Cover
立即免费开始 2220139888333.pdf
Summary
# Het kind en zijn levensbeschouwelijke en religieuze groei
Dit deel van het studiemateriaal verkent de spiritualiteit van kinderen, hun religieuze ontwikkeling en het belang van kindertheologie voor een effectieve godsdienstles [24](#page=24) [25](#page=25).
### 2.1 Inleiding
In een complexe en diverse samenleving is het cruciaal om kinderen te begeleiden in hun levensbeschouwelijke groei om hen te vormen tot verdraagzame en gelukkige individuen. Godsdienstonderwijs richt zich nu op de maatschappelijke diversiteit en de vervreemding van religieuze tradities. Elk kind heeft recht op morele en spirituele persoonsvorming, waarbij de opvoeder een hoopvol perspectief moet blijven bieden. De mens is een religieus wezen, wat kan worden vertaald als 'verbondenheid' (religare). Levensbeschouwing is cultureel bepaald, terwijl spiritualiteit universeel is en ons verbindt [24](#page=24) [25](#page=25).
### 2.2 Wat is spiritualiteit?
Spiritualiteit is afgeleid van het Latijnse 'spiritus' (geest) en 'spirare' (ademen). Het verwijst naar datgene wat ons ademruimte geeft, levenskracht, inspiratie of bezieling. Voor gelovigen omvat spiritualiteit de relatie met het Hogere (God); voor ongelovigen gaat het om verbondenheid met het inspirerende in of buiten de mens [26](#page=26).
Spiritualiteit kent twee aspecten:
1. **Religieuze verbondenheid:** Dit omvat decentralisatie, dankbaarheid en openheid naar het mysterie. Decentralisatie betekent het loskomen van het zelf en je richten op het grotere geheel [26](#page=26).
2. **De spirit van waaruit je leeft:** Dit is wat je kracht geeft en inspireert, de bezieling waarmee je in het leven staat [26](#page=26).
Carlos Desoete vergelijkt het leven met een appel, waarbij het 'klokhuis' staat voor de kern, de ziel van ons leven, en de diepste kracht en inspiratie [27](#page=27).
Tegenwoordig is er in onze meritocratische maatschappij weinig ruimte voor religieuze ervaringen en spiritualiteit. De autonome mens is op zichzelf gericht en mist vaak dankbaarheid. Spiritualiteit is daarom geen luxe, maar een basisbehoefte, en kinderen hebben recht op spiritueel welzijn [28](#page=28).
### 2.3 Spiritualiteit en religiositeit bij kinderen (Nye, 2015)
Kinderen zijn vaak sneller en sterker begeesterd door de schoonheid van dingen, wat hen aanzet tot vragen. In tegenstelling tot volwassenen ervaren kinderen nog een sterkere verbondenheid en staan ze open voor religieuze ervaringen. Ze ervaren het 'heilige' en zijn vol verwondering [28](#page=28) [29](#page=29).
Rebecca Nye stelt dat kinderen van nature een spiritualiteit hebben die gekoesterd moet worden. Kinderspiritualiteit is het natuurlijke vermogen tot (al dan niet bewuste) gewaarwording van iets heiligs in levenservaringen, waarbij het 'heilige' het mysterieuze in de werkelijkheid betekent. Kinderen hebben een groter relationeel bewustzijn en voelen zich meer deel van het grotere plaatje [29](#page=29).
In godsdienstlessen gaat het erom kinderen taal aan te bieden om over eigen vragen en ervaringen te communiceren, en hen te helpen zoeken naar antwoorden [29](#page=29).
Rebecca Nye introduceert het acroniem S.P.I.R.I.T. als richtlijnen voor leerkrachten om bewust om te gaan met de spiritualiteit van kinderen:
* **S**pace (ruimte): Het belang van zowel fysieke (verzorgde godsdiensthoek, kijktafel, klasschikking) als emotionele ruimte (kinderen kunnen zichzelf zijn, zich veilig voelen) [30](#page=30).
* **P**rocess (proces): Groei in spiritualiteit gaat over het proces, niet enkel het resultaat. Het leren wordt gezien als een activiteit van de totale persoon (kennen, kunnen, zijn) [30](#page=30).
* **I**magination (verbeelding): Kinderen zijn rijk aan verbeelding, die gebruikt kan worden om taal te vinden voor het mysterieuze en spirituele. Beelden en symbolen helpen kinderen mondig te maken, maar mogen niet vastgezet worden [31](#page=31).
* **R**elationship (relatie): De relatie tussen leerlingen onderling en met de leerkracht is cruciaal. Respectvolle relaties, respectvolle communicatie en samenwerken bevorderen dat kinderen zich belangrijk en serieus genomen voelen [31](#page=31).
* **I**ntimacy (intimiteit): Zonder intimiteit of geborgenheid is er geen spiritueel leven. Kinderen kunnen pas zichzelf zijn als ze zich veilig en gewaardeerd voelen. Een belangrijke afspraak is vertrouwelijkheid binnen de klasgroep [32](#page=32).
* **T**rust (vertrouwen): Vertrouwen is de basis voor elk goed gesprek en hangt samen met intimiteit. Dit omvat vertrouwen in elkaar, in het groeiproces van kinderen, en in de kracht van het Woord. Kinderen ervaren vertrouwen wanneer ze serieus genomen worden [32](#page=32).
### 2.4 De evolutie in de religieuze ontwikkeling van het kind volgens de godsdienstpsychologie (Leterme, 2012)
#### 2.4.1 Onderdeel van de beginsituatie
De religieuze ontwikkeling van het kind verloopt in verschillende stappen en vormt een deel van de beginsituatie van de godsdienstles. Religieuze ontwikkelingspsychologie onderzoekt de verschillende manieren van geloven per leeftijd, rekening houdend met de uniciteit van elk individu en de voortdurende beweging in geloof. Het kennen van de kinderen, hun interesses en referentiekader is essentieel voor het aanbieden van impulsen die aanspreken [33](#page=33).
#### 2.4.2 De evolutie in de religieuze ontwikkeling van het kind
De ontwikkeling van godsbeelden en levensbeschouwelijk denken hangt samen met de totale ontwikkeling van het kind (bv. taal, abstract denken, sociale ontwikkeling). Kinderen tot ongeveer 12 jaar geloven participatief, samen met anderen (hun ouders). Ze geloven nog letterlijk, hoewel ze rond 10 jaar kritischer beginnen denken [33](#page=33).
##### 2.4.2.1 Van 2 tot 5 jaar: de peuter en de kleuter
Kleuters stellen veel 'waarom'-vragen en zoeken duidelijkheid over hun plaats in de wereld. Ze denken concreet en begrijpen nog geen abstracte taal. Ze projecteren hun eigen zelf op anderen en zijn nog niet echt egocentrisch in de zin van zich in andermans positie kunnen verplaatsen [34](#page=34).
Als de omgeving niet over God spreekt, ervaren kleuters religieuze ervaringen in een sfeer van mysterie. Ze accepteren gemakkelijk dat God bestaat en kunnen gemakkelijk schakelen tussen realiteit en religieuze verbeelding (magisch realisme). Ze ontwikkelen een antropomorfe voorstelling van God, die meespeelt in hun wereld. Het ouderbeeld en godsbeeld gaan in elkaar over. Het is belangrijk de beelden die het kind heeft niet vast te zetten, maar te openen voor groei [34](#page=34).
Het kind wil met gebed macht uitoefenen op God, die wordt gezien als vervuller van wensen, een soort Sinterklaas. Het kind zoekt bij God als Vader vooral geborgenheid, wat essentieel is voor jonge kinderen. Erik Erikson introduceerde de term 'basic trust', waarbij vroege ervaringen de grondhouding bepalen. De moederfiguur, die warmte, geborgenheid en vertrouwen aanreikt, speelt hierin een sleutelrol [35](#page=35).
##### 2.4.2.2 Van 6 tot 12 jaar: het lagere schoolkind
In de eerste graad komt het Sinterklaasgodsbeeld nog voor, waarbij kinderen op zoek zijn naar geborgenheid. Door de ontwikkeling van taal en abstract denken onderscheiden kinderen geleidelijk realiteit en fantasie. Ze stellen kritische vragen en bekijken de wereld minder egocentrisch, gericht op leeftijdsgenoten [35](#page=35).
Rond 9-10 jaar rekenen kinderen af met Sinterklaas en de Paasklokken, en ontwikkelt het kritisch denken zich sterk. Ze krijgen een voeling voor 'de tweede taal' en symbolen. Veel kinderen hebben een grote behoefte om te filosoferen en theologiseren, ontwikkelen eigen godsvoorstellingen en zijn nieuwsgierig naar andermans opvattingen [36](#page=36).
Spraken over God gebeurt nog overwegend in antropomorfe beelden: God zorgt voor mensen als een vader en moeder. In de tweede graad kan het godsbeeld meer worden ingevuld met kenmerken van de leerkracht, maar ook ontdekken kinderen de beperkingen van opvoeders, wat leidt tot een ruimer, universeler godsbeeld: God als de macht van het goede, de liefde [36](#page=36).
Bij de opdracht om God te tekenen, ziet men vaak een Palestijnse man (verwarring met Jezus), een koning, een Sinterklaasgod, maar ook symbolische tekeningen. De figuur van Jezus van Nazareth wordt belangrijker, als toonbeeld van hoe God is, vooral in zijn relatie tot medemensen. Het kind ontgroeit egocentrisme en ontdekt de medemens als 'anders' en 'interessant', verlangend naar verbondenheid [37](#page=37).
Vanaf de derde graad (12-plussers) zoekt het kind ernaar "het anders-zijn" van God uit te drukken, in combinatie met zijn zorgend godsbeeld. Het perspectief wordt 'wereldwijd' (wij, alle levende wezens, iedereen). Dit gaat gepaard met een groeiend verantwoordelijkheidsgevoel voor de samenleving en het 'bouwen aan een betere wereld'. Kinderen kunnen enthousiast gemaakt worden voor maatschappelijke problemen. Ze beseffen dat geloof in God te maken heeft met "de wereld van God" of het Rijk van God, maar ook hun eigen beperkingen om dit te realiseren zonder Gods hulp. In het zesde leerjaar leren zij die "kracht van God" begrijpen als de Geest die geschonken wordt [37](#page=37).
Wanneer kinderen kritischer denken, bevragen ze de grootsheid van God en de rol van de mens. Ze worden onafhankelijker en ervaren dat ze zelf dingen kunnen veroorzaken. Geloven probeert men te beïnvloeden via bidden en smeken, maar als dit niet direct werkt, kunnen negatieve gevoelens tegenover God ontstaan. Gesprekken over ervaringen en godsbeelden zijn daarom belangrijk [38](#page=38).
### 2.5 Het belang van kindertheologie (KULeuven, 2012), (Valstar J. (red.), 2015)
Kindertheologie maakt gebruik van de methodiek van kindfilosofie. Zowel filosoferen als theologiseren gaan uit van een 'actief denkend wezen dat uit zichzelf een samenhang probeert te geven aan de wereld'. De methode is dat kinderen en hun vragen serieus genomen worden en niet te snel beantwoord worden. Kinderen hebben de competentie om zelf antwoorden te zoeken en mogen niet afgeremd worden in hun zoekproces [38](#page=38).
Kindertheologie kent drie belangrijke en complementaire dimensies:
* **Een theologie VAN kinderen:** Dit betreft het denken van de kinderen zelf over het thema of de vraag, waarbij ze hun eigen antwoorden formuleren op basis van hun ervaringen, taal, denkbeelden en fantasie. De leerkracht treedt hier op als **Getuige** [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Een theologie MET kinderen:** Dit omvat de onderwijsleerprocessen waarin leerkracht en leerling verkennen en verdiepen door uitwisseling van gedachten, opvattingen en kennis. Deze gesprekken zijn open en dagen leerlingen uit hun ideeën te verwoorden, onderzoeken en bespreken. De leerkracht treedt hier op als **Moderator** [39](#page=39).
* **Een theologie VOOR kinderen:** Hier ligt de focus op het aanreiken van inhoud, taal en levensbeschouwelijke inzichten. De leerkracht biedt materiaal (bijbel, inzichten, verschillende standpunten) om antwoorden te herdenken en verrijken. De inbreng is gericht op kinderen en sluit aan bij hun denken en leefwereld. De leerkracht treedt hier op als **Specialist** [39](#page=39).
De kern van de godsdienstles is niet pure kennisoverdracht, maar het helpen zoeken naar antwoorden op een zinvolle en persoonlijke manier [40](#page=40).
---
# De opbouw en didactiek van de godsdienstles
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de opbouw en didactiek van de godsdienstles, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2 De opbouw en didactiek van de godsdienstles
Dit deel bespreekt de structuur van een godsdienstles, de lesvoorbereiding, het belang van de beginsituatie, het creëren van een passende sfeer, en de rol van rituelen en gebeden binnen het vak rooms-katholieke godsdienst.
### 2.1 Het leerplan en de opbouw van een les
Het geactualiseerde leerplan rooms-katholieke godsdienst, dat ingaat vanaf september 2025, is noodzakelijk door veranderingen in de maatschappelijke context en de school. Het hoofddoel van het vak is om kinderen in de plurale samenleving te ondersteunen in het ontdekken en vormgeven van hun identiteit en in hun groei als mens, in dialoog met de katholieke traditie. Het vak gaat over het leven zelf en biedt ruimte voor existentiële vragen zoals de plaats van de mens, leven en dood, zingeving en God. In een geseculariseerde maatschappij leggen kinderen en jongeren vaak zelf hun levensbeschouwelijke puzzel, waarbij het aanbieden van bouwstenen vanuit religies, zinverhalen en theologische gesprekken essentieel is. Het vak vertrekt vanuit een katholiek voorkeursperspectief waarin de relatie met God centraal staat, maar richt zich tot alle kinderen, ongeacht hun achtergrond. Het doel is niet catechese, maar het stimuleren van zelfreflectie, levensbeschouwelijke groei en interlevensbeschouwelijke vaardigheden [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 2.1.1 Een integrale benadering vanuit drie perspectieven
Het godsdienstonderwijs wordt concreet vormgegeven door het verbinden van drie perspectieven:
1. **Het perspectief van de context/pluraliteit**: Dit nodigt uit om na te gaan wat er in de wereld van vandaag aan betekenis oplicht en richt de blik van kinderen op de wereld. Het benut de diversiteit in de samenleving als oefenkansen voor interlevensbeschouwelijke dialoog en samenleven. Het doel is te leren 'van' andere overtuigingen, wat leidt tot respect en waardering voor diversiteit [45](#page=45).
2. **Het perspectief van het christelijk geloof/traditie**: Dit perspectief biedt de katholieke geloofstraditie als gesprekspartner. Het leidt tot kennis over de traditie, religieuze geletterdheid en begrip van de cultuur. Het biedt kansen om zingevingsvragen te bespreken aan de hand van Bijbelverhalen, geloofsfiguren, rituelen, symbolen en kunst. Het geeft de visie op mens en wereld vanuit de christelijke traditie, wat kinderen kan helpen nadenken over hun eigenheid [45](#page=45) [46](#page=46).
3. **Het perspectief van de leerling/identiteit**: Dit perspectief richt zich op het persoonlijke levensverhaal, de levenservaringen en -vragen, en het zoeken naar zin en betekenis van het kind. Het wil de 'binnenkant' van het kind ontwikkelen en innerlijk voedsel aanreiken, in dialoog met de katholieke geloofstraditie en de bredere context [46](#page=46).
Deze drie perspectieven moeten met elkaar verweven worden, waarbij ze elkaar kunnen aanvullen, versterken of kritisch bevragen. Dit creëert een rijke pedagogische omgeving door de 'integrale benadering' [44](#page=44) [46](#page=46).
#### 2.1.2 De 10 intenties van het leerplan
Het leerplan wordt gestuurd door 10 intenties, die dienen als uitgangspunt en toetssteen voor de lesvoorbereiding [46](#page=46):
1. **Een ‘integrale benadering’**: De drie perspectieven treden in wisselwerking, al dan niet in een vaste volgorde, en moeten met elkaar in dialoog treden [46](#page=46).
2. **Hermeneutisch-communicatief werken**: Kinderen worden uitgenodigd om betekenis te interpreteren binnen de drie perspectieven en in hun wisselwerking. Hermeneutiek gebeurt steeds in een communicatief proces, waarbij levensbeschouwelijke verschillen worden erkend, geëxpliciteerd en gewaardeerd. Dit leidt tot bewuster worden van levensbeschouwelijke keuzes en het ontdekken van nieuwe inzichten en betekenissen. De leraar fungeert hierbij als moderator. De godsdienstles is een dynamisch gebeuren dat identiteitsvorming stimuleert [47](#page=47) [48](#page=48).
3. **De negatieve theologie**: Deze stelt dat we God alleen kunnen omschrijven door te zeggen wat hij niet is, omdat God een mysterie blijft en groter is dan men zich kan voorstellen. Geloven is een zoekproces, met ruimte voor worsteling, twijfel en het niet-weten [49](#page=49).
4. **Een suikerspintheologie dient te worden vermeden**: Geloof mag niet enkel als eenzijdig positief worden voorgesteld. Het 'tegendraadse' van het christelijke verhaal en spanningen mogen aan bod komen [49](#page=49).
5. **Aandacht voor de theologie van de onderbreking en de kwetsbaarheid**: Een 'onderbreking' kan een vindplaats van God zijn. God kan ook in het kwetsbare worden gevonden [50](#page=50).
6. **Aandacht voor de context vandaag**: Actualiteit en gebeurtenissen uit het dagelijkse leven nodigen uit tot levensbeschouwelijke reflectie. Het vak gaat na hoe de wereld van vandaag, met haar context en pluraliteit, horizonten opent voor het hermeneutisch-communicatieve proces [50](#page=50).
7. **De interlevensbeschouwelijke competenties (ILC) en de interlevensbeschouwelijke dynamiek**: Stimuleren van dialoog tussen kinderen om begrip en respect te bevorderen. De beweging van 'starting home, crossing over en coming back home' is hierbij belangrijk [51](#page=51) [52](#page=52).
8. **Het leerplan streeft ernaar de levensbeschouwelijke capaciteiten van kinderen te versterken**: De stem van het kind staat centraal. Er wordt ingezet op het kind als totale persoon (hoofd, hart, handen, geest), met aandacht voor creativiteit, symboolgevoeligheid, rituelen, verbondenheid en verwondering [52](#page=52) [53](#page=53).
9. **Het belang van betekenisvolle rituelen en symbolen**: Symbolen en rituelen verbinden mensen met zichzelf, elkaar, de wereld en het transcendente, en geven taal aan het 'onuitsprekelijke' [53](#page=53).
10. **De positie van de leraar**: De leraar is een zoekend persoon, getuige, specialist en moderator. Authenticiteit, verdieping in de inhoud en het modereren van het levensbeschouwelijke communicatieproces zijn cruciaal [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 2.1.3 Structuur van het leerplan
Het leerplan is opgebouwd uit transversale terreinen, terreinen met terreindoelen en ingrediënten vanuit de drie perspectieven [54](#page=54).
* **Transversale terreinen**: Dit zijn 10 domeinen waar levensbeschouwelijke groei mogelijk is, elk over een spanningsboog tussen twee basiselementen. Ze gelden voor alle graden, maar krijgen per graad een andere invulling door de gekoppelde terreinen [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Terreinen**: Dit zijn brede gebieden van het menselijk bestaan waarbinnen zinvragen aan bod komen. Ze vormen het kader voor lessenreeksen (thema's) en zijn universeel menselijk; de christelijke inbreng komt van de ingrediënten van het perspectief traditie. Per graad zijn er 10 + 4 terreinen, waarvan de eerste tien verdeeld worden over twee leerjaren [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Terreindoelen**: Per terrein zijn er zes terreindoelen die aangeven wat nagestreefd wordt vanuit een integrale benadering. Deze doelen worden geformuleerd met terugkerende werkwoorden die zowel cognitieve als affectieve, levensbeschouwelijke en spirituele dimensies aanspreken [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Ingrediënten**: Per perspectief worden ingrediënten aangereikt, waarvan twee normatief en twee ondersteunend zijn [60](#page=60).
### 2.2 De lesvoorbereiding
Een gedegen lesvoorbereiding is essentieel voor een samenhangende godsdienstles.
#### 2.2.1 Het onderwerp binnen de terreinen
Het onderwerp van de les moet ingepast worden binnen een van de terreinen van het leerplan. Dit kan door een opgegeven onderwerp in te passen in een terrein of door vanuit een terrein een thema te ontwikkelen. Terreinen zijn brede gebieden waarbinnen zinvragen aan bod komen [63](#page=63) [64](#page=64).
#### 2.2.2 Brainstormen bij het onderwerp van de les
Bij het brainstormen zijn er twee situaties:
* **Onderwerp opgegeven door mentor**: Zoek uit in welk terrein het verhaal of thema past. Koppel een terreindoel aan (liefst) drie ingrediënten (één uit elk perspectief) voor een integrale aanpak. Werk van de verdiepende fase naar de andere fasen (verkennen, sfeerschepping, verankering) [65](#page=65).
* **Terrein opgegeven door mentor**: Lees de terreintekst, doelen en ingrediënten. Bedenk een concreet onderwerp en koppel dit aan doelen en ingrediënten voor een integrale benadering. Bedenk de verdiepende fase als startpunt voor de opbouw van de les [65](#page=65).
Oude methodes voldoen niet meer aan het nieuwe leerplan; kritische evaluatie van nieuwe methodes is nodig [66](#page=66).
#### 2.2.3 De beginsituatie bepalen
Het bepalen van de beginsituatie van de klas en de leerlingen is cruciaal voor het vaststellen van de hermeneutische knooppunten. Belangrijke aandachtspunten zijn [66](#page=66):
* Aanwezige godsdiensten/levensbeschouwingen en hun raakpunten met het onderwerp [67](#page=67).
* Levensbeschouwelijke en religieuze ontwikkeling van het kind (leeftijdsgroep) [67](#page=67).
* Betekenis van het onderwerp voor de leerlingen en raakpunten met hun leefwereld [67](#page=67).
* Eerdere ervaringen van de leerlingen met het onderwerp [67](#page=67).
* Mogelijkheid om het onderwerp op niveau van de leerlingen te brengen [67](#page=67).
* Omgeving waarin de kinderen leven [67](#page=67).
* Specifieke informatie met betrekking tot het onderwerp (bijv. verlieservaringen, klasdynamieken) [68](#page=68).
#### 2.2.4 Leerplandoelen en ingrediënten
Eindtermen zijn niet van toepassing op godsdienst. Per terrein zijn er zes terreindoelen, die gekoppeld moeten worden aan één ingrediënt uit elk van de drie perspectieven. Deze leerplandoelen worden vertaald naar lesdoelen en doelen per lesfase [68](#page=68).
**Aandachtspunten bij het formuleren van lesdoelen**:
* Doelen beschrijven wat bereikt moet worden, niet de werkvorm. Ze zijn concreet geformuleerd in waarneembaar leerlingengedrag [69](#page=69).
* Doelen bevatten zo veel mogelijk leerinhoud [69](#page=69).
* Inhoudsloze doelen die slaan op algemene basisattitudes vermijden; deze mogen inhoudelijke doelen niet vervangen [70](#page=70).
* Doelen moeten de totale ontwikkeling van het kind beogen (hoofd, hart, handen, geest) [70](#page=70).
#### 2.2.5 Belangrijke didactische principes in de godsdienstles
Algemene didactische principes, toegepast op de godsdienstles:
* **Activiteitsprincipe**: Het kind staat centraal als actief subject. De les moet iets te beleven hebben, met aandacht voor communicatieve werkvormen en veelvoud aan actieve werkvormen [71](#page=71).
* **Integratieprincipe**: Nieuwe kennis moet gekoppeld worden aan reeds aanwezige kennis. Aansluiting op ervaring, leefwereld en voorkennis is essentieel, zeker gezien de secularisatie [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Werkelijkheidsnabij onderwijs**: Koppel onderwerpen altijd aan de leefwereld van de kinderen. De eigen belevingswereld is de basis [72](#page=72).
* **Aanschouwelijkheidsprincipe**: Start met aanschouwelijk materiaal om tot abstracte denkniveaus te komen, vooral bij religieuze begrippen en verhalen. Gebruik zintuigen en emotionele betrokkenheid, met concrete voorwerpen, beelden, video, etc. [72](#page=72) [73](#page=73).
### 2.3 Lesfasen
De godsdienstles is opgebouwd uit 1 + 3 fasen: Sfeerscheppen, Verkennen, Verdiepen en Verankeren. Deze fasen zijn verweven en het leerproces is cyclisch; de logische volgorde mag niet rigide gehanteerd worden [61](#page=61).
* **Sfeerscheppen**: Altijd de eerste fase. Creëert een overgang naar de godsdienstles, met aandacht voor vertrouwen en verbinding. Dit omvat een passend gebed of tekst, een kort ritueel en een verzorgde kijktafel [61](#page=61) [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Verkennen**: De fase waarin het onderwerp wordt ingeleid en voorbereid door een link te leggen naar de leefwereld van de kinderen [61](#page=61).
* **Verdiepen**: De fase van de eigenlijke uitwerking van het onderwerp, waarin nieuwe elementen worden aangebracht en kinderen zich confronteren met de aangeboden levensbeschouwelijke posities [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Verankeren**: De fase van persoonlijke reflectie, waarin leerlingen bepalen wat ze willen meenemen en wat voor hen belangrijk is. Dit is meer dan een creatieve fase; het is het geven van taal en beeld aan levensbeschouwelijke vragen [62](#page=62).
### 2.4 De beginsituatie
De beginsituatie van de klas en de leerlingen is cruciaal. Belangrijke elementen zijn: de levensbeschouwelijke ontwikkeling, de levensbeschouwelijke diversiteit, de hermeneutische knooppunten, de groepsdynamiek en gevoeligheden rond het onderwerp [75](#page=75).
* **Levensbeschouwelijke ontwikkeling en diversiteit**: Houd rekening met de achtergrond, leeftijd, en de diversiteit aan religies en levensbeschouwingen in de klas. Gebruik deze diversiteit als meerwaarde en oefenplaats voor dialoog [76](#page=76) [77](#page=77).
* **Hermeneutische knooppunten**: Dit zijn botsingen tussen verschillende interpretaties van een verhaal of thema. Ze vormen de basis van de les, omdat ze verschillende visies serieus nemen en aan bod laten komen [78](#page=78).
* **Gevoeligheden in de klas**: Godsdienstlessen kunnen persoonlijk worden. Houd rekening met gevoelige onderwerpen en eventuele spanningen in de klas [80](#page=80).
### 2.5 Levensbeschouwelijke gesprekken en theologiseren met kinderen
Reflecteren en theologiseren zijn centrale werkwoorden in het leerplan.
* **Reflecteren**: Actief nadenken en communiceren over de visie op mens, wereld en God, en kritisch kijken naar de actualiteit en het eigen denken [92](#page=92).
* **Theologiseren**: Nadenken en communiceren over levensbeschouwelijke onderwerpen zonder vast eindpunt; het is filosoferen over deze onderwerpen [92](#page=92).
**Belangrijke aandachtspunten en tips om in gesprek te gaan**:
* **Twee soorten vragen**: Oplosbare en onoplosbare vragen. Filosofische, theologische en religieuze vragen zijn meestal onoplosbaar en vragen om een eigen antwoord te zoeken [94](#page=94).
* **Guido Debonnet**: Aandachtspunten zijn: wat zit achter de vraag, de emotionele situatie, de rol van de professional (Getuige, Specialist, Moderator), de inbreng van het kind, wat past bij het kind, niet moraliseren en het gebruik van symbolische taal [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
* **Vier soorten vragen**: Verhelderingsvragen (Hoofd), vragen naar ervaringen (Handen), vragen naar betekenis (Hart) en vragen omtrent het spirituele (Geest) [100](#page=100) [99](#page=99).
### 2.6 Bijbelverhalen in de godsdienstles
Bijbelverhalen zijn een fundamenteel onderdeel van de godsdienstlessen, omdat ze zin en richting geven en ontstaan vanuit menselijke ervaringen .
* **Verschillende soorten zinverhalen**: Zinverhalen (gaan over oermenselijke ervaringen en vragen), religieuze verhalen (confronteren met een transcendente werkelijkheid) en godsdienstige verhalen (het goddelijke krijgt een naam vanuit een traditie) .
* **Eerste en tweede taal**: De eerste taal is de taal van objectieve feiten, de tweede taal is de symbolische taal van metaforen, gedichten en verhalen. Bijbelteksten zijn geschreven in de tweede taal en moeten figuurlijk gelezen worden .
* **Kinderbijbel**: Een aangepaste versie voor kinderen, die de kern van het verhaal behoudt, maar de taal vereenvoudigt. Het is belangrijk de oorspronkelijke tekst ook te raadplezen .
* **Verhalen ‘over’ en ‘van’ Jezus**: Verhalen over Jezus gaan over zijn ontmoetingen en daden, terwijl verhalen van Jezus (gelijkenissen) zijn eigen visie illustreren .
* **Goede inleiding**: Nodig om het verhaal te situeren in de Bijbel (OT/NT, auteur) zonder de thematiek al in te leiden .
* **Interpretatieschema en tekstlagen**: Bijbelverhalen zijn geen historische verslagen, maar interpretaties. Ze hebben drie lagen: het **venster** (historische context), de **spiegel** (herkenning voor vandaag) en het **icoon** (geloof in God/Rijk Gods) .
* **Werken met Bijbelverhalen**: Vereist een goede voorbereidende fase, waarbij de kern van het verhaal gekoppeld wordt aan de leefwereld van de kinderen via verschillende werkvormen .
#### 2.6.1 Methoden voor het vertellen en verdiepen van bijbelverhalen
* **Vertellen**: Met kamishibai, dramatiserend vertellen, ‘vlinderslag’, vanuit kikker/vogelperspectief, met een tafelpoppenspel, schetsend vertellen, videofragmenten .
* **Verdieping**: Door te dialogeren met het verhaal, spontane associaties te stimuleren, te werken met symbolen, en door de vier soorten vragen (Hoofd, Hart, Handen, Geest) te stellen .
* **Bibliodrama**: Inleven in bijbelrollen via rollen-inleving, interviews, het ontdekken van werkwoorden, het maken van een foto/beeldhouwwerk, de lege stoel methode, of het dramatiseren van scènes .
* **Godly Play en OutOfTheBox**: Speelse methodes van geloofsinitiatie en -communicatie die vertrouwen op de kracht van verhalen, met aandacht voor sfeer, verkennen, verdiepen en verankeren .
### 2.7 Het belang van rituelen en gebeden
Rituelen en gebeden zijn essentieel voor de levensbeschouwelijke groei en maken deel uit van de godsdienstles [83](#page=83).
#### 2.7.1 Rituelen
* **Onderscheid met routine**: Een routine is een reeks geautomatiseerde handelingen, een ritueel zijn gewone handelingen die een bijzondere (vaak religieuze) betekenis krijgen .
* **Onderdelen van een ritueel**: Symbolen (objecten die verwijzen naar diepere werkelijkheid), symboolhandelingen (zinvolle handelingen) en symbooltaal (meerduidige woorden) .
* **Soorten rituelen**: Crisisrituelen (omgaan met oncontroleerbare situaties), cyclische rituelen (seizoenen, herdenkingen) en overgangsrituelen (van de ene levensfase naar de andere) .
* **Functies van rituelen**: Verspringing van perspectief, herhaling, het opvangen van moeilijke momenten, gemeenschapsdimensie en morele dimensie .
* **Rituelen in de godsdienstles**: Deze worden ingelast als sfeerschepping, gebed, rond het liturgisch jaar, en als leerplandoelstellingen die mee-uitgewerkt en beleefd worden vanuit het thema. De kijktafel speelt hierin een belangrijke rol .
#### 2.7.2 Bidden met kinderen
Bidden is een gesprek tussen mens en God, dat kan op verschillende manieren (woorden, daden, stilte, muziek, dans) .
* **Wat is bidden?**: Het aangaan van een dialoog met God, waarbij spreken en luisteren belangrijk zijn. Er is niet één 'juiste' manier van bidden; het is persoonlijk zoeken .
* **Hoe bidden met kinderen?**: Afstemmen op leeftijd, gebruiken van toegankelijke taal, vormen zoeken die niet-praktiserende kinderen aanspreken, rekening houden met de beginsituatie, stilte, authenticiteit, variatie (soorten gebeden en emoties), en afwisseling tussen klassikaal en individueel bidden. Niemand wordt verplicht om mee te bidden of een kruisteken te maken, maar respect wordt verwacht .
* **Concrete voorbeelden**: Gebedjesboom, het vijf-vingersgebed, en gebedskransen .
---
# Maatschappelijke context en levensbeschouwelijke visies
Dit deel analyseert de invloed van de hedendaagse maatschappij op het denken over godsdienst, inclusief concepten als secularisatie, globalisering en de verschillende godsbeelden.
### 3.1 De mens, wereld en god: een dynamisch referentiekader
#### 3.1.1 Levensbeschouwing als persoonlijk venster op de wereld
Een levensbeschouwing wordt omschreven als een persoonlijk referentiekader, een 'venster' waardoor men naar de wereld kijkt en de werkelijkheid interpreteert. Dit referentiekader is niet neutraal, maar gekleurd door persoonlijke ervaringen, de vragen die men stelt en de waarden die men toekent aan waarnemingen. Betekenisgeving gebeurt in interactie met de omgeving en de cultuur, en verandert gedurende het leven. Levensbeschouwelijke ontwikkeling is een continu proces van betekenisgeving, dat levenslang doorgaat en begint vanaf de kindertijd, waardoor de levensbeschouwing dynamisch en open blijft. Het proces van levensbeschouwelijke ontwikkeling gaat niet enkel over leerlingen, maar ook over onszelf, en draagt bij aan de persoonlijke identiteitsvorming [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.1.2 Mensbeeld, wereldbeeld en godsbeeld
* **Mensbeeld:** Een opvatting over wie de mens is of zou moeten zijn. Voorbeelden zijn de uitspraak van president Trump over twee genders en Rutger Bregmans over de intrinsieke goedheid van de mens [13](#page=13).
* **Wereldbeeld:** De opvatting over hoe de wereld of de samenleving is of zou moeten zijn. Dit kan variëren van de wereld als speelplaats tot een gevaarlijke plek, of als onuitputtelijke bron van grondstoffen versus een geschenk om respectvol mee om te gaan [13](#page=13).
* **Godsbeeld:** Een beeld of opvatting over de transcendente dimensie van het leven, dat wil zeggen dat wat ons overstijgt of het bovennatuurlijke. Ook de uitspraak dat God niet bestaat, vormt een godsbeeld [13](#page=13).
Mensbeeld, wereldbeeld en godsbeeld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar wederzijds [14](#page=14).
### 3.2 Levensbeschouwelijke kaders: heteronoom, autonoom en theonoom
Roger Lenaers onderscheidt drie soorten denken over de impact van het transcendente op ons bestaan: heteronoom, autonoom en theonoom [14](#page=14).
#### 3.2.1 Het heteronoom denken
In het heteronome denken wordt de wereld gezien als volledig afhankelijk van een hogere, bovennatuurlijke wereld die bestuurd wordt door een heerser, die wetten geeft en toeziet op de aardse wereld. De mens is in dit model onwetend en afhankelijk van het Hogere, en probeert via offers en gebeden gunstigheid te verwerven. Dit denken wordt gekenmerkt door de overtuiging dat een externe macht (God of goden) de wereld en het leven bestuurt. Een voorbeeld hiervan is het toeschrijven van ziekte aan God. Hoewel dit denken door de opkomst van de moderne wetenschappen op de achtergrond is geraakt, zijn er nog steeds mensen die vanuit dit godsbeeld denken [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 3.2.2 Het autonoom denken
Het autonome denken ontstond in de 16e eeuw met de ontwikkeling van de exacte wetenschappen, die aantoonden dat de natuur eigen wetten volgt. Dit leidde tot het inzicht dat de kosmos en de mens autonoom zijn en hun eigen wetten in zichzelf vinden. De mens krijgt inzicht in de wereld die niet langer door God, maar door wetenschap te begrijpen is. Dit kan ertoe leiden dat God zijn status verliest en de mens een goddelijke status krijgt, wat de historicus Yuval Noah Harari analyseert in 'Homo Deus'. De 19e eeuw markeert in de westerse wereld de 'dood van God' en de geboorte van het moderne atheïsme [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 3.2.3 Theonoom denken
Het theonome denken pleit voor een verzoening tussen autonomie en godsgeloof, waarbij God wordt gezien als de diepste grond van alles en daarmee ook van de interne wet van kosmos en mens. Er is in dit model slechts één wereld, die heilig is en doordrongen door God als mysterie. Geloof en wetenschap staan hier naast elkaar: wetenschap biedt verklaringen, terwijl geloof zich richt op het mysterie en zingeving. Het godsbeeld is hier anders; God is geen poppenspeler, maar liefde die gebeurt, een mysterie dat moeilijk in taal te vatten is [17](#page=17) [18](#page=18).
### 3.3 Het transcendente en de diversiteit aan godsbeelden
Mensen hebben doorheen de geschiedenis geprobeerd de transcendente werkelijkheid te omschrijven, vaak gebruikmakend van poëzie en verhalen. De godsbeelden die in de Bijbel staan, zijn ontstaan uit de taal en cultuur van die tijd. Tegenwoordig worden andere beelden gezocht, aangepast aan hedendaagse vragen en noden [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Predikant Nico Terlinden** reflecteert op het godsbeeld in Genesis 1, waarin God spreekt om dingen te doen ontstaan. Hij stelt dat God enkel via fantasie beschreven kan worden, en dat wij onze beelden van God projecteren op een ondoorzichtig 'doek' [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Kunstenaar David LaChapelle** toont in zijn werk 'Het Laatste Avondmaal' een eigentijdse invulling van een religieus thema. Hij plaatst Jezus aan tafel met mensen die in onze maatschappij vaak veroordeeld worden, zoals een drag queen en hiphopjongeren, om te zoeken naar een taal om geloof vandaag opnieuw betekenis te geven. Dit kunstwerk is een getuige van de maatschappelijke context waarin het is gemaakt [19](#page=19) [20](#page=20).
Godsbeelden weerspiegelen wat er in de maatschappij leeft en hoe mensen denken en voelen. Er is echter een gevaar dat God 'ingezet' wordt voor eigen visies, wat het verbod op het maken en vereren van godenbeelden in de Tien Geboden verklaart. Het is essentieel te beseffen dat beelden geen absolute waarheden zijn en dat God nooit samenvalt met de beelden die wij maken [20](#page=20).
### 3.4 Kenmerken van een veranderende samenleving en hun impact op levensbeschouwing
De hedendaagse maatschappij kenmerkt zich door een aantal processen die een kloof creëren tussen het gangbare maatschappelijke denken en het (christelijk) geloof. Deze kenmerken beïnvloeden de beginsituatie van de godsdienstles en de begeleiding van leerlingen in hun levensbeschouwelijke zoektocht [20](#page=20).
#### 3.4.1 Secularisatie en detraditionalisering
* **Secularisatie:** Het afnemen van de invloed van het christelijk geloof, waardoor de reikwijdte van godsdienst beperkt wordt. Sectoren van de samenleving zijn losgeraakt van kerkelijk leven, en het geloof is teruggedrongen van de publieke sfeer naar het privédomein. Dit leidt tot een vermindering van de relevantie van religieuze handelingen, symbolen en instituties. Veel mensen verbinden zich niet aan geïnstitutionaliseerde levensvisies, maar hechten wel belang aan rituelen en symbolen [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Detraditionalisering:** Door secularisatie vallen tradities weg. Gemeenschappelijke tradities worden minder belangrijk omdat individuen steeds meer keuzes maken vanuit een persoonlijk samengestelde levensbeschouwing [21](#page=21).
#### 3.4.2 Globalisering en pluralisering
* **Globalisering:** Het wereldwijd verbinden van menselijke leefwerelden tot één systeem, waarbij schotten tussen leefwerelden worden afgebroken. Dit uit zich in technologische verbindingen, internationale verdragen, en de wereldwijde verspreiding van producten en entertainment, wat leidt tot een zekere uniformiteit (bijvoorbeeld McDonald's restaurants wereldwijd). Voor mensen in het Zuiden brengt deze globalisering niet altijd verbetering [21](#page=21).
* **Pluralisering:** De toenemende verscheidenheid aan leefpatronen en waardestelsels in de directe omgeving. Dit komt door migratie en de blootstelling aan diverse overtuigingen via media. Onze samenleving is hierdoor superdivers geworden. De drang naar lokaal, als reactie op globalisering, is momenteel ook merkbaar, mede vanuit milieuoverwegingen [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.4.3 Autonomie, individualisering en meritocratie
* **Autonomie:** De toenemende individuele emancipatie en het nemen van verantwoordelijkheid, ook ten opzichte van kerk en geloof. Wetenschap en recht spelen hierin een belangrijke rol [22](#page=22).
* **Individualisering:** Mensen nemen steeds meer de regie over hun eigen leven. Persoonlijke autonomie en zelfontplooiing staan centraal, wat leidt tot minder hechte, maar wel meer diverse bindingen. Het publieke en private leven worden strikt gescheiden, met een terugtrekking in het eigen huis en minder deelname aan het publieke leven, vooral in stedelijke gebieden [22](#page=22).
* **Meritocratie:** Een samenleving waarin de sociale en economische positie van een individu wordt gezien als een eigen verworven verdienste. De nadruk ligt op de maakbaarheid van het individu en het idee dat geluk volledig maakbaar is en afhangt van eigen prestaties. Als men niet slaagt, wordt dit ook aan zichzelf te danken geacht, wat de druk om harder te presteren vergroot. Dit principe is ook zichtbaar in het onderwijs, waarbij de nadruk op prestatie soms onrecht doet aan de uniciteit van kinderen. De godsdienstles wordt gepresenteerd als een plek waar het niet om presteren, maar om groeien gaat [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.4.4 De rol van media
Media bepalen vaak het mens- en wereldbeeld van jongeren. Het is belangrijk dit beeld te kennen en kritisch te bevragen in de godsdienstles, waarbij media een waardevolle input kunnen zijn [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Levensbeschouwing | De persoonlijke kijk op het leven, gevormd door ervaringen, waarden en overtuigingen, die fungeert als een 'venster' waardoor men de wereld interpreteert. |
| Mensbeeld | Een beeld of opvatting over wat de mens is of zou moeten zijn, inclusief kenmerken, capaciteiten en de plaats in de samenleving. |
| Wereldbeeld | De opvatting over hoe de wereld is of zou moeten zijn, inclusief de aard van de werkelijkheid, sociale structuren en de plaats van de mens daarin. |
| Godsbeeld | De opvatting of het beeld dat een mens heeft over het transcendente, het bovennatuurlijke of God, inclusief de aard, eigenschappen en relatie met de wereld. |
| Heteronoom denken | Een vorm van denken waarbij de wetten en normen van een externe, hogere wereld worden aangenomen zonder bewijs, gebaseerd op geloof en vertrouwen. |
| Autonoom denken | Een vorm van denken waarbij de mens zijn eigen wetten en normen in zichzelf vindt, los van externe autoriteit, voortkomend uit wetenschappelijk inzicht en humanisme. |
| Theonoom denken | Een levensbeschouwing waarin God wordt gezien als de diepste grond van alles, waarbij geloof en wetenschap elkaar aanvullen en het transcendente een plaats krijgt in de wereld. |
| Secularisatie | Het proces waarbij de invloed van religie en kerkelijke instellingen in de samenleving afneemt, waardoor levensvisies zich meer naar het private domein verplaatsen. |
| Pluralisering | Het toenemen van verscheidenheid in leefpatronen en waardestelsels binnen de samenleving, vaak als gevolg van migratie en globalisering. |
| Individualisering | Het proces waarbij de nadruk komt te liggen op het individu, diens autonomie, zelfontplooiing en persoonlijke keuzes, met een scheiding tussen publiek en privaat leven. |
| Meritocratie | Een maatschappij waarin sociale en economische posities worden bepaald door individuele verdienste, prestatie en hard werk, met een nadruk op maakbaarheid. |
| Spiritualiteit | Het aspect van het leven dat te maken heeft met de geest, levenskracht, inspiratie en de relatie met het hogere of een diepere werkelijkheid, zowel gelovig als ongelovig. |
| Kindertheologie | Een benadering waarbij de vragen, gedachten en ervaringen van kinderen serieus worden genomen in het nadenken over levensbeschouwelijke en religieuze thema's, met een focus op het proces van leren en ontdekken. |
| Hermeneutiek | Het proces van interpreteren, vertalen en zoeken naar betekenis, toegepast op levensverhalen, maatschappelijke gebeurtenissen en religieuze tradities. |
| Hermeneutische knooppunten | Conflicten of botsingen tussen verschillende interpretaties en visies op een onderwerp, die dienen als uitgangspunt voor verdere verdieping en dialoog in het onderwijs. |
| Ritueel | Een reeks betekenisvolle handelingen of symbolen die een speciale, vaak religieuze of levensbeschouwelijke betekenis krijgen en verbinding creëren met het transcendente of de gemeenschap. |
| Sfeerschepping | Het creëren van een passende, veilige en open omgeving voor godsdienstlessen, zowel fysiek als emotioneel, door middel van rituelen, een godsdiensthoek en een kijktafel. |
| Kijktafel | Een centrale plek in de godsdiensthoek waar symbolen, afbeeldingen en materialen worden tentoongesteld die aansluiten bij het thema van de les, om verwondering en dialoog te stimuleren. |
| Theologiseren | Het gezamenlijk nadenken en uitwisselen over levensbeschouwelijke onderwerpen, God, de mens en de wereld, waarbij geen vast eindpunt wordt nagestreefd en ruimte is voor kritisch onderzoek en dialoog. |
| Eerste taal | De taal van de objectieve werkelijkheid, van feiten, logica en exacte wetenschap, die eenduidig en direct is in haar betekenis. |
| Tweede taal | De symbolische, beeldende en meerduidige taal van poëzie, gebed, geloof en heilige teksten, die ruimte laat voor interpretatie en de uitdrukking van diepere ervaringen. |
| Kamishibai | Een Japanse vertelmethode met een houten kast waarin vertelplaten worden geschoven, die het verhaal op een visuele en interactieve manier tot leven brengt. |
| Bibliodrama | Een verzamelnaam voor werkvormen waarbij leerlingen zich inleven in bijbelrollen door middel van uitbeelding, drama en andere expressievormen om verhalen levend te maken en zingeving te ontdekken. |
| Sacrament | Waarneembare en werkzame tekenen in de katholieke Kerk die verwijzen naar Gods aanwezigheid en handelen in het leven van mensen, zoals doopsel, vormsel en eucharistie. |
| Liturgisch pastoraal jaar | De cyclus van feesten en herdenkingen binnen het christendom, die gepaard gaat met specifieke rituelen, symbolen en kleuren, die de geloofsgemeenschap door het jaar heen leidt. |
| Koran | Het heilige boek van de islam, dat volgens moslims het letterlijke woord van God aan de profeet Mohammed bevat en als de ultieme openbaring wordt beschouwd. |
| Hadith | De mondelinge traditie van verhalen, uitspraken en overleveringen over het leven van de profeet Mohammed, die de basis vormt voor de Soenna. |
| Soenna | Het geheel van wetten, regels, afspraken en leefregels die moslims proberen na te leven in navolging van Mohammed, afgeleid uit de Hadith. |
| Vijf zuilen van de islam | De vijf verplichtingen die elke moslim moet nastreven: de geloofsbelijdenis (Shahada), het gebed (Salat), de vasten (Ramadan), de verplichte aalmoezen (Zakat) en de bedevaart naar Mekka (Hajj). |
| Hijra | De migratie van de profeet Mohammed en zijn volgelingen van Mekka naar Medina in 622 n.Chr., wat het begin markeert van de islamitische jaartelling. |
| Ramadan | De negende maand van de islamitische kalender, waarin moslims vasten van zonsopgang tot zonsondergang ter herdenking van de openbaring van de Koran aan Mohammed. |
| Eid al-Fitr | Het Suikerfeest, dat het einde van de Ramadan markeert en gevierd wordt met gebed, familie, vrienden, lekkernijen en geschenken. |
| Eid al-Adha | Het Offerfeest, dat plaatsvindt tijdens de Hadj en het offer van profeet Ibrahim (Abraham) herdenkt, waarbij het vlees van een offerdier wordt verdeeld onder familie, vrienden en de armen. |
| Joël | Een term die in de context van de adventskrans verwijst naar het zonnerad of het wiel, symbool voor de terugkeer van de seizoenen, en in het christendom staat voor hoop en verwachting. |
| Joël | Een term die in de context van de adventskrans verwijst naar het zonnerad of het wiel, symbool voor de terugkeer van de seizoenen, en in het christendom staat voor hoop en verwachting. |
| Liturgische kleur Paars | De kleur die geassocieerd wordt met bezinning, inkeer, droefheid en rouw, gedragen tijdens de advent, veertigdagentijd, Allerzielen en uitvaartliturgie. |
| Liturgische kleur Wit | De kleur van blijdschap en feestvreugde, gedragen op feestdagen van Christus, Maria, engelen, geloofsverkondigers en op Allerheiligen. |
| Liturgische kleur Rood | De kleur van liefde, kracht en vuur, gedragen op Palmzondag, Goede Vrijdag, Pinksteren en feesten van apostelen, evangelisten en martelaren. |
| Liturgische kleur Groen | De kleur van groei, hoop en leven, gedragen door het jaar heen, en symboliseert de levenskracht en hoop van een christelijk leven. |
| Sacrament van de Verzoening | Het sacrament dat bekend staat als de biecht, waarbij gelovigen hun zonden belijden, berouw tonen en vergeving ontvangen van God door middel van de priester. |
| Sacramentele Oliën | Geurige oliën (zoals chrisma) die worden gebruikt bij de toediening van sacramenten zoals het vormsel en de ziekenzalving, om kracht, heling en zegen te symboliseren. |
| Huwelijksviering | Het sacrament waarbij twee geliefden een engagement aangaan om naar Jezus’ liefde en trouw te leven, met uitwisseling van instemming en ringen als symbolen van trouw. |
| Wijding | Het sacrament waarbij iemand wordt gewijd tot diaken of priester, doorgaans voltrokken door een bisschop met rituelen zoals handoplegging en zalving met chrisma. |
| Geloofsbelijdenis (Shahada) | De islamitische verklaring dat er geen god is dan God (Allah) en Mohammed zijn ultieme profeet is, die, eenmaal driemaal uitgesproken in het Arabisch voor getuigen, iemand moslim maakt. |
| Gebed (Salat) | De verplichte islamitische praktijk van vijf dagelijkse gebeden, uitgevoerd op vastgelegde tijden en met een vast ritueel, gericht op Mekka. |
| Vasten (Ramadan) | Het zich onthouden van eten en drinken tussen zonsopgang en zonsondergang gedurende de negende maand van de islamitische kalender, als een periode van bezinning en zelfbeheersing. |
| Verplichte aalmoezen (Zakat) | Een verplichte bijdrage van 2,5% van de winst die moslims afstaan aan liefdadigheid en fondsen, als een vorm van solidariteit en sociale betrokkenheid. |
| Bedevaart naar Mekka (Hajj) | Een van de vijf zuilen van de islam, waarbij moslims eenmaal in hun leven de reis naar Mekka maken om een reeks rituelen en symbolen te volbrengen. |
| Verhaal over Jezus | Verhalen die vertellen over Jezus’ leven, ontmoetingen, daden en wonderen, zoals zijn ontmoeting met Zacheüs of de genezing van de lamme. |
| Parabel (Gelijkenis) | Verhalen die door Jezus zelf werden verteld om een visie of boodschap te illustreren, zoals de gelijkenis van het mosterdzaadje of de verloren zoon, waarbij Jezus zelf geen rol speelt. |
| Perikoop | Een fragment uit de Bijbel, meestal geschreven als een afkorting, dat een specifieke passage uit een bijbelboek aanduidt, bijvoorbeeld Mc. 2, 1-11. |
| Advent | Een periode van ongeveer vier weken voor Kerstmis, die dient ter voorbereiding op de komst van Jezus, en waarin christenen nadenken over hun rol in het creëren van een rechtvaardigere wereld. |
| Kerstmis | Een christelijk feest dat de geboorte van Jezus Christus herdenkt, oorspronkelijk ‘Christus-mis’ genoemd, en dat in andere religies ook de geboorte van belangrijke figuren viert. |
| Epifanie (Driekoningen) | Een christelijk feest op 6 januari dat de bezoeking van de wijzen uit het Oosten aan het kind Jezus herdenkt, als teken van de openbaring van Jezus aan alle mensen. |
| Doop van Jezus | De viering van de doop van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan, die het einde markeert van de kerstcyclus. |
| Pasen | Het centrale christelijke feest dat de verrijzenis van Jezus viert, en daarmee de overwinning van liefde op dood en de belofte van een leven na de dood symboliseert. |
| Veertigdagentijd | Een periode van soberheid, bezinning en gebed die veertig dagen voor Pasen begint op Aswoensdag, ter voorbereiding op het paasfeest en als herinnering aan Jezus’ vasten in de woestijn. |
| Palmzondag | De zondag voor Pasen waarop wordt herdacht hoe Jezus op een ezel Jeruzalem binnentrok en werd begroet met palmtakken. |
| Witte Donderdag | De donderdag voor Pasen waarop het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen wordt herdacht, inclusief het breken van brood en de instelling van de eucharistie. |
| Goede Vrijdag | De vrijdag voor Pasen waarop het lijden en de dood van Jezus worden herdacht, wat christenen zien als een gebroken macht van de dood. |
| Stille Zaterdag | De zaterdag voor Pasen waarop Jezus in het graf werd gelegd, een dag van rouw, verdriet en stilte, voorafgaand aan de paaswake. |
| Paaswake | Een viering op zaterdagavond die de overgang markeert naar Pasen, gekenmerkt door rituelen van hoop en licht, zoals het zegenen van de paaskaars. |
| Hemelvaart | Het feest waarop wordt herdacht dat Jezus definitief werd opgenomen bij God, en Zijn leerlingen alleen verdergingen met het uitdragen van het evangelie. |
| Pinksteren | Het feest dat vijftig dagen na Pasen wordt gevierd, om de ontvangst van de Heilige Geest door de leerlingen van Jezus te herdenken, wat wordt gezien als het begin van de christelijke kerkgemeenschap. |
| Maria Lichtmis | Een feest op 2 februari waarbij de opdracht van Jezus in de tempel en de zuivering van Maria worden herdacht; Jezus wordt hierin het Licht genoemd. |
| Mariamaand (Meimaand) | De maand mei waarin Maria, de moeder van Jezus, centraal staat, met speciale vieringen, gebedsbijeenkomsten en bedevaarten. |
| Sacramentsdag | Een feestdag tien dagen na Pinksteren waarop katholieken het sacrament van de eucharistie vieren, soms met processies. |
| Maria-Tenhemelopneming | Een feestdag op 15 augustus waarop Maria wordt gevierd als iemand die na haar leven werd opgenomen bij God en een belangrijke plaats inneemt naast haar zoon Jezus. |
| Feest van Franciscus van Assisi | Een feestdag op 4 oktober ter ere van Franciscus van Assisi, een heilige die bekend staat om zijn liefde voor de natuur en zijn eenvoudige levenswijze. |
| Allerheiligen | Een feestdag op 1 november ter ere van alle heiligen en martelaren, bedoeld om de geloofshelden van de kerk te eren en te herdenken. |
| Allerzielen | Een dag op 2 november waarop de overledenen worden herdacht, vaak met grafbezoeken, en die bezinning biedt op het leven en de dood. |
| Christus Koning | Een feestdag op de laatste zondag van het kerkelijk jaar (vóór de Advent), die wordt gevierd als de dag van de Chiro, en de heerschappij van Christus als Koning benadrukt. |
| Doopsel | Het sacrament waarbij iemand wordt opgenomen in de kerkgemeenschap en wordt toevertrouwd aan Gods bescherming en liefde, vaak door onderdompeling in of begieting met doopwater. |
| Vormsel | Het sacrament dat het doopsel met ‘vuur’ of de Heilige Geest vertegenwoordigt, waarbij volwassenen hun doopbeloften zelf uitspreken en het engagement aangaan om Jezus te volgen. |
| Heilige Communie / Eucharistie | Het sacrament waarbij gelovigen het Lichaam van Christus ontvangen in de vorm van brood, wat een eenwording met Hem symboliseert en gemeenschap bevordert. |
| Ziekenzalving | Een sacrament bedoeld voor zieken en ouderen, dat hen sterkt en heelt in hun kwetsbaarheid, vaak toegediend in aanwezigheid van de kerkgemeenschap. |
| Huwelijk | Het sacrament waarbij twee geliefden een engagement aangaan voor elkaar, dat symbool staat voor de liefde en trouw van Jezus, en hen openstelt voor kinderen en dienstbaarheid. |
| Wijding | Het sacrament waarbij iemand wordt gewijd tot diaken of priester, een eenmalig sacrament dat wordt toegediend door een bisschop en gepaard gaat met specifieke rituelen. |
| Jodendom | Een monotheïstische godsdienst die zijn oorsprong vindt bij Abraham, en die de basis vormt voor het christendom en de islam, met de Thora als heilig boek. |
| Christendom | Een monotheïstische godsdienst gebaseerd op het leven en de leer van Jezus Christus, met de Bijbel als heilig boek en de nadruk op geloof in God, vergeving en naastenliefde. |
| Islam | Een monotheïstische godsdienst die Mohammed als de ultieme profeet beschouwt, met de Koran als heilig boek, en de nadruk op onderwerping aan Allah en de vijf zuilen. |
| Abraham | De stamoudste en eerste aartsvader die door het jodendom, christendom en islam als de eerste profeet wordt gezien die een verbond sloot met God en geloofde in één God. |
| JHWH | De naam van God in het jodendom, ook wel bekend als Jahweh of Heer, die de goddelijke aanwezigheid en relatie met de mens vertegenwoordigt. |
| Allah | De Arabische naam voor God, die door moslims wordt aanbeden en gezien als de enige, almachtige en barmhartige Schepper van het universum. |
| Verbond | Een overeenkomst tussen God en de mens, zoals het verbond tussen God en Abraham, dat een wederzijdse belofte inhoudt en vaak wordt gesymboliseerd door rituelen zoals besnijdenis. |
| Thora | De eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel, ook wel bekend als de ‘vijf boeken van het Verbond’ of de Penta-teuch, die de wetten, cultusvoorschriften en verhalen over de vroege geschiedenis van het joodse volk bevatten. |
| Nebiim | De boeken van en over de profeten in de Hebreeuwse Bijbel, die boodschappen van God overbrachten aan het volk Israël. |
| Ketoebim | De overige geschriften in de Hebreeuwse Bijbel, waaronder geschiedenisboeken, wijsheidsboeken en psalmen. |
| Oud Testament (Eerste Testament) | Het eerste deel van de Bijbel, dat overeenkomt met de Hebreeuwse Bijbel (TeNaK) en verhalen bevat over de schepping, de aartsvaders, de profeten en de geschiedenis van het volk Israël. |
| Nieuw Testament (Tweede Testament) | Het tweede deel van de Bijbel, dat de brieven van Paulus, de evangeliën, het boek Handelingen en de Apocalyps bevat, en dat focust op het leven, de leer en de betekenis van Jezus Christus. |
| Marcus Evangelie | Het oudste bewaarde evangelie, dat Jezus voorstelt als de Messias en Zoon van God, en is geschreven om christenen in tijden van vervolging te bemoedigen. |
| Matteüs Evangelie | Een van de vier evangeliën, dat de leer van Jezus centraal stelt en vaak verwijst naar het Oude Testament om aan te tonen dat Jezus de vervulling van profetieën is. |
| Lucas Evangelie | Een van de vier evangeliën, dat de nadruk legt op de universele boodschap van Jezus en de zorg voor de armen en gemarginaliseerden, en ook het boek Handelingen der Apostelen omvat. |
| Johannes Evangelie | Een van de vier evangeliën, dat Jezus voorstelt als het Woord van God dat mens geworden is, met een focus op mystiek en de diepere betekenis van Jezus’ woorden en daden. |
| Brieven van Paulus | De oudste christelijke geschriften, die adviezen, onderricht en aanmoedigingen bevatten aan vroege christelijke gemeenschappen, en de joodse achtergrond van het christendom verhelderen. |
| Apocalyps (Openbaring van Johannes) | Een bijbelboek vol symboliek dat de uiteindelijke overwinning van het goede op het kwade beschrijft en de komst van een nieuwe hemel en aarde. |
| Bijbeltekst | Een algemene term voor een passage uit de Bijbel, die kan variëren van verhalen en gedichten tot toespraken, geloofsbelijdenissen en gebeden. |
| Kinderbijbel | Een herwerkte versie van de Bijbel, geschreven in kindvriendelijke taal en met geselecteerde verhalen, bedoeld om toegankelijk te zijn voor kinderen, maar waarbij de kern van het verhaal behouden moet blijven. |
| Raam, Spiegel, Icoon | Drie lagen van interpretatie van bijbelteksten: het 'raam' om de historische en sociale context te begrijpen, de 'spiegel' om herkenning en confrontatie met het eigen leven te vinden, en het 'icoon' om de geloofsbetekenis en het toekomstvisioen van het Rijk Gods te ontsluiten. |
| Godly Play | Een speelse methode van geloofsinitiatie en -communicatie die vertrouwt op de kracht van verhalen, rituelen en spelmateriaal om kinderen God te laten ervaren en uiting te geven aan spirituele ervaringen. |
| OutOfTheBox | Een variant op Godly Play, een intieme en rituele manier van vertellen die gebruikmaakt van suggestieve figuren, attributen en vaste gebaren om de verbeelding van leerlingen aan te spreken en hen te helpen hun eigen leven met het verhaal te verbinden. |
| Ritueel | Een reeks betekenisvolle handelingen of symbolen die een speciale, vaak religieuze of levensbeschouwelijke betekenis krijgen en verbinding creëren met het transcendente of de gemeenschap. |
| Routine | Een reeks handelingen die aan elkaar geschakeld worden en herhaaldelijk worden uitgevoerd, vaak om efficiëntie en rust te creëren, zoals dagelijkse ochtendhandelingen of schoolroutines. |
| Symbool | Een object of teken dat verwijst naar een diepere, niet direct zichtbare werkelijkheid, en dat betekenis en verbinding creëert, zoals een hartje voor liefde of de hostie die Christus vertegenwoordigt. |
| Symboolhandeling | Een gewone handeling die een diepere, symbolische betekenis krijgt, zoals knielen, bloemen leggen of een kaars aansteken. |
| Symbooltaal | Woorden of expressies die een wereld van betekenis oproepen en vaak meerduidig zijn, gebruikt om het onzegbare of diepere ervaringen uit te drukken, zoals ‘vader’, ‘moeder’ of beeldspraak. |
| Crisisrituelen | Rituelen die worden toegepast in oncontroleerbare of moeilijke situaties, zoals ziekte, verlies of natuurrampen, om mensen te helpen omgaan met deze gebeurtenissen. |
| Cyclische rituelen | Rituelen die verband houden met de seizoenen, de tijd van het jaar of herdenkingen, zoals feestdagen en jubilea, en die bijdragen aan vertrouwdheid en continuïteit. |
| Overgangsrituelen | Rituelen die de overgang van de ene levensfase naar de andere markeren, zoals geboorte, huwelijk of afscheid, en die verbondenheid met cultuur en gemeenschap scheppen. |
| Gebed | Een gesprek of dialoog tussen een mens en God, dat kan plaatsvinden met woorden, daden, in stilte, met muziek of dans, en dat zowel spreken als luisteren inhoudt. |
| Gebedsoefening | Een oefening die helpt bij het leren bidden, waarbij verschillende benaderingen zoals het vijf-vingersgebed, gebedskransen of een gebedjesboom worden gebruikt om de relatie met God te verdiepen. |
| Vijf-vingersgebed | Een gebedsoefening waarbij elke vinger wordt gebruikt om specifieke personen of intenties te gedenken en te bidden, als hulpmiddel voor een gerichte gebedsdialoog. |
| Gebedskrans | Een reeks gebedsparels die in verschillende religieuze tradities worden gebruikt om gebeden te tellen en te structureren, vaak met verschillende kleuren die verschillende soorten gebeden of intenties symboliseren. |
| Gebedjesboom | Een creatieve manier om gebeden van kinderen te verzamelen en te presenteren, waarbij gebeden op papieren bladeren worden geschreven en aan een tak in de klas worden gehangen. |
| Heilig Grafkapel | Een christelijk heiligdom in Jeruzalem dat de plaats van Jezus’ kruisiging, begrafenis en opstanding markeert. |
| Al Aqsa moskee | Een belangrijke islamitische moskee in Jeruzalem, die wordt beschouwd als een heiligdom en verbonden is met de hemelreis van de profeet Mohammed. |
| Klaagmuur | Een restant van de joodse tempel in Jeruzalem, een heilige plaats waar joden bidden en rouwen om het verlies van de tempel en hun verbondenheid met God. |
| Geschriften | Teksten die zijn voortgekomen uit religieuze tradities, zoals de Bijbel of de Koran, die inzichten bieden in geloof, waarden en levensbeschouwing. |
| Geloofsgemeenschap | Een groep mensen die hun geloof en overtuigingen delen, en die samenkomt voor religieuze vieringen, steun en gemeenschapsvorming. |
| Catechese | Een vorm van religieus onderwijs gericht op het overbrengen van geloofskennis en het bevorderen van de geloofsontwikkeling, vaak ter voorbereiding op sacramenten. |
| Catechumeen | Een persoon die zich voorbereidt op de doop in de christelijke kerk, doorgaans door middel van een jaar durende catechese en spirituele vorming. |
| Chrisma | Een geurige olie die wordt gewijd en gebruikt bij de toediening van sacramenten zoals het vormsel en de ziekenzalving, als symbool van Gods zegen en de Heilige Geest. |
| Vormeling | Een persoon die zich voorbereidt op het sacrament van het vormsel, waarbij hij of zij de doopbeloften zelf uitspreekt en een engagement aangaat om Jezus te volgen. |
| Communie | Een ander woord voor de Eucharistie, waarbij gelovigen het brood en de wijn ontvangen als het Lichaam en Bloed van Christus, en zo een eenwording met Hem en met elkaar ervaren. |
| Sacrament van de Verzoening | Het sacrament dat bekend staat als de biecht, waarbij gelovigen hun zonden belijden, berouw tonen en vergeving ontvangen van God door middel van de priester. |
| Ziekenzalving | Een sacrament bedoeld voor zieken en ouderen, dat hen sterkt en heelt in hun kwetsbaarheid, vaak toegediend in aanwezigheid van de kerkgemeenschap. |
| Huwelijk | Het sacrament waarbij twee geliefden een engagement aangaan voor elkaar, dat symbool staat voor de liefde en trouw van Jezus, en hen openstelt voor kinderen en dienstbaarheid. |
| Wijding | Het sacrament waarbij iemand wordt gewijd tot diaken of priester, een eenmalig sacrament dat wordt toegediend door een bisschop en gepaard gaat met specifieke rituelen. |
| Mohammed | De centrale figuur van de islam, gezien als de ultieme profeet die de openbaring van de Koran van God ontving en als het ideale voorbeeld van een perfecte moslim wordt beschouwd. |
| Ka’Aba | Een heilig gebouw in Mekka, dat door moslims wordt beschouwd als het huis van Allah en het belangrijkste heiligdom van de islam, en waar men tijdens het gebed naartoe gericht is. |
| Soennieten | De grootste stroming binnen de islam, die de opvolging van Mohammed door Abu Bakr steunen en de Koran en Hadith volgen, waarbij de nadruk ligt op de gemeenschap en de traditie. |
| Sjiieten | Een minderheid binnen de islam, die de opvolging van Mohammed door Ali, zijn neef, steunen, en die verschillen hebben in de interpretatie van de Koran en Hadith. |
| Soefi’s | De mystieke stroming binnen de islam, die de nadruk legt op het spirituele, meditatie, armoede en een absoluut vertrouwen in God, en bekend staat om het tollen als vorm van meditatie. |
| Mohammeds Hemelreis | Een visioen van Mohammed waarin hij de boodschap over het bidden ontving, wat de basis vormt voor de islamitische gebedspraktijk van vijf keer per dag. |
| Koran | Het heilige boek van de islam, dat volgens moslims het letterlijke woord van God aan de profeet Mohammed bevat en als de ultieme openbaring wordt beschouwd. |
| Soera’s | De hoofdstukken waarin de Koran is verdeeld, die de inhoud van de heilige tekst organiseren en structureren. |
| Hadith | De mondelinge traditie van verhalen, uitspraken en overleveringen over het leven van de profeet Mohammed, die de basis vormt voor de Soenna. |
| Soenna | Het geheel van wetten, regels, afspraken en leefregels die moslims proberen na te leven in navolging van Mohammed, afgeleid uit de Hadith. |
| Djibriel (Gabriël) | De engel die volgens de islam de boodschappen van God aan de profeet Mohammed overbracht. |
| Hijra | De migratie van de profeet Mohammed en zijn volgelingen van Mekka naar Medina in 622 n.Chr., wat het begin markeert van de islamitische jaartelling. |
| Ramadan | De negende maand van de islamitische kalender, waarin moslims vasten van zonsopgang tot zonsondergang ter herdenking van de openbaring van de Koran aan Mohammed. |
| Sahoor | De maaltijd die moslims nuttigen vóór het begin van de vastenperiode (Ramadan) in de ochtend. |
| Eid al-Fitr | Het Suikerfeest, dat het einde van de Ramadan markeert en gevierd wordt met gebed, familie, vrienden, lekkernijen en geschenken. |
| Eid al-Adha | Het Offerfeest, dat plaatsvindt tijdens de Hadj en het offer van profeet Ibrahim (Abraham) herdenkt, waarbij het vlees van een offerdier wordt verdeeld onder familie, vrienden en de armen. |
| Zakat | De verplichte aalmoezen, een islamitische plicht waarbij moslims 2,5% van hun winst afstaan aan liefdadigheid en fondsen. |
| Hajj | De bedevaart naar Mekka, een van de vijf zuilen van de islam, die moslims eenmaal in hun leven moeten ondernemen. |
| Khalid Benhaddou | Een imam en moslimtheoloog uit Gent, die zich inzet voor een harmonieuze samenleving en samenwerking over religieuze en sociale grenzen heen. |
| Chaïma Ahaddour | Een professor in de Islamitische Ethiek, die de rol van de moslimvrouw in de academische wereld en de maatschappij benadrukt. |
| Mohammed El Fadili | Een lector die de historische context en de interne pluraliteit van de islam belicht. |
| Zayneb Haleem | Een illustrator die islamitische wijsheden koppelt aan haar tekeningen, en ook actief is op sociale media. |
| Marlies ter Borg | Een samensteller van een bloemlezing waarin Koran- en Bijbelverhalen worden vergeleken om overeenkomsten en verschillen te belichten. |
| netwerkislamexperten.be | Een website die beknopte basisinformatie over de islam biedt via een FAQ-sectie. |
| Zinverhalen | Verhalen die gaan over oermenselijke ervaringen en levensvragen, waarin mensen hun eigen leven en zoektocht naar zin kunnen herkennen en verheldering vinden. |
| Religieuze verhalen | Verhalen die, door middel van levenssituaties, een verwijzing maken naar een allesomvattende grond die in ervaringen meetrilt, en uitnodigen tot overgave aan een transcendente werkelijkheid. |
| Godsdienstige verhalen | Verhalen uit specifieke godsdienstige tradities waarin het goddelijke handelend verschijnt in de werkelijkheid en het leven van mensen, en die de kernboodschap van die traditie uitdrukken. |
| Bijbelverhalen | Verhalen uit de Bijbel die zin en richting geven aan het leven, ontstaan zijn uit menselijke ervaringen, en dienen als aanzet tot reflectie en theologie binnen de levensbeschouwelijke groei. |
| Knipoog van God | Een metafoor gebruikt door Erwin Roosen, die de Bijbel voorstelt als een subtiele boodschap van God, die uitnodigt tot een persoonlijke reactie en een diepere relatie met een liefdevolle God. |
| Eerste taal | De taal van de objectieve werkelijkheid, van feiten, logica en exacte wetenschap, die eenduidig en direct is in haar betekenis. |
| Tweede taal | De symbolische, beeldende en meerduidige taal van poëzie, gebed, geloof en heilige teksten, die ruimte laat voor interpretatie en de uitdrukking van diepere ervaringen. |
| Kamishibai | Een Japanse vertelmethode met een houten kast waarin vertelplaten worden geschoven, die het verhaal op een visuele en interactieve manier tot leven brengt. |
| Bibliodrama | Een verzamelnaam voor werkvormen waarbij leerlingen zich inleven in bijbelrollen door middel van uitbeelding, drama en andere expressievormen om verhalen levend te maken en zingeving te ontdekken. |
| Rolinleving | Een bibliodrama-werkvorm waarbij leerlingen zich inleven in specifieke personages uit een verhaal, hun houding, gevoelens en gedachten verkennen en deze uiten door middel van spel. |
| Roldoorleving | Een verdieping van rollinleving, waarbij leerlingen door middel van verschillende korte werkvormen hun rol verder doorleven, zoals het kiezen van attributen of het zoeken naar een specifieke plek. |
| Interview met personages | Een bibliodrama-werkvorm waarbij leerlingen zich inleven in personages en vervolgens worden geïnterviewd, wat helpt om verschillende perspectieven, emoties en motivaties te verkennen. |
| Werkwoorden ontdekken | Een bibliodrama-werkvorm die de nadruk legt op de werkwoorden in een verhaal om de acties, veranderingen en verhoudingen tussen personages te analyseren en te doorleven. |
| Foto of beeldhouwwerk maken | Een bibliodrama-werkvorm waarbij leerlingen een scène uit een verhaal uitbeelden als een foto of beeldhouwwerk, wat helpt bij verdieping en verankering van het verhaal. |
| De lege of open stoel | Een bibliodrama-werkvorm waarbij een Bijbelfiguur op een lege stoel wordt geplaatst, waarna de kinderen vragen mogen stellen aan deze figuur en de rol kunnen spelen door achter de stoel te gaan staan. |
| Dramatiseren | Een werkvorm waarbij leerlingen een scène of verhaal naspelen, waarbij de nadruk ligt op het zelf invullen en interpreteren van de rol, in plaats van het letterlijk naspelen van de tekst. |
| Verankering | De fase in een lesproces waarin leerlingen reflecteren op wat ze hebben geleerd en wat ze willen meenemen, door middel van creatieve verwerking, gesprekken en het koppelen aan hun eigen leven. |
| Godly Play | Een speelse methode van geloofsinitiatie en -communicatie die vertrouwt op de kracht van verhalen, rituelen en spelmateriaal om kinderen God te laten ervaren en uiting te geven aan spirituele ervaringen. |
| OutOfTheBox | Een variant op Godly Play, een intieme en rituele manier van vertellen die gebruikmaakt van suggestieve figuren, attributen en vaste gebaren om de verbeelding van leerlingen aan te spreken en hen te helpen hun eigen leven met het verhaal te verbinden. |
| Ritueel | Een reeks betekenisvolle handelingen of symbolen die een speciale, vaak religieuze of levensbeschouwelijke betekenis krijgen en verbinding creëren met het transcendente of de gemeenschap. |
| Routine | Een reeks handelingen die aan elkaar geschakeld worden en herhaaldelijk worden uitgevoerd, vaak om efficiëntie en rust te creëren, zoals dagelijkse ochtendhandelingen of schoolroutines. |
| Symbool | Een object of teken dat verwijst naar een diepere, niet direct zichtbare werkelijkheid, en dat betekenis en verbinding creëert, zoals een hartje voor liefde of de hostie die Christus vertegenwoordigt. |
| Symboolhandeling | Een gewone handeling die een diepere, symbolische betekenis krijgt, zoals knielen, bloemen leggen of een kaars aansteken. |
| Symbooltaal | Woorden of expressies die een wereld van betekenis oproepen en vaak meerduidig zijn, gebruikt om het onzegbare of diepere ervaringen uit te drukken, zoals ‘vader’, ‘moeder’ of beeldspraak. |
| Crisisrituelen | Rituelen die worden toegepast in oncontroleerbare of moeilijke situaties, zoals ziekte, verlies of natuurrampen, om mensen te helpen omgaan met deze gebeurtenissen. |
| Cyclische rituelen | Rituelen die verband houden met de seizoenen, de tijd van het jaar of herdenkingen, zoals feestdagen en jubilea, en die bijdragen aan vertrouwdheid en continuïteit. |
| Overgangsrituelen | Rituelen die de overgang van de ene levensfase naar de andere markeren, zoals geboorte, huwelijk of afscheid, en die verbondenheid met cultuur en gemeenschap scheppen. |
| Verspringing van het perspectief | Het effect van rituelen waarbij de focus verschuift van het alledaagse naar het symbolische of spirituele, waardoor een diepere betekenis wordt ervaren. |
| Gemeenschapsdimensie | Het sociale aspect van rituelen, dat verbondenheid en gemeenschap creëert binnen een groep, en bijdraagt aan het gevoel van saamhorigheid en gedeelde identiteit. |
| Morele dimensie | Het aspect van rituelen dat niet alleen een symbolische betekenis heeft, maar ook een ethische oproep inhoudt om te leven naar bepaalde waarden en principes. |
| Gebed | Een gesprek of dialoog tussen een mens en God, dat kan plaatsvinden met woorden, daden, in stilte, met muziek of dans, en dat zowel spreken als luisteren inhoudt. |
| Gebedjesboom | Een creatieve manier om gebeden van kinderen te verzamelen en te presenteren, waarbij gebeden op papieren bladeren worden geschreven en aan een tak in de klas worden gehangen. |
| Vijf-vingersgebed | Een gebedsoefening waarbij elke vinger wordt gebruikt om specifieke personen of intenties te gedenken en te bidden, als hulpmiddel voor een gerichte gebedsdialoog. |
| Gebedskrans | Een reeks gebedsparels die in verschillende religieuze tradities worden gebruikt om gebeden te tellen en te structureren, vaak met verschillende kleuren die verschillende soorten gebeden of intenties symboliseren. |
| Samenhang jodendom, christendom en islam | De gedeelde oorsprong en verwantschap van deze drie monotheïstische godsdiensten, die teruggaat tot Abraham en de aanbidding van dezelfde God. |
| Jezus bekeken vanuit 3 niveaus | Een benadering waarbij Jezus wordt geanalyseerd als historische figuur, als onderwerp van beeldvorming doorheen de geschiedenis, en als Christus (Zoon van God) in het geloof. |
| Heilige Geschriften | Teksten die door religieuze gemeenschappen als goddelijk geïnspireerd of geopenbaard worden beschouwd, zoals de Bijbel voor christenen en de Koran voor moslims. |
| Joods-christelijke levensvisie | Een levensvisie die geworteld is in de gemeenschappelijke tradities en geschriften van het jodendom en het christendom, en die de Westerse beschaving sterk heeft beïnvloed. |
| Eerste Testament (Oude Testament) | Het eerste deel van de Bijbel, dat overeenkomt met de Hebreeuwse Bijbel (TeNaK) en verhalen bevat over de schepping, de aartsvaders, de profeten en de geschiedenis van het volk Israël. |
| Tweede Testament (Nieuwe Testament) | Het tweede deel van de Bijbel, dat de brieven van Paulus, de evangeliën, het boek Handelingen en de Apocalyps bevat, en dat focust op het leven, de leer en de betekenis van Jezus Christus. |
| Perikoop | Een fragment uit de Bijbel, meestal geschreven als een afkorting, dat een specifieke passage uit een bijbelboek aanduidt, bijvoorbeeld Mc. 2, 1-11. |
| Liturgisch pastoraal jaar | De cyclus van feesten en herdenkingen binnen het christendom, die gepaard gaat met specifieke rituelen, symbolen en kleuren, die de geloofsgemeenschap door het jaar heen leidt. |
| Kerstcyclus | De periode van Advent en Kerstmis, die begint op de eerste zondag van de Advent en eindigt met de Doop van Jezus, en die de komst en geboorte van Jezus viert. |
| Paascyclus | De periode die voorafgaat aan Pasen, inclusief de Veertigdagentijd, Goede Week en Pasen zelf, en die het lijden, sterven en de verrijzenis van Jezus herdenkt. |
| Advent | Een periode van ongeveer vier weken voor Kerstmis, die dient ter voorbereiding op de komst van Jezus, en waarin christenen nadenken over hun rol in het creëren van een rechtvaardigere wereld. |
| Adventskrans | Een krans van dennengroen met vier kaarsen, waarbij elke week van de Advent een extra kaars wordt aangestoken als symbool van groeiend licht en hoop. |
| Kerstmis | Een christelijk feest dat de geboorte van Jezus Christus herdenkt, oorspronkelijk ‘Christus-mis’ genoemd, en dat in andere religies ook de geboorte van belangrijke figuren viert. |
| Epifanie (Driekoningen) | Een christelijk feest op 6 januari dat de bezoeking van de wijzen uit het Oosten aan het kind Jezus herdenkt, als teken van de openbaring van Jezus aan alle mensen. |
| Doop van Jezus | De viering van de doop van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan, die het einde markeert van de kerstcyclus. |
| Pasen | Het centrale christelijke feest dat de verrijzenis van Jezus viert, en daarmee de overwinning van liefde op dood en de belofte van een leven na de dood symboliseert. |
| Veertigdagentijd | Een periode van soberheid, bezinning en gebed die veertig dagen voor Pasen begint op Aswoensdag, ter voorbereiding op het paasfeest en als herinnering aan Jezus’ vasten in de woestijn. |
| Palmzondag | De zondag voor Pasen waarop wordt herdacht hoe Jezus op een ezel Jeruzalem binnentrok en werd begroet met palmtakken. |
| Witte Donderdag | De donderdag voor Pasen waarop het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen wordt herdacht, inclusief het breken van brood en de instelling van de eucharistie. |
| Goede Vrijdag | De vrijdag voor Pasen waarop het lijden en de dood van Jezus worden herdacht, wat christenen zien als een gebroken macht van de dood. |
| Stille Zaterdag | De zaterdag voor Pasen waarop Jezus in het graf werd gelegd, een dag van rouw, verdriet en stilte, voorafgaand aan de paaswake. |
| Paaswake | Een viering op zaterdagavond die de overgang markeert naar Pasen, gekenmerkt door rituelen van hoop en licht, zoals het zegenen van de paaskaars. |
| Hemelvaart | Het feest waarop wordt herdacht dat Jezus definitief werd opgenomen bij God, en Zijn leerlingen alleen verdergingen met het uitdragen van het evangelie. |
| Pinksteren | Het feest dat vijftig dagen na Pasen wordt gevierd, om de ontvangst van de Heilige Geest door de leerlingen van Jezus te herdenken, wat wordt gezien als het begin van de christelijke kerkgemeenschap. |
| Maria Lichtmis | Een feest op 2 februari waarbij de opdracht van Jezus in de tempel en de zuivering van Maria worden herdacht; Jezus wordt hierin het Licht genoemd. |
| Mariamaand (Meimaand) | De maand mei waarin Maria, de moeder van Jezus, centraal staat, met speciale vieringen, gebedsbijeenkomsten en bedevaarten. |
| Sacramentsdag | Een feestdag tien dagen na Pinksteren waarop katholieken het sacrament van de eucharistie vieren, soms met processies. |
| Maria-Tenhemelopneming | Een feestdag op 15 augustus waarop Maria wordt gevierd als iemand die na haar leven werd opgenomen bij God en een belangrijke plaats inneemt naast haar zoon Jezus. |
| Feest van Franciscus van Assisi | Een feestdag op 4 oktober ter ere van Franciscus van Assisi, een heilige die bekend staat om zijn liefde voor de natuur en zijn eenvoudige levenswijze. |
| Allerheiligen | Een feestdag op 1 november ter ere van alle heiligen en martelaren, bedoeld om de geloofshelden van de kerk te eren en te herdenken. |
| Allerzielen | Een dag op 2 november waarop de overledenen worden herdacht, vaak met grafbezoeken, en die bezinning biedt op het leven en de dood. |
| Christus Koning | Een feestdag op de laatste zondag van het kerkelijk jaar (vóór de Advent), die wordt gevierd als de dag van de Chiro, en de heerschappij van Christus als Koning benadrukt. |
| Sacramenten | Waarneembare en werkzame tekenen in de katholieke Kerk die verwijzen naar Gods aanwezigheid en handelen in het leven van mensen, zoals doopsel, vormsel en eucharistie. |
| Doopsel | Het sacrament waarbij iemand wordt opgenomen in de kerkgemeenschap en wordt toevertrouwd aan Gods bescherming en liefde, vaak door onderdompeling in of begieting met doopwater. |
| Vormsel | Het sacrament dat het doopsel met ‘vuur’ of de Heilige Geest vertegenwoordigt, waarbij volwassenen hun doopbeloften zelf uitspreken en het engagement aangaan om Jezus te volgen. |
| Heilige Communie / Eucharistie | Het sacrament waarbij gelovigen het Lichaam van Christus ontvangen in de vorm van brood, wat een eenwording met Hem en met elkaar symboliseert en gemeenschap bevordert. |
| Sacrament van de Verzoening | Het sacrament dat bekend staat als de biecht, waarbij gelovigen hun zonden belijden, berouw tonen en vergeving ontvangen van God door middel van de priester. |
| Ziekenzalving | Een sacrament bedoeld voor zieken en ouderen, dat hen sterkt en heelt in hun kwetsbaarheid, vaak toegediend in aanwezigheid van de kerkgemeenschap. |
| Huwelijk | Het sacrament waarbij twee geliefden een engagement aangaan voor elkaar, dat symbool staat voor de liefde en trouw van Jezus, en hen openstelt voor kinderen en dienstbaarheid. |
| Wijding | Het sacrament waarbij iemand wordt gewijd tot diaken of priester, een eenmalig sacrament dat wordt toegediend door een bisschop en gepaard gaat met specifieke rituelen. |
| Mohammed, Koran, hadith en soenna | De centrale elementen van de islam: Mohammed als profeet, de Koran als het heilige boek, de Hadith als mondelinge overleveringen en de Soenna als de leefregels van de profeet. |
| Mohammed | De centrale figuur van de islam, gezien als de ultieme profeet die de openbaring van de Koran van God ontving en als het ideale voorbeeld van een perfecte moslim wordt beschouwd. |
| Koran | Het heilige boek van de islam, dat volgens moslims het letterlijke woord van God aan de profeet Mohammed bevat en als de ultieme openbaring wordt beschouwd. |
| Hadith | De mondelinge traditie van verhalen, uitspraken en overleveringen over het leven van de profeet Mohammed, die de basis vormt voor de Soenna. |
| Soenna | Het geheel van wetten, regels, afspraken en leefregels die moslims proberen na te leven in navolging van Mohammed, afgeleid uit de Hadith. |
| Soennieten | De grootste stroming binnen de islam, die de opvolging van Mohammed door Abu Bakr steunen en de Koran en Hadith volgen, waarbij de nadruk ligt op de gemeenschap en de traditie. |
| Sjiieten | Een minderheid binnen de islam, die de opvolging van Mohammed door Ali, zijn neef, steunen, en die verschillen hebben in de interpretatie van de Koran en Hadith. |
| Soefi’s | De mystieke stroming binnen de islam, die de nadruk legt op het spirituele, meditatie, armoede en een absoluut vertrouwen in God, en bekend staat om het tollen als vorm van meditatie. |
| 5 zuilen van de islam | De vijf verplichtingen die elke moslim moet nastreven: de geloofsbelijdenis (Shahada), het gebed (Salat), de vasten (Ramadan), de verplichte aalmoezen (Zakat) en de bedevaart naar Mekka (Hajj). |
| Geloofsbelijdenis (Shahada) | De islamitische verklaring dat er geen god is dan God (Allah) en Mohammed zijn ultieme profeet is, die, eenmaal driemaal uitgesproken in het Arabisch voor getuigen, iemand moslim maakt. |
| Gebed (Salat) | De verplichte islamitische praktijk van vijf dagelijkse gebeden, uitgevoerd op vastgelegde tijden en met een vast ritueel, gericht op Mekka. |
| Vasten (Ramadan) | Het zich onthouden van eten en drinken tussen zonsopgang en zonsondergang gedurende de negende maand van de islamitische kalender, als een periode van bezinning en zelfbeheersing. |
| Verplichte aalmoezen (Zakat) | Een verplichte bijdrage van 2,5% van de winst die moslims afstaan aan liefdadigheid en fondsen, als een vorm van solidariteit en sociale betrokkenheid. |
| Bedevaart naar Mekka (Hajj) | Een van de vijf zuilen van de islam, waarbij moslims eenmaal in hun leven de reis naar Mekka maken om een reeks rituelen en symbolen te volbrengen. |
| Eid al-Fitr | Het Suikerfeest, dat het einde van de Ramadan markeert en gevierd wordt met gebed, familie, vrienden, lekkernijen en geschenken. |
| Eid al-Adha | Het Offerfeest, dat plaatsvindt tijdens de Hadj en het offer van profeet Ibrahim (Abraham) herdenkt, waarbij het vlees van een offerdier wordt verdeeld onder familie, vrienden en de armen. |
| Verhaal over Jezus | Verhalen die vertellen over Jezus’ leven, ontmoetingen, daden en wonderen, zoals zijn ontmoeting met Zacheüs of de genezing van de lamme. |
| Parabel (Gelijkenis) | Verhalen die door Jezus zelf werden verteld om een visie of boodschap te illustreren, zoals de gelijkenis van het mosterdzaadje of de verloren zoon, waarbij Jezus zelf geen rol speelt. |
| Perikoop | Een fragment uit de Bijbel, meestal geschreven als een afkorting, dat een specifieke passage uit een bijbelboek aanduidt, bijvoorbeeld Mc. 2, 1-11. |
| Liturgisch pastoraal jaar | De cyclus van feesten en herdenkingen binnen het christendom, die gepaard gaat met specifieke rituelen, symbolen en kleuren, die de geloofsgemeenschap door het jaar heen leidt. |
| Kerstcyclus | De periode van Advent en Kerstmis, die begint op de eerste zondag van de Advent en eindigt met de Doop van Jezus, en die de komst en geboorte van Jezus viert. |
| Paascyclus | De periode die voorafgaat aan Pasen, inclusief de Veertigdagentijd, Goede Week en Pasen zelf, en die het lijden, sterven en de verrijzenis van Jezus herdenkt. |
| Advent | Een periode van ongeveer vier weken voor Kerstmis, die dient ter voorbereiding op de komst van Jezus, en waarin christenen nadenken over hun rol in het creëren van een rechtvaardigere wereld. |
| Adventskrans | Een krans van dennengroen met vier kaarsen, waarbij elke week van de Advent een extra kaars wordt aangestoken als symbool van groeiend licht en hoop. |
| Kerstmis | Een christelijk feest dat de geboorte van Jezus Christus herdenkt, oorspronkelijk ‘Christus-mis’ genoemd, en dat in andere religies ook de geboorte van belangrijke figuren viert. |
| Epifanie (Driekoningen) | Een christelijk feest op 6 januari dat de bezoeking van de wijzen uit het Oosten aan het kind Jezus herdenkt, als teken van de openbaring van Jezus aan alle mensen. |
| Doop van Jezus | De viering van de doop van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan, die het einde markeert van de kerstcyclus. |
| Pasen | Het centrale christelijke feest dat de verrijzenis van Jezus viert, en daarmee de overwinning van liefde op dood en de belofte van een leven na de dood symboliseert. |
| Veertigdagentijd | Een periode van soberheid, bezinning en gebed die veertig dagen voor Pasen begint op Aswoensdag, ter voorbereiding op het paasfeest en als herinnering aan Jezus’ vasten in de woestijn. |
| Palmzondag | De zondag voor Pasen waarop wordt herdacht hoe Jezus op een ezel Jeruzalem binnentrok en werd begroet met palmtakken. |
| Witte Donderdag | De donderdag voor Pasen waarop het Laatste Avondmaal van Jezus met zijn leerlingen wordt herdacht, inclusief het breken van brood en de instelling van de eucharistie. |
| Goede Vrijdag | De vrijdag voor Pasen waarop het lijden en de dood van Jezus worden herdacht, wat christenen zien als een gebroken macht van de dood. |
| Stille Zaterdag | De zaterdag voor Pasen waarop Jezus in het graf werd gelegd, een dag van rouw, verdriet en stilte, voorafgaand aan de paaswake. |
| Paaswake | Een viering op zaterdagavond die de overgang markeert naar Pasen, gekenmerkt door rituelen van hoop en licht, zoals het zegenen van de paaskaars. |
| Hemelvaart | Het feest waarop wordt herdacht dat Jezus definitief werd opgenomen bij God, en Zijn leerlingen alleen verdergingen met het uitdragen van het evangelie. |
| Pinksteren | Het feest dat vijftig dagen na Pasen wordt gevierd, om de ontvangst van de Heilige Geest door de leerlingen van Jezus te herdenken, wat wordt gezien als het begin van de christelijke kerkgemeenschap. |
| Maria Lichtmis | Een feest op 2 februari waarbij de opdracht van Jezus in de tempel en de zuivering van Maria worden herdacht; Jezus wordt hierin het Licht genoemd. |
| Mariamaand (Meimaand) | De maand mei waarin Maria, de moeder van Jezus, centraal staat, met speciale vieringen, gebedsbijeenkomsten en bedevaarten. |
| Sacramentsdag | Een feestdag tien dagen na Pinksteren waarop katholieken het sacrament van de eucharistie vieren, soms met processies. |
| Maria-Tenhemelopneming | Een feestdag op 15 augustus waarop Maria wordt gevierd als iemand die na haar leven werd opgenomen bij God en een belangrijke plaats inneemt naast haar zoon Jezus. |
| Feest van Franciscus van Assisi | Een feestdag op 4 oktober ter ere van Franciscus van Assisi, een heilige die bekend staat om zijn liefde voor de natuur en zijn eenvoudige levenswijze. |
| Allerheiligen | Een feestdag op 1 november ter ere van alle heiligen en martelaren, bedoeld om de geloofshelden van de kerk te eren en te herdenken. |
| Allerzielen | Een dag op 2 november waarop de overledenen worden herdacht, vaak met grafbezoeken, en die bezinning biedt op het leven en de dood. |
| Christus Koning | Een feestdag op de laatste zondag van het kerkelijk jaar (vóór de Advent), die wordt gevierd als de dag van de Chiro, en de heerschappij van Christus als Koning benadrukt. |
| Sacramenten | Waarneembare en werkzame tekenen in de katholieke Kerk die verwijzen naar Gods aanwezigheid en handelen in het leven van mensen, zoals doopsel, vormsel en eucharistie. |
| Doopsel | Het sacrament waarbij iemand wordt opgenomen in de kerkgemeenschap en wordt toevertrouwd aan Gods bescherming en liefde, vaak door onderdompeling in of begieting met doopwater. |
| Vormsel | Het sacrament dat het doopsel met ‘vuur’ of de Heilige Geest vertegenwoordigt, waarbij volwassenen hun doopbeloften zelf uitspreken en het engagement aangaan om Jezus te volgen. |
| Heilige Communie / Eucharistie | Het sacrament waarbij gelovigen het Lichaam van Christus ontvangen in de vorm van brood, wat een eenwording met Hem en met elkaar symboliseert en gemeenschap bevordert. |
| Sacrament van de Verzoening | Het sacrament dat bekend staat als de biecht, waarbij gelovigen hun zonden belijden, berouw tonen en vergeving ontvangen van God door middel van de priester. |
| Ziekenzalving | Een sacrament bedoeld voor zieken en ouderen, dat hen sterkt en heelt in hun kwetsbaarheid, vaak toegediend in aanwezigheid van de kerkgemeenschap. |
| Huwelijk | Het sacrament waarbij twee geliefden een engagement aangaan voor elkaar, dat symbool staat voor de liefde en trouw van Jezus, en hen openstelt voor kinderen en dienstbaarheid. |
| Wijding | Het sacrament waarbij iemand wordt gewijd tot diaken of priester, een eenmalig sacrament dat wordt toegediend door een bisschop en gepaard gaat met specifieke rituelen. |