Cover
立即免费开始 HOOFDSTUK 9
Summary
# Winning en herkomstbepaling van materialen
Dit topic behandelt de methoden voor het winnen van steen en klei, evenals de technieken om de oorsprong van deze materialen te achterhalen.
### 1.1 Winning van steen
Steen is een cruciale grondstof, gebruikt voor werktuigen en bouwmaterialen. De winningsmethoden zijn afhankelijk van de ligging van het gesteente [1](#page=1).
#### 1.1.1 Dagzomende gesteenten
Deze gesteenten liggen aan of dicht bij het oppervlak en kunnen relatief eenvoudig verzameld worden uit heuvelflanken, rivierbeddingen of via dagbouw. Voorbeelden zijn de obelisken in Egypte en Moai beelden op Paaseiland [1](#page=1).
#### 1.1.2 Dieperliggende gesteenten
Voor gesteenten die dieper in de bodem liggen, is mijnbouw noodzakelijk. De neolithische vuursteenmijnbouwcentra in Europa, zoals Spiennes en Petit-Spiennes in België, zijn goed gedocumenteerd. Verschillende exploitatietechnieken werden gebruikt, afhankelijk van de diepte en gewenste kwaliteit van de vuursteen [1](#page=1):
* Exploitatie via de heuvelflank (kleine, korte galerijen) [1](#page=1).
* Exploitatie via plateauranden met beperkte leemafdekking (kuilen van 4 tot 6 m breed en 4 m diep) [1](#page=1).
* Exploitatie via plateaus met dikke leemafdekkingen:
* Schachten van 5 tot 6 m diep (bovenste krijtlagen) [2](#page=2).
* Schachten van 10 tot 15 m diep (onderste krijtlagen) [2](#page=2).
### 1.2 Herkomstbepaling van gesteenten
De oorsprong van gesteenten kan op diverse manieren worden vastgesteld.
#### 1.2.1 Petrografische analyse
Deze methode is geschikt voor de meeste gesteenten en bepaalt de herkomst op basis van de mineralogische samenstelling (bv. silica, jaspis, hematiet, kwarts). Er worden dunne slijpplaatjes gemaakt en onder een microscoop bekeken. Dit is een destructieve methode. Een goed voorbeeld zijn gepolijste bijlen in Alpijnse gesteenten [2](#page=2).
#### 1.2.2 Geochemische technieken
Voor gesteenten zoals vuursteen, waarbij petrografie niet volstaat voor precieze herkomstbepaling, worden geochemische technieken ingezet. Deze analyseren de elementen in het gesteente (bv. silicium, natrium, kalium, aluminium, zuurstof, waterstof, ijzer, magnesium, calcium) [2](#page=2).
* **Neutronenactiveringsanalyse (INAA)**: Gesteenten worden bestraald met neutronen in een kernreactor, wat leidt tot de productie van gammastralen die gemeten worden. Het voordeel is dat het object onbeschadigd blijft. Hoewel effectief, is de methode nog niet algemeen in gebruik [2](#page=2).
* **Laser ablatie-inductief gekoppeld plasma massaspectrometrie (LA-ICP-MS)**: Een fijne laserstraal neemt een klein staal dat vervolgens wordt geanalyseerd op isotopen en elementen [2](#page=2).
* **X-stralen fluorescentiespectrometrie (XRF)**: Elementen worden gemeten via röntgenstralen die weerkaatsen en fluorescentie produceren [2](#page=2).
Deze geochemische methoden zijn weinig tot niet-destructief [2](#page=2).
#### 1.2.3 Micropaleontologisch onderzoek
Deze methode, voornamelijk toegepast op vuursteen, bepaalt de herkomst aan de hand van fossielen van micro-organismen (plankton, algen, diatomeeën). Het is een destructieve methode omdat de fossielen met zuren uit het gesteente moeten worden verwijderd. Een nadeel is dat deze methode alleen de vuursteenbank identificeert, niet de specifieke ontsluitingsplek [2](#page=2).
### 1.3 Transport en oprichting van grote stenen
Historische bronnen (bv. 16e-eeuwse teksten over Inca monumenten) en afbeeldingen (bv. transport van een beeld van Djehutihetep) bieden inzicht in het transport van grote steenblokken. Experimentele archeologie is echter de belangrijkste informatiebron. Diverse experimenten zijn uitgevoerd op locaties als het Paaseiland, Bougon en Stonehenge [2](#page=2).
### 1.4 Herkomstbepaling van aardewerk
Voor de herkomstbepaling van kleien worden vergelijkbare technieken als bij gesteenten gebruikt. Gangbare methoden omvatten de determinatie van mineralen (petrografisch onderzoek) en elementen (chemische analyse, zoals XRF, LA-ICP-MS) om de oorsprong van de klei te achterhalen. De studie van kiezelwieren of diatomeeën kan hier ook bijdragen [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Onderzoek naar "Waaslands" aardewerk uit de Romeinse periode [5](#page=5).
### 1.5 Technologie van aardewerkproductie
Informatie over aardewerkproductie kan worden afgeleid uit diverse bronnen, met name door een grondige macroscopische studie van het aardewerk zelf. Belangrijke aspecten zijn [5](#page=5):
#### 1.5.1 Verschraling of magering
Klei wordt vaak gemengd met een organisch (bv. gras, stro, mos) of anorganisch bestanddeel (bv. chamotte, verbrijzeld steen, zand) om barsten tijdens het bakken te voorkomen. De identificatie hiervan gebeurt visueel of met een loep/microscoop [5](#page=5).
#### 1.5.2 Productiewijze
De productietechniek van aardewerk kan vaak worden vastgesteld door inspectie van de binnen- en buitenkant. Er zijn drie belangrijke technieken [5](#page=5):
* [pagina 5 vermeldt dat er drie technieken zijn, maar beschrijft deze niet nader in de verstrekte tekst.
---
# Technologie van stenen artefacten
Dit gedeelte beschrijft de vervaardigingstechnieken van stenen werktuigen en de methoden om hun gebruik te bestuderen, inclusief experimentele archeologie, refitting en gebruikssporenonderzoek [3](#page=3) [4](#page=4).
### 2.1 Vervaardiging van stenen werktuigen
Al meer dan twee miljoen jaar maakt de mens gebruik van gesteente voor het produceren van snijdende werktuigen. Etnografisch onderzoek suggereert dat prehistorische mensen diverse technieken beheersten, waaronder [3](#page=3):
* **Kerntechniek**: Dit verwijst naar de bewerking van een groter steenblok (de kern) om afslagen te produceren [3](#page=3).
* **Afslagtechniek**: Dit omvat methoden om stukken van een steen af te slaan, waaronder:
* **Directe percussie**: Het direct slaan op de steen met een ander object (bijvoorbeeld een steen of een bot) om afslagen te creëren [3](#page=3).
* **Indirecte percussie**: Hierbij wordt een tussenstuk (zoals een beitel) gebruikt die met een slaginstrument wordt geraakt, wat leidt tot het afslaan van een stuk van de kern [3](#page=3).
* **Druktechniek**: Deze methode behelst het uitoefenen van gerichte druk op de rand van de steen, vaak met een puntig object, om kleine, nauwkeurige afslagen te produceren [3](#page=3).
### 2.2 Onderzoeksmethoden voor stenen artefacten
Om te achterhalen welke technieken op een specifieke prehistorische site zijn toegepast, worden verschillende onderzoeksmethoden ingezet:
#### 2.2.1 Experimentele archeologie
Sinds de jaren 1960 wordt experimentele archeologie veelvuldig gebruikt om inzicht te krijgen in de bewerkingstechnieken van prehistorische mensen. Onderzoekers zoals François Bordes en Donald Crabtree hebben pionierswerk verricht op dit gebied. Door gebruik te maken van etnografische observaties en te experimenteren met knollen van vergelijkbare kenmerken als prehistorische grondstoffen, proberen archeologen de meest geschikte technieken te identificeren om artefacten te produceren die lijken op authentieke prehistorische exemplaren qua vorm, grootte van de hiel, slagbult en boorden. Het doel is het creëren van zo getrouw mogelijke replica's [3](#page=3).
> **Tip:** Experimentele archeologie helpt bij het valideren van theorieën over prehistorische technologie door het repliceren van technieken en het produceren van vergelijkbare artefacten.
#### 2.2.2 Refitting of remontage
Refitting, ook wel remontage genoemd, is een zeer gedetailleerde, maar ook arbeidsintensieve methode om de stappen in de bewerking van een steenkern te reconstrueren. Hierbij worden stenen artefacten die van dezelfde oorspronkelijke steenkern afkomstig zijn, zoveel mogelijk weer aan elkaar gepast. André Leroi-Gourhan was een pionier in deze techniek met zijn analyse van de Laat-Magdaleniaan site van Pincevent. Refitting wordt tegenwoordig algemeen toegepast op goed geconserveerde steentijdvindplaatsen [3](#page=3).
Naast technologische informatie, biedt refitting ook inzicht in:
* Horizontale verplaatsingen van materiaal en individuen binnen een kamp [4](#page=4).
* Verticale verplaatsingen in de bodem [4](#page=4).
* Intra-site chronologie [4](#page=4).
* De vorm waarin grondstof op de site werd aangeleverd (bijvoorbeeld als knol, voorbewerkte kern of half afgewerkt product) [4](#page=4).
#### 2.2.3 Gebruikssporenonderzoek (microwear analysis)
Om informatie te verkrijgen over het gebruik van stenen artefacten, is het bestuderen van microscopische slijtagepatronen essentieel. Sergei Semenov en Lawrence Keeley waren pioniers in dit onderzoeksveld. Contact met bewerkt materiaal zoals hout, been of gewei veroorzaakt minuscule sporen op de randen van stenen gebruiksvoorwerpen, zoals krassen, splinters en glans, die meestal alleen onder een microscoop zichtbaar zijn [4](#page=4).
* Krassen en splinters zijn vaak zichtbaar met een lage vergroting (20-50x) via een stereomicroscoop (low-power approach) [4](#page=4).
* Het onderzoek naar gebruiksglanzen vereist een hoge vergroting (200-500x) met een metaalmicroscoop (high-power approach) [4](#page=4).
Gebruikssporenonderzoek bestaat uit twee onderdelen:
1. Gedetailleerde registratie van de gebruikssporen op de randen van stenen artefacten [4](#page=4).
2. Experimenten waarbij prehistorische activiteiten worden nagebootst met replica's, om zo referentiemateriaal voor de sporen op prehistorische artefacten te verkrijgen [4](#page=4).
Dit onderzoek kan informatie verschaffen over:
* Het type bewerkt materiaal (hout, been, huid, vlees, gewei, plantaardig materiaal) [4](#page=4).
* De fysieke toestand van het bewerkte materiaal (vers, droog, vet, etc.) [4](#page=4).
* De relatieve duur van de bewerking [4](#page=4).
* De gebruiksrichting van het artefact (schrapen, doorboren, snijden, zagen) [4](#page=4).
* De manier van gebruik (met een schacht of in vrije hand) [4](#page=4).
In uitzonderlijke gevallen kunnen residuen van het contactmateriaal worden aangetroffen op of tussen de gebruikssporen, die dan geanalyseerd kunnen worden met een scanning-elektronenmicroscoop (SEM). Resten van pyriet, gebruikt voor vuur, hars (als kleefmiddel), fytolieten (kiezelzuurdeeltjes van planten zoals grassen) of zelfs haar en bloed van dieren kunnen worden geïdentificeerd. Thomas Loy stelt dat het mogelijk is om diersoorten te bepalen op basis van bloedresten, door morfologische verschillen in hemoglobine kristallen, hoewel deze methode nog omstreden is [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Vergelijking van experimentele en prehistorische slijtagepatronen kan leiden tot de reconstructie van prehistorische activiteiten. Op veel laat-paleolithische sites worden weinig organische werktuigen gevonden, maar microwear studies tonen aan dat veel stenen werktuigen op been en gewei werden gebruikt. Op mesolithische sites kunnen niet-geretoucheerde artefacten, die vaak als afval worden beschouwd, verborgen activiteiten verbergen [4](#page=4).
---
# Technologie van aardewerkproductie
Hieronder volgt een gedetailleerd studieonderwerp over de technologie van aardewerkproductie.
## 3. Technologie van aardewerkproductie
Informatie over de productiemethoden van aardewerk kan worden verkregen door middel van macroscopische analyse van het aardewerk zelf, de studie van breukvlakken, en het onderzoek naar bakmethoden en ovenconstructies [5](#page=5) [6](#page=6).
### 3.1 Verschraling (magering)
Klei die wordt gebruikt voor aardewerkproductie wordt vaak gemengd met een organisch of anorganisch bestanddeel om barsten tijdens het bakken te voorkomen [5](#page=5).
* **Organische verschralers:**
* Plantaardig materiaal zoals gras, stro, of mos [5](#page=5).
* Dierlijk materiaal zoals verbrijzeld been of schelp [5](#page=5).
* **Anorganische verschralers:**
* Chamotte (verbrijzeld aardewerk) [5](#page=5).
* Verbrijzelde stenen zoals silex of kwarts, en zand [5](#page=5).
De determinatie van de gebruikte verschraling gebeurt met het blote oog, een loep, of een microscoop met lage vergroting (10x tot 50x) [5](#page=5).
### 3.2 Productietechnieken
De manier waarop aardewerk is gevormd, kan worden afgeleid uit inspectie van het aardewerk, met name de binnen- en buitenzijde. Er worden drie belangrijke technieken onderscheiden [5](#page=5):
* **Handgevormd:** Aardewerk dat met de hand is gevormd [6](#page=6).
* **Gedraaid:** Aardewerk gevormd op een pottenbakkerswiel. Dit vertoont duidelijke, meestal regelmatige draairingen. Het oudste pottenbakkerswiel dateert van ca. 3800 v. Chr. in Mesopotamië. In Noordwest-Europa werd het wiel geïntroduceerd met de komst van de Romeinen [6](#page=6).
* **Gegoten:** Kleipap die in een vorm wordt gegoten [6](#page=6).
Verdere technische informatie kan worden verkregen uit de studie van breukvlakken. Op basis van breukpatronen kan worden vastgesteld of het aardewerk is geproduceerd uit een kleiklomp of via de worstopbouwtechniek [6](#page=6).
### 3.3 Bakwijze
De kleur en hardheid van aardewerkscherven geven inzicht in het bakmilieu en de temperatuur [6](#page=6).
* **Kleur:**
* Rood tot oranje kleur duidt op bakken in een zuurstofrijke (oxiderende) omgeving [6](#page=6).
* Donkere tinten (grijs, bruin tot zwart) wijzen op bakken in een zuurstofarme (reducerende) omgeving [6](#page=6).
* **Hardheid:**
* De hardheid is relatief gerelateerd aan de baktemperatuur. Over het algemeen geldt: hoe harder de bakking, hoe hoger de temperatuur [6](#page=6).
* Experimenten tonen aan dat aardewerk gebakken kan worden tussen 500/600° Celsius en 1100/1200° Celsius, wat kan leiden tot sintering en verglazing (steengoed) [6](#page=6).
#### 3.3.1 Ovenconstructies
Opgravingen of afbeeldingen van ovens bieden bruikbare gegevens over bakprocessen [6](#page=6).
* **Open ovens / veldovens:** De oudste ovens (Neolithicum) waren eenvoudige kuilen waarin potten werden afgedekt met brandhout [6](#page=6).
* **Gesloten ovens / koepelovens:** Vanaf het vroege 4e millennium (eerst in Mesopotamië) werden gesloten ovens gebruikt [6](#page=6).
* **Vroege koepelovens:** Bestonden uit drie delen: een werkplaats, een stookkanaal, en de oven zelf, vaak verdeeld door een rooster (verticale type) [6](#page=6).
* **Latere koepelovens:** De bakruimte bestaat uit slechts één deel (horizontale type) [6](#page=6).
Voordelen van koepelovens zijn een betere temperatuurspreiding en controle, waardoor hogere temperaturen bereikt konden worden [6](#page=6).
### 3.4 Functie van aardewerk
Aardewerk had diverse functies, zoals kookpotten, recipiënten voor opslag, en ritueel/religieus aardewerk (bijv. grafgiften). Informatie hierover kan worden verkregen uit etnografie, archeologische context, en (bio)chemische analyses van aankoeksel [6](#page=6).
#### 3.4.1 (Bio)chemische analyses
Deze analyses bieden directe en betrouwbare data over de functie van aardewerk [6](#page=6).
* **Stabiele isotopenanalyse:**
* Meet de gehaltes van isotopen zoals stikstof 15N en koolstof 13C [7](#page=7).
* Op basis hiervan kan worden bepaald welke grote bestanddelen aanwezig zijn in voedselresiduen, zoals planten, vlees of vis [7](#page=7).
* Een hoger 13C-gehalte duidt op meer mariene componenten in de voeding; een lager 15N-gehalte wijst op meer plantaardig materiaal [7](#page=7).
* Verdere soortdeterminaties zijn met deze techniek niet mogelijk [7](#page=7).
* **Gaschromatografie Massaspectrometrie (GC-MS):**
* Gecombineerd met stabiele isotopenonderzoek, maakt het mogelijk individuele vetzuren en organische moleculen te extraheren en te determineren op soort [7](#page=7).
* Onderscheid tussen verschillende dierlijke en plantaardige vetten, en tussen zee- en riviervis [7](#page=7).
* Beperking: voedselresiduen bestaan vaak uit een mengsel van vetten van verschillende oorsprong [7](#page=7).
* **Gas Chromatography Combustion Isotope Ratio Mass Spectrometry (GC-c-IRMS):**
* Meet component-specifieke 13C van palmitine (C16:0) en stearinevetzuren (C18:0) [7](#page=7).
* Maakt onderscheid mogelijk tussen verschillende klassen van dierlijke vetten (mariene vis, zoetwatervis, varkensvlees, vlees van herbivoren, melkproducten) op basis van hun vetzuren [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Analyse van voedselresidu op finaal-Mesolithisch en Neolithisch aardewerk uit de Scheldevallei [7](#page=7).
### 3.5 Sociale informatie
Etnografische studies tonen aan dat aardewerkproductie vaak een vrouwelijke activiteit is in culturen in Afrika en Zuid-Amerika. Versiering en/of verschraling kunnen dienen als sociale markers om groepen of individuen van elkaar te onderscheiden [7](#page=7).
---
# Technologie van metalen objecten
Dit topic behandelt de bewerking van koper, brons, ijzer en staal, inclusief methoden voor elementenonderzoek, metallografische microscopie en de historische ontwikkeling van ovenconstructies.
### 4.1 Koper en bronzen objecten
De bewerking van metalen objecten begon met metalen die een relatief laag smeltpunt hebben, zoals goud (960°C), zilver (1063°C) en koper (1083°C). Later werd brons, een legering van koper en tin, bewerkt. De verspreiding van metaalbewerkingskennis over Europa wordt toegeschreven aan minstens drie centra: het Nabije Oosten (7000-6500 v.Chr.), de Balkan (4500 v.Chr.) en Spanje/Portugal (3000 v.Chr.) [7](#page=7).
#### 4.1.1 Onderzoeksmethoden voor metaalobjecten
Verschillende technieken kunnen worden toegepast om de maakwijze van metalen objecten te bestuderen.
##### 4.1.1.1 Elementenonderzoek
Technieken zoals optische emissiespectrometrie, atoomabsorptiespectrometrie en neutronenactiveringsanalyse maken het mogelijk de sporensamenstelling van metalen te bepalen. Door deze samenstelling te vergelijken met die van stalen afkomstig van ertsontsluitingen, kan de herkomst van het metaal achterhaald worden [7](#page=7).
##### 4.1.1.2 Metallografische microscopie
Een meer geschikte methode voor technologische studies is metallografische microscopie. Deze destructieve methode behelst het bestuderen van een doorsnede van het metalen object onder een microscoop met reflecterend licht nadat het intens geëtst is om de metaalstructuur zichtbaar te maken. Reflecterend licht verbetert de zichtbaarheid van de microstructuur, die informatie kan verschaffen over de toegepaste bewerkingstechnieken en de volgorde van bewerking ("chaîne opératoire") [8](#page=8).
Koper kan op diverse manieren bewerkt worden [8](#page=8):
* Door te hameren.
* Door eerst te verhitten en vervolgens te hameren.
* Door te smelten en te gieten in een vorm (eerst open, later tweeledig).
* Door te mengen met tin om brons te maken.
### 4.2 IJzeren en stalen objecten
De vroegste sporen van ijzerbewerking dateren van circa 1000 v.Chr. in het Nabije Oosten. IJzererts is minder zeldzaam dan koper en tin en komt in diverse vormen voor in Europa. In Nederland zijn bijvoorbeeld de volgende ijzererts vormen te vinden [8](#page=8):
* **Moerasijzererts (ijzeroer of limoniet):** Ontstaat in veenachtige gebieden en beekdalen en heeft een ijzergehalte van 20%-50% [8](#page=8).
* **Klapperstenen:** Afgeronde ijzerconcreties, meestal niet groter dan een ei, die voorkomen in de bovenste lagen van heuvels en belangrijk waren in de 7e-9e eeuw in Nederland [8](#page=8).
* **IJzerhoudende zandsteen:** Te vinden op Tertiaire getuigenheuvels [8](#page=8).
IJzer is bovendien resistenter en lichter dan koper [8](#page=8).
#### 4.2.1 Verwerking van ijzererts
Een nadeel van ijzererts is dat het zelden zuiver voorkomt en vaak andere mineralen bevat die uitgefilterd moeten worden. Dit gebeurt door het erts te "verslakken", wat inhoudt dat het verhit wordt tot circa 1100°C, waardoor de ongewenste mineralen vloeibaar worden en uit het ijzer vloeien [8](#page=8).
##### 4.2.1.1 Vroege ovens en productieproces
Hiervoor werden kleine schachtovens of laagovens gebruikt. Deze werden van bovenaf gevuld met een mengsel van houtskool, ijzererts en toeslagstoffen zoals kalk. Van onderaf werd lucht toegevoegd via blaasbalgen. Bij hoge temperaturen reduceerden de ijzeroxiden in het erts tot ijzer, dankzij de koolstof in het houtskool. De temperatuur was echter niet hoog genoeg om het ijzer te smelten (vanaf circa 1538°C). Alleen de mineralen werden vloeibaar en stolden direct bij het verlaten van de oven, wat ijzerslakken vormde. Het resterende ijzer bleef achter als een spons (of wolf) die gesmeed kon worden tot smeedijzer [8](#page=8).
De kwaliteit van smeedijzer uit deze primitieve ovens was vaak niet hoog, omdat resten van mineralen aanwezig bleven door onvolledige verslakking, te lage oventemperatuur en slechte menging van erts en houtskool. Alleen de buitenzijde van het erts werd effectief gereduceerd [9](#page=9).
IJzerwinning vereiste veel brandstof: voor één kilo bruikbaar ijzer was ongeveer dertien kilo ijzererts en honderddertig kilo houtskool nodig. Honderddertig kilo houtskool kon worden gemaakt van ongeveer 760 kilo eikenhout, wat overeenkomt met twee tot drie eiken [9](#page=9).
##### 4.2.1.2 Ontwikkeling van hoogovens
Pas in de loop van de 14e eeuw kwamen de eerste hoogovens in gebruik. Door de hogere temperaturen die in hoogovens bereikt konden worden, kon ijzer wel smelten, wat resulteerde in de productie van gietijzer met een hoger koolstofgehalte (meer dan 1,7%) [9](#page=9).
> **Tip:** Het is cruciaal om de historische ontwikkeling van ovenconstructies te koppelen aan de verbeteringen in metaalbewerkingstechnieken en de daaruit voortvloeiende productkwaliteit.
> **Voorbeeld:** De overgang van laagovens naar hoogovens markeert een fundamentele verandering in ijzerproductie, waardoor de eigenschappen van het verkregen ijzer significant verbeterden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Productiesequentie (châine opératoire) | Een reeks opeenvolgende stappen die betrokken zijn bij het creëren en gebruiken van een object, van grondstofwinning tot afdanking. |
| Artefact | Een object dat door mensen is gemaakt of bewerkt, vaak met een specifieke functie. |
| Dagzomende gesteenten | Gesteenten die aan het aardoppervlak komen te liggen en relatief eenvoudig te winnen zijn. |
| Dagbouw | Een mijnbouwtechniek waarbij gesteenten aan het oppervlak worden gewonnen in open groeves. |
| Vuursteenmijnbouwcentra | Archeologische vindplaatsen waar in het neolithicum vuursteen werd gewonnen uit ondergrondse mijnen. |
| Vuursteenbanken | Lagen of aders van vuursteen die zich in de ondergrond bevinden en geëxploiteerd kunnen worden. |
| Petrografische analyse | Een methode om de herkomst van gesteenten te bepalen op basis van hun mineralogische samenstelling, door het bestuderen van dunne slijpplaatjes onder een microscoop. |
| Neutronenactiveringsanalyse (INAA) | Een geochemische techniek waarbij gesteenten worden bestraald met neutronen om de elementensamenstelling te analyseren aan de hand van de geproduceerde gammastraling. |
| Laser ablatie-inductief gekoppeld plasma massaspectrometrie (LA-ICP-MS) | Een geochemische techniek die een fijne laserstraal gebruikt om een klein monster van een gesteente te ableren en vervolgens de isotopen en elementen meet. |
| X-stralen fluorescentiespectrometrie (XRF) | Een techniek waarbij elementen in een gesteente worden gemeten via röntgenstralen die weerkaatsen en fluorescentie produceren. |
| Micropaleontologisch onderzoek | Een methode die fossielen van micro-organismen in vuursteen bestudeert om de herkomst van de vuursteenbank te bepalen. |
| Experimentele archeologie | Het uitvoeren van reconstructies en experimenten om inzichten te verkrijgen in prehistorische technieken, zoals steenwinning, transport en werktuigproductie. |
| Refitting (remontage) | Een methode waarbij artefacten die afkomstig zijn van dezelfde oorspronkelijke knol zo veel mogelijk weer aan elkaar worden gepast om de bewerkingstechnieken te reconstrueren. |
| Gebruikssporenonderzoek (microwear analysis) | De studie van microscopische slijtagesporen op stenen artefacten om informatie te verkrijgen over hun gebruik en het bewerkte materiaal. |
| SEM (Scanning Electron Microscope) | Een elektronmicroscoop die een beeld produceert door het scannen van een oppervlak met een gerichte elektronenstraal, gebruikt voor gedetailleerd onderzoek van oppervlakken en residuen. |
| Fytolieten | Microscopische kiezeldeeltjes die in planten worden gevormd en bewaard kunnen blijven als residu op artefacten. |
| Verschraling (magering) | Het vermengen van klei met organische of anorganische materialen om de rekbaarheid en breukresistentie van aardewerk te verbeteren. |
| Gedraaid aardewerk | Aardewerk dat gevormd is op een pottenbakkerswiel, herkenbaar aan regelmatige draairingen. |
| Gegoten aardewerk | Aardewerk dat wordt gemaakt door kleipap in een mal te gieten. |
| Bakwijze (oxiderend/reducerend) | Het bakproces van aardewerk in een zuurstofrijke (oxiderende) of zuurstofarme (reducerende) omgeving, wat invloed heeft op de kleur van de scherven. |
| Koepelovens | Gesloten ovens met een koepelvormige bakruimte, die een betere controle en hogere temperaturen mogelijk maken voor het bakken van aardewerk. |
| Stabiele isotopen analyse | Een techniek die de verhouding van specifieke stabiele isotopen (zoals 13C en 15N) in voedselresten analyseert om informatie te verkrijgen over de samenstelling van het dieet. |
| Gaschromatografie Massaspectrometrie (GC-MS) | Een analytische techniek die mengsels scheidt en identificeert op moleculair niveau, vaak gebruikt voor de analyse van organische residuen. |
| GC-c-IRMS (Gas Chromatography Combustion Isotope Ratio Mass Spectrometry) | Een geavanceerde techniek die gaschromatografie combineert met isotopenanalyse om specifieke componenten in residuen te identificeren en hun isotopische samenstelling te bepalen. |
| Metallografische microscopie | Een destructieve methode die de microstructuur van metalen objecten bestudeert onder een microscoop om bewerkingstechnieken en de volgorde van bewerking te achterhalen. |
| IJzeroer (limoniet) | Een ijzerhoudend mineraal dat voorkomt in veengebieden en beekdalen, en werd gebruikt als bron voor ijzerwinning. |
| Verslakken | Het verhitten van ijzererts tot een temperatuur waarbij ongewenste mineralen vloeibaar worden en uit het ijzer kunnen vloeien. |
| Laagovens (schachtovens) | Kleine ovens met een verticale schacht, gebruikt voor de primitieve ijzerwinning door middel van verslakking. |
| Hoogovens | Grote ovens die hogere temperaturen bereiken, waardoor ijzer kan smelten en gietijzer met een hoger koolstofgehalte kan worden geproduceerd. |