voorbereid voor bebouwing, na het verwijderen van obstakels zoals bomen, struikgewas, grachten, putten, teelaarde en bouwrestanten, en na de aanleg van nutsvoorzieningen. |
| Ongeroerde grond / Roervrije grond / Roervaste grond | Grond die zich in zijn oorspronkelijke, natuurlijke staat bevindt, ongegraven en dus zeer compact door langdurige aanwezigheid, regen of beloop, geschikt om op te funderen. |
| Geroerde grond | Grond waarin eerder is gegraven of gewoeld, wat resulteert in de aanwezigheid van lucht tussen de korrels, waardoor deze minder stabiel is en niet direct kan worden gefundeerd. |
| Bouwput | De uitgegraven ruimte vanaf het maaiveld tot aan het geplande funderingsvlak, waarin de fundering wordt aangelegd. |
| Natuurtalud | De maximale hellingshoek waaronder een grondmassa stabiel kan blijven staan zonder extra ondersteuning, afhankelijk van korrelgrootte, samenhang en vochtigheid. |
| Funderingsaanzet | Het onderste vlak van een fundering, dat direct contact maakt met de onderliggende grond; dit vlak moet vorstvrij zijn, dus minimaal 60-80 cm diep. |
| Uitleveren | Het proces waarbij grond in volume toeneemt door deze losser te maken, bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden, waardoor lucht tussen de korrels komt. |
| Inklinken | Het proces waarbij het volume van grond afneemt door deze compacter te maken, bijvoorbeeld door druk van bovenliggende lagen, neerslag of aanstampen met een trilmachine. |
| Zetting | De neerwaartse verplaatsing van een gebouw als gevolg van het samendrukken van de grondlagen onder de funderingsaanzet; kan problematisch zijn bij te grote of ongelijke zettingen. |
| Klei | Een samenhangende grondsoort, gevormd door afzetting door water, gekenmerkt door kleine, samengekleefde korrels die cohesie vertonen en weinig waterdoorlatend zijn. |
| Leem | Een grondsoort die voornamelijk door wind is afgezet en meestal een mengeling is van kleideeltjes, silt en zand, met vergelijkbare eigenschappen als klei. |
| Cohesie | De samenhang tussen gronddeeltjes, vergelijkbaar met een lijm, die vereist dat een bepaalde kracht nodig is om de verbinding te verbreken. |
| Veengrond | Een grondsoort opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal, nat, sponsachtig, zeer samendrukbaar en onbetrouwbaar qua draagvermogen. |
| Grind en zand | Onsamenhangende grondsoorten, bestaande uit kleine steentjes en zandkorrels, die goed waterdoorlatend en weinig samendrukbaar zijn, en daardoor doorgaans goede bouwgronden vormen. |
| Grondlagen | De opbouw van de aardkorst waarbij verschillende grondtypes elkaar afwisselen in verschillende diktes, wat van belang is voor het bepalen van het funderingssysteem. |
| Vast elementen | De vaste materie waaruit grond bestaat, zoals korrels (zand, grind) of plaatjes (klei, leem), voornamelijk samengesteld uit kwarts. |
| Vloeibaar elementen | Grondwater dat zich in de poriën van de grond bevindt; de kennis hiervan is belangrijk voor graafwerken en kelders. |
| Gasvormige elementen | Lucht en waterdamp die de poriën van de grond vullen; aanwezigheid van lucht kan de kans op zettingen vergroten. |
| Doorlaatbaarheid van grond | De mate waarin grond water doorlaat; onsamenhangende gronden (zand, grind) zijn goed doorlatend, terwijl samenhangende gronden (klei) weinig tot zeer weinig doorlatend zijn. |
| Draagvermogen van de grond | De mate waarin de ondergrond een constructie kan ondersteunen; het is de maximale verticale tegendruk die de grond kan bieden tegen de druk van de fundering. |
| Evenwichtsdraagvermogen / Grensdraagvermogen | Het punt waarop de druk van de fundering en de maximale tegendruk van de grond in evenwicht zijn; verdere belasting kan leiden tot bezwijken van de grond. |
| Toelaatbaar draagvermogen | Het draagvermogen van de grond dat veilig kan worden gebruikt voor fundering, verkregen door het evenwichtsdraagvermogen te delen door een veiligheidscoëfficiënt. |
| Zwelling | Het omhoog komen van de bodem nadat de belasting is weggenomen, wat kan gebeuren bij vroegtijdig uitgraven van een bouwput; samenhangende gronden zijn hier gevoeliger voor. |
| Waterdruk | De druk die het grondwater uitoefent op de omliggende grond en constructies, evenredig met de diepte van de waterkolom boven het grondvlak. |
| Overspannen water | Grondwater onder hoge spanning dat drukt onder een slecht doorlatende laag, met risico op opbarsten van de bodem bij doorboring van de laag. |
| Bovenwater | Water dat op een slecht doorlatende laag staat, wat kan leiden tot een verkeerde inschatting van het freatisch oppervlak. |
| Terreinverkenning | Een initiële, eenvoudige inspectie van het bouwterrein om informatie te verzamelen over de ondergrond, vaak door visuele observatie en eenvoudige tests zoals het graven van een put of het gebruik van een sondeerstaaf. |
| Geotechnisch grondonderzoek | Een gespecialiseerd onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van de ondergrond, uitgevoerd door experts met behulp van diverse proefmethoden om nauwkeurige gegevens te verkrijgen voor het ontwerp van funderingen. |
| Grondonderzoek in de diepte | Onderzoek dat zich richt op de lagen onder het oppervlak, met methoden zoals boringen en diepsonderingen, om de draagkracht en samenstelling van de grond op grotere diepte te bepalen. |
| Diepsonderingen | Een geotechnische proef waarbij met een stang en/of buis in de grond wordt gedrukt om de weerstand van de grond te meten, wat informatie geeft over de draagkracht en het type fundering dat nodig is. |
| Sondeerstaat / Sondeergrafiek | Een grafische weergave van de resultaten van een diepsondering, die de puntweerstand (conusweerstand) en mantelwrijving (wrijvingsweerstand) uitzet tegen de diepte, waardoor de opbouw van de grond en de draagkracht kan worden geanalyseerd. |
| Peilbuis | Een buis met een filter die in een voorgeboord gat wordt geplaatst om de grondwaterstand nauwkeurig en betrouwbaar te meten over een langere periode. |
Cover
GBWN1 - 2. les grond-bemalingen-beschoeiingen.pdf
Summary
# Voorafgaandelijk grondonderzoek
Het uitvoeren van voorafgaandelijk grondonderzoek is cruciaal voor bouwprojecten om potentiële problemen en kostenoverschrijdingen te voorkomen [4](#page=4).
### 1.1 Het belang van grondonderzoek
Een slechte kennis van de ondergrond kan leiden tot significante problemen tijdens de uitvoering van een bouwproject. Deze problemen omvatten vaak [4](#page=4):
* Overschrijding van de uitvoeringstermijn [4](#page=4).
* Een aanzienlijke verhoging van het uitvoeringsbudget, soms tot wel een derde van het totale budget [4](#page=4).
* Verzakkingen van de bouwconstructie [4](#page=4).
### 1.2 Complexiteit van de ondergrond
De materie van de ondergrond is complex en vereist onderzoek naar verschillende aspecten. Enkele grondgebonden begrippen die relevant zijn voor bouwprojecten zijn onder andere bouwrijp maken, teelaarde, grondwerken, maaiveld, freatisch oppervlak, natuurtalud, funderingsaanzet, uitleveren, inklinken en zettingen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.2.1 Grondsoorten
Vaste grond, ook wel rots genoemd, wordt beschouwd als betrouwbaar bouwmateriaal, maar is mechanisch niet te vergelijken met andere grondsoorten en valt buiten het bestek van deze cursus geotechniek [15](#page=15).
#### 1.2.2 Grondlagen en grondfasen
De opbouw van de ondergrond bestaat uit diverse grondlagen, die elk hun eigen eigenschappen en invloed hebben op de stabiliteit en het gedrag van de bouwconstructie [16](#page=16) [17](#page=17).
### 1.3 Belangrijke eigenschappen van de grond
Bij het onderzoeken van de ondergrond zijn diverse eigenschappen van belang. De belangrijkste zijn [18](#page=18):
#### 1.3.1 Doorlaatbaarheid
De doorlaatbaarheid van de grond is een cruciale eigenschap die invloed heeft op de waterhuishouding en de stabiliteit [19](#page=19).
#### 1.3.2 Samendrukbaarheid
De samendrukbaarheid van de grond bepaalt de mate van vervorming onder belasting, wat directe invloed heeft op de grootte en duur van zettingen en/of zwelling [20](#page=20).
#### 1.3.3 Draagkracht
De draagkracht van de ondergrond is afhankelijk van de opeenvolgende grondlagen en hun specifieke eigenschappen, zoals doorlaatbaarheid, samendrukbaarheid en cohesie. Dit concept wordt verder uitgediept in Geotechniek 1 [21](#page=21).
### 1.4 Water in de grond
De aanwezigheid van water in de grond is een essentieel aspect dat grondig onderzocht moet worden [22](#page=22).
#### 1.4.1 Freatisch oppervlak
Kennis van het freatisch oppervlak (grondwaterpeil) is van vitaal belang voor diverse graafwerken, omdat deze alleen "in den droge" uitvoerbaar zijn [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 1.4.2 Invloed op kelders
Voor de bouw van kelders is de kennis van het grondwaterpeil cruciaal, aangezien kelders in de meeste gevallen waterdicht uitgevoerd moeten worden [24](#page=24).
### 1.5 Methoden voor terreinonderzoek
Het terreinonderzoek omvat diverse methoden, waaronder het bestuderen van kaarten, het uitvoeren van boringen en sonderingen [29](#page=29).
#### 1.5.1 Vooronderzoek
Een belangrijk onderdeel is het vooronderzoek, waarbij kaarten en informatie over de omgeving worden geraadpleuagd [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 1.5.2 Onderzoek in situ
Onderzoek dat direct op locatie wordt uitgevoerd, omvat:
* **Grondboringen:** Hierbij worden zowel geroerde als ongeroerde grondmonsters genomen, afhankelijk van de te verrichten proef. De diepte van boringen is echter beperkt [32](#page=32).
* **Peilbuismetingen:** Deze metingen vergelijken het peil van het grondwater in een peilbuis ten opzichte van een sondeergat, met gebruik van een kleistop [33](#page=33).
* **Sonderingen:** De resultaten van sonderingen worden weergegeven in een sonderingsverslag, dat bestaat uit een "sondeerstaat" (grafische weergave van de resultaten) en een funderingsadvies [34](#page=34).
> **Tip:** Een klassiek onderzoek voor een doorsnee woning omvat sonderingen op 3 verspreide plaatsen tot 10 meter diep, met een maximale capaciteit van 10 ton [35](#page=35).
#### 1.5.3 Laboratoriumonderzoek
Naast veldonderzoek is ook onderzoek in het laboratorium van groot belang om de eigenschappen van de grond te bepalen [30](#page=30).
### 1.6 Interpretatie van resultaten
De interpretatie van de resultaten van grondonderzoek is een complex proces dat vaak de expertise van Geotechniek 1 vereist [37](#page=37).
---
# Beschoeiingen
Dit gedeelte behandelt verschillende technieken voor beschoeiingen, inclusief hun toepassingen, voordelen, nadelen en de factoren die de keuze bepalen. Beschoeiingen worden toegepast om de grond te keren en de bouwput open te houden [38](#page=38) [41](#page=41) [44](#page=44).
## 2.1 Het belang van beschoeiingen
Beschoeiingen zijn essentieel voor het creëren en handhaven van een stabiele, open bouwput. Ze voorkomen instorting van de grondwanden en bieden stabiliteit aan de omliggende infrastructuur [41](#page=41) [42](#page=42) [44](#page=44).
### 2.1.1 Doel van beschoeiingen
Het hoofddoel van beschoeiingen is het "open houden van de bouwput". Dit omvat het weerstaan van de gronddruk en het voorkomen van grondverzet [42](#page=42) [44](#page=44) [45](#page=45).
### 2.1.2 Verankering en stempeling
Om de gronddruk te weerstaan en de bouwput open te houden, worden vaak technieken zoals stempeling en verankering toegepast [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 2.1.2.1 Stempeling
Stempels oefenen tegendruk uit om de gronddruk op te vangen. Een nadeel van stempels is dat ze de bouwput doorkruisen met buizen en profielen, wat de werkzaamheden kan bemoeilijken [45](#page=45) [47](#page=47).
#### 2.1.2.2 Grondankers (Groutankers)
Grondankers, ook wel groutankers genoemd, bieden een voordeel doordat de bouwput volledig open en vrij blijft. Deze ankers worden geïnjecteerd met een groutmengsel en kunnen herkend worden aan hun ankerkoppen [47](#page=47) [49](#page=49) [50](#page=50).
## 2.2 Soorten beschoeiingen
Er zijn diverse technieken voor beschoeiingen beschikbaar, waarbij de keuze vaak wordt bepaald door de kostprijs en de werfplaatsinrichting [52](#page=52).
### 2.2.1 Factoren die de keuze bepalen
De keuze van de beschoeiingstechniek is afhankelijk van een reeks factoren [53](#page=53):
* Aard van de ondergrond [53](#page=53).
* Diepte van de beschoeiing [53](#page=53).
* Benodigde stijfheid [53](#page=53).
* Eventuele hinder op de omgeving [53](#page=53).
* Ligging van het grondwaterpeil [53](#page=53).
* Waterdichtheidseisen [53](#page=53).
* Gebruiksduur [53](#page=53).
* Uitvoeringssnelheid [53](#page=53).
* Eventueel hergebruik van de beschoeiingselementen [53](#page=53).
* Kostprijs [53](#page=53).
### 2.2.2 Veelvoorkomende technieken
Enkele van de besproken technieken zijn:
* Berlinerwanden [52](#page=52) [54](#page=54).
* Beschoeide sleuven [52](#page=52).
* Stalen damwanden [52](#page=52).
* Palenwanden [52](#page=52) [60](#page=60).
* Diepwanden (of “slibwanden”) [52](#page=52).
* Secanspalenwanden [52](#page=52) [54](#page=54) [58](#page=58).
* Soil-mix-wanden [52](#page=52).
Meer gedetailleerde informatie over deze en andere technieken is te vinden in de geotechniek [54](#page=54).
#### 2.2.2.1 Berlinerwand
De Berlinerwand kan worden toegepast in woningbouw [54](#page=54).
De eigenschappen van een Berlinerwand zijn:
* Grondkerend [57](#page=57).
* Niet waterkerend, maar wel water-remmend [57](#page=57).
* Uitvoerbaar naast bestaande gebouwen [57](#page=57).
* Flexibel qua vorm van de bouwput [57](#page=57).
* Niet uitvoerbaar in natte grond [57](#page=57).
* Kan een permanente dragende structuur zijn [57](#page=57).
* Niet altijd uitvoerbaar in moeilijke gronden [57](#page=57).
#### 2.2.2.2 Secanspalenwand
De Secanspalenwand is een andere techniek die toepasbaar is [54](#page=54) [58](#page=58).
#### 2.2.2.3 Palenwand
Een palenwand heeft de volgende eigenschappen:
* Grondkerend [60](#page=60).
* Waterkerend [60](#page=60).
* Uitvoerbaar in natte grond [60](#page=60).
* Kan een permanente dragende structuur zijn [60](#page=60).
* Uitvoerbaar naast bestaande gebouwen [60](#page=60).
* Uitvoerbaar in moeilijke gronden [60](#page=60).
* Flexibel qua vorm van de bouwput [60](#page=60).
* Niet water-remmend [60](#page=60).
> **Tip:** Bij de keuze van een beschoeiingstechniek is het cruciaal om alle factoren, zoals grondsoort, waterdichtheidseisen en economische aspecten, zorgvuldig af te wegen [53](#page=53).
---
# Werfvoorbereiding en bemaling
Dit onderdeel behandelt de noodzakelijke voorbereidingen op de werf, met een specifieke focus op bemaling systemen, inclusief de bijbehorende administratieve en technische procedures [61](#page=61) [62](#page=62).
### 3.1 Inleiding tot bemaling
Bemaling is een systeem dat wordt toegepast om het grondwaterpeil te verlagen, wat essentieel kan zijn voor diverse bouw- en grondwerkzaamheden. Het proces van bemaling is echter niet zonder risico's [64](#page=64) [65](#page=65).
### 3.2 Administratieve voorzorgsmaatregelen
Voordat met bemaling wordt gestart, zijn er diverse administratieve stappen te nemen om potentiële problemen te voorkomen en de procedures correct te volgen [67](#page=67).
#### 3.2.1 Plaatsbeschrijving
Een plaatsbeschrijving is een schriftelijke vaststelling van de staat van een onroerend goed vóór aanvang van werkzaamheden. Dit document wordt opgemaakt door een expert, zoals een landmeter of architect, en dient als referentiepunt [67](#page=67).
* **Opname van gebreken:** Hierbij worden bestaande gebreken aan aangrenzende gebouwen nauwkeurig genoteerd en gefotografeerd. Dit omvat scheuren, barsten, vochtschade en de staat van ramen en deuren [67](#page=67).
* **Akkoord van aanpalenden:** Indien de aanpalende buren akkoord gaan met de plaatsbeschrijving, ondertekenen zij het document en kunnen de werkzaamheden van start gaan [68](#page=68).
* **Niet akkoord van aanpalenden:** Als een buur niet akkoord gaat, ontvangt deze een aangetekend schrijven met de vraag om opmerkingen door te geven of het document te tekenen [68](#page=68).
* Indien er geen reactie volgt, wordt dit beschouwd als "stilzwijgend akkoord" en kunnen de werkzaamheden aanvangen [68](#page=68).
* **Opvolging na werken:** Na de werken wordt het pand opnieuw geïnspecteerd. Eventuele bijkomende schade wordt vastgelegd in een "staat van vergelijking" [68](#page=68).
* **Eventuele regelingen:** Dit kan leiden tot financiële regelingen tussen verzekeringsmaatschappijen of eisen tot vergoeding voor "derving" van het gebouw bij een "onbewoonbaarverklaring" [68](#page=68).
#### 3.2.2 Procedure voor het lozen van water
Het lozen van het opgepompte water mag niet willekeurig gebeuren en vereist specifieke procedures. Meer gedetailleerde informatie hierover is te vinden in het vakgebied BO2 Geotechniek 1 [69](#page=69).
### 3.3 Bemaling systemen
Er bestaan verschillende types bemaling systemen, elk met hun eigen toepassingen en technische specificaties [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 3.3.1 Open bemaling
Dit type bemaling wordt vaak toegepast voor ondiepere grondwaterverlagingen [70](#page=70).
#### 3.3.2 Gesloten bemaling
Gesloten bemaling, zoals dieptebronbemaling, wordt ingezet voor diepere grondwaterstanden [71](#page=71).
* **Typische dieptes:** Normaal gesproken ligt de verlaging rond de 4 tot 5 meter, met een maximale toegestane diepte van circa 8 meter [72](#page=72).
* **Specifieke technieken:** Voor dieptes van meer dan 8 meter kan getrapt bemalen of dieptebronbemaling noodzakelijk zijn [73](#page=73).
### 3.4 Einde van de bemaling
De bemaling kan worden stopgezet wanneer er voldoende tegendruk is ontstaan, wat voorkomt dat de grond gaat opdrijven [74](#page=74).
> **Tip:** Zorg ervoor dat de plaatsbeschrijving zeer gedetailleerd is, met duidelijke foto's, om latere discussies te voorkomen [67](#page=67) [68](#page=68).
>
> **Tip:** Raadpleeg de documentatie van BO2 Geotechniek 1 voor specifieke richtlijnen omtrent het lozen van bemaling water [69](#page=69).
---
# Kijkstage tips
Deze sectie biedt praktische adviezen voor het uitvoeren van een kijkstage gericht op het observeren en analyseren van grondwerken en waterhuishouding op een bouwplaats.
### 4.1 Grondwerken observeren
Bij het observeren van grondwerken tijdens een kijkstage is het cruciaal om het grondprofiel grondig te analyseren [76](#page=76).
#### 4.1.1 Grondsoort en eigenschappen
Identificeer visueel de aanwezige grondsoort en noteer de waargenomen eigenschappen [76](#page=76).
> **Tip:** Bekijk het grondprofiel van jouw kijkstage en identificeer de grondsoort en de bijbehorende eigenschappen [76](#page=76).
#### 4.1.2 Sondeeronderzoek
Indien beschikbaar, vraag naar het sondeerrapport en vergelijk de conclusies met je eigen waarnemingen op de bouwplaats [76](#page=76).
> **Tip:** Vraag naar het sondeerrapport en controleer of de conclusies overeenkomen met je visuele waarnemingen [76](#page=76).
#### 4.1.3 Fundering
Analyseer de toegepaste fundering aan de hand van de plannen en beoordeel de logica ervan in relatie tot het vastgestelde grondprofiel [76](#page=76).
> **Tip:** Bekijk de fundering op de plannen en beoordeel of deze logisch is gezien het grondprofiel [76](#page=76).
### 4.2 Waterhuishouding observeren
De waterhuishouding op de bouwplaats vereist specifieke aandachtspunten tijdens een kijkstage [76](#page=76).
#### 4.2.1 Grondwaterstand
Bepaal de hoogte van de grondwaterstand (FO) [76](#page=76).
#### 4.2.2 Observatiemethoden
Noteer hoe de grondwaterstand is waargenomen [76](#page=76).
#### 4.2.3 Aanvullende maatregelen
Onderzoek of er aanvullende maatregelen nodig zijn als gevolg van de grondwaterstand en controleer of bemaling is vermeld in het bestek [76](#page=76).
> **Tip:** Observeer de hoogte van de grondwaterstand, hoe deze is waargenomen en of er extra maatregelen of bemalingen nodig zijn [76](#page=76).
### 4.3 Beschoeiingen observeren (optioneel)
Indien van toepassing, analyseer de toegepaste beschoeiingstechniek [76](#page=76).
#### 4.3.1 Techniek en onderbouwing
Identificeer de gebruikte beschoeiingstechniek en probeer de redenatie achter de keuze van deze specifieke techniek te achterhalen [76](#page=76).
> **Tip:** Indien relevant, identificeer de toegepaste beschoeiingstechniek en bedenk waarom deze specifiek is gekozen [76](#page=76).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Voorafgaandelijk grondonderzoek | Een cruciale fase voorafgaand aan bouwprojecten waarbij de geologische en hydrologische eigenschappen van de bodem worden geanalyseerd om potentiële risico's en problemen te identificeren en te mitigeren. |
| Bouwrijp maken | Het proces waarbij een perceel grond wordt voorbereid voor bebouwing, inclusief egalisatie, verwijdering van teelaarde en aanleggen van basis infrastructuur. |
| Teelaarde | De bovenste laag van de bodem, rijk aan organisch materiaal, die meestal wordt verwijderd alvorens bouwwerkzaamheden te starten en later weer kan worden aangebracht. |
| Grondwerken | Werkzaamheden die betrekking hebben op het verplaatsen, uitgraven, aanvullen of bewerken van grond op een bouwplaats. |
| Maaiveld | Het natuurlijke oppervlak van de aarde, of het niveau waaraan de bouw wordt aangepast, vaak de referentie voor hoogtemetingen. |
| Freatisch oppervlak | Het niveau van het grondwater in een gebied wanneer dit niet wordt beïnvloed door externe factoren zoals pompen of drainage. |
| Natuurtalud | Een schuine helling die op natuurlijke wijze is gevormd of zo is aangelegd dat deze er natuurlijk uitziet, vaak gebruikt om hoogteverschillen op te vangen. |
| Funderingaanzet | De locatie waar een fundering begint, de overgang van de grond naar de constructie van het gebouw. |
| Uitleveren | In de context van grondwerken, het afvoeren van overtollige grond van de werf. |
| Inklinken | Het proces waarbij grondvolume afneemt door verdichting, vaak als gevolg van waterverlies of mechanische druk. |
| Zettingen | Het proces waarbij een constructie of de onderliggende grond onder invloed van de belasting van de constructie geleidelijk zakt. |
| Vaste grond | Grond die zo compact en stabiel is dat deze een hoge draagkracht biedt, zoals rots. |
| Doorlaatbaarheid | De mate waarin vloeistoffen, zoals water, door een bepaald materiaal, zoals grond, kunnen stromen. |
| Samendrukbaarheid | De mate waarin een materiaal, zoals grond, onder belasting in volume afneemt. |
| Draagkracht | Het vermogen van de bodem om de belasting van een constructie veilig te kunnen dragen zonder excessieve vervorming of bezwijken. |
| Grondwaterpeil | De hoogte waarop het grondwater zich bevindt in de bodem, een belangrijke factor bij graaf- en kelderbouw. |
| Graafwerken | Werkzaamheden die bestaan uit het uitgraven van de bodem voor de aanleg van funderingen, kelders, sleuven, etc. |
| Beschoeiing | Een constructie die wordt gebruikt om de wanden van een bouwput te ondersteunen en te voorkomen dat grond wegrolt of instort, en om grondwater te weren. |
| Verankering en stempeling | Technieken gebruikt om de wanden van een bouwput te stabiliseren door externe krachten toe te passen, zoals stempels die tegen elkaar drukken of ankers die in de grond worden geslagen. |
| Gronddruk | De druk die de grond uitoefent op een constructie, zoals een beschoeiing of een kelderwand. |
| Tegendruk | Een kracht die wordt uitgeoefend om de gronddruk tegen te gaan, bijvoorbeeld door stempels in een bouwput. |
| Gordingenstempels | Horizontale balken (gordingen) die worden ondersteund door verticale stutten (stempels) om de wanden van een bouwput te verstevigen. |
| Grondankers | Constructies die diep in de grond worden aangebracht om de wanden van een bouwput te stabiliseren en de gronddruk op te vangen. |
| Groutankers | Grondankers waarbij een cementmengsel (grout) wordt geïnjecteerd om de ankers te verankeren en contact te maken met de omringende grond. |
| Berlinerwand | Een type beschoeiing dat bestaat uit verticale H-profielen en horizontale planken of betonplaten die de grond keren. |
| Secanspalenwand | Een wandconstructie bestaande uit overlappende palen, vaak gebruikt als permanente grondkering. |
| Palenwand | Een wand die is opgebouwd uit palen, die zowel als grondkering als als permanente structuur kan dienen. |
| Bemalingssystemen | Systemen die worden gebruikt om grondwater uit een bouwput of het omliggende gebied te verwijderen om droge werkomstandigheden te creëren. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde schriftelijke en visuele (met foto's) documentatie van de toestand van een onroerend goed vóór aanvang van bouwwerkzaamheden, bedoeld om eventuele schade tijdens de werken vast te stellen. |
| Staat van bevinding | Een synoniem voor plaatsbeschrijving, de officiële vaststelling van de toestand van een pand op een bepaald moment. |
| Staat van vergelijking | Een herhaling van de plaatsbeschrijving na afloop van de bouwwerkzaamheden om eventuele nieuwe schade te documenteren. |
| Derving | Schade aan een gebouw die leidt tot verlies van gebruiksfunctie of waarde, waarvoor compensatie kan worden geëist. |
| Open bemaling | Een bemalingssysteem waarbij water direct uit de bouwput wordt opgepompt. |
| Gesloten bemaling | Een bemalingssysteem waarbij water uit de grond wordt onttrokken via filters (drainagebuizen) en vervolgens wordt afgevoerd, vaak met gebruik van een vacuümpomp. |
| Dieptebronbemaling | Een gespecialiseerd bemalingssysteem dat water onttrekt uit diepere grondlagen middels speciaal ontworpen filters. |
| Te volgen grondprofiel | Het visueel waarnemen en analyseren van de verschillende aardlagen in de bodem op een bouwplaats. |
| Sondeerverslag | Een rapport dat de resultaten bevat van een sondering, een onderzoekstechniek om de weerstand van de grond tegen indringing te meten. |
| Waterhuishouding | De circulatie en opslag van water in de bodem en de interactie met de ondergrondse structuren. |
Cover
GBWN1 - 2. les grond-bemalingen-beschoeiingen.pdfBeschoeiingen_selectie.pdf
Summary
# Introductie tot beschoeiingstechnieken
Dit onderwerp introduceert het concept van beschoeiingstechnieken, hun noodzaak en de verschillende methoden die worden gebruikt om de grond te ondersteunen tijdens bouwwerkzaamheden, evenals de factoren die de keuze van een techniek bepalen.
### 1.1 Noodzaak van beschoeiingstechnieken
In bepaalde situaties is het niet mogelijk om een bouwput aan te leggen in open uitgraving. In deze gevallen zijn verticale grondkerende constructies, ook wel beschoeiingen genoemd, noodzakelijk om:
* de grond aan de rand van de bouwput op zijn plaats te houden [1](#page=1).
* verzakkingen van de wegenis te voorkomen waarlangs gegraven wordt [1](#page=1).
* verzakkingen van aanpalende gebouwen te voorkomen [1](#page=1).
De optredende spanningen van een nieuw te bouwen constructie kunnen naburige constructies beïnvloeden, wat kan leiden tot nieuwe zettingen. Het uitgraven van een bouwput verandert de grondspanning naast de fundering van een aanpalend gebouw aanzienlijk en vereist daarom zorgvuldige inschatting om verzakkingen te voorkomen. Dit effect wordt groter naarmate dieper uitgegraven wordt [1](#page=1).
Wanneer zettingen van aanpalende bebouwing of wegenis verwacht worden, dienen voorzorgsmaatregelen genomen te worden ter bescherming van de directe omgeving. Dit hoofdstuk belicht gespecialiseerde technieken en systemen hiervoor [1](#page=1).
> **Tip:** Het correct inschatten van de impact van bouwactiviteiten op de omgeving is cruciaal voor het voorkomen van schade aan bestaande constructies.
### 1.2 Verschillende beschoeiingstechnieken
Er bestaan diverse technieken voor het realiseren van verticale beschoeiingen, elk met een eigen toepassingsgebied. Vaak kunnen meerdere technieken worden toegepast, waarbij de kostprijs een doorslaggevende factor is bij de keuze [1](#page=1).
De meest toegepaste beschoeiingstechnieken zijn:
* Damplanken (of "Berlinerwanden") [1](#page=1).
* Beschoeide sleuven [1](#page=1).
* Stalen damwanden [1](#page=1).
* Palenwanden [1](#page=1).
* Diepwanden (of "slibwanden") [1](#page=1).
* Soil-mix wanden [1](#page=1).
### 1.3 Factoren bij de keuze van een beschoeiingstechniek
De keuze voor een specifieke beschoeiingstechniek hangt af van diverse elementen, waaronder:
* De aard van de ondergrond [2](#page=2).
* De diepte van de beschoeiing [2](#page=2).
* De benodigde stijfheid [2](#page=2).
* Eventuele hinder voor de omgeving [2](#page=2).
* De ligging van het grondwaterpeil [2](#page=2).
* Eisen aan waterdichtheid [2](#page=2).
* De gebruiksduur [2](#page=2).
* De uitvoeringssnelheid [2](#page=2).
* Mogelijk hergebruik van de beschoeiingselementen [2](#page=2).
* De kostprijs [2](#page=2).
Zelfs een beschoeide bouwput kan nog leiden tot horizontale of verticale vervormingen in de omgeving, afhankelijk van de stijfheid van de gebruikte techniek. Om dit te beperken, kunnen stempels of grondankers voorzien worden [2](#page=2).
> **Tip:** Een grondige analyse van de omgevingsfactoren en projectvereisten is essentieel voor een optimale keuze van de beschoeiingstechniek.
### 1.4 Terminologie
Er bestaat in de volksmond verwarring tussen de benamingen "damwanden" en "damplanken", waarbij "damwanden" vaak als algemene term voor grondkerende constructies wordt gebruikt. In deze cursus wordt de terminologie als volgt gehanteerd [2](#page=2):
* **Damwanden**: een aaneengesloten reeks van geprofileerde stalen profielen [2](#page=2).
* **Damplanken**: de combinatie van stalen H-profielen en kleinere elementen in hout, beton, staal, kunststof [2](#page=2).
---
# Verankering en stempeling van beschoeiingen
Verankering en stempeling zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen die de stevigheid van beschoeiingen verhogen om bezwijken onder gronddruk te voorkomen. Deze technieken worden vaak per verdiepingshoogte van de bouwput aangebracht [3](#page=3).
### 3.2.1 Stempeling
Stempeling omvat het plaatsen van elementen, zoals profielen en kokers, tussen twee tegenover elkaar staande beschoeiingswanden om de bouwput open te houden. Hoewel ze de bouwput stabiliseren, kunnen stempels hinder veroorzaken voor werkzaamheden binnen de bouwput omdat ze de ruimte doorkruisen. Om voldoende werkruimte te behouden, worden stempels op voldoende afstand geplaatst. Horizontale grondkrachten worden via stalen gordingen op de beschoeiingswanden naar de stempels overgebracht [3](#page=3).
Stempels brengen horizontale krachten over naar:
1. De tegenoverstaande wanden [4](#page=4).
2. De bodem van de bouwput [4](#page=4).
3. Delen van reeds gerealiseerde constructies [4](#page=4).
Het overbrengen van krachten naar de bodem van de bouwput beperkt de vrije werkruimte aanzienlijk en wordt daarom minder vaak toegepast. Wanneer krachten worden overgebracht naar reeds gerealiseerde constructies, worden stalen liggers gebruikt die onderling verbonden en verticaal ondersteund moeten worden om uitknikken te voorkomen [4](#page=4).
Als stempels kunnen dienen:
1. **Stalen profielen (vakwerkliggers)** [5](#page=5).
2. **Buis- of kokerprofielen**: Geschikt voor grote overspanningen tot 40 meter en voor zeer grote krachten [5](#page=5).
3. **Hydraulische stempels**: Veelzijdig inzetbaar, gemakkelijk te plaatsen en kunnen grote druk opvangen. Met beweegbare voeten en telescopische constructie kunnen deze stempels een hoek van 45 graden maken en lengtes tot 22 meter bereiken, waardoor gewenste binnenwerkruimtes vergroot kunnen worden [5](#page=5).
> **Tip:** Hydraulische stempels bieden flexibiliteit in plaatsing en aanpassing, wat een voordeel kan zijn bij complexe bouwkuipen.
### 3.2.2 Grondankers (trekankers of groutankers)
Grondankers, ook wel trekankers of groutankers genoemd, bieden het grote voordeel van een volledig open bouwput, wat ongehinderd werken mogelijk maakt in tegenstelling tot bij stempels [6](#page=6).
**Principeschets:**
Grondankers bestaan uit stalen trek-elementen (stalen staaf met ankerplaat) die onder een bepaalde hellingshoek door de beschoeiingswand in de achterliggende grond worden geplaatst. Ze worden verankerd in de grond door middel van een verhard grout-lichaam. Grout is een mengsel van cement, water en eventuele toeslag- en hulpstoffen. Dit grout-lichaam vormt een "prop" die zich in de grond vastzet, waardoor de beschoeiing niet kan omvallen of richting de bouwput kan verschuiven [6](#page=6).
**Uitvoering:**
1. Boren van een boorgat door de beschoeiingswand [6](#page=6).
2. Boren met een voerbuis (uitgerust met een boorkop) door het boorgat in de achterliggende grond, onder een hellingshoek van ongeveer 4 tot 6 meter diep [6](#page=6).
3. Injecteren van het groutmengsel (watercement mengsel) onder hoge druk in de voerbuis. Een deel vloeit achteraan uit de voerbuis en vormt de groutprop [6](#page=6).
4. Plaatsen van wapeningsstrengen of een wapeningsstaaf in de voerbuis [7](#page=7).
5. Verwijderen van de voerbuis [7](#page=7).
6. Na verharding van het groutmengsel worden de strengen of de staaf opgespannen en vastgezet met een ankerkop, wat het enige zichtbare deel op de beschoeiingswand is [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een typische groutprop kan variëren in grootte, afhankelijk van de benodigde draagkracht en de grondgesteldheid, om effectieve verankering te garanderen [6](#page=6) [7](#page=7).
#### Andere toepassingen van grondankers
Grondankers worden ook gebruikt als trekankers voor de betonplaat in een bouwput. Bij verwachte grote opwaartse grond- of waterdruk kan de funderingsplaat bol gaan staan of bezwijken. Om dit te voorkomen, kunnen trekankers in de funderingsplaat worden aangebracht, waarbij het plaatsingsprincipe vergelijkbaar is met dat van ankers in beschoeiingen. De ankerkoppen worden nadien weggewerkt in een tweede opgestorte betonlaag [8](#page=8).
> **Tip:** Het gebruik van grondankers is een efficiënte methode om zowel horizontale als opwaartse krachten op bouwwerken te weerstaan, wat de stabiliteit en veiligheid aanzienlijk verhoogt [6](#page=6) [8](#page=8).
---
# Specifieke beschoeiingstechnieken
Dit onderwerp behandelt gedetailleerd twee specifieke grondkerende en stabiliserende technieken voor bouwputten: de damplankenwand (Berlinerwand) en de secanspalenwand.
### 3.1 Damplankenwand of "Berlinerwand"
Een damplankenwand, ook wel Berlinerwand genoemd, is een tijdelijke constructie die de achterliggende grond tegenhoudt, maar niet waterdicht is. Deze techniek wordt vaak toegepast wanneer bouwputten vanwege plaatsgebrek niet schuin (in talud) kunnen worden aangelegd [9](#page=9).
#### 3.1.1 Werkwijze
Verticale stalen I- of H-profielen worden met een tussenafstand van ongeveer 1 tot 3.5 meter in de grond aangebracht door middel van heien, trillen of plaatsen in vooraf geboorde gaten. Vervolgens wordt de bouwput ongeveer 0.5 tot 1 meter uitgegraven en worden er handmatig elementen (gemaakt van hout, beton of staal) tussen de flenzen van de profielen geschoven over de hoogte van de uitgegraven laag. Er wordt zo recht mogelijk uitgegraven om holtes achter de constructie te vermijden die tot grondverschuivingen kunnen leiden. De tussenliggende balken en betonplaten worden langs de putzijde vastgezet met houten wiggen. Dit proces wordt herhaald voor elke uitgegraven laag totdat de gewenste diepte is bereikt, waardoor een aaneensluitend scherm rondom de bouwput ontstaat. De gronddruk wordt via de tussenelementen overgebracht naar de H-profielen. De wand zelf is nooit dieper dan de bouwput, enkel de stalen profielen reiken dieper [9](#page=9).
> **Tip:** Er wordt zo recht mogelijk uitgegraven om holtes achter de constructie te vermijden [9](#page=9).
#### 3.1.2 Materialen
De damwandelementen kunnen uit diverse materialen bestaan, waaronder hout, staal en beton. De keuze van het materiaal wordt bepaald door functionele, constructieve en financiële overwegingen [10](#page=10).
* **Hout:** Houten damplanken worden doorgaans gebruikt voor relatief kleine constructies. De balken hebben typisch een dikte van 5 tot 15 cm en een hoogte van 13 tot 18 cm [10](#page=10).
* **Staal:** Stalen platen zijn groter dan houten balken en verkorten daardoor de plaatsingstijd. Ze worden in de grond geduwd en snijden als het ware de grond in tweeën, wat de kans op holtes achter de wand minimaliseert. Bovendien zijn stalen platen redelijk waterdicht, zeker bij een goede aansluiting tussen de platen [10](#page=10).
* **Beton:** Betonplaten, ongeveer 5 tot 10 cm dik, zijn voorzien van tralieliggers die zorgen voor de sterkte en stijfheid van de plaat. Deze platen hebben doorgaans een lengte van 1.5 tot 2 meter en een hoogte van circa 40 cm [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 3.1.3 Verankering
Bij Berlinerwanden van aanzienlijke hoogte, met een corresponderende hoge gronddruk, wordt de damwand verankerd met grondankers. Om de ankerstaven te bevestigen en de krachten te verdelen, worden horizontale gordingen (stalen profielen die verticale profielen verbinden) aan de damwand bevestigd. Een wand van één verdiepingshoogte wordt meestal zonder verankering uitgevoerd; vanaf twee of meer verdiepingen is verankering noodzakelijk vanwege de beperkte stijfheid van de beschoeiingswand [11](#page=11).
#### 3.1.4 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [11](#page=11).
* Niet waterkerend [11](#page=11).
* Tijdelijke constructie die nadien wordt verwijderd [11](#page=11).
* Vereist een "droge" werf; graafwerk en plaatsing van tussenelementen gebeuren manueel. Indien nodig kan tijdelijke grondwaterverlaging ("bemaling") noodzakelijk zijn [11](#page=11).
* Toepasbaar bij goed penetreerbare grond vanwege het handmatige graafwerk [11](#page=11).
* Geschikt voor bouwputten met dieptes beperkt tot circa 12 meter [11](#page=11).
* Niet aanbevolen binnen de invloedssfeer van bestaande gebouwen of constructies, aangezien het de gronddruk wel kan opvangen, maar zettingen van omliggende zware constructies niet kan tegengaan. In dergelijke gevallen is een andere beschoeiingstechniek aangewezen [11](#page=11).
* Groot voordeel is de flexibiliteit; de wand kan eenvoudig worden aangepast aan de vorm en situatie van de bouwput [11](#page=11).
* Relatief eenvoudig te construeren met gestandaardiseerde bouwelementen, wat leidt tot lagere kosten dan andere beschoeiingstechnieken [11](#page=11).
### 3.2 Secanspalenwand
Een secanspalenwand is een beschoeiingsconstructie rondom een bouwput, gevormd door een reeks palen die in de grond worden gevormd, geboord of geschroefd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen in elkaar snijdende ("secans") palen en aan elkaar rakende ("tangens") palen; hier wordt enkel het eerste type behandeld. De secanspalenwand is grondkerend en waterremmend, maar niet volledig waterdicht vanwege mogelijke doorsijpeling tussen de palen. In sommige gevallen kan deze wand ook dragend zijn en deel uitmaken van de fundering [12](#page=12).
#### 3.2.1 Werkwijze
##### Uitzetten van de palen
Om de waterremmende eigenschap te garanderen, is een nauwkeurige en loodrechte uitvoering van de palen essentieel. Om de precieze positie van de palen en de correcte insnijdingsdiepte te waarborgen, moet de boormachine nauwkeurig gepositioneerd kunnen worden. Om te voorkomen dat de boormachine bij het inboren afwijkt of scheef boort, wordt eerst een gewapende "geleidingsbalk" in beton gerealiseerd. Hiervoor wordt een geul van circa 40 cm diep en een breedte van de paaldiameter plus ongeveer 60 cm gegraven. Voordat het beton wordt gestort (dat aan weerszijden circa 30 cm breder is dan de toekomstige palen), wordt centraal in de geul een polystyreen sjabloon geplaatst dat overeenkomt met de positie en diameters van de te realiseren palen. Na het uitharden van het beton kan het sjabloon worden verwijderd en kan de palenboor-machine exact in de opening worden geplaatst. De geleidingsbalk blijft zichtbaar bovenaan en verbindt de koppen van de palen, wat zorgt voor samenhang. De extra breedte van de geleidingsbalk kan later worden afgekapt [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** Een geleidingsbalk in beton, uitgezet met een polystyreen sjabloon, garandeert de precieze plaatsing en loodrechte uitvoering van de palen [13](#page=13).
##### Volgorde van uitvoering van de palen
De wand bestaat uit "primaire" en "secundaire" palen, uitgevoerd in drie fasen om grondverschuivingen of verzakkingen te voorkomen. Eerst worden de "primaire" palen gerealiseerd (schematisch blauw en geel), waarna, na voldoende uitharding, de "secundaire" palen (rood) worden geboord [14](#page=14).
##### Realiseren van de palen
Het boorprincipe is gebaseerd op "verbuisde schroefboorpalen". Een holle "mantelbuis" wordt in de grond geperst terwijl de grond erin wordt weggenomen. De mantelbuis ondersteunt het boorgat, waardoor zettingen van de grond beperkt blijven en de grond naast het boorgat niet wordt verdrongen. Dit maakt het boren naast bestaande funderingen zonder risico mogelijk. Deze techniek is bovendien trillingsvrij en geluidsarm. De "schroef van Archimedes" of avegaar, met een boorkop, draait binnenin de mantelbuis en transporteert de los geboorde grond naar boven. Op de juiste diepte wordt beton door de holle as van de avegaar gepompt, terwijl de mantelbuis en avegaar omhoog worden gedraaid, waardoor het beton onmiddellijk de ontstane holle ruimte vult. De secundaire palen worden enkele dagen na de primaire palen geboord en snijden deze een paar centimeter af, afhankelijk van de paaldiameter. Secundaire palen worden meestal van wapening voorzien in de vorm van staven of stalen profielen [14](#page=14) [15](#page=15).
> **Tip:** Het "verbuisde" boorsysteem met een mantelbuis voorkomt grondverdrenging en maakt boren naast bestaande funderingen mogelijk [14](#page=14).
#### 3.2.2 Verankering
Na het uitharden van de palen kan de bouwput gefaseerd worden uitgegraven, waarbij per fase (ongeveer één verdiepingshoogte) grondankers worden geplaatst in de aansluiting van twee palen. De vloerplaat die in de palenwand wordt geïntegreerd, zorgt voor een sterke, samenhangende kelderconstructie. Later kan een voorzetwand worden gerealiseerd die dient als afgewerkte kelderwand, waarbij wapeningsnetten vóór de secanspalenwand worden gemonteerd en met beton worden opgespoten [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 3.2.3 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [16](#page=16).
* Waterremmend [16](#page=16).
* Uitvoering is mogelijk zonder verlaging van de grondwatertafel en in vrijwel elke grondsoort. Harde ondergronden of funderingsmetselwerk vormen geen obstakel [16](#page=16).
* Boren naast bestaande funderingen is mogelijk zonder risico op schade door de trillingsvrije techniek en het ontbreken van grondverdringing, waardoor veranderingen in grondspanningen en zettingen worden uitgesloten [16](#page=16).
* De palenwand heeft een hoog verticaal draagvermogen en kan als onderdeel van de constructie dienen, bijvoorbeeld voor de gevel [16](#page=16).
* Door het gebruik van polystyreen sjablonen en een wendbare machine is de vorm van de palenwand flexibel te bepalen, zelfs ronde uitvoeringen zijn mogelijk [16](#page=16).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beschoeiingstechnieken | Verticale grondkerende constructies die worden uitgevoerd om de grond op zijn plaats te houden, verzakkingen van wegenis en aanpalende gebouwen te voorkomen, en die kunnen variëren in materiaalkeuze en uitvoeringsmethode, afhankelijk van de omstandigheden. |
| Grondkerende constructies | Bouwwerken die ontworpen zijn om de achterliggende grond te ondersteunen en te voorkomen dat deze instort of verschuift, cruciaal bij bouwputten en diepe uitgravingen. |
| Verticale grondkerende constructies | Specifieke vorm van grondkerende constructies die een verticaal schild vormen om de instabiliteit van de grond te beheersen. |
| Damplanken | Een specifieke type beschoeiing dat bestaat uit een combinatie van stalen H-profielen en kleinere elementen zoals hout, beton of kunststof, die tussen de flenzen van de profielen worden geschoven om een scherm te vormen. |
| Berlinerwand | Een tijdelijke grondkerende constructie, ook wel damplankenwand genoemd, die bestaat uit verticale stalen H-profielen waartussen elementen van hout, beton of staal worden geschoven om de grond tegen te houden. |
| Stalen damwanden | Een aaneengesloten reeks van geprofileerde stalen profielen die als grondkerende constructie worden toegepast, vaak in de vorm van waterdichte schermen. |
| Palenwand | Een beschoeiingsconstructie gevormd door een aaneenschakeling van in de grond gevormde, geboorde of geschroefde palen, die grondkerend en waterremmend kan zijn. |
| Secanspalenwand | Een type palenwand waarbij de palen elkaar in de grond snijden om een zo waterdicht mogelijke constructie te vormen, vaak gebruikt als grondkering. |
| Slibwanden | Een andere benaming voor diepwanden, diep in de grond aangebrachte wanden, vaak gebruikt voor grondkering en als onderdeel van funderingen. |
| Soil-mix wanden | Een beschoeiingstechniek waarbij de grond ter plaatse wordt gemengd met cement en andere bindmiddelen om een stabiele, waterdichte wand te creëren. |
| Stempeling | Het aanbrengen van horizontale elementen, zoals profielen of kokers, tussen twee tegenover elkaar staande beschoeiingswanden om de bouwput open te houden en de gronddruk op te vangen. |
| Stempels | De horizontale elementen die bij stempeling worden gebruikt om de beschoeiingswanden te ondersteunen en de zijwaartse gronddruk te weerstaan. |
| Grondankers | Trek-elementen (stalen staaf met ankerplaat) die onder een hoek in de grond worden geplaatst en verankerd met een verhard grout-lichaam, om beschoeiingen te verstevigen of opwaartse krachten op funderingsplaten tegen te gaan. |
| Trekankers | Een algemene term voor grondankers die primair worden gebruikt om trekkrachten op te vangen, zoals bij beschoeiingen of om opwaartse druk op funderingen te weerstaan. |
| Groutankers | Een specifiek type grondanker waarbij een mengsel van cement en water (grout) wordt geïnjecteerd om een verankeringslichaam in de grond te vormen. |
| Grout | Een vloeibaar mengsel van cement, water en eventuele toeslagmaterialen, gebruikt om verankeringslichamen te vormen of boorgaten te stabiliseren. |
| Gordingen | Horizontaal geplaatste stalen profielen die twee of meer verticale beschoeiingsprofielen met elkaar verbinden om de krachtoverdracht naar stempels of ankers te verbeteren. |
| Verankering | Het proces waarbij de beschoeiing wordt vastgezet in de grond, meestal met behulp van grondankers, om stabiliteit te garanderen tegen de optredende gronddruk. |
| Gronddruk | De druk die de achterliggende grond uitoefent op een verticale constructie zoals een beschoeiing of damwand. |
| Waterremmend | Een constructie die de doordringing van grondwater aanzienlijk vertraagt, maar niet volledig tegenhoudt, zoals bij palenwanden. |
| Waterdichtheidseisen | Specificaties die aangeven in welke mate een constructie het passeren van water moet beperken, variërend van waterkerend tot volledig waterdicht. |
| Bemalen | Het kunstmatig verlagen van de grondwaterstand in of rond een bouwput, vaak nodig bij bouwactiviteiten in vochtige gronden om droge werkomstandigheden te creëren. |
| Talud | Een schuine helling van de grond, in tegenstelling tot een verticale uitgraving of beschoeiing. |
| Groutprop | Het verharde grout-lichaam dat zich vormt achter de beschoeiing of in het boorgat wanneer grout wordt geïnjecteerd, en dat dient als verankering. |
| Verbuisde schroefboorpalen | Een methode voor het maken van palen waarbij een mantelbuis in de grond wordt gedrukt, de grond uit de buis wordt verwijderd met een schroefboor, en vervolgens beton wordt geïnjecteerd. |
| Mantelbuis | Een holle buis die tijdens het boren van palen in de grond wordt gebruikt om het boorgat te ondersteunen en te voorkomen dat de grond instort. |
| Schroef van Archimedes (avegaar) | Een eindeloze schroef met een boorkop aan het uiteinde, gebruikt om grond uit een boorgat te verwijderen en tegelijkertijd de ruimte te vullen met beton. |
Cover
GBWN1 - 2. Werfvoorbereiding - cursus
Summary
# Werfinrichting en veiligheid
De werfinrichting organiseert het bouwterrein functioneel en veilig om het bouwproject zo efficiënt mogelijk uit te voeren met minimale hinder [3](#page=3).
### 1.1 Algemene principes van werfinrichting
Het doel van de werfinrichting is het creëren van een functioneel en veilig georganiseerd bouwterrein, wat resulteert in een efficiënte projectuitvoering met minimale overlast en frustratie. Bij grotere werven wordt voorafgaand een werfinrichtingsplan opgesteld, waarbij een tijdelijke infrastructuur, een zogenaamd 'bouwdorp', wordt ingericht [3](#page=3).
Factoren die de inrichting van de bouwplaats beïnvloeden, zijn onder meer:
* Het type bouwproject [3](#page=3).
* De locatie en de omgeving [3](#page=3).
* Het in te zetten materiaal en materieel [3](#page=3).
* De noodzakelijke nuts- en andere voorzieningen [3](#page=3).
* De geldende wetgeving en veiligheidseisen [3](#page=3).
De bouwplaatsinrichting omvat onder andere:
* Het aanvragen van inname van openbaar terrein voor opslag of plaatsing van bouwkranen bij de gemeente [3](#page=3).
* Werfafsluitingen [3](#page=3).
* Signalisatie (waarvoor een vergunning van de gemeente nodig is) [3](#page=3).
* Maatregelen ter voorkoming van diefstal [3](#page=3).
* Hijswerktuigen [3](#page=3).
* Zones voor materiële voorzieningen zoals bouwketen en toiletten [3](#page=3).
* Leidingen voor water en elektriciteit [3](#page=3).
* Zones voor materiaalopslag [3](#page=3).
* Afvalsorteerzones [3](#page=3).
* Circulatieschema's voor personeel, voertuigen en materiaal [3](#page=3).
#### 1.1.1 Hekwerk
De bouwondernemer is verantwoordelijk voor de veiligheid van zowel medewerkers als passanten en omwonenden. Hekwerken helpen om overlast en verkeershinder te beperken, pottenkijkers te weren en materiaal en materieel veilig te stallen. Het terrein moet echter wel goed toegankelijk blijven voor medewerkers en leveranciers, terwijl enkel bevoegden het betreden. Veelgebruikte afsluitingen zijn Heras-hekken [3](#page=3).
#### 1.1.2 Aansluitingen elektriciteit, water, gas en riool
In sommige gevallen kan gebruik gemaakt worden van voorzieningen van aanpalende buren. Meestal is het echter noodzakelijk om tijdelijke werfaansluitingen aan te vragen bij de bevoegde diensten [4](#page=4).
* **Water:** Een tijdelijke wateraansluiting kan verkregen worden door een watermeter te huren op een standpijp, die op zijn beurt verbonden is met het waterleidingsnet via een hydrant [4](#page=4).
* **Elektriciteit:** Een tijdelijke elektriciteitsaansluiting kan worden aangevraagd, waarvoor een werfkast kan worden gebruikt of eigen stroomgeneratoren ingezet [4](#page=4).
#### 1.1.3 Verlichting
Professionele verlichting op de bouwplaats is essentieel. Het heeft een dubbele functie: het weren van onbevoegden 's nachts en het zorgen voor voldoende licht op de werkplek. Dit omvat zowel buitenverlichting als tijdelijke binnenverlichting in bijvoorbeeld schachten en verdiepingen [4](#page=4).
#### 1.1.4 Beveiliging
Bouwplaatsbeveiliging richt zich op twee pijlers: het optimaliseren van een veilig werkklimaat voor iedereen op de werf en het minimaliseren van vandalisme en diefstal. Een stevige afsluiting en eventueel camera's (vooral op grotere werven) dragen hieraan bij [4](#page=4).
#### 1.1.5 Bouwliften en bouwkranen
De juiste keuze van liften en kranen is cruciaal voor het efficiënt, snel en veilig transporteren van zware goederen en materialen, ook op grote hoogte. De selectie van een werfkraan (qua zwaarte, hoogte, type) en de positie ervan op de werf worden zorgvuldig overwogen [5](#page=5).
#### 1.1.6 Toiletten en schaftwagens
Op 10 maart 2016 hebben de sociale partners van de bouwsector een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) gesloten betreffende sociale voorzieningen op bouwplaatsen. Deze cao regelt voorzieningen zoals kleedkamers, refters, wasplaatsen, toiletten en verzorgingslokalen voor werknemers. De bepalingen van de Codex over het welzijn op het werk, met name titel III (arbeidsplaatsen), hoofdstuk V (tijdelijke of mobiele bouwplaatsen) en bijlage III (minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op bouwplaatsen), blijven onverminderd van toepassing [5](#page=5).
### 1.2 Wettelijk kader
Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) vormt een onderdeel van de Belgische sociale regelgeving en reguleert de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. Het ARAB bundelt diverse reglementeringen, voornamelijk voortkomend uit de Veiligheidswet van 1952 en de Machinewet van 1961. Sinds 1993 wordt het ARAB geleidelijk geherstructureerd tot een nieuwe Codex over het welzijn op het werk, ter bevordering van de integratie van Europese richtlijnen [4](#page=4).
---
# Inplanten en uitzetten van het gebouw
Het inplanten en uitzetten van een gebouw omvat de methoden en procedures voor het correct positioneren van een gebouw op de bouwgrond, zowel horizontaal als verticaal, met als doel dit gebouw nauwkeurig op de juiste plaats te situeren [6](#page=6).
### 2.1 Belang van correcte inplanting
Een foute inplanting kan leiden tot ernstige problemen zoals discussies met buren en gemeenten, rechtszaken en zelfs gedwongen afbraak van de constructie. Vaak zijn eigendomsgrenzen op het terrein niet nauwkeurig waarneembaar [6](#page=6).
#### 2.1.1 Problemen met perceelsgrenzen
Grenspalen kunnen verzakken, verschuiven of verloren gaan. Ook kan de perceelsgrens onduidelijk worden door wildgroei of verschoven omheiningen. Bij twijfel omtrent de correcte eigendomsgrenzen is het raadzaam een landmeter te contacteren voor een correcte afpaling van het terrein. Deze plaatst dan gemarkeerde eigendomspaaltjes op de hoekpunten [6](#page=6).
### 2.2 De componenten van inplanting
De inplanting van een gebouw op het terrein is tweedelig [7](#page=7):
1. **Horizontale inplanting:** De positionering van het gebouw op het terrein ten opzichte van de rooilijn (grens tussen openbaar en privédomein) en de zijdelingse perceelsgrenzen (grenzen met aanpalende buren) [7](#page=7).
2. **Verticale inplanting:** De positionering van het gebouw in hoogte ten opzichte van het terrein, zoals het afgewerkte vloerpeil of de nulpas ten opzichte van de as van de weg of het nulpeil van de aanpalende buur [7](#page=7).
### 2.3 Horizontale inplanting
#### 2.3.1 Het inplantingsplan
De horizontale inplanting gebeurt aan de hand van het inplantingsplan, dat deel uitmaakt van de bouwaanvraag en na goedkeuring strikt gevolgd moet worden. Dit plan, opgemaakt door de architect conform de geldende stedenbouwkundige voorschriften, bepaalt nauwkeurig de volgende zaken [7](#page=7):
* **De bouwlijn (voorgevellijn):** Meestal bepaald ten opzichte van de rooilijn of de as van de weg, bijvoorbeeld "5 meter achter de rooilijn" [8](#page=8).
* **De zijdelingse bouwvrije stroken:** Vrije ruimtes aan weerszijden van de woning tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen, waarin niets gebouwd mag worden. De breedte hiervan wordt bepaald door gemeentelijke of verkavelingsvoorschriften; gangbaar zijn 3 meter voor halfopen bebouwingen en 4 meter voor vrijstaande bebouwingen [8](#page=8).
* **De bouwdiepte:** De diepte van de woning op het gelijkvloers en de verdiepingen, eveneens bepaald door stedenbouwkundige of verkavelingsvoorschriften [8](#page=8).
#### 2.3.2 Methoden voor horizontale inplanting op het terrein
De horizontale inplanting kan gebeuren met:
1. **Houten brugjes:** Bestaande uit twee verticale paaltjes in de grond en een horizontale dwarsplank waarin nagels kunnen worden ingeklopt om touwen voor de muurvisualisatie te spannen [9](#page=9).
2. **Een doorlopend bouwraam:** Gevormd door verticale paaltjes en doorlopende horizontale dwarsplanken [9](#page=9).
Vaak wordt de horizontale dwarsplank op het peil van de nulpas aangebracht. De brugjes of het bouwraam worden minimaal 100 cm buiten de hoeken van het gebouw geplaatst om werkzaamheden niet te hinderen. Bij het graven van een kelder met talud is een grotere afstand vereist. Er wordt aangeraden extra marge te nemen om te voorkomen dat piketten door wegschuivend talud in de bouwput terechtkomen [9](#page=9).
#### 2.3.3 Werkwijze van het uitzetten
De werkwijze voor het uitzetten omvat de volgende stappen [10](#page=10):
1. **Uitzetten van de bouwlijn:** Dit kan gebeuren door een gemeentelijke afgevaardigde of door de aannemer zelf, die nadien controle krijgt. De bouwlijn wordt vaak gemarkeerd met felgekleurde paaltjes nabij de perceelsgrenzen en gevisualiseerd met een touw [10](#page=10).
2. **Uitzetten van de zijdelingse bouwvrije stroken:** Vanaf de bouwlijn wordt de maximale breedte van het gebouw afgemeten en gemarkeerd met bijvoorbeeld een jalon [10](#page=10).
3. **Plaatsen brugjes aan de voorzijde:** De bouwlijn wordt hierop vastgelegd met spijkers. Ter hoogte van de jalons die de bouwvrije stroken aangeven, wordt een rechte hoek gevormd en de bouwdiepte afgemeten om de "achterbouwlijn" te verkrijgen [10](#page=10).
4. **Plaatsen brugjes aan de achterzijde:** De achterbouwlijn en de lijn van de zijgevels worden vastgelegd met spijkers op de brugjes of het bouwraam. Vervolgens kunnen de vier gevels met touwen worden gevisualiseerd [10](#page=10).
5. **Controle:** Er worden controles uitgevoerd op de breedte van de zijdelingse bouwvrije stroken, de breedte en diepte van het gebouw, en de haaksheid van de gevels [10](#page=10).
#### 2.3.4 Verdere markering en modernere technieken
Nadat de basislijnen zijn uitgezet en gecontroleerd, worden de muurbreedtes, funderingsbreedtes van buiten- en binnenmuren, en eventuele insprongen verder vastgelegd met bijkomende spijkers en touwen [11](#page=11).
* **Bij kelders:** De visualisatie van muren en funderingsvoeten moet worden overgebracht naar de bodem van de bouwput, met behulp van topografische toestellen of een schietlood [11](#page=11).
* **Totaalstation (Tachymeter):** Tegenwoordig worden grote werven en ook kleinere projecten vaak uitgezet met een totaalstation, een combinatie van een theodoliet en afstandsmeter. Deze toestellen voeren berekeningen uit en kunnen data direct omzetten naar CAD-bestanden. Er bestaan ook reflectorloze meettoestellen met hoogwaardige lasertechniek [11](#page=11).
### 2.4 Verticale inplanting
#### 2.4.1 Nulpeil of nulpas
Na de horizontale uitzetting wordt de nulpas bepaald, wat het peil van de afgewerkte vloer aanduidt, vaak het peil van de dorpel aan de voordeur. Het referentiepeil voor de nulpas is terug te vinden op het inplantingsplan en wordt vastgelegd ten opzichte van een ander vast peil, zoals een boordsteen van de straat, een riooldeksel, het midden van de straat, de dorpel van een naastliggend gebouw, of een officieel vastgelegd hoogtepeil van het Nationaal Geodetisch Instituut. De nulpas wordt eveneens bepaald door stedenbouwkundige voorschriften en aangeduid door een gemeentelijke afgevaardigde [12](#page=12).
#### 2.4.2 Praktische vastlegging van het nulpeil
De praktische vastlegging van het nulpeil op de werf kan op verschillende manieren [12](#page=12):
* De bovenkant van brugjes of bouwplanken laten samenvallen met het nulpeil (afgeraden, omdat deze beschadigd kunnen raken) [12](#page=12).
* Een paal of piket stevig in de grond buiten de bouwzone vastzetten en het nulpeil erop aftekenen [12](#page=12).
* Merktekens aanbrengen met verf op bestaande, vaste punten zoals gevels van buren, verlichtingspalen of omheiningsmuren [12](#page=12).
#### 2.4.3 Het belang van de nulpas en de meterpas
De nulpas dient gedurende het gehele bouwproces als referentiepeil voor alle hoogtematen. Dakwerkers, uitvoerders van chape, vloerders, etc., hanteren dit peil [13](#page=13).
Om praktische redenen, omdat de nulpas laag bij de grond ligt, wordt ook de **meterpas** aangeduid. Dit peil bevindt zich 1 meter boven de nulpas en is op een "comfortabelere" hoogte te raadplegen. Het is cruciaal dat de meterpas op een vast punt blijft staan en goed zichtbaar is gedurende het gehele bouwproces. Met behulp van een pasdarm (watergevulde doorzichtige slang) of een lasertoestel kan elke aannemer het juiste peil naar de gewenste locatie overbrengen [13](#page=13).
---
# Bouwrijp maken en bemaling
Het bouwrijp maken van een terrein omvat alle werkzaamheden die nodig zijn om de bouwplaats gereed te maken voor de eigenlijke constructie, inclusief het verwijderen van obstakels en het voorbereiden van de grond, terwijl bemaling systemen zijn die worden gebruikt om grondwater tijdelijk of permanent te verlagen om droge werkomstandigheden te garanderen tijdens de bouw [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.1 Bouwrijp maken van het terrein
Het bouwrijp maken van het terrein vindt bij voorkeur plaats vóór de uitzetting van de werf en is een algemene term voor het klaarmaken van het terrein voor de bouw. Dit proces omvat verschillende stappen [14](#page=14):
* **Opruimen van obstakels:** Dit houdt in het verwijderen van aanwezige hindernissen, beplanting, het rooien van bomen, het verwijderen van afvalmateriaal en af te breken gebouwen [14](#page=14).
* **Inrichten van de werf:** Dit omvat algemene werkzaamheden op de bouwplaats, zoals beschreven in sectie 4.1 van de bron [14](#page=14).
* **Afschermen van naburige gebouwen:** Ter bescherming tegen mogelijke schade aan aangrenzende gebouwen, zoals het aanbrengen van beschoeiing [14](#page=14).
* **Afgraven van teelaarde:** Dit is het machinaal afgraven van graszoden en de bovenste vruchtbare laag van de grond (teelaarde) tot ongeveer 20 cm onder het maaiveld. Teelaarde is rijk aan humus en geschikt voor tuinbouw, maar niet sterk genoeg voor funderingen. De afgegraven teelaarde kan na de bouwwerken terug worden verspreid. Meestal wordt het te bebouwen oppervlak plus een extra meter rondom afgegraven [14](#page=14).
### 3.2 Bemalingssystemen
Bemalingssystemen zijn essentieel wanneer het grondwaterpeil (FO) te hoog is om droge graaf- en bouwwerkzaamheden mogelijk te maken. Het tijdelijk verlagen van het grondwaterpeil kan weken tot maanden duren en brengt significante gevolgen met zich mee voor de ondergrond en de omgeving [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 3.2.1 Gevolgen van bemaling
Het verlagen van het grondwaterpeil beïnvloedt de ondergrond op verschillende manieren:
* **Verandering van grondspanning en -volume:** Het weghalen van water kan leiden tot veranderingen in de druk en de omvang van de grond [16](#page=16).
* **Zettingen en verzakkingen:** Ontstane "lege poriën" onder keldervloeren of in de bodem kunnen leiden tot verzakkingen van gebouwen, wegenis of infrastructuur in de omgeving [16](#page=16).
* **Schade aan groen:** Droogteschade aan planten en bomen door een "droog-getrokken bodem" is een risico [16](#page=16).
* **Verplaatsing van verontreinigingen:** Grondwaterverontreinigingen kunnen door het verlagen van het peil worden verplaatst [16](#page=16).
#### 3.2.2 Administratieve voorzorgsmaatregelen
Om discussies en gerechtelijke procedures met betrekking tot schade veroorzaakt door bemalingen te vermijden, is het aan te raden een plaatsbeschrijving op te maken [16](#page=16).
* **Plaatsbeschrijving of "staat van bevinding":** Dit is een schriftelijke vaststelling van de bestaande toestand van aangrenzende eigendommen vóór de aanvang van de werken. Het document bevat een gedetailleerde opsomming, eventueel met foto's, van de bestaande schade [16](#page=16).
* **Uitvoering:** Meestal gebeurt de schadeopname door een expert (bv. landmeter of architect) [16](#page=16).
* **Akkoordbevinding:** De aanpalende buur ondertekent het verslag na inzage om akkoord te gaan met de vastgestelde toestand [16](#page=16).
* **Nasleep:** Na de werken wordt een tweede plaatsbezoek gedaan om eventueel bijgekomen schade te vergelijken met de oorspronkelijke opmerkingen. Dit kan leiden tot financiële regelingen tussen verzekeringsmaatschappijen [16](#page=16).
* **Belang:** Een plaatsbeschrijving is in het belang van zowel de buur als de bouwheer om langdurige en kostelijke procedures te vermijden en het risico op het stilleggen van de werf te beperken [16](#page=16).
#### 3.2.3 Systemen om grondwater te verlagen
Bemalingssystemen kunnen worden onderverdeeld in permanente en tijdelijke systemen [17](#page=17).
##### 3.2.3.1 Permanente systemen
Permanente systemen verlagen de grondwaterstand continu, ook na de voltooiing van de bouwwerken. Deze systemen worden niet verder toegelicht in deze cursus. Voorbeelden zijn [17](#page=17):
* **Horizontale drainage:** Met een diepdraineermachine wordt een drainagebuis in de ondergrond gefreesd en aangesloten op een zuigerpomp om grondwater weg te pompen [17](#page=17).
* **Verticale drainage:** Een geperforeerde buis wordt verticaal in de grond geplaatst, omringd door filtergrind om de drainage van waterdichte grondlagen te verbeteren [17](#page=17).
##### 3.2.3.2 Tijdelijke systemen
Tijdelijke systemen verlagen de grondwaterstand slechts gedurende een bepaalde periode en laten deze na (een deel van) de werken terugkeren naar het oorspronkelijke peil. De keuze van het systeem hangt voornamelijk af van de aanwezige grondsoort [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Open bemaling:**
* **Toepassing:** Wordt toegepast in slecht waterdoorlatende grond, zoals klei [19](#page=19).
* **Uitvoering:** Kan door elke aannemer worden uitgevoerd met een eenvoudige vuilwaterdompelpomp [19](#page=19).
* **Werkwijze:** Er wordt een doorlopende geul langs de randen van de bouwput gegraven, onder afschot naar een lager gelegen punt waar een dompelpomp wordt geplaatst. Grondwater sijpelt langzaam in de geul en wordt door de pomp afgevoerd naar een beek of riolering. In zeer dichte gronden kunnen drains in met zand/of grind gevulde geulen op de bodem van de bouwput noodzakelijk zijn [19](#page=19).
* **Gesloten bemaling of "bronbemaling":**
* **Toepassing:** Komt voor in minder goed tot goed doorlatende grondlagen, zoals zandgronden [20](#page=20).
* **Uitvoering:** Vraagt gespecialiseerd materieel en kennis, en wordt daarom vaak uitbesteed aan bevoegde firma's [20](#page=20).
* **Risico's:** Taluds kunnen inkalven, de bodem van bouwputten kan openbarsten, gebouwen op belendende percelen kunnen verzakken, waterputten en vijvers kunnen droogvallen, en bomen kunnen verdrogen. Een goede voorafgaande studie van het systeem in functie van de plaatselijke toestand is cruciaal [20](#page=20).
* **Werkwijze:** Verticale filterbuizen (geperforeerde zuigbuizen) worden op regelmatige afstanden (bv. om de 2 meter) tot een diepte van 4 tot 7 meter in de grond aangebracht. Deze worden aangesloten op een ringleiding (verzamelleiding) die verbonden is met een vacuümpomp die het grondwater wegzuigt [20](#page=20).
* **Dieptebeperking:** De maximale diepte tot waar water met een boven geplaatste pomp kan worden opgepompt, is beperkt tot 7 à 8 meter [20](#page=20).
* **Verhanglijn:** De vorm die het oorspronkelijk horizontale grondwateroppervlak (freatisch oppervlak) aanneemt door de zuiging van de filters wordt de verhanglijn genoemd. Bij zeer doorlatende gronden is de curve vlakker, bij minder doorlatende gronden is deze steiler [21](#page=21).
* **Verdere verlaging:** Om de grondwaterstand te verlagen tot minimaal circa 40 cm onder de bodem van de bouwput, wordt bronbemaling toegepast [22](#page=22).
##### 3.2.3.3 Diepere bemaling en "getrapt" bemalen
Voor diepere bouwputten zijn speciale technieken nodig:
* **Onderwaterpompen:** In grotere dieptes wordt in elke verticale buis een bijkomende onderwaterpomp geplaatst om de zuigcapaciteit te vergroten, aangezien de pomp aan het einde van de ringleiding onvoldoende zuigkracht heeft [22](#page=22).
* **Getrapt bemalen:** Dit is een methode waarbij de bemaling in verschillende fasen gebeurt. Eerst wordt de standaard bronbemaling toegepast totdat het grondwaterpeil is gezakt, waarna de bouwput tot een bepaalde diepte kan worden uitgegraven. Vervolgens worden de zuigleidingen opnieuw geplaatst ten opzichte van de gegraven bouwput, waarna in een tweede fase opnieuw wordt bemalen. Dit proces herhaalt zich in "trappen" tot de gewenste diepte is bereikt [22](#page=22).
##### 3.2.3.4 Retourbemaling
Retourbemaling wordt toegepast op plaatsen waar een grondwaterverlaging grote gevolgen kan hebben voor de natuur of gebouwen [18](#page=18).
* **Principe:** Het opgepompte grondwater wordt via een gesloten systeem op een nabijgelegen plaats weer terug in de grond gepompt [18](#page=18) [20](#page=20).
* **Doel:** Hiermee kan de invloedssfeer van de bemaling sterk worden verkleind [21](#page=21).
* **Verplichting:** In sommige gebieden wordt retourbemaling door de provincie zelfs verplicht gesteld [18](#page=18).
---
# Grondwerken en nutsvoorzieningen
Grondwerken omvatten alle graafactiviteiten en het aanleggen van sleuven voor leidingen, evenals de aansluitingen voor diverse nutsvoorzieningen, met de nodige voorzichtigheid en planning [23](#page=23).
### 4.1 Grondwerken
Onder grondwerken vallen alle handmatige en machinale graafwerkzaamheden in diverse grondsoorten, inclusief het verwijderen van vreemde bestanddelen, en soms ook het opnieuw aanvullen en aanaarden van grond. Dit strekt zich uit van grote bouwputten voor kelders tot sleuven voor riolerings- en nutsleidingen, en kleine putten voor regenwaterputten [23](#page=23).
**Belangrijke aandachtspunten bij grondwerken:**
* Het is cruciaal om niet op openbaar terrein te graven zonder de nodige toestemming van de overheid, om schade aan ondergrondse leidingen (zoals aardgas, telefoon, elektriciteit) te voorkomen. Graven op openbaar domein zonder toestemming is verboden [23](#page=23).
* **Grondverzet** is een overkoepelende term die het graven, afvoeren, aanvoeren en aanvullen van grond omvat [23](#page=23).
* Het volume van een bouwput wordt bepaald door de buitenomtrek van het gebouw, vermeerderd met een zone van minimaal 80 cm. Deze zone is essentieel om alle werkzaamheden gemakkelijk te kunnen uitvoeren en controleren [23](#page=23).
* De wanden van de bouwput dienen, indien mogelijk, zo verticaal mogelijk te worden uitgegraven. Bij risico op inkalving kunnen taluds (hellingen) of beschoeiingen worden toegepast. Andere, minder gebruikelijke methoden om inkalving tegen te gaan zijn chemische injecties of het bevriezen van de grond [23](#page=23).
* De bodem van de bouwput moet zo vlak en regelmatig mogelijk worden uitgegraven, en overeenkomen met de dieptepeilen zoals aangegeven op de bouwplannen [23](#page=23).
**Risico's bij te vroeg uitgraven van de bouwput:**
1. **Weersinvloeden:** Hevige regenval kan leiden tot inkalving van de bouwputwanden, wat de kwaliteit van de bodem negatief beïnvloedt [23](#page=23).
2. **Bodemzwelling:** Bij bepaalde bodemtypes kan de bodem van de bouwput 'zwellen'. Dit gebeurt wanneer de massagrond die voorheen de ruimte vulde, plotseling wordt verwijderd. De grond onder de bouwputbodem krijgt hierdoor meer ruimte en neigt naar boven te duwen en meer plaats in te nemen, waardoor de bodem van de bouwput omhoog komt [23](#page=23).
Het is daarom sterk aan te raden om de betonplaat zo spoedig mogelijk na het graven van de bouwput te gieten [23](#page=23).
### 4.2 Nutsleidingen / nutsaansluitingen
Vóór het storten van het funderingsbeton moeten voorzieningen worden getroffen om alle nutsleidingen eenvoudig het gebouw binnen te kunnen brengen. Dit betreft onder andere leidingen voor elektriciteit, water, aardgas, kabelnet en telefoon [24](#page=24).
**Rol van de rooilijn en distributienetbeheerders:**
* De ligging van de rooilijn is belangrijk, aangezien veel nutsleidingen zich dicht bij de rooilijn op het openbaar terrein bevinden [24](#page=24).
* Distributienetbeheerders kunnen met hun aansluitingsleidingen slechts een beperkte afstand overbruggen tussen het aftakpunt op de hoofdleiding en de meter, aftakdoos of andere installatie [24](#page=24).
* Wanneer een gebouw ver van de rooilijn is gelegen, kan een netbeheerder eisen dat een meter in een speciaal daarvoor voorziene kast, direct tegen de rooilijn, wordt geplaatst. Dit geldt met name voor gasmeters, waarvoor strenge veiligheidscriteria en criteria ter voorkoming van drukverlies in de aanvoerleidingen gelden [24](#page=24).
**Opties voor het voorzien van doorvoeren voor nutsleidingen:**
De aannemer heeft de keuze uit verschillende methoden om doorvoeren voor nutsleidingen te realiseren:
1. **Aparte doorvoerbuis per nutsleiding:**
* Voor elke nutsleiding wordt een aparte PVC-buis door de fundering voorzien. Deze methode wordt steeds minder toegepast [24](#page=24).
* De watertoevoerleiding moet minimaal op vorstvrije diepte worden aangelegd [24](#page=24).
* De volgende diameters voor doorvoerbuizen dienen te worden gerespecteerd:
* Elektriciteit: 75 mm [24](#page=24).
* Aardgas: 110 mm [24](#page=24).
* Telefoon: 50 mm [24](#page=24).
* Kabelnet (tv-internet): 50 mm [24](#page=24).
* Water: 110 mm [24](#page=24).
2. **Prefabriceerd element:**
* Gebruik maken van een eenvoudig "geprefabriceerd" element dat de uitvoering aanzienlijk vergemakkelijkt [25](#page=25).
* Dit samengestelde element wordt mee ingestort in het funderingsbeton of mee ingemetseld in het ondergronds metselwerk [25](#page=25).
* Er zijn diverse modellen van deze elementen op de markt verkrijgbaar [25](#page=25).
3. **Energiebocht:**
* Een "energiebocht" kan worden aangekocht bij de maatschappij voor nutsleidingen [25](#page=25).
* Deze bocht bevat aansluitingen voor water (meestal onderaan op vorstvrije diepte), elektriciteit, aardgas, telefoon en distributie [25](#page=25).
* Op elke leiding staat aangegeven voor welke toevoer deze gebruikt moet worden [25](#page=25).
* Energiebochten kunnen worden toegepast door het ondergronds metselwerk van een kruipkelder, in het funderingsbeton, of worden geplaatst op de locatie waar later de tellers komen [25](#page=25).
**Algemene tip voor doorvoeren:**
Ongeacht het gekozen systeem, is het altijd makkelijker om doorvoeren mee in te storten dan om achteraf gaten te boren [25](#page=25).
---
# Aardingslus en elektrische installatie
Aarding is een essentieel en verplicht onderdeel van elke elektrische installatie dat personen en zaken beschermt tegen elektrocutie door fout- of overtollige stroom naar de aarde af te leiden [26](#page=26).
### 5.1 Algemeen nut van aarding
Het hoofddoel van aarding is het voorkomen van gevaarlijke spanning op de huisinstallatie en de aangesloten apparaten. Door de installatie en de normaal niet onder spanning staande delen van elektrische apparatuur (zoals wasmachines en koelkasten) te verbinden met de aarde, kan foutstroom veilig wegvloeien. Deze foutstroom wordt gedetecteerd, waarna de installatie door de differentieelschakelaar in de zekeringkast wordt uitgeschakeld [26](#page=26).
> **Tip:** Een correcte aarding is cruciaal voor de veiligheid en de correcte werking van elektrische apparatuur [26](#page=26).
### 5.2 Methoden van aarding
Er zijn verschillende methoden om een gebouw te aarden [26](#page=26):
1. **Aardingslus:** Dit is de meest gebruikte methode bij nieuwbouw [26](#page=26).
2. **Aardpennen of aardelektroden:** Dit zijn koperen staven die verticaal in de grond worden gedreven, vaak gebruikt bij oudere huizen of als noodoplossing bij renovatie [26](#page=26).
3. **De waterleiding (koper):** Vroeger een veelgebruikte methode, maar nu als onbetrouwbaar beschouwd vanwege de toenemende aanwezigheid van kunststof waterleidingen [26](#page=26).
#### 5.2.1 Keuring van de elektrische installatie
Voordat een aansluiting op het elektriciteitsnet kan worden verkregen, moet de elektrische installatie gekeurd worden door een erkend organisme. Hierbij wordt onder andere de aanwezigheid en de "spreidingsweerstand" van de aarding gecontroleerd met een meettoestel [26](#page=26).
> **Vereiste volgens AREI:** Een installatie is conform met het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) indien de aardingsweerstand kleiner is dan 100 Ω [26](#page=26).
>
> **Optimale weerstand:** Het is echter beter om een aardingsweerstand kleiner dan 30 Ω na te streven, omdat dit het aantal te plaatsen differentieelschakelaars vermindert [26](#page=26).
### 5.3 De aardingslus in detail
Voor elk nieuw gebouw met een fundering die minstens 60 centimeter diep is, is het verplicht om de aarding te realiseren met een aardingslus [27](#page=27).
#### 5.3.1 Materiaal van de aardingslus
De aardingslus kan bestaan uit twee types geleiders [27](#page=27):
* Een volle geleider uit blank koper met een doorsnede van 35 mm² (ongeveer 7 mm diameter) [27](#page=27).
* Een volle geleider uit koper met een doorsnede van 10 mm², omgeven door een loden mantel om de geleider te beschermen tegen corrosieve stoffen in de grond [27](#page=27).
#### 5.3.2 Plaatsing van de aardingslus
De aardingslus dient idealiter in één doorlopend stuk te worden geplaatst, zonder onderbrekingen of verbindingen. Het gebruik van meerdere geleiders in serie is toegestaan, mits alle uiteinden en verbindingen bereikbaar blijven voor inspectie, wat in de praktijk vaak onhaalbaar is omdat de lus onder de fundering loopt [27](#page=27).
> **Plaatsing:** De lus moet onder de fundering en centraal onder de buitenmuren worden aangebracht [27](#page=27).
De aardingslus moet rechtstreeks in de grond worden geplaatst en bedekt met aarde, zodat deze geen contact maakt met funderingsmaterialen zoals mortel, beton of bewapeningsstaal om corrosie te voorkomen [28](#page=28).
De uiteinden van de aardingslus moeten bereikbaar blijven en worden later verbonden met de hoofdonderbreker van de zekeringskast via een aardingsklem. Deze uiteinden worden naar boven gebracht, minstens 1 meter boven de nulpas op de plaats van de tellers. Het kruisen door de fundering naar de klemmen gebeurt via een PVC-buis om contact met het funderingsmateriaal te vermijden [28](#page=28).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Werfinrichting | De organisatie en inrichting van een bouwplaats, met als doel een functionele en veilige werkomgeving te creëren voor een efficiënte uitvoering van het bouwproject. Dit omvat zaken als hekwerk, tijdelijke infrastructuur en opslagzones. |
| Bouwlijn | De lijn die de voorgevel van het gebouw bepaalt ten opzichte van de rooilijn of de as van de weg, vastgelegd in het inplantingsplan en essentieel voor de correcte positionering op het terrein. |
| Rooilijn | De grenslijn tussen het openbaar domein (zoals een weg) en het privédomein van een perceel, die de plaatsing van bouwwerken beïnvloedt. |
| Zijdelingse bouwvrije stroken | Vrije ruimtes die aan weerszijden van een gebouw moeten worden vrijgehouden tot aan de perceelsgrenzen, bepaald door stedenbouwkundige voorschriften en bestemd om bebouwing te voorkomen. |
| Nulpeil (Nulpas) | Het referentiepeil van de afgewerkte vloer, vaak het niveau van de dorpel aan de voordeur, dat dient als basis voor alle hoogtematen tijdens de bouw. |
| Bemalingssystemen | Technieken die worden toegepast om het grondwaterpeil tijdelijk of permanent te verlagen, noodzakelijk om droge omstandigheden te creëren voor graaf- en bouwwerkzaamheden. |
| Open bemaling | Een bemalingssysteem waarbij water uit grachten rondom de bouwput wordt verzameld en weggepompt, voornamelijk toegepast in slecht waterdoorlatende grond zoals klei. |
| Gesloten bemaling (Bronbemaling) | Een bemalingssysteem waarbij verticale of horizontale zuigbuizen in de grond worden geplaatst om grondwater weg te pompen, vaak toegepast in zandgronden en vereist gespecialiseerd materiaal en kennis. |
| Retourbemaling | Een bemalingsproces waarbij het opgepompte grondwater in de nabijheid weer in de bodem wordt geïnjecteerd om de invloedssfeer van de bemaling te verkleinen en de omgeving te beschermen. |
| Grondwerken | Alle graafwerkzaamheden, zowel manueel als machinaal, inclusief het verzetten van grond voor bouwputten, sleuven voor leidingen en andere grondwerkzaamheden op een bouwterrein. |
| Nutsleidingen | De leidingen die zorgen voor essentiële voorzieningen zoals elektriciteit, water, aardgas, kabelnet en telefoon, die naar het gebouw geleid moeten worden. |
| Aardingslus | Een doorlopende geleider van koper of koper met een loden mantel, die onder de fundering van een nieuw gebouw wordt aangebracht om elektrische installaties en personen te beschermen tegen elektrocutie. |
| Spreidingsweerstand | De weerstand die de aarding biedt aan de elektrische stroom wanneer deze wegvloeit naar de aarde, een cruciale parameter bij de keuring van elektrische installaties om de conformiteit te bepalen. |
| AREI | Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, de Belgische regelgeving die voorschriften bevat voor de veilige installatie en werking van elektrische installaties in gebouwen. |
Cover
GBWN1 - 6. Opgaand metselwerk.cursus hedendaags metselwerk - aangeduid.pdf
Summary
# Algemene begrippen en baksteenkenmerken
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele concepten van metselwerk, de functies van metselwerkwanden en een gedetailleerde analyse van bakstenen, inclusief hun productie, classificatie en eigenschappen zoals afmetingen, waterabsorptie en vorstweerstand. Het is essentieel om de begrippen niet enkel vanbuiten te leren, maar ze vooral te begrijpen en verbanden te leggen met andere vakken [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.1 Functies (metselwerk)wanden
Metselwerkwanden vervullen diverse functies [8](#page=8):
* **Dragende functie:** De primaire functie, waarbij de muur verticale en horizontale belastingen opneemt en overdraagt naar de fundering en de grond. Secundaire functies zoals scheiden, bouwfysische en esthetische eigenschappen kunnen hierbij ook aanwezig zijn [8](#page=8).
* **Scheidende functie:** Wanden die verschillende ruimtes van elkaar scheiden, variërend van het verdelen van een grote ruimte, het scheiden van aangrenzende woningen, tot het afscheiden van de binnen- en buitenomgeving [8](#page=8).
* **Bouwfysische (beschermende) functie:** Gerelateerd aan de scheidende functie, beschermt deze de binnenomgeving tegen weersinvloeden, geuren en geluiden. Isolatiematerialen worden vaak toegevoegd om deze functies te verbeteren [9](#page=9).
* **Veiligheid:** Zorgt voor de controle van toegang en beschermt tegen gevaren zoals brand of waterschade [9](#page=9).
* **Esthetische functie:** Draagt bij aan het uiterlijk van een gebouw door materiaalkeuze, maatvoering en verwerking [9](#page=9).
* **Duurzaamheid:** Verzekert dat de toegepaste functies langdurig behouden blijven [9](#page=9).
### 1.2 Bakstenen
#### 1.2.1 Productie baksteen
Bakstenen worden geproduceerd via een eeuwenoud proces dat gemoderniseerd is [10](#page=10).
1. **Kleiwinning:** De basisgrondstof is klei, die overvloedig aanwezig is en niet verloren gaat tijdens het proces [10](#page=10).
2. **Voorbereiding:** Klei wordt machinaal bewerkt tot een homogene massa, eventueel met toevoeging van andere grondstoffen [10](#page=10).
3. **Vormgeving:**
* **Handvormsteen:** Gevormd door klei in een mal te leggen, resulterend in een grillig oppervlak [10](#page=10).
* **Vormbaksteen:** Klei wordt in vormbakjes geduwd en nageperst voor een strakkere vorm [10](#page=10).
* **Strengperssteen:** Klei wordt door een mondstuk geëxtrudeerd en in stukken gesneden, vaak voorzien van perforaties en oppervlakteprofilering [11](#page=11).
4. **Drogen:** De gevormde klei wordt langzaam gedroogd in droogkamers of -tunnels om krimpscheuren te voorkomen [11](#page=11).
5. **Bakken:** Gedroogde klei wordt in fasen gebakken, wat de definitieve kleur bepaalt, afhankelijk van de kleisamenstelling en het bakproces [11](#page=11).
> **Tip:** De kleur van bakstenen wordt voornamelijk bepaald door de kleisamenstelling (bv. hoog ijzergehalte voor rode bakstenen) en kan gemanipuleerd worden door toevoegingen zoals krijt voor blekere kleuren [11](#page=11).
#### 1.2.2 Indeling en eigenschappen bakstenen
Bakstenen kunnen op verschillende eigenschappen worden onderverdeeld, voornamelijk beschreven in Eurocode 6 [12](#page=12).
##### 1.2.2.1 Gebruiksbestemming
* **Zichtbaar metselwerk (gevel-/parament-/façadestenen):** Esthetische functie, met een breed gamma aan soorten, kleuren en texturen. Ze moeten bestand zijn tegen weersinvloeden zoals regen en vorst-dooicycli, waardoor specifieke eigenschappen zoals porositeit en waterabsorptie belangrijk zijn [13](#page=13).
* **Niet-zichtbaar metselwerk (snelbouwstenen):** O.a. voor dragende, scheidende of bouwfysische functies. Dit zijn voornamelijk geperforeerde strengpersstenen, vaak met tand- en groefsystemen voor efficiëntere verwerking. Voor dragend metselwerk zijn bijvoorbeeld snelbouwstenen met een hoge druksterkte vereist [13](#page=13).
##### 1.2.2.2 Verschijningsvorm en groepen
Eurocode 6 deelt bakstenen in op basis van de hoeveelheid holtes of perforaties, wat hun mechanische gedrag (druksterkte) beïnvloedt [14](#page=14):
* **Groep 1 (volle bakstenen):** Maximaal 25% perforaties. Meestal gevelstenen [14](#page=14).
* **Groep 2 (geperforeerde bakstenen):** 25% tot 55% perforaties. Ze wegen minder, waardoor grotere formaten mogelijk zijn en sneller gemetst kan worden [14](#page=14).
* **Groep 3 (holle bakstenen):** 25% tot 70% perforaties. In België weinig gebruikt [14](#page=14).
* **Groep 4:** 25% tot 70% perforaties, met specifieke kenmerken van het web en de huid [14](#page=14).
> **Tip:** Het aantal, patroon en richting van perforaties kunnen variëren om de eigenschappen van de baksteen te verbeteren [14](#page=14).
##### 1.2.2.3 Afmetingen
De afmetingen van bakstenen worden benoemd als volgt:
* Lengte: strek [15](#page=15).
* Breedte: kop [15](#page=15).
* Hoogte: dikte [15](#page=15).
##### 1.2.2.4 Formaten
Bakstenen zijn verkrijgbaar in verschillende formaten [15](#page=15):
* **Nominale afmetingen:** De afmetingen van de "blote" steen, bv. 190 x 90 x 50 mm voor een M50 [15](#page=15).
* **Modulaire afmetingen:** Nominale afmetingen plus 2 maal de dikte van een halve voeg (10 mm), bv. 200 x 100 x 60 mm voor een M50. Deze domineren het straatbeeld en zijn ideaal voor traditionele metselverbanden [16](#page=16).
* **Productiematen:** Modulaire maat min de dikte van een voeg (12 mm), bv. 188 x 88 x 48 mm voor een M50 [16](#page=16).
Tabel 2 toont formaten voor gevelmetselwerk en Tabel 3 voor snelbouwstenen. Naast klassieke formaten bestaan er ook speciale formaten zoals voegloze bakstenen, "slanke" bakstenen (kop kleiner dan 65 mm) en "platte" bakstenen [16](#page=16) [17](#page=17).
##### 1.2.2.5 Toelaatbare maatafwijking
Binnen de CE-markering moeten producenten maximale maatafwijkingen respecteren, onderverdeeld in tolerantieklassen (Ti) en spreidingsklassen (Ri) [18](#page=18).
* **Tolerantie (Ti):** Verschil tussen de gemiddelde werkelijke afmeting en de nominale afmeting [18](#page=18).
* **Spreiding (Ri):** Verschil tussen de grootste en kleinste afmeting binnen een lot [18](#page=18).
Hogere index 'i' betekent een strengere klasse. Een '+' bij de index duidt op een strengere eis voor de hoogte. Voor de meest courante stenen gelden T1+ & T2+ = ± 1 mm en R1+ & R2+ = 1 mm. Tabel 4 geeft de tolerantie- en spreidingsklassen voor afmetingen tussen 40 en 290 mm weer. Vlakheid en evenwijdigheid van legvlakken zijn ook belangrijk voor gelijmd metselwerk [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Voor een snelbouwsteen van 290 x 190 x 140 mm met tolerantieklasse T2 en spreidingsklasse R2:
> * Lengte (290 mm): T2 = ± 4 mm, R2 = 5 mm.
> * Breedte (190 mm): T2 = ± 3 mm, R2 = 4 mm.
> * Hoogte (140 mm): T2 = ± 3 mm, R2 = 4 mm [19](#page=19).
##### 1.2.2.6 Waterabsorptie door capillariteit
Capillariteit is het verschijnsel waarbij water door de poriën van een baksteen wordt opgezogen. Bakstenen worden ingedeeld in klassen (IW1 tot IW4) op basis van hun initiële waterabsorptiegraad over 60 seconden [20](#page=20).
| Klasse | Initiële waterabsorptiegraad IW (kg/m²∙min) | Beschrijving |
| :----- | :------------------------------------------- | :----------------- |
| IW1 | IW ≤ 0,5 | Zeer weinig opzuigend |
| IW2 | 0,5 < IW ≤ 1,5 | Weinig opzuigend |
| IW3 | 1,5 < IW ≤ 4,0 | Normaal opzuigend |
| IW4 | 4,0 < IW | Sterk opzuigend |
Tabel 5: Initiële waterabsorptiegraad van bakstenen [20](#page=20).
Deze classificatie beïnvloedt de keuze van de metselmortel en de hechting tussen steen en mortel [20](#page=20).
##### 1.2.2.7 Vorstweerstand
De vorstweerstand in België wordt bepaald via een vorstproef volgens NBN B 27-009. Er worden 3 klassen onderscheiden: zeer vorstbestendig, normaal vorstbestand en niet vorstbestand. Volgens NBN EN 771-1 wordt de vorstweerstand beoordeeld op basis van klimatologische omstandigheden (F0, F1, F2). Sinds 2019 is er een Europese vorstproef (NBN EN 772-22), die als minder streng wordt beschouwd voor het Belgische klimaat. Voor onbeschermd metselwerk in strenge omstandigheden (F2) moeten bakstenen als "zeer vorstbestendig" worden beschouwd [20](#page=20).
##### 1.2.2.8 Thermische eigenschappen
De thermische eigenschappen worden bepaald door de massadichtheid en de perforaties in de steen. Volle bakstenen isoleren minder goed dan geperforeerde bakstenen. Een steen wordt als "isolerend" beschouwd wanneer de warmtegeleidbaarheid ($\lambda$-waarde) kleiner is dan 0,2 W/mK. Isoleren de bakstenen vallen steeds binnen verschijningsvorm groep 2. Een voorbeeld is de Lambdabloc, waarbij perforaties gevuld zijn met minerale wol [21](#page=21).
#### 1.2.3 Andere ‘Niet-gebakken’ stenen
Naast bakstenen bestaan er andere metselstenen en -blokken [21](#page=21):
* **Kalkzandstenen:** Grotere formaten, geschikt voor dragende muren in grote projecten, met goede akoestische en brandwerende eigenschappen, maar mindere thermische prestaties [21](#page=21).
* **Natuurstenen** [21](#page=21).
* **Betonstenen:** Voor toepassingen met hogere sterkte en in vochtige omstandigheden [21](#page=21).
* **Cellenbetonblokken:** Kleinere massadichtheid, goede thermische eigenschappen, beschouwd als isolerende blokken ($\lambda$-waarde ≤ 0,2 W/mK) [21](#page=21).
* **Gipsblokken:** Groot formaat met tand- en groefsysteem voor snelle, niet-dragende binnenmuren; goede akoestiek en hoge brandweerstand [21](#page=21).
* **Overige kunststenen:** Composietstenen en isolerende blokken uit een composiet van verschillende materialen (bv. PERINSUL, THERMOBLOCK) om koudebruggen te voorkomen [21](#page=21).
Verder zijn er waterwerende stenen en metselstenen op basis van natuurlijke materialen (biobased, bv. hennep zoals IsoHemp-blokken), hoewel deze laatste niet onder Eurocode 6 vallen en enkel voor niet-dragend metselwerk geschikt zijn vanwege hun geringe druksterkte [22](#page=22).
---
# Ontwerp en uitvoering van muren
Dit deel behandelt de constructie en het ontwerp van verschillende muurtypes, met een focus op de geïsoleerde spouwmuur, scheidingsmuren en volle muren, inclusief de principes van belasting en bescherming van vers metselwerk [51](#page=51).
### 2.1 Inleiding
Metselwerkwanden, of muren, zijn opgebouwd uit metselstenen en metselmortels die de stenen onderling verbinden. De eigenschappen en de wijze van opbouw van deze muren zijn afhankelijk van de materialen, zoals bakstenen, mortel en pleisters. Het ontwerp moet direct rekening houden met de uitvoering, waarbij technische informatie van fabrikanten essentieel is. Typische muurconstructies zijn spouwmuren (geïsoleerd en niet-geïsoleerd), scheidingsmuren, volle muren (binnen en buiten) en ondergronds metselwerk [53](#page=53).
### 2.2 De geïsoleerde spouwmuur
#### 2.2.1 Een beetje geschiedenis
Het gebruik van baksteenbouw nam toe vanaf de middeleeuwen, aanvankelijk met volle muren zoals steensmuren en anderhalfsteensmuren, die vaak aan de binnenzijde gepleisterd werden. Een belangrijk nadeel van volle muren was de waterdoorslag bij langdurige regen, wat leidde tot vochtige binnenklimaten [53](#page=53) [54](#page=54).
Om dit probleem op te lossen, werd de spouwmuur ontwikkeld. Dit type muur bestaat uit twee baksteenmuren (het binnen- en buitenspouwblad) gescheiden door een luchtspouw. Het buitenspouwblad heeft een scheidende en esthetische functie, terwijl het binnenspouwblad voor stabiliteit en draagkracht zorgt. Beide bladen worden verbonden door stalen ankers. Door de luchtspouw kan water dat het buitenspouwblad binnendringt, naar beneden worden afgevoerd zonder het binnenspouwblad te bereiken. Spouwmuren werden breed toegepast na WOI en WOII, wat bijdroeg aan een aangenamer en gezonder binnenklimaat [54](#page=54).
De isolatie van spouwmuren begon serieus aandacht te krijgen na de oliecrisis van 1973, wat leidde tot het vullen van de luchtspouw met isolatiematerialen zoals XPS en later minerale wol. Tegenwoordig, onder invloed van strengere energieprestatienormen zoals EPB en BEN, zijn de isolatiediktes aanzienlijk toegenomen, variërend van 100 tot 180 mm, en worden materialen als PUR en PIR vaker gebruikt [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 2.2.2 De elementen van een goede spouwmuur
##### 2.2.2.1 Overzicht van de elementen
Een goede spouwmuur bestaat uit verschillende continu doorlopende elementen die samen de gebouwschil vormen [57](#page=57).
##### 2.2.2.2 Het ui-model
Het ui-model vergelijkt de gebouwschil met de schillen van een ui, waarbij elke laag continu moet doorlopen om een aangenaam binnenklimaat te garanderen. De kern van het model betreft stabiliteit, gevolgd door waterdichtheid, winddichtheid, isolatie en luchtdichtheid. De prioriteit bij het ontwerp en de uitvoering is eerst stabiliteit, dan water- en winddichtheid (vanaf buiten), daarna isolatie en tot slot luchtdichtheid [57](#page=57) [58](#page=58).
##### 2.2.2.3 Binnenspouwblad
Het binnenspouwblad is het dragende element van de spouwmuur en wordt als eerste opgetrokken. De minimale dikte is 14 cm. Meestal wordt het uitgevoerd in snelbouwstenen vanwege hun formaat en perforaties, wat snelle en ergonomische verwerking mogelijk maakt. Verwerking gebeurt met mortel of lijm, waarbij de aandachtspunten voor metselwerk uit hoofdstuk 1.3 gevolgd moeten worden. De kimlaag, die de thermische continuïteit tussen vloer- en spouwisolatie waarborgt, wordt uitgevoerd in een isolerende baksteen of blok, zoals cellenbeton, en moet vlak en recht geplaatst worden. Het binnenspouwblad wordt bij voorkeur in een halfsteensverband gemetseld, met aandacht voor vlakke oppervlakken en het minimaliseren van mortelbaarden om een correcte bevestiging van de spouwisolatie te garanderen. Andere materialen zoals cellenbetonblokken of kalkzandsteen zijn ook mogelijk voor het binnenspouwblad [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61).
> **Tip:** Een zorgvuldige uitvoering van het binnenspouwblad, met vlakke oppervlakken en zonder mortelresten aan de spouwwijde, is cruciaal voor een goede plaatsing van de spouwisolatie [60](#page=60).
##### 2.2.2.4 Spouwisolatie
De spouwisolatie vervult een thermische functie, met een maximale U-waarde voor de spouwmuur van 0,24 W/m²K volgens BEN-eisen. Er kan gekozen worden voor harde of halfharde isolatieplaten van materialen als PUR, PIR, glaswol, rotswol of cellenglas. De isolatie wordt tegen het binnenspouwblad bevestigd met isolatiepluggen en moet nauw aansluiten. Isolatieplaten worden onderling aaneengesloten geplaatst, vaak met een tand- en groefsysteem waarbij de tand naar omhoog wordt geplaatst om waterbarrières te creëren. Bij halfharde isolatieplaten grijpen de vezels in elkaar voor een aaneengesloten geheel. Bij cellenglas worden de voegen afgedicht met bitumen [62](#page=62).
Voor het bereiken van de gewenste isolatiedikte kunnen twee lagen isolatie nodig zijn, waarbij zowel horizontale als verticale voegen geschrankt geplaatst moeten worden om luchtcirculatie te voorkomen. Bij één laag isolatie worden de naden afgetapet om luchtcirculatie tussen de isolatieplaten en het binnenspouwblad te voorkomen. Het gebruik van de juiste tape is essentieel om loskomen en vervuiling van de luchtspouw te vermijden. Bij verzaagde PUR/PIR-platen wordt het aftapen van de kopse zijkanten aanbevolen om gasontsnapping en krimp te beperken [63](#page=63) [64](#page=64).
> **Tip:** Raadpleeg altijd de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de isolatiematerialen, aangezien deze kunnen verschillen [62](#page=62).
##### 2.2.2.5 Spouwankers
Spouwankers verbinden het buitenspouwblad met het binnenspouwblad voor stabiliteit en dienen tevens om de spouwisolatie tegen het binnenspouwblad te bevestigen. Tegenwoordig worden thermisch verbeterde spouwankers gebruikt, bestaande uit een isolatieplug en een metalen slagspouwanker. Deze worden in de lintvoegen van het buitenspouwblad gemetst. Belangrijke voorwaarden voor thermisch verbeterde spouwankers zijn corrosiebestendigheid, lichte naar buiten hellende plaatsing ter voorkoming van vochtinfiltratie, voldoende sterkte (minimaal 5-6 mm dikte aanbevolen, hoewel 4 mm gangbaar is), en het correct aantal per m² (minimaal 5). De maximale afstand tussen ankers is 75 cm horizontaal en 30 cm verticaal. De afstand tot de rand van een isolatieplaat moet minstens 10 cm zijn om afsplijten van het binnenspouwblad te voorkomen. De ankers worden bij voorkeur geschrankt geplaatst. Het type boor moet aangepast zijn aan de metselstenen van het binnenspouwblad om beschadiging te voorkomen [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
Vroeger werden prikspouwankers gebruikt, waarbij de isolatie over de ankers werd geprikt. Deze worden sinds 2015 afgeraden door Buildwise vanwege beschadiging van de isolatie, moeilijke positionering van dikke isolatie en slechte isolerende eigenschappen [67](#page=67).
> **Tip:** De correcte plaatsing en keuze van spouwankers is cruciaal voor de stabiliteit en de juiste bevestiging van de spouwisolatie [65](#page=65).
##### 2.2.2.6 Luchtspouw
De luchtspouw scheidt het binnen- en buitenspouwblad en voorkomt dat regenwater doorslaat. Het helpt ook bij de afvoer van vocht dat het buitenspouwblad is binnengedrongen. Dit vocht wordt via een draineringsmembraan en open stootvoegen naar buiten afgevoerd. Minimaal één open stootvoeg per lopende meter moet voorzien worden, vaak om de 2 à 3 gevelstenen in de praktijk. Dit geldt voor klassiek uitgevoerd gevelmetselwerk; bij gelijmd metselwerk zijn de stootvoegen altijd open. De luchtspouw wordt geventileerd door de open stootvoegen, wat snellere uitdroging bevordert, maar ook waterinfiltratie kan vergemakkelijken [69](#page=69) [70](#page=70).
> **Tip:** Het markeren van de stootvoegen die open moeten blijven, is essentieel tijdens de ruwbouwfase om latere opvulling te voorkomen [70](#page=70).
##### 2.2.2.7 Buitenspouwblad
Het buitenspouwblad, ook wel gevelmetselwerk of parament genoemd, biedt bescherming tegen weersinvloeden en heeft primair een esthetische functie. Het heeft geen dragende functie en wordt met spouwankers verbonden aan het binnenspouwblad. Voor gevelmetselwerk worden stenen aanbevolen die vorstbestendig zijn (klasse ‘normale vorstweerstand’ of ‘hoge vorstweerstand’). De bakstenen kunnen klassiek met mortel of met dunne voegen (3-6 mm) verwerkt worden, waarbij de stootvoegen open blijven. Bij gelijmd gevelmetselwerk geldt een overlap-eis van minimaal 40 mm voor bovenliggende gevelstenen. Een nette verwerking van mortel en lijm is belangrijk om speciebaarden aan de spouwwijde te vermijden, die de vochtafvoer kunnen verstoren en de isolatiewaarde kunnen aantasten. De overkraging van het gevelmetselwerk ten opzichte van de fundering wordt best beperkt tot 15 mm. Bij energetische renovaties worden vaak slanke gevelstenen gebruikt om de toename van de spouwmuurbreedte te beperken, hoewel dit wel meer spouwankers per m² vereist [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
Om scheurvorming te voorkomen, worden bewegingsvoegen (dilatatievoegen) aangebracht om vervormingen op te vangen. Verticale bewegingsvoegen mogen maximaal 12 m² oppervlakte beslaan in niet-dragend metselwerk. Horizontale bewegingsvoegen worden om de 6 à 9 meter aangebracht, vaak gerealiseerd met geveldragers [75](#page=75) [76](#page=76).
> **Tip:** Slanke gevelstenen kunnen bij energetische renovaties helpen om de totale breedte van de spouwmuur te beperken, maar vereisen wel een verhoogd aantal spouwankers [74](#page=74).
##### 2.2.2.8 Binnenpleisterwerk
Omdat metselwerk niet luchtdicht is, wordt aan de binnenzijde van het binnenspouwblad pleisterwerk aangebracht voor luchtdichtheid en afwerking. Dit pleisterwerk moet minimaal 10 mm dik zijn en voldoende tijd krijgen om uit te drogen [79](#page=79).
##### 2.2.2.9 Volgorde van uitvoering
Een correct uitgevoerde spouwmuur volgt een specifieke volgorde:
1. **Binnenspouwblad:** Dit wordt als eerste volledig opgetrokken, samen met andere dragende elementen [80](#page=80).
2. **Spouwisolatie en buitenspouwblad:** Deze kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd, met een controleafstand van ongeveer 1 meter tussen de twee bladen. Soms wordt eerst de spouwisolatie volledig geplaatst, gevolgd door het buitenspouwblad [80](#page=80).
3. **Binnenpleisterwerk:** Dit gebeurt tijdens de afwerkingsfase, nadat al het buitenschrijnwerk is geplaatst [80](#page=80).
> **Tip:** Het volgen van de correcte uitvoeringsvolgorde is essentieel voor de integriteit en functionaliteit van de spouwmuur [80](#page=80).
### 2.3 Scheidingsmuren
Een scheidingsmuur kan verwijzen naar een gemene muur op een perceelsgrens tussen twee eigendommen, of naar een muur tussen twee wooneenheden, zoals appartementen. De primaire functie is scheiden, maar ook dragende en bouwfysische functies (brandveiligheid, akoestiek) zijn belangrijk. Thermische eisen voor scheidingsmuren zijn minder streng dan voor spouwmuren (Umax = 0,6 W/m²K). De opbouw van scheidingsmuren wordt tegenwoordig vaak in onderling overleg vastgelegd. Meestal bestaan ze uit twee draagmuren (14 cm dik) met daartussen een spouw van minimaal 4 cm gevuld met akoestische isolatie. Het is cruciaal om directe contacten tussen de draagmuren te minimaliseren (voorkomen van mortelbruggen) om akoestiekproblemen te vermijden. Soepele isolatiematerialen, zoals 'Party-wall' van Isover, worden bij voorkeur gebruikt [82](#page=82) [83](#page=83).
### 2.4 Volle muren
#### 2.4.1 Geïsoleerde volle buitenmuren
Een volle buitenmuur dient als dragend element, vergelijkbaar met het binnenspouwblad van een spouwmuur. Aan de buitenzijde wordt isolatie aangebracht, gevolgd door een buitenafwerking zoals pleisterwerk (crepi), hout, of steenstrips. Dit resulteert in een geïsoleerde volle buitenmuur, toegepast in zowel nieuwbouw als renovatie [85](#page=85).
#### 2.4.2 Volle binnenmuren
Volle binnenmuren kunnen dragend zijn, met daarnaast eisen voor akoestiek of thermiek. Niet-dragende binnenmuren dienen primair ter scheiding en kunnen aanvullende eisen hebben voor akoestiek en brand. Naast metselwerk kunnen niet-dragende muren ook bestaan uit lichte wanden van houten of metalen stijlen en regels, vaak met isolatie ertussen en afgewerkt met gipsplaten [86](#page=86).
#### 2.4.3 Ondergronds metselwerk
Dit type metselwerk bevindt zich onder het maaiveld, zoals funderings- en keldermuren. Het kan dragend of scheidend zijn. Vanwege de vochtige omgeving wordt ondergronds metselwerk bij voorkeur uitgevoerd in betonblokken in plaats van baksteen, vanwege de lagere capillaire werking. Buitenmuren van kelders moeten beschermd worden tegen waterdruk en agressieve grondstoffen [87](#page=87).
#### 2.4.4 Belasten van metselwerk
##### 2.4.4.1 Algemene principes
Metselwerkwanden kunnen goed drukspanningen opnemen, maar slechts beperkt trekspanningen. Schuifspanningen kunnen worden opgenomen in combinatie met druk. Spanningsconcentraties kunnen ontstaan bij uitwendige plaatselijke krachten (bv. opleggingen) en discontinuïteiten in de constructie (bv. openingen, materiaalveranderingen). Deze concentraties worden in de praktijk zoveel mogelijk vermeden. Dragend metselwerk wordt belast door eigen gewicht en constructie-elementen zoals vloeren. Belastingen worden onderverdeeld in gelijkmatig verdeelde lasten en puntlasten [88](#page=88).
##### 2.4.4.2 Gelijkmatig verdeelde belasting
Voorbeelden hiervan zijn het eigengewicht van het metselwerk en de belasting van vloerelementen. Bij een verticale verdeelde belasting lopen de druklijnen verticaal en evenwijdig [89](#page=89).
##### 2.4.4.3 Puntlasten
Puntlasten ontstaan bijvoorbeeld bij de opleg van balken en lateien die lasten overbrengen op het metselwerk. De druklijn loopt hierbij verticaal in de muur [89](#page=89).
##### 2.4.4.4 Spanningsconcentraties
De combinatie van verdeelde lasten en puntlasten kan leiden tot plaatselijke hogere spanningen en scheurvorming. Om dit te voorkomen, worden puntlasten over een groter oppervlak verdeeld, vaak onder een hoek van 60°. Dit kan door [90](#page=90):
* Een grotere opleg van het constructie-element, bijvoorbeeld met een gewapende betonnen verdeelbalk (slof) [90](#page=90).
* Wapening in de lintvoegen onder de puntlast [90](#page=90).
* Gebruik van materialen met een hogere druksterkte in de laag onder de belasting, of het integreren van gewapende betonnen balken of kolommen [90](#page=90).
Wapening in betonnen balken en sloffen vangt trekspanningen op. Gewapend beton en stalen profielen zijn onmisbaar bij de uitvoering van metselwerkwanden. Na het metselen moet minimaal 16 uur gewacht worden met verdeelde lasten en 24 uur met puntlasten [90](#page=90) [91](#page=91).
> **Tip:** Spanningsconcentraties zijn inherent aan metselwerkwanden. Het correct toepassen van wapening, verdeelbalken en eventueel gewapend beton is essentieel om bezwijking te voorkomen [90](#page=90).
### 2.5 Bescherming van vers metselwerk
#### 2.5.1 Stockage bakstenen
Een nette werf weerspiegelt vaak een zorgvuldige uitvoering. Bakstenen moeten beschermd worden tegen vuil, regen en geleverd worden op stabiele, vlakke en droge ondergronden [92](#page=92).
#### 2.5.2 Bescherming tegen weersinvloeden
Vers metselwerk is kwetsbaar tijdens en direct na de uitvoering. Om stabiliteit en esthetiek te garanderen, zijn beschermende maatregelen nodig [93](#page=93).
* **Bescherming tegen regen:** Het bovenvlak en de bovenste 80 cm van vers metselwerk worden afgedekt met een dampopen plastic folie om uitdroging mogelijk te maken. De folie wordt vastgelegd met gewichten, waarbij hout nooit direct op het metselwerk mag komen om vlekken te voorkomen. Het beschermen van vers metselwerk tegen indringend water beperkt het risico op uitbloeiingen. Ook moet worden voorkomen dat water capillair wordt opgezogen [93](#page=93).
---
# Wandopeningen en buitenschrijnwerk
Dit hoofdstuk behandelt de constructieve aspecten van wandopeningen en het correct plaatsen van buitenschrijnwerk, met de nadruk op stabiliteit en water- en winddichtheid.
## 3 Wandopeningen en buitenschrijnwerk
Het creëren van openingen in metselwerkwanden introduceert uitdagingen op het gebied van stabiliteit. Zonder passende oplossingen kan het metselwerk boven de opening bezwijken. Dit hoofdstuk verkent de problematiek, de verschillende ontlastingsconstructies en de nauwgezette plaatsing van buitenschrijnwerk om deze problemen te voorkomen en de bouwfysische integriteit te waarborgen.
### 3.1 Inleiding
Woningconstructies omvatten niet alleen massieve muren, maar ook openingen voor ramen en deuren, die essentieel zijn voor daglichttoetreding, ventilatie en toegang. Het metselwerk boven dergelijke openingen wordt verzwakt en kan doorbuigen of bezwijken onder belasting. Om dit te voorkomen, worden ontlastingsconstructies toegepast, zoals lateien of gewelfwerkingen. De plaatsing van buitenschrijnwerk markeert vaak het einde van de ruwbouwfase, waarna het gebouw wind- en waterdicht is [97](#page=97).
### 3.2 Ontlastingsconstructies
#### 3.2.1 Algemene principes
##### 3.2.1.1 Probleemstelling wandopeningen
Wanneer een metselwerkwand verticaal wordt belast, lopen de druklijnen verticaal. Het maken van een opening in deze wand verzwakt deze, waardoor de druklijnen afbuigen rond de opening. Dit leidt tot [98](#page=98):
* Trekspanningen net boven en onder de opening [98](#page=98).
* Verhoogde drukspanningen in de wand naast en boven de opening, waar de druklijnen dichter bijeen liggen [98](#page=98).
* Spanningsconcentraties in de hoeken van de opening [98](#page=98).
Het metselwerk boven een opening heeft de neiging tot doorbuigen, vergelijkbaar met een betonnen balk op twee steunpunten, wat tot scheurvorming en bezwijken kan leiden. Metselwerk kan drukspanningen goed opnemen, en de verhoogde drukspanningen boven de opening worden door een **drukboog** afgeleid via het omliggende metselwerk. Dit principe staat bekend als **gewelfwerking**. Echter, de optredende **trekspanningen** boven de opening, in combinatie met de drukspanningen, veroorzaken problematische spanningsconcentraties die vermeden moeten worden [99](#page=99).
> **Tip:** Visualiseer de krachtenwerking door gevelstenen trapsgewijs te stapelen en een steen uit de derde rij te verwijderen. Dit illustreert waar de druk het grootst is en hoe de hoogte van het metselwerk boven de opening de stabiliteit beïnvloedt [100](#page=100).
##### 3.2.1.2 Oplossingen wandopeningen
Om de trekspanningen boven een wandopening op te vangen, zijn er principieel drie oplossingen, die allen als ontlastingsconstructies worden beschouwd:
1. **Verdiepingshoge opening**: Door de opening de volledige hoogte van een verdieping te geven, wordt er geen metselwerk boven de opening geplaatst, waardoor de spanningen vermeden worden. Deze oplossing beperkt echter de ontwerpvrijheid aanzienlijk .
2. **Gewelfwerking**: Het metselwerk boven de opening wordt zo uitgevoerd dat er een drukboog ontstaat die de belasting afleidt naar de zijmuren. Voor een succesvolle gewelfwerking zijn de volgende voorwaarden cruciaal :
* Voldoende hoogte van het metselwerk boven de opening voor de vorming van de drukboog .
* Geen openingen of geconcentreerde lasten in het drukgebied van de boog .
* Voldoende brede zijmuren om de afgeleide drukkrachten op te vangen .
Deze methode, hoewel effectief, legt beperkingen op aan het ontwerp, met name bij meerdere openingen op verschillende verdiepingen .
3. **Latei**: Een latei is een bijkomende constructie boven een opening die specifiek de **trekspanningen** opneemt. Lateien kunnen vervaardigd zijn uit beton (gewapend of voorgespannen), staal of een combinatie van materialen .
#### 3.2.2 Ontlastingsconstructies voor binnenmetselwerk
Bij wandopeningen in binnenmetselwerk wordt doorgaans een latei toegepast. Deze kunnen onderverdeeld worden in twee systemen :
##### 3.2.2.1 Zelfdragende systeem
Bij een zelfdragend systeem neemt de latei alle spanningen op: druk-, trek- en schuifspanningen. Het functioneert als een balk op twee steunpunten, waarbij het bovenliggende metselwerk de belasting levert. Er is geen constructieve samenwerking tussen de latei en het metselwerk .
##### 3.2.2.2 Samenwerkende systeem
In een samenwerkend systeem vormen de latei en het bovenliggende metselwerk één geheel. De latei neemt de trekspanningen op, terwijl in het metselwerk een drukboog de drukkrachten verzorgt. De hechting tussen de latei en het metselwerk vangt de schuifspanningen op .
> **Voorwaarden voor een goed samenwerkend systeem:**
> * Het metselwerk boven de opening moet voldoende hoog zijn (groter dan de helft van de openinglengte) voor de vorming van de drukboog .
> * Goede hechting tussen latei en metselwerk, verkregen door een voldoende mortellaag bovenop de latei. Onvoldoende hechting kan ertoe leiden dat de latei ook drukspanningen opneemt en mogelijk bezwijkt .
##### 3.2.2.3 Materiaal
Lateien kunnen uit diverse materialen bestaan:
* **Betonnen balken**: Kunnen zowel zelfdragend als samenwerkend worden uitgevoerd. Voor grotere overspanningen en belastingen worden zelfdragende balken gebruikt. Prefab voorgespannen betonnen lateien maken grotere overspanningen mogelijk. Gewapende betonnen balken kunnen prefab of ter plaatse worden gestort. Prefab balken vereisen een mortellaag voor betere lastverdeling en hechting. Bij verdiepingshoge openingen kan uitstekende wachtwapening voorzien worden voor verbinding met bovenliggende vloerelementen .
* **Stalen profielen**: Worden toegepast bij grote overspanningen of zware belastingen. Dit betreft warmgewalste I- en H-profielen, die roestwerend zijn en een brandwerende coating hebben. Ze worden op een betonnen verdeelbalk geplaatst om spanningsconcentraties te vermijden. Een mortellaag kan, al dan niet gewapend, vooraf worden aangebracht .
* **Combinatie van voorgespannen beton en gebakken aarde**: Deze latei heeft een voorgespannen betonnen kern omhuld met gebakken aarde en werkt volgens het samenwerkende systeem. Een voordeel is dat latei en wand uit hetzelfde materiaal bestaan, wat krimpscheuren minimaliseert, zoals bij de 'staltonlatei' .
Indien de drukkrachten in het metselwerk boven een opening te groot worden, kan men overstappen op materialen met een hogere druksterkte (bv. betonblokken) of een hogere betonnen balk gebruiken, waarbij men eventueel overschakelt van een samenwerkend naar een zelfdragend systeem .
##### 3.2.2.4 Aandachtspunten bij uitvoering
* **Opleglengte**: De latei moet aan beide zijden voldoende op het metselwerk liggen. De opleglengte wordt bepaald door stabiliteitsberekeningen en is afhankelijk van de wandopening. Een vuistregel is:
Opleglengte $\geq$ min. (10 cm; hoogte latei) .
* **Hoogte van de latei**: De hoogte van de latei is ook berekend en neemt toe met de grootte van de wandopening. Een vuistregel is:
Hoogte $\geq$ min. (lengte/10; 15 cm) .
* **Gelijmd metselwerk**: Bij gelijmd metselwerk worden lateien steeds op een mortellaag geplaatst. De eerste laag metselwerk boven de latei wordt eveneens met mortel uitgevoerd voor vlakheid, vergelijkbaar met de kimlaag .
#### 3.2.3 Ontlastingsconstructies voor gevelmetselwerk
Hoewel trekspanningen ook bij gevelmetselwerk optreden, wijken de ontlastingsconstructies af van die voor binnenmetselwerk omwille van esthetische eisen en lagere belastingen .
##### 3.2.3.1 Rollaag
Bij een rollaag worden gevelstenen op hun kop naast elkaar geplaatst. Deze methode is geschikt voor kleine openingen (max. 90 cm). Voor grotere openingen kan lintvoegwapening worden toegevoegd of kunnen lateihaakjes worden gebruikt, hoewel dit tussenoplossingen zijn .
##### 3.2.3.2 Boogvorm of streklaag
Een boogvorm of streklaag (ook hanenkam genoemd) zijn alternatieven voor de rollaag. Een strek is een wigvormig gezaagde rollaagsteen. Beide systemen werken volgens het principe van gewelfwerking en kunnen met voegwapening worden versterkt. De uitvoering vereist vakmanschap en een boogbekisting, wat de kosten verhoogt. Daarom worden ze in de woningbouw zelden toegepast, behalve bij renovaties om esthetische redenen .
##### 3.2.3.3 Latei
In gevelmetselwerk worden voornamelijk stalen L-profielen gebruikt, die thermisch verzinkt zijn tegen corrosie. De opleglengte en afmetingen worden bepaald door de belasting en overspanning, en de technische specificaties van de fabrikant moeten gevolgd worden. De L-vormige latei draagt het metselwerk erboven, waardoor het metselverband kan doorlopen. Bekende producten zijn Catnic en PG lateien van Scaldex .
> **Afwerkingen van stalen L-profielen:**
> * De onderzijde kan zichtbaar blijven .
> * Het profiel kan verborgen worden met gevelstenen, met behulp van rollaagbeugels (dunne, geplooide staven) die aan de opstaande flens worden gehangen .
> * Alternatief is het lijmen van gevelstenen tegen de onderste flens, waarbij tijdelijke ondersteuning raadzaam is. Het gebruik van de juiste lijm is cruciaal om loskomen te voorkomen .
Stalen L-profielen kunnen grotere gevelopeningen overspannen dan rollagen of bogen, maar bij zeer grote overspanningen of belastingen kunnen consoles nodig zijn om doorbuiging te voorkomen .
##### 3.2.3.4 Console of geveldragers
Een console of geveldrager is een voorziening die aan een dragend element (zoals de latei van de draagmuur) wordt bevestigd om het gevelmetselwerk te ondersteunen. Dit is enkel mogelijk bij zelfdragende lateien in de draagmuur. Geveldragers worden toegepast bij grote gevelopeningen, zware belastingen, overkragingen en horizontale bewegingsvoegen. In tegenstelling tot een latei wordt de geveldrager niet door het gevelmetselwerk zelf gedragen .
> **Kenmerken van geveldragers:**
> * **Verankering**: Bevestiging aan zelfdragende betonnen of stalen lateien kan via doorsteekankers, bouten, ankerrails of chemische verankering. Chemische verankeringen vereisen tijdelijke ondersteuning .
> * **Positionering**: Regelbaar in 3 richtingen voor correcte positionering ten opzichte van het gevelmetselwerk .
> * **Afwerking**: De onderste flens kan zichtbaar blijven of worden afgedekt met gevelstenen (met rollaagbeugels of lijmen), waarbij tijdelijke ondersteuning aanbevolen is .
> * **Isolatie**: Spouwisolatie moet continu doorlopen rond de geveldragers .
> * **Warmteverlies (koudebrug)**: Om warmtetransport te voorkomen, wordt rechtstreeks contact tussen de geveldrager en het binnenspouwblad vermeden door het plaatsen van drukvaste kunststof plaatjes tussen beide .
### 3.3 Plaatsing buitenschrijnwerk
#### 3.3.1 Algemeen
Buitenschrijnwerk wordt geplaatst in de wandopeningen aan het einde van de ruwbouwfase en zorgt voor wind- en waterdichtheid. De plaatsing gebeurt in spouwmuren, waarbij de opening in het binnenspouwblad groter is dan die in het buitenspouwblad, wat resulteert in een **slag** (ook neg genoemd) [97](#page=97).
##### 3.3.1.1 Functies
Buitenschrijnwerk heeft meerdere functies:
* **Scheiding**: Het scheidt de binnen- en buitenomgeving .
* **Licht en straling**: Laat natuurlijk licht en zonnestraling door, wat bijdraagt aan passieve verwarming .
* **Ventilatie**: Kan bijdragen aan de ventilatie van het gebouw .
* **Bouwfysisch**: Beperkt warmtestromen en geluidsoverlast .
* **Stabiliteit**: Moet weerstand bieden aan uitwendige belastingen zoals wind, en wordt verankerd in de draagstructuur; het buitenschrijnwerk zelf is niet dragend .
* **Veiligheid**: Moet inbraakwerend zijn .
* **Esthetiek**: Draagt bij aan het uiterlijk van het gebouw .
* **Duurzaamheid**: Alle functies moeten duurzaam zijn .
##### 3.3.1.2 Opbouw opendraaiend raam
Een opendraaiend raam bestaat uit een vast profiel (raamkader) en een opendraaiend profiel waarin de beglazing is geplaatst. Voor thermische prestaties zijn de profielen thermisch onderbroken en wordt meervoudig verbeterd glas gebruikt. Profielen kunnen uit hout, metaal (bv. aluminium) of kunststof (bv. PVC) bestaan. Het opendraaiende raamkader bevindt zich doorgaans aan de binnenzijde .
#### 3.3.2 Plaatsing
Het buitenschrijnwerk wordt op het einde van de ruwbouwfase geplaatst in de voorziene wandopeningen .
* **Slag (neg)**: Bij spouwmuren is de opening in het binnenspouwblad groter dan in het buitenspouwblad, wat een slag creëert aan de zijkanten en bovenzijde van de opening .
* **Dagmaat**: De maat van de opening in het buitenspouwblad, zowel verticaal als horizontaal, wordt de dagmaat genoemd. Deze is cruciaal voor het bepalen van de afmetingen van het buitenschrijnwerk en wordt op de werf opgemeten .
Het buitenschrijnwerk wordt van binnen naar buiten geplaatst, net niet tegen de slag van het gevelmetselwerk. Vaak worden ramen zonder beglazing geplaatst omwille van het gewicht, en wordt de beglazing later in het vaste raamkader gemonteerd .
##### 3.3.2.1 Horizontaal
* **Positionering**: De binnenmaat van de opening is gelijk aan de dagmaat plus tweemaal de breedte van de slag. De breedte van de slag varieert doorgaans van 4 tot 6 cm, en is kleiner bij metalen ramen dan bij hout of PVC. Er is een overlap tussen het vaste raamkader en de slag, meestal 2 tot 4 cm. Voldoende speling (ca. 3 cm) tussen het raamkader en de dagkanten (zijkanten) is noodzakelijk voor plaatsing en afwerking. Het buitenschrijnwerk moet waterpas geplaatst worden om problemen met het openen te voorkomen .
* **Bevestiging**: Buitenschrijnwerk wordt aan de zijkanten aan de draagstructuur bevestigd met **raamdoken** (ook raamankers genoemd) en ankers. Raamdoken zijn metalen hulpstukken die de verbinding vormen tussen het schrijnwerk en de draagstructuur. Ze worden met ankers (mechanisch of chemisch) in de draagstructuur vastgezet. Raamdoken uit bandstaal, vaak in een 'z'-vorm geplooid, zijn courant. Bij hogere belastingen, zoals bij scharnieren of grotere overkragingen, worden dikkere raamdoken uit plaatstaal gebruikt .
* **Kaleerblokjes**: Deze (houten of kunststof) blokjes worden tussen de raamdoken en de dagkant geplaatst om de positie van het buitenschrijnwerk tijdens bevestiging te behouden en fouten te corrigeren .
* **Multiplexkader**: Voor strenge luchtdichtheidseisen kan een omkasting uit multiplex worden gebruikt. Het multiplex wordt op het raamkader bevestigd (verlijmd of met schuimband) en vervolgens met het buitenschrijnwerk aan de muur verankerd. Dit zorgt voor een luchtdichte aansluiting en vlakkere dagkanten, wat de binnenafwerking vergemakkelijkt .
##### 3.3.2.2 Verticaal
* **Positionering**: Aan de onderzijde rust het buitenschrijnwerk op een **dorpel**, waar geen slag voorzien is. De thermische onderbreking van het schrijnwerk moet voorbij de achterzijde van de dorpel komen. Een lijn silicone op de dorpel verhoogt de wind- en waterdichtheid. De verticale dagmaat wordt gemeten vanaf het bovenste punt van de dorpel tot de onderkant van het gevelmetselwerk. Bovenaan wordt het schrijnwerk (net niet) tegen een slag geplaatst, waarvan de grootte kan variëren afhankelijk van zonnewering of rolluikkasten. Voor esthetische redenen wordt aangeraden dat het vaste raamkader bovenaan evenveel uitsteekt als aan de zijkanten .
* **Bevestiging**: Onderaan en bovenaan is bevestiging aan de draagstructuur niet altijd noodzakelijk, tenzij bij grote glasoppervlakken, schuiframen, deuren of kamerhoge ramen. Dit gebeurt met raamdoken of specifieke, al dan niet verstelbare, raamdokensystemen .
* **Dorpels**: Dorpels zijn vervaardigd uit beton, natuursteen (bv. arduin) of metaal (bv. aluminium). Hun voornaamste functie is het afvoeren van regenwater dat van het buitenschrijnwerk druppelt .
* **Vormgeving**: Dorpels worden op maat gemaakt. Het bovenvlak moet naar buiten afhellen, ofwel door de plaatsing van rechte dorpels onder lichte helling, ofwel door geprofileerde dorpels met een ingebouwde helling. Opstanden aan de zijkanten worden in het gevelmetselwerk ingewerkt, en een opstand aan de binnenzijde vormt een extra barrière tegen waterinfiltratie .
* **Druipneus (druiplijst)**: Een inkeping of profilering die ervoor zorgt dat regenwater naar beneden druipt en niet langs de gevel loopt, wat vlekken en vochtproblemen kan veroorzaken. Zonder druipneus kan water onder de dorpel lopen en het gevelmetselwerk binnendringen .
* **Plaatsingsvoorwaarden**: Dorpels worden in een mortelbed geplaatst. Ze worden minstens 5 cm in het gevelmetselwerk ingewerkt aan de zijkanten en moeten minstens 5 cm uit het gevelvlak uitspringen. Bij brede openingen worden meerdere dorpels geplaatst; een waterkerende folie onder de voeg tussen dorpels voorkomt waterinfiltratie .
#### 3.3.2.3 Binnenafwerking
De binnenzijde van de wandopening wordt doorgaans afgewerkt met pleisterwerk, mits de ondergrond pleisterbaar is. Stucplaten of pleisterbare isolatieplaten kunnen als ondergrond dienen. De onderzijde wordt vaak afgewerkt met een **tablet**, dat na het pleisteren wordt geplaatst. Het tablet mag de dorpel niet raken om koudebruggen te voorkomen. Een soepele voeg tussen het vaste raamkader en het tablet zorgt voor luchtdichtheid .
#### 3.3.3 Alternatieve plaatsingen
* **Tijdens de ruwbouwfase**: Soms wordt buitenschrijnwerk reeds tijdens de ruwbouwfase geplaatst, na de uitvoering van het binnenspouwblad. De spouwisolatie en het gevelmetselwerk worden dan rondom het buitenschrijnwerk aangebracht. Dit vergemakkelijkt de uitvoering en verhoogt de aandacht voor waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
* **Alternatieve positionering**:
* **In het gevelvlak**: Het buitenschrijnwerk wordt in het vlak van de gevel geplaatst, zonder slag. Dit wordt toegepast bij blokramen met bredere en diepere kaders die het schrijnwerk accentueren .
* **In een omkasting**: De wandopening wordt afgewerkt met een kader, wat zorgt voor meer dieptezicht, zowel aan de binnen- als buitenzijde. Deze alternatieve uitvoeringen vereisen extra aandacht voor waterdichtheid, isolatiecontinuïteit en luchtdichtheid .
---
# Detailleringen van aansluitingen
Dit hoofdstuk behandelt specifieke detailleringen van bouwknopen, met nadruk op de aansluiting van buitenschrijnwerk op spouwmuren en de aanzet van de spouwmuur, steeds vanuit het ui-model en met aandacht voor de continuïteit van functies zoals stabiliteit, water- en luchtdichtheid.
## 4. Detailleringen van aansluitingen
Dit hoofdstuk verdiept zich in de detailleringen van aansluitingen, met specifieke aandacht voor de plaatsing van buitenschrijnwerk op een spouwmuur en de aanzet van de spouwmuur. Het is cruciaal om de principes van het ui-model te begrijpen, aangezien deze ten grondslag liggen aan het continu laten doorlopen van functies over de gebouwschil heen. De detaillering van bouwknopen, waar verschillende scheidingsconstructies samenkomen, is complexer dan de standaarduitvoering van wanden, vloeren en daken. Het detailleren van aansluitingen is geen exacte wetenschap; verschillende oplossingen zijn mogelijk, mits rekening gehouden wordt met materialen, uitvoeringswijze en randvoorwaarden .
### 4.1. Algemeen principe detailleringen
Het algemene principe van detailleringen berust op het ui-model, waarbij de functies van de gebouwschil continu moeten doorlopen. Bouwknopen, de aansluitingen tussen verschillende scheidingsconstructies, vereisen specifieke aandacht om deze continuïteit te waarborgen. De aansluiting van buitenschrijnwerk op een spouwmuur is een voorbeeld van zo'n complex bouwknop .
### 4.2. Detaillering aansluiting buitenschrijnwerk op spouwmuur
De detaillering van de aansluiting van buitenschrijnwerk op een spouwmuur is cruciaal voor de continuïteit van stabiliteit, waterdichtheid, isolatie en luchtdichtheid .
#### 4.2.1. Aansluiting zijkanten
De aansluiting aan de zijkanten van buitenschrijnwerk op een spouwmuur vereist aandacht voor stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.1.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
Bij een buitenspouwblad van gelijmd metselwerk is een waterkering tussen het buitenschrijnwerk en het buitenspouwblad aanbevolen om het schrijnwerk tegen water te beschermen. Materialen zoals EPDM of DPC-folie kunnen hiervoor gebruikt worden, waarbij EPDM de voorkeur geniet vanwege betere verlijmbaarheid. Het buitenschrijnwerk wordt doorgaans bevestigd met raamdoken en ankers. Een opening van enkele millimeters tussen de waterkering en het raamkader wordt opgevuld met schuimband (compriband) en een soepele voeg (silicone) om wind- en waterdichtheid te garanderen en ongedierte buiten te houden .
##### 4.2.1.2. Thermische continuïteit
Om de isolatieschil continu te laten doorlopen, wordt de ruimte tussen het raamkader en de spouwisolatie opgevuld met tussengevoegde isolatie. Gespoten PUR is hiervoor een veelgebruikt materiaal, mits de speling tussen de 3 en 4 cm breed is. Soepele isolatiematerialen zoals rotswol in de vorm van halfharde isolatieplaten kunnen ook toegepast worden .
##### 4.2.1.3. Luchtdichtheid
Luchtdichtheid aan de zijkanten wordt primair gerealiseerd door een zorgvuldig uitgevoerde binnenpleisterlaag op de dagkanten. Essentiële elementen hierbij zijn :
* Een hoekprofiel aan de hoek van de dagkant .
* Een stopprofiel aan de aansluiting op het raamkader .
* Het wegsnijden van overtollig pleisterwerk tegen het vaste raamkader en opvullen met een soepele voeg .
Indien een luchtdichte afwerking via pleisterwerk moeilijk te realiseren is, kan een bijkomend luchtdichtingsmembraan of vloeibare dichting tussen de dagkanten en het raamkader worden aangebracht .
Bij buitenschrijnwerk dat via een luchtdicht multiplexkader (omkasting) geplaatst wordt, wordt de luchtdichtheid tussen het raamkader en de omkasting gerealiseerd door een luchtdichtingsvoeg of expansieve lijm. Om de aansluiting met het pleisterwerk te waarborgen en zettingen op te vangen, wordt een bepleisterbaar luchtdichtingsmembraan voorzien .
#### 4.2.2. Aansluiting bovenkant
De aansluiting aan de bovenzijde van buitenschrijnwerk op een spouwmuur vraagt aandacht voor stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.2.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
Om te voorkomen dat spouwvocht boven de wandopening op het buitenschrijnwerk vloeit, wordt een draineringsmembraan in de spouwmuur voorzien. Dit membraan voert het spouwvocht via open stootvoegen naar buiten. Essentieel is dat het membraan voldoende bevestigd is, naar buiten afhellend, minstens 20 cm buiten de wandopening doorloopt en de uiteinden omhoog geplooid worden in een stootvoeg. DPC-folie wordt afgeraden vanwege de stugheid en het moeilijke plooigedrag. De opening tussen de latei van het gevelmetselwerk en het buitenschrijnwerk wordt opgevuld met schuimband en een soepele voeg voor wind- en waterdichtheid .
##### 4.2.2.2. Thermische continuïteit en luchtdichtheid
De thermische continuïteit wordt gerealiseerd door de ruimte tussen het raamkader en de spouwisolatie op te vullen met tussengevoegde isolatie, meestal gespoten PUR. Luchtdichtheid wordt, net als aan de zijkanten, bereikt door zorgvuldig binnenpleisterwerk met hoek- en stopprofielen en een soepele voeg. Een bijkomend luchtdicht membraan of een omkasting uit multiplex kan gebruikt worden voor extra zekerheid. Bij een geveldrager die het gevelmetselwerk draagt, worden vaak twee waterkerende membranen boven de wandopening voorzien om vochtcontact te vermijden .
#### 4.2.3. Aansluiting onderkant
De aansluiting aan de onderzijde van buitenschrijnwerk op een spouwmuur focust op stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.3.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
De dorpel en de aansluiting ervan zijn cruciaal voor de waterdichtheid. Een soepele voeg tussen het vaste raamkader en de dorpel is standaard. Een bijkomende waterkering aan de achterzijde van de dorpel kan horizontaal vochttransport voorkomen en spouwvocht bij een retour opvangen en naar buiten afvoeren. Bij het plaatsen van een waterkering onder de dorpel moet de stabiliteit van de dorpel gewaarborgd worden, om loskomen te voorkomen. Bij buitenschrijnwerk op een multiplexomkasting is extra aandacht voor waterdichtheid vereist om de houten omkasting te beschermen .
##### 4.2.3.2. Thermische continuïteit en luchtdichtheid
Thermische continuïteit wordt bereikt door tussengevoegde isolatie onderaan de wandopening. Luchtdichtheid wordt meestal gerealiseerd door het doorpleisteren van de dagkant tot tegen het buitenschrijnwerk, met de nodige profielen en soepele voeg. Het tablet mag niet in de zijkanten ingewerkt worden om de continue luchtdichtschil niet te onderbreken. Bij een multiplexomkasting wordt de luchtdichtheid van de dagkant door de multiplex gegarandeerd, met een bepleisterbaar luchtdichtingsmembraan in de hoek .
### 4.3. Aanzet van de spouwmuur
De aanzet van de spouwmuur, ook muurvoet genoemd, is een essentieel detail dat de aansluiting van de spouwmuur met een vloer op volle grond behandelt. Hierbij wordt ingezoomd op stabiliteit, water- en winddichtheid, thermische isolatie en luchtdichtheid volgens het ui-model .
#### 4.3.1. Binnenspouwblad
##### 4.3.1.1. Kimlaag binnenspouwblad
De eerste laag van het binnenspouwblad, de kimlaag, wordt op een egaliserende mortellaag geplaatst om onregelmatigheden op te vangen. Voor de kimlaag wordt een isolerende baksteen of bouwblok gebruikt om thermische continuïteit met de vloerisolatie te garanderen. Deze materialen moeten over voldoende druksterkte beschikken, afhankelijk van het aantal bouwlagen .
##### 4.3.1.2. Anticapillaire barrière
Om opstijgend vocht in het binnenspouwblad te voorkomen, wordt een anticapillaire barrière voorzien. Deze kan onder de kimlaag of hoger, minstens 1 cm boven de afgewerkte vloer, geplaatst worden. DPC-folie is het meest gebruikte materiaal voor deze waterkerende membraan, ingewerkt in een mortelvoeg en breder dan het binnenspouwblad. De overlap van de membranen moet minstens 15 cm bedragen .
#### 4.3.2. Waterkering muurvoet
Aan de muurvoet wordt een waterkerend membraan geplaatst om de aansluiting van de fundering met het binnenspouwblad waterdicht te maken en het tussengevoegde isolerende deel te beschermen. Dit membraan moet minstens 15 cm boven het afgewerkte buitenniveau verticaal opgetrokken worden. Materialen zoals bitumen of EPDM-stroken komen in aanmerking; DPC-folies zijn ongeschikt vanwege hun onvermogen om duurzaam verlijmd te worden. De waterkering voorkomt vochtinfiltratie van de buitenzijde en vanuit de grond, mits de vloerplaat voldoende dik is .
#### 4.3.3. Spouwisolatie en aanzet buitenspouwblad
De spouwisolatie wordt tegen het binnenspouwblad geplaatst met thermisch verbeterde spouwankers. Isolatie onder het afgewerkte buitenniveau moet vochtbestendig zijn, zoals geëxtrudeerd polystyreen (XPS). Het buitenspouwblad, de eerste barrière tegen weersinvloeden, wordt vaak uitgevoerd in betonstenen ondergronds vanwege hun vochtweerstand en kostprijs .
#### 4.3.4. Draineringsmembraan luchtspouw
Onderaan de muurvoet wordt een waterkerend membraan over de volledige omtrek voorzien om geïnfiltreerd water af te voeren. Dit membraan moet naar buiten afhellen, minstens 15 cm overlappen in hoeken en kruisingen, en voldoende bevestigd zijn. Bitumen- en EPDM-membranen komen hiervoor in aanmerking; DPC-folie is stug en moeilijk te verwerken .
#### 4.3.5. Anticapillaire barrière buitenspouwblad
Bij poreuze gevelstenen en sterke blootstelling aan vocht kan een anticapillaire barrière in het buitenspouwblad worden voorzien. Dit membraan, geplaatst in de voeg boven de rij gevelstenen met open stootvoegen, heeft voornamelijk een esthetische functie om capillaire opzuiging van vocht door de gevelstenen te voorkomen .
#### 4.3.6. Luchtdichting en binnenpleisterwerk
De continuïteit van de luchtdichtheid aan de binnenzijde wordt gegarandeerd door het binnenpleisterwerk en een luchtdichting tussen het binnenpleisterwerk en de betonnen vloerplaat. Dit kan een luchtdicht membraan (folie of vloeibaar) of een cementering zijn. Belangrijke randvoorwaarden zijn een stofvrije ondergrond, voldoende overlap met het pleisterwerk, en bescherming tegen beschadiging. Bij een luchtdicht uitgevoerde waterkering van de muurvoet is een aparte luchtdichting aan de binnenzijde in principe niet nodig .
#### 4.3.7. Verdere vloeropbouw
Bij de verdere vloeropbouw is het belangrijk dat de vloerisolatie contact maakt met het tussengevoegde isolerende deel voor thermische continuïteit. Een omtrekvoeg, gerealiseerd in de vorm van randisolatie, is noodzakelijk om krimp en zettingen van de dekvloer op te vangen. De plint moet hechten op het 'zuivere' binnenpleisterwerk, boven de overlapping met de luchtdichting .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Metselwerk | Het resultaat dat ontstaat nadat stenen verwerkt zijn met een hechtingsspecie. |
| Opgaand metselwerk | Metselwerk dat verticaal wordt uitgevoerd, zoals muren. |
| Spouwmuur | Een buitenmuur die bestaat uit twee bakstenen muren die gescheiden zijn door een luchtspouw. |
| Binnenspouwblad | Het binnenste deel van een spouwmuur dat instaat voor de stabiliteit en een dragende functie heeft. |
| Buitenspouwblad | Het buitenste deel van een spouwmuur dat gescheiden is door een luchtspouw en voornamelijk een scheidende en esthetische functie heeft. |
| Spouwanker | Een verbindingselement dat het buitenspouwblad verbindt met het binnenspouwblad, en tevens dient om de spouwisolatie te bevestigen. |
| Spouwisolatie | Isolerend materiaal dat in de luchtspouw van een spouwmuur geplaatst wordt om warmteverlies te beperken. |
| Ui-model | Een concept dat de verschillende scheidingsconstructies van een gebouw beschrijft als continue schillen, vergelijkbaar met de lagen van een ui, waarbij de continuïteit van functies zoals stabiliteit, waterdichtheid, winddichtheid, isolatie en luchtdichtheid cruciaal is. |
| Druksterkte | De maximale druk die een materiaal kan weerstaan voordat het bezwijkt. |
| Waterabsorptie | De mate waarin een materiaal water kan opzuigen, vaak uitgedrukt in klassen zoals IW1 tot IW4. |
| Vorstweerstand | De weerstand van bakstenen tegen vorst-dooicycli, ingedeeld in verschillende klassen. |
| Mortel | Een bindmiddel dat bestaat uit een mengsel van minerale bindmiddelen, toeslagmaterialen en water, gebruikt om metselstenen aan elkaar te hechten. |
| Lijmmortel | Een mortel die gebruikt wordt voor metselwerk met dunne voegen, vaak toegepast met een spuitzak of lijmpomp. |
| Dunbedmortel | Een mortel die gebruikt wordt voor metselwerk met dunne voegen, toegepast met een truweel, voornamelijk voor gevelmetselwerk. |
| Traditioneel metselwerk | Metselwerk waarbij metselstenen met cementmortel worden verwerkt, met voegen van 8 tot 12 mm dikte. |
| Metselwerk met dunne voegen | Metselwerk waarbij de voegen minder dan 8 mm dik zijn, met behulp van lijmmortels of dunbedmortels. |
| Geprefabriceerd metselwerk | Metselwerkwanden die vooraf in een fabriek worden geproduceerd en op de bouwplaats worden gemonteerd. |
| PU-lijmsysteem | Een innovatieve techniek voor het optrekken van metselwerkwanden met een polyurethaanlijm in spuitbussen. |
| Mortelpads | Een innovatief verwerkingssysteem waarbij ecologische mortelpads als hechtingsmiddel worden gebruikt. |
| Droogstapelsysteem | Een verwerkingsmethode waarbij gevelstenen droog op elkaar worden gestapeld en mechanisch worden verankerd, zonder gebruik van mortel of lijm. |
| Metselwerkverband | De wijze waarop bakstenen ten opzichte van elkaar worden gestapeld om stabiliteit en een esthetisch uiterlijk te garanderen. |
| Halfsteensverband | Een metselwerkverband waarbij de stootvoegen met de helft van de steenlengte verspringen. |
| Wildverband | Een metselwerkverband met een willekeurige volgorde van koppen en strekken, met specifieke voorwaarden om doorlopende stootvoegen te voorkomen. |
| Maatafwijking | De toegestane afwijking in de afmetingen van metselstenen, bepaald door tolerantie- en spreidingsklassen (Ti, Ri). |
| Dagmaat | De maat van de opening in het buitenspouwblad, de belangrijkste maat voor het bepalen van de afmetingen van het buitenschrijnwerk. |
| Slag | De opening tussen het buitenspouwblad en het buitenschrijnwerk, aan de zijkanten en bovenaan van de opening. |
| Dorpel | Een constructie onderaan een wandopening die het buitenschrijnwerk ondersteunt en dient voor de afvoer van regenwater. |
| Ontlastingsconstructie | Een constructie boven een wandopening die de bovenliggende lasten opvangt en overdraagt, om doorbuiging en bezwijking van het metselwerk te voorkomen. |
| Latei | Een bijkomende constructie, meestal van beton of staal, die boven een opening in een metselwerkwand wordt geplaatst om trekspanningen op te nemen. |
| Rollaag | Een laag gevelstenen die op hun kop naast elkaar zijn geplaatst, vaak gebruikt als ontlastingsconstructie voor kleine openingen. |
| Boogvorm | Een gebogen constructie in het metselwerk boven een opening, die drukkrachten afleidt via gewelfwerking. |
| Steel profiel | Een stalen balk, zoals een I- of H-profiel, gebruikt als latei voor grotere overspanningen of belastingen. |
| Console / Geveldrager | Een voorziening die aan een dragend element wordt bevestigd om het gevelmetselwerk te ondersteunen, vaak gebruikt bij grote gevelopeningen of belastingen. |
| Anticapillaire barrière | Een waterkerend membraan dat wordt geplaatst om opstijgend vocht in het metselwerk te voorkomen. |
| Waterkering muurvoet | Een waterkerend membraan dat de aansluiting van de fundering met het binnenspouwblad waterdicht maakt. |
| Draineringsmembraan | Een membraan dat dient voor de afvoer van water uit de luchtspouw naar buiten. |
| Luchtdichting | Maatregelen die worden genomen om de luchtdoorlatendheid van een gebouw te minimaliseren, essentieel voor energieprestaties. |
| Kimlaag | De eerste laag metselwerk die op de fundering of vloerplaat wordt geplaatst, vaak met isolerende materialen voor thermische continuïteit. |
Cover
GBWN1 - 7. Rioleringen - deel 1.pdf
Summary
# Wetgeving en algemene begrippen rondom riolering
Dit onderwerp behandelt de relevante wetgeving en fundamentele begrippen met betrekking tot riolering in gebouwen, met een focus op de scheiding van afvalwater en hemelwater [4](#page=4).
### 1.1 Algemene begrippen rondom waterafvoer in woningen
De waterafvoer in een woning kan worden onderverdeeld in verschillende stromen [5](#page=5):
* **Huishoudwater:** Dit is het water dat door huishoudelijke activiteiten wordt verbruikt en daarna wordt afgevoerd [5](#page=5).
* **Grijs water:** Dit is huishoudwater dat niet is vervuild met fecaliën of urine. Voorbeelden zijn afvoerwater van douches, baden, wastafels en wasmachines [5](#page=5).
* **Zwart water:** Dit is huishoudwater dat wel is vervuild met fecaliën en/of urine. Het omvat het fecale water [5](#page=5).
* **Huishoudelijk afvalwater:** Dit is een verzamelnaam voor zowel grijs water als zwart water [5](#page=5).
* **Droog-weer-afvoer (DWA):** Dit is de afvoer van huishoudelijk afvalwater [5](#page=5).
* **Regenwater-afvoer (RWA) / Hemelwater:** Dit is het water dat neerslaat op daken en verharde oppervlakken en dat wordt afgevoerd [5](#page=5).
### 1.2 Relevante wetgeving voor riolering
De wetgeving rondom riolering in gebouwen wordt voornamelijk bepaald door de volgende regelgevingen [6](#page=6):
#### 1.2.1 VLAREM II
VLAREM II staat voor het "Vlaams Reglement betreffende Milieuvergunning". Het is een besluit van de Vlaamse regering uit 1995 dat algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne vastlegt. Het hoofddoel van VLAREM II is het voorkomen en beperken van hinder, milieuverontreiniging en veiligheidsrisico's gerelateerd aan bedrijven en handelszaken [7](#page=7).
Binnen het kader van VLAREM II worden specifieke verplichtingen met betrekking tot riolering opgelegd, waaronder [8](#page=8):
* De verplichting tot een gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater [8](#page=8).
* Het hanteren van een zoneringsplan om de aansluiting op de openbare riolering te regelen [8](#page=8).
* De verplichte keuring van private rioleringsinstallaties [8](#page=8).
* Het naleven van technische voorschriften en bepalingen inzake dimensionering [8](#page=8).
#### 1.2.2 Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening Hemelwater (GSV Hemelwater)
De Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening Hemelwater (GSV Hemelwater) fungeert als een aanvulling op de algemene wetgeving, meer specifiek de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO). Deze verordening is door de jaren heen aangepast, met revisies in 2004, 2013 en 2023, om in te spelen op veranderende klimaatomstandigheden [9](#page=9).
De GSV Hemelwater regelt verschillende aspecten van hemelwaterbeheer, waaronder [9](#page=9):
* **Hemelwaterputten:** Voorschriften met betrekking tot de installatie en het gebruik van hemelwaterputten [9](#page=9).
* **Gescheiden lozing:** De verplichting om afvalwater en hemelwater gescheiden af te voeren [9](#page=9).
* **Infiltratievoorzieningen:** Bepalingen omtrent voorzieningen voor de infiltratie van hemelwater in de bodem [9](#page=9).
* **Buffervoorzieningen:** Regels voor het aanleggen van bufferbekkens om hemelwater te kunnen opvangen [9](#page=9).
De noodzaak voor de GSV Hemelwater vloeit voort uit een reeks milieuproblemen waarmee Vlaanderen kampt, zoals wateroverlast door hevige regenval, een dalende waterkwaliteit, de stijging van de zeespiegel, een afnemende waterbeschikbaarheid door verdamping, toenemende droogteperiodes, verlies aan biodiversiteit en toenemende hittestress. Het doel van de GSV Hemelwater is een mentaliteitswijziging te bewerkstelligen ten aanzien van water, waarbij er anders met water wordt omgegaan en er met respect voor de omgeving wordt gebouwd. Een nadeel van deze strenge regels kan echter zijn dat er veel uitzonderingen mogelijk zijn [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.2.3 Rioleringstoets
Sinds 2025 is de rioleringstoets een verplicht onderdeel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) [6](#page=6).
### 1.3 Basisprincipes van huisriolering en de scheiding van waterstromen
De basisprincipes voor huisriolering benadrukken twee cruciale aspecten [12](#page=12):
* **Scheiding van hemelwater en afvalwater:** Het is essentieel om regenwater (RWA) en huishoudelijk afvalwater (DWA) gescheiden af te voeren [12](#page=12).
* **Hemelwater behouden en hergebruiken:** Er wordt gestreefd naar het behouden en hergebruiken van hemelwater [12](#page=12).
#### 1.3.1 Het gescheiden rioleringsstelsel
Historisch gezien bestond het openbare rioleringsnetwerk vaak uit één enkele afvoerbuis waarin zowel droog-weer-afvoer (DWA) als regenwater-afvoer (RWA) werden samengevoegd en naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) werden geleid [13](#page=13).
Bij nieuwe aanleg of heraanleg van rioleringen wordt nu een gescheiden rioleringsnetwerk toegepast [13](#page=13):
* **DWA:** Wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie [13](#page=13).
* **RWA:** Wordt afgekoppeld en bij voorkeur gebruikt of geïnfiltreerd [13](#page=13).
#### 1.3.2 Voordelen van gescheiden riolering
Het scheiden van regenwater en afvalwater biedt verschillende voordelen [14](#page=14):
* **Verbeterd rendement RWZI:** Wanneer RWA en DWA gemengd worden afgevoerd, leidt de verdunning van het afvalwater tot een lager rendement van de rioolwaterzuiveringsinstallaties [14](#page=14).
* **Grondwaterpeil en verzilting:** Regenwater dat in de bodem kan infiltreren, draagt bij aan het stijgen van het grondwaterpeil. Dit is cruciaal voor het voorkomen van verzilting in poldergebieden [14](#page=14).
* **Besparing op drinkwaterfactuur:** Door regenwater te hergebruiken, kan de behoefte aan drinkwater worden verminderd, wat resulteert in lagere kosten [14](#page=14).
* **Minder overstromingsrisico:** Het gebruik van een hemelwaterput in combinatie met het ontharden van oppervlakken vermindert het risico op overstromingen [14](#page=14).
#### 1.3.3 De verantwoordelijkheid van de burger
De openbare gescheiden riolering loopt tot aan de rooilijn. De burger is vervolgens verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de huisriolering op zijn privéterrein. Dit houdt in dat de privériolering correct moet worden aangelegd, zodat de gescheiden afvoer van DWA en RWA gewaarborgd is. Een keuring van de privériolering is verplicht alvorens deze in gebruik te nemen [15](#page=15).
De aansluiting van de privé-riolering op het openbare netwerk vereist specifieke aansluitputjes die de gescheiden stromen DWA en RWA correct naar de respectievelijke openbare collector leiden [16](#page=16).
> **Tip:** De studie van VLAREM II en de GSV Hemelwater is cruciaal voor het begrijpen van de wettelijke kaders rondom riolering. Zorg ervoor dat je de belangrijkste principes en verplichtingen van beide kent.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen grijs water, zwart water en huishoudelijk afvalwater, alsook de definitie van hemelwater. Dit is essentieel voor het correct toepassen van de scheidingsprincipes.
> **Tip:** Concentreer je op de voordelen van een gescheiden rioleringsstelsel; dit zijn belangrijke argumenten die vaak aan bod komen in examenvragen.
---
# Aansluiting op de riolering en individuele zuiveringssystemen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de praktische methoden voor het afvoeren en zuiveren van huishoudelijk afvalwater, afhankelijk van de beschikbaarheid van een openbare riolering.
## 2. Aansluiting op de riolering en individuele zuiveringssystemen
De afvoer en zuivering van huishoudelijk afvalwater (DWA: huishoudelijk water en fecale water) is afhankelijk van de locatie van het gebouw en de aan- of afwezigheid van een openbare riolering in de straat. Er zijn vijf zones gedefinieerd om de aanpak te bepalen [17](#page=17) [19](#page=19):
* **Zone 1: Centraal gebied:** Riolering in de straat is aanwezig [19](#page=19).
* **Zone 2: Collectief geoptimaliseerd buitengebied:** Recent riolering in de straat aangelegd [19](#page=19).
* **Zone 3: Collectief te optimaliseren buitengebied:** Een septische put is aanwezig in afwachting van aansluiting op de riolering [19](#page=19).
* **Zone 4: Individueel te optimaliseren buitengebied:** Een individuele zuiveringsinstallatie (IBA) is nodig, vaak omdat een woning te afgelegen ligt voor de aanleg van openbare riolering [19](#page=19).
* **Zone 5: Individueel geoptimaliseerd buitengebied:** Een IBA is reeds geplaatst [19](#page=19).
Als een perceel niet in een gedefinieerde zone valt, wordt het automatisch beschouwd als zijnde in zone 4 [20](#page=20).
### 2.1 De rioleringstoets
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning, vanaf 8 april 2025, is het verplicht om een extra document, addendum B25b, in te vullen door de architect. Dit is van toepassing wanneer er geen riolering aanwezig is of gepland wordt binnen zes jaar, en voor gebieden vanaf zone 3 of buiten een gedefinieerde zone. De rioleringstoets evalueert ook het hemelwaterbeheer en de impact op het milieu. Dit geldt eveneens voor verkavelingen [21](#page=21).
> **Tip:** De zone waarin een werf zich bevindt, kan geraadpleegd worden via de website van VMM (vlaamse milieu maatschappij): `https://www.vmm.be/data/zonering-en-uitvoeringsplan` [22](#page=22).
### 2.2 Aansluiting op de riolering of gebruik van een septische put
#### 2.2.1 Riolering in de straat
Wanneer er een riolering in de straat aanwezig is, is het **verplicht** om huishoudelijk afvalwater hierop aan te sluiten [23](#page=23).
#### 2.2.2 Verplichting voor een septische put
De noodzaak van een septische put dient navraag te doen bij de gemeente of de rioolbeheerder [23](#page=23).
##### 2.2.2.1 Capaciteit en leegmaken van een septische put
De vereiste inhoud van een septische put is afhankelijk van het aantal inwoners:
* **Bij geen rioolaansluiting (afvoer van grijs en zwart water):**
* Tot 5 inwoners: minimaal 3000 liter [24](#page=24).
* Meer dan 5 inwoners: minimaal 600 liter per inwoner [24](#page=24).
* **Bij aansluiting op de riolering (enkel afvoer van zwart water):**
* Tot 5 inwoners: minimaal 2000 liter [24](#page=24).
* Meer dan 5 inwoners: minimaal 300 liter per inwoner [24](#page=24).
Een volle septische put moet **altijd** worden laten ledigen door een erkende firma [24](#page=24).
##### 2.2.2.2 Materiaal en plaatsing van een septische put
Septische putten moeten beschikken over een CE-markering en kunnen vervaardigd zijn uit beton of kunststof. Ze dienen geplaatst te worden op een stabiele, verdichte ondergrond [25](#page=25).
Het plaatsingsproces omvat het graven van een bouwput, het correct positioneren van de put en het aansluiten van de buizen, meestal op de wand. De aanbevelingen van de fabrikant dienen nauwkeurig te worden gevolgd [26](#page=26).
##### 2.2.2.3 Werking van een septische put
Een septische put is doorgaans opgedeeld in twee compartimenten [27](#page=27).
1. **Eerste compartiment:** Hier bezinken en verteren vaste organische stoffen in een rottingsproces [27](#page=27).
2. **Tweede compartiment:** De vloeistof uit het eerste compartiment stroomt hiernaartoe. Door de toevoer van zuurstof worden vloeibare afvalstoffen geoxideerd, wat leidt tot gasontwikkeling (septische gisting). Ventilatie is hiervoor essentieel [27](#page=27).
Het resterende afvalwater wordt afgevoerd naar de openbare riolering, terwijl de bezinksels periodiek moeten worden laten ledigen [27](#page=27).
##### 2.2.2.4 Ontluchting van een septische put
Er is ontluchting nodig voor de septische put. Dit kan gebeuren via een buis die verbonden is met de put en bijvoorbeeld naar de achterzijde van de tuin leidt. Alternatief kan de ontluchting plaatsvinden via het afvoersysteem door het dak, wat dan wordt aangeduid als secundaire verluchting [28](#page=28).
### 2.3 Individuele behandelingsinstallaties (IBA's)
Individuele behandelingsinstallaties (IBA's) worden ingezet voor de zuivering van afvalwater wanneer de aanleg van een openbare riolering niet rendabel is, bijvoorbeeld door de afgelegen ligging van de woning. In dergelijke gevallen is de burger zelf verantwoordelijk voor de zuivering van zijn afvalwater, vaak na melding via de rioleringstoets [29](#page=29).
Er zijn twee hoofdtypen IBA-systemen:
* **Compact systeem:** Dit systeem is ondergronds [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Plantensysteem:** Dit systeem is bovengronds [29](#page=29) [30](#page=30).
> **Tip:** De keuze voor een specifiek type IBA kan bepaald worden door het collectieve aanbod van de gemeente of rioolbeheerder, die adviseren welk type geschikt is voor de woning. Men heeft echter ook de vrije keuze om zelf een IBA aan te kopen en te onderhouden [30](#page=30).
#### 2.3.1 Algemene zuivering van afvalwater met een IBA
Het zuiveringsproces van afvalwater in een IBA volgt doorgaans drie stappen [31](#page=31):
1. **Voorbehandeling:** Hierbij wordt vast afval gescheiden van vloeibaar afval [31](#page=31).
2. **Biologische zuivering:** Afhankelijk van het specifieke IBA-systeem, breken bacteriën afvalstoffen af door toevoeging van zuurstof [31](#page=31).
3. **Nabehandeling:** Het gezuiverde afvalwater wordt gescheiden van het slib. Ook vindt er een afbraak van het slib plaats [31](#page=31).
---
# Basisvoorwaarden en technische vereisten voor huisriolering
Een goed functionerende huisriolering garandeert een geluidsarme, vlotte en reukloze afvoer van huishoudelijk afvalwater. Dit wordt bereikt door een zorgvuldig ontworpen rioleringsplan, correcte materiaalkeuze, adequate leidingdiameters, de juiste hellingsgraad en de integratie van sifons en ventilatiesystemen [35](#page=35) [42](#page=42) [45](#page=45) [47](#page=47) [65](#page=65) [66](#page=66) [72](#page=72).
### 3.1 Het rioleringsplan
Het rioleringsplan is verplicht aanwezig in het aanvraagdossier voor nieuwbouw en dient te voldoen aan de voorschriften van VLAREM II en VCRO, met mogelijke bijkomende voorwaarden vanuit provincies en gemeenten. Essentiële elementen van het plan omvatten de inplanting van voorzieningen zoals regenwaterputten, infiltratievoorzieningen en septische putten, de inhoud hiervan, en de vereiste infiltratieoppervlakte. Alle afvoerpunten moeten worden gelokaliseerd en benoemd op het plan. Het plan wordt doorgaans opgesteld op het funderingsplan, waarbij eerst alle afvoeren worden gemeld en vervolgens het tracé per afvalstroom, inclusief putten. Kleuren worden gebruikt om de verschillende afvalstromen te onderscheiden: blauw voor regenwater (RW), rood voor huishoudwater (HHW) en zwart voor fecale water (FW) [35](#page=35) [36](#page=36) [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
### 3.2 Principes voor een vlotte afvoer
Een vlotte afvoer van huishoudelijk afvalwater is cruciaal, vooral omdat leidingen vaak onder vloerplaten of verhardingen komen te liggen en daardoor moeilijk bereikbaar zijn voor onderhoud. Maatregelen voor een vlotte afvoer omvatten [46](#page=46):
#### 3.2.1 Materiaal en doorsnede van buizen
* **Materiaal:** Kunststofbuizen, zoals PVC, PP of PE, met een BENOR-keurmerk worden aanbevolen. Meestal zijn deze buizen roodbruin gekleurd voor afvalwater [48](#page=48).
* **Verbindingen:** Waterdichte verbindingen worden gerealiseerd met behulp van rubberdichtingen (manchetten) bij buizen met een mof, of door lijmen bij gladde buizen [48](#page=48).
* **Diameter:** De diameter van de leiding is afhankelijk van het aantal aangesloten afvoerleidingen. Een belangrijke richtlijn is dat de leiding maximaal voor de helft gevuld mag zijn. De aanbevolen minimale diameter is 125 mm, wat ook overeenkomt met de aansluiting op de openbare riolering. In de praktijk kan voor een eengezinswoning 110 mm volstaan, maar de aansluiting op de openbare riolering blijft 125 mm [49](#page=49).
#### 3.2.2 Plaatsing en fundering
Leidingen moeten voldoende diep worden geplaatst om vorstvrij te zijn, doorgaans tussen 60 en 80 cm onder het maaiveld. Om verzakkingen te voorkomen, dienen de leidingen op een goed verdichte ondergrond geplaatst te worden, zoals verdicht zand. Een alternatief voor een volledige fundering is het aan de fundering van de woning bevestigen van de leidingen [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 3.2.3 Tracé (verloop) van leidingen
Het tracé van de afvoeren dient zo efficiënt mogelijk te zijn, waarbij de leidingen zo snel mogelijk naar buiten worden geleid. Het is raadzaam om leidingen zoveel mogelijk rechtlijnig door funderingen of andere ondergrondse constructies te voeren. Het minimaliseren van hulpstukken en bochten is belangrijk. Bochten of koppelstukken van 90° dienen te worden vermeden ten gunste van combinaties van bochten van 30° of 45°. Een directe, loodrechte aansluiting van 90° is wel gebruikelijk bij de aansluiting op putten [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 3.2.4 Verval (helling) van leidingen
Het gepaste verval is cruciaal voor een vlotte afvoer. Een te kleine helling leidt tot onvoldoende afloop, terwijl een te grote helling kan veroorzaken dat vaste bestanddelen achterblijven, met verstoppingen tot gevolg. De aanbeveling is een minimale helling van 10 mm per meter en een maximale helling van 25 mm per meter, wat neerkomt op 1% tot 2,5% [56](#page=56).
Randvoorwaarden voor het bepalen van het verval omvatten de diepte van de openbare riolering, de afstand van de leidingen tot de rooilijn (aansluitingsputjes), het verschil in niveau tussen in- en uitvloei, en de diepte van de putten. Het is aan te raden om de aansluiting op de openbare riolering zo hoog mogelijk te maken om terugslag van afvalwater uit de openbare riolering te vermijden [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 3.2.5 Wettelijk kader en keuring
De privé-riolering is aan wettelijke keuring onderhevig. Deze keuring controleert de correcte aansluiting op de openbare riolering, septische put of individuele zuivering (IBA), de scheiding van afvalwater en regenwater, en het behoud en hergebruik van regenwater [60](#page=60).
### 3.3 Principes voor een reukloze afvoer
Een reukloze afvoer wordt hoofdzakelijk gegarandeerd door de correcte werking van stank- of geurafsluiters (sifons) en een adequate verluchting van de standleiding [66](#page=66) [72](#page=72).
#### 3.3.1 Stank- of geurafsluiters (sifon)
Een sifon, ook wel waterslot genoemd, is essentieel om geurhinder te voorkomen door water vast te houden, wat een barrière vormt voor rioolgassen. De plaatsing van een sifon is tussen het lozingstoestel (zoals een toilet, bad of lavabo) en de rioleringsbuizen [66](#page=66).
* **Principe:** Een sifon werkt door een waterniveau te creëren dat rioolgassen blokkeert. Er is echter een risico op geurhinder wanneer de sifon leeg raakt door overdruk, te weinig water wordt gebruikt, of het water deels verdampt [68](#page=68) [69](#page=69).
* **Niveauverschil:** Het niveauverschil tussen het minimale peil dat de sifon moet gevuld zijn en het uitvloei-niveau is belangrijk. Voor sifons binnen een gebouw is minimaal 5 cm vereist, en voor sifons buiten een gebouw is minimaal 7,5 cm aanbevolen vanwege de grotere kans op verdamping [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 3.3.2 Verluchting van de standleiding
Een standleiding is de verticale leiding die afvalwater transporteert naar het horizontale tracé. Bij meerdere aangesloten sanitaire toestellen kan de stroming van afvalwater luchtverplaatsingen veroorzaken, leidend tot boven- en onderdrukken. Deze drukverschillen kunnen ervoor zorgen dat de sifons (deels) leeggezogen worden, wat geurhinder veroorzaakt [72](#page=72) [73](#page=73).
* **Primaire verluchting:** Bij gebouwen tot 3 bouwlagen wordt de standleiding verlengd tot buiten (door het dak of een buitenmuur) om verse lucht toe te voeren en drukverschillen op te vangen [74](#page=74).
* **Secundaire verluchting:** Voor gebouwen met meer dan 3 bouwlagen is primaire verluchting vaak onvoldoende. Secundaire verluchting zorgt uitsluitend voor de toevoer van verse lucht en wordt aangesloten bij elk sanitair toestel in een z-vorm. Er mag geen afvalwater in de verluchtingsbuis stromen. Aansluiting op de riolering kan gebeuren op het horizontale deel (indien de afstand tussen het laagste aangesloten toestel en de horizontale leiding ≤ 1,5m is) of op het verticale deel (indien deze afstand > 1,5m is) [75](#page=75) [77](#page=77).
* **Beluchter (alternatief):** Indien een standleiding niet door het dak of een buitenmuur kan, kan een beluchter als alternatief dienen. Deze werkt met een regelbare klep die opent bij onderdruk en sluit bij bovendruk. Een nadeel van beluchters is dat het membraan na verloop van tijd zijn soepelheid kan verliezen, wat resulteert in onvoldoende afdichting [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 3.3.3 Bundelen van afvalwater
Een basisregel is om afvalwater zo lang mogelijk gescheiden te houden tot vlak voor de aansluiting op het openbaar rioleringsnet. Dit gebeurt door het correct bundelen in een 'dubbele schepput met sifon'. Huishoudwater komt in het eerste compartiment van de schepput met sifon terecht, en fecale water in het tweede, waarna het gezuiverde afvalwater naar de openbare riolering vloeit. Indien een septische put aanwezig is, wordt fecale water eerst daarin verzameld en stroomt het vervolgens via de overstort naar het tweede compartiment van de schepput met sifon [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63).
### 3.4 Geluidsarme afvoer
Voor een geluidsarme afvoer is het van belang om vooraf goed na te denken over het tracé van de leidingen, met name om te vermijden dat afvoeren van bijvoorbeeld toiletten direct langs leefruimtes lopen. Een correcte keuze van leidingdiameters en een uitvoering conform het rioleringsplan dragen eveneens bij aan geluidsarme afvoer [44](#page=44).
---
# Noodzakelijke putten en hulpstukken voor rioleringssystemen
Dit gedeelte behandelt de essentiële putten en hulpstukken die noodzakelijk zijn voor een correcte werking van huisrioleringen, waaronder controleputten, dubbele schepputten met waterslot, afvalwater-verzamelputten en terugslagkleppen [81](#page=81).
### 4.1 Controleput
#### 4.1.1 Functie en plaatsing
Een controleput, ook wel bekend als een toezichtput, inspectieput of onderhoudsput, dient primair om eventuele verstoppingen in het rioleringssysteem gemakkelijk te kunnen opsporen. Deze putten worden idealiter geplaatst op locaties waar buizen samenkomen of van richting veranderen, maar het is belangrijk om ze niet te overdrijven; ze zijn enkel noodzakelijk waar verstoppingen reëel zijn. Dit is met name het geval bij afvalwater met veel zeepresten (zoals uit spoelbakken of wasmachines) of veel haarresten (uit badkamers). De put dient niet om afvalwater te verzamelen, maar om doorstroming te garanderen. De uitvloeibuis ligt bij voorkeur lager dan de invloeibuizen, en de invloei is meestal loodrecht, hoewel een hoek ook mogelijk is [82](#page=82) [85](#page=85).
#### 4.1.2 Uitvoering en alternatieven
Moderne controleputten zijn vaak vervaardigd uit kunststoffen prefab materialen. Ze zijn voorzien van een deksel, meestal gemaakt van metaal of kunststof, dat bestand moet zijn tegen druk en vaak betegeld kan worden. Een goedkoper alternatief voor traditionele toezichtputten zijn T-hulpstukken [83](#page=83) [84](#page=84).
> **Tip:** Bij het ontwerpen van het rioleringssysteem is het cruciaal om een balans te vinden in het aantal controleputten. Te veel putten zijn kostbaar en kunnen potentieel lekpunten creëren, terwijl te weinig putten het opsporen van verstoppingen bemoeilijken.
### 4.2 Dubbele schepput met waterslot
#### 4.2.1 Toepassing en werking
De dubbele schepput met waterslot is essentieel waar grijs water (afkomstig van bijvoorbeeld spoelbakken, wasmachines, badkamers) en zwart water (afkomstig van de wc) samenkomen alvorens te worden afgevoerd naar de openbare riolering. De volgorde van de compartimenten is van belang: grijs water komt in het eerste compartiment en zwart water in het tweede. Deze constructie combineert de functies van een sifonput en een toezichtput om rioolstank te voorkomen. In het eerste compartiment blijft water staan, waardoor een waterslot ontstaat dat de geurhinder richting het tweede compartiment beperkt. In het tweede compartiment is het niveau van de uitvloeibuis gelijk aan de bodem van de put. Vanuit deze laatste put vertrekt de verbindingsbuis naar de openbare riolering [86](#page=86) [87](#page=87).
#### 4.2.2 Waterslot en afsluiting
De hoogte van het waterslot moet minimaal 7,5 centimeter bedragen om effectief te zijn. Het is belangrijk om in- en uitvoeren van een put die niet gebruikt wordt, af te sluiten met een dop om geuroverlast en ongedierte te voorkomen [88](#page=88).
> **Voorbeeld:** Een typische opstelling kan inhouden dat afvoer van de wc op verdieping naar het tweede compartiment van de dubbele schepput loopt, terwijl afvoeren van de badkamer, wasmachine en spoelbak naar het eerste compartiment leiden. Beide compartimenten zijn verbonden, met het eerste compartiment dat het grijs water voorbehandelt voordat het naar het tweede compartiment met het zwarte water stroomt [86](#page=86).
### 4.3 Afvalwater-verzamelput (of pompput)
#### 4.3.1 Noodzaak en werking
Een afvalwater-verzamelput, ook wel pompput genoemd, is noodzakelijk wanneer de afvoerleiding van de huisriolering lager ligt dan de aansluiting op de openbare riolering. In dit geval wordt het afvalwater verzameld in de pompput en vervolgens met behulp van een afvalwater-dompelpomp naar de openbare riolering gepompt [89](#page=89).
> **Tip:** De keuze van de dompelpomp is cruciaal voor de betrouwbaarheid van het systeem. Zorg voor een pomp die geschikt is voor het type afvalwater en de vereiste opvoerhoogte.
### 4.4 Terugslagklep
#### 4.4.1 Functie en plaatsing
Een terugslagklep is een hulpstuk dat voorkomt dat water terugstroomt vanuit de openbare riolering naar de huisriolering. In theorie wordt deze klep geplaatst tussen de dubbele schepput met waterslot en de openbare riolering. De correcte plaatsing en werking van de terugslagklep zijn essentieel om verstoppingen te voorkomen [91](#page=91).
#### 4.4.2 Werking en beperkingen
De werking van de terugslagklep is afhankelijk van de stromingsrichting; de klep gaat open om afvalwater van de woning door te laten en sluit om afvalwater van de openbare riolering tegen te houden. Een belangrijke beperking is echter dat de klep geblokkeerd kan worden door vaste bestanddelen in de openbare riolering, wat betekent dat de effectiviteit ervan soms ter discussie staat [93](#page=93).
> **Voorbeeld:** Een terugslagklep kan worden geïntegreerd in een controleput of tussen twee rioolbuizen geplaatst worden om de terugstroming te beveiligen [92](#page=92).
#### 4.4.3 Overwegingen
Hoewel terugslagkleppen theoretisch een bescherming bieden, is hun betrouwbaarheid afhankelijk van het onderhoud en de toestand van de openbare riolering. In situaties waar de openbare riolering vaak verontreinigd is met vaste deeltjes, kan een terugslagklep juist een bron van verstoppingen worden [93](#page=93).
---
# Praktische tips voor kijkstages rondom riolering
Dit onderwerp biedt concrete tips en aandachtspunten voor studenten die kijkstages volgen met betrekking tot rioleringen, met speciale focus op het observeren van specifieke infrastructuuraspecten zoals gescheiden riolering, septische putten en leidingtracés.
### 5.1 Observatiepunten tijdens een kijkstage
Tijdens een kijkstage rondom rioleringen zijn er diverse essentiële aspecten die nauwkeurig geobserveerd en gedocumenteerd dienen te worden om een volledig begrip te krijgen van het rioleringssysteem.
#### 5.1.1 Infrastructuur en Aansluitingen
* **Gescheiden riolering:** Controleer of er sprake is van een gescheiden rioleringssysteem in de straat. Dit betekent dat hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd [95](#page=95).
* **Septische putten:** Inventariseer of de noodzaak bestaat voor de installatie van een septische put. Dit is met name relevant waar nog geen aansluiting op de openbare riolering bestaat of waar afvalwater eerst gezuiverd moet worden [95](#page=95).
* **Leidingtracés:** Bestudeer het volledige tracé van de rioleringsbuizen, inclusief de doorloop naar een dubbele schepput met sifon. Een sifon is cruciaal om geurhinder te voorkomen [95](#page=95).
* **Aansluiting openbare riolering:** Identificeer de precieze locatie waar de afvoerleidingen aansluiten op de openbare riolering [95](#page=95).
#### 5.1.2 Doorvoeren en Funderingen
* **Door kelderwanden en funderingen:** Observeer hoe de rioleringsbuizen worden geleid door kelderwanden of funderingen. Dit is technisch vaak een uitdagend aspect en vereist specifieke constructieve oplossingen om integriteit te waarborgen [95](#page=95).
### 5.2 Basisprincipes huisriolering
Een correct ontworpen huisriolering volgt een aantal fundamentele principes die essentieel zijn voor een efficiënte en hygiënische afvoer van afvalwater en hemelwater.
* **Scheiding van hemelwater en afvalwater:** Een cruciaal principe is de gescheiden afvoer van hemelwater en huishoudelijk afvalwater. Dit bevordert de efficiëntie van zuiveringsinstallaties en maakt hergebruik van hemelwater mogelijk [96](#page=96).
* **Samenvoeging van afvalwater:** Grijs water (afkomstig van wastafels, douches, etc.) en zwart water (afkomstig van toiletten) worden pas op een later moment, kort voor de aansluiting op de openbare riolering, samengevoegd [96](#page=96).
* **Behoud en hergebruik van hemelwater:** Hemelwater dient waar mogelijk behouden en hergebruikt te worden. Dit aspect wordt verder uitgediept in Deel 2 van de cursus [96](#page=96).
> **Tip:** Noteer tijdens de kijkstage specifiek of er gescheiden leidingen zichtbaar zijn en hoe deze hun weg vinden naar de eindbestemming. Dit kan veel zeggen over de moderniteit en conformiteit van het rioleringssysteem.
> **Tip:** Besteed extra aandacht aan de methoden waarmee leidingen door dragende muren of funderingen lopen. Zoek naar eventuele verzakkingen of beschadigingen die kunnen wijzen op problemen met de doorvoering.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Huishoudwater | Water dat vrijkomt uit baden, douches, wastafels en wasmachines, wat ook wel grijs water wordt genoemd. Dit water bevat zeepresten en organische stoffen, maar geen fecaliën. |
| Zwart water | Water dat fecaliën en urine bevat, afkomstig van toiletten. Dit water is biologisch belast en vereist specifieke zuiveringsmethoden om het te behandelen voordat het geloosd wordt. |
| Grijs water | Water afkomstig van douches, baden, wastafels en wasmachines. Dit water is minder vervuild dan zwart water en kan, mits bepaalde behandelingen, mogelijk hergebruikt worden voor niet-drinkbare toepassingen. |
| Droog-weer-afvoer (DWA) | De afvoer van huishoudelijk afvalwater dat normaal gesproken bij droog weer uit woningen komt. Dit is het water dat normaal gesproken naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie gaat. |
| Regenwater-afvoer (RWA) | De afvoer van hemelwater dat op daken en verharde oppervlakken valt. Dit water wordt, indien mogelijk, afkoppeld van het afvalwatersysteem en kan gebruikt of geïnfiltreerd worden. |
| VLAREM II | Het Vlaams Reglement betreffende Milieuvergunning, een wetgevend kader dat algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne vastlegt, met als doel hinder en milieuverontreiniging te voorkomen en te beperken. |
| Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening Hemelwater (GSV Hemelwater) | Een specifieke verordening die regels en richtlijnen oplegt voor het beheer van hemelwater bij nieuwbouw en verbouwingen, gericht op het verminderen van wateroverlast en het bevorderen van waterbeheer. |
| Septische put | Een tank die dient voor de opslag en deels voor de vergisting van afvalwater. Vaak wordt hierin eerst het grijze en zwarte water opgevangen voordat het naar de riolering wordt geleid, of enkel het zwarte water indien het grijze water reeds gescheiden wordt afgevoerd. |
| Individuele Behandelingsinstallatie voor Afvalwater (IBA) | Een installatie die wordt gebruikt om afvalwater lokaal te zuiveren wanneer een aansluiting op de openbare riolering niet mogelijk is. Dit is vaak het geval voor woningen die afgelegen liggen. |
| Dubbele schepput met waterslot | Een essentiële voorziening in de huisriolering waar grijs en zwart water samenkomen. Het fungeert als een overgang tussen de gescheiden afvoeren en de gezamenlijke aansluiting op de openbare riolering, en voorkomt tevens geurhinder door een waterslot. |
| Waterslot (sifon) | Een geurafsluiter die functioneert door een waterkolom in een gebogen leiding. Dit water blokkeert de doorgang van rioolgassen, waardoor geurhinder wordt voorkomen. Het niveauverschil tussen het minimale waterpeil en het uitvloei-niveau is cruciaal. |
| Standleiding | De verticale afvoerbuis in een gebouw die afvalwater van verschillende sanitaire toestellen verzamelt en transporteert naar het horizontale leidingnetwerk. |
| Primaire verluchting | Een verluchtingssysteem voor de standleiding dat de drukverschillen die ontstaan door de waterstroom opvangt door verse lucht toe te voeren via een buis die tot buiten het dak reikt. Dit voorkomt dat sifons leeggezogen worden. |
| Secundaire verluchting | Een aanvullend verluchtingssysteem dat, vooral bij gebouwen met meer dan drie bouwlagen, zorgt voor extra toevoer van verse lucht in de standleiding, om zo ook in de diepste delen een adequate drukregulatie te garanderen. |
| Controleput (toezichtput) | Een inspectiepunt in het rioleringsstelsel dat dient om verstoppingen op te sporen en te verhelpen. Deze putten worden geplaatst op strategische punten waar leidingen samenkomen of van richting veranderen. |
| Terugslagklep | Een mechanisch onderdeel dat de stroming van vloeistoffen slechts in één richting toelaat. In rioleringssystemen voorkomt het de terugstroming van afvalwater vanuit de openbare riolering naar de woning, met name bij verstoppingen of overstromingen. |
| Verval (helling) | De helling van een rioleringsbuis, uitgedrukt in millimeters per meter of als percentage. Een correct verval is essentieel voor een vlotte afvoer van afvalwater en om te voorkomen dat vaste bestanddelen achterblijven en verstoppingen veroorzaken. |
| BENOR | Een Belgisch certificeringssysteem dat de conformiteit van producten en diensten met de geldende normen aantoont. In de context van rioleringen garandeert BENOR dat de putten en hulpstukken voldoen aan de technische en kwalitatieve eisen. |
Cover
GBWN1 - 7. Rioleringen - deel 2.pdf
Summary
# Algemene huisriolering en regenwaterafvoer
Dit gedeelte behandelt de algemene principes van huisriolering, met een specifieke focus op regenwaterafvoer (RWA) en huishoudelijk afvalwater (HHW), inclusief basisvoorwaarden, buisdiameters, hellingen en materiaalkeuze [3](#page=3).
### 1.1 Basisprincipes en onderverdeling van afvoer
De algemene principes voor goede huisriolering, zoals eerder besproken, zijn ook van toepassing op regenwaterafvoer (RWA). De huisriolering kan worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën [4](#page=4) [5](#page=5):
* **Zwart water (FW - Fecaal water):** Afkomstig van toiletten [6](#page=6).
* **Grijs water (HHW - Huishoudwater):** Afkomstig van baden, douches, wastafels, wasmachines en vaatwassers [4](#page=4) [6](#page=6).
* **Regenwater (RW):** Hemelwater dat wordt afgevoerd [4](#page=4).
#### 1.1.1 Rioleringsplan
Een rioleringsplan geeft de voorgeschreven volgorde van afvoer weer, waarbij:
1. Zwart water (FW) als eerste wordt behandeld.
2. Grijs water (HHW) als tweede wordt behandeld.
3. Regenwater (RW) als derde wordt afgevoerd [6](#page=6).
Bij de uitvoering van rioleringsplannen is het belangrijk om kleuren te onderscheiden om de verschillende afvoerstromen te benadrukken, vaak door middel van lijntypes [6](#page=6).
### 1.2 Technische specificaties voor regenwaterafvoer (RWA)
Hoewel veel basisvoorwaarden van toepassing zijn, zijn er specifieke overwegingen voor regenwaterafvoerbuizen:
* **Diameter:** De minimale diameter voor RWA-buizen is 90 mm, maar in de praktijk wordt vaak een diameter van 110 mm gebruikt [5](#page=5).
* **Helling:** De vereiste helling voor RWA is minimaal 5 mm per meter, wat minder is dan voor afvalwater [5](#page=5).
* **Kleur:** RWA-buizen hebben meestal een grijze kleur [5](#page=5).
* **Keurmerk:** Bij voorkeur dienen deze buizen BENOR-gekeurd te zijn [5](#page=5).
> **Tip:** Het onderscheid tussen de verschillende afvoerstromen (Regenwater RW, Huishoudelijk afvalwater HHW, Fecaal water FW) is cruciaal voor een correct ontworpen en functioneel rioleringssysteem. In tekeningen worden deze vaak visueel onderscheiden met kleuren of specifieke lijntypes [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een typische huisriolering zal het zwarte water van het toilet via een aparte leiding afvoeren, terwijl het water van de douche en gootsteen (grijs water) via een andere leiding wordt geleid. Regenwater van het dak wordt via een derde systeem afgevoerd, dat mogelijk ook verbonden is met een infiltratievoorziening. Een terugslagklep kan geïnstalleerd worden om terugstroming te voorkomen [6](#page=6).
---
# Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) Hemelwater
De Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) inzake hemelwater uit 2023 stelt regels voor het beheer van hemelwater, met de nadruk op het zoveel mogelijk ter plaatse houden en hergebruiken ervan. Deze verordening is van toepassing sinds 2 oktober 2023 en reguleert onder andere hemelwaterputten, gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, infiltratievoorzieningen en buffervoorzieningen [8](#page=8).
### 2.1 Basisprincipes en ladder van Lansink
Het uitgangspunt van de GSV is om hemelwater maximaal ter plaatse te houden. Indien de basisregels niet gevolgd kunnen worden, is het noodzakelijk een uitzondering aan te vragen en deze grondig te motiveren, bijvoorbeeld met berekeningsnota's, om redenen van technische of juridische aard [8](#page=8) [9](#page=9).
De aanpak van hemelwaterbeheer volgt de ladder van Lansink. De eerste drie treden van deze ladder zijn verplicht voor elk ontwerp [10](#page=10):
1. Afstroom vermijden [11](#page=11).
2. Hemelwater hergebruiken [23](#page=23).
3. Bufferen van hemelwater [10](#page=10).
De laatste drie treden van de ladder worden alleen toegepast indien het niet anders kan en vereisen een motivatie door de ontwerper. Dit kan bijvoorbeeld zijn wanneer er te weinig plaats is voor een regenwaterput, waardoor men gedwongen is aan te sluiten op de openbare riolering voor regenwaterafvoer [10](#page=10).
### 2.2 Afstroom vermijden
Het vermijden van afstroom betekent dat regenwater op natuurlijke wijze op het eigen terrein moet infiltreren. Dit kan worden bereikt door [12](#page=12):
* Beperken van verharde, afwaterende oppervlaktes [12](#page=12).
* Zorgen dat verharde oppervlaktes afwateren naar een onverharde zone op eigen terrein, met een helling van meer dan 2% en zonder afvoergoten [12](#page=12).
* Toepassen van waterdoorlatende verharding, zodat water door de verharding heen de bodem kan bereiken [12](#page=12).
#### 2.2.1 Afwaterende oppervlaktes
Afwaterende oppervlaktes omvatten dakoppervlaktes (met uitzondering van groendaken), verhardingen zoals opritten in beton, en andere waterdichte oppervlaktes [13](#page=13).
> **Tip:** Verharde oppervlaktes moeten bij voorkeur zo worden aangelegd dat ze afwateren naar een onverharde zone op eigen terrein, zonder dat er afvoergoten aan te pas komen [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Een verhard terras dat hellend is aangelegd richting een naastgelegen groenzone op eigen perceel, zonder dat er een afvoergoot aanwezig is, zorgt voor infiltratie op eigen terrein [14](#page=14).
#### 2.2.2 Waterdoorlatende verharding
Waterdoorlatende verharding maakt het mogelijk dat regenwater door de oppervlakte heen infiltreert. De opbouw van een waterdoorlatende verharding bestaat doorgaans uit [15](#page=15):
1. Een waterdoorlatende oppervlakteafwerking [15](#page=15).
2. Een waterdoorlatende fundering voor stabiliteit [15](#page=15).
3. Een onderfundering die werkt als buffer [15](#page=15).
4. Infiltratie in de bodem, die voldoende waterdoorlatend moet zijn [15](#page=15).
Voor een goede infiltratie en het voorkomen van afstroom naar het maaiveld, wordt een hellingsgraad van minder dan 2% aanbevolen [15](#page=15).
Mogelijke waterdoorlatende oppervlakteafwerkingen zijn:
* Waterdoorlatende straatstenen (bv. klinker) [17](#page=17).
* Steenslagverharding [17](#page=17).
* Dolomietverharding [17](#page=17) [22](#page=22).
* Grasdallen (kunststof of beton) [17](#page=17) [20](#page=20) [21](#page=21).
* Drainerend asfalt [17](#page=17).
* Waterdoorlatende bestrating uit gebakken aarde [18](#page=18).
Bij de aanleg van waterdoorlatende verhardingen kan een geotextiel gebruikt worden om water van vaste deeltjes te scheiden [19](#page=19).
> **Tip:** Bij grasdallen (zowel kunststof als beton) kan steenslag of dergelijke in de openingen worden aangebracht om gras te vervangen [21](#page=21).
### 2.3 Hergebruik hemelwater
Het opvangen en hergebruiken van hemelwater is essentieel om droogteperiodes te overbruggen en drinkwater te compenseren. In Vlaanderen bedroeg het gemiddelde drinkwaterverbruik per persoon per dag in 2022 84 liter [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.3.1 Regenwaterput
Een regenwaterput is verplicht te plaatsen en het volume ervan is afhankelijk van de afwaterende oppervlakte (voornamelijk dakoppervlakte) en het aantal woongelegenheden. Een algemene vuistregel is een minimumvolume van 100 liter per vierkante meter dakoppervlakte, met een absolute minimum van 5.000 liter. De dakoppervlakte wordt bepaald door de horizontale projectie, en goten breder dan 30 cm tellen mee [26](#page=26).
> **Tip:** Voor de voorbereiding van de laatste tekenopdracht (GBWN1-TKN) is het bepalen van het minimale volume van de regenwaterput een belangrijk onderdeel. Dit kan worden afgeleid uit het inplantingsplan, het dakenplan of aanzichten en snedes [28](#page=28).
Alle dakoppervlaktes moeten worden aangesloten op de regenwaterput, met uitzondering van groendaken. Verhardingen, zoals terrassen, moeten idealiter niet via een afvoergoot worden aangesloten op de regenwaterput, maar worden afgevoerd naar een infiltratievoorziening of bij voorkeur naar een onverharde zone [29](#page=29).
De regenwaterput wordt in de meeste gevallen onder de grond geplaatst en moet voorzien zijn van een mangat en een deksel. De put moet stabiel en vlak op een verdichte ondergrond (bv. verdicht zand) worden geplaatst. Om algengroei te voorkomen, dient de put volledig verduisterd te zijn. Materialen voor regenwaterputten zijn onder andere beton en kunststof [30](#page=30).
> **Opmerking:** Leidingen moeten loodrecht op het mangat worden aangesloten [32](#page=32).
#### 2.3.2 Watertoevoer regenwaterput
Om het bezonken slib niet om te woelen, dient de watertoevoer in de regenwaterput rustig te gebeuren, bijvoorbeeld met behulp van een bochtstuk van 180° [33](#page=33).
#### 2.3.3 Meerdere waterputten
Indien er meerdere waterputten zijn, worden deze verbonden volgens het principe van communicerende vaten. Er zijn twee mogelijkheden voor de verbinding [34](#page=34):
* Met een waterdichte verbinding onderaan de putten [34](#page=34) [35](#page=35).
* Bovenaan met een hevel verbinden [34](#page=34) [36](#page=36).
In beide gevallen wordt het water aanzuigt in de laatste put voor hergebruik. Aandachtspunten bij waterdichte aansluitingen zijn het voorkomen van zettingen tussen de putten en het garanderen van 100% waterdichtheid (flexibele verbindingen hebben de voorkeur). Bij verbindingen met hevels is het cruciaal dat er geen lucht in de hevel komt, wat de duurzaamheid kan beïnvloeden [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 2.3.4 Regenwaterafvoer en filtering
De typische route van regenwater is als volgt: dakafvoeren en regenwaterleidingen → voorfilter → regenwaterput(ten) → overloop naar infiltratievoorziening. Een terugslagklep is vereist in een controleput of als eindklep in de infiltratievoorziening [38](#page=38).
Het filteren van regenwater gebeurt vóór de regenwaterput. Diverse typen voorfilters bestaan [40](#page=40):
* Eenvoudige mogelijkheden: bolbladrooster of bladvanger (gaas) in dakgoot [40](#page=40).
* Zelfreinigende filters: cycloonfilters, putfilters en valpijpfilters (bladafscheiders) [41](#page=41) [42](#page=42).
* Niet-zelfreinigende putfilters, die regelmatig handmatig geleegd moeten worden [43](#page=43).
> **Tip:** Naast het voorfilter kan voor een goede regenwaterkwaliteit voor hergebruik ook filtering aan de aanzuigleiding worden toegepast, bijvoorbeeld met een actief koolfilter dat geur- en kleurstoffen absorbeert [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 2.3.5 Hergebruiken van regenwater in de woning
Hergebruik van regenwater is verplicht naar elk toilet en de wasmachine. Bijkomend kan een aftakput voor de tuin of garage (als poetswater) worden voorzien [47](#page=47).
Het systeem omvat doorgaans een aanzuigleiding naar een pompinstallatie, die via een dikwandige flexibele leiding (bv. Socarex uit PE) het water oppompt. Meestal wordt een vlotter gebruikt om het water aan de oppervlakte aan te zuigen [47](#page=47) [48](#page=48).
> **Voorbeeld:** Een aanzuigleiding aan een drijvende vlotter zorgt ervoor dat het water op de meest zuivere laag aan de oppervlakte wordt aangezogen. De aanzuigleiding kan worden beschermd door een mantelbuis [48](#page=48) [50](#page=50).
Via collectoren wordt het water in de woning verdeeld. Het is cruciaal om drinkwater steeds gescheiden te houden van regenwater en nooit leidingen te laten samenkomen [51](#page=51).
> **Tip:** Als de regenwaterput leeg is, is de beste optie om deze manueel bij te vullen door een tuinslang in de put te hangen, zonder dat deze contact maakt met het regenwater [51](#page=51).
---
# Infiltratie van hemelwater
Dit deel behandelt de principes en de verschillende types van infiltratievoorzieningen, zowel ondergronds als bovengronds, inclusief de vereisten voor grootte en de aandachtspunten bij de uitvoering.
### 3.1 Algemene principes van infiltratie
Infiltratie van hemelwater is verplicht voor percelen groter dan 120 m² (kadastraal). Voor kleinere percelen geldt een vrijstelling. De noodoverloop van regenwaterputten en alle groene daken dienen aangesloten te worden op een infiltratievoorziening. Niet-waterdoorlatende verhardingen die op een afvoer zijn aangesloten, moeten ook op de infiltratievoorziening worden aangesloten, tenzij ze 'vervuild' zijn door schoonmaakproducten zoals bleekmiddel; deze dienen dan op het grijs water te worden aangesloten [53](#page=53) [54](#page=54).
### 3.2 Soorten infiltratievoorzieningen
#### 3.2.1 Ondergrondse infiltratiesystemen
Ondergrondse infiltratiesystemen worden over het algemeen niet meer toegestaan, tenzij er een specifieke motivatie voor is. Voorbeelden hiervan zijn infiltratieputten en infiltratiekratten. Deze systemen kunnen ook worden uitgevoerd met geotextiel [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 3.2.2 Bovengrondse infiltratiesystemen
Bovengrondse infiltratiesystemen bieden diverse voordelen, waaronder betere inspecteerbaarheid en onderhoudbaarheid, eenvoudigere uitbreidbaarheid en ecologische meerwaarde. De meest voorkomende types zijn [55](#page=55):
1. **Infiltratiekom:** Dit is de meest eenvoudige vorm van een infiltratievoorziening, met een diepte van ongeveer 30 cm. De kom wordt begroeid met gras, planten of struiken, waarbij de teeltaarde voldoende doorlatend moet zijn [58](#page=58).
2. **Infiltratiebekken:** Deze hebben een diepte van meer dan 30 cm. De bodem bestaat uit een zandbed of grof organisch materiaal en kan begroeid zijn [60](#page=60).
3. **Wadi (Water Afvoer Drainage Infiltratie):** Een wadi is onafhankelijk van de doorlatendheid van de ondergrond. Het concept combineert een infiltratiekom met grondverbetering en een infiltratiekoffer plus een kolk. De infiltratiekoffer bevat een aggregaat (zoals fijn grind) om hemelwater te bufferen, waarna het via een drainagebuis verder infiltreert. Een kolk zorgt voor een versnelde afvoer van regenwater. De diepte van een wadi is minder dan 50 cm. Het aggregaat kan bestaan uit bijvoorbeeld kleikorrels of grind [61](#page=61) [62](#page=62).
4. **Infiltratiegrachten:** Deze hebben een diepte van meer dan 50 cm en worden vaker toegepast bij infrastructuurwerken, zoals wegen [64](#page=64).
### 3.3 Aandachtspunten bij uitvoering
Bij de uitvoering van infiltratievoorzieningen zijn de volgende punten van belang:
* Baken de zone voor infiltratie tijdig af om verdichting van de grond te voorkomen door bijvoorbeeld opslag of machines [65](#page=65).
* Water mag niet rechtstreeks worden afgevoerd naar geklasseerde waterlopen [65](#page=65).
* Houd de volgende afstanden aan tot waterlopen: 5 meter voor onbevaarbare waterlopen en 10 meter voor bevaarbare waterlopen [65](#page=65).
* Voorzie een terugslagklep tussen de regenwaterput en het infiltratiesysteem [66](#page=66).
* Er moet een noodoverloop worden voorzien. Deze mag maximaal 30 cm onder het maaiveld liggen en moet worden aangesloten op een gracht of de regenwaterafvoer (RWA) van de openbare riolering, tenzij de gemeente andere richtlijnen geeft [66](#page=66).
### 3.4 Grootte van infiltratievoorzieningen
De grootte van een infiltratievoorziening wordt bepaald door twee criteria:
* **Infiltratieoppervlakte:** Deze moet minimaal 8% van de afwaterende oppervlakte bedragen. Dit omvat zowel de bodem als de 'wanden' van de voorziening. De wanden worden gemeten tussen het laagstgelegen afvoerpunt en de bodem, wat niet van toepassing is op grachten [67](#page=67).
* **Infiltratievolume:** Dit moet minimaal 33 liter per vierkante meter afwaterende oppervlakte bedragen. Het volume wordt gemeten vanaf de gemiddeld hoogste grondwaterstand tot de onderzijde van de noodoverloop [67](#page=67).
> **Tip:** Bij wadi's, die het meest voorkomende infiltratiesysteem zijn bij nieuwbouw, kunnen problemen optreden zoals water en modder in de tuin, extra onderhoud, onveiligheid en overstromingen [69](#page=69).
### 3.5 Problemen voorkomen bij wadi's
Om problemen met wadi's te voorkomen, gelden de volgende aandachtspunten:
* Een diepte van meer dan 50 cm vereist een omgevingsvergunning [70](#page=70).
* Te steile uitgegraven wanden zijn gevaarlijk en ontoegankelijk voor fauna [70](#page=70).
* Een wadi moet meestal droog staan; indien dit niet het geval is, kan dit wijzen op een fout in het grondonderzoek (met betrekking tot grondsoort en grondwaterstand) [70](#page=70).
* De instroom moet op bodemniveau plaatsvinden en de zichtbare buislengte moet beperkt blijven [70](#page=70).
* Indien de wadi geïntegreerd is in een tuin, moet de begroeiing bestand zijn tegen wisselende natte en droge periodes [70](#page=70).
### 3.6 Alternatieven indien infiltratie onmogelijk is
In gevallen waar infiltratie onmogelijk is, bijvoorbeeld door een zeer ondoorlatende bodem of een zeer hoge gemiddelde grondwaterstand, dient dit gemotiveerd te worden. De oplossing is dan het bufferen van regenwater en het vervolgens vertraagd lozen. Mogelijke bufferopties zijn bufferbekkens, vijvers of groendaken. Deze systemen moeten voldoen aan gewestelijke en lokale voorwaarden [71](#page=71) [72](#page=72).
Het is te vermijden om rechtstreeks te lozen op de RWA of gemengde openbare riolering [73](#page=73).
---
# Praktische informatie en hulpmiddelen
Dit gedeelte van de studiehandleiding biedt nuttige informatie met betrekking tot de GSV Hemelwater 2023, inclusief links naar relevante websites en praktische tips voor kijkstages met betrekking tot regenwaterputten en infiltratiesystemen.
### 4.1 Nuttige websites en bronnen
Verschillende online bronnen kunnen van pas komen bij het bestuderen van hemelwaterbeheer en gerelateerde systemen.
* **Groenblauwpeil:** Deze website ([https://www.groenblauwpeil.be/](https://www.groenblauwpeil.be/)) biedt inzicht in de klimaatbestendigheid van percelen en bevat tools voor het berekenen van het optimale volume voor een regenwaterput [75](#page=75).
* **Blauw Groen Vlaanderen:** De website ([https://blauwgroenvlaanderen.be/](https://blauwgroenvlaanderen.be/)) is een waardevolle bron voor informatie over waterbeheer. Hier vindt men onder andere de "Infiltratiewaaier", een tool genaamd "Watertoets" om bouwprojecten te toetsen aan de waterhuishoudingswetgeving, en methodes voor het bepalen van buisdiameters [75](#page=75).
* **Waterbewust Bouwen:** De website ([https://waterbewustbouwen.be/](https://waterbewustbouwen.be/)) biedt eveneens relevante informatie en hulpmiddelen op het gebied van waterbewust bouwen [75](#page=75).
### 4.2 Kijkstagetips voor regenwaterputten en infiltratiesystemen
Tijdens een kijkstage zijn er specifieke aspecten waar men op kan letten om de installatie van regenwaterputten en infiltratiesystemen te begrijpen.
* **Identificatie van de regenwaterput:** Lokaliseer de regenwaterput op de locatie [76](#page=76).
* **Volume van de regenwaterput:** Bepaal welk volume de geïnstalleerde regenwaterput heeft [76](#page=76).
* **Locatie van de aanzuigleiding:** Observeer waar de aanzuigleiding voor het regenwater zich bevindt [76](#page=76).
* **Aansluiting van de buizen:** Ga na hoe de aanvoerbuizen op de regenwaterput toekomen [76](#page=76).
* **Type infiltratievoorziening:** Identificeer welke specifieke infiltratievoorziening er op de locatie wordt toegepast [76](#page=76).
> **Tip:** Het systematisch beantwoorden van deze vragen tijdens een kijkstage helpt om de praktische implementatie van hemelwateropslag en -infiltratie beter te doorgronden.
> **Tip:** Vergelijk de informatie die u ter plaatse observeert met de theoretische kennis uit de eerder genoemde websites om een dieper inzicht te krijgen in de toegepaste technieken en hun correctheid.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Huisriolering | Het geheel van leidingen, putten en voorzieningen binnen een gebouw of op een perceel dat dient voor de afvoer van afvalwater en hemelwater naar het openbaar rioleringsnet of een andere erkende bestemming. |
| Regenwaterafvoer (RWA) | Het systeem dat verantwoordelijk is voor het afvoeren van hemelwater, voornamelijk van daken, naar een geschikte bestemming zoals een infiltratiesysteem of de openbare riolering. |
| Huishoudelijk afvalwater (HHW) | Het afvalwater dat afkomstig is uit de keuken, badkamer en wasgelegenheid van een woning, en dat doorgaans wordt afgevoerd naar de openbare riolering of een lokale zuiveringsinstallatie. |
| Fecaal water | Het deel van het huishoudelijk afvalwater dat specifieke bestanddelen bevat zoals uitwerpselen en urine, en dat een hogere zuiveringsgraad vereist. |
| Grijs water | Afvalwater dat afkomstig is van baden, douchen, wastafels en wasmachines, en dat kan worden hergebruikt na een minimale behandeling. |
| Hemelwaterput | Een opslagvoorziening, meestal ondergronds geplaatst, voor het opvangen van regenwater dat van daken wordt afgevoerd, met als doel dit water te hergebruiken voor niet-drinkbare toepassingen. |
| Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) Hemelwater | Een regelgeving die de omgang met hemelwater op percelen vastlegt, met nadruk op het behouden en hergebruiken van hemelwater ter plaatse, en het gescheiden houden van afvalwater en hemelwater. |
| Ladder van Lansink | Een principe dat aangeeft hoe prioriteiten gesteld moeten worden bij het beheer van afvalwater en regenwater, met als hoogste prioriteit het vermijden van lozingen, gevolgd door hergebruik, zuivering en als laatste redmiddel de verwijdering. |
| Infiltratievoorziening | Een constructie of gebied dat ontworpen is om regenwater geleidelijk in de bodem te laten sijpelen, om zo de grondwaterstand aan te vullen en de belasting op de riolering te verminderen. |
| Waterdoorlatende verharding | Een type verharding, zoals een pad of oprit, dat ontworpen is om water door te laten naar de onderliggende lagen en de bodem, in plaats van het oppervlakte water te laten wegstromen. |
| Noodoverloop | Een voorziening die overmatig regenwater uit een regenwaterput of infiltratiesysteem veilig afvoert naar een secundaire afvoer, zoals een gracht of de openbare riolering, wanneer de primaire opslag of infiltratiecapaciteit overschreden wordt. |
| Bufferbekken | Een reservoir dat ontworpen is om regenwater tijdelijk op te slaan tijdens piekbuien, om zo de afvoer naar het rioleringssysteem te vertragen en overstromingen te voorkomen. |
| Wadi | Een verlaagd gebied, vaak begroeid, dat regenwater opvangt en langzaam laat infiltreren in de bodem; het staat voor Water Afvoer Drainage Infiltratie. |
| Terugslagklep | Een mechanisch onderdeel dat de stroming van vloeistoffen of gassen in slechts één richting toelaat, gebruikt om terugstroming te voorkomen, bijvoorbeeld tussen een regenwaterput en een infiltratiesysteem. |
| Actief koolfilter | Een type filter dat actieve koolstof gebruikt om onzuiverheden, geur- en kleurstoffen uit water te absorberen, vaak toegepast voor het verbeteren van de kwaliteit van hergebruikt regenwater. |
| Communicerende vaten | Een principe waarbij meerdere vaten met elkaar verbonden zijn en het vloeistofniveau in alle vaten gelijk is, ongeacht hun vorm of grootte, toegepast bij de verbinding van meerdere regenwaterputten. |
| Hevel | Een gebogen leiding die gebruikt wordt om vloeistof over te brengen van een hoger niveau naar een lager niveau, vaak toegepast als verbindingsstuk tussen twee regenwaterputten volgens het principe van communicerende vaten. |
Cover
GBWN1 - 8. Houtbouw.pdf
Summary
# Hout als constructiemateriaal
Dit hoofdstuk verkent de eigenschappen, toepassingen, voor- en nadelen van hout als constructiemateriaal, inclusief kwaliteitsborging door middel van CE-markering en sterkteklassen [7](#page=7).
### 1.1 Voordelen van hout als constructiemateriaal
Hout biedt diverse voordelen als bouwmateriaal. Het is een biogebaseerd en hernieuwbaar materiaal, wat resulteert in een lage milieu-impact, zeker bij lokaal geproduceerd hout. Het beperkte eigengewicht van hout maakt het transport en de plaatsing op de werf eenvoudiger, wat kan leiden tot het gebruik van lichtere kranen. Vergeleken met metselwerk beschikt hout over een grotere trek- en buigsterkte. Daarnaast heeft hout gunstige thermische eigenschappen, met een warmtegeleidingscoëfficiënt (λ) lager dan 0,2 W/mK. De plaatsing van houten constructies kan snel gebeuren en vereist geen gebruik van water op de bouwplaats [8](#page=8).
### 1.2 Nadelen van hout als constructiemateriaal
Ondanks de voordelen kent hout ook nadelen. Het materiaal kan rotten ten gevolge van blootstelling aan vocht en is gevoelig voor aantasting door insecten. Hout is brandbaar, hoewel dit in vergelijking met materialen zoals staal minder problematisch kan zijn. Een ander nadeel is de lage volumieke massa, wat leidt tot een lage warmtecapaciteit (thermische inertie) en het moeilijker te realiseren van het akoestische principe 'massa-veer-massa' [9](#page=9).
### 1.3 Opslag op de werf
Om de nadelen van hout te minimaliseren, is een beperkte opslag op de werf aan te raden. Het heeft de voorkeur om prefab elementen te gebruiken en de tijd tussen levering en plaatsing te beperken door een goede planning. Bij opslag dient men rekening te houden met enkele aandachtspunten: hout moet minimaal 20 cm boven de grond worden opgeslagen, onder beschutting (zoals een afdak) en met goede luchtcirculatie door lattenwerk tussen de elementen te plaatsen [10](#page=10).
### 1.4 Kwaliteit en CE-markering
De kwaliteit van hout als constructiemateriaal wordt onder andere gewaarborgd door de CE-markering [11](#page=11).
#### 1.4.1 De CE-markering als paspoort voor houtproducten
Een CE-markering op een bouwproduct geeft aan dat het voldoet aan de betrokken prestatieverklaring en aan Europese normen. Voor structuurhout is de CE-markering verplicht [12](#page=12).
De CE-markering moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het product of een etiket ervan zijn aangebracht voordat het wordt verhandeld. Bij houten bouwelementen gebeurt dit vaak via een stempel op het hout, vergezeld van een begeleidend document. Visueel gecontroleerd hout wordt per plank of per pak gemarkeerd, terwijl automatisch gecontroleerd hout per plank wordt gemarkeerd [13](#page=13).
> **Tip:** De CE-markering is essentieel om te garanderen dat houten constructiematerialen voldoen aan de vereiste Europese kwaliteits- en veiligheidsstandaarden.
### 1.5 Sterkteklassen
Hout met vergelijkbare mechanische sterkte wordt gesorteerd in sterkteklassen [14](#page=14).
#### 1.5.1 Sterkteklassen voor gezaagd hout
Voor structuurhout met een rechthoekige doorsnede (gezaagd) worden specifieke sterkteklassen gehanteerd [15](#page=15).
> **Opmerking:** Loofhout dat niet voldoet aan de laagste sterkteklasse (D30) wordt ingedeeld in klasse C, zoals bijvoorbeeld populierenhout [15](#page=15).
#### 1.5.2 Sterkteklassen voor gelamineerd hout
Gelamineerd hout wordt aangeduid met 'GL'. De letter staat voor de buigweerstand in N/mm². Er wordt onderscheid gemaakt tussen homogeen gelamineerd hout (aangeduid met 'h') en gecombineerd gelamineerd hout (aangeduid met 'c') [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Gelamineerd hout met een sterkteklasse van GL24h heeft een specifieke buigweerstand die bijdraagt aan de structurele integriteit van de constructie.
---
# Houtbouwsystemen
Dit topic introduceert de vier belangrijkste houtbouwsystemen: houtskeletbouw (HSB), palen-balkensysteem, houtstapelbouw en massieve meerlagige houtplaten (CLT-bouw) [17](#page=17).
## 2. Houtbouwsystemen
### 2.1 Houtskeletbouw (HSB)
Houtskeletbouw (HSB) is een constructietechniek waarbij een skelet van verticale stijlen, verbonden door horizontale regels, de dragende structuur vormt. Het is de meest gebruikte techniek in België. De bouwtijd kan verkort worden door het gebruik van geprefabriceerde elementen. Het is belangrijk op te merken dat de gevelafwerking niet noodzakelijk in hout hoeft te zijn [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Tip:** HSB maakt efficiënt gebruik van hout en kan leiden tot snellere bouwtijden dankzij prefabricage.
### 2.2 Palen-balkensysteem
Het palen-balkensysteem kenmerkt zich door een grote open structuur, bestaande uit dragende elementen met grote doorsneden. Dit systeem is opgebouwd uit een raster van palen die verbonden zijn met balken, waardoor grote tussenafstanden mogelijk zijn. De windbelasting wordt opgenomen door volle wanden of windverbanden (kruisen). Er wordt vaak gebruik gemaakt van massief of gelamelleerd hout (GL) en/of CLT. Dit systeem is met name geschikt voor industriële of tertiaire gebouwen [22](#page=22).
Het palen-balkensysteem is ook interessant voor demonteerbaar en aanpasbaar bouwen. Een voorbeeld hiervan zijn de eerste circulaire kantoorgebouwen in Vlaanderen, die uitsluitend gebruik maken van biogebaseerde en demonteerbare materialen [23](#page=23).
Funderingen bij dit systeem kunnen cementloos zijn, zoals URBCON-beton. De palen (kolommen) en balken vormen de dragende structuur [24](#page=24).
Verbindingen van palen (kolommen) met de fundering maken vaak gebruik van houten verbindingen via stalen verbindingsstukken, waaronder momentvaste en scharnierende verbindingen. Deze worden aangeduid als droge verbindingen [26](#page=26).
> **Tip:** Het vermijden van direct contact tussen de houten elementen en de fundering is cruciaal om vochtproblemen te voorkomen [27](#page=27).
### 2.3 Houtstapelbouw
Bij houtstapelbouw worden houten elementen horizontaal op elkaar geplaatst om een massieve houten wand te vormen. Bij dit systeem moet rekening gehouden worden met de krimp en zetting van de houtelementen ten opzichte van elkaar. Het vereist een aanzienlijke hoeveelheid massief of gelamelleerd hout en het aantal verdiepingen is doorgaans beperkt [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Chaletbouw is een typisch voorbeeld van houtstapelbouw, waarbij vaak lagen van hout horizontaal gestapeld worden. De structuur kan bestaan uit een dampscherm en een wind- (en regenscherm) [30](#page=30).
### 2.4 Massieve meerlagige houtplaten (CLT-bouw)
Massieve meerlagige houtplaten, ook bekend als Cross Laminated Timber (CLT), vormen de basis van CLT-bouw. De dragende elementen zijn CLT-panelen die opgebouwd zijn uit kruiselings op elkaar gelijmde of genagelde platen. Deze platen bestaan op hun beurt uit onderling verlijmde houten planken [31](#page=31) [32](#page=32).
CLT-elementen worden geprefabriceerd, inclusief wandopeningen. Dit systeem biedt een hoge stijfheid en maakt hoogbouw mogelijk [32](#page=32).
De opbouw van meerlagige houtplaten (CLT) omvat verlijmde planken die samen een plaat vormen. Net als bij HSB, is het niet noodzakelijk dat de gevelafwerking in hout wordt uitgevoerd [33](#page=33) [34](#page=34).
> **Opmerking:** CLT wordt soms aangeduid als "het nieuwe beton" vanwege zijn structurele capaciteiten en veelzijdigheid [36](#page=36).
> **Voorbeelden:** CLT-bouw wordt toegepast in diverse projecten, zoals een passief schoolgebouw in Brussel [35](#page=35).
---
# Houtskeletbouw (HSB) in detail
Dit deel gaat dieper in op de samenstelling van een HSB-wand, inclusief draagstructuur, isolatie, beplatingen, buitenaflwerking en leidingspouwen, evenals constructiemethodes zoals de platform- en balloon-methode [38](#page=38).
### 3.1. HSB-wand
Een HSB-wand is opgebouwd uit verschillende componenten die samen zorgen voor draagkracht, isolatie, luchtdichtheid, waterkering en winddichtheid. De belangrijkste onderdelen zijn het houten skelet (draagstructuur), thermische isolatie, structurele platen aan de binnenzijde, buitenplaten, een leidingspouw (inclusief isolatie) en de binnen- en buitenafwerking [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 3.1.1. Draagstructuur
Het houten skelet vormt de dragende structuur van de wand. De verticale belasting van dak- en verdiepingsvloeren wordt door dit skelet opgevangen [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Componenten van het skelet:**
* **Stijlen:** Verticale elementen die de belangrijkste dragende delen vormen. Ze staan meestal op een hart-op-hart (h.o.h.) afstand van 40 of 60 cm, wat vaak is afgestemd op de breedte van de isolatiematerialen. De dikte en breedte van de stijlen zijn afhankelijk van de belasting en de vereiste isolatiedikte. Ze worden tussen de boven- en onderregels geplaatst [39](#page=39) [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Regels:** Horizontale elementen die de stijlen verbinden. Voorbeelden zijn de kopregel, bovenregel en onderregel [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Latei:** Een horizontale balk boven openingen, zoals deuren en ramen, die de belasting van de bovenliggende constructie opvangt [41](#page=41).
* **Hulpstijl en stelregel:** Extra elementen die de stabiliteit verhogen of specifieke ondersteuning bieden [41](#page=41).
* **Materiaalvarianten voor stijlen en regels:**
* **Massief hout:** Bijvoorbeeld SLS (Scandinavian Lumber Standard) balken [45](#page=45).
* **LVL (Laminated Veneer Lumber):** Samengestelde houtproducten die sterk en stabiel zijn [45](#page=45).
* **I-joist:** Constructieve liggers met een I-profiel, bestaande uit een web van plaatmateriaal en flenzen van massief hout of LVL [46](#page=46).
* **Uitvoering:** De constructie kan ter plaatse (in situ) of prefab worden uitgevoerd. Boven en naast openingen worden vaak dubbele regels en stijlen gebruikt, of hout met een grotere doorsnede, om de stabiliteit te garanderen [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 3.1.2. Structurele platen (binnenzijde)
De structurele platen worden aan de binnenzijde van het stijl- en regelwerk bevestigd [47](#page=47).
* **Functies:**
* **Stijfheid:** Ze zorgen voor de algemene stijfheid van de wand [47](#page=47).
* **Horizontale lasten:** Ze vangen horizontale belastingen, zoals windkrachten, op [47](#page=47).
* **Luchtdichtheid:** Ze dragen significant bij aan de luchtdichtheid van de wand, waarbij naden zorgvuldig moeten worden afgetapet [47](#page=47).
* **Dampremming:** Ze zijn doorgaans dampdichter dan de buitenbeplating [47](#page=47).
* **Materiaal:** Meestal worden OSB (Oriented Strand Board) platen gebruikt [47](#page=47).
* **OSB (Oriented Strand Board):** Een soort spaanplaat waarbij langwerpige houten spanen in verschillende richtingen zijn verlijmd onder hoge temperatuur en druk [49](#page=49).
* **Afmetingen:** Beschikbaar in diktes van 9 tot 22 mm en in standaardafmetingen zoals 2440 x 1220 mm of 2440 x 590 mm [49](#page=49).
* **Soorten OSB:**
* OSB/1: Algemeen gebruik in droge omstandigheden, vaak decoratief [50](#page=50).
* OSB/2: Lastdragende constructies in droge omstandigheden [50](#page=50).
* OSB/3: Lastdragende constructies in vochtige omstandigheden [50](#page=50).
* OSB/4: Zware lastdragende constructies in droge of vochtige omstandigheden [50](#page=50).
* **Voordelen:** OSB-platen bieden goede mechanische eigenschappen en dragen bij aan de stabiliteit en luchtdichtheid van de constructie [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 3.1.3. Thermische isolatie
De thermische isolatie wordt tussen de stijlen van het houtskelet aangebracht [42](#page=42) [53](#page=53).
* **Soorten isolatie:**
* **Zachte isolatie:** In de vorm van matten of dekens [53](#page=53).
* **Inblaasisolatie:** Vlokken, vezels of korrels die in de spouw worden geblazen [53](#page=53).
* **Materiaalopties:** Diverse materialen zoals minerale wol, glaswol, steenwol, cellulosevlokken of zelfs natuurlijke materialen zoals houtvezelplaten [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 3.1.4. Buitenbeplating
De buitenbeplating beschermt de constructie tegen weersinvloeden en zorgt tegelijkertijd voor een damp-open laag [56](#page=56).
* **Functies:** Wind- en regendicht, en dampopener dan de binnenbeplating [56](#page=56).
* **Materialen:**
* **Houtvezelplaten:** Zoals Celit of Agepan DWD Protect [56](#page=56).
* **Celtit:** Samengesteld uit houtvezels en bitumenemulsie, met een dichtheid van ongeveer 250 kg/m³. Het is waterdicht, dampopen en isolerend. Vereist bescherming tegen langdurige blootstelling aan weersinvloeden [57](#page=57).
* **Agepan DWD Protect:** Een stijve, geperste houtvezelplaat (constructieve MDF), geformalhydevrij verlijmd. Het is waterdicht, dampopen en isolerend. Ook deze plaat vereist bescherming tegen langdurige blootstelling [58](#page=58).
#### 3.1.5. Buitenafwerking
De buitenafwerking kan naar keuze worden uitgevoerd en bepaalt mede de uitstraling van de gevel [60](#page=60).
* **Mogelijkheden:** Hout, baksteen, buitenpleisterwerk, etc. [60](#page=60).
* **Randvoorwaarden:** De eisen voor de buitenafwerking kunnen verschillen. Bij gevelmetselwerk is een luchtspouw van minimaal 5 cm vereist, wat ruimer is dan bij een massieve spouwmuur (ongeveer 3 cm) [60](#page=60).
#### 3.1.6. Leidingspouw en binnenafwerking
Om de luchtdichte schil van de woning niet onnodig te doorboren, worden leidingen bij voorkeur niet direct in het houtskelet gemonteerd [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Leidingspouw:** Een extra ruimte, vaak gecreëerd door een extra regelwerk, waarin leidingen voor elektriciteit, water, ventilatie, etc. worden weggewerkt. Deze ruimte wordt doorgaans bijkomend geïsoleerd om koudebruggen te vermijden [61](#page=61).
* **Binnenafwerking:** Meestal wordt de binnenafwerking uitgevoerd met gipskartonplaten. Deze platen dragen bij aan de brandveiligheid en de akoestiek van de wand [61](#page=61).
#### 3.1.7. Uitvoeringsvolgorde
De precieze uitvoeringsvolgorde kan variëren afhankelijk van of de constructie prefab of in situ wordt gerealiseerd. Een typische volgorde omvat [64](#page=64):
1. Plaatsen van het houten skelet (stijlen en regels) [64](#page=64).
2. Aanbrengen van de stijve binnenbeplating [64](#page=64).
3. Aanbrengen van de thermische isolatie [64](#page=64).
4. Aanbrengen van de buitenbeplating [64](#page=64).
5. Aanbrengen van de buitenafwerking [64](#page=64).
6. Creëren van de leidingspouw en aanbrengen van de binnenafwerking [64](#page=64).
### 3.2. Constructiemethodes
Er zijn verschillende methodes om houtskeletbouw op te zetten, waarvan de platform- en balloon-methode de meest voorkomende zijn [65](#page=65).
#### 3.2.1. Platform-methode
Bij de platform-methode wordt de houtskeletwand per verdieping opgebouwd [66](#page=66).
* **Opbouw:** De verdiepingsvloer, die bestaat uit een houten roostering, rust op de houtskeletwand van de onderliggende verdieping [66](#page=66).
* **Prefabricage:** Deze methode leent zich goed voor prefabricage [66](#page=66).
* **Detailuitwerking:** De balken van de houten roostering rusten op de bovenregel van de wand. De luchtdichte binnenbeplating wordt onderbroken, waarbij een wachtfolie zorgt voor continuïteit. Ook de thermische isolatie tussen de stijlen wordt onderbroken, en er is bijkomende isolatie nodig voor een continue thermische schil [67](#page=67).
#### 3.2.2. Balloon-methode
Bij de balloon-methode lopen de houtskeletwanden ononderbroken van de fundering tot aan de dakrand [69](#page=69).
* **Opbouw:** De verdiepingsvloer (houten roostering) hangt tussen de houtskeletwanden [69](#page=69).
* **Montage en transport:** Deze methode is doorgaans moeilijker qua montage en transport [69](#page=69).
* **Krimp:** Er moet aandacht worden besteed aan mogelijke krimp van het hout [69](#page=69).
* **Detailuitwerking:** Extra regels worden in het skelet voorzien om de vloer te bevestigen. De binnenbeplating loopt continu door. Als er een extra dampdichte folie nodig is, wordt deze eerst voorzien. De isolatie loopt ook continu door, hoewel de doorlopende houten regels hierbij een aandachtspunt zijn [70](#page=70).
---
# Bouwfysische en mechanische prestaties van HSB
Dit topic bespreekt de thermische prestaties, vochtbeheersing, akoestiek en mechanische eigenschappen van houtskeletbouw (HSB).
### 4.1 Energetische prestaties
De energetische prestaties van HSB worden gekenmerkt door de isolatie tussen de stijlen en het warmtetransport door de wanden. De breedte van de stijlen is afhankelijk van de benodigde isolatiedikte. Houten regels en stijlen maken de wand een niet-homogene laag volgens de EPB-regelgeving. Hout heeft een lage warmtegeleidbaarheid met een λ-waarde van maximaal 0,2 W/mK. Het algemene doel is het beperken van warmtetransport, met een maximale U-waarde van 0,24 W/m²K, wat doorgaans gemakkelijk te realiseren is [74](#page=74).
#### 4.1.1 Zomercomfort
Zomercomfort in gebouwen vereist een lage energiebehoefte voor verwarming, wat bereikt wordt door thermische isolatie (Umax = 0,24 W/mK) en het benutten van warmtewinsten, zoals zonnewinsten. Grote glasoppervlakken met een hoge g-waarde laten veel zonnestraling binnen, wat kan leiden tot oververhitting in de zomer [75](#page=75) [76](#page=76).
HSB-gebouwen met veel lichte materialen hebben een lage volumieke massa (ρ) en daardoor een lage thermische inertie. Thermische inertie is het vermogen van een materiaal om warmte op te nemen en weer af te geven. Gebouwen met een lage warmtecapaciteit (C) warmen sneller op (#page=77, 78. Om snelle opwarming te voorkomen, worden de volgende maatregelen aanbevolen [77](#page=77) [78](#page=78):
* Beperken van beglaasde oppervlakken tot het noodzakelijke minimum [78](#page=78).
* Toepassen van buitenzonnewering, bij voorkeur aanpasbaar [78](#page=78).
* Gebruiken van binnenafwerkingsmaterialen met een grotere warmtecapaciteit, zoals tegels in plaats van parket [78](#page=78).
* Warmte evacueren via nachtelijke ventilatie of koeling [78](#page=78).
> **Tip:** Zonnewering is cruciaal om zonnestraling te beperken en oververhitting te voorkomen. Verschillende soorten zonnewering zijn beschikbaar [79](#page=79) [80](#page=80).
### 4.2 Vochtbeheersing
Vochtbeheersing is essentieel in HSB omdat een houtvochtgehalte boven de 20% leidt tot schimmelontwikkeling. Dit kan zwelling van het hout veroorzaken, wat resulteert in een daling van de mechanische sterkte en een vermindering van de thermische prestaties (tot 40% hogere λ-waarde) [82](#page=82).
Om vochtproblemen te voorkomen, zijn verschillende maatregelen van belang:
#### 4.2.1 Duurzaam hout
Het gebruik van duurzaam hout is cruciaal voor de kwaliteit en functionaliteit van de constructie. Hout moet duurzaam zijn tegen schimmels en insecten. Hout wordt ingedeeld in duurzaamheidsklassen op basis van de weerstand tegen schimmels of houtrot. De weerstand tegen insecten wordt niet geclassificeerd en kan verkregen worden door natuurlijke weerstand van de houtsoort of door een behandeling [83](#page=83).
De duurzaamheidsklassen worden als volgt ingedeeld [84](#page=84):
* Klasse I: Zeer duurzaam (> 25 jaar levensduur)
* Klasse II: Duurzaam (15 – 25 jaar levensduur)
* Klasse III: Matig duurzaam (10 – 15 jaar levensduur)
* Klasse IV: Weinig duurzaam (5 – 10 jaar levensduur)
* Klasse V: Niet duurzaam (≤ 5 jaar levensduur)
Daarnaast wordt hout ingedeeld in 5 gebruiksklassen, gebaseerd op de omgeving waarin het toegepast wordt. Deze indeling is cruciaal voor de keuze van de juiste houtsoort en duurzaamheidsklasse volgens de norm NBN EN 335 [85](#page=85) [87](#page=87).
| Gebruiksklasse | Situatie (toepassing) | Risico op schimmels | Risico op insecten |
| :------------ | :---------------------------------- | :----------------- | :----------------- |
| 1 | Binnen, droog (< 20% VGH) | Nee | Ja |
| 2 | Binnen, vochtig | Laag | Ja |
| 3.1 | Buiten, niet permanent nat | Ja | Ja |
| 3.2 | Buiten, langdurig nat | Ja | Ja |
| 4 | Contact met grond en/of zoet water | Ja | Ja |
| 5 | Contact met zout water | Ja | Ja |
#### 4.2.2 Muurvoet beschermen
De muurvoet dient beschermd te worden tegen vocht. Een aanbevolen veiligheidshoogte van de aanzet van het houtskelet ten opzichte van het niveau van de buitenafwerking is minimaal 20 cm [89](#page=89).
#### 4.2.3 Inwendige condensatie in de wand vermijden
Een gezin van vier personen produceert dagelijks 5 tot 15 kg vocht, wat leidt tot waterdamp in de binnenlucht. Vanwege het principe van damptransport van hoge naar lage temperatuur, vindt in de winter damptransport van binnen naar buiten plaats (convectie). Dit kan leiden tot inwendige condensatie in de houtskeletwand wanneer de waterdamp een temperatuur bereikt die gelijk is aan het dauwpunt. Convectie is de warmtestroming van een gas (waterdamp) [90](#page=90) [91](#page=91).
Om inwendige condensatie te vermijden, zijn de volgende punten essentieel (#page=92, 93 [92](#page=92) [93](#page=93):
1. **Binnenbeplating moet luchtdicht en dampremmend zijn** [92](#page=92).
2. **Buitenbeplating moet dampopener zijn** [92](#page=92).
De dampdoorlatendheid van de beplatingen is hierbij bepalend. De µ-waarde staat voor de weerstand tegen waterdampdiffusie, en de µd-waarde voor de weerstand van een materiaal met een bepaalde dikte (µ x d). De controleregel stelt dat de µd-waarde van de materialen moet afnemen van binnen naar buiten, wat resulteert in een dalende waterdampdoorlatendheid [92](#page=92) [93](#page=93).
| Element (binnen naar buiten) | Dikte (m) | µ-waarde | µd-waarde |
| :-------------------------- | :-------- | :------- | :-------- |
| 1 OSB | 0,012 | 150 | 1,8 |
| 2 Glaswol | 0,400 | 1 | 0,4 |
| 3 Houtvezelplaat | 0,012 | 5 | 0,06 |
Deze opbouw toont een dalende µd-waarde van dampdicht naar dampopen [94](#page=94).
3. **Vocht tijdens de uitvoering vermijden:** Dit kan grotendeels voorkomen worden door het toepassen van prefabricage [95](#page=95).
### 4.3 Akoestiek
Akoestische prestaties in HSB zijn belangrijk, met name tussen wooneenheden (#page=96, 97. Het principe van massa-veer-massa wordt toegepast voor de demping van luchtgeluid. Massa wordt gevormd door zware materialen (gipsplaten, CLT-wanden, beton). De 'veer' wordt gevormd door lichte materialen zoals isolatie of lucht, die de volumieke massa beïnvloeden [96](#page=96) [97](#page=97).
Een dubbele houtskeletwand bestaat uit twee gespiegelde opbouwen met plaatmateriaal aan de binnenzijde, stijlen met isolatie, en plaatmateriaal in de spouw. De spouw fungeert hier als 'veer' [98](#page=98).
> **Voorbeeld:** De toepassing van een zwevende dekvloer en een vals plafond draagt bij aan de akoestische ontkoppeling en geluidsdemping door de gelaagdheid van massa en 'veer'-elementen [99](#page=99).
### 5 Mechanische prestaties HSB
De mechanische prestaties van HSB worden beïnvloed door de stijfheid van de binnenplaten en de gebruikte verbindingsmiddelen.
#### 5.1 Windweerstand
Stijve binnenbeplating is cruciaal voor het opvangen van horizontale lasten, zoals windbelasting. Zonder deze beplating mist het houtskelet de benodigde stijfheid om hoekverdraaiing en horizontale verplaatsingen te voorkomen (#page=102, 103 .
Onderzoek van het WTCB heeft aangetoond dat de beste resultaten worden behaald met OSB-platen met tand- en groefverbindingen, horizontaal op het houtskelet geplaatst (dwars op de stijlen). Het verlijmen van de horizontale voegen van deze platen verhoogt de stijfheid en sterkte van de wand aanzienlijk .
#### 5.2 Verbindingsmiddelen
Verbindingsmiddelen, zoals stiftvormige verbinders, brengen trek- en afschuifkrachten over. De rekenmethoden hiervoor volgen de Eurocode 5 .
Er gelden drie technologische regels volgens Eurocode 5 voor de plaatsing van stiftvormige verbindingen (#page=107, 110 :
1. **Minimale (tussen)afstanden:** Deze regels gelden voor de nominale diameter (d) en de richting van de uitwendige krachten ten opzichte van de vezelrichting. Gladde nagels zijn verboden voor hout-op-houtverbindingen loodrecht op de houtvezel .
2. **Indringdiepte in het laatste element:** De minimale indringdiepte, aangeduid met de p-waarde, is van belang .
3. **Plaatsing met of zonder voorboren:** Voorboren is vereist wanneer de diameter groter is dan 6 mm en bij verbindingen met loofhout .
De verbinding van platen op het houtskelet is ook van belang voor de algehele stabiliteit .
---
# Brandveiligheid en houthybride constructies
Dit topic verkent de brandreactie en brandweerstand van houtconstructies, introduceert ontwerp- en uitvoeringsprincipes en behandelt het concept van houthybride bouw voor hogere constructies.
### 5.1 Brandreactie en brandweerstand van hout
De brandreactieklasse van onbehandeld hout is klasse D, wat aangeeft dat het goed brandbaar is en een aanzienlijke bijdrage levert aan de brand. Voor houtbouwelementen wordt doorgaans een brandweerstand van 60 minuten vereist, aangeduid als REI 60 of EI 60, waarbij elk criterium 60 minuten brand moet weerstaan .
Tijdens een brand warmt hout op. Het ontbrandt bij oppervlaktetemperaturen boven de 300°C, met een snelheid van ongeveer 0,4 tot 0,9 mm per minuut. De vorming van een houtskoollaag op het oppervlak is een belangrijk fenomeen. Deze laag fungeert als een isolator: de warmtegeleidbaarheid van hout is ongeveer 0,18 W/mK, terwijl die van houtskool slechts 0,03 W/mK is, vergelijkbaar met minerale wol (ongeveer 0,035 W/mK). Dit beschermt het onderliggende constructiehout tegen snelle opwarming van de kern .
### 5.2 Ontwerp en uitvoering van brandveilige houtconstructies
#### 5.2.1 Dimensionering voor brand
Om de structurele integriteit tijdens brand te waarborgen, worden houten constructie-elementen (zoals balken en stijlen) geoverdimensioniseerd. Dit betekent dat er een marge wordt ingebouwd op de benodigde doorsnede, rekening houdend met de inbrandingssnelheid van 0,4 tot 0,9 mm/min. De uiteindelijke doorsnede moet voldoende sterkte behouden, zelfs na het verlies van een laag houtskool .
> **Tip:** Bij het dimensioneren dient de oorspronkelijke doorsnede te worden verhoogd met een toevoeging die de verwachte inbranding tijdens een brandperiode compenseert .
#### 5.2.2 Brandweerstand van vloeren en wanden
Wanden en vloeren in houtconstructies moeten voldoen aan de REI 60 eis. Dit kan worden bereikt door het gebruik van beschermingsplaten met een lage brandreactieklasse, zoals gipsvezelplaten, en ontbrandbare isolatiematerialen, zoals rotswol .
De brandweerstand van vloeren en wanden vertraagt de verspreiding van brand via directe routes. Bijkomende aandacht is vereist voor verbindingen, plaatselijke verzwakkingen en holtes of spouwen die de brandvoortplanting kunnen beïnvloeden .
### 5.3 Houthybride constructies
Houthybride constructies vormen een evolutie naar hogere gebouwen, waarbij meer dan alleen zuiver houtskeletbouw wordt toegepast. Het concept "100% houtbouw" bestaat in de praktijk zelden; in plaats daarvan worden materialen gecombineerd op basis van hun eigenschappen en prestaties, met hout als primair materiaal .
#### 5.3.1 Voordelen en overwegingen in houthybride bouw
* **Volumieke massa:** Hout heeft een lage volumieke massa. Om dit te compenseren en bijvoorbeeld betere akoestische prestaties te behalen, worden zwaardere elementen zoals betonnen vloeren toegevoegd .
* **Thermische inertie:** Hout heeft een lage thermische inertie. Dit kan worden verbeterd door het gebruik van Cross-Laminated Timber (CLT) in plaats van bijvoorbeeld houtmassiefbouw (HSB), of door de keuze voor zwaardere materialen zoals beton en bakstenen .
* **Brandveiligheid:** Houten elementen worden vaak beschermd met gipsplaten om de brandweerstand te verbeteren .
* **Stabiliteit:** Stabiliteit wordt vaak verzekerd door een combinatie met beton (bijvoorbeeld voor funderingen) en staal .
#### 5.3.2 Voorbeelden van houthybride projecten
* **HAUT Amsterdam:** Dit is de hoogste houthybride woontoren in Nederland, met een hoogte van 73 meter en 52 appartementen. Het ontwerpprincipe is "hout waar het kan, andere materialen waar nodig". De draagstructuur combineert een betonnen kern met een houten structuur bestaande uit CLT en gelamineerd hout (Glulam). Het project verbruikt 2800 kubieke meter hout, wat overeenkomt met de opslag van 1,9 miljoen kilogram CO2. De constructie omvat een betonnen kern en fundering (palen), een dragende houten structuur, en een straalframe voor het buitenschijnwerk. Vloeren zijn opgebouwd uit CLT-draagvloeren, vaak met een cementgebonden dekvloer voor meer massa en betere akoestiek. Gipsplaten worden toegepast voor zowel akoestische als brandweerstandverbetering .
* **The Dutch Mountain:** Dit project, naar verwachting opgeleverd in 2030, is de hoogste 'Hybride Biobased Constructie' in wording in Eindhoven. Het omvat twee torens van 113 meter en 96 meter hoog, met diverse functies. De constructie combineert betonnen kernen en vloeren met houtbouw (CLT) en andere biobased materialen. De visuele representatie toont de integratie van hout en beton in de structuur .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Houtskeletbouw (HSB) | Een bouwsysteem waarbij de dragende structuur bestaat uit een skelet van verticale stijlen en horizontale regels, vaak aangevuld met isolatie en beplatingen. |
| Palen-balkensysteem | Een houtbouwsysteem gekenmerkt door een open structuur met dragende palen (kolommen) en balken met grote tussenafstanden, gebruikt voor industriële of tertiaire gebouwen. |
| Houtstapelbouw | Een bouwmethode waarbij houten elementen horizontaal op elkaar worden geplaatst om massieve houten wanden te vormen, waarbij rekening wordt gehouden met krimp en zetting. |
| Massieve meerlagige houtplaten (CLT) | Dragende elementen bestaande uit meerlagige platen opgebouwd uit kruiselings gelijmde of genagelde houten planken, met een hoge stijfheid en geschikt voor hoogbouw. |
| CE-markering | Een verplichte markering op bouwproducten die aangeeft dat het product voldoet aan Europese normen en normen met betrekking tot de prestatieverklaring. |
| Sterkteklasse | Een classificatie van hout gebaseerd op vergelijkbare mechanische sterkte-eigenschappen, essentieel voor constructief gebruik. |
| GL-sterkteklasse | Een aanduiding voor de sterkteklasse van gelamineerd hout, waarbij 'GL' staat voor gelamineerd hout en de letter de buigweerstand in N/mm² aangeeft. |
| HSB-wand | Een wandopbouw binnen de houtskeletbouw, bestaande uit een houten skelet, thermische isolatie, structurele platen aan de binnenzijde, buitenplaten, een leidingspouw en binnen- en buitenafwerking. |
| Ui-model | Een concept in de bouwfysica dat de continue functies van bouwcomponenten beschrijft met betrekking tot stabiliteit, waterdichtheid, winddichtheid, isolatie en luchtdichtheid. |
| Structurele platen | Platen (vaak OSB) die aan de binnenzijde van het houtskeletwerk worden aangebracht en bijdragen aan de stijfheid, luchtdichtheid en opvang van horizontale belastingen van de wand. |
| OSB (Oriented Strand Board) | Een type spaanplaat met langwerpige houten spanen die in verschillende richtingen worden verlijmd, gebruikt als structurele plaat in houtskeletbouw. |
| Houtvezelplaat | Een plaatmateriaal gemaakt van houtvezels, vaak gebruikt als buitenbeplating in HSB vanwege de waterdichte, dampopen en isolerende eigenschappen. |
| Dampremmende laag | Een materiaal of folie die de diffusie van waterdamp door de constructie beperkt, meestal aangebracht aan de warme zijde van de isolatie om inwendige condensatie te voorkomen. |
| Dampopen laag | Een materiaal dat waterdamp gemakkelijk doorlaat, cruciaal voor het laten uitdrogen van vocht uit de constructie, vaak toegepast aan de buitenzijde van de isolatie. |
| Platform-methode | Een constructiemethode in houtskeletbouw waarbij de houtskeletwanden per verdieping worden opgebouwd en de verdiepingsvloer op de onderliggende wand rust. |
| Balloon-methode | Een constructiemethode in houtskeletbouw waarbij de houtskeletwanden doorlopen van fundering tot dakrand, en de verdiepingsvloeren ertussen worden opgehangen. |
| Thermische inertie | De capaciteit van een materiaal of constructie om warmte op te slaan en langzaam weer af te geven; lage thermische inertie betekent snelle temperatuurschommelingen. |
| U-waarde | De warmtedoorgangscoëfficiënt van een constructieonderdeel, uitgedrukt in W/m²K; een lagere U-waarde duidt op betere isolatie. |
| Micro-evenwicht | Een chemisch evenwicht dat wordt bereikt in een gesloten systeem, relevant bij de analyse van de interactie tussen verschillende materialen en omgevingsfactoren. |
| Duurzaamheidsklasse | Een indeling van houtsoorten op basis van hun weerstand tegen schimmels en insecten, cruciaal voor de levensduur van het hout in diverse toepassingen. |
| Gebruiksklasse | Een classificatie die de blootstelling van hout aan vocht en andere omgevingsfactoren specificeert, wat de keuze van de duurzaamheidsklasse en houtsoort beïnvloedt. |
| Muurvoet | Het onderste deel van een muur, dat direct contact maakt met de fundering of de grond. |
| Inwendige condensatie | Vorming van waterdruppels binnenin een constructie wanneer warme, vochtige lucht afkoelt tot onder het dauwpunt. |
| µ-waarde (mu-waarde) | De dampdiffusieweerstandsfactor van een materiaal, die aangeeft hoe goed het materiaal waterdamp tegenhoudt in vergelijking met stilstaande lucht. |
| µd-waarde | De weerstand tegen dampdiffusie van een materiaal met een specifieke dikte, berekend als de µ-waarde vermenigvuldigd met de dikte van het materiaal. |
| Akoestiek | De studie van geluid; in de bouw gaat het om de beheersing van geluidsoverdracht en geluidsabsorptie. |
| Massa-veer-massa principe | Een principe in de akoestiek dat de geluidsisolatie verbetert door afwisselende lagen van massa (zware materialen) en veren (lichte, veerkrachtige materialen) te gebruiken. |
| Windweerstand | Het vermogen van een constructie om de krachten te weerstaan die worden uitgeoefend door windbelasting. |
| Eurocode 5 | Een Europese norm voor het ontwerp van houtconstructies, die richtlijnen geeft voor stabiliteit, sterkte en duurzaamheid. |
| Brandreactieklasse | Een classificatie van materialen op basis van hun bijdrage aan een brand; klasse A is niet-brandbaar, klasse F is zeer brandbaar. |
| Brandweerstand | De tijd dat een bouwelement zijn dragende, afdichtende en/of isolerende functie behoudt tijdens blootstelling aan vuur (uitgedrukt in minuten, bijv. REI 60). |
| REI 60 | Een classificatie voor de brandweerstand van een constructieonderdeel, wat betekent dat het 60 minuten lang de dragende functie (R), afdichtende functie (E) en isolerende functie (I) behoudt. |
| Houthybride | Een bouwmethode die hout combineert met andere materialen zoals beton en staal, vooral toegepast in hoogbouw om de voordelen van hout te benutten en nadelen te compenseren. |
| CLT-draagvloer | Een draagvloer gemaakt van Cross Laminated Timber (CLT) panelen, bekend om zijn sterkte en stijfheid. |
Cover
GBWN1 - 9. Kelders - Deel 1.pdf
Summary
# Algemene aspecten van kelders
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de algemene kenmerken, redenen voor de keuze van een kelder, mogelijke nadelen en de verschillende typen kelders op basis van hun vorm, uitvoeringswijze en gebruikte materialen [4](#page=4).
### 1.1 Definitie van een kelder
Een kelder wordt gedefinieerd als een constructie die deels of volledig ondergronds is gelegen, gepositioneerd tussen de funderingen en de begane grond [5](#page=5).
### 1.2 Redenen om voor een kelder te kiezen
Er zijn diverse praktische redenen om te opteren voor de aanleg van een kelder. Deze omvatten het creëren van opslagruimte, een garage, of het faciliteren van de doorvoer van leidingen. Een kelder biedt bovendien een relatief constant binnenklimaat. In sommige gevallen is een kelder zelfs uit noodzaak vereist om de fundering op draagkrachtige grond te kunnen plaatsen, met name wanneer de bovengelegen grond onvoldoende draagkracht heeft [6](#page=6).
> **Tip:** Het vermogen van de grond om belasting te dragen (draagkracht) is een cruciale factor bij het bepalen van de noodzaak en mogelijk de diepte van een kelder [6](#page=6).
### 1.3 Mogelijke nadelen van een kelder
Ondanks de voordelen, zijn er ook nadelen verbonden aan het bouwen van een kelder. Ten eerste is het een relatief dure constructie, met kosten die oplopen tot ongeveer 120 euro per kubieke meter voor ter plaatse gestort beton. Een belangrijk aandachtspunt is de waterdichting; deze vormt een uitdaging en kan leiden tot bijkomende kosten. Tot slot is de mogelijke instroom van daglicht beperkt [7](#page=7).
### 1.4 Soorten kelders
Kelders kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun vorm, uitvoeringswijze en gebruikte materialen [8](#page=8).
#### 1.4.1 Soorten kelders volgens de vorm
* **Gewone kelder:** Deze is volledig onder het maaiveld gelegen [8](#page=8).
* **Souterrain:** Dit type kelder is gedeeltelijk onder het maaiveld gelegen. Een souterrain geniet van natuurlijke lichtinval en kan gebruikt worden voor doeleinden zoals een tekenlokaal [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Kruipkelder:** Een kruipkelder heeft een nuttige hoogte variërend van 0,6 meter tot 1,5 meter. De constructie van een kruipkelder wordt vaak omwille van constructieve redenen gekozen, zoals het vermijden van grote aanvullingen of voor de doorvoer van leidingen [10](#page=10).
#### 1.4.2 Soorten kelders volgens uitvoeringswijze
Kelders kunnen zowel ter plaatse uitgevoerd worden (in situ) als prefab, of een combinatie van beide [11](#page=11).
* **Combinatie prefab en ter plaatse:**
* **Holle bekistingswanden:** Hierbij worden prefab betonnen holle bekistingswanden gebruikt, waarna ter plaatse beton wordt gestort tussen deze wanden. Dit type uitvoering is relevant voor de werforganisatie in BO2 [12](#page=12).
* **Bekistingsblokken:** Een andere gecombineerde methode maakt gebruik van bekistingsblokken, waarna ter plaatse beton wordt gestort [13](#page=13).
#### 1.4.3 Soorten kelders volgens gebruikte materialen
De meest gebruikte materialen voor kelders, met name in nieuwbouw, zijn betonblokken en ter plaatse gestort beton [14](#page=14).
### 1.5 Keuzecriteria voor een kelder
Bij het kiezen van een kelder spelen verschillende factoren een rol. Deze omvatten de gewenste vorm, de uitvoeringswijze, het gebruikte materiaal, en de specifieke prestaties waaraan de kelder moet voldoen. Het is essentieel om na te denken over aan welke eisen een kelder moet voldoen [15](#page=15).
---
# Eisen aan kelders: stabiliteit en waterdruk
Dit gedeelte behandelt de essentiële eisen voor kelders, met een focus op stabiliteit door grond- en waterdruk, inclusief de berekeningen, effecten op de constructie en de noodzaak van wapening [17](#page=17).
### 2.1 Stabiliteit
Stabiliteit is een cruciale eis voor kelders, naast waterdichtheid. De belangrijkste belastingen die de stabiliteit van een kelderconstructie beïnvloeden zijn gronddruk en waterdruk, evenals het eigengewicht van de bovenbouw en mobiele lasten. Deze drukken bepalen de dimensionering van de kelderwanden en de keldervloer [17](#page=17) [19](#page=19).
#### 2.1.1 Gronddruk
De gronddruk op een kelder is afhankelijk van de diepte onder maaiveld en het gewicht van de bovenliggende grondlagen. Het draagvermogen van de grond speelt hierbij een rol. Een algemene definitie van druk (P) of spanning ($\sigma$) is een kracht (F) per oppervlakte (A). De eenheid hiervan is Pascal (Pa) of Newton per vierkante meter ($N/m^2$). In de praktijk wordt vaak gekilopascal (kPa) gebruikt, waarbij $1 kPa = 1 kN/m^2$ [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 2.1.1.1 Berekening gronddruk
Meer gedetailleerde berekeningen van gronddruk vallen onder grondmechanica [20](#page=20).
#### 2.1.2 Waterdruk
Waterdruk heeft een significante invloed op zowel de stabiliteit als de waterdichtheid van kelders [23](#page=23).
##### 2.1.2.1 Algemene informatie over water
* **Volume (V):** 1 liter water is gelijk aan 1 $dm^3$, wat neerkomt op 0,001 $m^3$ [24](#page=24).
* **Massadichtheid ($\rho$):** De massadichtheid van water is ongeveer 1000 $kg/m^3$ [24](#page=24).
* **Massa (m):** De massa van een volume water wordt berekend als $\rho \times V$. Voor 1 liter water: $m = 1000 kg/m^3 \times 0,001 m^3 = 1 kg$ [24](#page=24).
* **Gewicht (G):** Gewicht is een kracht, berekend als massa maal de valversnelling ($g$). Met $g \approx 10 m/s^2$, is het gewicht van 1 kg water: $G = 1 kg \times 10 m/s^2 = 10 N$ [24](#page=24).
##### 2.1.2.2 Berekening waterdruk
De waterdruk (P) op een oppervlak (A) wordt veroorzaakt door het gewicht van het bovenliggende water met hoogte (h). De formule hiervoor is:
$$P = \rho \cdot h \cdot g$$
waarbij $\rho$ de massadichtheid van water is, $h$ de waterhoogte en $g$ de valversnelling. Bij gebruik van standaardwaarden is de waterdruk effectief 10 $kN/m^2$ per meter waterhoogte [26](#page=26).
##### 2.1.2.3 Eigenschappen van waterdruk
* **Toename met waterhoogte:** Waterdruk neemt lineair toe met de hoogte van het water boven een bepaald punt. Bij 1 meter waterhoogte is de druk 10 $kN/m^2$, bij 2 meter is dit 20 $kN/m^2$, enzovoort [27](#page=27).
* **Druk in alle richtingen:** Op een bepaalde diepte is de waterdruk in alle richtingen gelijk [28](#page=28).
* **Loosrecht op het oppervlak:** Waterdruk staat altijd loodrecht op het betreffende oppervlak [29](#page=29).
#### 2.1.3 Invloed van grond- en waterdruk op de kelderconstructie
De combinatie van gronddruk en waterdruk oefent zowel horizontale als verticale krachten uit op de kelderconstructie [30](#page=30) [39](#page=39).
##### 2.1.3.1 Horizontale stabiliteit
Horizontale waterdruk aan beide zijden van een kelderwand kan resulteren in gelijke en tegengestelde krachten, wat leidt tot een horizontaal evenwicht. Echter, wanneer het grondwaterpeil (FO) hoger is dan de drainage aan de buitenzijde, kan een onevenwicht ontstaan [31](#page=31).
##### 2.1.3.2 Verticale stabiliteit
De verticale component van de waterdruk kan leiden tot opwaartse krachten op de keldervloer. Dit opwaartse effect moet worden opgenomen door het eigengewicht van de kelderconstructie ($G_{kelder}$) en eventuele opgebouwde bovenliggende structuren [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Verticaal evenwicht:** Er is sprake van verticaal evenwicht zolang de opwaartse waterdruk kleiner of gelijk is aan het eigengewicht van de kelderconstructie: $F_{water,vert.} \leq G_{kelder}$ [35](#page=35).
* **Acties bij onevenwicht:** Indien de opwaartse waterdruk groter is dan het eigengewicht ($F_{water,vert.} > G_{kelder}$), is een extra neerwaartse kracht nodig. Dit kan worden bereikt door [36](#page=36):
* Bemaling pas te stoppen nadat er voldoende bovenliggende constructies zijn uitgevoerd, zoals muren en de gelijkvloerse vloerplaat [36](#page=36).
* De kelder tijdelijk te vullen met water [36](#page=36).
> **Tip:** Bij betonnen constructies is het principe van opwaartse waterdruk (opstijging) extra relevant. Als er bemaling aanwezig is tijdens de uitvoering van de kelder, kan na het aanbrengen van de vloerplaat de bemaling gestopt worden, omdat deze vloerplaat dan als 'tegendruk' fungeert voor het grondwater [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 2.1.4 Sterkte en stijfheid van de kelderconstructie
De optredende grond- en waterdrukken veroorzaken krachten die leiden tot buigmomenten in de kelderwanden en -vloer, wat resulteert in trek- en drukspanningen. Metselwerk en beton zijn inherent slecht in het opnemen van trekspanningen, daarom is wapening essentieel [40](#page=40).
##### 2.1.4.1 Noodzaak van wapening
Om de sterkte en stijfheid van de kelderconstructie te garanderen, worden de volgende maatregelen genomen:
* **Verdikken van wanden en vloeren:** De dikte van de keldercomponenten kan worden vergroot [41](#page=41).
* **Voorzien van wapening:**
* **Vloerplaat:** Dubbele wapening is aanbevolen, vergelijkbaar met algemene funderingsplaten. Bovenwapening neemt trekspanningen door opwaartse drukken op, terwijl onderwapening trekspanningen door gebouwbelastingen opneemt [41](#page=41).
* **Wanden:** Dubbele wapening is ook voor wanden noodzakelijk vanwege wisselende belastingen. Wapening aan de binnenzijde neemt trekspanningen door water- en gronddrukken op. Wapening aan de buitenzijde neemt trekspanningen door gebouwbelastingen op en helpt krimpscheuren te voorkomen [42](#page=42).
> **Tip:** De hoeveelheid wapening in de praktijk wordt bepaald door de berekende hoeveelheid voor stabiliteit, maar ook door de vereiste waterdichtheid van de kelderconstructie [43](#page=43).
##### 2.1.4.2 Preventie van knik in lange kelderwanden
Lange, slanke kelderwanden in ter plaatse gestort beton zijn gevoelig voor knik, met name naar de binnenzijde van de kelder. Om dit te voorkomen, kunnen de wanden verstevigd worden door [44](#page=44):
* Het aanbrengen van dwarswanden [44](#page=44).
* Het plaatsen van kolommen tegen de wanden (penanten), waardoor grote open ruimtes verdwijnen. Dit verkleint de effectieve slankheid en de kniklengte van de wanden [44](#page=44) [45](#page=45).
---
# Waterdichtheid van kelders en invloedsfactoren
Dit onderwerp onderzoekt de manieren waarop water kelders kan binnendringen, met de nadruk op de invloed van het grondwaterpeil, de doorlatendheid van de grond en de helling van het terrein, evenals de noodzaak van dichtheidsklassen.
## 3.1 Definitie en risico's
Een kelder is een ondergrondse constructie die inherent gevoelig is voor vocht. Water kan kelders binnendringen via twee hoofdmechanismen [47](#page=47) [48](#page=48):
* **Infiltratie door grondwaterdruk:** Grondwater kan tegen de kelderconstructie 'drukken', waardoor het, met name bij hoge waterdrukken, in de constructie kan infiltreren [49](#page=49).
* **Doorsijpelend oppervlaktewater:** Zelfs als het grondwaterpeil (F.O.) zich onder de kelder bevindt, kan langdurige regen leiden tot infiltratie van oppervlaktewater. Een slechte gronddoorlatendheid kan hierbij leiden tot plaatselijke waterstagnatie en lokale waterdrukken die de kelder kunnen binnendringen [50](#page=50).
## 3.2 Invloedsfactoren op waterinfiltratie
De mate van waterinvloed op een kelder wordt bepaald door een combinatie van factoren [51](#page=51):
* **Positie van het grondwaterpeil (F.O.):** Dit peil kan sterk variëren gedurende het jaar [51](#page=51).
* **Waterdoorlatendheid (permeabiliteit) van de grond:** De mate waarin de grond water kan doorlaten, beïnvloedt de afvoer en mogelijke stagnatie van water [51](#page=51).
* **Helling van het terrein:** De helling kan bepalen of water zich richting of weg van het gebouw verplaatst [51](#page=51).
* **Functie van de kelder:** De gevoeligheid voor vocht van de binnenafwerking kan de vereiste waterdichtheid beïnvloeden [62](#page=62).
Deze factoren leiden tot verschillende mogelijke situaties met betrekking tot de waterkerende maatregelen [51](#page=51).
## 3.3 Situaties voor kelders boven het grondwaterpeil
Indien de kelder zich volledig boven het grondwaterpeil bevindt, zijn er verschillende scenario's afhankelijk van de gronddoorlatendheid en de terreinhelling [52-56](#page=52-56):
### 3.3.1 Grond met goede permeabiliteit, kelder boven F.O.
* Het hele jaar boven het F.O. [52](#page=52).
* Geringe problemen met waterdrukken door grondwater [52](#page=52).
* Beperkte waterstagnatie [52](#page=52).
### 3.3.2 Grond met slechte permeabiliteit, kelder boven F.O.
* Het hele jaar boven het F.O. [53](#page=53).
* Geen significante problemen met waterdrukken door grondwater [53](#page=53).
* Waterstagnatie kan leiden tot tijdelijke en plaatselijke waterdrukken [53](#page=53).
### 3.3.3 Grond met goede permeabiliteit én hellend terrein, kelder boven F.O.
* Het hele jaar boven het F.O. [54](#page=54).
* Geen problemen met waterdrukken door grondwater [54](#page=54).
* Bij hevige regen kan water richting het gebouw vloeien en ondergronds ophopen, waarna het in de kelderinfiltratiezone infiltreert [54](#page=54).
### 3.3.4 Grond met slechte permeabiliteit én hellend terrein, kelder boven F.O.
* Oorspronkelijk kan er sprake zijn van geen waterstagnatie, maar de bouwput verstoort de waterhuishouding van de grond [56](#page=56).
* Bij regen ontstaat er nu wel waterstagnatie door de moeilijk doorlatende grondlaag [56](#page=56).
* Als de bouwput tot in een moeilijk doorlaatbare laag is uitgegraven, was bemaling noodzakelijk tijdens de uitvoering [56](#page=56).
* De resultaten van grondonderzoek kunnen een vertekend beeld geven [56](#page=56).
> **Voorbeeld:** Een situatie waarbij na het stilleggen van de bemaling na uitvoering van kelderwanden, gevolgd door veel regendagen en instortend talud in ondoordringbare grondlaag, kan leiden tot waterinfiltratie [57](#page=57).
## 3.4 Situaties met het grondwaterpeil
Er zijn verschillende scenario's afhankelijk van de positie van de kelder ten opzichte van het grondwaterpeil:
### 3.4.1 Deel kelder tijdelijk onder F.O.
* Dit doet zich voor tijdens de winter en het voorjaar [58](#page=58).
* Tijdelijke waterdrukken zijn aanwezig, ongeacht waterstagnatie [58](#page=58).
### 3.4.2 Volledige of deel kelder permanent onder F.O.
* Permanente waterdrukken zijn aanwezig [59](#page=59).
* De uitvoering vereist veel aandacht [59](#page=59).
* Dit is het geval ongeacht waterstagnatie [59](#page=59).
## 3.5 Bepaling van de benodigde waterdichtheid
De mate van waterdichtheid die voor een kelder vereist is, hangt af van diverse factoren [60-62](#page=60-62):
* **Functie van de kelder:** De beoogde functie (bv. opslagruimte, woonruimte) bepaalt de gevoeligheid voor vocht van de binnenafwerking [60](#page=60) [62](#page=62).
* **Dichtheidsklassen:** Voor betonconstructies worden dichtheidsklassen gehanteerd, conform NBN EN 1992-3. De ontwerper bepaalt de benodigde dichtheidsklasse [1](#page=1) [60](#page=60).
De combinatie van de waterinvloedsfactoren (positie F.O., permeabiliteit, terreinhelling, functie kelder) bepaalt de keuze van het beschermingssysteem tegen waterinfiltratie [62](#page=62).
> **Tip:** De dichtheidsklassen worden bepaald op basis van de vereiste waterdichtheid in relatie tot de functie van de kelder en de omgevingsfactoren, zoals het grondwaterpeil en de gronddoorlatendheid [60](#page=60) [61](#page=61).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kelder | Een constructie die deels of volledig ondergronds is gelegen, zich bevindend tussen de funderingen en het gelijkvloers van een gebouw. |
| Souterrain | Een type kelder dat gedeeltelijk onder het maaiveld ligt en natuurlijke lichtinval mogelijk maakt. |
| Kruipkelder | Een kelder met een beperkte nuttige hoogte, typisch tussen 0,6 m en 1,5 m, vaak gebruikt voor constructieve redenen zoals het vermijden van grote aanvullingen of voor de doorvoer van leidingen. |
| Ter plaatse uitgevoerd (in situ) | Een bouwtechniek waarbij de constructie, zoals betonnen elementen, ter plekke van de bouwplaats wordt gevormd en uitgehard. |
| Prefab | Elementen die vooraf in een fabriek worden vervaardigd en vervolgens naar de bouwplaats worden getransporteerd om gemonteerd te worden. |
| Holle bekistingswanden | Prefab betonnen elementen die als bekisting dienen voor het ter plaatse storten van beton tussen de wanden, wat resulteert in een complete kelderwand. |
| Bekistingsblokken | Modulaire blokken die worden gebruikt als tijdelijke bekisting voor het storten van beton, waardoor de gewenste vorm van de kelderwand wordt verkregen. |
| Gronddruk | De druk die de omringende grond uitoefent op een ondergrondse constructie, afhankelijk van de diepte en het gewicht van de grondlagen. |
| Waterdruk | De druk die water uitoefent op een constructie, die toeneemt met de waterhoogte en loodrecht op elk vlak staat. De formule is $P = \rho \cdot h \cdot g$, waarbij $\rho$ de massadichtheid van water is, $h$ de waterhoogte en $g$ de valversnelling. |
| Freatisch Oppervlak (FO) | Het niveau van het grondwater, ook wel de grondwaterspiegel genoemd. |
| Stabiliteit | Het vermogen van een constructie om belastingen te weerstaan zonder te bezwijken of te vervormen. Voor kelders omvat dit de weerstand tegen grond- en waterdruk, evenals de belastingen van de bovenbouw. |
| Waterdichtheid | Het vermogen van een constructie om de doordringing van water te voorkomen. Dit is cruciaal voor ondergrondse structuren zoals kelders. |
| Permeabiliteit (waterdoorlatendheid) | De eigenschap van een materiaal, zoals grond, om vloeistoffen of gassen door te laten. Een hoge permeabiliteit betekent dat water gemakkelijk kan doorstromen. |
| Dichtheidsklassen (beton) | Classificatiesystemen (zoals NBN EN 1992-3(1)) die de mate van waterdichtheid van betonnen constructies specificeren, afhankelijk van de functie van de kelder en de verwachte waterdruk. |
| Knik (van een wand) | Een constructieve instabiliteit waarbij een slanke constructie onder drukbelasting bezwijkt door laterale buiging, in plaats van door directe compressie. |
| Wapening | De toevoeging van stalen staven of netten in beton om de treksterkte te verhogen, aangezien beton zelf zwak is in het opnemen van trekspanningen. |
| Massadichtheid ($\rho$) | De massa per volume-eenheid van een stof, uitgedrukt in kg/m³. Voor water is dit ongeveer 1000 kg/m³. |
| Valversnelling ($g$) | De versnelling waarmee objecten vallen onder invloed van de zwaartekracht, ongeveer 9,81 m/s² of ≈ 10 m/s². |
Cover
gebouwen_beschoeiingstechnieken.pdf
Summary
# Inleiding tot beschoeiingstechnieken
Beschoeiingstechnieken zijn noodzakelijk wanneer verticale grondkerende constructies vereist zijn omdat open uitgravingen niet mogelijk zijn. Deze technieken houden de grond op zijn plaats, voorkomen verzakkingen van wegenis en beschermen aanpalende gebouwen tegen zettingen die veroorzaakt worden door nieuwe bouwactiviteiten. Het uitgraven van een bouwput verandert de grondspanningen naast funderingen van aangrenzende gebouwen aanzienlijk, wat kan leiden tot nieuwe zettingen, vooral bij diepere uitgravingen. Daarom zijn voorzorgsmaatregelen en gespecialiseerde technieken nodig om de directe omgeving te beschermen [3](#page=3).
### 3.1 Functies en toepassingsredenen
De voornaamste functies van beschoeiingen zijn:
* De bouwputrand op zijn plaats houden [3](#page=3).
* Verzakkingen van de wegenis voorkomen waar gegraven wordt [3](#page=3).
* Verzakkingen van aanpalende gebouwen voorkomen [3](#page=3).
De optredende spanningen van een nieuwe constructie kunnen naburige constructies beïnvloeden, waardoor deze nieuwe zettingen kunnen ondergaan. Het uitgraven van een bouwput verandert de grondspanning naast de fundering van een aanpalend gebouw aanzienlijk, wat zorgvuldige inschatting vereist om verzakkingen te voorkomen, met een groter effect naarmate de uitgraving dieper is [3](#page=3).
### 3.2 Keuze van beschoeiingstechnieken
Er bestaan diverse technieken om verticale beschoeiingen te realiseren, elk met specifieke toepassingsgebieden. Vaak kunnen meerdere technieken worden toegepast, waarbij de kostprijs een doorslaggevende factor is in de keuze. De keuze hangt af van een reeks elementen [3](#page=3):
* Aard van de ondergrond [4](#page=4).
* Diepte van de beschoeiing [4](#page=4).
* De nodige stijfheid [4](#page=4).
* Eventuele hinder op de omgeving [4](#page=4).
* Ligging van het grondwaterpeil [4](#page=4).
* Waterdichtheidseisen [4](#page=4).
* Gebruiksduur [4](#page=4).
* Uitvoeringssnelheid [4](#page=4).
* Eventueel hergebruik van de beschoeiingselementen [4](#page=4).
* Kostprijs [4](#page=4).
Zelfs een "beschoeide" bouwput kan nog leiden tot horizontale of verticale vervormingen in de omgeving, afhankelijk van de stijfheid van de gebruikte techniek. Om dit te beperken, kunnen "stempels" of "grondankers" worden voorzien [4](#page=4).
### 3.3 Veel toegepaste beschoeiingstechnieken
De meest toegepaste beschoeiingstechnieken zijn:
* Damplanken (of "Berlinerwanden") [3](#page=3).
* Beschoeide sleuven [3](#page=3).
* Stalen damwanden [3](#page=3).
* Palenwanden [3](#page=3).
* Diepwanden (of "slibwanden") [3](#page=3).
* Soil-mix wanden [3](#page=3).
> **Tip:** De terminologie rond "damwanden" en "damplanken" kan verwarrend zijn. In deze cursus worden ze als volgt gedefinieerd: "damwanden" zijn een aaneengesloten reeks van geprofileerde stalen profielen, terwijl "damplanken" een combinatie zijn van stalen H-profielen en kleinere elementen in hout, beton, staal of kunststof [4](#page=4).
### 3.4 Beperking van vervormingen
Om horizontale of verticale vervormingen in de omgeving van een beschoeide bouwput te beperken, kunnen stempels of grondankers worden toegepast [4](#page=4).
---
# Verankering en stempeling als ondersteunende maatregelen
Verankering en stempeling zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen die de stabiliteit van beschoeiingstechnieken versterken door de invloeden van gronddruk op te vangen en de constructie te verstevigen [5](#page=5).
### 3.2.1 Stempeling
Stempeling, ook wel "stempels" genoemd, omvat het plaatsen van elementen zoals profielen en kokers tussen tegenover elkaar geplaatste beschoeiingswanden om de bouwput open te houden. Deze stempels kunnen echter de werkzaamheden in de bouwput hinderen door de ruimte op verschillende hoogtes en plaatsen te doorsnijden. Om voldoende werkruimte te creëren, worden stempels met voldoende tussenafstand geplaatst. Om de inwerkende grondkrachten op de beschoeiingsconstructies over te brengen naar de stempels, worden doorgaans stalen gordingen op de beschoeiingswanden aangebracht [5](#page=5).
Stempels dragen de horizontale kracht afkomstig van de gronddruk achter de beschoeiingswand over naar:
1. De tegenoverstaande wanden [6](#page=6).
2. De bodem van de bouwput [6](#page=6).
3. Delen van reeds gerealiseerde constructies [6](#page=6).
Het overbrengen van krachten naar de bodem van de bouwput wordt minder vaak toegepast, omdat dit de vrije werkruimte aanzienlijk beperkt. Bij het overbrengen van krachten naar reeds gerealiseerde constructies worden stalen liggers gebruikt die onderling verbonden zijn om uitknikken te voorkomen en die ook verticaal ondersteund worden op regelmatige afstand [6](#page=6).
Als stempels kunnen dienen:
* Stalen profielen (vakwerkliggers) [7](#page=7).
* Buis- of kokerprofielen, geschikt voor grote overspanningen tot 40 meter en zeer grote krachten [7](#page=7).
* Hydraulische stempels, die in vrijwel alle gevallen bruikbaar zijn, gemakkelijk te plaatsen en grote druk kunnen opvangen. Met hydraulische stempels kunnen diverse constructies worden uitgevoerd om de gewenste binnenwerkruimte te vergroten. De beweegbare voet aan beide zijden maakt een hoek van 45 graden mogelijk, en de telescopische constructie zorgt voor een lengte tot maximaal 22 meter [7](#page=7).
> **Tip:** Hydraulische stempels bieden veel flexibiliteit qua plaatsing en aanpasbaarheid aan de geometrie van de bouwput [7](#page=7).
### 3.2.2 Grondankers
Grondankers, ook wel "trekankers" of "groutankers" genoemd, bieden het significante voordeel van een volledig open bouwput, wat ongehinderd werken mogelijk maakt in tegenstelling tot bij stempels [8](#page=8).
**Principeschets:**
Grondankers zijn stalen trek-elementen, bestaande uit een stalen staaf en een ankerplaat. Ze worden onder een bepaalde hellingshoek in een boorgat door de beschoeiingswand (damwand) geplaatst en in de achterliggende grond verankerd met behulp van een uitgehard grout-lichaam. Grout is een mengsel van cement, water en eventueel toeslagmateriaal en hulpstoffen. Het grout-lichaam vormt een "prop" die zich in de grond vastzet, waardoor de damwand niet kan omvallen of zich richting de bouwput kan verplaatsen [8](#page=8).
**Uitvoering:**
1. Boren van een boorgat door de beschoeiingswand [8](#page=8).
2. Boren met een voerbuis, uitgerust met een boorkop, door het boorgat in de achterliggende grond onder een bepaalde hellingshoek, ongeveer 4 tot 6 meter diep [8](#page=8).
3. Injecteren van het groutmengsel (watercement mengsel) onder hoge druk in de voerbuis. Een deel van het grout vloeit achteraan uit de voerbuis en vormt de groutprop [8](#page=8).
4. Plaatsen van wapeningsstrengen of een wapeningsstaaf in de voerbuis [9](#page=9).
5. Verwijderen van de voerbuis [9](#page=9).
6. Na verharding van het groutmengsel worden de strengen of de staaf opgespannen en vastgezet met een ankerkop, wat het uiteindelijke zichtbare deel op de beschoeiingswand is [9](#page=9).
> **Example:** De groutprop vormt de feitelijke verankering in de grond en is cruciaal voor de stabiliteit van het ankersysteem. Deze is normaal gesproken niet zichtbaar omdat deze zich achter de wand en in de grond bevindt [8](#page=8) [9](#page=9).
---
# Verschillende soorten beschoeiingstechnieken
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerde beschrijving van diverse beschoeiingstechnieken die worden gebruikt om grond en water te keren rondom bouwputten.
### 3.1 Damplankenwand of "Berlijnse wand"
Een Berlinerwand is een tijdelijke, grondkerende constructie die de achterliggende grond tegenhoudt, maar niet waterdicht is. Deze techniek wordt vaak toegepast bij plaatsgebrek voor schuine taluds [11](#page=11).
#### 3.1.1 Werkwijze
Stalen I- of H-profielen worden met een tussenafstand van ongeveer 1 tot 3.5 meter verticaal in de grond geplaatst door heien, trillen of in vooraf geboorde gaten. Vervolgens wordt de bouwput telkens ongeveer 0.5 tot 1 meter uitgegraven, en worden elementen van hout, beton of staal tussen de flenzen van de profielen geschoven. Dit proces wordt herhaald tot de gewenste diepte is bereikt, waardoor een aaneengesloten scherm ontstaat. De gronddruk wordt via de tussenelementen overgebracht naar de H-profielen. De wand is nooit dieper dan de bouwput zelf, alleen de stalen profielen zitten dieper [11](#page=11).
#### 3.1.2 Materiaal van damwandelementen
De damwandelementen kunnen bestaan uit:
* **Hout**: Meestal toegepast voor relatief kleine constructies met balkdiktes van 5 tot 15 cm en hoogtes van 13 tot 18 cm [12](#page=12).
* **Staal**: Groter in afmeting, wat leidt tot een kortere plaatsingstijd. Stalen platen snijden de grond in, waardoor holtes vermeden worden. Het geheel is vrij waterdicht, zeker met de juiste aansluiting van platen [12](#page=12).
* **Beton**: Betonplaten van ongeveer 5 tot 10 cm dikte zijn voorzien van tralieliggers voor sterkte en stijfheid. Deze platen hebben een lengte van 1.5 tot 2 meter en een hoogte van ongeveer 40 cm [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.1.3 Verankering
Bij grote hoogtes en bijkomende gronddruk wordt de damwand verankerd met grondankers. Horizontale gordingen verbinden de verticale profielen om de ankerstaven te bevestigen en de kracht te verdelen. Eén verdiepingshoogte wordt meestal zonder verankering uitgevoerd; vanaf twee of meerdere verdiepingen is verankering noodzakelijk vanwege de geringe stijfheid [13](#page=13).
#### 3.1.4 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [13](#page=13).
* Niet waterkerend [13](#page=13).
* Tijdelijke constructie die na gebruik wordt verwijderd [13](#page=13).
* Kan alleen "in den droge" uitgevoerd worden; graafwerk en plaatsing van tussenelementen gebeurt manueel. Eventueel moet grondwater tijdelijk verlaagd worden (bemalen) [13](#page=13).
* Toepasbaar bij goed penetreerbare grond vanwege manueel graafwerk [13](#page=13).
* Beperkt tot bouwputdieptes van maximaal ongeveer 12 meter [13](#page=13).
* Niet aangewezen binnen de invloedzone van gebouwen of andere constructies, omdat het zettingen van omliggende gebouwen niet kan tegengaan [13](#page=13).
* Groot voordeel: flexibiliteit, eenvoudig aan te passen aan omstandigheden, vorm en situatie van de bouwput [13](#page=13).
* Relatief eenvoudig en goedkoop te construeren door gebruik van gestandaardiseerde bouwelementen [13](#page=13).
### 3.2 Beschoeide sleuf
Een beschoeide sleuf is een techniek voor kleinere werken, meestal toegepast langs de straatzijde. Het is een in de grond gevormde gewapende betonwand die in moten wordt uitgevoerd. Deze wand is zowel grond- als waterkerend en kan ook actief deel uitmaken van het funderingssysteem [14](#page=14).
#### 3.2.1 Werkwijze
De omtrek van de bouwput wordt opgedeeld in moten van maximaal ongeveer 6 meter lang en 90 cm breed [14](#page=14).
* **Fase 1**: Men graaft de grond per moot uit, waarbij telkens één moot wordt overgeslagen. Deze moten worden opgevuld met beton en men wacht tot het beton is uitgehard [14](#page=14).
* **Fase 2**: De tussenliggende moten worden vervolgens uitgegraven en ook opgevuld met beton [14](#page=14).
Het uitgraven gebeurt manueel in lagen van ongeveer 40 cm diep, waarbij de grond met een heis-installatie in kleine hoeveelheden wordt gehesen. Om instortgevaar te voorkomen, wordt voorzichtig gewerkt. Na het uitgraven van een laag worden prefab gewapende betonplaatjes langs weerszijden aangebracht en gestut om de put open te houden. Kopse uiteinden van een moot worden afgesloten met houten balken die als bekisting dienen. Na het bereiken van de gewenste diepte en het zuiver maken van de bodem, wordt wapening geplaatst; deze moet vaak ter plaatse worden samengesteld door de aanwezigheid van dwarse stempels. Doorvoerbuizen kunnen worden voorzien voor trekankers. Het beton storten gebeurt met stortkokers. De verbinding tussen twee moten wordt gerealiseerd door omgeplooide wapeningsstaven aan de kopse uiteinden, die bij aangrenzende moten worden rechtgeplooid en meegestort [15](#page=15).
#### 3.2.2 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [16](#page=16).
* Waterkerend [16](#page=16).
* Uitgravingen moeten in "volledig droge" toestand gebeuren; grondwater moet indien nodig verlaagd worden [16](#page=16).
* Toepasbaar bij goed penetreerbare grond omdat er manueel wordt uitgegraven [16](#page=16).
* Uiterst geschikt bij beperkte werkruimte [16](#page=16).
* Meestal uitgevoerd langsheen de straatzijde [16](#page=16).
* De gerealiseerde betonwand is "dragend" en vormt de fundering van de te bouwen constructie [16](#page=16).
* Kan uitgevoerd worden tot een diepte van 25 meter [16](#page=16).
### 3.3 Stalen damwand
Een stalen damwand is een aaneenschakeling van stalen geprofileerde platen die verticaal in de grond worden geplaatst. De breedte van de profielen varieert van ongeveer 0.5 tot 1.35 meter [17](#page=17).
#### 3.3.1 Werkwijze
De "relatief buigzame" platen vormen een aaneengesloten grond- en waterscherm rondom de bouwput. Naarmate de bouwput dieper wordt uitgegraven, kan per verdiepingshoogte een stempeling of verankering worden geplaatst vanwege de flexibele structuur van de platen. Na de graafwerken en realisatie van bijvoorbeeld de kelder, kunnen de profielen verwijderd en hergebruikt worden. Stalen damwanden worden ook toegepast als "water-berm" voor o.a. vijveroevers en bij grote waterwerken aan zee [17](#page=17).
#### 3.3.1.1 Methoden van plaatsen
De stalen profielen worden, afhankelijk van de bodemkwaliteit en randvoorwaarden (trillings- en geluidshinder), in de grond geheid, getrild of statisch ingedrukt [18](#page=18).
* **Heien**: Geschiedt met een heistelling en een heiblok dat op de kop van de plaat slaat, waardoor de plaat schoksgewijs in de grond wordt geklopt. Veroorzaakt veel geluidsoverlast [18](#page=18).
* **Intrillen**: Gebruikt een trilblok dat op de kop van de plaat wordt geklemd en trillingen veroorzaakt om het profiel in de grond te duwen. Grondverplaatsing is minimaal; het profiel snijdt de grond als het ware in twee. Zorgt voor minder geluidshinder dan heien, maar kan oplopen bij het opstarten of vastlopen [18](#page=18).
* **Statisch drukken**: Neemt toe in populariteit vanwege geringe omgevingshinder (geen trillingen, weinig geluid). Het proces is trager en duurder. Elementen worden met een drukmachine in de grond geperst [18](#page=18).
#### 3.3.1.2 Vorm profielen en sloten
De stalen profielen zijn Z- of U-vormig. De zijkanten hebben een speciale geplooide vorm die in elkaar "grijpen", dit wordt het "slot" genoemd. Door een speciale voegvulling in het slot aan te brengen, kan de waterdichtheid worden gegarandeerd en het indringen van grondwater worden belet [19](#page=19).
#### 3.3.1.3 Verankering
Bij grote hoogtes en bijkomende gronddruk moet de stalen damwand worden verankerd met grondankers. Net als bij de Berlinerwand worden horizontale gordingen gebruikt om ankerstaven te bevestigen en krachten te verdelen. Eén verdiepingshoogte wordt meestal zonder verankering uitgevoerd; vanaf twee of meerdere verdiepingen is verankering noodzakelijk. De bouwput kan ook gestempeld worden, vooral bij geringe breedte. Grondankers hebben het voordeel dat de bouwput open en vrij blijft, waardoor activiteiten ongehinderd kunnen plaatsvinden [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.3.1.4 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [20](#page=20).
* Waterkerend [20](#page=20).
* Ondergrondse materialen zoals puin of funderingen kunnen een obstakel vormen voor plaatsing [20](#page=20).
* De stand van het grondwaterpeil speelt geen rol [20](#page=20).
* Niet "dragend", dus er kan niet verder op gebouwd worden [20](#page=20).
* Kan uitgevoerd worden tot een diepte van ongeveer 30 meter [20](#page=20).
* Flexibele constructie die zich aan quasi alle vormen van de bouwput kan aanpassen, ook gebogen vormen [20](#page=20).
### 3.4 Palenwand (secanspalenwand)
Een secanspalenwand is een beschoeiingsconstructie rond de bouwput, gevormd door een aaneenschakeling van in de grond gevormde, geboorde of geschroefde palen. Men onderscheidt in elkaar snijdende palen ("secanspalen") en aan elkaar rakende palen ("tangenspalen"); hier wordt enkel het eerste type toegelicht. De secanspalenwand is grondkerend en "waterremmend", maar niet volledig waterdicht door mogelijke doorsijpeling tussen palen. Hij kan ook dragend zijn en deel uitmaken van de fundering [21](#page=21).
#### 3.4.1 Werkwijze
##### 3.4.1.1 Uitzetten van de palen
Om de juiste positie van de palen te garanderen en de insnijdingsdiepte te respecteren, is een precieze positionering van de boormachine essentieel. Om uitwijken of scheef boren te voorkomen, wordt eerst een gewapende "geleidingsbalk" in beton gerealiseerd. Hiervoor wordt een geul van ongeveer 40 cm diep gegraven met een breedte die gelijk is aan de paaldiameter plus ongeveer 60 cm. Alvorens het beton te storten, wordt een polystyreen sjabloon in de geul geplaatst dat overeenkomt met de positie en diameters van de te realiseren palen. Na verharding van de betonbalk kan het sjabloon verwijderd worden en kan de paalbormachine exact in de opening geplaatst worden. De geleidingsbalk blijft zichtbaar bovenaan en zorgt voor betere samenhang; de extra breedte kan later worden afgekapd [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 3.4.1.2 Volgorde van uitvoering van de palen
De wand bestaat uit "primaire" en "secundaire" palen. De realisatie gebeurt in 3 fasen om grondverschuivingen te voorkomen. Eerst worden de "primaire" palen (blauw en geel in de schematische weergave) gerealiseerd. Pas nadat deze voldoende zijn uitgehard, worden de "secundaire" palen (rood) gerealiseerd [23](#page=23).
##### 3.4.1.3 Realiseren van de palen
Het boorprincipe is dat van "verbuisde schroefboorpalen". Een holle "mantelbuis" wordt in de grond geperst, waarna de grond in de buis wordt weggenomen. De mantelbuis ondersteunt het boorgat en voorkomt grondverdrenging, waardoor boren naast bestaande funderingen zonder risico mogelijk is. Deze techniek is trillingsvrij en geeft weinig geluidshinder. De "schroef van Archimedes" of "avegaar" verwijdert de los geboorde grond. Op de juiste diepte wordt beton door de holle as van de avegaar gepompt, terwijl de mantelbuis en avegaar naar omhoog worden gedraaid. Secundaire palen worden meestal van wapening voorzien [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.4.1.4 Verankering
Na het uitharden van de palen kan de bouwput in fasen worden uitgegraven, waarbij per fase grondankers worden voorzien. De ankers worden geboord in de aansluiting van twee palen. De inwerking van de vloerplaat "in" de palenwand zorgt voor een sterke samenhangende kelderconstructie. Een voorzetwand kan later gerealiseerd worden als afgewerkte kelderwand [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.4.1.5 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [25](#page=25).
* Waterremmend [25](#page=25).
* Uitvoering mogelijk zonder verlaging van de grondwatertafel en in nagenoeg elke grondsoort. Harde ondergronden of funderingsmetselwerk vormen geen hindernis [25](#page=25).
* Boren naast bestaande funderingen zonder risico op schade door trillingsvrije en niet-grondverdringende techniek [25](#page=25).
* Hoog verticaal draagvermogen; een deel van de constructie kan erop gerealiseerd worden [25](#page=25).
* Vorm van de palenwand is vrij te bepalen, zelfs ronde uitvoeringen zijn mogelijk [25](#page=25).
### 3.5 Diepwanden of "Slibwanden" of "bentonietwanden"
Diepwanden zijn in de grond gevormde wanden van gewapend beton, met een breedte van 0.6 tot 1.5 meter. Ze vormen een grondkerende, waterkerende en "dragende" constructie door hun sterke en massieve opbouw [26](#page=26).
#### 3.5.1 Werkwijze
De omtrek van de bouwput wordt opgedeeld in moten, waarbij telkens één moot wordt overgeslagen. De grond wordt met speciale grijpers uitgegraven, en om instorten te voorkomen, worden de moten continu gevuld met een bentoniet-vloeistof. Na het uitgraven worden wapeningskorven geplaatst en beton gestort; het beton verdringt de bentoniet-specie, wat resulteert in een aaneengesloten, in de grond gevormde betonwand. Bentoniet is een natrium-kleisoort die door wateropname een "gel" vormt en een waterdichte laag creëert [26](#page=26).
##### 3.5.1.1 Fase 1: Realiseren van "richtmuren"
Dit zijn muurtjes in gewapend beton die ter plaatse in een sleuf worden gestort, aan beide zijden van de te realiseren slibwand. Ze dienen als "gids-muur" voor de graafgrijper, voorkomen dat de bentoniet-specie uitvloeit en zorgen voor een rechte uitvoering. Ze worden geschoord of met zand opgevuld om inkalving te voorkomen [27](#page=27).
##### 3.5.1.2 Fase 2: Uitgraving van de eigenlijke diepwand
De moten zijn ongeveer 7 meter lang, waarbij telkens één wordt overgeslagen om de reeds uitgevoerde moten te laten verharden. Speciale grijpers met een hoog eigen gewicht worden gebruikt. Zodra men ongeveer twee meter diep heeft gegraven, wordt bentoniet-vloeistof ingebracht ter ondersteuning van de grond [28](#page=28).
##### 3.5.1.3 Plaatsen van de voegmallen
Aan beide kopse uiteinden van de moot worden stalen voegmallen verticaal geplaatst, voorzien van waterdichte rubberen "voegbanden". Na het betonstorten worden de voegmallen uitgetrokken, de rubberen banden blijven zitten en zorgen voor een waterdichte verbinding [29](#page=29).
##### 3.5.1.4 Fase 3: Plaatsen van de wapeningskorven
Na het plaatsen van de voegmallen worden de wapeningskorven geplaatst. Vaak worden doorvoeren voorzien voor latere plaatsing van grondankers, zodat de wand niet hoeft te worden doorboord [29](#page=29).
##### 3.5.1.5 Fase 4: Beton storten
Een betonstort-buis wordt tot op de bodem van de put laten zakken. Een rubberen bal voorkomt dat bentoniet-vloeistof in de stortbuis komt. Het beton wordt van onderaf ingebracht, en tijdens het storten wordt bentonietmengsel weggepompt. De dag na het storten worden de voegmallen uitgetrokken. Uiteindelijk ontstaat een aaneengesloten, solide betonmuur. Een gewapende ringbalk wordt als laatste over het geheel gestort voor extra samenhang [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.5.2 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [31](#page=31).
* Waterkerend [31](#page=31).
* Uit te voeren bij hoog grondwaterpeil, men kan "onder water" werken [31](#page=31).
* In vrijwel elke grondsoort en omgeving uit te voeren [31](#page=31).
* Trillingsvrij en geluidsarm, toepasbaar in de nabijheid van bestaande constructies [31](#page=31).
* Zeer dure uitvoering, toegepast bij zeer grote werken en dieptes (bv. ondertunnelingen) [31](#page=31).
* Kan tot zeer grote dieptes uitgevoerd worden (meer dan 100 meter) [31](#page=31).
* Heeft een "dragende functie" [31](#page=31).
### 3.6 Soilmix-wanden
Soilmix-wanden zijn "in de grond gevormde" beschoeiingen, vergelijkbaar met slibwanden, maar gevormd met een menging van grout en de aanwezige grond [32](#page=32).
#### 3.6.1 Werkwijze
De omtrek van de bouwput wordt opgedeeld in moten. In tegenstelling tot slibwanden wordt de grond niet weggegraven maar vermengd met een bindmiddel (grout) met behulp van een frees met twee freeswielen. Centraal tussen de freeswielen bevindt zich een voerbuis voor cement-grout injectie. Door overlapping van ongeveer 20 cm bij het frezen van aanpalende moten, wordt een continue wand bekomen. Na uitvoering kunnen eventueel stalen profielen als wapening worden ingebracht [32](#page=32).
#### 3.6.2 Samenvattende kenmerken
* Grondkerend [33](#page=33).
* Waterremmend (doorsijpeling is onvermijdelijk) [33](#page=33).
* De frees-kop kan door steenachtige lagen en ondergronds metselwerk boren; nagenoeg geen belemmeringen wat grondkwaliteit en grondwaterstand betreft [33](#page=33).
* Trillingsvrij [33](#page=33).
* Niet grondverdringend, dus nagenoeg geen kans op zettingen [33](#page=33).
* De grond zelf wordt gebruikt als grondstof, wat economischer is dan bij slibwanden; er is geringe afvoer van overtollige grond [33](#page=33).
* Snelle uitvoeringsmethode en veel minder omslachtig dan de slibwandtechniek [33](#page=33).
* Maximale toepassing tot ongeveer 11 meter uitgravingsdiepte [33](#page=33).
* Heeft géén dragende functie [33](#page=33).
---
# Ondernemen van aanpalende constructies
Dit deel behandelt de complexiteit en de risico's die gepaard gaan met bouwwerkzaamheden tussen bestaande gebouwen, met specifieke aandacht voor technieken die de stabiliteit van aangrenzende structuren waarborgen tijdens graafwerkzaamheden [34](#page=34).
### 4.1 De noodzaak van onderbouwing bij aanpalende constructies
Door de beperkte ruimte in stedelijke gebieden, stijgende grondprijzen en parkeerproblemen, wordt er steeds vaker gekozen voor renovatiewerken of gedeeltelijke nieuwbouw tussen reeds bestaande gebouwen. Vaak is het creëren van ondergrondse ruimtes, zelfs tot net onder de fundering van een aanpalend gebouw, de enige oplossing [34](#page=34).
Dit proces, bekend als onderschoeien of "onderbouwen", kan zowel met beton als metselwerk gebeuren en is uiterst delicaat vanuit het oogpunt van veiligheid voor zowel de arbeiders als de omgeving. Ongevallen tijdens funderingswerken en de daaruit voortvloeiende schade kunnen aanzienlijke financiële kosten met zich meebrengen, naast menselijk leed voor de getroffenen. Scheuren in naburige panden zijn een veelvoorkomende complicatie, maar in ergere gevallen kunnen gevels instorten of gebouwen structureel onherstelbaar vernield worden, wat vaak media-aandacht genereert en negatieve publiciteit voor de betrokken partijen tot gevolg heeft [34](#page=34).
#### 4.1.1 Situatieschets: graven dieper dan aanpalende funderingen
Een typisch scenario dat de noodzaak van zorgvuldige planning illustreert, is wanneer er naast of tussen een bestaand gebouw (A) dieper moet worden uitgegraven dan de onderzijde van de fundering van dat gebouw. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen wanneer voor gebouw B een kelder gerealiseerd wordt, terwijl gebouw A enkel een sleuffundering heeft. Zomaar een bouwput graven voor de realisatie van een kelder kan leiden tot verzakking of wegkanteling van gebouw A naar het perceel van B [34](#page=34).
> **Tip:** Het is cruciaal om te anticiperen op deze risico's en preventieve maatregelen te treffen om de stabiliteit van aanpalende structuren te garanderen.
### 4.2 Voorbereidende stappen en overwegingen
Voordat met de eigenlijke werkzaamheden kan worden gestart, is een grondige analyse van diverse factoren essentieel om de veiligheid en succesvolle uitvoering te waarborgen [35](#page=35).
#### 4.2.1 Essentiële informatie voor de aanvang van de werken
De volgende vragen dienen beantwoord te worden alvorens te beginnen [35](#page=35):
* Wat zijn de resultaten van het voorafgaandelijk grondonderzoek [35](#page=35)?
* Wat is de vorm, structuur en de huidige toestand van het gebouw dat onderbouwd dient te worden [35](#page=35)?
* Hoe diep reikt de bestaande fundering van het aanpalende gebouw [35](#page=35)?
* Is er voorafgaandelijk een 'staat van bevinding' (plaatsbeschrijving) opgemaakt van de gebouwen in de omgeving van de werkzaamheden [35](#page=35)?
#### 4.2.2 Beoordeling van de structurele integriteit van de te ondernemen muur
Naast algemene omgevingsfactoren, is de structurele toestand van de muur die onderbouwd of "ondernomen" zal worden van groot belang. Hierbij wordt gelet op [35](#page=35):
* Is de muur behoorlijk verbonden met de dwarse muren [35](#page=35)?
* Verkeert de muur in goede staat, met name wat betreft barsten en verbrokkelde voegen [35](#page=35)?
> **Tip:** Bij hoog- en smal gebouwen kunnen zelfs minimale zettingen grote gevolgen hebben voor het kantelwicht van het gehele gebouw, wat de noodzaak van precieze berekeningen onderstreept [35](#page=35).
### 4.3 Doelstelling en realisatie van onderschoeiingstechnieken
Nadat alle voorgaande factoren grondig zijn overwogen en bestudeerd, kan worden overgegaan tot de realisatie van de nieuwe constructie, zoals een kelder. Het primaire doel is het creëren van een dragende wand onder het aanpalende gebouw (A) die tevens dienst doet als keldermuur voor het eigenlijke perceel (B), zonder dat gebouw A hier enige hinder van ondervindt [35](#page=35).
Technieken die hiervoor gebruikt worden, zoals het in "moten" onderbouwen of onderbetonneren van de gemene muur tussen gebouw A en B, worden samengevat onder de noemer "onderschoeiingstechnieken". Deze specifieke technieken worden in deze cursus verder niet uitgediept [35](#page=35).
#### 4.3.1 Illustratie van onderschoeiingstechnieken
De documentatie bevat illustraties die concepten tonen zoals:
* Ondernemen van een muur in metselwerk van volle betonblokken [35](#page=35).
* Ondernemen van een muur in beton [35](#page=35).
> **Example:** Een voorbeeld zou de realisatie van een ondergrondse parkeergarage zijn die zich uitstrekt onder de fundering van een aangrenzend historisch pand. Hierbij zou de bestaande fundering van het pand deel worden van de nieuw te construeren wanden, met behulp van gespecialiseerde onderschoeiingstechnieken.
Na een zorgvuldige uitvoering van deze technieken, kunnen de bouwwerkzaamheden veilig worden aangevat en blijft de omgeving gevrijwaard van ongewenste zettingen [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beschoeiing | Een verticale grondkerende constructie die wordt toegepast om de grond op zijn plaats te houden in bijvoorbeeld een bouwput, om verzakkingen van wegenis of aanpalende gebouwen te voorkomen. |
| Stempeling | Een ondersteunende techniek waarbij elementen, zoals profielen of kokers, tussen twee tegenover elkaar staande beschoeiingswanden worden geplaatst om de bouwput open te houden en horizontale krachten op te vangen. |
| Grondankers | Trek-elementen, bestaande uit een stalen staaf en ankerplaat, die onder een bepaalde hoek in de grond worden verankerd met een verhard grout-lichaam. Ze dienen om de beschoeiing te stabiliseren en te voorkomen dat deze richting de bouwput beweegt. |
| Grout | Een mengsel van cement, water en eventueel toeslagmateriaal en hulpstoffen, dat gebruikt wordt om grondankers te vormen en de stabiliteit van de constructie te vergroten. |
| Damplankenwand (Berlijnse wand) | Een tijdelijke grondkerende, maar niet waterkerende constructie, opgebouwd uit stalen H-profielen en tussenliggende elementen van hout, beton of staal. Vaak toegepast bij plaatsgebrek. |
| Stalen damwand | Een aaneengesloten reeks van geprofileerde stalen platen die verticaal in de grond worden geplaatst om een grond- en waterscherm rondom een bouwput te vormen. |
| Palenwand (Secanspalenwand) | Een beschoeiingsconstructie gevormd door een aaneenschakeling van in de grond gevormde palen die elkaar snijden of raken. Het is een grondkerende en waterremmende constructie. |
| Diepwanden (Slibwanden, Bentonietwanden) | In de grond gevormde wanden van gewapend beton, uitgevoerd in moten die met speciale voegen worden verbonden. Ze dienen als grondkerende, waterkerende en dragende constructie. |
| Bentoniet | Een natuurlijke natrium-kleisoort die opzwelt in water en een gel vormt. Deze gel wordt gebruikt als steunvloeistof in de grond om instorten van sleuven te voorkomen tijdens de aanleg van diepwanden. |
| Soilmix-wanden | Een in de grond gevormde wand waarbij de aanwezige grond wordt vermengd met een bindmiddel (grout) met behulp van een frees, resulterend in een waterremmende constructie. |
| Onderschuiven (Ondermetzelen) | Technieken om onder bestaande constructies te bouwen, zoals het creëren van ondergrondse ruimtes naast of onder aanpalende gebouwen, waarbij de stabiliteit van de bestaande structuur cruciaal is. |
| Staat van bevinding (Plaatsbeschrijving) | Een gedetailleerd verslag of documentatie van de huidige toestand van een gebouw of object, meestal opgemaakt vóór aanvang van bouwwerkzaamheden in de nabijheid, om eventuele schade na de werken te kunnen vaststellen en vergelijken. |
Cover
gebouwen_werfvoorbereeiding.pdf
Summary
# Werfinrichting en organisatie
Dit onderwerp behandelt de organisatie en inrichting van een bouwplaats, met als doel een efficiënte en veilige werkomgeving te creëren door middel van elementen zoals hekwerk, aansluitingen, verlichting, beveiliging en sociale voorzieningen [3](#page=3).
### 1.1. Algemene principes van werfinrichting
Het organiseren van een bouwplaats, vaak gestart op een braakliggend terrein, omvat het creëren van een tijdelijke infrastructuur, een zogenaamd 'bouwdorp'. Bij grote projecten wordt vooraf een werfinrichtingsplan opgesteld. De inrichting is afhankelijk van diverse factoren, waaronder het type project, de locatie, de omgeving, het beschikbare materiaal, de benodigde nutsvoorzieningen, de wetgeving en veiligheidseisen [3](#page=3).
Belangrijke aspecten van de bouwplaatsinrichting omvatten:
* Aanvragen voor het gebruik van openbaar terrein bij de gemeente, bijvoorbeeld voor materiaalopslag of de plaatsing van een bouwkraan [3](#page=3).
* Werfafsluitingen en signalisatie, waarvoor eveneens vergunningen van de gemeente nodig kunnen zijn [3](#page=3).
* Maatregelen ter preventie van diefstal [3](#page=3).
* De inzet van hijswerktuigen [3](#page=3).
* Zones voor materiële voorzieningen, zoals bouwketen en toiletten [3](#page=3).
* Aanleg van leidingen voor water en elektriciteit [3](#page=3).
* Zones voor materiaalopslag [3](#page=3).
* Een zone voor afvalsortering [3](#page=3).
* Circulatieschema's voor personeel, voertuigen en materialen [3](#page=3).
#### 1.1.1. Hekwerk
De bouwondernemer is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van medewerkers, passanten en omwonenden. Een goede afsluiting beperkt overlast, verkeershinder, onbevoegde toegang (pottenkijkers) en draagt bij aan de veilige opslag van materiaal en materieel. Het terrein dient toegankelijk te zijn voor medewerkers en leveranciers. Heras-hekken worden veelvuldig ingezet [3](#page=3).
#### 1.1.2. Aansluitingen elektra, water, gas en riool
Hoewel in sommige gevallen gebruik gemaakt kan worden van de nutsvoorzieningen van aanpalende buren, is het in de meeste gevallen noodzakelijk om tijdelijke werfaansluitingen aan te vragen bij de bevoegde diensten [4](#page=4).
* **Water:** Een watermeter kan gehuurd worden op een standpijp, een opzetstuk dat op een hydrant wordt aangesloten, welke verbonden is met het waterleidingsnet [4](#page=4).
* **Elektriciteit:** Een tijdelijke elektriciteitsaansluiting kan worden aangevraagd, waarbij men kan werken met een werfkast of eigen stroomgeneratoren [4](#page=4).
#### 1.1.3. Verlichting
Professionele verlichting op de bouwplaats is essentieel. Het dient ter bescherming tegen onbevoegden 's nachts en om de werkplek zelf te verlichten. Dit omvat zowel buitenverlichting als tijdelijke binnenverlichting in bijvoorbeeld schachten en op verdiepingen [4](#page=4).
#### 1.1.4. Beveiliging
Bouwplaatsbeveiliging heeft een dubbel doel: het creëren van een veilige werkomgeving voor medewerkers en bezoekers, en het minimaliseren van vandalisme en diefstal. Een stevige afsluiting en, bij grotere werven, de inzet van camera's kunnen hieraan bijdragen [4](#page=4).
#### 1.1.5. Bouwliften en bouwkranen
De correcte keuze van liften en kranen is cruciaal voor het efficiënt, snel en veilig verplaatsen van zware goederen en materialen, ook op grote hoogte. De keuze van de werfkraan (qua zwaarte, hoogte, type) en de positionering ervan op de werf worden vooraf zorgvuldig overwogen om het bouwproces te optimaliseren [5](#page=5).
#### 1.1.6. Toiletten en schaftwagens
De sociale partners in de bouwsector hebben een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) gesloten op 10 maart 2016 betreffende sociale voorzieningen op bouwplaatsen. Deze cao regelt bepalingen rond kleedkamers, refters, wasplaatsen, toiletten en verzorgingslokalen voor werknemers. De bepalingen van de Codex over het welzijn op het werk, met name titel III (arbeidsplaatsen), hoofdstuk V (tijdelijke of mobiele bouwplaatsen) en bijlage III (minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid), blijven van toepassing op werven [5](#page=5).
> **Tip:** Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) is een belangrijk onderdeel van de sociale regelgeving in België en bundelt diverse reglementeringen ter bescherming van werknemers. Sinds 1993 wordt het ARAB geleidelijk geherstructureerd in een nieuwe Codex over het welzijn op het werk om Europese richtlijnen te integreren [4](#page=4).
---
# Inplanten en uitzetten van het gebouw
Het correct positioneren van een gebouw op de bouwgrond, zowel horizontaal ten opzichte van de rooilijn en perceelsgrenzen als verticaal ten opzichte van het hoogtepeil, is cruciaal om problemen te voorkomen [6](#page=6).
### 2.1 Horizontale en verticale inplanting
De inplanting van een gebouw omvat twee hoofdaspecten [7](#page=7):
1. **Horizontale inplanting:** Dit betreft de positionering van het gebouw op het terrein ten opzichte van de rooilijn en de zijdelingse perceelsgrenzen [7](#page=7).
* **Rooilijn:** De grenslijn tussen het openbaar domein en het privédomein [7](#page=7).
* **Zijdelingse perceelsgrenzen:** De grenslijnen met aanpalende percelen [7](#page=7).
2. **Verticale inplanting:** Dit betreft de positionering van het gebouw in hoogte ten opzichte van het terrein, meestal aangeduid als het afgewerkte vloerpeil of de nulpas van de woning, in relatie tot bijvoorbeeld de as van de aanpalende weg of het peil van de buur [7](#page=7).
### 2.2 Horizontale inplanting
De horizontale inplanting wordt uitgevoerd aan de hand van het inplantingsplan, dat deel uitmaakt van de goedgekeurde bouwaanvraag en strikt gevolgd moet worden. Dit plan is opgemaakt door de architect conform de geldende stedenbouwkundige voorschriften [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 2.2.1 Elementen van het inplantingsplan
De volgende zaken liggen vast in het inplantingsplan en moeten nauwkeurig worden overgenomen op het terrein [8](#page=8):
* **De bouwlijn:** Dit is meestal de voorgevellijn en wordt bepaald ten opzichte van de rooilijn of de as van de weg (bv. "5m achter de rooilijn") [8](#page=8).
* **Zijdelingse bouwvrije stroken:** Dit zijn de vrije ruimtes links en rechts van de woning tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen, waar niets gebouwd mag worden. De breedte hiervan wordt bepaald door gemeentelijke of verkavelingsvoorschriften, met gebruikelijke maten van 4 meter voor vrijstaande en 3 meter voor halfopen bebouwingen [8](#page=8).
* **Bouwdiepte:** De diepte van de woning op het gelijkvloers en de verdiepingen, eveneens bepaald door stedenbouwkundige of verkavelingsvoorschriften [8](#page=8).
#### 2.2.2 Methoden voor horizontale inplanting
De horizontale inplanting op het terrein gebeurt door middel van [9](#page=9):
1. **Houten brugjes:** Samengesteld uit twee verticale paaltjes en een horizontale dwarsplank waarop nagels kunnen worden ingeslagen om touwen te spannen die de plaats van de muren visualiseren [9](#page=9).
2. **Bouwraam:** Een doorlopend kader gevormd door verticale paaltjes en horizontale dwarsplanken, waaraan eveneens touwen kunnen worden bevestigd [9](#page=9).
Vaak wordt de horizontale dwarsplank op het peil van de nulpas (afgewerkte vloerpeil) aangebracht. De brugjes of het bouwraam worden op minstens 100 cm buiten de hoeken van het gebouw geplaatst om graaf- en metselwerken niet te hinderen. Bij het graven van een kelder met een talud is een grotere afstand aan te raden om te voorkomen dat de piketten door wegschuivend talud in de bouwput belanden [9](#page=9).
#### 2.2.3 Werkwijze van het uitzetten
De gedetailleerde werkwijze voor het uitzetten is als volgt [10](#page=10):
1. **Uitzetten van de bouwlijn:** Dit kan door een gemeentelijke afgevaardigde gedaan worden, waarna de aannemer verder werkt, of de aannemer mag de bouwlijn zelf uitzetten en laten controleren door de gemeente (vastgelegd in een PV). De bouwlijn wordt vaak gemarkeerd met twee houten paaltjes bij de perceelsgrenzen, verbonden door een koord [10](#page=10).
2. **Uitzetten van de zijdelingse bouwvrije stroken:** Vanaf de bouwlijn wordt de maximale breedte van het gebouw afgemeten en zichtbaar gemaakt, bijvoorbeeld met een jalon [10](#page=10).
3. **Plaatsen brugjes aan de voorzijde:** De bouwlijn wordt hierop vastgelegd. Ter hoogte van de markeringen voor de bouwvrije stroken wordt, indien de woning rechthoekig is, een rechte hoek uitgezet en de bouwdiepte afgemeten om de "achterbouwlijn" te bepalen [10](#page=10).
4. **Plaatsen brugjes aan de achterzijde:** De achterbouwlijn en de lijnen van de zijgevels worden vastgelegd, waarna de vier gevels zichtbaar gemaakt kunnen worden met touwen [10](#page=10).
5. **Controle:** Diverse controles worden uitgevoerd, waaronder de breedte van de bouwvrije stroken, de breedte en diepte van het gebouw, en de haaksheid van de gevels [10](#page=10).
6. **Verder markeren van de bouw:** Nadien worden muur- en funderingsbreedtes van buitenmuren, bijkomende gevelmuren (zoals insprongen) en binnenmuren vastgelegd [11](#page=11).
#### 2.2.4 Uitzetten bij kelders
Bij aanwezigheid van een kelder en de noodzaak om een bouwput te graven, moet de visualisatie van muren en funderingen worden overgebracht naar de bodem van de bouwput. Dit kan met topografische instrumenten of een schietlood [11](#page=11).
#### 2.2.5 Moderne uitzettechnieken
Op grote werven en ook steeds vaker bij kleinere projecten wordt gebruik gemaakt van een totaalstation (tachymeter), een combinatie van een theodoliet en afstandsmeter. Deze toestellen kunnen berekeningen uitvoeren en de data rechtstreeks omzetten naar een CAD-bestand. Er bestaan ook reflectorloze toestellen die werken met hoogwaardige lasertechniek [11](#page=11).
### 2.3 Verticale inplanting
Na de horizontale inplanting wordt de nulpas bepaald, wat het peil van de afgewerkte vloer betreft (vaak het peil van de dorpel van de voordeur). Het referentiepeil is terug te vinden op het inplantingsplan en wordt vastgelegd ten opzichte van vaste punten zoals een boordsteen van de straat, een riooldeksel, het midden van de straat, de dorpel van een naastgelegen gebouw, of een officieel hoogtepeil van het Nationaal Geodetisch Instituut. De nulpas wordt eveneens door stedenbouwkundige voorschriften bepaald en ter plaatse aangeduid door een gemeentelijke afgevaardigde [12](#page=12).
#### 2.3.1 Praktische vastlegging van het nulpeil
Het nulpeil kan praktisch worden vastgelegd op de werf door [12](#page=12):
* De bovenkant van brugjes of bouwplanken te laten samenvallen met het nulpeil (afgeraden wegens risico op beschadiging) [12](#page=12).
* Een paal of piket stevig in de grond buiten de bouwzone te plaatsen waarop het nulpeil wordt afgetekend [12](#page=12).
* Merktekens met verf aan te brengen op vaste punten zoals gevels van buren, verlichtingspalen of omheiningsmuren [12](#page=12).
#### 2.3.2 Belang van de nulpas en meterpas
De nulpas dient als referentiepeil voor alle hoogtematen gedurende het gehele bouwproces, inclusief de afwerking. Dakwerkers, chape- en vloerders hanteren dit peil. Om praktische redenen, aangezien de nulpas zich laag bij de grond bevindt, wordt ook de "meterpas" aangeduid op de werf [13](#page=13).
* **Meterpas:** Dit peil bevindt zich 1 meter boven de nulpas en is op een comfortabelere hoogte voor aannemers om te raadplegen. Het is essentieel dat de meterpas op een vast en goed zichtbaar punt blijft gedurende het hele bouwproces [13](#page=13).
Met behulp van een pasdarm (watergevulde slang) of een lasertoestel kan elke aannemer het juiste peil overbrengen naar de benodigde locatie [13](#page=13).
---
# Bouwrijp maken van het terrein en bemaling
Het bouwrijp maken van het terrein en bemaling zijn essentiële stappen in de voorbereiding van een bouwlocatie, waarbij het terrein wordt geoptimaliseerd voor constructie en grondwater wordt beheerd.
### 3.1 Bouwrijp maken van het terrein
Het bouwrijp maken van het terrein omvat diverse werkzaamheden die doorgaans worden uitgevoerd voordat de werf officieel wordt uitgezet. Het is een algemene term voor het proces waarbij een terrein bouw-klaar wordt gemaakt [14](#page=14).
#### 3.1.1 Werkzaamheden bij het bouwrijp maken
De werkzaamheden omvatten doorgaans de volgende stappen [14](#page=14):
1. **Opruimen van aanwezige hindernissen:** Dit houdt in het verwijderen van beplanting, het rooien van bomen, het opruimen van afvalmateriaal en het afbreken van bestaande gebouwen [14](#page=14).
2. **Inrichten van de werf:** Dit omvat de logistieke en organisatorische aspecten van de bouwplaats [14](#page=14).
3. **Afschermen van naburige gebouwen:** Ter bescherming tegen mogelijke schade kan het noodzakelijk zijn om voorzieningen zoals beschoeiing aan te brengen [14](#page=14).
4. **Afgraven van teelaarde:** De teelaarde, de vruchtbare bovenste laag van de grond rijk aan humus, wordt machinaal afgegraven tot ongeveer 20 cm onder het maaiveld. Deze laag is ongeschikt voor het dragen van funderingen of kelders. Na de bouwwerkzaamheden kan de teelaarde opnieuw over het terrein worden uitgespreid voor tuin aanleg. Meestal wordt het te bebouwen oppervlak plus een meter extra rondom afgegraven [14](#page=14).
### 3.2 Bemalingssystemen
Bemaling is noodzakelijk wanneer grondwater verlaagd moet worden om graaf- en kelderwerken "in den droge" uit te kunnen voeren. Het tijdelijk verlagen van het grondwaterpeil kan echter aanzienlijke gevolgen hebben voor de omgeving [15](#page=15).
#### 3.2.1 Gevolgen van grondwaterverlaging
Het verlagen van het grondwaterpeil kan leiden tot:
* **Verandering van de grondsamenstelling:** Dit kan de grondspanning en het grondvolume beïnvloeden [16](#page=16).
* **Ontstaan van lege poriën:** Deze kunnen zettingen en verzakkingen veroorzaken van naburige gebouwen, wegenis of infrastructuur [16](#page=16).
* **Droogteschade aan groen:** Planten en bomen kunnen beschadigd raken door de "droog getrokken" bodem [16](#page=16).
* **Verplaatsing van grondwaterverontreinigingen:** Dit kan leiden tot milieuschade [16](#page=16).
* **Verzakking of scheuren van kelders:** Oude kelders die ontworpen zijn voor een hoger grondwaterpeil kunnen instabiel worden [15](#page=15).
#### 3.2.2 Administratieve voorzorgsmaatregelen
Om discussies en potentiële schadeclaims te vermijden, is het opstellen van een plaatsbeschrijving cruciaal [16](#page=16).
* **Plaatsbeschrijving:** Dit is een schriftelijke vaststelling van de bestaande staat van aanpalende eigendommen, inclusief eventuele schade, vóór aanvang van de werken. Het wordt meestal uitgevoerd door een expert (bv. landmeter of architect). Na voltooiing van de werken wordt een tweede plaatsbezoek gedaan om eventuele bijkomende schade vast te stellen. Dit document helpt gerechtsprocedures te voorkomen en het risico op stil leggen van de werf te vermijden [16](#page=16).
#### 3.2.3 Systemen om grondwater te verlagen
Systemen voor grondwaterverlaging kunnen worden onderverdeeld in permanente en tijdelijke systemen [17](#page=17).
##### 3.2.3.1 Permanente systemen
Permanente systemen verlagen de grondwaterstand continu, ook na de voltooiing van de bouwwerken. Voorbeelden hiervan zijn horizontale en verticale drainage. Deze systemen worden in deze cursus niet verder toegelicht [17](#page=17).
##### 3.2.3.2 Tijdelijke systemen
Tijdelijke systemen verlagen de grondwaterstand slechts gedurende een bepaalde periode en keren daarna terug naar de oorspronkelijke stand. De keuze van het systeem is afhankelijk van de aanwezige grondsoort [18](#page=18).
* **Open bemaling:**
* **Toepassing:** Dit systeem is geschikt voor slecht waterdoorlatende gronden, zoals klei [19](#page=19).
* **Uitvoering:** Elke aannemer kan dit systeem uitvoeren zonder speciaal materieel, enkel met een eenvoudige vuilwater-dompelpomp [19](#page=19).
* **Werkwijze:** Er wordt een geul gegraven langs de randen van de bouwput, onder afschot naar een lager gelegen punt waar een dompelpomp wordt geplaatst. Grondwater sijpelt traag naar de geul en wordt door de pomp afgevoerd naar een beek of riolering (waarvoor toestemming van de gemeente vereist is). In zeer dichte gronden kunnen drains in geulen met zand/of grind noodzakelijk zijn [19](#page=19).
* **Kosten:** Dit is geen duur bemalingssysteem [19](#page=19).
* **Gesloten bemaling of "bronbemaling":**
* **Toepassing:** Geschikt voor minder goed doorlatende tot goed doorlatende grondlagen, zoals zandgronden [20](#page=20).
* **Uitvoering:** Vereist gespecialiseerd materieel en kennis, en wordt meestal uitbesteed aan bevoegde firma's [20](#page=20).
* **Risico's:** Bij bronbemaling zijn de risico's groter, waaronder inkalven van taluds, openbarsten van bouwputbodems, verzakkingen van naburige gebouwen, droogvallen van waterputten en vijvers, en verdrogen van bomen. Een grondige studie van de plaatselijke toestand vooraf is van groot belang [20](#page=20).
* **Werkwijze:** Verticale filterbuizen (geperforeerde zuigbuizen) worden op regelmatige afstanden (bv. om de 2 meter) tot dieptes van 4 tot 7 meter in de grond aangebracht. Deze worden aangesloten op een ringleiding (verzamelleiding) die verbonden is met een vacuümpomp die het grondwater wegpompt [20](#page=20).
* **Beperking pompcapaciteit:** De maximale diepte waarop een pomp boven de grond kan opzuigen, is beperkt tot ongeveer 7 à 8 meter [20](#page=20).
#### 3.2.4 Retourbemaling
Retourbemaling wordt toegepast wanneer er geen directe afvoermogelijkheden zijn of wanneer de invloedssfeer van de bemaling beperkt moet worden [18](#page=18).
* **Werkwijze:** Het opgepompte grondwater wordt via een gesloten systeem op een nabijgelegen plaats weer in de grond gepompt [18](#page=18).
* **Verplichting:** In sommige gebieden wordt retourbemaling door de provincie verplicht gesteld [18](#page=18).
* **Effect:** De invloedssfeer van de bemaling wordt hierdoor sterk verkleind [21](#page=21).
#### 3.2.5 Verhanglijn
De verhanglijn is de lijn waarnaar het oorspronkelijke horizontale freatisch oppervlak wordt gebracht tijdens bemaling [21](#page=21).
* **Vorm:** De vorm van de verhanglijn is afhankelijk van de doorlatendheid van de grond [21](#page=21).
* **Zeer doorlatende gronden:** De verhanglijn heeft een vlakke curve, omdat water gemakkelijk door de grond stroomt naar de filterbuis [21](#page=21).
* **Weinig doorlatende gronden:** De verhanglijn heeft een steilere curve [21](#page=21).
* **Visuele representatie:** Dit resulteert in een aaneengesloten lijn van bogen, vertrekkend aan de bovenkant van de zuigleiding (filter). Aan de uiterste filters vlakt de lijn af richting het oorspronkelijke grondwaterpeil [21](#page=21).
#### 3.2.6 Bemaling op grotere dieptes
Om de grondwaterstand te verlagen tot minimaal ongeveer 40 cm onder de bodem van de bouwput, zijn specifieke methoden nodig voor grotere dieptes [22](#page=22).
* **Onderwaterpompen:** Bij grotere dieptes wordt in elke verticale buis een bijkomende onderwaterpomp geplaatst om de zuigcapaciteit te vergroten, omdat de pomp aan het einde van de ringleiding onvoldoende zuigkracht kan hebben [22](#page=22).
* **Getrapt bemalen:** Dit is een methode waarbij de bemaling in meerdere fasen gebeurt [22](#page=22).
1. **Eerste fase:** Standaard bronbemaling wordt toegepast om het grondwaterpeil te laten zakken. Vervolgens kan de bouwput tot een eerste diepte worden uitgegraven [22](#page=22).
2. **Tweede fase:** De zuigleidingen worden opnieuw geplaatst ten opzichte van de gegraven bouwput. Daarna kan in de tweede fase opnieuw worden bemald. Zodra het grondwaterpeil opnieuw is gezakt, kan de bouwput dieper worden uitgegraven. Dit proces herhaalt zich in "trappen" [22](#page=22).
> **Tip:** Een goede analyse van de grondsoort en de impact op de omgeving is cruciaal voor het kiezen van het meest geschikte bemalingssysteem en om potentiële problemen te voorkomen.
> **Example:** Bij de bouw van een kelder in een zandgrond in een stedelijke omgeving, waarbij nabijgelegen gebouwen een fundament hebben die op de oorspronkelijke grondwaterstand steunt, is een zorgvuldig geplande bronbemaling met mogelijke retourbemaling essentieel om verzakkingen te voorkomen. Een plaatsbeschrijving is hierbij onontbeerlijk.
---
# Grondwerken en nutsaansluitingen
Dit onderwerp behandelt de procedures en overwegingen rondom grondwerken, inclusief de graafprocessen voor bouwputten en sleuven, en de integratie van nutsvoorzieningen in het bouwproces.
### 4.1 Grondwerken
Grondwerken omvatten alle graafwerkzaamheden, zowel handmatig als machinaal, in diverse grondsoorten, inclusief de afhandeling van vreemde bestanddelen, en kan ook aanvullen en aanaarden inhouden. Dit concept strekt zich uit van grote bouwputten voor kelders tot sleuven voor rioleringsbuizen of nutsleidingen, en kleine putten voor regenwaterputten [23](#page=23).
Het is cruciaal om te weten dat graven op openbaar terrein zonder toestemming verboden is, vanwege het risico op beschadiging van ondergrondse leidingen voor bijvoorbeeld aardgas, telefoon of elektriciteit. Grondverzet is de overkoepelende term voor het graven, afvoeren, aanvoeren en aanvullen van grond [23](#page=23).
De omvang van een bouwput wordt bepaald door de buitenomtrek van het gebouw, waaraan een minimumzone van 80 cm wordt toegevoegd om de uitvoering en controle van de werken te vergemakkelijken. De wanden van de bouwput worden bij voorkeur zo verticaal mogelijk uitgegraven. Bij risico op inkalving kunnen taluds (hellingen) worden aangelegd of beschoeiingen worden geplaatst. Alternatieve methoden zoals chemische injecties of grondbevriezing worden niet verder toegelicht. De bodem van de bouwput moet zo vlak en regelmatig mogelijk zijn, en de aangegeven dieptepeilen op de bouwplannen respecteren [23](#page=23).
Het te vroeg uitgraven van de bouwput vóór het storten van het beton kan leiden tot problemen:
1. **Weersinvloeden**: Zware regenval kan inkalving van de bouwputwanden veroorzaken en de bodemkwaliteit beïnvloeden [23](#page=23).
2. **Bodemzwelling**: Bij bepaalde bodemtypes kan de bodem van de bouwput "zwellen" doordat de weggenomen grondmassa meer ruimte krijgt, waardoor de onderliggende grond naar boven wordt geduwd [23](#page=23).
Het is daarom sterk aan te raden om de betonplaat zo spoedig mogelijk na het graven van de bouwput te storten [23](#page=23).
### 4.2 Nutsleidingen / nutsaansluitingen
Voordat het funderingsbeton gestort kan worden, moeten er voorzieningen getroffen worden voor de latere doorgang van diverse nutsleidingen in het gebouw, zoals elektriciteit, water, aardgas, kabelnet en telefoon [24](#page=24).
De ligging van de rooilijn is hierbij belangrijk, aangezien veel nutsleidingen zich dicht bij de rooilijn op het openbaar terrein bevinden. Distributienetbeheerders hebben een beperkte actieradius voor hun aansluitleidingen vanaf het aftakpunt op de hoofdleiding. Indien een gebouw te ver van de rooilijn staat, kan de netbeheerder eisen dat meters in een speciale kast nabij de rooilijn worden geplaatst, vooral bij gasmeters vanwege veiligheidsredenen en het voorkomen van drukverlies [24](#page=24).
De aannemer heeft verschillende opties voor de integratie van nutsaansluitingen:
1. **Aparte doorvoerbuizen**: Voor elke nutsvoorziening wordt een aparte PVC-buis door het funderingssysteem voorzien. Dit wordt echter steeds minder toegepast [24](#page=24).
* De waterleidingsdoorvoer moet zich minimaal op vorstvrije diepte bevinden [24](#page=24).
* De volgende diameters voor de doorvoerbuizen moeten gerespecteerd worden [24](#page=24):
* Elektriciteit: 75 mm
* Aardgas: 110 mm
* Telefoon: 50 mm
* Kabelnet (tv-internet): 50 mm
* Water: 110 mm
2. **Prefabriceerd element**: Gebruikmaken van een prefab element dat de uitvoering aanzienlijk vergemakkelijkt. Dit samengestelde element wordt mee ingestort of ingemetseld in het ondergrondse metselwerk. Er zijn verschillende modellen op de markt [25](#page=25).
3. **Energiebocht**: Gebruikmaken van een speciale energiebocht, die verkrijgbaar is bij de nutsmaatschappij. Deze bocht heeft aansluitingen voor water (meestal onderaan op vorstvrije diepte), elektriciteit, aardgas, telefoon en distributie. Op elke leiding staat aangegeven voor welke toevoer deze bedoeld is. Een energiebocht kan door ondergronds metselwerk, funderingsbeton of op de plaats waar later de tellers komen, worden geplaatst [25](#page=25).
> **Tip:** Het is altijd eenvoudiger om doorvoeren mee in te storten dan om achteraf gaten te boren [25](#page=25).
---
# Aardingssystemen
Aarding is cruciaal in elektrische installaties om personen en objecten te beschermen tegen elektrocutie door fout- of overtollige stroom naar de aarde te leiden [26](#page=26).
### 5.1 Algemeen nut van aarding
Het primaire doel van aarding is het voorkomen van gevaarlijke spanningen op de huisinstallatie en aangesloten apparaten. Door een verbinding te maken van installaties en apparaten met de aarde, kan foutstroom veilig wegvloeien. Dit maakt de detectie van foutstromen mogelijk, waarna de installatie wordt uitgeschakeld door de differentieelschakelaar (de "plomb valt uit"). Zowel de metalen behuizingen van elektrische apparaten als de normaal niet-onder-spanning-staande delen van uitrustingen, zoals wasmachines en koelkasten, worden met de aarding verbonden [26](#page=26).
### 5.2 Methoden van aarding
Er zijn verschillende methoden om een elektrische installatie te aarden:
#### 5.2.1 De aardingslus
Dit is de meest gebruikte methode bij nieuwbouw [26](#page=26).
#### 5.2.2 Aardpennen of aardelektroden
Deze methode wordt vaak toegepast bij oudere huizen of als noodoplossing bij renovaties waar aarding afwezig of ontoereikend is. Koperen staven (aardpennen) worden verticaal in de grond gedreven, meestal onder de tellerkast, en vervolgens verbonden met de elektrische installatie [26](#page=26).
#### 5.2.3 De waterleiding (koper)
Hoewel dit vroeger een veelgebruikte methode was, is deze tegenwoordig onbetrouwbaar geworden doordat waterleidingen steeds vaker van kunststof worden gemaakt [26](#page=26).
### 5.3 Keuring en weerstandseisen
Voordat een elektrische installatie op het elektriciteitsnet kan worden aangesloten, moet deze gekeurd worden door een erkend controleorganisme. Tijdens deze keuring wordt onder andere de aanwezigheid en de "spreidingsweerstand" van de aarding gecontroleerd met een meettoestel. Een installatie voldoet aan het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) als de aardingsweerstand kleiner is dan 100 Ω. Het is echter aanbevolen om een aardingsweerstand kleiner dan 30 Ω na te streven, omdat dit vereist dat er minder differentieelschakelaars geplaatst hoeven te worden [26](#page=26).
### 5.4 De aardingslus bij nieuwbouw (vervolg)
#### 5.4.1 Vereisten voor de aardingslus
Voor elk nieuw gebouw met een fundering die minstens 60 centimeter diep is, is de aanleg van een aardingslus verplicht [27](#page=27).
#### 5.4.2 Materiaal van de aardingslus
De aardingslus kan bestaan uit:
* Een volle geleider van blank koper met een doorsnede van 35 mm² [27](#page=27).
* Een volle geleider van koper met een doorsnede van 10 mm², omgeven door een loden mantel ter bescherming tegen corrosieve stoffen in de grond [27](#page=27).
#### 5.4.3 Plaatsing van de aardingslus
* De aardingslus dient bij voorkeur in één stuk te worden aangelegd, zonder onderbrekingen of verbindingen. Hoewel het gebruik van meerdere in serie geschakelde geleiders is toegestaan, moeten alle uiteinden en verbindingen bereikbaar blijven voor inspectie, wat in de praktijk vaak onhaalbaar is [27](#page=27).
* De lus moet onder de fundering en centraal onder de buitenmuren worden geplaatst [27](#page=27).
* De aardingslus moet rechtstreeks in de grond worden aangebracht en bedekt worden om contact met het funderingsmateriaal (mortel, beton, bewapeningsstaal) te vermijden en corrosie te voorkomen [28](#page=28).
* De uiteinden van de aardingslus moeten bereikbaar blijven en later via een aardingsklem aan de hoofdonderbreker van de zekeringskast worden verbonden [28](#page=28).
* De uiteinden van de lus worden naar boven geleid en op de plaats van de meters minstens 1 meter opgetrokken boven de nulpas [28](#page=28).
* Het kruisen van de fundering naar de klemmen gebeurt via een PVC-buis om elk contact met het funderingsmateriaal te vermijden [28](#page=28).
> **Tip:** Zorg ervoor dat de aardingslus zo min mogelijk verbindingen heeft en dat deze, indien nodig, goed toegankelijk zijn voor toekomstige inspecties. De correcte plaatsing onder de fundering en de bescherming tegen corrosie zijn essentieel voor de duurzaamheid van de aarding.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Werfinrichtingsplan | Een plan dat de organisatie en de inrichting van een bouwplaats gedetailleerd beschrijft, rekening houdend met factoren zoals type project, locatie, materiaalgebruik en veiligheidsvoorschriften. |
| Rooilijn | De grenslijn tussen het openbaar domein (zoals een weg) en het privédomein van een perceel, die de positie van de voorgevel van een gebouw bepaalt. |
| Zijdelingse bouwvrije stroken | Vrije zones aan de linker- en rechterzijde van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen, waarin geen constructies gebouwd mogen worden volgens stedenbouwkundige voorschriften. |
| Nulpas (Nulpeil) | Het referentiepeil dat de hoogte van de woning bepaalt, meestal aangeduid als het niveau van de afgewerkte vloer of de dorpel van de voordeur, vastgelegd ten opzichte van een extern referentiepunt. |
| Meterpas | Een markering op de bouwplaats die zich 1 meter boven de nulpas bevindt, gebruikt om hoogtematen op een comfortabelere hoogte af te lezen en over te brengen met behulp van een pasdarm of lasertoestel. |
| Bouwrijp maken | Het proces waarbij een terrein wordt voorbereid om bouwactiviteiten mogelijk te maken, inclusief het verwijderen van obstakels, beplanting, puin, en het afgraven van teelaarde. |
| Teelaarde | De bovenste, vruchtbare laag van de grond, rijk aan humus, die geschikt is voor begroeiing maar niet sterk genoeg is voor funderingen of kelders. |
| Bemaling | Een systeem dat wordt toegepast om tijdelijk het grondwaterpeil te verlagen, noodzakelijk voor het uitvoeren van graaf- en kelderwerken "in den droge". |
| Plaatsbeschrijving (Staat van bevinding) | Een schriftelijk verslag dat de bestaande staat van een eigendom gedetailleerd vaststelt, met foto's, vóór de aanvang van (ver)bouwwerkzaamheden of bemalingswerken om latere schadeclaims te voorkomen. |
| Open bemaling | Een bemalingsmethode die wordt toegepast in slecht waterdoorlatende grond, waarbij water uit grachten rond de bouwput wordt weggepompt met een dompelpomp. |
| Gesloten bemaling (Bronbemaling) | Een bemalingssysteem waarbij verticale geperforeerde zuigbuizen in de grond worden geplaatst en aangesloten op een pomp om grondwater weg te zuigen, gebruikt in diverse grondsoorten. |
| Verhanglijn | De lijn die de vorm van het freatisch oppervlak (grondwaterstand) weergeeft onder invloed van de zuigkracht van bemalingsfilters. |
| Grondwerken | Alle graafwerkzaamheden, manueel of machinaal, inclusief het verplaatsen, aanvullen of verwijderen van grond voor bouwputten, sleuven of putten voor leidingen. |
| Nutsleidingen | Leidingen die verschillende nutsvoorzieningen transporteren, zoals elektriciteit, water, aardgas, telefoon en kabelnet. |
| Aarding | De verbinding van elektrische installaties en apparaten met de aarde (grond) om personen en zaken te beschermen tegen elektrocutie door het wegvloeien van fout- of overtollige stroom. |
| Aardingslus | Een doorlopende lus van blank koper of met lood omgeven koper die onder de fundering van een nieuw gebouw wordt geplaatst om een veilige verbinding met de aarde te garanderen. |
| Spreidingsweerstand | De weerstand die de aarding biedt aan het wegvloeien van elektrische stroom naar de aarde, een cruciale parameter bij de keuring van elektrische installaties. |
Cover
Hoofdstuk 1 Mobiliteit en Maatschappij 2025-2026 Het Voorruitperspectief.pdf
Summary
# Inleiding tot mobiliteit en het vooruitperspectief
Dit gedeelte introduceert de thematiek van mobiliteit en maatschappij, de verwachtingen van de cursus en de aanpak van de docent, Kris Peeters, met de nadruk op een kritische en interactieve leeromgeving [1](#page=1) [2](#page=2) [6](#page=6).
### 1.1 De docent en zijn aanpak
Kris Peeters wordt voorgesteld als een "dwarsligger" met een bochtig parcours dat theorie en praktijk, beleid en administratie, en de private en publieke sector omvat. Zijn aanpak is zowel theoretisch als praktisch, en legt de nadruk op kritisch en interactief leren. Dit houdt in dat studenten worden aangemoedigd om cases te bestuderen, lectuur te verwerken en zelfstandig een onderbouwd oordeel te vormen. De docent benadrukt het belang van het creëren van een veilige ruimte voor vrij denken, spreken en discussiëren [3](#page=3) [6](#page=6) [7](#page=7).
**Tip:** De docent is contacteerbaar via e-mail (deanderekris@gmail.com, kris.peeters@pxl.be) of via Blackboard [7](#page=7).
### 1.2 Leerdoelstellingen van de cursus
De cursus beoogt studenten anders te leren kijken naar mobiliteit, met een besef dat mobiliteit veel meer omvat dan enkel autoverkeer. Een cruciaal leerdoel is het begrijpen van de invloed van taal op ons denken en hoe de formulering van een probleem de oplossing bepaalt. Studenten leren kritisch te kijken naar berichtgeving over mobiliteit, mobiliteitsproblemen en oplossingskansen te herkennen, en denkkaders (paradigma's) te identificeren. Verder wordt benadrukt dat de concrete verschijningsvorm van mobiliteit het resultaat is van complexe formele en informele processen, die op hun beurt voortkomen uit expliciete of impliciete normen en waarden [9](#page=9).
De cursus streeft er ook naar dat studenten eenvoudige adviezen kunnen formuleren en de hoofdlijnen van de geschiedenis van de verkeerskunde kennen, van een economische invalshoek naar integrale planning, van verkeerskunde naar verblijfskunde, en van ontwijken naar ontmoeten [10](#page=10).
### 1.3 Verplichte lectuur: ‘Het recht van de snelste’
Het boek ‘Het recht van de snelste’ van Thalia Verkade & Marco te Brömmelstroet wordt voorgesteld als verplichte lectuur. Het is toegankelijk geschreven vanuit het perspectief van een journaliste en gewone burger, en is een ideale eerste kennismaking met een alternatieve kijk op onze publieke ruimte die gedomineerd wordt door autoverkeer [11](#page=11).
**Tip:** Begrijpend lezen van dit boek is cruciaal, en een geplande test op 4 november is bedoeld als een 'zelftest' [11](#page=11).
### 1.4 Inhoud en thematiek
De cursus behandelt verschillende hoofdstukken, waaronder "Het vooruitperspectief" (gerelateerd aan de boeken ‘Het recht van de snelste’ en ‘Het vooruitperspectief’), "De maatschappelijke rol van verkeerskunde", en "Paradigma’s en de Brever-wet". Ook actuele thema's zoals systeemfouten, openbaar vervoer, mobiliteit en corona, en mythen worden verkend, vaak aan de hand van powerpoints en eigen notities. Er is ook een aanbevolen, niet-verplichte lectuurlijst beschikbaar [14](#page=14).
Een fragment van Lucas van Uden's werk, "Vastgelopen wagen", wordt getoond als visuele introductie tot het thema mobiliteit, specifiek in de context van een stad [12](#page=12) [13](#page=13).
Het vooruitperspectief, zoals beschreven door Kris Peeters, onderzoekt de "wegen van het impliciete autodenken" [15](#page=15).
---
# Het impliciete autodenken en zijn gevolgen
Dit onderdeel onderzoekt hoe de auto diepgaand is geïntegreerd in ons denken en hoe dit onze maatschappij, ruimtelijke ordening en sociale interacties beïnvloedt, met nadruk op het 'automaat' van het denken [16](#page=16) [74](#page=74).
### 2.1 De alomtegenwoordigheid van de auto
De auto is niet alleen een transportmiddel, maar is verweven met menselijke metaforen, waarbij auto-onderdelen worden vergeleken met menselijke lichaamsdelen zoals het hart (motor) of zelfs als een entiteit met een eigen karakter of ziel. Autoverkeer zelf is ook metaforisch geworden, met uitdrukkingen als "groen licht geven", "een probleem parkeren" of "uit de bocht gaan" [43](#page=43) [44](#page=44).
Deze diepe integratie leidt tot een impliciet autodenken, waarbij concepten zoals 'verkeer', 'bereikbaar' en 'parkeerprobleem' inherent verbonden zijn met de auto. Uitspraken als "Op 5 minuten van het centrum" of "Waar sta jij?" impliceren automatisch de auto als referentiepunt voor afstand en locatie [46](#page=46).
#### 2.1.1 De auto als norm en de gevolgen daarvan
Het impliciete autodenken creëert een situatie waarin de auto als norm wordt beschouwd. Dit uit zich in uitspraken zoals "Iedereen heeft tegenwoordig een auto," "Alle klanten komen met de auto," "Tweeverdieners hebben twee auto's," en "Geen auto hebben is een teken van armoede" [47](#page=47).
Dit normatieve karakter heeft verreikende gevolgen:
* **Cascade-effect in de media:** Problemen worden geframed vanuit een autoperspectief. Zo wordt filevorming gepresenteerd als een probleem voor "iedereen" en "alle Nederlanders", terwijl statistieken aangeven dat een significant deel van de bevolking zelden tot nooit in de file staat [48](#page=48).
* **Beleid:** Het autodenken beïnvloedt overheidsbeleid op diverse manieren:
* **Framing van problemen:** Wat als een probleem wordt gezien en welke prioriteit het krijgt, wordt mede bepaald door de autodenkwijze [49](#page=49).
* **Inspraak:** De belangen van automobilisten krijgen vaak prioriteit [49](#page=49).
* **'Parkeerbalans' en verkeersborden:** Deze zijn primair gericht op het faciliteren van autoverkeer [49](#page=49).
* **Verkeersreglementering:** De regels zijn grotendeels opgesteld vanuit het perspectief van de auto [50](#page=50).
* **"En-en" beleid:** Vaak wordt geprobeerd om zowel auto- als fiets-/voetgangersinfrastructuur te voorzien, wat leidt tot compromissen die zelden optimaal zijn voor niet-automobilisten [51](#page=51).
* **Wegomleidingen op maat van auto's:** Infrastructuur wordt zo ontworpen dat fietsers vaak wordt gevraagd af te stappen en voetgangers worden gedwongen hun eigen weg te zoeken. Dit staat in contrast met alternatieve benaderingen waarbij de omgeving anders ingericht kan worden [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Gedrag en weggedrag:**
* Fietsers worden soms gezien als hinderlijk voor het verkeer [57](#page=57).
* Er is een tendens tot het vertonen van impulsief of egoïstisch gedrag achter het stuur, zoals "Heel eventjes maar!" parkeren of het creëren van "inritdefensie" [58](#page=58).
* Het "Dr. Jekyll & Mr. Hyde-effect" beschrijft hoe mensen zich anders gedragen in de auto dan te voet of per fiets, mede door modale vertekening (het gevoel van controle en anonimiteit in de auto) [59](#page=59).
* **Handhaving en rechtspraak:** Er is vaak sprake van een gedoogbeleid, weinig controles, en aangekondigde controles die hun effectiviteit verminderen. Tolerantie, zoals het meten van snelheden rond de V85 (de snelheid waarbij 85% van het verkeer langzamer rijdt) en het hanteren van een marge van bijvoorbeeld 6 km/u minder dan de gemeten snelheid, demonstreert dit. Ook wordt er veel clementie getoond, met uitspraken als "De weg zet aan tot..." of "Autorijden is een mensenrecht" [60](#page=60).
* **Weginrichting:** Het POTS-principe (passanten, omwonenden, toeristen, shoppers) en de scheiding van verkeersstromen, opdeling in tijd en ruimte, zijn gericht op het faciliteren van de auto. Er worden ook voorbeelden gegeven van "blunders" in de weginrichting [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Verkeersonderzoek:** Onderzoek focust vaak op wie er telt (auto's of mensen), het aantal verplaatsingen of kilometers, en het 'hoofdvervoermiddel'. Dit kan leiden tot louter volgend beleid dat de status quo van autogebruik bevestigt. De "filekost" is een voorbeeld van een meting die de impact van autoverkeer benadrukt [65](#page=65).
* **Fietsstraten:** De invoering ervan is vaak afhankelijk van de verhouding tussen auto's en fietsers, wat impliceert dat de auto de dominante factor blijft [66](#page=66).
* **Wie krijgt voorrang?:** Doorstroming en "groene golven" zijn geoptimaliseerd voor de auto. Conflictvrije regelingen voor andere verkeersdeelnemers zijn eerder uitzondering dan regel [67](#page=67).
* **Arbeidsmarkt:** Het rijbewijs wordt steeds vaker een aanwervingsvoorwaarde, en salariswagens of terugbetaling van vervoerskosten (vaak gericht op autokilometers, niet op openbaar vervoer) versterken de autogebondenheid [68](#page=68).
* **Routeplanners en GPS:** Deze systemen hanteren de auto als norm, wat kan leiden tot desoriëntatie voor niet-autobestuurders en een eenzijdige focus op de snelste route voor de auto [69](#page=69).
* **Sneeuwruimen:** De prioriteit voor sneeuwruimen ligt vaak bij de hoofdwegen voor autoverkeer [69](#page=69).
#### 2.1.2 De auto als maatstaf in plaats van de mens
Het impliciete autodenken verschuift de maatstaf van de mens naar de auto. De omgeving wordt aangepast aan de auto, in plaats van de auto aan de omgeving [70](#page=70) [74](#page=74).
* **Veiligheid:** De definitie van veiligheid is vaak gericht op de inzittenden van de auto. Concepten als 'fluoflaneerders' (fietser of voetganger in fluohesje) en 'risicohomeostase' (het negeren van risico's omdat men zich 'veilig' voelt, vergelijkbaar met langer in de zon blijven ondanks zonnecrème) illustreren dit [71](#page=71).
* **Milieu:** De auto wordt soms gezien als "zijn eigen norm", wat impliceert dat de ecologische impact van de auto als onvermijdelijk of inherent wordt beschouwd [72](#page=72).
* **Metaforen van gevaar:** De auto wordt vergeleken met objecten die ontworpen zijn om te doden, wat de inherente gevaren ervan benadrukt [73](#page=73).
> **Tip:** Analyseer dagelijkse uitspraken en beleidsbeslissingen kritisch om te herkennen hoe het impliciete autodenken hierin doorschemert. Vraag jezelf af: "Is dit beleid of deze uitspraak echt universeel, of gaat het primair uit van de auto als norm?"
> **Voorbeeld:** De discussie over een nieuw fietspad kan belemmerd worden door de vraag hoeveel parkeerplaatsen er verloren gaan. Dit reflecteert het autodenken waarbij parkeerruimte (en dus autoverkeer) prioriteit krijgt boven fietsinfrastructuur, zelfs als de meerderheid van de bevolking geen auto bezit of gebruikt.
---
# Snelheid als norm en de rol van de 'carchitect'
Dit deel onderzoekt hoe snelheid een dominante maatschappelijke norm is geworden, hoe dit de perceptie van ruimte en tijd beïnvloedt, en de rol van architectuur in het faciliteren van autogebruik.
### 3.1 De dominantie van snelheid als maatschappelijke norm
Snelheid is in de moderne maatschappij een centrale norm geworden, waarbij alles wat snelheid belemmert als een obstakel wordt gezien en als 'ontmenselijking' wordt beschouwd. De maatschappij is zodanig ingericht dat deze snelheid faciliteert, wat zich uit in verkeerssignalisatie, weginrichting en disclaimers. De vraag 'snel voor wie?' wordt hierbij centraal gesteld, met de implicatie dat deze snelheid vaak ten koste gaat van anderen of van andere waarden. Er is een verschuiving gaande van reële snelheid naar de illusie van snelheid [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84) [87](#page=87).
#### 3.1.1 Wat is snelheid?
De definitie van snelheid is door de jaren heen verschoven en kent zowel absolute als relatieve aspecten. Historisch gezien werd reizen te voet, zoals beschreven door Henri David Thoreau, als even snel beschouwd als reizen met de trein, waarbij de kosten van de treinreis een dagloon konden bedragen. Ivan Illich stelde zelfs dat te voet gaan even snel is als de auto. Wat als 'stapvoets rijden' geldt, varieert: in België wordt dit gedefinieerd als 20 km/u, terwijl dit in Nederland 15 km/u is [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81).
#### 3.1.2 De auto als centraal element
De auto speelt een cruciale rol in de cultuur van snelheid. De auto wordt vaak geassocieerd met een racewagen en de straat met een circuit, wat de vormtaal van snelheid weerspiegelt. Een veelvoorkomende mythe is dat veiligheid en snelheid verzoenbaar zijn [88](#page=88) [89](#page=89).
De auto is bovendien 'mateloos' geworden; het concept van afstand is geëvolueerd van verplaatsingen van de kerktoren tot continentale verplaatsingen. Er is geen onder- of bovengrens meer, mede doordat parkeren op afstand de 'ondergrens' heeft bepaald. Statistieken uit de VS tonen aan dat auto's slechts 2,6% van de tijd rijden, 0,5% in de file staan en 0,8% parkeerplaatsen zoeken, terwijl ze 96% van de tijd geparkeerd staan. In België is dit percentage geparkeerde auto's naar >96% [86](#page=86) [92](#page=92).
Afstand vraagt om snelheid, en snelheid vraagt om afstand. Dit creëert een vicieuze cirkel waarbij de behoefte aan snelheid toeneemt met grotere afstanden, en grotere afstanden juist mogelijk worden gemaakt door de snelheid van voertuigen [91](#page=91).
#### 3.1.3 Gevolgen van snelheidsgerichtheid
De focus op snelheid en de auto als middel daartoe heeft diverse gevolgen. Het concept van 'geschiktheid' wordt bepaald door de auto. De auto wordt als een 'vanzelfsprekend' gegeven beschouwd, wat kostenverhogend werkt en kan leiden tot sociale uitsluiting [93](#page=93).
### 3.2 De rol van de 'carchitect'
De 'carchitect', een architect die de auto centraal stelt in zijn ontwerpen, speelt een significante rol in het faciliteren en bestendigen van de snelheidsnorm en het autogebruik [94](#page=94).
#### 3.2.1 Architectuur en de auto
De garage of oprit wordt vaak het belangrijkste contact met de buitenwereld, kenmerkt zich door een blinde gevel en fungeert als een 'verzegeling'. Dit ruimtebeslag en de bijbehorende kosten resulteren in de privatisering van de publieke ruimte .
De evolutie van architectuur is mede gedreven door de auto, wat leidt tot generieke vormgeving die overal en altijd hetzelfde is, waarbij herkenbaarheid als vereiste geldt. De architectuur wordt gekenmerkt door oppervlakkigheid met minder details .
#### 3.2.2 De auto-geïnspireerde architectuur
Deze architectuurstijl manifesteert zich in verschillende gebouwtypen:
* Drive-ins .
* Tankstations .
* Motels .
* Totems (vaak geassocieerd met autogerelateerde reclame of navigatie) .
* Parkeergarages .
* Automusea .
Deze architectuur benadrukt de functie en de logistiek van het autoverkeer, vaak ten koste van de menselijke schaal en de publieke ruimtelijke beleving.
#### 3.2.3 Wonen en de auto
De manier van wonen wordt mede bepaald door de auto. Vragen zoals 'aan-trekkelijk wonen' of 'ver-trekkelijk wonen' rijzen in de context van de auto-gecentreerde samenleving. De garage en oprit als integraal onderdeel van de woning bepalen mede de relatie tussen privé en publiek .
> **Tip:** Denk kritisch na over hoe de fysieke omgeving, zoals architectuur en stedenbouw, onze gedragingen en normen, zoals het belang van snelheid, kan beïnvloeden en versterken.
> **Tip:** Analyseer de impact van 'carchitectuur' op de leefbaarheid van steden en de sociale interactie, naast de functionele aspecten voor de auto.
---
# De auto als ruimtelijke ordener, sociale positiebepaler en de gevolgen van 'carcocooning'
Dit gedeelte onderzoekt hoe de auto de ruimtelijke inrichting bepaalt, hoe het dient als sociale statusindicator en de impact van het concept 'carcocooning' op de menselijke interactie en de omgeving .
### 4.1 De auto als ruimtelijke ordener
De auto heeft een significante invloed gehad op de ruimtelijke ordening van steden en landschappen. Vroege stedenbouwkundige principes, zoals die van CIAM, pleitten voor de scheiding van functies en verkeersstromen, wat de weg vrijmaakte voor autogerichte infrastructuur. Zelfs architecten als Le Corbusier worstelden met de impact van de auto op stedelijke ontwerpen .
#### 4.1.1 Verheerlijking van de beweging en de negatieve ruimte
Een periode van verheerlijking van de auto ontstond, waarbij automobiliteit werd gelijkgesteld aan vooruitgang: "hoe meer automobiliteit hoe beter" en "stilstand is achteruitgang". Dit leidde tot een focus op het faciliteren van verkeersstromen, wat resulteerde in de creatie van "negatieve ruimte" of "restruimte". Steden werden steeds meer ingericht rond de auto, wat leidde tot steden zonder duidelijke centra en de vorming van 'donut'-steden. De auto creëerde zijn eigen noodzaak door de afstanden te vergroten die hij zelf schiep .
#### 4.1.2 VerDrijvings- en eilandeffecten
De auto zorgt voor een verdrijvings- en eilandeffect in de ruimtelijke ordening. Functieverschuivingen vinden plaats op zowel micro- als macroniveau, wat leidt tot monofunctionele en monotone ruimtes. Het eilandeffect impliceert dat de auto gebruikers isoleert van hun omgeving en andere weggebruikers .
#### 4.1.3 Macro-effecten van auto-afhankelijkheid
De auto-afhankelijkheid heeft diverse macro-effecten op de ruimtelijke structuur:
* **Suburbanisatie:** Mensen trekken weg uit de centra naar de periferie .
* **Groeiende afstanden:** Woon-werkverkeer en andere verplaatsingen worden langer .
* **Verlinting en versnippering:** De ruimte wordt aaneengeregen door infrastructuur en verkaveld .
* **Ruimtebeslag:** Grote oppervlakten worden ingenomen door wegen, parkeerplaatsen en infrastructuur die de auto faciliteren .
#### 4.1.4 Barrièrevorming en auto-imperialisme
De auto kan barrières vormen in de openbare ruimte. Het concept van "auto-imperialisme" beschrijft hoe de auto dominant wordt in de openbare ruimte, gedoogd, geofficialiseerd en zelfs gefaciliteerd door beleid. Dit wordt zichtbaar doordat openbare domeinen worden gereduceerd tot parkeergarages, tankstations of zelfs "living"ruimtes voor de auto. Paaltjes worden soms gezien als een vorm van "verweer" tegen deze auto-dominatie, als "antistoffen van de openbare ruimte". De auto "be-paalt" letterlijk de publieke ruimte .
#### 4.1.5 Nieuwe definities en beleid
Door de auto-dominantie is de definitie van een voetganger verschoven naar die van "uitgestapte automobilist". Beleid wordt vaak gericht op het faciliteren van de auto ("EN-beleid wordt altijd OF-beleid"), waardoor de auto de winnaar blijft. Er is echter een beweging gaande naar een "vooruitperspectief" met maatregelen zoals beperkt eenrichtingsverkeer, schoolstraten, speelstraten en fietsstraten, evenals het STOP-principe als officieel beleid .
### 4.2 De auto als sociale positiebepaler
De auto is niet enkel een vervoermiddel, maar ook een krachtige sociale indicator .
#### 4.2.1 Statusdrager en identiteit
Historisch gezien werd de auto gezien als een symbool van vrijheid, macht en succes. Het behalen van een rijbewijs werd gelijkgesteld aan een overwinning. De auto fungeert als een statusdrager, maar ook als een (surrogaat-)identiteit. Het kan gebruikt worden om sociale mobiliteit te suggereren, waarbij de auto mensen van de ene sociale klasse naar de andere vervoert. Er bestaat echter ook "statusfraude", waarbij men een hogere sociale status tracht uit te stralen dan werkelijk het geval is. Garages en opritten dienen niet alleen om te stallen, maar ook om de auto prominent te tonen .
#### 4.2.2 "Van pleziermachine naar vervoermiddel en terug"
De perceptie van de auto is geëvolueerd. Oorspronkelijk een pleziermachine, werd het primair een vervoermiddel. Tegenwoordig is er weer een trend om de auto opnieuw als een bron van plezier en status te zien .
### 4.3 De gevolgen van 'carcocooning'
'Carcocooning' beschrijft het fenomeen waarbij de auto een comfortabele, afgesloten cocon vormt die de inzittenden isoleert van de buitenwereld en andere mensen .
#### 4.3.1 Problemen en antwoorden van carcocooning
* **Probleem: Files & tijdverlies.** Antwoord: De auto wordt een bestemming op zich ("monovolume"), een "woonkamer en kantoor", en de ontwikkeling van de zelfrijdende auto wordt als oplossing gezien .
* **Probleem: Ongevallen, milieu & gezondheid.** Antwoord: De auto biedt een "veiligheidsmythe". Nieuwe autotypes zoals 4x4, SUV, hybride en elektrische auto's worden gepresenteerd als antwoorden, evenals pollenfilters en een "Grote Boze Wereld"-mentaliteit die externe bedreigingen minimaliseert .
#### 4.3.2 Vervreemding en communicatie
'Air Conditioned Isolation' is een term die de vervreemding van de omgeving en andere weggebruikers beschrijft. Communicatie valt terug naar een "dierlijk niveau". De auto creëert een tijdelijke habitat die steeds persoonlijker en familialer wordt, waarin onbekenden niet welkom zijn en interactie met anderen buiten de auto afneemt. De aanwezigheid van anderen in auto's wordt gereduceerd tot vluchtige profielen, tenzij er een ongeluk plaatsvindt, wat de realiteit van medeweggebruikers ijzingwekkend toont .
#### 4.3.3 Schijnvrijheid en auto-afhankelijkheid
De auto wordt geassocieerd met "schijnvrijheid", waarbij het ideaal van alles, altijd, onmiddellijk en overal bereikbaar is, niet voor iedereen geldt. Dit leidt tot auto-afhankelijkheid en de vorming van de "achterbankgeneratie", "kinderreservaten" en een verminderde autonomie. De auto wordt beschreven als een "koekoek in een mensen-nest", die zich nestelt in en ten koste gaat van de menselijke leefomgeving .
#### 4.3.4 Modal shift als culturele shift
Een "modal shift" (verschuiving van vervoermiddel) wordt gezien als een "cultural shift" (culturele verandering). De conclusie is dat het "vooruitperspectief" van de auto alom aanwezig is, maar dat de auto meer is dan een vervoermiddel. Het is belangrijk om te leren van de constructeurs van auto's, maar ook om op te letten voor technologieën zoals Google Streetview, die mogelijk de auto-dominantie verder kunnen versterken .
> **Tip:** De concepten van "negatieve ruimte", "auto-imperialisme", en "carcocooning" zijn cruciaal om te begrijpen hoe de auto niet alleen fysieke structuren, maar ook sociale interacties en de perceptie van de werkelijkheid beïnvloedt.
> **Voorbeeld:** De groei van suburbanisatie, met woonwijken ver van voorzieningen, die enkel bereikbaar zijn met de auto, illustreert hoe de auto de ruimtelijke ordening bepaalt en tegelijkertijd de noodzaak ervan creëert.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mobiliteit | Mobiliteit verwijst naar het vermogen om te bewegen of verplaatst te worden, en omvat zowel fysieke verplaatsingen als de concepten die daarmee samenhangen, zoals vervoer en toegankelijkheid. |
| Vooruitperspectief | Dit concept beschrijft een manier van denken waarbij de auto centraal staat en als uitgangspunt dient voor de inrichting van de leefomgeving en maatschappelijke processen. |
| Dwarsligger | Iemand die bewust tegen de heersende stroming ingaat of bestaande structuren ter discussie stelt, vaak met het doel om tot nieuwe inzichten te komen. |
| Beleid | Een reeks van principes, regels, en acties die zijn vastgesteld door een organisatie of overheid om een bepaald doel te bereiken of een probleem aan te pakken. |
| Paradigma | Een fundamenteel model, een denkkader of een set van aannames die de manier waarop we de wereld waarnemen en interpreteren beïnvloedt. |
| Verkeerskunde | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de studie van verkeersstromen, infrastructuur en het gedrag van weggebruikers, met als doel het verbeteren van verkeersveiligheid en -efficiëntie. |
| Verblijfskunde | Een benadering van ruimtelijke planning die zich richt op de kwaliteit van verblijf en leefomgeving, in plaats van enkel op de doorstroming van verkeer. |
| Car(chitect) | Een neologisme dat de architect beschrijft die zijn ontwerpen primair baseert op de behoeften en dominantie van de auto, vaak ten koste van andere functies of gebruikers. |
| Impliciet autodenken | De onbewuste en vanzelfsprekende manier waarop de auto en het autoverkeer als norm worden beschouwd in het dagelijks denken en handelen. |
| Casus | Een specifiek voorbeeld of een praktijksituatie die wordt gebruikt om een theoretisch concept te illustreren, te analyseren of te bespreken. |
| Framen | Het presenteren van informatie op een bepaalde manier om de interpretatie ervan te sturen, waarbij bepaalde aspecten worden benadrukt en andere worden genegeerd. |
| Auto-matisch denken | Een metafoor voor onbewust en automatisch gedrag dat is geconditioneerd door de alomtegenwoordigheid van de auto en de bijbehorende normen en waarden. |
| Snelheid als norm | De maatschappelijke opvatting dat hoge snelheid wenselijk is en prioriteit verdient boven andere overwegingen zoals veiligheid of leefbaarheid. |
| Ruimtelijke ordener | Iets of iemand die de inrichting en organisatie van de fysieke ruimte bepaalt of sterk beïnvloedt, in dit geval de auto. |
| Carcocooning | Het fenomeen waarbij de auto wordt ervaren als een persoonlijke, afgesloten en comfortabele leefruimte die de inzittenden isoleert van de buitenwereld. |
| Sociale positiebepaler | Een middel of kenmerk dat wordt gebruikt om de sociale status of hiërarchie van een persoon binnen een groep of samenleving aan te geven. |
| Modal shift | De verschuiving van het gebruik van het ene vervoermiddel naar het andere, bijvoorbeeld van de auto naar het openbaar vervoer, fiets of voetganger. |
| AAOO-generatie | Een mogelijke term die verwijst naar een generatie die sterk geconditioneerd is door de auto, mogelijk staande voor "Altijd Alles Overal Online/Om"). |
| En-en beleid | Een beleidsbenadering die streeft naar het combineren van meerdere opties of oplossingen, maar in de praktijk vaak leidt tot een dominantie van één optie, in dit geval de auto. |
| Fietsstraat | Een straat die primair is ingericht voor fietsers, waarbij ander verkeer te gast is en zich aan de fietsers moet aanpassen. |
Cover
Hoofdstuk4_Rivierverbeteringswerken.pdf
Summary
# Vulling en ledigingssystemen van schutsluizen
Vulling en ledigingssystemen van schutsluizen richten zich op efficiënte en gecontroleerde waterverplaatsing om schepen te laten passeren, met minimale nivelleertijd en beperkte woelingen [70](#page=70).
### 1.1 Eisen aan een efficiënt nivelleersysteem
Een efficiënt nivelleersysteem voor sluizen moet aan de volgende eisen voldoen [70](#page=70):
* **Minimale nivelleertijd:** Het proces van het gelijk maken van de waterstanden moet zo kort mogelijk duren [70](#page=70).
* **Rustige vulling:** De waterbeweging in de kolk moet geleidelijk zijn om ongewenste krachten op de trossen van afgemeerde schepen te beperken [70](#page=70).
* **Beperking van woelingen en translatiegolven:** Er mag zo min mogelijk verstoring van het wateroppervlak optreden in zowel de boven- als de onderpanden van de sluis [70](#page=70).
### 1.2 Verschillende types vulling en ledigingssystemen
Er zijn diverse systemen ontwikkeld om aan deze eisen te voldoen, elk met eigen voor- en nadelen [70](#page=70).
#### 1.2.1 Door sluisdeuren
Systemen waarbij de waterdoorstroming plaatsvindt via openingen in de sluisdeuren zelf.
##### 1.2.1.1 Schuiven/kleppen in deuren
Dit zijn systemen die geïntegreerd zijn in de deuren van de sluis.
* **Verouderd type:** Glijschuiven werden vroeger gebruikt [70](#page=70).
* **Modern type:** Tolkleppen met een horizontale as zijn tegenwoordig gangbaarder [70](#page=70).
* **Voordelen:** Deze systemen zijn eenvoudig en relatief goedkoop in aanleg [70](#page=70).
* **Nadelen:** Het grootste nadeel is de vorming van translatiegolven in de kolk en de verzwakking van de structuur van de deur door de openingen [70](#page=70).
##### 1.2.1.2 Heffen/kantelen deuren
Hierbij wordt de waterverplaatsing gerealiseerd door de deuren zelf te bewegen.
* **Geleidelijk heffen:** Wordt toegepast bij hefdeuren en segmentdeuren [71](#page=71).
* **Geleidelijk kantelen:** Wordt toegepast bij klepdeuren [71](#page=71).
* **Voordelen:** Dit systeem vereist geen apart bewegingsmechanisme en leidt niet tot verzwakking van het sluishoofd [71](#page=71).
* **Nadelen:** Translatiegolven in de kolk kunnen ontstaan, evenals erosie op de bovenstortebedding en de kolkvloer [71](#page=71).
#### 1.2.2 Omloopriolen
Deze systemen leiden het water rond de sluisdeuren via kanalen.
##### 1.2.2.1 Korte omloopriolen
Water wordt via kanalen in het sluishoofd geleid [71](#page=71).
* **Varianten van rioolschuiven:** Diverse typen schuiven kunnen worden gebruikt, zoals glijschuiven, wielschuiven, cilinderschuiven, segmentschuiven en tolkleppen [71](#page=71).
* **Nadeel:** Ook bij korte omloopriolen kunnen translatiegolven in de kolk ontstaan [71](#page=71).
##### 1.2.2.2 Lange omloopriolen
Deze systemen zijn uitgebreider en leiden het water via kanalen in de sluishoofden, kolkwanden en/of kolkvloer [72](#page=72).
* **Diverse types:**
* Langsriolen met zijspruiten [72](#page=72).
* Langsriolen waarop dwarsriolen aansluiten [72](#page=72).
* Langsriolen op of onder de sluisvloer (bodemriolen) [72](#page=72).
* **Voordelen:** Lange omloopriolen bieden een rustige vulling, beperken de troskrachten en zorgen voor een symmetrische debietverdeling [72](#page=72).
* **Nadelen:** Deze systemen vereisen een zwaardere kolkmuur en/of vloer en de bekisting is complex [72](#page=72).
#### 1.2.3 Speciale systemen: zout-zoet scheiding
Deze systemen zijn ontworpen om de vermenging van zoet en zout water te minimaliseren, met name in estuaria.
##### 1.2.3.1 Problematiek en principes
Verzilting kan leiden tot problemen, zoals bijkomende krachten op afgemeerde schepen. Densiteitsstromingen spelen hierbij een rol [73](#page=73).
##### 1.2.3.2 Types zout-zoet scheidingssystemen
* **Diepe trog achter sluis:** Dit systeem, ook wel zoutvang of zoutput genoemd, is bedoeld om zout water op te vangen. Het zout water kan gravitair worden afgevoerd of teruggepompt [73](#page=73) [74](#page=74).
* **Luchtbellengordijn:** Een gordijn van luchtbellen kan worden ingezet om de vermenging te verminderen [74](#page=74).
* **Zout-zoet sluis (type "Zeesluis Duinkerke"):** Bij dit specifieke type wordt zout water via een geperforeerde sluisbodem aan- en afgevoerd. Zoet water wordt via langsriolen met zijspruiten in het bovenste deel van de sluismuren aan- en afgevoerd [74](#page=74).
> **Tip:** Bij het bestuderen van vulling en ledigingssystemen is het cruciaal om de relatie te begrijpen tussen het gekozen systeem en de resulterende waterbeweging (translatiegolven, woelingen) en de impact daarvan op de schepen en de constructie. Lange omloopriolen worden over het algemeen als de meest efficiënte beschouwd voor het beperken van deze effecten, ondanks de hogere bouwkosten [72](#page=72).
---
# Schikking van stuwen en sluizen in een rivier
De schikking van stuwen en sluizen in een rivier is cruciaal voor het reguleren van waterstanden, de scheepvaart en het voorkomen van overstromingen [88](#page=88).
### 2.1 Plaats van de stuwen
Bij het bepalen van de plaats van stuwen in een rivier moet rekening gehouden worden met diverse factoren die verband houden met waterdiepte, overstromingsrisico's en landgebruik [89](#page=89).
#### 2.1.1 Minimale waterdiepte voor scheepvaart
Een minimale waterdiepte '$H$' is essentieel, zelfs bij lage afvoeren, om de scheepvaart te garanderen. Deze diepte wordt berekend als de maximale diepgang van een normschip plus dertig tot veertig procent overdiepte [89](#page=89).
* Formule voor minimale waterdiepte: $H = \text{max diepgang normschip} + 0.3 \text{ à } 0.4 \times \text{max diepgang normschip}$ [89](#page=89).
#### 2.1.2 Diepte van het waterpeil t.o.v. naburig terrein
De waterdiepte ten opzichte van het naburige terrein, aangeduid met '$X$', is belangrijk om overstromingsrisico's bij hoge afvoeren te beperken en voor de waterhuishouding [89](#page=89).
* Voor weiden is een waarde van $X = 0.75$ meter vereist [89](#page=89).
* Voor akkerland is een waarde van $X = 1.50$ meter vereist [89](#page=89).
* Voor stedelijk gebied, om vochtige kelders te voorkomen en voor een goede rioleringafwatering, is een waarde van $X \geq 2.00$ meter nodig [89](#page=89).
#### 2.1.3 Compromis in stuwenplanning
Er moet een compromis gezocht worden tussen het plaatsen van veel stuwen om aan de vereiste marge '$X$' te voldoen, en het beperken van het aantal stuwen en sluizen om de kostprijs en de tijd die de scheepvaart verliest, te minimaliseren [89](#page=89).
#### 2.1.4 Algemene werkwijze voor plaatsing stuwen
De algemene werkwijze voor het plaatsen van stuwen houdt rekening met de beschikbare marge en de afweging tussen het aantal stuwen en de kosten (#page=88, 89) [88](#page=88) [89](#page=89).
* In grote rivieren kan het aantal stuwen verminderd worden door te baggeren [90](#page=90).
* Een andere methode is het verhogen van de dijken, wat ook leidt tot een vermindering van het aantal benodigde stuwen [90](#page=90).
* Bij deze methode is er aandacht nodig voor de afwatering van achterliggende terreinen [90](#page=90).
* Dit resulteert in een verhoogd verval per stuw, wat de rendabiliteit van een waterkrachtcentrale kan verhogen [90](#page=90).
### 2.2 Samenstelling stuw-sluis complex
De integratie van stuwen, sluizen en eventueel waterkrachtcentrales kan op verschillende manieren gebeuren, elk met eigen voor- en nadelen (#page=88, 91, 92) [88](#page=88) [91](#page=91) [92](#page=92).
#### 2.2.1 Configuratieopties
* **Sluis en centrale in de rivier zelf** [91](#page=91).
* **Sluis en centrale elk aan een oever**: dit verbetert de toegankelijkheid [91](#page=91).
* **Sluis bij voorkeur afwaarts van de stuw**: dit minimaliseert hinder voor de scheepvaart [91](#page=91).
* **Sluis en centrale op dezelfde afleiding of doorsteek**: dit is wenselijk in smalle rivieren, maar kan problemen veroorzaken bij hoogwater door extra vernauwingen [91](#page=91).
* **Stuw en centrale in de rivier**:
* Voordelen: kortere vaarweg voor de scheepvaart en geen hinder van woelingen bij het in- en uitvaren [91](#page=91).
* Nadeel: geen stroming in de afleiding kan leiden tot aanslibbing [91](#page=91).
* **Stuw en sluis in de rivier**:
* Voordeel: groot verval over de centrale [92](#page=92).
* Nadeel: langere vaarweg voor de scheepvaart [92](#page=92).
* **Centrale, sluis en stuw op verschillende wegen**: [92](#page=92).
> **Tip:** De keuze van de configuratie hangt af van de specifieke rivierkenmerken, de beoogde functionaliteit (scheepvaart, energieopwekking) en economische overwegingen. (#page=88, 91, 92) [88](#page=88) [91](#page=91) [92](#page=92).
---
# Afvoerregulering van rivieren
Afvoerregulering van rivieren omvat technieken om de schommelingen in het rivierdebiet aan te pakken, vaak door een combinatie van stuwen en reservoirs [93](#page=93).
### 3.1 Algemene principes van afvoerregulering
Bij rivieren met grote seizoensgebonden variaties in debiet is afvoerregulering essentieel. Dit wordt doorgaans bereikt door de combinatie van een stuw en een reservoir of stuwmeer. Continue bevaarbaarheid is hierbij echter meestal niet gegarandeerd. De economische haalbaarheid van een dergelijk project hangt sterk af van de grootte van het stuwmeer [93](#page=93).
Enkele voorbeelden van grootschalige stuwmeren ter illustratie van de capaciteit:
* Boulderdam (Colorado, V.S.): 37 x 10⁹ m³ [93](#page=93).
* Fort Peck-dam (Mississippi, V.S.): 24 x 10⁹ m³ [93](#page=93).
* Eau d’Heure (Charleroi): 47 x 10⁶ m³ [93](#page=93).
De regulering van de afvoer kan significante effecten hebben op het minimale debiet, zoals geïllustreerd door de Eau d'Heure, die het minimale debiet van de Samber verhoogde van 1 m³/s naar 8 m³/s [93](#page=93).
#### 3.1.1 Grote dammen en hun capaciteit
* **Hooverdam** (Colorado, V.S.) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Fort Peck-dam** (Missouri, V.S.) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Drieklovendam** (China) [94](#page=94).
* **Eau d’Heure** (Charleroi, België) [93](#page=93) [94](#page=94).
### 3.2 Reguleringsmethodes
Er bestaan verschillende methodes voor afvoerregulering, elk met specifieke doelen en toepassingen.
#### 3.2.1 Methode 1: Direct aflaten na wasperiode
Bij deze methode wordt het opgevangen water onmiddellijk na een periode van verhoogd waterpeil (bv. smeltwater of wasperiode) afgevoerd. Het primaire doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen. Dit is gerelateerd aan de concepten van Grote OverstromingsGevaren (GOG) [95](#page=95).
#### 3.2.2 Methode 2: Aflaten voor wasperiode ten behoeve van hydro-elektriciteit
Hierbij wordt het opgevangen water juist vóór een verwachte periode van verhoogd waterpeil afgelaten. Een belangrijk risico bij deze methode is dat een deel van het opgevangen water mogelijk niet wordt afgevoerd als de voorspelling van de waterperiode onjuist is. Het hoofddoel van deze methode is het opwekken van hydro-elektriciteit, wat het best kan gebeuren bij een constant verval. Een aandachtspunt is echter het waterverlies door verdamping uit het reservoir [95](#page=95).
#### 3.2.3 Methode 3: Stapsgewijze afvlakking van pieken
Deze methode is gericht op het stapsgewijs afvlakken van pieken in het debiet. Hierdoor wordt de periode met een hoge waterstand verlengd en de periode met een lage waterstand enigszins verhoogd. Dit is met name nuttig wanneer de scheepvaartintensiteit het grootst is rond de periode van hoge waterstanden [96](#page=96).
#### 3.2.4 Methode 4: Afvoer van water in golven voor scheepvaart
Bij deze methode wordt het opgevangen water in golven afgelaten. De vaarsnelheid van afvarende schepen kan hierbij gelijkgesteld worden aan de snelheid van de afvoergolf. Dit is vooral relevant indien de afvaart hoofdzakelijk bestaat uit beladen schepen (bv. export naar een haven), terwijl de opvaart vooral met lege schepen plaatsvindt [96](#page=96).
---
# Riviernormalisatie door vernauwing
Riviernormalisatie door vernauwing richt zich op het aanpassen van de rivierbreedte om aan de eisen van de scheepvaart te voldoen, met verschillende methoden die variëren in hun ingrijpendheid [25](#page=25).
### 4.1 Algemene principes
De keuze voor vernauwing als normalisatietechniek hangt af van verschillende factoren, waaronder het type debiet (typisch klein of hoog) en de beschikbare data zoals langjarige tijdreeksen van waterstanden en debieten, of de kromme van de "geklasseerde debieten". Een "geklasseerd debiet" (Qm) is het debiet dat met zekere waarschijnlijkheid het hele jaar wordt overschreden. Het debiet bij "normale was" (Qn) is het debiet waarbij de rivier nog net binnen het zomerbed blijft en dat gedurende T dagen per jaar wordt overschreden [25](#page=25).
### 4.2 Berekening van het benodigde profiel bij eenvoudige vernauwing
Bij het berekenen van het benodigde profiel voor eenvoudige vernauwing zijn het afvoerdebiet (Q), de bodemhelling (S₀), en de breedte van de rivier (b) de gegeven parameters. Hnorm en bnorm representeren de minimale waterdiepte en rivierbreedte die vereist zijn voor het normschip. De vergelijking van Chézy wordt gebruikt, waarbij uitgegaan wordt van uniforme stroming [25](#page=25).
De formule voor de Chézy-coëfficiënt ($C$) luidt:
$$C = \sqrt{\frac{8g}{i_f}}$$ [25](#page=25).
Waarbij $g$ de zwaartekrachtversnelling is en $i_f$ de wrijvingshelling.
De relatie tussen debiet ($Q$), hydraulische straal ($R$), helling ($i$) en de Chézy-coëfficiënt ($C$) is:
$$Q = C \cdot A \cdot \sqrt{R \cdot i}$$ [25](#page=25).
In een brede rivier is de hydraulische straal ($R$) ongeveer gelijk aan de waterdiepte ($H$). Hieruit kan de volgende relatie worden afgeleid [25](#page=25):
$$Q = C \cdot b \cdot H \cdot \sqrt{H \cdot S_0}$$ [25](#page=25).
mits de bodemhelling ($S_0$) als gelijk aan de wrijvingshelling ($i$) wordt beschouwd voor uniforme stroming [25](#page=25).
De benodigde breedte van de rivier ($b_m$) kan berekend worden uit deze formule, waarbij men zoekt naar de breedte die bij een bepaald debiet ($Q_m$) en de normdiepte ($H_{norm}$) voldoet:
$$b_m = \frac{Q_m}{C \cdot H_{norm} \cdot \sqrt{H_{norm} \cdot S_0}}$$ [26](#page=26).
Vervolgens wordt de waterdiepte ($H_n$) gecontroleerd bij het ontwerpdebiet ($Q_n$) met de berekende breedte ($b_m$). Indien deze diepte ($H_n$) kleiner of gelijk is aan het peil van de zomerdijken en de vaarsnelheid ($V_n$) onder de maximumsnelheid voor scheepvaart blijft, is de breedte $b_m$ acceptabel [26](#page=26).
Als de diepte ($H_n$) groter is dan het peil van de zomerdijken of de snelheid ($V_n$) groter is dan de maximaal toegestane vaarsnelheid, dan moet de breedte groter zijn dan $b_m$. In dit scenario is de benodigde waterdiepte ($H_m$) slechts aanwezig bij een debiet ($Q'_m$) dat groter is dan $Q_m$, wat betekent dat de rivier minder dan 365 dagen per jaar aan de vereisten voldoet. Dit kan leiden tot maatregelen zoals het beperken van de diepgang van schepen, langzamer varen, of het aanvullen van het debiet [26](#page=26).
### 4.3 Nadelen van eenvoudige vernauwing
Eenvoudige vernauwing kan diverse nadelen met zich meebrengen [27](#page=27):
* De waterdiepte ($H$) stijgt, terwijl de bodemhelling ($S_0$) ongeveer constant blijft [27](#page=27).
* Dit kan leiden tot erosieproblemen bij een erodeerbare bodem [27](#page=27).
* Het uitschuren van drempels (natuurlijke stuwen) kan resulteren in een daling van de waterdiepte ($H$), wat op zijn beurt leidt tot onvoldoende waterdiepte en sedimentatie [27](#page=27).
* Het is een ingrijpende maatregel die het zomerbed transformeert tot een bochtig kanaal, wat als een "keurslijf" kan worden ervaren [27](#page=27).
* Bij een erodeerbare bodem kan de ontwikkeling van het profiel de wetten van Fargue volgen, wat er vaak toe leidt dat het gewenste resultaat niet wordt bereikt [27](#page=27).
### 4.4 Riviernormalisatie door eenvoudige vernauwing met behoud van drempels (Methode van Girardon)
Deze methode, ook bekend als de "methode van Girardon", streeft ernaar om de natuur zoveel mogelijk te helpen in plaats van deze in een keurslijf te dwingen. De bestaande toestand wordt slechts gewijzigd indien noodzakelijk [27](#page=27).
**Vaststelling:**
Een rivierbedding met een erodeerbare bodem kenmerkt zich door een opeenvolging van diepe geulen (holle oevers) en drempels (inflexiepunten) [27](#page=27).
**Werkwijze:**
De methode omvat het behouden van goede overgangen en het verbeteren van slechte overgangen. Tegelijkertijd wordt het lengteprofiel aangepast volgens de wetten van Fargue. De benodigde breedte van het dwarsprofiel wordt bepaald op basis van het ontwerpschip en het ontwerpdebiet ($Q_m$), analoog aan de methode van eenvoudige vernauwing [28](#page=28).
> **Tip:** De algemene schikking van bodemkribben en bodemdrempels is een cruciaal aspect bij deze methode om de stroming en het profiel te sturen [29](#page=29).
#### 4.4.1 Volgorde van uitvoering
De volgorde van uitvoering van normalisatiewerken is van groot belang. De algemene aanpak is van groot naar klein [29](#page=29).
1. **Meest ingrijpende wijzigingen eerst:** Afdammen van zijarmen, maken van doorsteken, en bochtverruimingen worden als eerste uitgevoerd [29](#page=29).
2. **Monitoring van evolutie:** Na deze ingrepen worden de dwars- en lengteprofielen gemonitord om de effecten te evalueren [29](#page=29).
3. **Verdere normalisatieprogramma:** Op basis van de monitoring wordt het verdere normalisatieprogramma opgesteld [29](#page=29).
4. **Geleidelijke uitvoering:** De eigenlijke normalisatiewerken worden geleidelijk uitgevoerd [29](#page=29).
* Eerst de holle oevers (met de grootste invloed), gevolgd door monitoring en aanpassingen indien nodig [29](#page=29).
* Daarna de bolle oevers, met monitoring van geulen en drempels [29](#page=29).
* Tot slot de bodemkribben en bodemdrempels [29](#page=29).
---
# Rivierverbeteringswerken en erosiebeheer
Rivierverbeteringswerken omvatten diverse ingrepen om rivieren te beheren, waaronder het tegengaan van erosie door stromend water en het beheersen van onderloopsheid bij kunstwerken zoals stuwen.
### 5.1 Uitschuring door stromend water
Stromend water kan leiden tot uitschuring van de rivierbodem en oevers. De mate van erosie is afhankelijk van de erosiegevoeligheid van de natuurlijke ondergrond [33](#page=33).
### 5.2 Bodembescherming
Bodembescherming is een cruciaal aspect van rivierverbeteringswerken om erosie tegen te gaan [34](#page=34).
### 5.3 Onderloopsheid en achterloopsheid
Onderloopsheid, ook wel achterloopsheid genoemd, treedt op wanneer water onder of langs een funderingsmassief van een kunstwerk stroomt, zoals een stuw, als gevolg van een verval ($H$) over het kunstwerk. Dit gebeurt wanneer het funderingsmassief, afhankelijk van de bodemgesteldheid, doorlatend is [35](#page=35).
#### 5.3.1 Gevolgen van onderloopsheid
De gevolgen van onderloopsheid zijn significant en kunnen leiden tot:
* **Waterverlies opwaarts pand:** Dit manifesteert zich als kwel, waarbij de hoeveelheid kwel afhankelijk is van de kwellengte ($L$) [35](#page=35).
* **Inwendige erosie:** Erosie binnen het grondmassief kan de stabiliteit van het kunstwerk, zoals een stuw, aantasten [35](#page=35).
* **Terugschrijdende erosie:** Erosie die zich terugwerkt vanaf de plek waar de waterstromen uit de grond treden (kwel) [35](#page=35).
#### 5.3.2 Mogelijke oplossingen voor onderloopsheid
Er zijn verschillende strategieën om onderloopsheid aan te pakken:
##### 5.3.2.1 Vergroten van de kwellengte
Een manier om onderloopsheid te verminderen is door de kwellengte ($L$) te vergroten. Door de kwellengte te vergroten, wordt het verval per eenheid lengte ($H/L$) verkleind. De term $H/L$ vertegenwoordigt de aandrijving van de grondwaterstroming [36](#page=36).
##### 5.3.2.2 Vermijden van erosie met drainerende bekleding
Een andere mogelijke oplossing richt zich op het wegnemen van de meest negatieve gevolgen, namelijk het vermijden van erosie. Dit kan worden bereikt door afwaarts van de stuw een bestorting aan te leggen op een omgekeerde drain. Deze drainerende bekleding voorkomt dat vaste deeltjes worden meegesleept [37](#page=37).
#### 5.3.3 Vaste stuwen
Vaste stuwen kunnen verschillende ontwerpen hebben, waaronder een overlaat met een verticale wand of een overlaat met een geprofileerde zijde aan de afwaartse kant [37](#page=37).
> **Tip:** Het begrijpen van de relatie tussen verval ($H$), kwellengte ($L$) en de gradiënt ($H/L$) is essentieel voor het beoordelen van de stabiliteit bij onderloopsheid.
> **Voorbeeld:** Een hoge stuw in een slecht doorlatende bodem zal een grotere kans op onderloopsheid en bijbehorende erosie met zich meebrengen dan een lage stuw in een goed doorlatende bodem, mits de kwellengte effectief wordt vergroot.
---
# Karakteristieken van moderne sluizen en hun deuren
Moderne sluizen kenmerken zich door specifieke ontwerpelementen voor zowel de kolk als de deuren, gericht op efficiëntie, flexibiliteit en veiligheid [62](#page=62).
### 6.1 Karakteristieken van de moderne sluis
#### 6.1.1 De kolk
Moderne sluizen hebben doorgaans een **rechte kolk** met verticale wanden. De kolkbreedte is gelijk aan de breedte van de sluisdeur. Er kunnen meerdere sluiskolken naast elkaar worden geplaatst, met uiteenlopende afmetingen om tegemoet te komen aan schepen van verschillende groottes. Vroeger werden ook wel vormen als ketelsuis/flesvorm, bajonetsluis en groene kolk (met taluds) toegepast [59](#page=59) [62](#page=62).
#### 6.1.2 De voorhaven of wachtkom
Een voorhaven, ook wel wachtkom genoemd, is een essentieel onderdeel van moderne sluizen. Deze kan in het verlengde van de sluis liggen en is uitgerust met geleidingswerken. De voorhaven dient als veilige ligplaats voor schepen aan één of beide zijden, buiten het vaarwater, terwijl schepen de sluis in- of uitvaren. Langs de voorhaven bevinden zich aanlegsteigers bij natuurlijke oevers of een kaaimuur bij een verticale wand [62](#page=62).
#### 6.1.3 Bediening
De bediening van moderne sluizen is vaak gecentraliseerd op een hooggelegen plaats en maakt gebruik van moderne communicatietechnieken [62](#page=62).
### 6.2 Soorten sluisdeuren
Sluisdeuren roteren rond een verticale of horizontale as, of bewegen verticaal [62](#page=62).
#### 6.2.1 Roterend rond verticale as
##### Puntdeuren
Puntdeuren zijn een type sluisdeur dat roteert rond een verticale as [63](#page=63).
* **Voordelen:**
* Onbeperkte doorvaarhoogte [63](#page=63).
* Vereisen gering vermogen [63](#page=63).
* **Nadelen:**
* Keren slechts aan één zijde [63](#page=63).
* Vereisen een grote kolklengte [63](#page=63).
* Kunnen niet geopend worden bij verval [63](#page=63).
Voorbeelden van puntdeuren zijn te vinden in zowel houten als stalen constructies, zoals die aan het Albertkanaal in Wijnegem, België [63](#page=63) [64](#page=64).
#### 6.2.2 Roterend rond horizontale as
Dit type deuren roteert rond een horizontale as [64](#page=64).
##### Rotary segment deur
Een type deur dat roteert rond een horizontale as [64](#page=64).
##### Segmentdeur
Een segmentdeur draait ook rond een horizontale as [65](#page=65).
##### Klepdeur
Een klepdeur is een ander type dat rond een horizontale as roteert [65](#page=65).
#### 6.2.3 Roldeuren
Roldeuren bewegen verticaal en kenmerken zich door hun rolmechanisme [62](#page=62).
* **Voordelen:**
* Onbeperkte doorvaarhoogte [65](#page=65).
* Keren naar twee zijden [65](#page=65).
* Vereisen een kleine kolklengte [65](#page=65).
* Combineerbaar met verkeersbruggen [65](#page=65).
* **Nadelen:**
* Vereisen grote breedte van de sluishoofden [65](#page=65).
* De rolwagen en rails bevinden zich onder water [65](#page=65).
* Vereisen een groot vermogen [65](#page=65).
##### Roldeuren - Types
Er zijn verschillende types roldeuren, waaronder het kruiwagentype [66](#page=66).
* **Kruiwagentype:** Dit type kent zowel een hooggelegen als een laaggelegen rijbaan, gescheiden door een deurkamer [66](#page=66).
#### 6.2.4 Hefdeuren
Hefdeuren zijn een type sluisdeur dat een verticale beweging uitvoert [62](#page=62).
#### 6.2.5 Zinkdeuren
Zinkdeuren zijn ook een type sluisdeur met een verticale beweging [62](#page=62).
#### 6.2.6 Kantel-hefdeur
Een kantel-hefdeur combineert kantelen met een heffende beweging [62](#page=62).
### 6.3 Variaties in sluisconfiguraties
#### 6.3.1 Dubbele sluis en sluis met tussenhoofd
Moderne sluizen kunnen ook worden uitgevoerd als dubbele sluizen of als sluizen met een tussenhoofd, wat flexibiliteit biedt in het scheepvaartverkeer [59](#page=59).
#### 6.3.2 Gekoppelde en onafhankelijke sluizen
Sluizen kunnen aan elkaar gekoppeld zijn of als onafhankelijke eenheden functioneren [60](#page=60).
#### 6.3.3 Dubbelkerende sluizen
Dubbelkerende sluizen zijn ontworpen om te functioneren onder normale getijcondities en extreem hoge waterstanden [60](#page=60).
### 6.4 Waterbesparing in sluizen
#### 6.4.1 Tweelingsluizen en spaarbekkens
Moderne sluistechnologie omvat systemen voor waterbesparing, zoals tweelingsluizen en het gebruik van spaarbekkens. Het Panamakanaal gebruikt bijvoorbeeld drie spaarbekkens per sluiskolk voor efficiënte waterhuishouding [61](#page=61).
---
# Lokale verbeteringswerken in rivieren
Lokale verbeteringswerken omvatten ingrepen in een rivier om lokale hindernissen weg te werken en de hydraulische capaciteit te verbeteren [18](#page=18) [4](#page=4).
### 7.1 Algemene principes en doelstellingen
Lokale verbeteringswerken hebben tot doel het reguleren van een rivier door het aanpakken van specifieke knelpunten. Ze zijn gericht op het verbeteren van het afvoervermogen van de rivier, hoewel ze zelden direct de bevaarbaarheid verbeteren. Het is cruciaal om de neveneffecten op de morfologie van het riviersysteem in acht te nemen. Deze werken vormen een inleiding tot de normalisatie van een rivier [18](#page=18) [4](#page=4).
### 7.2 Soorten lokale verbeteringswerken
De lokale verbeteringswerken kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
#### 7.2.1 Wegruimen lokale hindernissen in het verticale vlak
Dit omvat het verwijderen van obstakels die de waterdiepte beperken [4](#page=4).
* **Oorzaak van ondiepten:** Dit kunnen natuurlijke elementen zijn zoals rotspartijen, kleibanken, of rolstenen, maar ook antropogene elementen zoals oude funderingen, pijlers van bruggen, of kademuren [4](#page=4).
* **Methoden:** Voor het opruimen van deze hindernissen worden baggertuigen en/of springstof ingezet [4](#page=4).
#### 7.2.2 Wegruimen lokale hindernissen in het horizontale vlak
Dit betreft ingrepen die gericht zijn op het optimaliseren van de rivierloop in horizontale zin [4](#page=4).
##### 7.2.2.1 Verruimen van bochten
* **Principes:** Het verruimen van bochten houdt in dat de bochtstraal ($R$) vergroot wordt. Een vuistregel voor de minimum bochtstraal is $R_{min} \geq 10 \cdot L_{max}$, waarbij $L_{max}$ de lengte van het ontwerpschip is [5](#page=5).
* **Gevolgen:** Een kortere lengte van het riviertraject ($\ell$) leidt tot een grotere gradiënt ($\frac{\Delta h}{\ell}$). Dit resulteert in een snellere afvoer, wat het overstromingsgevaar stroomafwaarts kan verhogen [5](#page=5).
* **Belang van 'valse' oevers:** De rol van 'valse' oevers (oevers die niet de natuurlijke bedding volgen) is hierbij significant [5](#page=5).
##### 7.2.2.2 Maken van een doorsteek (bochtafsnijding of rechttrekking)
* **Definitie:** Een doorsteek, ook wel bochtafsnijding of rechttrekking genoemd, houdt in dat een bocht wordt afgesneden om de vaarweg te verkorten [6](#page=6).
* **Gevolgen:** Net als bij het verruimen van bochten, leidt een kortere lengte van het riviertraject ($\ell$) tot een grotere gradiënt ($\frac{\Delta h}{\ell}$). Dit resulteert in een snellere afvoer, wat het overstromingsgevaar stroomafwaarts kan verhogen [6](#page=6).
* **Belang van 'valse' oevers:** De impact van 'valse' oevers is hier ook van belang [6](#page=6).
* **Historisch voorbeeld:** De Bovenschelde kende in de eerste helft van de 20e eeuw vele doorsteken ten behoeve van de scheepvaart. Dit leidde echter tot frequente overstromingen in Gent en omgeving, waardoor de werkzaamheden rond 1960 werden gestaakt. De verbetering van de afvoer in Gent werd later gerealiseerd door de aanleg van de Ringvaart, waarna de verbeteringswerken opnieuw werden hervat [6](#page=6).
#### 7.2.3 Concentreren zomerdebiet in één geul
Dit type werkzaamheid is gericht op het efficiënter leiden van het debiet tijdens de zomermaanden [7](#page=7).
* **Principe:** Het zomerdebiet wordt geconcentreerd in één hoofdgeul, terwijl andere geulen worden afgedamd [7](#page=7).
* **Afdamming:** De kruin van de afdamming ligt ongeveer 1,0 tot 1,5 meter boven Laag Water (LW) [7](#page=7).
* **Voordelen bij laag water:** Bij laagwatercondities zorgt dit voor een toename van de waterstand, wat gunstig is voor de scheepvaart [7](#page=7).
* **Afvoer bij hoogwater:** Bij hoogwater is afvoer ook mogelijk via de afgesloten geul [7](#page=7).
* **Uitvoeringsprincipes:**
* De afdamming dient zo ver mogelijk stroomopwaarts te worden aangelegd [7](#page=7).
* Er wordt van beide oevers naar elkaar toe gewerkt, wat de problematiek van het sluitgat met zich meebrengt [7](#page=7).
* De werkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd bij lage waterstand en laag debiet [7](#page=7).
* **Uitvoeringsmethoden:**
* **Dammen:** Gebruik van zinkstukken en/of schanskorfstortsteen [7](#page=7).
* **Metalen damplanken:** Deze worden vanaf beide oevers naar het sluitgat toe in een trapvormig planzicht geheid. Ze worden tot ongeveer 1 meter onder de waterspiegel geheid en daarna opgetrokken om erosie in het sluitgat te beperken [8](#page=8).
* **Afgezonken caissons:** Deze kunnen eventueel worden voorzien van schotten die waterdoorstroming tijdens het afzinken toelaten om erosie in het sluitgat te beperken [8](#page=8).
#### 7.2.4 Lokale vastleggingswerken
* **Doel:** Deze werken dienen om holle oevers of specifieke delen van de geul te fixeren. Dit is met name relevant ter hoogte van constructies zoals bruggen, rivierhavens, losplaatsen, of watervangen [9](#page=9).
* **Voorzorgsmaatregel:** Het is belangrijk op te merken dat deze ingrepen het meandergedrag van de rivier kunnen beïnvloeden [9](#page=9).
### 7.3 Conclusie over lokale verbeteringswerken
Lokale verbeteringswerken hebben doorgaans geen directe verbetering van de bevaarbaarheid tot gevolg, maar leiden wel tot een verbeterd afvoervermogen van de rivier. Het is essentieel om rekening te houden met de neveneffecten en de morfologische respons van het natuurlijke riviersysteem. Deze werken markeren de start van het proces van riviernormalisatie [18](#page=18).
---
# Stuwen: vaste en beweegbare types
Stuwen zijn waterbouwkundige constructies die worden gebruikt om het waterpeil in een rivier of kanaal te regelen, met vaste en beweegbare types die verschillende functies en bedieningsmogelijkheden bieden [37](#page=37).
### 8.1 Vaste stuwen
Vaste stuwen zijn structuren die permanent aanwezig zijn en het waterpeil verhogen zonder de mogelijkheid tot actieve regulatie [37](#page=37).
#### 8.1.1 Kenmerken van vaste stuwen
* **Overlaat met verticale wand**: Dit is een eenvoudige vorm van een vaste stuw waarbij het water over een verticale wand stroomt [37](#page=37).
* **Overlaat met geprofileerde zijde afwaarts**: Hierbij is de afwaartse zijde van de overlaat geprofileerd om de stroming te beïnvloeden [37](#page=37).
* **Schikking in grondplan**: De inplanting van vaste stuwen in het terrein is cruciaal voor hun functioneren [38](#page=38).
### 8.2 Beweegbare stuwen
Beweegbare stuwen beschikken over minimaal één beweegbaar afsluitelement, dat translatie (verschuiving) of rotatie (draaiing) kan ondergaan om het waterpeil opwaarts te regelen [38](#page=38).
#### 8.2.1 Componenten en functies van beweegbare stuwen
Beweegbare stuwen bestaan uit verschillende onderdelen die samen zorgen voor de correcte werking en stabiliteit:
* **Beweegbaar afsluitelement**: Het actieve deel dat het water tegenhoudt of doorlaat [38](#page=38).
* **Vaste delen**: Dit omvat landhoofden en eventueel pijlers die de krachten van het afsluitelement naar de ondergrond overbrengen [38](#page=38).
* **Stuwvloer met drempel**: Deze is essentieel om te voorkomen dat de stroming onder, door of over het afsluitelement gevaarlijk wordt en de stabiliteit van de stuw in het gedrang brengt [38](#page=38).
* **Oever- en bodembescherming**: Deze maatregelen verhinderen uitschuring van de oevers en de bodem [38](#page=38).
* **Woelkom**: Een structuur die dient voor de dissipatie van de energie van het stromende water [38](#page=38).
* **Dienstbrug**: Zorgt voor toegankelijkheid voor bediening en onderhoud van de stuw [38](#page=38).
#### 8.2.2 Ontwerptypes van beweegbare stuwen
Er worden twee hoofdcategorieën onderscheiden op basis van de krachtsoverdracht:
* **Horizontale krachtsoverdracht**: Hierbij wordt de waterdruk horizontaal naar de pijlers of landhoofden overgebracht, om vervolgens verticaal naar de fundering te worden geleid [40](#page=40).
* **Schotbalkstuwen**: Eenvoudig en goedkoop, met schotbalken in een sponning of tegen een aanslag. Ze worden als verouderd beschouwd voor reguliere bediening vanwege het benodigde mankracht en de veiligheidsrisico's, maar worden nog wel gebruikt als noodkering [41](#page=41).
* **Schuifstuwen**: Deze bestaan in verschillende uitvoeringen:
* *Glijschuiven*: Glijden tegen aanslagen. Ze hebben een relatief eenvoudige constructie, maar vereisen meer hefkracht door de wrijving [41](#page=41) [42](#page=42).
* *Rolschuiven*: Rollen in een rolbaan die verankerd is in de pijlers. Ze bieden minimale wrijving en dus een minimale hefkracht, maar hun constructie is complexer en kostbaarder, met uitdagingen zoals langdurige onderwaterbelasting van wielen en assen [41](#page=41) [42](#page=42).
* *Wielschuiven*: Rollen tegen de pijlers via wielen die aan de schuiven zelf bevestigd zijn [41](#page=41).
* *Samengestelde hefschuiven*: Een combinatie van hef- en schuifmechanismen [41](#page=41).
* **Cilinderstuwen**: Stuwen met een cilindervormig afsluitelement [40](#page=40).
* **Segmentstuwen**: Stuwen met een segmentvormig afsluitelement [40](#page=40).
* **Vizierstuwen**: Stuwen waarbij een vizierachtig element het water regelt [40](#page=40).
* **Directe krachtsoverdracht**: Bij dit type wordt de waterdruk rechtstreeks overgebracht naar de drempel en de stuwvloer [40](#page=40).
#### 8.2.3 Trends in beweegbare stuwen
Er is een historische evolutie zichtbaar met een trend naar grotere afmetingen van stuwen en een toenemende automatisatie van de bediening [40](#page=40).
---
# Berendrechtsluis
Deze sectie bespreekt de technische specificaties en constructiedetails van de Zandvlietsluis en de Berendrechtsluis [75](#page=75).
### 9.1 Algemeen overzicht
De Zandvlietsluis werd gebouwd in 1967, gevolgd door de Berendrechtsluis in 1989. Beide sluizen zijn aanzienlijke waterbouwkundige constructies met specifieke afmetingen en systemen voor het sluizen van schepen [75](#page=75) [78](#page=78).
### 9.2 Zandvlietsluis
#### 9.2.1 Deurkamers en sluisdeuren
* De deurkamers van de Zandvlietsluis meten 68,5 meter lang en 11,0 meter breed [76](#page=76).
* De sluis is uitgerust met twee paar roldeuren, elk met afmetingen van 59,5 meter bij 9,9 meter bij 22,6 meter [76](#page=76).
* Deze deuren zijn van het kruiwagentype en zijn drijvend dankzij luchtkisten [76](#page=76).
#### 9.2.2 Saskolk
* De vloer van de saskolk is opgebouwd uit betonplaten van 11,0 meter bij 12,25 meter bij 1,0 meter [77](#page=77).
* De muren zijn diep gefundeerd en bestaan uit L-type gewapend beton, met 15 moten van 22 meter elk [77](#page=77).
* Een metalen damwand is aangebracht om onderloopsheid tegen te gaan [77](#page=77).
#### 9.2.3 Vul- en ledigingssysteem
* Het systeem maakt gebruik van korte omloopriolen [77](#page=77).
* De afmetingen van de riolen zijn 6 meter bij 6,5 meter, met een opening van 5 meter bij 2,7 meter [77](#page=77).
* De vullingstijd voor een hoogteverschil van 4 meter bedraagt ongeveer 15 minuten [77](#page=77).
* De demping van energie vindt plaats door het hoogteverschil tussen het riool en de uitlaatopening [77](#page=77).
### 9.3 Berendrechtsluis
#### 9.3.1 Deurkamers en sluisdeuren
* De Berendrechtsluis beschikt over twee paar roldeuren, elk met afmetingen van 69,7 meter bij 9,9 meter bij 21,7 meter [79](#page=79).
* Net als bij de Zandvlietsluis zijn deze deuren van het kruiwagentype en zijn ze drijvend door middel van luchtkisten [79](#page=79).
#### 9.3.2 Saskolk
* De vloer van de saskolk is eveneens opgebouwd uit betonplaten [80](#page=80).
* De muren zijn diep gefundeerd en van het L-type gewapend beton [80](#page=80).
* Een deel van de muren is hoog gefundeerd op palen met een slibwand [80](#page=80).
* Ook hier is een metalen damwand aanwezig ter voorkoming van onderloopsheid [80](#page=80).
#### 9.3.3 Korte omloopriolen
* De Berendrechtsluis maakt gebruik van korte omloopriolen voor het vul- en ledigingssysteem [81](#page=81).
### 9.4 Speciale hefwerken - Hellend vlak
* Het concept van een hellend vlak wordt besproken, waarbij een bak zowel een dwarshelling (beweging loodrecht op de kanaalas) als een langshelling (beweging langs de kanaalas) kan ondergaan [81](#page=81).
---
# Speciale hefwerken voor scheepvaart
Speciale hefwerken voor scheepvaart omvatten alternatieve oplossingen voor traditionele sluizen om schepen tussen verschillende waterniveaus te verplaatsen, met name de hellend vlakken en scheepsliften [81](#page=81).
### 10.1 Hellend vlak
Een hellend vlak is een type scheepslift waarbij de schepen in een bak worden geplaatst die langs een schuine helling wordt getrokken of geduwd. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een dwarshelling, waarbij de bak dwars op de langsas van het kanaal beweegt, en een langshelling, waarbij de bak volgens de langsas van het kanaal beweegt [81](#page=81).
#### 10.1.1 Hellend vlak van Ronquières
Dit hellend vlak, operationeel sinds 1968, bestaat uit twee onafhankelijke bakken met elk een capaciteit van 5700 ton, die worden tegengewerkt door bakken met een gewicht van 5200 ton. Het overbrugt een verval van 68 meter over een lengte van circa 1440 meter, wat resulteert in een helling van ongeveer 5%. De liftbakken hebben een lengte van 91,1 meter, een breedte van 12,0 meter en een diepgang van 3,7 meter, en zijn voorzien van hefdeuren. De lifttijd bedraagt 30 minuten, met een cyclustijd van 40 minuten, en het kan schepen tot 1350 ton verwerken. Er worden 236 wielen gebruikt, verdeeld over 2 rijen van 59 assen [82](#page=82).
#### 10.1.2 Hellend vlak van Saint-Louis-Arzviller (Frankrijk)
Dit hellend vlak, operationeel sinds 1969, verving een complex van 17 sluizen en beperkt het waterverbruik aanzienlijk, van 10 200 m³ naar 40 m³ per cyclus. Het werkt met één zijdelings verplaatsende bak met tegengewicht. Het overbrugt een verval van 44,5 meter over een lengte van circa 109 meter, wat resulteert in een helling van ongeveer 41%. De liftbakken zijn 43,0 meter lang, 5,2 meter breed en hebben een diepgang van 3,2 meter. Het gewicht van de bak is 900 ton, met een tegengewicht van twee maal 445 ton. De cyclustijd bedraagt 20 minuten [83](#page=83).
### 10.2 Waterhelling
Een waterhelling, ook wel waterhelling genoemd, is een type hefwerk waarbij schepen door middel van locomotieven door een geleidingskanaal met een helling worden voortbewogen [84](#page=84).
#### 10.2.1 Waterhelling van Montech (Frankrijk)
Deze waterhelling is operationeel sinds 1974. De schepen worden voortgestuwd door locomotieven. Het overbrugt een verval van 13,3 meter over een lengte van circa 443 meter, wat neerkomt op een helling van ongeveer 3%. De afmetingen van het geleidingskanaal zijn 6,0 meter breed en 3,75 meter diep. De duur van de verplaatsing is circa 6 minuten en de hoeveelheid verplaatst water bedraagt 1500 m³. De maximale afmetingen van de schepen die verwerkt kunnen worden zijn 38,5 meter lang en 5,5 meter breed [84](#page=84).
### 10.3 Scheepslift
Een scheepslift is een mechanisch systeem dat schepen van het ene naar het andere waterniveau transporteert, vergelijkbaar met een verticale lift voor personen of goederen [85](#page=85).
#### 10.3.1 Oude hydraulische liften - Canal du Centre
Dit kanaal beschikt over vier scheepsliften, gebouwd tussen 1888 en 1917. De liften in Houdeng-Goegnies hebben een verval van 15,40 meter, terwijl de liften in Houdeng-Aimeries Bracquegnies en Thieu elk een verval van 16,90 meter hebben. Elke lift bestaat uit twee stalen bakken die worden gedragen door een zuiger met een diameter van 19,4 meter. De liften zijn voorzien van hefdeuren, zowel voor het kanaal als voor de liftbakken. Deze liften kunnen schepen tot 400 ton verwerken [86](#page=86).
#### 10.3.2 Nieuwe scheepslift Strépy-Thieu - Canal du Centre
De bouw van deze nieuwe scheepslift vond plaats tussen 1982 en 2002. Het overbrugt een verval van 73,15 meter. Er zijn twee afzonderlijke bakken die worden tegengewogen door een systeem van 8000 ton. Het systeem maakt gebruik van 112 ophangingskabels en 32 controlekabels. De doorlooptijd omvat 28 minuten voor het in- en uitvaren van de bak, plus 10 minuten voor de verticale verplaatsing. Deze lift kan schepen tot 2000 ton verwerken [86](#page=86).
#### 10.3.3 Roterende scheepsliften - Falkirk, Groot-Brittannië
Dit is de enige operationele roterende scheepslift ter wereld, operationeel sinds 2002. Historisch gezien bevonden zich op deze locatie 11 sluizen over een afstand van 1,5 kilometer. De belangrijkste kenmerken zijn de snelheid, waarbij één rotatie ongeveer 5,5 minuten duurt. De centrale rotatie-as heeft een diameter van 3,5 meter, en het wiel heeft een diameter van 35 meter. De bakken bevatten elk 300 m³ water, waarbij er steeds een identiek gewicht is [87](#page=87).
---
# Verschillende typen stuwen in de waterbouwkunde
Dit onderwerp behandelt de diverse soorten stuwen die in de waterbouwkunde worden toegepast, hun specifieke kenmerken, voor- en nadelen, en de factoren die bij de keuze van een bepaald type stuw een rol spelen.
### 11.1 Historische en eenvoudige stuwen
#### 11.1.1 Schotbalkstuwen
Schotbalkstuwen zijn een eenvoudige en goedkope constructie waarbij schotbalken in een sponning of tegen een aanslag worden geplaatst om de waterstand te reguleren. Ze worden als verouderd beschouwd vanwege het vereiste mankracht en de potentiële gevaren, maar worden nog wel gebruikt als noodkering [41](#page=41).
#### 11.1.2 Schuifstuwen
Schuifstuwen kunnen onderverdeeld worden in verschillende types op basis van hun bewegingsmechanisme:
* **Glijschuiven:** Deze schuiven glijden tegen aanslagen. Ze kunnen groot of klein zijn [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Rolschuiven:** Deze schuiven rollen in een rolbaan die verankerd is in de pijlers. Het voordeel ten opzichte van glijschuiven is de minimale wrijving, wat resulteert in een minimale hefkracht. Nadelen zijn de ingewikkelde constructie, hogere kostprijs, en langdurige blootstelling van de wielen aan water, wat leidt tot zwaar belaste assen en de noodzaak voor extra maatregelen tegen zijdelingse verplaatsing [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Wielschuiven:** Deze schuiven rollen tegen de pijlers via wielen die aan de schuiven zelf aanwezig zijn [41](#page=41).
* **Samengestelde hefschuiven:** Een specifieke uitvoering is de dubbele wielschuif, zoals te zien aan de Dijle in Mechelen [43](#page=43).
### 11.2 Cilinder- en segmentstuwen
#### 11.2.1 Cilinderstuwen
Cilinderstuwen maken gebruik van rollende wrijving, die omgekeerd evenredig is met de diameter van de cilinder, waardoor de voorkeur uitgaat naar één grote cilinder. In gesloten toestand stroomt het water over de cilinder, en in open toestand over en/of onder de cilinder. De basisvorm bestaat uit een cilinder met een tandkrans die op een tandbeugel op de pijler rolt. Voordelen zijn de stijve constructie, geschikt voor grote overspanningen, een eenvoudig en robuust bewegingsmechanisme, en relatieve goedkoopte. Nadelen omvatten een beperkte stuwhoogte (die eventueel met een klep vergroot kan worden), mogelijke onderuitstroming met trillingen in de cilinder tot gevolg (op te lossen met een onderschild), en hinder door sedimenten [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 11.2.2 Segmentstuwen
Segmentstuwen maken gebruik van een cirkelsegment dat roteert rond de horizontale as van een cilinder. Er is een reactiekracht die via het draaipunt wordt overgedragen. Soms worden deze stuwen uitgerust met een tegengewicht of een klep om de stuwhoogte te vergroten. De draaipunt ligt boven water, waardoor de resultante hydrostatische drukken door de as een kleine hefkracht vereisen. Er zijn geen sponningen in de peilers nodig en de bovenstructuur is minder belangrijk. Nadelen zijn de geconcentreerde reactie op de peilers ter hoogte van de draaipunten en het hoog aangrijpingspunt van deze reacties. Voorbeelden zijn de Zenne-afleiding te Zemst en de Ringvaart te Merelbeke [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 11.2.3 Vizierstuwen
Vizierstuwen zijn halve cilinders en worden belast op trek, wat een slanke constructie mogelijk maakt. Ze leiden tot onderuitstroming met een radiale stroomgeleiding, wat de bodemerosie beperkt. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Lek (Nederland) [45](#page=45).
### 11.3 Andere typen beweegbare stuwen
Deze categorie omvat diverse stuwen waarbij de krachtoverdracht rechtstreeks naar de stuwvloer plaatsvindt [46](#page=46).
* **Jukstuwen:** Bij jukstuwen worden steun en afdichting van elkaar onderscheiden. Het afsluitelement bevindt zich onder tegen een aanslag en boven op een juk. Het kan vaak scharnierend rond een horizontale as neergelaten worden, waarbij een uitsparing in de stuwvloer nodig is om de jukken in op te bergen. Scheepvaart is mogelijk door het jukstuw neer te laten. De tussenafstand van de jukken varieert van 1 tot 3 meter. Voordelen zijn de relatief lage kosten en de mogelijkheid tot een quasi onbeperkte breedte. Nadelen zijn dat het tijdsrovend en arbeidsintensief is, met een slechte waterdichtheid. Een voorbeeld is de naaldstuw te Givet [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Kleppenstuwen:** Hier vormen steun en afdichting één geheel. De opening verloopt sneller dan bij jukstuwen. Er worden meerdere kleppen over de dwarssectie geplaatst [47](#page=47).
* **Trommelstuwen:** De energie van het verval ter plaatse van de stuw wordt gebruikt om de stuw te bedienen, wat een probleem kan zijn als er geen verval is bij volledig open stand. Een tegenklep draait in een cirkelvormige uitsparing in de stuwvloer, de zogenaamde trommel. De regeling kent drie standen: volledig open, deels gesloten (enkel met schoor mogelijk), en volledig gesloten [48](#page=48).
* **Klepstuwen (andere vorm):** Dit type bestaat uit een (gebogen) paneel dat roteert om een horizontale as in de stuwvloer. Een superstructuur is niet vereist. Ze bieden goede regelingsmogelijkheden voor de waterstand, maar mogelijke afzetting van sedimenten kan de werking in het gedrang brengen [48](#page=48).
* **Sectorstuwen:** Deze stuwen lijken op een cirkelsector. Ze bestaan uit cilindervormige en radiale beplating die roteren rond een draaiingsas in de stuwvloer. De hoeveelheid water in de schuifkamer wordt gebruikt om de stuw te bedienen. Een voorbeeld van een sectorstuw is de stormvloedkering in de Theems [49](#page=49).
* **Dakstuwen:** Hierbij roteren twee panelen rond twee in de stuwvloer bevestigde scharnieren. De stuw wordt bediend door de ruimte onder de kleppen te vullen of te ledigen met water [50](#page=50).
* **Brugstuwen:** Deze lijken op jukstuwen, maar de draaizuas bevindt zich boven water en staat loodrecht op de rivieras. Er zijn meerdere stuwopeningen tussen de peilers en landhoofden [50](#page=50).
* **Balgstuwen:** Deze maken gebruik van een waterdicht elastisch membraan dat onder druk (lucht of water) wordt opgeblazen. Soms is er een metalen plaat aan de bovenzijde [51](#page=51).
### 11.4 Keuzebepaling van een stuwtype
De keuze voor een specifiek stuwtype wordt bepaald door diverse factoren, gerelateerd aan het regime van de rivier, de functie van de stuw, en economische overwegingen [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 11.4.1 Factoren gerelateerd aan rivierregime en functie
* **Stuwhoogte / normaal stuwpeil (verval):**
* Gering (< 4m): schotbalken, kleppenstuw, cilinderschuif, klepstuw, dakstuw [51](#page=51).
* Middelhoog (4 à 8m): segmentschuif, sectorschuif, cilinderschuif, klepstuw [51](#page=51).
* Groot (> 8m): segmentschuif, hefschuif [51](#page=51).
* **Totale breedte rivier en afvoeropeningen:**
* Klein en middelmatig (< 25m): segmentschuif, cilinderschuif, hefschuif, klepstuw, (schotbalken) [51](#page=51).
* Groot (> 25m): segmentschuif, cilinderschuif, hefschuif, klepstuw, dakstuw, jukstuw, kleppenstuw [51](#page=51).
* **Snelheid opkomst wassen** [51](#page=51).
* **Hoogste waterpeil bij was** [51](#page=51).
* **Grootte vast debiet** [51](#page=51).
* **Drijvende voorwerpen** [51](#page=51).
* **Mogelijkheid ijsgang** [51](#page=51).
* **Noodzaak scheepvaartopening** [51](#page=51).
#### 11.4.2 Verdere selectiecriteria
* **Snelheid van bediening** [52](#page=52).
* **Goede regelingsmogelijkheid van debiet (Q) en/of waterstand (yopw)** [52](#page=52).
* **Waterdichtheid** [52](#page=52).
* **Bedrijfszekerheid** [52](#page=52).
* **Afvoer van drijvende voorwerpen** [52](#page=52).
* **Afvoer van sedimenten** [52](#page=52).
* **Kostprijs van constructie, exploitatie en onderhoud** [52](#page=52).
### 11.5 Sluistypen (kort vermeld)
Hoewel het hoofdonderwerp stuwen zijn, worden ook verschillende typen sluizen kort aangestipt, wat duidt op een bredere context van waterkerende en waterregulerende constructies. Deze omvatten [54](#page=54):
* Uitwateringssluizen [54](#page=54).
* Spuisluizen [55](#page=55).
* Inlaatsluizen [55](#page=55).
* Keersluizen [56](#page=56).
* Schutsluizen [57](#page=57).
Elk van deze sluistypen heeft een specifieke functie, zoals afwatering, tegengaan van zoutwaterindringing, verversing van water, bescherming tegen uitzonderlijke waterstanden, of het drooghouden van dokken. De indeling van schutsluizen kan gebaseerd zijn op de scheepvaart (binnenvaart vs. zeesluis), de richting van het verval (eenzijdig/tweezijdig kerend), de vrije doorvaarhoogte, het scheepvaartverkeer (éénrichting/tweerichting), en de aanwezigheid van dichtheidsverschillen (zout-zoet water) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
---
# Normalisatie van een rivier door vernauwing
Normalisatie van een rivier door vernauwing beoogt het creëren van een minimaal vereist dwarsprofiel voor scheepvaart, zelfs bij variërende rivierregimes, door de dwarsdoorsnede aan te passen met waterbouwkundige structuren [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
### 12.1 Algemene principes van normalisatie
#### 12.1.1 Doel van normalisatie
Het hoofddoel van normalisatie is de verbetering van waterwegen ten behoeve van scheepvaart, door deze geschikt te maken voor een "normschip" of "maatgevend schip". Dit omvat het garanderen van specifieke afmetingen voor het schip (lengte L, breedte B, diepgang T) en eisen aan het tracé (bochtstraal $R \ge 10 \cdot L$), het minimale dwarsprofiel (diepte vaargeul $\ge T + \text{overdiepte}$, breedte vaargeul $\ge B + \text{overbreedte}$), en het lengteprofiel van de vaargeul volgens de wetten van Fargue [10](#page=10) [50](#page=50).
#### 12.1.2 Rivierregime en normalisatie
Rivieren kennen een variabel debiet, wat leidt tot variërende dieptes en breedtes van de rivier. Het minimale dwarsprofiel is hierdoor niet altijd of overal aanwezig. Normalisatie streeft ernaar dit vereiste dwarsprofiel constant en overal te waarborgen [51](#page=51).
### 12.2 Methoden van normalisatie door vernauwing
Vernauwing van de rivier kan worden gerealiseerd door verschillende waterbouwkundige werken, waaronder [10](#page=10):
* Eenvoudige vernauwing met kribben en strekdammen [52](#page=52).
* Eenvoudige vernauwing met behoud van drempels (methode Girardon) [10](#page=10).
* Baggeren [10](#page=10).
De focus van dit hoofdstuk ligt op normalisatie door eenvoudige vernauwing met kribben en strekdammen [52](#page=52).
#### 12.2.1 Kribben
Kribben zijn dwarsdammen die loodrecht op de oever geplaatst worden en water dwingen tussen hun uiteinden te stromen, wat leidt tot sedimentatie in het kribveld en een vernauwing van de rivier [11](#page=11) [23](#page=23).
##### 12.2.1.1 Structuur en functie van kribben
* De kop van een krib is afgerond en versterkt om erosie te voorkomen, en de bodem ter plaatse van de kop is beschermd [11](#page=11).
* De kruin van een krib ligt doorgaans op zomerpeil, waardoor ze functioneren bij laagwater (LW) en beperkte invloed hebben bij hoogwater (HW) [11](#page=11).
* Bij hoogwater staat de stroming loodrecht op de kruin [11](#page=11).
##### 12.2.1.2 Types kribben
Diverse typen kribben bestaan, waaronder [12](#page=12):
* Orthogonale kribben (loodrecht op de oever) [12](#page=12).
* Inclinante en declinante kribben (schuin ten opzichte van de oever) [12](#page=12).
* Gebroken, T-vormige en vleugelkribben [12](#page=12).
* L-vormige of triangelkribben [12](#page=12).
##### 12.2.1.3 Afstand tussen kribben (d)
De keuze voor de afstand tussen kribben (d) is cruciaal voor de stabiliteit van de neren en de geul, en voor de hinder voor de scheepvaart [12](#page=12).
* Stabiele neren en geul worden verkregen indien de lengte van het kribveld ($d$) kleiner is dan tweemaal de lengte van de krib ($L$) [12](#page=12).
* Minimale hinder voor scheepvaart wordt nagestreefd door lokale snelheidsversnellingen of vertragingen in de vaargeul te beperken. De aanbevolen afstand is [12](#page=12):
* $d < (0,5 \text{ à } 0,8) \times B$ (breedte vaarweg) voor smalle rivieren [12](#page=12).
* $d < (1,0 \text{ à } 1,5) \times B$ (breedte vaarweg) voor brede rivieren [12](#page=12).
* Een grote afstand ($d$) leidt tot een hogere stroomsnelheid rond de teen van de krib, wat erosiebescherming vereist [12](#page=12).
* Een kleine afstand ($d$) vereist meer kribben, wat de kostprijs verhoogt [12](#page=12).
##### 12.2.1.4 Bodemkribben
Bodemkribben bevinden zich volledig onder de laagste waterstand en dienen om de doorsnede te verruimen of de vorm van de geul evenwichtiger te maken [13](#page=13).
##### 12.2.1.5 Uitvoering van kribben
De uitvoering van kribben hangt af van de draagkracht van de bodem [13](#page=13).
* Bij weinig draagkrachtige bodems worden zinkstukken gebruikt voor lastenverdeling en erosiebescherming van de bodem ter hoogte van de kop [13](#page=13).
* Indien de diepte voldoende is, kan een laag zand en een laag grind worden aangebracht, gevolgd door de krib [13](#page=13).
* Onderdelen van een krib omvatten het kriblichaam (voor volume, met materialen als breuksteen, puin, grind of zand) en een bekleding [13](#page=13).
* De bekleding heeft een dubbele functie: erosiebescherming (bij voorkeur doorlatend voor golfslag) en als filter voor macrostabiliteit [13](#page=13).
> **Tip:** Kribben worden ook gebruikt voor oeververdediging en ter bevordering van sedimentatie [16](#page=16).
#### 12.2.2 Strekdammen
Strekdammen zijn langsdammen die de stroming geleiden [17](#page=17).
##### 12.2.2.1 Uitvoering van strekdammen
De uitvoering kan variëren afhankelijk van de plaatsing ten opzichte van de oever [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Ver van de oever:** Dwarskribben worden tussen de strekdam en de oever geplaatst. Dit resulteert in snelheidsreductie achter de strekdam bij hoogwater en sedimentatie in de kribvelden. Inclinante kribben worden hierbij de voorkeur gegeven om oevererosie te beperken [17](#page=17).
* **Dichtbij de oever (verbonden met oever):** Dit vormt één geheel met de oever. Het doorstroomoppervlak bij hoogwater daalt, wat overstromingsgevaar kan veroorzaken. Bestaande oevers kunnen worden afgegraven om het doorstroomoppervlak constant te houden [18](#page=18).
##### 12.2.2.2 Materialen voor strekdammen
Strekdammen kunnen worden uitgevoerd met:
* Palenrijen [18](#page=18).
* Schanskorven [19](#page=19).
* Stortsteen [19](#page=19) [20](#page=20).
##### 12.2.2.3 Strekdam versus krib
Strekdammen zijn doorgaans duurder dan kribben. Een (dure) strekdam kan langs een holle oever (meest geërodeerd) worden geplaatst, terwijl (goedkopere) kribben elders worden ingezet [20](#page=20).
### 12.3 Berekening van het benodigde profiel
De normalisatie door eenvoudige vernauwing heeft tot doel de dwarsdoorsnede te vernauwen tot het minimale dwarsprofiel voor het normschip, met behulp van kribben en strekdammen. Dit betekent dat bij een typisch klein debiet, de waterhoogte voldoende is voor bevaarbaarheid, en bij een typisch hoog debiet, de kribben en strekdammen overstroombaar zijn om het was af te voeren zonder overstromingsgevaar [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 12.3.1 Geklasseerde debieten
Om typische kleine en hoge debieten te bepalen, worden langjarige tijdreeksen van metingen (waterhoogte en debiet/waterhoogte relatie) gebruikt, zoals de kromme van de "geklasseerde debieten" [54](#page=54).
* $Q_m$: debiet dat met een zekere waarschijnlijkheid het hele jaar wordt overschreden [54](#page=54).
* $Q_n$: debiet bij "normale was" (rivier nog net binnen zomerbed), dat gedurende $T$ dagen per jaar wordt overschreden [54](#page=54).
#### 12.3.2 Hydrulische berekeningen
De berekening van het benodigde profiel kan worden uitgevoerd met de vergelijking van Chézy, uitgaande van uniforme stroming [55](#page=55).
Gegeven: afvoerdebiet $Q$, bodemhelling $S_0$, breedte rivier $b$.
Benodigd: minimale waterdiepte $H_{\text{norm}}$ en rivierbreedte $b_{\text{norm}}$ ten behoeve van het normschip [55](#page=55).
In de formule van Chézy: $V = C \sqrt{R \cdot S_0}$, waarbij $V$ de stroomsnelheid is, $C$ de Chézy-coëfficiënt, en $R$ de hydraulische straal. Voor een brede rivier is de hydraulische straal $R$ ongeveer gelijk aan de waterdiepte $H$ [55](#page=55).
De volgende formules worden gebruikt om het benodigde profiel te bepalen [56](#page=56):
$$ V = C \sqrt{H \cdot S_0} \quad $$ [55](#page=55).
$$ Q = b \cdot H \cdot V = b \cdot H \cdot C \sqrt{H \cdot S_0} = b \cdot C \cdot \sqrt{S_0} \cdot H^{3/2} \quad $$ [55](#page=55).
Om de benodigde breedte $b_m$ te berekenen bij een geklasseerd debiet $Q_m$ en de normdiepte $H_{\text{norm}}$:
$$ b_m = \frac{Q_m}{C H_{\text{norm}} \sqrt{H_{\text{norm}} S_0}} = \frac{Q_m}{C \sqrt{S_0}} H_{\text{norm}}^{-3/2} \quad $$ [56](#page=56).
Met $H_{\text{norm}}$ als de benodigde diepte voor het normschip [56](#page=56).
#### 12.3.3 Controles en maatregelen
* **Controle van waterdiepte bij $Q_n$ en $b_m$**:
* Indien $H_n \le \text{peil zomerdijken}$ en de snelheid $V_n$ acceptabel is voor de scheepvaart, dan is de berekende breedte $b_m$ voorlopig OK [56](#page=56).
* Indien $H_n > \text{peil zomerdijken}$ of $V_n > V_{\text{max}}$ (maximale snelheid voor scheepvaart), dan moet de breedte $b > b_m$ zijn. In dit geval is de benodigde waterdiepte $H_m$ slechts aanwezig bij een debiet $Q'_m > Q_m$ (met $T' < 365$ dagen/jaar) [57](#page=57).
* **Maatregelen bij onvoldoende diepte**: Gedurende de dagen dat de diepte onvoldoende is ($365 - T'$ dagen per jaar), kunnen de volgende maatregelen genomen worden [57](#page=57):
* Kleinere diepgang van schepen [57](#page=57).
* Trager varen, wat de benodigde kielspeling (squat) verkleint [57](#page=57).
* Debiet aanvullen [57](#page=57).
### 12.4 Andere geleidingswerken
Naast kribben en strekdammen worden ook andere geleidingswerken toegepast, zoals paalwerken, "steel jetties", bodempaneels en bandalls [21](#page=21) [22](#page=22).
---
# Indeling en ontwerpprincipes van rivierverbeteringswerken
Dit hoofdstuk behandelt de classificatie, ontwerpprincipes en diverse typen werken die worden toegepast om rivieren te verbeteren voor verschillende functies, voornamelijk bevaarbaarheid en waterafvoer.
### 13.1 Algemene principes en indeling van rivierverbeteringswerken
Rivierverbeteringswerken worden uitgevoerd met diverse doelen, waaronder het verbeteren van de bevaarbaarheid, het garanderen van waterafvoer ter voorkoming van overstromingen, het faciliteren van hydro-elektriciteitsproductie, irrigatie en drainage, grondwaterbeheersing en recreatie. Het is cruciaal om rekening te houden met zowel de gewenste als de ongewenste effecten van ingrepen op de verschillende functies van een rivier [1](#page=1).
De aard van deze werken kan worden ingedeeld op basis van:
* **Schaal:** Lokaal versus algemeen. Lokale ingrepen kunnen echter verstrekkende gevolgen hebben [2](#page=2).
* **Duur:** Tijdelijk versus permanent [2](#page=2).
* **Frequentie:** Recurrent versus eenmalig, wat relevant is voor budgettering (capex vs opex) [2](#page=2).
* **Locatie:** Bovenrivier versus benedenrivier, wat invloed heeft op afmetingen, omvang van scheepvaart, en getij [2](#page=2).
Het ontwerpen van rivierverbeteringswerken is complex en vereist:
* Kennis en ervaring met het morfologisch gedrag van rivieren (l'art de l'ingénieur) [2](#page=2).
* Beschikbare onderzoekstools zoals in-situ metingen, schaalmodellen en numerieke modellen [2](#page=2).
* Geleidelijke uitvoering met monitoring, omdat de rivier zelf als model dient [2](#page=2).
* Oplossen van vaak tegenstrijdige eisen (bv. scheepvaart versus waterafvoer) door middel van compromissen, wat zelden leidt tot een optimaal resultaat [2](#page=2).
### 13.2 Overzicht van rivierverbeteringswerken
Rivierverbeteringswerken kunnen globaal worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën [3](#page=3):
1. Bedregulering
* Lokale verbeteringswerken [3](#page=3) [5](#page=5).
* Normalisatie van een rivier [10](#page=10) [3](#page=3).
2. Waterstandsregulering of kanalisatie [31](#page=31) [3](#page=3).
3. Afvoerregulering [3](#page=3).
### 13.3 Lokale verbeteringswerken
Lokale verbeteringswerken zijn gericht op het reguleren van specifieke knelpunten in een rivier [5](#page=5).
#### 13.3.1 Wegruimen van lokale hindernissen
* **In het verticale vlak:** Dit omvat het verwijderen van ondiepten veroorzaakt door rotsen, kleibanken, rolstenen, oude funderingen, pijlers of kademuren. Dit gebeurt met baggertuigen en eventueel springstof [7](#page=7) [8](#page=8).
* **In het horizontale vlak:**
* **Verruimen van bochten:** Dit vermindert de lengte van het vaartraject, wat leidt tot een grotere helling van het wateroppervlak ($S_o = \Delta hoogte / \ell$) en dus snellere afvoer, wat het overstromingsgevaar stroomafwaarts kan vergroten. De bochtstraal ($R$) moet minimaal tien keer de lengte van het ontwerpschip ($L_{max}$) bedragen ($R_{min} \geq 10 L_{max}$). De invloed van 'valse' oevers is hierbij van belang [5](#page=5).
* **Maken van een doorsteek (bochtafsnijding of rechttrekking):** Dit verkort de lengte van het tracé, wat eveneens leidt tot een grotere helling en versnelde afvoer met potentieel overstromingsgevaar stroomafwaarts. Een historisch voorbeeld is de Bovenschelde, waar doorsteken voor scheepvaart rond Gent leidden tot frequente overstromingen, wat de ingrepen deed stoppen en leidde tot de aanleg van de Ringvaart [6](#page=6).
#### 13.3.2 Concentreren van zomerdebiet in één geul
Dit betreft het afdammen van nevengeulen om het zomerdebiet in de hoofdgeul te concentreren, wat de waterstand ten goede komt voor de scheepvaart tijdens laagwaterperiodes. Bij hoogwater kan het water ook via de afgesloten geul afvoeren [7](#page=7).
* **Principes:** Afdamming zo ver mogelijk stroomopwaarts, van twee zijden naar elkaar toewerken met aandacht voor het sluitgat, en uitvoering bij lage waterstand en laag debiet [7](#page=7).
* **Uitvoering:** Kan gebeuren met dammen (zinkstuk, schanskorf, stortsteen), metalen damplanken (geheien in trapvorm en optrekken tot onder de waterspiegel om erosie te beperken) of afgezonken caissons (eventueel met schotten voor doorstroming) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 13.3.3 Lokale vastleggingswerken
Deze werken dienen om holle oevers of geulen te fixeren, bijvoorbeeld ter hoogte van bruggen, rivierhavens of losplaatsen. Het is belangrijk op te merken dat dit het meandergedrag van de rivier kan beïnvloeden [9](#page=9).
**Conclusie lokale verbeteringswerken:**
* Zelden directe verbetering van de bevaarbaarheid [9](#page=9).
* Wel verbeterd afvoervermogen [9](#page=9).
* Let op neveneffecten en de morfologische respons van het riviersysteem [9](#page=9).
* Deze werken vormen een inleiding tot de normalisatie van een rivier [9](#page=9).
### 13.4 Normalisatie van een rivier
Normalisatie omvat algemene verbeteringswerken over een aanzienlijke lengte van de rivier, primair ten behoeve van de scheepvaart en specifiek voor een normschip of maatgevend schip. Dit kan worden bereikt door [10](#page=10):
* Eenvoudige vernauwing [10](#page=10).
* Eenvoudige vernauwing met behoud van drempels (methode Girardon) [10](#page=10) [27](#page=27).
* Baggeren [10](#page=10).
Veelgebruikte waterbouwkundige infrastructuur voor normalisatie zijn kribben en strekdammen [10](#page=10).
#### 13.4.1 Kribben
Kribben zijn dwarsdammen die vanuit de oever loodrecht of onder een hoek in de rivier uitsteken [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Constructie:** De kop is afgerond en versterkt vanwege erosiegevaar, en de bodem ter plaatse van de kop is beschermd. De kruin ligt ongeveer op zomerpeil, wat zorgt voor functioneren bij laagwater en beperkte invloed bij hoogwater. Bij hoogwater staat de stroming loodrecht op de kruin [11](#page=11).
* **Werking:** Kribben dwingen het water tussen hun uiteinden te stromen, wat leidt tot sedimentatie in het kribveld en een vernauwing van de rivier [11](#page=11) [12](#page=12).
**Types dwarskribben:** Orthogonaal, inclinante, declinante, gebroken, T-vormige, vleugel-, L-vormige of driehoekskribben [12](#page=12).
**Neervorming tussen kribben:**
* Stabiele neren en een stabiele geul worden verkregen als de afstand tussen de kribben ($d$) minder dan tweemaal de lengte van de krib ($L$) bedraagt ($d < 2L$) [12](#page=12).
* Om hinder voor de scheepvaart te beperken, dient de afstand tussen kribben kleiner te zijn dan 0,5 tot 0,8 keer de breedte van de vaarweg ($B$) voor smalle rivieren ($d < (0.5 \text{ à } 0.8)B$) en 1,0 tot 1,5 keer de breedte van de vaarweg voor brede rivieren ($d < (1.0 \text{ à } 1.5)B$) [12](#page=12).
* Een grotere afstand ($d$) leidt tot hogere snelheden rond de teen van de krib, wat erosie kan veroorzaken en extra bescherming vereist. Een kleinere afstand vereist meer kribben en is kostbaarder [12](#page=12).
**Bodemkribben:** Deze liggen volledig onder de laagste waterstand en dienen om de doorsnede te verruimen of de vorm ervan evenwichtiger te maken [13](#page=13).
**Uitvoering van kribben:**
* Bij een weinig draagkrachtige bodem worden zinkstukken gebruikt voor lastenverdeling en erosiebescherming [13](#page=13).
* Onderdelen van een krib omvatten het kriblichaam (gemaakt van breuksteen, puin, grind, zand, stapel zinkstukken) en de bekleding die dient voor erosiebescherming (bij voorkeur doorlatend) en als filter om macrostabiliteit te garanderen [13](#page=13).
**Toepassing van kribben:**
* Normalisatie ten behoeve van de scheepvaart (bv. Rijn Waal) [15](#page=15).
* Oeververdediging [16](#page=16).
* Stimuleren van sedimentatie [16](#page=16).
#### 13.4.2 Strekdammen
Strekdammen zijn langsdammen die de stroming geleiden [17](#page=17).
* **Uitvoering ver van de oever:** In dit geval worden dwarskribben geplaatst tussen de strekdam en de oever. Dit zorgt voor snelheidsreductie achter de strekdam bij hoogwater en sedimentatie in de kribvelden. Inclinante kribben hebben de voorkeur om oevererosie te beperken [17](#page=17).
* **Uitvoering dicht bij de oever:** Wanneer de dam verbonden is met de oever, daalt het doorstroomoppervlak bij hoogwater, wat overstromingsgevaar kan veroorzaken. Bestaande oevers moeten mogelijk worden afgegraven om het doorstroomoppervlak constant te houden [18](#page=18).
* **Constructiematerialen:** Palenrijen, schanskorven, stortsteen [19](#page=19).
**Vergelijking strekdam versus kribbe:** Strekdammen zijn duurder en worden ingezet bij holle oevers die het meest worden aangetast door de stroming, terwijl kribben goedkoper zijn en elders worden geplaatst [20](#page=20).
#### 13.4.3 Andere geleidingswerken
Naast kribben en strekdammen bestaan er andere geleidingswerken zoals paalwerken, steel jetties, bodempanelen en bandalls [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 13.4.4 Definitie en doel van normalisatie
* **Normschip:** Bepaald door afmetingen (lengte $L$, breedte $B$, diepgang $T$) en vereist een vaargeul met specifieke bochtstraal ($R \geq 10L$), minimale dwarsprofiel (diepte $H \geq T + \text{overdiepte}$, breedte $B + \text{overbreedte}$), en een bepaald lengteprofiel (volgens de wetten van Fargue) [23](#page=23).
* **Rivierregime:** Debieten variëren, wat leidt tot variërende diepte en breedte van de rivier. Normalisatie beoogt een minimaal dwarsprofiel te allen tijde en overal te creëren [23](#page=23).
#### 13.4.5 Normalisatie door eenvoudige vernauwing
De dwarsdoorsnede wordt vernauwd tot het minimale dwarsprofiel voor het normschip met behulp van kribben en strekdammen [24](#page=24).
* Bij een typisch klein debiet moet de waterhoogte voldoende zijn voor bevaarbaarheid [24](#page=24).
* Bij een typisch hoog debiet moeten de kribben/strekdammen overstroombaar zijn om wassen af te voeren zonder overstromingsgevaar [24](#page=24).
* Het bepalen van typische debieten gebeurt aan de hand van langjarige tijdreeksen en de kromme van de geklasseerde debieten, waarbij $Q_m$ het met zekere waarschijnlijkheid gans jaar overschreden debiet is, en $Q_n$ het debiet bij 'normale was' [25](#page=25).
**Berekening benodigd profiel:**
Met de formule van Chézy, uitgaande van uniforme stroming, kan de benodigde diepte en breedte worden berekend. Voor een brede rivier is de hydraulische straal ($R$) ongeveer gelijk aan de waterdiepte ($H$) [25](#page=25).
$$ V = C \sqrt{R S_0} $$
$$ Q = V A = V b H $$
$$ Q = C \sqrt{H S_0} b $$
$$ V = \frac{Q}{b H} $$
$$ \frac{Q}{b H} = C \sqrt{H S_0} $$
$$ Q = C b H^{3/2} S_0^{1/2} $$
$$ H = \left( \frac{Q}{C b \sqrt{S_0}} \right)^{2/3} $$
De benodigde diepte is $H_{norm}$. Als de beschikbare breedte $b_m$ groter is dan $b_{norm}$, wordt deze voorlopig als OK beschouwd. Vervolgens wordt de waterdiepte bij $Q_n$ en $b_m$ gecontroleerd. Als $H_n$ onder het peil van de zomerdijken blijft en de snelheid $V_n$ acceptabel is, is $b_m$ OK [26](#page=26).
Als $H_n$ te hoog is of $V_n$ te groot, moet $b > b_m$. Dit betekent dat de benodigde waterdiepte $H_m$ slechts aanwezig is bij een debiet $Q'_m > Q_m$ (minder dan 365 dagen per jaar). Dit vereist mogelijk maatregelen zoals aanpassing van de diepgang, langzamer varen, of debiet aanvullen [26](#page=26).
**Nadelen van eenvoudige vernauwing:**
* Verhoogde waterstand ($H$) en bij constante $S_0$ stijgt de erosiecomponent, wat kan leiden tot uitschuring van drempels en onvoldoende waterdiepte, met sedimentatie als gevolg [27](#page=27).
* Het zomerbed wordt een bochtig kanaal ('keurslijf'), wat de ontwikkeling van het profiel volgens de wetten van Fargue kan belemmeren en het gewenste resultaat kan tegengaan [27](#page=27).
#### 13.4.6 Normalisatie door eenvoudige vernauwing met behoud van drempels (Methode Girardon)
Dit principe streeft ernaar de natuur zo veel mogelijk te helpen in plaats van de rivier in een 'keurslijf' te dwingen [27](#page=27).
* **Uitgangspunt:** Een rivierbedding met een erodeerbare bodem bestaat uit een opeenvolging van diepe geulen (holle oevers) en drempels (inflexiepunten) [27](#page=27).
* **Aanpak:** Goede overgangen worden behouden, slechte overgangen worden verbeterd, en het lengteprofiel wordt aangepast volgens de wetten van Fargue. De benodigde breedte van het dwarsprofiel wordt bepaald op basis van het ontwerpschip en ontwerpdebiet ($Q_m$), analoog aan de eenvoudige vernauwing [28](#page=28).
* **Volgorde van uitvoering:** De uitvoering moet van groot naar klein gebeuren. Eerst de meest ingrijpende wijzigingen (afdammen zijarmen, doorsteken, bochtverruimingen), gevolgd door monitoring. Daarna de eigenlijke normalisatiewerken, beginnend bij holle oevers, dan bolle oevers, en ten slotte bodemkribben en drempels [29](#page=29).
#### 13.4.7 Normalisatie door baggeren
Indien de te realiseren vaargeul smal is ten opzichte van de rivierbreedte, kan baggeren een efficiëntere methode zijn dan het bouwen van dure kribben of strekdammen [30](#page=30).
* **Werkwijze:** Alleen de slechte overgangen (drempels) worden weggebaggerd [30](#page=30).
* **Voordelen:** Lagere initiële kosten, resultaat op korte termijn [30](#page=30).
* **Nadelen:** Onderhoudsbaggerwerk is noodzakelijk. Het doel is om de gebaggerde geul zichzelf op diepte te laten houden door de meest optimale oriëntatie te kiezen [30](#page=30).
* **Keuze van te baggeren geul:** Moet minimaal baggervolume vereisen, de scheepvaart zo min mogelijk dwarsstroming bezorgen, en de stroming concentreren in de gebaggerde geul [30](#page=30).
* **Algemene voor- en nadelen van baggeren:** Snel resultaat, aanpasbare geulrichting, vaak lagere totale kosten voor aanleg en onderhoud, spreiding van uitgaven. Nadelen zijn mogelijke hinder door baggermaterieel, en het is geen oplossing voor rivieren met een sterk verhang of waarbij de geulbreedte een belangrijk deel van de drempelbreedte uitmaakt [31](#page=31).
### 13.5 Waterstandsregulering (Kanalisatie van rivieren)
Waterstandsregulering, ook wel kanalisatie genoemd, wordt toegepast wanneer normalisatie door vernauwing of baggeren onmogelijk is, bijvoorbeeld door een te groot bodemverhang of te kleine gemiddelde breedte/debiet [32](#page=32).
* **Principe:** Het tracé wordt opgedeeld in panden, en met behulp van stuwen wordt het waterpeil in deze panden kunstmatig hoog gehouden. Schutsluizen worden gebruikt voor scheepvaart [32](#page=32).
* **Voorbeelden van gekanaliseerde rivieren:** Leie, Bovenschelde, Dender [33](#page=33).
#### 13.5.1 Stuwen
Stuwen zijn constructies die water ophouden maar waarbij overtollig water kan worden afgevoerd [32](#page=32).
* **Werking:** Ze verhogen de waterstand ($H$) bij een constant debiet ($Q$), wat leidt tot een daling van het verval en dus de snelheid ($V$) [32](#page=32).
* **Doeleneinden:** Verbeteren bevaarbaarheid, produceren hydro-elektrische energie, irrigatie, drinkwatervoorziening, bescherming tegen overstromingen [32](#page=32).
* **Types:** Vaste stuwen en beweegbare stuwen [32](#page=32).
**Problematiek bij stuwen:**
* **Uitschuring:** Kan optreden door de stromende waterkracht, afhankelijk van de erosiegevoeligheid van de ondergrond. Bodembescherming is essentieel [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Onderloopsheid/achterloopsheid:** Als de fundering onder of naast de stuw doorlatend is, kan water onder de fundering of langs het kunstwerk stromen als gevolg van het verval ($H$) over de stuw. Dit kan leiden tot waterverlies stroomopwaarts (kwel), interne erosie in het grondmassief (stabiliteitsproblemen) en terugschrijdende erosie waar de stromingslijnen uit de grond treden [35](#page=35).
* **Oplossing 1:** Vergroot de kwellengte ($L$) om het verhang ($H/L$) te verlagen [36](#page=36).
* **Oplossing 2:** Voorkom erosie door een afwaartse bestorting op een omgekeerde drain, die als drainerende bekleding dient en het meeslepen van vaste deeltjes voorkomt [37](#page=37).
#### 13.5.2 Vaste stuwen
Deze zijn voorzien van een overlaat met een verticale wand of een geprofileerde zijde naar beneden. De schikking in grondplan kan variëren [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 13.5.3 Beweegbare stuwen
Beweegbare stuwen hebben minimaal één beweegbaar element om de waterstand te regelen [38](#page=38).
* **Componenten:** Landhoofden en eventueel pijlers, stuwvloer met drempel, oever- en bodembescherming, woelkom (voor energie dissipatie), en een dienstbrug [38](#page=38).
* **Krachtsoverdracht:**
* **Horizontaal naar pijlers/landhoofden:** Schotbalkstuwen, schuifstuwen, cilinderstuwen, segmentstuwen, vizierstuwen [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Rechtstreeks naar stuwvloer:** Jukstuwen, kleppenstuwen, klepstuwen, trommelstuwen, sectorstuwen, dakstuwen, brugstuwen, balgstuwen [46](#page=46).
**Types beweegbare stuwen:**
* **Schotbalkstuwen:** Eenvoudig en goedkoop, maar verouderd en mankracht-intensief. Worden nog gebruikt als noodkering [40](#page=40).
* **Schuifstuwen:** Kunnen glijden (glijschuiven), rollen (rolschuiven) of rollen via wielen (wielschuiven). Rolschuiven hebben minimale wrijving maar zijn complex en duurder [41](#page=41) [43](#page=43).
* **Cilinderstuwen:** Rollen op een tandbeugel. Ze zijn stijf, robuust, relatief goedkoop, maar hebben een beperkte stuwhoogte en kunnen last hebben van onderuitstroming en sedimenten [44](#page=44).
* **Segmentstuwen:** Een cirkelsegment dat roteert rond een horizontale as. Voordelen zijn een draaipunt boven water en een kleinere hefkracht [45](#page=45).
* **Vizierstuwen:** Halve cilinders die op trek worden belast, wat een slanke constructie mogelijk maakt en beperkte bodemerosie veroorzaakt door onderuitstroming met radiale stroomgeleiding [45](#page=45).
**Keuzebepaling stuwtype:**
De keuze van een stuwtype is afhankelijk van:
1. **Factoren gerelateerd aan het rivierregime en de functie van de stuw:**
* Stuwhoogte / normaal stuwpeil
* Totale breedte van de rivier en afvoeropeningen
* Snelheid van opkomst van hoogwater
* Hoogste waterpeil bij hoogwater
* Grootte van het vast debiet
* Drijvende voorwerpen
* Mogelijkheid van ijsgang
* Noodzaak voor scheepvaartopening [51](#page=51) [52](#page=52).
2. **Belang van specifieke voorwaarden:**
* Snelheid van bediening
* Regelingsmogelijkheid van debiet en/of opwaarts peil
* Waterdichtheid
* Bedrijfszekerheid
* Afvoer van drijvende voorwerpen en sedimenten
* Kostprijs (constructie, exploitatie, onderhoud) [52](#page=52).
#### 13.5.4 Sluizen
Sluizen worden gebruikt om schepen te verplaatsen tussen waterwegen met verschillende waterstanden [54](#page=54).
* **Voornaamste types:** Uitwateringssluizen, spuisluizen, inlaatsluizen, keersluizen, en schutsluizen [54](#page=54).
* **Werking schutsluis:** Vullen en legen van de kolk om schepen te laten passeren [54](#page=54).
* **Specifieke sluistypes:**
* **Uitwateringssluizen:** Afwatering van laaggelegen gebieden (bv. polders) bij lage buitenwaterstand [54](#page=54).
* **Spuisluizen:** Indringing zout water tegengaan, vaarwater op diepte brengen, of verversing van stilstaand water [55](#page=55).
* **Inlaatsluizen:** Bevloeiing van landerijen of creëren van 'schijngetij' [55](#page=55).
* **Keersluizen:** Beschermen havens of steden tegen uitzonderlijk hoge/lage waterstanden, of voor de afsluiting van droogdokken [56](#page=56).
* **Schutsluizen:**
* **Indeling:** Binnenvaartsluis vs. zeesluis; eenzijdig/tweezijdig kerend; vrije doorvaarhoogte; éénrichtings-/tweerichtingsverkeer; aanwezigheid van dichtheidsverschillen (zout-zoet water) [57](#page=57).
* **Kolkvorm:** Moderne sluizen hebben een rechte kolk, terwijl oudere types ketelsuis/flesvormig, bajonet- of groene kolken konden hebben [59](#page=59).
* **Variatie in scheepsafmetingen:** Dubbele sluizen of sluizen met een tussenhoofd kunnen omgaan met verschillende scheepsafmetingen [59](#page=59).
### 13.6 Afvoerregulering
Afvoerregulering, hoewel kort genoemd, is een derde hoofdcategorie van rivierverbeteringswerken. Specifieke details over afvoerregulering worden in dit deel van het document niet verder uitgewerkt, maar het impliceert maatregelen die direct gericht zijn op het vergroten of beheersen van de hoeveelheid water die een rivier kan afvoeren. Dit kan verband houden met overstromingspreventie of het optimaliseren van waterbeschikbaarheid voor andere doeleinden [3](#page=3).
---
Rivierverbeteringswerken omvatten een breed scala aan constructies en technieken die gericht zijn op het optimaliseren van de waterwegen voor scheepvaart, waterhuishouding, en soms ook energieopwekking, door middel van sluizen, stuwen en stuwmeren [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84) [85](#page=85) [86](#page=86) [87](#page=87) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98).
### 13.1 Schutsluizen
Schutsluizen zijn structuren die worden gebruikt om schepen van het ene waterniveau naar het andere te brengen, waarbij het waterniveau in de sluis wordt aangepast.
#### 13.1.1 Typen sluizen en configuraties
* **Gekoppelde sluizen:** Meerdere sluizen die naast elkaar zijn geplaatst, vaak met verschillende afmetingen om diverse scheepstypen te kunnen bedienen [60](#page=60).
* **Onafhankelijke sluizen:** Sluizen die niet direct met elkaar verbonden zijn [60](#page=60).
* **Dubbelkerende sluizen:** Sluizen die zowel bij normale getijdencondities als bij extreem hoge waterstanden kunnen functioneren [60](#page=60).
#### 13.1.2 Waterbesparing in sluizen
Waterbesparing is cruciaal om het waterverbruik te minimaliseren, vooral in gebieden met beperkte zoetwatervoorraden.
* **Tweelingsluizen:** Twee identieke sluiskolken die gelijktijdig kunnen opereren, wat de doorvoer verhoogt [61](#page=61).
* **Spaarbekkens:** Aanvullende bassins die deel uitmaken van het sluiscomplex om water te recupereren dat anders verloren zou gaan tijdens het schutproces. Voorbeelden zijn de sluizen van het Panamakanaal met drie spaarbekkens per kolk [61](#page=61).
#### 13.1.3 Karakteristieken van moderne sluizen
Moderne sluizen worden gekenmerkt door specifieke ontwerpkenmerken:
* **Kolk:** De centrale ruimte waar het schip wordt opgevangen. Kenmerken zijn rechte kolken met verticale wanden, waarbij de kolkbreedte overeenkomt met de breedte van de sluisdeuren. Meerdere kolken van verschillende afmetingen kunnen naast elkaar geplaatst worden [62](#page=62).
* **Voorhaven of wachtkom:** Een uitbreiding van de sluis die dient als veilige ligplaats voor schepen die wachten op doorgang, of om de doorstroming van schepen te reguleren. Deze kan aan één of beide zijden van de sluis gesitueerd zijn [62](#page=62).
* **Aanlegsteigers en kaaimuur:** Faciliteiten voor het aanleggen van schepen, variërend van natuurlijke oevers met aanlegsteigers tot verticale wanden met kaaimuren [62](#page=62).
* **Bediening:** Gecentraliseerde bedieningsposten, vaak op een hooggelegen locatie, die gebruikmaken van moderne communicatietechnieken [62](#page=62).
#### 13.1.4 Sluisdeuren
De keuze van sluisdeuren is afhankelijk van de specifieke vereisten van de sluis. Verschillende typen bestaan:
* **Roterend rond verticale as:**
* **Puntdeuren:** Draaien rond een verticale as.
* Voordelen: Onbeperkte doorvaarhoogte, gering vermogen nodig [63](#page=63).
* Nadelen: Keert slechts aan één zijde, grote benodigde kolklengte, niet te openen bij verval. Ze kunnen van hout of staal zijn vervaardigd [63](#page=63).
* **Roterend rond horizontale as:**
* **Rotary segment deur:** Een type deur dat roteert rond een horizontale as [64](#page=64).
* **Segmentdeur:** Een gebogen deur die rond een horizontale as roteert [65](#page=65).
* **Klepdeur:** Een deur die kantelt rond een horizontale as [65](#page=65).
* **Roldeuren:** Bewegen over rails, vaak in een deurkamer.
* Voordelen: Onbeperkte doorvaarhoogte, keert naar 2 zijden, kleine benodigde kolklengte, combineerbaar met verkeersbrug [65](#page=65).
* Nadelen: Grote breedte van sluishoofden, rolwagen en rails onder water, groot vermogen nodig [65](#page=65).
* **Types:**
* Kruiwagentype: De deur beweegt via een rolwagen, met een mogelijkheid tot een laag- of hooggelegen rijbaan. De deurkamer is essentieel voor het bergen van de deur. Deur wordt drijvend aangevoerd en in de deurkamer gebracht [66](#page=66) [67](#page=67).
* Combineerbaar met verkeersweg [67](#page=67).
* **Nooddeur:** Wordt gebruikt om de deurkamer af te sluiten bij onderhoud van de hoofddeur [68](#page=68).
* **Hefdeuren:** Verticale beweging.
* Voordelen: Keert naar 2 zijden, kleine benodigde kolklengte, te openen bij waterdruk, aanwendbaar als nivelleringssysteem [68](#page=68).
* Nadelen: Beperkte doorvaarhoogte, groot vermogen nodig [68](#page=68).
* Voorbeelden: Dubbele hefdeur bij Kreekraksluizen (NL) [69](#page=69).
* **Zinkdeuren:** Deuren die in het water zakken om de doorgang te openen [69](#page=69).
#### 13.1.5 Vulling en ledigingssystemen
Efficiënte systemen voor het vullen en legen van de sluiskolk zijn essentieel voor een snelle en veilige doorgang van schepen.
* **Eisen aan een efficiënt nivelleersysteem:**
* Minimale nivelleertijd [70](#page=70).
* Rustige vulling om krachten op trossen te beperken [70](#page=70).
* Beperking van woelingen en translatiegolven in de opwaartse en afwaartse panden [70](#page=70).
* **Verschillende types systemen:**
* **Via sluisdeuren:**
* **Schuiven/kleppen in deuren:**
* Verouderd: glijschuiven [70](#page=70).
* Modern: tolkleppen met horizontale as [70](#page=70).
* Voordelen: Eenvoudig en goedkoop [70](#page=70).
* Nadelen: Ontstaan van translatiegolven in de kolk, verzwakking van de deur [70](#page=70).
* **Heffen/kantelen deuren:** Geleidelijk heffen van hefdeuren of segmentdeuren, of kantelen van klepdeuren [71](#page=71).
* Voordelen: Geen afzonderlijk bewegingsmechanisme, geen verzwakking sluishoofd [71](#page=71).
* Nadelen: Ontstaan van translatiegolven in de kolk, erosie bovenstortebed en kolkvloer [71](#page=71).
* **Omloopriolen:** Kanalen die water om de deur leiden.
* **Korte omloopriolen:** Kanalen uitgespaard in het sluishoofd. Diverse types rioolschuiven kunnen toegepast worden, zoals glijschuiven, wielschuiven, cilinderschuiven, segmentschuiven en tolkleppen [71](#page=71).
* Nadeel: Ontstaan van translatiegolven in de kolk [71](#page=71).
* **Lange omloopriolen:** Kanalen uitgespaard in het sluishoofd, kolkwanden en/of kolkvloer [72](#page=72).
* Diverse types: Langsriolen met zijspruiten, langsriolen met dwarsriolen, en langsriolen op of onder de sluisvloer (bodemriolen) [72](#page=72).
* Voordelen: Rustige vulling, beperkte troskrachten, symmetrische debietverdeling [72](#page=72).
* Nadelen: Zware kolkmuur en/of vloer vereist, complexe bekisting [72](#page=72).
* **Speciale systemen:**
* **Zout-zoet scheiding:** Systemen ontworpen om de menging van zout en zoet water te beheersen, met name in gebieden met getijdenwerking [73](#page=73).
* Problematiek: Verzilting en bijkomende krachten op afgemeerde schepen [73](#page=73).
* Types:
* Diepe trog achter sluis (zoutvang/zoutput): Zout water wordt gravitair afgevoerd of teruggepompt [73-74](#page=73,74).
* Luchtbellengordijn: Creëert een barrière van luchtbellen [74](#page=74).
* Zout-zoet sluis (bv. "Zeesluis Duinkerke"): Zout water wordt aan- en afgevoerd via een geperforeerde sluisbodem, terwijl zoet water via langsriolen met zijspruiten in de bovenste delen van de sluismuren wordt gereguleerd [74](#page=74).
#### 13.1.6 Voorbeelden van sluizen
* **Zandvliet- en Berendrechtsluis:** Grote sluizencomplexen met specifieke kenmerken.
* **Zandvlietsluis:** .
* Deurkamers: 68,5 m x 11,0 m [76](#page=76).
* Sluisdeuren: 2 x 2 roldeuren, kruiwagentype, 59,5 m x 9,9 m x 22,6 m, drijvend uitgevoerd met luchtkisten [76-77](#page=76,77).
* Saskolk: Vloer van betonplaten, muren van diepgefundeerd L-type gewapend beton, met metalen damwand tegen onderloopsheid [77](#page=77).
* Vul- en ledigingssysteem: Korte omloopriolen met afmetingen van 6 m x 6,5 m (riool) en 5 m x 2,7 m (opening), met een vullingstijd van circa 15 minuten voor een verval van 4 meter [77](#page=77).
* **Berendrechtsluis:** .
* Deurkamers: 69,7 m x 9,9 m x 21,7 m, 2 x 2 roldeuren, kruiwagentype, drijvend met luchtkisten [79](#page=79).
* Saskolk: Vloer van betonplaten, muren van diepgefundeerd L-type gewapend beton of hooggefundeerd op palen met slibwand, en metalen damwand [80](#page=80).
* Vul- en ledigingssysteem: Korte omloopriolen [80](#page=80).
### 13.2 Speciale hefwerken
Naast traditionele sluizen bestaan er ook gespecialiseerde hefwerken voor het overbruggen van significante hoogteverschillen, vaak waar traditionele sluizen minder efficiënt of haalbaar zijn.
#### 13.2.1 Hellend vlak
Hellende structuren waarbij schepen of bakken over een helling worden verplaatst.
* **Hellend vlak van Ronquières:**
* Operationeel sinds 1968 [82](#page=82).
* 2 onafhankelijke bakken met tegengewicht [82](#page=82).
* Verval van 68 meter over circa 1440 meter, resulterend in een helling van 5% [82](#page=82).
* Bestaan uit 236 wielen [82](#page=82).
* Liftbakken: 91,1 m lang, 12,0 m breed, met hefdeuren [82](#page=82).
* Lifttijd van 30 minuten, met een cyclustijd van 40 minuten [82](#page=82).
* **Hellend vlak van St-Louis Arzviller (Frankrijk):**
* Operationeel sinds 1969, ter vervanging van een complex met 17 sluizen [83](#page=83).
* Beperkt waterverlies: 40 m³ in plaats van 10.200 m³ [83](#page=83).
* Eén zijdelings verplaatsende bak met tegengewicht [83](#page=83).
* Verval van 44,5 meter over circa 109 meter, wat neerkomt op een helling van 41% [83](#page=83).
* Liftbakken: 43,0 m lang, 5,2 m breed [83](#page=83).
* Cyclustijd: 20 minuten [83](#page=83).
#### 13.2.2 Waterhelling
Een systeem waarbij schepen door een kanaal met een helling worden voortgestuwd, vaak met behulp van locomotieven.
* **Waterhelling van Montech (Frankrijk):**
* Operationeel sinds 1974 [84](#page=84).
* Voortstuwing van schepen door locomotieven [84](#page=84).
* Verval van 13,3 meter over circa 443 meter, een helling van 3% [84](#page=84).
* Afmetingen geleidingskanaal: 6,0 m breed, 3,75 m diep [84](#page=84).
* Duur van de verplaatsing circa 6 minuten [84](#page=84).
* Hoeveelheid verplaatst water: 1500 m³ [84](#page=84).
* Maximale afmetingen schepen: 38,5 m lang, 5,5 m breed [84](#page=84).
#### 13.2.3 Scheepslift
Een mechanische constructie die schepen in een waterdichte bak transporteert over een hoogteverschil.
* **Oude hydraulische liften - Canal du Centre:**
* Vier liften operationeel sinds eind 19e/begin 20e eeuw [86](#page=86).
* Elke lift heeft twee stalen bakken gedragen door een zuiger met een diameter van 19,4 m [86](#page=86).
* Schepen tot 400 ton [86](#page=86).
* **Nieuwe scheepslift Strépy-Thieu - Canal du Centre:**
* Bouwperiode 1982-2002 [86](#page=86).
* Verval van 73,15 meter [86](#page=86).
* Twee afzonderlijke bakken met een tegengewicht van 8000 ton [86](#page=86).
* Doorlooptijd van 28 minuten voor in- en uitvaren, plus 10 minuten voor verticale verplaatsing [86](#page=86).
* Capaciteit voor schepen tot 2000 ton [86](#page=86).
* **Roterende scheepsliften - Falkirk, VK:**
* De enige roterende scheepslift, operationeel sinds 2002 [87](#page=87).
* Vervangt een historisch complex met 11 sluizen over 1,5 km [87](#page=87).
* Snelheid: 1 rotatie circa 5,5 minuten [87](#page=87).
* Centrale rotatieas met een diameter van 3,5 m, en een wiel met een diameter van 35 m [87](#page=87).
* Twee bakken van 300 m³ water, waardoor het gewicht constant blijft [87](#page=87).
### 13.3 Waterstandsregulering
Waterstandsregulering is essentieel voor het handhaven van een geschikte waterdiepte voor scheepvaart en het beheren van overstromingsrisico's. Dit gebeurt voornamelijk door de schikking van stuwen en sluizen in een rivier.
#### 13.3.1 Plaatsing van stuwen
De optimale plaatsing van stuwen wordt bepaald door verschillende factoren:
* **Minimale waterdiepte (H) voor scheepvaart:** Deze moet voldoende zijn, zelfs bij lage afvoeren (Q). $H$ is de maximale diepgang van een normschip plus 30 tot 40% overdiepte [88](#page=88).
* **Maximale waterdiepte (X) in relatie tot naburig terrein:** Om overstromingsrisico's te beperken en de waterhuishouding te regelen.
* Landbouwgebied: $X$ = 0,75 m (weiden); $X$ = 1,50 m (akkers) [88](#page=88).
* Stedelijk gebied: $X$ ≥ 2,00 m (om vochtige kelders te voorkomen en voor afwatering van riolen) [88](#page=88).
* **Compromis zoeken:** Een evenwicht moet worden gevonden tussen het plaatsen van veel stuwen (voor voldoende marge $X$) en weinig stuwen (om kosten en tijdverlies voor scheepvaart te minimaliseren) [88](#page=88).
#### 13.3.2 Werkwijze bij plaatsing stuwen
* **Grote So:** Het aantal stuwen kan worden verminderd door baggeren of verhoogde dijken. Een aandachtspunt hierbij is de afwatering van achterliggende terreinen. Dit kan leiden tot een groter verval per stuw, wat de rendabiliteit van waterkrachtcentrales kan verhogen [90](#page=90) [91](#page=91).
#### 13.3.3 Samenstelling stuw-sluis complex
De configuratie van stuwen en sluizen varieert afhankelijk van de rivierkenmerken en operationele doelen.
* **Sluis en centrale in de rivier zelf:** Kan voordelen bieden voor de scheepvaart [91](#page=91).
* **Sluis en centrale elk aan een oever:** Garandeert toegankelijkheid [91](#page=91).
* **Sluis bij voorkeur afwaarts van de stuw:** Minimaliseert hinder voor de scheepvaart [91](#page=91).
* **Sluis en centrale op dezelfde afleiding/doorsteek:** Nuttig bij nauwe rivieren, hoewel het een extra vernauwing kan veroorzaken bij hoogwater [92](#page=92).
* **Stuw en centrale in de rivier:** Kortere route voor scheepvaart en geen hinder van woelingen bij in- en uitvaren, maar risico op aanslibbing in de afleiding kan een nadeel zijn [92](#page=92).
* **Stuw en sluis in de rivier:** Groot verval over de centrale is een voordeel, maar de route voor de scheepvaart wordt langer [92](#page=92).
* **Centrale, sluis en stuw op verschillende wegen:** Een complexere opzet [92](#page=92).
### 13.4 Afvoerregulering
Afvoerregulering is nodig bij grote seizoensgebonden variaties in rivierafvoeren om bevaarbaarheid te garanderen, overstromingen te beheersen en waterkracht te benutten.
#### 13.4.1 Methoden van afvoerregulering
* **Methode 1: Opvangen water direct na de wasperiode aflaten:** Primair gericht op veiligheid tegen overstromingen [95](#page=95).
* **Methode 2: Opvangen water vlak voor de wasperiode aflaten:** Doel is het opwekken van hydro-elektriciteit door een constant verval te handhaven. Het voorspellen van de was is cruciaal, aangezien een deel van het water mogelijk niet afgevoerd kan worden. Waterverlies door verdamping is een aandachtspunt [95](#page=95).
* **Methode 3: Pieken stapsgewijs afvlakken:** Verlengt periodes met hoge waterstand en verhoogt iets de lage waterstand. Dit is wenselijk indien de scheepvaartintensiteit het grootst is rond de wasperiode [96](#page=96).
* **Methode 4: Opgevangen water in golven aflaten:** Kan de vaarsnelheid van afvarende schepen beïnvloeden, vooral relevant bij een export haven waar afvarende schepen beladen zijn en opvarende schepen leeg [96](#page=96).
* **Methode 5: Opgevangen water in het zomerseizoen aflaten:** Gericht op het verhogen van de laagste waterstand, met aandachtspunten voor tijdige of te vroege/late afvoer door weersvoorspellingen [97](#page=97).
#### 13.4.2 Stuwmeer en stuwdam
Stuwmeren, gevormd door stuwdammen, spelen een cruciale rol in afvoerregulering.
* **Ligging:** Bij voorkeur op de bovenloop of zijrivier om een groter deel van de rivier te verbeteren voor scheepvaart. Een korte stuwdam met een nauw en diep reservoir beperkt verdampingsverlies [97](#page=97).
* **Randvoorwaarden:** Voldoende ruimte en een groot hydrografisch bekken zijn noodzakelijk. Indien stroomafwaarts van de dam een verbetering voor scheepvaart nodig is, moet een schutsluis voorzien worden [97](#page=97).
* **Veiligheid:**
* Stabiliteit van de dam zelf [98](#page=98).
* Kruinhoogte moet hoog genoeg zijn om overstroming te voorkomen; noodoverlaten worden voorzien om overmatig water af te voeren [98](#page=98).
* Oevers en wanden van de dam moeten bestand zijn tegen doorbraken en afschuivingen, en resistent zijn tegen aardbevingen indien relevant [98](#page=98).
* **Waterverlies:**
* Kwel: Op zich niet nadelig omdat het water terug in de rivier terechtkomt, maar kan de stabiliteit beïnvloeden door ontgronding [98](#page=98).
* Verdamping: Wordt beperkt door een klein oppervlak en grote diepte van het reservoir [98](#page=98).
* **Morfologische wijzigingen:**
* Opwaarts: Sedimentatie [98](#page=98).
* Afwaarts: Erosie, resulterend in een nieuw bodemverhang (balans van Lane) [98](#page=98).
* **Levensduur:** De economische levensduur van een stuwdam bedraagt doorgaans 50 tot 100 jaar, waarbij sedimentatie in het reservoir een belangrijke factor is [98](#page=98).
* **Voorbeelden van grote stuwmeren/dammen:** Boulderdam (Colorado, V.S.) met 37 x 10⁹ m³ Fort Peck-dam (Mississippi, V.S.) met 24 x 10⁹ m³ en Eau d’Heure (Charleroi) met 47 x 10⁶ m³ wat de minimale afvoer van de Samber verhoogt van 1 m³/s naar 8 m³/s. Andere voorbeelden zijn de Hooverdam en de Drieklovendam (China) [93](#page=93) [97](#page=97) [98](#page=98).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Nivelleertijd | De tijd die nodig is om het waterniveau in de sluis te veranderen, van het ene niveau naar het andere, wat een cruciale factor is voor de efficiëntie van een sluis. |
| Translatiegolven | Golven die ontstaan door de snelle verplaatsing van grote watermassa's tijdens het vullen of ledigen van een sluis, wat kan leiden tot onrustig water en extra krachten op schepen. |
| Omloopriolen | Kanalen of leidingen die gebruikt worden om water langs de sluisdeuren te leiden, om zo de kolk te vullen of te ledigen, en die kunnen variëren in lengte en complexiteit. |
| Schuiven/kleppen in deuren | Mechanische elementen, zoals glijschuiven of tolkleppen, die geïntegreerd zijn in de sluisdeuren om de waterdoorstroming te reguleren tijdens het vullen en ledigen. |
| Hefdeur | Een type sluisdeur dat verticaal omhoog beweegt, wat voordelen biedt zoals een onbeperkte doorvaarhoogte en de mogelijkheid om te functioneren als een nivelleringssysteem. |
| Segmentdeur | Een type sluisdeur dat roteert rond een horizontale as en vaak wordt gebruikt in combinatie met een hefmechanisme, wat geleidelijke waterbewegingen mogelijk maakt. |
| Klepdeur | Een sluisdeur die kantelt rond een horizontale as, waardoor het waterniveau geleidelijk kan worden aangepast, maar wat ook kan leiden tot translatiegolven en erosie. |
| Langsriolen | Een type omloopriool waarbij het water langs de sluismuren wordt geleid, vaak met zijspruiten of dwarsriolen om de waterverdeling te optimaliseren. |
| Bodemriolen | Een type omloopriool dat zich op of onder de sluisvloer bevindt, ontworpen om water efficiënt te transporteren voor het vullen of ledigen van de sluis. |
| Luchtbellengordijn | Een systeem dat wordt gebruikt bij zout-zoet waterscheidingen, waarbij luchtbellen worden opgelaten om de menging van zoet en zout water te beperken en zo verzilting tegen te gaan. |
| Densiteitsstromingen | Stromingen die ontstaan door verschillen in dichtheid van water, zoals tussen zoet en zout water, wat een belangrijke factor is bij de scheiding van deze watersoorten in sluizen. |
| Zoutvang/zoutput | Een diepe trog achter de sluis die dient om zout water op te vangen, hetzij om het gravitair af te voeren, hetzij om het terug te pompen, ter voorkoming van verzilting. |
| Stuw | Een waterbouwkundige constructie die wordt geplaatst om het waterpeil in een rivier te reguleren, de stroming te beïnvloeden en voldoende waterdiepte te garanderen voor de scheepvaart, zelfs bij lage afvoeren. |
| Sluis | Een waterbouwkundige constructie die wordt gebruikt om schepen veilig van het ene waterniveau naar het andere te transporteren, door middel van het vullen of legen van een sluiskolk. |
| Stuw-sluis complex | Een combinatie van een stuw en een sluis die samen worden geïntegreerd in een rivier, vaak met het oog op waterstandsregulering, scheepvaart en soms ook energieopwekking door middel van een waterkrachtcentrale. |
| Minimale waterdiepte (H) | De vereiste minimale diepte van het water in een rivier, essentieel voor de doorvaart van schepen, berekend op basis van de maximale diepgang van een normschip plus een overdiepte marge. |
| Overdiepte | Een extra waterdiepte bovenop de minimale vereiste diepgang van een schip, bedoeld om een veilige marge te garanderen en rekening te houden met variaties in de waterstand en de scheepsbewegingen. |
| Diepte waterpeil onder naburig terrein (X) | Het verschil in hoogte tussen het waterpeil in de rivier en het niveau van het aangrenzende land, belangrijk om overstromingsrisico's te beperken en de waterhuishouding te reguleren. |
| Verval per stuw | Het hoogteverschil van het wateroppervlak tussen de bovenstroomse en benedenstroomse zijde van een stuw, wat de potentiële energie voor waterkrachtopwekking bepaalt. |
| Afleiding / doorsteek | Een kunstmatig kanaal of een verbinding die wordt gecreëerd om water om te leiden, bijvoorbeeld om een waterkrachtcentrale te voeden of om de scheepvaartroute te verkorten. |
| Afvoerregulering | Het proces van het beheersen en aanpassen van de hoeveelheid water die door een rivier stroomt, vaak om te voldoen aan specifieke behoeften zoals scheepvaart, energieopwekking of overstromingspreventie. |
| Debiet | De volumestroom van water per tijdseenheid die door een rivier of kanaal passeert, meestal uitgedrukt in kubieke meters per seconde ($m^3/s$). |
| Reservoir / Stuwmeer | Een kunstmatig meer gecreëerd door een dam, bedoeld voor het opslaan van water voor diverse toepassingen zoals drinkwatervoorziening, irrigatie, energieopwekking en overstromingsbeheer. |
| Overstromingspreventie | Maatregelen en technieken die worden toegepast om de kans op en de impact van overstromingen te verminderen, bijvoorbeeld door water op te vangen en gecontroleerd af te voeren. |
| Hydro-elektriciteit | Elektriciteit die wordt opgewekt door de kinetische energie van stromend water, meestal door waterkrachtcentrales die gebruik maken van het verval van water. |
| Constant verval | Een situatie waarbij het hoogteverschil tussen het wateroppervlak boven en onder een turbineringang in een waterkrachtcentrale gedurende langere tijd gelijk blijft, wat zorgt voor een stabiele energieproductie. |
| Verdamping | Het proces waarbij water overgaat van de vloeibare fase naar de gasvormige fase (waterdamp), wat leidt tot waterverlies uit reservoirs en waterlichamen. |
| Scheepvaart | Het vervoer van goederen en personen over waterwegen, waarbij de diepgang van schepen en de waterstanden van rivieren cruciaal zijn voor de continuïteit en efficiëntie. |
| Afvoergolf | Een gecontroleerde puls van water die uit een reservoir wordt vrijgelaten, vaak gebruikt om de waterstand in een rivier tijdelijk te verhogen voor scheepvaartdoeleinden. |
| Geklasseerde debieten | Een reeks debieten die gedurende een bepaalde periode van het jaar worden overschreden, gebruikt om de hydrologische omstandigheden van een rivier te karakteriseren. |
| Qm | Het debiet dat met een zekere waarschijnlijkheid het gehele jaar wordt overschreden, wat duidt op een significante waterafvoer. |
| Qn | Het debiet dat wordt waargenomen tijdens "normale was", waarbij de rivier nog net binnen het zomerbed blijft en dit debiet gedurende een specifieke periode per jaar wordt overschreden. |
| Normaal schip | Een standaard schip dat wordt gebruikt als referentie voor de vereiste afmetingen van een rivierprofiel, zoals diepgang en breedte, om veilige doorvaart te garanderen. |
| Hnorm | De minimale waterdiepte die vereist is om een normaal schip te laten passeren, een cruciale parameter bij het berekenen van het benodigde rivierprofiel. |
| bnorm | De minimale breedte van de rivier die nodig is voor de doorvaart van een normaal schip, een essentiële factor bij het ontwerpen van genormaliseerde rivierprofielen. |
| Vergelijking van Chézy | Een formule die wordt gebruikt om de stromingssnelheid in een open kanaal te berekenen, uitgaande van uniforme stroming en rekening houdend met factoren zoals de hydraulische straal, bodemhelling en de Chézy-wrijvingscoëfficiënt. De formule luidt: $V = C \sqrt{R \cdot S_0}$, waarbij $V$ de gemiddelde stroomsnelheid is, $C$ de Chézy-coëfficiënt, $R$ de hydraulische straal en $S_0$ de bodemhelling. |
| Hydraulische straal (R) | De verhouding tussen de doorstroomdoorsnede van een kanaal en zijn natte omtrek, een belangrijke parameter in hydraulische berekeningen die de efficiëntie van de stroming beïnvloedt. |
| Bodemhelling (S0) | De helling van de rivierbodem, uitgedrukt als de verhouding tussen het hoogteverschil en de horizontale afstand, die een directe invloed heeft op de stroomsnelheid en de erosiekracht van het water. |
| Zomerbed | Het deel van de rivierbedding dat normaal gesproken wordt gebruikt tijdens periodes met een lager debiet, typisch in de zomermaanden. |
| Zomerdijken | Dijken die langs de oevers van een rivier zijn aangelegd om het water binnen het zomerbed te houden tijdens normale omstandigheden. |
| Vmax | De maximale toegestane stroomsnelheid voor scheepvaart, om schade aan schepen en oevers te voorkomen en een veilige navigatie te garanderen. |
| Uitschuring door stromende water | Het proces waarbij stromend water de natuurlijke ondergrond van een rivierbedding erodeert, wat afhankelijk is van de erosiegevoeligheid van die ondergrond. |
| Bodembescherming | Maatregelen die worden genomen om de bodem van een rivierbedding te beschermen tegen erosie, vaak door middel van bestorting of andere verhardingstechnieken. |
| Onderloopsheid / achterloopsheid | Een fenomeen dat optreedt wanneer water onder of naast een funderingsmassief van een kunstwerk, zoals een stuw, stroomt door een doorlatende bodem. Dit wordt veroorzaakt door het verval (H) over het kunstwerk. |
| Kwellengte | De afstand die grondwater moet afleggen om onder een kunstwerk door te stromen, wat een belangrijke factor is bij het bepalen van de kwellengte en het verhang van het grondwater. |
| Verhang | De gradiënt van de waterstand of de grondwaterspiegel, die de aandrijvende kracht vormt voor grondwaterstroming. Een kleiner verhang leidt tot minder grondwaterstroming. |
| Inwendige erosie | Erosie die plaatsvindt binnen het grondmassief onder of naast een constructie, veroorzaakt door de stroming van grondwater. Dit kan de stabiliteit van de constructie in gevaar brengen. |
| Terugschrijdende erosie | Erosie die zich voortzet in de richting van de stroming, met name waar grondwater uit de grond treedt (kwel). Dit kan leiden tot het uithollen van de bodem. |
| Drainerende bekleding | Een type bekleding, zoals een omgekeerde drain, die wordt toegepast aan de afwaartse zijde van een stuw om meeslepen van vaste deeltjes te voorkomen en tegelijkertijd water te laten draineren. |
| Vaste stuwen | Een type stuw dat permanent in de rivier aanwezig is, vaak gekenmerkt door een verticale wand of een geprofileerde zijde aan de afwaartse kant om de waterstroming te reguleren. |
| Rechte kolk | Een type sluiskolk dat gekenmerkt wordt door verticale wanden, in tegenstelling tot oudere vormen zoals de ketelsuis of flesvorm. Dit ontwerp is kenmerkend voor moderne sluizen. |
| Voorhaven of wachtkom | Een gebied dat in het verlengde van de sluis ligt en dient als veilige ligplaats voor schepen die wachten om de sluis te passeren. Het kan aan één of beide zijden van de sluis aanwezig zijn en is vaak uitgerust met geleidingswerken. |
| Gecentraliseerde bediening | Het operationele beheer van een sluis vanuit één centrale locatie, vaak op een hooggelegen plaats, met behulp van moderne communicatietechnieken voor efficiënte controle. |
| Sluisdeuren roterend rond verticale as | Een type sluisdeur dat draait om een verticale scharnieras. Een voorbeeld hiervan zijn puntdeuren, die voordelen bieden zoals onbeperkte doorvaarhoogte maar nadelen hebben zoals een beperkte opening bij verval. |
| Sluisdeuren roterend rond horizontale as | Een type sluisdeur dat draait om een horizontale scharnieras. Voorbeelden hiervan zijn segmentdeuren en klepdeuren, die naar twee zijden kunnen keren en een kleine kolklengte vereisen. |
| Roldeuren | Een type sluisdeur dat verticaal beweegt en vaak wordt gebruikt in moderne sluizen. Ze kunnen verschillende types hebben, zoals het kruiwagentype, waarbij de deur zich in een deurkamer bevindt. |
| Puntdeuren | Sluisdeuren die roteren rond een verticale as. Ze bieden een onbeperkte doorvaarhoogte en vereisen weinig vermogen, maar keren slechts aan één zijde en kunnen niet geopend worden bij een significant verval. |
| Hefdeuren | Een type sluisdeur dat een verticale beweging ondergaat om de doorgang te openen of te sluiten. |
| Zinkdeuren | Een type sluisdeur dat verticaal beweegt, waarbij de deur in de bodem van de sluis zakt om de doorgang vrij te maken. |
| Kantel-hefdeur | Een type sluisdeur dat een combinatie van kantel- en hefbewegingen gebruikt om de doorgang te openen of te sluiten. |
| Lokale verbeteringswerken | Werkzaamheden gericht op het reguleren van een rivier door het wegnemen van hindernissen in zowel het verticale als horizontale vlak, het verruimen van bochten, het maken van doorsteken, het concentreren van het zomerdebiet in één geul, of het uitvoeren van lokale vastleggingswerken. |
| Wegruimen lokale hindernissen verticale vlak | Het verwijderen van obstakels zoals rotspartijen, kleibanken, rolstenen of oude funderingen, pijlers en kademuren uit de rivierbedding met behulp van baggertuigen of springstof om de waterdiepte te vergroten. |
| Wegruimen lokale hindernissen horizontale vlak | Werkzaamheden die gericht zijn op het aanpassen van de rivierloop in horizontale zin, zoals het verruimen van bochten of het maken van doorsteken, om de lengte van het vaartraject te verkorten en de afvoer te versnellen. |
| Verruimen van bochten | Een ingreep waarbij de kromming van een rivierbocht wordt vergroot, vaak met als doel de bochtstraal te vergroten ten opzichte van de lengte van een ontwerpschip, wat leidt tot een korter vaartraject en snellere waterafvoer. |
| Bochtafsnijding | Een ingreep die ook bekend staat als een doorsteek of rechttrekking, waarbij een deel van een rivierbocht wordt afgesneden om de lengte van het traject te verkorten, wat de afvoersnelheid van het water verhoogt. |
| Doorsteek | Een kunstmatige verbinding die wordt gemaakt om een rivierbocht af te snijden, wat resulteert in een rechtere vaarweg en een versnelde waterafvoer, maar potentieel kan leiden tot verhoogd overstromingsgevaar stroomafwaarts. |
| Concentreren zomerdebiet in 1 geul | Een techniek waarbij het zomerdebiet van een rivier wordt geconcentreerd in één hoofdgeul, vaak door middel van afdammingen, om de waterstand te verhogen ten gunste van de scheepvaart tijdens periodes met lage waterstanden. |
| Kruin afdamming | De bovenrand van een dam die wordt aangelegd om het zomerdebiet te concentreren, typisch gepositioneerd op ongeveer 1,0 tot 1,5 meter boven de laagwaterstand, om de scheepvaart te faciliteren. |
| Dam | Een constructie die wordt gebruikt om water te keren of te leiden, in de context van rivierverbeteringswerken vaak gebruikt voor afdammingen om het zomerdebiet te concentreren. |
| Zinkstuk | Een constructie, vaak bestaande uit schanskorven en stortsteen, die wordt afgezonken om een dam te vormen of de rivierbedding te stabiliseren, gebruikt bij de uitvoering van afdammingen. |
| Schanskorfstortsteen | Een constructie van stenen die in korven zijn geplaatst, gebruikt als materiaal voor zinkstukken of om oevers en rivierbeddingen te verstevigen. |
| Metalen damplanken | Lange, smalle metalen platen die in de grond worden geheid, vaak in een trapvormig planzicht, om tijdelijke of permanente dammen te vormen, zoals bij de uitvoering van afdammingen. |
| Beweegbare stuwen | Stuwen die ten minste één beweegbaar afsluitelement bevatten, waardoor de waterstand opwaarts kan worden geregeld. Deze elementen kunnen translatie (verschuiving) of rotatie (draaiing) ondergaan en zijn essentieel voor de waterbeheersing. |
| Landhoofden | Constructies aan de uiteinden van een stuw die de krachten van het afsluitmiddel overbrengen naar de ondergrond, en die samen met eventuele pijlers de stabiliteit van de stuw waarborgen. |
| Stuwvloer | Het horizontale deel van de stuwconstructie waarop het water stroomt, vaak voorzien van een drempel om te voorkomen dat de stroming onder of door het afsluitmiddel gevaarlijk wordt voor de stabiliteit. |
| Woelkom | Een uitgraving of constructie aan de afwaartse zijde van een stuw die dient om de energie van het stromende water te absorberen en te verminderen, wat erosie helpt voorkomen. |
| Schotbalkstuwen | Een type beweegbaar stuw dat bestaat uit schotbalken die in een sponning of tegen een aanslag worden geplaatst. Ze worden als verouderd beschouwd vanwege het benodigde mankracht en de veiligheidsrisico's, maar worden nog wel als noodkering gebruikt. |
| Schuifstuwen | Een type beweegbaar stuw waarbij de afsluitelementen (schuiven) kunnen glijden of rollen. Er zijn verschillende varianten zoals glijschuiven, rolschuiven en wielschuiven, elk met specifieke mechanismen voor beweging en wrijving. |
| Rolschuiven | Een type schuifstuw dat gebruikmaakt van wielen die in een rolbaan verankerd zijn in de pijlers, waardoor de schuif kan rollen. Dit resulteert in minimale wrijving en vereist een minimale hefkracht in vergelijking met glijschuiven. |
| Berendrechtsluis | Een sluis die in 1989 werd gebouwd, als onderdeel van rivierverbeteringswerken, en die specifiek wordt beschreven op de pagina's 78 tot en met 81 van het document. |
| Deurkamers | De ruimtes binnen een sluis waar de sluisdeuren zich bevinden en opereren. Bij de Berendrechtsluis zijn deze specifiek gedimensioneerd voor de roldeuren. |
| Kruiwagentype | Verwijst naar het mechanisme of de constructie van de sluisdeuren, specifiek het "kruiwagentype" dat gebruikt wordt voor de roldeuren van de Berendrechtsluis. |
| Vlottend (luchtkisten) | Een kenmerk van de sluisdeuren waarbij deze drijven door middel van ingebouwde luchtkisten, wat de bediening en stabiliteit ten goede komt. |
| Saskolk | Het deel van de sluisconstructie dat de vloer en de muren omvat. De muren van de Berendrechtsluis zijn diepgefundeerd met L-type gewapend beton of hooggefundeerd op palen met een slibwand. |
| Diepgefundeerd L-type gewapend beton | Een constructietechniek voor sluiswanden waarbij betonnen elementen diep in de grond worden verankerd, gevormd in een L-profiel en versterkt met wapening. |
| Hooggefundeerd op palen + slibwand | Een alternatieve funderingstechniek voor sluiswanden, waarbij de constructie rust op palen en een slibwand wordt toegepast voor stabiliteit en waterdichting. |
| Metalen damwand (onderloopsheid) | Een constructie van metalen platen die diep in de grond wordt gedreven om de stabiliteit van de sluiswanden te garanderen en problemen met onderloopsheid te voorkomen. |
| Korte omloopriolen | Kanalen die gebruikt worden om water van de ene naar de andere kant van de sluis te leiden, essentieel voor het vul- en ledigingssysteem van de sluis. |
| Dwarshelling | Een bewegingsrichting van een bak in een speciaal hefwerk, waarbij de bak loodrecht beweegt ten opzichte van de lengteas van het kanaal. |
| Langshelling | Een bewegingsrichting van een bak in een speciaal hefwerk, waarbij de bak parallel beweegt aan de lengteas van het kanaal. |
| Hellend vlak | Een type speciale hefwerk dat wordt gebruikt om schepen te verplaatsen over een hoogteverschil door middel van een schuine baan. De bakken bewegen langs deze baan, vaak aangedreven door wielen en een tegengewicht. |
| Waterhelling | Een type speciale hefwerk waarbij schepen worden voortgestuwd door locomotieven over een hellend kanaal, in plaats van dat de bak zelf wordt verplaatst. |
| Scheepslift | Een constructie die schepen verticaal verplaatst tussen verschillende waterniveaus. Dit kan gebeuren met of zonder tegengewicht, en via hydraulische of mechanische systemen. |
| Roterende scheepslift | Een uniek type scheepslift dat gebruikmaakt van een roterend wiel om schepen tussen waterniveaus te verplaatsen. De bakken met water draaien rond een centrale as. |
| Tegengewicht | Een zwaar object dat wordt gebruikt om het gewicht van de liftbak met schip te compenseren, waardoor de benodigde energie voor de verplaatsing wordt verminderd. |
| Cyclustijd | De totale tijd die nodig is om een volledige operationele cyclus van een hefwerk te voltooien, inclusief het in- en uitvaren van schepen en de verticale verplaatsing. |
| Schotbalkstuw | Een eenvoudig en goedkoop type stuw waarbij schotbalken in een sponning of tegen een aanslag worden geplaatst. Dit type is verouderd en arbeidsintensief, maar wordt nog wel gebruikt als noodkering. |
| Schuifstuw | Een stuw die bestaat uit een schuif die kan bewegen. Er zijn verschillende varianten, waaronder glijschuiven, rolschuiven en wielschuiven, die verschillen in de manier waarop de beweging wordt gerealiseerd en de wrijving wordt geminimaliseerd. |
| Glijschuif | Een type schuifstuw waarbij de schuif tegen aanslagen glijdt. Dit mechanisme kan relatief eenvoudig zijn, maar kan leiden tot hogere wrijving en vereist meer hefkracht. |
| Rolschuif | Een type schuifstuw waarbij de schuif rolt in een rolbaan die in de pijlers is verankerd. Dit type minimaliseert de wrijving, maar heeft een complexere constructie met wielen en geleidingen, wat de kostprijs verhoogt. |
| Wielschuif | Een type schuifstuw waarbij de schuif tegen de pijlers rolt via wielen die op de schuiven aanwezig zijn. Dit type is vergelijkbaar met de rolschuif in het verminderen van wrijving. |
| Cilinderstuw | Een stuw waarvan de afsluiting gevormd wordt door een cilinder die roteert. De rollende wrijving is omgekeerd evenredig aan de diameter van de cilinder, waardoor één grote cilinder de voorkeur heeft. |
| Segmentstuw | Een stuw die gebruikmaakt van een cirkelsegment dat roteert rond een horizontale as. De reactiekracht wordt gedragen door het draaipunt, wat een relatief kleine hefkracht vereist. |
| Vizierstuw | Een stuw die bestaat uit een halve cilinder die op trek wordt belast, wat een slanke constructie mogelijk maakt. De onderuitstroming met radiale stroomgeleiding beperkt de bodemerosie. |
| Jukstuw | Een type beweegbare stuw waarbij steun en afdichting gescheiden zijn. Het afsluitelement rust onder tegen een aanslag en boven op een juk, en kan scharnierend worden neergelaten voor scheepvaartdoeleinden. |
| Kleppenstuw | Een type beweegbare stuw waarbij steun en afdichting één geheel vormen. Deze stuwen kunnen sneller geopend worden dan jukstuwen en bestaan uit meerdere kleppen over de dwarssectie. |
| Trommelstuw | Een stuw waarbij de energie van het verval wordt gebruikt voor de bediening. De tegenklep draait in een cirkelvormige uitsparing in de stuwvloer, de zogenaamde trommel. |
| Klepstuw | Een stuw met een (gebogen) paneel dat roteert om een horizontale as in de stuwvloer. Een superstructuur is niet vereist en de stuw biedt goede regelingsmogelijkheden voor de waterstand. |
| Normalisatie van een rivier | Het proces waarbij de afmetingen van een rivier, zoals diepte en breedte, worden aangepast om te voldoen aan de eisen voor een normschip of maatgevend schip, zodat de bevaarbaarheid en de waterafvoer gegarandeerd zijn. |
| Normschip | Een schip met specifieke afmetingen (lengte, breedte, diepgang) dat als referentie dient voor de eisen die gesteld worden aan de vaargeul van een scheepvaartweg, inclusief bochtstraal, minimale diepte en breedte. |
| Kribben | Waterbouwkundige constructies die loodrecht of onder een hoek op de oever worden aangelegd, met als doel de stroming te sturen, de rivier te vernauwen en sedimentatie te bevorderen, wat bijdraagt aan de normalisatie van de rivier. |
| Strekdammen | Langsdammen die parallel aan de oever worden aangelegd om de stroming te geleiden, de rivier te vernauwen en de snelheid van het water achter de dam te reduceren, wat kan leiden tot sedimentatie en de normalisatie van de rivier ten goede komt. |
| Vernauwing (eenvoudige) | Een methode voor riviernormalisatie waarbij de dwarsdoorsnede van de rivier wordt verkleind met behulp van kribben en strekdammen, zodat bij een laag debiet de waterhoogte voldoende is voor bevaarbaarheid en bij een hoog debiet de constructies overstroombaar zijn om overstromingsgevaar te voorkomen. |
| Kribveld | Het gebied tussen twee opeenvolgende kribben, waar sedimentatie kan optreden als gevolg van de stromingspatronen die door de kribben worden gecreëerd. |
| Zinkstukken | Constructies die worden gebruikt bij de aanleg van kribben op een weinig draagkrachtige bodem, om de lasten te verdelen en de bodem te beschermen tegen erosie, met name ter plaatse van de kop van de krib. |
| Bekleding (kribben) | De buitenste laag van een kriblichaam, die zowel dient ter erosiebescherming als als filter om de stabiliteit van de krib te garanderen door het tegengaan van grondverlies bij stroming van binnen naar buiten. |
| Regime rivier | De variabiliteit van het debiet van een rivier, wat leidt tot schommelingen in de waterdiepte en breedte, en de noodzaak van normalisatie om een constant bevaarbare conditie te garanderen. |
| Hydraulische straal ($R$) | De verhouding tussen de dwarsdoorsnede van de stroming en de natte omtrek, die een belangrijke parameter is in hydraulische berekeningen zoals de Vergelijking van Chézy. |
| Bodemhelling ($S_0$) | De helling van de rivierbodem, die een directe invloed heeft op de stromingssnelheid en de waterdiepte in de rivier. |
| Bedregulering | Een algemene term voor werken die gericht zijn op het aanpassen van de rivierbedding om de waterafvoer, bevaarbaarheid of andere functies te verbeteren. Dit omvat lokale verbeteringswerken en normalisatie van de rivier. |
| Waterstandsregulering (Kanalisatie) | Een methode om de waterstand in een rivier te reguleren, vaak toegepast wanneer normalisatie door vernauwing niet mogelijk is. Dit houdt in dat de rivier wordt opgedeeld in panden die met stuwen op een kunstmatig hoog peil worden gehouden, met schutsluizen voor de scheepvaart. |
| Stuwen | Constructies die water ophouden om het peil te verhogen, maar waarbij overtollig water kan worden afgevoerd. Ze worden gebruikt voor het verbeteren van de bevaarbaarheid, energieproductie, irrigatie en bescherming tegen overstromingen. |
| Vaste stuw | Een stuw die niet beweegbaar is en permanent water ophoudt, tenzij het waterpeil de kruin overschrijdt en het water over de stuw stroomt. |
| Beweegbare stuw | Een stuw met ten minste één beweegbaar element (zoals schuiven, kleppen of segmenten) dat kan worden aangepast om het waterpeil en de afvoer te reguleren. |
| Schutsluis | Een sluis die wordt gebruikt om schepen te verplaatsen tussen waterwegen met verschillende waterstanden. Dit gebeurt door de kolk te vullen of te ledigen, waardoor het schip geleidelijk wordt opgetild of neergelaten. |
Cover
Les_3_VC_2025.pdf
Summary
# Wetgeving inzake veiligheidscoördinatie op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen
Dit onderwerp behandelt de Belgische wetgeving die de veiligheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen regelt, met name het Koninklijk Besluit (KB) betreffende tijdelijke of mobiele bouwplaatsen en de onderliggende Europese richtlijnen, met een focus op de principes, toepassingsgebieden en de noodzaak van veiligheidscoördinatie.
### 1.1 Algemene principes en toepassingsgebied
De wetgeving inzake veiligheidscoördinatie op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (TMB) is ingevoerd om de risico's te beheersen die ontstaan wanneer meerdere aannemers gelijktijdig of na elkaar op een bouwplaats aanwezig zijn. Deze risico's worden dikwijls slecht beheerst, zeker bij interventies op bestaande gebouwen waar de nodige dossiers vaak ontbreken, wat het terugvinden van stabiliteitsinformatie of leidingen bemoeilijkt. Bovendien houdt het ontwerp van gebouwen vaak geen rekening met toekomstig onderhoud of exploitatie, wat nadien tot problemen kan leiden. Het KB op TMB speelt in op deze tekorten [7](#page=7).
Een tijdelijke of mobiele bouwplaats wordt omschreven als elke bouwplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken worden uitgevoerd, waarvan de lijst is vastgesteld door de Koning. De Belgische reglementering is gebaseerd op een Europese richtlijn en omgezet in Belgisch recht door de Welzijnswet van 4 augustus 1996 en het KB van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, dat reeds meermaals gewijzigd is [10](#page=10) [11](#page=11).
Het KB TMB is van toepassing wanneer ten minste twee aannemers betrokken zijn bij de verwezenlijking van het bouwwerk. De wetgeving maakt een onderscheid tussen bouwwerven met een totale oppervlakte van 500 m² of meer en kleinere werven, waarvoor minder strenge regels gelden [12](#page=12) [18](#page=18).
#### 1.1.1 Criteria voor de toepassing van veiligheidscoördinatie
De toepassing van veiligheidscoördinatie hangt af van verschillende criteria:
* **Aantal aannemers:** Zodra ten minste twee verschillende aannemers betrokken zijn bij de verwezenlijking van het bouwwerk, geldt automatisch de coördinatieverplichting, ongeacht de aard, omvang, oppervlakte, risicograad of kostprijs van de werken. Dit geldt ook voor zelfstandigen [46](#page=46).
* **Oppervlakte:** Voor bouwwerken met een totale oppervlakte gelijk aan of groter dan 500 m² worden de coördinatoren steeds door de opdrachtgever aangesteld. Voor kleinere werven (< 500 m²) worden de coördinatoren aangesteld door de architect, of indien geen architect vereist is, door de hoofdaannemer of de eerste aannemer die een contract sluit met de opdrachtgever [23](#page=23).
* **Specifieke gevaarlijke werkzaamheden:** Een veiligheids- en gezondheidsplan is steeds verplicht voor TMB waarvoor een coördinator moet worden aangesteld en waar één of meer van de volgende werkzaamheden plaatsvinden [19](#page=19):
* Werkzaamheden die werknemers blootstellen aan gevaren van bedelving, wegzinken, vallen, die bijzonder vergroot worden door de aard van de werkzaamheden, toegepaste procédés of de omgeving [19](#page=19).
* Werkzaamheden die werknemers blootstellen aan chemische of biologische agentia met een bijzonder risico voor de gezondheid en veiligheid [19](#page=19).
* Werk met ioniserende stralingen waarvoor de aanwijzing van gecontroleerde of bewaakte zones vereist is [19](#page=19).
* Werkzaamheden in de nabijheid van elektrische hoogspanningslijnen of -kabels of leidingen onder een inwendige druk van 15 bar of meer [19](#page=19).
* Werkzaamheden die werknemers blootstellen aan een risico op verdrinking [19](#page=19).
* Ondergrondse werken en tunnelwerken [19](#page=19).
* Werkzaamheden met duikuitrusting [19](#page=19).
* Werkzaamheden onder overdruk [19](#page=19).
* Werkzaamheden waarbij springstoffen worden gebruikt [19](#page=19).
* Werkzaamheden in verband met de montage of demontage van zware geprefabriceerde elementen [19](#page=19).
Bijzonder vergrote gevaren omvatten in het bijzonder:
* Het graven van sleuven of putten van meer dan 1,20 m diepte en het werken aan of in deze putten [20](#page=20).
* Het werken in de onmiddellijke nabijheid van materialen zoals drijfzand of slib [20](#page=20).
* Het werken met een valgevaar van een hoogte van 5 m of meer [20](#page=20).
* **Verwachte duur van de werken:** Wanneer het vermoedelijke werkvolume groter is dan 500 mandagen of de vermoedelijke duur van de werkzaamheden langer is dan 30 werkdagen, en op één of meer ogenblikken meer dan 20 werknemers tegelijkertijd aanwezig zijn, gelden ook strengere regels [21](#page=21).
> **Tip:** Bij de renovatie van een woning, indien werkzaamheden uit de lijst met gevaarlijke werken voorkomen, mag de eigenaar de coördinatie niet zelf doen. De eerst gecontracteerde aannemer moet dan de veiligheidscoördinator aanstellen [25](#page=25).
### 1.2 Veiligheidscoördinatoren
Een van de belangrijkste maatregelen uit het KB is de invoering van veiligheidscoördinatoren. Er is een onderscheid tussen een coördinator-ontwerp en een coördinator-verwezenlijking [22](#page=22).
* **Aanstelling:**
* **Grote werven (> 500 m²):** Coördinatoren worden steeds door de opdrachtgever aangesteld [23](#page=23).
* **Kleine werven (< 500 m²):** Zowel de coördinator-ontwerp als de coördinator-verwezenlijking worden door de architect aangesteld, of indien de medewerking van een architect niet vereist is, door de hoofdaannemer of de eerste aannemer die een contract sluit met de opdrachtgever [23](#page=23).
* **Specifieke situaties:** Indien niet kan worden uitgesloten dat meerdere aannemers zullen werken, dient reeds in de ontwerpfase een veiligheidscoördinator te worden aangesteld [45](#page=45).
* **Taken en verantwoordelijkheden:**
* **Coördinator-ontwerp:** Is verantwoordelijk voor de coördinatie tijdens de ontwerpfase. Hij is onder andere belast met het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsplan [45](#page=45).
* **Coördinator-verwezenlijking:** Wordt aangesteld voordat de werken aanvangen (verwezenlijkingsfase). Hij houdt zich bezig met de coördinatie tijdens de verwezenlijkingsfase, waaronder het toezicht op de naleving van het veiligheids- en gezondheidsplan en de aanpassingen hiervan [47](#page=47).
* **Algemeen:** De veiligheidscoördinator coördineert de veiligheid waar verschillende aannemers op de bouwplaats activiteiten uitoefenen. Hij is een onafhankelijk persoon [45](#page=45).
* **Einde taak:** De veiligheidscoördinator (VC) beëindigt zijn taak bij de voorlopige oplevering en overhandigt de "coördinatie-instrumenten" aan zijn opdrachtgever [100](#page=100).
#### 1.2.1 Eén aannemer
Wanneer alle werken door één enkele aannemer worden uitgevoerd, wordt de coördinatie tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk niet verdergezet. In dit geval passen de opdrachtgever en de aannemer de voorschriften van de artikelen 42 en 43 toe [38](#page=38).
#### 1.2.2 Start van de werken
Behalve in geval van overmacht mogen de werken op TMB slechts worden aangevat of voortgezet na de aanstelling van de coördinator-verwezenlijking [39](#page=39).
> **Tip:** Start de werken maar als er een veiligheidscoördinator (VC) is aangesteld, indien de wetgeving TMB van toepassing is [40](#page=40).
### 1.3 Coördinatie-instrumenten
Het KB op TMB voorziet in verschillende coördinatie-instrumenten:
#### 1.3.1 Het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan)
Het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan) speelt een cruciale rol in het KB TMB. Het is een belangrijk instrument om het bouwproces te coördineren inzake veiligheid en gezondheid. Het doel is het vooraf vastleggen van acties die veilig werk bevorderen. Dit plan is het voornaamste document voor de uitoefening van de coördinatie tijdens de werken, aangezien het de beginselen en methodes bevat voor de preventie van ongevallen op de bouwplaats [54](#page=54).
**Inhoud van het VG-plan (artikel 27, §1):** [53](#page=53).
1. Beschrijving van het te realiseren bouwwerk van ontwerp tot verwezenlijking.
2. Beschrijving van de resultaten van de risicoanalyses.
3. Beschrijving van de preventiemaatregelen, aangepast aan het bouwwerk en voortvloeiend uit de algemene preventieprincipes. Dit omvat:
* Het geheel van de preventieregels en -maatregelen [53](#page=53).
* Specifieke maatregelen voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 26, §1 [53](#page=53).
* Instructies voor de tussenkomende partijen [53](#page=53).
4. Raming van de duur van de verwezenlijking van de verschillende werken of werkfasen [53](#page=53).
5. Lijst met namen en adressen van alle opdrachtgevers, bouwdirecties en aannemers, vanaf het moment dat ze bij de bouwplaats betrokken worden [53](#page=53).
6. Naam en adres van de coördinator-ontwerp [53](#page=53).
7. Naam en adres van de coördinator-verwezenlijking vanaf zijn aanstelling [53](#page=53).
**Vereenvoudigd VGPLAN (kleine werven < 500 m²):** [59](#page=59).
1. Inventarisatie van de risico's [59](#page=59).
2. Vastgestelde preventiemaatregelen [59](#page=59).
3. Lijst met namen en adressen van alle opdrachtgevers, bouwdirecties en aannemers [59](#page=59).
4. Naam en adres van de coördinator-ontwerp [59](#page=59).
5. Naam en adres van de coördinator-verwezenlijking vanaf zijn aanstelling [59](#page=59).
**Risico's waar het om moet gaan (selectie):** [60](#page=60).
* Verplaatsings- en verkeersroutes [60](#page=60).
* Hanteren van materialen en materieel, inclusief wederzijdse inwerking tussen hefwerktuigen [60](#page=60).
* Afbakening en inrichting van opslagzones, ook voor gevaarlijke stoffen [60](#page=60).
* Installeren en gebruiken van collectieve beschermingsmiddelen en tijdelijke toegangswegen [60](#page=60).
* Wisselwerking met gebruiksactiviteiten op de site en in de omgeving [60](#page=60).
* Het in goede orde houden van de bouwplaats [60](#page=60).
#### 1.3.2 Het coördinatiedagboek
Het coördinatiedagboek is verplicht voor bouwwerken groter dan 500 m². Het vermeldt alle relevante beslissingen en opmerkingen waarin de coördinatoren de markante feiten tijdens hun opdracht noteren. Een kopie is verplicht op de bouwplaats [64](#page=64).
**Elementen van het coördinatiedagboek:** [63](#page=63).
1. Namen en adressen van tussenkomende partijen, moment van tussenkomst, aantal tewerk te stellen werknemers en duur van de werken [63](#page=63).
2. Beslissingen, vaststellingen en gebeurtenissen van belang voor het ontwerp of de verwezenlijking [63](#page=63).
3. Opmerkingen aan tussenkomende partijen, met name betreffende strijdigheden met preventieprincipes en de genomen gevolg [63](#page=63).
4. Opmerkingen van de aannemers, met visum van betrokken partijen [63](#page=63).
5. Gevolg gegeven aan opmerkingen van tussenkomende partijen en werknemersvertegenwoordigers [63](#page=63).
6. Tekortkomingen van tussenkomende partijen t.o.v. preventiebeginselen, regels en het VG-plan [63](#page=63).
7. Verslagen van vergaderingen van de coördinatiestructuur [63](#page=63).
8. Ongevallen [63](#page=63).
#### 1.3.3 Het postinterventiedossier (PID)
Het postinterventiedossier (PID) is een verplicht document en cruciaal bij een latere verkoop van het gebouw. Het document laat de gebruiker toe rekening te houden met de voorzieningen inzake veiligheid bij latere werkzaamheden, onderhoud of herstellingen. As-builtplannen maken deel uit van het PID. Voor elk bouwwerk moet een PID worden opgemaakt, zelfs indien slechts één aannemer actief is geweest [73](#page=73).
**Inhoud van het PID (artikel 35 - Vereenvoudigd):** [74](#page=74).
1. Informatie betreffende de structurele en essentiële elementen van het bouwwerk [74](#page=74).
2. Informatie betreffende de aard en plaats van aantoonbare of verborgen gevaren, inzonderheid ingewerkte nutsleidingen [74](#page=74).
3. Plannen die werkelijk met de uitvoering en de afwerking overeenstemmen [74](#page=74).
4. Identificatie van de gebruikte materialen [74](#page=74).
**Meer gedetailleerde inhoud van het PID:** [77](#page=77).
* Gedetailleerde oplijsting gebruikte materialen en concepten per artikel met verwijzing naar technische fiche [77](#page=77).
* As-builtplannen [77](#page=77).
* Alle werfverslagen met bijhorende documenten [77](#page=77).
* Ruwbouw en afwerking: plannen, attesten, CE-keuring, gelijkvormigheidsattesten, EPB-aangifte, asbestinventaris, bewijzen van correcte afvalverwijdering [77](#page=77).
* Technische installaties: plannen van leidingen, schema's, gebruiksaanwijzing, technische fiches, keuringsattesten [77](#page=77).
> **Tip:** De woningpas vervangt het postinterventiedossier niet .
**Overdracht bij verkoop:** [78](#page=78). De persoon die het bouwwerk bij gehele of gedeeltelijke overdracht afstaat, moet het PID aan de nieuwe eigenaar overhandigen. Deze overhandiging wordt in de akte opgetekend [78](#page=78).
**PID voor appartementen (#page=79, 81):** [79](#page=79) [81](#page=81). Voor bouwwerken of groepen van bouwwerken in gedwongen mede-eigendom, worden de PID's die na 30 april 2006 worden overgedragen, onderverdeeld in een gedeelte voor de delen in gedwongen mede-eigendom en een gedeelte voor de privatieve delen. Elk deel van het PID dat betrekking heeft op een privatief deel, omvat ook informatie over elementen die andere privatieve delen bedienen of tot de gemeenschappelijke delen behoren en die essentieel zijn voor de veiligheid, gezondheid of comfort van de gebruikers. De mede-eigenaars kunnen hun taken en verplichtingen inzake het PID overdragen aan de syndicus via een beslissing van de algemene vergadering, die rechtsgeldig wordt opgetekend in de statuten. Bij verkoop van een appartement beperkt de overdracht van het PID zich tot het deel dat betrekking heeft op het betreffende appartement [79](#page=79) [80](#page=80) [82](#page=82).
#### 1.3.4 De coördinatiestructuur
Op zeer grote werven of op verzoek van partijen (meestal werven van meer dan 2.500.000 EUR) kan een coördinatiestructuur worden opgericht. Sinds 1 maart 2020 bedraagt het geïndexeerde bedrag volgens de criteria van artikel 37 van het KB TMB 3.431.964 EUR voor de verplichting van een coördinatiestructuur en een veiligheids- en gezondheidscoördinator van niveau A/niveau 1 .
**Samenstelling van de coördinatiestructuur:** .
1. Opdrachtgever of zijn vertegenwoordiger .
2. Coördinator-verwezenlijking .
3. Aanwezige aannemers of hun vertegenwoordigers .
4. Bouwdirectie belast met de uitvoering .
5. Bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering .
6. Vertegenwoordiger van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) of syndicale afvaardiging .
7. Preventieadviseurs van de opdrachtgever en aannemers (indien nodig) .
8. Twee vertegenwoordigers van het CPBW van de opdrachtgever (indien van toepassing) .
9. Andere personen die door de opdrachtgever worden uitgenodigd .
### 1.4 Verplichtingen van de aannemers
Aannemers moeten de algemene preventiebeginselen toepassen op de bouwplaats. Dit omvat onder andere :
* Het in goede orde en met voldoende bescherming in stand houden van de bouwplaats .
* De keuze van werkplekken rekening houdend met toegangsmogelijkheden en vaststelling van verplaatsings- of verkeerswegen .
* Het onderhoud, de controle vóór inbedrijfstelling en periodieke controle van installaties en toestellen .
* De afbakening en inrichting van zones voor opslag van materialen, in het bijzonder gevaarlijke stoffen .
* De samenwerking tussen de aannemers .
* De wederzijdse inwerkingen met exploitatie- of andere activiteiten ter plaatse .
#### 1.4.1 Basisveiligheidsopleiding voor werknemers
Elke aannemer is ertoe gehouden zijn werknemers een basisveiligheidsopleiding met betrekking tot TMB te verstrekken. Deze opleiding heeft tot doel de werknemers bewust te maken van de risico's op een TMB, ongeacht of deze voortvloeien uit hun eigen activiteiten of die van andere aannemers. De opleiding moet ten minste de volgende doelstellingen bereiken :
* Basiskennis van de rol en taken van actoren op TMB .
* Basiskennis van de organisatie van efficiënte samenwerking op TMB .
* Basiskennis van algemene preventiebeginselen .
* Kennis van de toepassing van passende preventiemaatregelen .
* Inzicht in en toepassen van veilig en gezond gedrag op TMB .
De opleiding heeft een totale duur van ten minste acht uur en de aannemer moet steeds kunnen aantonen dat deze beantwoordt aan de doelstellingen .
#### 1.4.2 Samenwerking en informatie
In geval van gelijktijdige of achtereenvolgende aanwezigheid van minstens twee aannemers, moeten deze samenwerken bij de uitvoering van maatregelen inzake welzijn van werknemers. Ze coördineren hun optreden met het oog op de voorkoming van en bescherming tegen beroepsrisico's. Werkgevers informeren hun respectievelijke werknemers en vertegenwoordigers over deze risico's en preventiemaatregelen .
#### 1.4.3 Veiligheid tijdens het werk
Aannemers moeten zorg dragen voor de veiligheid en gezondheid van andere betrokken personen, en voor hun eigen veiligheid en gezondheid. Dit houdt in :
* Het juiste gebruik van machines, toestellen, gevaarlijke stoffen, etc. .
* Het juiste gebruik en opbergen van persoonlijke beschermingsmiddelen .
* Het niet willekeurig uitschakelen of verplaatsen van specifieke veiligheidsvoorzieningen .
* Onmiddellijk op de hoogte stellen van ernstige en onmiddellijke gevaren en gebreken in beschermingssystemen .
* Bijstand verlenen aan de coördinator-verwezenlijking, andere aannemers en preventiediensten .
### 1.5 Wat moet je kunnen?
* De verantwoordelijkheden van een veiligheidscoördinator en andere actoren in het bouwproces kunnen aangeven .
* De toepasselijke regelgeving met betrekking tot veiligheidscoördinatie kunnen aanduiden .
* * *
# Rol en taken van de veiligheidscoördinator
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de rol en taken van de veiligheidscoördinator, opgesteld conform de vereisten voor een examengericht studiemateriaal.
## 2\. Rol en taken van de veiligheidscoördinator
De veiligheidscoördinator speelt een cruciale rol in het waarborgen van de veiligheid en gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, zowel tijdens de ontwerpfase als tijdens de uitvoeringsfase van de werken.
### 2.1 Aanstelling van de veiligheidscoördinator
#### 2.1.1 Wanneer is een veiligheidscoördinator verplicht?
Wanneer ten minste twee aannemers werken op een bouwwerf, moet een veiligheidscoördinator worden aangesteld. Dit geldt zowel voor de ontwerpfase (coördinator-ontwerp) als voor de uitvoeringsfase (coördinator-verwezenlijking) [22](#page=22).
#### 2.1.2 Wie stelt de coördinator aan?
* **Grote bouwwerken (oppervlakte ≥ 500 m²):** De coördinatoren worden steeds aangesteld door de opdrachtgever [23](#page=23).
* **Kleine bouwwerken (oppervlakte < 500 m²):**
* Coördinator-ontwerp en coördinator-verwezenlijking worden aangesteld door de architect [23](#page=23).
* Indien de medewerking van een architect niet vereist is, worden zij aangesteld door de hoofdaannemer, of de eerste aannemer die een contract sluit met de opdrachtgever [23](#page=23).
#### 2.1.3 Aanstellingstermijn
De aanstelling van de coördinator-ontwerp moet gebeuren ten laatste vóór het begin van de uitwerking van het ontwerp. De architect mag de ontwerpuitwerking niet aanvatten zolang de coördinator niet is aangesteld. Het is raadzaam de coördinator zo vroeg mogelijk aan te stellen om latere aanpassingen aan het ontwerp te vermijden [34](#page=34).
#### 2.1.4 Wie kan de functie uitoefenen?
De functie van coördinator-verwezenlijking kan worden uitgeoefend door:
1. Een architect die voldoet aan specifieke wettelijke bepalingen [37](#page=37).
2. Een veiligheidscoördinator die voldoet aan specifieke wettelijke bepalingen [37](#page=37).
3. Een bouwdirectie belast met de uitvoering of een aannemer die voldoen aan specifieke wettelijke bepalingen [37](#page=37).
#### 2.1.5 Gevaren en zelfbouw
Indien er bij de renovatie van een eigen woning geen gevaarlijke werken voorkomen (zoals het graven van een nauwe sleuf of werken op grote hoogte), en de eigenaar een cursus veiligheidscoördinatie heeft gevolgd, mag de eigenaar optreden als veiligheidscoördinator (#page=24, 25). Als er echter gevaarlijke werken uit de wettelijke lijst voorkomen, mag de eigenaar de coördinatie niet zelf doen; de eerst gecontracteerde aannemer moet dan de veiligheidscoördinator aanstellen [24](#page=24) [25](#page=25).
Zelfbouwers zullen vaak beroep moeten doen op meerdere aannemers (inclusief leveranciers, nutsmaatschappijen, keuringsorganismen), waardoor de verplichting tot aanstelling van een veiligheidscoördinator van toepassing is [51](#page=51).
### 2.2 Taken van de coördinator-ontwerp
De coördinator-ontwerp zorgt ervoor dat de algemene preventieprincipes al bij het ontwerp worden toegepast. Zijn specifieke taken omvatten [27](#page=27):
* **Opstellen van het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan):** Dit plan bevat preventiemaatregelen gebaseerd op een risicoanalyse om blootstelling aan risico's tijdens de uitvoering te voorkomen. Het plan moet rekening houden met de risico's van opeenvolgende activiteiten, wederzijdse invloeden tussen werken, en de wisselwerking met de omgeving [27](#page=27).
* **Integratie van preventiemaatregelen:** Opnemen van de keuzes bedoeld in artikel 17 van de wet in het VG-plan [29](#page=29).
* **Identificatie van kritieke fasen:** Vaststellen van de fasen waarop de coördinator-verwezenlijking aanwezig moet zijn op de bouwplaats. Kritieke fasen kunnen activiteiten zijn die niet in het VG-plan staan, de start van een nieuwe aannemer, of gevaarlijke werken [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Aanpassen van het VG-plan:** Het plan aanpassen aan elke wijziging aan het ontwerp [29](#page=29).
* **Overmaken van informatie:** De relevante elementen uit het VG-plan overmaken aan de tussenkomende partijen [29](#page=29).
* **Schriftelijk informeren:** Betrokkenen schriftelijk in kennis stellen van gedragingen, handelingen, keuzes of nalatigheden die in strijd zijn met de algemene preventieprincipes, eventueel via een coördinatiedagboek [29](#page=29).
* **Adviseren opdrachtgevers:** Adviseren over de overeenstemming van het document bij offertes met het VG-plan en informeren over eventuele niet-overeenstemmingen [29](#page=29).
* **Opstarten en bijhouden postinterventiedossier (PID):** Het PID openen, bijhouden en aanvullen [29](#page=29).
* **Overdracht documenten:** Het VG-plan, het coördinatiedagboek en het PID overdragen aan de opdrachtgevers bij het einde van het ontwerp. Deze overdracht en het einde van het ontwerp worden schriftelijk vastgesteld [29](#page=29).
### 2.3 Taken van de coördinator-verwezenlijking
De coördinator-verwezenlijking komt tussen tijdens de uitvoering van de werken en zorgt ervoor dat het VG-plan door alle aannemers en onderaannemers wordt gerespecteerd. Hij kan dezelfde persoon zijn als de coördinator-ontwerp [33](#page=33).
Zijn taken omvatten, naast de taken bepaald in artikel 22 van de wet [41](#page=41):
* **Aanpassen van het VG-plan:** Het plan aanpassen volgens specifieke wettelijke bepalingen en de elementen hiervan overmaken aan de betrokken partijen. De inhoud van het VG-plan wordt aangepast op basis van wijzigingen in uitvoeringsmodaliteiten, opmerkingen van partijen, de stand van de werken, onvoorziene risico's, de komst of het vertrek van partijen, en wijzigingen aan het ontwerp of de werken [41](#page=41) [58](#page=58).
* **Schriftelijk informeren:** Betrokkenen schriftelijk in kennis stellen van gedragingen, handelingen, keuzes of nalatigheden die in strijd zijn met de algemene preventieprincipes, eventueel via een coördinatiedagboek [41](#page=41).
* **Samenroepen coördinatiestructuur:** Een eventuele coördinatiestructuur samenroepen indien van toepassing [41](#page=41).
* **Aanvullen PID:** Het PID aanvullen met elementen uit het geactualiseerde VG-plan die van belang zijn voor latere werkzaamheden [41](#page=41).
* **Overdracht documenten:** Bij de voorlopige oplevering, of bij ontstentenis, bij de oplevering, het geactualiseerde VG-plan, het coördinatiedagboek en het PID overdragen aan de opdrachtgevers. Dit wordt vastgesteld in een proces-verbaal. Als de coördinator is aangesteld conform artikel 4decies, § 2, 3°, draagt hij deze documenten over aan de bouwdirectie die hem aanstelde [41](#page=41).
* **Aanwezigheid op de werf:** Op gemotiveerd verzoek van één of meer tussenkomende partijen op de bouwplaats aanwezig zijn [41](#page=41).
* **Toezicht op naleving:** Toezicht houden op de naleving van de bepalingen in het VG-plan [47](#page=47).
De coördinator-verwezenlijking eindigt zijn taak bij de voorlopige oplevering en overhandigt dan de "coördinatie-instrumenten" aan zijn opdrachtgever [100](#page=100).
### 2.4 Coördinatie-instrumenten
De veiligheidscoördinator maakt gebruik van verschillende instrumenten om de veiligheid te waarborgen:
#### 2.4.1 Veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan)
Het VG-plan is een cruciaal document dat de preventiemaatregelen beschrijft om de risico's op de bouwplaats te beheersen (#page=27, 45). Het wordt opgesteld door de coördinator-ontwerp en aangepast door de coördinator-verwezenlijking gedurende het project (#page=27, 41) [27](#page=27) [41](#page=41) [45](#page=45).
#### 2.4.2 Coördinatiedagboek (CD)
* **Verplichting:** Het coördinatiedagboek is verplicht voor bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² (#page=33, 64). Voor kleinere werven is een schriftelijke in kennisstelling voldoende [33](#page=33) [64](#page=64).
* **Inhoud:** Het dagboek bevat informatie over de tussenkomende partijen, beslissingen, vaststellingen en gebeurtenissen die van belang zijn, opmerkingen aan partijen en de gevolgen daarvan, tekortkomingen ten opzichte van preventiebeginselen, verslagen van vergaderingen van de coördinatiestructuur, en ongevallen [63](#page=63).
* **Functie:** Het is een document waarin de coördinatoren markante feiten tijdens hun opdracht vermelden [64](#page=64).
* **Kopie:** Een kopie is verplicht op de bouwplaats [64](#page=64).
#### 2.4.3 Postinterventiedossier (PID)
* **Doel:** Het PID is een verplicht document dat dient als gebruiksaanwijzing en onderhoudsboekje voor het gebouw. Het laat toe rekening te houden met voorzieningen inzake veiligheid bij latere werkzaamheden, onderhoud of herstellingen (#page=70, 73). Het is ook cruciaal bij een latere verkoop van het gebouw [70](#page=70) [73](#page=73).
* **Opmaak:** Het PID wordt opgemaakt en aangevuld door de veiligheidscoördinator. Bij bouwwerken met slechts één aannemer is de opdrachtgever (of een door hem aangestelde derde) verantwoordelijk voor het opstellen van een vereenvoudigd PID [67](#page=67).
* **Inhoud:** Het bevat informatie over structurele en essentiële elementen, aard en plaats van gevaren (inclusief nutsleidingen), werkelijke uitvoeringsplannen, en identificatie van gebruikte materialen. Gedetailleerder kan dit omvatten: gebruikte materialen en concepten met technische fiches, as-builtplannen, werfverslagen, ruwbouw- en afwerkingsdocumenten (plannen, attesten, CE-keuringen, EPB-aangifte, asbestinventaris), en informatie over technische installaties (leidingplannen, schema's, gebruiksaanwijzingen, keuringsattesten) [74](#page=74) [77](#page=77).
* **As-builtplannen:** Deze plannen tonen de werkelijke situatie na uitvoering en wijzigingen. Ze zijn onderdeel van het PID en verplicht voor elk bouwwerk, ook waar slechts één aannemer actief was. Een as-builtattest, dat afwijkingen van de bouwvergunning beschrijft, is niet verplicht [77](#page=77) [88](#page=88).
* **Overdracht bij verkoop:** Bij verkoop wordt het PID overhandigd aan de nieuwe eigenaar, wat wordt opgetekend in de akte [78](#page=78).
* **Appartementsgebouwen:** Voor gebouwen in mede-eigendom (bv. appartementsgebouwen) wordt het PID opgesplitst in een deel voor gemeenschappelijke ruimten en een deel voor elke woning (#page=69, 79). Deze splitsing geldt voor dossiers afgeleverd na 30 april 2006 (#page=69, 81). De mede-eigenaars kunnen hun taken en verplichtingen inzake het PID overdragen aan de syndicus via een algemene vergaderingbeslissing die in de statuten wordt opgenomen (#page=81, 82). Bij verkoop van een appartement wordt enkel het deel van het PID dat betrekking heeft op dat appartement overhandigd [69](#page=69) [79](#page=79) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Vereenvoudigd PID:** Voor bouwwerken < 500 m² wordt het PID beperkt tot een "handleiding van het bouwwerk", met beschrijving van risicohoudende elementen en de locatie van nutsleidingen .
#### 2.4.4 Coördinatiestructuur
* **Verplichting:** Op zeer grote werven of op verzoek van een partij (meestal werven > 2.500.000 euro) wordt een vergaderstructuur opgericht. Sinds 1 maart 2020 bedraagt het geïndexeerde bedrag voor deze verplichting 3.431.964 euro .
* **Samenstelling:** De coördinatiestructuur bestaat uit de opdrachtgever, de coördinator-verwezenlijking, aannemers, bouwdirecties, vertegenwoordigers van preventiecomités, preventieadviseurs, en andere genodigden .
### 2.5 Documentatieplicht en verantwoordelijkheden
De veiligheidscoördinator is belast met het documenteren van de veiligheidsaspecten gedurende het project (#page=29, 41, 63, 64, 67, 70, 73, 77, 103). De opdrachtgever draagt eveneens verantwoordelijkheid, met name voor het aanleveren van de nodige informatie aan de coördinator en voor het bijhouden van het PID indien slechts één aannemer actief is (#page=67, 103) [29](#page=29) [41](#page=41) [63](#page=63) [64](#page=64) [67](#page=67) [70](#page=70) [73](#page=73) [77](#page=77).
> **Tip:** Begrijp de specifieke taken van zowel de coördinator-ontwerp als de coördinator-verwezenlijking, alsook de onderlinge samenhang en de documentatieplicht die hierbij hoort. Focus op de "coördinatie-instrumenten" (VG-plan, CD, PID) en hun inhoud.
> **Voorbeeld:** Bij een renovatie van een appartement, waar meerdere aannemers (elektricien, loodgieter, stukadoor) aan het werk zijn, moet een veiligheidscoördinator worden aangesteld. De coördinator-ontwerp stelt het VG-plan op met daarin specifieke maatregelen voor het werken op hoogte en het omgaan met eventuele asbest. De coördinator-verwezenlijking volgt de naleving van dit plan op, houdt een coördinatiedagboek bij met daarin de uitgevoerde werken, de aanwezige partijen en eventuele opmerkingen, en vult het postinterventiedossier aan met as-builtplannen van de verlegde leidingen en de gebruikte materialen. Bij verkoop van het appartement moet het PID, opgesplitst in gemeenschappelijke en privatieve delen, worden overhandigd aan de nieuwe eigenaar.
* * *
# Veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan)
Het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan) is een cruciaal document dat is ontworpen om risico's tijdens de bouwfase te beheersen en de samenwerking tussen alle betrokken partijen te bevorderen. Het fungeert als een centraal coördinatie-instrument voor veiligheid en gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen [54](#page=54).
### 3.1 Het belang en de verplichting van het VG-plan
Ongeacht reeds voorziene preventiemaatregelen, is het opstellen en bijhouden van een VG-plan steeds verplicht voor tijdelijke of mobiele bouwplaatsen waarvoor een coördinator-ontwerp of een coördinator-verwezenlijking moet worden aangesteld. Dit geldt met name voor werkzaamheden die specifieke risico's met zich meebrengen [19](#page=19).
Enkele van deze risicovolle werkzaamheden die de verplichting tot een VG-plan triggeren, zijn:
* Werkzaamheden die werknemers blootstellen aan gevaren van bedelving, wegzinken of vallen, waarbij deze gevaren vergroot worden door de aard van de werkzaamheden, de toegepaste procédés of de omgeving [19](#page=19).
* Werkzaamheden die werknemers blootstellen aan chemische of biologische agentia die een bijzonder risico voor de gezondheid en veiligheid inhouden [19](#page=19).
* Elk werk met ioniserende stralingen waarvoor de aanwijzing van gecontroleerde of bewaakte zones vereist is [19](#page=19).
* Werkzaamheden in de nabijheid van elektrische hoogspanningslijnen of -kabels, of van leidingen onder een inwendige druk van 15 bar of meer [19](#page=19).
* Werkzaamheden die de werknemers blootstellen aan een risico op verdrinking [19](#page=19).
* Ondergrondse werken en tunnelwerken [19](#page=19).
* Werkzaamheden met duikuitrusting [19](#page=19).
* Werkzaamheden onder overdruk [19](#page=19).
* Werkzaamheden waarbij springstoffen worden gebruikt [19](#page=19).
* Werkzaamheden in verband met de montage of demontage van zware geprefabriceerde elementen [19](#page=19).
> **Tip:** Het VG-plan is een preventief instrument dat risico's vooraf identificeert en beheerst, met als doel het realiseren van een veilig gebouw [31](#page=31).
### 3.2 Rol van de coördinator-ontwerp in relatie tot het VG-plan
De coördinator-ontwerp speelt een centrale rol in de totstandkoming en het beheer van het VG-plan. Zijn taken omvatten [27](#page=27) [29](#page=29):
* Het opstellen van het VG-plan, inclusief de keuzes die zijn bedoeld in artikel 17 van de wet en de kritieke fasen waarop de coördinator-verwezenlijking aanwezig moet zijn [29](#page=29).
* Het aanpassen van het VG-plan aan elke wijziging die aan het ontwerp wordt aangebracht [29](#page=29).
* Het overmaken van de relevante elementen van het VG-plan aan de tussenkomende partijen [29](#page=29).
* Het schriftelijk in kennis stellen van betrokkenen van gedragingen, handelingen, keuzen of nalatigheden die in strijd zijn met de algemene preventieprincipes, eventueel via een coördinatiedagboek [29](#page=29).
* Het adviseren van de opdrachtgevers over de overeenstemming van het document bij offertes met het VG-plan en hen informeren over eventuele niet-overeenstemmingen [29](#page=29).
* Het openen, bijhouden en aanvullen van het postinterventiedossier [29](#page=29).
* Het overdragen van het VG-plan, het coördinatiedagboek en het postinterventiedossier aan de opdrachtgevers en het schriftelijk vastleggen van deze overdracht en het einde van het ontwerp van het bouwwerk [29](#page=29).
### 3.3 Inhoud van het veiligheids- en gezondheidsplan
Het VG-plan bevat, volgens Bijlage I Deel A van de wetgeving, ten minste de volgende elementen [53](#page=53):
* De beschrijving van het te realiseren bouwwerk, van het ontwerp tot de volledige verwezenlijking [53](#page=53).
* De resultaten van de risicoanalyses [53](#page=53).
* De preventiemaatregelen, waaronder:
* Het geheel van preventieregels en -maatregelen, aangepast aan de kenmerken van het bouwwerk en voortvloeiend uit de algemene preventieprincipes [53](#page=53).
* Specifieke maatregelen met betrekking tot de werkzaamheden bedoeld in artikel 26, § 1 [53](#page=53).
* Instructies voor de tussenkomende partijen [53](#page=53).
* De raming van de duur van de verschillende werken of werkfasen die tegelijkertijd of na elkaar plaatsvinden [53](#page=53).
* De lijst met de namen en adressen van alle opdrachtgevers, bouwdirecties en aannemers zodra zij bij de bouwplaats betrokken worden [53](#page=53).
* De naam en het adres van de coördinator-ontwerp [53](#page=53).
* De naam en het adres van de coördinator-verwezenlijking vanaf het moment van zijn aanstelling [53](#page=53).
Het VG-plan is een essentieel instrument om het bouwproces te coördineren inzake veiligheid en gezondheid, en bevat de beginselen en methodes voor de preventie van ongevallen op de bouwplaats [54](#page=54).
#### 3.3.1 Risico's die in het VG-plan opgenomen moeten worden
Het plan moet specifieke risico's behandelen, zoals [60](#page=60):
* Horizontale, verticale of andere verplaatsingsroutes of -zones, alsook verkeersroutes of -zones [60](#page=60).
* Het hanteren van materialen en materieel, met aandacht voor de wederzijdse inwerking tussen hefwerktuigen [60](#page=60).
* Het beperken van het handmatig hanteren van lasten [60](#page=60).
* De afbakening en inrichting van opslagzones voor verschillende materialen, met name voor gevaarlijke stoffen [60](#page=60).
* De voorwaarden voor het opslaan, verwijderen of afvoeren van aarde, afval, puin en gruis [60](#page=60).
* De voorwaarden voor de verwijdering van gevaarlijke materialen [60](#page=60).
* Het installeren en gebruiken van collectieve beschermingsmiddelen en tijdelijke toegangswegen [60](#page=60).
* Het gebruik van de algemene elektrische installatie [60](#page=60).
* De wisselwerking met gebruiksactiviteiten op de site van de bouwplaats, inclusief gemeenschappelijke stellingen en toegangsmiddelen [60](#page=60).
* De wisselwerking met gebruiks- of exploitatieactiviteiten op de site van de bouwplaats of in de omgeving [60](#page=60).
* Het in goede orde houden van de bouwplaats [60](#page=60).
> **Voorbeeld:** Een VG-plan voor een project als "Schelde 21" zou gedetailleerd beschrijven hoe de specifieke risico's van dat project worden aangepakt [55](#page=55).
### 3.4 Aanpassing en gebruik van het VG-plan
Het VG-plan is een dynamisch document dat aangepast moet worden aan veranderende omstandigheden. De inhoud wordt aangepast op basis van [58](#page=58):
* Wijzigingen in de uitvoeringsmodaliteiten die de welzijnsgaranties behouden [58](#page=58).
* Opmerkingen van tussenkomende partijen over de hen betreffende elementen [58](#page=58).
* De stand van de werken [58](#page=58).
* Het identificeren van onvoorziene risico's of onvoldoende onderkende gevaren [58](#page=58).
* Het optreden of vertrek van tussenkomende partijen [58](#page=58).
* Eventuele wijzigingen aan het ontwerp of de werken [58](#page=58).
Het plan moet rekening houden met de risico's die ontstaan door de opeenvolging van activiteiten, de wederzijdse invloeden tussen werken, en de wisselwerking met de omgeving. Het is het voornaamste document voor de coördinatie tijdens de werken [27](#page=27) [54](#page=54).
### 3.5 Vereenvoudigd VG-plan
Voor kleinere werven is een vereenvoudigd VG-plan vereist. Dit vereenvoudigd plan bevat ten minste [59](#page=59):
* De inventarisatie van de risico's [59](#page=59).
* De vastgestelde preventiemaatregelen [59](#page=59).
* De lijst met namen en adressen van opdrachtgevers, bouwdirecties en aannemers [59](#page=59).
* De naam en het adres van de coördinator-ontwerp [59](#page=59).
* De naam en het adres van de coördinator-verwezenlijking [59](#page=59).
Voor bouwwerken met een totale oppervlakte van minder dan 500 m² wordt slechts een vereenvoudigde versie van het VG-plan vereist .
> **Opmerking:** Voor kleinere werken is een coördinatiedagboek niet meer verplicht .
### 3.6 Kritieke fases
Kritieke fases zijn activiteiten die, hoewel niet expliciet in het VG-plan opgenomen, essentieel zijn voor de veiligheid. Dit omvat de start van een nieuwe aannemer en gevaarlijke werken. De coördinator-verwezenlijking moet gedurende deze kritieke fasen ten minste op de bouwplaats aanwezig zijn [29](#page=29) [30](#page=30).
### 3.7 VG-plan in het kader van PID
In het kader van het postinterventiedossier (PID) wordt het VG-plan en het coördinatiedagboek overgedragen aan de opdrachtgevers aan het einde van de ontwerpfase. Het PID zelf wordt beperkt tot een "handleiding van het bouwwerk", waarin risicohoudende elementen en de locatie van nutsleidingen worden beschreven. Het VG-plan moet informatie bevatten die relevant is voor toekomstige werkzaamheden aan het bouwwerk [29](#page=29).
* * *
# Postinterventiedossier (PID)
Het postinterventiedossier (PID) is een verplicht document dat na de voltooiing van bouwwerken wordt opgesteld en dat essentiële informatie bevat voor de veilige uitvoering van toekomstige werkzaamheden, onderhoud en herstellingen aan een gebouw. Het fungeert als een gebruiksaanwijzing en onderhoudsboekje voor het gebouw, en is cruciaal bij latere verbouwingen of afbraakwerken [42](#page=42) [73](#page=73).
### 4.1 Doel en belang van het PID
Het primaire doel van het PID is om eigenaren, huurders, architecten en aannemers te voorzien van de nodige informatie om bij toekomstige werkzaamheden rekening te houden met de veiligheid en gezondheid. Het helpt bij het achterhalen van de structuren van het gebouw, de opbouw daarvan en de gebruikte materialen. Dit is met name belangrijk voor de veilige uitvoering van werkzaamheden die nog moeten plaatsvinden na de realisatie van het bouwwerk. Het PID is ook verplicht bij de verkoop van een onroerend goed [42](#page=42) [70](#page=70) [73](#page=73) [78](#page=78).
### 4.2 Verantwoordelijkheid voor het opmaken en aanleveren
Het PID wordt opgemaakt en aangevuld door de veiligheidscoördinator (VC). In het geval van bouwwerken met slechts één aannemer is de opdrachtgever zelf of een door de opdrachtgever aangestelde derde verantwoordelijk voor het opstellen van een vereenvoudigd PID. Wanneer de eigenaar zelf werken uitvoert, is hij/zij zelf verantwoordelijk voor het PID [67](#page=67) [71](#page=71).
De VC draagt het veiligheids- en gezondheidsplan, het eventuele coördinatiedagboek en het PID over aan de opdrachtgevers en stelt deze overdracht en het einde van het ontwerp van bouwwerk schriftelijk vast. De VC maakt echter geen documenten op, maar stelt een gebruiksdossier samen. Het einde van de opdracht van een veiligheidscoördinator is de overdracht van het PID met akkoord van de bouwheer (ondertekend proces-verbaal van overdracht) [29](#page=29).
### 4.3 Inhoud van het PID
De inhoud van het PID is vastgelegd in het Koninklijk Besluit Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen. Artikel 3, 8° definieert de inhoud als volgt [44](#page=44) [74](#page=74):
#### 4.3.1 Vereenvoudigd PID
Voor bouwwerken die als minder gevaarlijk worden beschouwd, of een oppervlakte kleiner dan 500 vierkante meter hebben, wordt een vereenvoudigd PID opgesteld. Dit vereenvoudigde PID bevat ten minste de volgende elementen [72](#page=72) [74](#page=74):
* Informatie betreffende de structurele en essentiële elementen van het bouwwerk [74](#page=74).
* Informatie betreffende de aard en de plaats van aantoonbare of verborgen gevaren, inzonderheid ingewerkte nutsleidingen [74](#page=74).
* Plannen die werkelijk met de uitvoering en de afwerking overeenstemmen (as-builtplannen) [74](#page=74).
* De identificatie van de gebruikte materialen [74](#page=74).
#### 4.3.2 Volledig PID
Voor bouwwerken groter dan 500 vierkante meter die als gevaarlijk worden beschouwd, is een volledig PID vereist. Dit omvat een gedetailleerde opsomming van gebruikte materialen en concepten met verwijzing naar technische fiches, as-builtplannen, werfverslagen, ruwbouw- en afwerkingsdocumenten (attesten, keuringen, EPB-aangifte, asbestinventaris, afvalverwijdering), en technische installaties (plannen, schema's, gebruiksaanwijzingen, fiches, keuringsattesten) [72](#page=72) [77](#page=77).
#### 4.3.3 Minimale vereisten (algemeen)
Minimaal moet een PID volgende elementen bevatten:
* Bouwtoelating [44](#page=44).
* As-builtplannen [44](#page=44).
* Stabiliteitsstudie [44](#page=44).
* Grondstudie [44](#page=44).
* Keuringen [44](#page=44).
* De ligging van niet zichtbare nutsleidingen [44](#page=44).
* EPB-gegevens [44](#page=44).
* Identificatie van de gebruikte materialen .
* Informatie en opmerkingen voor later gebruik en/of latere werkzaamheden .
> **Tip:** Foto's van binnenleidingen kunnen moeilijk herkenbaar zijn achteraf en hebben een beperkte levensduur. De regelgeving vereist enkel de aanduiding van nutsleidingen die niet zichtbaar of traceerbaar zijn .
### 4.4 Bijzonderheden voor appartementen en mede-eigendom
Voor bouwwerken of groepen van bouwwerken waarop de beginselen van gedwongen mede-eigendom van toepassing zijn, wordt het PID opgesplitst in een deel voor de gemeenschappelijke ruimten en voor elke woning een apart deel voor de mede-eigenaars. Deze verplichting geldt voor dossiers die na 30 april 2006 zijn afgeleverd [69](#page=69) [79](#page=79) [81](#page=81).
Elk deel van het PID dat betrekking heeft op een privatief deel omvat niet alleen informatie over dat specifieke deel, maar ook over elementen van andere privatieve delen of gemeenschappelijke delen die essentieel zijn om de veiligheid, gezondheid of het comfort van de gebruikers niet in het gedrang te brengen bij het uitvoeren van werken. Dit omvat met name de ligging van ingewerkte leidingen of het dragend karakter van een ligger of muur [80](#page=80).
De mede-eigenaars kunnen hun taken en verplichtingen in verband met het PID overdragen aan de syndicus via een beslissing van de algemene vergadering, mits deze beslissing wordt opgetekend in de statuten of het proces-verbaal daarvan. Hierdoor kan het PID kosteloos worden geraadpleegd bij de syndicus. Bij de verkoop van een appartement beperkt de overdracht van het PID zich tot het deel dat op het betreffende appartement betrekking heeft [82](#page=82).
> **Tip:** Het Koninklijk Besluit van 22 maart 2006 heeft specifiek tot doel de situaties voor gebouwen in mede-eigendom (zoals appartementsgebouwen) te vereenvoudigen en mede-eigenaars aan te sporen taken inzake het PID aan de syndicus toe te vertrouwen [81](#page=81).
### 4.5 Overdracht bij verkoop
Bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van een bouwwerk moet de verkoper het PID overhandigen aan de nieuwe eigenaar. Deze overhandiging wordt opgetekend in de akte die de overdracht bevestigt. Het PID hoort bij een woning of gebouw en moet gedurende de volledige levensduur van het gebouw bij het gebouw blijven, ook na verkoop [42](#page=42) [78](#page=78).
### 4.6 Het PID en de woningpas
Het postinterventiedossier (PID) is een apart document en vervangt de woningpas niet. Het PID bevat alle elementen die nuttig kunnen zijn voor de veiligheid en gezondheid bij latere werkzaamheden aan het gebouw. Het PID is verplicht op bouwplaatsen en bij elke verkoop van een woning of appartement als de bouw gestart is na 1 mei 2001 of als sinds die datum werkzaamheden zijn uitgevoerd door een of meer aannemers .
### 4.7 As-builtplannen in het PID
As-builtplannen maken deel uit van het postinterventiedossier. Tijdens bouwwerken kunnen afwijkingen van de bouwvergunning voorkomen; de bouwheer kan aan de architect vragen een as-builtattest op te maken om deze afwijkingen te beschrijven, hoewel dit attest niet verplicht is. Het PID moet de plannen bevatten die werkelijk met de uitvoering en afwerking overeenstemmen [74](#page=74) [88](#page=88).
### 4.8 Werken na oplevering
Telkens wanneer na de oprichting van de woning of het gebouw nog bouwwerken worden uitgevoerd, moeten die vermeld worden in het PID. Alle wijzigingen moeten op de betreffende plannen worden aangeduid, samen met de naam van de uitvoerder [71](#page=71).
### 4.9 Soorten PID en oppervlakte
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vereenvoudigde en volledige PID's, mede gebaseerd op de oppervlakte van het bouwwerk:
* Bouwwerken kleiner dan 500 m² (al dan niet gevaarlijk): vereenvoudigd PID [72](#page=72).
* Bouwwerken groter dan 500 m² en gevaarlijk: volledig PID [72](#page=72).
* Bouwwerken groter dan 500 m² en niet gevaarlijk: vereenvoudigd PID [72](#page=72).
Voor kleinere werken (< 500 m²) is een coördinatiedagboek niet meer vereist, en het PID wordt beperkt tot een "handleiding van het bouwwerk" .
> **Tip:** Het PID is een document dat nooit af is en dat nadien door de bouwheer aangevuld kan worden .
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Veiligheidscoördinator | Een deskundige die verantwoordelijk is voor de coördinatie van veiligheid en gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, om risico's te minimaliseren en te voldoen aan wettelijke vereisten. |
| Tijdelijke of mobiele bouwplaats | Elke bouwplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken worden uitgevoerd en waar meerdere aannemers gelijktijdig of na elkaar aanwezig zijn, wat specifieke veiligheidsmaatregelen vereist. |
| Koninklijk Besluit (KB) betreffende tijdelijke of mobiele bouwplaatsen | De Belgische wetgeving die de regels en procedures vastlegt voor de veiligheidscoördinatie op bouwplaatsen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen. |
| Coördinator-ontwerp | De veiligheidscoördinator die verantwoordelijk is voor het integreren van veiligheidsprincipes in het ontwerpfase en het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsplan. |
| Coördinator-verwezenlijking | De veiligheidscoördinator die toezicht houdt op de naleving van het veiligheids- en gezondheidsplan tijdens de uitvoeringsfase van de werken en een coördinatiedagboek bijhoudt. |
| Veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan) | Een document dat de risicoanalyses, preventiemaatregelen en instructies voor alle betrokken partijen op een bouwplaats bevat, met als doel een veilige uitvoering van de werken te garanderen. |
| Risicoanalyse | Het proces van het identificeren, evalueren en prioriteren van potentiële gevaren op een bouwplaats om passende preventieve maatregelen te kunnen treffen. |
| Preventieprincipes | Algemene regels en basisbeginselen die gevolgd moeten worden om risico's te voorkomen of te beperken, en die de basis vormen voor veiligheid op de werkvloer. |
| Postinterventiedossier (PID) | Een document dat na de bouwwerken wordt opgesteld en alle informatie bevat over de gebruikte materialen, constructies en installaties, essentieel voor toekomstig onderhoud, herstellingen en verbouwingen. |
| As-builtplannen | Plannen die de werkelijke toestand van het bouwwerk na voltooiing weergeven, inclusief eventuele afwijkingen van de oorspronkelijke bouwvergunning. |
| Coördinatiedagboek | Een register waarin de coördinator-verwezenlijking belangrijke gebeurtenissen, beslissingen, opmerkingen en tekortkomingen met betrekking tot de veiligheidscoördinatie op de bouwplaats noteert. |
| Opdrachtgever | De persoon of entiteit die de bouwwerken laat uitvoeren en verantwoordelijk is voor het aanstellen van de veiligheidscoördinator en het waarborgen van de veiligheid. |
| Aannemer | Een professionele partij die gespecialiseerd is in een bepaald onderdeel van het bouwproces en verantwoordelijk is voor de uitvoering van specifieke werkzaamheden. |
| Bouwdirectie | De partij die belast is met het algemene beheer en de controle van de bouwplaats, zowel tijdens het ontwerp als de uitvoering. |
| Kritieke fases | Specifieke werkfasen op een bouwplaats die een verhoogd risico met zich meebrengen en waar extra aandacht en aanwezigheid van de veiligheidscoördinator vereist is. |
| Coördinatiestructuur | Een vergaderstructuur die op grote bouwplaatsen of op verzoek van belanghebbenden wordt ingesteld om de samenwerking en communicatie tussen alle betrokken partijen te verbeteren. |
Cover
Les_4_VC_2025.pdf
Summary
# Betrokken partijen bij een bouwwerk
Dit onderdeel identificeert en definieert de verschillende actoren die betrokken zijn bij het ontwerp en de uitvoering van een bouwwerk, inclusief hun verantwoordelijkheden [5](#page=5).
### 1.1 Onderscheid ontwerp en verwezenlijking
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de partijen die betrokken zijn bij het ontwerp van een bouwwerk en de partijen die betrokken zijn bij de verwezenlijking ervan [5](#page=5).
### 1.2 Opdrachtgever
De opdrachtgever is iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt. Een rechtspersoon is een juridische constructie waardoor een abstracte entiteit of organisatie kan optreden als een volwaardig en handelingsbekwaam persoon in het rechtsverkeer, behept met rechten en plichten [7](#page=7).
### 1.3 Bouwdirectie
In de Europese richtlijn wordt de bouwdirectie gedefinieerd als iedere natuurlijke of rechtspersoon die voor rekening van de opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp en/of de uitvoering en/of het toezicht op de uitvoering van het bouwwerk. De Belgische wetgeving splitst dit begrip op in drie onderscheiden personen [8](#page=8):
* De bouwdirectie belast met het ontwerp [8](#page=8).
* De bouwdirectie belast met de uitvoering [8](#page=8).
* De bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering [8](#page=8).
Dit onderscheid wordt gemaakt om rekening te houden met de realiteit op het werkterrein. De bouwdirectie belast met het ontwerp kan een architect zijn of een studiebureau, bijvoorbeeld voor technische installaties. Openbare instellingen duiden vaak een persoon aan die in het kader van overheidsopdrachten nagaat of de wetgeving wordt nageleefd; deze persoon kan beschouwd worden als bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering [9](#page=9).
### 1.4 Aannemers
De aannemers zijn alle natuurlijke of rechtspersonen die activiteiten verrichten tijdens de uitvoeringsfase van de verwezenlijking van het bouwwerk, ongeacht of zij werkgever, zelfstandige zijn, of een werkgever die samen met zijn werknemers werkt op de bouwplaats. Dit begrip wordt in deze context ruimer gebruikt dan de gebruikelijke betekenis en omvat alle personen die activiteiten uitoefenen tijdens de uitvoeringsfase [10](#page=10).
Een privépersoon die zelf werken uitvoert, wordt echter niet beschouwd als een aannemer. Dit staat tegenover de bouwdirectie belast met de uitvoering, die de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een bouwwerf draagt, terwijl het begrip aannemer slaat op diegenen die de werkzaamheden feitelijk uitvoeren. De bouwdirectie belast met de uitvoering kan echter wel een "aannemer" zijn in de normale betekenis van het woord, in welk geval men spreekt van een hoofdaannemer [11](#page=11).
### 1.5 Coördinator inzake veiligheid en gezondheid
Er zijn twee types coördinatoren inzake veiligheid en gezondheid:
* **Coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de uitwerkingsfase van het ontwerp:** Dit is iedere persoon die door de opdrachtgever of de bouwdirectie belast met het ontwerp is aangewezen om zorg te dragen voor de coördinatie inzake veiligheid en gezondheid tijdens de uitwerkingsfase van het ontwerp van het bouwwerk [12](#page=12).
* **Coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk:** Dit is iedere persoon die door de opdrachtgever, de bouwdirectie belast met de uitvoering, of de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering, is aangewezen om zorg te dragen voor de coördinatie inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk [12](#page=12).
---
# Opdrachten en verantwoordelijkheden tijdens ontwerp en uitvoering
Dit onderdeel behandelt de specifieke taken en plichten van de betrokken partijen gedurende zowel de ontwerpfase als de uitvoeringsfase van een bouwwerk.
### 2.1 De ontwerpfase
#### 2.1.1 Algemene beginselen en aanstelling coördinator
Tijdens de ontwerp-, studie- en uitwerkingsfasen van het bouwwerk dienen de algemene preventiebeginselen te worden toegepast bij bouwkundige, technische en organisatorische keuzes. Dit omvat ook de planning van gelijktijdige of opeenvolgende werkfasen en de raming van de duur van de verwezenlijking ervan. Het doel hiervan is om veiligheid en gezondheid te integreren vanaf het opmaken van de plannen. De opdrachtgever of de bouwdirectie die belast is met het ontwerp, stelt een coördinator inzake veiligheid en gezondheid aan voor deze fase. Afhankelijk van de omvang van het bouwwerk en de risicograad, wordt een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld voor de start van de bouwplaats [13](#page=13) [15](#page=15).
#### 2.1.2 Verantwoordelijkheden van de aangestelde coördinator
De in de ontwerpfase aangeduide coördinator is onder meer belast met de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan. Tevens stelt deze coördinator een dossier op dat is aangepast aan de kenmerken van het bouwwerk en nuttige gegevens bevat voor de veiligheid en gezondheid bij latere werkzaamheden. Dit wordt ook wel het postinterventiedossier (PID) genoemd [16](#page=16).
### 2.2 De uitvoeringsfase
#### 2.2.1 Organisatie en coördinatie van werkzaamheden
Bij de verwezenlijking van het bouwwerk zijn de opdrachtgever, de bouwdirectie belast met de uitvoering, en de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering verantwoordelijk voor de organisatie van de coördinatie van de werkzaamheden van alle personen op de bouwplaats en de samenwerking tussen hen. Dit geldt zowel voor gelijktijdige als opeenvolgende aanwezigheid op de werf. Zij zijn eveneens verantwoordelijk voor de aanstelling van een coördinator inzake veiligheid en gezondheid voor de uitvoeringsfase [18](#page=18).
#### 2.2.2 Verplichtingen van de bouwdirectie belast met de uitvoering
De bouwdirectie belast met de uitvoering staat aan de top van de piramide wat betreft verantwoordelijkheden tijdens de realisatie van het bouwwerk. Deze partij heeft de volgende verplichtingen [21](#page=21) [51](#page=51):
* Zelf de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven [21](#page=21) [51](#page=51).
* Ervoor zorgen dat alle aannemers en onderaannemers die betrokken zijn bij de verwezenlijking van het bouwwerk deze maatregelen naleven, zelfs bij een indirecte band met deze partijen [21](#page=21) [51](#page=51).
* Ervoor zorgen dat de verschillende werknemers de maatregelen naleven [21](#page=21) [51](#page=51).
Indien vereist, doet de bouwdirectie die als eerste op de werf tussenkomt, voorafgaand melding van het begin van de bouwplaats aan de bevoegde overheid [20](#page=20).
#### 2.2.3 Verplichtingen van de aannemer
De aannemer heeft de volgende verplichtingen [23](#page=23) [52](#page=52):
* Zelf de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven [23](#page=23) [52](#page=52).
* Ervoor zorgen dat zijn eigen rechtstreekse onderaannemer deze maatregelen naleeft [23](#page=23) [52](#page=52).
* Ervoor zorgen dat de onderaannemers van zijn onderaannemer en elke verder verwijderde onderaannemer deze maatregelen naleven [23](#page=23) [52](#page=52).
* Ervoor zorgen dat de verschillende werknemers deze maatregelen naleven [23](#page=23) [52](#page=52).
* Ervoor zorgen dat ieder die hem personeel ter beschikking stelt, deze maatregelen naleeft [23](#page=23) [52](#page=52).
Alle aannemers moeten de bij koninklijk besluit vastgestelde veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven, inclusief traditionele werkgevers, zelfstandigen en werkgevers die zelf met hun werknemers op de werf werken [20](#page=20).
#### 2.2.4 Verplichtingen van de onderaannemer
De onderaannemer heeft de volgende verplichtingen [24](#page=24) [53](#page=53):
* Zelf de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen naleven [24](#page=24) [53](#page=53).
* Ervoor zorgen dat zijn eigen rechtstreekse onderaannemer deze maatregelen naleeft [24](#page=24) [53](#page=53).
* Ervoor zorgen dat zijn eigen werknemers en de werknemers van zijn eigen rechtstreekse onderaannemer deze maatregelen naleven [24](#page=24) [53](#page=53).
* Ervoor zorgen dat ieder die hem personeel ter beschikking stelt, deze maatregelen naleeft [24](#page=24) [53](#page=53).
### 2.3 Specifiek veiligheids- en gezondheidsplan
#### 2.3.1 Opstelling en goedkeuring
Elke (onder)aannemer dient, alvorens zijn eigen werken aan te vatten, een specifiek veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen. Dit gebeurt in samenwerking en overleg met de hoofdaannemer. Het specifiek plan houdt rekening met risico's voortvloeiend uit de keuze van materiaal, materieel, gebruikte producten en uitvoeringswijzen. Vervolgens wordt het plan via de hoofdaannemer ter goedkeuring voorgelegd aan de veiligheidscoördinator. De coördinator controleert het plan en werkt het algemeen V&G-plan bij op basis van de specifieke risico's. Werkzaamheden op de bouwplaats mogen pas aanvangen na goedkeuring en visum van het specifiek veiligheids- en gezondheidsplan door de veiligheidscoördinator [35](#page=35).
#### 2.3.2 Inhoud van het veiligheids- en gezondheidsplan
Het veiligheids- en gezondheidsplan is een document of geheel van documenten dat de op basis van risicoanalyses vastgestelde preventiemaatregelen bevat ter voorkoming van risico's waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld. Deze risico's kunnen voortvloeien uit [37](#page=37):
a. De aard van het bouwwerk [37](#page=37).
b. De wederzijdse inwerking van activiteiten van diverse partijen die gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig zijn [37](#page=37).
c. De opeenvolging van activiteiten wanneer een beëindigde tussenkomst risico's laat bestaan voor latere tussenkomende partijen [37](#page=37).
d. De wederzijdse inwerking van installaties of activiteiten op of in de nabijheid van de bouwplaats, inclusief transport en voortzetting van exploitatie [37](#page=37).
e. De uitvoering van mogelijke latere werkzaamheden aan het bouwwerk [37](#page=37).
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen het "pro memorie" en het daadwerkelijke veiligheids- en gezondheidsplan van de coördinator (VC) [37](#page=37).
### 2.4 Aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator
Bij een ongeval op de werf kan niet automatisch worden aangenomen dat de veiligheidscoördinator de (eind)verantwoordelijkheid draagt. De veiligheidscoördinator dient te voldoen aan zijn wettelijke en contractuele verplichtingen. Een veilige omgeving is echter altijd afhankelijk van de naleving van de instructies door alle betrokkenen [40](#page=40).
---
# Rol en aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator
Dit gedeelte behandelt de rol, taken en aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator, inclusief het onderscheid met preventieadviseurs en de criteria die bepalen wanneer de coördinator aansprakelijk kan worden gesteld bij ongevallen.
### 3.1 De rol van de veiligheidscoördinator
De veiligheidscoördinator is een sleutelfiguur die verantwoordelijk is voor de coördinatie inzake veiligheid en gezondheid tijdens zowel de ontwerpfase als de verwezenlijkingsfase van een bouwwerk [12](#page=12).
#### 3.1.1 Coördinator tijdens de ontwerpfase
In de ontwerpfase is de veiligheidscoördinator onder meer belast met de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan). Daarnaast stelt hij een postinterventiedossier (PID) op, dat aangepast is aan de kenmerken van het bouwwerk en nuttige gegevens bevat voor latere werkzaamheden [16](#page=16).
#### 3.1.2 Coördinator tijdens de verwezenlijkingsfase
Tijdens de fase van de verwezenlijking van het bouwwerk coördineert de veiligheidscoördinator de toepassing van de algemene preventieprincipes. Hij ziet toe op de uitvoering van de bepalingen van de welzijnswet om ervoor te zorgen dat aannemers de algemene preventieprincipes en het V&G-plan toepassen. Verder vult hij het V&G-plan en het PID aan of past deze aan. De coördinator organiseert ook de samenwerking en coördinatie tussen aannemers, coördineert de controle op de juiste toepassing van werkprocedures, en zorgt ervoor dat enkel bevoegden de bouwplaats betreden. Tekortkomingen van betrokken partijen worden genoteerd in het coördinatiedagboek en gemeld aan de opdrachtgever [34](#page=34).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen de coördinator-ontwerp en de coördinator-verwezenlijking, aangezien hun takenpakketten verschillend zijn.
### 3.2 Preventieadviseur versus veiligheidscoördinator
Er is een belangrijk onderscheid tussen de rol van een preventieadviseur en die van een veiligheidscoördinator, hoewel er uitzonderlijk bevoegdheidsoverlappingen kunnen optreden [28](#page=28).
#### 3.2.1 Algemene vergelijking
* De preventieadviseur adviseert zijn werkgever [28](#page=28).
* De veiligheidscoördinator adviseert de persoon die hem heeft aangesteld [28](#page=28).
Het verschil zit in de focus: de preventieadviseur richt zich op het welzijn van het personeel in het algemeen, terwijl de veiligheidscoördinator zich bekommert om het welzijn van personen die activiteiten uitvoeren tijdens de verwezenlijking van een bouwwerf. Indien een werknemer op de werf werkt, kunnen de bevoegdheden overlappen [29](#page=29).
#### 3.2.2 In de ontwerpfase
* **Preventieadviseur van de opdrachtgever:**
* Stelt het V&G-plan niet op [30](#page=30).
* Geeft enkel advies in het kader van het V&G-plan als de eigen werknemers van de opdrachtgever betrokken zijn [30](#page=30).
* Maakt de risicoanalyse en schrijft preventiemaatregelen voor ter bescherming van het personeel dat in het te verwezenlijken bouwwerk zal werken. Dit behoort niet tot de bevoegdheid van de coördinator-ontwerp [30](#page=30).
* Onderzoekt de invloeden van de bouwplaats op het welzijn van het personeel [30](#page=30).
* **Coördinator-ontwerp:**
* Stelt het V&G-plan op [16](#page=16).
* Stelt een PID op [16](#page=16).
* Maakt een coördinatiedagboek aan en vult dit aan [32](#page=32).
* Geeft advies over de overeenstemming van offertes met het V&G-plan [32](#page=32).
* Indien de preventieadviseur ook de coördinator-ontwerp is, dan stelt hij het V&G-plan op in zijn hoedanigheid van coördinator-ontwerp [31](#page=31).
#### 3.2.3 In de fase van verwezenlijking
* **Preventieadviseur van de aannemer:**
* Bezoekt de bouwplaats veelvuldig [33](#page=33).
* Schrijft passende maatregelen voor ter bescherming van zijn eigen werknemers [33](#page=33).
* Informeert de coördinator-verwezenlijking over onbehoorlijk gedrag van andere aannemers dat een bedreiging vormt voor zijn personeel [33](#page=33).
* **Coördinator-verwezenlijking:**
* Coördineert de toepassing van algemene preventieprincipes [34](#page=34).
* Coördineert de uitvoering van de welzijnswet [34](#page=34).
* Vult het V&G-plan en PID aan of past ze aan [34](#page=34).
* Organiseert de samenwerking en coördinatie van aannemers [34](#page=34).
* Noteert tekortkomingen in het coördinatiedagboek en informeert de opdrachtgever [34](#page=34).
* Roept de coördinatiestructuur bijeen [34](#page=34).
### 3.3 Aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator
De aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator is niet vanzelfsprekend bij een ongeval op de werf. Er moet worden aangetoond dat de coördinator een fout heeft gemaakt die in causaal verband staat met de geleden schade. De coördinator draagt geen risico- of foutloze aansprakelijkheid [40](#page=40) [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.3.1 Criteria voor aansprakelijkheid
De veiligheidscoördinator is aansprakelijk indien aangetoond kan worden dat hij:
1. Niet heeft voldaan aan zijn wettelijke en/of contractuele verplichtingen [40](#page=40) [47](#page=47).
2. Een fout heeft gemaakt die in causaal verband staat met de schade [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.3.2 Juridische benadering van aansprakelijkheid
* Een ongeval op de werf impliceert niet automatisch een fout van de veiligheidscoördinator. De tegenpartij moet bewijzen dat de coördinator aansprakelijk is door een fout aan te tonen in relatie tot wettelijke of contractuele bepalingen en dat deze fout causaal verband houdt met de schade [46](#page=46).
* De veiligheidscoördinator dient toe te zien op de coördinatie, aandacht te vestigen op veiligheidsproblemen, aanbevelingen te formuleren en waarschuwingen te richten aan overtreders. Echter, dagelijks toezicht kan in geen geval worden geëist [49](#page=49).
* De rechtbank kan de veiligheidscoördinator vrijspreken als niet wordt aangetoond dat hij:
* Niet de nodige inspanningen heeft geleverd om zijn verplichtingen na te komen [48](#page=48).
* Niet kon voorzien dat werkzaamheden tegen de voorschriften van het V&G-plan in zouden worden uitgevoerd [49](#page=49).
* Niet kon voorzien dat een werkinstrument onveilig zou worden vastgemaakt en achtergelaten (dit is een uitvoeringsfout) [49](#page=49).
* Niet kon voorzien dat het slachtoffer geen veiligheidshelm zou dragen [50](#page=50).
> **Tip:** De rechtbank benadrukt dat de veiligheidscoördinator geen politionele bevoegdheid heeft, noch de bevoegdheid om bevelen te geven aan aanwezigen op de bouwwerf [50](#page=50).
#### 3.3.3 Casestudie: Voorbeeld van niet-weerhouden aansprakelijkheid
In een concrete schadezaak werd de aansprakelijkheid van de veiligheidscoördinator niet weerhouden omdat:
1. Zijn Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) correct en volledig was [41](#page=41).
2. Hij ook in de uitvoeringsfase aan zijn controle- en bijstandsverplichtingen had voldaan [41](#page=41).
**Specifieke analyse van de casus:**
Een arbeidsongeval deed zich voor waarbij een arbeider (X) overleed nadat hij geraakt werd door een vallend schietlood. X had zijn hoofd in een schacht gestoken terwijl arbeiders op hogere verdiepingen werkzaamheden uitvoerden [42](#page=42).
* **Verwijten aan de coördinator (VC):**
* Er was reeds een maand voor het ongeval vastgesteld dat er valgevaar bestond en valbeveiligingen moesten worden aangebracht. Pas na het ongeval werden deze in orde gebracht. Tijdens werfvergaderingen tussen de eerste inspectie en het ongeval had de VC geen opmerkingen gemaakt [45](#page=45).
* De primaire oorzaak van het ongeval werd toegeschreven aan het werken boven elkaar, en de VC werd verweten tekort te schieten in het organiseren van samenwerking en coördinatie tussen aannemers [45](#page=45).
* **Oordeel van de rechtbank:**
* De rechtbank stelde dat de VC aan zijn waarschuwings- en adviesplicht had voldaan met betrekking tot het valgevaar in het inspectieverslag [50](#page=50).
* De rechtbank oordeelde dat de VC niet kon voorzien dat het slachtoffer geen helm droeg en dat de VC geen politionele bevoegdheid of bevelsbevoegdheid had [50](#page=50).
* De vorderingen tegen de VC werden als ongegrond beschouwd en hij werd niet aansprakelijk gesteld [50](#page=50).
> **Example:** In de casus met het vallende schietlood, werd de veiligheidscoördinator vrijgesproken omdat de rechtbank oordeelde dat hij geen fout beging die oorzakelijk verband hield met de schade. Hij had de nodige waarschuwingen gegeven over valgevaar en de onveilige werkwijze kon niet voorzien worden door hem. De fouten lagen bij de directe uitvoerders van de werken [49](#page=49) [50](#page=50).
---
# Veiligheids- en gezondheidsplannen
Veiligheids- en gezondheidsplannen (V&G-plannen) zijn essentiële documenten die de preventiemaatregelen vastleggen om de veiligheid en gezondheid van werknemers op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen te waarborgen, rekening houdend met diverse risicofactoren [37](#page=37).
### 4.1 Opmaak en rol van betrokken partijen
De opmaak van veiligheids- en gezondheidsplannen is een gedeelde verantwoordelijkheid die start tijdens de ontwerpfase van een bouwwerk [13](#page=13).
#### 4.1.1 Rol van de coördinator inzake veiligheid en gezondheid
* **Tijdens het ontwerp:** De opdrachtgever of de bouwdirectie belast met het ontwerp stelt een coördinator inzake veiligheid en gezondheid aan voor de uitwerkingsfase van het ontwerp. Deze coördinator is onder meer belast met de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan en een postinterventiedossier (PID) dat de nuttige gegevens bevat voor de veiligheid en gezondheid bij latere werkzaamheden [13](#page=13) [16](#page=16).
* **Tijdens de bouwplaats:** Rekening houdend met de omvang van het bouwwerk en de risicograad, wordt er een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld voor het begin van de bouwplaats [13](#page=13).
#### 4.1.2 Rol van de (onder)aannemer
Vooraleer eigen werken aan te vatten, dient elke (onder)aannemer een specifiek veiligheids- en gezondheidsplan op te stellen [35](#page=35).
* Dit gebeurt in samenwerking en overleg met de hoofdaannemer [35](#page=35).
* Het plan houdt rekening met risico's voortvloeiend uit het gekozen materiaal, materieel, gebruikte producten en uitvoeringswijzen [35](#page=35) [36](#page=36).
### 4.2 Inhoud van het veiligheids- en gezondheidsplan
Het veiligheids- en gezondheidsplan is een document of geheel van documenten dat de op basis van risicoanalyses vastgestelde preventiemaatregelen bevat. De inhoud moet beantwoorden aan bijlage I, deel A. De preventiemaatregelen zijn gericht op het voorkomen van risico's waaraan werknemers blootgesteld kunnen worden als gevolg van [37](#page=37):
* De aard van het bouwwerk [37](#page=37).
* De wederzijdse inwerking van activiteiten van diverse tussenkomende partijen die tegelijkertijd op de bouwplaats aanwezig zijn [37](#page=37).
* De opeenvolging van activiteiten waarbij na een beëindigde interventie risico's blijven bestaan voor later tussenkomende partijen [37](#page=37).
* De wederzijdse inwerking met installaties of activiteiten op of in de nabijheid van de bouwplaats, zoals vervoer of voortzetting van exploitatie [37](#page=37).
* De uitvoering van mogelijke latere werkzaamheden aan het bouwwerk [37](#page=37).
#### 4.2.1 Specifiek veiligheids- en gezondheidsplan
Het specifiek veiligheids- en gezondheidsplan van een (onder)aannemer is een invulformulier gericht op hun eigen activiteit op de werf. Het omvat [38](#page=38):
1. De activiteit op de werf [38](#page=38).
2. Het bij de activiteit horende materiaal, materieel, gebruikte producten en uitvoeringswijzen [38](#page=38).
3. De veiligheidsrisico's die bij elk van de bovengenoemde punten horen [38](#page=38).
> **Tip:** Dit specifieke plan is individueel voor de activiteit van de (onder)aannemer en beoordeelt de volledigheid van de gekoppelde veiligheidsrisico's voor materiaal, materieel, gebruikte producten en uitvoeringswijzen [39](#page=39).
### 4.3 Goedkeuring van het veiligheids- en gezondheidsplan
* Het specifiek veiligheids- en gezondheidsplan wordt via de hoofdaannemer aan de veiligheidscoördinator voorgelegd ter goedkeuring [35](#page=35).
* De veiligheidscoördinator controleert het plan en werkt het algemeen V&G-plan bij op basis van de specifieke risico's [35](#page=35).
* Werkzaamheden op de bouwplaats mogen pas beginnen na goedkeuring en visum van het specifiek veiligheids- en gezondheidsplan door de veiligheidscoördinator [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Veiligheidscoördinator | Een persoon die door de opdrachtgever of bouwdirectie wordt aangesteld om de coördinatie inzake veiligheid en gezondheid te waarborgen tijdens de ontwerp- en/of uitvoeringsfasen van een bouwwerk. |
| Opdrachtgever | De natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt. Dit kan een individu, een bedrijf of een overheidsinstantie zijn. |
| Bouwdirectie | Een natuurlijke of rechtspersoon die namens de opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp, de uitvoering en/of het toezicht op de uitvoering van het bouwwerk. De Belgische wetgeving splitst dit op in drie specifieke rollen. |
| Aannemer | Een natuurlijke of rechtspersoon die tijdens de uitvoeringsfase van een bouwwerk activiteiten verricht. Dit omvat zowel werkgevers als zelfstandigen die op de bouwplaats werken. |
| Postinterventiedossier (PID) | Een document dat nuttige gegevens bevat voor de veiligheid en gezondheid met betrekking tot een bouwwerk, bedoeld om te worden gebruikt bij eventuele latere werkzaamheden. |
| Preventiebeginselen | Algemene richtlijnen en methoden die worden toegepast om risico's op het werk te vermijden of te beperken, en die geïntegreerd worden vanaf de ontwerpfase. |
| Veiligheids- en gezondheidsplan | Een document dat op basis van risicoanalyses de preventiemaatregelen bevat om werknemers te beschermen tegen risico's voortkomend uit de aard van het bouwwerk, de interactie tussen partijen, of de omgeving. |
| Specifiek veiligheids- en gezondheidsplan | Een plan dat door elke (onder)aannemer wordt opgesteld voor zijn eigen activiteit op de werf, rekening houdend met specifieke risico's gerelateerd aan materiaal, materieel, producten en uitvoeringswijzen. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, wat vereist is om aansprakelijkheid vast te stellen. Er moet aangetoond worden dat de schade het directe gevolg is van de foutieve handeling. |
| Welzijnswet | Een wet die de regels vaststelt met betrekking tot het welzijn van werknemers tijdens het werk, inclusief preventie en bescherming tegen risico's op de werkplek. |
Cover
Les_5_VC_2025.pdf
Summary
# Veiligheidscoördinatie op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen
Dit document beschrijft de regelgeving en de rol van de veiligheidscoördinator op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen, inclusief de betrokken partijen, hun opdrachten, de aanstelling van de coördinator, aansprakelijkheden en het verschil met een preventieadviseur.
## 1. Veiligheidscoördinatie op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen
### 1.1 Inleiding en reikwijdte
Veiligheidscoördinatie op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen is een cruciaal aspect van de arbeidsveiligheid in de bouwsector. Het doel is het voorkomen van beroepsgebonden risico's door middel van een gestructureerde en participatieve aanpak [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 Wettelijke en regelgevende context
De regelgeving omtrent veiligheidscoördinatie is van toepassing op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen. De specifieke wetgeving die van toepassing is, wordt behandeld binnen deze context [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Doelstellingen van de studie
Na het bestuderen van dit onderwerp dient de student in staat te zijn om:
* De toepasselijke regelgeving aan te geven [5](#page=5).
* De verantwoordelijkheden van de veiligheidscoördinator en andere actoren in het bouwproces te duiden [5](#page=5).
* De procedure na een ongeval te beschrijven en maatregelen ter voorkoming van toekomstige ongevallen te formuleren [5](#page=5).
* Een risicoanalyse uit te voeren [5](#page=5).
* De betekenis van veiligheidssignalisatie te kennen [5](#page=5).
* Verschillende veiligheidsaspecten te beschrijven [5](#page=5).
* De regelgeving rond het sloopopvolgingsplan en asbest uit te leggen [5](#page=5).
* Veiligheidsaandachtspunten voor diverse werken op de werf te benoemen [5](#page=5).
* De regelgeving omtrent registratie op de werf te verklaren [5](#page=5).
### 1.4 Betrokken partijen en hun opdrachten
Bij veiligheidscoördinatie zijn diverse partijen betrokken, elk met specifieke opdrachten en verantwoordelijkheden [4](#page=4).
### 1.5 Aanstelling van de veiligheidscoördinator
De aanstelling van de veiligheidscoördinator is gereguleerd. Het is van belang het onderscheid te kennen tussen een veiligheidscoördinator en een preventieadviseur, evenals de specifieke aansprakelijkheden die hieruit voortvloeien [4](#page=4).
### 1.6 Risico's en preventiemaatregelen
Een essentieel onderdeel van de veiligheidscoördinatie is het identificeren van risico's en het implementeren van passende preventiemaatregelen. Dit omvat specifieke aandachtspunten voor werken op hoogte, ingravingen en elektriciteitswerken. Veiligheidssignalisatie speelt hierbij een belangrijke rol [4](#page=4).
### 1.7 SOBANE-methode als instrument
De SOBANE-methode wordt voorgesteld als een globale en participatieve aanpak voor het vermijden van beroepsgebonden risico's en het integreren van preventie in alle aspecten van de onderneming. Deze methode omvat vier niveaus van interventie: Screening (opsporing), OBservatie, ANalyse en Expertise [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 1.7.1 De eerste niveaus: Screening/Opsporing en Observatie
Deze eerste niveaus maken gebruik van een participatieve benadering waarbij de kennis van werknemers over hun eigen arbeidssituatie wordt ingezet. Werknemers worden aangemoedigd na te denken over problemen en mogelijke oplossingen [45](#page=45).
* **Screening/Opsporing:** Dit niveau focust op de identificatie van voornaamste problemen en het verhelpen van flagrante gebreken. Dit gebeurt intern door werknemers die de arbeidssituatie kennen, zelfs zonder specifieke veiligheidsvorming [47](#page=47).
* **Observatie:** Dit niveau, eveneens participatief, focust op specifieke risicodomeinen zoals lawaai, gevaarlijke chemische producten, brandrisico, werkbelasting of stress. Er zijn instrumenten ontwikkeld in de vorm van brochures over specifieke risicodomeinen [48](#page=48).
#### 1.7.2 De niveaus Analyse en Expertise
Indien nodig worden de moeilijkst in te schatten en op te lossen problemen onderzocht door deskundigen, zoals preventieadviseurs. Hun technische en wetenschappelijke kennis vult de praktische kennis van werknemers aan [46](#page=46).
#### 1.7.3 Handleiding voor de aanpak
Een handleiding voor de toepassing van de methode omvat onder andere:
1. Informatie door directie over doelstellingen en het belang van resultaten [54](#page=54).
2. Akkoord van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk [54](#page=54).
3. Groeperen van werkposten tot een te onderzoeken 'arbeidssituatie' [54](#page=54).
4. Aanduiding van een coördinator door de directie met akkoord van werknemers [54](#page=54).
5. Voorbereiding van de coördinator, inclusief het bestuderen en aanpassen van de Déparis-gids [54](#page=54).
6. Samenstelling van een werkgroep met 'sleutelwerknemers' en technisch kader [55](#page=55).
7. Overhandigen van het document 'Uitnodiging' aan werkgroepleden [55](#page=55).
8. Vergadering van de werkgroep in een rustige omgeving [55](#page=55).
9. Duidelijke toelichting door de coördinator over het doel en de procedure [55](#page=55).
10. Doorlopen van elke rubriek, met focus op verbeteringen, wie, wanneer, en de noodzaak van een preventieadviseur. Het schatten van de kostprijs van verbeteringsmaatregelen (nihil, laag, matig, zeer duur) [56](#page=56).
11. Na de vergadering maakt de coördinator een synthese met besproken rubrieken, geplande oplossingen en te bestuderen aspecten met prioriteit [56](#page=56).
12. Voorstellen van de resultaten aan de deelnemers van de werkgroep [56](#page=56).
13. Afronden van de synthese [56](#page=56).
14. Voorstellen van de synthese aan directie en overlegorganen [56](#page=56).
15. Vervolgstudie voor onopgeloste problemen met methode niveau 2, Observatie [56](#page=56).
> **Tip:** De Déparis-gids wordt aangepast aan de specifieke arbeidssituatie door termen te wijzigen, overbodige aspecten weg te laten of toe te voegen [54](#page=54).
> **Voorbeeld:** Een uitnodigingstekst benadrukt dat het doel niet is om te meten hoe gemakkelijk het werk is, maar om concrete, onmiddellijke en lange-termijn acties te identificeren om het werk efficiënter en aangenamer te maken [57](#page=57).
### 1.8 Ongevallenanalyse en preventieve acties
Bij ongevallen is het cruciaal om een analyse uit te voeren, waarbij het risico, de kans en het gevolg gedefinieerd worden. De SOBANE-methode kan gebruikt worden om oplossingen te formuleren en een voorbereiding te maken voor een werfvergadering om preventieve acties te bespreken [75](#page=75).
> **Voorbeeld:** Een opdracht kan zijn om, als werfleider die SOBANE toepast, een eigen praktijkvoorbeeld van een ongeval te nemen, de risicoanalyse uit te voeren en een voorbereiding te maken voor een werfvergadering om preventieve acties te bespreken [75](#page=75).
### 1.9 Vergelijking met een preventieadviseur
De rol en aansprakelijkheden van de veiligheidscoördinator verschillen van die van een preventieadviseur, hoewel preventieadviseurs ingeschakeld kunnen worden voor analyse- en expertisedoeleinden [46](#page=46) [4](#page=4).
---
# Risicoanalyse en preventiemaatregelen
Dit onderwerp behandelt de kernconcepten van risicoanalyse, inclusief het identificeren van gevaren en risicofactoren, en methoden voor het beoordelen en rangschikken van risico's, evenals de toepassing van preventiemaatregelen op verschillende niveaus [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.1 Wat is een risicoanalyse?
Risicoanalyse is de identificatie van gevaren voor het welzijn van werknemers tijdens hun werkzaamheden, het vaststellen en bepalen van de bijbehorende risico's, en de beoordeling van deze risico's. Het hoofddoel van risicoanalyse en gerelateerde activiteiten is het vaststellen van preventieve maatregelen [18](#page=18).
Een risico is geen statisch gegeven; het vormt de kern van een systeem waarbij alle elementen op elkaar inwerken. Wijzigingen in één of meerdere risicofactoren leiden onmiddellijk tot een verandering in het risico. Risico's kunnen snel en aanhoudend wisselen, vergelijkbaar met een rekenblad. Preventie van schade beoogt het identificeren en variëren van risicofactoren van elke schadevorm, zodat het risico steeds nul benadert [7](#page=7).
### 2.2 Kernbegrippen binnen risicoanalyse
#### 2.2.1 Gevaren en Risico's
* **Gevaar:** Een intrinsieke eigenschap van een stof, machine, situatie, etc. die schade kan veroorzaken [11](#page=11).
* **Risico:** De waarschijnlijkheid dat schade of aantasting van het welzijn van werknemers optreedt onder bepaalde gebruiksomstandigheden of door blootstelling aan een gevaar, en de mogelijke omvang van die schade of aantasting [19](#page=19).
* **Risicofactoren:** Factoren van collectieve of individuele aard die ingrijpen op het gevaar en de waarschijnlijkheid van kwalijke gevolgen of schade, alsook de omvang ervan, verhogen of verminderen [19](#page=19) [23](#page=23).
#### 2.2.2 Schade en Blootstelling
* **Schade:** Elke belemmering van het fysiek, intellectueel en/of psychisch goed functioneren van een werknemer [21](#page=21).
* **Blootstelling:** De mate (tijd, intensiteit, etc.) waarin werknemers kunnen worden blootgesteld aan of in contact kunnen komen met een gevaar [22](#page=22).
#### 2.2.3 Preventie
* **Preventie:** Het geheel van bepalingen of maatregelen die worden genomen of vastgesteld in alle stadia van de bedrijfsactiviteit, op alle niveaus, teneinde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen, of schade te vermijden of te beperken [24](#page=24).
#### 2.2.4 Dynamisch risicobeheersingssysteem
Dit is een structurele, planmatige aanpak van preventie gebaseerd op algemene preventiebeginselen, die resulteert in een globaal preventieplan en een jaaractieplan. Het systeem is dynamisch, wat betekent dat het voortdurend wordt aangepast aan gewijzigde omstandigheden en een continu proces is dat nooit stilstaat. Het richt zich op risicobeheersing door preventie te plannen, het welzijnsbeleid uit te voeren, risico's op te sporen en te analyseren, en concrete, te evalueren preventiemaatregelen vast te stellen [25](#page=25).
### 2.3 Methodes voor risicoanalyse en -rangschikking
#### 2.3.1 De Kinney-methode
De Kinney-methode is een veelgebruikte methode voor de rangschikking van risico's. Het risico (R) wordt berekend als het product van drie factoren: waarschijnlijkheid (W), blootstelling (B), en ernst (E) van de gevolgen [27](#page=27) [29](#page=29).
De methode definieert schalen voor elke factor:
* **Waarschijnlijkheid (W):** Virtueel onmogelijk, denkbaar maar onwaarschijnlijk, ongewoon maar nog mogelijk, goed mogelijk, te verwachten [27](#page=27).
* **Blootstelling (B):** Geeft de frequentie van situaties aan waarin werknemers aan het risico kunnen worden blootgesteld: zeer zelden, maandelijks (enkele malen per jaar), wekelijks (occasioneel), dagelijks, voortdurend. Elke situatie kan een waarde krijgen [27](#page=27).
* **Ernst (E):** Betreft de gevolgen na een ongeval, zowel persoonlijk (ramp, dodelijk ongeval, blijvende/niet-blijvende ongeschiktheid) als materieel (uitgedrukt in geldsommen) [27](#page=27).
Door de drie factoren te vermenigvuldigen ($R = W \times B \times E$), verkrijgt men een cijfer voor het risico. Dit cijfer maakt het mogelijk risico's te rangschikken en de grootste eerst aan te pakken. De toepassing van deze methode vereist voldoende gegevens over de betrokken risico's [28](#page=28) [29](#page=29).
> **Tip:** Het doel van risicoanalyse (inzicht verschaffen) is belangrijker dan de specifieke methode die wordt gebruikt [35](#page=35).
### 2.4 Niveaus van preventiemaatregelen
Preventiemaatregelen moeten worden gedefinieerd en toegepast in functie van de uitgevoerde risicoanalyse. Ze worden vastgesteld volgens een specifieke volgorde [11](#page=11):
1. **Primaire preventie (risico's voorkomen):**
* Maatregelen die tot doel hebben risico's te voorkomen, onder andere door gevaren uit te sluiten [11](#page=11).
* **Voorbeeld:** Vervanging van een gevaarlijke stof (bv. asbest) of machine door een niet-gevaarlijke variant, waardoor het risico vanaf de oorsprong volledig wordt uitgeschakeld [11](#page=11).
* Kan ook bestaan uit verbodsbepalingen op gevaarlijke technologieën, indien risicofactoren niet afdoende beheerst kunnen worden [11](#page=11).
2. **Secundaire preventie (schade voorkomen):**
* Maatregelen die tot doel hebben de schade te voorkomen [12](#page=12).
* **Voorbeeld:** Bij werken op grote hoogte, waar het risico niet altijd uit te sluiten is, kan de schade voorkomen worden door collectieve beschermingsmiddelen (leuningen, vangnetten) of individuele beschermingsmiddelen (helm) te gebruiken [12](#page=12).
3. **Tertiaire preventie (schade beperken):**
* Maatregelen die tot doel hebben de schade aan te pakken en de gevolgen ervan te beperken [12](#page=12).
* **Voorbeeld:** Noodplannen, eerste hulp bij ongevallen, vroegtijdige opsporing van beroepsziekten, snel management van werknemers met burn-out symptomen [12](#page=12).
### 2.5 Toepassingsniveaus van preventiemaatregelen
Preventiemaatregelen moeten op drie niveaus worden toegepast [13](#page=13):
1. **Niveau van de organisatie:** Bijvoorbeeld risico op brand voorkomen of beperken door een gepaste gebouwontwerp en materiaalkeuze [13](#page=13).
2. **Niveau van een groep werkposten of functies:** Bijvoorbeeld collectieve beschermingsmiddelen voorzien om risico's te verminderen en schade te vermijden bij werken op hoogte [13](#page=13).
3. **Niveau van het individu:** Bijvoorbeeld vaccinatie tegen hepatitis-B bij blootstelling aan dit virus, of medische onderzoeken bij blootstelling aan carcinogene agentia zoals asbest, om schade te voorkomen of te beperken [13](#page=13).
### 2.6 Algemene preventiebeginselen
De algemene preventiebeginselen omvatten een breed scala aan maatregelen en benaderingen [26](#page=26):
1. Risico's voorkomen [26](#page=26).
2. Evaluatie van risico's die niet voorkomen kunnen worden [26](#page=26).
3. Bestrijding van risico's bij de bron [26](#page=26).
4. Vervanging van gevaarlijke door minder gevaarlijke of niet-gevaarlijke alternatieven [26](#page=26).
5. Voorrang geven aan collectieve beschermingsmaatregelen boven individuele [26](#page=26).
6. Aanpassing van het werk aan de mens [26](#page=26).
7. Volgen van technische ontwikkelingen [26](#page=26).
8. Inperken van risico's op ernstig letsel met materiële maatregelen als prioriteit [26](#page=26).
9. Planning van preventie en uitvoering van beleid [26](#page=26).
10. Voorlichting van werknemers over hun werkzaamheden [26](#page=26).
11. Verschaffen van passende instructies aan werknemers [26](#page=26).
12. Zorgen voor of vergewissen van het bestaan van gepaste veiligheids- en gezondheidssignalering [26](#page=26).
### 2.7 Voorbeelden van Risico's en Preventiemaatregelen
De documentatie bevat diverse voorbeelden van risico's en signalisatie op de werf, zoals bij grondwerken werken op hoogte en het graven van sleuven [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
> **Tip:** De natuur en de mens zelf bieden talrijke voorbeelden van risicoanalyse en preventiemaatregelen [37](#page=37).
### 2.8 Ongevalanalyse
Ongevalanalyse richt zich op het begrijpen hoe een ongeval heeft kunnen gebeuren, wat de oorzaak was, en vooral wat er zal worden gedaan om toekomstige ongevallen te voorkomen. Dit sluit aan bij de bredere doelstellingen van het veiligheidscoördinatie en preventiebeleid [40](#page=40) [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Veiligheidscoördinatie | De coördinatie van maatregelen ter voorkoming van ongevallen en ter bescherming van de gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen, met als doel de veiligheid en gezondheid van werknemers te waarborgen. |
| Risico | De waarschijnlijkheid dat schade of aantasting van het welzijn van werknemers optreedt door blootstelling aan een gevaar, en de mogelijke omvang van die schade of aantasting. Risicofactoren beïnvloeden de kans en omvang van negatieve gevolgen. |
| Risicoanalyse | Het proces van het identificeren van gevaren voor het welzijn van werknemers, het vaststellen en bepalen van de risico's die hieruit voortvloeien, en het beoordelen van deze risico's. Het uiteindelijke doel is het vaststellen van passende preventiemaatregelen. |
| Preventiemaatregelen | Bepalingen of maatregelen die worden genomen in alle stadia van een activiteit om beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen, en schade te vermijden of te beperken. Deze kunnen op organisatorisch, groeps- of individueel niveau worden toegepast. |
| Primaire preventie | Preventiemaatregelen die gericht zijn op het voorkomen van risico's door gevaren uit te sluiten, bijvoorbeeld door de vervanging van gevaarlijke stoffen of machines, of door het verbieden van gevaarlijke technologieën. |
| Secundaire preventie | Preventiemaatregelen die gericht zijn op het voorkomen van schade, zelfs wanneer het risico zelf niet volledig uitgesloten kan worden. Voorbeelden zijn het gebruik van collectieve of individuele beschermingsmiddelen bij werken op hoogte. |
| Tertiaire preventie | Preventiemaatregelen gericht op het beperken van de schade en de gevolgen ervan, bijvoorbeeld door noodplannen, eerste hulp bij ongevallen of vroegtijdige opsporing van beroepsziekten. |
| Risicofactoren | Factoren van collectieve of individuele aard die ingrijpen op een gevaar en de waarschijnlijkheid van kwalijke gevolgen of schade, en de omvang daarvan, verhogen of verminderen. |
| Blootstelling | De mate waarin werknemers in contact kunnen komen met een gevaar, gemeten in tijd, intensiteit, frequentie of andere relevante parameters. Dit beïnvloedt de kans op het optreden van schade. |
| Dynamisch risicobeheersingssysteem | Een planmatige en structurele aanpak van preventie, gebaseerd op algemene preventiebeginselen. Dit systeem wordt continu aangepast aan gewijzigde omstandigheden en evolueert voortdurend om risico's te beheersen en het welzijn van werknemers te waarborgen. |
| Kinney-methode | Een methode voor het rangschikken van risico's, waarbij het risico (R) wordt berekend als het product van waarschijnlijkheid (W), blootstelling (B) en ernst van de gevolgen (E): $R = W \times B \times E$. Deze methode helpt bij het prioriteren van aan te pakken risico's. |
| SOBANE | Een gestructureerde aanpak voor risicobeheer die bestaat uit vier niveaus: Screening (opsporing), OBservatie, ANalyse en Expertise. Het doel is om door middel van een participatieve methode beroepsgebonden risico's te vermijden en preventie te integreren in de onderneming. |
Cover
Les_9_VC_2025.pdf
Summary
# Veiligheidscoördinatie en algemene regelgeving
Dit onderwerp belicht de wetgeving rond welzijn op het werk en de specifieke rol van de veiligheidscoördinator op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen.
### 1.1 Wetgeving en welzijn op het werk
De regelgeving betreffende welzijn op het werk is een cruciaal onderdeel van het veiligheidsbeleid op bouwplaatsen. De student dient inzicht te hebben in welke regelgeving van toepassing is [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 Veiligheidscoördinatie op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen
Veiligheidscoördinatie op tijdelijke en mobiele bouwplaatsen is een specifiek toepassingsgebied binnen de bredere regelgeving voor welzijn op het werk [4](#page=4).
#### 1.2.1 Rol en verantwoordelijkheden
De veiligheidscoördinator heeft specifieke verantwoordelijkheden binnen het bouwproces. Daarbij is het onderscheid tussen een veiligheidscoördinator en een preventieadviseur belangrijk. De coördinator dient aan te geven welke regelgeving specifiek van toepassing is op veiligheidscoördinatie [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.2 Documentatie en procedures
* **Sloopopvolgingsplan (SOP)**:
* **Procedure aanvraag:** Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor sloop of ontmanteling dient de bouwheer een sloopopvolgingsplan te laten opstellen door een onafhankelijk architect of deskundige [29](#page=29).
* **Integratie in documenten:** Het SOP is een integraal onderdeel van het vergunningsaanvraagdossier, de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contracten [29](#page=29).
* **Behoud van exemplaren:** De houder van de omgevingsvergunning, de gemeente, de ontmantelaar/sloper en de veiligheidscoördinator moeten elk een exemplaar bewaren [29](#page=29).
* **Standaardprocedure:** De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) heeft een standaardprocedure ontwikkeld voor de opmaak en controle van het SOP [29](#page=29).
* **Rol van de deskundige:** De deskundige ziet erop toe dat afvalstoffen afkomstig van selectieve sloop of ontmanteling worden afgevoerd naar een vergunde verwerkingsinrichting [29](#page=29).
* **Functie van het sloopopvolgingsplan**:
* Het SOP biedt slopers/aannemers een gedetailleerd overzicht van de afbraakwerkzaamheden [31](#page=31).
* **Voor aannemers:**
* Maakt het mogelijk om op een objectieve manier een gedetailleerde, op het project afgestemde offerte op te maken [31](#page=31).
* Biedt inzicht in aanwezige gevaarlijke afvalstoffen en de benodigde voorzorgsmaatregelen voor een veilige afbraak [31](#page=31).
* Maakt het mogelijk personeel en onderaannemers volledig te informeren over afvalstromen vóór de start van de werken [31](#page=31).
* **Voor de veiligheidscoördinator:**
* Zorgt ervoor dat alle gekende gevaarlijke afvalstoffen tijdig bekend zijn [31](#page=31).
* Maakt een combinatie mogelijk van de risico-analyse van de sloopdeskundige met de eigen risico-analyse voor de verdere werkzaamheden [31](#page=31).
* **Voor de eigenaar:**
* Zorgt ervoor dat de offerte van de aannemer volledig is aangepast aan het project [31](#page=31).
* Minimaliseert de kans op onverwachte (meer)kosten [31](#page=31).
### 1.3 Gevaren, risico's en preventie
Het vak behandelt ook algemene concepten zoals gevaren, risico's, preventie, analyse van ongevallen en oorzakenbomen [4](#page=4).
#### 1.3.1 Risico-analyse en preventiemaatregelen
Een essentieel onderdeel is het maken van een risico-analyse en het implementeren van de bijbehorende preventiemaatregelen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.2 Specifieke veiligheidsaspecten en werkzaamheden
De cursus behandelt de betekenis van veiligheidssignalisatie en specifieke veiligheidsaspecten voor diverse werkzaamheden op de werf [3](#page=3).
* **Slopen**: Dit is een van de specifieke werkzaamheden waar aandacht aan besteed wordt, met focus op preventie [13](#page=13) [33](#page=33).
* **Werken in uitgravingen**: Specifieke aandacht voor deze werkzaamheden en gerelateerde aspecten zoals inplanting, bouwplaatsorganisatie, uitgravingen, grondophopingen, stutten en beschoeiingen [100](#page=100) [4](#page=4).
* **Werken op hoogte**: Dit is een belangrijk thema binnen de veiligheidscoördinatie [13](#page=13) [4](#page=4).
* **Veiligheid met betrekking tot elektriciteit**: Dit aspect wordt behandeld [4](#page=4).
* **Veiligheidssignalisatie**: De betekenis en toepassing ervan worden uitgelegd [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Asbest**: Regelgeving omtrent asbest en de asbestinventaris zijn van belang [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Verbouwen**: Specifieke aandachtspunten bij verbouwingen [49](#page=49).
#### 1.3.3 FOPS beveiliging
Dit is een specifiek beveiligingsonderdeel dat aan bod komt [39](#page=39).
#### 1.3.4 Veiligheidsafstanden
Het concept van veiligheidsafstanden wordt behandeld [34](#page=34).
### 1.4 Veiligheid na een ongeval
De procedure na een ongeval en maatregelen om toekomstige ongevallen te vermijden, worden ook besproken [3](#page=3).
### 1.5 Registratie op de werf
De regelgeving omtrent registratie op de werf is eveneens een onderwerp [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.6 Keuringen en normen
* **Jaarlijkse keuringen**: Keuringen door een bevoegd persoon dienen jaarlijks te gebeuren .
* **Conformiteit met normen**: Conformiteit met normen zoals EN 131 is van belang .
### 1.7 Leermethoden en evaluatie
Ter ondersteuning van het leerproces worden hulpmiddelen zoals Kahoot genoemd .
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de verbanden legt tussen de algemene welzijnswetgeving en de specifieke vereisten voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen, met de nadruk op de rol van de veiligheidscoördinator. De Sloopopvolgingsplan is een concreet voorbeeld van een document dat de rol van verschillende actoren en de preventie van risico's illustreert.
>
> **Tip:** Houd de specifieke verantwoordelijkheden van de verschillende actoren (bouwheer, architect, deskundige, aannemer, veiligheidscoördinator) in het oog, met name in relatie tot documenten zoals het sloopopvolgingsplan.
>
> **Tip:** Besteed extra aandacht aan de specifieke werkzaamheden die als risicovol worden beschouwd (werken op hoogte, uitgravingen, sloop), aangezien deze vaak specifieke coördinatie- en veiligheidsmaatregelen vereisen.
---
# Risicoanalyse en preventiemaatregelen bij specifieke werkzaamheden
Deze sectie behandelt de identificatie van gevaren en risico's, het uitvoeren van risicoanalyses en het implementeren van preventiemaatregelen voor diverse werkzaamheden, waaronder werken in uitgravingen, op hoogte, slopen, en rond wand- en vloeropeningen [4](#page=4).
### 2.1 Algemene principes van risicoanalyse en preventie
Risicoanalyse omvat het identificeren van gevaren, het beoordelen van de risico's die hieruit voortvloeien, en het implementeren van passende preventiemaatregelen. Gevaren kunnen van technische aard zijn, zoals instortingen, vallen, knellingen, of gezondheidsgerelateerd, zoals blootstelling aan stof of gevaarlijke stoffen [15](#page=15) [16](#page=16) [4](#page=4).
> **Tip:** Een effectieve risicoanalyse is cruciaal voor het waarborgen van de veiligheid op de werkplek. Het document benadrukt de noodzaak van een systematische aanpak [4](#page=4).
### 2.2 Werken in uitgravingen
#### 2.2.1 Risico's bij werken in uitgravingen
Werken in uitgravingen brengt diverse risico's met zich mee:
* **Elektrocutie:** Door beschadiging van onder spanning staande kabels [9](#page=9).
* **Brand en explosie:** Door beschadiging van gas- en olieleidingen [9](#page=9).
* **Bedolven worden:** Door inkalving van de sleuf [9](#page=9).
* **Wateroverlast:** Door instromend water [9](#page=9).
* **Bodemvervuiling:** Door beschadiging van leidingen met gevaarlijke stoffen of aanraking met gevaarlijke/biologische stoffen [9](#page=9).
* **Verstikking:** Door beschadiging van gasleidingen [9](#page=9).
* **Val van personen:** Vallen in de uitgraving [73](#page=73).
* **Ongevallen op de sleufbodem zelf.** [73](#page=73).
* **Brand, explosie, verstikking, vergiftiging:** Door aanwezige gassen en dampen [73](#page=73).
* **Vallend materiaal:** Voorwerpen die in de uitgraving vallen [72](#page=72).
#### 2.2.2 Preventieve maatregelen bij werken in uitgravingen
Om de risico's te beheersen, zijn de volgende maatregelen essentieel:
* **Controle op de aanwezigheid van kabels, leidingen en tanks:** Graven mag enkel gebeuren als de liggingsgegevens bekend zijn. Het is aan te raden om proefsleuven te graven om de exacte ligging vast te stellen, waarbij men kan graven tot 1,5 meter van de opgegeven ligging nadat deze vastgesteld is [10](#page=10).
* **Werkwijze graafmachinist:** De graafmachinist graaft enkel op aanwijzing van zijn leidinggevende. Bij schade aan kabels/leidingen of als deze niet op de aangegeven plaats liggen, moet dit direct gemeld worden [10](#page=10).
* **Gebruik van graafmachine:** Een graafbak zonder tanden kan overwogen worden [10](#page=10).
* **Aanpassing helling talud:** De helling moet aangepast zijn aan de diepte van de uitgraving en de aard van de grond [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Beschoeiing:** Verplicht bij uitgravingsdieptes groter dan 1,2 meter. Diverse beschoeiingsmethoden worden genoemd, waaronder metalen damplanken, houten of gecombineerde beschoeiing, metalen beschoeiing, en beschoeiing met prefab-panelen [12](#page=12) [70](#page=70) [94](#page=94).
* **Opstaande kanten:** Voorzien rondom de uitgravingen om te voorkomen dat voorwerpen op personen vallen [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Plaatsing uitgegraven aarde:** Op veilige afstand plaatsen [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Toegang en ontruiming:** Minimaal twee ladders voorzien voor toegang en ontruiming [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Verboden in uitgraving:** Geen gascilinders in de uitgraving [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Hekwerk:** Rond uitgravingen plaatsen [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Veiligheidsafstand:** Voldoende afstand houden tussen de rand van een uitgraving en toestellen, voertuigen, etc [12](#page=12) [70](#page=70).
* **Besloten ruimte:** Diepe uitgravingen worden beschouwd als besloten ruimtes [12](#page=12) [70](#page=70).
#### 2.2.3 Bodemgedrag en uitvoeringstechnieken
Het bodemgedrag is bepalend voor de keuze van de uitvoeringstechniek, met name bij de aanwezigheid van naburige gebouwen of aanvulgrond parallel aan de sleuf. Ontlasting van grond is belangrijk tijdens het graven, het plaatsen van beschoeiing, en het verwijderen van beschoeiing en aanaarden [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84).
> **Tip:** Een grondige analyse van het terrein, inclusief de aard van de bodem (compact, rotsachtig, los, zanderig, leem, klei), is essentieel in de ontwerpfase [74](#page=74) [75](#page=75).
### 2.3 Werken op hoogte
#### 2.3.1 Risico's bij werken op hoogte
Werken op hoogte is het meest voorkomende ongeval in de bouwsector en brengt aanzienlijke risico's met zich mee:
* **Vallen:** Het belangrijkste risico, met een valhoogte van meer dan 2 meter dat als gevaarlijk wordt beschouwd .
* **Vallende voorwerpen:** Materialen of gereedschap die van hoogte vallen en personen raken .
#### 2.3.2 Preventieve maatregelen bij werken op hoogte
De preventiehiërarchie geldt ook hier:
1. **Afschaffen van de noodzaak:** De eerste keuze is om de noodzaak om op hoogte te werken te elimineren, bijvoorbeeld door bediening vanaf gelijkvloers .
2. **Veiligere werkmiddelen:** Gebruik van veiligere middelen zoals een trap .
3. **Collectieve beschermingsmiddelen:** Denk aan leuningen of werkbakken .
4. **Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM):** Zoals een veiligheidsharnas .
#### 2.3.3 Gebruik van steigers
* **Bevoegd persoon:** Bij het gebruik van een steiger moet een bevoegd persoon, aangewezen door de werkgever en met de vereiste kennis door opleiding, aanwezig zijn .
* **Montage:** Voor de montage is een bevoegd persoon nodig die beschikt over de gebruiksaanwijzing van de fabrikant, een berekeningsnota en een montageschema opstelt of aanpast, en een instructienota voor gebruik opstelt .
* **Opbouw:** De werkgever is verantwoordelijk voor de opbouw. De steiger moet bestand zijn tegen belastingen en atmosferische invloeden, stevig verankerd zijn, een stevig draagvlak hebben, en voldoen aan de vereiste vloerafmetingen (minimaal 60 cm breed als er geen materiaal opgeslagen is, en minimaal 100 cm breed als er wel materiaal opgeslagen is) .
* **Afstand steiger-gevel:** Maximaal 30 cm .
* **Toegankelijkheid:** Gedeelten die niet gebruiksklaar zijn, moeten worden afgezet om toegang te voorkomen .
* **Steigerkaart (Scafftag):** Geeft de status van de steiger aan (groen = betreden toegestaan, rood = betreden verboden) .
* **Leuningen:** Essentieel voor de veiligheid, bestaande uit een horizontale bovenlat, tussenleuning en stootboord .
* **Max. belasting:** Moet worden berekend en gerespecteerd .
* **Windkracht:** Werken op hoogte met een steiger mag doorgaans niet bij windkracht 6 Beaufort of hoger .
* **Controlepunten:** Stevige ondergrond, mogelijkheden voor verankering, voorkomen van verplaatsing van de steiger, correct gebruik van verdeelbalken, geen spieën .
* **Veelgebruikte steigers:** ladderopbouwsteigers (lichte werken), rolsteigers, hangende steigers, en vliegende steigers .
#### 2.3.4 Gebruik van ladders
Ladders zijn primair bedoeld voor inspectie- of controlewerkzaamheden en lichte werkzaamheden binnen armbereik. Ze zijn niet geschikt voor zware of langdurige werkzaamheden .
* **Opstelling:** Een ladder moet stabiel staan op een goede ondergrond, met de juiste hellingshoek (circa 75 graden) en 1 meter uitsteken boven het te bereiken oppervlak .
* **Drie aanrakingspunten:** Gebruikers moeten altijd drie contactpunten met de ladder behouden (twee handen en een voet, of twee voeten en een hand) .
* **Max. stahoogte:** 7,5 meter .
* **Aan elkaar maken:** Ladders met meer dan 25 sporten moeten bovenaan worden vastgemaakt .
* **Overlappingslengte:** Minimaal 1 meter voor gekoppelde ladders .
* **Nabijheid elektriciteit:** Gebruik kunststof of houten ladders .
* **Toegang:** Deuren of doorgangen achter een ladder moeten geblokkeerd worden .
* **Persoonstransport:** Is verboden .
* **Belasting:** Alleen opzetten van een ladder is toegestaan tot 25 kg .
> **Tip:** Ladders zijn om te verplaatsen, niet om op te werken !
### 2.4 Slopen
#### 2.4.1 Risico's bij slopen
Bij sloopwerkzaamheden kunnen de volgende risico's optreden:
* **Instorting:** Bedelving of letsel bij instorting van delen van het gebouw [15](#page=15) [21](#page=21).
* **Vallend sloopmateriaal:** Personen die geraakt worden door vallend materiaal [15](#page=15) [21](#page=21).
* **Vrijkomen gevaarlijke stoffen:** Blootstelling aan gevaarlijke stoffen [16](#page=16) [21](#page=21).
* **Struikelen of kwetsen:** Struikelen over afgebroken materiaal of zich kwetsen aan uitstekende delen [15](#page=15) [21](#page=21).
* **Verblinding, verbranding:** Bij oxy-acetyleenbranden [15](#page=15).
* **Knelling:** In de cabine bij machinaal afbreken [15](#page=15).
* **Explosieven:** Bedelving of letsel bij sloop met explosieven [15](#page=15).
* **Gezondheidsrisico's:** Stof, ongedierte, producten, isolatiematerialen, niet afgesloten nutsleidingen, aanwezige toestellen [16](#page=16).
* **Lawaii:** Geluidsoverlast [21](#page=21).
#### 2.4.2 Preventie bij slopen
* **Onderzoek bestaand gebouw:**
* Structurele kenmerken (metaal, beton) [17](#page=17).
* Bouwtoestand (bouwvallig) [17](#page=17).
* Omgeving van het gebouw [17](#page=17).
* Aanwezigheid van wegen, nutsleidingen [17](#page=17).
* Wijzigingen, aanpassingen, renovaties [17](#page=17).
* **Inventarisatie specifieke risico's:** Zoals transformatoren, asbest, oude tanks, bliksemafleiders [18](#page=18).
* **Bepalen sloopmethode:** Rekening houdend met belendende gebouwen, aanwezigheid van derden, omgeving, beperkingen van technieken, en aanwezige machines/installaties [19](#page=19).
* **Sloopopvolgingsplan (SOP):**
* **Verplichting:** Vereist bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken van bepaalde omvang [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Doel:** Hulpmiddel voor selectief slopen en inzamelen, waardoor gevaarlijke afvalstoffen vooraf verwijderd kunnen worden en fracties gerecycleerd kunnen worden [25](#page=25).
* **Inhoud:** Identificatie van de werf en alle vrijkomende afvalstoffen, met een inventaris van gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen. Voor elke stof: benaming, EURAL-code, vermoedelijke hoeveelheid, plaats in het gebouw, en verschijningsvorm [26](#page=26).
* **Toepassingsgrenzen:** Voor niet-residentiële gebouwen > 1000 m³ bouwvlocume, en voor residentiële gebouwen > 5000 m³. Voor infrastructuurwerken > 250 m³ [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Uitzonderingen:** Geen SOP nodig voor het slopen van een eengezinswoning [30](#page=30).
* **Voordelen:** Geeft slopers inzicht voor offerteopmaak, voorzorgsmaatregelen en communicatie. Helpt de veiligheidscoördinator bij risicoanalyses. Voorkomt onverwachte kosten voor de eigenaar [31](#page=31).
* **Maatregelen algemeen:** Inventaris gevaarlijke producten, sloopplan, werf vrijmaken, rekening houden met draagkracht overblijvende constructies, afvoerkokers voor afval, veiligheidshekken, en PBM (helm, schoenen, gehoorbescherming) [21](#page=21).
* **Veiligheidsafstanden:** Moeten worden gerespecteerd [34](#page=34).
### 2.5 Werken rond wand- en vloeropeningen
#### 2.5.1 Risico's bij wand- en vloeropeningen
De belangrijkste risico's bij werken rond wand- en vloeropeningen zijn:
* **Vallen:** Personen die in de openingen vallen [7](#page=7).
* **Geraakt worden door een vallend voorwerp:** Objecten die in de openingen vallen [7](#page=7).
#### 2.5.2 Preventieve maatregelen bij wand- en vloeropeningen
Om deze risico's te beheersen, worden de volgende maatregelen getroffen:
* **Overdekken:** Openingen afdekken met weerstandbiedend materiaal [7](#page=7).
* **Afscherming:** Voorzien van een leuning of hekwerk [7](#page=7).
* **Signalering:** Aanduiden van het gevaar en voorkomen dat mensen in de buurt komen [7](#page=7).
### 2.6 Hijswerkzaamheden
#### 2.6.1 Risico's bij hijswerkzaamheden
Onveilige hijswerkzaamheden kunnen leiden tot ongevallen, met name door:
* **Onjuiste aanslag van lasten:** Verkeerde manier van bevestigen van de last aan de hijsmiddelen .
* **Onveilige hijshoogte:** Onvoldoende ruimte om de last veilig te hijsen .
* **Scherpe randen van lasten:** Kunnen hijsmiddelen beschadigen .
* **Onjuist gebruik van haken:** Waardoor deze kunnen openbuigen .
* **Te grote hoeken bij het hijsen:** Door gebrek aan ruimte .
* **Onstabiele lasten:** Lasten die kunnen schuiven .
* **Onbekende gewichten of zwaartepunten:** Onjuiste inschatting van de last .
#### 2.6.2 Preventieve maatregelen bij hijswerkzaamheden
* **Keuze hijsmiddelen:** Bij onvoldoende hijshoogte is het beter om een hijstraverse, hijsbalk of hijsjuk te gebruiken, in plaats van bijvoorbeeld een kettingtweesprong .
* **Bescherming bij scherpe randen:** Gebruik beschermingshoezen voor hijsbanden of bescherming om de rand van de last .
* **Aanslaan haken:** Haak van binnen naar buiten aanslaan om piekbelasting op het sterkste deel van de haak te laten komen, in plaats van op de veiligheidsklep .
* **Gebruik hijstraverse/hijsbalk/hijsjukk:** Als alternatief om in te grote hoeken te hijsen .
* **Stabiliteit van de last:** De last moet altijd horizontaal en stabiel hangen .
* **Kennis van de last:** Het gewicht en zwaartepunt van de last moeten bekend zijn .
* **Werklast:** Houd je aan de aangegeven werklast en bereken eventuele afwijkingen door de manier van aanslaan .
* **Afstand houden:** Houd afstand van de last na het aanslaan en zorg dat collega's uit de buurt blijven .
* **Kraan/takel recht boven last:** Zorg ervoor dat de kraan of takel altijd recht boven de last hangt .
---
# Veiligheid bij hijs- en hefwerkzaamheden
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de cruciale veiligheidsaspecten die komen kijken bij hijs- en hefwerkzaamheden, met de nadruk op correcte aanslagmethoden, het juiste gebruik van hijsmiddelen en het voorkomen van veelvoorkomende ongevallen [4](#page=4).
### 3.1 Algemene principes van hijs- en hefwerkzaamheden
Veilig hijsen en heffen vereist een grondige voorbereiding en aandacht voor detail om risico's te minimaliseren. De volgende punten zijn essentieel om te onthouden :
* De kraan of takel dient altijd recht boven de last te hangen .
* De last moet te allen tijde horizontaal hangen .
* De last moet stabiel zijn, zodat deze niet kan verschuiven .
* Het is cruciaal om het gewicht van de last en de locatie van het zwaartepunt te kennen .
* De aangegeven werklast mag nooit worden overschreden. Afwijkingen die ontstaan door de manier van aanslaan, dienen berekend te worden .
* Na het aanslaan van de last, dient er afstand gehouden te worden. Collega's in de buurt moeten ook op de hoogte gesteld worden om een risicovolle situatie te voorkomen .
### 3.2 Aanslaan van lasten
Het correct aanslaan van lasten is een fundamenteel onderdeel van veilige hijswerkzaamheden .
#### 3.2.1 Aanslagpunten
* Buitenhoek (kantelhoek): dit refereert naar de hoek tussen de hijsbanden of -kabels en het horizontale vlak. Het is belangrijk om deze hoeken binnen acceptabele grenzen te houden om overbelasting van hijsmiddelen te voorkomen .
* Aanslagpunten op de last: deze moeten stevig en geschikt zijn om de hijsmiddelen te dragen .
#### 3.2.2 Berekenen van het zwaartepunt
Het correct bepalen van het zwaartepunt van een last is essentieel voor een stabiele en veilige hijspoging .
> **Tip:** Een correct berekend zwaartepunt zorgt ervoor dat de last niet gaat kantelen of schuiven tijdens het hijsen .
### 3.3 Keuze van hijsmiddelen en specifieke situaties
De keuze van de juiste hijsmiddelen is afhankelijk van de aard van de last en de omstandigheden op de werf .
#### 3.3.1 Beperkte hijshoogte
Indien er onvoldoende hijshoogte beschikbaar is, is het aan te raden om te kiezen voor alternatieve hijsmiddelen zoals een hijstraverse, hijsbalk of hijsjuk, in plaats van bijvoorbeeld een kettingtweesprong. Door de hijsbreedte te vergroten, kan de benodigde hijshoogte worden gereduceerd .
> **Voorbeeld:** Bij het hijsen van lange objecten in een ruimte met een laag plafond, kan een hijsbalk helpen om de last lager te houden dan wanneer er bijvoorbeeld hijsbanden in een V-vorm gebruikt zouden worden .
#### 3.3.2 Scherpe randen van lasten
Bij het hijsen van lasten met scherpe randen is het cruciaal om de juiste hijsmiddelen te kiezen en extra bescherming te voorzien .
* Gebruik voor lasten met scherpe randen staalkabels, kettingen of hijsbalken .
* Als er toch hijsbanden gebruikt moeten worden, is het verplicht om een beschermingshoes rond de hijsband aan te brengen, of om de scherpe rand van de last zelf te beschermen .
#### 3.3.3 Aanslaan van haken
De manier waarop een haak wordt aangeslagen kan significante veiligheidsimplicaties hebben .
* Het aanslaan van een haak van buiten naar binnen, waarbij de veiligheidsklep naar beneden wijst, brengt risico's met zich mee. De piekbelasting komt dan op het dunste deel van de haak, wat kan leiden tot openbuigen .
* Het is veiliger om de haak van binnen naar buiten aan te slaan. Hierbij wijst de veiligheidsklep naar boven en komt de piekbelasting op de nek van de haak, het dikste en meest stevige onderdeel .
> **Praktijkvoorbeeld:** Medewerkers geven soms aan dat ze "geen ruimte hebben om in kleine hoeken te hijsen" en dus beter in grote hoeken kunnen hijsen. Een veiliger alternatief is het gebruik van een hijstraverse, hijsbalk of hijsjuk, waarmee de last en hijsmiddelen in balans gebracht worden zonder in hoeken te hoeven hijsen .
### 3.4 Veelvoorkomende ongevallen en preventie
Het niet naleven van de veiligheidsvoorschriften bij hijs- en hefwerkzaamheden kan leiden tot ernstige ongevallen. Essentiële preventieve maatregelen omvatten :
* Zorg ervoor dat de kraan of takel altijd recht boven de last hangt .
* Garandeer dat de last horizontaal en stabiel hangt .
* Kennis van het gewicht en zwaartepunt van de last is van vitaal belang .
* Houd u strikt aan de aangegeven werklast en bereken eventuele afwijkingen door de aanslagmethode .
* Creëer een veilige zone rondom de hijswerkzaamheden door afstand te houden en collega's te instrueren .
---
# Asbest en sloopopvolgingsplannen
Dit onderwerp behandelt de regelgeving en procedures rondom asbest, inclusief de asbestinventaris, en het sloopopvolgingsplan, dat verplicht is voor bepaalde sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken om selectieve sloop en afvalinzameling te bevorderen [4](#page=4).
### 4.1 Het sloopopvolgingsplan
#### 4.1.1 Doel en functionaliteit
Het sloopopvolgingsplan (SOP) is een verplicht hulpmiddel bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bepaalde sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken. Het dient om selectief te slopen en selectief afval in te zamelen op de werf. Dit maakt het mogelijk om gevaarlijke afvalstoffen voorafgaand aan de eigenlijke sloop te verwijderen. Selectief ingezamelde fracties kunnen als zuivere stromen rechtstreeks afgevoerd worden voor recyclage. Wanneer de werf wordt opgevolgd door de sloopbeheerorganisatie Tracimat, kan het puin als laag milieurisicoprofiel (LMRP) naar een breker worden afgevoerd [25](#page=25).
#### 4.1.2 Inhoud van het sloopopvolgingsplan
Het sloopopvolgingsplan omvat de identificatie van de werf en alle afvalstoffen die zullen vrijkomen tijdens de sloop of ontmanteling. De inventaris van de materialen geeft een overzicht van de gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen, opgesplitst in bovenbouw, onderbouw en buitenverhardingen [26](#page=26).
Voor elke afvalstof vermeldt het SOP:
* De benaming [26](#page=26).
* De bijhorende EURAL-code [26](#page=26).
* De vermoedelijke hoeveelheid (in kubieke meter of ton) [26](#page=26).
* De plaats binnen het gebouw waar de afvalstof voorkomt [26](#page=26).
* De verschijningsvorm [26](#page=26).
Daarnaast bevat het SOP werfspecifieke aanbevelingen en adviezen over selectieve sloopvoorwaarden [26](#page=26).
#### 4.1.3 Verplichting en omvang
Een sloopopvolgingsplan is verplicht bij de sloop of ontmanteling van gebouwen of infrastructuurwerken waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, vanaf een bepaalde omvang van het betrokken volume [26](#page=26).
**Voor gebouwen geldt:**
* Bij niet-residentiële gebouwen vanaf een totaal betrokken bouwvolume groter dan 1000 m³ [27](#page=27).
* Voor in hoofdzaak residentiële gebouwen (maximaal 1/3 van het betrokken bouwvolume heeft een andere functie dan wonen) enkel voor een betrokken volume groter dan 5000 m³ [27](#page=27).
* Het betrokken volume is de som van de bouwvolumes van alle gebouwen opgenomen in dezelfde omgevingsvergunning [27](#page=27).
**Voor infrastructuurwerken geldt:**
* De afbraak of sloop gekoppeld aan de aanleg of het onderhoud van infrastructuur met een volume van de werken groter is dan 250 m³ [28](#page=28).
#### 4.1.4 Procedure
Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor sloop of ontmanteling laat de bouwheer het sloopopvolgingsplan opstellen door een onafhankelijk architect of deskundige. Het SOP maakt deel uit van het vergunningsaanvraagdossier, de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contracten [29](#page=29).
De houder van de omgevingsvergunning, de gemeente, de ontmantelaar/sloper en de veiligheidscoördinator houden een exemplaar bij. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) heeft een standaardprocedure opgesteld voor de opmaak van een sloopopvolgingsplan en het controleverslag. De deskundige volgt op dat de afvalstoffen die ontstaan bij de selectieve sloop of ontmanteling worden afgevoerd naar een vergunde inrichting voor verwerking [29](#page=29).
#### 4.1.5 Uitzonderingen
Voor het slopen van een eengezinswoning is geen sloopopvolgingsplan nodig [30](#page=30).
#### 4.1.6 Voordelen van het sloopopvolgingsplan
Het SOP dient voor de slopers/aannemers afbraakwerken als volgt:
* Zij kunnen op een objectieve manier een gedetailleerde offerte opmaken, op maat van het project [31](#page=31).
* Zij hebben inzicht in alle aanwezige gevaarlijke afvalstoffen en welke voorzorgsmaatregelen zij dienen te treffen voor een veilige afbraak [31](#page=31).
* Zij kunnen hun personeelsleden/onderaannemers volledig op de hoogte brengen van de aanwezige afvalstromen en hun locatie [31](#page=31).
Voor de veiligheidscoördinator ontwerp en verwezenlijking biedt het SOP het voordeel dat alle gekende gevaarlijke afvalstoffen voor de start van de werken bekend zijn. De voorgestelde risico-analyse door de sloopdeskundige kan worden gecombineerd met de eigen risico-analyse voor het verdere verloop van de werken [31](#page=31).
Voor de eigenaar is het grote voordeel dat de offerte van de aannemer volledig aangepast kan worden aan het project, en de hoeveelheid onverwachte (meer)kosten tot een minimum kan worden herleid [31](#page=31).
### 4.2 Asbest en de asbestinventaris
Asbest wordt ook behandeld binnen de context van veiligheid op de werf. Hoewel de details van de asbestinventaris niet diepgaand worden uitgewerkt op de genoemde pagina's, is het een essentieel onderdeel dat voorafgaat aan sloop- en renovatiewerken om de aanwezigheid van asbest te identificeren en te inventariseren. Dit is van cruciaal belang voor de opstelling van het sloopopvolgingsplan, aangezien asbest een gevaarlijke afvalstof is die specifieke procedures vereist voor verwijdering en afhandeling [4](#page=4).
> **Tip:** De asbestinventaris is de basis voor het identificeren van gevaarlijke afvalstoffen in het sloopopvolgingsplan. Zonder een correcte asbestinventaris kan een sloopopvolgingsplan niet volledig en veilig worden opgesteld.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Veiligheidscoördinator | Een persoon die is aangewezen om de veiligheid en gezondheid op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen te coördineren, met als doel het voorkomen van ongevallen en het waarborgen van een veilige werkomgeving voor alle betrokken partijen. |
| Regelgeving | Een verzameling van wettelijke bepalingen, decreten, koninklijke besluiten en ministeriële omzendbrieven die de normen en procedures vastleggen waaraan bouw- en sloopactiviteiten moeten voldoen om de veiligheid en gezondheid van werknemers en derden te garanderen. |
| Risico-analyse | Een systematisch proces waarbij potentiële gevaren worden geïdentificeerd, de waarschijnlijkheid van het optreden van een ongewenste gebeurtenis wordt ingeschat en de mogelijke gevolgen worden bepaald, teneinde preventieve maatregelen te kunnen treffen. |
| Preventie | Het geheel van maatregelen en acties gericht op het vermijden van ongevallen, ziekten en gevaren op de werkplek, door het wegnemen of beheersen van risico's en het creëren van een veilige werkomgeving. |
| Sloopopvolgingsplan | Een document dat verplicht is bij bepaalde sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken, waarin alle afvalstoffen die vrijkomen worden geïdentificeerd, met informatie over gevaarlijke en niet-gevaarlijke materialen, hun hoeveelheid en herkomst, ter bevordering van selectieve sloop en correcte afvalverwerking. |
| Asbest | Een groep mineralen die van nature voorkomt en die door zijn vezelstructuur en brandwerende eigenschappen veel werd gebruikt in bouwmaterialen. Inademing van asbestvezels kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken, zoals asbestose en mesothelioom. |
| Werken op hoogte | Werkzaamheden die worden uitgevoerd op een hoogte van meer dan twee meter boven de grond of het laagste niveau, waarbij valgevaar bestaat. Dit vereist specifieke veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen om ongevallen te voorkomen. |
| Uitgravingen | Werkzaamheden die betrekking hebben op het afgraven van grond voor de aanleg van funderingen, kelders, leidingen of andere constructies. Deze werkzaamheden brengen risico's met zich mee zoals instorting, bedelving en contact met ondergrondse leidingen. |
| Veiligheidssignalisatie | Visuele waarschuwingsborden en pictogrammen die worden gebruikt om gevaren aan te duiden, verboden kenbaar te maken, verplichtingen weer te geven en veiligheidsinstructies te communiceren op de werkplek. |
| Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM) | Uitrusting die door een werknemer wordt gedragen of gehanteerd om zich te beschermen tegen één of meerdere gevaren die de gezondheid of de veiligheid bij de uitoefening van een beroep of een activiteit kunnen bedreigen. Voorbeelden zijn helmen, veiligheidsschoenen, handschoenen en veiligheidsbrillen. |
| Beschoeiing | Een constructie die wordt aangebracht langs de wanden van een uitgraving om te voorkomen dat de grond instort en om de stabiliteit te waarborgen, vooral bij grotere dieptes of instabiele grondsoorten. |
| Oxy-acetyleenbranden | Een proces waarbij een mengsel van zuurstof en acetyleen wordt gebruikt voor lassen of snijden van metalen. Dit proces brengt risico's met zich mee zoals brand, explosie en verbranding. |
| EURAL-code | De Europese Afvalcatalogus (EURAL) code is een unieke identificatiecode die wordt toegekend aan verschillende soorten afvalstoffen om hun classificatie en beheer te standaardiseren binnen de Europese Unie. |
Cover
Mobiliteit en Maatschappij
Summary
# Het vooruitperspectief en de impliciete autodenken
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Het vooruitperspectief en de impliciete autodenken", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud van pagina 15 tot 174.
## 1. Het vooruitperspectief en de impliciete autodenken
Dit hoofdstuk onderzoekt hoe de auto het denken, de normen, waarden en de inrichting van de samenleving diepgaand beïnvloedt en domineert.
### 1.1 Het auto-matische denken
Het auto-matische denken verwijst naar de diepgewortelde en vaak onbewuste aannames en normen die we hebben ontwikkeld rondom de auto, waardoor deze als een vanzelfsprekend en onmisbaar onderdeel van ons leven wordt beschouwd [18](#page=18).
#### 1.1.1 De alomtegenwoordigheid van de auto
De auto is niet alleen fysiek aanwezig, maar ook conceptueel alomtegenwoordig, zelfs wanneer deze afwezig is. Het is een levensgezel van wieg tot graf [37](#page=37) [42](#page=42).
#### 1.1.2 Menselijke metaforen voor auto's
Auto's worden vaak beschreven met menselijke metaforen, zoals de motor die het "hart" is, de auto die een "ziel" of "karakter" heeft, en wordt soms vergeleken met een "partner" of "vriend". Ook auto-verkeer wordt metaforisch beschreven, zoals "groen licht geven", "een probleem parkeren", "uit de bocht gaan" en "koffie tanken" [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 1.1.3 Impliciete autodenken in taal
Het impliciete autodenken is zichtbaar in alledaagse taal en concepten:
* 'Het verkeer' [46](#page=46).
* 'Bereikbaar' [46](#page=46).
* 'Parkeerprobleem' [46](#page=46).
* Zinnen als "Op 5 minuten van het centrum" en "Waar sta jij?" impliceren de auto als referentiepunt [46](#page=46).
#### 1.1.4 Gevolgen van het auto-matische denken
Dit denken leidt tot de norm dat iedereen een auto heeft of nodig heeft. Het wordt geassocieerd met welvaart ("Tweeverdieners hebben twee auto's") en het ontbreken ervan met armoede ("Geen auto hebben is een teken van armoede"). Dit wordt versterkt door de media die files als een algemeen probleem presenteren, wat de perceptie creëert dat iedereen er dagelijks mee te maken heeft [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 1.1.5 Beleid en het auto-matische denken
Beleid wordt vaak gevormd vanuit dit impliciete autodenken. Dit uit zich in:
* **Framing:** Problemen en prioriteiten worden gedefinieerd vanuit het perspectief van de auto [49](#page=49).
* **"Parkeerbalans":** Een instrument dat de dominantie van parkeerruimte voor auto's legitimeert [49](#page=49).
* **Verkeersborden:** Duidelijk gericht op het reguleren van autoverkeer [49](#page=49).
* **Verkeersreglementering:** Grotendeels afgestemd op de auto [50](#page=50).
* **"EN-EN" beleid:** Vaak een voorkeur voor oplossingen die zowel de auto faciliteren als iets anders toevoegen, waarbij de auto zelden wordt beperkt [51](#page=51).
* **Wegomleidingen:** Ontworpen met de auto als primaire gebruiker, ten koste van fietsers en voetgangers [53](#page=53).
#### 1.1.6 Weggedrag en gedrag
Het auto-matische denken beïnvloedt ook het gedrag op de weg:
* Fietsers worden soms gezien als hinderlijk voor het autoverkeer [57](#page=57).
* Kortstondige overtredingen worden gerechtvaardigd ("Heel eventjes maar!") [58](#page=58).
* Het "Dr. Jekyll & Mr. Hyde-effect" (modale vertekening) suggereert dat mensen zich anders gedragen in de auto dan daarbuiten [59](#page=59).
#### 1.1.7 Handhaving en rechtsspraak
De handhaving en rechtsspraak tonen tolerantie voor autogedrag:
* Gedoogbeleid, weinig en aangekondigde controles [60](#page=60).
* Tolerantie voor kleine snelheids overschrijdingen (bv. V85-norm) [60](#page=60).
* Clementie bij overtredingen, met uitspraken als "De weg zet aan tot…" en "Autorijden is een mensenrecht" [60](#page=60).
#### 1.1.8 Weginrichting
De inrichting van wegen is structureel beïnvloed:
* **POTS-principe:** (impliciet) Prioriteit voor auto's [61](#page=61).
* Scheiding van functies en verkeersstromen, opdeling in tijd en ruimte [61](#page=61).
#### 1.1.9 Verkeersonderzoek
Onderzoek en dataverzameling zijn vaak auto-gecentreerd:
* Wie telt mee? De focus ligt op "pae" (personenauto-equivalenten) in plaats van mensen [65](#page=65).
* Meten van #verplaatsingen of #km, waarbij de auto-kilometers vaak de overhand hebben [65](#page=65).
* Het 'hoofdvervoermiddel' concept is vaak auto-gebaseerd [65](#page=65).
* Filekost berekeningen en tellingen leiden tot louter volgend beleid [65](#page=65).
#### 1.1.10 Fietsstraten en voorrang
Zelfs maatregelen die fietsers bevoordelen, worden vaak vanuit het autodenken getoetst:
* Fietsstraten worden ingevoerd op basis van de verhouding auto's/fietsers [66](#page=66).
#### 1.1.11 Wie krijgt voorrang?
De prioriteit ligt bij de doorstroming van auto's:
* "Groene Golf" faciliteert autoverkeer [67](#page=67).
* Conflictvrije regelingen voor andere weggebruikers zijn vaak de uitzondering [67](#page=67).
#### 1.1.12 Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt heeft zich aangepast aan de auto:
* Rijbewijs is vaak een aanwervingsvoorwaarde [68](#page=68).
* "Salariswagens" zijn gangbaar [68](#page=68).
* Kilometervergoedingen voor auto's zijn meer standaard dan vergoedingen voor openbaar vervoer [68](#page=68).
#### 1.1.13 Routeplanners en GPS
Navigatiesystemen zijn inherent auto-gecentreerd:
* De auto is de norm bij het bepalen van routes [69](#page=69).
* Dit kan leiden tot desoriëntatie en afhankelijkheid [69](#page=69).
#### 1.1.14 Veiligheid en milieu
Veiligheid en milieu worden vaak bekeken door de bril van de auto:
* Veiligheid wordt gedefinieerd vanuit de auto, met concepten als "risicohomeostase" [71](#page=71).
* Milieuaspecten worden soms gebagatelliseerd ("De auto is zijn eigen norm") [72](#page=72).
#### 1.1.15 De auto als ontwerpmaat
De auto wordt steeds meer de maatstaf waaraan de omgeving wordt aangepast, in plaats van andersom. Dit leidt tot een "autostad" ten koste van de "stad" [70](#page=70).
#### 1.1.16 Nieuwe definities
De auto-centrische visie kan leiden tot nieuwe definities, zoals "voetganger = uitgestapte automobilist" .
### 1.2 Snel en ver als norm
De auto-centrische samenleving stelt snelheid en afstand centraal als gewenste en normatieve concepten.
#### 1.2.1 Afstand als statusverhogend element
Afstand wordt niet enkel geaccepteerd, maar ook als een element dat status verhoogt en een suggestie van belangrijkheid impliceert. Zelfs stilstaand appelleren auto's aan een gevoel van "wegwee" [77](#page=77).
#### 1.2.2 Wat is snel?
Er is een verschuiving in de perceptie van snelheid door de jaren heen. De definitie van "stapvoets rijden" varieert sterk per land (bv. 20 km/u in België, 15 km/u in Nederland) [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 1.2.3 Snelheid als vertraging
Historici en filosofen hebben betoogd dat de auto niet altijd sneller is dan andere vervoersmiddelen, vooral wanneer rekening wordt gehouden met het gehele proces van verplaatsing en de context. Henri David Thoreau en Ivan Illich suggereerden dat te voet gaan even snel kan zijn als de trein of auto [81](#page=81).
#### 1.2.4 Snelheid als obstakel en allesafstemming
Alles wat snelheid belemmert, wordt gezien als een obstakel, wat kan leiden tot een "ontmenselijking" van de publieke ruimte. Signalisation, weginrichting en disclaimers worden afgestemd op het maximaliseren van snelheid [82](#page=82) [83](#page=83).
#### 1.2.5 Snel voor wie?
De focus op snelheid is vaak ten koste van andere weggebruikers en de omgeving [84](#page=84).
#### 1.2.6 Het overwicht van parkeren
Ondanks het imago van mobiliteit, brengt de auto het grootste deel van zijn tijd door met parkeren (meer dan 96% in de VS en België) [86](#page=86).
#### 1.2.7 De illusie van snelheid
Het concept van snelheid verschuift van reële snelheid naar de illusie van snelheid [87](#page=87).
#### 1.2.8 Vormtaal van snelheid
De vormtaal van de auto en de straat weerspiegelt dit: auto's worden als racewagens gezien, straten als circuits [88](#page=88).
#### 1.2.9 Mythe van veiligheid en snelheid
Er bestaat een mythe dat veiligheid en snelheid verzoenbaar zijn [89](#page=89).
#### 1.2.10 De cyclus van afstand en snelheid
Afstand vraagt om snelheid, en snelheid vraagt om afstand. De auto wordt als "mateloos" ervaren, zonder onder- of bovengrenzen voor verplaatsingen [91](#page=91) [92](#page=92).
### 1.3 De carchitect
De auto bepaalt in grote mate de architectuur en de ruimtelijke ordening, zowel op micro- als macroniveau.
#### 1.3.1 Aantrekkelijk of vertrekkelijk wonen
De auto beïnvloedt de woonkeuze en de inrichting van woongebieden, waarbij "aan-trekkelijk" wonen vaak synoniem staat voor auto-gericht wonen .
#### 1.3.2 Garage en oprit
De garage en oprit worden centrale elementen in de woning, die fungeren als belangrijkste contact met de buitenwereld, maar ook leiden tot blinde gevels, verzegeling, ruimtebeslag, kosten en privatisering van de publieke ruimte .
#### 1.3.3 Evolutie van architectuur
De architectuur is geëvolueerd met de auto:
* **Generieke vormgeving:** Overal dezelfde, herkenbare structuren .
* **Oppervlakkigheid:** Minder aandacht voor detail .
#### 1.3.4 Nieuwe architectuurvormen
De auto heeft geleid tot specifieke architectuurvormen zoals drive-ins, tankstations, motels, parkeergarages en automusea .
#### 1.3.5 De auto als vanzelfsprekend gegeven
De auto wordt als een "vanzelfsprekend" gegeven beschouwd, wat kan leiden tot kostprijsverhoging en sociale uitsluiting .
### 1.4 De auto als ruimtelijke ordener
De auto is een dominante kracht in de ruimtelijke ordening, waarbij functies en verkeersstromen worden gescheiden.
#### 1.4.1 CIAM en functiescheiding
De principes van CIAM (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne), met name de scheiding van functies en verkeersstromen, zijn sterk beïnvloed door de auto. Zelfs Le Corbusier worstelde hiermee .
#### 1.4.2 Verheerlijking van de beweging
Er is een verheerlijking van de beweging en automobiliteit, waarbij stilstand als achteruitgang wordt gezien en de auto als een middel voor logistieke groei .
#### 1.4.3 Middelpuntvliedende krachten
De auto bevordert middelpuntvliedende krachten, wat leidt tot een negatieve ruimte, restruimte, steden zonder centrum en de "donut"-stad .
#### 1.4.4 Hoe meer auto-stad, hoe minder stad
Hoe meer de stad wordt ingericht voor de auto, hoe minder leefbare stad er overblijft .
#### 1.4.5 Verdringdingseffect
De auto verdringt andere functies en leidt tot monofunctionele en monotone ruimtes .
#### 1.4.6 Eilandeffect
De auto kan leiden tot een "eilandeffect", waarbij ruimtes geïsoleerd raken .
#### 1.4.7 Verweer en macro-effecten
Verweer tegen auto-dominantie is vaak beperkt tot NIMBY (Not In My Backyard) of milderende maatregelen. Macro-effecten omvatten suburbanisatie, groeiende afstanden, verlinting, versnippering en excessief ruimtebeslag .
#### 1.4.8 Barrièrevorming
De auto creëert barrières in de publieke ruimte .
#### 1.4.9 De auto overwindt de afstand die hij zelf schept
De auto creëert de behoefte aan afstand door de ruimte te vergroten, om vervolgens zelf de overwinning op die afstand te claimen. De auto creëert zijn eigen noodzaak .
#### 1.4.10 Public domain als parkeergarage, tankstation, living
Het publieke domein wordt vaak gedomineerd door de auto, functionerend als parkeergarage, tankstation of verlengstuk van de woonkamer .
#### 1.4.11 Auto-imperialisme
Dit auto-imperialisme wordt gedoogd, geofficialiseerd en gefaciliteerd. Paaltjes worden gezien als "antistoffen" van de openbare ruimte die de auto-dominantie proberen tegen te gaan .
#### 1.4.12 Auto als ontwerpmaat
De auto wordt steeds meer een ontwerpmaat die vermeden moet worden .
### 1.5 De auto als sociale positie-bepaler
De auto speelt een significante rol in sociale status, identiteit en sociale uitsluiting.
#### 1.5.1 Van pleziermachine naar vervoermiddel en terug
De perceptie van de auto evolueert, van een symbool van vrijheid en plezier naar een puur functioneel vervoermiddel, en soms weer terug .
#### 1.5.2 Statusdrager
De auto is een duidelijke statusdrager. Het behalen van een rijbewijs werd vroeger gezien als een grote overwinning en synoniem voor vrijheid en macht .
#### 1.5.3 Statusfraude
Er is sprake van "statusfraude" waarbij auto's primair dienen om te stallen en uit te stallen, wat de daadwerkelijke mobiliteitsbehoefte overstijgt .
#### 1.5.4 Sociale mobiliteit (of immobiliteit)
De auto kan mensen van de ene sociale klasse naar de andere "vervoeren", maar kan ook sociale klassen scheiden .
#### 1.5.5 Surrogaat-identiteit
De auto wordt een (surrogaat-)identiteit, die mede de persoonlijkheid en sociale groep bepaalt .
### 1.6 Carcocooning
Carcocooning beschrijft het fenomeen waarbij de auto een leefruimte wordt, een beschermde cocon, waardoor de gebruiker vervreemdt van de omgeving.
#### 1.6.1 Probleem: Files en tijdverlies
Files en het tijdverlies dat hiermee gepaard gaat, worden geconfronteerd .
#### 1.6.2 Antwoord: Auto als bestemming en leefruimte
De auto wordt gezien als bestemming op zich, een "monovolume", een woonkamer en kantoor. Zelfrijdende auto's versterken dit potentieel .
#### 1.6.3 Virtualisering en persoonlijke ruimte
De auto wordt een tijdelijke habitat, steeds persoonlijker en familialer, waarin onbekenden niet welkom zijn (liften is verleden tijd). Communicatie binnen de auto wordt intiemer, maar ook geïsoleerd van de buitenwereld .
#### 1.6.4 Probleem: Ongevallen, milieu en gezondheid
Naast de impact van files, worden ongevallen, milieu- en gezondheidsproblemen genoemd. De mythe van veiligheid wordt bevraagd .
#### 1.6.5 Antwoord: Veiligheidsmythe, 4x4, hybride, pollenfilter
Maatregelen zoals de focus op 4x4, hybride en e-auto's, en zelfs pollenfilters ("Grote Boze Wereld") worden aangehaald als reacties, vaak gericht op het creëren van een grotere cocon .
#### 1.6.6 'Air conditioned isolation'
Dit concept benadrukt de vervreemding van de omgeving en andere weggebruikers, waarbij communicatie terugvalt naar een dierlijk niveau .
### 1.7 Mijn auto, mijn schijnvrijheid
Het idee van "vrijheid" die de auto biedt, wordt in twijfel getrokken; het blijkt vaak een illusie die leidt tot afhankelijkheid.
#### 1.7.1 Alles, altijd, onmiddellijk, overal
De auto belooft de mogelijkheid om "alles, altijd, onmiddellijk, overal" te bereiken .
#### 1.7.2 Voor wie?
Deze belofte geldt echter niet voor iedereen; kinderen, ouderen, gehandicapten, kansarmen en niet-autobeschikkers worden uitgesloten .
#### 1.7.3 De AAOO-generatie
Dit verwijst naar een generatie die sterk afhankelijk is van auto's voor hun mobiliteit en levensstijl .
#### 1.7.4 Autovrijheid of auto-afhankelijkheid?
De auto leidt vaak tot auto-afhankelijkheid, met een "achterbankgeneratie", beperkte autonomie voor kinderen en "kinderreservaten" .
#### 1.7.5 De auto als koekoek in een mensen-nest
De auto wordt vergeleken met een koekoek die haar eieren legt in een mensen-nest, wat de natuurlijke orde verstoort en de menselijke leefomgeving overneemt .
#### 1.7.6 "EN-BELEID" wordt "OF-BELEID"
Het "en-en"-beleid, dat oorspronkelijk bedoeld was om verschillende vervoerswijzen te faciliteren, wordt in de praktijk vaak een "of-of"-beleid waarbij de auto de winnaar is .
### 1.8 Vooruitperspectief op zijn retour?
Het hoofdstuk eindigt met een blik op mogelijke veranderingen en alternatieven voor het huidige auto-dominante systeem.
#### 1.8.1 Mogelijke beleidsveranderingen
Er zijn indicaties van een verschuiving naar meer mens- en fietsvriendelijk beleid:
* Beperkt eenrichtingsverkeer (BEV) .
* Schoolstraten, speelstraten, fietsstraten, fietszones .
* "Fietsers rechtsaf door rood" .
* Doorlopende straten waar fietsers en voetgangers zwaarder wegen in de berekening .
* Het STOP-principe (Stoppen, Transporteren, Oriënteren, Parkeren) als officieel beleid .
* Wettelijk verplichte fietsvergoedingen in bepaalde sectoren .
* Verkeersberichten voor fietsers op de radio .
* Nieuwe begrippen zoals de 8-80-norm/kindnorm en de 'fietstoets' .
---
# De maatschappelijke rol van verkeerskunde
De maatschappelijke rol van verkeerskunde omvat de evolutie van het vakgebied, de impact van beleidskeuzes en de verschuivingen in de waardering van mobiliteit en ruimtegebruik binnen de samenleving. Het vakgebied is geëvolueerd van een economische invalshoek naar integrale planning, van verkeerskunde naar verblijfskunde, en van een focus op het ontwijken van verkeer naar het faciliteren van ontmoetingen [10](#page=10).
### 2.1 Historische evolutie en kernconcepten
#### 2.1.1 Van economische invalshoek naar integrale planning
Traditioneel lag de nadruk in de verkeerskunde op het faciliteren van economische stromen, met name automobiliteit. Dit werd geassocieerd met economische groei en vooruitgang, waarbij "stilstand is achteruitgang" een veelgehoorde leuze was. Vlaanderen werd gepromoot als "logistieke draaischijf" [10](#page=10) .
#### 2.1.2 Van verkeerskunde naar verblijfskunde
Een significante ontwikkeling is de verschuiving van een puur verkeersgerichte benadering naar een bredere 'verblijfskunde'. Dit houdt in dat er niet alleen gekeken wordt naar de efficiëntie van doorstroming, maar ook naar de leefbaarheid, veiligheid en de kwaliteit van de verblijfsruimtes zelf [10](#page=10).
#### 2.1.3 Van ontwijken naar ontmoeten
De focus is verschoven van het zoveel mogelijk ontwijken van verkeer, met name auto's, naar het creëren van ruimtes waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. Dit impliceert een herwaardering van publieke ruimtes en een aanpassing van infrastructuur om ontmoetingen te stimuleren in plaats van te vermijden [10](#page=10).
### 2.2 Invloed van beleidskeuzes en ideologieën
#### 2.2.1 CIAM en functiescheiding
De Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (CIAM) heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de verkeerskunde, met name door het principe van functiescheiding te propageren. Dit beleid streefde naar het strikt scheiden van functies (wonen, werken, recreatie) en verkeersstromen, met name die van de auto .
#### 2.2.2 Verheerlijking van de beweging
Een dominante ideologie in een bepaalde periode was de verheerlijking van de beweging, met de auto als symbool van vrijheid en welvaart. Dit leidde tot beleid dat gericht was op het maximaliseren van automobiliteit en het faciliteren van snelle doorstroming .
#### 2.2.3 Het verdringingseffect
Het principe van functiescheiding, vaak gedreven door de verheerlijking van de auto, heeft geleid tot een verdringingseffect. Dit uit zich op twee niveaus :
* **Micro-niveau:** Bepaalde functies worden uit de directe leefomgeving verdrongen.
* **Macro-niveau:** Het beleid leidt tot monofunctionele en monotone ruimtes die minder aantrekkelijk zijn voor verblijf en ontmoeting .
### 2.3 Hedendaagse ontwikkelingen en vooruitzichten
De hedendaagse verkeerskunde kent een reeks van nieuwe inzichten en beleidsinitiatieven die een breder maatschappelijk perspectief weerspiegelen .
#### 2.3.1 Nieuwe beleidsinstrumenten en concepten
* **Beperkt eenrichtingsverkeer (BEV):** Een strategie om verkeersstromen te reguleren en de leefbaarheid te verbeteren .
* **Specifieke straten:** Introductie van schoolstraten, speelstraten en fietsstraten om specifieke gebruikersgroepen te bevoordelen en de veiligheid te verhogen .
* **Fietsgerelateerde maatregelen:**
* 'Fietsers rechtsaf door rood' .
* DooRlopende straten voor fietsers .
* Verkeersberichten voor fietsers op de radio .
* Fietsvergoeding die wettelijk verplicht is in bepaalde sectoren .
* **Prioritering van kwetsbare weggebruikers:**
* Zwarte puntenanalyse waarbij fietsers en voetgangers zwaarder wegen in de berekening .
* Het STOP-principe (Stoppen, Tragen, Opvangen, Promoten) is officieel beleid, wat een verschuiving aangeeft naar duurzame en mensgerichte mobiliteit .
* **Nieuwe normen en begrippen:** De 8-80-norm (een omgeving die geschikt is voor zowel 8-jarigen als 80-jarigen) en de 'kindnorm' worden geïntroduceerd, evenals concepten zoals de 'fietstoets' .
> **Tip:** De evolutie van de verkeerskunde toont een duidelijke verschuiving van een autogerichte, economisch gedreven benadering naar een meer integrale, mensgerichte en leefbaarheidsgeoriënteerde visie. Het begrijpen van deze historische context is cruciaal om hedendaagse verkeersvraagstukken te duiden.
---
# Paradigma's en de brever-wet
Dit onderwerp onderzoekt de verschillende denkkaders (paradigma's) die mobiliteitsbeleid beïnvloeden en hun relatie met specifieke wetmatigheden, zoals de Brever-wet [14](#page=14).
### 3.1 Evolutie van de verkeerskunde
De geschiedenis van de verkeerskunde kan worden gekenmerkt door een verschuiving in de benadering en focus. Deze evolutie omvat veranderingen van een economische invalshoek naar integrale planning, van verkeerskunde naar verblijfskunde, en van een strategie van ontwijken naar ontmoeten [10](#page=10).
### 3.2 Paradigma's in mobiliteitsbeleid
Paradigma's vertegenwoordigen de dominante denkkaders en aannames die de manier waarop we naar mobiliteit kijken en beleid vormgeven, beïnvloeden. Deze denkkaders sturen de prioriteiten, de gebruikte methoden en de doelstellingen van mobiliteitsinitiatieven. De analyse van deze paradigma's is cruciaal voor het begrijpen van de achterliggende redenen voor specifieke beleidskeuzes en ontwikkelingen in de verkeerskunde [10](#page=10) [14](#page=14).
### 3.3 De Brever-wet
De Brever-wet wordt in deze context genoemd als een specifieke wetmatigheid die verband houdt met mobiliteit en beleid. Hoewel de precieze inhoud van de Brever-wet niet in detail wordt uitgewerkt op de genoemde pagina's, impliceert de vermelding ervan dat er specifieke, mogelijk kwantitatieve, relaties bestaan binnen mobiliteitssystemen die beleidsvorming sturen. Een citaat suggereert dat de naleving van regels centraal staat in de preventie van ongevallen, wat een mogelijke link kan zijn met wetmatigheden zoals de Brever-wet, indien deze zich richt op gedrag of systeemgedrag onder bepaalde regels [14](#page=14).
> **Tip:** Wanneer je de Brever-wet bestudeert, zoek dan naar de onderliggende aannames over menselijk gedrag, systeemdynamiek en de rol van regelgeving in het bereiken van mobiliteitsdoelen.
### 3.4 Verbinding tussen paradigma's en wetmatigheden
De studie van paradigma's en de Brever-wet samen benadrukt de noodzaak om de conceptuele kaders waarbinnen mobiliteitsvraagstukken worden geanalyseerd, te doorgronden. Veranderingen in paradigma's kunnen leiden tot heroverwegingen van bestaande wetmatigheden of de ontwikkeling van nieuwe inzichten en modellen. Een paradigma dat bijvoorbeeld de nadruk legt op veiligheid en het vermijden van risico's, zal anders omgaan met de implicaties van een wet als de Brever-wet dan een paradigma dat focust op efficiëntie of toegankelijkheid. De ontwikkeling van de verkeerskunde van "ontwijken" naar "ontmoeten" suggereert bijvoorbeeld een fundamentele verschuiving in hoe de ruimte wordt ingericht en hoe interacties tussen verkeersdeelnemers worden gepercipieerd, wat onvermijdelijk invloed heeft op de toepassing en interpretatie van verkeerswetten [10](#page=10) [14](#page=14).
> **Tip:** Probeer in je analyse altijd de actuele paradigma's te identificeren die ten grondslag liggen aan huidig mobiliteitsbeleid, en overweeg hoe deze paradigma's de interpretatie en toepassing van wetmatigheden zoals de Brever-wet beïnvloeden.
---
# Inleiding en leerdoelstellingen
Deze sectie introduceert het vakgebied mobiliteit en maatschappij, stelt de docent voor en schetst de leerdoelstellingen voor de studenten.
### 1.1 Kennismaking met de docent en de aanpak
De docent, Kris Peeters, wordt voorgesteld als een zelfstandig consulent met een gevarieerd parcours in theorie/praktijk, beleid/administratie en de private/publieke sector. Hij is te bereiken via e-mail of Blackboard. De aanpak van de cursus is theoretisch en praktisch, kritisch en interactief, met gebruik van cases, lectuur en het stimuleren van zelfstandige meningsvorming. De school wordt gedefinieerd als een ruimte voor vrij denken, spreken en discussiëren. Er wordt benadrukt dat lezen, kijken en schrijven centraal staan [3](#page=3) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 1.2 Leerdoelstellingen
De leerdoelstellingen voor dit vak zijn breed en gericht op een fundamentele heroriëntatie op het concept mobiliteit:
* **Anders leren kijken naar mobiliteit:** Begrijpen dat mobiliteit veelomvattender is dan enkel (auto)verkeer [9](#page=9).
* **Taal en denken:** Zich realiseren dat taal ons denken stuurt en dat de manier waarop een probleem wordt geformuleerd, bepalend is voor de uiteindelijke oplossing [9](#page=9).
* **Kritische analyse:** Kritisch leren kijken naar mediaberichtgeving over mobiliteit [9](#page=9).
* **Probleem- en kansherkenning:** Leren herkennen van zowel mobiliteitsproblemen als oplossingskansen [9](#page=9).
* **Denkkaders identificeren:** Herkennen van verschillende denkkaders of paradigma's binnen het domein van mobiliteit [9](#page=9).
* **Complexiteit van mobiliteit:** Beseffen dat de concrete verschijningsvorm van mobiliteit voortkomt uit een complex samenspel van formele en informele processen, die op hun beurt de vertaling zijn van uitgesproken of onuitgesproken normen en waarden [9](#page=9).
* **Advies formuleren:** Eenvoudige adviezen kunnen formuleren met betrekking tot mobiliteitsvraagstukken [10](#page=10).
* **Historische context:** Op hoofdlijnen de geschiedenis van de verkeerskunde kennen, met aandacht voor de evolutie van een economische invalshoek naar integrale planning, van verkeerskunde naar verblijfskunde, en van ontwijken naar ontmoeten [10](#page=10).
### 1.3 Verplichte lectuur
Het boek 'Het recht van de snelste' van Thalia Verkade en Marco te Brömmelstroet wordt aangeduid als verplichte lectuur. Dit boek wordt gepresenteerd als een toegankelijke kennismaking met een alternatieve kijk op onze publieke ruimte, die gedomineerd wordt door autoverkeer. Begrijpend lezen is cruciaal voor dit werk. Een test op 4 november is bedoeld als een 'zelftest' [11](#page=11).
### 1.4 Indicatie van de inhoudsopgave
De inhoud van de cursus is opgebouwd rond verschillende hoofdstukken, waaronder 'Het vooruitperspectief' (met het boek 'Het recht van de snelste' en een ander boek met dezelfde titel), 'De maatschappelijke rol van verkeerskunde', 'Paradigma's en de brever-wet', en een hoofdstuk met diverse onderwerpen zoals systeemfouten, openbaar vervoer, mobiliteit en corona, en mythen. Naast de powerpoints en eigen notities, is er ook een aanbevolen (niet-verplichte) lectuurlijst. Het boek 'Het vooruitperspectief' wordt expliciet genoemd. Een fragment uit 'Vastgelopen wagen' van Lucas van Uden (1595 - ca. 1672) wordt getoond [12](#page=12) [14](#page=14).
> **Tip:** Besteed veel aandacht aan de leerdoelstellingen, aangezien deze de rode draad vormen voor de gehele cursus en de focus van de evaluaties zullen bepalen.
> **Voorbeeld:** Het besef dat taal ons denken stuurt (een leerdoelstelling) impliceert dat termen als 'fietspad' of 'snelweg' niet neutraal zijn, maar een bepaalde visie op mobiliteit uitdragen. Kritisch kijken naar berichtgeving betekent onder andere herkennen welke termen worden gebruikt en welke implicaties dit heeft [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Voorruitperspectief | Een denkkader dat de auto en het bijbehorende denken centraal stelt bij de analyse en inrichting van de publieke ruimte, waarbij alternatieve mobiliteitsvormen ondergeschikt worden gemaakt. |
| Impliciete autodenken | De vanzelfsprekende en onbewuste aannames en gewoontes die voortkomen uit een maatschappij die gedomineerd wordt door de auto, wat leidt tot een voorkeursbehandeling van autoverkeer in beleid en inrichting. |
| Cararchitect | Een term die de rol van de auto als vormend element van de gebouwde omgeving beschrijft, waarbij architectuur en stedenbouw worden aangepast aan de behoeften en de aanwezigheid van de auto. |
| Ruimtelijke ordener | Een element dat de indeling en organisatie van de fysieke ruimte bepaalt. In deze context verwijst het naar de auto als het primaire principe waarop steden en landschappen worden ingericht. |
| Paradigma | Een fundamenteel denkkader of een set van aannames en concepten die de basis vormen voor wetenschappelijke onderzoek en beleidsvorming binnen een bepaald veld, zoals mobiliteit en verkeerskunde. |
| Verkeerskunde | Het vakgebied dat zich bezighoudt met het bestuderen, plannen, ontwerpen en beheren van verkeerssystemen, met als doel de veiligheid, efficiëntie en duurzaamheid van mobiliteit te bevorderen. |
| Verkeerswethouder | Een politiek ambt dat verantwoordelijk is voor verkeersbeleid en -beheer binnen een gemeente of regio. |
| Modale shift | Een verandering in de verdeling van het gebruikte vervoersmiddel binnen een bevolking, vaak met het doel om over te schakelen van milieubelastende vervoerswijzen naar duurzamere opties zoals openbaar vervoer, fietsen of lopen. |
| Carcocooning | Het fenomeen waarbij de auto als een beschermende en afgesloten ruimte wordt ervaren, waarin de inzittenden zich afsluiten van de buitenwereld en andere weggebruikers, wat kan leiden tot vervreemding en verminderde sociale interactie. |
| Vervoermiddel | Een object of systeem dat gebruikt wordt om personen of goederen van de ene plaats naar de andere te verplaatsen, zoals een auto, fiets, trein of boot. |
| Stop-principe | Een principe in verkeersmanagement waarbij de doorstroming van verkeer wordt onderbroken om prioriteit te geven aan andere verkeersdeelnemers of functies, vaak gericht op het verbeteren van de leefbaarheid of veiligheid in stedelijke gebieden. |
| Risicohomeostase | Het psychologisch principe waarbij mensen, na het nemen van veiligheidsmaatregelen, geneigd zijn meer risico te nemen omdat ze zich veiliger voelen. Dit kan leiden tot compensatiegedrag dat de voordelen van de veiligheidsmaatregel tenietdoet. |
| Auto-imperialisme | De dominantie van de auto in de publieke ruimte en in beleidsvorming, waarbij de behoeften en belangen van automobilisten systematisch voorrang krijgen op die van andere weggebruikers en de leefomgeving. |
| AAOO-generatie | De generatie die is opgegroeid in een omgeving waar de auto alomtegenwoordig was en centraal stond in het dagelijks leven, wat kan leiden tot een hoge mate van auto-afhankelijkheid en een beperkt bewustzijn van alternatieve mobiliteitsvormen. |
Cover
Presentatie Theorieles 1 v6 20250921 (1).pdf
Summary
# Wat is beton en zijn samenstelling
Beton wordt gedefinieerd als een kunstmatig gesteente dat dient als bouwmateriaal, samengesteld uit granulaten en een bindmiddel dat na verloop van tijd uithardt [3](#page=3).
### 1.1 Definitie van beton
Beton is een 'composiet' materiaal, wat betekent dat het is samengesteld uit verschillende componenten. Na het uithardingsproces vormt beton een 'monoliet', oftewel één solide steen. Het is een veelzijdig bouwmateriaal dat, terwijl het nog vers is, in vrijwel elke gewenste vorm kan worden gegoten [4](#page=4).
### 1.2 Samenstelling van beton
De samenstelling van beton omvat twee hoofdbestanddelen: granulaten en een bindmiddel [3](#page=3).
#### 1.2.1 Granulaten
Granulaten zijn grove en fijne steenachtige korrels die aan het beton worden toegevoegd [3](#page=3).
* **Grove granulaten:** Deze worden meestal gevormd door grind (kiezel) of steenslag [3](#page=3).
* **Fijne granulaten:** Deze worden ook wel zand genoemd [3](#page=3).
> **Tip:** Beton dat uitsluitend fijne granulaten (zand) bevat in plaats van zowel grove als fijne granulaten, wordt mortel genoemd [3](#page=3).
#### 1.2.2 Bindmiddel
Het bindmiddel is essentieel voor het uitharden van het beton. In gewoon 'cementbeton' bestaat het bindmiddel uit cementpasta, die op zijn beurt weer bestaat uit cement en water [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.3 Cement en zijn eigenschappen
Cement is een fijn poeder dat is samengesteld uit kunstmatige mineralen. Wanneer cement met water wordt gemengd, ontstaat cementpasta [5](#page=5).
* **Hydraulisch bindmiddel:** Cement wordt geclassificeerd als een 'hydraulisch' bindmiddel. Dit betekent dat cement niet 'droogt' in de gebruikelijke zin, maar reageert met water om uit te harden. Deze reactie vindt plaats zowel in de lucht als onder water [5](#page=5).
* **Stabiliteit in water:** De resulterende cementsteen, wat de verharde cementpasta is, is stabiel en lost niet op in water [5](#page=5).
### 1.4 Verschillende soorten beton
Naast het standaard cementbeton bestaan er diverse andere soorten beton die zich onderscheiden door hun bindmiddel of structuur [6](#page=6).
* **Gipsbeton:** Dit type beton maakt gebruik van gips als bindmiddel en wordt soms toegepast in bijvoorbeeld vloerplaten [6](#page=6).
* **Asfalt(beton):** Dit beton gebruikt bitumen als bindmiddel [7](#page=7).
* **Hars- of polymeerbeton:** Dit zijn bindmiddelen die bestaan uit harsen of polymeren [7](#page=7).
* **Zwavelbeton:** Dit is een specifieke vorm van beton met zwavel als bindmiddel [7](#page=7).
* **Geopolymeerbeton:** Dit is een type beton gebaseerd op geopolymeertechnologie [7](#page=7).
* **Romeins beton ('opus caementicum'):** Historisch gezien werd dit beton gebonden met hydraulische kalk en wordt het beschouwd als een voorloper van modern beton. Het wordt soms vergeleken met natuurlijk conglomeraat [6](#page=6).
---
# Indeling en wapening van beton
Dit hoofdstuk introduceert de diverse indelingen van beton, met een focus op ongewapend, gewapend en voorgespannen beton, en verklaart de rol en materialen van wapening in betonnen constructies.
### 2.1 Beton: druk versus trek
Beton is van nature sterk in druk, maar zwak in trek. De druksterkte van beton is ongeveer tien keer hoger dan de treksterkte. Dit fundamentele verschil is de basis voor de noodzaak van wapening in veel betonnen constructies [8](#page=8).
### 2.2 Indelingen van beton op basis van wapening
#### 2.2.1 Ongewapend beton
Ongewapend beton wordt gebruikt in toepassingen waar de constructie voornamelijk met drukkrachten wordt belast. Een klassiek voorbeeld is een stuwdam. Een ongewapende betonnen balk zou snel bezwijken onder trekkrachten [10](#page=10) [8](#page=8).
#### 2.2.2 Gewapend beton
Gewapend beton bevat staalwapening die de trekkrachten opneemt zodra het beton begint te scheuren onder belasting. De wapening wordt pas actief wanneer de scheurvorming optreedt. Dit type beton wordt veel gebruikt voor ter plaatse gestorte balken op de werf [10](#page=10) [8](#page=8).
#### 2.2.3 Voorgespannen beton
Bij voorgespannen beton wordt een permanente drukspanning in het beton aangebracht. Dit werkt als een veer of elastiek en zorgt ervoor dat het beton niet scheurt onder de normale operationele belasting. Als de voorspanning na het uitharden van het beton wordt aangebracht, spreekt men van naspanning. Voorbeelden van voorgespannen beton zijn loopbruggen en het plaatsen van nagespannen brugliggers [10](#page=10) [8](#page=8).
#### 2.2.4 Constructief vezelversterkt beton
Constructief (staal)vezelversterkt beton functioneert vergelijkbaar met gewapend beton, maar de wapening is in dit geval fijn verdeeld in de vorm van vezels. Deze vezels overbruggen kleine scheurtjes en nemen trekkrachten op, waardoor het beton moet scheuren om de vezels effectief te laten werken. Vezels verhogen de impactweerstand en taaiheid van het beton [9](#page=9).
> **Tip:** Vezels kunnen ook voor niet-constructieve doeleinden worden toegepast, bijvoorbeeld om de samenhang van vers beton te verbeteren [9](#page=9).
Voorbeelden van toepassingen van staalvezelversterkt beton zijn gevelelementen [10](#page=10).
### 2.3 Waarom staal als wapening?
Staal is het meest gebruikte materiaal voor betonwapening om diverse redenen [11](#page=11):
* **Complementaire sterkte:** Beton neemt goed drukkrachten op, terwijl staal uitstekend is in het opnemen van trekkrachten [11](#page=11).
* **Thermische uitzetting:** De thermische uitzettingscoëfficiënten van beton en staal zijn nagenoeg gelijk, wat spanningsopbouw door temperatuurverschillen minimaliseert [11](#page=11).
* **Adhesie:** Beton hecht goed aan staal, een hechting die nog verbeterd wordt door ribben of deuken op het staaloppervlak [11](#page=11).
* **Corrosiebescherming:** Het alkalische milieu van beton (pH > 12) beschermt het staal tegen roesten [11](#page=11).
#### 2.3.1 Corrosie van staalwapening
Betonstaal mag lichtjes verroest zijn, zolang de roest niet loskomt van het staal. Met voldoende betondekking is het staal beschermd tegen verdere roestvorming. In gevallen van onvoldoende dekking of om roestvlekken te voorkomen, kan het nodig zijn de staalwapening te beschermen door middel van galvanisatie of een (epoxy)coating [12](#page=12).
### 2.4 Andere wapeningsmaterialen
Naast staal kunnen ook andere materialen worden gebruikt voor betonwapening, zoals kunststof wapening versterkt met glasvezel of koolstofvezel, en zelfs bamboe [13](#page=13).
### 2.5 Indeling in constructief en niet-constructief beton
#### 2.5.1 Constructief beton
Constructief beton draagt bij aan de stabiliteit, sterkte en stijfheid van een constructie en neemt actief deel aan de lastafdracht [14](#page=14).
#### 2.5.2 Niet-constructief beton
Niet-constructief beton heeft toepassingen die niet primair gerelateerd zijn aan de structurele integriteit van een gebouw [14](#page=14).
> **Tip:** De normen NBN EN 206 + NBN B 15-001 (Europese norm + Nationale Aanvulling) beschrijven zowel constructief als niet-constructief beton (exclusief wegenbeton). Constructief beton wordt ontworpen en berekend volgens Eurocode 2 (NBN EN 1992-1-1, -1-2, -2, -3 en -4 + ANB) [15](#page=15).
### 2.6 Betonproductie en levering
Beton kan op verschillende manieren worden geproduceerd en geleverd:
* **Werfbeton:** Vervaardigd door de aannemer zelf op de werf, met behulp van traditionele betonmolens op kleine werven of grote mobiele betoncentrales op grotere projecten zoals wegenwerken [16](#page=16).
* **Stortklaar beton:** Geproduceerd in een gespecialiseerde betoncentrale en geleverd op de werf, zowel vanuit grote vaste centrales als kleinere mobiele centrales [16](#page=16).
* **Betonproducten en prefabbeton:** Vervaardigd in een betonfabriek. Dit omvat metselstenen, buizen, straatstenen, balken, kolommen, vloerplaten en voorgespannen holle vloerelementen (welfsels). De levering en plaatsing gebeurt vervolgens op de werf [17](#page=17).
### 2.7 Wegenbeton
Wegenbeton is specifiek ontworpen voor wegverharding en -uitrusting. De plaatsing gebeurt typisch met glijbekisting, waarbij de ontkisting onmiddellijk kan plaatsvinden. De druksterkte wordt beoordeeld op geboorde kernen na 90 dagen, in plaats van de gebruikelijke 28 dagen. Belangrijke eisen voor wegenbeton zijn onder meer bestandheid tegen vorst en dooizouten, stroefheid en beperking van rolgeluid [18](#page=18).
> **Note:** Deze cursus focust op constructief beton voor gebouwen en niet op wegenbeton [18](#page=18).
### 2.8 Indeling op basis van cementgehalte
Beton kan worden ingedeeld op basis van het cementgehalte:
* **Normaal/rijk beton:** Een hoger cementgehalte [19](#page=19).
* **Schraal of mager beton (zuiveringsbeton):** Een cementgehalte van minder dan 250 kg/m³. Dit wordt ook wel "béton de propreté" genoemd en wordt bijvoorbeeld gebruikt onder de funderingsaanzet of voor betonboorden [19](#page=19).
### 2.9 Indeling op basis van verwerkbaarheid (consistentie)
Hoewel er een niet-officiële indeling bestaat van droog tot hoogvloeibaar en zelfverdichtend beton, is de officiële indeling gebaseerd op 'consistentieklassen' [20](#page=20).
* **Niet-officiële indeling:** Droog, aardvochtig, half plastisch (stijf), plastisch, zeer plastisch, vloeibaar, hoogvloeibaar, zelfverdichtend [20](#page=20).
* **Voorbeelden:** Aanleg van vloeren met aardvochtig of hoogvloeibaar beton [20](#page=20).
#### 2.9.1 Zelfverdichtend beton
Zelfverdichtend beton (ZVB) verspreidt en verplaatst zich zonder hulp van externe middelen en vult gemakkelijk de kleinste details in de bekisting. Dit maakt het ideaal voor het gieten van complexe elementen zoals dubbele T-liggers in de fabriek of ter plaatse gestorte wandelementen met reliëfvormig zichtbeton [21](#page=21).
### 2.10 Nieuwe evoluties: 3D-printen van beton
Een recente ontwikkeling is het 3D-printen van beton. België kende in 2020 een wereldprimeur met een ter plaatse 3D-geprinte betonnen woning met een verdieping. 3D-printen kan toegepast worden voor bouwelementen in de fabriek met behulp van robots en gespecialiseerde printkoppen voor beton [22](#page=22).
---
# Transport en verwerking van beton
Het transport en de verwerking van beton omvatten de methoden om vers beton van de centrale naar de werf te brengen, te verplaatsen binnen de werf en vervolgens de nodige stappen voor verdichting en afwerking uit te voeren om een kwalitatief en duurzaam eindproduct te garanderen.
## 3. Transport en verwerking van beton
### 3.1 Transport naar de werf
Het transport van beton naar de werf kan op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van de aard van het beton, de toegankelijkheid van de werf en de gewenste hoeveelheid [40](#page=40).
#### 3.1.1 De kipwagen
Kipwagens worden zelden gebruikt voor vers beton, maar kunnen geschikt zijn voor droog, 'rijk' of 'mager' beton, en chape [41](#page=41).
* **Voordelen:** Goedkope vorm van transport [41](#page=41).
* **Nadelen:**
* Geen toevoegingen van hulpstoffen of water op de werf mogelijk [41](#page=41).
* Stortplaats moet goed toegankelijk en berijdbaar zijn [41](#page=41).
* Vereist zorgvuldige reiniging om verontreinigingen te voorkomen [41](#page=41).
* Bescherming door afdekken met een zeil is noodzakelijk [41](#page=41).
* **Toepassing:** Nog wel toegepast bij wegenwerken voor betonverhardingen [41](#page=41).
#### 3.1.2 De betonmixer
De betonmixer is de meest voorkomende transportvorm voor vers beton en is geschikt voor vrijwel alle soorten beton [42](#page=42).
* **Voordelen:**
* Toevoegingen op de werf zijn mogelijk [42](#page=42).
* Geleidelijk of onderbroken lossen is mogelijk via een stortgoot [42](#page=42).
* Vrijwel overal inzetbaar, mits de ondergrond stevig is [42](#page=42).
* **Nadelen:**
* Duurder dan kipwagens [42](#page=42).
* Zeer snel lossen is moeilijker [42](#page=42).
* **Werking tijdens transport:** Langzaam draaien tijdens transport en wachttijd is essentieel om het beton homogeen te houden en uitzakken te voorkomen. Hoe stijver het beton, hoe langzamer de draaiing [42](#page=42).
* **Namengen/bijmengen:** Kan vlak voor het storten gebeuren door de trommel sneller te laten draaien [42](#page=42).
* **Types mixers:** Bestaan in diverse maten en gewichten, zoals vaste 3-as (laadvermogen ± 6 m³), vaste 4-as (laadvermogen ± 7,5 m³), trekker-oplegger 4 assen (laadvermogen ± 9 m³), en trekker-oplegger 5 assen (laadvermogen 11 m³) [43](#page=43).
* **Uitrusting:** Mixers zijn uitgerust met een watertank (geen rechtstreekse verbinding met de trommel bij BENOR-beton) en een doseerinstallatie voor hulpstoffen [44](#page=44).
* **Tip:** Let op aslasten die kunnen oplopen tot 13 ton en voorzie rijplaten op de werf [45](#page=45).
### 3.2 Transport op de werf
Eenmaal op de werf aangekomen, zijn er verschillende methoden om het beton naar de stortplaats te transporteren, variërend van handmatige methoden tot geavanceerde pompsystemen [46](#page=46).
#### 3.2.1 Rechtstreeks lossen via stortgoot
* **Bereik:** Beperkt, de mixer moet tot vlak bij de stort komen [46](#page=46).
* **Lengte stortgoot:** Tot 2,5 m, eventueel te verlengen met een buis tot ± 6 m mits gebruik van vloeibaar beton [46](#page=46).
* **Helling stortgoot:** 20° tot 45° [46](#page=46).
* **Lostijd:** ± 1 uur per mixer van 7,5 m³ [46](#page=46).
* **Geschiktheid:** Niet geschikt voor zeer grote hoeveelheden [46](#page=46).
#### 3.2.2 Transport met kruiwagen
* **Geschiktheid:** Enkel geschikt voor kleine hoeveelheden (< 5 m³) op moeilijk te bereiken plaatsen, zoals bij woningverbouwingen of kleine aanbouwen [47](#page=47).
* **Lossnelheid:** ± 20 tot 30 minuten per m³ [47](#page=47).
* **Vereisten:** Voldoende kruiwagens en mankracht, en een geschikt pad voor de kruiwagens [47](#page=47).
* **Verhouding:** 1 m³ beton staat ongeveer gelijk aan 20 tot 30 kruiwagens [47](#page=47).
#### 3.2.3 Betonkubel met stortbroek/slurf of onderlosser
* **Capaciteit:** Courant van 500 liter tot 1 m³, uitzonderlijk tot 3,5 à 4,0 m³ [48](#page=48).
* **Transport:** Met een kraan [48](#page=48).
* **Bereik:** Groot bereik [48](#page=48).
* **Voorwaarden:** De stortplaats mag nog niet overdekt zijn [48](#page=48).
* **Vullen:** De kubel wordt in liggende positie bovenaan gevuld via de stortgoot van de mixer [48](#page=48).
* **Lossnelheid:** ± 1 kubel per 5 à 10 minuten, wat neerkomt op ± 1 mixer per uur (6 à 12 m³ per uur) [48](#page=48).
#### 3.2.4 Betonmixer met transportband
* **Geschiktheid:** Enkel geschikt voor aardvochtig of halfplastisch beton [49](#page=49).
* **Bescherming:** Bij grote afstanden afdekken tegen uitdroging of regen [49](#page=49).
* **Ontmenging:** Gebruik van een stortbroek of slurf aan het storteinde ter voorkoming [49](#page=49).
* **Types:**
* **Transportband op de mixerwagen:** Kort bereik (tot ± 15 m), beperkte hoogteverschillen (tot ± 5 m) [49](#page=49).
* **Mobiele transportband:** Bereik tot ± 30 m, matige hoogteverschillen (tot ± 10 m) [49](#page=49).
* **Vaste transportband:** Uitzonderlijk op grote werven [49](#page=49).
#### 3.2.5 Transport met betonpomp
Betonpompen maken het mogelijk om beton over grote afstanden en hoogteverschillen te transporteren [50](#page=50).
##### 3.2.5.1 Betonpomp met giek
* **Combinatie:** Vaak een betonmixer gecombineerd met een mobiele betonpomp met giek [50](#page=50).
* **Bereik:** Zeer courant in België, met gieken tot ± 60 m [50](#page=50).
* **Hoogteverschillen:** Overbruggen tot ± 55 m [50](#page=50).
* **Toegankelijkheid:** Geschikt voor moeilijk bereikbare plaatsen (buiten) [50](#page=50).
* **Ruimte:** Vereist vrije ruimte voor de giek (oppassen voor hoogspanningslijnen). De giek wordt meestal over de constructie geplaatst, niet erdoorheen. Binnen storten is mogelijk via verlengstukken [50](#page=50).
* **Lossnelheid:** ± 20 tot 80 m³ per uur [51](#page=51).
* **Vereisten:**
* Voorzie voldoende mankracht en materieel voor verwerking wegens de hoge lossnelheid [51](#page=51).
* Zorg voor voldoende ruimte en een stabiele ondergrond voor stationeren en afstempelen [51](#page=51).
##### 3.2.5.2 Stationaire betonpomp
* **Bereik:** Groot tot zeer groot bereik (300 à 500 m en meer) [52](#page=52).
* **Hoogteverschillen:** Overbruggen 50 tot 100 m en meer [52](#page=52).
* **Debieten:** Grote debieten (± 20 tot 100 m³ per uur en meer); de aanvoer van beton kan hier de beperkende factor zijn [52](#page=52).
* **Toegankelijkheid:** Geschikt voor moeilijk bereikbare plaatsen, ook binnen [52](#page=52).
* **Voorbeelden:** Werkelhoogterecord 606 m (310 bar) bij de Burj Khalifa in Dubai [52](#page=52).
#### 3.2.6 Soorten betonpompen
Er zijn twee hoofdtypen betonpompen: zuigerpompen en roterende pompen [53](#page=53).
* **Zuigerpompen:**
* Kenmerken: Zwaar, vereisen intensief onderhoud, geven schokken in de stroom, kunnen hoge druk aan [53](#page=53).
* Toepassing: Typisch voor mobiele pompen met lange giek en zware stationaire pompen; geschikt voor stijf en zwaar beton en grote volumes [53](#page=53).
* **Roterende pompen (peristaltische pompen):**
* Kenmerken: Compact, licht, eenvoudig in onderhoud, geven een stabiele stroom, kunnen geen heel hoge druk aan [53](#page=53).
* Toepassing: Typisch voor pompmixers en lichte stationaire pompen; geschikt voor kleine hoeveelheden, vloeibaar beton, lichtbeton en schuimbeton [53](#page=53).
#### 3.2.7 Betonverdeler
Betonverdelers worden gebruikt om beton gelijkmatig te verdelen, met name in de prefab-industrie of op grote werven [54](#page=54).
* **Types:** Aan rails, op rolbrug, of geïntegreerd met een pomp met giek [54](#page=54).
#### 3.2.8 Betondumper
Betondumpers worden gebruikt voor het transport van beton, voornamelijk binnen fabrieken of op grote, goed toegankelijke werven [54](#page=54).
### 3.3 Beton storten en bekisting
De bekisting is cruciaal voor het correct vormen, ondersteunen en plaatsen van het betonnen element [56](#page=56).
#### 3.3.1 Doel van bekisting
* Vorm geven aan het betonnen element [56](#page=56).
* Gestort beton ondersteunen totdat het voldoende verhard is [56](#page=56).
* De wapening in positie houden [56](#page=56).
* Beton beschermen tegen weersinvloeden [56](#page=56).
* Het uitzicht van het oppervlak bepalen [56](#page=56).
#### 3.3.2 Soorten en materialen bekisting
* **Soorten:** Traditionele bekisting (schrijnwerk) en systeembekisting. Glijbekisting (horizontaal voor wegenbouw, verticaal voor hoogbouw) is een specifieke toepassing. Verloren bekisting, zoals metaalplaten, vulblokken, etc., wordt ook gebruikt [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Materialen:** Hout (planken, multiplex, betonplex), metaal, rubber/siliconen [57](#page=57).
#### 3.3.3 Aandachtspunten bij bekisting
* **Onderhoud:** Bekistingsolie toepassen om aanhechting te voorkomen. Houten bekisting voorbevochtigen om het zuigend effect te verminderen [60](#page=60).
* **Positionering:** Voldoende afstandshouders gebruiken voor correcte positionering van de wapening en betondekking [60](#page=60).
* **Reinheid:** Geen vuil in de bekisting laten slingeren [60](#page=60).
* **Afdichting:** Bekisting voldoende afdichten tegen lekken [60](#page=60).
* **Ondersteuning:** Bekisting voldoende ondersteunen en afstempelen, aangezien het gewicht en de druk van beton 2,5 maal die van water is [60](#page=60).
#### 3.3.4 Afstandshouders
Afstandshouders (of 'afstandhouders') zijn essentieel voor de correcte plaatsing van wapening en het garanderen van de betondekking [61](#page=61).
* **Doel:** Bepalen van de positie van de wapening, zorgen voor betondekking, en de wapening op zijn plaats houden [61](#page=61).
* **Types:** Zonder bevestiging, met bevestiging (binddraad, clip), mortel/beton, kunststof [61](#page=61).
* **Te vermijden:** Puin, hout, en metaal in contact met bekisting (roestvorming, hittedoorslag bij brand) [61](#page=61).
* **Speciale toepassingen:** Metalen afstandshouders tussen wapeningslagen in vloeren en dubbele afstandshouders tussen bekiste wanden [62](#page=62).
#### 3.3.5 Storten van beton
Aandachtspunten tijdens het storten zijn cruciaal om gebreken te voorkomen [63](#page=63).
* **Storthoogte:** Beperken tot ± 1 m om ontmenging, verplaatsing van afstandshouders en wapening, en vervorming van de bekisting te vermijden [63](#page=63).
* **Maatregelen:** Gebruik een stortgoot, een kubel met stortbroek (slurf), of houd het uiteinde van de betonleiding bij pompen niet te hoog [63](#page=63).
* **Lagen:** Traditioneel beton in wanden storten in lagen van 30 à 60 cm, met een zo kort mogelijke tijd tussen de lagen. De trilnaald moet steeds ± 10 cm in de vorige stortlaag doordringen. Zelfverdichtend beton kan in één laag gestort worden, mits men oppast voor de bekistingsdruk [64](#page=64).
* **Vloeren en balken:** Worden best gestort met een stortfront en niet te vloeibaar beton, zodat een talud wordt gevormd [64](#page=64).
* **Personeel:** Voldoende personeel is nodig voor het verdelen en verdichten van beton op vloeren [64](#page=64).
* **Wapening:** Til de wapening bij vloeren niet op om het doorstromen van beton te vergemakkelijken en vergeet doorvoeren niet te plaatsen [64](#page=64).
### 3.4 Verdichting van beton
Verdichting is een essentiële stap om de gewenste sterkte, duurzaamheid en uiterlijk van het beton te verkrijgen [65](#page=65).
#### 3.4.1 Doel van verdichting
Traditioneel stortbeton bevat ingesloten lucht (5 à 20% v/v) die verdreven moet worden. Verdichting zorgt ervoor dat [65](#page=65):
* Het beton de meest compacte stapeling en hoogste dichtheid aanneemt [65](#page=65).
* Het beton voorbij aanwezige wapening vloeit [65](#page=65).
* De bekisting volledig gevuld wordt [65](#page=65).
* Holtes en luchtbellen verdreven worden [65](#page=65).
**Resultaat van verdichting:** Kwalitatief beton (sterk en duurzaam) en een mooi oppervlak [65](#page=65).
**Zelfverdichtend beton (SVB):** Is speciaal ontworpen om niet verdicht te hoeven worden en mag ook niet verdicht worden om ontmenging te voorkomen [65](#page=65).
#### 3.4.2 Gevolgen van slechte verdichting
Slecht verdicht beton is poreus, wat leidt tot verlies van sterkte en duurzaamheid. Het heeft een onregelmatig en ruw oppervlak en kan 'grindnesten' bevatten. Grindnesten met onvoldoende betondekking op de wapening leiden tot roest van de wapening en uiteindelijk betonrot [66](#page=66).
#### 3.4.3 Principe van verdichting
Traditioneel stortbeton wordt meestal verdicht door trillen. Het trillen levert energie aan het beton, waardoor de interne wrijving overwonnen wordt, het beton vloeibaarder wordt en de holtes gedicht worden [67](#page=67).
* **Stoppen met trillen:** Trillen wordt voortgezet totdat alle luchtholtes verdreven zijn. Stop met trillen als zich een glanzend laagje op het beton begint te vormen [67](#page=67).
* **Ingebrachte lucht:** Sommige hulpstoffen brengen bewust luchtbelletjes in het beton; deze mogen niet uitgedreven worden door overmatig trillen [67](#page=67).
* **Te vermijden:** Beton mag niet ontmengen en geen water afscheiden ('bleeding') [67](#page=67).
#### 3.4.4 Methoden van verdichting
* **Op de werf:** Meest toegepast met een trilnaald (wanden, balken, kolommen, vloeren) of met een trilbalk (vloeren tot 10 à 15 cm dik) [68](#page=68).
* **In de betonfabriek:** Vaak gebruik van bekistingstrillers, triltafels, extruders of trilpersen [68](#page=68).
##### 3.4.4.1 Trilnaald
* **Toepassing:** Meest toegepaste methode op de werf [69](#page=69).
* **Werking:** Roterende excentrische massa in een metalen huls aan een flexibel [69](#page=69).
* **Afmetingen:** Diameter van 25 tot 65 mm [69](#page=69).
* **Frequentie:** Laagfrequent (50 à 100 Hz) voor grof beton, hoogfrequent (200 à 250 Hz) voor fijner beton [69](#page=69).
* **Actieradius:** Ongeveer 5 keer de diameter [69](#page=69).
* **Gebruik:**
* Tussenafstand: ± 6 à 8 x Ø (30 à 40 cm voor Ø 50 mm) [69](#page=69).
* Laagdikte: 30 à 50 cm [69](#page=69).
* Doordringen in vorige laag: ± 10 cm [69](#page=69).
* Beton in helling: Verdichten van onder naar boven [70](#page=70).
* **Te vermijden:**
* Beton verplaatsen met de trilnaald; gebruik hiervoor een hark of schop (gevaar op ontmenging) [70](#page=70).
* De bekisting raken; dit kan loskomen of blijvende indrukken veroorzaken. Gebruik eventueel een met rubber beklede trilnaald voor zichtbeton [70](#page=70).
* De wapening raken; dit kan de hechting met het verse beton verstoren en ervoor zorgen dat de wapening zich aftekent [70](#page=70).
* Rond sparingen: Laagdikte van 30 à 50 cm respecteren, ± 10 cm in vorige laag doordringen, en enkelzijdig verdichten [71](#page=71).
##### 3.4.4.2 Trilbalk
* **Toepassing:** Voor vloeren tot 10 à 15 cm dik in niet te stijf beton, eventueel aanvullend op de trilnaald [72](#page=72).
* **Gebruik:** Beton verspreiden met schop of hark en trillen met de trilbalk in overlappende stroken [72](#page=72).
* **Belangrijk:** De trilbalk moet trillen op het beton en niet op de bekisting of geleiderails [72](#page=72).
* **Onderscheid:** Niet te verwarren met de afwerkspaan of drijfrei, die enkel dienen om het oppervlak glad te strijken [72](#page=72).
##### 3.4.4.3 Bekistingstrillers
* **Werking:** Excentrische elektromotoren die aan de bekisting worden bevestigd [73](#page=73).
* **Kracht:** Zeer krachtige verdichting, ook van zeer stijf beton [73](#page=73).
* **Toepassing:** Kunnen enkel op zeer stevige systeembekistingen worden toegepast. Voornamelijk gebruikt in de prefab-industrie, uitzonderlijk op werven [73](#page=73).
##### 3.4.4.4 Triltafels
* **Toepassing:** Tafels voor vloer- en wandelementen, soms met kip-functie, uitgerust met bekistingstrillers [74](#page=74).
* **Gebruik:** Vrijwel uitsluitend in de prefab-industrie [74](#page=74).
##### 3.4.4.5 Extrusie
* **Principe:** Een vorm van verdichten die voornamelijk bij glijbekistingen wordt toegepast, met schroeven die zeer hoge drukken ontwikkelen (principe vleesmolen) [75](#page=75).
* **Toepassing:** Wegenbouw (o.a. borduren, kantstroken) en prefab-industrie (o.a. voorgespannen welfsels) [75](#page=75).
* **Beweging:** De glijbekisting met de extrusieschroeven duwt zich af op het beton en beweegt zo verder [75](#page=75).
##### 3.4.4.6 Trilpersen
* **Werking:** Zeer zware machinale verdichting door een combinatie van trillen en persen [76](#page=76).
* **Toepassing:** In de betonindustrie voor de productie van metselstenen, betonstraatstenen, etc. [76](#page=76).
##### 3.4.4.7 Centrifugeren of slingeren
* **Werking:** Zeer zware machinale verdichting door het in een roterende stalen bekisting [77](#page=77).
* **Toepassing:** Prefab-industrie voor de productie van kolommen, palen en buizen [77](#page=77).
### 3.5 Afwerking van beton
Afwerking is de laatste stap om het betonoppervlak te verbeteren in uiterlijk en dichtheid [78](#page=78).
#### 3.5.1 Doel van afwerking
* Laatste oneffenheden (nazakkingen) wegwerken [78](#page=78).
* Oppervlaktescheuren dichten en het oppervlak extra verdichten [78](#page=78).
* Het oppervlak een gelijkmatig uiterlijk geven [78](#page=78).
#### 3.5.2 Technieken van afwerking
* **Kleine vlakken:** Handmatig met schuurbord of met een niet-mechanische afwerkspaan [78](#page=78).
* **Grote vloeroppervlakken:** Mechanische afwerkspaan of drijfrei, en 'vlinderen' of 'helikopteren' (roterende afwerkspanen) [78](#page=78).
### 3.6 Nabehandeling van beton
Nabehandeling is cruciaal om het pas gestorte betonoppervlak te beschermen en de gewenste eigenschappen te ontwikkelen [79](#page=79).
#### 3.6.1 Bescherming tegen vorst
Indien de temperatuur < 5° C gedurende 72 uur na het storten, zijn maatregelen noodzakelijk [79](#page=79).
* Stort uitstellen [79](#page=79).
* Snelwerkend cement gebruiken (CEM I of II) [79](#page=79).
* Versnellende hulpstof toevoegen [79](#page=79).
* Isolatiematten gebruiken [79](#page=79).
* Speciale technieken (verwarmen, stomen) [79](#page=79).
#### 3.6.2 Voorkomen van krimpscheuren
Beton krimpt bij uitharden. Grote oppervlakten (vloeren) worden ingezaagd om wilde scheurvorming tegen te gaan [80](#page=80).
#### 3.6.3 Bescherming tegen uitdroging
Het pas gestorte betonoppervlak moet beschermd worden tegen:
* Uitspoelen door regen [81](#page=81).
* Uitdroging door verdamping door directe zoninstraling, hoge temperatuur, wind/tocht, of droge lucht [81](#page=81).
#### 3.6.4 Technieken tegen uitdroging
* Niet te vroeg ontkisten [81](#page=81).
* Besproeien of onder water zetten [81](#page=81).
* 'Curing compound' (nabehandlingsproduct) toepassen [81](#page=81).
* Afdekken met plastiekfolie [81](#page=81).
### 3.7 Speciale afwerkingen
Er zijn diverse speciale afwerkingen mogelijk om het betonoppervlak een uniek uiterlijk te geven [82](#page=82).
* Gestempeld beton [82](#page=82).
* Uitgewassen beton [82](#page=82).
* Gepolierd beton [82](#page=82).
* Gepolijst beton [82](#page=82).
* Geborsteld beton [82](#page=82).
* Gegritstraald beton [82](#page=82).
---
# Keuring, certificatie en controle van beton
Dit deel van de studiegids behandelt de verschillende keurmerken, certificatieschema's en controleprocedures die van toepassing zijn op beton, met een focus op het BENOR-keurmerk, de CE-markering en de controle bij de levering van stortbeton.
### 4.1 Het BENOR-keurmerk
Het BENOR-keurmerk is een **vrijwillig kwaliteitsmerk**. Het is niet wettelijk verplicht, maar kan wel worden opgelegd door middel van een bestek of contract. In overheidsbestekken, zoals SB 250 en VMSW, wordt het BENOR-merk vaak voorgeschreven, maar gelijkwaardige certificaties moeten ook toegelaten worden [84](#page=84).
#### 4.1.1 Vereisten en Procedure van BENOR-certificatie
De BENOR-certificatie voor beton is gebaseerd op specifieke normatieve documenten. Voor constructief en niet-constructief beton geldt de NBN EN 206:2013+A1:2016, aangevuld met de Belgische nationale norm NBN B15-001:2018. Voor wegenbeton wordt verwezen naar PTV 850, zoals gebruikt in overheidsbestekken (bijvoorbeeld SB250 in Vlaanderen, Qualiroutes in Wallonië, en TB2015 in Brussel) [84](#page=84) [85](#page=85).
Het certificatieschema legt kwaliteitseisen vast. De fabrikant is verantwoordelijk voor een **zelfcontrole** die het gehele proces bestrijkt, van grondstoffen tot eindproduct. Daarnaast vinden er **externe controles** plaats: inspecteurs voeren controlebezoeken uit en laten proeven uitvoeren in onafhankelijke laboratoria, in opdracht van de certificatie-instelling. Op basis van zowel de zelfcontrole van de fabrikant als het externe toezicht, verklaart de certificatie-instelling dat er voldoende vertrouwen is dat de producten aan de vastgelegde kwaliteitseisen voldoen [85](#page=85).
Het BENOR-keurmerk is van toepassing op **stortbeton**, maar ook op tal van **betonproducten** en **bestanddelen** zoals cement, granulaten en hulpstoffen. Het BENOR-merkteken kan worden aangetroffen op het product zelf, de verpakking, of de leveringsbon [86](#page=86).
> **Tip:** Het BENOR-keurmerk is een indicator van gegarandeerde kwaliteit, gebaseerd op een systeem van zelfcontrole en onafhankelijk toezicht.
### 4.2 De CE-markering
De CE-markering is **wettelijk verplicht** binnen de Europese Economische Ruimte en hoeft dus niet expliciet te worden voorgeschreven. Het is **geen kwaliteitsmerk** en legt geen specifieke eisen op aan de producten. De CE-markering dient daarentegen om vast te stellen of bouwproducten het mogelijk maken om gebouwen te construeren die voldoen aan de nationale bouwwetgeving [87](#page=87).
Het is een geharmoniseerde methode om binnen Europa de prestaties van kenmerken van bouwproducten te verklaren, met als doel het vrije verkeer van goederen te bevorderen en handelsbelemmeringen aan landsgrenzen te voorkomen. De CE-markering kan worden gezien als een **paspoort voor goederen binnen de EU**, maar is dus geen garantie voor kwaliteit op zich [87](#page=87).
De CE-markering is **niet van toepassing op stortbeton**, maar wel op diverse **betonproducten** en **bestanddelen** zoals cement, granulaten en hulpstoffen. De markering kan aanwezig zijn op de leveringsbon, het product of de verpakking [88](#page=88).
> **Tip:** Verwar de CE-markering niet met een kwaliteitskeurmerk. Het garandeert slechts dat de prestaties van het product verklaard worden volgens Europese normen en dat het aan basis bouwvoorschriften kan voldoen.
### 4.3 Controle bij levering van stortbeton
Bij de levering van stortbeton is een controle ter plaatse essentieel om de correctheid van het geleverde product te waarborgen. Deze controle omvat het **nakijken van de leveringsbon** en het **eventueel meten van de verwerkbaarheid**. Tevens dient men aandachtig te zijn voor de **homogeniteit** van het beton, wat duidt op een goede menging [90](#page=90).
#### 4.3.1 Het nakijken van de leveringsbon
De leveringsbon bevat cruciale informatie die gecontroleerd en begrepen dient te worden. Essentiële gegevens zijn [91](#page=91):
* Naam en identificatie van de betoncentrale [91](#page=91).
* Identificatie van de klant [91](#page=91).
* Bonnummer [91](#page=91).
* Leveringsadres [91](#page=91).
* Hoeveelheid beton in kubieke meters (m³) [91](#page=91).
* Identificatie van het transportmiddel (inclusief BENOR-nummer indien van toepassing) [91](#page=91).
Verdere informatie op de leveringsbon omvat:
* Verwijzing naar de toepasselijke betonnorm [92](#page=92).
* Gebruiksdomein (bijv. ongewapend, gewapend, voorgespannen) [92](#page=92).
* Sterkteklasse [92](#page=92).
* Omgevingsklasse(n) voor duurzaamheid [92](#page=92).
* AR- en PREV-klassen met betrekking tot Alkali-Silica Reactie (ASR) [92](#page=92).
* Consistentieklasse (maat voor verwerkbaarheid) [92](#page=92).
* Maximale korrelgrootte (Dmax) [92](#page=92).
* Gegarandeerde verwerkingstijd [92](#page=92).
* Eventueel het soort en de sterkteklasse van het toegepaste cement [92](#page=92).
* Waarschuwingen met betrekking tot toevoegingen door de klant [93](#page=93).
* Opsomming van alle toevoegingen, zowel door de klant als door de producent [93](#page=93).
* Laadtijd (het moment van eerste contact tussen water en cement) [93](#page=93).
* Begin en einde van het losproces [93](#page=93).
#### 4.3.2 Meting van de verwerkbaarheid
De verwerkbaarheid of consistentie van het beton kan op de werf worden gemeten met behulp van de **zetmaat** (ook wel 'slump' genoemd). Deze meting geeft een indicatie van hoe vloeibaar het beton is en hoe gemakkelijk het te verwerken is [90](#page=90).
#### 4.3.3 Belang van BENOR-certificatie en onbevoegde toevoegingen
De vermelding van de BENOR-certificatie op de leveringsbon is een belangrijke kwaliteitsindicatie. Het is cruciaal om te weten dat de **BENOR-certificatie vervalt indien de klant zelf water of hulpstoffen toevoegt** aan het geleverde beton. In het geval van toevoegingen door de klant kan de leverancier de verwerkbaarheid, sterkte en duurzaamheid van het beton niet meer garanderen [94](#page=94).
> **Example:** Een leveringsbon vermeldt: "Beton C30/37 XC1 WA+L A2.2 S3 Dmax22 BENOR". Dit betekent:
> * C30/37: Cilinderdruksterkte van 30 MPa, kubusdruksterkte van 37 MPa.
> * XC1: Omgevingsklasse voor beton met een lage risico op carbonatatie.
> * WA+L: Toevoeging van een waterreducerend middel en luchtbelvormer.
> * A2.2: Klasse voor bescherming tegen Alkali-Silica Reactie.
> * S3: Consistentieklasse (matig vloeibaar).
> * Dmax22: Maximale korrelgrootte van 22 mm.
> * BENOR: Het beton voldoet aan de BENOR-normen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Granulaten | Steenachtige korrels, zowel grof (zoals grind en steenslag) als fijn (zand), die als een van de hoofdbestanddelen van beton dienen en zorgdragen voor de sterkte en volumieke massa. |
| Bindmiddel | Een stof die, na menging met water, een pasta vormt die uithardt en de andere bestanddelen van beton bindt tot een stevig geheel; in cementbeton is dit cement. |
| Cementpasta | Een mengsel van cement en water dat de bindende eigenschappen van beton verzorgt en na verharding de cementsteen vormt. |
| Hydraulisch bindmiddel | Een bindmiddel dat reageert met water om uit te harden, zowel in de lucht als onder water, en dat na verharding niet oplosbaar is in water; cement is hier een voorbeeld van. |
| Composietmateriaal | Een materiaal dat is samengesteld uit twee of meer verschillende materialen met duidelijke scheidingen daartussen, die na samenvoeging een geheel vormen met eigenschappen die anders zijn dan die van de afzonderlijke componenten; beton is hier een voorbeeld van. |
| Monoliet | Een enkel, ononderbroken object of structuur, dat na het uitharden van het vers gegoten beton ontstaat; beton wordt beschouwd als een monoliet bouwmateriaal. |
| Druksterkte | De maximale drukbelasting die een materiaal kan weerstaan voordat het bezwijkt of vervormt; beton heeft een hoge druksterkte. |
| Treksterkte | De maximale trekbelasting die een materiaal kan weerstaan voordat het bezwijkt; beton heeft een lage treksterkte. |
| Gewapend beton | Beton dat is voorzien van wapening (meestal stalen staven of netten) om de relatief lage treksterkte van beton te compenseren en de structurele integriteit te verbeteren, vooral onder belasting die trekkrachten veroorzaakt. |
| Voorgespannen beton | Beton waarbij spanningen worden aangebracht voordat de belasting wordt toegepast, meestal door staalkabels te spannen en deze in het verharde beton te verankeren, om de trekspanningen onder normale belasting te neutraliseren. |
| Naspanning | Een techniek waarbij voorspanning wordt aangebracht nadat het beton al is verhard, in tegenstelling tot voorspanning die tijdens het storten of direct erna wordt aangebracht. |
| Constructief vezelversterkt beton | Beton waaraan staalvezels zijn toegevoegd om de trekkrachten, impactweerstand en taaiheid van het materiaal te verbeteren, functionerend op een vergelijkbare manier als gewapend beton maar met een fijnere verdeling van het wapeningsmateriaal. |
| Stortklaar beton | Beton dat wordt bereid in een centrale en in verse staat op de bouwplaats wordt geleverd, wat zorgt voor een gecontroleerde kwaliteit en efficiëntie. |
| Werfbeton | Beton dat wordt vervaardigd door de aannemer zelf op de bouwplaats, vaak met behulp van een betonmolen, wat meer flexibiliteit biedt maar mogelijk variaties in kwaliteit kent. |
| Betonproducten | Gevormde betononderdelen die in een fabriek worden geproduceerd, zoals metselstenen, buizen, straatstenen, balken, kolommen en vloerplaten, die vervolgens op de werf worden geplaatst. |
| Prefabbeton | Betononderdelen die vooraf in een fabriek worden vervaardigd en als complete elementen op de bouwplaats worden geleverd en gemonteerd, wat de bouwsnelheid verhoogt en de kwaliteit controleerbaar maakt. |
| Wegenbeton | Een speciaal type beton dat wordt gebruikt voor wegverhardingen en -uitrustingen, met specifieke eisen met betrekking tot vorstbestendigheid, bestandheid tegen dooizouten, stroefheid en rolgeluid. |
| Cementgehalte | De hoeveelheid cement die per kubieke meter beton wordt gebruikt; dit beïnvloedt de sterkte en duurzaamheid van het beton. |
| Mager beton (zuiveringsbeton) | Beton met een laag cementgehalte (typisch minder dan 250 kg/m³), vaak gebruikt voor niet-constructieve doeleinden zoals onder funderingsaanzetten of als basislaag voor stabiliteit en bescherming. |
| Verwerkbaarheid (Consistentie) | De mate waarin vers beton gemakkelijk kan worden gevuld, verspreid en verdicht zonder segregatie; dit wordt vaak uitgedrukt in consistentieklassen. |
| Zelfverdichtend beton (SCC) | Een geavanceerd type beton dat, dankzij een specifieke samenstelling, door zijn eigen gewicht volledig de bekisting vult en de wapening omstroomt zonder dat externe verdichting (trillen) nodig is. |
| Bekisting | Een tijdelijke of permanente structuur die wordt gebruikt om vers beton te vormen en te ondersteunen tijdens het uitharden, en die ook de positie van de wapening bepaalt en het oppervlak van het uiteindelijke betonelement beïnvloedt. |
| Glijbekisting | Een bekistingssysteem dat continu omhoog beweegt tijdens het storten van beton, wat vooral wordt gebruikt voor hoge structuren zoals silo's, schoorstenen en hoogbouw, of horizontaal voor wegenbouw. |
| Verloren bekisting | Bekisting die na het storten van het beton ter plaatse blijft en deel gaat uitmaken van de constructie, zoals breedplaten, metaalplaten of vulblokken. |
| Afstandshouders | Kleine objecten (vaak van kunststof, beton of mortel) die tussen de bekisting en de wapening worden geplaatst om een correcte betondekking te waarborgen en de wapening in positie te houden. |
| Ontmenging (Segregatie) | Het proces waarbij de bestanddelen van vers beton zich scheiden tijdens het transport of storten, bijvoorbeeld wanneer grotere korrels naar beneden zakken, wat resulteert in een inhomogeen en zwakker beton. |
| Verdichten | Het proces van het verwijderen van ingesloten lucht en het verkrijgen van een dichte structuur in vers beton, meestal door middel van trillen, om een optimale sterkte, duurzaamheid en oppervlaktekwaliteit te garanderen. |
| Grindnesten | Holtes of ruimtes met losse, ongebonden grindkorrels die ontstaan in beton door onvoldoende verdichting, wat kan leiden tot zwakke plekken, verminderde duurzaamheid en corrosie van de wapening. |
| Trilnaald | Een verdichtingsgereedschap met een roterende excentrische massa, dat in het verse beton wordt gestoken om luchtbellen te verwijderen en de dichtheid te verhogen. |
| Trilbalk | Een verdichtingsgereedschap dat wordt gebruikt voor het verdichten van vloeren en platen met een beperkte dikte, waarbij het over het betonoppervlak wordt bewogen. |
| Bekistingstrillers | Trillende motoren die aan de bekisting worden bevestigd om het beton te verdichten, voornamelijk gebruikt in de prefab-industrie vanwege hun hoge efficiëntie. |
| Triltafel | Een tafel waarop prefab-elementen worden geplaatst en die trilt om het beton te verdichten, veel gebruikt in de productie van betonproducten. |
| Extrusie | Een verdichtingsmethode die vooral wordt toegepast bij glijbekistingen, waarbij schroeven hoge drukken ontwikkelen om het beton te verdichten en voort te bewegen. |
| Centrifugeren (Slingeren) | Een verdichtingsmethode waarbij beton in een roterende bekisting wordt geplaatst, gebruikt voor het produceren van ronde elementen zoals kolommen, palen en buizen. |
| Afwerken | Het proces van het egaliseren, gladmaken en polijsten van het betonoppervlak direct na het storten en verdichten, om het gewenste uiterlijk te verkrijgen en kleine oneffenheden te verwijderen. |
| Nabehandelen | Maatregelen die worden genomen na het storten en afwerken van beton om de juiste omstandigheden te creëren voor een optimale uitharding en om het te beschermen tegen schadelijke invloeden zoals vorst, uitdroging of regen. |
| Krimpscheuren | Kleine scheurtjes die ontstaan in beton als gevolg van het volumeverlies tijdens het uitharden en drogen; deze kunnen worden beperkt door strategische inzagingen. |
| BENOR-merk | Een vrijwillig kwaliteitsmerk voor bouwproducten, waaronder beton, dat aangeeft dat het product voldoet aan specifieke normen en kwaliteitsvoorschriften, inclusief zelfcontrole en externe audits. |
| CE-markering | Een wettelijk verplichte markering binnen de Europese Economische Ruimte die aangeeft dat een product voldoet aan de essentiële eisen van de relevante Europese richtlijnen, wat het vrije verkeer van goederen bevordert, maar geen kwaliteitsgarantie op zich is. |
| Leveringsbon | Een document dat de details van een levering van stortbeton bevat, zoals de hoeveelheid, samenstelling, sterkteklasse, consistentieklasse, en eventuele speciale specificaties of certificeringen. |
| Verwerkbaarheid (Consistentie) | De mate waarin vers beton gemakkelijk kan worden gevuld, verspreid en verdicht zonder segregatie; dit wordt vaak uitgedrukt in consistentieklassen. |
| Zetmaat (Slump) | Een test om de verwerkbaarheid (consistentie) van vers beton te meten, waarbij de afzakking van een gestandaardiseerde kegelvormige mal wordt gemeten nadat het beton is verwijderd. |
| Gebruiksdomein | Een classificatie die de omgevingsomstandigheden beschrijft waaraan een betonnen constructie zal worden blootgesteld, wat invloed heeft op de vereiste duurzaamheidseisen, zoals betondekking en chloridegehalte. |
| Omgevingsklassen | Specificaties die de blootstelling aan verschillende omgevingsfactoren, zoals vorst, dooizouten, chemicaliën en agressieve atmosferische omstandigheden, definiëren en die de vereiste duurzaamheid van het beton bepalen. |
| Dmax (Maximale korrelmaat) | De maximale grootte van de grootste steenachtige korrel in het betonmengsel, wat van invloed is op de verwerkbaarheid en de eigenschappen van het verse en verharde beton. |
| ASR (Alkali-Silicareactie) | Een chemische reactie tussen alkalische bestanddelen in cement en bepaalde reactieve aggregaaten in het beton, die kan leiden tot expansie en scheurvorming, wat de duurzaamheid van het beton aantast. |
Cover
Print.pdf
Summary
# Grondsoorten en hun eigenschappen
Dit onderwerp behandelt de classificatie, definities en eigenschappen van verschillende grondsoorten, met nadruk op pakkingsdichtheid en consistentiegrenzen [10](#page=10) [7](#page=7).
### 1.1 Definitie van grond en belang van verdichting
Grond wordt gedefinieerd als het geheel van vaste, vloeibare en gasvormige deeltjes die een bepaald volume van de aardkorst uitmaken. Voor funderingen is het cruciaal dat grond goed verdicht is om overmatig zetten na de bouw te vermijden. Een stelregel is dat de grond minimaal 95 tot 98% proctordichtheid moet hebben [6](#page=6).
### 1.2 Classificatie van grondsoorten
Er worden tien grondsoorten onderscheiden met hun definities [7](#page=7) [8](#page=8):
#### 1.2.1 Rotsgronden
Sterk gebonden steenmassa's van eruptieve of sedimentaire oorsprong. Ze bieden weerstand maar hebben een heterogeen karakter, wat belangrijk is bij verwering [7](#page=7).
#### 1.2.2 Rolsteenbanken
Grote stukken gebroken rots (> 64 mm) met afgeronde kanten, ontstaan door transport door water. Bindmiddel kan aanwezig zijn tussen de stenen. Deze grondsoort is onbetrouwbaar [7](#page=7).
#### 1.2.3 Grindbanken
Kleine stukken gebroken rots (> 5 mm), vergelijkbaar met rolsteenbanken. Ze vormen een geschikte ondergrond indien voldoende dik en de belasting loodrecht is [7](#page=7).
#### 1.2.4 Zandlagen
Bestaat uit kwartskorrels met afmetingen tussen 60 µm en 2 mm. De draagkracht wordt bepaald door de pakking van de korrels (dichtgepakt of losgepakt) [7](#page=7).
* **Drijfzand:** Kan zowel vloeibaar als vast voorkomen. Nat drijfzand zorgt ervoor dat men erop blijft drijven, terwijl droog drijfzand een lage dichtheid heeft waardoor men erin valt [7](#page=7).
#### 1.2.5 Klei
Overwegend aluminiumsilicaat met afmetingen kleiner dan 2 µm, voorkomend in verschillende vormen. Er zijn drie hoofdgroepen: Kaolinietgroep, Illietgroep en Montmorillonietgroep. In Vlaanderen komt vooral glauconiet van de Illietgroep voor. Klei is doorgaans niet waterdoorlatend, neemt onbelast langzaam water op en perst dit bij belasting moeilijk uit. Dit kan leiden tot afschuivingen en zettingen [7](#page=7).
#### 1.2.6 Mergel
Een sedimentair gesteente dat een mengsel van klei en kalk bevat. Het is een grond met een niet-verwaarloosbare plasticiteit en kalkgehalte [7](#page=7).
#### 1.2.7 Leem
Bestaat voornamelijk uit silt met afmetingen tussen 2 µm en 60 µm (dus tussen zand en klei). Leem neemt water makkelijker en sneller op dan klei en wordt beschouwd als middelmatige bouwgrond [7](#page=7).
#### 1.2.8 Veen
Opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal [8](#page=8).
* **Hoogveen:** Gevormd boven water [8](#page=8).
* **Laagveen:** Gevormd onder water [8](#page=8).
Veen is zeer zettingsgevoelig [8](#page=8).
#### 1.2.9 Slib
Het beginstadium van klei, gevormd door het afzetten van zeer fijne kleideeltjes in water, wat resulteert in zeer slappe klei [8](#page=8).
#### 1.2.10 Slijk
Een mengsel van zand, slib en organische afvalstoffen van plantaardige en dierlijke oorsprong, gekenmerkt door een zwarte kleur en een papperige consistentie [8](#page=8).
### 1.3 Elementen van pakkingsdichtheid
Pakkingsdichtheid verwijst naar de ruimtelijke ordening van gronddeeltjes en is cruciaal voor het bepalen van de eigenschappen van de grond. De volgende vijf elementen zijn hierbij van belang [10](#page=10):
#### 1.3.1 Volume delen
Het totale volume van de grond ($V$) bestaat uit het volume van de korrels ($V_d$) en het volume van de holten ($V_h$). Het volume van de holten kan verder worden onderverdeeld in het volume lucht ($V_l$) en het volume water ($V_w$) [10](#page=10).
* **Droge grond:** Grond zonder water [10](#page=10).
* **Met water verzadigde grond:** Grond zonder lucht [10](#page=10).
#### 1.3.2 Drooggewicht ($\gamma_d$)
Het gewicht van de gronddeeltjes per eenheidsvolume, exclusief het gewicht van het aanwezige vocht [10](#page=10).
$$ \gamma_d = \frac{G_d}{V} $$
Dit is niet hetzelfde als het soortelijk gewicht, oftewel dichtheid [10](#page=10).
#### 1.3.3 Poriënvolume ($n$)
De verhouding van het volume van de holten ($V_h$) tot het totale volume van de grond ($V$) [10](#page=10).
$$ n = \frac{V_h}{V} $$
Het poriënvolume kan gerelateerd worden aan het drooggewicht via de volgende formule:
$$ \gamma_d = (1 - n) \ast \delta_k $$
#### 1.3.4 Poriëngetal ($e$)
De verhouding van het volume van de holten ($V_h$) tot het volume van de vaste deeltjes ($V_d$) [10](#page=10).
$$ e = \frac{V_h}{V_d} $$
#### 1.3.5 Relatieve pakkingsdichtheid ($D_r$)
Deze parameter geeft aan hoe dicht de grond gepakt is en varieert tussen 0 (zeer losse pakking) en 1 (de meest dichte pakking) [10](#page=10).
$$ D_r = \frac{n_{max} - n}{n_{max} - n_{min}} $$
Hierbij zijn $n_{max}$ en $n_{min}$ de maximale en minimale porositeit, die proefondervindelijk worden bepaald [10](#page=10).
* De meest losse pakking wordt bepaald door grond uit een kroes te laten vloeien [10](#page=10).
* De meest dichte pakking wordt bepaald met de versterkte proctorproef, waarbij de grond in lagen wordt verdicht met een vallende hamer [10](#page=10).
### 1.4 De versterkte Proctorproef
Het doel van de versterkte proctorproef is het bepalen van het optimale watergehalte dat nodig is om de maximale pakkingsdichtheid te bereiken bij een specifieke verdichtingsarbeid [11](#page=11).
#### 1.4.1 Benodigd materiaal en werkwijze
De proef wordt uitgevoerd in een cilindrische vorm met een specifieke diameter en hoogte, voorzien van een verhogingsring. De grond wordt verdicht in lagen met een gestandaardiseerd aantal hamerslagen vanuit een bepaalde valhoogte. De proef wordt herhaald met toenemende watergehaltes [11](#page=11).
#### 1.4.2 Afleiding van parameters en proctorkromme
Met bekende waarden voor watergehalte ($w$), gewicht van de verdichte grond ($P$), volume van de proefvorm ($V$), en het absoluut soortelijk gewicht van de korrels ($\delta_k$), kunnen het volumegewicht ($\gamma_n$), drooggewicht ($\gamma_d$) en poriënvolume ($n$) worden afgeleid. De variatie van $\gamma_d$ en $n$ in functie van $w$ kan grafisch worden weergegeven in een proctorkromme. De vorm van deze kromme geeft inzicht in de gevoeligheid van de grond voor het watergehalte tijdens verdichting [11](#page=11).
#### 1.4.3 Maximale drooggewicht en optimaal watergehalte
Het maximale drooggewicht ($\gamma_{d,max}$) dat uit de proef naar voren komt, geeft de verdichtbaarheid van de grondsoort aan. Dit maximum kan alleen worden bereikt bij een specifiek watergehalte, het optimale watergehalte ($w_{opt}$) [11](#page=11).
#### 1.4.4 Verhouding vocht en vaste deeltjes
De verhouding van het gewicht van vloeistof tot het gewicht van de vaste deeltjes die in een bepaald volume grond aanwezig zijn, is ook een belangrijke factor [11](#page=11).
### 1.5 Consistentiegrenzen (Atterbergse grenzen)
Consistentiegrenzen beschrijven de technische eigenschappen van samenhangende gronden en hoe deze veranderen met het watergehalte. Als het watergehalte verandert, verandert de pakkingsdichtheid, wat de toestand van volledige verzadiging beïnvloedt. Er zijn vijf consistentiegrenzen [12](#page=12) [13](#page=13):
#### 1.5.1 Vloeigrens ($W_l$)
Het watergehalte waarbij een grond overgaat van de vloeibare naar de plastische toestand. Deze wordt bepaald met het vloeigrensapparaat van Casagrande, waarbij het aantal slagen tot dichtvloeien van een gestandaardiseerde grondlaag met een V-groef wordt geteld. Door dit te herhalen voor verschillende watergehaltes, kan een grafiek worden opgesteld [13](#page=13).
#### 1.5.2 Uitrolgrens ($W_p$)
Het watergehalte waarbij een grond overgaat van de plastische naar de vaste toestand. Dit wordt gemeten door het watergehalte te bepalen waarbij een draad van 3 mm begint te brokkelen na herhaaldelijk samenballen en uitrollen op vloeipapier [13](#page=13).
#### 1.5.3 Plasticiteitsindex ($i_p$)
Het verschil tussen de vloeigrens en de uitrolgrens [13](#page=13).
$$ i_p = W_l - W_p $$
De plasticiteitsindex is een maat voor de uitgestrektheid van het plastische gebied; een grotere $i_p$ duidt op een meer samenhangende grond [13](#page=13).
#### 1.5.4 Vloeiindex ($I_l$)
Deze index relateert het werkelijke watergehalte ($W$) aan de vloeigrens en uitrolgrens [13](#page=13).
$$ I_l = \frac{W - W_p}{W_l - W_p} $$
Er bestaat een verband tussen de vloeigrens en de plasticiteitsindex [13](#page=13).
#### 1.5.5 Krimpgrens ($W_k$)
Het watergehalte vanaf welk punt een verdere afname van het watergehalte niet meer leidt tot een vermindering van de uitwendige afmetingen van de grond. Bij uitdroging na het bereiken van de krimpgrens daalt het watergehalte zonder volumeverandering [14](#page=14).
$$ W_k = \frac{\delta_w}{\gamma_d} - \frac{\delta_w}{\delta_k} $$
Hierbij is $\delta_w$ het soortelijk gewicht van water en $\delta_k$ het soortelijk gewicht van de korrels [14](#page=14).
### 1.6 Methode Bestuur van Geotechniek
Deze methode, ontwikkeld door het Bestuur van Geotechniek, biedt een wetenschappelijke benadering voor de benaming van gronden, met name voor gronden met meer dan 10% fracties I + II en/of significante hoeveelheden humus en kalk [15](#page=15).
#### 1.6.1 Bepaling van organische stoffen en kalkgehalte
Het gehalte aan organische stoffen wordt bepaald door het gewichtsverlies na behandeling met waterstofperoxyde ($H_2O_2$). Het kalkgehalte wordt bepaald door het gewichtsverlies na behandeling met verdund zoutzuur ($HCl$) [15](#page=15).
**Voorbeeld berekening organische stoffen:**
Eerst wordt de massa van een gedroogd monster ($M_1$) bepaald. Na behandeling met waterstofperoxyde, drie keer wassen en opnieuw drogen, wordt de massa ($M_2$) bepaald [15](#page=15).
$$ \text{Gehalte organische stoffen} = \frac{M_1 - M_2}{M_1} \ast 100 $$
**Voorbeeld berekening kalk:**
Na behandeling met zoutzuur, wassen en drogen wordt de massa ($M_3$) bepaald [15](#page=15).
$$ \text{Gehalte kalk} = \frac{M_2 - M_3}{M_1} \ast 100 $$
#### 1.6.2 Bepaling korrelverdeling
De korrelverdeling wordt bepaald door natte zeving op 63 µm en droge zeving van de fracties groter dan 63 µm [15](#page=15).
* **Natte zeving op 63 µm:** Het monster wordt met water verpulverd, gezeefd, het water met fijne deeltjes afgeschud, en daarna gedroogd en gewogen [15](#page=15).
* **Droge zeving van > 63 µm:** De zeefrest groter dan 63 micrometer wordt verzameld, gedroogd en gewogen [15](#page=15).
Het onderscheid tussen leemhoudend en kleihoudend zand wordt gemaakt door de verhouding van de gewichtspercentages in fracties I en IIa te berekenen [15](#page=15).
---
# Grondmechanisch onderzoek en laboratoriumproeven
Een grondmechanisch onderzoek omvat een gestructureerde reeks stappen, beginnend met een algemene verkenning van het terrein en voortbouwend op specifieke veld- en laboratoriumproeven om de geotechnische eigenschappen van de bodem te bepalen [18](#page=18).
### 2.1 Fasen van een geotechnisch onderzoek
Een geotechnisch onderzoek verloopt typisch in vier hoofdfasen [18](#page=18):
#### 2.1.1 Terreinverkenning
Deze fase omvat een eerste, visuele inspectie en beoordeling van het bouwterrein en de directe omgeving. Dit omvat [18](#page=18):
* **Bezichtigen van het bouwterrein:** Een algemene indruk krijgen van het terrein.
* **Topografische informatie:** Verzamelen van gegevens over de hoogteverschillen en de algemene ligging [18](#page=18).
* **Oppervlakkig bodemonderzoek:** Korte inspectie van de grond aan de oppervlakte [18](#page=18).
* **Nazicht van de vegetatie:** Potentiële indicaties van de grondsoort of wateromstandigheden afleiden uit de aanwezige plantengroei [18](#page=18).
* **Aanduidingen m.b.t. waterstand:** Observeren van eventuele aanwijzingen over het grondwaterpeil [18](#page=18).
* **Onderzoek van bestaande constructies:** Beoordelen van nabijgelegen of aanwezige structuren op mogelijke geotechnische problemen of kenmerken [18](#page=18).
#### 2.1.2 Voorstudie
Deze fase richt zich op het verzamelen van bestaande informatie over de ondergrond. Belangrijke bronnen zijn [18](#page=18):
* **Geologische kaarten:** Bieden informatie over de dikte en soort van geologische formaties, zoals tertiaire afzettingen [18](#page=18).
* **Grondmechanische kaarten:** Bevatten gedetailleerde gegevens over geologie, geotechnische eigenschappen en hydrogeologische condities [18](#page=18).
* **Historische kaarten:** Kunnen informatie verschaffen over vroegere structuren zoals vestigingsmuren of gedempte grachten die de ondergrond kunnen beïnvloeden [18](#page=18).
* **Databanken:** Centrale opslagplaatsen voor informatie over de ondergrond, inclusief eerdere sonderingen en boringen [18](#page=18).
#### 2.1.3 Terreinonderzoek
Dit is de fase waarin directe metingen en bemonsteringen in het veld plaatsvinden. Methoden omvatten [18](#page=18):
* **Graven van een put:** Het blootleggen van de grondlagen voor visuele inspectie [18](#page=18).
* **Grondboringen:** Het verkrijgen van verticale profielen van de ondergrond. Een boringsrapport bevat lithologische en stratigrafische beschrijvingen, de grondsoort, en het grondwaterpeil. Lithologie is de beschrijving van sedimentaire gesteenten, terwijl stratigrafie de opeenvolging en samenhang van gesteentelagen bestudeert. Boringen kunnen droog of met spoeling worden uitgevoerd [20](#page=20).
* **Droge boringen:** Gebruiken geen vloeistof. Handboringen zijn geschikt voor ondiep onderzoek. Voorbeelden zijn de Edelmanboor, Riversideboor, Grindboor, Pulsboor, Gutsboor, Zuigerboor, Steekboor en Spiraalboor. Mechanisch boren wordt gebruikt voor diepere boringen, met types zoals de Steekboor, Avegaarboor, Pulsboor en Kernboring (met diamantkop) [20](#page=20).
* **Spoelboringen:** Gebruiken water of spoelvloeistof om boorgruis af te voeren. Ze zijn geschikt tot dieptes van 100 meter. Dit kan direct (spoeling naar bodem, afvoer langs zijwand) of indirect (spoeling langs zijwand, afvoer door holle buis) plaatsvinden. Spoelboringen kunnen ook verbuisd worden voor stabiliteit [20](#page=20).
* **Standard Penetration Test (SPT):** Een dynamische test die informatie geeft over de geotechnische eigenschappen. Hierbij wordt een hamer van 63,5 kg vanaf 760 mm hoogte op een buis van 50,8 mm buitendiameter en 35 mm binnendiameter laten vallen, met het tellen van het aantal slagen om de buis 150 mm diep te drijven. De N-waarde wordt berekend uit het aantal slagen voor de tweede en derde 150 mm indringing [21](#page=21).
* **Pressiometerproef:** Een drukmeterproef, ideaal voor cohesieve gronden, die het verband tussen horizontale spanning en vervorming in de grond bepaalt. Een sonde in een boorgat wordt opgepompt, waarbij bij elke drukverhoging het weggedrukte volume wordt genoteerd tot de limietdruk bereikt is. Het resultaat is een druk-volume kromme [21](#page=21).
* **Plaatbelastingsproef:** Wordt niet verder besproken in de verstrekte tekst [18](#page=18).
* **Vane Shear Test (Vane-shear proef):** Een vinproef, geschikt voor zachte klei en slib waar andere methodes falen door de lage sterkte. Het doel is de ongedraineerde schuifweerstand van deze slappe gronden te bepalen. Hierbij wordt een staaf met vier vinvormige elementen in de grond gedreven en geroteerd, waarbij de schuifweerstand wordt gemeten [22](#page=22).
* **Sonderingen:** Methoden om de laagopbouw, homogeniteit, discontinuïteiten en mechanische karakteristieken van de grond te bepalen [23](#page=23).
* **Doel:** Lagen, holten, grondsoort, fysische/mechanische eigenschappen identificeren, en data verzamelen voor geotechnische studies [23](#page=23).
* **Types:** Dynamisch en statisch [23](#page=23).
* **Handsonderen:** Met apparaten als de PANDA (dynamisch) of een handsondeerapparaat met manometer [23](#page=23).
* **Diepsonderen (CPT - Cone Penetration Test):** Gebruikt hogere krachten (100 en 200 kN) en kan mechanisch of elektrisch zijn [23](#page=23).
* **Principe:** Meet de conusweerstand ($q_c$) na 8 cm indringing en de totale indringingsweerstand ($Q_t$) na 20 cm, wat de som is van $q_c$ en de totale mantelwrijving [23](#page=23).
* **Mechanisch (discontinu) sonderen:** Gebruikt bovengrondse drukopmeters. Veelgebruikte conussen zijn:
* M1 conus (mantelconus): Meet $q_c$ en $Q_t$, waaruit de zijdelingse wrijvingsweerstand ($Q_{st}$) wordt berekend (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
* M2 conus (kleefmantelconus): Meet $q_c$ en de plaatselijke wrijvingsweerstand ($f_s$). Hieruit wordt het wrijvingsgetal ($R_f = f_s/q_c$) berekend. Meet ook $Q_t$ en berekent $Q_{st}$ [24](#page=24).
* M4 conus (gewone conus): Meet $q_c$ en $Q_t$, waaruit $Q_{st}$ wordt berekend [24](#page=24).
* **Elektrisch (continu) sonderen (CPT-E):** Meet weerstanden elektrisch, metingen zijn continu [24](#page=24).
* Elektrische conus CPT E: Meet $q_c$ en $f_s$, metingen elke 0,02-0,05 m. Berekent $R_f$ en $Q_{st}$ [24](#page=24).
* Piëzoconus CPT U: Meet naast $q_c$ en $f_s$ ook de waterspanning ($u_T$) rond de conus. Berekent $R_f$ en $Q_{st}$ [24](#page=24).
* **CPT (Cone Penetration Test) detail:** De hydraulische drukkracht op de mantelbuizen drukt deze neer, de weerstand op niveau $\beta$-$\beta$ is de totale indringingsweerstand $Q_t$. Door de hydraulische druk op de binnenstangen te verhogen, bewegen deze onafhankelijk met 20 mm/s naar beneden. De weerstand op de stangen, na correctie voor eigengewicht, geeft de conusweerstand $Q_c$. $Q_c$ wordt uitgedrukt als druk ($q_c$) in N/mm² of MPa, gedeeld door de horizontale projectie van de conussectie (10 cm²). Door $Q_c$ af te trekken van $Q_t$ wordt de totale zijdelingse wrijving $F_{tot}$ verkregen. Voor elke laag van 20 cm worden $q_c$ en $F_{tot}$ afgeleid. Mechanisch sonderen gebeurt discontinu met M1, M2 en M4 conussen [25](#page=25).
#### 2.1.4 Laboratoriumproeven
Na veldwerk worden grondmonsters in het laboratorium onderzocht om gedetailleerde eigenschappen te bepalen. Belangrijke proeven zijn [18](#page=18):
* **Celproef:** Een oudere methode om de schuifsterktekarakteristieken te bepalen (#page=18, 28, 30). Het monster wordt omringd door water en een rubber vlies, en belast met een constante verticale kracht (N). Het is een spanningsgestuurde proef, waarbij de breukcirkel wordt verkregen door de celdruk (W) te laten afnemen bij constante N, tot het monster bijna bezwijkt (#page=28, 30). In tegenstelling tot de triaxiaalproef, werkt de celdruk hier enkel op het cilindrische zij-oppervlak. Grotere monsters worden vaak gebruikt [18](#page=18) [28](#page=28) [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Triaxiaalproef:** Bepaalt de schuifsterkte en het vervormingsgedrag van de grond (#page=18, 27, 29). Een proefstuk wordt in een cel geplaatst en belast met een stempel met constante snelheid, terwijl de celdruk (W) constant wordt gehouden. De hoofdspanningen $\sigma_1$ en $\sigma_2$ worden berekend. De proef wordt herhaald met een nieuw monster bij een hogere celdruk (W). Uit twee breukcirkels van Mohr kunnen de cohesie (c) en de inwendige wrijvingshoek ($\phi$) worden bepaald (#page=27, 29. De triaxiaalproef is typisch vervormingsgestuurd in verticale zin (#page=29, 31 [18](#page=18) [27](#page=27) [29](#page=29) [31](#page=31).
* **Directe afschuifproef:** Wordt gebruikt om de formule van Coulomb toe te passen. Grond wordt in een mal geperst en belast met een verticale kracht, waarna de bijbehorende schuifspanning wordt gemeten. Door de proef te herhalen met verschillende horizontale krachten, ontstaat een grafiek waaruit de schuifweerstandskarakteristieken afgeleid kunnen worden [27](#page=27).
* **Samendrukkingsproef:** Wordt niet gedetailleerd besproken in de verstrekte tekst [18](#page=18).
### 2.2 Spanningen in de grond en schuifweerstand
#### 2.2.1 Hoofdnormaalspanningen en de Cirkel van Mohr
De cirkel van Mohr beschrijft het verband tussen de normaalspanningen ($\sigma$) en schuifspanningen ($\tau$) op een bepaald vlak binnen een materiaal onder spanning. Het is een natuurkundig verband dat aangeeft onder welke spanningstoestand materiaal bros vervormt. Op een horizontaal vlak werken verticale spanningen, op een verticaal vlak horizontale spanningen; dit zijn de hoofdnormaalspanningen. De cirkel van Mohr, bepaald door zijn middelpunt (p) en straal (q), maakt het mogelijk om spanningstoestanden in een (p, q)-diagram voor te stellen als punten die een spanningspad vormen [26](#page=26).
#### 2.2.2 De formule van Coulomb
De schuifweerstand van een grond kan beschreven worden met de formule van Coulomb:
$$ \tau_m = c + \sigma_k \cdot \tan(\phi) $$
Hierin is:
* $\tau_m$: de globale schuifweerstand in een afschuifvlak [27](#page=27).
* $c$: de cohesie, ofwel de samenhang/nulwrijving van de grond [27](#page=27).
* $\sigma_k$: de aanwezige normaalspanning op het afschuifvlak [27](#page=27).
* $\phi$: de inwendige wrijvingshoek van de grond [27](#page=27).
De waarden van $c$ en $\phi$ zijn de schuifweerstandskarakteristieken van de grond en worden proefondervindelijk bepaald. Deze parameters worden bepaald met onder andere de directe afschuifproef, de triaxiaalproef en de celproef [27](#page=27).
> **Tip:** De triaxiaalproef is vervormingsgestuurd in verticale richting, terwijl de celproef spanningsgestuurd is in verticale richting (#page=29, 31. Dit is een cruciaal verschil bij het interpreteren van de resultaten [29](#page=29) [31](#page=31).
> **Tip:** Bij de triaxiaalproef wordt de breuk bepaald door een constante snelheid van belasting toe te passen, terwijl bij de celproef een constante belasting wordt aangehouden en de celdruk wordt variërend [31](#page=31).
> **Tip:** Vergeet niet dat bij de triaxiaalproef een *nieuw, vers* monster gebruikt wordt bij elke celdrukwaarde om de breukcirkels van Mohr te construeren [29](#page=29).
---
# Spanningen en consolidatie in de grond
Dit onderwerp behandelt de berekening van spanningen in de grond met behulp van de cirkel van Mohr en de formule van Coulomb, evenals het consolidatieproces en de toepassing ervan op uitgravingen en ophogingen.
### 3.1 Spanningen in de grond
#### 3.1.1 De cirkel van Mohr
De cirkel van Mohr beschrijft het natuurkundige verband dat aangeeft onder welke spanningstoestand een materiaal brosse vervorming vertoont. Op een horizontaal vlakje werken alleen verticale spanningen, en op een verticaal vlakje werken alleen horizontale spanningen. Dit zijn de hoofdnormaalspanningen. De waarden van de schuifspanningen $\tau$ en de hoofdnormaalspanningen $\sigma$ voor een bepaald vlak kunnen worden afgeleid via de cirkel van Mohr. De cirkel wordt volledig gekend door zijn middelpunt ($p$) en straal ($q$). Elke spanningstoestand kan in een $(p, q)$-diagram worden voorgesteld door een punt. Veranderingen in de spanningen resulteren in een verplaatsing van dit punt, wat het spanningspad wordt genoemd [26](#page=26).
#### 3.1.2 De formule van Coulomb
De formule van Coulomb beschrijft de globale schuifweerstand ($\tau_m$) in een afschuifvlak waar de aanwezige normaalspanning gelijk is aan $\sigma_k$ [27](#page=27):
$$ \tau_m = c + \sigma_k \cdot \text{tg}(\phi) $$
Hierin zijn:
* $c$ de cohesie (samenhang of nulwrijving) [27](#page=27).
* $\phi$ de inwendige wrijvingshoek [27](#page=27).
De cohesie en de inwendige wrijvingshoek zijn de schuifweerstandskarakteristieken van een grondsoort en zijn afhankelijk van de grondsoort en structuur. Deze worden proefondervindelijk bepaald [27](#page=27).
De formule van Coulomb kan bepaald worden met behulp van een directe afschuifproef [27](#page=27):
* Grond wordt in een mal geplaatst en een verticale kracht wordt aangebracht; de bijbehorende schuifkracht ($T$) wordt gemeten [27](#page=27).
* De normaalspanning en schuifspanning worden berekend en in een grafiek geplaatst [27](#page=27).
* De proef wordt herhaald met een grotere horizontale kracht, wat leidt tot een nieuwe waarde. Door dit te herhalen ontstaat een rechte lijn in de grafiek [27](#page=27).
**Alternatieven voor het bepalen van schuifspanning:**
* **Triaxiaalproef:**
* Doel: het bepalen van de schuifsterkte en het vervormingsgedrag van de grond [27](#page=27).
* Principe: Een proefstuk wordt geplaatst in een glazen cel en omringd door water. De cel wordt gevuld met water, wat een celdruk ($W$) veroorzaakt. Het monster wordt belast met een constante snelheid via een stempel ($N$). De celdruk ($W$) wordt constant gehouden. $N$ neemt toe, en $\sigma_1$ en $\sigma_2$ worden berekend bij constante $W$ totdat $N$ afneemt of constant blijft, wat duidt op breuk (#page=27, 29). De proef wordt herhaald met een tweede proefstuk met een hogere $W$. Dit resulteert in twee breukcirkels van Mohr waarmee $c$ en $\phi$ bepaald kunnen worden (#page=27, 29). De triaxiale proef is vervormingsgestuurd: de vervorming wordt opgelegd en de bijbehorende verticale kracht wordt gemeten [27](#page=27) [29](#page=29).
* **Tip:** Vergeet niet dat bij de triaxiaalproef het tweede monster een nieuw, vers monster is [29](#page=29).
* **Celproef:**
* Principe: Het monster wordt in een glazen cel geplaatst, omringd door een rubber vlies en water (#page=28, 30). Het monster wordt belast met een constante belasting ($N$) via een stempel (#page=28, 30). De celproef is spanningsgestuurd: de breukcirkel wordt verkregen door $W$ te laten afnemen bij een constante $N$, totdat deze nauwelijks meer afneemt, wat duidt op nagenoeg bezwijken (#page=28, 30). De steundruk van het water is hier alleen horizontaal, in tegenstelling tot de triaxiaalproef (#page=28, 30). Deze methode is verouderd (#page=28, 30) [28](#page=28) [30](#page=30).
#### 3.1.3 Vergelijking celproef en triaxiaalproef
In tegenstelling tot het triaxiaalapparaat, waarbij de celdruk ($W$) zowel zijwaarts als op de bovenkant van het monster werkt, werkt de celdruk in het celapparaat alleen op het cilindrische zijvlak van het monster. Bij de triaxiaalproef wordt meestal de vervorming opgelegd en de bijbehorende verticale kracht gemeten, terwijl de celproef spanningsgestuurd is. In horizontale zin zijn beide proeven spanningsgestuurd. Monsternummers zijn bij de celproef doorgaans groter. Bij de celproef is $N$ constant, terwijl bij de triaxiaalproef de snelheid van belasting constant is [31](#page=31).
### 3.2 Consolidatie
#### 3.2.1 Het consolidatieproces
Consolidatie treedt op wanneer een verzadigd korrelskelet onder uitwendige belasting een kleiner volume tracht in te nemen, waardoor overtollig poriënwater wordt uitgeperst (#page=32, 34). De totale spanningsverandering ($\Delta\sigma$) kan worden opgesplitst in de verandering in korrelskeletspanningen ($\Delta\sigma_k$) en de verandering in poriënwateroverspanning ($\Delta\sigma_w$) (#page=32, 34)] [32](#page=32) [34](#page=34):
$$ \Delta\sigma = \Delta\sigma_k + \Delta\sigma_w $$
* **Goed doorlatende gronden (zandgronden):** Het poriënwater wordt onmiddellijk uitgeperst. $\Delta\sigma_k = \Delta\sigma$ en $\Delta\sigma_w = 0$. Er worden geen wateroverspanningen gegenereerd, en de grond gaat direct over van een niet-gedraineerde naar een gedraineerde toestand (#page=32, 34) [32](#page=32) [34](#page=34).
* **Weinig doorlatende gronden (kleigronden):** Het overtollige poriënwater kan niet onmiddellijk weggeperst worden, waardoor wateroverspanningen ($\Delta\sigma_w$) ontstaan. Onmiddellijk na belasting is $\Delta\sigma_w = \Delta\sigma$ en $\Delta\sigma_k = 0$ (#page=32, 34). Het duurt enige tijd voordat de grond overgaat van een niet-gedraineerde naar een gedraineerde toestand, waarin al het overtollige poriënwater is uitgeperst en $\Delta\sigma_w = 0$ (#page=32, 34). Na consolidatie geldt $\Delta\sigma_k = \Delta\sigma$ en $\Delta\sigma_w = 0$ (#page=32, 34). Bij gelijke totaalspanningen zijn $\sigma_k$ en $\sigma_w$ complementair (#page=32, 34) [32](#page=32) [34](#page=34).
#### 3.2.2 Het seculier effect
Het seculier effect is een fenomeen waarbij de zetting na het praktische einde van het consolidatieproces nog doorgaat. Dit gebeurt alleen bij ondoorlatende grond (klei, veen). De oorzaak is niet volledig duidelijk, maar kan worden toegeschreven aan een laag geabsorbeerd water rond de deeltjes of variaties in de afmetingen van de poriënkanalen [32](#page=32).
Volgens de consolidatietheorie zou de zetting volgens lijn a-b-c' moeten verlopen, maar metingen tonen een verloop volgens lijn a-b-c, waarbij het deel b-c nagenoeg rechtlijnig is [33](#page=33).
#### 3.2.3 Toepassing op uitgravingen en ophogingen
* **Uitgravingen in weinig doorlatende grond:**
Bij uitgravingen vallen belastingen weg, wat het omgekeerde effect van consolidatie veroorzaakt. Er ontstaan negatieve wateroverspanningen ($\Delta\sigma_w$) omdat de grond water wil opnemen. De schuifspanning die nodig is voor stabiliteit is dan maximaal [35](#page=35):
$$ \Delta\tau = \Delta\sigma_k \cdot \text{tg}(\phi) = (\Delta\sigma - \Delta\sigma_w) \cdot \text{tg}(\phi) $$
Naarmate tijd verstrijkt, neemt de grond meer water op, verdwijnt de negatieve poriënspanning, en neemt de beschikbare schuifweerstand af. De stabiliteit van een uitgraving in weinig doorlatende grond verslechtert dus na verloop van tijd; de meest kritieke fase is lange tijd na de realisatie van de uitgraving, wanneer de gedraineerde toestand is bereikt [35](#page=35).
* **Ophogingen in weinig doorlatende grond:**
Bij ophogingen ontstaat een belastingstoename, wat een wateroverspanning creëert. Onmiddellijk na de ophoging is $\Delta\sigma_w \approx \Delta\sigma$, waardoor de optredende schuifspanning voor stabiliteit nagenoeg nul is:
$$ \Delta\tau = \Delta\sigma_k \cdot \text{tg}(\phi) = (\Delta\sigma - \Delta\sigma_w) \cdot \text{tg}(\phi) \cong 0 $$
Naarmate de tijd vordert, wordt overtollig poriënwater uitgeperst, neemt de wateroverspanning af, en stijgt de schuifweerstand omdat de korreloverspanning complementair toeneemt. De stabiliteit van een ophoging op weinig doorlatende gronden verbetert naarmate de tijd vordert. De meest kritieke fase is direct na het aanbrengen van de ophoging (niet-gedraineerde toestand) [35](#page=35).
#### 3.2.4 Schijnbare schuifweerstand
De beschikbare wrijvingsweerstand wordt gegeven door de wet van Coulomb: $\tau_m = c + \sigma_k \cdot \text{tg}(\phi)$. Een toename van de wrijvingsweerstand kan alleen tot stand komen door een toename van de korrelspanning ($\Delta\sigma_k$). De toename van de wrijvingsweerstand is dan [36](#page=36):
$$ \Delta\tau_m = \Delta\sigma_k \cdot \text{tg}(\phi) $$
Omdat de totale spanning gelijk is aan de som van korrel- en waterspanningen ($\Delta\sigma = \Delta\sigma_k + \Delta\sigma_w$), kan $\Delta\sigma_k$ vervangen worden door $(\Delta\sigma - \Delta\sigma_w)$ ] [36](#page=36):
$$ \Delta\tau_m = (\Delta\sigma - \Delta\sigma_w) \cdot \text{tg}(\phi) $$
Direct na belasting, wanneer $\Delta\sigma_w \approx \Delta\sigma$, is $\Delta\tau_m \approx 0$. Om de toename van de schuifweerstand te kunnen becijferen, is de waarde van $\Delta\sigma_w$ nodig, die moeilijk exact te bepalen is. Daarom wordt gerekend met aangepaste schuifweerstandskarakteristieken, $c'$ en $\phi'$, die de schijnbare schuifweerstandskarakteristieken worden genoemd (schijnbare cohesie en schijnbare inwendige wrijvingshoek). Onmiddellijk na belasten is $\phi'$ zeer klein; na consolidatie is $\phi' = \phi$ [36](#page=36).
---
# Funderingstechnieken: diepte- en paalfunderingen
Dit onderwerp behandelt diverse funderingstechnieken, met een focus op diepfunderingen en paalfunderingen, inclusief de principes van hun ontwerp en berekening van draagvermogen.
### 4.1 Introductie tot funderingstechnieken
Funderingen dienen om verticale en horizontale krachten van een bouwwerk over te dragen naar een draagkrachtige grondlaag. Een overzicht van verschillende funderingstechnieken omvat: funderingen op staal, funderingen binnen beschoeide sleuven, diepwanden, paalfunderingen, zinkputten met grote afmetingen, funderingen op weinig draagkrachtige lagen, injecties, en funderen onder freatisch niveau [3](#page=3).
#### 4.1.1 Oorzaken van scheurvorming gerelateerd aan funderingen
Scheurvorming in constructies kan door diverse factoren worden veroorzaakt, waarvan zeven direct op de fundering van invloed zijn [4](#page=4):
* **Wijziging van het freatisch oppervlak (FO)**: Een verlaging kan negatieve kleef op palen en grondspoelingen veroorzaken, terwijl een verhoging kan leiden tot drijfzand en te slappe grond [4](#page=4).
* **Grondophoging**: Dit kan leiden tot ongelijkmatige grondbelasting en bij paalfunderingen tot negatieve kleef [4](#page=4).
* **Trillingen**: Veroorzaakt door bijvoorbeeld wegwerkzaamheden of zwaar verkeer, pakken grond dichter en leiden tot inklinken [4](#page=4).
* **Geologische omstandigheden**: Veranderingen in grondsamenstelling door krimp of variërende doorlatendheid [4](#page=4).
* **Ontwerp- en uitvoeringsfouten**: Zoals een onvoldoende diepe fundering (niet vorstvrij) of materiaaldefecten [4](#page=4).
* **Ongelijkmatige zetting door geometrie gebouw**: Bijvoorbeeld wanneer slechts een deel van een gebouw onderkelderd is, wat leidt tot ongelijke inklinking [4](#page=4).
* **Bomen**: De wortels kunnen de grond omhoog duwen en zo het freatisch oppervlak wijzigen [4](#page=4).
#### 4.1.2 Veelvoorkomende funderingsproblemen
Vijf veelvoorkomende oorzaken van funderingsproblemen zijn [5](#page=5):
* **Ongelijke funderingsdiepte (FA)**: Dit leidt tot ongelijke grondlagen en zettingen, met name in cohesieve gronden [5](#page=5).
* **Lekkende, defecte waterleidingen of rioleringen**: Veroorzaken uitspoeling van de fundering en ongelijkmatige zakkingen. Dit kan worden voorkomen door eerst zand in sleuven aan te brengen [5](#page=5).
* **Heiwerk, toenemend vrachtverkeer**: Veroorzaakt trillingen die leiden tot inklinken van de grond. Bodemverdichting kan dit voorkomen [5](#page=5).
* **Geroerde gronden (opgehoogd terrein)**: Grond die niet oorspronkelijk op die locatie aanwezig was. Vereist plaatproeven, sonderingen en verdichting. Oplossing bij slechte verdichting is walsen [5](#page=5).
* **Uitgravingen, ophogingen**: Kunnen verzakkingen veroorzaken in onsamenhangende grond (zand, grind) en scheuren in metselwerk, met verhoogde kans op vochtinslag [5](#page=5).
Scheuren kunnen primair, gelijkmatig, blijvend, toelaatbaar, rest of differentiëel zijn; differentiële (ongelijke) scheuren zijn het gevaarlijkst [5](#page=5).
### 4.2 Diepfunderen
Diepfunderen worden toegepast wanneer de funderingsdiepte groter is dan de breedte van de funderingszool, maar minder dan driemaal de breedte ($B>>B$). Er bestaan diverse typen paalfunderingen, waaronder: secanspaal, verbuisde schroefboorpaal, boorpaal grote diameters, avegaarpaal, vibropaal, micropaal en soilmixpaal [53](#page=53) [55](#page=55).
#### 4.3.1 Indeling van paalfunderingen
Paalfunderingen kunnen worden onderverdeeld in drie hoofdsoorten:
* **Grondverdringende palen**: Deze worden in de grond gedreven en verdringen de grond naar de zijkanten. Voorbeelden hiervan zijn prefabpalen (hol, dieselheiblok, koppensnellen, stalen H-profiel, hellende palen), in de grond gevormde heipalen (al dan niet met verbrede voet), micropalen (trillings- en schokvrij), soilmixpalen (trillingsvrij, geen grondverdringing) en schroefpalen zoals avegaar- en verbuisde schroefboorpalen [55](#page=55) [56](#page=56).
* **In de grond vormende palen**: Deze worden ter plekke in de grond gevormd [55](#page=55).
* **Boorpalen**: Hierbij wordt eerst een gat geboord, waarna de paal wordt geplaatst en het boorgat met beton en wapening wordt gevuld [65](#page=65).
Sommige palen, zoals de vibropaal, combineren eigenschappen van meerdere typen (in de grond gevormd en grond verdringend) [55](#page=55).
#### 4.3.2 Grondverdringende vs. geboorde palen
Het belangrijkste verschil tussen grondverdringende en geboorde palen zit in de installatiemethode en de invloed op de omliggende grond [65](#page=65).
| Kenmerk | Grondverdringende palen | Geboorde palen |
| :--------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Installatiemethode** | In grond gedreven (tril- of heiblok); veel geluid en trillingen. | Eerst gat boren, dan paal plaatsen; boorgat vullen met beton en wapening; met installatie die materiaal kan brengen en gat kan vullen. |
| **Invloed op grond** | Verdichting van de grond; grote drukken op paal; verhoogde draagkracht; zettingen en negatieve kleef. | Verwijderen van grond; kleine drukken tegen paal; risico op aanzienlijke ontspanning. |
**Interpretatie van grafieken (belasting-zakking):**
* **Verdringingspaal**: Weinig zakking bij toenemende belasting door grondverdichting. Bereikt maximale belasting $R_u$ bij relatief kleine zakking.
* **Boorpaal**: Snellere en grotere zakking bij toenemende belasting omdat de grond niet wordt verdicht. Bereikt maximale belasting $R_u$ bij grotere zakking.
Over het algemeen heeft een grondverdringingspaal een hogere (of gelijke) draagkracht dan een boorpaal [65](#page=65).
#### 4.3.3 Grensdraagvermogen van een paalschacht
Het grensdraagvermogen van een paalschacht ($R_{su}$) is de maximale belasting die via schachtwrijving kan worden overgedragen voordat bezwijken optreedt. Dit wordt berekend op basis van sonderingsgegevens (CPT) via twee methodes [66](#page=66):
1. **Methode van de totale gemeten wrijvingsweerstand** (vereist mechanische sondering, veel spreiding):
$R_{su} = \alpha_s \cdot \Delta L \cdot \frac{O_s}{O_c}$
Waarbij:
* $\alpha_s$ = installatiecoëfficiënt [66](#page=66).
* $\Delta L$ = globale toename van de wrijvingsweerstand over een betrouwbare grondlaag [66](#page=66).
* $O_s$ = omtrek van de paalschacht [66](#page=66).
* $O_c$ = omtrek van de mantelbuis van het diepsonderingsapparaat [66](#page=66).
2. **Methode van lokale wrijving**, afgeleid uit gemeten puntweerstand $q_c$ (standaardmethode):
$R_{su} = O_s \cdot \sum \alpha_{si} \cdot q_{si} \cdot h_i$
Waarbij:
* $O_s$ = omtrek van de paalschacht [66](#page=66).
* $\alpha_{si}$ = installatiecoëfficiënt (empirische factor) [66](#page=66).
* $q_{si} = \eta_{pi} \cdot q_{ci}$ = lokale schuifweerstand langs de paalschacht over hoogte $h_i$ [66](#page=66).
* $q_{ci}$ = gemeten conusweerstand in de beschouwde laag met hoogte $h_i$ [66](#page=66).
Het totale grensdraagvermogen van de paal is:
$R_{cu} = R_{bu} + R_{su}$ (waarbij $R_{bu}$ = grensdraagvermogen aan de punt van de paal) [66](#page=66).
#### 4.3.4 Grensdraagvermogen aan de punt van de paal
Het grensdraagvermogen aan de punt van de paal ($R_{bu}$) wordt berekend met de volgende formule, gebruikmakend van CPT-resultaten [67](#page=67):
$R_{bu} = \beta \cdot \alpha_b \cdot \varepsilon_b \cdot \lambda \cdot A_b \cdot q_b$
Parameters:
* $\beta = 1 + 0.3 \cdot \frac{B}{L}$ tot $1.3$: Vormfactor voor niet-cirkelvormige of niet-vierkante doorsneden van de paalpunt [67](#page=67).
* $B$ = breedte paalpunt [67](#page=67).
* $L$ = lengte paalpunt [67](#page=67).
* $\alpha_b$: Coëfficiënt die paaltype en vervaardigingswijze rekening houdt, afhankelijk van grondsoort (uit tabel te halen) [67](#page=67).
* $\varepsilon_b$: Parameter voor het schaaleffect op de schuifweerstand van de grond vanwege gescheurdheid [67](#page=67).
* $\varepsilon_b = 1$ voor ongescheurde grondlagen (allesbehalve klei) [67](#page=67).
* $0.476 \le \varepsilon_b = 1 - 0.01 \cdot (\frac{D_b}{D_c} - 1)$ voor kleigronden [67](#page=67).
* $D_b$ = diameter van de paalpunt. Equivalent diameters ($D_{b,eq}$) zijn gedefinieerd voor cirkelvormige, rechthoekige en stalen profielen [67](#page=67).
* $D_c$ = diameter van de conus = 35.7 mm [67](#page=67).
* $\lambda$: Reductiefactor; 1 voor in de grond gevormde verbrede voet/micropalen, < 1 voor voetplaat/geprefabriceerde verbrede voet [67](#page=67).
* $A_b$: Horizontale projectie van de paalpunt, bepaald door de geometrie van de paalpunt na uitvoering [67](#page=67).
* $q_b$: Eenheidsdraagvermogen van een verdringingspaal, afgeleid uit $q_c$ waarden met rekening houdend met het schaaleffect [68](#page=68).
---
# Draagvermogen van funderingen en palen
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van de methoden en principes voor het bepalen van het draagvermogen van funderingen en palen.
## 5. Draagvermogen van funderingen en palen
Dit hoofdstuk behandelt de controle van het draagvermogen van funderingen en palen, inclusief verschillende testmethoden, theoretische formules en de invloed van diverse factoren.
### 5.1 Evenwichtsdraagvermogen van strookfunderingen
Het evenwichtsdraagvermogen van een strookfundering wordt bepaald door de som van de weerstand die wordt geboden door de nevenbelasting ($p_b$), de cohesie ($c$) en het eigengewicht van de grond ($gammak$) onder de funderingszool. De algemene relatie is [45](#page=45):
$$p_r = V_b \cdot p_b + V_c \cdot c + V_g \cdot \gamma_k \cdot b$$
Waarin:
* $p_r$ het eenheidsdraagvermogen is [45](#page=45).
* $V_b \cdot p_b$ ($p_{r1}$) het effect is van de nevenbelasting ($p_b$) naast de fundering ter hoogte van de funderingsaanzet. $p_b$ is de verticale korrelspanning op het niveau van de funderingsaanzet [45](#page=45).
* $V_c \cdot c$ ($p_{r2}$) het effect is van de cohesie ($c$) langsheen het glijvlak, wat vaak verwaarloosd wordt. $c$ is de cohesie, samenhang, of nulwrijving [45](#page=45).
* $V_g \cdot \gamma_k \cdot b$ ($p_{r3}$) het effect is van het eigengewicht van de grondmassa onder de funderingsaanzet. $\gamma_k$ is het korrelvolumegewicht van de grond onder de funderingsaanzet en $b$ is de breedte van de funderingszool [45](#page=45).
#### 5.1.1 De wet van Buisman
De algemene betrekking voor het eenheidsdraagvermogen van een oneindig lange strookfundering is bekend als de wet van Buisman. Deze wet gaat uit van een geconsolideerde toestand. Bij niet volledige consolidatie van samenhangende, verzadigde gronden moet rekening worden gehouden met wateroverspanning en $\phi'$ in plaats van $\phi$ [43](#page=43).
De wet van Buisman wordt toegepast met behulp van bijbehorende elementen om de nauwkeurigheid te verhogen:
* **Vormfactoren ($s_b, s_c, s_\gamma$):** Deze worden gebruikt wanneer de verhouding tussen de lengte ($l$) en breedte ($b$) van de funderingszool klein is (l/b niet > 5), wat leidt tot een driedimensionaal probleem waarbij de bijdrage tot de wrijvingsweerstand stijgt (#page=43, 45). De formule wordt dan [43](#page=43) [45](#page=45):
$$p_r = s_b \cdot V_b \cdot p_b + s_c \cdot V_c \cdot c + s_\gamma \cdot V_g \cdot \gamma_k \cdot b$$ [45](#page=45).
* **Dieptefactoren ($d_b, d_c, d_\gamma$):** Deze factoren houden rekening met de schuifweerstand in grondlagen boven de funderingsaanzet, die bij de oorspronkelijke afleiding van Buisman als verwaarloosbaar werd beschouwd (#page=43, 45). Indien deze niet verwaarloosbaar is, beïnvloedt dit de vorm van de glijvlakken en het eenheidsgrensdraagvermogen. De formule wordt dan [43](#page=43) [45](#page=45):
$$p_r = d_b \cdot s_b \cdot V_b \cdot p_b + d_c \cdot s_c \cdot V_c \cdot c + d_\gamma \cdot s_\gamma \cdot V_g \cdot \gamma_k \cdot b$$ [45](#page=45).
* **Excentrisch belaste zool:** De wet van Buisman gaat uit van een centrische belasting (#page=44, 45). Bij een excentrische belasting wordt een lineaire benadering gebruikt, waarbij de effectieve breedte van de zool wordt aangepast. De belasting grijpt aan op een fictief massief met een breedte $b' = 2u$, waarbij $u$ de complementaire excentriciteit is (#page=44, 45). De formule wordt dan [44](#page=44) [45](#page=45):
$$p_r = V_b \cdot p_b + V_c \cdot c + V_g \cdot \gamma_k \cdot b'$$ [45](#page=45).
#### 5.1.2 Vesic's benadering
Vesic's benadering houdt rekening met de veranderde vorm van de glijvlakken die ontstaan door het eigengewicht ($gammak$) (#page=43, 46). De oorspronkelijke Prandtl-glijdvlakken worden kleiner bij de beschouwing van het eigengewicht, wat leidt tot een onderschatting van het weerstandsbiedende moment (#page=43, 46). Vesic’s factoren voor het eigengewicht ($V_g$) zijn gebaseerd op theoretische analyses van spanningstoestanden onder funderingen en houden rekening met de volledige spanningsverdeling van de grond, inclusief het eigengewicht. Dit maakt zijn methode geschikter voor zwaardere constructies en diepere funderingen [43](#page=43) [46](#page=46).
Vesic kan vergeleken worden met Raes, wiens factoren empirisch zijn en specifiek voor België en omringende gebieden, vaak toegepast bij relatief eenvoudige grondmechanische eigenschappen [46](#page=46).
### 5.2 Evenredigheidsfactoren voor verschillende grondcondities
De evenredigheidsfactoren ($V_b, V_c, V_g$) worden onderscheiden op basis van de grondcondities:
* $V_b, V_c, V_g$: Deze factoren zijn gerelateerd aan de schuifweerstandskarakteristieken voor een geconsolideerde toestand, doorgaans bij $\phi \ge 30^{\circ}$. Voor $V_g$ wordt bij voorkeur de factor van Vesic gebruikt (#page=46, 47) [46](#page=46) [47](#page=47).
* $V''_b, V'_c, V'_g$: Deze factoren worden gebruikt voor samenhangende, verzadigde gronden waarbij de belasting wordt toegepast in niet volledig geconsolideerde gronden. Hierbij moet rekening worden gehouden met wateroverspanning en worden de factoren bepaald met $\phi'$ in plaats van $\phi$ [47](#page=47).
Deze factoren worden in de praktijk bepaald door waarden te halen uit tabellen of grafieken, afhankelijk van de $\phi$ of $\phi'$ waarde van de grond [47](#page=47).
#### 5.2.1 Laagdikte-effect
Het laagdikte-effect beschrijft hoe de consolidatietijd kwadratisch toeneemt met de laagdikte ($l_{max}$), wat de duur van het consolidatieproces beïnvloedt. De laagdikte wordt gedefinieerd als de hoogte van de zone waarbinnen het glijvlak zich uitstrekt onder de funderingsaanzet [48](#page=48).
### 5.3 Formule van Terzaghi voor zettingen
De formule van Terzaghi wordt gebruikt voor het berekenen van de zetting van een fundering. De berekeningen stoppen wanneer de spanningsverandering ($ \Delta p $) minder dan 10% van de oorspronkelijke spanning ($p$) bedraagt. De formule, gebaseerd op de hypothese dat $E$ constant is, lineair toeneemt met de diepte, en lineair toeneemt met de korrelspanning ($p$), is [49](#page=49):
$$z = \sum \frac{\Delta h}{C} \ln\left(\frac{p + \Delta p}{p}\right)$$
Waarin:
* $z$ de totale samendrukking is [49](#page=49).
* $\Sigma$ de som is van de samendrukkingen van laagjes onder de funderingsaanzet [49](#page=49).
* $\Delta h$ de dikte is van elk laagje, meestal 20 cm [49](#page=49).
* $C$ de samendrukkingsconstante is [49](#page=49).
* $p$ de oorspronkelijke verticale korrelspanning is in het midden van het beschouwde laagje [49](#page=49).
* $\Delta p$ de korrelspanningstoename is in het midden van het laagje als gevolg van de belasting op de zool [49](#page=49).
#### 5.3.1 Reductiecoëfficiënt ($i$)
Voor een praktische benadering in singuliere punten wordt de reductiecoëfficiënt ($i$) gebruikt (#page=50, 52). Deze is afhankelijk van de verhouding tussen de diepte onder de funderingsaanzet en de breedte van de zool, evenals van de vorm en afmetingen van de zool (#page=50, 52). De korrelspanningstoename op het niveau van de funderingsaanzet ($ \sigma_g $) wordt hiermee gecorrigeerd [50](#page=50) [52](#page=52):
$$\Delta p = i \cdot \sigma_g$$ (#page=50, 52) [50](#page=50) [52](#page=52).
#### 5.3.2 Elasticiteitsconstante ($A$) versus samendrukkingsconstante ($C$)
De elasticiteitsconstante ($A$) en de samendrukkingsconstante ($C$) beschrijven verschillende aspecten van de grondvervorming. De samendrukkingsconstante ($C$) vertegenwoordigt het plastische deel van de zetting, terwijl de elasticiteitsconstante ($A$) het elastische deel weergeeft. Over het algemeen is $A$ 3 tot 10 keer groter dan $C$. De relatie tussen beide kan ook worden uitgedrukt als [51](#page=51):
$$C = \beta \cdot \frac{q_c}{p_b}$$ [51](#page=51).
### 5.4 Paalproeven en controles
Verschillende methoden worden gebruikt om het draagvermogen en de integriteit van palen te controleren [57](#page=57):
* **Statische belastingsproeven (SLT - Static Load Test):** Experimenten op funderingspalen om hun draagvermogen en gedrag onder belasting te bepalen. Het doel is het grensdraagvermogen vaststellen, de relatie tussen belasting en zakking bepalen, en de elasticiteit van de paal en de omliggende grond meten. De belasting wordt stapsgewijs verhoogd, waarbij zettingen worden gemeten en uitgezet in een belasting-zakking diagram. Er bestaan axiale drukproeven en axiale trekproeven [58](#page=58).
* **Dynamische belastingsproeven:** Gebruiken de energie van een valblok of heihamer om de draagkracht te bepalen.
* **Statnamic belastingsproef:** Een combinatie van statische en dynamische methoden. Een massa wordt kortstondig met gecontroleerde kracht omhooggeduwd, waardoor een tegengestelde kracht op de paal wordt uitgeoefend. Dit is sneller dan statische tests, maar trager dan dynamische tests, en duurt typisch tussen 0,1 en 1 seconde. Het voordeel is een relatief klein valgewicht met grote kracht en een eenvoudige opbouw, maar de meetresultaten zijn minder nauwkeurig en het kruipeffect is niet meetbaar [59](#page=59).
* **Kalenderen van palen:** Een controle op heiwerk om de voortgang van het indrijven van palen te volgen en te controleren of de vereiste diepte of draagkracht is bereikt. Het aantal slagen per eenheid van indringing voor een vooraf bepaalde diepte (bv. 25 cm) wordt gemeten. Een toenemend aantal slagen duidt op grotere weerstand, terwijl te snel indringen wijst op zwakke grondlagen [60](#page=60).
* **Monitoring bij schroefpalen:** Continu bewaken van parameters tijdens het aanbrengen van schroefpalen om installatieconformiteit en kwaliteit te waarborgen. Gemonitorde parameters omvatten boorkoppel (indicatie van grondweerstand), boordruk (axiale drukkracht), indringsnelheid, en verticaliteit. Resultaten worden samengevat in een boordiagram [61](#page=61).
* **Akoestisch doormeten van palen:** Een niet-destructieve testmethode met geluidsgolven om de kwaliteit en integriteit van funderingspalen te evalueren. Scheuren, holtes en discontinuïteiten kunnen worden gedetecteerd door de reflectie van geluidsgolven. De tijd tussen het versturen en ontvangen van de golf bepaalt de diepte en locatie van defecten [62](#page=62).
### 5.5 Grensdraagvermogen van een paalschacht
Het grensdraagvermogen van een paalschacht ($R_{su}$) is de maximale belasting die de paal kan dragen via wrijving langs zijn schacht. Dit wordt berekend met behulp van CPT (Cone Penetration Test) gegevens. Er zijn twee methoden [66](#page=66):
* **Methode van de totale gemeten wrijvingsweerstand:**
$$R_{su} = \alpha_s \cdot \Delta L \cdot \frac{O_s}{O_c}$$ [66](#page=66).
Waarbij $\alpha_s$ de installatiecoëfficiënt is, $\Delta L$ de globale toename van de wrijvingsweerstand over een betrouwbare grondlaag, $O_s$ de omtrek van de paalschacht, en $O_c$ de omtrek van de mantelbuis van het sondeerapparaat. Deze methode vereist mechanische sondering en kent veel spreiding [66](#page=66).
* **Methode van lokale wrijving, afgeleid uit de gemeten puntweerstand ($q_c$):** Dit is de standaardmethode.
$$R_{su} = O_s \cdot \sum \alpha_{si} \cdot q_{si} \cdot h_i$$ [66](#page=66).
Waarbij $\alpha_{si}$ de installatiecoëfficiënt is, $q_{si} = \eta_{pi} \cdot q_{ci}$ de lokale schuifweerstand langs de paalschacht over de hoogte $h_i$, en $q_{ci}$ de gemeten conusweerstand in de beschouwde laag is [66](#page=66).
Het totale grensdraagvermogen van de paal is de som van het grensdraagvermogen aan de punt ($R_{bu}$) en de wrijvingsweerstand langs de schacht ($R_{su}$):
$R_{cu} = R_{bu} + R_{su}$ [66](#page=66).
### 5.6 Grensdraagvermogen aan de punt van de paal
Het grensdraagvermogen aan de punt van de paal ($R_{bu}$) wordt berekend met de volgende formule, gebaseerd op CPT-resultaten:
$$R_{bu} = \beta \cdot \alpha_b \cdot \epsilon_b \cdot \lambda \cdot A_b \cdot q_b$$ [67](#page=67).
De parameters zijn:
* $\beta$: Een vormfactor voor niet-cirkelvormige of niet-vierkante doorsneden van de paalbasis, met $B$ als de breedte en $L$ als de lengte van de paalbasis [67](#page=67).
$$\beta = 1 + \frac{0,3 \cdot B}{L}}{1,3}$$ [67](#page=67).
* $\alpha_b$: Een coëfficiënt die rekening houdt met het paaltype en de vervaardigingswijze, afhankelijk van de grondsoort en uit een tabel te halen [67](#page=67).
* $\epsilon_b$: Parameter die het schaaleffect op de schuifweerstand van de grond door gescheurdheid in rekening brengt. Voor ongescheurde grondlagen is $\epsilon_b = 1$. Voor kleigronden geldt [67](#page=67):
$$0,476 \le \epsilon_b = 1 - 0,01 \cdot \left(\frac{D_b}{D_c} - 1\right)$$ [67](#page=67).
Waarbij $D_b$ de diameter van de paalbasis is (met specifieke definities voor cirkelvormige, rechthoekige en stalen profielen) en $D_c$ de diameter van de conus (35,7 mm) [67](#page=67).
* $\lambda$: Een reductiefactor die afhankelijk is van het type verbrede voet van de paal [67](#page=67).
* $A_b$: De horizontale projectie van de paalbasis, bepaald door de geometrie [67](#page=67).
* $q_b$: Het eenheidsdraagvermogen van een verdringingspaal, afgeleid uit $q_c$ waarden, rekening houdend met het schaaleffect [68](#page=68).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Beschoeiing | Een tijdelijke of permanente constructie die wordt gebruikt om de wanden van een gronduitgraving te ondersteunen en te voorkomen dat de grond instort, vooral bij werkzaamheden onder het grondwaterpeil. |
| Freatisch oppervlak (FO) | De bovenste grens van de verzadigde zone in de ondergrond, waar de waterdruk gelijk is aan de atmosferische druk. De positie ervan kan variëren afhankelijk van regenval, droogte en menselijke activiteit zoals bemaling. |
| Negatieve kleef | Een neerwaartse kracht die op een funderingspaal wordt uitgeoefend door de zetting of consolidatie van de omliggende grond. Dit fenomeen treedt op wanneer de grond rond de paal naar beneden beweegt en langs het oppervlak van de paal wrijft, waardoor de effectieve draagcapaciteit van de paal afneemt. |
| Drijfzand | Zand dat, door verzadiging met water onder lichte druk, zijn sterkte verliest en zich gedraagt als een vloeistof. Dit kan leiden tot instabiliteit van de ondergrond en gevaarlijke situaties tijdens graafwerkzaamheden. |
| Atterbergse grenzen | Een reeks technische kenmerken die de eigenschappen van samenhangende gronden beschrijven, met name de overgangen tussen de vaste, plastische en vloeibare toestand van de grond, afhankelijk van het watergehalte. Deze omvatten de vloeigrens, uitrolgrens en krimpgrens. |
| Proctorproef (versterkt) | Een laboratoriumtest die wordt gebruikt om het optimale watergehalte te bepalen dat nodig is om een maximale pakkingsdichtheid van een grond te bereiken onder een gespecificeerde verdichtingsarbeid. Dit is cruciaal voor het vermijden van overmatige zettingen van constructies. |
| Conus Penetration Test (CPT) | Een sonderingstechniek waarbij een conusvormige punt met een constante snelheid de grond in wordt gedrukt. De weerstand die de conus ondervindt (puntweerstand en mantelwrijving) wordt gemeten om de geotechnische eigenschappen van de grond te bepalen. |
| Cirkel van Mohr | Een grafische methode die de relatie weergeeft tussen de normale spanningen en schuifspanningen op een element van een materiaal onder spanning. Het maakt het mogelijk om hoofdspanningen en spanningspaden te visualiseren en te analyseren. |
| Coulomb's formule | Een empirische formule die de schuifsterkte van een grond beschrijft als een functie van de normale spanning en de grondkenmerken cohesie (c) en de inwendige wrijvingshoek (φ). De formule is: $\tau_m = c + \sigma_k \cdot \tan(\phi)$. |
| Consolidatie | Het proces waarbij water uit de poriën van een samendrukbare grond wordt geperst onder invloed van een aangebrachte belasting, wat leidt tot een volumevermindering en zetting van de grond. Dit treedt voornamelijk op in weinig doorlatende gronden zoals klei. |
| Seculier effect | Een langdurige, langzame zetting die optreedt na het praktisch einde van het consolidatieproces, vooral bij ondoorlatende gronden. Het wordt beschouwd als een soort kruipverschijnsel en de oorzaak ervan is nog niet volledig verklaard. |
| Evenwichtsdraagvermogen | De maximale druk die een fundering kan weerstaan zonder te bezwijken, rekening houdend met de cohesie, wrijving en het eigengewicht van de grond. De wet van Buisman is hier een veelgebruikte methode voor. |
| Wet van Buisman | Een empirische formule die wordt gebruikt om het eenheidsdraagvermogen van een strookfundering te berekenen. Het houdt rekening met de cohesie, de nevenbelasting en het eigengewicht van de grond, en omvat ook factoren zoals de vorm, diepte en excentriciteit van de belasting. |
| Reductiefactor (i) | Een factor die wordt gebruikt in de zettingsberekening volgens Terzaghi. Het corrigeert de spanningstoename op een bepaald punt in de grond om rekening te houden met de diepte, de vorm en de afmetingen van de fundering, wat resulteert in een nauwkeurigere schatting van de lokale spanningsverandering. |
| Paalfundering | Een funderingssysteem dat bestaat uit lange, slanke elementen (palen) die diep in de grond worden gedreven om de belasting van een constructie over te brengen naar een diepere, stevigere grondlaag. |
| Grondverdringende palen | Palen die de grond opzij duwen tijdens hun installatie, waardoor de omliggende grond verdicht wordt. Dit leidt tot een hogere draagkracht en minder zettingen in vergelijking met geboorde palen. |
| Geboorde palen | Palen die worden geïnstalleerd door eerst een gat te boren en dit vervolgens te vullen met beton en wapening. Hierbij wordt grond verwijderd, wat kan leiden tot ontspanning van de omliggende grond en minder draagkracht dan bij grondverdringende palen. |
Cover
Section 2.pdf
Summary
# Inleiding tot staalconstructies en Eurocode 3
Dit document introduceert de basisprincipes van staalconstructies en de toepassing van Eurocode 3, inclusief de classificatie van staalprofielen [3](#page=3) [52](#page=52).
### 1.1 Algemene uitleg over staalconstructies
Staalconstructies zijn een belangrijk onderwerp binnen de bouw. Een algemene uitleg hierover wordt gegeven, wat de basis vormt voor het begrip van staal als constructiemateriaal [3](#page=3) [52](#page=52).
### 1.2 Introductie tot Eurocode 3
Eurocode 3 is de Europese norm voor het ontwerp van staalconstructies. De norm is opgedeeld in meerdere delen, met Eurocode 3 Part 1 als een van de algemene delen [11](#page=11) [3](#page=3) [52](#page=52).
#### 1.2.1 Inhoud van Eurocode 3 Part 1 (Algemeen)
Eurocode 3 Part 1 (Algemeen) omvat diverse hoofdstukken die cruciaal zijn voor het ontwerp van staalconstructies. Deze hoofdstukken omvatten [12](#page=12):
* Hoofdstuk 1: Algemeen [12](#page=12).
* Hoofdstuk 2: Grondslagen van het ontwerp [12](#page=12).
* Hoofdstuk 3: Materialen [12](#page=12).
* Hoofdstuk 4: Duurzaamheid [12](#page=12).
* Hoofdstuk 5: Structurele analyse [12](#page=12).
* Hoofdstuk 6: Uiterste grenstoestand [12](#page=12).
* Hoofdstuk 7: Bruikbaarheidsgrenstoestand [12](#page=12).
Daarnaast bevat de norm verschillende annexen die aanvullende of informatieve ontwerpbepalingen bieden, zoals annexen met methoden voor interactiefactoren en annexen over knik van bouwcomponenten [12](#page=12).
### 1.3 Classificatie van staalprofielen
De classificatie van staalprofielen is een essentieel onderdeel van het ontwerp van staalconstructies. Dit deel van de studie behandelt de algemene aspecten van staalprofielen. De belangrijkste afmetingen van een doorsnede die worden gebruikt bij de classificatie zijn [13](#page=13) [3](#page=3) [52](#page=52):
* $b$: breedte van een doorsnede [14](#page=14).
* $h$: hoogte van een doorsnede [14](#page=14).
* $d$: diepte van het rechte deel van een plaat [14](#page=14).
* $t_w$: plaatdikte (web thickness) [14](#page=14).
* $t_f$: flensdikte (flange thickness) [14](#page=14).
* $r_1$: radius van de wortelfilet [14](#page=14).
* $r_2$: teenradius (toe radius) [14](#page=14).
> **Tip:** Het begrijpen van deze afmetingen is cruciaal voor het bepalen van de stabiliteit en sterkte van staalprofielen volgens Eurocode 3.
### 1.4 Voorbeeld en Q&A
Het document geeft aan dat er een voorbeeld en een vraag-en-antwoordsessie zal volgen om de besproken concepten te verduidelijken. Deze secties zijn bedoeld om de toepassing van de theorie in de praktijk te demonstreren en eventuele onduidelijkheden weg te nemen [3](#page=3).
---
# Materiaaleigenschappen en duurzaamheid van staal
Dit onderwerp behandelt de fundamentele materiaaleigenschappen van staal die cruciaal zijn voor constructief ontwerp, evenals de vereisten voor de duurzaamheid van stalen constructies.
### 2.1 Belangrijkste materiaaleigenschappen van staal
De belangrijkste materiaaleigenschappen van staal die relevant zijn voor constructieve toepassingen zijn vloeigrens, ultieme sterkte, ductiliteit en taaiheid [17](#page=17).
#### 2.1.1 Vloeigrens en ultieme sterkte
* **Vloeigrens ($f_y$)**: De spanning waarbij permanente deformatie optreedt [17](#page=17).
* **Ultieme sterkte ($f_u$)**: De maximale spanning die het materiaal kan weerstaan voordat het breekt, zoals weergegeven in de spanning-rekcurve [17](#page=17).
#### 2.1.2 Ductiliteit
Ductiliteit beschrijft de hoeveelheid plastische deformatie die een materiaal kan ondergaan vóórdat het bezwijkt. Voor staalsoorten zijn er minimale ductiliteitseisen die op drie manieren kunnen worden uitgedrukt [18](#page=18):
* De verhouding tussen de ultieme sterkte en de vloeigrens: $\frac{f_u}{f_y}$
* De verlenging bij bezwijken, gemeten over een standaard meetlengte van $5.65 \sqrt{A_0}$, waarbij $A_0$ de oorspronkelijke dwarsdoorsnede is.
* De ultieme rek ($\epsilon_u$) en de vloeirek ($\epsilon_y$) verhouding: $\epsilon_u > 15 \epsilon_y$
Er geldt een limiet dat de verhouding $\frac{f_u}{f_y}$ groter moet zijn dan $1.10$, en de verlenging bij bezwijken niet minder mag zijn dan $15\%$ [18](#page=18).
De ductiliteit wordt beïnvloed door factoren zoals temperatuur, de snelheid van de belasting en de dikte van het materiaal [18](#page=18).
> **Tip:** Een hogere ductiliteit betekent dat het materiaal meer kan vervormen voordat het breekt, wat essentieel is voor het absorberen van energie tijdens aardbevingen of impactbelastingen.
#### 2.1.3 Taaiheid
Taaiheid verwijst naar de weerstand van een materiaal tegen bros bezwijken. Het is cruciaal dat staal voldoende breuktaaiheid bezit om bros bezwijken te voorkomen, zelfs bij de laagste gebruikstemperaturen gedurende de ontworpen levensduur van de constructie [19](#page=19).
#### 2.1.4 Impacttestwaarde
Een impacttest wordt gebruikt om de slagweerstand of taaiheid van materialen te bepalen, gebaseerd op de energie die wordt geabsorbeerd tijdens het breken van een monster. Deze tests worden bij verschillende temperaturen uitgevoerd om de invloed van temperatuur op de geabsorbeerde energie in kaart te brengen [20](#page=20).
> **Example:** De Charpy V-notch test is een veelgebruikte impacttest om de taaiheid van staal te meten.
### 2.2 Ontwerptoegepaste materiaaleigenschappen
Voor de berekeningen moeten de juiste staalcoëfficiënten worden gehanteerd [21](#page=21).
### 2.3 Duurzaamheid van stalen constructies
De basisvereisten voor duurzaamheid zijn vastgelegd in EN 1990. De uitvoering van beschermende behandelingen, zowel off-site als on-site, moet in overeenstemming zijn met EN 1090 [22](#page=22).
Voor onderdelen die gevoelig zijn voor corrosie, mechanische slijtage of vermoeidheid, moeten de ontwerpen zodanig zijn dat inspectie, onderhoud en reconstructie op bevredigende wijze kunnen worden uitgevoerd. Er moet ook toegang beschikbaar zijn voor inspectie en onderhoud tijdens de gebruiksduur van de constructie [22](#page=22).
In gevallen waarin er geen effecten van een vervormde geometrie (zoals tweede-orde effecten) hoeven te worden beschouwd, kan een rigide plastische analyse worden toegepast. De effecten van de vervormde geometrie van de structuur en de structurele stabiliteit van het frame moeten echter worden geverifieerd volgens de principes in de sectie structurele analyse [22](#page=22).
> **Tip:** Duurzaamheid is niet alleen een materiaalkwestie, maar ook een ontwerpopgave die gericht is op het minimaliseren van degradatie en het faciliteren van onderhoud gedurende de levensduur van de constructie.
---
# Structurele analyse en belastingen
Structurele analyse is cruciaal voor het bepalen van interne krachten en het beoordelen van de stabiliteit en weerstand van constructies, waarbij rekening wordt gehouden met zowel eerste- als tweede-orde effecten en de invloed van imperfecties volgens de Eurocodes [23](#page=23) [28](#page=28).
### 3.1 Principes van structurele analyse
De structurele analyse vormt de sleutel tot het ontwerp van constructies, waarbij het de algehele stabiliteit, de weerstand van de elementen, de weerstand van de doorsneden en de weerstand van verbindingen en opleggingen omvat [23](#page=23).
#### 3.1.1 Bepaling van interne krachten
De bepaling van interne krachten kan op twee manieren plaatsvinden:
* **Eerste-orde analyse:** Gebruikt de initiële geometrie van de constructie [28](#page=28).
* **Tweede-orde analyse:** Houdt rekening met de invloed van de vervorming van de constructie op het gedrag ervan. Een tweede-orde analyse is noodzakelijk wanneer de vervormingen het structurele gedrag significant beïnvloeden. Als de eerste-orde analyse voldoet, moet de bezwijkingsmodus bij zijdelingse uitslag worden gecontroleerd [28](#page=28).
#### 3.1.2 Tweede-orde effecten
Tweede-orde effecten omvatten twee hoofdcategorieën:
* **Effect P-Δ:** De zijdelingse verplaatsing van de verdiepingen kan leiden tot instabiliteit [29](#page=29).
* **Effect P-δ:** De dwarsafbuiging van kolommen kan lokale instabiliteit veroorzaken, wat met name van belang is voor relatief slanke elementen [29](#page=29).
#### 3.1.3 Imperfecties
Imperfecties zijn onvermijdelijke afwijkingen van de ideale geometrie en hebben invloed op de stabiliteit van constructies. Ze kunnen worden onderverdeeld in [30](#page=30):
* **Globale imperfecties:** Voor frames en versterkingssystemen. Deze globale imperfectie kan worden vervangen door een equivalent systeem van horizontale krachten die op elk niveau van de constructie worden toegepast [30](#page=30).
* **Lokale imperfecties:** Voor individuele leden. Lokale imperfecties kunnen eveneens worden vervangen door een equivalent systeem voor de elementen [30](#page=30).
De imperfecties worden afgeleid van elastische knik. Dit omvat torsieknik met symmetrische en asymmetrische vormen, evenals knik in een uitslagmodus [31](#page=31).
> **Tip:** Globale imperfecties van de constructie mogen niet worden verwaarloosd als de verhouding tussen de totale ontwerp horizontale belasting ($H_{Ed}$) en de totale ontwerp verticale belasting ($V_{Ed}$) groter of gelijk is aan 150. De relatie is [31](#page=31):
> $$ \frac{H_{Ed}}{V_{Ed}} \ge 150 $$
### 3.2 Methoden voor structurele analyse
Bij de analyse van constructies moeten de effecten van interne krachten en momenten op het spanning-rekgedrag van het materiaal worden gecontroleerd. Verschillende analyseniveaus zijn beschikbaar [32](#page=32):
* **Elastische analyse van 1e orde:**
* Het evenwicht wordt uitgedrukt voor de niet-vervormde geometrie [33](#page=33).
* Lineair-elastisch materiaalgedrag van de doorsnede (element) en verbindingen wordt aangenomen [33](#page=33).
* **Elastische analyse van 2e orde:**
* Het lineair-elastische antwoord is onbepaald voor doorsneden en verbindingen [33](#page=33).
* Het evenwicht wordt ingesteld voor een vervormde geometrie van de constructie [33](#page=33).
* Interne krachten en momenten mogen worden berekend volgens een elastische globale analyse, zelfs als de weerstand van een doorsnede gebaseerd is op de plastische weerstand [33](#page=33).
* **Plastische analyse van 1e orde:**
* Bezwijken treedt op door de vorming van plastische vervorming in de constructie [34](#page=34).
* **Plastische analyse van 2e orde:**
* De belasting wordt stapsgewijs toegepast. De stabiliteit van de constructie neemt af naarmate er plastische vervorming in de constructie ontstaat [34](#page=34).
De Eurocodes bieden richtlijnen voor het verband tussen de verschillende Eurocodes, met betrekking tot structurele veiligheid, bruikbaarheid, duurzaamheid, belastingen op constructies, ontwerp en detaillering, en geotechnisch en seismisch ontwerp [9](#page=9).
> **Tip:** De keuze voor het type analyse (elastisch of plastisch, 1e of 2e orde) hangt af van de vereiste nauwkeurigheid en de aard van de constructie en de verwachte belastingen. Voor veel staalconstructies is een 2e-orde analyse met inachtneming van imperfecties vereist om een betrouwbaar ontwerp te garanderen [28](#page=28) [30](#page=30).
---
# Classificatie van staalprofielen en ontwerp stappen
Dit document beschrijft de classificatie van staalprofielen in klassen 1 tot 4, gebaseerd op hun weerstand en rotatiecapaciteit, en de stappen die gevolgd moeten worden voor het ontwerpen van deze profielen.
### 4.1 Classificatie van staalprofielen
De classificatie van staalprofielen is essentieel om te bepalen in hoeverre de weerstand en rotatiecapaciteit van een profiel beperkt worden door lokale instorting. Deze classificatie beïnvloedt of elastische of plastische analyses gebruikt kunnen worden [35](#page=35) [37](#page=37).
#### 4.1.1 Klassen van staalprofielen
Er worden vier klassen onderscheiden:
* **Klasse 1:** Profielen van klasse 1 kunnen een plastische scharnier vormen met de benodigde rotatiecapaciteit voor een plastische analyse, zonder reductie van de weerstand. Dit betekent dat de weerstand gelijk is aan het plastische moment ($M_{pl}$) en de rotatiecapaciteit groter is dan die van een plastisch scharnier ($\phi > \phi_{pl}$). Deze profielen zijn geschikt voor plastisch ontwerp [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Klasse 2:** Profielen van klasse 2 kunnen hun plastische momentweerstand ontwikkelen, maar hebben een beperkte rotatiecapaciteit als gevolg van lokale instorting. Hoewel ze het plastische moment ($M_{pl}$) bereiken, is de rotatiecapaciteit lager dan die van klasse 1 ($\phi < \phi_{pl}$). Ze kunnen het plastische moment ontwikkelen, maar met beperkingen [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Klasse 3:** Bij profielen van klasse 3 kan de spanning in de meest gecomprimeerde vezel de vloeigrens bereiken, uitgaande van een elastische spanningsverdeling. Lokale instorting kan echter voorkomen voordat het plastische moment ontwikkeld kan worden. De weerstand is beperkt tot het elastische moment ($M_{el}$). Deze profielen bereiken het plastische moment niet en zijn beperkt tot het elastische vloeimoment [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Klasse 4:** Bij profielen van klasse 4 treedt lokale instorting op voordat de vloeigrens wordt bereikt in een of meerdere delen van de doorsnede. De weerstand is hierbij gelijk aan het elastische moment ($M_{el}$), maar er wordt gewerkt met een effectieve doorsnedekarakteristiek ($A_{eff}$, $W_{eff}$). Deze profielen ervaren lokale instorting in het elastische bereik [37](#page=37) [38](#page=38).
De limieten tussen de klassen zijn afhankelijk van de rek ($ \varepsilon $) en de vloeisterkte ($F_y$) [39](#page=39).
> **Tip:** De doorsneden worden geclassificeerd op basis van de minst gunstige klasse die wordt bepaald voor de verschillende delen van de doorsnede (bijvoorbeeld flens in druk, legger onder buiging) [42](#page=42) [49](#page=49).
#### 4.1.2 Bepalen van de klassen
De classificatie van een doorsnede gebeurt door de verhouding tussen de breedte en dikte van de interne en uitwendige drukdelen te vergelijken met grenzen die afhankelijk zijn van de vloeisterkte van het staal en de rek ($ \varepsilon $). Tabel 5.2 op pagina 40 geeft de grenzen voor klasse 1 tot en met 3 voor buiging, druk en een combinatie daarvan. Klasse 4 omvat alle profielen die niet in klasse 1, 2 of 3 vallen [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Tabel 5.2:** Vergelijkt breedte en dikte voor klasse 1 tot 3, waarbij klasse 4 de rest is. Dit geldt voor interne drukdelen, uitstekende flenzen en hoekprofielen [40](#page=40).
#### 4.1.3 Hoe een doorsnede adequaat is
Adequaatheid kan worden beoordeeld op basis van de spanningen in trek- en drukzones en de buigmomentcapaciteit [41](#page=41) [42](#page=42).
### 4.2 Ontwerp stappen voor staalprofielen
De volgende stappen worden doorlopen voor het ontwerpen van staalprofielen:
1. **Bepaling van de vloeisterkte ($F_y$)**: Deze wordt verkregen uit relevante tabellen (bijv. Tabel 3.1) [43](#page=43).
2. **Bepaling van $ \varepsilon $**: De parameter $ \varepsilon $ wordt bepaald uit tabellen, zoals Tabel 5.2 [43](#page=43).
3. **Invullen van $ \varepsilon $ in de klasselimieten**: De verkregen $ \varepsilon $-waarde wordt gebruikt om de klassen van de legger en flens te bepalen aan de hand van de limieten in Tabel 5.2 [43](#page=43).
4. **Bepaling van de algehele doorsnedeklasse**: De minst gunstige klasse die wordt verkregen uit de analyse van de flens uitstoot, legger onder buiging, en legger onder druk, bepaalt de algehele klasse van de doorsnede [43](#page=43).
> **Tip:** De uiteindelijke klasse van de doorsnede is de hoogste klasse (numeriek) tussen de klasse van de flens en de klasse van de legger. Indien de doorsnede klasse 1 is, dient het ontwerp gebaseerd te worden op de plastische weerstand van de doorsnede [49](#page=49).
#### 4.2.1 Voorbeeld 1: Classificatie van een staalprofiel
Een voorbeeld illustreert de classificatieprocedure, waarbij de legger onder buiging en de flens onder druk worden geanalyseerd. De oplossing omvat de berekening van de klasse voor de legger en de flens, en het bepalen van de meest ongunstige klasse [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 4.2.2 Voorbeeld 2: Classificatie van een staalprofiel
Een tweede voorbeeld is voorzien voor oefening, waarbij de legger onder buiging en de flens onder druk worden geanalyseerd [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eurocode 3 | Een reeks Europese normen voor het ontwerp van staalconstructies, die richtlijnen biedt voor veiligheid, stabiliteit en duurzaamheid. |
| Vloeisterkte | De spanning waarbij een materiaal permanent begint te vervormen zonder toenemende belasting. |
| Ultieme sterkte | De maximale spanning die een materiaal kan weerstaan voordat het breekt, zoals weergegeven in de spanning-rekcurve. |
| Ductiliteit | Het vermogen van een materiaal om aanzienlijke plastische vervorming te ondergaan voordat het breekt, wat cruciaal is voor het absorberen van energie. |
| Taaiheid | Het vermogen van een materiaal om energie te absorberen en weerstand te bieden aan breuk, vooral onder impactbelastingen. |
| Knik (Buckling) | Een instabiliteitsfenomeen waarbij een constructie-element plotseling bezwijkt onder een axiale drukbelasting, zelfs als de spanning onder de vloeigrens ligt. |
| Plastic Hinge (Plastische scharnier) | Een sectie van een constructie-element die plastische vervorming heeft ondergaan, waardoor deze als een scharnier kan roteren zonder verdere toename van de sterkte. |
| Elastische Analyse | Een analyse waarbij wordt aangenomen dat het materiaal zich lineair elastisch gedraagt, wat betekent dat de vervorming evenredig is met de belasting en omkeerbaar is. |
| Plastische Analyse | Een analyse die rekening houdt met het plastisch gedrag van materialen, waarbij plastische scharnieren worden gevormd en de uiteindelijke draagkracht van de constructie wordt bepaald. |
| Classificatie van doorsneden | Het proces van het indelen van de doorsneden van staalprofielen in klassen (1 tot 4) op basis van hun weerstand tegen lokale knik en hun rotatiecapaciteit, wat invloed heeft op de ontwerpmethode. |
| Lokale Knik | Knik die optreedt in specifieke delen van een doorsnede, zoals flenzen of de ligger, voordat de gehele doorsnede haar maximale sterkte bereikt. |
| Tweede-orde effecten | Effecten die voortvloeien uit de geometrische vervorming van de structuur onder belasting, die de interne krachten en momenten kunnen beïnvloeden. |
| Plastic Sectiemodulus ($W_{pl}$) | Een geometrische eigenschap van een doorsnede die gerelateerd is aan de plastische buigsterkte. |
| Elastische Sectiemodulus ($W_{el}$) | Een geometrische eigenschap van een doorsnede die gerelateerd is aan de elastische buigsterkte. |
| Slenderness Ratio (Slankheidscoëfficiënt) | Een verhouding die de relatieve lengte of breedte van een element ten opzichte van zijn dwarsdoorsnede beschrijft, vaak gebruikt bij het beoordelen van knikgedrag. |
Cover
Sterkteleer_2025-2026.pdf
Summary
# Inleidende begrippen en krachten
Inleidende begrippen en krachten behandelt de definitie van krachten, momenten en koppels, alsook de evenwichtsvergelijkingen voor vlakke en ruimtelijke stelsels, en de verschillende soorten inwendige krachten.
## 1. Basisbegrippen, definities en benamingen van krachten
Een kracht wordt gedefinieerd als de oorzaak van een wijziging in de toestand van rust of beweging van een lichaam, of van een vormverandering ervan. Een kracht is een grootheid met een grootte, richting en zin [7](#page=7).
### 1.1 Axioma's van de mechanica
* **Axioma 1:** De uitwendige uitwerking van een kracht op een star en onvervormbaar lichaam verandert niet als het aangrijpingspunt van de kracht volgens zijn werklijn wordt verplaatst. (fig. 1.2) [7](#page=7).
* **Axioma 2:** Twee uitwendige krachten F1 en F2 kunnen worden vervangen door een resultante kracht, bepaald door een parallellogramconstructie. (fig. 1.3) [7](#page=7).
### 1.2 Moment en koppel
* **Moment van een kracht:** Het moment van een kracht $F$ ten opzichte van een punt $P$ is gelijk aan het product van de kracht $F$ en de loodrechte afstand $a$ van $P$ tot de werklijn van de kracht. Er wordt een teken toegekend gebaseerd op de draairichting. (fig. 1.4) [7](#page=7).
$M = F \times a$
* **Koppel van krachten:** Twee even grote, evenwijdige, maar tegengesteld gerichte krachten vormen samen een koppel. (fig. 1.5) [7](#page=7).
* **Koppelvektor:** Een vector die loodrecht staat op het vlak van het koppel. De grootte ervan is gelijk aan het moment van het koppel, en de richting wordt bepaald door de rechterhandregel of de regel van de rechtse schroefdraad. (fig. 1.6) [7](#page=7).
### 1.3 Evenwichtsvergelijkingen
* **Evenwicht van een vlak stelsel:** Vereist drie vergelijkingen [7](#page=7):
1. De som van alle ontbondenen in de x-richting is nul: $\Sigma F_x = 0$.
2. De som van alle ontbondenen in de y-richting is nul: $\Sigma F_y = 0$.
3. De som van de momenten van alle krachten ten opzichte van een willekeurig gekozen punt in het vlak is nul: $\Sigma M_{\text{willekeurig punt}} = 0$.
> **Tip:** Het momentenevenwicht mag slechts in één punt worden uitgedrukt [7](#page=7).
* **Evenwicht in een ruimtelijk stelsel:** Vereist zes vergelijkingen [7](#page=7):
* $\Sigma F_x = 0$
* $\Sigma F_y = 0$
* $\Sigma F_z = 0$
* $\Sigma M_x = 0$
* $\Sigma M_y = 0$
* $\Sigma M_z = 0$
### 1.4 Statisch moment en zwaartepunt
* **Statisch moment van een oppervlak:** Het product van het oppervlak en de loodlijn uit het zwaartepunt van de figuur op een referentielijn [8](#page=8) [9](#page=9).
* $S_x = y_G \cdot A$ (statisch moment ten opzichte van de x-as) [9](#page=9).
* $S_y = x_G \cdot A$ (statisch moment ten opzichte van de y-as) [9](#page=9).
Het statisch moment van een oppervlak ten opzichte van een as doorheen het zwaartepunt is nul [9](#page=9).
* **Zwaartepunt van een vlakke figuur:** Bepaald met de momentenstelling voor oppervlakken: de som van de statische momenten van de delen van een figuur ten opzichte van een lijn is gelijk aan het statische moment van de gehele figuur ten opzichte van die lijn [9](#page=9).
* $S_x = \Sigma A_i y_i = y_G \cdot A = \int y \, dA$ [9](#page=9).
* $S_y = \Sigma A_i x_i = x_G \cdot A = \int x \, dA$ [9](#page=9).
* $A = \Sigma A_i$ [9](#page=9).
### 1.5 Soorten belastingen
* **Nuttige belasting:** Aangebrachte uitwendige belasting (puntlast, moment, homogene- en driehoeksbelasting, thermische belasting, hydrostatische druk, stuwdruk, etc.) [9](#page=9).
* **Toevallige belastingen:** Wind, regen, sneeuw, etc. [9](#page=9).
* **Mobiele belastingen:** Belastingen die niet altijd op de constructie inwerken, zoals personen of voertuigen [9](#page=9).
* **Eigengewicht van de constructie:** Het gewicht van de structuur zelf [9](#page=9).
* **Bindings- of reaktiekrachten:** Krachten uitgeoefend door steunpunten op de balk, gelijk en tegengesteld aan de krachten uitgeoefend door de balk op het steunpunt ("actie" = "reactie") [9](#page=9).
### 1.6 Soorten steunpunten
* **Roloplegging:** 1 onbekende. Laat verplaatsing toe in de richting van de rolbaan en hoekverdraaiing. De kracht is loodrecht op de rolbaan [11](#page=11).
* **Scharnier:** 2 onbekenden. Laat enkel hoekverdraaiing toe. De kracht is onbekend in grootte, zin en richting [11](#page=11).
* **Inklemming:** 3 onbekenden. Laat geen verplaatsing of rotatie toe. Onbekenden zijn kracht (grootte, zin, richting) en moment [11](#page=11).
### 1.7 Soorten structuren
* **Isostatische (statisch bepaalde) structuren:** 3 onbekende reactiekrachten. De constructie is onbeweeglijk en stabiel [11](#page=11).
* **Hyperstatische (statisch onbepaalde) structuren:** Meer dan 3 onbekende reactiekrachten. Meestal stabiel [11](#page=11).
* **Hypostatische (statisch onbepaalde) structuren:** Minder dan 3 onbekende reactiekrachten. Bevinden zich in een labiel evenwicht [11](#page=11).
## 2 Inwendige krachten en koppels
Materiaal bestaat uit moleculen met aantrekkingskrachten (cohesie). Uitwendige krachten veroorzaken vormveranderingen, waardoor de moleculaire afstanden wijzigen. Tegen deze afstandsveranderingen verzetten de moleculen zich, wat leidt tot inwendige krachten en koppels in het materiaal. Deze veroorzaken spanningen in het materiaal die kleiner moeten zijn dan de toelaatbare spanning [11](#page=11).
### 2.1 Bepaling van inwendige krachten
Om de inwendige krachten en koppels in een doorsnede $SS'$ te bepalen, wordt het lichaam door deze doorsnede gesneden. Vervolgens wordt geanalyseerd welke krachten en koppels door het ene deel op het andere moeten worden uitgeoefend om in evenwicht te blijven. Volgens het "actie = reactie"-principe zijn deze inwendige krachten en koppels even groot maar tegengesteld gericht [13](#page=13).
### 2.2 Soorten inwendige krachten en koppels
In deze cursus worden voornamelijk balkelementen bestudeerd waarbij de dwarsdoorsnede klein is ten opzichte van de lengte [13](#page=13).
* **Normaalkracht (N):** Kracht gericht volgens de lengterichting van de vezels (trek of druk) [13](#page=13).
* **Dwarskracht (D):** Kracht loodrecht op de richting van de vezels [13](#page=13).
* **Buigend moment (Mb):** Moment veroorzaakt door krachten die volgens de richting van de vezels werken [13](#page=13).
* **Wringend moment (Mw):** Moment veroorzaakt door krachten die loodrecht op de richting van de vezels werken [13](#page=13).
#### 2.2.1 Voorbeelden van inwendige krachten
* **Voorbeeld 1:** Een staaf belast met een trekkracht $F$ [14](#page=14) [15](#page=15).
* Balk 1: $N_x = F$, $D_y = 0$, $D_z = 0$, $M_{bz} = 0$, $M_{by} = 0$, $M_{wx} = 0$.
* Balk 2: $N_x = -F$, $D_y = 0$, $D_z = 0$, $M_{bz} = 0$, $M_{by} = 0$, $M_{wx} = 0$.
De normaalkracht is $N = F$ in beide balken.
* **Voorbeeld 2:** Een staaf belast op afschuiving en buiging. Beschouwing van het rechter deel [14](#page=14) [15](#page=15).
* Snede op afstand $x$ van de puntlast: $N_x = 0$, $D_y = +F$, $D_z = 0$, $M_{bz} = F \cdot x$, $M_{by} = 0$, $M_{wx} = 0$.
De ongunstigste belaste dwarsdoorsnede is in de inklemming met $M_{bz} = F \cdot l$.
* **Voorbeeld 3:** Een staaf belast op trek, afschuiving en buiging. Beschouwing van het rechter deel [14](#page=14) [15](#page=15).
* Snede op afstand $x$ van het rechter uiteinde: $N_x = -F_h$, $D_y = +F_v$, $D_z = 0$, $M_{bz} = F_v \cdot x$, $M_{by} = 0$, $M_{wx} = 0$.
De ongunstigste belaste dwarsdoorsnede is in de inklemming met $M_{bz} = F_v \cdot l$, gecombineerd met de dwarskracht en normaalkracht.
* **Voorbeeld 4:** Een complexere structuur met meerdere balken belast op wringing, buiging en afschuiving [16](#page=16) [17](#page=17).
* Staaf CE, dwarsdoorsnede in het midden van staaf $a$ (afstand tot snede $a/2$): $N_y = 0$, $D_x = -F$, $M_{bz} = -F \cdot a/2$, $M_{wx} = 0$.
* Staaf BC, dwarsdoorsnede in het midden van staaf $b$ (afstand tot snede $b/2$): $N_x = -F$, $D_y = 0$, $M_{bz} = -F \cdot a$, $M_{wx} = 0$.
* Staaf AB, dwarsdoorsnede in het midden van staaf $c$ (afstand tot snede $c/2$): $N_z = 0$, $D_x = -F$, $M_{by} = -F \cdot c/2$, $M_{wz} = -F \cdot a$.
## 3 Spanningen
De spanning in een punt van een lichaam is de inwendige kracht die werkt op de eenheid van de oppervlakte van de dwarsdoorsnede. Het ontstaan van spanningen is gerelateerd aan een wijziging in de onderlinge afstand van moleculen en dus aan een vormverandering [17](#page=17).
* **Gemiddelde spanning ($p$):** $\frac{F}{A}$, waarbij $F$ de totale kracht is en $A$ de totale oppervlakte van de dwarsdoorsnede [17](#page=17).
* **Spanning in een punt ($p$):** $\frac{dF}{dA}$, waarbij $dF$ een oneindig klein deel van de totale kracht $F$ is dat werkt op een oneindig klein oppervlakdeel $dA$ [17](#page=17).
Spanningen hebben dezelfde richting als de inwendige krachten [17](#page=17).
* **Normaalspanning ($\sigma$):** Spanning die loodrecht op het oppervlak staat waarop zij werkt [17](#page=17).
* **Schuifspanning ($\tau$):** Spanning die in het vlak van het oppervlak ligt waarop zij werkt [17](#page=17).
Een willekeurige spanning kan worden ontbonden in een normaal- en schuifspanning [17](#page=17).
---
# Buiging van balken
Dit deel van de cursus behandelt de buiging van balken, inclusief enkelvoudige en dubbele buiging, de buigingsformule, weerstandsmomenten en balken van één of twee materialen [19](#page=19).
### 2.1 Zuivere enkelvoudige buiging
Zuivere enkelvoudige buiging treedt op wanneer een balk, ingeklemd aan één uiteinde, enkel wordt belast door een moment op het andere uiteinde. Dit moment, voorgesteld als een koppelvektor, ligt in het vlak van de doorsnede en is gericht volgens een hoofdtraagheidsas. De doorsnede wordt op een willekeurige afstand $x$ doorgesneden om het spanningsverloop te bepalen dat nodig is voor evenwicht [19](#page=19) [21](#page=21).
### 2.2 Zuivere dubbele buiging
Zuivere dubbele buiging vindt plaats wanneer de koppelvektor in het vlak van de doorsnede niet is uitgelijnd met de hoofdtraagheidsassen. In dit geval wordt de koppelvektor ontbonden langs de hoofdtraagheidsassen, en het gecombineerde effect van beide momenten bepaalt de optredende spanningen in de balk. De formule hiervoor, die enkel geldt voor punten 1 en 2, is [21](#page=21):
$ \sigma_b = \frac{M_{bx}}{W_{xx}} + \frac{M_{by}}{W_{yy}} $ [21](#page=21).
### 2.3 Buiging en afschuiving
Wanneer een balk wordt belast door een puntlast, zoals een kracht $F$ in het midden van een balk, ondervindt deze zowel buiging als afschuiving. Het doorsnijden van de balk op een willekeurige plaats vereist de invoering van een dwarskracht (veroorzaakt afschuiving) en een moment (veroorzaakt buiging) om evenwicht te bewaren. Deze gevallen worden behandeld in de module "Buiging en afschuiving" [21](#page=21).
### 2.4 Keuze van het assenstelsel
Het referentieassenstelsel wordt gekozen in het zwaartepunt van de balkdoorsnede en valt samen met de hoofdtraagheidsassen (y- en z-as). Dit assenstelsel is orthogonaal en rechtsdraaiend. Voor enkelvoudige buiging zijn de belastingen altijd gericht volgens één van de hoofdtraagheidsassen, en de module beschouwt symmetrische doorsneden [21](#page=21).
### 2.5 Verloop van de normaalspanningen in balken van één materiaal
De vereenvoudigde buigingstheorie is gebaseerd op de hypothese van Bernouilli, die stelt dat een oorspronkelijk vlakke doorsnede vlak blijft na buiging. Daarnaast wordt aangenomen dat de Wet van Hooke geldig is. Dit vereist een homogeen en isotroop materiaal dat in het elastische gebied wordt belast [23](#page=23).
Voor een op buiging belaste balk, waaruit een element met lengte $dx$ wordt genomen, en met een koppelvektor langs een hoofdtraagheidsas, geldt:
$ \sigma_x = E \cdot \frac{y}{R} $ [23](#page=23).
Hierin is $R$ de kromtestraal van de neutrale vezel (de overgang tussen trek- en drukzone) en $y$ de afstand van de neutrale vezel tot de beschouwde vezel [23](#page=23).
De spanning volgens de x-richting is evenredig met de afstand tot de neutrale vezel. Ook geldt voor de spanningsverdeling:
$ \sigma_x = \frac{\sigma_{max}}{e} \cdot y $ [23](#page=23).
met $e$ de afstand van de neutrale vezel tot de verst gelegen vezel [23](#page=23).
### 2.6 Ligging van de neutrale vezel
De neutrale vezel (N.V.) is de overgang tussen trek en druk en ervaart geen krachten. Wiskundig wordt dit uitgedrukt als [23](#page=23) [25](#page=25):
$ \int_{A} \sigma_x \, dA = 0 $ [25](#page=25).
$ \int_{A} y \, dA = 0 $ [25](#page=25).
Voor een balk van één materiaal valt de neutrale vezel samen met de as door het zwaartepunt van de doorsnede [25](#page=25).
### 2.7 De buigingsformule
Op een oneindig klein oppervlakje $dA$ werkt een kracht $dN = \sigma_x \cdot dA$. Deze kracht draagt bij aan het inwendig moment $dM$ [25](#page=25):
$ dM = y \cdot dN = y \cdot \sigma_x \cdot dA = E \cdot \frac{y}{R} \cdot y \cdot dA = E \cdot \frac{1}{R} \cdot y^2 \, dA $ [25](#page=25).
Het totale inwendig moment $M_b$ wordt verkregen door te integreren over de gehele doorsnede:
$ M_b = \int_{A} dM = \int_{A} E \cdot \frac{1}{R} \cdot y^2 \, dA = E \cdot \frac{1}{R} \cdot \int_{A} y^2 \, dA $ [25](#page=25).
Het integraal $ \int_{A} y^2 \, dA $ is het traagheidsmoment $I_{xx}$ ten opzichte van de neutrale as [25](#page=25).
Dus: $ M_b = E \cdot \frac{1}{R} \cdot I_{xx} $ wat leidt tot $R = \frac{E \cdot I_{xx}}{M_b}$ [25](#page=25).
Het product $E \cdot I_{xx}$ wordt de buigstijfheid genoemd en is een maat voor de weerstand tegen buiging. Hoe groter dit product, hoe beter de balk bestand is tegen buiging [27](#page=27).
De grootste spanningen treden op aan de boven- of onderkant van het profiel, op een afstand $e$ van de neutrale vezel:
$ \sigma_{max} = \frac{M_b \cdot e}{I_{xx}} $ [25](#page=25) [27](#page=27).
Het weerstandsmoment $W_{xx}$ wordt gedefinieerd als:
$ W_{xx} = \frac{I_{xx}}{e} $ [27](#page=27).
De algemene formule voor de uiterste vezel wordt dan:
$ \sigma_b = \frac{M_b}{W_{xx}} $ [27](#page=27).
Voor een willekeurige vezel geldt:
$ \sigma_b = \frac{M_b \cdot y}{I_{xx}} $ [27](#page=27).
Deze formules gelden onder de voorwaarden dat de belastingen gericht zijn volgens één hoofdtraagheidsas en dat de assen van het hoofdkoppel $C_{xy} = 0$ zijn [27](#page=27).
### 2.8 Bepalen van weerstandsmomenten
Belangrijk is dat weerstandsmomenten **niet** opgeteld mogen worden, in tegenstelling tot traagheidsmomenten. Voor het bepalen van het weerstandsmoment van een samengestelde doorsnede zijn de stappen [29](#page=29):
1. Zoek het zwaartepunt van de doorsnede [29](#page=29).
2. Teken de neutrale vezel (deze gaat door het zwaartepunt) [29](#page=29).
3. Bepaal het axiaal traagheidsmoment van de totale doorsnede ten opzichte van de neutrale vezel [29](#page=29).
4. Bepaal de afstand van de neutrale vezel tot de uiterste vezel ($e$) [29](#page=29).
5. Bereken $W_{xx} = \frac{I_{xx}}{e}$ [29](#page=29).
**Voorbeeld:** Bij een T-doorsnede moet eerst het zwaartepunt berekend worden om vervolgens het traagheidsmoment ten opzichte van de neutrale as te bepalen [29](#page=29).
### 2.9 Buiging van balken opgebouwd uit twee materialen
Balken opgebouwd uit twee materialen, zoals gewapend beton, vereisen een aangepaste aanpak vanwege de verschillende elasticiteitsmoduli van de materialen. Vaak is de elasticiteitsmodulus van staal ongeveer 15 maal groter dan die van beton ($E_{staal} = n \cdot E_{beton}$). Dit verschil leidt tot een sprong in het spanningsverloop op de scheidingslijn tussen de materialen [31](#page=31).
#### 2.9.1 Het verloop van de normaalspanningen
Door het verschil in $E$-modulus ontstaat een spanningsverschil tussen de vezels die direct boven en onder de scheidingslijn lopen. De spanning in het materiaal met de hogere $E$-modulus (staal) is $n$-maal groter dan die in het materiaal met de lagere $E$-modulus (beton) op gelijke afstand van de neutrale vezel [31](#page=31).
#### 2.9.2 Ligging van de neutrale vezel
De neutrale vezel is de overgang tussen trek en druk. Op deze vezels werken geen normaalkrachten bij zuivere buiging, wat leidt tot de voorwaarde $F_N = 0$ [31](#page=31).
$ \int_{A_I} \sigma_I \, dA_I + \int_{A_{II}} \sigma_{II} \, dA_{II} = 0 $ [31](#page=31).
Door de relatie tussen de spanningen en de $E$-moduli te substitueren, wordt de ligging van de neutrale vezel bepaald met behulp van het statisch moment van een "ideële" doorsnede. De neutrale vezel valt samen met de as door het zwaartepunt van deze ideële doorsnede [31](#page=31) [33](#page=33).
#### 2.9.3 De buigingsformule voor twee materialen
Het totale moment wordt samengesteld uit de bijdragen van alle krachten op elke vezel, vermenigvuldigd met hun afstand tot de neutrale vezel. Door de spanningen uit te drukken in termen van het ideële traagheidsmoment ($I_{ideel}$) en de afstand tot de neutrale vezel, krijgt men [33](#page=33):
$ M_b = E_{II} \cdot \left( \int_{A_{II}} y^2 \, dA_{II} + n \int_{A_I} y^2 \, dA_{I} \right) $ [33](#page=33).
$ M_b = E_{II} \cdot (I_{II} + n \cdot I_{I}) = E_{II} \cdot I_{ideel} $ [33](#page=33).
Hierin is $I_{ideel}$ het ideële traagheidsmoment van de ideële doorsnede ten opzichte van de neutrale lijn [33](#page=33).
De buigspanningen in zowel staal als beton voor willekeurige vezels worden berekend met:
$ \sigma_I = n \cdot \frac{M_b \cdot y_I}{I_{ideel}} $ (voor staal) [33](#page=33).
$ \sigma_{II} = \frac{M_b \cdot y_{II}}{I_{ideel}} $ (voor beton) [33](#page=33).
Voor de uiterste vezels gelden de maximale spanningen:
$ \sigma_{I,max} = n \cdot \frac{M_b \cdot e_I}{I_{ideel}} $
$ \sigma_{II,max} = \frac{M_b \cdot e_{II}}{I_{ideel}} $ [33](#page=33).
**Uitgewerkt voorbeeld:** Een voorbeeld met gewapend beton illustreert de berekening van de ligging van de neutrale vezel en de maximale buigspanningen in staal en beton bij een gegeven moment. Hierbij wordt het ideële traagheidsmoment berekend en de maximale afstanden tot de neutrale vezel bepaald om de kritische spanningen te vinden [35](#page=35).
---
# Buiging en afschuiving
Hier volgt een gedetailleerd studieoverzicht voor "Buiging en afschuiving", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met een focus op de pagina's 37-75.
# 3 Buiging en afschuiving
Dit module behandelt de analyse van balken onder belasting, inclusief de relatie tussen belastingen, dwarskrachten en momenten, de resulterende vormveranderingen, en de aanpak van statisch onbepaalde constructies [37](#page=37).
## 3.1 Opstellen van de N-, D- en M-lijn
### 3.1.1 Inleiding
Het doel van het opstellen van de N-, D- en M-lijnen (Normaal-, Dwarskracht- en Momentenlijnen) is het bepalen van de plaats en grootte van de maximale inwendige krachten en koppels in een belaste constructie. Deze waarden zijn essentieel voor de sterkteberekeningen en de dimensionering van balken [39](#page=39).
### 3.1.2 Grafische en analytische voorstelling van de N-, D- en M-lijn
Voor elke dwarsdoorsnede van een balk wordt gezocht naar de grootte van de normaalkracht (N), dwarskracht (D) en het buigend moment (M). De functies die deze grootheden beschrijven in relatie tot de positie $x$ langs de balk worden de N-, D- en M-vergelijkingen genoemd. Grafisch worden deze uitgedrukt in de N-, D- en M-lijnen [41](#page=41).
#### 3.1.2.1 Tekenregels
Er bestaan twee tekenregels voor het opstellen van de vergelijkingen:
1. **Van links naar rechts:** Pijlen duiden de richting van de positieve inwendige krachten en koppels aan [39](#page=39) [41](#page=41).
2. **Van rechts naar links:** Een alternatieve methode die, indien correct toegepast, tot dezelfde resultaten leidt [39](#page=39).
Het is cruciaal om consistent één tekenregel te hanteren. In de verdere uitwerking wordt voornamelijk van links naar rechts gewerkt [41](#page=41).
#### 3.1.2.2 Gebieden
De constructie wordt onderverdeeld in gebieden. Een nieuw gebied begint telkens wanneer er een uitwendige kracht of moment op de constructie inwerkt. Binnen elk gebied wordt de $x$-variabele gebruikt om de inwendige krachten en momenten te beschrijven [41](#page=41).
**Analytische voorstelling:**
Voor een gebied $0 \le x \le 3m$:
$D = -6kN$ [41](#page=41).
$M = -6.x kNm$ [41](#page=41).
Voor een gebied $3 \le x \le 5m$:
$D = -6kN + 15kN$ [41](#page=41).
$M = -6.x kNm + 15(x-3)kNm$ [41](#page=41).
De notatie met puntjes (...) kan gebruikt worden om gebieden aan te geven, waarbij termen die buiten het geldende gebied vallen, niet in rekening worden gebracht [41](#page=41).
### 3.1.3 Uitwerking van een aantal basisgevallen
Hieronder worden enkele fundamentele gevallen besproken:
* **Basisgeval 1:** Balk met homogene belasting over de volledige lengte, ondersteund door een scharnier en een roloplegging [42](#page=42) [43](#page=43).
* Reactiekrachten: $R_A = R_B = \frac{q_1 \cdot l}{2}$ [43](#page=43).
* Vergelijkingen:
$D = -R_A + q \cdot x$ [43](#page=43).
$M = -R_A \cdot x + q \cdot \frac{x^2}{2}$ [43](#page=43).
* Maximale waarden: $D_{max} = \frac{q_1 \cdot l}{2}$, $M_{max} = \frac{q_1 \cdot l^2}{8}$ (bij $x = \frac{l}{2}$) [43](#page=43).
* **Basisgeval 2:** Balk met een puntlast aan het einde en een inklemming [42](#page=42) [43](#page=43).
* Reactiekrachten: $R_A = F$, $M_A = F \cdot l$ [43](#page=43).
* Vergelijkingen:
$D = -F$ [43](#page=43).
$M = M_A - F \cdot x$ [43](#page=43).
* Maximale waarden: $D_{max} = -F$, $M_{max} = F \cdot l$ (bij $x=0$) [43](#page=43).
* **Basisgeval 3:** Balk met homogene belasting over de volledige lengte en een inklemming aan één zijde [44](#page=44) [45](#page=45).
* Reactiekrachten: $R_A = q \cdot l$, $M_A = \frac{q \cdot l^2}{2}$ [45](#page=45).
* Vergelijkingen:
$D = -q \cdot l + q \cdot x$ [45](#page=45).
$M = M_A - q \cdot l \cdot x + q \cdot \frac{x^2}{2}$ [45](#page=45).
* Maximale waarden: $D_{max} = -q \cdot l$ (bij $x=0$), $M_{max} = -\frac{q \cdot l^2}{2}$ (bij $x=0$) [45](#page=45).
* **Basisgeval 4:** Balk met een moment aan het einde en een inklemming [44](#page=44) [45](#page=45).
* Reactiekrachten: $R_A = 0$, $M_A = M$ [45](#page=45).
* Vergelijkingen: $D = 0$, $M = +M$ [45](#page=45).
* **Basisgeval 5:** Balk belast met een buigend moment op een bepaalde afstand [44](#page=44) [45](#page=45).
* Reactiekrachten: $R_A = R_B = \frac{M}{L}$ [45](#page=45).
* Vergelijkingen: $D = +R_A$, $M = +R_A \cdot x - M$ [45](#page=45).
* Maximale waarden: $D_{max} = \frac{M}{L}$, $M_{max} = \frac{M}{5}$ [45](#page=45).
* **Basisgeval 6:** Balk met een driehoeksbelasting [46](#page=46) [47](#page=47).
* Reactiekrachten: $R_A = \frac{q_1 \cdot l}{6}$, $R_B = \frac{q_1 \cdot l}{3}$ [47](#page=47).
* Vergelijkingen: $D = -R_A + q \cdot \frac{x^2}{2 \cdot l}$, $M = -R_A \cdot x + \frac{q \cdot x^3}{6 \cdot l}$ [47](#page=47).
* Maximale waarden: $D_{max} = \frac{q_1}{3}$, $M_{max} = -\frac{q_1 \cdot l^2}{9 \sqrt{3}}$ (bij $x = \frac{l}{\sqrt{3}}$) [47](#page=47).
### 3.1.4 Verband tussen belasting q, D- en M-lijn
Voor een balk onder continue belasting $q(x)$ zonder puntlasten of momenten, gelden de volgende relaties:
* **Dwarskracht:** De afgeleide van de dwarskracht naar de positie $x$ is gelijk aan de belasting per lengte-eenheid:
$\frac{dD}{dx} = q(x)$ [49](#page=49).
Dit betekent dat de dwarskrachtenlijn de integratie is van de belastingslijn. De verandering in dwarskracht tussen twee doorsneden is gelijk aan de oppervlakte onder de belastingslijn in dat interval [49](#page=49).
* **Buigend moment:** De afgeleide van het buigend moment naar de positie $x$ is gelijk aan de dwarskracht in die doorsnede:
$\frac{dM}{dx} = D(x)$ [49](#page=49).
Dit betekent dat de momentenlijn de integratie is van de dwarskrachtenlijn. De verandering in moment tussen twee doorsneden is gelijk aan de oppervlakte onder de dwarskrachtenlijn in dat interval [49](#page=49).
**Belangrijk:** De maximale waarde van het buigend moment treedt op waar de dwarskracht gelijk is aan nul ($\frac{dM}{dx} = D = 0$) [49](#page=49).
#### 3.1.4.1 Voorbeeld
Voor een homogeen belaste balk met een roloplegging en een scharnieroplegging [50](#page=50) [51](#page=51):
* $D = -\frac{q \cdot l}{2} + q \cdot x$ [51](#page=51).
* $M = -\frac{q \cdot l}{2} \cdot x + q \cdot \frac{x^2}{2}$ [51](#page=51).
* De aangroei van dwarskracht tussen $x=0$ en $x=L/2$ is gelijk aan de oppervlakte onder de belastingslijn: $\Delta D = \int_{0}^{L/2} q \, dx = q \frac{l}{2}$ [51](#page=51).
* De aangroei van het moment tussen $x=0$ en $x=L/2$ is gelijk aan de oppervlakte onder de dwarskrachtenlijn: $\Delta M = \int_{0}^{L/2} (-\frac{q \cdot l}{2} + q \cdot x) \, dx = -\frac{q l^2}{8}$ [51](#page=51).
* Het maximale moment treedt op waar $D=0$, wat bij $x = \frac{l}{2}$ is, met $M_{max} = -\frac{q l^2}{8}$ [51](#page=51).
### 3.1.5 Oefeningen op het bepalen van profielkeuzes aan de hand van de D- en M-lijn
De D- en M-lijnen zijn cruciaal voor het bepalen van het benodigde weerstandsmoment ($W_{xx}$) van een profiel. Dit gebeurt op basis van de sterkte-eis, waarbij de optredende spanning ($\sigma_b$) kleiner moet zijn dan de toelaatbare spanning ($\sigma_{toelaatbaar}$) [53](#page=53).
* Formule: $\sigma_b = \frac{M_{max}}{W_{xx}} \le \sigma_{toelaatbaar}$ [53](#page=53).
* Hieruit volgt de eis voor het weerstandsmoment: $W_{xx} \ge \frac{M_{max}}{\sigma_{toelaatbaar}}$ [53](#page=53).
**Voorbeeld:** Een balk van 6m met een driehoeksbelasting en een puntlast vereist een weerstandsmoment van $W_{xx} \ge 33 cm^3$ bij een toelaatbare spanning van $120 N/mm^2$ en een maximaal moment van $4.08 kNm$ [53](#page=53).
### 3.1.6 Indirecte belasting
Bij indirecte belasting draagt een systeem van balken (bv. I-profielen en U-profielen) een betonnen plaat. De belasting op de bovenste profielen wordt eerst berekend, waarna de reactiekrachten van deze bovenste profielen de puntlasten vormen op de onderste profielen [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Voorbeeld (Bovenste I-profiel):** Een betonnen plaat van $7 kN/m^2$ gedragen door U- en I-profielen van 3m lengte [54](#page=54).
* Belasting per lopende meter: $q = 7 \cdot 1.5m = 10.5 kN/m$ [55](#page=55).
* Maximale moment: $M_{max} = \frac{q \cdot l^2}{8} = \frac{10.5 \cdot 3^2}{8} = 11.8 kNm$ [55](#page=55).
* Vereist weerstandsmoment: $W_{xx} \ge \frac{11.8 kNm}{140 N/mm^2} = 84.4 cm^3$ [55](#page=55).
* Het I-10 profiel met $W_{xx} = 96 cm^3$ voldoet [55](#page=55).
* Eigengewicht van het profiel moet worden meegerekend [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Voorbeeld (Onderste I-ligger):** De reactiekrachten van de bovenste balken vormen puntlasten op de onderste balken [57](#page=57).
* Met een maximaal moment van $108 kNm$ en een toelaatbare spanning van $140 N/mm^2$, vereist dit $W_{xx} \ge 774 cm^3$ [57](#page=57).
* Het I-24 profiel met $W_{xx} = 974 cm^3$ voldoet [57](#page=57).
## 3.2 Vormverandering
De vervorming van een balk wordt bepaald door de buigstijfheid $E \cdot I$. De doorzakking mag een bepaalde limiet niet overschrijden, bijvoorbeeld $f \le \frac{L}{600}$ [59](#page=59).
### 3.2.1 Opstellen van de differentiaalvergelijking van de elastische lijn
Beschouw een infinitesimaal balkdeel met lengte $dx$. De relatie tussen de kromming ($\frac{1}{R}$) en de momentenlijn is:
$\frac{1}{R} = \frac{M}{E \cdot I}$ [59](#page=59).
Voor kleine doorzakkingen geldt:
$\frac{1}{R} \approx \frac{d^2y}{dx^2}$ [59](#page=59).
Hieruit volgt de differentiaalvergelijking van de elastische lijn (doorzakkingslijn):
$E \cdot I \cdot y'' = M(x)$ [59](#page=59).
* Eerste integratie geeft de hellingslijn ($y'$) [59](#page=59).
* Tweede integratie geeft de doorzakkingslijn ($y$) [59](#page=59).
### 3.2.2 Bespreking van de 3 basisgevallen
Deze basisgevallen illustreren hoe de integratieconstanten bepaald worden met behulp van randvoorwaarden.
* **Basisgeval 1:** Balk ingeklemd aan één zijde, moment aan de andere zijde [60](#page=60) [61](#page=61).
* Randvoorwaarden bij de inklemming ($x=0$): $y = 0$ en $y' = 0$ [61](#page=61).
* Maximale doorzakking: $f = \frac{M \cdot l^2}{2EI}$ [61](#page=61).
* Maximale hellingshoek: $\phi = \frac{M \cdot l}{EI}$ [61](#page=61).
* **Basisgeval 2:** Balk ingeklemd aan één zijde, puntlast aan de andere zijde [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62).
* Randvoorwaarden bij de inklemming ($x=0$): $y = 0$ en $y' = 0$ [62](#page=62).
* Maximale doorzakking: $f = \frac{F \cdot l^3}{3EI}$ [62](#page=62).
* Maximale hellingshoek: $\phi = \frac{F \cdot l^2}{2EI}$ [62](#page=62).
* **Basisgeval 3:** Balk ingeklemd aan één zijde, homogene belasting over de volledige lengte [62](#page=62) [63](#page=63).
* Randvoorwaarden bij de inklemming ($x=0$): $y = 0$ en $y' = 0$ [63](#page=63).
* Maximale doorzakking: $f = \frac{q \cdot l^4}{8EI}$ [63](#page=63).
* Maximale hellingshoek: $\phi = \frac{q \cdot l^3}{6EI}$ [63](#page=63).
### 3.2.3 Draai-effect
Het draai-effect treedt op wanneer een belasting niet op het zwaartepunt van de doorsnede aangrijpt, wat leidt tot een extra rotatie en doorzakking [64](#page=64) [65](#page=65).
* **Voorbeeld (integratiemethode):** Een ingeklemde balk met een puntlast op afstand $2l$ van de inklemming [65](#page=65).
* De doorzakking op het uiteinde $(x=3l)$ is $\frac{14 \cdot F \cdot l^3}{3EI}$ [65](#page=65).
* **Voorbeeld (Formules van Myosotis):** Deze formules versnellen de berekening door gebruik te maken van de bekende doorzakkingen en hellingen op plaatsen waar belastingen aangrijpen. De totale doorzakking is de som van de directe doorzakking en de doorzakking door het draai-effect [65](#page=65).
### 3.2.4 Balk op twee steunpunten
* **Geval:** Balk met lengte $2l$, puntlast $F$ in het midden [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Integratiemethode:** Randvoorwaarden bij de steunpunten ($x=0, y=0$ en $x=2l, y=0$) [67](#page=67).
* Maximale doorzakking treedt op waar de hellingslijn $y'=0$ is. Dit is bij $x=l$ [67](#page=67).
* $y_{max} = \frac{F \cdot l^3}{6EI}$ [67](#page=67).
* **Formules van Myosotis:** Door de balk op de plaats van maximale doorzakking als ingeklemd te beschouwen, kan de maximale doorzakking efficiënt berekend worden [67](#page=67).
#### 3.2.4.1 Oefening
Een balk met twee steunpunten, belast met een homogene belasting en een puntlast, vereist het bepalen van de doorzakking via de integratiemethode [68](#page=68) [69](#page=69).
* Randvoorwaarden: $y =0$, $y(L)=0$ [69](#page=69).
* De plaats van de maximale doorzakking wordt gevonden door de hellingslijn ($Ely'$) gelijk aan nul te stellen [69](#page=69).
* Voor het gegeven voorbeeld: $E=210.000 N/mm^2$, $I=50.10^4 mm^4$. De maximale doorzakking treedt op bij $x = 3.05m$ en is $y_{max} = 5.395 mm$ [69](#page=69).
## 3.3 Statisch onbepaalde gevallen
### 3.3.1 Bepalen van de graad van hyperstaticiteit
De graad van hyperstaticiteit is het aantal extra ondersteuningen of krachten dat nodig is om de constructie statisch bepaald te maken. Dit kan verwijzen naar de technieken uit de module "Trek en druk", pagina 20 [71](#page=71).
### 3.3.2 Oplossen van hyperstatische gevallen
Hyperstatische constructies worden opgelost door de extra onbekende reacties (krachten of momenten) te introduceren en deze te bepalen met behulp van vervormingsvoorwaarden.
#### 3.3.2.1 Voorbeeld 1
Een stalen balk is aan één zijde ingeklemd en ondersteund door een roloplegging aan de andere zijde [70](#page=70) [71](#page=71) [73](#page=73).
* **Onbekenden:** In dit eenmaal hyperstatische geval zijn er 3 onbekenden: $M_A$, $R_{Ay}$, en $R_{By}$ [71](#page=71).
* **Evenwichtsvergelijkingen:**
1. $\sum F_y = 0 \implies R_{Ay} + R_{By} = 10kN$ [71](#page=71).
2. $\sum M_A = 0 \implies M_A - 10kN \cdot 3m + 3m \cdot R_{By} = 0$ [71](#page=71).
* **Integratiemethode:** De doorzakkingslijn wordt tweemaal geïntegreerd uit de momentenlijn, met randvoorwaarden $y =0$, $y' =0$, en $y(3m)=0$ [71](#page=71).
* Het oplossen van het stelsel van vergelijkingen leidt tot: $R_{Ay} = 8.52kN$, $M_A = 5.5kNm$, $R_{By} = 1.48kN$ [73](#page=73).
* **Formules van Myosotis:** De roloplegging wordt verwijderd en vervangen door de onbekende reactiekracht $R_{By}$. De doorzakking op punt B door de uitwendige belasting moet gelijk zijn aan de doorzakking veroorzaakt door $R_{By}$ [71](#page=71).
* $f(10kN) = \frac{10 \cdot 3^3}{3EI} + \frac{10 \cdot 3^2 \cdot 3}{2EI}$ [71](#page=71).
* $f(R_{By}) = \frac{R_{By} \cdot 3^3}{3EI}$ [71](#page=71).
* Gelijkstellen geeft $R_{By}$ en, samen met de evenwichtsvergelijkingen, dezelfde reactiekrachten [71](#page=71) [73](#page=73).
* **Profielbepaling:**
* **Sterkte-eis:** $\sigma_{max} = \frac{M_{max}}{W_{xx}} \le \sigma_{toelaatbaar}$. Met $M_{max} = 5.5 kNm$ en $\sigma_{toelaatbaar} = 140 N/mm^2$, vereist dit $W_{xx} \ge 39.3 cm^3$. I-profiel nr. 12 voldoet [73](#page=73).
* **Vervormingseis:** De maximale doorzakking $f_{max}$ mag $\frac{L}{600}$ niet overschrijden. Voor $L=3m$, is $f_{max} \le 5mm$. De minimale inertie $(I_{min})$ wordt berekend: $I_{min} = \frac{1.605 \cdot 10^{12} Nmm^3}{210000 N/mm^2 \cdot 5mm} = 153 \cdot 10^4 mm^4$. I-profiel nr. 10 voldoet [73](#page=73).
* **Besluit:** I-profiel nr. 12 is de uiteindelijke keuze [73](#page=73).
#### 3.3.2.2 Voorbeeld 2
Een balk van 7m, homogeen belast en met twee puntlasten, wordt op drie plaatsen ondersteund [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Evenwichtsvergelijkingen:**
1. $\sum F_y = 0 \implies R_{Ay} + R_{By} + R_{Cy} = 40kN$ [75](#page=75).
2. $\sum M_A = 0 \implies 3m \cdot R_{By} + 7m \cdot R_{Cy} = 3.5m \cdot 35kN + 2kNm + 15kNm$ [75](#page=75).
* **Integratiemethode:** Opstellen van de M-lijn, tweemaal integreren tot de doorzakkingslijn. Randvoorwaarden: $y =0$, $y(3m)=0$, $y(7m)=0$ [75](#page=75).
* **Formules van Myosotis:** Door de asymmetrische belasting wordt punt B beschouwd als ingeklemd. De doorzakkingen van A en C worden uitgedrukt in functie van de onbekende reacties $R_{Ay}$ en $R_{Cy}$, rekening houdend met de onbekende hellingshoek in B. De relatie $4 \cdot y_A + 3 \cdot y_C = 0$ wordt gebruikt om het stelsel op te lossen [75](#page=75).
---
# Traagheidsgrootheden
Dit onderwerp behandelt de berekening en toepassing van traagheidsmomenten en traagheidsproducten, met speciale aandacht voor het bepalen van hoofdtraagheidsmomenten met behulp van de cirkel van Mohr .
### 4.1 Axiaal traagheidsmoment
Het axiaal traagheidsmoment (ook wel oppervlaktetraagheidsmoment genoemd) van een oppervlak ten opzichte van een as is een maat voor de weerstand van dat oppervlak tegen buiging rond die as .
#### 4.1.1 Definitie
Het axiaal traagheidsmoment van een oppervlak $A$ ten opzichte van een as $x$ of $y$ wordt gedefinieerd als de integraal van het kwadraat van de afstand van een infinitesimaal oppervlakte-element $dA$ tot die as, over het gehele oppervlak:
$$I_x = \int_A y^2 dA$$ .
$$I_y = \int_A x^2 dA$$ .
**Eigenschappen:**
* Het axiaal traagheidsmoment is altijd positief .
* Voor een samengestelde doorsnede is het axiale traagheidsmoment de som van de traagheidsmomenten van de afzonderlijke delen .
* Wanneer de as door het zwaartepunt van de doorsnede gaat, spreekt men van een "eigentraagheidsmoment" .
#### 4.1.2 Axiale traagheidsmomenten van eenvoudige oppervlakken
* **Rechthoek:** Voor een rechthoek met breedte $b$ en hoogte $h$, met de $x$- en $y$-as door het zwaartepunt:
$$I_x = \frac{bh^3}{12}$$ .
$$I_y = \frac{hb^3}{12}$$ .
* **Driehoek:** Voor een driehoek met basis $b$ en hoogte $h$, met de $x$-as langs de basis:
$$I_x = \frac{bh^3}{36}$$ .
* **Cirkel:** Voor een cirkel met straal $R$, met een as door het middelpunt:
$$I_x = I_y = \frac{\pi R^4}{4} = \frac{\pi d^4}{64}$$ .
* **Halve Cirkel:** Voor een halve cirkel met straal $R$, met de as langs de diameter:
$$I_x = I_y = \frac{\pi R^4}{8}$$ .
#### 4.1.3 Traagheidsstraal
De traagheidsstraal ($i$) is gedefinieerd als de vierkantswortel van het traagheidsmoment gedeeld door de oppervlakte $A$. Het geeft een equivalente afstand aan waarvan het kwadraat vermenigvuldigd met de oppervlakte het traagheidsmoment oplevert.
$$i_x = \sqrt{\frac{I_x}{A}}$$ .
$$i_y = \sqrt{\frac{I_y}{A}}$$ .
### 4.2 Polair traagheidsmoment
Het polair traagheidsmoment is een maat voor de weerstand tegen torsie .
#### 4.2.1 Definitie
Het polair traagheidsmoment van een oppervlak $A$ ten opzichte van een punt $P$ (vaak de oorsprong van het coördinatensysteem) wordt gedefinieerd als de integraal van het kwadraat van de afstand ($p$) van een infinitesimaal oppervlakte-element $dA$ tot dat punt, over het gehele oppervlak:
$$I_p = \int_A p^2 dA$$ .
Aangezien $p^2 = x^2 + y^2$, geldt de relatie:
$$I_p = I_x + I_y$$ .
#### 4.2.2 Polair traagheidsmoment van eenvoudige oppervlakken
* **Cirkel:** Voor een cirkel met straal $R$, met de oorsprong in het middelpunt:
$$I_p = \frac{\pi R^4}{2}$$ .
* **Ring:** Voor een ring met buitenstraal $R$ en binnenstraal $r$:
$$I_p = \frac{\pi (R^4 - r^4)}{2}$$ .
### 4.3 Verschuivingsformule voor axiaal traagheidsmoment
Deze formule maakt het mogelijk om het traagheidsmoment ten opzichte van een nieuwe as te berekenen, die parallel loopt aan de oorspronkelijke as, maar verschoven is .
Gegeven de traagheidsmomenten $I_x$ en $I_y$ ten opzichte van assen door de oorsprong $O$, en een nieuw assenstelsel $(x', y')$ met oorsprong $O'$ op afstand $a$ (in $x$-richting) en $b$ (in $y$-richting) van $O$. De nieuwe traagheidsmomenten $I'_{x'}$ en $I'_{y'}$ zijn:
$$I'_{x'} = I_x + b^2 A$$ .
$$I'_{y'} = I_y + a^2 A$$ .
Waarbij $A$ de totale oppervlakte is.
**Tip:** Het traagheidsmoment is het kleinst wanneer de as door het zwaartepunt van de figuur gaat .
**Voorbeeld:** Voor een rechthoek $b \times h$, met de $x$-as door het zwaartepunt, is $I_x = \frac{bh^3}{12}$. Als deze as verschoven wordt over een afstand $y_0$, wordt het nieuwe traagheidsmoment $I'_x = I_x + A y_0^2 = \frac{bh^3}{12} + bh \cdot y_0^2$ .
### 4.4 Traagheidsmomenten van samengestelde doorsneden
Bij samengestelde doorsneden worden de traagheidsmomenten van de afzonderlijke delen berekend en vervolgens opgeteld. Indien de assen niet door het zwaartepunt van elk deel gaan, wordt de verschuivingsformule toegepast .
**Voorbeeld:** Voor een I-profiel worden de traagheidsmomenten van de twee flenzen en de lijf apart berekend en opgeteld, rekening houdend met de afstand van de zwaartepunten van deze delen tot de globale zwaartepuntassen .
### 4.5 Traagheidsprodukt
Het traagheidsprodukt is een grootheid die aangeeft in hoeverre de doorsnede niet symmetrisch is ten opzichte van de gekozen $x$- en $y$-assen .
#### 4.5.1 Definitie
Het traagheidsprodukt van een oppervlak $A$ ten opzichte van een assenstelsel $(x,y)$ wordt gedefinieerd als de integraal van het product van de afstanden tot de assen, over het gehele oppervlak:
$$C_{xy} = \int_A xy \, dA$$ .
**Eigenschappen:**
* Het traagheidsprodukt kan positief, negatief of nul zijn .
* Voor een samengestelde doorsnede is het traagheidsprodukt de som van de traagheidsproducten van de delen .
* Als de $x$- of $y$-as een symmetrie-as is, is het traagheidsprodukt nul .
#### 4.5.2 Traagheidsproducten van eenvoudige oppervlakken
* **Rechthoek:** Voor een rechthoek $b \times h$ met de oorsprong in een hoek:
$$C_{xy} = \frac{b^2 h^2}{4}$$ .
* **Rechthoekige driehoek:** Voor een driehoek met basis $b$ en hoogte $h$, met de oorsprong in de rechte hoek:
$$C_{xy} = \frac{b^2 h^2}{24}$$ .
### 4.6 Verschuivingsformule voor traagheidsprodukt
Deze formule maakt het mogelijk om het traagheidsprodukt ten opzichte van een nieuw assenstelsel te berekenen, dat parallel loopt aan het oorspronkelijke assenstelsel .
Gegeven het traagheidsprodukt $C_{xy}$ ten opzichte van assen $(x,y)$ door de oorsprong $O$, en een nieuw assenstelsel $(x', y')$ met oorsprong $O'$ op afstand $a$ (in $x$-richting) en $b$ (in $y$-richting) van $O$. Het nieuwe traagheidsprodukt $C'_{x'y'}$ is:
$$C'_{x'y'} = C_{xy} + a b A$$ .
Waarbij $A$ de totale oppervlakte is.
**Tip:** Als de oorsprong $O$ samenvalt met het zwaartepunt van de figuur, dan zijn de zwaartepuntscoördinaten $x_z = 0$ en $y_z = 0$, en de formule wordt $C'_{x'y'} = C_{xy} + a b A$ .
### 4.7 Verdraaiingsformule voor axiale traagheidsmomenten
Deze formules maken het mogelijk om de traagheidsmomenten in een nieuw assenstelsel te berekenen, dat ten opzichte van het oorspronkelijke assenstelsel een hoek $\alpha$ maakt .
Gegeven de traagheidsmomenten $I_x, I_y$ en het traagheidsprodukt $C_{xy}$ in het $(x,y)$ assenstelsel. De traagheidsmomenten $I'_{x'}$ en $I'_{y'}$ in een assenstelsel $(x', y')$ dat een hoek $\alpha$ maakt met $(x,y)$ zijn:
$$I'_{x'} = \frac{I_x + I_y}{2} + \frac{I_x - I_y}{2} \cos(2\alpha) - C_{xy} \sin(2\alpha)$$ .
$$I'_{y'} = \frac{I_x + I_y}{2} - \frac{I_x - I_y}{2} \cos(2\alpha) + C_{xy} \sin(2\alpha)$$ .
De algemene formule voor het traagheidsmoment $I$ in een as die een hoek $\alpha$ maakt met de $x$-as is:
$$I(\alpha) = \frac{I_x + I_y}{2} + \frac{I_x - I_y}{2} \cos(2\alpha) - C_{xy} \sin(2\alpha)$$ .
### 4.8 Hoofdtraagheidsmomenten
De hoofdtraagheidsmomenten zijn de maximale en minimale axiale traagheidsmomenten van een doorsnede. Deze treden op langs de assen waarvoor het traagheidsprodukt nul is .
Om de richting van de hoofdtraagheidsassen te vinden, worden de hoofd-traagheidsmomenten geëxtraheerd uit de afgeleide van de verdraaiingsformule:
$$\tan(2\alpha_{extr}) = \frac{-2C_{xy}}{I_x - I_y}$$ .
De grootte van de hoofdtraagheidsmomenten $I_{max}$ en $I_{min}$ wordt berekend met:
$$I_{extr} = \frac{I_x + I_y}{2} \pm \sqrt{\left(\frac{I_x - I_y}{2}\right)^2 + C_{xy}^2}$$ .
Dit kan ook geschreven worden als:
$$I_{extr} = \frac{I_x + I_y}{2} \pm \frac{1}{2}\sqrt{(I_x - I_y)^2 + 4C_{xy}^2}$$ .
* De assen waarvoor deze momenten optreden, worden de **hoofdtraagheidsassen** genoemd .
* Als de assen door het zwaartepunt gaan, spreekt men van **centrale hoofdtraagheidsassen** .
**Tip:** De hoofdassen zijn de assen waar het traagheidsprodukt nul is .
### 4.9 Verdraaiingsformule voor traagheidsprodukt
Deze formule maakt het mogelijk om het traagheidsprodukt in een nieuw assenstelsel te berekenen, dat ten opzichte van het oorspronkelijke assenstelsel een hoek $\alpha$ maakt .
Gegeven de traagheidsmomenten $I_x, I_y$ en het traagheidsprodukt $C_{xy}$ in het $(x,y)$ assenstelsel. Het traagheidsprodukt $C'_{x'y'}$ in een assenstelsel $(x', y')$ dat een hoek $\alpha$ maakt met $(x,y)$ is:
$$C'_{x'y'} = \frac{I_x - I_y}{2} \sin(2\alpha) + C_{xy} \cos(2\alpha)$$ .
**Besluit:** Met de hoofdtraagheidsmomenten corresponderen traagheidsproducten van nul, en omgekeerd. Symmetrieassen zijn hoofdtraagheidsassen .
### 4.10 Cirkel van Mohr
De cirkel van Mohr is een grafische methode om de traagheidsmomenten en het traagheidsprodukt voor elke willekeurige oriëntatie van de assen te bepalen, uitgaande van de gegevens in één assenstelsel .
**Constructie:**
1. Teken een assenstelsel met de horizontale as voor $I$ en de verticale as voor $C$ .
2. Markeer de punten $S(I_x, C_{xy})$ en $T(I_y, -C_{xy})$ op de $I$-as (of $C$-as, afhankelijk van de conventie) .
3. Het middelpunt $M$ van de cirkel ligt halverwege $S$ en $T$. De coördinaten van $M$ zijn $\left(\frac{I_x + I_y}{2}, 0\right)$ .
4. De straal $r$ van de cirkel is de afstand van $M$ tot $S$ (of $T$). $r = \sqrt{\left(\frac{I_x - I_y}{2}\right)^2 + C_{xy}^2}$ .
5. De punten waar de cirkel de $I$-as snijdt, stellen de hoofdtraagheidsmomenten $I_{max}$ en $I_{min}$ voor .
6. De hoek tussen de lijn $MS$ en de $I$-as, vermenigvuldigd met 2, geeft de hoek van de hoofdtraagheidsassen .
**Bewijs:** Elk punt $B(I_B, C_B)$ op de cirkel bepaalt de traagheidsmomenten en het traagheidsprodukt voor een as die een hoek $2\alpha$ maakt met de referentieas, waarbij $\alpha$ de hoek van de hoofdtraagheidsassen is .
$$I_B = \frac{I_x + I_y}{2} + r \cos(2\alpha + 2\theta) = \frac{I_x + I_y}{2} + \frac{I_x - I_y}{2} \cos(2\alpha) - C_{xy} \sin(2\alpha)$$ .
$$C_B = r \sin(2\alpha + 2\theta) = \frac{I_x - I_y}{2} \sin(2\alpha) + C_{xy} \cos(2\alpha)$$ .
**Voorbeeld:** Voor een rechthoek met $I_x = \frac{bh^3}{3}$, $I_y = \frac{hb^3}{12}$ en $C_{xy} = \frac{b^2 h^2}{4}$, kan met de cirkel van Mohr de grootte en ligging van de hoofdtraagheidsmomenten grafisch worden bepaald .
### 4.11 Berekeningsvoorbeelden
Het bepalen van de centrale hoofdtraagheidsmomenten en hun ligging voor samengestelde doorsneden vereist vaak het opsplitsen van de doorsnede in eenvoudigere delen, het bepalen van hun zwaartepunten, en het toepassen van de verschuivings- en verdraaiingsformules, eventueel in combinatie met de cirkel van Mohr .
**Werkwijze:**
1. Verdeel de doorsnede in onderdelen .
2. Bepaal het zwaartepunt van de gehele doorsnede .
3. Bereken de eigentraagheidsmomenten ($I_{z,x}, I_{z,y}$) en het traagheidsprodukt ($C_{z,xy}$) van elk deel ten opzichte van hun eigen zwaartepuntassen .
4. Pas de verschuivingsformule toe om de traagheidsmomenten en traagheidsproducten van elk deel ten opzichte van de centrale assen van de gehele doorsnede te berekenen .
5. Tel de traagheidsmomenten en traagheidsproducten van de delen op om de totale traagheidsgrootheden ($I_x, I_y, C_{xy}$) voor de samengestelde doorsnede te verkrijgen .
6. Gebruik de verdraaiingsformules of de cirkel van Mohr om de hoofdtraagheidsmomenten ($I_{max}, I_{min}$) en de ligging van de hoofdtraagheidsassen te bepalen .
**Voorbeeld 1 (hoekprofiel):** Een hoekprofiel wordt opgesplitst in twee rechthoeken. Het zwaartepunt wordt berekend, vervolgens de traagheidsmomenten ($I_x, I_y$) en het traagheidsprodukt ($C_{xy}$) ten opzichte van de centrale assen. Daarna worden de hoofdtraagheidsmomenten en hun ligging analytisch en grafisch bepaald .
**Voorbeeld 2 (samengesteld profiel):** Een samengesteld profiel bestaande uit een U-profiel en een hoekprofiel wordt opgesplitst. De zwaartepuntscoördinaten, traagheidsmomenten en het traagheidsprodukt worden berekend voor de gehele doorsnede. Vervolgens worden de hoofdtraagheidsmomenten en hun ligging bepaald met behulp van de formules en de cirkel van Mohr .
---
# Trek en druk
Hier is de studiehandleiding voor het onderwerp "Trek en druk", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. Trek en druk
Dit gedeelte behandelt de fundamentele concepten van spanning en rek in materialen, de berekening van trek- en drukspanningen, de invloed van temperatuur en eigengewicht, en de analyse van meer complexe belastingssituaties zoals die in samengestelde materialen en hyperstatische constructies.
### 5.1 Het spanning-rek diagram
Het spanning-rek diagram toont het gedrag van een materiaal onder toenemende trekkracht. Een trekproef wordt uitgevoerd met een gestandaardiseerde proefstaaf .
* **Rek (ε)**: De relatieve verlenging van een staaf, gedefinieerd als de verandering in lengte (Δl) gedeeld door de oorspronkelijke lengte (l) .
$ \epsilon = \frac{\Delta l}{l} $ .
* **Wet van Hooke**: Binnen het elastische gebied is de spanning ($\sigma$) recht evenredig met de rek ($\epsilon$), beschreven door de elasticiteitsmodulus (E) .
$ \sigma = E \cdot \epsilon $ .
Hieruit volgt: $ \Delta l = \frac{F \cdot l}{A \cdot E} $ .
Belangrijke punten in het spanning-rek diagram zijn:
* **Evenredigheidsgrens ($\sigma_p$)**: Het punt waar de relatie tussen spanning en rek niet langer lineair is .
* **Elasticiteitsgrens ($\sigma_e$)**: De spanning waarboven permanente vervorming optreedt .
* **Vloeigrens ($\sigma_v$)**: Het punt waar de rek toeneemt zonder significante spanningstoename, of zelfs met afnemende spanning (bij zacht staal) .
* **Treksterkte ($\sigma_{Bt}$ of $R_m$)**: De maximale spanning die het materiaal kan weerstaan voordat insnoering begint .
* **Breukrek ($\delta$)**: De totale verlenging na breuk als percentage van de oorspronkelijke lengte .
**Elasticiteitsmodulus (E)** is een materiaalconstante die aangeeft welke spanning nodig is voor een rek van $\epsilon = 1$. Voorbeelden van E-waarden zijn :
* Staal: $210.000 \, \text{N/mm}^2$ .
* Hout: $10.000 \, \text{N/mm}^2$ .
* Koper: $130.000 \, \text{N/mm}^2$ .
* Aluminium: $70.000 \, \text{N/mm}^2$ .
* Gietijzer: $100.000 \, \text{N/mm}^2$ .
* Lood: $16.000 \, \text{N/mm}^2$ .
> **Tip**: Bij het berekenen van verlengingen onder belasting, denk eraan dat de rek recht evenredig is met de aangebrachte kracht en de lengte, en omgekeerd evenredig met de doorsnede en de elasticiteitsmodulus.
### 5.2 Toelaatbare spanningen
Toelaatbare spanningen zijn essentieel om te voorkomen dat een constructie bezwijkt door scheuren, blijvende vervorming of breuk. In deze cursus wordt uitgegaan van het evenredigheidsgebied waar de Wet van Hooke geldig is .
* **Toelaatbare spanning ($\sigma_{toelaatbaar}$)**: Een fractie van de breuksterkte ($\sigma_{Bt}$) of vloeigrens ($\sigma_v$) van een materiaal. Deze fractie wordt bepaald door de veiligheidscoëfficiënt (v) .
$ \sigma_{toelaatbaar} = \frac{\sigma_v \text{ of } \sigma_{Bt}}{v} $ .
De veiligheidscoëfficiënt (v) moet groter zijn dan een minimale waarde die afhangt van de verhouding tussen vloeigrens en proportionaliteitsgrens. Typische waarden voor v liggen tussen 3 en 10 .
Het is cruciaal dat de werkelijk optredende spanningen in de constructie kleiner of gelijk zijn aan de toelaatbare spanningen:
* Trek: $ \sigma_{optredend} \le \sigma_{toelaatbaar, trek} $ .
* Druk: $ \sigma_{optredend} \le \sigma_{toelaatbaar, druk} $ .
* Schuif: $ \tau_{optredend} \le \tau_{toelaatbaar, schuif} $ .
De breuksterkte en dus de toelaatbare spanningen worden beïnvloed door:
* **Aard van het materiaal**: Verschillende materialen hebben inherent verschillende sterkte-eigenschappen .
* **Wijze van belasten**:
* **Statische belasting**: Kracht wordt geleidelijk en eenmalig toegepast (bv. kolommen, funderingen). Toelaatbare spanningen zijn hier het hoogst .
* **Schokkende belasting**: Kracht wordt herhaaldelijk toegepast in dezelfde zin, met volledige ontlasting ertussen (bv. hefkabels). Toelaatbare spanningen zijn ongeveer 2/3 van statische belasting .
* **Wisselende belasting**: Kracht wisselt herhaaldelijk van zin (bv. drijfstang). Toelaatbare spanningen zijn slechts ongeveer 1/3 van statische belasting .
> **Tip**: Dynamische belastingen (schokkend en wisselend) leiden tot vermoeiing van het materiaal, waardoor constructiedelen bij lagere spanningen kunnen bezwijken dan bij statische belasting .
### 5.3 Trek- en drukspanningen
Sterkteleer biedt de methoden om de afmetingen van constructiedelen te berekenen zodat ze bestand zijn tegen krachten met minimaal materiaalverbruik. Dit kan zowel voor ontwerpberekeningen (afmetingen bepalen) als controleberekeningen (capaciteit van bestaande delen vaststellen). Naast sterkte kan ook vervorming een eis zijn .
Voor een rechte, homogene staaf onder axiale trekkracht F, wordt de normaalspanning ($\sigma$) in een doorsnede A gedefinieerd als:
$ \sigma = \frac{F}{A} $ .
* **Trekspanning ($\sigma_t$)**: Ontstaat wanneer de kracht de staaf uitrekt .
* **Drukspanning ($\sigma_d$)**: Ontstaat wanneer de kracht de staaf samendrukt .
**Soorten vraagstukken:**
* **Ontwerpberekening**: Bepalen van de minimale afmetingen van een belast stuk. Hierbij wordt uitgegaan van $ \sigma_{optredend} = \sigma_{toelaatbaar} $.
$ A_{min} \ge \frac{F}{\sigma_{toelaatbaar}} $ .
* **Controleberekening**: Bepalen van de optredende spanning in een stuk met gekende afmetingen en belasting. De voorwaarde is $ \sigma_{optredend} \le \sigma_{toelaatbaar} $ .
* **Maximale belasting bepalen**: Voor een bestaand constructiestuk.
$ F_{max} = \sigma_{toelaatbaar} \cdot A $ .
### 5.4 Spanningen in een willekeurige doorsnede
Wanneer een staaf onder axiale belasting F wordt belast, en men beschouwt een willekeurige doorsnede die een hoek $\alpha$ maakt met de normaaldoorsnede, dan kan de inwendige kracht F ontbonden worden in een normaalkracht Q loodrecht op de doorsnede en een schuifkracht S langs de doorsnede .
Laat A de oppervlakte van de normaaldoorsnede zijn. De oppervlakte van de schuine doorsnede is $ A' = \frac{A}{\cos \alpha} $ .
* **Normaalspanning ($\sigma_\alpha$)**: Veroorzaakt door Q.
$ Q = F \cos \alpha $ .
$ \sigma_\alpha = \frac{Q}{A'} = \frac{F \cos \alpha}{A / \cos \alpha} = \frac{F}{\_A} \cos^2 \alpha $ .
Deze is maximaal als $ \cos^2 \alpha = 1 $, dus $\alpha = 0^\circ$ (normaaldoorsnede), $ \sigma_{max} = \frac{F}{A} $. En nul als $ \cos^2 \alpha = 0 $, dus $\alpha = 90^\circ$ (langse doorsnede) .
* **Schuifspanning ($\tau_\alpha$)**: Veroorzaakt door S.
$ S = F \sin \alpha $ .
$ \tau_\alpha = \frac{S}{A'} = \frac{F \sin \alpha}{A / \cos \alpha} = \frac{F}{\_A} \sin \alpha \cos \alpha = \frac{F}{2A} \sin(2\alpha) $ .
Deze is maximaal als $ \sin(2\alpha) = 1 $, dus $\alpha = 45^\circ$, waarbij $ \tau_{max} = \frac{F}{2A} $. En nul als $ \sin(2\alpha) = 0 $, dus $\alpha = 0^\circ$ of $\alpha = 90^\circ$ .
> **Tip**: De maximale normaalspanning treedt op in de doorsnede loodrecht op de staafas, terwijl de maximale schuifspanning optreedt in doorsneden onder een hoek van 45° ten opzichte van de staafas.
### 5.5 Spanning rekeninghoudend met het eigengewicht
Bij constructies in de bouw kan het eigengewicht van de materialen een aanzienlijke belasting vormen die niet verwaarloosd mag worden .
#### 5.5.1 Profielen met constante doorsnede en veranderende kracht
Voor een kolom met constante doorsnede A, soortelijk gewicht $\gamma$ en lengte l, belast met een drukkracht F, zal de kracht in een willekeurige doorsnede op afstand x van het vrije uiteinde gelijk zijn aan F plus het gewicht van het deel erboven. Het gewicht G van de kolom is $ G = \gamma \cdot A \cdot l $ .
De kracht in een doorsnede op afstand x van het vrije einde is: $ F_x = F + \frac{x}{l} G $ .
De drukspanning in die doorsnede is:
$ \sigma_x = \frac{F_x}{A} = \frac{F}{A} + \frac{G}{A} \frac{x}{l} $ .
$ \sigma_x = \frac{F}{A} + \gamma x $ .
De spanning is maximaal in de onderste doorsnede ($x=l$):
$ \sigma_{x=l} = \frac{F}{A} + \frac{G}{A} = \frac{F+G}{A} $ .
**Verkoring met eigengewicht:**
De totale verkorting ($\Delta l_{tot}$) is de som van de verkorting door de externe kracht F ($\Delta l_1$) en de verkorting door het eigengewicht ($\Delta l_2$) .
$ \Delta l_1 = \frac{F \cdot l}{A \cdot E} $ .
De verkorting door het eigengewicht is afhankelijk van de positie in de kolom. De gemiddelde kracht die op de staaf werkt, rekening houdend met eigengewicht, is $ \frac{F + G}{2} $ .
De totale verkorting wordt dan:
$ \Delta l = \frac{F}{AE}l + \frac{Gl}{2AE} = \frac{l}{AE} (F + \frac{G}{2}) $ .
De totale rek is:
$ \epsilon = \frac{\Delta l}{l} = \frac{F + G/2}{AE} $ .
> **Tip**: Houd rekening met het eigengewicht van structurele elementen, vooral bij lange, zware constructies.
#### 5.5.2 Profielen van gelijke weerstand tegen trek en druk
Profielen met gelijke weerstand zijn ontworpen om in elke doorsnede dezelfde toelaatbare spanning te hebben, ongeacht de hoogte of lengte, om materiaal te besparen. Dit resulteert in een exponentiële vorm van het profiel .
De formule voor een dergelijk profiel is:
$ A(x) = A_0 e^{-\frac{\gamma \cdot x}{F}} $ .
Waarin $A_0$ de oppervlakte is op $x=0$.
### 5.6 Centrische trek of druk o.i.v. temperatuursvariaties
Temperatuurveranderingen kunnen aanzienlijke spanningen veroorzaken als de uitzetting of inkrimping van een materiaal wordt beperkt .
#### 5.6.1 Enkelvoudig materiaal
Als een staaf met lengte l, lineaire uitzettingscoëfficiënt $\alpha$, wordt ingeklemd tussen twee vaste punten en de temperatuur verandert met $\Delta t$, dan is de potentiële lengteverandering $\Delta l_1 = l \cdot \alpha \cdot \Delta t$. Als deze verandering niet kan plaatsvinden, ontstaat een spanning .
De optredende spanning is:
$ \sigma = E \cdot \alpha \cdot \Delta t $ .
* Als $\Delta t > 0$ (temperatuurstijging), ontstaat een drukspanning.
* Als $\Delta t < 0$ (temperatuurdaling), ontstaat een trekspanning.
> **Voorbeeld**: Stootvoegen in treinrails zijn nodig om de uitzetting bij hogere temperaturen op te vangen. Zonder deze ruimte zou er een aanzienlijke drukspanning ontstaan in de rails .
#### 5.6.2 Samengesteld materiaal
Bij samengestelde stukken van verschillende materialen die aan temperatuurverandering onderhevig zijn, kunnen interne spanningen ontstaan als de uitzettingscoëfficiënten verschillen .
Voor twee materialen met oppervlakten $A_1, A_2$ en elasticiteitsmoduli $E_1, E_2$, en uitzettingscoëfficiënten $\alpha_1, \alpha_2$, onder invloed van een temperatuurverandering $\Delta t$:
De door temperatuur veroorzaakte kracht X in het ene materiaal (en de tegengestelde trekkracht in het andere) kan berekend worden uit de gelijkheid van de lengteveranderingen:
$ \Delta l_1 = l \cdot \alpha_1 \cdot \Delta t + \frac{X}{A_1 E_1} $ .
$ \Delta l_2 = l \cdot \alpha_2 \cdot \Delta t - \frac{X}{A_2 E_2} $ .
Stel $ \Delta l_1 = \Delta l_2 $, dan:
$ X = (\alpha_2 - \alpha_1) \cdot \Delta t \cdot \frac{1}{\frac{1}{A_1 E_1} + \frac{1}{A_2 E_2}} $ .
Als de samenstelling niet symmetrisch is, kan kromtrekken optreden .
### 5.7 Staven uit tweeerlei materialen - Gewapend beton
Wanneer een staaf uit verschillende materialen bestaat, worden de spanningen berekend onder de aanname dat de doorsneden vlak blijven ($\epsilon = \text{constant}$). De totale kracht F wordt verdeeld over de verschillende materialen .
Voor twee materialen I en II met oppervlakten $A_I, A_{II}$ en elasticiteitsmoduli $E_I, E_{II}$, en $n = \frac{E_{II}}{E_I}$:
De totale ideale doorsnede is $A_{ideaal} = A_I + n A_{II}$ .
De spanningen worden dan:
$ \sigma_I = \frac{F}{A_I + n A_{II}} $ .
$ \sigma_{II} = \frac{n F}{A_I + n A_{II}} $ .
Bij gewapend beton is materiaal I staal en materiaal II beton, met $n \approx 15$. Praktisch wordt de totale oppervlakte van de kolom gebruikt in plaats van de beton-oppervlakte .
$ \sigma_{\text{beton}} = \frac{F}{A_{tot} + n A_{\text{staal}}} $ .
$ \sigma_{\text{staal}} = \frac{n F}{A_{tot} + n A_{\text{staal}}} $ .
### 5.8 Voorgespannen stukken
Voorspanning wordt toegepast in samengestelde stukken om de toelaatbare spanningen in beide materialen tegelijkertijd te bereiken bij maximale belasting. Dit optimaliseert het materiaalgebruik .
Het doel is de ideale voorspankracht X te bepalen, zodanig dat bij maximale uitwendige belasting N, in beide materialen de toelaatbare spanningen ($\sigma_{toelaatbaar, 1}$ en $\sigma_{toelaatbaar, 2}$) worden bereikt .
De resulterende spanningen in de materialen onder een uitwendige trekkracht N zijn:
$ \sigma_1 = \frac{N - X}{A_1} \cdot \frac{E_1 A_1}{E_1 A_1 + E_2 A_2} $ .
$ \sigma_2 = \frac{N - X}{A_2} \cdot \frac{E_2 A_2}{E_1 A_1 + E_2 A_2} $ .
(Let op: de formules op pagina 173 lijken de verdeling van de kracht N te beschrijven, niet de spanningen direct. De hier gegeven formules zijn gebaseerd op de principes van spanningstoename door externe belasting op een reeds voorgespannen systeem.)
De ideale voorspankracht X wordt zo gekozen dat:
$ \sigma_1 = \sigma_{toelaatbaar, 1} $ en $ \sigma_2 = \sigma_{toelaatbaar, 2} $ .
Dit leidt tot de ideale voorspankracht:
$ X = \frac{\sigma_{toelaatbaar, 1} A_1 \cdot E_1 A_1 + \sigma_{toelaatbaar, 2} A_2 \cdot E_2 A_2}{E_1 A_1 + E_2 A_2} $
Of, voor een specifieke keuze van voorspankracht op één materiaal:
$ X = \sigma_{toelaatbaar, 1} \cdot A_1 $ (dit is een vereenvoudiging voor een fictief geval) .
Bij maximale belasting kan de som van de krachten in beide materialen worden berekend:
$ N_{max} = \sigma_{toelaatbaar, 1} A_1 + \sigma_{toelaatbaar, 2} A_2 $ .
> **Voorbeeld**: Voorgespannen betonnen bruggen gebruiken stalen kabels om het beton onder druk te zetten, zodat het beton niet op trek belast wordt, zelfs niet bij maximale belasting .
### 5.9 Dwarscontractiemodulus - Relatieve volumeverandering
#### 5.9.1 Dwarscontractiemodulus
Wanneer een materiaal in lengterichting wordt uitgerekt, krimpt de dwarsdoorsnede, en omgekeerd. Dit fenomeen heet dwarscontractie. De verhouding van de relatieve dwarsrek ($\epsilon'$) tot de relatieve lengterek ($\epsilon$) is de constante van Poisson ($v$) .
$ v = -\frac{\epsilon'}{\epsilon} $ .
De dwarscontractiemodulus ($m$) is gerelateerd aan de constante van Poisson:
$ m = \frac{1}{v} $ .
Of: $ \epsilon' = -\frac{\epsilon}{m} $ .
Voorbeelden:
* Staal: $m \approx 3.5 - 3.6$ .
* Beton: $m \approx 5.5 - 12$ .
#### 5.9.2 Relatieve volumeverandering
De relatieve volumeverandering ($\epsilon_v$) van een lichaam onder spanning, met spanningen $\sigma_x, \sigma_y, \sigma_z$ in de drie loodrechte richtingen, wordt gegeven door:
$ \epsilon_v = \epsilon_x + \epsilon_y + \epsilon_z $ .
$ \epsilon_v = \frac{\sigma_x + \sigma_y + \sigma_z}{E} (1 - 2\nu) $ .
Of, uitgedrukt met de dwarscontractiemodulus:
$ \epsilon_v = \frac{\sigma_x + \sigma_y + \sigma_z}{E} \left(1 - \frac{2}{m}\right) $ .
Voor alzijdig trek of druk ($\sigma_x = \sigma_y = \sigma_z = \sigma$):
$ \epsilon_v = 3 \frac{\sigma}{E} (1 - 2\nu) = \frac{3\sigma}{E} \left(1 - \frac{2}{m}\right) $ .
Voor volumevermeerdering bij alzijdig trek geldt dat $m > 2$ .
> **Tip**: De constante van Poisson en de dwarscontractiemodulus zijn materiaalconstanten die essentieel zijn voor het berekenen van de volumeverandering onder belasting.
### 5.10 Hyperstatische belastingsgevallen in centrische druk of trek
Hyperstatische (of statisch onbepaalde) systemen zijn constructies waarbij het aantal onbekende reacties groter is dan het aantal evenwichtsvergelijkingen uit de statica. Om deze op te lossen, zijn bijkomende 'elasticiteitsvergelijkingen' nodig die gebaseerd zijn op de vervormingen van het systeem .
Als een systeem $n$ reacties meer heeft dan evenwichtsvergelijkingen, is het $n$-voudig hyperstatisch .
**Voorbeeld 1**: Een staaf ingeklemd aan beide zijden met een axiale kracht F in het midden.
Het systeem is 1-voudig hyperstatisch. De elasticiteitsvergelijking is dat de verkorting van het ene deel gelijk is aan de verlenging van het andere deel .
$ \Delta l_{AC} = \Delta l_{BC} $
Dit leidt tot reacties $ R_A = \frac{2}{3}F $ en $ R_B = \frac{1}{3}F $. De maximale spanning is $ \sigma_{max} = \frac{2F}{3A} $ .
**Voorbeeld 2**: Drie ophangstaven belast door kracht F.
Dit is een 1-voudig hyperstatisch geval. De evenwichtsvergelijkingen zijn $ \Sigma F_y = 0 $ en $ \Sigma F_x = 0 $. De elasticiteitsvergelijking is gebaseerd op de relatie tussen de verlengingen van de staven: $ \Delta l_1 = \Delta l_2 \cos \alpha $. Hieruit volgen de krachten in de staven als functie van F en $\alpha$ .
**Voorbeeld 3**: Twee staven in elkaars verlengde, belast met kracht F in het middenpunt C.
Dit is een 1-voudig hyperstatisch geval. De evenwichtsvergelijking is $ F - 2N \sin \beta = 0 $. De elasticiteitsvergelijking relateert de doorbuiging van C aan de krachten in de staven en de geometrie. Voor kleine hoeken $\beta$, $F \approx 2N\beta$ .
> **Tip**: Bij hyperstatische problemen is het cruciaal om zowel de evenwichtscondities als de compatibiliteitscondities (vervormingen) correct op te stellen.
---
# Afschuiving
Deze module behandelt schuifspanningen, de wet van wederkerigheid der schuifspanningen, het verband tussen materiaalconstanten, en zuivere afschuivingsproblemen .
### 6.1 Schuifspanningen en vormverandering
#### 6.1.1 Schuifspanning
Schuifspanning ontstaat wanneer een materiaal wordt onderworpen aan krachten die loodrecht op de vezels staan. In een horizontale balk, aan één zijde ingeklemd en belast met een verticale kracht $F$, wordt deze kracht een schuifkracht of dwarskracht genoemd. Op de beschouwde doorsnede $AB$ treedt zowel buiging als schuifspanning op .
Zuivere afschuiving treedt op wanneer een stuk onderworpen is aan twee gelijke, tegengesteld gerichte krachten $F$ die elk langs één zijde van de normaaldoorsnede zijn toegepast. Dit is relevant bij wringing en benaderingen bij klink- en boutverbindingen .
Indien de kracht $F$ zich gelijkmatig over een oppervlak $A$ verdeelt, is de gemiddelde schuifspanning $\tau = \frac{F}{A}$. Om breuk te voorkomen, moet de schuifkracht niet groter zijn dan de schuifsterkte $T_B$. Schuifspanningen zijn dwarsspanningen, aangezien ze in het vlak van de belaste doorsnede liggen, in tegenstelling tot normaalspanningen (trek- en drukspanningen) die loodrecht op de doorsnede staan .
De schuifspanning die in het materiaal aanwezig is op het moment dat afschuiving begint en de schuifkracht haar maximum bereikt, wordt de schuifsterkte of schuifvastheid $T_B$ genoemd. De schuifvastheid is moeilijk nauwkeurig te bepalen, daarom wordt de toelaatbare schuifspanning $\tau$ herleid uit de toelaatbare treksterkte van het materiaal, met een richtwaarde van $\tau \approx \frac{1}{2} \sigma_t$ .
> **Tip:** Schuifspanningen $\tau$ werken in het vlak van de doorsnede, terwijl normaalspanningen $\sigma$ er loodrecht op staan.
#### 6.1.2 Vormverandering
Onder invloed van een afschuifkracht zal een doorsnede verschuiven ten opzichte van een andere. Als de afschuifkracht niet te groot is, is de schuifspanning evenredig met de hoekverandering $\gamma$. Dit leidt tot een formule die analoog is aan de Wet van Hooke voor trekproeven ($\sigma = E \cdot \epsilon$) .
Voor een afschuifproef geldt de relatie:
$$ \tau = G \cdot \gamma $$
waarbij $G$ de glijdingsmodulus is, een materiaalkonstante. $Y$ is de hoekverandering, waarbij $\gamma = \frac{\Delta y}{l}$ (en analoog voor $\epsilon = \frac{\Delta l}{l}$) .
De hoekverandering is dus rechtstreeks evenredig met de schuifspanning:
$$ \gamma = \frac{\tau}{G} $$ .
> **Memoregels:**
> - Trekproef: $\sigma = E \cdot \epsilon$
> - Afschuifproef: $\tau = G \cdot \gamma$
### 6.2 Wet van de wederkerigheid der schuifspanningen
De wet van de wederkerigheid der schuifspanningen stelt dat de componenten van de schuifspanningen in twee elkaar loodrechte snijdende, oneindig kleine vlakjes, loodrecht op de snijlijn van die vlakjes, even groot zijn en ofwel naar de snijlijn toe gericht zijn, ofwel ervan af .
**Bewijs:**
Beschouw een oneindig kleine kubus in evenwicht. Vanuit het principe van momentenevenwicht rond een lijn $AB$ (die door de snijpunten van de diagonalen van het voor- en achtervlak loopt) kan de wet worden afgeleid. De momenten van de normaalkrachten en de schuifkrachten op de voor- en achtervlakken, evenals het eigen gewicht van de kubus, worden verwaarloosd of zijn nul .
Voor de overige krachten ($S_1, S_1', S_2, S_2'$) die op de zijvlakken werken, wordt de momentenvergelijking opgesteld. Met substitutie van $S_1' = S_1 + dS_1$ en $S_2' = S_2 + dS_2$, en het verwaarlozen van producten van oneindig kleine grootheden (principe van Leibniz), wordt de volgende relatie verkregen :
$$ S_2 dx = S_1 dy $$
Door de schuifkrachten te definiëren als $S_1 = \tau_1 dx dz$ en $S_2 = \tau_2 dy dz$, waarbij $\tau_1$ en $\tau_2$ de schuifspanningen zijn, volgt:
$$ \tau_1 = \tau_2 $$ .
> **Tip:** De wet van de wederkerigheid is cruciaal voor het begrip van de interne spanningsverdeling in materialen.
### 6.3 Verband tussen de materiaalconstanten G, E en $\mu$
Beschouw een vierkante doorsnede $ABCD$ in een op trek belaste staaf. De diagonaal $AC$ ligt langs de trekkracht, terwijl $BD$ er loodrecht op staat. Door de trekkracht vervormt het vierkant tot een ruit $A_1B_1C_1D_1$ .
De nieuwe lengtes van de diagonalen worden gegeven door:
$A_1C_1 = d(1+\epsilon)$
$B_1D_1 = d(1-\mu \epsilon)$ .
De zijden $AB$ en $AD$ maken een hoek van 45° met de lengte-as van de staaf. Op deze lijnen bereikt de schuifspanning haar maximale waarde :
$$ \tau_{max} = \frac{F}{2A} \sin(2 \times 45^\circ) = \frac{F}{2A} $$ .
Deze schuifspanning veroorzaakt een hoekverandering $\gamma$. De oorspronkelijke hoek $\angle BAD$ van 90° verandert in $90^\circ - \gamma$ .
De tangens van de halve hoek $B_1A_1D_1$ kan worden uitgedrukt als:
$$ \tan(45^\circ - \frac{\gamma}{2}) = \frac{B_1D_1/2}{A_1C_1/2} = \frac{B_1D_1}{A_1C_1} = \frac{d(1-\mu\epsilon)}{d(1+\epsilon)} \approx (1-\mu\epsilon)(1-\epsilon) \approx 1 - (\mu+1)\epsilon $$ .
Voor kleine hoeken geldt ook:
$$ \tan(45^\circ - \frac{\gamma}{2}) \approx 1 - \frac{\gamma}{2} $$ .
Door deze twee uitdrukkingen gelijk te stellen en rekening te houden met het principe van Leibniz en de relatie $\tau = G \gamma$ en $\sigma = E \epsilon$, waarbij $\tau_{max} = \frac{1}{2} \sigma_{max}$, kan het verband worden afgeleid:
$$ \frac{E}{G} = 2(1 + \mu) $$ .
**Voorbeeld:**
Voor staal met $\mu = 3.5$ en $E = 210.000 \text{ N/mm}^2$, volgt $G = 81.700 \text{ N/mm}^2$ .
> **Tip:** Dit verband is essentieel voor het correct bepalen van materiaaleigenschappen en het analyseren van complexe spanningssituaties.
### 6.4 Voorbeelden
#### 6.4.1 Voorbeeld 1: Ponsen van gaten
In plaatstaal met een dikte $s = 8 \text{ mm}$ moeten vier gaten met een diameter $d = 17 \text{ mm}$ worden geponst. De schuifsterkte van het materiaal is $T_B = 300 \text{ N/mm}^2$. De benodigde kracht $F$ wordt berekend met de formule $F \ge T_B \cdot A$, waarbij $A$ het totale afschuifoppervlak is ($4 \times \pi \cdot d \cdot s$) .
$F \ge 300 \text{ N/mm}^2 \cdot 4 \cdot \pi \cdot 17 \text{ mm} \cdot 8 \text{ mm} = 512.700 \text{ N} = 512.7 \text{ kN}$ .
#### 6.4.2 Voorbeeld 2: Diameter van een gat
Voor het ponsen van een gat in een heet stalen plaat met dikte $s = 20 \text{ mm}$, met een beschikbare kracht van $180 \text{ kN}$ en een schuifsterkte van $T_B = 90 \text{ N/mm}^2$, wordt de maximale diameter $d$ berekend. De formule is $d \le \frac{F}{T_B \cdot \pi \cdot s}$ .
$d \le \frac{180.000 \text{ N}}{90 \text{ N/mm}^2 \cdot \pi \cdot 20 \text{ mm}} = 3.18 \text{ mm}$ .
#### 6.4.3 Voorbeeld 3: Boutsterkte
Een bout ondervindt een trekkracht $F = 65 \text{ kN}$. De toelaatbare trekspanning is $\sigma_{toelaatbaar} = 120 \text{ N/mm}^2$ .
1. **Diameter van de boutsteel:** De diameter $d$ wordt berekend met $\sigma_{toelaatbaar} = \frac{F}{A} = \frac{4F}{\pi d^2}$ .
$d^2 \ge \frac{4F}{\pi \sigma_{toelaatbaar}} = \frac{4 \cdot 65.000 \text{ N}}{\pi \cdot 120 \text{ N/mm}^2} \approx 687.5 \text{ mm}^2$
$d \ge \sqrt{687.5} \approx 26.3 \text{ mm}$ .
2. **Hoogte van de boutkop:** De hoogte $h$ wordt berekend op basis van schuifspanning in de boutkop, met een factor van 0.8 voor de effectieve schuifdoorsnede .
$\tau_{toelaatbaar} = \frac{F}{2 \pi r \cdot 0.8 h}$
Hier wordt aangenomen dat de schuifsterkte gerelateerd is aan de trekspanning, maar de exacte formule wordt niet volledig uitgewerkt in het document voor deze specifieke berekening. Echter, de oplossing toont:
$h = \frac{F}{2 \pi r \cdot 0.8 \sigma_{toelaatbaar}}$ (impliciete aanname van een relatie tussen trek- en schuifsterkte)
Met $r = d/2 = 13.15 \text{ mm}$:
$h = \frac{65.000 \text{ N}}{2 \cdot \pi \cdot 13.15 \text{ mm} \cdot 0.8 \cdot 120 \text{ N/mm}^2} \approx 8 \text{ mm}$ .
---
# Wringing
Deze module behandelt de schuifspanningen ten gevolge van wringende momenten, het verband daartussen, de wringingshoek en de dimensionering van schroefveren, specifiek voor homogene ronde staven .
### 7.1 Inleiding tot wringing
Wringing treedt op wanneer een koppelmoment wordt uitgeoefend op een staaf, loodrecht op de as van de staaf. Voor een homogene ronde staaf, ingeklemd aan één uiteinde en belast met een koppelvektor $M_w$ aan het andere uiteinde, geldt dat de wringende momenten aan beide uiteinden tegengesteld gericht en even groot zijn voor evenwicht. Dit fenomeen wordt zuivere wringing genoemd, waarbij er geen dwarskracht, normaalkracht of buigend moment optreedt. Het gevolg van het wringend moment is een verdraaiing van de doorsneden, die volgens de Wet van Hooke evenredig is met het toegepaste moment, de lengte van de staaf en omgekeerd evenredig met het polaire traagheidsmoment en de glijdingsmodulus van het materiaal .
De uitdrukking voor de wringingshoek $\theta$ is:
$$ \theta = \frac{M_w \cdot a}{G \cdot I_p} $$
waarbij $a$ de lengte van de staaf is, $G$ de glijdingsmodulus en $I_p$ het polair traagheidsmoment van de doorsnede .
### 7.2 Schuifspanningen ten gevolge van het wringend moment $M_w$
Bij zuivere wringing op een ronde staaf treden schuifspanningen op die ervoor zorgen dat vlakjes verschuiven. Aangenomen wordt dat doorsneden vlak blijven en radii recht blijven na vervorming. Het bovenvlak draait over een hoek $\theta$ ten opzichte van het ingeklemde ondervlak. De schuifspanningen zijn recht evenredig met de afstand $\rho$ tot het middelpunt van de doorsnede .
De relatie tussen de schuifspanning $\tau_\rho$ op een afstand $\rho$ van het middelpunt en de hoekverdraaiing $\gamma$ is:
$$ \tau_\rho = G \cdot \gamma $$
en aangezien $\gamma = \frac{\rho \cdot \theta}{a}$, volgt hieruit:
$$ \tau_\rho = G \cdot \theta \cdot \frac{\rho}{a} $$
waarbij $\tau_\rho$ de spanning is in een punt op afstand $\rho$ van het middelpunt als gevolg van het wringend moment $M_w$ .
De oneindig kleine dwarskracht $dD$ die werkt op een oneindig klein oppervlak $dA$ op afstand $\rho$ is:
$$ dD = \tau_\rho \cdot dA $$
De totale dwarskracht over de doorsnede wordt verkregen door integratie:
$$ D = \int_A \tau_\rho dA = G \cdot \theta \cdot \int_A \rho dA $$
Het integraal $\int_A \rho dA$ is het statisch moment van de doorsnede ten opzichte van de neutrale vezel. Aangezien de neutrale vezel door het middelpunt gaat en het statisch moment rondom het middelpunt nul is, is de som van alle dwarskrachtjes die door het wringend moment worden veroorzaakt nul .
### 7.3 Verband tussen $\tau$ en $M_w$
Voor een willekeurig punt op afstand $\rho$ van de neutrale vezel, genereert de kracht $dD$ een oneindig klein wringend moment $dM_w$ ten opzichte van het middelpunt:
$$ dM_w = \rho \cdot dD = \rho \cdot \tau_\rho \cdot dA $$
Door de relatie voor $\tau_\rho$ in te vullen, krijgen we:
$$ dM_w = G \cdot \theta \cdot \rho^2 \cdot dA $$
Het totale wringend moment $M_w$ is de som van al deze oneindig kleine momenten:
$$ M_w = \int_A dM_w = G \cdot \theta \cdot \int_A \rho^2 dA $$
Het integraal $\int_A \rho^2 dA$ is het polaire traagheidsmoment $I_p$ van de doorsnede. Voor een cirkelvormige doorsnede geldt $I_p = \frac{\pi}{2} R^4$ of $I_p = I_x + I_y$ .
Hieruit volgt de relatie:
$$ M_w = G \cdot \theta \cdot I_p $$
Dit kan worden herschreven als:
$$ G \cdot \theta = \frac{M_w}{I_p} $$
Combineren we dit met de uitdrukking voor $\tau_\rho$, dan krijgen we:
$$ \tau_\rho = \frac{M_w \cdot \rho}{I_p} $$
De maximale wringspanning $\tau_{max}$ treedt op aan de buitenste vezel (waar $\rho = R$):
$$ \tau_{max} = \frac{M_w \cdot R}{I_p} $$
Het weerstandsbiedend moment tegen wringing, $W_w$, wordt gedefinieerd als:
$$ W_w = \frac{I_p}{R} $$
Hiermee wordt de maximale wringspanning:
$$ \tau_{max} = \frac{M_w}{W_w} $$
Voor andere vezels op afstand $\rho$ van de neutrale vezel geldt de algemene uitdrukking:
$$ \tau_\rho = \frac{M_w \cdot \rho}{I_p} $$
of
$$ \tau_\rho = \tau_{max} \cdot \frac{\rho}{R} $$
> **Tip:** Het weerstandsbiedend moment $W_w$ is afhankelijk van de doorsnedevorm. Voor massieve ronde staven, dunwandige buizen en dikwandige buizen zijn specifieke formules voor $W_w$ afgeleid .
### 7.4 Wringingshoek $\theta$
De wringingshoek $\theta$ voor de gehele staaf van lengte $a$ kan worden uitgedrukt als:
$$ \theta = \frac{M_w \cdot a}{G \cdot I_p} $$
Hierin staat $\theta/a$ voor de hoekverandering per lengte-eenheid, en $G \cdot I_p$ staat voor de wringingsstijfheid, analoog aan de buigstijfheid .
### 7.5 Voorbeelden
#### 7.5.1 Bepalen van weerstandsmomenten $W_w$
* **Massieve ronde as:**
$$ W_w = \frac{\pi}{2} R^3 = \frac{\pi}{16} D^3 $$
waarbij $D$ de diameter is .
* **Dunwandige buis:** Aangenomen dat de dikte $t$ klein is ten opzichte van de straal $R$, en schuifspanningen gelijkmatig over de dikte verdeeld zijn. Dit volgt de wet van BREDT.
$$ W_w = 2 \cdot A \cdot t = 2 \cdot \pi R \cdot t $$
Hierbij is $A$ het ingesloten oppervlak door de gemiddelde straal en $t$ de dikte .
* **Dikwandige buis:**
$$ W_w = \frac{\pi}{2} \frac{R_b^4 - R_i^4}{R_b} $$
waarbij $R_b$ de buitenstraal is en $R_i$ de binnenstraal .
#### 7.5.2 Statisch onbepaald geval bij wringing
Bij statisch onbepaalde problemen met wringing (bv. een staaf ingeklemd aan beide uiteinden met variërende diameters) zijn meerdere evenwichtsvergelijkingen en compatibiliteitsvergelijkingen (hoekverdraaiingen) nodig om de reactiemomenten en interne momenten te bepalen. De totale hoekverdraaiing in het systeem moet nul zijn bij een inklemming .
#### 7.5.3 Schroefveren
Schroefveren zijn ontworpen om grote vervormingen op te nemen onder invloed van wringende momenten, vergelijkbaar met bladveren die buigende momenten opnemen .
* **Sterkte-eis:** De minimale diameter van de draad van de schroefveer ($d = 2r$) wordt bepaald door de optredende spanning gelijk te stellen aan de toelaatbare spanning $\tau_{toelaatbaar}$.
$$ M_w = F \cdot R = \tau_{max} \cdot W_w $$
met $W_w = \frac{\pi}{16} d^3$ voor een ronde draad. Dit leidt tot:
$$ d = \sqrt {\frac{16 \cdot M_w \cdot R}{\pi \cdot \tau_{toelaatbaar}}} $$ [3](#page=3).
* **Vervormingseis:** De afstandsverandering tussen de aangrijpingspunten van de krachten, zodat de windingen elkaar niet raken. Beschouw een stukje van lengte $ds$ van de veerwikkeling. De wringingshoek $d\theta$ is:
$$ d\theta = \frac{M_w \cdot ds}{G \cdot I_p} $$
waarbij $I_p = \frac{\pi}{2} r^4$ voor de ronde draad. De verplaatsing $dv$ van een punt op afstand $R$ van het centrum van de winding is:
$$ dv = R \cdot d\theta = \frac{M_w \cdot R \cdot ds}{G \cdot I_p} $$
Per volledige winding met omtrek $2\pi R$ is de verplaatsing:
$$ v = \frac{M_w \cdot R}{G \cdot I_p} \cdot 2\pi R $$
De totale afstandsverandering $f$ voor $n$ windingen is:
$$ f = n \cdot v = n \cdot \frac{M_w \cdot R^2 \cdot 2\pi}{G \cdot \frac{\pi}{2} r^4} = n \cdot \frac{4 \pi M_w R^2}{G \pi r^4} = n \cdot \frac{4 M_w R^2}{G r^4} $$
> **Tip:** Bij de dimensionering van schroefveren moeten zowel de sterkte-eis (om breuk te voorkomen) als de vervormingseis (om contact tussen windingen te vermijden) in acht worden genomen .
---
# Spanningstoestanden en grensspanningshypotheses
Deze module behandelt de concepten van lijn-, vlak- en ruimtespanningstoestanden, de hypothese van Coulomb en Huber-Hencky voor het bepalen van grensspanningen, en de analyse van samengestelde belastingsgevallen .
### 8.1 Spanningstoestanden
#### 8.1.1 Lijnspanningstoestand
Een lijnspanningstoestand treedt op wanneer op een punt in een materiaal slechts één normaalspanning werkt, parallel aan de lengteas van een balk onder trekbelasting .
* **Definitie:** In een lijnspanningstoestand werken er op een punt slechts normaalspanningen in één richting. Als een balk op trek wordt belast en loodrecht op de kracht wordt doorgesneden, heerst er enkel een normaalspanning $\sigma$ in het doorsnedevlak .
* **Cirkel van Mohr:** De cirkel van Mohr kan worden gebruikt om voor elke hoek $\alpha$ de bijbehorende normaalspanning ($\sigma_\alpha$) en afschuifspanning ($\tau_\alpha$) te bepalen. De constructie start met de normaalspanning op de $\sigma$-as; de straal van de cirkel is de helft van deze spanning .
* $\sigma_\alpha = \sigma \cdot \cos^2 \alpha$ .
* $\tau_\alpha = \sigma \cdot \sin \alpha \cos \alpha = \frac{\sigma}{2} \sin(2\alpha)$ .
* **Hoofdspanning:** De stand van de kubus waarbij enkel normaalspanningen optreden, wordt de hoofdspanningstoestand genoemd. In een zuivere trekproef is dit de oorspronkelijke doorsnede waar $\alpha=0$ .
> **Voorbeeld:** Bij een lijnspanningstoestand met $\sigma = 175$ N/mm², de spanningstoestand voor $\alpha = 35^\circ$ kan worden bepaald met de cirkel van Mohr. Hieruit volgen $\sigma_{35^\circ} = 117$ N/mm² en $\tau_{35^\circ} = 82$ N/mm² .
#### 8.1.2 Vlakspanningstoestand
Een vlakspanningstoestand ontstaat wanneer een punt in een materiaal wordt belast door normaalspanningen in twee loodrechte richtingen en schuifspanningen in het vlak van die richtingen .
* **Definitie:** Op een punt werken normaalspanningen $\sigma_x$ en $\sigma_y$ en schuifspanning $\tau_{xy}$. De dikte van het punt wordt als oneindig klein beschouwd, waardoor voor- en achtervlak spanningsloos zijn .
* **Relaties tussen spanningen:** Door evenwichtsvergelijkingen op te stellen voor een gedraaid element, worden de spanningen in een andere oriëntatie verkregen:
* $\sigma_\alpha = \frac{\sigma_x + \sigma_y}{2} + \frac{\sigma_x - \sigma_y}{2} \cos(2\alpha) - \tau_{xy} \sin(2\alpha)$ .
* $\tau_\alpha = \frac{\sigma_x - \sigma_y}{2} \sin(2\alpha) + \tau_{xy} \cos(2\alpha)$ .
* **Hoofdspanningen:** De hoofdspanningen ($\sigma_{max}$, $\sigma_{min}$) treden op wanneer de schuifspanning nul is ($\tau_\alpha = 0$). Dit wordt bereikt voor een bepaalde hoek $\alpha$ waarvoor geldt:
* $\tan(2\alpha) = \frac{-2\tau_{xy}}{\sigma_x - \sigma_y}$ .
* **Cirkel van Mohr:** Net als bij de lijnspanningstoestand kan de cirkel van Mohr gebruikt worden om de hoofdspanningen en maximale schuifspanningen grafisch te bepalen. De constructie begint met het uitzetten van $\sigma_x$ en $\sigma_y$ op de $\sigma$-as en de bijbehorende schuifspanning $\tau_{xy}$ .
* De hoofdspanningen worden gegeven door:
* $\sigma_{max} = \frac{\sigma_x + \sigma_y}{2} + \frac{1}{2}\sqrt{(\sigma_x - \sigma_y)^2 + 4\tau_{xy}^2}$ .
* $\sigma_{min} = \frac{\sigma_x + \sigma_y}{2} - \frac{1}{2}\sqrt{(\sigma_x - \sigma_y)^2 + 4\tau_{xy}^2}$ .
* De maximale schuifspanning is:
* $\tau_{max} = \frac{1}{2}\sqrt{(\sigma_x - \sigma_y)^2 + 4\tau_{xy}^2}$ .
> **Tip:** Bij het construeren van de cirkel van Mohr voor vlakspanning wordt een "richtingencentrum" (R.C.) gebruikt, dat het snijpunt is van de normalen op de $x$- en $y$-vlakjes. Dit punt ligt op de cirkel .
> **Voorbeeld:** Gegeven $\sigma_x = 30$ N/mm², $\sigma_y = -5$ N/mm² (druk), en $\tau_{xy} = 20$ N/mm². Hieruit kunnen de hoofdspanningen $\sigma_{max}$ en $\sigma_{min}$ en de maximale schuifspanning $\tau_{max}$ berekend worden .
#### 8.1.3 Ruimtespanningstoestand
Een ruimtespanningstoestand treedt op wanneer een punt in een materiaal wordt belast door normaalspanningen en schuifspanningen op alle drie de loodrechte vlakken .
* **Definitie:** Op elk vlakje van een kubusje werken één normaalspanning en twee schuifspanningen. Tegenoverliggende vlakjes hebben gelijke en tegengesteld gerichte spanningen voor evenwicht .
* **Hoofdspanningen:** Er bestaat een specifieke oriëntatie van de kubus waarbij op de vlakjes alleen normaalspanningen werken. Dit zijn de hoofdspanningen $\sigma_1, \sigma_2, \sigma_3$ .
### 8.2 Grensspanningshypotheses
Grensspanningshypotheses worden gebruikt om de gevaarlijkheid van een complexe spanningstoestand (vlak- of ruimtespanning) te vergelijken met een eenvoudige spanningstoestand (lijnspanning, zoals bij een trekproef), om te bepalen of materiaalbezwaar optreedt. Het doel is om een equivalente normaalspanning ($\sigma_i$) te vinden die in een lijnspanningstoestand dezelfde mate van bezwijking veroorzaakt .
#### 8.2.1 Hypothese van Coulomb (Maximale Schuifspanninghypothese)
Deze hypothese stelt dat materiaalbezwaar optreedt wanneer de maximale schuifspanning in de vlakspanningstoestand gelijk wordt aan de maximale schuifspanning in een lijnspanningstoestand die leidt tot materiaalbezwaar .
* **Principe:** Materiaal zal bezwijken indien de hoekverandering ($\gamma$) ten gevolge van afschuiving te groot wordt. De maximale schuifspanning bepaalt deze hoekverandering .
* **Vlakspanningstoestand:** De maximale schuifspanning is:
* $T_{max,v} = \frac{\sigma_{max} - \sigma_{min}}{2}$ .
* **Lijnspanningstoestand:** De maximale schuifspanning is:
* $T_{max,l} = \frac{\sigma}{2}$ .
* **Voorwaarde voor bezwijking:** Om "even gevaarlijk" te zijn, moet gelden:
* $T_{max,v} = T_{max,l}$
* $\frac{\sigma_{max} - \sigma_{min}}{2} \le \sigma_{toelaatbaar}$
* De equivalente ideële spanning is $\sigma_i = \sigma_{max} - \sigma_{min}$ .
#### 8.2.2 Hypothese van Huber-Hencky (Von Mises)
Deze hypothese, ook bekend als de Von Mises-hypothese, stelt dat materiaalbezwaar optreedt wanneer de gedaanteveranderingsarbeid (vervormingsenergie) onder een bepaalde waarde blijft, specifiek voor het materiaal .
* **Principe:** De totale vervormingsarbeid ($a_{tot}$) kan worden opgesplitst in volumeveranderingsarbeid ($a_{vol}$) en gedaanteveranderingsarbeid ($a_{ged}$). De hypothese focust op de gedaanteveranderingsarbeid .
* **Vlakspanningstoestand:** De gedaanteveranderingsarbeid ($a_{ged}$) voor een vlakspanningstoestand wordt uitgedrukt als:
* $a_{ged} = \frac{1+\nu}{6E} \cdot \frac{1}{2}[(\sigma_1 - \sigma_2)^2 + (\sigma_2 - \sigma_3)^2 + (\sigma_3 - \sigma_1)^2]$ .
* Voor vlakspanning met hoofdspanningen $\sigma_{max}$, $\sigma_{min}$ en $\sigma_3=0$:
* $a_{ged} = \frac{1+\nu}{6E} (\sigma_{max}^2 + \sigma_{min}^2 - \sigma_{max}\sigma_{min})$ .
* **Lijnspanningstoestand:** De gedaanteveranderingsarbeid voor een zuivere trekspanning $\sigma_i$ is:
* $a_{ged} = \frac{1+\nu}{6E} \cdot 2\sigma_i^2$ .
* **Voorwaarde voor bezwijking:** De gedaanteveranderingsarbeiden moeten gelijk zijn voor "even gevaarlijke" spanningstoestanden:
* $\sigma_i^2 = \frac{1}{2}[(\sigma_{max} - \sigma_{min})^2 + (\sigma_{min} - \sigma_3)^2 + (\sigma_3 - \sigma_{max})^2]$ (algemeen) .
* Voor vlakspanning ($\sigma_3=0$):
* $\sigma_i = \sqrt{\sigma_{max}^2 + \sigma_{min}^2 - \sigma_{max}\sigma_{min}}$ .
> **Tip:** De hypothese van Huber-Hencky is breder toepasbaar dan die van Coulomb, vooral voor ductiele materialen .
### 8.3 Samengestelde belastingsgevallen
In de praktijk treden vaak combinaties van belastingen op die leiden tot complexe spanningstoestanden. Deze kunnen worden geanalyseerd door de individuele spanningen te bepalen en deze vervolgens te combineren met behulp van de grensspanningshypotheses .
* **Buiging en afschuiving:** Een veelvoorkomende combinatie waarbij zowel buigende momenten als dwarskrachten optreden. De hoofdspanningen kunnen analytisch of grafisch via de cirkel van Mohr bepaald worden .
* **Zuivere afschuiving:** Belasting waarbij enkel schuifspanningen optreden .
* **Wringing en buiging:** Combinatie van torsie en buiging, waarbij de meest belaste punten op de rand van de doorsnede komen te liggen .
* **Buiging en trek:** De optredende spanning is de som van de normaalspanning door buiging en de trekspanning .
* $\sigma_{ideel} = \sigma_N = \frac{M_{max}}{W_b} + \frac{N}{A}$ .
* **Buiging, trek en afschuiving:** Een complexe combinatie van de voorgaande belastingen .
* **Afschuiving en trek:** Belasting op bijvoorbeeld bouten, waarbij zowel trek- als schuifspanningen optreden. De meest belaste bout is diegene die zich het verst van het draaipunt bevindt .
> **Tip:** Bij samengestelde belastingsgevallen is het cruciaal om eerst de afzonderlijke spanningen te bepalen voor het meest kritieke punt, en daarna de gecombineerde spanning te evalueren met behulp van de geldende grensspanningshypothese .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kracht | Een grootheid die een verandering in de toestand van rust of beweging van een lichaam veroorzaakt, of een vormverandering van een lichaam. Een kracht heeft grootte, richting en zin. |
| Moment | Het produkt van een kracht en de loodrechte afstand van een punt tot de werklijn van de kracht. Het moment wordt gebruikt om de draaiende werking van een kracht aan te duiden. |
| Koppel van krachten | Twee even grote, evenwijdige, maar tegengesteld gerichte krachten die samen een draaiend effect veroorzaken zonder resulterende kracht. |
| Koppelvektor | Een vector die loodrecht staat op het vlak van een koppel, waarvan de grootte gelijk is aan het moment van het koppel en de richting wordt bepaald door de rechterhandregel. |
| Evenwicht in een vlak stelsel | De voorwaarde dat de som van alle ontbondenen in de x-richting nul is, de som van alle ontbondenen in de y-richting nul is, en de som van de momenten van alle krachten ten opzichte van één willekeurig gekozen punt in het vlak nul is. |
| Evenwicht in een ruimtelijk stelsel | De voorwaarde dat de som van de componenten van de krachten in de x-, y- en z-richtingen nul is, en de som van de momenten ten opzichte van de x-, y- en z-assen nul is. |
| Statisch moment van een oppervlak | Het produkt van het oppervlak van een figuur en de loodlijn uit het zwaartepunt van de figuur op een gegeven lijn, in het vlak van de figuur gelegen. |
| Zwaartepunt | Het punt waar de zwaartekracht van een voorwerp aangrijpt. Voor vlakke figuren wordt het zwaartepunt bepaald aan de hand van de momentenstelling voor oppervlakken. |
| Soorten belastingen | In de sterkteleer worden belastingen onderverdeeld in nuttige belasting, toevallige belastingen, mobiele belastingen, en het eigengewicht van de constructie. Nuttige belasting kan thermisch, hydrostatisch of stuwdruk zijn. |
| Soorten steunpunten | Opleggingen zoals roloplegging, scharnier en inklemming, die de mate van vrijheid van een constructiedeel beperken en een corresponderend aantal onbekende reactiekrachten hebben. |
| Isostatische structuren | Structuren waarbij het aantal onbekende reactiekrachten gelijk is aan het aantal evenwichtsvergelijkingen, waardoor ze statisch bepaald zijn. |
| Hyperstatische structuren | Structuren waarbij het aantal onbekende reactiekrachten groter is dan het aantal evenwichtsvergelijkingen, waardoor ze statisch onbepaald zijn. |
| Hypostatische structuren | Structuren waarbij het aantal onbekende reactiekrachten kleiner is dan het aantal evenwichtsvergelijkingen, wat leidt tot een labiel evenwicht. |
| Inwendige krachten en koppels | Krachten en koppels die optreden binnen het materiaal van een constructiedeel als reactie op uitwendige belastingen, als gevolg van de onderlinge aantrekkingskracht tussen moleculen. |
| Normaalkracht (N) | Een inwendige kracht die loodrecht staat op de dwarsdoorsnede van een constructiedeel, veroorzaakt door trek of druk. |
| Dwarskracht (D) | Een inwendige kracht die parallel loopt aan de dwarsdoorsnede van een constructiedeel, veroorzaakt door afschuiving. |
| Buigend moment (Mb) | Een inwendig moment dat optreedt als gevolg van buiging, veroorzaakt door een kracht loodrecht op de lengte-as of een moment. |
| Wringend moment (Mw) | Een inwendig moment dat optreedt als gevolg van wringing, veroorzaakt door een koppel dat om de lengte-as van een constructiedeel werkt. |
| Spanning (σ, τ) | De inwendige kracht die op de eenheid van oppervlakte van de dwarsdoorsnede werkt. Normaalspanning (σ) staat loodrecht op het oppervlak, terwijl schuifspanning (τ) in het vlak van het oppervlak ligt. |
| Elastische grens | De spanning waarbij het materiaal nog volledig elastisch vervormt, wat betekent dat de vervorming verdwijnt na het wegnemen van de belasting. |
| Vloeigrens (σv) | De spanning waarbij het materiaal blijvend begint te vervormen zonder verdere toename van de spanning. |
| Treksterkte (σBt) | De maximale spanning die een materiaal kan weerstaan voordat het breekt. |
| Veiligheidscoëfficiënt (v) | De factor waarmee de treksterkte of vloeigrens wordt gedeeld om de toelaatbare spanning te bepalen, om een veiligheidsmarge in te bouwen. |
| Buiging | Het fenomeen waarbij een balk onder invloed van een moment buigt, wat leidt tot normaalspanningen in de dwarsdoorsnede. |
| Neutrale vezel | De vezel in de dwarsdoorsnede van een balk die tijdens het buigen geen spanning ondervindt en de overgang vormt tussen de zone onder trek en de zone onder druk. |
| Buigingsformule | De formule die de relatie legt tussen het buigend moment, de afstand tot de neutrale vezel, het traagheidsmoment en de optredende normaalspanning (σ = My/I). |
| Weerstandsmoment (W) | Een geometrische eigenschap van de dwarsdoorsnede die de weerstand tegen buiging of wringing bepaalt (W = I/y). |
| Buigstijfheid (EI) | Het produkt van de elasticiteitsmodulus (E) en het traagheidsmoment (I), dat de weerstand van een balk tegen buiging aangeeft. |
| Scheve buiging | Buiging waarbij het buigingsvlak niet samenvalt met een hoofdtraagheidsas van de doorsnede, wat leidt tot spanningen in meerdere richtingen en een kromming die niet in het buigingsvlak ligt. |
| Traagheidsmoment (I) | Een maat voor de weerstand van een doorsnede tegen rotatie rond een as, bepaald door de verdeling van het oppervlak ten opzichte van die as. |
| Polair traagheidsmoment (Ip) | Het traagheidsmoment van een oppervlak ten opzichte van een punt, gelijk aan de som van de producten van de oppervlakte-elementen en het kwadraat van hun afstand tot dat punt. Het is ook de som van de axiale traagheidsmomenten om twee loodrechte assen door dat punt. |
| Verschuivingsformule (stelling van Steiner) | Een formule die het traagheidsmoment van een oppervlak ten opzichte van een as bepaalt, uitgaande van het traagheidsmoment ten opzichte van een parallelle as door het zwaartepunt (I' = I + Ad²). |
| Traagheidsprodukt (Cxy) | Een maat voor de asymmetrie van een oppervlak ten opzichte van twee loodrechte assen. Het is de som van de producten van de oppervlakte-elementen en hun afstanden tot de assen. |
| Hoofdtraagheidsassen | De assen ten opzichte waarvan de traagheidsmomenten maximaal of minimaal zijn, en het traagheidsprodukt nul is. |
| Cirkel van Mohr | Een grafische methode om spanningstoestanden en traagheidsmomenten te transformeren en te analyseren, waarbij spanningen en traagheidsmomenten worden weergegeven als punten op een cirkel. |
| Schuifspanning (τ) | Een spanning die optreedt wanneer krachten parallel aan het oppervlak van een doorsnede werken, wat leidt tot afschuiving. |
| Glijdingsmodulus (G) | Een materiaaleigenschap die de weerstand van een materiaal tegen schuifvervorming aangeeft (relatie tussen schuifspanning en schuifrek). |
| Wet van de wederkerigheid der schuifspanningen | Een principe dat stelt dat de schuifspanningen op twee loodrecht op elkaar staande vlakken, die aan elkaar grenzen, gelijk en tegengesteld gericht zijn. |
| Wringing | Het fenomeen waarbij een staaf onder invloed van een wringend moment wordt verdraaid, wat leidt tot schuifspanningen in de dwarsdoorsnede. |
| Wringingshoek (θ) | De hoekverdraaiing per lengte-eenheid van een staaf die aan wringing is onderworpen. |
| Wringingsstijfheid (GIp) | Het produkt van de glijdingsmodulus (G) en het polair traagheidsmoment (Ip), dat de weerstand van een staaf tegen wringing aangeeft. |
| Schroefveer | Een mechanisch element dat ontworpen is om grote vervormingen te ondergaan om wringende of buigende momenten op te vangen, vaak gebruikt in ophangingen. |
| Spanningstoestand | De toestand van spanningen die op een punt in een lichaam inwerken, beschreven door de normaalspanningen en schuifspanningen op de vlakken door dat punt. |
| Lijnspanningstoestand | Een spanningstoestand waarbij alleen normaalspanningen optreden in de richting van de belasting. |
| Vlakspanningstoestand | Een spanningstoestand waarbij op de vlakken die door een punt gaan, zowel normaal- als schuifspanningen optreden. |
| Ruimtespanningstoestand | Een spanningstoestand waarbij op de vlakken die door een punt gaan, normaalspanningen en twee schuifspanningen optreden. |
| Grensspanningshypothese | Een criterium om te bepalen wanneer een materiaal bezwijkt onder een samengestelde spanningstoestand, door deze te vergelijken met een equivalente spanning in een zuivere trek- of drukproef. |
| Hypothese van Coulomb | Een grensspanningshypothese die stelt dat een materiaal bezwijkt wanneer de schuifspanning een bepaalde waarde bereikt, gerelateerd aan de treksterkte. |
| Hypothese van Huber-Hencky (Von Mises) | Een grensspanningshypothese die stelt dat een materiaal bezwijkt wanneer de gedaanteveranderingsarbeid een bepaalde waarde overschrijdt, specifiek voor het materiaal. |
| Ideële spanning (σi) | Een equivalente spanning in een lijnspanningstoestand die dezelfde gevaren (bezδώking) veroorzaakt als een gegeven samengestelde spanningstoestand. |
| Hyperstatisch geval | Een belastingsgeval waarbij het aantal onbekende reacties groter is dan het aantal evenwichtsvergelijkingen, waardoor aanvullende elasticiteitsvergelijkingen nodig zijn voor de oplossing. |
| Dwarscontractie | Het verschijnsel waarbij een materiaal in dwarsrichting samentrekt wanneer het in lengterichting wordt uitgerekt, en omgekeerd. |
| Constante van Poisson (ν) | De verhouding van de relatieve dwarsvervorming tot de relatieve lengtevervorming onder zuivere trek- of drukspanning. |
| Relatieve volumeverandering | De verhouding van de volumeverandering van een materiaal tot zijn oorspronkelijk volume, bepaald door de optredende spanningen in drie loodrechte richtingen. |
Cover
tussenvloeren - welfsels(1).pdf
Summary
# Algemene opbouw en samenstelling van welfsels
Dit onderdeel behandelt de structuur en materialen waaruit welfselvloeren zijn opgebouwd, inclusief de rol van de verschillende componenten zoals het welfsel zelf, de netwapening en het tweede-fasebeton [7](#page=7).
### 1.1 Opbouw van de welfselvloer
Een welfselvloer bestaat uit verschillende elementen die samen een dragende constructie vormen. De basiscomponenten zijn de geprefabriceerde holle welfsels, de bovenwapening en het ter plaatse gestorte tweede-fasebeton [7](#page=7).
#### 1.1.1 Geprefabriceerde holle welfsels
De holle welfsels vormen de primaire draagelementen van de vloer. Ze zijn zo ontworpen dat ze gemakkelijk naast elkaar geplaatst kunnen worden dankzij hun vorm en ingebouwde voorzieningen [7](#page=7).
* **Draagrichting:** De welfsels dragen in de richting van de kleinste overspanning van de ruimte [7](#page=7).
* **Overspanning:** Typische overspanningen in de woningbouw variëren rond de 5 tot 6 meter [7](#page=7).
* **Opleglengte:** Een minimale opleglengte van 7 centimeter is vereist [7](#page=7).
#### 1.1.2 Bovenwapening
Over de gehele vloeroppervlakte wordt een bovenwapening voorzien. Deze wapening zorgt voor extra sterkte en stabiliteit van de totale vloerconstructie [7](#page=7).
#### 1.1.3 Tweede-fasebeton (druklaag)
Een druklaag, bestaande uit ter plaatse gestort beton, vormt het tweede-fasebeton. Deze laag garandeert een onlosmakelijke verbinding tussen de individuele welfselelementen en de bovenwapening, waardoor de vloer als één geheel functioneert [7](#page=7).
### 1.2 Samenstelling van een welfsel
De welfsels zelf zijn samengesteld uit beton en interne wapening [8](#page=8).
#### 1.2.1 Betoncomponenten
Het beton van de welfsels heeft specifieke eigenschappen om hechting en functionaliteit te garanderen:
* **Onderzijde:** De onderzijde kan glad of ruw zijn [8](#page=8).
* **Bovenzijde:** De bovenzijde is ruw uitgevoerd om een goede hechting te garanderen met het tweede-fasebeton [8](#page=8).
* **Holtes:** De kanaalvormige holtes in de welfsels dienen primair om het gewicht van de elementen te reduceren [8](#page=8).
* **Randen:** De geprofileerde langsranden van de welfsels zorgen voor voldoende volume voor het tweede-fasebeton dat tussen de elementen wordt aangebracht [8](#page=8).
#### 1.2.2 Interne wapening
De interne wapening in de welfsels bestaat uit volledig ingestorte "staven" of "strengen" die voornamelijk in de langsrichting lopen. Afhankelijk van de vereiste sterkte, kan dit bestaan uit [8](#page=8):
* **GB-staven:** Gewapend beton staven [8](#page=8).
* **VSB-strengen:** Voorspanbeton strengen [8](#page=8).
> **Tip:** Het gebruik van voorspanbeton (VSB-strengen) in de welfsels kan hogere overspanningen mogelijk maken en een efficiëntere constructie opleveren door de interne spanningen die worden geïntroduceerd.
### 1.3 Voordelen en nadelen van welfsels
Welfselvloeren bieden diverse voordelen, maar kennen ook beperkingen [9](#page=9).
#### 1.3.1 Voordelen
* **Kosteneffectiviteit:** Welfsels kunnen een kostenefficiënte oplossing zijn [9](#page=9).
* **Snelle montage:** De montage van welfselvloeren is doorgaans snel uit te voeren [9](#page=9).
* **Gereduceerde werfarbeid:** Veel arbeidsintensieve handelingen op de werf worden vermeden, zoals het maken van bekisting (enkel randbekisting is vaak nodig) en het aanbrengen van een aanzienlijk deel van de wapening, aangezien deze reeds in de geprefabriceerde elementen aanwezig is [9](#page=9).
#### 1.3.2 Nadelen
* **Beperkte flexibiliteit:** Het ontwerp van welfselvloeren kent beperkingen qua flexibiliteit [9](#page=9).
* **Beperkte constructieve mogelijkheden:** Er zijn beperkingen voor constructieve aanpassingen zoals de integratie van extra balken, versterkingen, het aanbrengen van uitsparingen of het realiseren van uitkragingen [9](#page=9).
* **Integratie leidingen:** De integratie van technische leidingen zoals elektriciteit en sanitair in de vloeropbouw is beperkt mogelijk [9](#page=9).
---
# Soorten welfsels en hun eigenschappen
Deze sectie behandelt de verschillende soorten welfsels, met een focus op gewapende, voorgespannen en speciale holle welfsels, inclusief hun afmetingen, productiemethoden en specifieke kenmerken.
### 2.1 Gewapende welfsels
Gewapende welfsels maken gebruik van standaard wapening, wat hun maximale overspanning beperkt [11](#page=11).
#### 2.1.1 Afmetingen van gewapende welfsels
* **Breedte:** De courante breedtes variëren tussen 30 en 60 cm [11](#page=11).
* **Dikte:** De dikte is afhankelijk van de vereiste draagkracht en doorbuiging. Voor standaard wapening is dit doorgaans 130 tot 200 mm. Een extra dikte kan nodig zijn om te voldoen aan specifieke eisen voor betondekking, bijvoorbeeld bij brandrisico of corrosieve omgevingen [11](#page=11).
* **Lengte/Overspanning:** De maximale overspanning voor gewapende welfsels met standaard wapening is tot 6 meter [11](#page=11).
#### 2.1.2 Productie van gewapende welfsels
De productie van gewapende welfsels kan door middel van verschillende technieken gebeuren, waaronder door voorspanning [13](#page=13).
### 2.2 Voorgespannen welfsels
Voorgespannen welfsels maken gebruik van voorgespannen wapening, wat aanzienlijk grotere overspanningen mogelijk maakt en dunnere elementen toelaat bij gelijke overspanningen [14](#page=14).
#### 2.2.1 Principe van voorspanning
Het principe van voorspanning houdt in dat stalen strengen worden uitgerokken voordat het beton uithardt. Na voldoende uitharding van het beton en het ontspannen van de strengen, probeert de wapening haar oorspronkelijke vorm terug te krijgen. De sterke hechting tussen het voorgespannen betonstaal en het uitgeharde beton resulteert in een permanente drukspanning aan de onderzijde van het vloerelement. Dit zorgt ervoor dat de vloerelementen over hun lengte licht opbuigen. Na plaatsing op de werf wordt deze opbuiging (veroorzaakt door de drukspanning) gecompenseerd door de doorbuiging (veroorzaakt door trekspanning) van de vloerelementen onder belasting [14](#page=14).
#### 2.2.2 Afmetingen van voorgespannen welfsels
* **Dikte:** Voor voorgespannen wapening kan de dikte variëren van 130 tot 500 mm [11](#page=11).
* **Lengte/Overspanning:** Voorgespannen welfsels kunnen overspanningen tot 20 meter bereiken [11](#page=11).
#### 2.2.3 Voordelen en nadelen van voorgespannen welfsels
**Voordelen:**
* Grotere overspanningen zijn mogelijk [14](#page=14).
* Gelijkwaardige overspanningen kunnen worden bereikt met dunnere elementen [14](#page=14).
**Nadelen:**
* De voorgespannen wapening is een kwetsbaar onderdeel; er moet voorzichtig worden omgegaan met doorvoeren of boren [14](#page=14).
* Er treedt rotatie op ter hoogte van het oplegvlak, waardoor steeds oplegmateriaal gebruikt dient te worden [14](#page=14).
### 2.3 Speciale holle welfsels
Speciale holle welfsels omvatten diverse types die aangepast zijn voor specifieke toepassingen, vaak door aanpassingen tijdens de productie [15](#page=15).
#### 2.3.1 Welfsels met uitstekende wapeningen
Bij dit type welfsel wordt tijdens de productie, na de uitharding van het beton, het verse gestorte beton aan het uiteinde verwijderd. Dit creëert ruimte voor wapeningen die op de werf geplaatst worden, en voor het aanbrengen van tweede-fasebeton [15](#page=15).
#### 2.3.2 Welfsels met plaatselijk geopende langskanalen
Hierbij wordt de bovenlaag van de langskanalen tijdens de productie plaatselijk weggehaald. Dit biedt eveneens ruimte op de werf voor het plaatsen van extra wapeningen en tweede-fasebeton [16](#page=16).
#### 2.3.3 Speciale toebehoren
Naast de welfsels zelf, zijn er speciale toebehoren beschikbaar die de toepassing en functionaliteit optimaliseren. Dit omvat onder andere [17](#page=17):
* Verloren randbekisting [17](#page=17).
* Speciaal oplegmateriaal, zoals bouwvilt [17](#page=17).
* Stalen raveelconstructies [17](#page=17).
* Afsluitdoppen [17](#page=17).
---
# Consolideren en druklagen
Consolidatie van welfsels behelst het verbinden van individuele welfsels door middel van voegvulling en een constructieve druklaag om zo een monolithische vloerconstructie te vormen [20](#page=20).
### 3.1 Doel van consolideren
Het hoofddoel van het consolideren van welfsels is het creëren van een vloerconstructie waarvan de samenhang vergelijkbaar is met die van een monolithische, ter plaatse gestorte vloer. Dit wordt bereikt door voegvulling en een constructieve druklaag in ter plaatse gestort beton aan te brengen op de reeds geplaatste welfsels. Het woord "consolideren" zelf duidt op het samenbrengen (con) tot een solide geheel (solid) [20](#page=20).
### 3.2 Voegvulling tussen de welfsels
De zijvlakken van de vloerelementen zijn zodanig ontworpen dat de voegen tussen aangrenzende elementen over hun volledige hoogte effectief gedicht kunnen worden met vulbeton. Dit geldt ook wanneer aanvullende wapeningen van betonstaal in de voegen worden aangebracht. Een minimale voegbreedte van 30 mm is vereist om een goede vulling te garanderen [20](#page=20).
### 3.3 Constructieve druklaag
Een constructieve druklaag, vaak gewapend, heeft als doel de verbinding tussen de verschillende vloerdelen en de draagstructuur (wanden, balken, kolommen) te waarborgen, wat leidt tot structurele integriteit van de gebouwconstructie [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.3.1 Voordelen van een gewapende druklaag
* **Verbeterde verbinding:** Zorgt voor een betere verbinding met de draagstructuur, wat de structurele integriteit verhoogt [21](#page=21).
* **Dwarse spreiding van lasten:** Verbetert de spreiding van puntlasten dwars over de vloer [21](#page=21).
* **Minder doorbuiging:** Draagt bij aan een vermindering van de doorbuiging van de vloer [21](#page=21).
#### 3.3.2 Samenstelling en uitvoering van de druklaag
* **Welfsel:** Het bovenvlak van het welfsel moet voldoende ruw zijn voor goede hechting. Elk type welfsel dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de ingenieur/architect [21](#page=21).
* **Wapening:** De wapening is veelal gebaseerd op ervaring, maar kan ook door de ingenieur worden berekend. Een veelgebruikt wapeningsnet is 150/150/5/5, dat rechtstreeks op de bovenzijde van de welfsels wordt geplaatst zonder afstandhouders [21](#page=21).
* **Tweede-fasebeton (courant):**
* **Dikte:** Minimaal 50 mm [21](#page=21).
* **Betonkwaliteit:** C25/30 tot C30/37 [21](#page=21).
* **Consistentieklasse:** F3/S3, wat verdichten door trillen bemoeilijkt [21](#page=21).
* **Maximale korrelgrootte:** 14 mm, hoewel vaak 10 mm wordt toegepast [21](#page=21).
> **Tip:** Het is over het algemeen beter om te kiezen voor een geprefabriceerd welfsel met een grotere eigen dikte dan te vertrouwen op een aanzienlijke dikte van de druklaag om het draagvermogen te vergroten. Een welfsel van 20 cm zonder druklaag is bijvoorbeeld effectiever dan een welfsel van 15 cm met een 5 cm dikke druklaag [22](#page=22).
### 3.4 Aandachtspunten bij het consolideren
* **Tijdigheid van betonneren:** Het aanbrengen van het tweede-fase beton (voegvulling en druklaag) dient zo spoedig mogelijk na de plaatsing van de welfsels te gebeuren, bij voorkeur binnen 3 dagen [22](#page=22).
* **Meting dikte druklaag:** De dikte van de druklaag wordt gemeten in het midden van de elementen (bij elementen die ondersteund zijn om een specifieke zeeg te verkrijgen, en bij voorgespannen elementen) of aan de opleggingen (bij niet-ondersteunde gewapende elementen) [22](#page=22).
* **Bevochtiging welfsels:** Om een goede hechting van de voegspecie te verzekeren, moeten de welfsels voldoende bevochtigd worden [22](#page=22).
* **Afdichting voegen:** Om cementmelkverlies te voorkomen, worden de voegen bij de opleggingen en de langsvoegen afgedicht met droge mortel voordat ze worden gevuld met het tweede-fasebeton [22](#page=22).
* **Bescherming vers beton:** Tijdens open ruwbouw moeten verse druklagen beschermd worden tegen vorst, hevige regenval en vroegtijdige uitdroging [22](#page=22).
---
# Oplegzones en detaillering van steunpunten
Dit deel van de cursus behandelt de diverse methoden voor het opleggen van welfsels op dragende constructies, met speciale aandacht voor de risico's van droge opleggingen en de toepassing van verschillende oplegmaterialen en -methoden.
### 4.1 Algemene principes van oplegzones
De oplegzones zijn cruciaal voor een correcte overdracht van verticale belastingen van welfsels naar de dragende constructies. Het is essentieel dat deze belasting over een voldoende groot oppervlak wordt verdeeld, wat de oplegzone definieert [24](#page=24).
#### 4.1.1 Waar en hoeveel opleglengte?
De plaats waar en de benodigde opleglengte van welfsels wordt meestal aangegeven op het plaatsingsplan of in het bestek. Indien dit niet gespecificeerd is, gelden algemene voorschriften, vaak weergegeven in tabellen [24](#page=24).
#### 4.1.2 Doel van de oplegzones
Een geschikte oplegzona, met een regelmatige contactoppervlakte, is noodzakelijk om lekken van cementmelk te voorkomen [24](#page=24).
#### 4.1.3 Vereisten voor een droge oplegging
Een droge oplegging is enkel aanvaardbaar wanneer het oplegelement "zeer" vlak is en er geen oplegrotaties worden verwacht. De nominale opleglengte moet te allen tijde gerespecteerd worden [24](#page=24).
### 4.2 Risico's bij droge oplegging
Droge opleggingen brengen specifieke risico's met zich mee die kunnen leiden tot scheurvorming.
#### 4.2.1 Scheurvorming door lengteverandering
Bij starre verbindingen van geprefabriceerde constructiedelen kunnen vervormingen, veroorzaakt door temperatuurverschillen, kruip en belastingen, leiden tot scheurvorming. Om dit te voorkomen, moet de onafhankelijke beweging van de constructiedelen mogelijk zijn, en onvoorziene inklemming moet vermeden worden. Dit kan bereikt worden door een ontkoppeling (glijlaag) te voorzien tussen het welfsel en het metselwerk [25](#page=25).
#### 4.2.2 Scheurvorming door rotatie
De doorbuiging van tussenvloeren kan spanningen in het metselwerk veroorzaken die tot scheurvorming leiden. Om dit te vermijden, moet rotatie mogelijk zijn zonder extra spanningen in de oplegzone. Dit wordt gerealiseerd door een vervormbare constructieve voeg te voorzien tussen het welfsel en het metselwerk, die de rotatie kan opvangen zonder extra druk op de rand van de oplegzone [26](#page=26).
### 4.3 Detaillering van steunpunten
De detaillering van steunpunten is essentieel om de risico's van opleggingen te beheersen.
#### 4.3.1 Droge oplegging: toepassingsvoorwaarden
Een droge oplegging is enkel toepasbaar onder specifieke algemene en specifieke voorwaarden [28](#page=28).
**Algemene voorwaarden:**
* Geen seismisch risico [28](#page=28).
* Geen rotatie verwacht ter hoogte van de oplegging van tussenvloeren [28](#page=28).
* Lichte vloerbelasting (typisch woningbouw) [28](#page=28).
* Beperkte overspanning (minder dan 5 à 6 meter, typisch woningbouw) [28](#page=28).
**Specifieke voorwaarden:**
* Metselwerk met een vlakke bovenzijde [28](#page=28).
* Vloer met een vlakke onderzijde [28](#page=28).
Bij een droge oplegging moeten de oplegacties en -reacties zo gelijkmatig mogelijk verdeeld worden, zowel over de muur als over de rand van de opgelegde vloer. Er zijn geen bijkomende maatregelen nodig ten aanzien van het metselwerk zelf [28](#page=28).
**Af te raden bij:**
* Tussenvloeren met voorgespannen welfsels of breedplaatvloeren. Deze elementen zijn van nature bol en ondergaan sterke doorbuigingen, wat gegarandeerd rotatie in de oplegzone veroorzaakt en kan leiden tot afbrokkeling aan de rand van de oplegzone [28](#page=28).
#### 4.3.2 Optie A: Opleg op "uitgeharde" gewapende mortelvoeg
Deze methode, ook wel opleg met opstort in beton genoemd, is beperkt toepasbaar [29](#page=29).
**Toepasbaar bij:**
* Traditioneel en gelijmd metselwerk [29](#page=29).
* Gladde en ruwe welfsels [29](#page=29).
* Gewapende en voorgespannen welfsels [29](#page=29).
Een gewapende mortelbed met een wapeningsijzer van 10 mm diameter maakt hoekrotatie mogelijk [29](#page=29).
**Voorwaarden / condities:**
* Onderzijde vloer is voldoende glad [30](#page=30).
* Bovenzijde dragend metselwerk is voldoende glad [30](#page=30).
* Overspanning kleiner dan 5 à 6 meter (woningbouw en appartementen) [30](#page=30).
* Opleg op betonnen balken of wanden met een bekist of vlak gestreken bovenvlak [30](#page=30).
* Verwaarloosbare rotatie verwacht ter hoogte van de oplegging [30](#page=30).
**Niet mogelijk indien:**
* Voorgespannen welfsels of breedplaatvloeren worden toegepast [30](#page=30).
* Rotatie wordt verwacht ter hoogte van de oplegzone [30](#page=30).
Deze methode is praktisch toepasbaar bij betonnen kelderwanden met een glad afgestreken bovenzijde en bij metselwerk met opstort in beton [30](#page=30).
#### 4.3.3 Optie B: Opleg op "verse" gewapende mortelvoeg + scheidingslaag
Deze methode omvat een gewapend mortelbed met een wapeningsijzer van 10 mm diameter, wat hoekrotatie mogelijk maakt. Een scheidingslaag voorkomt dat tweede-fasebeton in de perforaties van het metselwerk dringt [31](#page=31).
**Praktische oplegmethode bij metselwerk:**
* Traditioneel en gelijmd metselwerk [31](#page=31).
* Gladde en ruwe welfsels [31](#page=31).
* Gewapend en voorgespannen welfsel [31](#page=31).
**Verse mortelvoeg:**
* Wordt meestal toegepast bij ondersteunende wanden in metselwerk [32](#page=32).
* De mortel wordt vers aangebracht vlak voor de montage van de welfsels [32](#page=32).
**Voorwaarden voor verse mortelvoeg:**
* Lichte belastingen [32](#page=32).
* Overspanning kleiner dan 5 à 6 meter (woningbouw en appartementen) [32](#page=32).
* Lichte rotatie verwacht ter hoogte van de oplegging [32](#page=32).
**Mortel of beton voor verse mortelvoeg:**
* Functie: een vlak oplegvlak creëren [32](#page=32).
* Dikte: 10-30 mm [32](#page=32).
* Is ook mogelijk met beton [32](#page=32).
**Wapening in verse mortelvoeg:**
* Functie: de dikte van het mortelbed waarborgen (verticaal) en de dwarse stabiliteit van de verse mortel garanderen (horizontaal) [32](#page=32).
* Sectie: wapeningsstaaf Ø 10 mm [32](#page=32).
* Positie: in het centrum van de oplegzone (niet in het midden van het dragend metselwerk) [32](#page=32).
Een schematische voorstelling toont de plaatsing van een wapeningsstaaf in de verse mortellaag [32](#page=32).
**Probleem bij gewapend mortelbed:**
* Indien het mortelbed niet tot aan het uiteinde wordt voorzien, kan tweede-fasebeton in de metselsteen indringen [33](#page=33).
### 4.4 Oplegging op speciaal oplegmateriaal
Deze methode wordt toegepast bij zwaardere belastingen, grotere overspanningen en wanneer er lichte rotatie verwacht wordt ter hoogte van de oplegging.
**Voorwaarden:**
* Aanzienlijke vloerbelastingen [34](#page=34).
* Overspanning groter dan 6 meter [34](#page=34).
* Onvoldoende vlakheid van het bovenvlak van de dragende constructie [34](#page=34).
* Lichte rotatie verwacht ter hoogte van de oplegging [34](#page=34).
**Hoe? Vervormbaar oplegmateriaal:**
* Oplegrubber (bijvoorbeeld EPDM / neopreen) [34](#page=34).
* Bouwvilt [34](#page=34).
Dit type oplegging zorgt voor een "ontkoppeling" van de twee oplegvlakken door middel van een aangepast materiaal. Dit is essentieel om scheurvorming te voorkomen die kan ontstaan door de doorbuiging van de tussenvloeren, wat spanningen in het metselwerk kan veroorzaken [34](#page=34).
#### 4.4.1 Functie van oplegmateriaal
Het oplegmateriaal heeft meerdere functies:
* **Ontkoppelen van beide oplegvlakken:** [35](#page=35).
* **Egaliseren van oneffenheden:** Dit compenseert afwijkingen in het metselwerk of de metselstenen [35](#page=35).
* **Gelijkmatige krachtoverbrenging:** Verticale krachten worden gelijkmatig overgebracht op de onderliggende draagconstructie en op de gewenste positie [35](#page=35).
* **Opnemen van horizontale verschuivingen:** Dit gebeurt als gevolg van lengteveranderingen door temperatuurverschillen, krimp of kruip [35](#page=35).
* **Opnemen van rotatie:** Dit compenseert de doorbuiging van de vloerelementen [35](#page=35).
* **Akoestische demping van trillingen:** Dit is relevant voor contactgeluidsisolatie als gevolg van gebruik, zoals voetstappen [35](#page=35).
Door de constructiedelen te ontkoppelen, wordt glijden mogelijk door de elastische vervorming van het oplegmateriaal, wat scheurvorming voorkomt. Evenzo maakt de elastische vervorming van het oplegmateriaal rotatie mogelijk, wat afbrokkeling voorkomt [35](#page=35).
#### 4.4.2 Neopreen rubber
Neopreen rubber is een veelgebruikt oplegmateriaal [36](#page=36).
**Belangrijke opmerking:**
* Een verloren randbekisting is geen oplegmateriaal omdat het geen vervorming toelaat [36](#page=36).
**Oplossing bij indringing van tweede-fasebeton:**
* Een scheidingslaag voorkomt dat tweede-fasebeton in de perforaties van het metselwerk dringt [36](#page=36).
* Speciaal oplegmateriaal laat hoekrotatie toe [36](#page=36).
**Probleem en oplossing:**
* **Probleem:** Tweede-fasebeton kan in de perforatie dringen, wat het risico op toevallige (niet voorziene) inklemming met zich meebrengt [36](#page=36).
* **Oplossing:** Een combinatie van een scheidingslaag en speciaal oplegmateriaal [36](#page=36).
#### 4.4.3 Bouwvilt
Bouwvilt is een ander type speciaal oplegmateriaal dat ook de functies van ontkoppeling, egalisatie, krachtoverbrenging, opname van horizontale verschuivingen en rotatie vervult [37](#page=37).
---
# Eindopleggingen en uitvoeringsdetails
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende manieren waarop vloerelementen, zoals welfsels, worden opgelegd op dragende constructies en de details met betrekking tot de uitvoering ervan in de woningbouw, inclusief legplannen en plaatsingsrichtlijnen.
### 5.1 Eindopleggingssituaties
De eindoplegging van vloerelementen is cruciaal voor de stabiliteit van de constructie. Er zijn diverse typen eindopleggingen mogelijk, afhankelijk van het dragende element.
#### 5.1.1 Oplegging op dragend metselwerk
Bij oplegging op dragend metselwerk kan gebruik worden gemaakt van verschillende technieken:
* **Gewapend welfsel met druklaag:** Hierbij wordt een gewapend welfsel geplaatst op een gewapend mortelbed. De opleglengte kan worden verminderd tot minimaal 20 mm onder specifieke voorwaarden, zoals bij welfsels met uitstekende onderwapening of wanneer een regelkeper niet verder dan 650 mm van de oplegging wordt geplaatst. Het wapeningsnet van de druklaag moet over de volledige oplegzone worden voorzien [39](#page=39).
* **Volle muurdikte + constructieve druklaag:** Een stabiele oplegging op een volle muurdikte met een constructieve druklaag garandeert voldoende luchtdichtheid [39](#page=39).
#### 5.1.2 Oplegging op stalen liggers
Bij stalen liggers is een droge eindopleg op de onderflens gebruikelijk [40](#page=40).
* **Aandachtspunten:** Vaak is een dikker welfsel nodig voor voldoende sterkte (bijvoorbeeld 160 mm in plaats van 130 mm). Stalen liggers vereisen ook vaak aanvullende brandbescherming. Tevens kan een dikker pleisterwerk nodig zijn, wat de kans op krimpscheuren in het pleisterwerk vergroot [40](#page=40).
* **Sponning voor opleg:** Er kan een sponning in het welfsel worden voorzien voor de opleg op de onderflens van een stalen ligger, wat resulteert in een "vlakke" onderzijde [92](#page=92).
#### 5.1.3 Oplegging op betonnen balken
Betonnen balken bieden eveneens een droge eindoplegging voor welfsels.
* **Omgekeerde balk:** Bij een omgekeerde balk is deze onzichtbaar aan de onderzijde. De wachtwapening in de balk wordt omgeplooid en ingestort in opengemaakte langskanalen [41](#page=41).
* **Ondersteunende balk:** Bij een ondersteunende balk is deze zichtbaar aan de onderzijde. Uitstekende wachtwapening in het welfsel wordt verankerd met de wapening van de betonnen balk [41](#page=41).
#### 5.1.4 Oplegging op glad beton
Betonnen kelderwanden en traditioneel of verlijmd metselwerk kunnen een gladde, droge opleg van gladde welfsels bieden. Bij verlijmd metselwerk met gekalibreerde stenen is een opstort niet altijd noodzakelijk, maar een scheidingslaag (bv. diba-folie) is aan te bevelen om inloop van tweede-fasebeton in de steenperforaties te voorkomen [52](#page=52).
#### 5.1.5 Courante foutieve plaatsing
* Oplegging op niet-dragend metselwerk is niet toegestaan [53](#page=53).
* Een droge oplegging op traditioneel dragend metselwerk zonder scheidingslaag wordt afgeraden [53](#page=53).
* Er is geen opleg op de lange zijde toegestaan om lichte scheurvorming te vermijden [93](#page=93).
* Er dient geen contact te zijn met metselwerk bij oplegging op stalen liggers [97](#page=97).
### 5.2 Uitvoering in de woningbouw
De uitvoering van vloerelementen in de woningbouw volgt specifieke procedures en richtlijnen.
#### 5.2.1 Montage volgens legplan
Het legplan is een essentieel document dat gedetailleerde informatie bevat voor de montage van vloerelementen.
* **Informatie op het legplan:**
* Positie van de vloerelementen [43](#page=43).
* Draagrichting (meestal de lengte van het element) [43](#page=43).
* Overspanning [43](#page=43).
* Specifieke voorschriften [43](#page=43).
* Opleglengte [43](#page=43).
* Eind- en tussensteunpunten [43](#page=43).
* Zijdelingse opleg van het eerste en laatste element [43](#page=43).
* Ondersteuning tijdens de verharding van voegbeton en druklaag [43](#page=43).
* Stempelafstand [43](#page=43).
* Zeeg (tegenpijl) [43](#page=43).
* Instructies voor bijlegwapening en voegwapening [43](#page=43).
* Koppelwapening [43](#page=43).
* Openingen (ravelingen) [43](#page=43).
* Specificaties voor tweede-fasebeton (wapening, betonkwaliteit, dikte) [43](#page=43).
#### 5.2.2 Legplan en stuklijst (voorbeeld)
Een legplan wordt vaak vergezeld van een stuklijst die de soorten, aantallen en afmetingen van de elementen specificeert. Voor welfsels wordt meestal geen apart stempelplan getekend, maar de werkvoorbereider stelt best zelf een stempelplan op [44](#page=44) [67](#page=67) [68](#page=68).
#### 5.2.3 Plaatsingsrichtlijnen fabrikant
Fabrikanten verstrekken gedetailleerde plaatsingsrichtlijnen, waaronder:
* **Algemene voorschriften:**
* Opleglengte [45](#page=45).
* Eind- en tussensteunpunten [45](#page=45).
* Opleg langs de richting van het eerste en laatste element [45](#page=45).
* Ondersteuning (stempelafstand) tijdens verharding van voegbeton en druklaag [45](#page=45).
* **Specifieke richtlijnen voor metselwerk:**
* Minimale opleg van 7 cm [45](#page=45) [88](#page=88).
* Dragende muren moeten horizontaal en vlak zijn [45](#page=45).
* Indien de muur niet vlak is, wordt een geschaafde plank tegen de muur geplaatst met een mortelbed van ongeveer 2 cm met daarin een wapeningsstaaf Ø10 [45](#page=45).
#### 5.2.4 Randbekisting
Randbekisting is noodzakelijk om het tweede-fasebeton (opstort) aan de randen van de vloer af te bakenen [46](#page=46).
* **Houten randbekisting:** Deze wordt in situ samengesteld en gemonteerd/gedemonteerd na de opstort [46](#page=46).
* **Randbekistingssystemen:** Er bestaan diverse systemen, waaronder L-profielen in gegalvaniseerd staal die als verloren bekisting dienen [47](#page=47).
#### 5.2.5 Plaatsing van vloerelementen
De montage van vloerelementen gebeurt met een kraanwagen of bouwkraan [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Hijsmethoden:**
* Voor overspanningen L $\geq$ 6,5 m wordt een evenaar met hijskettingen gebruikt [51](#page=51).
* Voor overspanningen L $<$ 6,5 m worden hijskettingen gebruikt met een tophoek van 60° [51](#page=51).
#### 5.2.6 Ondersteuning tijdens storten van tweede-fasebeton
Ondersteuning is cruciaal tijdens het storten en uitharden van het tweede-fasebeton.
* **Voorschriften fabrikant:** Deze moeten steeds gevolgd worden [55](#page=55).
* **Gewapende welfsels:**
* Schoorafstand: maximaal 1,5 m [55](#page=55) [56](#page=56).
* Zeeg (tegenpijl): L/400 mm [55](#page=55) [57](#page=57).
* **Doorlopende ondersteuning:** Beperkt oneffenheden tussen elementen aan de onderzijde [55](#page=55).
* **Tijdsduur:** De ondersteuning mag ten vroegste 28 dagen na het aanbrengen van het tweede-fasebeton worden verwijderd, tenzij de stabiliteitsingenieur anders voorschrijft [55](#page=55) [88](#page=88).
* **Draineergaatjes:** Deze mogen niet worden afgedicht [55](#page=55).
* **Vuistregels:**
* Voor L = 6 m: tussenafstand maximaal 1,5 m, minimaal 3 schoren [56](#page=56).
* Voor L = 6 m: tegenpijl L/400 mm = 6000 mm / 400 = 15 mm [57](#page=57).
#### 5.2.7 Betonneren van het tweede-fasebeton (opstort)
Het correct betonnen van de opstort is essentieel voor de vloersterkte.
* **Voorbereiding ondergrond:** Stof, vuil en losse deeltjes moeten verwijderd worden tussen de voegen. Voegen en bovenvlak van de welfsels moeten bevochtigd worden [62](#page=62).
* **Betonneren:** Beton moet gelijkmatig worden aangebracht om ophopingen te vermijden. Geprofileerde voegen en oplegranden moeten gelijktijdig gevuld en verdicht worden (in één fase) [62](#page=62).
* **Verdichten:** Een minimale consistentieklasse S4 wordt aanbevolen. Oppervlakte-trilling volstaat meestal, maar bijkomende verdichting met een trilnaald kan nodig zijn bij de ondersteuningen [62](#page=62).
#### 5.2.8 Uitsparingen
Uitsparingen in welfsels worden onderscheiden in kleine ronde en rechthoekige types.
* **Kleine ronde uitsparingen:** Kunnen op de werf worden uitgevoerd in het hart van de langse holten, tussen de wapening. De maximale sectie is kleiner dan de breedte van de holte min 20 mm [64](#page=64).
* **Rechthoekige uitsparingen:** Worden in principe steeds in de fabriek uitgevoerd, tenzij met akkoord van fabrikant en ingenieursbureau. De positie is in het midden van de korte zijde, aan de oplegging of aan de zijkant. Maximale sectie: breedte maximaal 1/4 van de elementbreedte, lengte maximaal 1/5 van de vrije overspanning en maximaal 2 meter [64](#page=64).
#### 5.2.9 Bijlegwapening en constructieve bovenwapening
* **Bijlegwapening t.p.v. uitsparingen:** Er wordt een doorlopende omgekeerde balk voorzien boven ramen [59](#page=59).
* **Constructieve bovenwapening:** Dit omvat onder andere de netwapening voor drukverdeling [60](#page=60) [74](#page=74).
* **Overlapping van netwapening:** Bij netten 150/150/6 bedraagt de minimale overlapping 250 mm of minimaal 2 maaswijdtes (300 mm). Voorkeur gaat uit naar overlapping met overlappende maazen voor voldoende dekking. Netten mogen rechtstreeks op de ruwe bovenzijde worden geplaatst. Alternatief is het naast elkaar schuiven van langswapening, wat meer tijdrovend is maar betere dekking garandeert. Het gebruik van steknetten die op elkaar gelegd worden is sneller, maar neemt meer dikte in en biedt minder betondekking. Dit is geen hoofdwapening [61](#page=61).
### 5.3 Documentatie en planning
Essentiële documenten en planningstools zijn cruciaal voor een correcte uitvoering.
#### 5.3.1 Legplannen
Legplannen, vaak opgesteld door de leverancier op basis van het wapeningsplan, coördineren de plaatsing van welfsels [85](#page=85).
* **Inhoud legplan (voorbeeld):** Elementnummer, type, aantal, zone, lengte, specificaties (bv. uitstekende wapening, sponning), gewicht per zone [86](#page=86).
#### 5.3.2 Stuklijsten
Stuklijsten detailleren de benodigde elementen en hun specificaties [70](#page=70).
#### 5.3.3 Technische fiches
Technische fiches bevatten informatie over o.a. brandweerstand, vulbeton en specifieke productkenmerken [72](#page=72) [87](#page=87).
#### 5.3.4 Stabiliteits- en architectuurplannen
* Bij stabiliteitsplannen wordt van onder naar boven gekeken, bij architectuurplannen van boven naar onder [79](#page=79) [80](#page=80).
* Wapeningsplannen detailleren de wapening van de verschillende vloerlagen, inclusief draagrichting, opleglengte, samenstelling en wapening [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 5.3.5 Stempelplannen
Hoewel er voor welfsels meestal geen apart stempelplan wordt getekend, is het opstellen ervan door de werkvoorbereider aanbevolen voor de uitvoerders. Dit plan visualiseert stempels, ondersteuningsbalken, maatvoering, afstanden en benodigde aantallen [68](#page=68) [83](#page=83).
#### 5.3.6 Analyse documenten montage
Een grondige analyse van de montage documenten is de basis voor het legplan [84](#page=84).
### 5.4 Tips voor werkvoorbereiders (WL)
Werkvoorbereiders spelen een sleutelrol in de coördinatie en planning.
* **Extra informatie en voorbereiding:**
* Studie van stabiliteitsplannen, lastenboeken (LB) en meetstaten (MS) .
* Controle van hoeveelheden .
* Materiaalvoorbereiding .
* **Praktische vragen en overwegingen:**
* Timing van uitsparingen (voor/na tweede-fasebeton) .
* Plaatsing van technische installaties in de opstort .
* Volgen van de nummering op het legplan .
* Voldoende plaats voor levering .
* Keuze kraanwagen versus bouwkraan (hefvermogen, leveringspositie) .
* Gebruik van evenaar of hijskettingen .
* Beschikbaarheid van andere partijen bij plaatsing .
* **Tijdsinvestering:** Voorzie voldoende studie- en voorbereidingstijd .
* **Documentatie:** Maak voldoende foto's van leidingen, wapening, opleg, etc., en voeg deze toe aan het werfdossier .
* **Afspraken:** Laat aannemers schriftelijk bevestigen dat technieken correct zijn geplaatst en verankerd in de opstort .
* **Controlebezoek:** Organiseer tijdig een controlebezoek met de stabiliteitsingenieur voor het storten van het tweede-fasebeton .
* **Organisatie:** Leg tijdig leveranciers vast, begin met coördinatie van legplannen, stel vragenlijsten op en werk systematisch .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Welfsel | Een geprefabriceerd betonelement met holtes, ontworpen om als vloer- of dakconstructie te dienen, waardoor gewicht wordt bespaard en montage wordt vergemakkelijkt. |
| Netwapening | Een raster van stalen staven of draden dat in het beton wordt aangebracht om de treksterkte van het element te verhogen en scheurvorming te voorkomen, vooral in de druklaag. |
| Tweede fase beton | Beton dat ter plaatse wordt gestort bovenop de geprefabriceerde welfsels om deze onderling te verbinden en een monolithische vloerconstructie te creëren; ook wel druklaag genoemd. |
| Draagrichting | De richting waarin een vloer- of dakconstructie primair de belastingen overbrengt naar de ondersteunende elementen, meestal bepaald door de kortste overspanning. |
| Overspanning | De afstand tussen twee opeenvolgende ondersteuningen van een vloer- of dakconstructie, die de maximale lengte aangeeft die een element kan overbruggen. |
| Opleglengte | De minimale lengte van het contactoppervlak tussen een welfsel en de dragende constructie, noodzakelijk voor een veilige overdracht van verticale belastingen. |
| Gewapend beton (GB) | Beton dat is versterkt met stalen staven of draden, wat de treksterkte aanzienlijk verhoogt en het materiaal bruikbaar maakt voor constructies die zowel druk- als trekspanningen moeten weerstaan. |
| Voorgespannen beton (VSB) | Beton waarbij de wapening, meestal staaldraad of strengen, onder hoge spanning staat voordat het beton wordt gestort of uitgehard. Dit creëert een inherente drukspanning in het betonelement die later de trekspanningen door belasting compenseert. |
| Consolidatie | Het proces waarbij individuele welfselelementen onderling en met de dragende structuur worden verbonden, zodat de gehele vloerconstructie functioneert als één geheel, vergelijkbaar met een monolithisch gestorte vloer. |
| Structurele integriteit | De mate waarin een constructie haar krachten kan weerstaan zonder bezwijken of onacceptabele vervormingen, wat essentieel is voor de veiligheid en duurzaamheid van het bouwwerk. |
| Drukkracht | Een kracht die een materiaal samendrukt, in tegenstelling tot trek- of buigkracht. Voorgespannen beton maakt gebruik van deze druk om de weerstand tegen trekspanningen te verhogen. |
| Constructieve druklaag | Een laag ter plaatse gestort beton, aangebracht bovenop de welfsels, die dient om de welfsels te verbinden, belastingen te verdelen en de stijfheid van de vloerconstructie te verhogen. |
| Oplegzône | Het gebied waar een vloerelement rust op een dragende muur, balk of kolom, cruciaal voor de correcte overdracht van belastingen en het voorkomen van schade. |
| Zeeg | Een lichte kromming (doorbuiging) die kunstmatig wordt aangebracht in een geprefabriceerd element, zoals een welfsel, om later, na belasting, een vlakke of juist voorgeschreven doorbuiging te bekomen. |
| Stempelplan | Een gedetailleerd plan dat aangeeft waar en hoe tijdelijke ondersteuningen (stempels) geplaatst moeten worden tijdens de montage en uitharding van vloerconstructies, om de stabiliteit te garanderen. |
| Uitsparing | Een opening in een vloer- of wandelement die wordt gemaakt om technische leidingen, zoals elektriciteit of sanitair, door te voeren, of voor andere bouwtechnische doeleinden. |
| Hefvermogen | Het maximale gewicht dat een hijswerktuig, zoals een kraan, veilig kan tillen en verplaatsen, cruciaal voor de veilige montage van zware prefab-elementen. |
| Sponning | Een inkeping of uitsparing in een dragend element, zoals de onderflens van een stalen ligger, waarin een ander element, zoals een welfsel, kan rusten. |
Cover
Veiligheid_brandpreventie-merged-1.pdf
Summary
# Brand en brandbestrijding
Dit deel van de documentatie biedt een gedetailleerd overzicht van de basisprincipes van brand, de factoren die bijdragen aan de ontwikkeling ervan, de verschillende brandklassen, bijbehorende blusprincipes en -middelen, de nadelen van specifieke blusmiddelen, en richtlijnen voor de plaatsing en het aantal benodigde brandblussers.
### 1.1 De Innovation brand: een casestudy
De brand in het Brusselse filiaal van grootwarenhuisketen Innovation op 22 mei 1967 was een tragisch incident waarbij 323 doden vielen en 150 gewonden raakten. De omvang van het gebouw, dat een complex van verschillende gebouwen was, droeg bij aan de desoriëntatie en het late besef van het gevaar, met name in het achterste gebouw waar het zelfbedieningsrestaurant zich bevond. De brand, die rond 13:20 werd opgemerkt, kreeg snel zuurstof via de centrale schacht. Ondanks reddingspogingen van brandweer en omwonenden, stortte rond 15:15 een deel van de winkel in. De precieze oorzaak van de brand bleef onbekend, met speculaties variërend van brandstichting tot protesten tegen de Amerikaanse week, gezien de context van de Vietnamoorlog. Conclusies wezen op een ontoereikende blusinstallatie en een architectuur die snelle vuurontwikkeling bevorderde. Het feit dat het brandalarm afging tijdens het gebruikelijke middageten signaal voor personeel droeg bij aan de verwarring. Innovation opende in 1970 een nieuw warenhuis op dezelfde locatie [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 De vuurdriehoek
Voor elke verbranding zijn drie essentiële componenten noodzakelijk, gezamenlijk bekend als de vuurdriehoek [9](#page=9):
* **Brandbare stof:** Dit omvat vaste stoffen, vloeistoffen en brandbare gassen [9](#page=9).
* **Energiebron/warmte:** Dit kan afkomstig zijn van vuur, convectie (warme lucht) of straling [9](#page=9).
* **Zuurstof:** Lucht bevat ongeveer 21% zuurstof. Een concentratie lager dan 15% verhindert verbranding, terwijl de toevoeging van zuurstof de brand versnelt [9](#page=9).
### 1.3 Het verloop van een brand
Een brand doorloopt doorgaans vier fasen [10](#page=10):
* **Fase 1: Ontsteking:** Een lokale ontstekingsbron brengt een hoeveelheid materiaal aan het branden. In deze fase verbranden individuele objecten, waarbij de brandeigenschappen van de materialen cruciaal zijn [10](#page=10).
* **Fase 2: Vlamoverslag (flash-over):** Na voldoende opwarming beginnen alle brandbare materialen te branden, met een snelle temperatuurstijging van 200 tot 800 °C. Flash-over treedt op wanneer een opeenstapeling van hete rookgassen de zelfontbrandingstemperatuur bereikt en ontsteekt, wat resulteert in het plotseling geheel in brand raken van een ruimte [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Fase 3: Volledige ontwikkeling:** Alle brandbare materialen in de ruimte gaan verloren. De temperatuur en warmteproductie blijven nagenoeg constant. Structurele elementen van de ruimte worden nu van groot belang [14](#page=14).
* **Fase 4: Uitdoving:** Zonder interventie dooft de brand langzaam door gebrek aan zuurstof en brandstof. De rol van structurele en isolerende elementen is hierbij belangrijk [15](#page=15).
#### 1.3.1 Belangrijke begrippen met betrekking tot brand
* **Vlampunt:** De minimumtemperatuur waarbij voldoende ontvlambare gassen worden gevormd voor ontsteking bij aanwezigheid van een ontstekingsbron. Stoffen worden ingedeeld in [16](#page=16):
* Zeer licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C, kookpunt ≤ 35 °C) [16](#page=16).
* Licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C, kookpunt > 35 °C) [16](#page=16).
* Ontvlambaar (vlampunt ≥ 23 °C en kookpunt ≤ 60 °C) [16](#page=16).
* **SDS fiche (Safety Data Sheet):** Een veiligheidsinformatieblad dat informatie geeft over de risico's van een product en aanbevelingen voor veilig gebruik, inclusief fysische en chemische eigenschappen zoals het vlampunt [17](#page=17).
* **Zelfontbrandingstemperatuur:** De minimumtemperatuur waarbij materiaal spontaan ontbrandt zonder externe ontstekingsbron [18](#page=18).
* **Brandreactie:** Beschrijft hoe een materiaal zich gedraagt tijdens het ontstaan of de verspreiding van een brand. Stalen constructies hebben een goede brandreactie, terwijl houten constructies een slechte hebben [19](#page=19).
* **Brandweerstand (weerstand tegen brand):** Geeft aan hoe goed bouwelementen hun functie behouden bij een volledig ontwikkelde brand. Houten constructies hebben een goede brandweerstand, terwijl stalen constructies een slechte hebben [20](#page=20).
* Vroeger werd de brandwerendheid aangeduid met een Rf-waarde en uitgedrukt in uren [21](#page=21).
* Momenteel is er een Europese classificatie gebaseerd op drie criteria, uitgedrukt in minuten [22](#page=22):
* **R = Résistance (draagvermogen/stabiliteit):** De tijd dat een element zijn draagvermogen behoudt [22](#page=22).
* **E = Etanchéité (vlamdichtheid):** De tijd dat geen vlammen doorslaan aan de niet-blootgestelde zijde van een wand [22](#page=22).
* **I = Isolation thermique (thermische isolatie):** De tijd dat de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde niet boven een bepaalde drempel stijgt [22](#page=22).
* Een classificatie zoals REI 60 betekent dat draagvermogen, vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende minimaal 60 minuten verzekerd zijn [22](#page=22).
* **Stabiliteit:** De tijd dat een element zijn dragende functie behoudt [23](#page=23).
* **Scheidende functie:** Een element dat gedurende de vereiste brandweerstand voorkomt dat een brand zich van een aangrenzend lokaal verspreidt. Dit wordt verbroken als het element vlammen, gassen doorlaat (vlamdichtheid) of de temperatuur aan de niet-blootgestelde zijde een bepaalde drempel overschrijdt (thermische isolatie) [24](#page=24).
#### 1.3.2 Brandweerstandsklassen
* **Voor dragende elementen:**
* REI 60: Draagvermogen, vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende 60 minuten [25](#page=25).
* RE 90: Draagvermogen en vlamdichtheid gedurende 90 minuten [25](#page=25).
* R 120: Draagvermogen gedurende 120 minuten [25](#page=25).
* **Voor niet-dragende elementen:**
* EI 60: Vlamdichtheid en thermische isolatie gedurende 60 minuten [26](#page=26).
* E 30: Vlamdichtheid gedurende 30 minuten [26](#page=26).
#### 1.3.3 Passieve en actieve veiligheid
* **Passieve veiligheid:** De "hardware" zoals de brandweerstand van de structuur en wanden, inclusief die van structurele elementen (R 120, R 60) en brandwerende muren voor compartimentering (EI 120, EI 60) [27](#page=27).
* **Actieve veiligheid:** De "software" zoals branddetectie, rook- en warmteafvoersystemen (RWA), sprinklers en automatische doormelding [27](#page=27).
### 1.4 Blussen van brand
Brandbestrijding richt zich op het ingrijpen op één of meerdere zijden van de vuurdriehoek [28](#page=28).
* **Wegnemen van zuurstof:** Door de brand te verstikken, wordt de zuurstoftoevoer belemmerd. Een voorbeeld is het blussen van een prullenbak met een blusdeken [30](#page=30).
* **Wegnemen van de brandbare stof:** Dit is bij de meeste branden moeilijk, behalve bij gasbranden waar het afsluiten van de gastoevoer de brand dooft. Een brand dooft ook wanneer de brandbare stof is opgebrand [33](#page=33).
* **Wegnemen van de temperatuur/warmte:** Door een blusmiddel op de brand te spuiten, wordt de temperatuur verlaagd. Water is een klassiek voorbeeld van een blusmiddel dat de temperatuur verlaagt [34](#page=34).
### 1.5 Brandklassen
Branden worden ingedeeld in klassen A tot en met F, aangeduid met pictogrammen of letters. Deze pictogrammen geven aan voor welke brandklasse een blustoestel geschikt is [35](#page=35).
* **Brandklasse A:** Vaste stoffen (hout, papier, katoen, plastic, textiel). Deze branden hebben de neiging om na te smeulen nadat de vlammen gedoofd zijn [37](#page=37).
* **Brandklasse B:** Vloeistoffen, of stoffen die snel vloeibaar worden bij verhitting (benzine, alcohol, olie, verf, rubber, paraffine) [38](#page=38).
* **Brandklasse C:** Gassen (propaan, butaan, methaan, aardgas, acetyleen). Explosiegevaar van gasflessen in de buurt vereist koeling [39](#page=39).
* **Brandklasse D:** Ontvlambare metalen (magnesium, kalium, aluminium, natrium). Sommige metalen reageren zeer heftig met water [40](#page=40).
* **Brandklasse E:** Elektrische installaties (computer, printer, elektriciteitskast). Er is elektrocutiegevaar [41](#page=41).
* **Brandklasse F:** Vetten (kookproducten, plantaardige of dierlijke oliën). Kookvetbranden mogen nooit met water geblust worden [42](#page=42) [43](#page=43).
### 1.6 Blusprincipes per brandklasse
* **Klasse A (vaste stoffen):** Blussen met water (koelend), ABC-bluspoeder, blusdeken (zuurstof wegnemen), of schuim geschikt voor klasse B [44](#page=44).
* **Klasse B (vloeistoffen):** Blussen met schuim, bluspoeder (BC of ABC), of zand. **Nooit blussen met water** [45](#page=45).
* **Klasse C (gassen):** Moeilijk te blussen. Indien mogelijk, de gastoevoer afsluiten. Indien blusmiddel nodig is, kan dit met bluspoeder (BC of ABC) [46](#page=46).
* **Klasse D (metalen):** Blussen met speciaal D-bluspoeder of droog zand bij kleine brandjes [47](#page=47).
* **Klasse E (elektrisch):** Blussen met koolstofdioxide (CO2) of aangepast sproeischuim [48](#page=48).
* **Klasse F (vetten):** Vereist speciale blusmiddelen zoals sproeischuimblussers of vetblussers [49](#page=49).
### 1.7 Nadelen van blusmiddelen
* **Water:** Waterschade, elektrisch geleidend, reactie met chemische stoffen, gevaarlijk bij brandende vloeistoffen, gevoelig voor bevriezing, milieuschade door verontreinigd bluswater [52](#page=52).
* **Bluspoeder (ABC):** Weinig koelende werking, vermindert zicht, moeilijk buiten toepasbaar bij wind, vervuilend met nevenschade en veel opkuiswerk (niet praktisch voor fijne mechaniek of elektronica) [53](#page=53).
* **Schuim:** Gewoon schuim is elektrisch geleidend, niet goed voor het milieu, gevoelig voor bevriezing, geeft beperkte schade [54](#page=54).
* **CO2:** Verstikkende werking door zuurstofverdringing (ventilatie nadien noodzakelijk), gevaar voor vrieswonden door lage temperatuur, enkel geschikt in gesloten ruimtes (verwaait met de wind) [55](#page=55).
* **Zand:** Koekt snel aan en verhardt, vereist een transportmiddel (kraan) bij grotere branden [56](#page=56).
* **Blusdeken:** Vereist nabijheid van de brand, gevaar voor de gebruiker indien niet goed toegepast, risico op letsels en schade bij onvolledige afdekking [57](#page=57).
### 1.8 Soorten blusmiddelen
Er zijn diverse soorten blusapparaten beschikbaar, waaronder poederblussers, schuimblussers, CO2-blussers, haspels en hydranten [58-60](#page=58-60).
### 1.9 Plaatsing van brandblussers
Brandblussers dienen zichtbaar en goed bereikbaar te zijn, aangepast aan de risico's van het lokaal, en jaarlijks gecontroleerd te worden door een gespecialiseerd bedrijf [61](#page=61).
### 1.10 Aantal brandblussers
De wetgeving schrijft geen minimum aantal brandblussers voor. Volgens de code van goede praktijk is er 1 bluseenheid per 150 m² oppervlakte nodig. De efficiëntie van bluseenheden varieert per type blusser (bv. een poederblusser van 50 kg telt als 10 bluseenheden, terwijl een schuimblusser van 6 liter 0,5 bluseenheid telt) [62](#page=62).
### 1.11 Bluswatervoorziening
* **Primaire bluswatervoorziening:** Geleverd door brandkranen of alternatieven, operationeel binnen 3 minuten, met gegarandeerde continuïteit van blussing voor minstens 1 uur [64](#page=64).
* **Secundaire bluswatervoorziening:** Wordt ingezet wanneer de primaire voorziening ontoereikend is of niet functioneert, en ter preventie van verspilling van drinkwater. Moet binnen een half uur operationeel zijn en garandeert continuïteit voor minstens 4 uur (bv. waterbekken rond een bedrijf) (#page=65, 66) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Tertiaire bluswatervoorziening:** Aanvullend op de primaire en secundaire voorziening, toepasbaar bij grootschalige inzetten, met een grote leveringscapaciteit (bv. kanaal of grote vijver) [67](#page=67).
### 1.12 Wat te doen bij brand
Correct handelen bij brand is cruciaal [68](#page=68):
1. **Brand melden:** Verwittig collega's, de brandweer en het interventieteam, bel een intern noodnummer, druk de waarschuwingssignaalknop in indien aanwezig, en sluit deuren en ramen bij het verlaten van het lokaal [68](#page=68).
2. **Poging tot blussen:** Dit geldt enkel voor verantwoordelijken met blusopleiding en mag alleen worden ondernomen indien de eigen veiligheid niet in gevaar komt [69](#page=69).
3. **Evacueren:** Verlaat het gebouw via de dichtstbijzijnde (nood)uitgang, volg pictogrammen, ga niet door rook, gebruik geen lift en begeef u naar het afgesproken verzamelpunt [70](#page=70).
#### 1.12.1 Evacuatieplan
Een evacuatieplan is essentieel voor een vlotte evacuatie en toont de kortste vluchtwegen naar uitgangen en de locatie van preventiemiddelen (#page=72, 73). Een evacuatieplan bevat: indeling van lokalen, ligging van uitgangen en verzamelplaatsen, tracé van evacuatiewegen, pictogrammen, locatie van de eigen positie, verzamelplaats, blusmiddelen, brandmelders, EHBO-kits, gevaarlijke ruimtes en noodnummers [72](#page=72) [73](#page=73).
### 1.13 Compartimentering
Compartimentering verdeelt een ruimte in verschillende volumes om de brand te beperken tot een bepaalde zone, wat tijd creëert voor evacuatie. Het is een fundamenteel onderdeel van passieve brandbeveiliging ter voorkoming van vuur- en rookverspreiding. Wanden en vloeren tussen compartimenten moeten voldoen aan wettelijke brandwerendheidseisen (REI-waarde). Opening en doorvoeringen moeten brandwerend worden afgedicht. Het belang van compartimentering wordt benadrukt door het feit dat een significant deel van de brandslachtoffers zich niet in de ruimte bevond waar de brand uitbrak [74](#page=74) [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
#### 1.13.1 Branddeuren
Om compartimentering te waarborgen, worden brandwerende deuren gebruikt. Er zijn drie types [78](#page=78):
1. **Klassieke branddeur:** Speciaal geconstrueerd, met een brandweerstand van minimaal 30 minuten achter gesloten toestand [79](#page=79).
2. **Zelfsluitende branddeur:** Voorzien van een mechanisme (pompje of veer) dat de deur gesloten houdt. Deze deuren moeten te allen tijde gesloten blijven [80](#page=80).
3. **Bij brand automatisch sluitende branddeur:** Uitgerust met een systeem (bv. magnetisch) dat de deur openhoudt in normale omstandigheden, maar automatisch sluit bij rookontwikkeling of brand. De effectiviteit van branddeuren is afhankelijk van hun gesloten staat op het moment van brand [81](#page=81) [82](#page=82).
---
# Elektrische veiligheid en Lock Out - Tag Out (LOTO)
Dit gedeelte behandelt essentiële elektrische veiligheidsvoorschriften en de Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure voor het veilig werken aan elektrische installaties en machines.
### 2.1 De vitale 8: veiligheidsinstructies
De "vitale 8" zijn acht cruciale stappen die gevolgd moeten worden om veilig te werken aan machines en elektrische installaties [88](#page=88).
#### 2.1.1 Stap 1: Voorbereidingen van de werkzaamheden
Deze stap omvat het controleren van alle relevante schema's (elektrisch, pneumatisch, etc.), het vastleggen van de uit te voeren werkzaamheden, het informeren van betrokken partijen (zoals de productieverantwoordelijke), en het zorgen voor de aanwezigheid van alle benodigde gereedschappen en middelen [89](#page=89).
#### 2.1.2 Stap 2: Scheiden van de (elektrische) installatie
Alle installaties moeten gescheiden worden van alle voedingsbronnen, zowel elektrisch (netspanning, batterijen) als niet-elektrisch (pneumatisch, hydraulisch). Er dient signalisatie aangebracht te worden met de tekst "Buiten dienst/ niet inschakelen" [90](#page=90).
#### 2.1.3 Stap 3: Vergrendelen
Alle krachtbronnen en schakelaars, ongeacht het type (elektrisch, pneumatisch, hydraulisch, mechanisch), moeten vergrendeld worden tegen herinschakeling. Op deze punten moeten verbodsborden geplaatst worden die herinschakeling voorkomen [91](#page=91).
#### 2.1.4 Stap 4: Controleren of krachtbronnen zijn uitgeschakeld
Er dient gecontroleerd te worden of de krachtbronnen daadwerkelijk uitgeschakeld zijn. Dit gebeurt elektrisch door het meten van de spanning, en pneumatisch/hydraulisch door te controleren of de druk van de leidingen weg is [93](#page=93).
#### 2.1.5 Stap 5: Elektrisch aarden en kortsluiten
Alle componenten binnen de werkzone moeten geaard en kortgesloten worden. Aarding is een metalen geleider die elektrische toestellen verbindt en lekstromen naar de aarde afleidt, wat een herinschakeling onmogelijk maakt [94](#page=94).
#### 2.1.6 Stap 6: Afbakenen
Nog onder spanning staande delen moeten worden afgeschermd met elektrisch isolerend materiaal. De werkzone moet duidelijk afgebakend worden met de nodige aanduidingen en signalisatie [95](#page=95).
#### 2.1.7 Stap 7: Vrijgeven van de installatie
De werkzone wordt als veilig beschouwd om aan te werken, en dit moet bevestigd worden aan de betrokken partijen. Dit vormt de fase tussen stap 7 en stap 8 van de vitale 8. Indien er abnormaliteiten optreden, moet de spanningsloosheid en/of krachtbronnen verlies gecontroleerd worden [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 2.1.8 Stap 8: Krachtbronnen opnieuw inschakelen
Nadat de werkzaamheden zijn voltooid, worden de krachtbronnen en de installatie veilig terug ingeschakeld. Dit geldt voor elektrische, pneumatische, hydraulische en andere systemen [99](#page=99).
### 2.2 De vitale: herinschakelen
Het herinschakelen van een installatie na werkzaamheden vereist een specifieke procedure, die nauwkeurig gevolgd moet worden [100](#page=100).
#### 2.2.1 Toestemming en voorbereiding
Er moet toestemming worden gevraagd aan de installatieverantwoordelijke voor het herinschakelen. De betrokken partijen moeten op de hoogte gesteld worden van het einde van de werkzaamheden, en er moet gecontroleerd worden of niemand nog aan de installatie werkt [100](#page=100).
#### 2.2.2 Stappen voor herinschakelen
Het proces van herinschakelen omvat meerdere stappen:
* **Deblokkeren van de installatie:** Dit is de eerste stap in het herinschakelproces [100](#page=100).
* **Verwijderen van aarding en kortsluiting:** Alle aangebrachte aardingen en kortsluitingen moeten verwijderd worden .
* **Meten van de isolatieweerstand:** Alle metingen gerelateerd aan isolatieweerstand moeten worden uitgevoerd. Isolatieweerstand is de weerstand tussen een geleider en de aarde, waarbij een hogere weerstand een kleinere lekstroom betekent .
* **Verwijderen van afbakeningen:** Alle afbakeningen moeten worden verwijderd .
* **Ontgrendelen:** Alle vergrendelingen op alle krachtbronnen en schakelaars moeten worden verwijderd .
* **Inschakelen:** De installatie wordt terug ingeschakeld, beginnend stroomopwaarts, met gebruik van de juiste hulpmiddelen. Bij abnormaliteiten moet direct weer uitgeschakeld worden .
* **In bedrijf stellen:** De inbedrijfstelling wordt gemeld aan betrokken partijen, de signalisatie ("Buiten dienststelling/ niet inschakelen") wordt verwijderd, en eventuele aanpassingen op het elektrisch schema worden doorgegeven aan de systeemverantwoordelijke .
#### 2.2.3 Afrondende acties
Na de inbedrijfstelling moeten alle krachtbronkasten (elektrisch, pneumatisch, hydraulisch) gesloten en vergrendeld worden. Al het gereedschap, hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) moeten opgeruimd worden op de daarvoor bestemde plaats .
### 2.3 De Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure
De Lock Out - Tag Out (LOTO) procedure is een methode voor het beheersen van gevaarlijke energie tijdens reparatie en onderhoud van machines of apparatuur. Het omvat het plaatsen van een vergrendelingsslot en een tag op een energie-isolerende voorziening om te voorkomen dat apparatuur wordt bediend totdat de LOTO-apparatuur is verwijderd .
#### 2.3.1 Gevaarlijke energie
Gevaarlijke energie kan zich in diverse vormen manifesteren, waaronder elektrisch, mechanisch, hydraulisch, pneumatisch, stoom en gas .
* **Kleurencode leidingmarkering:** Er wordt gebruik gemaakt van een kleurencode voor de markering van leidingen .
* **Afsluiting van leidingen:** Handwielafsluiters worden gebruikt om leidingen af te sluiten .
* **Vergrendelingssystemen:** Er bestaan specifieke vergrendelingssystemen voor cilindertanks/gasflessen en mechanische blokkeringssystemen. Elektrische blokkeringssystemen zijn eveneens beschikbaar .
#### 2.3.2 Belang van LOTO
Een effectief LOTO-programma heeft meerdere voordelen voor een organisatie:
* Beperking van verwondingen en dodelijke ongevallen .
* Controle over verzekerings- en compensatievergoedingen .
* Beter gebruik van machines door beperkte stilstand en verhoogde productiviteit .
* Versterking van werknemerscapaciteiten en meer engagement van medewerkers .
* Optimalisatie van de reputatie en het merkimago van de onderneming, wat bijdraagt aan maatschappelijk verantwoord ondernemen .
### 2.4 Elektrische veiligheidscomponenten
Diverse componenten dragen bij aan de elektrische veiligheid van machines en installaties.
#### 2.4.1 Noodstop
Een noodstopknop is een mechanisme om de bedrijfsactiviteit van een machine of assemblagelijn onmiddellijk stil te leggen. Elk bedieningsstation moet hiermee uitgerust zijn voor een gemakkelijke en veilige stop. Richtlijnen schrijven voor dat een noodstopknop bij elk bedieningsstation gemonteerd moet zijn, zodat het gebruik ervan leidt tot een veilige situatie. Een noodstopknop is doorgaans een vuistslagknop (paddenstoelknop) die met één handbeweging te bedienen is .
* **Kenmerken van een noodstopknop:**
* De Europese richtlijn stelt dat een noodstopknop een rode knop op een gele achtergrond is .
* De knop moet eenvoudig met één handeling, zoals de slag van een handpalm, te bedienen zijn. Een grotere diameter vergroot de zichtbaarheid en bedieningsgemak .
* Noodstopknoppen zijn altijd voorzien van een vergrendelmechanisme, wat betekent dat er een persoon betrokken is bij het ontgrendelen. Mogelijkheden voor ontgrendeling zijn sleutelontgrendeling, draai-ontgrendeling en trek-ontgrendeling .
* **Eigenschappen van de noodstopfunctie:**
* De stoptijd bestaat uit de ingrijptijd (tijd om het bedieningsorgaan te bereiken) en de remtijd (tijd om effectief te remmen of een veilige situatie te creëren) .
* Om de ingrijptijd te minimaliseren, moet de noodstop zo dicht mogelijk bij de bediener geplaatst zijn .
* **Uiterlijke kenmerken:**
* Een noodstop is herkenbaar aan een rode drukknop op een gele achtergrond met de tekst "Noodstop". De plaatsing is strategisch om gemakkelijke bereikbaarheid te garanderen .
#### 2.4.2 Resetfunctie
Een reset is de handbediende functie die alle veiligheidsfuncties (zoals noodstop, functieblokkering door een lichtscherm) terugstelt, zodat een (her)start mogelijk is .
* **Eisen aan een reset:**
* Een reset moet via een aparte handbediende actie worden uitgevoerd .
* Het bekrachtigen van een reset moet garanderen dat alle beveiligingen operationeel zijn; anders is resetten niet toegestaan .
* Een reset mag geen beweging starten of een gevaarlijke situatie veroorzaken .
* Een resetknop moet zich buiten de gevarenzone bevinden, op een veilige plaats met goed overzicht op de gevarenzone .
#### 2.4.3 Trekkoord noodschakelaar
Een trekkoord noodschakelaar kan worden beschouwd als een "verlengde noodstop", waarbij de noodstopfunctie op elk punt langs het koord geactiveerd kan worden. Deze worden toegepast in transportsystemen en gevaarlijke zones, zoals in de houtverwerking en verpakkingstechnologie. Ze zijn uitgerust met kabelbreukbewaking die de noodstopfunctie activeert bij een kabelbreuk .
#### 2.4.4 Tweehandsbediening
Tweehandsbediening beschermt de bediener tegen gevaarlijke situaties bij het bedienen van machines, met name bij bewegende delen die functioneel niet volledig afgeschermd kunnen worden. Het is bedoeld voor gevaarlijke delen waar afscherming niet gewenst of mogelijk is. Dit veiligheidsbedieningselement vereist gelijktijdige bediening van twee contacten met beide handen om een machine beweging te laten maken .
* **Beveiliging tegen manipulatie:** Door de zijdelingse plaatsing en afstand tussen de knoppen kan er geen product op gelegd worden en kunnen beide knoppen niet met één hand bediend worden .
* **Veiligheid:** Doordat beide handen op de contacten geplaatst zijn, kan er geen hand van de operator zich in de gevarenzone bevinden .
* **Toepassingen:** Persen, stansmachines, perforeermachines en kantbanken zijn voorbeelden van machines waar tweehandsbediening wordt toegepast .
### 2.5 Bedieningssystemen
Bedieningssystemen moeten duidelijk zichtbaar en herkenbaar zijn. Drukknoppen volgen een specifieke kleurcode volgens de norm :
* **Start/aan-knoppen:** Wit, grijs, zwart of groen, met voorkeur voor wit. Rood is niet toegestaan .
* **Noodstopschakelaars en nooduitschakeling:** Rode drukknoppen .
* **Stop/uit-knoppen:** Zwart, grijs of wit, met voorkeur voor zwart. Groen is niet toegestaan. Rood is toegestaan, maar wordt afgeraden nabij een noodstop .
| Toepassing | Betekenis | Kleur (Voorkeur) |
| :---------------------- | :--------------------------------------------- | :--------------- |
| Noodstop | Noodsituatie | ROOD |
| Ingreep cyclus | Abnormaal | GEEL |
| Reset functie | Gebod | BLAUW |
| Motor doen draaien | Normale toestand | GROEN |
| Start/aan | Algemeen starten/stoppen (behalve noodstop) | WIT |
| Stop/uit | Algemeen starten/stoppen (behalve noodstop) | ZWART |
| Start/aan of Stop/uit | Zonder specifieke betekenis | GRIJS |
#### 2.5.1 Veiligheid bij onopzettelijke handelingen
Om onopzettelijke handelingen te voorkomen, moeten uitstekende bedieningsorganen afgeschermd worden, of verzonken bediening gebruikt worden. Voetpedalen voor noodstops zijn niet afgeschermd. Bij joystickbediening moet deze automatisch terugkeren naar een veilige stand .
#### 2.5.2 Zichtbaarheid en signalisatie
De bediener moet vanaf de hoofdbedieningspost kunnen vaststellen of er personen in de gevaarlijke zone aanwezig zijn. Camerabewaking kan hierbij helpen bij dode hoeken. Indien dit niet mogelijk is, moet elke inschakeling voorafgegaan worden door een veilig systeem, zoals een licht- of geluidssignaal. Werknemers in de gevarenzone moeten de tijd of middelen hebben om gevaar te ontlopen .
#### 2.4.5 Veilige en opzettelijke handelingen
Er mag geen automatische start zijn na het opnieuw opkomen na een spanningsval of onderbreking van de krachtbronnen, of bij het sluiten van afschermingen .
#### 2.5.3 Stopfunctie
Het stopzetten van een machine moet binnen de kortst mogelijke tijd mogelijk zijn en de bediening moet binnen handbereik van de bediener geplaatst zijn. Elke werkpost moet voorzien zijn van een bedieningssysteem waarmee de volledige machine of een deel ervan stilgelegd kan worden om deze in een veilige toestand te brengen. Wanneer de machine tot stilstand is gekomen, moet de energievoorziening van de aandrijfmechanismen onderbroken worden .
* **Stopcategorieën:**
* **Categorie 0:** Onmiddellijke onderbreking van de voeding van de machineaandrijving .
* **Categorie 1:** De voeding wordt pas onderbroken wanneer de machine tot stilstand is gekomen .
* **Categorie 2:** De voeding van de machineaandrijving blijft aanwezig, ook na stilstand .
* **Vereisten voor stopfuncties:** Elke machine moet uitgerust zijn met een stopfunctie volgens categorie 0. Categorie 1 of 2 is vereist indien dit noodzakelijk is voor de veiligheid of functionele eisen, zoals het blijven klemmen van een werkstuk of het behouden van vacuüm. Het stoppen moet veilig verlopen en mag geen gevaarlijke situaties veroorzaken .
---
# Explosieveiligheid, zonering en ATEX
Dit deel van de cursus behandelt de principes van explosieveiligheid, met een focus op gas- en stofexplosies, de indeling van explosiegevoelige zones, en de bijbehorende uitrustingseisen volgens de ATEX-richtlijnen.
### 3.1 Wat is een explosie?
Een explosie wordt gedefinieerd als een snelle verbranding die gepaard gaat met een drukeffect. Dit ontstaat door de snelle productie van verbrandingsgassen, wat leidt tot een drukgolf en een vlamfront, met name in afgesloten ruimtes .
### 3.2 Soorten explosies
Binnen de context van deze cursus richten we ons op **chemische explosies**. Andere soorten explosies zijn nucleaire, fysische explosies (zoals een ontploffende fietsband of ballon) en explosies door fysische reacties (waarbij de betrokken stoffen na de explosie nog aanwezig zijn, bv. een drukvat dat ontploft). Chemische explosies omvatten stofexplosies, gasexplosies en nevelexplosies, die het gevolg zijn van een snelle chemische reactie waarbij warmte vrijkomt .
### 3.3 Gasexplosies
#### 3.3.1 Ontstaan van een gasexplosie
Een gasexplosie ontstaat wanneer brandbare gassen zich mengen met lucht, dat voor 21% uit zuurstof bestaat. Er vormt zich een gasmengsel. Indien de concentratie van de brandbare stof binnen dit mengsel zich tussen de onderste en bovenste explosiegrens bevindt, kan het mengsel bij ontsteking ontploffen .
#### 3.3.2 Explosiegrenzen
De explosiegrenzen, bestaande uit de Lower Explosion Limit (LEL) en de Upper Explosion Limit (UEL), bepalen de concentratierange waarin een brandbaar gasmengsel met lucht explosief kan zijn. Door de concentratie van het brandbare gas onder de LEL te houden, kan een veilige situatie gecreëerd worden. Dit kan worden bereikt door adequate afzuiging te voorzien. Voor elk gas zijn de explosiegrenzen verschillend .
> **Tip:** Het hanteren van de explosiegrenzen is cruciaal voor het creëren van veilige zones (groene zones) door de concentratie van brandbare stoffen te verlagen tot onder de LEL .
### 3.4 Stofexplosies
Een stofexplosie treedt op wanneer brandbare vaste stoffen, fijn verdeeld in poedervorm, opwervelen en zich vermengen met lucht tot een explosiegevoelige stofwolk. Essentieel voor een stofexplosie zijn de fijne verdeling van de brandbare stof en een intensieve menging met lucht voorafgaand aan de ontsteking. Voorbeelden van brandbare vaste stoffen zijn hout, suiker en meel .
### 3.5 De branddriehoek
Voor het ontstaan van brand zijn drie essentiële elementen nodig: brandstof, zuurstof en een ontstekingsbron. Het voorkomen of doven van een brand kan gerealiseerd worden door minstens één van deze elementen te verwijderen .
#### 3.5.1 Vlampunt
Het vlampunt van een vloeistof is de laagste temperatuur waarbij onder atmosferische druk een damp ontstaat die, in combinatie met lucht, een brandbaar mengsel vormt. Deze damp zal pas ontbranden in de aanwezigheid van een ontstekingsbron .
### 3.6 De explosie vijfhoek
Naast de elementen van de branddriehoek (brandstof en zuurstof) zijn voor een explosie nog twee factoren van belang: de mengverhouding en de ontstekingsenergie. Een vijfde element, de katalysator, kan de reactie beïnvloeden .
* **Zuurstof:** Essentieel voor het verbrandingsproces .
* **Mengverhouding:** Brandstof ontbrandt alleen binnen een specifieke concentratie met zuurstof (LEL en UEL zones) .
* **Brandstof:** Vele gassen zijn bekend als brandbaar. Vrijwel alle vaste stoffen kunnen in stofvorm explosies veroorzaken, met uitzondering van zand en zouten .
* **Ontstekingsenergie:** Vuur, vonken of hete oppervlakken kunnen een brandstof ontsteken .
* **Katalysator:** Een stof die de brand versnelt of vertraagt zonder zelf deel te nemen aan de reactie .
* **Positieve katalysator:** Versnelt de verbranding (bv. sigarenas op een suikerklontje) .
* **Negatieve katalysator:** Vertraagt de verbranding (bv. poeder uit een poederblusser) .
### 3.7 Explosieveiligheid: wetgeving
De wetgeving rond explosieveiligheid kent een tweeledige aanpak: een economische richtlijn die zorgt voor het vrije verkeer van goederen binnen de EU door harmonisatie van veiligheidsregels, en een sociale richtlijn die de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers waarborgt .
* **Economische richtlijn:** Richtlijn 2012/34/EU handelt over apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. De fabrikant of importeur is hier verantwoordelijk voor .
* **Sociale richtlijn:** Richtlijn 1999/92/EG stelt minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheid en veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen. De werkgever is hier verantwoordelijk voor .
### 3.8 Explosieveiligheid: zonering van explosiezones
De zonering verdeelt ruimtes in zones op basis van de waarschijnlijkheid en duur van de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer. Dit onderscheidt zones voor stofexplosies (zones 20-22) en gasexplosies (zones 0-2) .
#### 3.8.1 Stofexplosie zones
* **Zone 20:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer bestaande uit een wolk brandbaar stof in lucht voortdurend, gedurende lange periodes (meer dan 10% van de bedrijfstijd) of regelmatig aanwezig is. Voorbeelden zijn filters, transportsystemen, silo's, drogers, molens, mengers en zakkenvulmachines .
* **Zone 21:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer, in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht, in normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn (tussen 0,1% en maximaal 10% van de bedrijfstijd, of stofafzetting langer dan 8 uur aaneengesloten). Voorbeelden zijn monsternamepunten en vul- en aftappunten .
* **Zone 22:** Een ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve wolk brandbaar stof in lucht bij normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en, indien het toch gebeurt, slechts gedurende een korte periode (minder dan 0,1% van de bedrijfsduur, of stofafzetting korter dan 8 uur aaneengesloten). Voorbeelden zijn de omgeving van filters die schone lucht uitblazen, de omgeving van een mangat of andere incidenteel geopende openingen waaruit stof kan vrijkomen, en de omgeving van flexibele verbindingen tussen installatieonderdelen die incidenteel kunnen scheuren .
> **Example:** Een ruimte waar continu een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, behoort tot zone 20. Een ruimte waar kortstondig een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, is zone 21. Een ruimte waar slechts zeer kortstondig een ontvlambare atmosfeer aanwezig is, is zone 22 .
#### 3.8.2 Gasexplosie zones
* **Zone 0:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer bestaande uit een mengsel van brandbare stoffen in de vorm van gas, damp of nevel met lucht voortdurend, gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig is. Een voorbeeld is de binnenkant van tanks bij een tankstation .
* **Zone 1:** Een ruimte waar een explosieve atmosfeer (gas, damp of nevel met lucht) onder normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn. Een voorbeeld is in de buurt van verluchtingspijpen .
* **Zone 2:** Een ruimte waar de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer (gas, damp of nevel met lucht) onder normaal bedrijf niet waarschijnlijk is, en indien het toch voorkomt, dit verschijnsel van korte duur is. Een voorbeeld is een zone waar brandstof gemorst is .
### 3.9 Keuze van apparatuur volgens ATEX
Arbeidsmiddelen en apparaten die bestemd zijn voor gebruik in ruimtes waar een explosieve atmosfeer aanwezig kan zijn, moeten voldoen aan de ATEX (Atmosphères Explosibles) richtlijnen. Deze apparatuur wordt onderverdeeld in categorieën op basis van de zone waarin ze geplaatst worden :
* In zone 0 of zone 20: **categorie 1** apparatuur .
* In zone 1 of zone 21: **categorie 1 of categorie 2** apparatuur .
* In zone 2 of zone 22: **categorie 1, categorie 2 of categorie 3** apparatuur .
#### 3.9.1 ATEX-markering
De ATEX-markering op apparatuur bevat belangrijke informatie over de geschiktheid voor specifieke explosieve omgevingen .
* **CE-markering:** Geeft aan dat het product voldoet aan de EU-richtlijnen .
* **0539:** Het nummer van de aangemelde instantie die het toestel heeft gekeurd .
* **EX:** Het EU-symbool voor explosieveilig toestel/apparatuur .
* **II:** Groep II duidt op toestellen die bovengronds gebruikt mogen worden. Groep I is voor ondergrondse toepassingen (mijnbouw) .
* **2:** Geeft de categorie van de apparatuur aan .
* **G of D:** G staat voor Gas, D staat voor Dust (stof) .
> **Example:** Een pomp met de markering "CE EX II 2 G" mag gebruikt worden in een gasexplosiegevoelige zone .
> De exacte plaats waar deze pomp gebruikt mag worden, hangt af van de combinatie van de groepen en categorieën die op de markering staan .
---
# Lichtschermen en veiligheidsafstanden
Lichtschermen bieden een optische beveiligingsoplossing die fysieke afschermingen vervangt, waarbij de berekening van veiligheidsafstanden cruciaal is voor een correcte implementatie.
### 4.1 Introductie en noodzaak van lichtschermen
Veiligheidslichtschermen creëren een veilige zone door gevaarlijke gebieden af te schermen met een beveiligingsveld van infrarood lichtstralen. Ze zijn ideaal voor veel geautomatiseerde processen en dienen als een efficiëntere optische vervanging voor fysieke afschermingen zoals machineafschermingen. Het gebruik van lichtschermen bespaart ruimte en kosten, biedt meer flexibiliteit en vrijheid voor de gebruiker, en helpt de veiligheid van operators te waarborgen tijdens instellen, onderhouden en repareren van machines. Ze kunnen specifiek een punt in een gevaarlijk proces beveiligen of de gevaarlijke zone rond een machine afbakenen .
#### 4.1.1 Toepassingen van lichtschermen
Lichtschermen worden ingezet voor drie primaire beveiligingstypen:
* **Inloopbeveiliging:** Voorkomt dat personen een gevaarlijk gebied betreden .
* **Gebiedsbeveiliging:** Baken een groter gevaarlijk gebied af .
* **Ingrijpbeveiliging:** Beschermt tegen directe interactie met gevaarlijke machines of processen .
#### 4.1.2 Casus: Lichtscherm binnen productieproces
In een productieproces voor houten speelgoedtreinen, waarbij dozen worden gevuld en gestapeld op een pallet, worden lichtschermen overwogen om de zones van de stapelaar en de wikkelaar te beveiligen. De wens is dat deze zones autonoom kunnen werken, maar dat de overgang ertussen veilig wordt gesteld bij interventies, wat een lichtscherm kan realiseren .
### 4.2 Veiligheidsafstand
De effectiviteit van actieve beveiligingssystemen, zoals lichtschermen, berust op het detecteren van objecten in een gevarengebied, wat leidt tot een stopbevel. De berekening van de benodigde veiligheidsafstand is essentieel om de machine voldoende tijd te geven om te stoppen voordat een persoon het gevaarlijke gebied bereikt. Deze afstand is afhankelijk van vier cruciale factoren: de toenaderingssnelheid, de stoptijd, het oplossend vermogen en de opstelling .
#### 4.2.1 Toenaderingssnelheid
De toenaderingssnelheid, ook wel ingrijp- of inloopsnelheid genoemd, is de snelheid waarmee een lichaamsdeel het gevarengebied nadert. Volgens de norm ISO 13855 worden hierbij de volgende waarden gehanteerd :
* Bij ingrijpen (afstand tot gevarenzone < 0,5m): toenaderingssnelheid = 2,0 m/s .
* Bij inlopen (afstand tot gevarenzone > 0,5m): toenaderingssnelheid = 1,6 m/s .
#### 4.2.2 Stoptijd
De stoptijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat een gevaar wordt gedetecteerd in het beveiligingsveld tot de machine volledig tot stilstand is gekomen. Deze tijd wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder :
* Reactietijden van de besturing en beveiligingsinrichting .
* Massatraagheid .
* Aandrijfkracht (pneumatisch, hydraulisch, elektrisch; lineaire of roterende beweging) .
* Krachtoverdracht (koppeling, aandrijvingen) .
* Remcapaciteit .
* Cyclustijden .
De totale stoptijd ($T$) is de som van de responstijd van de machine ($T_s$) en de responstijd van het veiligheidsapparaat ($T_r$) .
$$T = T_s + T_r$$
#### 4.2.3 Oplossend vermogen
Het oplossend vermogen van een beveiligingsinrichting geeft aan tot welke minimale objectgrootte deze in staat is te detecteren. Afhankelijk van dit vermogen moet er een toeslag ($C$) worden meegenomen in de berekening van de veiligheidsafstand. Een grotere vrije ruimte tussen de optische stralen resulteert in een grotere toeslag ($C$) .
#### 4.2.4 Opstelling
De opstelling van het lichtscherm en de te beveiligen machine of zone is ook een bepalende factor voor de vereiste veiligheidsafstand .
#### 4.2.5 Theoretische berekening van de veiligheidsafstand
Er zijn drie hoofdscenario's voor de theoretische berekening van de veiligheidsafstand ($S$):
##### 4.2.5.1 Gebiedsbeveiliging
Voor gebiedsbeveiliging geldt de algemene formule :
$$S = K \times T + C$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (standaard 1,6 m/s voor gebiedsbeveiliging) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $C$ = Toeslag gerelateerd aan het oplossend vermogen en type systeem (bv. 1,2 m voor een éénstraal systeem) .
##### 4.2.5.2 Inloopbeveiliging
De formule voor inloopbeveiliging is gelijk aan die voor gebiedsbeveiliging :
$$S = K \times T + C$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (standaard 1,6 m/s voor inloopbeveiliging) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $C$ = Toeslag gerelateerd aan het oplossend vermogen en type systeem (bv. 0,85 m voor een meerstraal systeem) .
##### 4.2.5.3 Ingrijpbeveiliging
Voor ingrijpbeveiliging is de formule aangepast om rekening te houden met het specifieke oplossend vermogen ($d$) :
$$S = K \times T + 8 \times (d - 14\text{ mm})$$
waarbij:
* $S$ = Veiligheidsafstand .
* $K$ = Toenaderingssnelheid (1,6 m/s indien $S > 0,5$ m, anders 2,0 m/s indien $S < 0,5$ m) .
* $T$ = Totale stoptijd .
* $d$ = Oplossend vermogen van de beveiliging .
* De formule vereist een iteratieve berekening omdat de waarde van $K$ afhangt van de berekende $S$ .
* Indien het oplossend vermogen $d$ kleiner is dan 14 mm, dan is de extra term $8 \times (d - 14 \text{ mm})$ nul of negatief, wat een minimum veilige afstand van 0,5 m kan opleveren .
#### 4.2.6 Praktijkvoorbeeld berekening veiligheidsafstand
Voor de beveiliging van een robotarm met een totale stoptijd ($T$) van 0,3 seconden :
* **Gebiedsbeveiliging:**
$S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 1,2 \text{ m} = 0,48 \text{ m} + 1,2 \text{ m} = 1,68 \text{ m}$ .
* **Inloopbeveiliging:**
$S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 0,85 \text{ m} = 0,48 \text{ m} + 0,85 \text{ m} = 1,33 \text{ m}$ .
* **Ingrijpbeveiliging (met $d = 14$ mm):**
* Eerste iteratie, aannemende $S > 0,5$ m: $S = 1,6 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 8 \times (14\text{ mm} - 14\text{ mm}) = 0,48 \text{ m}$.
* Aangezien $S < 0,5$ m, herberekenen met $K = 2,0$ m/s: $S = 2,0 \text{ m/s} \times 0,3 \text{ s} + 8 \times (14\text{ mm} - 14\text{ mm}) = 0,6 \text{ m}$.
Dit resulteert in een veilige afstand van 0,6 meter voor ingrijpbeveiliging met een oplossend vermogen van 14 mm .
> **Tip:** Bij de berekening van de veiligheidsafstand voor ingrijpbeveiliging moet rekening gehouden worden met een mogelijke aanpassing van de toenaderingssnelheid ($K$) als de initiële schatting van $S$ lager is dan 0,5 meter. Dit vereist vaak een iteratieve aanpak.
### 4.3 Muting
Muting is een functie van een lichtscherm die de tijdelijke uitschakeling van de beveiliging mogelijk maakt wanneer er geen personen toegang hebben tot een gevaarlijke zone, maar producten wel de zone moeten kunnen passeren. Dit maakt het veilig in- en uitvoeren van producten mogelijk, zelfs in een T-opstelling .
#### 4.3.1 Voorwaarden voor muting
De mutingfunctie moet voldoen aan strikte voorwaarden om te garanderen dat tijdens de mutingperiode geen personen toegang krijgen tot de gevaarlijke machineomgeving. De veiligheidsbesturing moet onderscheid kunnen maken tussen personen en producten .
#### 4.3.2 Normatieve vereisten voor muting
Volgens de norm mag muting enkel plaatsvinden indien dit noodzakelijk is voor het proces en op het correcte moment binnen de bedrijfscyclus. Dit vereist het gebruik van tijdslimieten en volgordebewaking. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, bijvoorbeeld bij de toegangsblokkade door een beladen pallet. Muting moet automatisch starten en eindigen met correct gekozen en geplaatste sensoren of signalen uit de besturing. Verkeerde signalen, volgorde of tijdsovertredingen mogen niet leiden tot muting .
### 4.4 Blanking lichtschermen
De blanking functie wordt gebruikt in machines met bewegende onderdelen die een lichtscherm kunnen onderbreken. Deze functie voorkomt dat het lichtscherm reageert bij het onderbreken van een of meerdere stralen door deze bewegende delen .
#### 4.4.1 Werking van blanking
Met de blanking functie accepteert het lichtscherm dat een vooraf ingesteld aantal opeenvolgende stralen wordt onderbroken. Pas bij onderbreking van meer stralen dan ingesteld, reageert het lichtscherm. In sommige gevallen kan de gebruiker zelf specificeren welke stralen onderbroken mogen worden, zonder dat de machine of robotapplicatie naar een veilige stand wordt geschakeld, zelfs als deze stralen niet opeenvolgend zijn .
---
# Gevaarlijke stoffen en hun beheersing
Dit deel van de documentatie behandelt de identificatie, herkenning en de risico's van gevaarlijke stoffen, inclusief hun signalering via pictogrammen, H- en P-zinnen, blootstellingsgrenswaarden, de inhoud van veiligheidsinformatiebladen (SDS), ADR-regelgeving en de gevarendiamant .
### 5.1 Definities en gevaren
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die letsels, schade of hinder kunnen veroorzaken aan personen, installaties, gebouwen en/of het milieu. Ze worden ingedeeld in verschillende gevarencategorieën :
* **Fysische – chemische gevaren:** Denk hierbij aan licht ontvlambaarheid .
* **Gevaren voor gezondheid:** Voorbeelden zijn bijtende stoffen .
* **Gevaren voor milieu:** Stoffen die schadelijk zijn voor het milieu vallen hieronder .
Een product met een gevaarlijke eigenschap kan verwondingen, schade of hinder veroorzaken, zoals een zuur. Sommige producten zijn pas gevaarlijk bij verkeerd gebruik, zoals alcohol. Per jaar overlijden ongeveer 3000 mensen door blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk .
### 5.2 Herkennen van gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen kunnen op verschillende manieren herkend worden :
* **Zien:** Letten op de verpakking (bv. veiligheidsdop) en het etiket .
* **Ruiken:** Dit is vaak onbetrouwbaar en persoonsafhankelijk .
* **Meten:** Dit vereist deskundigheid, opleiding en specifieke apparatuur .
* **SDS fiche (Safety Data Sheet):** Dit document bevat uitgebreide informatie over de stof .
Elk gevaarlijk product dat op de markt komt, moet voorzien zijn van een etiket met basisinformatie voor veilig gebruik .
### 5.3 Gevarenpictogrammen
Gevarenpictogrammen zijn visuele signalen die de aard van een gevaar aangeven. De GHS (Globally Harmonized System) pictogrammen omvatten:
* **Explosief (GHS01):** Stoffen die zonder inwerking van zuurstof kunnen ontploffen .
* **Ontvlambaar (GHS02):**
* Categorie 1: zeer licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C en beginkookpunt ≤ 35 °C) .
* Categorie 2: licht ontvlambaar (vlampunt < 23 °C en beginkookpunt > 35 °C) .
* Categorie 3: ontvlambaar (vlampunt ≥ 23 °C en ≤ 60 °C) .
* Het (begin)kookpunt is de temperatuur waarbij een vloeistof gasbellen begint te vormen .
* **Oxiderend (GHS03):** Stoffen die zuurstof vrijgeven en zo de verbranding van ander materiaal kunnen veroorzaken of bevorderen, zelfs zonder zelf brandbaar te zijn (bv. natriumchloraat, salpeterzuur) .
* **Gassen onder druk (GHS04):** Samengeperste gassen, vloeibare gassen en sterk gekoelde vloeibare gassen. Deze kunnen exploderen bij verhitting en brandwonden of verwondingen veroorzaken .
* **Corrosief (GHS05):** Stoffen die corrosief zijn voor metalen, de huid, of ernstige oogletsels kunnen veroorzaken. Ze kunnen ook ernstige brandwonden veroorzaken .
* **Giftig (GHS06):** Stoffen en mengsels waarvan een geringe hoeveelheid bij inademing, opname via de mond of huid binnen enkele uren tot een dag schadelijke effecten of de dood kan veroorzaken .
* **Irriterend, sensibiliserend, schadelijk (GHS07):** Stoffen die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met huid of slijmvliezen ontsteking kunnen veroorzaken. Ze kunnen allergische huidreacties, ernstige oogirritatie, schadelijkheid bij inslikken of inademen, en schade aan het milieu veroorzaken .
* **Lange termijn gezondheidsgevaarlijk (GHS08):** Stoffen die kankerverwekkend zijn, erfelijke genetische afwijkingen veroorzaken, gevolgen hebben voor de vruchtbaarheid, of het ongeboren kind schaden .
* **Gevaarlijk voor het milieu (GHS09):** Stoffen die onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar opleveren voor dier en/of natuur, zoals giftigheid voor in het water levende organismen .
Oude, oranje pictogrammen kunnen nog steeds op oudere producten aangetroffen worden .
### 5.4 Onderdelen van een etiket
Een etiket op gevaarlijke stoffen bevat essentiële informatie :
* **Gegevens leverancier:** Informatie over de producent of distributeur .
* **Gevarenpictogrammen:** Visuele aanduidingen van de gevaren .
* **Gevarenaanduiding (H-zinnen):** Codes die de specifieke gevaren van de stof beschrijven .
* **Veiligheidsaanbevelingen (P-zinnen):** Codes die voorzorgsmaatregelen voor veilig gebruik en omgang geven .
* **Nominale hoeveelheid van stof:** De hoeveelheid stof in de verpakking .
* **Productidentificatie:** Naam en identificatie van het product .
### 5.5 H-zinnen (hazard statements)
H-zinnen specificeren de gevaren van een stof en vervangen de vroegere R-zinnen. Ze zijn onderverdeeld in categorieën :
* **Fysische gevaren (H200 - H299):** Deze codes betreffen gevaren zoals explosies (codes 200-210) en ontvlambaarheid (codes 220-230) .
* Voorbeeld: H225: licht ontvlambare vloeistof en damp .
* **Gezondheidsgevaren (H300 - H399):** Deze codes beschrijven schadelijke effecten op de gezondheid .
* Voorbeeld: H334; kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken .
* Voorbeeld: H304: kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terecht komt .
* Voorbeeld: H332: schadelijk bij inademing .
* **Milieugevaren (H400 - H499):** Deze codes adresseren gevaren voor het milieu .
* Voorbeeld: H400; zeer giftig voor in het water levende organismen .
* Voorbeeld: H410: zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen .
### 5.6 P-zinnen (precautionary statements)
P-zinnen geven advies over voorzorgsmaatregelen bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen en vervangen de vroegere S-zinnen. Ze zijn onderverdeeld in :
* **Algemene voorzorgsmaatregelen (P100 - P103):** Algemene adviezen voor veilig gebruik .
* Voorbeeld: P102; buiten het bereik van kinderen houden .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. preventie (P200 - P299):** Maatregelen om blootstelling te voorkomen .
* Voorbeeld: P222; contact met de lucht vermijden .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. reactie (P300 - P399):** Acties te ondernemen na blootstelling of een incident .
* Voorbeeld: P340; De persoon in de frisse lucht brengen en ervoor zorgen dat deze gemakkelijk kan ademen .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. opslag (P400 - P499):** Adviezen voor veilige opslag .
* Voorbeeld: P403; op een goed geventileerde plaats bewaren .
* **Voorzorgsmaatregelen i.v.m. verwijderen (P500 - P599):** Instructies voor de afvoer van afval .
* Voorbeeld: P501A; inhoud/verpakking afvoeren naar gecertificeerde verwerker van afvalstromen .
### 5.7 Kenmerken van gevaarlijke stoffen
* **Carcinogeen:** Kankerverwekkend. Stoffen die veranderingen in het erfelijk materiaal van bestaande cellen veroorzaken, wat tot kanker kan leiden .
* **Mutageen:** Stoffen en preparaten die een blijvende en overdraagbare verandering op het genetisch materiaal kunnen veroorzaken, inclusief schade aan eicellen en zaadcellen .
* **Reprotoxisch:** Toxisch voor de reproductie of voortplanting. Dit omvat mutaties in het erfelijk materiaal die worden doorgegeven aan het volgende geslacht .
### 5.8 Opname in het lichaam
De manieren waarop gevaarlijke stoffen het lichaam kunnen binnendringen worden behandeld .
### 5.9 Gevolgen van blootstelling
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan diverse gevolgen hebben :
* **Acute gevolgen:** Onmiddellijk of plots optredend na blootstelling.
* Voorbeeld Koolmonoxide (H331: giftig bij inademing) .
* **Chronische gevolgen:** Na langdurige blootstelling.
* Voorbeeld remmenreiniger (H315: veroorzaakt huidirritatie; H336: kan slaperigheid of duizeligheid veroorzaken) .
### 5.10 Grenswaarden blootstelling
Grenswaarden voor blootstelling aan chemische agentia definiëren de maximaal toelaatbare concentraties. Deze worden vaak aangeduid als :
* **MAC (Maximaal Aanvaardbare Concentratie)**
* **TLV (Threshold Limit Values)**
* **TGW (Toelaatbare Grens Waarden)**
Deze waarden vertegenwoordigen de gemiddelde concentratie waaraan een werknemer 8 uur per dag, gedurende zijn gehele loopbaan mag worden blootgesteld zonder ziek te worden. Een korte tijdswaarde is een piekblootstelling gedurende 15 minuten, maximaal 4 keer per dag, met minimaal 60 minuten tussen de pieken .
> **Tip:** De grenswaarde is de gemiddelde concentratie waarvoor geldt dat blootstelling gedurende 8 uur per dag en de volledige loopbaan zonder ziekte kan plaatsvinden .
>
> **Voorbeeld:** 1000 ppm = 1000 ml/m³ = 0,1 vol %; 100 ppm = 100 ml/m³ = 0,01 vol% = 100 mg/kg .
### 5.11 Veiligheidsinformatieblad (SDS)
Het veiligheidsinformatieblad (SDS) is opgesteld conform Europese verordeningen zoals REACH (1907/2006) en CLP (1272/2008). Het wordt in de taal van de gebruiker opgesteld en heeft een bewaartermijn van 10 jaar na laatste gebruik. Het SDS volgt een vastgelegd formaat volgens bijlage II van verordening 453/2010 .
De inhoud van een SDS is gestructureerd in 16 secties :
1. Identificatie van de stof of het mengsel en van de onderneming .
2. Identificatie van de gevaren .
3. Samenstelling en informatie over de bestanddelen .
4. Eerste hulp maatregelen (EHBO) .
5. Brandbestrijdingsmaatregelen .
6. Maatregelen bij accidenteel vrijkomen van de stof of het mengsel .
7. Hantering en opslag .
8. Maatregelen voor de beheersing van blootstelling/persoonlijke bescherming (PBM) .
9. Fysische en chemische eigenschappen .
10. Stabiliteit en reactiviteit .
11. Toxicologische informatie .
12. Ecologische informatie .
13. Instructies voor verwijdering (afval) .
14. Informatie met betrekking tot het vervoer .
15. Wettelijke verplichte informatie .
16. Overige informatie .
> **Voorbeeld:** Het SDS voor terpentine bevat informatie over identificatie, gevaren (H- en P-zinnen), eerste hulp, brandbestrijding, PBM, fysische/chemische eigenschappen en transport .
### 5.12 ADR-regelgeving
ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) reguleert het transport van gevaarlijke stoffen over de weg .
* **UN-nummer:** Een viercijferig nummer dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens transport. Voorbeelden zijn 1202 (Stookolie) en 1203 (Benzine) .
* **Klassen van gevaar:** De ADR-regelgeving kent verschillende klassen voor gevaren, waaronder:
* Klasse 2: Vrijkomen van gas als gevolg van druk of een chemische reactie .
* Klasse 3: Brandbaarheid van vloeistoffen (dampen) en gassen of zelfverhitting vatbare stoffen .
* Klasse 4: Brandbaarheid van vaste stoffen of zelfverhitting vatbare vaste stof .
* Klasse 5: Oxiderende en brand bevorderende werking .
* Klasse 6: Giftigheid en besmettingsgevaar .
* Klasse 7: Radioactiviteit .
* Klasse 8: Bijtende werking .
* Klasse 9: Gevaar voor spontane heftige reactie .
* **Hoofd- en neveneigenschap:** De eerste cijfer van een ADR-code duidt de hoofdeigenschap aan, gevolgd door eventuele neveneigenschappen. Een verdubbeling van een cijfer duidt op een versterking van het gevaar .
### 5.13 De gevarendiamant
De gevarendiamant, ook wel bekend als het NFPA 704-systeem, biedt aanvullende productinformatie door middel van een cijfer- en kleurcode verdeeld over vier vierkanten die samen een ruit vormen. Dit systeem maakt het mogelijk om direct de gevaren bij ongevallen met gevaarlijke stoffen te herkennen .
De vier vakken hebben specifieke kleuren en cijfercodes van 0 tot 4, waarbij een hoger cijfer groter gevaar aangeeft .
* **Blauw (gezondheidsgevaar):** Geeft het gevaar voor persoonlijke gezondheid aan.
* 0: Absoluut geen risico .
* 4: Ernstige verwondingen, zelfs kans op sterven door korte blootstelling .
* **Rood (brandgevaar/ontvlambaarheid):** Geeft de mate van brandgevaar aan.
* 0: Niet ontvlambaar .
* 4: Sterk ontvlambaar, een klein vonkje kan al tot ontbranding leiden .
* **Geel (reactiviteit):** Geeft de neiging van de stof om chemisch te reageren aan.
* 0: Een stabiele stof die niet chemisch reageert .
* 4: Een instabiele stof die bij een kleine stoot of schok kan exploderen .
* **Wit:** Bevat belangrijke extra informatie, meestal in lettercodes of symbolen.
* **Letters:** COR (corrosieve stof), BIO (biologische stof), OX (oxiderende stof) .
* **Symbolen:** Bijvoorbeeld een symbool dat aangeeft dat niet geblust mag worden met water, of een symbool voor radioactiviteit .
### 5.14 Kleurcodering van gasflessen
De kleuren op de schouders van gasflessen geven de primaire eigenschappen van het gas aan volgens de norm EN 1089-3-2011-10. De cilindermantel is voor industriële gassen meestal grijs, tenzij het een medisch gas betreft (witte mantel) .
Belangrijke kleurcoderingen op de schouder geven het gevaar aan :
* **Geel:** Giftig en/of corrosief .
* **Rood:** Brandbaar .
* **Lichtblauw:** Oxiderend .
* **Lichtgroen:** Inert (gaat geen chemische reactie aan, bv. stikstof) .
Enkele veelgebruikte industriële gassen met hun halskleur:
* Zuurstof: wit .
* Menggas: lichtgroen .
* Argon: donkergroen .
* Acetyleen: kastanjebruin .
* Stikstof: zwart .
Deze kleurherkenning geldt enkel voor industriële gasflessen, niet voor brandblussers of duikflessen .
### 5.15 Wijze van opslaan
Gevaarlijke stoffen kunnen op verschillende manieren worden opgeslagen, waaronder in verplaatsbare recipiënten (veiligheidskast, open of gesloten lokaal), rechtstreeks in de grond, of in tanks .
#### 5.15.1 Scheiding van gevaarlijke (vloei)stoffen
Er gelden afstandsregels voor de bovengrondse opslag van gevaarlijke (vloei)stoffen, zoals vastgelegd in VLAREM II hoofdstuk 5.17. De scheidingsafstand hangt af van de gevarencombinatie van de te scheiden stoffen .
* **Voorbeeld:** Stof A (milieugevaarlijk GHS09, brandgevaarlijk GHS02) en Stof B (bijtend GHS05, lange termijn gezondheidsschadelijk GHS08). Prioriteit GHS02 voor stof A en GHS05 voor stof B leiden tot een scheidingsafstand van 1 meter .
#### 5.15.2 Opslag in veiligheidskasten
Veiligheidskasten zijn speciaal ontworpen metalen kasten voor het opslaan van recipiënten met ontvlambare en brandbare vloeistoffen. Ze bieden weerstand tegen brand en moeten zelfsluitend zijn in geval van brand .
* **Maximale opslagvolume:** Dit moet gerespecteerd worden in functie van de lekbak .
* Grote opvangbak/lekkebak: Minimaal de inhoud van het grootste recipiënt EN minimaal 25% van het totaal opgeslagen volume .
* Elk compartiment moet voorzien zijn van een lekbak .
* **Ventilatie:** Moet voorzien zijn rechtstreeks naar buiten, gebaseerd op de risicoanalyse .
### 5.16 Antigifcentrum
Het Antigifcentrum waarschuwt voor gevaarlijke stoffen in aantrekkelijk ogende producten zoals wascapsules en vaatwastabletten. Kinderen kunnen deze verwarren met snoep, wat gevaarlijke innames kan veroorzaken .
> **Tip:** Wees extra alert op producten die voor kinderen aantrekkelijk kunnen zijn, vooral als ze gevaarlijke stoffen bevatten .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vlamoverslag (flash-over) | Dit is het plotseling geheel in brand raken van een ruimte, veroorzaakt door de opeenstapeling van hete rookgassen die de zelfontbrandingstemperatuur bereiken. |
| Vlampunt | De minimumtemperatuur waarbij voldoende ontvlambare gassen worden gevormd om tot ontbranding te komen bij de aanwezigheid van een ontstekingsbron. Dit punt is specifiek voor elke brandbare stof. |
| Zelfontbrandingstemperatuur | De minimumtemperatuur waarbij een materiaal spontaan ontbrandt zonder dat er een externe ontstekingsbron nodig is. Deze temperatuur is afhankelijk van het product. |
| Brandreactie | Beschrijft hoe een materiaal zich gedraagt tijdens het ontstaan en de verspreiding van een brand in een gebouw. Goede brandreactie is gewenst voor materialen die niet bijdragen aan brandverspreiding. |
| Brandweerstand (brandwerendheid) | Een maat voor hoe lang een bouwelement zijn functie behoudt bij een volledige brandontwikkeling. Dit wordt uitgedrukt in uren of minuten en omvat criteria zoals draagvermogen (R), vlamdichtheid (E) en thermische isolatie (I). |
| Passieve veiligheid | De 'hardware' in brandbeveiliging, zoals de brandweerstand van de structuur en wanden, die de stabiliteit van een gebouw garandeert en de verspreiding van vuur en rook beperkt. |
| Actieve veiligheid | De 'software' van brandbeveiliging, waaronder branddetectie, rook- en warmteafvoersystemen (RWA), sprinklers en automatische doormeldingen. |
| Blussen | Het proces van het bestrijden van brand door één of meer elementen van de branddriehoek (brandbare stof, zuurstof, energiebron) weg te nemen. |
| Brandklasse A | Branden van vaste stoffen, zoals hout, papier, textiel, en kunststoffen. Deze materialen kunnen blijven smeulen nadat de vlammen gedoofd zijn. |
| Brandklasse B | Branden van vloeistoffen of stoffen die door warmte vloeibaar worden, zoals benzine, alcohol, oliën en verf. |
| Brandklasse C | Branden met gas als brandstof, zoals propaan, butaan, methaan en acetyleen. Gevaarlijk door mogelijke explosies van gasflessen. |
| Brandklasse D | Branden van ontvlambare metalen, zoals magnesium, kalium en aluminium. Sommige metalen reageren heftig met water. |
| Brandklasse E | Branden aan elektrische installaties, zoals computers, printers en elektriciteitskasten. Er is elektrocutiegevaar aanwezig. |
| Brandklasse F | Branden van vetten en oliën, zoals in frituurpannen. Deze branden vereisen speciale blusmiddelen en brengen bijzondere risico's met zich mee. |
| Veiligheidspiramide | Een concept dat de verschillende niveaus van veiligheid binnen een organisatie weergeeft, van basisveiligheid tot geavanceerde maatregelen. |
| Vitale 8 | Acht essentiële stappen die gevolgd moeten worden voor het veilig werken aan machines en elektrische installaties, inclusief voorbereiding, scheiden van energiebronnen, vergrendelen, controleren, aarden, afbakenen, vrijgeven en opnieuw inschakelen. |
| Lock Out - Tag Out (LOTO) | Een procedure voor het beheersen van gevaarlijke energie tijdens reparatie en onderhoud. Het houdt in dat energie-isolerende apparatuur wordt vergrendeld en getagd om te voorkomen dat machines onbedoeld worden bediend. |
| Gevaarlijke energie | Verschillende vormen van energie die potentieel schadelijk kunnen zijn, waaronder elektrisch, mechanisch, hydraulisch, pneumatisch, stoom en gas. |
| CE-markering | Een conformiteitsmarkering die aangeeft dat een product voldoet aan de essentiële veiligheidseisen van de EU-richtlijnen, zoals de ATEX-richtlijn. |
| Explosieveiligheid | Maatregelen om het ontstaan van explosies te voorkomen, met name in omgevingen waar ontvlambare gassen, dampen, nevels of stofwolken aanwezig kunnen zijn. |
| Explosiegrenzen (LEL en UEL) | De grenzen van de concentratie van een brandbare stof in lucht waartussen een mengsel kan ontploffen (Lower Explosion Limit en Upper Explosion Limit). |
| Stofexplosie | Een explosie die optreedt wanneer een brandbare vaste stof in zeer fijne deeltjes (poedervorm) met lucht wordt vermengd en ontstoken wordt. |
| Gasexplosie | Een explosie die plaatsvindt wanneer brandbare gassen zich vermengen met lucht en de concentratie binnen de explosiegrenzen valt, waarna een ontstekingsbron de explosie veroorzaakt. |
| ATEX | Een afkorting die verwijst naar 'Atmosphères Explosibles', de Europese richtlijnen voor apparatuur en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik in explosiegevaarlijke omgevingen. |
| Zonering (explosiezones) | De indeling van gebieden op basis van de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer (Zones 0, 1, 2 voor gassen; Zones 20, 21, 22 voor stof). |
| Lichtscherm | Een optisch beveiligingssysteem dat gevaarlijke zones afschermt met een infrarood lichtstraal, waardoor een veilige zone wordt gecreëerd en fysieke afschermingen vervangen kunnen worden. |
| Veiligheidsafstand | De minimale afstand die aangehouden moet worden tussen een gevarenzone en de positie van een beveiligingsinrichting (zoals een lichtscherm), om voldoende tijd te geven voor de machine om te stoppen na detectie van een persoon of object. |
| Muting | Een functie van een lichtscherm die de beveiliging tijdelijk uitschakelt, zodat producten de gevaarlijke zone kunnen betreden of verlaten, terwijl personen worden geweerd. |
| Blanking | Een functie van een lichtscherm die toestaat dat een beperkt aantal opeenvolgende stralen wordt onderbroken zonder dat het lichtscherm reageert, om te voorkomen dat bewegende machineonderdelen de beveiliging activeren. |
| Gevaarlijke stof | Een stof die letsels, schade of hinder kan veroorzaken aan personen, installaties, gebouwen of het milieu. |
| Gevaarpictogrammen (GHS) | Gestandaardiseerde symbolen die de aard van het gevaar van een chemische stof aangeven, zoals explosief, ontvlambaar, oxiderend, giftig, corrosief, etc. |
| H-zinnen (Hazard) | Gevarenaanduidingen die de specifieke gevaren van een chemische stof beschrijven, zoals 'licht ontvlambaar' of 'giftig bij inademing'. |
| P-zinnen (Precautionary) | Voorzorgsmaatregelen die aangeven hoe om te gaan met een gevaarlijke stof, zoals 'buiten bereik van kinderen houden' of 'in de frisse lucht brengen'. |
| Veiligheidsinformatieblad (SDS) | Een document dat uitgebreide informatie bevat over de gevaren, samenstelling, eerste hulpmaatregelen, hantering, opslag en verwijdering van een gevaarlijke stof. |
| ADR | Een internationale overeenkomst inzake het grensoverschrijdend vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. |
| Gevarendiamant (NFPA 704) | Een vierdelig systeem (blauw, rood, geel, wit) met cijfercodes die de mate van gevaar voor gezondheid, brandgevaar, reactiviteit en specifieke gevaren van een stof aangeven. |
| Branddriehoek | De drie essentiële elementen die nodig zijn voor het ontstaan van een brand: brandbare stof, zuurstof en een energiebron (warmte). |
| Veiligheidskast | Een speciale, brandwerende kast voor de veilige opslag van recipiënten met ontvlambare en brandbare vloeistoffen. |