Cover
立即免费开始 Kinderneuro - les 1.docx
Summary
# Ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel bij kinderen
Het centrale zenuwstelsel (CZS) van kinderen ondergaat een complex ontwikkelingsproces vanaf de conceptie, wat essentieel is voor het begrijpen van zowel normale ontwikkeling als de oorzaken van aangeboren en niet-aangeboren afwijkingen.
## 1. Ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel bij kinderen
### 1.1 Inleiding tot de ontwikkeling van het CZS
De vorming van het menselijk lichaam, en in het bijzonder het zenuwstelsel, begint reeds bij de conceptie. Een grondig begrip van dit proces is cruciaal voor het verklaren van aangeboren afwijkingen en niet-aangeboren hersenletsel, evenals het herkennen van patronen in neurologische kenmerken en verschijnselen. Problemen in de ontwikkeling van het CZS kunnen op elk moment tijdens de zwangerschap, rond de geboorte en daarna optreden, waarbij deze cursus zich voornamelijk richt op de vroege stadia en de eerste levensjaren.
### 1.2 Erfelijkheid en genetische factoren
Een menselijk chromosoom bevat duizenden genen, die elk de informatie voor een specifieke erfelijke eigenschap bevatten. Lichaamscellen zijn diploïd, wat betekent dat ze chromosomen in paren bevatten. Voor elke eigenschap is er dus informatie op twee chromosomen.
#### 1.2.1 Chromosoomafwijkingen
Een mens heeft 44 autosomale chromosomen en 2 geslachtschromosomen (XX voor vrouw, XY voor man). Afwijkingen in het aantal chromosomen leiden vrijwel altijd tot ontwikkelingsproblemen.
#### 1.2.2 Overervingspatronen
* **Autosomaal dominante overerving:** Een afwijking op één van de 44 autosomale chromosomen is voldoende om de eigenschap tot uiting te laten komen, omdat het 'foute' gen sterker is dan het 'goede'. Bij één ziek ouder is er een kans van 50% op overerving van de ziekte.
> **Voorbeeld:** Ziekte van Huntington.
* **Autosomaal recessieve overerving:** De ziekte manifesteert zich alleen als het 'foute' gen op beide chromosomen van een paar aanwezig is. Het 'goede' gen domineert het 'foute'. De kans op een ziek kind is 25%, 50% kans op een drager en 25% kans op een gezond kind, wanneer beide ouders drager zijn.
> **Voorbeeld:** Ziekte van Sanflippo.
* **X-gebonden dominante overerving:** Een afwijking op het X-chromosoom domineert het andere X-chromosoom. Dit kan zowel bij mannen als vrouwen voorkomen. De overervingskans hangt af van de ouder met de mutatie.
> **Voorbeeld:** Rett syndroom.
* **X-gebonden recessieve overerving:** De ziekte komt alleen tot uiting wanneer beide X-chromosomen de mutatie bevatten. Een vrouw met één aangetast X-chromosoom is drager en merkt vaak weinig of geen symptomen. Zonen erven de ziekte van hun moeder, dochters kunnen drager worden van hun vader.
> **Voorbeelden:** Ziekte van Duchenne, Fragiel-X syndroom.
#### 1.2.3 Spontane mutaties
Mutaties kunnen ook spontaan optreden tijdens de bevruchting, resulterend in de eerste persoon binnen een familie met de betreffende mutatie en ziekte. Vanaf dat moment kan de mutatie wel worden doorgegeven.
### 1.3 Embryologie: de eerste ontwikkelingsfasen
De ontwikkeling begint met de conceptie, de versmelting van een zaadcel (spermatozoön) en een eicel (oöcyt) tot een bevruchte eicel (zygote) met 23 chromosomenparen.
#### 1.3.1 Pre-embryonale fase
De zygote reist van de eileider naar de baarmoeder (uterus).
#### 1.3.2embryonale fase
Vanaf het ontstaan van de embryo vindt celdifferentiatie plaats, waarbij organen zich vormen. Deze fase (tot 9 weken na conceptie) is extra kwetsbaar voor teratogenen zoals alcohol, drugs en medicatie, evenals virussen.
#### 1.3.3 Foetale fase
Vanaf 9 weken na conceptie tot het einde van de zwangerschap groeit en ontwikkelt de foetus verder.
#### 1.3.4 Stadia van embryogenese
* **Zygote:** De bevruchte eicel direct na de versmelting.
* **Morula:** Een celklomp van 16 tot 32 diploïde cellen zonder volume toename. Eerste celdifferentiatie begint hier, waarbij binnenste cellen het embryo vormen en buitenste cellen de vruchtvliezen en placenta.
* **Blastula:** Een holte ontstaat in het embryo. Rond dag 7 bereikt de blastula de baarmoeder.
* **Gastrulatie (3de week):** Vorming van drie kiembladen:
* **Ectoderm:** Vormt de huid en het zenuwstelsel.
* **Mesoderm:** Vormt het skelet, spieren en bindweefsel.
* **Endoderm:** Vormt het darmkanaal en de luchtwegen.
* **Neurulatie (week 3-4):** De neurale plaat vanuit het ectoderm vormt een neurale groeve (invaginatie). Deze groeve sluit zich van craniaal naar caudaal, waardoor de neurale buis ontstaat.
* De **neurale buis** vormt het centrale zenuwstelsel en het netvlies (retina). Het voorste deel sluit rond dag 26 en vormt de hersenen; het achterste deel sluit tegen het einde van week 4 en vormt het ruggenmerg.
* Defecten in de neurale buis leiden tot aandoeningen zoals encephalocele en spina bifida.
* De **neurale lijstcellen**, die zich afscheiden van de neurale buis, vormen o.a. ganglia, hersenvliezen (meningen) en schedelbotten.
### 1.4 Proliferatie en migratie van neurale cellen
* **Proliferatie (8-25 weken):** Zenuwcellen delen zich snel en massaal vanuit de germinale matrix (kiemlaag) aan de binnenzijde van de neurale buis. Dit leidt tot een toename in dikte van de cel lagen.
> **Tip:** Abnormaliteiten in proliferatie kunnen leiden tot micrencephalie (te kleine hersenen) of macrencephalie (te grote hersenen).
* **Migratie (8-34 weken):** De nieuw gevormde cellen migreren centrifugaal (van het centrum naar buiten). De cortex (hersenschors) wordt gevormd, waarbij de jongste cellen de meest oppervlakkige lagen vormen.
> **Voorbeeld:** Lissencephalie (gladde hersenen) ontstaat wanneer neuronen niet naar de juiste plaats migreren.
### 1.5 Neuronale differentiatie
Deze fase loopt van ongeveer 5 weken na conceptie tot 4 jaar na de geboorte. Cellen ontwikkelen zich verder tot specifieke neuronen, vormen dendrieten, axonen en synapsen, en produceren neurotransmitters.
> **Tip:** Afwijkingen in neuronale differentiatie kunnen leiden tot epilepsie, perceptiestoornissen, leerstoornissen en coördinatiestoornissen.
### 1.6 Verdere ontwikkeling na de geboorte
* **Afbraak (2-16 jaar):** Overtollige corticale cellen en synapsen worden afgebroken. Dit proces kan bijdragen aan herstel na letsel en zorgt voor efficiëntere neurologische circuits.
> **Voorbeeld:** Spinale spieratrofie kan gerelateerd zijn aan problemen in de afbraak- en eliminatiefasen.
* **Selectieve synapseliminatie:** Overbodige synaptische verbindingen worden verwijderd om het functioneren te optimaliseren.
* **Myelinisatie (25 weken zwangerschap – 20 jaar):** De vorming van myeline rond de axonen, wat de snelheid en efficiëntie van zenuwgeleiding verbetert. Enkele grote banen zijn bij de geboorte al gemyeliniseerd, essentieel voor functies zoals zuigen en slikken. De belangrijkste myelinisatie vindt plaats in het eerste levensjaar, met name van de piramidale banen, wat cruciaal is voor de motorische ontwikkeling. Het cerebellum myeliniseert het langst, tot 5 jaar.
> **Tip:** Myeline fungeert als isolatiemateriaal voor de axonen, onderbroken door de knopen van Ranvier.
> **Voorbeeld:** Asfyxie bij de geboorte kan leiden tot verstoorde myelinisatie met gevolgen zoals hypertonie. Epilepsie bij zuigelingen kan schade aan myeline veroorzaken met ernstige ontwikkelingsgevolgen, meer dan bij oudere kinderen of volwassenen.
---
# Erfelijkheid en genetische afwijkingen
Dit gedeelte behandelt de basisprincipes van erfelijkheid, chromosomen en genen, en beschrijft verschillende overervingspatronen, inclusief voorbeelden van ziekten en spontane mutaties.
### 2.1 Basisprincipes van erfelijkheid
Erfelijkheid verwijst naar de overdracht van eigenschappen van ouders op nakomelingen via genetisch materiaal.
* **Genen:** Een gen is de basiseenheid van erfelijkheid en bevat de informatie voor een specifieke erfelijke eigenschap, zoals oogkleur of haarkleur.
* **Chromosomen:** Een menselijk chromosoom bevat honderden tot duizenden genen. Lichaamscellen zijn diploïd, wat betekent dat ze chromosomen in paren bevatten. Voor elke eigenschap zijn er dus twee genen aanwezig, één op elk chromosoom van een paar.
* **Karyogram:** Een karyogram is een geordende weergave van de chromosomen van een individu. De mens heeft typisch 46 chromosomen: 44 autosomale chromosomen (in 22 paren) en 2 geslachtschromosomen (XX voor vrouwen, XY voor mannen). Afwijkingen in het aantal chromosomen leiden vrijwel altijd tot problemen.
### 2.2 Overervingspatronen
Verschillende patronen beschrijven hoe genetische eigenschappen en afwijkingen worden overgeërfd:
#### 2.2.1 Autosomale dominante overerving
* **Autosomaal:** De afwijking bevindt zich op een van de 44 autosomale chromosomen (niet op de geslachtschromosomen).
* **Dominant:** Eén kopie van het gemuteerde gen is voldoende om de aandoening tot uiting te laten komen. Het afwijkende gen 'domineert' het normale gen.
* **Kans op overerving:** Als één ouder de ziekte heeft (en dus één afwijkend gen), is de kans dat een kind de ziekte erft 50%, en de kans dat een kind gezond is 50%.
* **Voorbeeld:** Ziekte van Huntington.
#### 2.2.2 Autosomale recessieve overerving
* **Autosomaal:** De afwijking bevindt zich op een van de 44 autosomale chromosomen.
* **Recessief:** De aandoening komt alleen tot uiting als beide kopieën van het gen afwijkend zijn. Het normale gen is 'sterker' en maskeert het afwijkende gen.
* **Kans op overerving:**
* 25% kans om de ziekte te krijgen (beide genen afwijkend).
* 50% kans om drager te zijn (één normaal gen, één afwijkend gen, zonder ziekteverschijnselen).
* 25% kans om volledig gezond te zijn (beide genen normaal).
* **Voorbeeld:** Ziekte van Sanflippo.
#### 2.2.3 X-gebonden dominante overerving
* **Geslachtsgebonden:** De afwijking bevindt zich op het X-chromosoom.
* **Dominant:** Eén kopie van het afwijkende gen op het X-chromosoom is voldoende om de aandoening te veroorzaken.
* **Kans op overerving:**
* **Moeder met mutatie (XX):** Geeft 50% kans aan zowel zonen als dochters om de aandoening te erven, omdat ze één X-chromosoom met de mutatie of één normaal X-chromosoom kan doorgeven.
* **Vader met mutatie (XY):** Geeft altijd zijn X-chromosoom door aan zijn dochters. Alle dochters van een vader met een X-gebonden dominante aandoening zullen de ziekte dus krijgen. Zonen erven het Y-chromosoom en zullen de aandoening niet krijgen.
* **Voorbeeld:** Rett syndroom.
#### 2.2.4 X-gebonden recessieve overerving
* **Geslachtsgebonden:** De afwijking bevindt zich op het X-chromosoom.
* **Recessief:** De aandoening komt alleen tot uiting als beide X-chromosomen (bij vrouwen) of het ene X-chromosoom (bij mannen) het afwijkende gen bevatten. Het normale X-chromosoom domineert.
* **Kans op overerving:**
* **Zonen:**
* Moeder (XX) met mutatie (drager): 50% kans op ziekte bij zonen (die het afwijkende X-chromosoom van hun moeder erven).
* Vader (XY) met mutatie (ziekte): Zonen erven het Y-chromosoom van hun vader en zullen de aandoening dus niet van hem erven.
* **Dochters:**
* Vader (XY) met mutatie (ziekte): Geeft zijn afwijkende X-chromosoom altijd door. Alle dochters zullen drager zijn.
* Moeder (XX) met mutatie (drager): 50% kans op dragerschap bij dochters.
* Beide ouders met mutatie (vader ziek, moeder drager): 50% kans op ziekte bij dochters (zij erven het afwijkende X van de vader). Vrouwen zijn meestal minder ernstig getroffen of merken er niets van.
* **Voorbeelden:** Ziekte van Duchenne, Fragiel-X syndroom.
### 2.3 Spontane mutaties
* Een spontane mutatie treedt op bij de bevruchting of vroeg in de ontwikkeling.
* Dit kan resulteren in de eerste persoon in een familie die de mutatie en de bijbehorende aandoening heeft.
* Vanaf dat moment kan de mutatie wel worden doorgegeven aan nakomelingen.
### 2.4 Embryonale ontwikkeling en genetische afwijkingen
Het centrale zenuwstelsel (CZS) ontwikkelt zich gedurende de zwangerschap en vroege kindertijd. Verstoringen in deze processen kunnen leiden tot aangeboren afwijkingen.
#### 2.4.1 Conceptie en vroege ontwikkeling (pre-embryonale en embryonale fase)
* **Conceptie:** De versmelting van een zaadcel (spermatozo) en een eicel (oöcyt) vormt een bevruchte eicel (zygote) met 23 paar chromosomen.
* **Pre-embryonale fase:** De zygote reist van de eileider naar de baarmoeder.
* **Embryonale fase:** Vorming van organen vindt plaats. Dit is een zeer kwetsbare periode voor invloeden zoals teratogenen (bv. alcohol, drugs, medicatie) en virussen.
* **Morula:** Een celklompje van 16-32 cellen.
* **Blastula:** Ontstaat een holte in het embryo.
* **Gastrulatie (3e week):** Ontstaan van drie kiembladen:
* **Ectoderm:** Vormt de huid en het zenuwstelsel.
* **Mesoderm:** Vormt skelet, spieren en bindweefsel.
* **Endoderm:** Vormt het darmkanaal en ademhalingsstelsel.
#### 2.4.2 Neurulatie (week 3-4)
* De neurale plaat (uit het ectoderm) vormt een neurale groeve, die zich sluit om de neurale buis te vormen.
* De neurale buis is de voorloper van het CZS en het netvlies.
* De voorste sluiting van de neurale buis vormt de hersenen (ongeveer dag 26).
* De achterste sluiting vormt het ruggenmerg (eind week 4).
* Defecten in de neurale buis kunnen leiden tot aandoeningen zoals encefalocele en spina bifida.
* De neurale lijstcellen die zich afscheiden, vormen delen van het perifere zenuwstelsel, ganglia en hersenvliezen.
#### 2.4.3 Proliferatie en migratie van neurale cellen (8-34 weken)
* **Proliferatie (8-25 weken):** Massale en snelle celdeling vindt plaats, voornamelijk vanuit de kiemlaag (germinale matrix) aan de binnenkant van de neurale buis. Dit resulteert in een snelle groei van neuronaal en gliaweefsel.
* **Micrencephalie:** Te kleine hersenen door te weinig proliferatie.
* **Macrencephalie:** Te grote hersenen door overmatige proliferatie.
* **Migratie (8-34 weken):** Delende cellen verplaatsen zich centrifugaal (van het centrum naar buiten) om de hersenschors (cortex) te vormen. De jongste cellen komen aan de buitenste lagen te liggen.
* **Lissencephalie:** Een stoornis waarbij de hersenschors gladder is met minder windingen (sulci en gyri) doordat neurale cellen niet naar de juiste plaats zijn gemigreerd.
#### 2.4.4 Neuronale differentiatie (vanaf 5 weken tot 4 jaar na geboorte)
* Neuronen ontwikkelen zich verder tot specifieke celtypen.
* Vorming van dendrieten, axonen en synapsen (verbindingen tussen neuronen) en de productie van neurotransmitters.
* Afwijkingen in deze fase kunnen leiden tot: epilepsie, perceptiestoornissen, leerstoornissen en coördinatiestoornissen.
#### 2.4.5 Verdere ontwikkeling (vanaf 2 jaar na geboorte tot 20 jaar)
* **Afbraak en selectieve synapseliminatie (2-16 jaar):** Overtollige neurale cellen en synapsen worden verwijderd om een efficiënter netwerk te creëren. Dit is essentieel voor normale functie.
* **Myelinisatie (vanaf 25 weken zwangerschap tot 20 jaar):** Vorming van een isolerende laag (myeline) rond axonen, die zorgt voor snelle en efficiënte geleiding van elektrische signalen.
* Belangrijke myelinisatie vindt plaats in het eerste levensjaar (piramidale banen), cruciaal voor motorische ontwikkeling.
* Het cerebellum (kleine hersenen) myeliniseert tot ongeveer 5 jaar.
* Stoornissen in myelinisatie, bijvoorbeeld door zuurstoftekort bij geboorte (asfyxie) of langdurige aanvallen van epilepsie, kunnen ernstige gevolgen hebben voor de neurologische ontwikkeling.
> **Tip:** Begrip van de timing van deze ontwikkelingsstadia is cruciaal. Problemen die optreden tijdens specifieke periodes van ontwikkeling (bv. neurulatie, proliferatie, migratie) leiden tot kenmerkende afwijkingen.
>
> **Voorbeeld:** Een defect in de neurale buis sluiting (neurulatie) leidt tot neurale buisdefecten zoals spina bifida, terwijl een probleem met celmigratie (bv. lissencephalie) de vorming van de hersenschors beïnvloedt.
---
# Embryologische ontwikkeling van het zenuwstelsel
Dit onderwerp beschrijft de stadia van embryogenese, inclusief de vorming van de neurale buis en neurale lijsten, de proliferatie en migratie van neurale cellen, en neuronale differentiatie, met aandacht voor mogelijke pathologieën.
### 3.1 Inleiding tot de ontwikkeling van het zenuwstelsel
De ontwikkeling van het menselijk lichaam, inclusief het zenuwstelsel, begint reeds bij de conceptie. Inzicht in deze vroege stadia is cruciaal voor het begrijpen van zowel aangeboren als niet-aangeboren afwijkingen, evenals patronen in kenmerken en verschijnselen. Veel voorkomende aandoeningen zoals cerebrale parese (CP) hebben hun oorsprong in problemen tijdens de ontwikkeling van het zenuwstelsel, kort na de conceptie. Problemen kunnen echter op elk moment tijdens de zwangerschap, rond de geboorte en daarna ontstaan.
### 3.2 Embryologische ontwikkeling
De embryologische ontwikkeling van het zenuwstelsel volgt specifieke stadia na de conceptie:
#### 3.2.1 Pre-embryonale en embryonale fase
* **Conceptie:** Versmelting van een zaadcel (spermatozoö) met een eicel (oöcyt) resulteert in een bevruchte eicel, de zygote, die 23 paar chromosomen bevat.
* **Pre-embryonale fase:** De zygote reist van de eileider naar de baarmoeder.
* **Embryonale fase:** Vanaf de bevruchting tot ongeveer de negende week na conceptie. In deze periode vindt celdifferentiatie plaats en ontstaan de organen. Dit is een zeer kwetsbare periode voor teratogenen (zoals alcohol, drugs, medicatie) en virussen.
#### 3.2.2 Foetale fase
* **Foetale fase:** Vanaf negen weken na conceptie tot het einde van de zwangerschap. De groei en ontwikkeling van de organen worden voortgezet.
#### 3.2.3 Stadia van embryogenese
* **Zygote:** De bevruchte eicel direct na de versmelting.
* **Morula:** Een celklompje van 16 tot 32 diploïde cellen zonder volume toename. Eerste celdifferentiatie vindt plaats, waarbij de binnenste cellen het embryo vormen en de buitenste de vruchtvliezen en placenta.
* **Blastula:** Er ontstaat een holte in het embryo. Na ongeveer zeven dagen arriveert de blastula in de baarmoeder.
* **Gastrulatie (3e week na conceptie):** Ontstaan van de drie kiembladen:
* **Ectoderm:** Vormt de huid en het zenuwstelsel.
* **Mesoderm:** Vormt het skelet, spieren en bindweefsel.
* **Endoderm:** Vormt het darmkanaal en de ademhalingsorganen.
* **Neurulatie (week 3-4 na conceptie):**
* Vanuit het ectoderm vormt zich de neurale plaat.
* De neurale plaat invagineert (buigt naar binnen) en vormt een neurale groeve, die van anterieur naar posterieur loopt.
* De neurale groeve sluit zich door fusie van de neurale plooien, beginnend in het midden en zich uitbreidend naar craniaal en caudaal, om de neurale buis te vormen.
* De **neurale buis** vormt het centrale zenuwstelsel en het netvlies (retina). Het anterieure deel ontwikkelt zich tot de hersenen (sluit rond dag 26) en het posterieure deel tot het ruggenmerg (sluit tegen het einde van de 4e week). Afwijkingen in deze sluiting kunnen leiden tot neurale buisdefecten, zoals encephalocele en spina bifida.
* De **neurale lijst**cellen, die zich afscheiden van de neurale buis, vormen belangrijke structuren zoals ganglia (zenuwknopen), hersenvliezen (meningen) en delen van de schedelbotten. Een groot deel van het perifere zenuwstelsel ontwikkelt zich hieruit.
> **Tip:** Onthoud dat de neurulatie een cruciaal proces is waarbij het centrale zenuwstelsel en de neurale lijstcellen ontstaan uit het ectoderm. Defecten hierin hebben ernstige gevolgen.
### 3.3 Proliferatie en migratie van neurale cellen
Deze processen vinden plaats na de sluiting van de neurale buis:
* **Proliferatie (8-25 weken):** Celdeling (mitose) van neurale cellen vindt massaal en snel plaats, voornamelijk aan de binnenste oppervlakten van de neurale buis, de zogenaamde **germinale matrix** of kiemlaag. Een enkele cellaag groeit snel uit tot meerdere lagen.
* **Micrencefalie:** Te kleine hersenen door onvoldoende proliferatie van neuronaal en gliaal weefsel.
* **Macrencefalie:** Te grote hersenen door een excessieve proliferatie van neuronaal en/of gliaal weefsel.
* **Migratie (8-34 weken):** De geprolifereerde neurale cellen verplaatsen zich vanuit de germinale matrix naar hun uiteindelijke bestemming, centrifugaal (weg van het centrum). Dit proces leidt tot de vorming van de cortex (hersenschors), waarbij de jongste cellen de meest oppervlakkige lagen vormen. Dit wordt ook wel "selectieve aggregatie van neuronen" genoemd.
* **Lissencephalie:** Een stoornis waarbij de hersenschors gladder is met minder sulci (groeven) en gyri (windingen), omdat de hersencellen niet naar hun correcte plaats zijn gemigreerd.
> **Voorbeeld:** De vorming van de cerebrale cortex is een direct gevolg van de proliferatie in de germinale matrix en de daaropvolgende complexe migratie van neuronen naar hun definitieve positie.
### 3.4 Neuronale differentiatie
* **Neuronale differentiatie (vanaf 5 weken na conceptie tot ongeveer 4 jaar na geboorte):** Cellen in de verschillende lagen ontwikkelen zich tot specifieke neuronen. Ze vormen dendrieten voor het ontvangen van signalen en axonen voor het doorgeven van elektrische en chemische signalen. Er worden synapsen gevormd waarin neurotransmitters worden afgegeven.
* Subtiele focale afwijkingen in de cerebrale architectuur, die soms niet aantoonbaar zijn met beeldvorming zoals MRI, kunnen leiden tot diverse neurologische problemen, waaronder epilepsie, perceptiestoornissen, leerstoornissen en coördinatiestoornissen.
### 3.5 Verdere ontwikkeling na de geboorte
Enkele belangrijke ontwikkelingsprocessen zetten zich voort na de geboorte:
* **Afbraak van corticale cellen (2-16 jaar):** Overtollige cellen worden afgebroken, wat ruimte biedt voor betere herstelkansen na letsel.
* **Selectieve synapseliminatie (gelijktijdig met afbraak):** Overbodige verbindingen (synapsen) worden verwijderd om een efficiënter en specifieker functionerend netwerk te creëren. Een doelgebied kan vanuit meerdere plaatsen worden bezenuwd, waarna uitzuivering plaatsvindt.
* **Myelinisatie (vanaf 25 weken zwangerschap tot ongeveer 20 jaar):** Axonen worden bedekt met myeline, een isolerend materiaal dat zorgt voor snelle en efficiënte geleiding van elektrische impulsen.
* Bij de geboorte zijn slechts enkele grote motorische en sensorische banen gemyeliniseerd, wat essentieel is voor functies als zuigen en slikken.
* Vooral in het eerste levensjaar vindt de myelinisatie van de piramidale banen plaats, wat de ontwikkeling van motorische vaardigheden (hoofdcontrole, grijpen, zitten, lopen) bepaalt.
* Het cerebellum (kleine hersenen) myeliniseert het langst, tot de leeftijd van 5 jaar.
* Letsels tijdens de myelinisatie, zoals door zuurstoftekort bij geboorte (asfyxie), kunnen leiden tot hypertonie en verstoorde ontwikkeling. Schade aan myeline op jonge leeftijd, bijvoorbeeld door langdurige epileptische aanvallen, kan ernstige gevolgen hebben voor de ontwikkeling.
> **Tip:** Myelinisatie is essentieel voor de snelheid en efficiëntie van neuronale communicatie. Verstoringen in dit proces op jonge leeftijd hebben ingrijpende gevolgen voor de motorische en cognitieve ontwikkeling.
---
# Verdere ontwikkeling en myelinisatie van het zenuwstelsel
Dit deel behandelt de latere stadia van de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel, inclusief celafbraak, synapseliminatie en myelinisatie, en de gevolgen van problemen tijdens deze processen.
### 4.1 Afbraak van neurale cellen (2-16 jaar)
Gedurende de periode van 2 tot 16 jaar vindt er een natuurlijke afbraak plaats van overtollige corticale cellen. Dit proces draagt bij aan betere herstelkansen na een eventueel accident en is een onderdeel van de verdere verfijning van het zenuwstelsel.
> **Tip:** Deze celafbraak is een essentieel onderdeel van de ontwikkeling en zorgt niet direct voor pathologie, tenzij er sprake is van een overmatige of selectieve afbraak die bijvoorbeeld leidt tot aandoeningen zoals spinale spieratrofie.
### 4.2 Selectieve synapseliminatie
Naast celafbraak vindt er ook selectieve synapseliminatie plaats. Een doelwit (target) wordt vanuit meerdere plaatsen bezenuwd, wat leidt tot overlapping van verbindingen. Overmatige bezenuwing resulteert in minder specifieke prikkels. Uitzuivering van deze synapsen is noodzakelijk voor een normaal functioneren van het zenuwstelsel.
### 4.3 Myelinisatie (25 weken zwangerschap – 20 jaar)
Myelinisatie is het proces waarbij axonen van neuronen worden omhuld door myeline, een isolerend materiaal dat de snelheid en efficiëntie van elektrische signaaloverdracht verhoogt. Dit proces begint al tijdens de zwangerschap en duurt voort tot ongeveer het 20e levensjaar.
#### 4.3.1 Kenmerken van myelinisatie
* Myeline bevindt zich rond de axonen en wordt onderbroken door de "knopen van Ranvier". Tussen deze knopen vindt er passieve geleiding plaats die de actiepotentialen kan verzwakken.
* Bij de geboorte zijn slechts enkele grote banen gemyeliniseerd, waaronder motorische en sensibele banen die essentieel zijn voor functies als zuigen en slikken.
* De belangrijkste myelinisatie vindt plaats in het eerste levensjaar, met name van de piramidale banen. Dit is cruciaal voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden zoals hoofdcontrole, grijpen, zitten en lopen.
* Het cerebellum (kleine hersenen) myeliniseert het langst, tot de leeftijd van ongeveer 5 jaar.
* Na het eerste levensjaar vindt er voornamelijk onderhoud plaats van de reeds aangelegde myelinisatie.
#### 4.3.2 Pathologie gerelateerd aan myelinisatie
Problemen tijdens de myelinisatie kunnen leiden tot significante neurologische stoornissen.
* **Asfyxie bij geboorte:** Een periode van zuurstoftekort rond de geboorte kan de myelinisatie verstoren. Initieel zijn er mogelijk geen duidelijke afwijkingen, maar later kan hypertonie optreden als gevolg van de gestoorde ontwikkeling van myeline.
* **Epilepsie op zuigelingenleeftijd:** Langdurige epileptische aanvallen bij zuigelingen kunnen leiden tot schade aan de myeline. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de ontwikkeling. Bij oudere kinderen of volwassenen zou dezelfde aanval minder impact hebben door de reeds meer ontwikkelde myelinisatie.
> **Example:** Een baby die door zuurstoftekort bij de geboorte onvoldoende myelinisatie heeft ondergaan in de motorische banen, kan later moeite hebben met het ontwikkelen van zijn motoriek, zoals het omrollen of zelfstandig zitten. Dit is een direct gevolg van de vertraagde of incomplete vorming van de isolerende myelineschede rond de zenuwvezels.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Centrale zenuwstelsel (CZS) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Het is verantwoordelijk voor de verwerking van informatie en het aansturen van lichaamsfuncties. |
| Aangeboren afwijking | Een fysieke of mentale afwijking die aanwezig is bij de geboorte, vaak als gevolg van problemen tijdens de ontwikkeling van de foetus. |
| Niet-aangeboren afwijking | Een afwijking die ontstaat na de geboorte, bijvoorbeeld door een ongeval, ziekte of blootstelling aan schadelijke stoffen. |
| Chromosoom | Een drager van genetische informatie, bestaande uit DNA, die zich in de celkern bevindt. Mensen hebben normaal gesproken 23 paren chromosomen. |
| Gen | Een specifiek segment van DNA dat de instructies bevat voor de aanmaak van een bepaald eiwit of voor het reguleren van een erfelijke eigenschap. |
| Diploïd | Een cel die twee sets van chromosomen bevat, één van elke ouder. Lichaamscellen van mensen zijn diploïd. |
| Karyogram | Een genetische kaart van de chromosomen van een organisme, geordend op grootte en patroon. Het wordt gebruikt om chromosoomafwijkingen te identificeren. |
| Autosomale dominante overerving | Een erfelijk patroon waarbij een afwijking wordt veroorzaakt door een gemuteerd gen op een autosoom (niet-geslachtschromosoom), en slechts één kopie van het gemuteerde gen nodig is om de aandoening te manifesteren. |
| Autosomale recessieve overerving | Een erfelijk patroon waarbij een afwijking wordt veroorzaakt door gemuteerde genen op beide chromosomen van een paar (autosomen), en waarbij dragers slechts één gemuteerd gen hebben en zelf niet ziek zijn. |
| X-gebonden dominante overerving | Een erfelijk patroon waarbij een afwijking wordt veroorzaakt door een gemuteerd gen op het X-chromosoom, en waarbij één kopie van het gemuteerde gen voldoende is om de aandoening te veroorzaken, zowel bij mannen als vrouwen. |
| X-gebonden recessieve overerving | Een erfelijk patroon waarbij een afwijking wordt veroorzaakt door een gemuteerd gen op het X-chromosoom, en waarbij de aandoening alleen tot uiting komt als beide X-chromosomen een gemuteerd gen bevatten. Dit komt vaker voor bij mannen omdat zij maar één X-chromosoom hebben. |
| Spontane mutatie | Een plotselinge verandering in het DNA die niet erfelijk is, maar ontstaat tijdens de bevruchting of vroege ontwikkeling. |
| Embryogenese | Het proces van de ontwikkeling van de bevruchte eicel tot een embryo, inclusief de vorming van de primaire kiemlagen. |
| Zygote | De diploïde cel die ontstaat door de versmelting van een zaadcel en een eicel bij de bevruchting. |
| Morula | Een vroege fase van embryonale ontwikkeling, bestaande uit een compacte bol van cellen na meerdere celdelingen van de zygote. |
| Blastula | Een holle bol van cellen die ontstaat na de morulafase, en die later zal innestelen in de baarmoederwand. |
| Gastrulatie | Het proces waarbij de blastula zich organiseert in drie kiemlagen: ectoderm, mesoderm en endoderm, waaruit alle organen en weefsels zich ontwikkelen. |
| Neurale plaat | Een verdikking van het ectoderm die zich ontwikkelt tot het centrale zenuwstelsel. |
| Neurale groeve | Een instulping in de neurale plaat die zich vormt tijdens de neurulatie en uiteindelijk de neurale buis zal vormen. |
| Neurale buis | De structuur die zich vormt uit de neurale groeve en waaruit de hersenen en het ruggenmerg zich ontwikkelen. |
| Neurale lijst | Een groep cellen die zich afscheidt van de neurale buis en waaruit onder andere het perifere zenuwstelsel en delen van de schedel zich ontwikkelen. |
| Proliferatie | Het proces van snelle celdeling, essentieel voor de groei en ontwikkeling van weefsels en organen, zoals de neurale cellen tijdens de embryonale ontwikkeling. |
| Germinale matrix (kiemlaag) | De zone in de binnenkant van de neurale buis waaruit neurale cellen prolifereren en zich ontwikkelen. |
| Micrencephalie | Een aandoening waarbij de hersenen significant kleiner zijn dan normaal, vaak door een verminderde proliferatie van neurale cellen. |
| Macrencephalie | Een aandoening waarbij de hersenen significant groter zijn dan normaal, vaak door een overmatige proliferatie van neuronaal en/of gliaweefsel. |
| Migratie | Het proces waarbij cellen zich verplaatsen van hun plaats van oorsprong naar hun definitieve locatie in het lichaam, zoals de migratie van neurale cellen naar de hersenschors. |
| Lissencephalie | Een aangeboren hersenafwijking gekenmerkt door een gladde hersenschors met weinig of geen sulci en gyri, veroorzaakt door defecte neuronale migratie. |
| Neuronale differentiatie | Het proces waarbij ongedifferentieerde neurale cellen zich ontwikkelen tot gespecialiseerde neuronen met specifieke functies, inclusief de vorming van dendrieten, axonen en synapsen. |
| Dendrieten | Vertakte uitlopers van een neuron die signalen van andere neuronen ontvangen. |
| Axonen | Lange uitlopers van een neuron die elektrische signalen naar andere neuronen of doelcellen transporteren. |
| Synapsen | De contactpunten tussen twee neuronen waar de overdracht van signalen plaatsvindt, meestal via neurotransmitters. |
| Neurotransmitters | Chemische boodschappers die worden vrijgegeven door neuronen om signalen over te dragen naar andere cellen. |
| Afbraak (van corticale cellen) | Het natuurlijke proces van het verwijderen van overtollige neurale cellen en synapsen naarmate de hersenen zich ontwikkelen, wat leidt tot een efficiënter netwerk. |
| Selectieve synapseliminatie | Het proces waarbij minder gebruikte of redundante synapsen worden verwijderd, waardoor de efficiëntie van neurale communicatie wordt verbeterd. |
| Myelinisatie | Het proces waarbij axonen van neuronen worden omhuld door een isolerende laag van myeline, die de snelheid en efficiëntie van elektrische signaaloverdracht verhoogt. |
| Myeline | Een vetachtige substantie die rond de axonen van neuronen wordt gevormd en fungeert als isolatie om de snelheid van zenuwimpulsen te verhogen. |
| Knopen van Ranvier | Korte onderbrekingen in de myeline schede rond een axon, waar de actiepotentiaal wordt versterkt en de geleiding versneld (saltatoire conductie). |
| Piramidale banen | Belangrijke motorische zenuwbanen die vanuit de hersenschors naar het ruggenmerg lopen en betrokken zijn bij de controle van vrijwillige bewegingen. |
| Cerebellum | De kleine hersenen, verantwoordelijk voor coördinatie, balans en fijne motorische controle. |
| Asfyxie | Een ernstig zuurstoftekort dat kan optreden tijdens de geboorte, met potentieel schadelijke gevolgen voor de ontwikkeling van de hersenen en andere organen. |
| Epilepsie | Een neurologische aandoening gekenmerkt door terugkerende aanvallen, veroorzaakt door abnormale elektrische activiteit in de hersenen. |
| Perceptiestoornis | Een afwijking in de manier waarop iemand zintuiglijke informatie interpreteert of verwerkt, zoals problemen met zien, horen of tast. |
| Leerstoornis | Een aandoening die de academische prestaties van een persoon beïnvloedt, ondanks normale intelligentie en onderwijs. |
| Coördinatiestoornis | Problemen met het soepel en gecoördineerd uitvoeren van bewegingen, vaak gerelateerd aan de functie van het cerebellum. |