Cover
立即免费开始 2025_09_22_Onderzoeksontwerp conceptueel_clean.pptx
Summary
# Het ontwerpen van een onderzoeksproject
Dit onderdeel van het onderzoeksproces omvat de initiële fasen van het opzetten van een onderzoek, van het conceptuele ontwerp tot de specifieke afbakening van het onderzoek.
### 1.1 Conceptueel ontwerp
Het conceptuele ontwerp is de eerste stap in het projectontwerp. Het omvat het bepalen van de centrale vraag, het motief voor het onderzoek en de beoogde resultaten. Dit proces is iteratief, wat betekent dat er voortdurend wordt heen-en-weer gegaan tussen verschillende stappen, met ruimte voor heroverweging en aanpassing.
#### 1.1.1 De probleemstelling
De probleemstelling vormt de kern van het onderzoek en is het antwoord op de vraag "Waarom onderzoek ik?". Het is essentieel om te differentiëren tussen het *studeren* (reproductie van bestaande kennis) en *onderzoeken* (productie van nieuwe kennis). Het doel van een onderzoek is bepalend voor de kennis die nodig is om dit doel te bereiken.
> **Tip:** Denk eraan dat onderzoek een doelbewust en methodisch proces is om nieuwe kennis te vergaren, vergelijkbaar met de voorbereiding van een architect op het ontwerpen van een gebouw, waarbij de architect niet doelloos te werk gaat maar op basis van theorieën en principes.
Het ontwerpen van een onderzoeksproject vereist aandacht voor zowel de inhoudelijke als de praktische aspecten:
* **Waarom en wat:** Het vaststellen van het doel van het onderzoek en de specifieke kennis die nodig is om dit doel te bereiken.
* **Hoeveel:** Rekening houden met beperkingen op het gebied van tijd, geld, mankracht en technische hulpmiddelen.
* **Wanneer:** Het bepalen van de start- en eindtijd van elke onderzoeksfase.
#### 1.1.2 Afbakening door doelstelling
De doelstelling van een onderzoek project moet specifiek, nuttig, realistisch, haalbaar, eenduidig en informatief zijn. Een doelstelling kan worden geformuleerd als: "Het doel van dit onderzoek is ... a) ... door ... b) ...".
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
* **Externe doel:** Het uiteindelijke doel dat met het onderzoek bereikt moet worden.
* **Interne doel:** Het doel binnen het onderzoek zelf, dat aangeeft welke bijdrage geleverd moet worden.
Afhankelijk van de optiek kan een onderzoek gericht zijn op:
* **Theorieontwikkeling:** Identificeren van hiaten, tegenstrijdigheden of nieuwe mogelijkheden binnen bestaande theorieën.
* **Theorietoetsing:** Controleren of theorieën standhouden in huidige contexten.
* **Probleemanalyse:** Het herkennen en begrijpen van maatschappelijke problemen.
* **Diagnostisch onderzoek:** Het onderzoeken van de oorzaken en achtergronden van problemen.
* **Ontwerptgericht onderzoek:** Het ontwikkelen van interventies.
* **Verandergericht onderzoek:** Het implementeren van interventies.
* **Evaluatieonderzoek:** Het beoordelen van de effectiviteit van interventies.
> **Voorbeeld:**
> * **Theoriegericht onderzoek:** Verfijning van de sociale desorganisatietheorie.
> * **Praktijkgericht onderzoek:** Effect van cameratoezicht in de publieke ruimte.
#### 1.1.3 Onderzoeksmodel
Een onderzoeksmodel is een visuele weergave die de belangrijkste stappen van het onderzoek schematisch en helder weergeeft. Het dient als een tussenstap om van de doelstelling naar de vraagstelling te komen. Het laat zien hoe het onderzoek is opgebouwd, hoe de stappen onderling samenhangen en hoe de theoretische achtergrond is verankerd.
> **Tip:** Een onderzoeksmodel kan worden voorgesteld als een pijltjesdiagram dat de flow van het onderzoek illustreert, van doel naar onderzoeksvraag en vervolgens naar methode.
Een onderzoeksmodel kan zowel horizontaal als verticaal worden benaderd, waarbij de horizontale vector aangeeft welke methode wordt gebruikt en de verticale vector de theoretische achtergrond en literatuurstudie vertegenwoordigt.
### 1.2 Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling van een onderzoek bepaalt wat men wil bereiken. Dit kan ingegeven zijn door diverse factoren:
1. **Politieke en sociale context:** Wensen van opdrachtgevers, politieke trends of de behoefte aan onderzoek op specifieke momenten.
2. **Wetenschappelijke instituten:** Langlopend onderzoek door wetenschappelijke organisaties.
3. **Opdrachtgevers:** Specifieke projecten van beleidsorganisaties of onderzoeksbureaus.
4. **Criminologisch paradigma:** De theoretische stroming waarbinnen het onderzoek plaatsvindt. Het is cruciaal om 'theoretical blindness' te vermijden en kritisch te staan tegenover de eigen theoretische voorkeuren.
5. **Waarden en maatschappelijke problemen:** Onderzoek kan voortkomen uit opvattingen over rechtvaardigheid, vrijheid of de wens om maatschappelijke problemen aan te pakken. Hierbij is het belangrijk om een balans te vinden tussen maatschappelijk engagement en objectiviteit.
6. **Voorkeur voor een methode:** Een voorkeur voor kwantitatieve of kwalitatieve technieken, of voor specifieke dataverzamelings- en analysemethoden. Deze voorkeur moet echter aansluiten bij de doelstellingen van het onderzoek.
7. **Voorkeur voor een theorie:** Een persoonlijke affiniteit met bepaalde theorieën kan een drijfveer zijn, maar vereist een zekere professionele afstand. Ook de traditie binnen de onderzoeksgroep speelt een rol.
8. **Reikwijdte van de studie:** De focus kan liggen op individuele processen, groepsinteracties, lokale gemeenschappen of grotere populaties. Ook de tijdsdimensie (momentopnames versus tijdsverloop) is hierbij relevant.
9. **Zuiver versus toegepast wetenschappelijk onderzoek:** De interesse kan gericht zijn op theorieontwikkeling en hypothesetoetsing (zuiver) of op het oplossen van maatschappelijke problemen en directe beleidsimplicaties (toegepast).
### 1.3 Onderzoeksmodel
Een onderzoeksmodel is een schematische en visuele voorstelling van de belangrijkste stappen die nodig zijn om de doelstelling te bereiken. Het biedt in één oogopslag inzicht in de opbouw van het onderzoek, de onderlinge samenhang van de stappen en de theoretische achtergrond. Het is een cruciale tussenstap bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling.
### 1.4 Vraagstelling
De vraagstelling formuleert de specifieke kennis die nodig is om de doelstelling van het onderzoek te bereiken. Het omvat de onderzoeksvragen die de onderzoeker zichzelf stelt. De vraagstelling moet efficiënt en sturend zijn, wat betekent dat de antwoorden bijdragen aan het doel en duidelijk maken wat er verder moet gebeuren. Vragen kunnen beschrijvend of verklarend van aard zijn en geven aan welk materiaal verzameld moet worden.
> **Voorbeeld 1 (minder goed):**
> * **(Externe) Doelstelling:** 'Het leveren van een bijdrage aan de oplossing van het overlastprobleem in een bepaalde buurt'.
> * **Vraag:** Hoe kan het probleem worden aangepakt? (Te algemeen, niet sturend).
> **Voorbeeld 2 (goed):**
> * **(Externe) Doelstelling:** 'Het leveren van een bijdrage aan het maken van een geschikte voorlichtingsfilm die jongeren moet overtuigen van het belang van veilig vrijen'.
> * **Vragen:** Wat weten jongeren over soa's en veilig vrijen? Welke methoden van veilig vrijen zijn er en welke zijn onveilig? Wat vinden jongeren van veilig vrijen? In hoeverre passen zij al veilige methoden toe? (Gesplitst in concrete deelvragen).
#### 1.4.1 Vormeisen van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen worden onderverdeeld in centrale vragen en deelvragen:
* **Centrale vraag:** Het antwoord hierop draagt direct bij aan het bereiken van de doelstelling.
* **Deelvragen:** De antwoorden hierop geven samen een volledig antwoord op de centrale vraag, zonder overbodige informatie toe te voegen.
> **Voorbeeld:**
> * **Centrale vraag:** Welke betekenis of betekenissen verleent een werkgestrafte aan zijn of haar werkstraf?
> * **Deelvragen:** Welke verwachtingen had een werkgestrafte bij een werkstraf? Zijn de verwachtingen ingelost? Welke attitude had een werkgestrafte tegenover een werkstraf? Welke ervaringen doet een werkgestrafte op tijdens de uitvoering van een werkstraf? Hoe zijn de contacten met de justitieassistent en de prestatieplaats?
#### 1.4.2 Soorten vragen
Onderzoeksvragen kunnen worden gecategoriseerd op basis van verschillende criteria:
* **Kwantiteit versus kwaliteit:**
* **Kwantitatief:** Focust op de hoeveelheid van een fenomeen (bv. Neemt A toe? Is A effectiever dan B?).
* **Kwalitatief:** Focust op het 'hoe' van een fenomeen (bv. Hoe werkt een organisatie? Hoe beleven mensen ervaringen?).
* **Beschrijvend versus verklarend:**
* **Beschrijvend:** Gaat over de prevalentie van een fenomeen en mogelijke verbanden.
* **Verklarend:** Onderzoekt waarom er verbanden tussen fenomenen bestaan.
* **Cross-sectioneel versus longitudinaal:**
* **Cross-sectioneel:** Meting op één moment. Voordelen zijn kosten en haalbaarheid.
* **Longitudinaal:** Meting op meerdere momenten. Dit kan prospectief (vooruitkijkend), retrospectief (terugkijkend) of herhaald cross-sectioneel zijn. Nadelen zijn uitval, panel conditioning, duur en complexiteit.
> **Voorbeeld van een longitudinaal onderzoek:** Hoe ervaren en verklaren jongeren hun omgang met cameratoezicht in stations, en hoe evolueren hun percepties en gedragingen gedurende hun adolescentie? Dit onderzoek is waarschijnlijk kwalitatief, verklarend en longitudinaal.
#### 1.4.3 Uitbreiding: Criminologie als aparte methodologie
Bij het formuleren van vraagstellingen in de criminologie, dient rekening te worden gehouden met specifieke uitdagingen zoals:
* Onbekende populaties (bv. dadersgemeenschappen).
* Kwaliteit en integratie van officiële gegevens.
* Scheve verdeling van criminaliteit.
* Gelaagde structuur van criminologische data.
* Normatieve en ethische aspecten van onderzoek.
#### 1.4.4 Ontwikkeling van een adequate vraagstelling
Drie methoden helpen bij het ontwikkelen van een adequate vraagstelling:
1. **Het splitsen van het onderzoeksmodel:** Het ontleden van het model in kleinere, behapbare delen.
2. **Ondersteunende kennissoorten:** Het definiëren van de benodigde kennis (beschrijvend, verklarend, voorspellend, evaluerend, prescriptief). Een serie deelvragen van beschrijvende aard is vaak het meest sturend.
3. **Uiteenrafeling van kernbegrippen:** Het visueel en conceptueel ontleden van de belangrijkste begrippen in het onderzoek.
### 1.5 Begripsbepaling
Een nauwkeurige omschrijving van centrale begrippen is essentieel om het onderzoek te finaliseren. Vaak zijn definities uit de literatuur te algemeen of abstract, waardoor het formuleren van **stipulatieve definities** noodzakelijk is.
Een stipulatieve definitie is een definitie die men zelf formuleert voor de specifieke context van het onderzoek. De bruikbaarheid hiervan staat centraal en wordt bepaald door:
* **Afbakening:** Het begrip wordt beperkt tot haalbare proporties.
* **Duidelijkheid:** Het is helder welke waarneembare zaken onder de definitie vallen.
* **Aansluiting:** De definitie past bij de doel- en vraagstelling van het onderzoek.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je in het begin van je onderzoek direct aangeeft wat je verstaat onder belangrijke begrippen, bijvoorbeeld: "Onder 'overbevolking in gevangenissen' verstaan wij in dit onderzoek...".
#### 1.5.1 Afbakening
Afbakening heeft betrekking op zowel het **domein** (het deel van de werkelijkheid waarover uitspraken worden gedaan) als het **beweerde** (wat men over dit domein wil weten of zeggen) van een vraagstelling. Het beperken van zowel domein als beweerde versterkt de interne validiteit en de haalbaarheid van het onderzoek.
> **Voorbeeld:** Vraag: "Zijn politiemensen agressief?" Hier is "politiemensen" het domein en "agressief" het beweerde. De afbakening kan worden aangescherpt door bijvoorbeeld te focussen op "straatprostituees" en "seksueel overdraagbare infecties".
De omvang van het onderzoek wordt bepaald door het domein: hoe kleiner het domein, hoe beperkter de omvang. Afbakening kan gebeuren door middel van rafelen en rasteren, vergelijkbaar met boomdiagrammen.
#### 1.5.2 Operationaliseren
Operationaliseren betreft het meetbaar en waarneembaar maken van (complexe en abstracte) begrippen. Hierbij worden indicatoren gedefinieerd en wordt bepaald hoe deze indicatoren gemeten zullen worden met behulp van specifieke instrumenten.
> **Tip:** Voor jouw thesis, start met een algemeen begrip (bv. 'overbevolking in gevangenissen') en werk dit uit naar concrete indicatoren, instrumenten en meetmethoden.
#### 1.5.3 Afstemming op het onderzoek
De begripsbepaling moet nauwkeurig worden afgestemd op de specifieke plaats, tijd en kenmerken van het onderzoek. Het domein en het beweerde moeten worden teruggebracht tot proporties die binnen het onderzoeksproject haalbaar zijn.
> **Voorbeeld:** De vraag "Hoe komt het dat ziekteverzuim van penitentiaire ambtenaren zo hoog is?" kan worden afgebakend door specifieke indicatoren voor 'ziekteverzuim' te definiëren (bv. totale ziektedagen per jaar, gemiddelde duur van ziekteverlof) en door de 'penitentiaire ambtenaar' nader te specificeren.
Dit proces omvat het definiëren van wat ziekteverzuim inhoudt (bv. fysieke, psychosociale of emotionele redenen) en het koppelen van deze definities aan kenmerken van het werk en de werkomgeving.
---
# Het formuleren van onderzoeksvragen
Het formuleren van effectieve onderzoeksvragen is cruciaal voor het structureren en sturen van een onderzoeksproject.
## 2. Vraagstelling
### 2.1 De functie van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen zijn de kern van een onderzoek. Ze bepalen welke kennis nodig en nuttig is om de overkoepelende doelstelling van het onderzoek te bereiken. Het formuleren van deze vragen vereist een overgang van algemene structurering naar specifieke, vakinhoudelijke redenering.
### 2.2 Functie-eisen van onderzoeksvragen
Effectieve onderzoeksvragen voldoen aan twee belangrijke eisen:
* **Efficiëntie:** De kennis die door het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt verkregen, moet direct bijdragen aan het behalen van de gestelde doelstelling. Er mag geen kennis worden verzameld die niet relevant is voor de doelstelling.
* **Sturendheid:** De onderzoeksvragen moeten duidelijk aangeven welke vervolgstappen in het onderzoek nodig zijn. Ze bepalen welke soorten kennis verzameld moeten worden (bijvoorbeeld beschrijvende of verklarende kennis) en welk materiaal hiervoor nodig is.
### 2.3 Vormeisen van onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen moeten adequaat gestructureerd zijn, met name door het gebruik van centrale vragen en deelvragen:
* **Centrale vraag:** Het antwoord op de centrale vraag moet, in combinatie met de antwoorden op de deelvragen, voldoende bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van het onderzoek.
* **Deelvragen:** De antwoorden op de deelvragen geven gezamenlijk een voldoende antwoord op de centrale vraag waaruit ze zijn afgeleid. Het is belangrijk om niet meer onderzoek te doen dan strikt noodzakelijk is.
> **Tip:** Een deelvraag mag geen simpele ja/nee-vraag zijn; deze dient breder geformuleerd te worden om tot een zinvolle bijdrage te komen.
### 2.4 Soorten vragen
Onderzoeksvragen kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria:
#### 2.4.1 Kwantiteit versus kwaliteit
* **Kwantitatieve vragen:** Deze vragen richten zich op de *hoeveelheid* van een fenomeen. Voorbeelden zijn: "Neemt fenomeen A toe?" of "Hebben mensen met kenmerk 1 meer kans op X dan mensen met kenmerk B?". Ze meten dus de omvang of de frequentie.
* **Kwalitatieve vragen:** Deze vragen onderzoeken het *hoe* van een fenomeen. Ze richten zich op processen, organisatie, sociale structuren of individuele ervaringen. Voorbeelden zijn: "Hoe werkt een organisatie?" of "Hoe beleven mensen ervaring A?".
#### 2.4.2 Beschrijvend versus verklarend
* **Beschrijvende vragen:** Deze vragen richten zich op de prevalentie van een fenomeen en mogelijke verbanden met andere fenomenen. Ze beantwoorden de vraag *wat* er aan de hand is.
* **Verklarende vragen:** Deze vragen gaan dieper in op de redenen *waarom* een verband tussen fenomenen bestaat.
#### 2.4.3 Cross-sectioneel versus longitudinaal
* **Cross-sectionele vragen:** Metingen vinden plaats op één specifiek moment. Dit type onderzoek is vaak goedkoper en haalbaarder, maar geeft enkel een momentopname en laat beperkte uitspraken toe over stabiliteit of causaliteit.
* **Longitudinale vragen:** Metingen vinden plaats op meerdere momenten en/of over een langere periode.
* **Prospectief longitudinaal:** Een groep wordt gevolgd en op verschillende tijdstippen gemeten.
* **Retrospectief longitudinaal:** Respondenten wordt gevraagd naar hun ervaringen in het verleden op verschillende tijdstippen.
* **Herhaal cross-sectioneel:** Op verschillende tijdstippen worden telkens nieuwe, vergelijkbare groepen onderzocht.
> **Tip:** Longitudinaal onderzoek brengt uitdagingen met zich mee zoals uitval van deelnemers (attrition rate), panel conditioning (respondenten passen hun gedrag aan door herhaaldelijke bevraging), en de duur en complexiteit van het onderzoek.
### 2.5 Methodes voor adequate vraagstelling
Er zijn drie methoden die kunnen helpen bij het ontwikkelen van een adequate onderzoeksvraagstelling:
1. **Het splitsen van het onderzoeksmodel:** Het schematisch weergeven van de onderzoeksstappen en hun onderlinge samenhang helpt bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling.
2. **Ondersteunende kennissoorten:** Het definiëren van het type kennis dat het onderzoek beoogt te genereren (beschrijvend, verklarend, voorspellend, evaluerend, prescriptief) stuurt de formulering van centrale en deelvragen. Deelvragen van beschrijvende aard zijn over het algemeen het meest sturend.
3. **Uiteenrafeling van kernbegrippen:** Het opdelen van kernbegrippen in kleinere, hanteerbare componenten helpt bij het specificeren van het onderzoeksdomein en de te onderzoeken aspecten.
### 2.6 Operationalisering van begrippen
Om complexe en abstracte begrippen meetbaar en waarneembaar te maken, is operationalisering noodzakelijk. Dit omvat:
* **Indicatoren:** Het definiëren van welke waarneembare zaken onder een begrip vallen.
* **Meetinstrumenten:** Het bepalen hoe deze indicatoren gemeten zullen worden.
* **Afstemming op het onderzoek:** Verbijzonderingen maken naar plaats, tijd en andere relevante kenmerken om het domein en het beweerde van de vraagstelling terug te brengen tot haalbare proporties.
> **Tip:** Een stipulatieve definitie, een definitie die specifiek voor het eigen onderzoek wordt geformuleerd (en kan afwijken van algemene literatuurdefinities), is vaak bruikbaarder. Deze definitie moet afgebakend, observeerbaar en aansluitend bij de doelstelling zijn.
>
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoeken van "overbevolking in gevangenissen" is het cruciaal om precies te definiëren wat men hieronder verstaat binnen het kader van het onderzoek, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken of grenswaarden te hanteren.
---
# Begripsbepaling en operationalisering
Dit onderwerp richt zich op het belang van het nauwkeurig definiëren van centrale begrippen in onderzoek en hoe deze begrippen meetbaar en waarneembaar gemaakt kunnen worden.
## 3.1 Het belang van begripsbepaling
Een nauwkeurige omschrijving van centrale begrippen is essentieel voor de finalisering van het conceptueel ontwerp van een onderzoek. Bestaande definities uit de literatuur zijn vaak te algemeen, complex of abstract om direct bruikbaar te zijn in een specifiek onderzoek. Daarom is het noodzakelijk om **stipulatieve definities** te formuleren.
### 3.1.1 Stipulatieve definities
Een stipulatieve definitie is een definitie die de onderzoeker zelf formuleert voor het specifieke onderzoek, in plaats van een bestaande definitie uit de literatuur over te nemen. Het belangrijkste criterium voor een stipulatieve definitie is de **bruikbaarheid** ervan binnen het onderzoek. Dit betekent dat de definitie:
* **Afgebakend** is tot haalbare proporties.
* Duidelijkheid geeft over **welke waarneembare zaken** in de werkelijkheid onder de definitie vallen.
* Aansluit bij de **doel- en vraagstelling** van het onderzoek.
> **Voorbeeld:** Bij het begrip "overbevolking in gevangenissen" is het cruciaal om precies te definiëren wat hiermee bedoeld wordt. Is dit gerelateerd aan het aantal cellen, het aantal cipiers, of de totale capaciteit? Een stipulatieve definitie kan hier duidelijkheid scheppen door specifieke kenmerken te benoemen.
### 3.1.2 Bruikbaarheid van definities
Een definitie is bruikbaar indien deze:
* **Afgebakend** is: Het begrip wordt beperkt tot een aspect dat haalbaar is om te onderzoeken.
* **Observeerbaar** is: Het is duidelijk welke concrete fenomenen in de werkelijkheid onder de definitie vallen.
* Aansluit bij doel en vraagstelling: De definitie past bij de onderzoeksdoelen en de te onderzoeken vragen.
#### 3.1.2.1 Afbakening van domein en beweerde
De afbakening van een begrip omvat zowel het **domein** als het **beweerde** van een vraagstelling:
* **Domein:** Dat deel van de werkelijkheid waarover de onderzoeker uitspraken wil doen.
* **Beweerde (gevraagde):** Datgene wat de onderzoeker van dit domein wil weten of zeggen.
> **Voorbeeld:** In de vraag "Zijn politiemensen agressief?", is "politiemensen" het domein en "agressiviteit" het beweerde. Het is belangrijk om zowel het domein als het beweerde zo specifiek mogelijk af te bakenen om de omvang van het onderzoek te beperken en de interne validiteit te versterken.
> **Voorbeeld:** De uitspraak "Prostituees worden vaak blootgesteld aan gezondheidsrisico's" is te algemeen. Een meer afgebakende uitspraak is: "Straatprostituees worden vaak blootgesteld aan Seksueel Overdraagbare Infecties (SOI’s)". Dit beperkt zowel het domein (straatprostituees i.p.v. alle prostituees) als het beweerde (SOI’s i.p.v. alle gezondheidsrisico's).
De omvang van het onderzoek kan worden beperkt door zowel het domein als het beweerde van de onderzoeksvragen af te bakenen. Methodieken zoals **rafelen en rasteren** (boomdiagrammen) kunnen hierbij helpen om:
* Centrale vragen te splitsen in deelvragen.
* Het onderzoek af te bakenen.
* Het conceptueel model te specificeren.
* (Kern)begrippen te operationaliseren.
> **Voorbeeld:** De vraag "In hoeverre hebben politieambtenaren een democratische instelling?" is te breed. Zowel "politieambtenaren" (domein) als "democratische instelling" (beweerde) moeten verder worden afgebakend. Dit kan leiden tot specifiekere vragen over bijvoorbeeld lokale politieambtenaren of specifieke aspecten van een democratische instelling.
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoek naar ziekteverzuim van penitentiair beambten is het cruciaal om het begrip "ziekteverzuim" duidelijk te definiëren. Vanuit het perspectief van de organisatie kan dit gaan over het totaal aantal ziektedagen of het gemiddelde verzuimpercentage. Vanuit het perspectief van de cipier kan het gaan om fysieke, psychosociale of emotionele redenen, en of deze aantoonbaar zijn.
#### 3.1.2.2 Afstemming op het onderzoek
Verdere **verfijningen** van begrippen zijn nodig door deze af te stemmen op specifieke kenmerken van het onderzoek, zoals plaats, tijd en andere relevante factoren. Het domein en het beweerde moeten worden teruggebracht tot proporties die binnen het onderzoeksproject **haalbaar** zijn.
> **Voorbeeld:** Het begrip "beroepsgeheim" in de context van straathoekwerk vereist een specifieke definitie die rekening houdt met de context van straathoekwerk en de specifieke regels of afspraken die daar gelden.
## 3.2 Operationalisering van begrippen
Operationalisering is het proces waarbij (complexe en/of abstracte) begrippen **meetbaar en waarneembaar** worden gemaakt. Dit houdt in dat er wordt bepaald:
* Welke **indicatoren** gebruikt zullen worden om het begrip te meten.
* Hoe deze indicatoren **gemeten** kunnen worden (met welk instrument en welke instructies).
* Hoe dit zich verhoudt tot **kwantitatief versus kwalitatief onderzoek**.
### 3.2.1 Indicatoren, instrumenten en methoden
Bij operationalisering worden concrete indicatoren gekozen die het abstracte begrip representeren. Vervolgens wordt bepaald welk meetinstrument (bijvoorbeeld een enquête, een interviewschema, een observatielijst) gebruikt zal worden om deze indicatoren te meten. De keuze tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden hangt af van de aard van het begrip en de onderzoeksdoelstellingen.
> **Voorbeeld:** Om het begrip "overbevolking in gevangenissen" te operationaliseren, kunnen indicatoren zoals het aantal gedetineerden per cel, de verhouding tussen gedetineerden en personeel, of de bezettingsgraad van de inrichting worden gebruikt. Kwantitatieve dataverzameling (cijfers) is hier doorgaans geschikt.
> **Voorbeeld:** Voor het begrip "betrokkenheid van jeugdrechtbankconsulenten" kunnen indicatoren worden gebruikt zoals de mate waarin consulenten initiatieven nemen, hun bereidheid om iets voor de organisatie over te hebben, of hoe zij de organisatie naar buiten toe uitdragen. Dit kan gemeten worden met een enquête met vragen over deze specifieke aspecten, waarbij respondenten hun mate van betrokkenheid op een schaal kunnen aangeven.
### 3.2.2 Kenmerken van operationalisering
Operationalisering omvat het verbinden van abstracte concepten met concrete, meetbare observaties. Dit proces is cruciaal voor de empirische toetsing van theorieën en de validiteit van onderzoeksresultaten.
> **Voorbeeld:** Het "democratisch gehalte van een samenleving" is een complex begrip. Voor operationalisering zou men kunnen kijken naar indicatoren zoals de frequentie van verkiezingen, de mate van persvrijheid, de transparantie van overheidsbeslissingen, of de participatiemogelijkheden voor burgers. De keuze van indicatoren en de meetmethoden (bijvoorbeeld het analyseren van wetgeving, het bevragen van burgers) bepalen hoe dit abstracte begrip meetbaar wordt gemaakt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Conceptueel ontwerp | De initiële fase van een onderzoeksproject, waarin de algemene richting, de belangrijkste ideeën en de te onderzoeken concepten worden bepaald voordat gedetailleerde methodologie wordt uitgewerkt. |
| Iteratief ontwerpen | Een proces waarbij een ontwerp of plan voortdurend wordt herzien en verbeterd door herhaalde cycli van evaluatie, aanpassing en verfijning, wat leidt tot een beter eindproduct. |
| Doelstelling | Het specifieke doel dat een onderzoek beoogt te bereiken, inclusief zowel de externe bijdrage aan de maatschappij of wetenschap als de interne bijdrage aan het onderzoeksproces zelf. |
| Onderzoekspotentieel | De mogelijkheid om een onderzoeksproject te financieren en uit te voeren, mede bepaald door de interesse van opdrachtgevers zoals universiteiten, overheden of bedrijven. |
| Criminologisch paradigma | Een theoretische school of traditie binnen de criminologie die een specifieke manier van kijken naar en verklaren van criminaliteit en afwijkend gedrag hanteert. |
| Theoretische blinding | De neiging om zich te strikt te houden aan een bepaalde theoretische benadering, waardoor andere perspectieven of verklaringen voor een fenomeen worden genegeerd. |
| Maatschappelijk engagement | De betrokkenheid van de onderzoeker bij maatschappelijke vraagstukken en problemen, wat kan leiden tot onderzoek gericht op sociale rechtvaardigheid en het oplossen van problemen. |
| Objectiviteit | Het vermogen van een onderzoeker om feiten en bevindingen neutraal en zonder persoonlijke vooroordelen of belangen te presenteren, ook bij gevoelige maatschappelijke onderwerpen. |
| Dataverzamelingsmethoden | De specifieke technieken en instrumenten die worden gebruikt om informatie te verzamelen voor een onderzoek, zoals enquêtes, interviews, observaties of het analyseren van bestaande data. |
| Data-analysemethoden | De technieken die worden gebruikt om verzamelde data te organiseren, samenvatten en interpreteren om patronen, verbanden en betekenissen te ontdekken. |
| Reactiviteit | Het fenomeen waarbij de aanwezigheid van een onderzoeker of de meetinstrumenten het gedrag van de onderzochte personen beïnvloeden, wat de validiteit van de resultaten kan aantasten. |
| Onderzoeksmodel | Een schematische en visuele weergave van de belangrijkste stappen, verbanden en logische opeenvolging van een onderzoek, die helpt bij het afleiden van de vraagstelling uit de doelstelling. |
| Vraagstelling | De formulering van specifieke vragen die het onderzoek tracht te beantwoorden, essentieel voor het sturen van het onderzoeksproces en het definiëren van de benodigde kennis. |
| Onderzoeksvraag | Een specifieke, concrete vraag die het centrale focuspunt van een onderzoek vormt en waarop antwoorden worden gezocht door middel van wetenschappelijke methoden. |
| Efficiëntie (van onderzoeksvragen) | De mate waarin de kennis die uit de beantwoording van onderzoeksvragen voortkomt, direct bijdraagt aan het realiseren van de overkoepelende doelstelling van het onderzoek. |
| Sturendheid (van onderzoeksvragen) | De mate waarin een onderzoeksvraag duidelijk aangeeft welke vervolgstappen nodig zijn, welk type kennis vereist is en welk materiaal verzameld moet worden. |
| Beschrijvende kennis | Kennis die de kenmerken, prevalentie of mogelijke verbanden van een fenomeen in kaart brengt, zonder direct de oorzaken ervan te verklaren. |
| Verklarende kennis | Kennis die zich richt op het begrijpen van de oorzaken en redenen achter een fenomeen of verband tussen fenomenen. |
| Centrale vraag | De belangrijkste onderzoeksvraag wiens beantwoording direct bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling van het onderzoek. |
| Deelvragen | Vragen die specifiek zijn afgeleid van een centrale vraag en die, wanneer samen beantwoord, een volledig antwoord geven op die centrale vraag. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Onderzoek waarbij data op één enkel moment in de tijd worden verzameld, waardoor een momentopname van een fenomeen wordt verkregen. |
| Longitudinaal onderzoek | Onderzoek waarbij metingen op meerdere tijdsmomenten worden verricht om veranderingen, trends of causale verbanden over tijd te bestuderen. |
| Attrition rate (uitval) | Het percentage deelnemers dat gedurende een longitudinaal onderzoek stopt met deelname, wat de representativiteit van de steekproef kan beïnvloeden. |
| Panel conditioning | Het effect waarbij deelnemers aan een longitudinaal onderzoek hun gedrag of antwoorden aanpassen als gevolg van herhaalde ondervragingen. |
| Begripsbepaling | Het proces van het nauwkeurig definiëren van de centrale concepten die in een onderzoek worden gebruikt, om eenduidigheid en helderheid te garanderen. |
| Stipulatieve definitie | Een specifieke, door de onderzoeker zelf geformuleerde definitie van een begrip voor het doeleinde van het desbetreffende onderzoek, die kan afwijken van gangbare literatuurdefinities. |
| Afbakening | Het proces van het beperken van het onderzoeksgebied, zowel in termen van het domein (de werkelijkheid waarover uitspraken worden gedaan) als het beweerde (wat men erover wil weten). |
| Domein | Het specifieke deel van de werkelijkheid waarover een onderzoeker uitspraken wil doen met behulp van het onderzoek. |
| Beweerde (gevraagde) | Datgene wat een onderzoeker van een bepaald domein wil weten of zeggen in het kader van het onderzoek. |
| Operationaliseren | Het proces waarbij abstracte of complexe begrippen meetbaar en waarneembaar worden gemaakt door middel van specifieke indicatoren en meetinstrumenten. |
| Indicatoren | Concrete, waarneembare kenmerken of signalen die gebruikt worden om een abstract begrip te meten of te evalueren. |
| Instrument | Het specifieke hulpmiddel of de methode die wordt gebruikt om data te verzamelen tijdens het operationaliseren van een begrip, zoals een vragenlijst of observatieschema. |