Cover
立即免费开始 Samenvatting vennoot H1-H6.pdf
Summary
# Wie is onderworpen aan de vennootschapsbelasting?
Dit hoofdstuk beschrijft de drie voorwaarden waaraan vennootschappen, verenigingen en instellingen moeten voldoen om onderworpen te zijn aan de vennootschapsbelasting in België, met speciale aandacht voor rechtspersoonlijkheid, de fiscale woonplaats en de aard van de economische activiteit [2](#page=2).
### 1. Rechtspersoonlijkheid bezitten
De eerste voorwaarde voor onderwerping aan de vennootschapsbelasting is dat de entiteit rechtspersoonlijkheid bezit. Dit betekent dat de instelling een juridische persoonlijkheid heeft die losstaat van haar leden. Rechtspersoonlijkheid kan verkregen worden onder Belgisch of buitenlands publiek- of privaatrecht [2](#page=2).
#### 1.1 Het nieuwe vennootschapsrecht
Sinds 1 mei 2019 regelt het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) de oprichting van vennootschappen. De belangrijkste vennootschapsvormen zijn de vennootschap onder firma (VOF), de commanditaire vennootschap (CommV), de besloten vennootschap (BV), de coöperatieve vennootschap (CV), de naamloze vennootschap (NV) en de maatschap. De maatschap is de enige vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid. Alle vennootschappen die na 1 mei 2019 zijn opgericht, vallen volledig onder de nieuwe wetgeving. Het onderscheid tussen handels- en burgerlijke vennootschappen verdwijnt, net als de landbouwvennootschap als aparte vorm. De VSO verdwijnt, terwijl een CV erkend kan worden als 'sociale onderneming' [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.2 Verenigingen en stichtingen
Een vereniging streeft een belangeloos doel na en mag geen rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan oprichters, leden, bestuurders of anderen. Een stichting is een rechtspersoon zonder leden, opgericht om een belangeloos doel na te streven, en mag evenmin vermogensvoordelen uitkeren. De nieuwe wetgeving versoepelt de regels voor vzw's, die nu elke activiteit mogen uitoefenen die nodig is om hun belangeloos doel te bereiken, zolang de winst niet wordt uitgekeerd. Vzw's die winstgevende activiteiten ontplooien die niet bijkomstig zijn aan hun kerntaak, worden onderworpen aan de vennootschapsbelasting in plaats van de rechtspersonenbelasting (RPB) [3](#page=3) [6](#page=6) [8](#page=8).
#### 1.3 Fiscale transparantie
Indien een entiteit geen rechtspersoonlijkheid bezit (bv. een feitelijke vereniging), worden de verworven inkomsten belast bij de leden of vennoten. Dit geldt ook voor bepaalde entiteiten met rechtspersoonlijkheid, zoals landbouwondernemingen onder vorm van een VOF of CommV die niet opteren voor de vennootschapsbelasting, Europese Economische Samenwerkingsverbanden (EESV) en verenigingen van mede-eigenaars. Dit principe wordt 'fiscale transparantie' genoemd [4](#page=4).
> **Tip:** Fiscale transparantie betekent dat de entiteit zelf niet belast wordt, maar dat de inkomsten worden doorgeschoven naar de uiteindelijke begunstigden (leden/vennoten) om daar belast te worden volgens hun individuele fiscale status.
### 2. Voornaamste inrichting of zetel van bestuur in België hebben
De tweede voorwaarde is dat de rechtspersoon zijn fiscale woonplaats in België moet hebben. De statutaire zetel en de fiscale woonplaats zijn hierbij twee afzonderlijke concepten [4](#page=4).
#### 2.1 Vennootschapsrechtelijk vs. Fiscaal
Volgens het vennootschapsrecht bepaalt de statutaire zetel de toepasselijke wetgeving. Fiscaal gezien is echter de plaats van het werkelijke bestuur doorslaggevend. Ligt de zetel in België maar de voornaamste inrichting in het buitenland, dan blijft de vennootschap onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting [4](#page=4).
> **Tip:** De 'werkelijke zetel' verwijst naar de plaats waar de beslissingen daadwerkelijk worden genomen, wat verschilt van de plaats waar ze slechts worden voorbereid.
#### 2.2 Wettelijk vermoeden
Om administratieve lasten te vermijden, geldt er een wettelijk vermoeden: zodra de statutaire zetel in België is gevestigd, wordt verondersteld dat de werkelijke zetel zich ook in België bevindt. Dit vermoeden kan enkel weerlegd worden door aan te tonen dat de werkelijke zetel niet in België ligt én dat de vennootschap fiscaal inwoner is van een andere staat [5](#page=5).
#### 2.3 Belasting van niet-inwoners
Indien de voornaamste inrichting in het buitenland is gevestigd, maar er in België inkomsten worden gerealiseerd via een vaste inrichting, dan zijn deze inkomsten onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (BNI) [5](#page=5).
### 3. Zich bezighouden met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard
De derde voorwaarde is dat de entiteit zich bezighoudt met een exploitatie van een onderneming of met verrichtingen van winstgevende aard [5](#page=5).
#### 3.1 Exploitatie van een onderneming
Dit houdt in dat er een nijverheids-, handels- of landbouwbedrijf met winstoogmerk wordt geëxploiteerd. De plaats waar deze exploitatie plaatsvindt (België of buitenland) is hierbij niet relevant [5](#page=5).
#### 3.2 Verrichtingen van winstgevende aard
Dit omvat nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten die, zelfs zonder winstoogmerk, in de regel winsten opleveren en door hun herhaaldelijk karakter een winstgevende bezigheid vormen. Hierbij worden nijverheids- en handelsmethoden aangewend, wat een zekere organisatie impliceert [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een vzw die een cafetaria exploiteert die dagelijks open is voor het publiek, met bezoldigd personeel en normale prijzen, kan onderworpen worden aan de vennootschapsbelasting als de inkomsten uit de cafetaria aanzienlijk de opbrengsten uit de belangeloze activiteit overtreffen [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** De organisatie van een jaarlijks muziekfestival, ook al gebeurt dit slechts één keer per jaar, kan als een bezigheid van winstgevende aard worden beschouwd als er sprake is van commerciële uitbating, winsten worden gerealiseerd en de organisatie professioneel is georganiseerd [7](#page=7).
#### 3.3 Rechtspersonenbelasting (RPB)
Als er geen sprake is van exploitatie, geen verrichtingen van winstgevende aard worden gesteld, of deze slechts bijkomstig zijn, dan worden de inkomsten van de instelling belast in de rechtspersonenbelasting (RPB). De beoordeling of een bedrijvigheid hoofdzaak is, hangt af van de kwantitatieve verhouding tussen de belangeloze en winstgevende activiteiten [8](#page=8).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen de vennootschapsbelasting en de rechtspersonenbelasting correct te maken, aangezien er geen combinatie mogelijk is.
#### 3.4 Uitsluitingen van de vennootschapsbelasting
Bepaalde instellingen zijn, ondanks het voldoen aan de algemene voorwaarden, uitgesloten van de vennootschapsbelasting en worden onderworpen aan de RPB [8](#page=8).
* **Onvoorwaardelijke uitsluiting:** Dit geldt voor diverse publieke rechtspersonen zoals intercommunales die ziekenhuizen uitbaten, instellingen die hulp bieden aan kwetsbare groepen, bepaalde maatschappijen, zuiveringsmaatschappijen en vennootschappen van publiek recht met sociaal oogmerk [8](#page=8).
* **Voorwaardelijke uitsluiting:** Beroepsverenigingen en sociale verzekeringskassen die zich hoofdzakelijk bezighouden met bevoorrechte sectoren, worden vrijgesteld [9](#page=9).
* **Toegelaten verrichtingen (art. 182 WIB):** Sommige rechtspersonen die niet onder de voorgaande uitsluitingen vallen, kunnen toch van de vennootschapsbelasting worden uitgesloten als ze zich beperken tot:
* Alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen (bv. sporadisch organiseren van bals) [9](#page=9).
* Verrichtingen die bestaan uit het innen van fondsen ten bate van de statutaire opdracht (bv. pensioenfondsen) [9](#page=9).
* Verrichtingen die bijkomstig zijn aan nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen en niet volgens nijverheids- of handelsmethoden worden uitgevoerd [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De activiteiten van Oxfam-wereldwinkels worden niet als handelsmethoden beschouwd, waardoor ze niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn [7](#page=7).
#### 3.5 Sociale onderneming (SO)
Sociale ondernemingen, die een positieve maatschappelijke impact nastreven, zijn normaliter aan de vennootschapsbelasting onderworpen. Echter, de administratie aanvaardt dat een SO aan de vennootschapsbelasting ontsnapt en aan de RPB wordt onderworpen indien ze zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met verrichtingen uit de bevoorrechte sectoren (art. 182 WIB) [11](#page=11).
#### 3.6 Landbouwonderneming
Een landbouwvennootschap wordt belast in hoofde van haar leden of vennoten (fiscale transparantie), tenzij de vennootschap uitdrukkelijk opteert voor de vennootschapsbelasting. Een VOF of CommV erkend als landbouwonderneming behoudt de fiscale transparantie, terwijl een BV of CV erkend als landbouwonderneming steeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen [10](#page=10).
---
# De krachtlijnen van de vennootschapsbelasting
Dit hoofdstuk schetst de fundamentele principes van de vennootschapsbelasting, inclusief de berekening van de belastbare basis, tarieven, fiscale periodes, aangifteverplichtingen, rulings en de bindende kracht van de jaarrekening.
### 2.1 Vaststelling van de belastbare basis
De belastbare basis van een vennootschap wordt in beginsel bepaald op basis van dezelfde inkomsten als voor een natuurlijk persoon, onderverdeeld in vier categorieën: inkomsten van onroerende goederen, roerende goederen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten. Echter, vennootschappen leiden geen 'dubbel leven' in de zin dat al hun vermogen wordt aangewend voor winstgevende doeleinden, waardoor alle inkomsten het karakter van beroepsinkomsten krijgen en als winsten worden aangemerkt. De bepaling van de fiscale winst vertrekt van de boekhoudkundige winst, maar houdt rekening met specifieke definities en regels uit het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB). In tegenstelling tot natuurlijke personen, mogen vennootschappen inkomsten en kosten niet forfaitair bepalen; alle reële inkomsten en lasten moeten in de resultatenrekening terug te vinden zijn. Activa worden fiscaal gewaardeerd tegen hun aanschaffingswaarde verminderd met afschrijvingen, niet tegen marktwaarde [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.1.1 Afleiding van fiscale winst uit boekwinst
De fiscale winst wordt afgeleid uit de boekwinst, maar er kunnen verschillen zijn door de specifieke inhoud die bepaalde begrippen krijgen in het WIB, zoals 'binnenlandse vennootschap' of 'beleggingsvennootschap'. Voor materiele en immateriële vaste activa gelden de bepalingen van het boekhoudrecht. Tenzij het fiscaal recht specifieke afwijkingen voorziet, primeert het boekhoudrecht. De boekhoudkundige winst na belastingen vormt de basis voor de bepaling van de belastbare winst, waarbij zowel uitgekeerde als niet-uitgekeerde winst belastbaar is [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.1.2 Indeling van de belastbare winst volgens haar bestemming
De in principe belastbare winst bestaat uit:
1. Aangroei van reserves (wettelijke, beschikbare reserves en over te dragen winst) [14](#page=14) [15](#page=15).
2. Verworpen uitgaven (kosten die niet als beroepskost worden erkend) [14](#page=14) [15](#page=15).
3. Dividenden (belastbaar gedeelte van de uitgekeerde winst) [14](#page=14) [15](#page=15).
4. Verdoken reserves [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.1.3 Vrijgestelde winst
Bepaalde bestanddelen van de boekwinst hoeven niet belast te worden, wat leidt tot aanpassingen in min van de boekwinst. Voorbeelden hiervan zijn sommige gerealiseerde meerwaarden [15](#page=15).
#### 2.1.4 Het belastbare inkomen van de vennootschap
Na de vaststelling van de in principe belastbare winst, kan deze verder verminderd worden met diverse aftrekken, mits dit niet leidt tot een fiscaal verlies. Deze aftrekbezigheden omvatten de indeling van de winst volgens oorsprong, aftrek van bij verdrag vrijgestelde winsten, aftrek van definitief belaste inkomsten, aftrek voor innovatie-inkomsten, investeringsaftrek, aftrek groepsbijdrage, en gelimiteerde aftrek voor overgedragen bedragen (DB-aftrek, innovatie-inkomsten, verliezen, notionele intrestaftrek). Het is mogelijk dat een vennootschap met een boekhoudkundig verlies belastingen verschuldigd is door verworpen uitgaven, of met een boekwinst geen belastbare winst overhoudt na fiscale aftrekken [16](#page=16).
### 2.2 Algemene duiding van de tarieven
De belastbare winst wordt onderworpen aan een basistarief van 25%. KMO-vennootschappen die aan specifieke voorwaarden voldoen, genieten een verminderd basistarief van 20% op de eerste schijf van 100.000,00 euro belastbare winsten. Daarnaast zijn er bijzondere tarieven of taxatieregimes, bijvoorbeeld voor geheime commissielonen of verdoken meerwinsten, die belast worden tegen 50% of 100%. De tarieven vennootschapsbelasting worden niet verhoogd met gemeentebelastingen [16](#page=16).
> **Tip:** De vennootschapsbelasting wordt gezien als een aanvulling op de personenbelasting op dividenden. De totale belastingdruk op een dividend bedraagt daardoor 47,50% [16](#page=16).
### 2.3 De begrippen belastbaar tijdperk en aanslagjaar
Het belastbare tijdperk wordt bepaald door het boekjaar waarin een zekere en vaststaande vordering ontstaat. Als het boekjaar eindigt op 31 december, is het belastbare tijdperk gelijk aan het kalenderjaar (N) en het aanslagjaar valt in het volgende jaar (N+1). Als het boekjaar niet eindigt op 31 december, wordt het aanslagjaar genoemd naar het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt [17](#page=17).
> **Tip:** Wijzigingen aan de afsluitdatum van het boekjaar om fiscale maatregelen te omzeilen, worden door de wetgever verboden en blijven zonder uitwerking voor de toepassing van die maatregelen [17](#page=17).
### 2.4 Wet op de hervorming van de vennootschapsbelasting
De hervorming van de vennootschapsbelasting is in drie fasen geïmplementeerd, met uitwerking vanaf aanslagjaar 2019 tot aanslagjaar 2021. De focus voor deze cursus ligt op de vennootschapsbelasting zoals die van toepassing is op aanslagjaar 2025. Er zijn uitzonderingen op de koppeling van inwerkingtreding aan een aanslagjaar, zoals de afschaffing van degressieve afschrijvingen voor activa verkregen vanaf 1 januari 2020 [17](#page=17) [18](#page=18).
### 2.5 Aangifte
Sinds aanslagjaar 2005 is de elektronische indiening van de aangifte in de vennootschapsbelasting voorzien. Vanaf aanslagjaar 2014 is de elektronische aangifte verplicht, tenzij de vennootschap of haar gemachtigde niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikt. De aangifte moet vergezeld worden van diverse bijlagen, zoals de jaarrekening, verslagen van de algemene vergadering en documenten die aanspraak geven op specifieke wettelijke bepalingen. Deze bescheiden vormen een integrerend deel van de aangifte; ontbreken ze, dan is er sprake van een aangifte met een vormgebrek. Bij elektronische aangifte voorkomt Biztax problemen door foutmeldingen te geven bij ontbrekende opgaven. De aangifte moet ingevuld, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend worden door een persoon die de vennootschap kan binden [18](#page=18).
#### 2.5.1 Termijn van aangifte
De uiterste datum van indiening van de aangifte is de laatste dag van de zevende maand volgend op het afsluiten van het boekjaar. Voor vennootschappen met een boekjaar dat eindigt op 31 december of uiterlijk eind februari van het volgende jaar, geldt een vaste indieningsdatum op 30 september van het aanslagjaar (X+1) [19](#page=19).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke termijnen te controleren, aangezien ze afhangen van de afsluitdatum van het boekjaar [19](#page=19).
### 2.6 Ruling of voorafgaand akkoord
Een voorafgaande beslissing of ruling is een juridische handeling waarbij de FOD Financiën vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een specifieke, nog geen uitwerking hebbende situatie of verrichting. Rulings bieden rechtszekerheid aan de belastingplichtige en gelden in principe voor 5 jaar. Ze kunnen niet worden aangevraagd voor specifieke gevallen zoals belastingtarieven, berekening van de belasting, sancties, of situaties die betrekking hebben op een vluchtland dat niet samenwerkt met de OESO [20](#page=20).
> **Tip:** Een ruling biedt zekerheid voor een concrete situatie die fiscaal nog geen gevolgen heeft gehad [20](#page=20).
### 2.7 Coöperatieve Tax Compliance Program (CTCP)
Dit pilootproject voor 'zeer grote ondernemingen' verlegt de focus van controle van het verleden naar de controle van het heden. Ondernemingen verstrekken spontaan inzicht in hun werking en engageren zich tot een open dialoog over fiscale planning en risico's. In ruil hiervoor krijgt de onderneming een vast aanspreekpunt en snellere rechtszekerheid [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.8 Bindende kracht van de jaarrekening
De goedgekeurde jaarrekening bindt de vennootschap, bestuurders en aandeelhouders, en kan in principe niet worden teruggekomen. Het bindende karakter is echter niet absoluut; materiële fouten of dwalingen in rechte of feite kunnen leiden tot correcties [21](#page=21).
> **Tip:** Een correctie van de jaarrekening is enkel tegenstelbaar aan de fiscus indien er sprake is van een materiële vergissing of een dwaling, niet bij een juridische vergissing of beslissing [21](#page=21) [22](#page=22).
Materiële vergissingen kunnen bestaan uit rekenfouten, schrijffouten, boeking van een verkeerd bedrag, boeking op een verkeerde post, of een inbreuk op het boekhoudrecht. Een nieuwe goedkeuring door de algemene vergadering is vereist, tenzij het louter materiële fouten betreft. Een bewuste keuze, zoals het niet boeken van een waardevermindering op handelsvorderingen, wordt beschouwd als een beleidsbeslissing en geen materiële vergissing. Een belastingplichtige die belast wordt op een resultaat dat louter het gevolg is van een onjuiste boekhoudkundige waardering, kan bewijzen dat er een materiële vergissing is die tegenstelbaar is aan de fiscus [21](#page=21) [22](#page=22).
---
# KMO-vennootschap
Dit hoofdstuk bespreekt de definitie van een KMO-vennootschap in België, de fiscale gunstmaatregelen die eraan verbonden zijn, en de criteria om als KMO, micro- of grote vennootschap gekwalificeerd te worden [23](#page=23).
### 3.1 Toepassingsdomein van fiscale gunstmaatregelen
KMO-vennootschappen komen in aanmerking voor diverse fiscale voordelen. Sinds het aanslagjaar 2009 is er gestreefd naar een uniforme definitie, mede onder invloed van het Grondwettelijk Hof [23](#page=23).
De volgende gunstmaatregelen zijn van toepassing op KMO-vennootschappen:
* Toepassing van een verlaagd tarief vennootschapsbelasting van 20% in plaats van 25% op de eerste schijf van 100.000,00 euro belastbare winsten [23](#page=23).
* Toegang tot de gewone investeringsaftrek [23](#page=23).
* Specifieke investeringsaftrek op investeringen in beveiliging en digitale activa [23](#page=23).
* Vrijstelling van belastingvermeerdering bij onvoldoende voorafbetalingen tijdens de opstartfase [23](#page=23).
* Mogelijkheid van 15% roerende voorheffing op uitgekeerde dividenden [23](#page=23).
* Mogelijkheid tot aanleggen van een liquidatiereserve met interessante uitkeringsmogelijkheden [23](#page=23).
* Mogelijkheid om bijkomende kosten (bij een investering) ineens in aftrek te brengen [23](#page=23).
* Hogere vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing [23](#page=23).
* Geen beperking op de aftrek van overgedragen verliezen tijdens de eerste 4 boekjaren vanaf de oprichting [23](#page=23).
* Geen minimumbezoldiging tijdens de eerste 4 boekjaren vereist voor het bekomen van het verminderd basistarief [23](#page=23).
* Verhoogde kostenaftrek tot beloop van 120% voor bijkomende kosten gelinkt aan verplichte elektronische facturatie vanaf 1 januari 2026 [23](#page=23).
Verschillende faciliteiten zijn inmiddels geschrapt voor activa verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 2020, waaronder:
* Volledige afschrijvingsannuïteit tijdens het jaar van aanschaffing van een activum [23](#page=23).
* Bijkomende kosten bij aanschaf van een activum, die naar wens ten laste van het resultaat mochten gelegd worden [23](#page=23).
### 3.2 Kwalificatie als kleine, micro of grote vennootschap
Om in aanmerking te komen voor de fiscale gunstmaatregelen, moet een vennootschap voldoen aan de criteria van artikel 1:24-25 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) om als 'kleine' of 'microvennootschap' aangemerkt te worden. Vennootschappen die niet aan deze criteria voldoen, worden als 'groot' beschouwd [24](#page=24).
#### 3.2.1 Definitie van een kleine vennootschap
Een kleine vennootschap wordt gedefinieerd in artikel 2, §1, 5c bis WIB en artikel 1:24, §§1-6 WVV. Vzw's die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting en voldoen aan de criteria van artikel 1:24, §§1-6 WVV, kunnen eveneens genieten van de fiscale voordelen verbonden aan een 'kleine vennootschap' [24](#page=24).
#### 3.2.2 De groottecriteria van art. 1:24, §§ 1-2 WVV (Accountancyrichtlijn 2013/34/EU)
De indeling in kleine, grote en microvennootschappen gebeurt op basis van de volgende criteria op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar [24](#page=24):
* **Jaargemiddelde van het personeelsbestand:** maximaal 50 [25](#page=25).
* **Jaaromzet (exclusief btw):** maximaal 9.000.000 euro [25](#page=25).
* **Balanstotaal:** maximaal 4.500.000 euro [25](#page=25).
Een overgang van de ene categorie naar de andere (bv. van klein naar groot) treedt pas in werking indien deze wijziging zich gedurende **twee opeenvolgende boekjaren** voordoet (consistentiebeginsel) [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een vennootschap die in jaar N meer dan één criterium overschrijdt, blijft klein. Pas als in jaar N+1 eveneens meer dan één criterium wordt overschreden, wordt de vennootschap vanaf het boekjaar N+2 als groot beschouwd [25](#page=25).
#### 3.2.3 De groottecriteria van art. 1:24, §§ 1-2 WVV (Accountancyrichtlijn 2023/2795/EU)
Vanwege inflatie zijn de drempelwaarden aangepast voor boekjaren die aanvangen na 31 december 2023 [25](#page=25):
* **Jaargemiddelde van het aantal werknemers:** maximaal 50 [25](#page=25).
* **Jaaromzet (exclusief btw):** maximaal 11.250.000 euro [25](#page=25).
* **Balanstotaal:** maximaal 6.250.000 euro [25](#page=25).
De gevolgen van deze nieuwe drempels zijn ook hier pas voelbaar na 2 boekjaren na elkaar (uitgestelde werking) [25](#page=25).
> **Eenmalige uitzondering op de uitgestelde werking:** Voor de opstelling en openbaarmaking van jaarrekeningen die afsluiten na 31 december 2023, is de uitgestelde werking niet van toepassing. Alleen de verhoogde bedragen voor jaaromzet en balanstotaal van het betrokken boekjaar worden in acht genomen [25](#page=25).
#### 3.2.4 Startende vennootschap (art. 1:24, §3 WW)
Voor startende vennootschappen worden de criteria te goeder trouw ingeschat voor het eerste boekjaar. Indien uit deze inschatting blijkt dat meer dan één criterium zal worden overschreden, moet hiermee meteen rekening worden gehouden [26](#page=26).
#### 3.2.5 Boekjaar omvat geen 12 maanden (art. 1:24, §4 WW)
Indien een boekjaar uitzonderlijk minder of meer dan 12 maanden duurt (met een maximum van 24 maanden min 1 kalenderdag), wordt de jaaromzet (exclusief btw) aangepast. De omzet wordt vermenigvuldigd met een breuk waarbij de teller 12 is en de noemer het aantal maanden van het boekjaar (elke begonnen maand telt als een volle maand) [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Een boekjaar van 10 maanden met een omzet van 6.750.000,00 euro wordt herschaald naar 6.750.000,00 euro \* 12/10 = 8.100.000,00 euro [26](#page=26).
#### 3.2.6 Gemiddeld personeelsbestand (art. 1:24, §5 WW)
Het gemiddeld aantal werknemers wordt berekend op basis van voltijdse equivalenten, geregistreerd in de DIMONA-databank per einde van elke maand van het boekjaar. Voor deeltijdse werknemers wordt de berekening gemaakt op basis van het contractueel overeengekomen aantal uren ten opzichte van de normale arbeidsduur van een voltijdse werknemer [26](#page=26).
#### 3.2.7 Jaaromzet (art. 1:24, §5 WW)
Indien opbrengsten uit activiteiten die niet tot de kernactiviteit behoren (bv. verhuur, geldbeleggingen) meer dan de helft van de opbrengsten uitmaken, dient de jaaromzet gecorrigeerd te worden. De gecorrigeerde omzet omvat dan het totaal van de bedrijfs- en financiële opbrengsten, met uitsluiting van niet-recurrente opbrengsten [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Een jaaromzet van 12.000.000,00 euro, inclusief 3.000.000,00 euro aan niet-recurrente opbrengsten, wordt gecorrigeerd tot 9.000.000,00 euro voor de toetsing aan de grens van 11.250.000,00 euro [27](#page=27).
#### 3.2.8 Balanstotaal (art. 1:24, §5 WW)
Het balanstotaal is de totale boekwaarde van de activa zoals deze blijkt uit het balansschema [27](#page=27).
#### 3.2.9 Verbonden vennootschappen (art. 1:24, §§ 6-7 WW)
Indien een vennootschap verbonden is met andere vennootschappen, worden de criteria inzake omzet en balanstotaal op **geconsolideerde basis** berekend. Het aantal werknemers wordt opgeteld [27](#page=27).
* **Moedervennootschap:** Een vennootschap die controle uitoefent over een andere vennootschap [28](#page=28).
* **Consortium:** Een situatie waarbij vennootschappen onder centrale leiding staan, zonder onderlinge dochterrelaties [28](#page=28).
Voor de toepassing van de fiscale voordelen wordt verwezen naar art. 1:24, §§ 1-6 WVV. Het niet-vermelden van art. 1:24, §7 WVV in het WIB betekent dat op fiscaal vlak de cijfers van verbonden vennootschappen **wel** op geconsolideerde basis bekeken worden. Dit kan ertoe leiden dat een vennootschap fiscaal als 'groot' wordt aangemerkt, ook al zou ze vennootschapsrechtelijk als 'klein' beschouwd worden [28](#page=28).
> **Tip:** Voor verbonden vennootschappen kan in plaats van een volledige consolidatie een geaggregeerde methode worden toegepast waarbij de resultaten en balanstotalen worden opgeteld, met een verhoging van de criteria omzet en balanstotaal met 20% [28](#page=28).
### 3.3 Microvennootschap
Een microvennootschap is een subcategorie van de kleine vennootschap, die voldoet aan de volgende extra criteria [28](#page=28):
* Is geen dochter- of moedervennootschap [28](#page=28).
* **Jaargemiddelde van het personeelsbestand:** maximaal 10 [28](#page=28).
* **Jaaromzet (exclusief btw):** maximaal 700.000 euro [28](#page=28).
* **Balanstotaal:** maximaal 350.000 euro [28](#page=28).
Microvennootschappen genieten van minder rapporteringsverplichtingen en extra voordelen, zoals een hogere vrijstelling inzake doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor startende ondernemingen, en een federale belastingvermindering van 45% voor investeerders in nieuwe aandelen [29](#page=29).
### 3.4 Groep van beperkte omvang
Een groep van beperkte omvang omvat een moedervennootschap en haar dochtervennootschappen, of vennootschappen die een consortium vormen. Criteria (op geconsolideerde basis) voor een groep van beperkte omvang (voor boekjaren vóór 1 januari 2024) [29](#page=29):
* **Jaargemiddelde van het aantal werknemers:** maximaal 250 [29](#page=29).
* **Jaaromzet (exclusief btw):** maximaal 34.000.000,00 euro [29](#page=29).
* **Balanstotaal:** maximaal 17.000.000 euro [29](#page=29).
Voor boekjaren die na 31 december 2023 aanvangen, gelden verhoogde drempels [29](#page=29):
* **Jaargemiddelde van het aantal werknemers:** maximaal 250 [29](#page=29).
* **Jaaromzet (exclusief btw):** maximaal 42.500.000 euro [29](#page=29).
* **Balanstotaal:** maximaal 21.250.000 euro [29](#page=29).
De kwalificatie als 'groep van beperkte omvang' heeft voornamelijk impact op de rapporteringsverplichtingen, met name de vrijstelling van consolidatie [29](#page=29).
### 3.5 Aangifte
In de aangifte vennootschapsbelasting worden codes gebruikt om de omvang van de vennootschap en de verbondenheid met andere vennootschappen aan te geven [29](#page=29).
* **Code 1871:** Geeft aan of de vennootschap verbonden is met andere vennootschappen. Indien 'ja', dienen de parameters voor personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal op geconsolideerde basis te worden ingevuld. Indien 'nee', worden deze parameters op niet-geconsolideerde basis ingevuld [30](#page=30).
* **Codes 1872, 1873, 1874:** Respectievelijk personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal [30](#page=30).
De kwalificatie als 'klein' of 'groot' wordt bepaald door het consistentiebeginsel, waarbij de parameters van de twee voorgaande boekjaren worden geraadpleegd. De bewijslast voor het verkrijgen van KMO-voordelen ligt bij de vennootschap die deze voordelen claimt [30](#page=30).
---
# Studie van de belastbare inkomsten
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor de belastbare inkomsten, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Studie van de belastbare inkomsten
Dit hoofdstuk biedt een vergelijkende studie van de behandeling van inkomsten uit onroerende goederen, roerende goederen en beroepsinkomsten binnen de personenbelasting en de vennootschapsbelasting.
### 4.1 Vergelijking: Personenbelasting versus Vennootschapsbelasting
Bij het bepalen van de belastbare basis voor vennootschappen, worden de regels van de personenbelasting toegepast op de winsten, zoals gespecificeerd in art. 183 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB). Echter, de ware aard van bepaalde inkomsten blijft behouden voor de toepassing van de voorheffing [31](#page=31).
### 4.2 Inkomsten uit onroerende goederen
De artikelen 7 tot 16 van het WIB zijn niet van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen binnen de vennootschapsbelasting. Er wordt geen gebruik gemaakt van forfaitaire berekeningen; enkel de werkelijke opbrengsten en kosten worden in aanmerking genomen [31](#page=31).
* **Niet-verhuurde onroerende goederen:** Het kadastraal inkomen wordt geacht begrepen te zijn in de winst [31](#page=31).
* **Verhuurde onroerende goederen:** Het werkelijke nettobedrag van de huurinkomsten wordt opgenomen in de belastbare basis. Kosten die in aanmerking komen zijn afschrijvingen, werkelijke onderhouds- en herstellingskosten, en de onroerende voorheffing [31](#page=31).
### 4.3 Inkomsten uit roerende goederen
De vaststelling van het belastbare bedrag voor inkomsten uit roerende goederen kan aanzienlijk verschillen afhankelijk van of de verkrijger onderworpen is aan de personenbelasting of de vennootschapsbelasting [31](#page=31).
#### 4.3.1 Inkomsten uit verhuring, verpachting en concessie van roerende goederen
Net als bij onroerende goederen, worden de reële lasten afgetrokken van de reële opbrengsten, zonder forfaitaire berekeningen [31](#page=31).
#### 4.3.2 Inkomsten uit belegde kapitalen
* De vrijstelling van 1.020,00 euro voor intresten uit gewone spaarboekjes (aanslagjaar 2025) is niet van toepassing [31](#page=31).
* De bevrijdende roerende voorheffing (RV) is enkel van toepassing binnen het domein van de personenbelasting [31](#page=31).
##### 4.3.2.1 Regeling m.b.t. intresten en dividenden
1. **Verkrijger is particulier (personenbelasting):**
Bruto-intrest of -dividend wordt verminderd met 30% RV, wat resulteert in een netto-inkomen. Dit netto-inkomen kan facultatief aangegeven worden en wordt dan belast tegen 30% afzonderlijk, met verrekening van de ingehouden RV. De globale belastingdruk bedraagt 30% [31](#page=31).
$$
\text{Bruto-inkomen: } 100,00 \\
\text{- RV 30\%: } -30,00 \\
\text{Netto-inkomen: } 70,00 \\
\text{+ Facultatieve aangifte (RV 30/70): } +30,00 \\
\text{Belastbaar: } 100,00 \\
\text{Afzonderlijk belastbaar tegen 30\%: } 30,00 \\
\text{- RV: } -30,00 \\
\text{Rest: } 0,00
$$
2. **Verkrijger is handelaar (personenbelasting):**
Als de belegging tot het bedrijfsvermogen behoort, wordt de intrest of het dividend belast tegen het progressieve tarief (art. 37 WIB) [32](#page=32).
3. **Verkrijger is binnenlandse vennootschap (vennootschapsbelasting):**
Dividenden worden geconfronteerd met de vennootschapsbelasting. Om dubbele belasting te vermijden, kan de dividendontvangende vennootschap, onder strikte voorwaarden, 100% van het belastbaar dividend in aftrek brengen via de "definitief belaste inkomsten" (DBI-aftrek) regeling [32](#page=32).
* **Zonder DBI-aftrek:** bruto-dividend minus RV resulteert in netto-dividend. Dit wordt verhoogd met de verworpen uitgave (RV) en is principieel belastbaar. De vennootschapsbelasting wordt berekend op dit bedrag, met aftrek van de ingehouden RV. Globale belastingdruk: 25% (eventueel 20% voor KMO's) [32](#page=32).
* **Met DBI-aftrek:** bruto-dividend min RV is netto-dividend. Dit wordt verhoogd met de verworpen uitgave (RV) en is principieel belastbaar. De DBI-aftrek wordt hierop toegepast, waardoor het netto belastbaar inkomen wordt gehalveerd. De vennootschapsbelasting wordt berekend op het resterende bedrag, met aftrek van de ingehouden RV. De netto belastingdruk kan zo aanzienlijk verminderd worden [32](#page=32).
> **Tip:** De DBI-aftrek voorkomt dat winsten die reeds op het niveau van de dividenduitkerende vennootschap werden belast, nogmaals belast worden bij de ontvangende vennootschap.
#### 4.3.3 Forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) [Nota 1
* **Toepassingsgebied:** Het FBB is van toepassing op intresten, royalty's, inkomsten uit verhuur, verpachting en concessie van roerende goederen, en diverse roerende inkomsten (art. 90, 4°-6° WIB). Dividenden zijn uitgesloten, behalve die van buitenlandse beleggingsvennootschappen. Voor aanslagjaren vóór 2019 bedroeg de DBI-aftrek slechts 95% [32](#page=32).
* **Beperking in toepassingsgebied:** Het FBB is enkel van toepassing op inkomsten uit activa die aangewend worden voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid en die verbonden zijn aan een Belgische inrichting [33](#page=33).
* **Dubbele belasting:** Bij buitenlandse roerende inkomsten wordt de bevoegdheid tot belastingheffing principieel toegekend aan het land van herkomst. Effectieve buitenlandse belasting kan leiden tot ontheffing van Belgische belasting. Het FBB dient ter mildering van deze dubbele belasting en wordt verrekend als een voorschot met de verschuldigde vennootschapsbelasting; het is een niet-terugbetaalbare voorheffing. Het FBB is enkel mogelijk bij effectieve inning van buitenlandse belasting en niet voor inkomsten uit belastingparadijzen [33](#page=33).
* **Impact op belastbaar inkomen:** De belastbare basis wordt gevormd door het nettobedrag te verhogen met de ingehouden Belgische RV (indien van toepassing) én het FBB (indien reeds in het buitenland belast) [33](#page=33).
* **Omvang:**
* **Historisch:** Het FBB werd forfaitair vastgesteld op 15/85sten van de ontvangen inkomsten (na aftrek van buitenlandse belasting, vóór aftrek van Belgische RV) [33](#page=33).
* **FBB op buitenlandse intresten (art. 287 WIB):** Het FBB wordt bepaald aan de hand van de werkelijk betaalde buitenlandse belasting, beperkt tot 15% van het inkomen, en de noemer is 100 min de teller [34](#page=34).
$$
\text{FBB teller} = \text{werkelijk ingehouden buitenlandse belasting (max 15\%)} \\
\text{FBB noemer} = 100 - \text{teller} \\
\text{FBB} = \frac{\text{teller}}{\text{noemer}} \times \text{belastbaar inkomen}
$$
* **FBB op buitenlandse royalty's (art. 286, 2d lid WIB):** Vóór 31 december 2023 werd dit forfaitair berekend. Vanaf die datum gebeurt de verrekening op basis van de werkelijk betaalde buitenlandse bronbelasting, gelijkgesteld aan de regeling voor intresten [34](#page=34).
* **FBB op buitenlandse innovatie-inkomsten (art. 286, 7de lid WIB):** De verrekening gebeurt op basis van de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting (max. 15%). Dit FBB is slechts verrekenbaar tot het bedrag van de belasting verschuldigd op de inkomsten waarvoor een aftrek voor innovatie-inkomsten werd verleend [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 4.3.4 Proratering van inkomsten en heffingen
* **Intresten:** Intresten zijn belastbaar in het belastbare tijdperk waarin ze betaald of toegekend worden (art. 204, 2e KB WIB). Echter, volgens art. 362bis WIB moet het verlopen intrestgedeelte, zelfs indien pas later geïnd, als inkomen van het lopende tijdperk worden aangemerkt. Een evenredig deel van de RV en het FBB kan verrekend worden indien bewezen wordt dat de inkomsten in de toekomst aan de Belgische of buitenlandse belasting onderworpen zullen worden [35](#page=35).
> **Let op:** Art. 362bis WIB heeft geen betrekking op dividenden of royalty's [35](#page=35).
* **Overdracht van vastrentende effecten (art. 19, §2 WIB):** Bij overdracht van vastrentende effecten worden de verworven intresten, RV en FBB in de belastbare basis opgenomen naar verhouding van de bezitsduur. De RV is officieel verschuldigd op de vervaldag, maar is bij tussentijdse overdrachten wel verrekenbaar voor de onderscheiden eigenaars, mits bewijs van effectieve inning van de RV of het FBB [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Berekening van het verlopen intrestgedeelte:**
* **Lineair:** Gebruikt voor effecten waarvan de inkomsten niet gekapitaliseerd worden [36](#page=36).
* **Actuarieel:** Gebruikt voor kapitalisatiebons en zerobonds.
$$
\text{Actuarieel rendement } i = \left(\frac{\text{Terugbetalingsprijs}}{\text{Oorspronkelijke inschrijvingsprijs}}\right)^{\frac{1}{n}} - 1
$$
waarbij $n$ de looptijd in jaren is [36](#page=36).
$$
\text{Gekapitaliseerde waarde} = P \times (1+i)^n
$$
waarbij $P$ de oorspronkelijke inschrijvingsprijs is [36](#page=36).
### 4.4 Beroepsinkomsten
Het bedrag van beroepsinkomsten wordt vastgesteld volgens de regels voor winsten van de in art. 23, §1, 1° WIB bedoelde bedrijven [37](#page=37).
#### 4.4.1 Belastbaar tijdperk
Het belastbare tijdperk wordt bepaald door het moment waarop er een zekere en vaststaande vordering is. Dit geldt ook wanneer een natuurlijke persoon zijn zaak omvormt in een vennootschap [37](#page=37).
* **Overlopende rekeningen:** Bij gespreide prestaties moeten inkomsten toegerekend worden aan het boekjaar waarin de prestaties effectief plaatsvinden. De fiscale wetgeving heeft voorrang op de boekhoudwetgeving in geval van tegenstrijdigheid, maar in de praktijk wordt de fiscale toerekening vaak gelijkgesteld aan de boekhoudkundige toerekening via overlopende rekeningen [37](#page=37).
* **Verbintenissen onder voorwaarden:**
* **Opschortende voorwaarde:** Een vordering verkrijgt pas een zeker en vaststaand karakter op het moment dat aan de voorwaarde is voldaan. Terugwerkende kracht tot de aangaan van de verbintenis is fiscaal irrelevant [38](#page=38).
* **Ontbindende voorwaarde:** Het zekere en vaststaande karakter van de vordering wordt niet aangetast door een mogelijke vernietiging van de verbintenis. De vordering is belastbaar vanaf de ondertekening van de overeenkomst [38](#page=38).
#### 4.4.2 Winstbestanddelen (art. 24, 25 en 26 WIB)
* **Art. 24 WIB:** Definieert winstbestanddelen als:
1. De eigenlijke exploitatie- en handelswinsten [38](#page=38).
2. Meerwaarden op activa en minderwaarden op passiva, indien ze uitgedrukt of verwezenlijkt zijn [38](#page=38).
3. Verborgen reserves [38](#page=38).
* **Nuancering van art. 24, 1ste lid, 2°, via art. 24, 1ste lid, 3° WIB (reconstitutiemeerwaarden):** Latere waardevermeerderingen op financiële activa, waarvoor in het verleden fiscaal aanvaarde waardeverminderingen werden geboekt, moeten in de winst worden opgenomen tot de oorspronkelijke aanschaffings- of beleggingsprijs is hersteld. Sinds belastbare tijdperken die ten vroegste op 24 juli 1991 werden afgesloten, worden waardeverminderingen op financiële activa fiscaal niet meer aanvaard [38](#page=38).
* **Art. 25 WIB:** Duidt de volgende zaken als winst aan:
1. Het ondernemersloon [39](#page=39).
2. Voordelen van alle aard in hoofde van de ondernemer [39](#page=39).
3. Baten van speculaties [39](#page=39).
4. Sommen betaald voor de terugbetaling van ontleende kapitalen (niet-aftrekbaar kapitaaldeel) [39](#page=39).
5. Om het even welke reserves, voorzorgsfondsen of voorzieningen [39](#page=39).
6. Compensatievergoedingen verkregen voor vermindering van werkzaamheden of tijdelijke winstderving [39](#page=39).
* **Leidraad:** Alles wat een vennootschap boven haar gestort kapitaal ontvangt, is een baat van haar winstgevende activiteiten en draagt bij tot de belastbare winst [39](#page=39).
* **Art. 26 WIB (bestrijding van belastingontwijking):**
* **Algemene regel:** Een abnormaal of goedgunstig voordeel wordt bij de winst van de Belgische onderneming gevoegd, tenzij het voordeel in aanmerking komt voor de bepaling van het belastbare inkomen van de verkrijger [39](#page=39).
* **Voordeel is abnormaal:** Indien onafhankelijke personen het elkaar niet toekennen of in strijd met handelsgebruiken.
* **Voordeel is goedgunstig:** Indien er geen tegenprestatie is of zonder flankerende verbintenis.
* **Toepassingsmodaliteiten:**
* Het volstaat dat de *mogelijkheid* bestaat om het voordeel te belasten bij de begunstigde [40](#page=40).
* Indien de verkrijger een Belgische vennootschap is, kan art. 26 WIB niet uitwerken, omdat de voordelen altijd in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger ("wet van de communicerende vaten") [40](#page=40).
* Art. 26 WIB treedt enkel in werking indien het voordeel het belastbare inkomen van de verkrijger *niet* beïnvloedt [40](#page=40).
* **Voorbeelden van abnormale of goedgunstige voordelen:** Renteloze leningen, kosteloze terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen, overdracht van vaste activa beneden de werkelijke waarde, betaling van managementfees zonder tegenprestatie, niet-invorderen van vorderingen [40](#page=40).
* **Kwijtschelding van schulden:** Dit kan een abnormaal of goedgunstig voordeel zijn, tenzij het nodig is om een faillissement te voorkomen en de beslissing genomen wordt door een onafhankelijke derde [41](#page=41).
* **Omvang van het voordeel:** De werkelijke waarde ervan in hoofde van de verkrijger moet bepaald worden (art. 36 WIB) [41](#page=41).
* **Procedure:** De belastingadministratie moet aantonen dat er sprake is van een abnormaal of goedgunstig voordeel. De vennootschap kan zich bevrijden door aan te tonen dat de verstrekte voordelen belastbaar zijn bij de verkrijger [41](#page=41).
* **Bijzondere abnormale of goedgunstige voordelen:** Indien deze voordelen aan een buitenlandse belastingplichtige worden verstrekt met wie de Belgische onderneming een band van wederzijdse afhankelijkheid heeft, of aan instellingen in belastingparadijzen, kunnen ze bij de winst worden gevoegd zonder dat het tegenbewijs van belastbaarheid bij de verkrijger geleverd moet worden [41](#page=41).
#### 4.4.3 Kostenaftrek
De forfaitaire aftrek van beroepskosten voor winsten (art. 51, 2de lid, 5° WIB) is beperkt tot de personenbelasting, om een "vervennootschappelijking" van zelfstandige activiteiten in te perken [43](#page=43).
### 4.5 Inkomsten van diverse aard
Deze inkomsten moeten als winst beschouwd worden tot beloop van het verschil tussen de werkelijke opbrengsten en kosten [43](#page=43).
---
# De beroepskosten
Dit hoofdstuk onderzoekt welke uitgaven als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt, inclusief de voorwaarden, de aftrekbaarheid van diverse kostenposten zoals personeelskosten, afschrijvingen, en specifieke regelingen zoals collectieve pensioentoezeggingen en leasing.
### 5.1 Algemene beginselen van beroepskosten
Beroepskosten omvatten alle uitgaven, lasten die door de belastingplichtige zijn gedaan of gedragen tijdens het belastbare tijdperk om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden, waarvan de echtheid en het bedrag bewezen kunnen worden. De intentie om inkomsten te verwerven of te behouden is voldoende, er is geen vereiste dat er daadwerkelijk inkomsten zijn verkregen. Kosten die in het eigen belang van de vennootschap zijn gedaan, en niet in het loutere eigenbelang van de bedrijfsleider, komen in aanmerking. Niet-gedetailleerde facturen voor algemeen beheer worden gecontroleerd op echtheid [44](#page=44).
#### 5.1.1 Vormen van aftrekbare beroepskosten
Een aftrekbare beroepskost kan de volgende vormen aannemen [45](#page=45):
* Een effectief gedane uitgave.
* Een voorkomende last (bijvoorbeeld een afschrijvingskost).
* Een uitgave die nog niet is gedaan, maar reeds als een zekere en vaststaande schuld is geboekt [45](#page=45).
Een schuld is zeker en vaststaand wanneer zowel het principe van de verschuldigdheid als het bedrag vaststaan. Voorwaardelijke schulden of verliezen die afhankelijk zijn van nog niet vervulde voorwaarden, een vonnis of een expertise, zijn principieel niet aftrekbaar als beroepskost [45](#page=45).
> **Tip:** Voor vennootschappen is een forfaitaire aftrek voor beroepskosten niet van toepassing; zij moeten hun kosten steeds bewijzen [44](#page=44).
#### 5.1.2 Eenjarigheidsbeginsel
Een kost is fiscaal aftrekbaar op het moment dat hij betaald of gedragen is, tenzij hij eerder een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen. De fiscale wetgeving wijkt hierin niet af van het boekhoudrecht. Kosten die niet worden geboekt op het ogenblik van ontvangst, zijn op grond van het eenjarigheidsbeginsel niet meer aftrekbaar in het jaar van betaling. Men kan het belastbare tijdstip van de aftrek niet kiezen [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** Achterstallige RSZ-bijdragen over voorgaande jaren die in een later jaar worden ingebracht, zijn niet meer aftrekbaar omdat ze in de jaren waarin ze als schuld geboekt hadden moeten worden, ingebracht hadden moeten worden [45](#page=45).
### 5.2 Problematiek van vooruitbetaalde en toe te rekenen kosten
#### 5.2.1 Vooruitbetaalde kosten
Vooruitbetaalde kosten, zoals vooruitbetaalde huur of verzekeringskosten, kunnen ingevolge artikel 49 WIB een opening bieden voor directe aftrek in het boekjaar van betaling, of zodra ze als zekere en vaststaande schuld zijn geboekt. De hervorming van de vennootschapsbelasting heeft echter artikel 195/1 WIB ingevoerd, dat het boekhoudkundige 'matchingprincipe' ook van toepassing maakt op vennootschapsbelasting vanaf aanslagjaar 2019. Kosten die betrekking hebben op een toekomstig belastbaar tijdperk, zijn slechts aftrekbaar in verhouding tot het deel dat op dat tijdperk betrekking heeft [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Uitzondering:** Dit geldt niet voor de bijkomende premie, ontstaan door de toekenning van een 'backservice' in het kader van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, die in één keer betaald kan worden en volledig als beroepskost in mindering gebracht kan worden voor het jaar van betaling [46](#page=46).
#### 5.2.2 Toe te rekenen kosten
Toe te rekenen kosten zijn kosten die in een volgend boekjaar betaald moeten worden, maar die voor een deel op het lopende boekjaar drukken. Boekhoudkundig moeten deze kosten proportioneel worden aangerekend op het resultaat van het lopende boekjaar [46](#page=46) [47](#page=47).
### 5.3 Specifieke kostenposten
#### 5.3.1 Kosten met betrekking tot onroerende goederen
Huur, verwarming, verlichting, onderhoud, en betaalde erfpacht- en opstalvergoedingen komen in aanmerking. Sinds 22 juli 1993 wordt de onroerende voorheffing integraal in de beroepskosten aanvaard. Huurders die rechtspersonen zijn en aangifteplichtig zijn, moeten een bijlage (formulier 270 MLH) voegen bij hun aangifte, met daarin gegevens over de verhuurder, het gehuurde goed, het betaalde huurbedrag en het afgetrokken deel als beroepskost. Dit formulier moet ook ingevuld worden voor vergoedingen voor bekomen zakelijke rechten [47](#page=47).
#### 5.3.2 Interesten op beroepsmatig aangegane leningen
Interesten betaald op geleende kapitalen zijn een aftrekbare beroepskost. Dit geldt ook voor leningen aangegaan om vennootschapsbelasting te betalen of om voorafbetalingen te doen, en voor leningen om aandelen te verwerven, zelfs indien de dividenden van een DBI-aftrek kunnen genieten [48](#page=48).
#### 5.3.3 Verzekeringspremies
Premies betaald voor de diverse risico's waarvoor de vennootschap zich heeft verzekerd in het kader van haar beroepsbeoefening zijn aftrekbaar. Dit omvat verzekeringen voor materiële schade en burgerlijke aansprakelijkheid [48](#page=48).
#### 5.3.4 Commissies, makelaarslonen, erelonen, voordelen
Vergoedingen betaald aan personen die geen deel uitmaken van de onderneming, maar die voor de begunstigde een beroepsinkomen vormen, zijn aftrekbaar. Dit omvat commissies aan zelfstandige handelsvertegenwoordigers en erelonen aan advocaten. Let op de fiches 281.50 [48](#page=48).
#### 5.3.5 Publiciteitskosten
Publiciteitskosten zijn aftrekbaar [48](#page=48).
#### 5.3.6 Diverse algemene kosten
Bureelkosten, bijdragen aan beroepsverenigingen en abonnementen vallen onder deze categorie en zijn aftrekbaar [48](#page=48).
#### 5.3.7 Personeelskosten
Bezoldigingen toegekend aan werknemers en bedrijfsleiders, zowel in geld als voordelen van alle aard, worden als personeelskost aangemerkt en zijn aftrekbaar. Tevens zijn de patronale bijdragen voor de sociale zekerheid en de werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood aftrekbaar [48](#page=48) [49](#page=49).
##### 5.3.7.1 Collectieve pensioentoezeggingen (CPT) - Groepsverzekering
Werkgeversbijdragen voor collectieve pensioentoezeggingen zijn aftrekbaar mits ze worden gestort aan een levensverzekeringsonderneming of pensioenfonds gevestigd in de Europese Economische Ruimte, ten behoeve van het gehele personeel of een personeelsgroep. De latere vergoedingen, aangevuld met het wettelijke pensioen, mogen niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging, berekend naar de normale duur van een beroepsloopbaan. Deze beperking geldt voor de totaliteit van werkgevers- en werknemersbijdragen [49](#page=49).
* **Normale bruto-jaarbezoldiging:** Bezoldiging vóór RSZ-inhouding, anders dan ten uitzonderlijke titel toegekend [49](#page=49).
* **Laatste normale bruto-jaarbezoldiging:** Het laatste vorige jaar gedurende hetwelk de betrokkene 12 maanden een normale bezoldiging heeft genoten [50](#page=50).
* **Normale duur van een beroepsloopbaan:** Forfaitair vastgesteld op 40 jaar, tenzij aangetoond wordt dat in bepaalde sectoren de loopbaan korter duurt [50](#page=50).
De formule voor het maximumbedrag van de toekenningen is:
$$EWP < \left( 80 \% \text{ ref. bezoldiging} - \text{wettelijk pensioen} \right) \times \frac{N}{D}$$
waarbij N de werkelijk gepresteerde en nog te presteren jaren is, en D de normale duur van de beroepsloopbaan [50](#page=50).
Inhaalbijdragen (backservice) vallen ook onder de 80%-beperking, maar de verplichte spreiding van 'vooruitbetaalde' kosten voor vennootschappen is niet van toepassing op deze backservice-premies [50](#page=50).
##### 5.3.7.2 Individuele pensioentoezegging (IPT)
Voor nieuwe individuele pensioentoezeggingen aan werknemers vanaf 1 januari 2004 gelden strenge voorwaarden: occasioneel karakter, bestaande collectieve pensioenregeling, geen nieuwe contracten binnen 3 jaar vóór pensionering, externe financieringsplicht, en een individuele verzekering in het voordeel van de werknemer. De aftrek van werkgeverspremies is beperkt tot de 80%-grens en een absoluut bedrag van EUR 2.970,00 (aanslagjaar 2025) per jaar en per werknemer [50](#page=50).
Voor zelfstandige bedrijfsleiders gelden andere regels: het stelsel mag systematisch toegekend worden op maat, er hoeft geen collectief plan te bestaan, en er is geen toekenningsverbod in de periode vóór pensionering. De 80%-grens geldt ook, maar niet de beperking tot EUR 2.970,00. De bijdragen zijn enkel aftrekbaar als de bedrijfsleider regelmatig bezoldigd wordt [50](#page=50).
##### 5.3.7.3 Interne pensioenbelofte (IPB)
Interne pensioenbeloften (IPB's) maakten het mogelijk om binnen de vennootschap zelf een kapitaal op te bouwen door het aanleggen van vrijgestelde voorzieningen. Sinds 1 januari 2012 is de mogelijkheid tot bijstorten in IPB's afgeschaft, en op bestaande reserves is een eenmalige taks verschuldigd [51](#page=51).
##### 5.3.7.4 Verzekeringscontracten enkel voor overlijden
Wanneer een verzekeringscontract enkel voordelen voorziet bij overlijden, zijn de premies integraal aftrekbaar en speelt de 80%-grens niet [51](#page=51).
##### 5.3.7.5 Bedrijfsleidersverzekering
De premies voor een bedrijfsleidersverzekering zijn aftrekbaar, beperkt tot de 80%-begrenzing en mits de bedrijfsleider minstens één keer per maand bezoldigd wordt. Sinds de wet van 28.04.2003 inzake WAP zijn de individuele pensioentoezeggingen (IPT) en groepsverzekeringen steeds populairder geworden [51](#page=51).
##### 5.3.7.6 Wyninckx-bijdrage
Deze bijzondere sociale zekerheidsbijdrage, verschuldigd door werkgevers die aanvullende pensioenen financieren, is een aftrekbare beroepskost [52](#page=52).
#### 5.3.8 Bezoldigingen van gezinsleden van de belastingplichtige die met hem samenwerken
Deze zijn enkel van toepassing in de personenbelasting [52](#page=52).
#### 5.3.9 Pensioenen en renten
Pensioenen of vervangende kapitalen die door de vennootschap worden toegekend ingevolge een contractuele verbintenis aan personen die voorheen in de vennootschap werkzaam waren, of aan hun rechtverkrijgenden, zijn aftrekbaar. Vereist is dat de betrokken mandatarissen de vennootschap verlaten hebben. Het extralegaal pensioen is aftrekbaar in de mate dat het, samen met het wettelijke pensioen, niet meer dan 80% van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging bedraagt [52](#page=52).
#### 5.3.10 Afschrijvingen
Afschrijvingen worden toegestaan op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is en die een waardevermindering ondergaan tijdens het belastbare tijdperk [53](#page=53).
##### 5.3.10.1 Afschrijfbare bestanddelen
* **Oprichtingskosten** [53](#page=53).
* **Immateriële vaste activa:** Afschrijvingen zijn mogelijk, behoudens uitzonderingen, over minimaal 3 jaar voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling, en minimaal 5 jaar in de overige gevallen [56](#page=56).
* **Materiële vaste activa:** Afschrijvingen zijn toegestaan op activa met een beperkte gebruiksduur die waardevermindering ondergaan. Dit omvat gebouwen, materieel, meubilair, rollend materieel en lichte outillage [53](#page=53).
* Antieke kantoormeubelen kunnen afgeschreven worden omdat ze wel degelijk aan slijtage onderworpen zijn door hun gebruik als kantoormeubelen [53](#page=53).
* Kunstvoorwerpen die geïntegreerd zijn in een ondernemingsgebouw kunnen afschrijfbaar zijn. Perzische tapijten in een kantoor zijn niet afschrijfbaar omdat ze in waarde toenemen en slijtage minimaal is [53](#page=53).
* Laadstations voor elektrische wagens kunnen versneld worden afgeschreven [53](#page=53).
* Bedrijfsfietsen moeten over minimaal 3 jaar worden afgeschreven [53](#page=53).
* Herstellingswerken met een verbeterend effect moeten worden geactiveerd en afgeschreven. Schilderwerken kunnen over 5 jaar worden afgeschreven [54](#page=54).
##### 5.3.10.2 Afschrijvingstermijnen
Wettelijk opgelegde afschrijvingstermijnen zijn uitzonderlijk. In de meeste gevallen is het aan de belastingplichtige om de waardevermindering te bewijzen. Normale afschrijvingspercentages voor materiële vaste activa zijn onder meer: gebouwen 3-5%, materieel 10%, meubilair 10%, rollend materieel 10-33%, lichte outillage 33% [53](#page=53).
> **Belangrijk:** Speciale omstandigheden kunnen een sneller afschrijvingsritme rechtvaardigen, zoals bevestigd door rechtspraak en rulings [54](#page=54).
##### 5.3.10.3 Verlenging of inkorting van de afschrijvingstermijn
Bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot verlenging of inkorting van de afschrijvingstermijn. Een verkorting moet worden gemotiveerd [55](#page=55).
##### 5.3.10.4 Aanvullende of niet-recurrente afschrijvingen
Deze zijn fiscaal aanvaard indien de belastingplichtige de uitzonderlijke omstandigheden voldoende motiveert [55](#page=55).
##### 5.3.10.5 Afschrijving op andere zakelijke rechten dan eigendomsrecht
Bij opstal, erfpacht, vruchtgebruik dient men af te schrijven over de duur van het zakelijk recht, tenzij de economische gebruiksduur korter is. Kosten van inrichting van een gehuurd pand worden maximaal over de duur van het eerste huurcontract afgeschreven [55](#page=55).
##### 5.3.10.6 Afschrijving en blote eigendom
De blote eigenaar heeft in beginsel niet het recht afschrijvingen toe te passen, tenzij aangetoond wordt dat bij de prijsbepaling geen rekening werd gehouden met waardeverminderingen [55](#page=55).
##### 5.3.10.7 Leasing
Bij leasing van materiële vaste activa komt de afschrijfbare waarde overeen met het kapitaaldeel van de termijnen. De jaarlijkse afschrijving wordt bepaald volgens de normale gebruiksduur van het goed, niet noodzakelijk volgens de duur van het contract [56](#page=56).
##### 5.3.10.8 Afschrijving op cliënteel
Indien de waardevermindering van het cliënteel bewezen kan worden, wordt een afschrijving toegestaan. In sectoren waar dit moeilijk is, stelt de administratie een afschrijvingstermijn van 10 à 12 jaar voorop [56](#page=56).
##### 5.3.10.9 Oprichtingskosten
Oprichtingskosten zijn ineens of met vaste annuïteiten afschrijfbaar [56](#page=56).
#### 5.3.11 Afschrijvingsbasis
De afschrijvingsbasis is de aanschaffings- of beleggingswaarde, vermeerderd met bijkomende kosten. Bijkomende kosten moeten soms mee afgeschreven worden volgens hetzelfde ritme als het actief. Dit geldt verplicht voor bijkomende kosten van personenwagens, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, en voor vennootschappen die niet als 'kleine' vennootschap worden aangemerkt, op de bijkomende kosten van materiële en immateriële vaste activa [57](#page=57).
##### 5.3.11.1 Aankoopkosten grond
Registratierechten en notariskosten vertegenwoordigen geen reële waarde voor de koper en kunnen niet worden afgeschreven [58](#page=58).
##### 5.3.11.2 Afschrijving gebouwd onroerend goed
Bij de aankoop van een gebouwd onroerend goed moet de afschrijfbare waarde bepaald worden door de waarde van de grond en het gebouw proportioneel te ramen. De vruchtgebruiker mag de grondwaarde wel meeschrijven omdat hij aan het einde niets overhoudt [58](#page=58).
##### 5.3.11.3 Aanschaffingsprijs nog niet definitief gekend
Indien de aanschaffingsprijs afhankelijk is van toekomstige gebeurtenissen, moet het variabele deel geactiveerd worden en afgeschreven worden over de resterende gebruiksduur, indien het een investeringskarakter vertoont [59](#page=59).
##### 5.3.11.4 Overprijs bij inbreng
Een 'bona fide' overprijs bij inbreng maakt deel uit van de aanschaffingsprijs en moet worden afgeschreven. Een 'malafide' overprijs wordt als verworpen uitgave aangemerkt [60](#page=60).
#### 5.3.12 Fiscaal aanvaarde afschrijvingsstelsels
* **Lineaire afschrijvingsmethode:** Een vast percentage op de aanschaffingswaarde wordt jaarlijks in kosten geboekt [60](#page=60).
* **Degressieve afschrijvingsmethode:** Het toe te passen percentage mag niet meer zijn dan het dubbele van het lineaire percentage, en het degressieve afschrijvingsbedrag mag nooit meer zijn dan 40% van de aanschaffingswaarde. Sinds 1 januari 2020 is deze methode niet meer toepasbaar voor nieuwe activa, met uitzondering van bepaalde gevallen [60](#page=60).
> **Belangrijk:** Sinds 1 januari 2020 is de degressieve afschrijvingsmethode uit het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting geweerd voor nieuwe investeringen [61](#page=61).
#### 5.3.13 Bijzondere afschrijvingsregimes
* **Art. 64bis WIB:** Voor KMO's in bepaalde ontwikkelingszones kan het lineaire afschrijvingsbedrag verdubbeld worden gedurende maximaal drie jaar [61](#page=61).
* **Art. 64quater WIB:** Stimulering van investeringen in publiek toegankelijke laadpalen voor elektrische voertuigen door verhoogde afschrijvingen. De investering moet over minstens 5 belastbare tijdperken worden afgeschreven [61](#page=61) [62](#page=62).
#### 5.3.14 Aanvang van de afschrijvingen
De eerste afschrijvingsannuïteit wordt slechts als beroepskost aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht. Dit gebeurt op dagbasis [62](#page=62).
> **Uitzondering:** Voor activa verkregen of tot stand gebracht uiterlijk op 31 december 2019 kon een KMO-vennootschap nog een volledige afschrijvingsannuïteit inbrengen in het jaar van aankoop [63](#page=63).
Afschrijvingen op activa in bestelling of in aanbouw zijn mogelijk op basis van de inmiddels verrichte betalingen. Een auto die in het najaar gekocht en in het voorjaar geleverd wordt, kan geen afschrijvingskost voor het jaar van aankoop zijn [63](#page=63).
#### 5.3.15 Einde van de afschrijvingen
Tijdens het jaar waarin het activum buiten gebruik wordt gesteld of vervreemd, worden geen afschrijvingen meer toegestaan. Rechtspraak stelt echter dat de belastingplichtige een geprorateerde afschrijving mag boeken indien aangetoond wordt dat het activum gedurende dat jaar nog een waardevermindering heeft ondergaan [64](#page=64).
#### 5.3.16 Boekjaar langer of korter dan 12 maanden
Indien het boekjaar langer of korter dan 12 maanden is, moet de afschrijving steeds geprorateerd worden in functie van het aantal maanden [65](#page=65).
#### 5.3.17 Inhalen van afschrijvingstekorten
Te weinig geboekte afschrijvingen voor een bepaald jaar mogen niet in een volgend boekjaar worden ingehaald [65](#page=65).
#### 5.3.18 Waardeverminderingen
Geboekte waardeverminderingen op andere activa dan vaste activa, indien bewezen, worden fiscaal aanvaard [65](#page=65).
#### 5.3.19 Verplichte sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige
Rechtspersonen-vennootschappen zijn onderworpen aan het sociaal statuut van zelfstandigen. Bepaalde vennootschappen kunnen vrijgesteld worden [65](#page=65).
#### 5.3.20 Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen
Sinds 1 januari 2008 kunnen werknemers tot een bepaald hoogte lastenvrij vergoed worden bij het realiseren van vooraf geformuleerde doelstellingen [66](#page=66).
#### 5.3.21 Saldo van het mobiliteitsbudget
Het saldo van het mobiliteitsbudget dat ter beschikking van de werknemer wordt gesteld, wordt verder besproken [66](#page=66).
#### 5.3.22 Inkopingen van goederen en diensten
De aankoop van handelsgoederen en grondstoffen is niet begrepen in het forfaitaire aftrek voor verkrijgers van winsten [66](#page=66).
#### 5.3.23 Sommen werkelijk betaald voor een collectieve voorziening voor kinderopvang
Deze sommen zijn aftrekbaar mits ze werkelijk betaald zijn en door de opvangdiensten worden gebruikt om werkingskosten en uitgaven voor infrastructuur of uitrusting te financieren. Enkel de werkelijk betaalde sommen zijn aftrekbaar, niet geboekte schulden of aangelegde voorzieningen [66](#page=66).
---
# De kapitaalloze vennootschap als nieuwe norm
Dit hoofdstuk analyseert de impact van het nieuwe vennootschapsrecht op de vennootschapsstructuur, met name de overgang naar kapitaalloze vennootschappen, de veranderde definitie van kapitaal en inbreng, en de implicaties voor de balansrekeningen [68](#page=68).
### 6.1 Exit van het kapitaalbegrip
Klassiek vervulde het kapitaal twee functies: het diende als verdeelsleutel voor de rechten van de aandeelhouders en als buffer ter bescherming van schuldeisers. De beschermingsfunctie van het kapitaal werd echter steeds meer in twijfel getrokken, aangezien opgestapelde verliezen de schuldeisers onvoldoende konden beschermen. Bovendien werd de minimumkapitaalvereiste de laatste jaren als een rem op het ondernemen ervaren [68](#page=68).
Met de invoering van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) verdwijnt, behalve voor de NV, de eigen vermogenspost 'kapitaal' als zodanig op de balans. Ook de wettelijke reserve wordt afgeschaft, met uitzondering van de NV. De wetgever heeft echter voorzien in de mogelijkheid om het eigen vermogen deels onbeschikbaar te maken. De creatie van de kapitaalloze vennootschap betekent niet dat financiële buffers overbodig zijn; ze worden in het WVV anders ingevuld [68](#page=68).
### 6.2 Oprichting van een kapitaalloze vennootschap: van kapitaal naar inbreng
#### 6.2.1 Toereikend aanvangsvermogen
Bij de oprichting van een BV na 1 mei 2019 is er geen sprake meer van een minimumkapitaal. Dit wordt vervangen door de algemene verplichting om te voorzien in een toereikend aanvangsvermogen. De oprichters moeten ervoor zorgen dat de BV over een eigen vermogen beschikt dat, mede gelet op andere financieringsbronnen, toereikend is voor de voorgenomen bedrijvigheid [68](#page=68).
Het aanvangsvermogen kan bestaan uit inbrengen in geld, in natura of in nijverheid, maar ook uit kredieten en achtergestelde leningen verstrekt door de vennoten. Een toereikend aanvangsvermogen is flexibel en varieert per vennootschap [68](#page=68).
#### 6.2.2 Inbreng
In de jaarrekening wordt het begrip 'kapitaal' vervangen door 'inbreng'. Elke vennoot dient een inbreng te doen, waarbij de keuze kan gaan tussen een inbreng in geld, in natura of in nijverheid. Een inbreng in natura kan slaan op zowel lichamelijke goederen (gebouwen, machines) als op onlichamelijke goederen (goodwill, softwarepakket, logo). Een inbreng in nijverheid impliceert een inbreng in natura in de vorm van nog te presteren arbeid en diensten. Zowel de inbreng in natura als in nijverheid vereisen een revisoraal verslag [68](#page=68).
> **Example:** Een verbintenis om een softwarepakket te schrijven, kan iemands inbreng in nijverheid uitmaken [68](#page=68).
#### 6.2.3 Eigen vermogens rekening
Het ingebrachte eigen vermogen dient geboekt te worden op een afzonderlijke passiefrekening, 'Beschikbare inbreng buiten kapitaal' (code 110), meer bepaald onder 'Andere' (code 1109). Enkel indien de statuten dit uitdrukkelijk voorzien, kan een inbreng 'onbeschikbaar' zijn (code 111: Onbeschikbare inbreng buiten kapitaal) [69](#page=69).
#### 6.2.4 Financieel plan
Er is een verplichting tot het opstellen van een financieel plan, dat meer is dan een formaliteit. Hierin moet onder meer vermeld worden [69](#page=69):
* De voorgenomen bedrijvigheid [69](#page=69).
* Een overzicht van de aanwezige financieringsbronnen en te verstrekken zekerheden [69](#page=69).
* Een openingsbalans en geprojecteerde balansen na 12 en 24 maanden [69](#page=69).
* Een geprojecteerde resultatenrekening eveneens na 12 en 24 maanden [69](#page=69).
* Een begroting van de verwachte inkomsten en uitgaven voor minstens 2 jaar [69](#page=69).
* Een schatting van de verwachte omzet en rendabiliteit [69](#page=69).
* De naam van de deskundige die eventueel is ingeschakeld bij de opstelling van het financieel plan [69](#page=69).
### 6.3 Een bestaande BVBA wordt BV
Vennootschappen die reeds bestonden op 30 april 2019, konden hun statuten in de loop van 2019 aanpassen aan het WVV (de zogenaamde 'opt-in'). Wanneer een BVBA haar statuten aanpast, zijn de nieuwe bepalingen van het WVV vanaf die datum van toepassing. Indien de vennootschap haar boekjaar per kalenderjaar voert, diende haar jaarrekening voor dat boekjaar te worden neergelegd volgens de nieuwe modellen [69](#page=69).
Voor BVBA's die geen 'opt-in' deden, was de jaarrekening met afsluitingsdatum 31 december 2019 de laatste waarin sprake was van een kapitaal. Vanaf 1 januari 2020 werd de nieuwe vennootschapswetgeving van rechtswege van toepassing op deze vennootschappen, waardoor de bestaande BVBA kapitaalloos werd. Het volgestorte deel van het kapitaal en de wettelijke reserves werden van rechtswege omgezet in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening. Bij deze omzetting werd geen onderscheid gemaakt tussen externe en interne inbreng (bv. geïncorporeerde reserves) [69](#page=69).
#### 6.3.1 Omvorming kapitaal
Het geplaatst kapitaal (code 100) werd omgevormd tot 'Andere onbeschikbare inbreng buiten kapitaal' (code 1119). Indien gewenst, kon bij een volgende statutenwijziging (uiterlijk vóór 1 januari 2024) beslist worden om deze rekening beschikbaar te maken door een overboeking van onbeschikbaar naar beschikbaar (1119 naar 110). Vanaf dan konden deze bedragen worden uitgekeerd, mits naleving van de netto-actieftest en liquiditeitstest [69](#page=69).
Bij nieuwe BV's die vanaf 1 mei 2019 worden opgericht, is de inbreng in principe 'beschikbaar', tenzij de statuten anders bepalen en ze expliciet als 'onbeschikbaar' aanduiden [69](#page=69).
#### 6.3.2 Omvorming wettelijke reserve
Wettelijke reserves (code 130) werden omgevormd tot 'Statutair onbeschikbare reserves' (code 1311). Ook deze onbeschikbare reserve kan, mits een statutenwijziging, 'beschikbaar' worden gemaakt [70](#page=70).
### 6.4 Instandhouding van het eigen vermogen
Naast een toereikend aanvangsvermogen, is het van belang dit in de toekomst minstens intact te houden. Elke uitkering dient te worden onderworpen aan een netto-actieftest en een liquiditeitstest [70](#page=70).
#### 6.4.1 Netto-actieftest
Op basis van de laatst goedgekeurde jaarrekening (of een recenter overzicht van activa en passiva) wordt nagegaan of de uitkering niet leidt tot een negatief netto-actief van de vennootschap, of tot een netto-actief dat daalt onder het bedrag van het wettelijke of statutair onbeschikbare eigen vermogen [70](#page=70).
#### 6.4.2 Liquiditeitstest
Hierbij wordt nagegaan of de vennootschap, op basis van de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, na de uitkering haar schulden die binnen het jaar opeisbaar worden, kan voldoen. Met deze test moeten de bestuurders vermijden dat de voortzetting van de activiteiten wordt bemoeilijkt door uitkeringen [70](#page=70).
### 6.5 Het eigen vermogen van de kapitaalloze / kapitaalvennootschap
| Kapitaalloze vennootschappen | Codes | Kapitaalvennootschappen | Codes |
| :--------------------------- | :---- | :---------------------- | :---- |
| Eigen vermogen | | Eigen vermogen | |
| INBRENG buiten kapitaal | 11 | INBRENG | 10/15 |
| Beschikbare inbreng buiten kapitaal | 110 | KAPITAAL | 10 |
| Onbeschikbare inbreng buiten kapitaal | 111 | Geplaatst Kapitaal | 100 |
| HERWAARDERINGSMEERWAARDEN | 12 | Niet opgevraagd kapitaal | 101 |
| RESERVES | 13 | BUITEN KAPITAAL | 11 |
| Onbeschikbare reserves | 130/1 | Uitgiftepremies | 1100/10 |
| Statutair onbeschikbare reserves | 1311 | Andere | 1109/19 |
| Inkoop eigen aandelen | 1312 | HERWAARDERINGSMEERWAARDEN | 12 |
| Financiële steunverlening | 1313 | RESERVES | 13 |
| Overige | 1319 | Onbeschikbare reserves | 13011 |
| Belastingvrije reserves | 132 | Wettelijke reserves | 130 |
| Beschikbare reserves | 133 | Statutair onbeschikbare reserves | 1311 |
| OVERGEDRAGEN WINST/VERLIES +/- | 14 | Inkoop eigen aandelen | 1312 |
| KAPITAALSUBSIDIES | 15 | Financiële steunverlening | 1313 |
| VOORSCHOT AAN DE VENNOTEN OP DE VERDELING VAN HET NETTO-ACTIEF | 19 | Overige | 1319 |
| | | Belastingvrije reserves | 132 |
| | | Beschikbare reserves | 133 |
| | | OVERGEDRAGEN WINST/VERLIES +/- | 14 |
| | | KAPITAALSUBSIDIES | 15 |
| | | VOORSCHOT AAN DE VENNOTEN OP DE VERDELING VAN HET NETTO-ACTIEF | 19 |
#### 6.5.1 Kapitaalloze vennootschappen en inbreng buiten kapitaal
Voor nieuw opgerichte BV's na 1 mei 2019 is de inbreng per definitie 'beschikbaar', tenzij de statuten anders bepalen en ze expliciet als onbeschikbaar aanduiden. Voor vennootschappen die reeds bestonden op 30 april 2019, wordt het kapitaal van rechtswege omgevormd tot een 'onbeschikbare' eigen vermogensrekening. Mits een latere statutenwijziging kan de inbreng worden omgezet in een 'beschikbare' [71](#page=71).
#### 6.5.2 Wettelijke versus onbeschikbare reserve
Hoewel zowel wettelijke als onbeschikbare reserves niet zomaar vrij beschikbaar zijn, vormen onbeschikbare reserves een aparte rubriek. Onbeschikbare reserves worden, net als wettelijke reserves, aangelegd uit de uitkeerbare winst, maar zijn onbeschikbaar om andere redenen dan een wettelijke bepaling, zoals een beslissing van de algemene vergadering of bepalingen in de statuten. In de overgangsregeling moest de bestaande wettelijke reserve worden omgezet in een 'statutair onbeschikbare reserve', die later omgezet kan worden naar een beschikbare reserve [71](#page=71).
Andere voorbeelden van 'statutair onbeschikbare reserves' zijn:
* De reserve tot aflossing van het kapitaal (rekening 1311) [71](#page=71).
* De kapitaalvermindering tot dekking van een voorzienbaar verlies (rekening 1311.2) [71](#page=71).
#### 6.5.3 Onbeschikbare reserve voor inkoop van eigen aandelen
Deze reserve moet gezien worden in de context dat een vennootschap (X) onder bepaalde omstandigheden waarborgen of leningen mag verstrekken aan haar moeder (Y), als deze (Y) haar aandelen in portefeuille (X) wil overkopen [71](#page=71).
#### 6.5.4 Financiële steunverlening
(Zie hierboven voor een bespreking) [71](#page=71).
#### 6.5.5 Uitgiftepremies
Uitgiftepremies worden enkel bij kapitaalvennootschappen vermeld. In tegenstelling tot eerdere regelgeving, worden uitgiftepremies als beschikbaar beschouwd, tenzij de statuten een onbeschikbaarheid voorzien. Als zodanig vinden we geen uitgiftepremies bij kapitaalloze vennootschappen terug, omdat het WVV voorziet in een volledige vrijheid om inbreng en toekenning van aandelen van elkaar los te koppelen (art. 5:40 en 5:41 WVV) [71](#page=71).
#### 6.5.6 Kapitaalsvennootschappen: inbreng buiten kapitaal
* Uitgiftepremies [71](#page=71).
* Andere: bv. winstbewijzen [71](#page=71).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Vennootschapsbelasting | Een directe belasting die geheven wordt op de winsten van vennootschappen, verenigingen en instellingen die hun zetel van bestuur of beheer in België hebben en winstgevende activiteiten ontplooien. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het juridische vermogen van een entiteit om zelfstandig rechten en plichten te hebben, los van haar leden of oprichters; een vereiste voor de onderwerping aan de vennootschapsbelasting. |
| Statutaire zetel | De formele vestigingsplaats van een vennootschap, zoals vastgelegd in de statuten, wat niet noodzakelijk overeenkomt met de plaats van werkelijke leiding. |
| Plaats van werkelijke leiding | De plaats waar de voornaamste beslissingen van een vennootschap worden genomen en waar het dagelijkse bestuur plaatsvindt; cruciaal voor de fiscale woonplaatsbepaling. |
| Fiscale transparantie | Een principe waarbij de inkomsten van een entiteit direct worden toegerekend aan haar leden of vennoten voor fiscale doeleinden, alsof de entiteit zelf niet bestond. |
| Verworpen uitgaven | Kosten die volgens de fiscale wetgeving niet aftrekbaar zijn als beroepskost en daarom aan de belastbare winst moeten worden toegevoegd om de fiscale winst te bepalen. |
| KMO-vennootschap | Een vennootschap die voldoet aan de specifieke groottecriteria gedefinieerd in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, en die kan genieten van diverse fiscale gunstmaatregelen. |
| Microvennootschap | Een subcategorie van de KMO-vennootschap die aan nog strengere groottecriteria voldoet, met mogelijk aanvullende fiscale voordelen en verminderde rapporteringsverplichtingen. |
| Jaaromzet | Het totale bedrag aan verkopen en dienstprestaties, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, exclusief niet-recurrente opbrengsten, die een vennootschap realiseert in een boekjaar. |
| Balanstotaal | De totale waarde van de activa van een vennootschap, zoals weergegeven op de balans, die samen met andere criteria wordt gebruikt om de grootteklasse van de vennootschap te bepalen. |
| Gemiddeld personeelsbestand | Het gemiddelde aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, dat een vennootschap tewerkstelt gedurende een boekjaar, gebruikt voor de kwalificatie als KMO of microvennootschap. |
| Dividend | Een uitkering van winst aan aandeelhouders van een vennootschap; de belastingheffing hierop kan verschillen afhankelijk van de fiscale regime. |
| Definitief belaste inkomsten (DBI-aftrek) | Een fiscale aftrek die van toepassing is op dividenden ontvangen door een vennootschap, om dubbele belasting te vermijden door de winsten waaruit het dividend werd betaald, reeds te hebben belast. |
| Forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) | Een verrekening van buitenlandse belastingen die op inkomsten van buitenlandse oorsprong is geheven, ter voorkoming van dubbele belasting, en die wordt berekend volgens specifieke regels. |
| Beroepskost | Elke uitgave of last die door de belastingplichtige is gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden, en waarvan de echtheid en het bedrag kunnen worden bewezen. |
| Jaarlijkse afschrijving | Het jaarlijkse bedrag dat wordt afgetrokken van de waarde van een actief om rekening te houden met de economische of technische veroudering, en dat fiscaal aftrekbaar is als beroepskost. |
| Lineaire afschrijving | Een methode van afschrijving waarbij een vast percentage van de aanschaffingswaarde van een actief jaarlijks in kosten wordt gebracht. |
| Degressieve afschrijving | Een methode van afschrijving waarbij een steeds lager wordend percentage van de resterende boekwaarde van een actief jaarlijks in kosten wordt gebracht; voor nieuwe investeringen sinds 1.01.2020 niet meer toegestaan in de vennootschapsbelasting. |
| Kapitaalloze vennootschap | Een vennootschapsvorm, geïntroduceerd met het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, waarbij het kapitaalconcept grotendeels verdwijnt en wordt vervangen door een systeem van inbreng, met uitzondering van de naamloze vennootschap (NV). |
| Inbreng | De bijdrage die een vennoot levert aan de vennootschap, zijnde geld, goederen (in natura) of arbeid (in nijverheid), die de basis vormt van het eigen vermogen van de vennootschap. |
| Toereikend aanvangsvermogen | Een verplichting voor vennootschappen, met name de BV, om bij oprichting te beschikken over een eigen vermogen dat voldoende is voor de voorgenomen bedrijfsactiviteiten, in plaats van een strikt kapitaalvereiste. |
| Netto-actieftest | Een controle die nagaat of een uitkering van winst de vennootschap niet in een situatie brengt met een negatief eigen vermogen of een eigen vermogen lager dan het statutair onbeschikbare deel. |
| Liquiditeitstest | Een controle die nagaat of de vennootschap, na een uitkering, nog steeds in staat is haar lopende schulden te voldoen binnen het jaar. |