Cover
立即免费开始 Deel V Cursus Inleiding tot het recht (1).pdf
Summary
# Gewoonte als rechtsbron
Dit onderwerp verklaart de gewoonte als een formele bron van recht, inclusief de vereiste elementen, kenmerken en het onderscheid met louter gebruik.
### 1.1 Begrip van gewoonterecht
Gewoonterecht bestaat uit niet-geschreven rechtsregels die in een samenleving als algemeen bindend worden beschouwd en die zich openbaren door herhaalde, onafgebroken en algemene toepassing in het verleden. De overtuiging dat een gewoonteregel bindend is, onderscheidt gewoonterecht van louter gebruik. Het wordt ook omschreven als feitelijk gedrag van de bevolking, gevolgd door rechtsovertuiging, waarbij burgers ervaren dat zij bij naleving ervan rechtsnormen volgen. Dit houdt in dat het geheel van rechtsregels voortkomt uit een langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap of een bevolkingsgroep, gevolgd met rechtsovertuiging [1](#page=1).
Gewoonterecht is een bron van recht die uit de samenleving ontstaat, in tegenstelling tot opgelegd recht door overheidsorganen [1](#page=1).
#### 1.1.1 Vereiste elementen van gewoonterecht
Om van gewoonterecht te kunnen spreken, moeten twee elementen aanwezig zijn: een materieel element (usus) en een psychologisch element (opinio iuris of opinio necessitatis) [1](#page=1).
##### 1.1.1.1 Het materieel element: een gebruik dat enige tijd bestaat (usus)
Het materieel element verwijst naar een vast, bestendig gebruik dat in de samenleving bestaat en berust op een ononderbroken en overeenstemmende reeks van gedragingen en handelingen. Dit bestanddeel moet aan de volgende voorwaarden voldoen [2](#page=2):
* **Algemeenheid:** De gewoonte moet gebaseerd zijn op rechtshandelingen die gesteld worden door de meerderheid van de gemeenschap of door de heersende groep daarbinnen [2](#page=2).
* **Gelijksoortigheid en bestendigheid:** Rechtsonderhorigen moeten de gewoonte volgen zonder al te veel afwisseling of tegenstrijdigheid [2](#page=2).
* **Duurzaamheid:** Het gebruik moet voortbestaan, onafgebroken, gedurende een lange periode; "une fois n’est pas coutume" [2](#page=2).
* **Openbaarheid:** De gewoonte moet vrij algemeen bekend zijn, minstens bij een groot aantal mensen [2](#page=2).
##### 1.1.1.2 Het psychologisch aspect: de overtuiging dat het een rechtsplicht is, het gebruik na te leven (opinio iuris, opinio necessitatis)
Het psychologisch aspect weerspiegelt de noodzaak van een geordend maatschappelijk leven dat mensen verplicht zich aan rechtsregels te onderwerpen. Deze rechtsovertuiging onderscheidt de gewoonte van een gebruik; gewoonte en gebruik zijn dus geen synoniemen. De gewoonte impliceert een juridische verplichting, in tegenstelling tot een gebruik [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen gewoonte en gebruik is cruciaal. Een gebruik is geen formele rechtsbron waar de rechter door gebonden is, omdat er geen idee van sanctie of dwang aanwezig is. Een gewoonte daarentegen, inhoudt een juridische verplichting [2](#page=2).
Een gebruik wordt een bron van positief recht wanneer het door de betrokkenen als juridisch bindend wordt aanvaard. Dit gebeurt wanneer rechtsonderhorigen aanvoelen dat de schending van het gebruik de schending van een rechtsregel is en mogelijk tot een sanctie zal leiden. Op dat moment transformeert het gebruik tot een gewoonte en wordt het een bron van positief recht [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De wijze waarop de Koning na verkiezingen de regeringsvorming leidt (informatiegesprekken, benoeming van een informateur) wordt genoemd als een voorbeeld van een gebruik dat door de betrokkenen als juridisch bindend wordt ervaren [3](#page=3).
Opgepast: het Burgerlijk Wetboek (BW) hanteert vaak de term "gebruik" waar "gewoonte" wordt bedoeld. Dit is historisch te verklaren door de wens om tijdens de eerste codificatiebewegingen de invoering van de gewoonten uit het Ancien Régime te vermijden [3](#page=3).
### 1.2 Kenmerken van de gewoonte als formele bron van recht
Gewoonterecht bezit specifieke kenmerken die het als formele rechtsbron definiëren [3](#page=3).
* **Niet-geschreven rechtsbron:** Het gewoonterecht is een niet-geschreven rechtsbron. Het bestaan ervan is niet terug te vinden in een eigen, op zichzelf staand instrument, maar het bestaan en de inhoud ervan kunnen achterhaald worden in andere geschreven bronnen. Bijvoorbeeld, een rechter stelt het bestaan van gewoonterecht vast in zijn vonnis [3](#page=3).
* **Bindende rechtsbron:** Gewoonterecht is bindend, wat betekent dat iedereen gebonden is door het bestaan en de inhoud ervan [3](#page=3).
---
# Verhouding van de gewoonte tot de wet
Dit deel behandelt de rol van gewoonterecht in relatie tot geschreven wetgeving, inclusief hoe gewoonten in de wet worden opgenomen en de verschillende gradaties van gewoonte ten opzichte van de wet: secundum legem, praeter legem en contra legem.
### 2.1 De gewoonte in de wet
Historisch gezien was gewoonte de primaire rechtsbron, ontstaan uit spontane sociale praktijken zonder formele wetgevende of rechterlijke oplegging. De nadelen van gewoonterecht, zoals rechtsonzekerheid en verscheidenheid, leidden aan het einde van de achttiende eeuw tot een codificatiebeweging met als doel rechtszekerheid en rechtseenheid te bereiken. Hoewel de nadruk nu ligt op wetgeving en rechtspraak, speelt gewoonterecht nog steeds een rol in diverse sectoren, waaronder handelsrecht, grondwettelijk recht en internationaal recht [4](#page=4).
Codificatie heeft ertoe geleid dat veel gewoonten in de wet zijn opgenomen, waardoor ze hun formele eigenschap van louter gewoonterecht verloren en geschreven rechtsbronnen werden. Wetgevers bevestigen en bekrachtigen ook heden ten dage nog gewoonterechtelijke regels door ze in wetgeving op te nemen, waardoor de gewoonte een belangrijke bron van het recht blijft [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Oorspronkelijk vereiste art. 55 BW [oud de fysieke aanwezigheid van een pasgeboren kind bij de geboorteaangifte. Het gewoonterecht volstond echter met een verklaring van de arts. In 1984 paste de wetgever art. 55 BW aan om deze gewoonte te volgen [5](#page=5).
### 2.2 De gewoonte secundum legem (‘verklarende’ gewoonte; volgens de wet)
In gevallen waarin de wetgever verwijst naar algemene, plaatselijke of sectoriële gebruiken, verliest de gewoonte haar louter gewoonterechtelijke karakter en krijgt ze een wettelijke status. Deze expliciete wettelijke verwijzing geeft de wetgeving dynamiek en kan regionale of sectoriële variatie introduceren. Rechters dienen deze gewoonten vast te stellen, bijvoorbeeld door deskundige getuigenissen te consulteren. Schending van zo'n gewoonte door de rechter wordt beschouwd als een schending van de wet, waarop het Hof van Cassatie toeziet [5](#page=5).
Hoewel het Burgerlijk Wetboek (BW) vaak de term "gebruik" hanteert, wordt hiermee juridisch gezien "gewoonte" bedoeld [5](#page=5).
> **Voorbeelden van art. BW die verwijzen naar gebruiken/gewoonte:**
> * Art. 590 BW: plaatselijke gebruiken betreffende de vervanging van bomen door een vruchtgebruiker [5](#page=5).
> * Art. 1135 BW: overeenkomsten verbinden tot gevolgen die door billijkheid, gebruik of wet aan de verbintenis worden toegekend [5](#page=5).
> * Art. 1159 BW: dubbelzinnige bepalingen worden uitgelegd volgens het gebruikelijk in het gewest waar het contract is aangegaan [5](#page=5).
> * Art. 1160 BW: contracten worden aangevuld met gebruikelijke bedingen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen [5](#page=5).
> * Art. 1648 BW: rechtsvordering van gebreken bij koop moet binnen korte tijd ingesteld worden, afhankelijk van de aard van de gebreken en de gebruiken van de plaats van de koop [5](#page=5).
### 2.3 De gewoonte praeter legem (‘aanvullende’ gewoonte; naast de wet)
Omdat de wetgever niet alles kan of wenst te regelen, worden gewoonten vaak toegepast om "leemten" in de wet op te vullen. De gewoonte als aanvullende rechtsbron is van groot belang in diverse rechtsdomeinen. Een gewoonte praeter legem wordt opgeheven wanneer de wetgever een expliciete andere regeling bepaalt. De gewoonte krijgt bindende kracht als wet wanneer de rechtspraak haar naast de wet bevestigt [6](#page=6).
In het grondwettelijk recht speelt de gewoonte een belangrijke rol (grondwettelijke gewoonte). Voorbeelden hiervan zijn [6](#page=6):
* De handelende bevoegdheid van een ontslagnemende federale regering (lopende zaken) [6](#page=6).
* De benoeming van een formateur door de Koning [6](#page=6).
* De regeringsverklaring en het regeerakkoord bij de voorstelling van een nieuwe federale regering aan het parlement, gevolgd door een vertrouwensstemming [7](#page=7).
* De consensusregel in de besluitvorming van de Ministerraad [7](#page=7).
Grondwettelijke gewoonten hebben een grondwettelijke waarde en staan daardoor hoger in de hiërarchie der rechtsnormen dan wetskrachtige normen. Echter, grondwettelijke gewoonten mogen niet indruisen tegen duidelijke, geschreven grondwettelijke teksten; ze vullen de geschreven Grondwet aan maar mogen er niet mee in strijd zijn. Een wijziging van de geschreven Grondwet kan een einde maken aan een grondwettelijke gewoonte. De wetgever is gehouden grondwettelijke gewoonten te respecteren. Rechters sanctioneren de niet-naleving van een gewoonterechtelijke regel, bijvoorbeeld door een benoeming te vernietigen die de bevoegdheid van een federale regering in lopende zaken overschrijdt [7](#page=7).
> **Tip:** Grondwettelijke gewoonten kunnen juridisch bindend zijn en staan in de hiërarchie boven gewone wetten, zolang ze niet in strijd zijn met de geschreven Grondwet.
### 2.4 De gewoonte contra legem (tegen de wet)
Sommige gewoonten zijn in strijd met uitdrukkelijke wettelijke bepalingen. De rechtskracht van dergelijke gewoonten is problematisch. Een onderscheid wordt gemaakt tussen gewoonten die strijdig zijn met een suppletieve (aanvullende) wetsbepaling en gewoonten die strijdig zijn met een dwingende wetsbepaling [7](#page=7).
* **Strijdig met suppletieve bepalingen:** In dit geval heeft de gewoonte voorrang. Rechtspraak erkent dat aanvullende wetsbepalingen, die niet dwingend zijn opgelegd en waarvan partijen contractueel kunnen afwijken, opzij geschoven kunnen worden door gewoonterecht [8](#page=8).
* **Strijdig met dwingend recht:** Hier primeert de wet op de strijdig zijnde gewoonte. Echter, een dwingende regel verliest betekenis als de samenleving de noodzakelijkheid van die regel (opinio neccessitatis) niet langer onderschrijft [8](#page=8).
Tevens mag men bij overeenkomst afwijken van een gewoonte, mits geen regel van openbare orde dit verbiedt [8](#page=8).
> **Voorbeeld van gewoonte contra legem:** Art. 231 Strafwetboek (Sw.) verbiedt het dragen van een valse naam, maar gehuwde vrouwen worden doorgaans niet vervolgd voor het gebruik van de naam van hun echtgenoot [7](#page=7).
---
# Algemene rechtsbeginselen als rechtsbron
Algemene rechtsbeginselen vormen een belangrijke, zij het vaak ongeschreven, bron van het recht, die fundamenteel is voor de rechtszekerheid en rechtvaardigheid binnen een rechtsorde [10](#page=10).
### 3.1 Begrip en kenmerken van algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn moeilijk eenduidig te definiëren, maar verschillende auteurs belichten hun essentie. Ze worden omschreven als formele bronnen van het recht, die ongeschreven rechtsregels vormen en het morele en institutionele kader van de maatschappelijke organisatie vormen. Deze beginselen zijn fundamenteel, essentieel voor rechtszekerheid en rechtvaardigheid, en worden zowel door de wetgever als door de rechter 'gevonden' of geformuleerd [10](#page=10) [11](#page=11) [9](#page=9).
Belangrijke kenmerken zijn:
* **Formele bronnen van het recht:** Ze creëren juridische normen [9](#page=9).
* **In beginsel ongeschreven recht:** Net als gewoonterecht zijn ze niet vastgelegd in één specifiek document, maar hun bestaan en inhoud kunnen worden afgeleid uit andere geschreven bronnen zoals rechterlijke uitspraken [10](#page=10).
* **Fundamentele rechtsregels:** Ze vormen de basis van de rechtsorde en zijn essentieel voor maatschappelijke organisatie, rechtszekerheid en rechtvaardigheid [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Ontdekking en positivering:** Algemene rechtsbeginselen worden vaak door de rechter 'ontdekt' door ze af te leiden uit bestaande normen. Echter, voor juridische geldigheid moeten ze gepositiviseerd worden door de wetgever of rechter, wat betekent dat ze in positief recht (geschreven wetgeving of jurisprudentie) worden opgenomen [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Hoewel algemene rechtsbeginselen vaak ongeschreven zijn, kunnen hun principes teruggevonden worden in geschreven rechtsbronnen.
#### 3.1.1 De rol van de rechter en de wetgever
De vaststelling van algemene rechtsbeginselen wordt sterk geassocieerd met de rol van de rechter, die deze normen afleidt uit constitutionele, wettelijke of reglementaire normen. Sommige auteurs zien ze als een 'ontdekking' van wat impliciet al bestond, vooral wanneer wetgeving ontoereikend, onduidelijk of tegenstrijdig is [11](#page=11).
VELAERS benadrukt echter ook de rol van de wetgever. Hij stelt dat rechtsethische beginselen, zoals het principe dat de staat onderworpen is aan het recht, pas algemene rechtsbeginselen worden wanneer ze door de wetgever of rechter in het positief recht worden opgenomen ("gepositiviseerd"). Veel algemene rechtsbeginselen zijn tegenwoordig bevestigd en neergeschreven door nationale en internationale wetgevers, zoals het recht op verdediging onder artikel 6 EVRM [12](#page=12).
### 3.2 Verhouding van algemene rechtsbeginselen tot wetgeving en hun plaats in de hiërarchie
De verhouding tussen algemene rechtsbeginselen en de wetgeving kan op verschillende manieren worden geduid, wat ook hun plaats in de hiërarchie van rechtsnormen bepaalt.
#### 3.2.1 Algemene rechtsbeginselen neergeschreven in wetgeving
Veel algemene rechtsbeginselen zijn expliciet opgenomen in nationale en internationale wetgeving (bv. artikel 1382 BW voor aansprakelijkheid, artikel 6 EVRM voor behoorlijke rechtsbedeling). Door deze opname verliezen ze hun oorspronkelijke ongeschreven karakter, maar blijven ze niettemin bestaan als algemene rechtsbeginselen [12](#page=12).
#### 3.2.2 Algemene rechtsbeginselen secundum legem
Dit verwijst naar situaties waarin de wetgever expliciet naar algemene rechtsbeginselen verwijst en de rechter oproept deze toe te passen. Artikel 2 Ger.W. is hier een voorbeeld van, waarin de toepassing van rechtsbeginselen wordt toegestaan wanneer deze niet strijdig zijn met de bepalingen van het Wetboek [13](#page=13).
#### 3.2.3 Algemene rechtsbeginselen praeter legem
Hier heeft de wetgever het algemeen rechtsbeginsel niet in de wet opgenomen, noch de rechter opgedragen dit te doen. De rechter identificeert het beginsel echter zelf en past het toe in zijn rechtspraak (jurisprudentiële erkenning). Het Hof van Cassatie aanvaardt deze werkwijze, maar controleert of er voldoende grond is voor de erkenning van zo'n beginsel om rechtszekerheid te waarborgen [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Jurisprudentiële erkenning van algemene rechtsbeginselen (praeter legem) wordt door het Hof van Cassatie nauwlettend gevolgd om een 'wildgroei' te voorkomen.
#### 3.2.4 Algemene rechtsbeginselen contra legem
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene rechtsbeginselen van grondwettelijke aard en die van wettelijke aard [14](#page=14).
* **Algemene rechtsbeginselen van grondwettelijke aard:** Deze zijn fundamenteel voor de rechtsorde en worden geacht intrinsiek deel uit te maken van de grondwet. Ze staan in de hiërarchie boven de wet en krijgen voorrang indien ze tegen de wet ingaan (contra legem). Het Grondwettelijk Hof toetst wetskrachtige normen aan deze beginselen, vaak via het gelijkheidsbeginsel. Voorbeelden zijn het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op inbreuk op kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen, het recht op een daadwerkelijk jurisdictioneel beroep, en het beginsel van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Het Hof van Cassatie heeft ook dergelijke beginselen erkend, zoals de voorrang van internationaal recht op nationaal recht [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Algemene rechtsbeginselen van wettelijke aard:** Deze vullen wetskrachtige normen aan en staan in de hiërarchie boven uitvoeringsbesluiten van administratieve organen. Ze kunnen de wet aanvullen waar leemtes bestaan, maar mogen in principe niet afwijken van of ingaan tegen de wet. Een voorbeeld is het zorgvuldigheidsbeginsel [15](#page=15).
---
# Billijkheid als rechtsbron
Billijkheid dient als een correctie op de algemeenheid van de rechtsregel om onrechtvaardigheid te voorkomen [17](#page=17).
### 4.1 Begrip van billijkheid
Het beginsel van billijkheid erkent dat de strikte toepassing van geschreven rechtsregels soms kan leiden tot resultaten die indruisen tegen fundamentele noties van rechtvaardigheid, eerlijkheid en redelijkheid. Het axioma "Summum ius, summa iniuria" (het hoogste recht kan het hoogste onrecht zijn) illustreert dit fenomeen. Het voornaamste doel van billijkheid is het verzachten van de potentieel harde gevolgen van een strikte wetsinterpretatie. Hoewel in common law-systemen 'equity' een prominente rol speelt, fungeert billijkheid in het Belgische rechtsstelsel primair als een inspiratiebron voor zowel de wetgever als de rechter [17](#page=17).
### 4.2 De verhouding van billijkheid tot de wet in materiële zin
De relatie tussen billijkheid en de materiële wet kan op verschillende manieren worden geanalyseerd:
#### 4.2.1 Billijkheid in de wet
In sommige gevallen ligt de billijkheid expliciet ten grondslag aan wettelijke bepalingen. Dit betekent dat de wetgever een regeling op een manier heeft vormgegeven die inherent rekening houdt met billijkheidsoverwegingen [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een schuldenaar niet kan eisen dat de schuldeiser een deelbetaling aanvaardt, maar de rechter kan wel, met grote omzichtigheid en rekening houdend met de omstandigheden van de partijen, uitstel verlenen voor de betaling [17](#page=17).
#### 4.2.2 Billijkheid secundum legem
Dit betreft situaties waarin wettelijke bepalingen expliciet verwijzen naar billijkheid, waardoor de rechter wordt opgedragen "naar billijkheid" te oordelen. Het begrip 'billijkheid' functioneert hier als een open norm die de rechter dient in te vullen, zonder dat de wetgever specifieke richtlijnen verschaft [18](#page=18).
> **Voorbeelden:**
> * Artikel 11, eerste lid van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973: Wanneer geen ander rechtscollege bevoegd is, oordeelt de afdeling bestuursrechtspraak naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang over eisen tot herstelvergoeding voor schade veroorzaakt door een administratieve overheid [18](#page=18).
> * Artikel 1135 BW: Overeenkomsten binden niet enkel tot het uitdrukkelijk bepaalde, maar ook tot de gevolgen die de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis toekennen [18](#page=18).
> * Artikel 1386bis BW: De rechter kan, in geval van schade veroorzaakt door een persoon die zich in een staat van krankzinnigheid of ernstige geestesstoornis bevindt, hem een volledige of gedeeltelijke vergoeding opleggen, naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en de toestand van de partijen [18](#page=18).
#### 4.2.3 Billijkheid praeter legem
In dit geval vult de rechter lacunes in het recht op basis van billijkheid, zelfs wanneer de wetgever niet expliciet naar billijkheid heeft verwezen [18](#page=18).
> **Voorbeelden:**
> * Artikel 1134 BW, dat stelt dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, biedt ruimte voor de rechter om billijkheidsoverwegingen mee te nemen [19](#page=19).
> * Artikel 1382 BW inzake schadevergoeding voor onrechtmatige daad: Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de rechter de schade *ex aequo et bono* (synoniem voor "naar billijkheid") kan vaststellen indien partijen geen elementen voor een nauwkeurige begroting kunnen verschaffen [19](#page=19).
#### 4.2.4 Billijkheid contra legem
In beginsel mag een rechter een duidelijke wetsbepaling niet terzijde schuiven omdat deze naar zijn oordeel tot onbillijke gevolgen zou leiden. Een toepassing van billijkheid *contra legem* (tegen de wet in) is in het Belgische rechtsbestel in principe niet toegestaan; billijkheid kan geen reden zijn om geschreven recht te negeren [19](#page=19).
---
# De overeenkomst als rechtsbron
Hieronder volgt een studiegidssectie over de overeenkomst als rechtsbron, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. De overeenkomst als rechtsbron
Het onderwerp van de overeenkomst als rechtsbron onderzoekt of overeenkomsten als een bron van recht kunnen worden beschouwd, met aandacht voor hun kracht, relatieve werking en specifieke toepassingen zoals collectieve arbeidsovereenkomsten.
### 5.1 De aard en kracht van de overeenkomst
Er bestaat in de rechtsleer discussie over de vraag of de overeenkomst beschouwd kan worden als een rechtsbron. In private overeenkomsten wordt recht gecreëerd, maar de overeenkomst wordt gezien als een afgeleide rechtsbron. De kracht van de overeenkomst wordt ontleend aan de wet, zoals vastgelegd in artikel 1134, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat stelt: “Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet.”. Dit principe van wilsautonomie, een basisbeginsel van het gemeenrecht, stelt burgers in staat hun rechtsverhoudingen bij overeenkomst te regelen, met de waarde van een wet [20](#page=20).
**Tip:** Artikel 1134 BW benadrukt de bindende kracht van wettig aangegane overeenkomsten, wat de basis vormt voor de contractvrijheid.
### 5.2 De relatieve werking van de overeenkomst
Een overeenkomst heeft geen absolute werking, maar slechts een relatieve werking. Dit principe is terug te vinden in artikel 1165 BW, dat bepaalt: “Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.”. Hieruit volgt dat een overeenkomst enkel de rechten en plichten van de direct betrokken partijen regelt en niet kan worden tegengeworpen aan rechtssubjecten die er geen partij bij zijn [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Als persoon A een koopovereenkomst sluit met persoon B, dan binden enkel A en B zich aan de voorwaarden van die overeenkomst. Persoon C, die geen partij is bij de overeenkomst, kan niet door A of B worden verplicht tot iets op basis van die specifieke overeenkomst.
Een privaatrechtelijke overeenkomst heeft in beginsel geen normatieve werking [20](#page=20).
### 5.3 Uitzondering: collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO)
Een uitzondering op de algemene regel van niet-normatieve werking van privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gevormd door sommige collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO). Een CAO is een akkoord tussen werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties of individuele werkgevers, dat individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers regelt [20](#page=20).
In bepaalde omstandigheden kan een CAO door de Koning bij Koninklijk Besluit (K.B.) algemeen verbindend worden verklaard. Wanneer een CAO algemeen verbindend is verklaard, heeft deze dezelfde rechtskracht als een K.B.. Dit betekent dat er rechten en plichten ontstaan voor personen die de overeenkomst niet hebben ondertekend, en dat de CAO bindend is voor alle betrokken werkgevers en werknemers binnen de werkingssfeer [20](#page=20).
### 5.4 Billijkheid en de uitvoering van overeenkomsten
Artikel 1134 BW bevat de bepaling dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Deze bepaling geeft de rechter ruimte om met de billijkheid rekening te houden [19](#page=19).
Daarnaast bevat artikel 1382 BW de regel inzake de vergoeding voor schade uit onrechtmatige daad. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de rechter de schade *ex aequo et bono* (naar billijkheid) moet vaststellen indien geen van de partijen elementen voor een nauwkeurige begroting verschaft of kan verschaffen [19](#page=19).
#### 5.4.1 Billijkheid *contra legem*
In beginsel mag de rechter een duidelijke wetsbepaling niet terzijde schuiven omdat deze naar zijn oordeel tot onbillijke gevolgen leidt. Er is voor een werking van de billijkheid *contra legem* (tegen de wet in) in beginsel geen plaats in het Belgische rechtsbestel. Billijkheid kan geen excuus zijn om het geschreven recht naast zich neer te leggen [19](#page=19).
---
# Handhaving van de normenhiërarchie
Het handhaven van de hiërarchie van rechtsnormen is essentieel voor een rechtsstaat, waarbij specifieke organen toezien op de naleving van de hiërarchische ordening van wetgeving en besluiten [21](#page=21).
### 6.1 De rol van het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof waakt over de overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de Grondwet [21](#page=21).
#### 6.1.1 Plaats en geschiedenis van het Grondwettelijk Hof
Oorspronkelijk kende België het principe van de "onschendbaarheid van de wet", waarbij men vreesde voor een "gouvernement des juges" en wetten niet getoetst konden worden aan de Grondwet. Met de oprichting van het Arbitragehof in 1980, later herbenoemd tot Grondwettelijk Hof in 2007, werd een mechanisme voor grondwettelijkheidstoetsing ingevoerd. Het Hof bekleedt een eigen, unieke positie in het staatsbestel en maakt geen deel uit van de rechterlijke macht. De organieke regeling is vastgelegd in artikel 142 van de Grondwet en de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 6.1.2 Samenstelling van het Grondwettelijk Hof
Het Hof bestaat uit twaalf rechters, zes Nederlandstalige en zes Franstalige. De helft van de rechters heeft juridische ervaring (magistraat, referendaris, hoogleraar), terwijl de andere helft ervaring heeft als parlementslid. Deze samenstelling beoogt een evenwicht te bewaren tussen juridische expertise en politieke gevoeligheid, en dient als waarborg tegen een "gouvernement des juges". Er is tevens een om en om verdeling van het voorzitterschap tussen een Nederlandstalige en een Franstalige voorzitter [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 6.1.3 Bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof
De bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof kent verschillende facetten [23](#page=23):
##### 6.1.3.1 Toezicht op bevoegdheidsverdelende regels
Het Hof controleert of de wetgever, decreetgever en ordonnantiegever de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat, gemeenschappen en gewesten naleven [23](#page=23).
##### 6.1.3.2 Toezicht op bepaalde artikelen van de Grondwet
Initieel, van 1988 tot 2003, betrof dit toezicht de grondrechten in artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, gerelateerd aan de overdracht van onderwijsbevoegdheden. Het Hof interpreteerde deze artikelen ruim, waardoor ook andere rechten en vrijheden getoetst konden worden. Sinds 2003 is de toetsingsbevoegdheid uitgebreid tot alle artikelen van Titel II ("De Belgen en hun rechten") en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet (wettigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken, gelijkstelling van vreemdelingen). Sinds de Zesde Staatshervorming in 2014 is ook artikel 143, § 1, van de Grondwet (federale loyaliteit) toegevoegd aan de toetsingsmogelijkheden [24](#page=24).
Het Grondwettelijk Hof kan echter nog steeds niet alle artikelen van de Grondwet toetsen. De controlebevoegdheid geldt voor wetskrachtige normen, waaronder bijzondere wetten, gewone wetten, bijzondere decreten, decreten, bijzondere ordonnanties, ordonnanties en bekrachtigde koninklijke besluiten. Gewone koninklijke besluiten vallen onder de bevoegdheid van de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof is niet de enige instantie die schendingen van de Grondwet kan sanctioneren; de gewone rechter en de Raad van State hebben hierin ook een rol, zij het ten aanzien van andere normen [24](#page=24) [25](#page=25).
##### 6.1.3.3 Instrumenten voor de uitoefening van de bevoegdheid
Het Grondwettelijk Hof beschikt over de volgende instrumenten [25](#page=25):
* **Vernietiging:** Dit betekent dat het Hof een wetskrachtige norm met terugwerkende kracht (ex tunc) en tegenover iedereen (erga omnes) uit het rechtsverkeer wegneemt. Om de rechtszekerheid te waarborgen, kan het Hof bepalen dat de gevolgen van de vernietigde bepaling tijdelijk of definitief gehandhaafd blijven. Het beroep tot vernietiging moet in principe binnen zes maanden na bekendmaking worden ingesteld, met een kortere termijn van zestig dagen voor wetten, decreten of ordonnanties die instemming verlenen met een verdrag. Het kan worden ingesteld door de federale ministerraad of een gemeenschaps- of gewestregering, de voorzitter van een parlementaire vergadering (op verzoek van tweederde van de leden), of iedere natuurlijke of rechtspersoon met een voldoende belang [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Schorsing:** In afwachting van een uitspraak over vernietiging, kan het Hof de uitvoering van een norm verbieden indien een ernstig en moeilijk herstelbaar nadeel dreigt. Hiervoor zijn twee voorwaarden vereist: een ernstig middel (een schending die summier onderzoek rechtvaardigt) en de dreiging van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. De vordering tot schorsing moet binnen drie maanden na bekendmaking worden ingediend. Het Hof hanteert strenge criteria voor schorsingsverzoeken vanwege de vergaande gevolgen [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Prejudiciële vraagstelling:** Andere rechters kunnen aan het Grondwettelijk Hof vragen of een wetskrachtige norm in overeenstemming is met de bevoegdheidsverdelende regels of de toetsbare grondwetsartikelen, wanneer dit antwoord noodzakelijk is voor de oplossing van het aanhangige geschil. Het rechtscollege dat de vraag stelde, moet zich schikken naar het arrest van het Grondwettelijk Hof [27](#page=27).
### 6.2 De verhouding hogere rechtsnorm – besluit
Deze verhouding wordt beheerst door het wettigheidsbeginsel en de exceptie van onwettigheid, met de Raad van State als belangrijkste handhavingsinstantie [27](#page=27).
#### 6.2.1 Het wettigheidsbeginsel
In een rechtsstaat zijn overheidsdragers gebonden door het objectief recht. Het wettigheidsbeginsel houdt in dat organen van de uitvoerende macht enkel mogen handelen mits zij daartoe uitdrukkelijk gemachtigd zijn door de Grondwet of een wetskrachtige norm. Op federaal vlak is dit principe afgeleid uit artikel 105 van de Grondwet. Op gemeenschaps- en gewestniveau geldt een equivalent principe via artikel 78 van de Bijzondere Wet Hervorming Instellingen. Het wettigheidsbeginsel vereist dat handelingen van overheidsorganen gesteund moeten zijn op regels van een hogere rang. Tevens moeten hogere rechtsnormen worden geëerbiedigd. Toepassingen hiervan zijn artikel 159 van de Grondwet en artikel 14 van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 6.2.2 De exceptie van onwettigheid
Dit principe, vastgelegd in artikel 159 van de Grondwet, houdt in dat hoven en rechtbanken algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toepassen voor zover ze met de wet overeenstemmen. Onwettigheid wordt hierbij niet rechtstreeks bestreden, maar onrechtstreeks aangevoerd als exceptie voor de gewone rechter in het kader van een concreet geschil. De rechter kan dan besluiten een onwettig besluit buiten toepassing te laten in het betreffende geschil (inter partes), zonder dat het besluit definitief wordt vernietigd. Artikel 159 Gw. wordt ruim geïnterpreteerd en omvat alle overheidsbesluiten [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 6.2.3 De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak
De Raad van State, opgericht in 1946 en ingeschreven in de Grondwet in 1993, is het hoogste administratief rechtscollege en heeft een statuut "sui generis". Hij bestaat uit een afdeling wetgeving en een afdeling bestuursrechtspraak [31](#page=31).
##### 6.2.3.1 De taken van de afdeling wetgeving
De afdeling wetgeving verleent adviezen over voorontwerpen en voorstellen van wetgevende akten en reglementaire besluiten. Dit advies is niet bindend, maar geniet juridisch gezag en onderzoekt de juridisch-technische aspecten, strijdigheid met hogere normen, en interne coherentie [31](#page=31).
##### 6.2.3.2 Het beroep tot nietigverklaring (annulatieberoep wegens machtsoverschrijding)
Dit is het meest geschikte middel om het wettigheidsbeginsel te handhaven en kan gericht worden tegen alle bestuurshandelingen, zowel reglementaire als individuele. Het is een objectief beroep gericht op de naleving van het objectief recht door de overheid. Een vernietigingsarrest heeft "erga omnes"-werking. Vernietigingsgronden omvatten onbevoegdheid, schending van vorm- en procedurevoorschriften, schending van de wet en machtsafwending. De termijn om dit beroep in te stellen bedraagt in beginsel zestig dagen [32](#page=32) [33](#page=33).
##### 6.2.3.3 Het administratief kort geding
Omdat een gewoon beroep bij de Raad van State de uitvoering van een beslissing niet schorst, is er een procedure van administratief kort geding [33](#page=33).
* **Gewone vordering tot schorsing:** De Raad van State kan de tenuitvoerlegging van een bestuurshandeling schorsen indien cumulatief voldaan is aan twee voorwaarden: een ernstig middel (wettigheidskritiek die waarschijnlijk tot vernietiging leidt) en een spoedeisende zaak waarbij de behandeling in de hoofdprocedure te lang zou duren. De Raad houdt hierbij rekening met de belangenafweging, ook van het openbaar belang [34](#page=34).
* **Vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid:** In uitzonderlijke gevallen waar de algemene termijn te lang is, kan een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid worden ingeroepen. Naast een ernstig middel is hierbij een uiterst dringende noodzakelijkheid vereist die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de gewone schorsingsvordering. De procedure is opgezet om binnen enkele uren of dagen uitspraak te doen. Te lang wachten met het instellen van dit beroep kan ontkrachting van het spoedeisende karakter inhouden [35](#page=35).
##### 6.2.3.4 Gevolgen van een vernietigingsarrest van de Raad van State
Een vernietigingsarrest van de Raad van State heeft gezag van gewijsde "erga omnes" en werkt terug tot de dag dat de beslissing werd genomen, waardoor de gehandelde handeling geacht wordt nooit te hebben bestaan [36](#page=36).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gewoonterecht | Rechtsregels die niet zijn vastgelegd in geschreven wetten, maar ontstaan zijn uit langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap, gepaard gaande met de overtuiging dat deze regels juridisch bindend zijn. |
| Materieel element (usus) | Het eerste vereiste voor gewoonterecht; dit omvat een gebruik dat enige tijd bestaat, gekenmerkt door algemeenheid, gelijksoortigheid en bestendigheid, duurzaamheid en openbaarheid. |
| Psychologisch element (opinio iuris, opinio necessitatis) | Het tweede vereiste voor gewoonterecht; dit is de overtuiging van de rechtsonderhorigen dat het naleven van het gebruik een rechtsplicht is, wat het onderscheidt van een louter gebruik. |
| Gebruik | Een feitelijk gedrag in de samenleving dat nog niet gepaard gaat met de overtuiging dat het een juridische plicht is; het is geen formele bron van recht en de rechter is er niet door gebonden. |
| Secundum legem | Een type gewoonte dat de wet aanvult of verklaart; de wetgever verwijst expliciet naar deze gebruiken en de rechter past ze toe, waardoor ze een wettelijk karakter krijgen. |
| Praeter legem | Een type gewoonte dat een aanvullende rechtsbron is voor situaties die niet door de wet worden geregeld; het vult 'leemten' in de wet op. |
| Contra legem | Een type gewoonte dat strijdig is met uitdrukkelijke wettelijke bepalingen; de rechtskracht hiervan is problematisch en hangt af van of de bepaling dwingend dan wel suppletief is. |
| Algemene rechtsbeginselen | Formele, in beginsel ongeschreven bronnen van recht die fundamentele normen vormen, essentieel voor rechtszekerheid en rechtvaardigheid, die door de rechtsleer en rechtspraak worden ‘gevonden’ en soms door de wetgever worden opgenomen in positief recht. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat rechtsregels duidelijk, voorspelbaar en consistent moeten zijn, zodat burgers weten waar zij aan toe zijn en welke gevolgen hun handelingen kunnen hebben. |
| Rechtvaardigheid | Het principe dat er eerlijk en billijk gehandeld dient te worden, waarbij iedereen krijgt wat hem toekomt en onrecht wordt voorkomen. |
| Billijkheid | Een principe dat streeft naar rechtvaardigheid en eerlijkheid in concrete gevallen, met als doel de hardheid van de strikte toepassing van geschreven rechtsregels te milderen. |
| Summum ius, summa iniuria | Een Latijnse uitdrukking die betekent "het hoogste recht, het hoogste onrecht"; het duidt erop dat de strikte toepassing van de wet soms tot onrechtvaardige situaties kan leiden. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij partijen juridisch bindende afspraken maken die, indien wettig aangegaan, voor henzelf "wet" zijn. |
| Wilsautonomie | Een basisbeginsel van het gemeenrecht dat stelt dat partijen de vrijheid hebben om hun rechtsverhoudingen bij overeenkomst te regelen, binnen de grenzen van de wet. |
| Relatieve werking van overeenkomsten | Het principe dat een overeenkomst enkel gevolgen heeft tussen de contracterende partijen en niet bindend is voor derden, tenzij specifiek voorzien. |
| Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) | Een akkoord tussen werknemers- en werkgeversorganisaties dat de individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers regelt; kan algemeen verbindend worden verklaard. |
| Normenhiërarchie | De rangorde van rechtsnormen, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen (bv. Grondwet boven wet, wet boven koninklijk besluit). |
| Grondwettelijk Hof | Een rechtscollege dat toeziet op de naleving van de Grondwet door wetten, decreten en ordonnanties, en op de naleving van bevoegdheidsverdelende regels. |
| Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak) | Het hoogste administratief rechtscollege dat oordeelt over de wettigheid van administratieve besluiten en handelingen, en procedures zoals nietigverklaring en administratief kort geding afhandelt. |
| Wettigheidsbeginsel | Het principe dat de overheid (uitvoerende macht) enkel mag handelen wanneer daartoe gemachtigd door de Grondwet of een hogere rechtsnorm, en dat zij hogere rechtsnormen moet eerbiedigen. |
| Exceptie van onwettigheid | Een middel waarbij een partij in een rechtszaak aanvoert dat een overheidsbesluit (bv. een reglement) onwettig is en daarom buiten toepassing moet blijven, gebaseerd op artikel 159 Gw. |
| Vernietiging (door Grondwettelijk Hof/Raad van State) | Een juridische sanctie waarbij een wet, decreet, ordonnantie of administratief besluit met terugwerkende kracht uit het rechtsverkeer wordt gehaald, omdat het ongrondwettelijk of onwettig is verklaard. |
| Schorsing (door Grondwettelijk Hof/Raad van State) | Een tijdelijke opschorting van de uitvoering van een wet, decreet, ordonnantie of administratief besluit, in afwachting van een definitieve uitspraak, om ernstige en moeilijk te herstellen nadelen te voorkomen. |
| Prejudiciële vraagstelling | Een procedure waarbij een andere rechter aan het Grondwettelijk Hof een vraag stelt over de conformiteit van een wetskrachtige norm met de Grondwet, noodzakelijk voor de oplossing van het aanhangige geschil. |