Cover
立即免费开始 H 13 Bloedvaten en bloedsomloop.pptx
Summary
# Structuur en functie van bloedvaten
Dit onderwerp behandelt de anatomie en de functionele aspecten van de verschillende soorten bloedvaten, inclusief hun wandstructuur, de verschillen tussen arteriën en venen, en de specifieke eigenschappen van capillairen.
### 1.1 Overzicht van de bloedvaten
Bloedvaten vormen een complex netwerk dat de bloedsomloop mogelijk maakt. Ze worden ingedeeld in verschillende typen, elk met een specifieke rol:
* **Arteriën:** Vervoeren bloed *weg* van het hart. De truncus pulmonalis (longslagaderstam) splitst zich in de arteriae pulmonalis, die bloed naar de longen voeren. De aorta voert bloed naar de rest van het lichaam.
* **Arteriolen:** Dit zijn de kleinere vertakkingen van de arteriën, die bloed aanvoeren naar de capillairen.
* **Capillairen (haarvaten):** Vormen een uitgebreid netwerk waar de uitwisseling van gassen en stoffen plaatsvindt tussen het bloed en de interstitiële vloeistof.
* **Venulen:** De kleinste bloedvaten van het veneuze systeem, die bloed verzamelen uit de capillairen.
* **Venen:** Brengen het bloed *terug* naar het hart. Venulen gaan over in middelgrote venen, die weer samenkomen in grote venen.
> **Tip:** Onthoud de richting van de bloedstroom: arteriën (slagaders) voeren bloed *van* het hart af, venen (aders) brengen bloed *naar* het hart toe.
### 1.2 De bouw van de bloedvatwand
Zowel arteriën als venen zijn opgebouwd uit drie concentrische lagen:
* **Tunica interna (tunica intima):** De binnenste laag, bestaande uit endotheel (dat in contact komt met het bloed) en bindweefsel.
* **Tunica media:** De middelste laag, voornamelijk bestaande uit glad spierweefsel en elastische vezels. Deze laag is cruciaal voor de regulatie van de vaatdiameter door contractie (vasoconstrictie) en relaxatie (vasodilatatie), wat invloed heeft op de bloedstroom en -druk. Bij arteriën is deze laag doorgaans dikker dan bij venen vanwege de hogere druk die ze moeten weerstaan.
* **Tunica externa (tunica adventitia):** De buitenste laag, bestaande uit los bindweefsel dat het bloedvat omgeeft en stevigheid biedt.
#### 1.2.1 Verschillen tussen arteriën en venen
Er zijn duidelijke structurele en functionele verschillen tussen arteriën en venen:
* **Arteriën:**
* Hebben een dikkere wand, met name de tunica media, door meer glad spierweefsel en elastische vezels.
* Hebben een ronde, regelmatige diameter.
* Vervoeren bloed onder hogere druk en met hogere snelheid.
* Bij verwonding spuit het bloed eruit.
* Vervoeren doorgaans zuurstofrijk bloed (uitzondering: arteriae pulmonalis).
* **Venen:**
* Hebben een dunnere wand en een grotere, vaak onregelmatige diameter.
* Vervoeren bloed onder lagere druk en met lagere snelheid.
* Bij verwonding stroomt het bloed er langzaam uit.
* Vervoeren doorgaans zuurstofarm bloed (uitzondering: venae pulmonalis).
* Bevatten kleppen (vooral in de ledematen) om de terugstroom van bloed tegen de zwaartekracht in te voorkomen.
> **Tip:** De dikkere, elastischere wand van arteriën is essentieel om de hoge druk van het bloed dat direct vanuit het hart wordt gepompt, te kunnen weerstaan en om de bloeddruk te helpen handhaven tussen de hartslagen.
### 1.3 Soorten arteriën
Arteriën worden onderverdeeld in verschillende categorieën op basis van hun structuur en functie:
* **Elastische arteriën:** Grote, veerkrachtige bloedvaten dicht bij het hart (bv. aorta, arteria pulmonalis). Hun tunica media bevat veel elastische vezels, waardoor ze kunnen uitzetten tijdens systole en terugveren tijdens diastole. Dit helpt de bloeddruk stabiel te houden.
* **Gespierde arteriën:** Middelgrote arteriën (bv. arteria carotis). Hun tunica media bevat meer glad spierweefsel dan elastische vezels. Ze transporteren bloed naar skeletspieren en organen en hun diameter kan actief worden aangepast.
* **Arteriolen:** Kleine vertakkingen van arteriën die de capillairen bevloeien. Ze spelen een cruciale rol in de regulatie van de bloedstroom naar de capillairen door vasoconstrictie en vasodilatatie via hun glad spierweefsel.
### 1.4 Eigenschappen van capillairen
Capillairen zijn de site van uitwisseling van gassen, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen het bloed en de weefsels. Hun unieke eigenschappen maken deze functie mogelijk:
* **Enige uitwisselingsplaats:** De dunne wand van capillairen is de enige plaats waar diffusie, filtratie en osmose van stoffen tussen bloed en interstitiële vloeistof kan plaatsvinden.
* **Netwerkstructuur:** Capillairen zijn georganiseerd in onderling verbonden netwerken, wat een groot contactoppervlak creëert met de omringende weefsels.
* **Regulatie van de doorbloeding:** De doorbloeding van de capillairen wordt gereguleerd door de vasomotie van precapillaire sfincters (ringen van glad spierweefsel aan het begin van de capillairen). Deze sfincters kunnen de bloedtoevoer naar specifieke capillaire netten aanpassen afhankelijk van de metabole behoeften van het weefsel.
### 1.5 Kenmerken van venen
Het veneuze systeem is verantwoordelijk voor het terugvoeren van bloed naar het hart.
* **Venulen:** Verzamelbuizen die het bloed uit de capillairen opvangen en samenkomen om middelgrote venen te vormen.
* **Venen:** Middelgrote en grote venen transporteren het bloed naar het hart. De bloeddruk in het veneuze systeem is laag.
* **Veneuze kleppen:** Om de terugstroom van bloed tegen de zwaartekracht in te voorkomen, bevatten de meeste middelgrote venen kleppen. Deze kleppen zijn plooien van endotheel die ervoor zorgen dat het bloed maar in één richting naar het hart kan stromen.
> **Tip:** Problemen met de veneuze kleppen, zoals uitrekking of vervorming, kunnen leiden tot veneuze insufficiëntie, zware benen en spataderen (varices).
### 1.6 Factoren die de doorbloeding van de capillairen bepalen
De doorbloeding van de capillairen en daarmee de weefselperfusie wordt beïnvloed door twee hoofd factoren:
1. **Druk:** Bloed stroomt van een gebied met hogere druk naar een gebied met lagere druk. Hoe groter het drukverschil, hoe sneller de stroming. De bloeddruk, gemeten in arteriën, is de drijvende kracht achter de bloedstroom.
2. **Perifere weerstand:** Dit is de weerstand die het bloed ondervindt tijdens de stroming in het arterieel systeem. De perifere weerstand wordt bepaald door:
* **Vaatweerstand:** De wrijving tussen bloed en vaatwand. Deze is recht evenredig met de vaatlengte en omgekeerd evenredig met de vaatdiameter. Vasoconstrictie vergroot de weerstand, vasodilatatie verkleint deze. Arteriolen zijn de belangrijkste regulatoren van de vaatweerstand.
* **Viscositeit:** De weerstand van het bloed tegen stroming. Een hogere viscositeit (bijvoorbeeld door een hoog hematocriet) leidt tot een hogere weerstand.
* **Turbulentie:** Wervelingen in de bloedstroom, die de weerstand kunnen verhogen.
> **Tip:** De relatie tussen bloedstroom ($Q$), drukverschil ($\Delta P$) en weerstand ($R$) kan worden uitgedrukt met de formule van Poiseuille: $Q = \frac{\Delta P}{R}$.
### 1.7 Drukverschillen in de bloedsomloop
Verschillende drukken spelen een rol in de bloedsomloop:
* **Bloeddruk (arteriële druk):** De druk in de arteriën, het hoogst tijdens systole (ventriculaire contractie) en het laagst tijdens diastole (ventriculaire relaxatie). De **polsdruk** is het verschil tussen systolische en diastolische druk. Deze druk daalt naarmate het bloed verder van het hart stroomt en verdwijnt grotendeels in de arteriolen.
* **Capillaire druk:** De druk binnen de capillairen. Het evenwicht tussen capillaire hydrostatische druk (die vocht uit het capillair duwt) en de osmotische druk (die vocht in het capillair trekt) bepaalt de netto filtratie of reabsorptie van vloeistof.
* **Veneuze druk:** De druk in de venen is laag. In staande positie helpt de **spierpomp** (spiercontracties die venen samendrukken) en de **respiratoire pomp** (drukverschillen in de borstholte tijdens ademhaling) om het bloed tegen de zwaartekracht in terug te stuwen naar het hart.
### 1.8 Regulatie van de bloedcirculatie
De bloedcirculatie wordt continu gereguleerd om homeostase van de weefseldoorbloeding te handhaven:
* **Autoregulatie:** Lokale mechanismen, zoals de activiteit van precapillaire sfincters, passen de doorbloeding aan de metabole behoeften van specifieke weefsels aan.
* **Neurale regulering:** Het zenuwstelsel (autonoom zenuwstelsel) reageert op veranderingen in bloeddruk (via baroreceptoren) en chemische samenstelling van het bloed (via chemoreceptoren). Dit beïnvloedt de hartslag (via centra in de medulla oblongata) en de diameter van de arteriolen (vasoconstrictie/vasodilatatie).
* **Hormonale regulering:** Hormonen zoals adrenaline, noradrenaline, antidiuretisch hormoon (ADH), angiotensine II, en atriaal natriuretisch peptide (ANP) spelen een rol bij kortetermijn- en langetermijnaanpassingen van de bloeddruk en het bloedvolume.
### 1.9 De bloedsomloop: klein en groot
Er zijn twee hoofd circulerende circuits:
* **Kleine bloedsomloop (pulmonale circulatie):** Vanaf het rechter ventrikel via de truncus pulmonalis en arteriae pulmonalis naar de longen, waar gasuitwisseling plaatsvindt. Het zuurstofrijke bloed keert terug naar het linker atrium via de venae pulmonalis.
* **Grote bloedsomloop (systemische circulatie):** Vanaf het linker ventrikel via de aorta en haar vertakkingen naar alle delen van het lichaam, waar zuurstof en voedingsstoffen worden afgeleverd en afvalstoffen worden opgenomen. Het zuurstofarme bloed keert terug naar het rechter atrium via de vena cava superior en inferior.
### 1.10 De foetale bloedsomloop
De foetale bloedsomloop is aangepast om de longen, die nog niet functioneel zijn, te omzeilen:
* **Placenta:** Hier vindt de uitwisseling van gassen en voedingsstoffen plaats tussen moeder en foetus via de arteriae umbilicales (zuurstofarm bloed van foetus naar placenta) en de vena umbilicalis (zuurstofrijk bloed van placenta naar foetus).
* **Foramen ovale:** Een opening tussen de atria die bloed van het rechter atrium direct naar het linker atrium laat stromen.
* **Ductus arteriosus:** Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta, die bloed omleidt van de longcirculatie naar de systemische circulatie.
Na de geboorte sluiten het foramen ovale en de ductus arteriosus zich, waardoor het bloed de normale kleine en grote bloedsomloop volgt.
---
# Fysiologie van de bloedsomloop
Dit gedeelte beschrijft de factoren die de doorbloeding van capillairen en weefsels bepalen, zoals druk en perifere weerstand, en de controlemechanismen van bloeddruk en hartslag.
### 2.1 De bouw van bloedvaten
Bloedvaten transporteren bloed door het lichaam. Ze worden onderverdeeld in arteriën (slagaders), arteriolen (kleine slagaders), capillairen (haarvaten), venulen (kleine aders) en venen (aders).
#### 2.1.1 Structuur van bloedvatwanden
Bloedvatwanden bestaan uit drie lagen:
* **Tunica interna (tunica intima):** De binnenste laag, bestaande uit endotheel (direct contact met bloed) en bindweefsel.
* **Tunica media:** De middelste laag, rijk aan glad spierweefsel en elastische vezels. Deze laag is dikker bij arteriën en stelt bloedvaten in staat tot contractie (vasoconstrictie) en relaxatie (vasodilatatie), wat de diameter en thus de weerstand beïnvloedt. Spiercontractie is onder invloed van het sympathische zenuwstelsel.
* **Tunica externa (tunica adventitia):** De buitenste laag van los bindweefsel.
#### 2.1.2 Verschillen tussen arteriën en venen
* **Arteriën:**
* Voeren bloed weg van het hart.
* Hebben dikkere, elastischere wanden om de hoge druk van het uit het hart gepompte bloed te weerstaan.
* Behouden hun ronde vorm.
* Bloed stroomt er snel onder hoge druk.
* Bloed is zuurstofrijk (behalve in de truncus pulmonalis en arteriae pulmonales).
* **Venen:**
* Brengen bloed terug naar het hart.
* Hebben dunnere wanden omdat de bloeddruk lager is.
* Hebben vaak een grillige diameter.
* Bloed stroomt er langzaam onder lage druk.
* Bloed is zuurstofarm (behalve in de venae pulmonales).
* Bevatten kleppen (in middelgrote venen) om terugstroming door zwaartekracht te voorkomen.
#### 2.1.3 Soorten arteriën
* **Elastische arteriën:** Grote, veerkrachtige bloedvaten dicht bij het hart (bv. aorta). Ze rekken uit tijdens systole en veren terug tijdens diastole, wat helpt de bloeddruk constant te houden.
* **Gespierde arteriën:** Bevatten meer glad spierweefsel in de tunica media en vervoeren bloed naar skeletspieren en organen (bv. arteria carotis).
* **Arteriolen:** Kleine vertakkingen van kleine arteriën die de capillairen bevloeien. Ze spelen een cruciale rol in de regulering van de doorbloeding en perifere weerstand door vasoconstrictie en vasodilatatie.
#### 2.1.4 Eigenschappen van capillairen
Capillairen vormen uitgebreide netwerken en zijn de enige plaats waar uitwisseling van gassen en stoffen plaatsvindt tussen bloed en weefsels via diffusie, filtratie en osmose. De doorbloeding van capillairen wordt gereguleerd door precapillaire sfincters (ringen van glad spierweefsel).
#### 2.1.5 Kenmerken van venen
Venulen verzamelen bloed uit de capillairen en monden uit in middelgrote, en vervolgens grote venen. Door de lage bloeddruk in venen zorgen kleppen in middelgrote venen voor een unidirectionele bloedstroom richting het hart, geholpen door de spierpomp en de respiratoire pomp.
### 2.2 Factoren die de doorbloeding bepalen
De doorbloeding van capillairen (en weefsels) wordt bepaald door:
1. **Druk:** Bloed stroomt van een hogere naar een lagere druk. Hoe groter het drukverschil, hoe sneller de stroming. De bloeddruk wordt gereguleerd door het zenuwstelsel en het endocriene stelsel.
2. **Perifere weerstand:** Dit is de weerstand die het bloed ondervindt in het arterieel systeem. Een grotere weerstand leidt tot een lagere doorbloeding. Perifere weerstand wordt beïnvloed door:
* **Vaatweerstand:** Wrijving tussen bloed en vaatwand. Deze is rechtevenredig met de lengte van het bloedvat en omgekeerd evenredig met de diameter (vasoconstrictie verhoogt weerstand, vasodilatatie verlaagt deze). Vooral ter hoogte van de arteriolen is dit significant.
* **Viscositeit:** De weerstand tegen stroming van het bloed. De viscositeit van bloed is ongeveer 5 keer hoger dan die van water, door de aanwezigheid van bloedcellen en eiwitten. Wijzigingen in hematocriet of eiwitgehalte kunnen de viscositeit en thus de weerstand beïnvloeden.
* **Turbulentie:** Wervelingen in de bloedstroom die de weerstand verhogen.
De relatie tussen bloedstroom ($Q$), drukverschil ($\Delta P$) en weerstand ($R$) wordt beschreven door de wet van Poiseuille:
$$Q = \frac{\Delta P}{R}$$
### 2.3 Drukverschillen in de bloedsomloop
Er zijn verschillende drukniveaus in de bloedsomloop:
* **Bloeddruk (arteriële druk):** De hoogste druk wordt uitgeoefend tijdens ventriculaire systole en is het laagst tijdens ventriculaire diastole. De bloeddruk wordt bepaald door de cardiac output en de perifere weerstand. De **polsdruk** is het verschil tussen de systolische en diastolische druk en verdwijnt vanaf de arteriolen.
* **Capillaire druk:** De druk in de capillairen. Het evenwicht tussen capillaire hydrostatische druk (die vocht uit het capillair duwt) en osmotische druk (die vocht in het capillair trekt) bepaalt de netto filtratie of reabsorptie van vloeistof. De capillaire druk is hoger aan de arteriële zijde dan aan de veneuze zijde van het capillairnetwerk.
* **Veneuze druk:** De druk in de venen is laag en wordt gebruikt om bloed terug naar het hart te stuwen. In staande positie is dit een uitdaging door de zwaartekracht. De spierpomp en de respiratoire pomp helpen bij de veneuze return.
### 2.4 Controle van bloeddruk en hartslag
De regulatie van de bloedsomloop is gericht op het handhaven van de homeostase van weefseldoorbloeding (perfusie) en bloeddruk. Dit gebeurt via verschillende mechanismen:
1. **Autoregulatie:** Lokale aanpassingen door precapillaire sfincters om de doorbloeding te regelen op basis van de metabole activiteit van het weefsel.
2. **Neurale mechanismen:** Het zenuwstelsel reageert op veranderingen in bloeddruk en chemische samenstelling van het bloed.
* **Baroreceptoren:** Gevoelig voor drukveranderingen in de aortasinus, carotissinus en het rechter atrium. Bij bloeddrukstijging wordt via de nervus vagus de cardiac output verlaagd en treedt vasodilatatie op. Bij bloeddrukdaling wordt de cardiac output verhoogd en treedt vasoconstrictie op.
* **Chemoreceptoren:** Reageren op veranderingen in de concentraties van $CO_2$, $O_2$ en $pH$ in het arteriële bloed, en beïnvloeden de centra die hartslag en vasomotorische tonus regelen.
3. **Endocriene mechanismen (hormonale regulering):**
* **Kortetermijnregulering:** Adrenaline en noradrenaline uit het bijniermerg beïnvloeden de cardiac output en perifere weerstand.
* **Langetermijnregulering:**
* **Antidiuretisch hormoon (ADH):** Bevordert vaatvernauwing en vasthouden van water, waardoor het bloedvolume en de bloeddruk stijgen.
* **Angiotensine II:** Bevordert vaatvernauwing en de reabsorptie van natrium en water in de nieren, wat leidt tot een stijging van het bloedvolume en de bloeddruk.
* **Erytropoëtine (EPO):** Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, wat de viscositeit en het zuurstoftransport kan beïnvloeden.
* **Atriaal natriuretisch peptide (ANP):** Afgegeven door de atria bij verhoogde bloeddruk. Het bevordert uitscheiding van vocht en natrium, wat leidt tot een daling van het bloedvolume en de bloeddruk.
### 2.5 De bloedsomloop: kleine en grote circulatie
De bloedsomloop bestaat uit twee hoofdcirkels:
1. **De kleine bloedsomloop (pulmonale circulatie):**
* Begint bij de **truncus pulmonalis** vanuit het rechter ventrikel.
* De **arteria pulmonalis** splitst zich in linker en rechter longslagaders, die verder vertakken tot arteriolen en uiteindelijk capillaire netwerken rond de alveoli.
* Hier vindt gasuitwisseling plaats: koolstofdioxide verlaat het bloed, zuurstof wordt opgenomen.
* Venulen verzamelen het geoxygeneerde bloed, dat vervolgens via de **venae pulmonales** terugkeert naar het linker atrium.
2. **De grote bloedsomloop (systemische circulatie):**
* Begint bij de **aorta** vanuit het linker ventrikel.
* De **aorta ascendens**, **arcus aorta** en **aorta descendens** (bestaande uit aorta thoracica en aorta abdominalis) voorzien het gehele lichaam van zuurstofrijk bloed.
* De arteriën vertakken zich naar organen, weefsels en ledematen.
* In de capillairen vindt uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en afvalstoffen plaats.
* Het gedeoxygeneerde bloed wordt verzameld door venulen, die overgaan in venen.
* De **vena cava superior** (uit hoofd, hals, schouders, armen, borst) en de **vena cava inferior** (uit de rest van het lichaam) transporteren het bloed terug naar het rechter atrium.
* De **vena porta hepatica** transporteert bloed uit het spijsverteringsstelsel naar de lever voor verwerking.
### 2.6 Foetale bloedsomloop en veranderingen na de geboorte
De foetale bloedsomloop is aangepast aan het leven in utero:
* **Placenta:** Voor de gas- en voedingsstofuitwisseling. Twee **arteriae umbilicales** voeren gedeoxygeneerd bloed af naar de placenta, en één **vena umbilicalis** voert geoxygeneerd bloed en voedingsstoffen terug naar de foetus.
* **Ductus venosus:** Een omleiding die een deel van het bloed van de vena umbilicalis direct naar de vena cava inferior stuurt, waardoor de lever gedeeltelijk wordt omzeild.
* **Foramen ovale:** Een opening tussen de atria die bloed van het rechter atrium naar het linker atrium laat stromen, waardoor veel bloed de longcirculatie omzeilt.
* **Ductus arteriosus:** Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta die een deel van het bloed van de longcirculatie omleidt naar de systemische circulatie.
**Na de geboorte:**
* Met de eerste ademhaling worden de longen geactiveerd en de pulmonale circulatie essentieel.
* Het **foramen ovale** sluit zich en wordt de fossa ovalis.
* De **ductus arteriosus** sluit zich, waardoor alle bloed door de longcirculatie moet stromen.
* De **ductus venosus** en **arteriae/vena umbilicales** sluiten zich ook.
Deze veranderingen resulteren in de volwassen circulatie met een gescheiden kleine en grote bloedsomloop.
---
# Regulering van de bloedcirculatie
Dit onderwerp behandelt de mechanismen die de weefseldoorbloeding en bloeddruk handhaven, waaronder autoregulatie, neurale regulering (baro- en chemoreceptoren) en hormonale regulering.
## 3.1 Homeostase van de weefseldoorbloeding (perfusie)
Het behoud van een constante weefseldoorbloeding is essentieel om cellen te voorzien van zuurstof en voedingsstoffen, en om afvalstoffen af te voeren. Dit wordt bewerkstelligd door drie belangrijke mechanismen: autoregulatie, neurale regulering en hormonale regulering.
### 3.1.1 Autoregulatie
Autoregulatie is de eerste reactie op een verstoring van de homeostase en vindt plaats via lokale regulering door precapillaire sfincters. Wanneer weefsels actiever worden en meer zuurstof nodig hebben, kan de doorbloeding door het verlagen van de lokale weefselweerstand worden verhoogd.
### 3.1.2 Neurale regulering
Indien autoregulatie onvoldoende is, treedt de neurale regulering in werking. Dit mechanisme reageert op veranderingen in bloeddruk en de concentratie van bloedgassen. Het centrale zenuwstelsel (CZS) past vervolgens het hartminuutvolume en de perifere weerstand (diameter van de arteriolen) aan.
#### 3.1.2.1 Baroreceptoren
Baroreceptoren zijn gespecialiseerde receptoren die gevoelig zijn voor rek van de bloedvatwand en daardoor drukveranderingen registreren. Belangrijke locaties zijn:
* De aortasinus: registreert de bloeddruk in de aorta ascendens.
* De carotissinus: registreert de bloeddruk in de arteria carotis interna.
* De wand van het rechter atrium: atriale baroreceptoren.
**Werking van baroreceptoren bij bloeddrukverhoging:**
1. Verhoogde bloeddruk wordt geregistreerd door baroreceptoren.
2. De baroreceptoren sturen signalen naar het cardiovasculaire centrum in de medulla oblongata.
3. Als reactie hierop geeft de nervus vagus acetylcholine af, wat leidt tot een daling van het hartminuutvolume (CO) en vasodilatatie van perifere arteriolen.
4. Dit resulteert in een daling van de bloeddruk.
**Werking van baroreceptoren bij bloeddrukdaling:**
1. Verlaagde bloeddruk wordt geregistreerd door baroreceptoren.
2. De baroreceptoren sturen signalen naar het cardiovasculaire centrum in de medulla oblongata.
3. Als reactie hierop worden de neuronen die de sinusknoop (SA-knoop) en de atrioventriculaire knoop (AV-knoop) innerveren geactiveerd, wat leidt tot een stijging van het hartminuutvolume (CO).
4. Tegelijkertijd treedt vasoconstrictie van perifere arteriolen op.
5. Dit resulteert in een stijging van de bloeddruk.
#### 3.1.2.2 Chemoreceptoren
Chemoreceptoren reageren op veranderingen in de concentratie van koolstofdioxide ($\text{CO}_2$), zuurstof ($\text{O}_2$) en de zuurgraad (pH) in het arteriële bloed. Ze beïnvloeden centra die de hartslag versnellen of afremmen, en de vasomotorische centra. Belangrijke locaties zijn:
* De glomus caroticum (nabij de carotissinus).
* De glomus aorticum (nabij de aortaboog).
### 3.1.3 Hormonale regulering
De hormonale regulering heeft zowel kortetermijn- als langetermijneffecten op de bloedsomloop.
#### 3.1.3.1 Kortetermijnregulering
* **Adrenaline en noradrenaline**: Geproduceerd door het bijniermerg, beïnvloeden deze hormonen het hartminuutvolume en de perifere weerstand. Ze kunnen leiden tot vasoconstrictie en een verhoogde hartslag.
#### 3.1.3.2 Langetermijnregulering
* **Antidiuretisch hormoon (ADH)**: Geproduceerd door de hypothalamus, bevordert ADH de heropname van water in de nieren, wat leidt tot een verhoging van het circulerend bloedvolume en de bloeddruk. ADH bevordert ook vaatvernauwing.
* **Angiotensine II**: De lever produceert angiotensinogeen, dat door renine (uit de nieren) wordt omgezet in angiotensine I. Angiotensine I wordt door het angiotensine converting enzyme (ACE) omgezet in angiotensine II. Angiotensine II bevordert de heropname van natrium en water in de nieren, waardoor het circulerend bloedvolume en de bloeddruk stijgen. Het bevordert ook vaatvernauwing.
* **Erytropoëtine (EPO)**: Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, wat de zuurstoftransportcapaciteit van het bloed verhoogt.
* **Atriaal natriuretisch peptide (ANP)**: Wordt afgegeven door de atria van het hart wanneer de rekreceptoren een verhoogde bloeddruk waarnemen. ANP vermindert de terugresorptie van natrium en water in de nieren, wat leidt tot een verlaging van het bloedvolume en de bloeddruk.
## 3.2 Drukverschillen in de bloedsomloop
De bloedsomloop is afhankelijk van drukverschillen die ervoor zorgen dat bloed van hoge druk naar lage druk stroomt.
### 3.2.1 Bloeddruk (arteriële druk)
De bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wand van de arteriën. Deze wordt bepaald door:
* **Cardiac Output (CO)**: Het volume bloed dat het hart per minuut wegpompt.
* **Perifere weerstand**: De weerstand die het bloed ondervindt in de perifere bloedvaten.
De bloeddruk is het hoogst tijdens de ventriculaire systole (contractsrase) en het laagst tijdens de ventriculaire diastole (ontspanningsfase). De verhouding van de systolische druk tot de diastolische druk wordt uitgedrukt in mmHg (bijvoorbeeld $125/75$ mmHg). De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische druk en verdwijnt vanaf de arteriolen.
De druk in het cardiovasculair systeem is het hoogst in de aorta en neemt af naarmate de afstand tot het hart groter wordt. In de capillairen is er geen drukverschil meer tussen systole en diastole, en in de venen is de druk nog lager.
### 3.2.2 Capillaire druk
De bloeddruk in de capillairen wordt de capillaire druk genoemd. De capillaire wanden zijn permeabel voor ionen, voedingsstoffen en water. De balans tussen capillaire hydrostatische druk (die vloeistof uit het capillair duwt) en de osmotische druk (die vloeistof in het capillair trekt) bepaalt de richting van de filtratie en resorptie van vloeistoffen. De capillaire hydrostatische druk is aan de arteriële zijde van het capillair hoger dan de osmotische druk, terwijl dit aan de veneuze zijde omgekeerd is.
### 3.2.3 Veneuze druk
De veneuze druk is laag, ongeveer $16$ mmHg. In liggende positie is dit geen probleem, maar in staande houding moet de zwaartekracht overwonnen worden. Twee factoren helpen bij de voortstuwing van veneus bloed tegen de zwaartekracht in:
* **Spierpomp**: Contracties van skeletspieren comprimeren de middelgrote venen. Kleppen in deze venen zorgen ervoor dat het bloed slechts in één richting (richting het hart) kan stromen.
* **Respiratoire pomp**: Tijdens het inademen daalt de druk in de borstholte, waardoor de vena cava inferior uitzet en zich vult met bloed. Tijdens het uitademen stijgt de druk in de borstholte, waardoor het bloed in het rechter atrium wordt gestuwd.
## 3.3 Perifere weerstand
De perifere weerstand is de weerstand die de bloedstroom ondervindt in het arterieel systeem. Een hogere weerstand leidt tot een lagere doorbloeding. De perifere weerstand wordt beïnvloed door:
1. **Vaatweerstand**: Dit is de wrijving tussen het bloed en de vaatwand. De vaatweerstand is recht evenredig met de lengte van het bloedvat en omgekeerd evenredig met de diameter. Vasoconstrictie (vernauwing) van arteriolen verhoogt de weerstand, terwijl vasodilatatie (verwijding) deze verlaagt. Dit wordt voornamelijk gereguleerd door het autonome zenuwstelsel.
2. **Viscositeit**: De weerstand tegen stroming van het bloed. De viscositeit van bloed is ongeveer vijf keer hoger dan die van water door de aanwezigheid van bloedcellen en plasma-eiwitten. Veranderingen in het hematocrietgehalte of eiwitgehalte kunnen de viscositeit en dus de weerstand beïnvloeden.
3. **Turbulentie**: Ongelijkmatige, wervelende bloedstroming, die de weerstand kan verhogen.
## 3.4 Regulering van de bloedsomloop
De bloedsomloop wordt continu gereguleerd om te voldoen aan de wisselende behoeften van het lichaam.
### 3.4.1 Hormonale regulering van hart en bloedvaten
Naast de al genoemde hormonen, zijn er specifieke hormonale effecten op de regulering:
* ADH en angiotensine II bevorderen vaatvernauwing.
* ADH en aldosteron bevorderen het vasthouden van vocht en zouten.
* EPO stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen.
* ANP bevordert de uitscheiding van vocht en natrium.
### 3.4.2 De bloedvaten en bloedsomlopen
Het menselijk lichaam kent een grote en een kleine bloedsomloop.
#### 3.4.2.1 De kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie)
* Vanuit het rechter ventrikel vertrekt de truncus pulmonalis, die splitst in de linker en rechter arteria pulmonalis.
* De arteriae pulmonales vertakken zich tot arteriolen die overgaan in capillaire netwerken rond de longalveoli.
* Venulen verzamelen het bloed uit de capillairen.
* Grotere venen verzamelen het bloed uit de venulen.
* De venae pulmonales (linker en rechter) voeren het geoxygeneerde bloed terug naar het linker atrium.
#### 3.4.2.2 De grote bloedsomloop (systemische circulatie)
* **Aorta ascendens**: De stijgende aorta, die vanuit het linker ventrikel komt, voorziet de linker en rechter arteria coronarius van bloed.
* **Arcus aorta**: De aortaboog voorziet de schouders, hals en het hoofd van bloed.
* **Aorta descendens**: De dalende aorta bestaat uit de aorta thoracica (boven het diafragma) en de aorta abdominalis (onder het diafragma) en voorziet de borstkas, buik en benen van bloed.
Belangrijke arteriën van de romp splitsen zich af van de aorta om specifieke organen van bloed te voorzien.
#### 3.4.2.3 Veneuze afvoer
* **Vena cava superior**: Voert bloed af uit hoofd, hals, schouders, armen en borst naar het rechter atrium.
* **Vena cava inferior**: Voert bloed af uit het grootste deel van het lichaam onder het middenrif naar het rechter atrium.
* **Vena porta hepatica**: Voert bloed uit het spijsverteringsstelsel naar de lever voor zuivering en opslag van voedingsstoffen.
## 3.5 Embryonale en foetale bloedsomloop
De foetale bloedsomloop kent specifieke structuren die een omweg rond de nog niet functionerende longen mogelijk maken.
* **Placenta**: Ontvangt gedesoxygeneerd bloed via twee aa. umbilicales en voert geoxygeneerd bloed via één v. umbilicalis naar de foetus. Een deel gaat naar de foetale lever, en een deel via de ductus venosus naar de vena cava inferior.
* **Foramen ovale**: Een opening tussen de atria in het interatriale septum die bloed van het rechter naar het linker atrium laat stromen. Dit wordt na de geboorte de fossa ovalis.
* **Ductus arteriosus**: Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta die bloed omleidt. Dit kanaal sluit zich na de geboorte.
Na de geboorte sluiten het foramen ovale en de ductus arteriosus zich, waardoor het bloed via de kleine bloedsomloop door de longen stroomt.
---
# Grote en kleine bloedsomloop
Dit onderwerp beschrijft de structuur en functie van de bloedvaten en de twee hoofdcirculatienetwerken, de kleine (pulmonale) en de grote (systemische) bloedsomloop, inclusief de belangrijkste arterieën en venen die betrokken zijn bij de bloedtoevoer en -afvoer naar organen en weefsels.
### 4.1 Overzicht van de bloedvaten
Bloedvaten transporteren bloed door het lichaam en worden ingedeeld op basis van hun functie:
* **Arteriën**: Vervoeren bloed *van* het hart af. Voorbeelden zijn de truncus pulmonalis (naar de longen) en de aorta (naar de rest van het lichaam).
* **Arteriolen**: Kleine slagaders die zich vertakken uit de arteriën en bloed aanvoeren naar de capillairen.
* **Capillairen**: Dunne haarvaten waar de uitwisseling van gassen en stoffen plaatsvindt tussen het bloed en de weefsels.
* **Venulen**: Kleine aders die bloed verzamelen uit de capillairen.
* **Venen**: Brengen het bloed *terug* naar het hart.
### 4.2 Structuur van de bloedvatwand
Zowel arteriën als venen zijn opgebouwd uit drie lagen:
* **Tunica interna (tunica intima)**: De binnenste laag, bestaande uit endotheelcellen (die direct contact maken met het bloed) en bindweefsel.
* **Tunica media**: De middelste laag, rijk aan glad spierweefsel en elastische vezels. De mate van contractie of relaxatie van dit spierweefsel (vasoconstrictie en vasodilatatie) beïnvloedt de diameter van het bloedvat en daarmee de bloedstroom en bloeddruk. Bij arteriën is deze laag doorgaans dikker en bevat meer elastische vezels dan bij venen, wat essentieel is om de hogere druk van het bloed te weerstaan. De gladde spieren in de arteriewanden worden door het autonome zenuwstelsel (sympathisch en parasympathisch) gereguleerd.
* **Tunica externa (tunica adventitia)**: De buitenste laag, bestaande uit los bindweefsel.
#### 4.2.1 Onderscheid aders en slagaders
| Kenmerk | Aders (Venen) | Slagaders (Arteriën) |
| :-------------- | :------------------------------------------ | :------------------------------------------------- |
| Bloedstroom | Langzaam | Snel |
| Druk | Laag | Hoog; bij verwonding spuit bloed eruit |
| Wand | Dun | Dik |
| Bloed (meestal) | Zuurstofarm | Zuurstofrijk (behalve in de kleine bloedsomloop) |
#### 4.2.2 Soorten arteriën
* **Elastische arteriën**: Grote, veerkrachtige bloedvaten dicht bij het hart (bv. aorta, arteria pulmonalis). Ze rekken uit tijdens systole en veren terug tijdens diastole om de bloeddruk constant te houden.
* **Gespierde arteriën**: Vervoeren bloed naar skeletspieren en organen (bv. arteria carotis). De tunica media bevat meer glad spierweefsel, wat aanpassingen in de diameter mogelijk maakt.
* **Arteriolen**: Kleine vertakkingen van arteriën die de capillairen bevloeien.
#### 4.2.3 Eigenschappen van capillairen
* De enige plaats waar uitwisseling van stoffen (via diffusie, filtratie, osmose) tussen bloed en weefsel kan plaatsvinden.
* Georganiseerd in capillairnetten.
* Doorbloeding wordt gereguleerd door precapillaire sfincters (ringen van glad spierweefsel).
#### 4.2.4 Kenmerken van venen
* **Venulen**: Verzamelen bloed uit de capillairen en monden uit in middelgrote venen.
* **Middelgrote en grote venen**: Monden uit in nog grotere venen die het bloed terugvoeren naar het hart.
* De bloeddruk in venen is laag.
* **Kleppen**: In middelgrote venen voorkomen deze kleppen (endotheelplooien) de terugstroom van bloed door de zwaartekracht. Lichaamsbeweging helpt bij de veneuze retour door contractie van skeletspieren (spierpomp) die de venewanden samendrukken.
### 4.3 Fysiologie van de bloedsomloop
#### 4.3.1 Factoren die de doorbloeding van capillairen bepalen
De doorbloeding van de capillairen (en dus de weefseldoorbloeding) is normaal gesproken gelijk aan de Cardiac Output (CO). Daarnaast wordt deze beïnvloed door:
1. **Drukverschil**: Bloed stroomt van een gebied met hogere druk naar een gebied met lagere druk. Hoe groter het drukverschil, hoe sneller de stroming.
* De bloeddruk (arteriële druk) is het hoogst in de aorta en daalt naarmate de afstand tot het hart toeneemt. In de arteriolen verdwijnt het drukverschil tussen systole en diastole grotendeels.
* De capillaire druk is de bloeddruk in de capillairen. Het evenwicht tussen capillaire hydrostatische druk (die vloeistof uit het capillair duwt) en de osmotische druk (die vloeistof in het capillair trekt) bepaalt de richting van vloeistofuitwisseling.
* De veneuze druk is laag en de twee belangrijkste factoren die het veneuze bloed terug naar het hart stuwen zijn de spierpomp en de respiratoire pomp (drukverschillen in de borstholte tijdens ademhaling).
2. **Perifere weerstand (in het arterieel systeem)**: De doorbloeding vermindert als de weerstand groter wordt. De perifere weerstand wordt veroorzaakt door:
* **Vaatweerstand**: Wrijving tussen bloed en vaatwand. Deze is recht evenredig met de lengte van het bloedvat en omgekeerd evenredig met de diameter (vaatvernauwing/verwijding). Vooral de arteriolen spelen hierin een grote rol.
* **Viscositeit**: De weerstand tegen stroming van het bloed. De viscositeit van bloed is hoger dan die van water door bloedcellen en eiwitten. Veranderingen in hematocriet of eiwitgehalte kunnen de viscositeit en daarmee de weerstand beïnvloeden.
* **Turbulentie**: Wervelingen in de bloedstroom, die de weerstand verhogen.
#### 4.3.2 Regulering van de bloedcirculatie (Homeostase van weefseldoorbloeding)
Meerdere mechanismen zorgen voor het behoud van de homeostase van de weefseldoorbloeding (perfusie) en bloeddruk:
1. **Autoregulatie**: Lokale regulering door precapillaire sfincters om de weefselweerstand aan te passen en de doorbloeding te handhaven, ondanks veranderingen in de systemische bloeddruk.
2. **Neurale mechanismen**: Reageren op veranderingen in bloeddruk en bloedgasconcentraties.
* **Baroreceptoren**: Gevoelig voor drukveranderingen in de vaatwand (o.a. in de aortaboog en carotissinus). Bij een bloeddrukstijging activeren ze de nervus vagus (verlaagt hartminuutvolume, veroorzaakt vasodilatatie), wat leidt tot een bloeddrukdaling. Bij bloeddrukdaling stimuleren ze het hartritme en veroorzaken ze vasoconstrictie, wat leidt tot een bloeddrukstijging.
* **Chemoreceptoren**: Reageren op veranderingen in de concentratie van CO$_{2}$, O$_{2}$ en pH in het bloed (o.a. in de glomus caroticum en aorticum). Ze beïnvloeden de centra die de hartslag en de vaattonus reguleren.
3. **Endocriene mechanismen (hormonale regulering)**:
* **Kortetermijnregulering**: Adrenaline en noradrenaline uit het bijniermerg beïnvloeden het hartminuutvolume en de perifere weerstand.
* **Langetermijnregulering**:
* **Antidiuretisch hormoon (ADH) en Angiotensine II**: Bevorderen vasoconstrictie en vasthouden van vocht en zouten, wat het bloedvolume en de bloeddruk verhoogt. Angiotensine II wordt gevormd uit Angiotensine I door het ACE-enzym.
* **Aldosteron**: Bevordert vasthouden van natrium en water.
* **Erytropoëtine (EPO)**: Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, wat het zuurstoftransporterend vermogen en potentieel de viscositeit beïnvloedt.
* **Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP)**: Afgegeven door de atria bij verhoogde bloeddruk; bevordert uitscheiding van vocht en natrium, wat de bloeddruk verlaagt.
### 4.4 Grote en kleine bloedsomloop
Het cardiovasculair systeem bestaat uit twee belangrijke circulatiecircuits:
#### 4.4.1 De kleine bloedsomloop (pulmonale circulatie)
Deze circulatie verzorgt de gasuitwisseling in de longen.
* **Beginpunt**: Rechter ventrikel.
* **Truncus pulmonalis**: Slagaderstam die zich splitst in de linker en rechter arteria pulmonalis.
* **Arteriae pulmonalis**: Voeren zuurstofarm bloed naar de longen.
* **Vertakkingen**: Arteria pulmonalis vertakt verder tot arteriolen die overgaan in capillairnetwerken rond de alveoli (longblaasjes).
* **Gasuitwisseling**: Hier vindt de opname van zuurstof en de afgifte van koolstofdioxide plaats.
* **Terugkeer**: Venulen verzamelen zuurstofrijk bloed uit de capillairen, gaan over in grotere venen en monden uit in de venae pulmonales.
* **Eindpunt**: Venae pulmonales voeren zuurstofrijk bloed terug naar het linker atrium.
#### 4.4.2 De grote bloedsomloop (systemische circulatie)
Deze circulatie voorziet alle weefsels en organen van zuurstof en voedingsstoffen en voert afvalstoffen af.
* **Beginpunt**: Linker ventrikel.
* **Aorta ascendens**: Stijgende aorta, de grootste arterie. Voorziet de kransslagaders (arteriae coronariae) van bloed.
* **Arcus aorta**: Aortaboog. Vertakkingen hiervan voorzien hoofd, hals en schouders/armen van bloed.
* **Aorta descendens**: Dalende aorta, onderverdeeld in de aorta thoracica (boven het diafragma) en aorta abdominalis (onder het diafragma). Deze voorziet de borstkas, buikorganen en benen van bloed.
* **Arteriële vertakkingen**: De aorta vertakt zich in talloze arteriën die specifieke organen en lichaamsdelen van bloed voorzien (bv. arteria carotis voor hoofd/hersenen, arteria subclavia voor armen, aorta abdominalis met vertakkingen naar organen zoals de nieren, lever, darmen).
* **Capillaire uitwisseling**: In de weefselcapillairen vindt de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen, CO$_{2}$ en afvalstoffen plaats.
* **Veneuze terugkeer**: Venulen verzamelen zuurstofarm bloed uit de capillairen en monden uit in steeds grotere venen.
* **Belangrijke venen**:
* **Vena cava superior**: Voert bloed af uit hoofd, hals, schouders, armen en borst naar het rechter atrium.
* **Vena cava inferior**: Voert bloed af uit het grootste deel van het lichaam onder het middenrif naar het rechter atrium.
* **Vena porta hepatica**: Transport van bloed uit het spijsverteringsstelsel naar de lever voor verwerking.
* **Eindpunt**: Vena cava superior en inferior voeren al het bloed terug naar het rechter atrium.
### 4.5 De foetale bloedsomloop
De foetale bloedsomloop wijkt significant af van die van de volwassene, met structuren die de longen omzeilen, aangezien deze nog niet functioneel zijn.
* **Placenta**: Krijgt zuurstofarm bloed via twee arteriae umbilicales en levert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen via één vena umbilicalis.
* **Ductus venosus**: Een shunt die een deel van het zuurstofrijke bloed van de vena umbilicalis direct naar de vena cava inferior leidt, deels om de lever te omzeilen.
* **Foramen ovale**: Een opening tussen de twee atria, waardoor zuurstofrijk bloed vanuit het rechter atrium naar het linker atrium kan stromen en de longcirculatie grotendeels wordt omzeild.
* **Ductus arteriosus**: Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta, die een deel van het bloed vanuit de longcirculatie naar de systemische circulatie leidt.
Na de geboorte sluiten het foramen ovale en de ductus arteriosus zich, waardoor de kleine (pulmonale) en grote (systemische) bloedsomloop volledig functioneel worden zoals bij de volwassene. De fossa ovalis is de resterende structuur van het foramen ovale in het volwassen hart.
---
# Foetale bloedsomloop
Dit hoofdstuk introduceert de unieke bloedsomloop van de foetus, die verschilt van de volwassen circulatie door de aanwezigheid van de placenta en specifieke structuren die omleiding van het bloed rond de longen mogelijk maken.
## 5. De foetale bloedsomloop
De foetale bloedsomloop is significant anders dan die van een volwassene, voornamelijk door de afwezigheid van functionerende longen en de noodzaak van uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen met de moeder via de placenta. Na de geboorte vinden er ingrijpende veranderingen plaats die de circulatie aanpassen aan het leven buiten de baarmoeder.
### 5.1 De placentaire circulatie
De placenta is de vitale interface voor de uitwisseling van gassen, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen de foetus en de moeder.
* **Aanvoer naar de placenta:** Twee arteriae umbilicales voeren zuurstofarm bloed en afvalstoffen van de foetus naar de placenta.
* **Afvoer van de placenta:** Eén vena umbilicalis transporteert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen van de placenta terug naar de foetus.
### 5.2 Omleiding van bloed in de foetale circulatie
Om de beperkte longcirculatie te omzeilen, maakt de foetale bloedsomloop gebruik van speciale structuren die het bloed omleiden:
* **Ductus venosus:** Een deel van het bloed dat via de vena umbilicalis de foetus binnenkomt, gaat naar de foetale lever. Een ander deel omzeilt de lever grotendeels via de ductus venosus en stroomt direct naar de vena cava inferior. Dit stelt het zuurstofrijke bloed in staat sneller de algemene circulatie te bereiken.
> **Tip:** De ductus venosus is cruciaal om te begrijpen hoe zuurstofrijk bloed zo efficiënt mogelijk de rest van het foetale lichaam kan bereiken zonder eerst volledig door de lever te hoeven stromen.
* **Foramen ovale:** Dit is een opening tussen de twee atria in het interatriale septum. Het maakt directe doorstroming van bloed mogelijk van het rechter atrium naar het linker atrium. Het bloed dat via de vena cava inferior binnenkomt (deels zuurstofrijker van de placenta), wordt grotendeels via het foramen ovale naar het linker atrium geleid, van waaruit het de linker ventrikel ingaat en vervolgens het lichaam in wordt gepompt. Na de geboorte sluit het foramen ovale en wordt het de fossa ovalis.
* **Ductus arteriosus:** Dit is een verbinding tussen de truncus pulmonalis (de stam van de longslagader) en de aortaboog. Omdat de longen van de foetus nog niet functioneren en samengevouwen zijn, is de bloedweerstand in de longcirculatie hoog. De ductus arteriosus leidt het bloed dat vanuit de rechter ventrikel de truncus pulmonalis bereikt, grotendeels om naar de aorta, waardoor het de longen vermijdt en naar de systemische circulatie wordt gestuurd. Na de geboorte sluit de ductus arteriosus.
### 5.3 Veranderingen na de geboorte
Bij de geboorte vinden er vitale veranderingen plaats die de bloedsomloop aanpassen aan de nieuwe omgeving:
* **Stopzetting van de placentaire bloedtoevoer:** Zodra de navelstreng wordt afgebonden, stopt de bloedtoevoer van de placenta en wordt de vena umbilicalis gesloten.
* **Ademhaling en longcirculatie:** De eerste ademteugen leiden tot een significante verlaging van de weerstand in de longcirculatie, omdat de longen zich vullen met lucht en de bloedvaten verwijden.
* **Sluiting van de shuntstructuren:**
* Het **foramen ovale** sluit zich door het verschil in druk tussen de atria (hogere druk in het linker atrium dan in het rechter atrium).
* De **ductus arteriosus** sluit zich onder invloed van een veranderende zuurstofconcentratie en drukveranderingen.
* **Ontwikkeling van de volwassen bloedsomloop:** Na de sluiting van deze structuren functioneert het hart als een dubbele pomp, waarbij het rechterhart de longcirculatie verzorgt en het linkerhart de systemische circulatie. De venen transporteren zuurstofarm bloed naar de rechter atria, en de arteriën transporteren zuurstofrijk bloed vanuit de linker atria.
> **Voorbeeld:** De drukverandering in de longcirculatie na de geboorte is essentieel voor de sluiting van de ductus arteriosus. Door de expansie van de longen neemt de bloedstroom door de longen toe, en de zuurstofconcentratie stijgt, wat leidt tot contractie van de gladde spieren in de wand van de ductus arteriosus.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Arteriën | Bloedvaten die bloed van het hart afvoeren. Ze hebben dikkere, elastischere wanden dan venen om de hogere druk van het bloed te weerstaan dat door de pompfunctie van het hart wordt gegenereerd. |
| Venen | Bloedvaten die bloed terug naar het hart transporteren. Hun wanden zijn dunner omdat de bloeddruk er lager is. Middelgrote venen bevatten kleppen om de terugstroom van bloed tegen te gaan, vooral in de ledematen. |
| Arteriolen | Kleine vertakkingen van arteriën die bloed naar de capillairen voeren. Ze spelen een belangrijke rol in de regulering van de bloeddruk en de doorbloeding van weefsels door middel van vasoconstrictie en vasodilatatie. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten met dunne wanden, waardoor uitwisseling van gassen (zuurstof en koolstofdioxide) en voedingsstoffen tussen het bloed en de weefsels plaatsvindt door processen zoals diffusie en filtratie. |
| Venulen | Kleine bloedvaten die bloed verzamelen uit de capillairen en overgaan in grotere venen. Ze vormen het begin van het veneuze systeem. |
| Tunica interna (intima) | De binnenste laag van de bloedvatwand, bestaande uit endotheel dat direct contact maakt met het bloed en bindweefsel. Het endotheel speelt een rol bij de regulering van bloedstolling en de vaattonus. |
| Tunica media | De middelste laag van de bloedvatwand, die glad spierweefsel en elastische vezels bevat. De samentrekking en ontspanning van het gladde spierweefsel beïnvloeden de diameter van het bloedvat, wat essentieel is voor de bloeddrukregulatie. |
| Tunica externa (adventitia) | De buitenste laag van de bloedvatwand, bestaande uit los bindweefsel. Deze laag biedt structurele ondersteuning en bescherming aan het bloedvat. |
| Vasoconstrictie | Vernauwing van bloedvaten, voornamelijk veroorzaakt door samentrekking van het gladde spierweefsel in de vaatwand. Dit leidt tot een verhoogde perifere weerstand en bloeddruk. |
| Vasodilatatie | Verwijding van bloedvaten, veroorzaakt door ontspanning van het gladde spierweefsel in de vaatwand. Dit resulteert in een verlaagde perifere weerstand en bloeddruk, en verhoogde doorbloeding. |
| Perifere weerstand | De weerstand die het bloed ondervindt tijdens het stromen door de perifere bloedvaten, voornamelijk in het arterieel systeem. Deze weerstand wordt beïnvloed door de vaatdiameter, de viscositeit van het bloed en turbulentie. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Het wordt voornamelijk gemeten in de arteriën en is een maat voor de kracht waarmee het hart het bloed door het lichaam pompt. |
| Hartminuutvolume (Cardiac Output) | Het volume bloed dat het hart per minuut wegpompt. Het is een cruciale factor in de bepaling van de bloeddruk en weefseldoorbloeding, en wordt berekend als hartslagfrequentie vermenigvuldigd met slagvolume. |
| Autoregulatie | Een mechanisme dat de weefseldoorbloeding reguleert door lokale aanpassingen in de diameter van de precapillaire sfincters, onafhankelijk van zenuwen of hormonen. Dit zorgt voor een constante bloedtoevoer ondanks veranderingen in de systemische bloeddruk. |
| Baroreceptoren | Drukgevoelige receptoren, gelegen in de wanden van grote arteriën zoals de aortasinus en de carotissinus. Ze registreren veranderingen in de bloeddruk en sturen signalen naar het cardiovasculaire centrum in de hersenen om de bloeddruk te reguleren. |
| Chemoreceptoren | Receptoren die reageren op veranderingen in de chemische samenstelling van het bloed, zoals de concentraties van zuurstof ($O_2$), koolstofdioxide ($CO_2$) en de pH. Ze beïnvloeden de hartslag en de vaattonus. |
| Kleine bloedsomloop (Pulmonale circulatie) | Het circuit van bloed dat van het rechterventrikel via de longslagader naar de longen stroomt, waar gasuitwisseling plaatsvindt, en vervolgens via de longvenen terugkeert naar het linkeratrium. |
| Grote bloedsomloop (Systemische circulatie) | Het circuit van bloed dat van het linkerventrikel via de aorta naar de rest van het lichaam stroomt, waar zuurstof en voedingsstoffen aan de weefsels worden afgegeven en koolstofdioxide en afvalstoffen worden opgenomen, en vervolgens via de vena cava terugkeert naar het rechteratrium. |
| Foramen ovale | Een opening in het septum interatriale van het foetale hart die bloed van het rechteratrium naar het linkeratrium laat stromen, waardoor een deel van het bloed de longcirculatie omzeilt. Dit sluit na de geboorte en wordt de fossa ovalis. |
| Ductus arteriosus | Een bloedvat dat de truncus pulmonalis verbindt met de aortaboog in de foetale circulatie. Het stelt bloed in staat om de longen te omzeilen, aangezien de longen nog niet volledig ontwikkeld zijn. Dit sluit na de geboorte. |