Cover
立即免费开始 achiel intern.pdf
Summary
# De evolutie van de rechtspositie van de vrouw en handelingsbekwaamheid
Dit onderwerp schetst de historische juridische ontwikkeling van vrouwen, met een specifieke focus op hun handelingsbekwaamheid, vanaf het Romeinse recht tot de moderne tijd [2](#page=2).
### 1.1 Basisbegrippen in het recht
Om de evolutie van de rechtspositie van de vrouw te begrijpen, is het essentieel om enkele basisbegrippen te kennen [2](#page=2).
* **Rechtssubject:** Een juridische entiteit die rechten en plichten kan hebben, dit kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn [2](#page=2).
* **Rechtsobject:** Een juridische entiteit die geen rechten of plichten bezit, maar het voorwerp is van rechten. Dieren vallen hieronder en worden beschouwd als goederen [2](#page=2).
* **Juridische persoonlijkheid:** Dit omvat twee aspecten:
* **Rechtsbekwaamheid:** Het vermogen om titularis te zijn van rechten en plichten [2](#page=2).
* **Handelingsbekwaamheid:** Het vermogen om zelf en zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen door middel van rechtshandelingen [2](#page=2).
### 1.2 Handelingsbekwaamheid van de vrouw doorheen de geschiedenis
Doorheen de geschiedenis hebben ongehuwde vrouwen doorgaans een betere juridische positie gehad dan gehuwde vrouwen. Dit wordt onderstreept door de wetswijziging van 1976, die een einde maakte aan de ongelijke handelingsbekwaamheid binnen het huwelijk [2](#page=2).
#### 1.2.1 De ongehuwde vrouw
De rechtspositie van de ongehuwde vrouw kende verschillende gradaties en beperkingen afhankelijk van de rechtsperiode [3](#page=3).
* **Romeins recht:**
* Vrouwen waren *sui generis* indien zij niet onder het recht van de *pater familias* vielen [3](#page=3).
* Indien zij *alieni generis* waren, hadden zij de bijstand van een voogd nodig om rechtshandelingen te stellen. Dit verdween rond de 3e eeuw, wat duidde op een toenemende juridische gelijkwaardigheid tussen man en vrouw [3](#page=3).
* **Germaans recht en vroege middeleeuwen:**
* Aanvankelijk waren vrouwen volledig handelingsonbekwaam [3](#page=3).
* Tijdens de volksverhuizingen en oorlogen vielen de beperkingen voor ongehuwde vrouwen weg, met name voor weduwen [3](#page=3).
* **Late middeleeuwen en moderne tijden:**
* Beperkingen op handelingsbekwaamheid keerden terug in de vorm van voogdij, maar dit was voornamelijk bedoeld om de ernst van rechtshandelingen aan te tonen [3](#page=3).
* Dit was niet overal van toepassing en soms op eigen verzoek van de vrouw, omdat zij vaak geen opleiding genoot [3](#page=3).
* Het *Senatusconsultum Velleianum* was een senaatsbesluit dat vrouwen beschermde tegen het stellen van rechtshandelingen ten gunste van een derde. Later evolueerde dit naar een absoluut verbod, wat een beperking van de handelingsbekwaamheid inhield [3](#page=3).
* **Franse Revolutie:**
* De beperkingen op handelingsbekwaamheid verdwenen grotendeels in het privaatrecht. Echter, zodra het leenrecht verdween, bleef de ongehuwde vrouw uitgesloten van publieke functies [3](#page=3).
#### 1.2.2 De gehuwde vrouw
De gehuwde vrouw stond historisch gezien onder aanzienlijk meer beperkingen dan haar ongehuwde seksegenoot [4](#page=4).
* **Romeinse tijd:**
* Vrouwen stonden principieel onder de *alii juris* van de echtgenoot, wat betekende dat zij van de macht van de *pater familias* overgingen naar die van de echtgenoot via de *manus* [4](#page=4).
* De *manus* verdween echter relatief snel, waardoor de vrouw hetzelfde statuut kreeg als een ongehuwde vrouw [4](#page=4).
* **Germaanse tijd tot Burgerlijk Wetboek van 1804:**
* **Maritale macht:** De man had het gezag over de vrouw, vergelijkbaar met ouderlijke macht over kinderen. Dit omvatte [4](#page=4):
* Plicht tot gehoorzaamheid van de vrouw, waarbij de man haar kon disciplineren (met uitzondering van dodelijk geweld). Dit weerspiegelde de vrouw als eigendom [4](#page=4).
* Plicht tot samenwonen, waarbij de man de vrouw met geweld kon terughalen [4](#page=4).
* Plicht tot getrouwheid, die voor de vrouw strenger was dan voor de man [4](#page=4).
* De man had ook verplichtingen zoals eerbare behandeling en onderhoud [4](#page=4).
* **Bekwaamheid van de vrouw:** De vrouw was handelingsbekwaam (juridisch in staat om handelingen te stellen), maar niet handelingsbevoegd (had niet de vrijheid om deze handelingen zelfstandig te stellen) [4](#page=4).
* **Uitzonderingen op handelingsonbevoegdheid:** Er waren enkele uitzonderingen, zoals bij krankzinnigheid of afwezigheid van de man, in handelscontext met stilzwijgende toestemming van de man, voor het huishouden, bij scheiding van goederen, bij procedures tegen de man, en ten aanzien van kinderen en huwelijksgoederen. Bij overlijden van de man werd de vrouw bezitter van eigen, gemeenschappelijke en goederen van de man, en kon zij haar goederen terugvorderen. Vaak was instemming of verzaking van de vrouw haar goederen vereist om terugvordering te vermijden [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Franse Revolutie en het Burgerlijk Wetboek van 1804:**
* De Franse Revolutie bracht aanvankelijk meer gelijkheid, maar Napoleon Bonaparte voerde een conservatiever model in met het BW van 1804, dat vrouwen onderdrukte [6](#page=6).
* **Napoleontisch model:**
* **Huwelijks/huishoudelijke verhouding:** De maritale macht bleef bestaan, waarbij de plicht tot getrouwheid voor de man milder werd. De vrouw werd volledig handelingsonbekwaam; handeldrijven was enkel mogelijk met uitdrukkelijke toestemming van de man. Rechtshandelingen ten voordele van het huishouden waren mogelijk bij stilzwijgend mandaat [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Strafrecht:** Het tuchtrecht werd door de familie, dus de man, geregeld. Bestraffing op abortus en milder strafrecht voor verkrachting en gedwongen prostitutie waren kenmerkend [7](#page=7).
* **Sociaal en publiek recht:** Vrouwen hadden nauwelijks rechten in deze domeinen [7](#page=7).
* **Succes van het Napoleontisch model:** Dit succes was te danken aan de "wet van de stilte", het gebrek aan onderwijs voor vrouwen, en het feit dat Napoleon "superslechte" dingen aanpaste om protest te vermijden. De theorie van het huishoudelijk mandaat bood enige soepelheid voor rechtshandelingen ten voordele van het huishouden [7](#page=7).
* Pogingen tot afschaffing van het Napoleontisch recht door figuren als Laurent en Marie Poppelin faalden. Laurent pleitte voor gelijkheid en geen maritale macht. Marie Poppelin, de eerste vrouw met een diploma in de rechten, werd de toegang tot de balie geweigerd, wat de rol van vooroordelen in de rechtspraak blootlegde. Dit stimuleerde het feminisme [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Vooruitgang in de 20e en 21e eeuw
De periode na WO I bracht significante, maar soms inconsistente, verbeteringen in de rechtspositie van de vrouw [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Interbellum:**
* Vrouwen kregen actief stemrecht voor de gemeenteraad en passief stemrecht voor het parlement [8](#page=8).
* Ze mochten advocaat worden en toegang krijgen tot handelsrechtbanken [8](#page=8).
* De mogelijkheid tot verzet tegen het bestuur van de man voor de rechtbank werd ingevoerd [9](#page=9).
* Ondanks deze vooruitgang bleven er inconsequenties, zoals de noodzaak voor vrouwen om huwelijken te vermijden om onder de maritale macht uit te komen [9](#page=9).
* **Na WO II:**
* Algemeen vrouwenstemrecht werd ingevoerd, samen met toegang tot algemene juridische beroepen [9](#page=9).
* Echter, de maritale macht en handelingsonbekwaamheid bleven bestaan [9](#page=9).
* Sociaal recht bleef vrouwen benadelen, wat leidde tot werkloosheid en lagere lonen dan mannen. Dit creëerde een beeld van de "thuisblijvende vrouw" in de jaren '50 [9](#page=9).
* **Doorbraak rond de jaren '70:**
* Het **Burgerlijk Recht van 1958** schafte de maritale macht af, maar de vrouw bleef handelingsonbevoegd [9](#page=9).
* In **1974** kreeg de vrouw ook de ouderlijke macht [9](#page=9).
* De wet van **1976** schafte de ongelijke handelingsbekwaamheid binnen het huwelijk tussen man en vrouw af, wat een cruciaal keerpunt betekende in de juridische gelijkheid [2](#page=2) [9](#page=9).
---
# De ontwikkeling van familierechtelijke concepten
Hier is een samenvatting van de ontwikkeling van familierechtelijke concepten, gebaseerd op de verstrekte documenten:
## 2. De ontwikkeling van familierechtelijke concepten
Dit thema onderzoekt de evolutie van kernconcepten binnen het familierecht, zoals het begrip familie, vaderlijke/ouderlijke macht, voogdij en adoptie, en hoe deze door de geschiedenis heen zijn gevormd door verschillende juridische tradities [11](#page=11).
### 2.1 Het begrip familie
Het begrip 'familie' werd pas in 1987 als afzonderlijk begrip in het Burgerlijk Wetboek (BW) geïntroduceerd. Voorheen kwam het niet afzonderlijk voor en ontbrak een juridische definitie, waardoor men zich moest richten op sociologische definities. Deze definities schetsen familie vaak als verwanten, wat hulp kan bieden bij het definiëren van gezinnen of uitgebreide families (clans). Ondanks het ontbreken van een specifieke juridische definitie, bestond er wel een familierechtbank [11](#page=11).
Er bestaan verschillende soorten verwantschap: bloedverwanten (met een gemeenschappelijke voorouder) en aanverwantschap (door huwelijk, adoptie, of zoals bij de Romeinen, agnaten) [11](#page=11).
#### 2.1.1 Romeins recht: de patria potestas
In het Romeinse recht had de oudste man in het huishouden, de *pater familias*, de *patria potestas* (vaderlijke macht). Deze macht gold over alle wettige afstammelingen in de mannelijke lijn die zelf Romeinen waren. Dit omvatte dus ook kinderen en kleinkinderen. De macht hield op te bestaan indien een vrouw deel uitmaakte van de afstammingslijn of indien een kind een andere nationaliteit kreeg. De verwantschap via de *patria potestas* werd gezien als de mannelijke lijn, wat overeenkomt met het huidige concept van agnaten [11](#page=11).
#### 2.1.2 Ons oude recht
In het oude recht bestond adoptie niet, omdat de kerk dit verbood met het oog op de erfopvolging naar de kerk. Wel bestond er spirituele verwantschap, bijvoorbeeld met een meter of peter [12](#page=12).
### 2.2 Soorten verwanten en graden
Verwantschap kan worden ingedeeld in een rechte lijn (afstammelingen en ascendenten) en een zijlijn (collateralen, zoals broers en zussen). De graad van verwantschap wordt op twee verschillende systemen berekend [12](#page=12):
* **Romeins (huidig) systeem:**
* **Rechte lijn:** Het aantal geboortes om de persoon te bereiken. (bv. grootouder = graad 2, vader = graad 1) [12](#page=12).
* **Zijlijn:** Het aantal geboortes tot de gemeenschappelijke voorouder per persoon optellen. (bv. zussen = 1+1 = graad 2; tante = 2+1 = graad 3; neef = 1+2 = graad 3) [12](#page=12).
* **Canonieke systeem:**
* **Rechte lijn:** Gelijk aan het Romeinse systeem [12](#page=12).
* **Zijlijn:** Het grootste aantal geboortes tot de gemeenschappelijke voorouder per persoon nemen. (bv. jij en je tante = graad 2, omdat dit het hoogste aantal is van 1 (jou) of 2 (tante tot voorouder)) [12](#page=12).
De graad van verwantschap bepaalde tot welke graad men mocht trouwen of erven [13](#page=13).
| Periode | Trouwen (RS) | Erven (RS) | Trouwen (CS) | Erven (CS) |
| :---------------- | :----------- | :--------- | :----------- | :--------- |
| Romeinen | Graad 7 | Graad 7 | - | - |
| Vroege Middeleeuwen | Graad 7 | Graad 4 | Graad 4 | Graad 7 |
| Begin 13e E | Graad 4 | Graad 7 | Graad 7 | Graad 4 |
| Napoleon | Graad 4 | Graad 12 | - | - | .
| Vanaf 1919 | Graad 4 | Graad 4 | - | - |
### 2.3 Het huwelijk
Het huwelijk wordt gedefinieerd als een plechtig contract waarbij twee personen toetreden om een wettige instelling te vormen. Wilsovereenstemming ('het ja-woord') is vereist voor totstandkoming, en voor geldigheid moet dit voor een ambtenaar in het gemeentehuis gebeuren [13](#page=13).
#### 2.3.1 Historische ontwikkeling van het huwelijk
* **Romeinen:** Het huwelijk was primair een sociaal gegeven met mogelijke juridische gevolgen [13](#page=13).
* **Germanen:** Aanvankelijk bestond er een roofhuwelijk, later evolueerde dit naar een koophuwelijk (een contract tussen families, met een bruidegom die een zak geld aan de vader gaf) en een tweederangshuwelijk (*friedelehe*), waarbij een vrouw van lagere stand trouwde met een man van hogere stand [14](#page=14).
* **Kerkelijk huwelijk:** Vanaf de 9e eeuw drongen kerkelijke opvattingen door, en de kerk kreeg inspraak. Voor het concilie van Trente bestond er discussie over of wederzijdse overeenstemming (*verba de presenti*) of de bijslaap (*copula carnalis*) de geldigheid bepaalde. De pauselijke brief *Veniens ad nos* bepaalde dat *verba de presenti* volstond, maar dat het huwelijk nog ontbonden kon worden zonder seksuele consummatie [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Grondvereisten:** Huwelijksbeletsels zoals onbekwaamheid (leeftijd, impotentie), gebrekkige toestemming (dwaling, geweld, bedrog) en incest konden leiden tot nietigverklaring van het huwelijk. De afwezigheid van toestemming van de ouders leidde echter niet tot nietigverklaring [15](#page=15).
* **Vormvereisten:** Kerkbannen (aankondiging) en het huwelijk *in facie ecclesiae* (voor de kerk met getuigen) waren vormvereisten; niet-naleving leidde tot een boete, niet tot nietigheid [15](#page=15).
* **Kerkelijke huwelijksleer na Trente:** Het huwelijk vereiste drie kerkbannen, moest voor de parochiepriester en twee getuigen plaatsvinden, en geregistreerd worden. Het huwelijk bleef in handen van de echtgenoten zelf [16](#page=16).
* **Verzet van familie en overheid:** De familie kon de geldigheid van een huwelijk zonder hun toestemming niet aanvechten, maar wel strafrechtelijke en erfrechtelijke sancties nemen. De overheid greep marginaal in [16](#page=16).
* **Verlichting:** De invloed van de kerk nam af, en het burgerlijk huwelijk werd ingevoerd. Het Edict van Jozef II in 1784 bepaalde dat burgerlijke rechtbanken bevoegd waren voor huwelijksgeschillen [16](#page=16).
* **Franse Revolutie:** Het burgerlijk huwelijk moest voor het gemeentehuis plaatsvinden, en het verzet van de familie verdween [17](#page=17).
* **Napoleontisch BW:** Het burgerlijk huwelijk moest het kerkelijk huwelijk voorafgaan. Ouders hadden tot op zekere leeftijd inspraak, met mogelijkheden voor oudere kinderen om een akte van eerbied te laten opstellen [17](#page=17) .
* **Heden:** Het huwelijk is een plechtig contract met als voorwaarden wilsovereenstemming en een formele voltrekking voor een ambtenaar [13](#page=13).
### 2.4 Echtscheiding
#### 2.4.1 Romeinen en Germanen
Bij de Romeinen was echtscheiding een feitelijk gegeven in onderlinge toestemming, waarbij rechtbanken niet tussenkwamen. Bij de Germanen kon enkel de man zich beroepen op echtscheiding, vaak met het risico op een vete van de familie van de vrouw [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.4.2 De Kerk
De vroege kerk was onduidelijk over echtscheiding, maar Augustinus (5e eeuw) verwoordde de opvatting van de kerk als een onverbreekbaar sacrament. Vanaf de 12e eeuw werd de onontbindbaarheid van het huwelijk definitief doorgevoerd, ook voor vorsten. Om het echtscheidingsverbod te omzeilen, werden methoden zoals gebrekkige bewijzen van huwelijkssluiting, claims van onvolmaakte consummatie, of het ontdekken van een huwelijksbeletsel gebruikt [18](#page=18).
* **Substituut voor echtscheiding:** *Separatio quoad torum et mensam* (scheiding van tafel en bed) waarbij het echtpaar apart ging wonen, maar wettelijk getrouwd bleef. *Separatio quoad bonam et habitionem* betekende het einde van het gemeenschappelijke leven en een scheiding van goederen, maar de echtelijke plichten bleven bestaan. Hiervoor was toestemming van de kerkelijke rechter nodig, die eerst probeerde te verzoenen [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 2.4.3 Franse Revolutie en Napoleontisch BW
De Franse Revolutie promootte echtscheiding met soepele wetgeving. Het Napoleontisch BW van 1804 behield het begrip echtscheiding, maar met veel inperkingen en de terugkeer van de scheiding van tafel en bed. Echtscheiding was mogelijk op eenzijdig verzoek (bv. overspel, gewelddaden) of op grond van onderlinge toestemming, wat strenge procedures kende [19](#page=19).
#### 2.4.4 Ontwikkelingen vanaf 1804 tot heden
Vanaf de jaren 30' werd de wetgeving versoepeld door gewijzigde sociale opvattingen, het besef dat procedures niet hielpen, en de emancipatie van de vrouw. In 2007 werden de gronden van echtscheiding vereenvoudigd tot echtscheiding op grond van onderlinge toestemming (EOT) en echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO). Het onderhoudsuitkering wordt nu gericht op behoeftigheid en niet meer op de duur van het huwelijk [19](#page=19) [20](#page=20).
### 2.5 Handelingsbekwaamheid van het kind
#### 2.5.1 Meerderjarigheidsleeftijd door de geschiedenis heen
* **Romeinen:** Meerderjarigheid was gekoppeld aan geslachtsrijpheid (12 jaar voor vrouwen, 14 jaar voor mannen) indien men *sui iuris* was (niet onder *patria potestas*). Indien men *alieni iuris* was, eindigde de macht van de *pater familias* pas bij diens overlijden of door uitdrukkelijke emancipatie [20](#page=20).
* **Ons oude recht:** Meerderjarigheid was 15 jaar voor mannen en 12 jaar voor vrouwen, waarna de voogdij eindigde. Emancipatie was niet mogelijk, maar bepaalde functies konden een emanciperende werking hebben [21](#page=21).
* **BW 1804:** De meerderjarigheid werd vastgesteld op 21 jaar, wat een einde maakte aan de vaderlijke macht, hoewel de onderhoudsverplichting bleef bestaan [21](#page=21).
* **Later:** In de jaren '60 werd de leeftijd verlaagd naar 18 jaar als gevolg van incongruenties zoals militaire dienstplicht versus stemrecht. Vanaf 12 jaar hebben kinderen een hoorrecht in procedures die hen aangaan. In 2022 werd voor EU-verkiezingen een stemrecht vanaf 16 jaar ingevoerd [21](#page=21) [22](#page=22).
### 2.6 Afstamming
#### 2.6.1 Romeinen en ons oude recht
In het Romeinse recht was afstamming primair van belang voor de *patria potestas*, enkel voor wettige kinderen uit een geldig huwelijk. Onrechtmatige kinderen konden zich wel laten wettigen bij de keizer. In het oude recht was het concept van 'wettig kind' gebaseerd op het huwelijk van de moeder op het moment van de verwekking of geboorte (*Pater est quem nuptiae demonstrant*). De theorie van het putatief huwelijk, door canonisten ontwikkeld, kon een kind uit een ongeldig verklaard huwelijk wettigen [22](#page=22).
* **Legitimatie van bastaarden:** Gewone bastaarden konden via het huwelijk van de ouders (legitimatio per subsequens matrimonium) of via een rescript van de vorst (of paus) worden gewettigd [23](#page=23).
* **Gevolgen van natuurlijke afstamming:** Buiten het burgerlijk recht kon dit leiden tot uitsluiting van openbare ambten of priesterschap. Binnen het burgerlijk recht had dit geen vaderlijke macht tot gevolg en konden bastaarden niet erven van de vader, tenzij ze wettelijk erkend waren (en dan nog minder dan wettige kinderen) [23](#page=23).
#### 2.6.2 Redenen voor discriminatie
Discriminatie van bastaarden had morele redenen (het beschermen van het huwelijk en het vermijden van losbandigheid) en wereldlijke redenen (het vermijden van betwistingen over erfenissen, machtsvertoon en het beschermen van belangen van wettige kinderen). Vanaf de 12e eeuw nam de discriminatie toe, en sociale verschillen speelden een rol [23](#page=23).
#### 2.6.3 Franse Revolutie en Burgerlijk Wetboek 1804
De Franse Revolutie schafte de discriminatie van bastaarden af, maar voerde geen erkenningsdwang in. Het Burgerlijk Wetboek van 1804 voerde echter weer burgerrechtelijke discriminatie in, waarbij natuurlijke kinderen niet konden erven van de vader of moeder, tenzij wettelijk erkend en zelfs dan minder dan wettige kinderen. Dit bleef zo tot het arrest Marckx waarna in 1987 een wet kwam die de discriminatie afschafte en het vaststellen van vaderschap vergemakkelijkte [24](#page=24).
### 2.7 Adoptie
Adoptie is een kunstmatige vorm van afstamming, waarbij de adoptant oorspronkelijk uit egoïsme handelde om het uitsterven van de familia te vermijden [25](#page=25).
#### 2.7.1 Romeins recht
Er bestonden twee vormen van adoptie:
* ***Adrogatio***: Adoptie van een persoon die niet onder een *patria potestas* stond. De gehele volk moest toestemming geven [25](#page=25).
* ***Adoptio***: Adoptie van een persoon die wel onder een *patria potestas* stond, waarbij de banden met de oorspronkelijke familie verdwenen [25](#page=25).
Er was ook een onderscheid tussen:
* **Volle adoptie:** Banden met de oorspronkelijke familie verdwenen [25](#page=25).
* **Gewone adoptie:** Oorspronkelijke banden bleven behouden, maar men kon niet erven van de verwant van de adoptant [25](#page=25).
#### 2.7.2 Ons oude recht
Adoptie bestond niet, om te voorkomen dat de erfenis naar de vorst of kerk ging [25](#page=25).
#### 2.7.3 BW 1804
Adoptie werd opnieuw ingevoerd, met de nadruk op het belang van de adoptant (kinderloos, 50+, of als redding na het redden van iemands leven). De geadopteerde moest meerderjarig zijn [25](#page=25).
#### 2.7.4 Vanaf 1940 tot heden
Vanaf 1940 mochten minderjarigen geadopteerd worden, met het tweeledige doel de rechten van ouders op kinderen en kinderen op ouders te waarborgen. Het belang van het kind kwam steeds meer centraal te staan. In 2006 werd adoptie door holebikoppels mogelijk gemaakt. Heden ten dage leunt adoptie sterk aan bij het Romeinse recht en kan een adoptant minderjarig zijn [26](#page=26).
### 2.8 Vaderlijke/ouderlijke macht/gezag
Er is een onderscheid tussen macht (belang van de ouders voorop) en gezag (belang van het kind voorop) [26](#page=26).
#### 2.8.1 Romeinse *patria potestas*
De *patria potestas* was de macht van een Romeinse man over zijn wettige afstammelingen in de mannelijke lijn die zelf Romeinen waren. Deze macht was patriarchaal en gold voor de *pater familias*, *filius familias*, *filia familias*, en echtgenotes onder *manus*. De voorwaarden waren: de *pater familias* moest een Romeinse man zijn, de afstammelingen wettig, Romeins, en in een mannelijke lijn (zonder vrouwen tussen de *pater familias* en de afstammeling). De inhoud van de *patria potestas* omvatte onbeperkte macht over personen (leven, doden, vervreemden) en goederen [26](#page=26) [27](#page=27).
De *patria potestas* werd gerelativeerd door het overlijden van de *pater familias*, het concept van *peculium* (beheer van een deel van het vermogen door de zoon), en het *Senatusconsultum Macedonianum* (verbod op geld lenen aan zonen zonder toestemming van de *pater familias*) [27](#page=27).
#### 2.8.2 Ons oude recht
De vaderlijke macht werd uitgeoefend door de vader, en na zijn overlijden kon de moeder deze uitoefenen. In Vlaanderen bestond ouderlijke macht, waarbij beide ouders de macht uitoefenden. Er was geen nationaliteitsvereiste, maar het kind moest wel wettig zijn. De macht was verminderd onder invloed van het christendom en omvatte plichten (leven respecteren, voeden, kleden, opvoeden, schade vergoeden) en rechten (tuchtingsrecht, beroepskeuze, verzet tegen huwelijk, recht op inkomsten van goederen kinderen) [28](#page=28).
#### 2.8.3 BW 1804 en latere evoluties
Het BW 1804 erkende enkel de vaderlijke macht, wat in Vlaanderen als een achteruitgang werd gezien. De vaderlijke macht was ruim en omvatte tuchtingsrecht en opsluiting. Na 1804 evolueerde dit naar ouderlijke macht en co-ouderschap. De macht van ouders werd ingeperkt met de oprichting van jeugdrechtbanken het verbod op slaan van kinderen, en de invoering van het belang van het kind. In 1987 werd de term 'macht' veranderd naar 'gezag'. Sinds 2001 is voor belangrijke rechtshandelingen toestemming van de vrederechter vereist [29](#page=29) [30](#page=30).
### 2.9 Voogdij
Voogdij is een beschermingsmaatregel voor een kind dat één of beide ouders heeft verloren [30](#page=30).
#### 2.9.1 Romeins recht
Voogdij was een mechanisme tot bescherming van een *sui iuris* persoon die onvolwassen was (*pupil*), waarbij een voogd zijn persoon en goederen hoedde. De voorwaarden waren onvolwassenheid (mannen < 14 jaar, vrouwen < 12 jaar) en *sui iuris* zijn. De voogdij werd uitgeoefend door de dichtste erfgenaam van het kind. Er bestonden testamentaire, wettelijke en datieve voogdij. Een vrouw kon aanvankelijk geen voogd zijn. Er was een gevaar dat de voogd, als naaste erfgenaam, het kind zou proberen te doden. Afhankelijk van de leeftijd (*infantes* of *infantia maiores*) waren de pupillen volledig of gedeeltelijk handelingsonbekwaam [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.9.2 Naast de voogdij: curatele
Na de leeftijd van meerderjarigheid (14/12 jaar) maar vóór 25 jaar (*minderjarige*) eindigde de voogdij, maar door de *lex Laetoria* die mensen beschermde tegen misbruik van handelingsbekwaamheid, werd het stellen van rechtshandelingen moeilijk. Dit leidde ertoe dat alle minderjarigen een curator nodig hadden, wiens taak vergelijkbaar was met die van een voogd [32](#page=32).
#### 2.9.3 Ons oude recht
Bij het overlijden van de vader opende de gemene voogdij. De voogd had een beperkte macht en diende de goederen van de pupil te investeren. Er was controle door familieleden en lokale autoriteiten. Voor halfwezen bestond de *houdenisse*, waarbij de overlevende ouder niet gecontroleerd werd [33](#page=33).
#### 2.9.4 BW 1804 en de Voogdijwet 2001
Het BW 1804 kende de voogdij door de overlevende ouder, met controle door een toeziende voogd en de familieraad/rechter. Door maatschappelijke veranderingen, zoals eenoudergezinnen en meer bescherming voor minderjarigen, nam het nut van de traditionele voogdij af. De Voogdijwet van 2001 bepaalde dat voogdij enkel nog geldt bij overlijden van beide ouders, altijd datief, en geweigerd kan worden [33](#page=33).
---
# De geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen, opgesteld volgens de aangegeven instructies:
## 3 De geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen
Dit onderwerp analyseert de evolutie van zakelijke rechten, waaronder eigendom, bezit en detentie, vanaf het Romeinse recht tot aan het huidige Belgische recht, met focus op de ontwikkeling van deze concepten en hun historische context.
### 3.1 Inleidende basisbegrippen
Hedendaagse goederenrechtelijke begrippen zijn niet langer gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek van 1804, maar op het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW). Het is belangrijk op te merken dat de benamingen die nu gebruikt worden anachronismen kunnen zijn, wat betekent dat ze niet exact overeenkwamen met de terminologie uit de betreffende historische periodes. In het huidige Boek 3 van het BW wordt gesproken over algemeen goederenrecht, terwijl in het BW van 1804 de nadruk lag op zakelijk recht en 'goederenrecht' niet bestond in het Romeinse recht. De regels vereisen modernisering om aan te sluiten bij de hedendaagse tijd [34](#page=34).
Het vermogensrecht verschilt van het familierecht. Het familierecht wordt gekenmerkt door weinig tot geen invloed van het Romeinse recht en omvat extra-patrimoniale rechten, die niet in geld waardeerbaar zijn. Het vermogensrecht daarentegen kent veel invloed van het Romeinse recht en omvat patrimoniale rechten, die wel in geld waardeerbaar zijn [34](#page=34).
Een **patrimonium** omvat het geheel van patrimoniale rechten en op geld waardeerbare verplichtingen (schulden). Het vermogen van een persoon is de juridische algemeenheid die het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat [3.35 BW. Een **goed** zijn alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening [3.41 BW [34](#page=34).
De patrimoniale rechten kunnen worden ingedeeld in intellectuele rechten (niet behandeld in dit onderdeel) en vorderingsrechten en zakelijke rechten [34](#page=34).
* **Vorderingsrechten**: U heeft recht op een prestatie van een andere persoon. Dit zal besproken worden in het verbintenissenrecht [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Zakelijke rechten**: Deze geven een onmiddellijke heerschappij over een bepaald goed zonder tussenkomst van een andere persoon. U hoeft geen toestemming van een ander nodig te hebben om uw goed vast te houden [35](#page=35).
**Zaken** zijn voorwerpen die vatbaar of niet vatbaar zijn voor toe-eigening. **Goederen** zijn zaken die vatbaar zijn voor toe-eigening; *res communes* vallen hier buiten. Goederen kunnen lichamelijk of onlichamelijk zijn (bijvoorbeeld een recht op schuldvordering). In de context van dit onderdeel zal de term **goederen** aangeduid worden met de term **zaken** [35](#page=35).
Zakelijke rechten kennen twee onderscheidingen:
1. **Eigendomsrecht versus andere zakelijke rechten**:
* **Eigendomsrecht**: U kunt alles doen met uw eigendom, tenzij het verboden is [35](#page=35).
* **Andere zakelijke rechten**: Hiermee beschikt u niet over de volheid van bevoegdheid. Dit zijn zakelijke genotsrechten en zakelijke zekerheden [35](#page=35).
2. **Zakelijke genotsrechten versus zakelijke zekerheden**:
* **Zakelijke genotsrechten**: Deze geven het recht om gebruik te maken van of genot te hebben van het goed. Voorbeelden zijn erfdienstbaarheden, het recht van vruchtgebruik, erfpacht en opstal [35](#page=35).
* **Zakelijke zekerheden**: Deze geven geen recht om met het goed zelf iets te doen, maar wel het recht op gedwongen verkoop. Een voorbeeld is het pandrecht of hypotheek, waarbij een bankier bij wanbetaling onmiddellijk kan teruggrijpen naar de verkoop van een onroerend goed [35](#page=35).
### 3.2 De principes van zakelijke rechten
Zakelijke rechten zijn onderworpen aan het **numerus-claususbeginsel** [art. 3.3, lid 1 BW. Dit betekent dat zakelijke rechten door de wetgever zijn vastgelegd en u zelf geen nieuw zakelijk recht kunt creëren. Een ander kenmerk is het **volgrecht** bij zakelijke rechten. Dit houdt in dat uw zakelijk recht blijft bestaan, zelfs als het goed gestolen wordt of doorverkocht wordt aan een derde. Bij zakelijke rechten geldt ook een **voorkeurrecht** [art. 3.36 BW. Dit betekent dat er geen pondsgewijze verdeling van schulden plaatsvindt, maar dat de schuldeiser een voorkeursrecht heeft [36](#page=36).
### 3.3 Verschil tussen Romeins en hedendaags zakenrecht
| Kenmerk | Romeins Recht | Hedendaags Recht |
| :----------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Focus** | Werken met *actiones* (toegang tot een rechter); geloofden niet in theoretische rechten, wel in concrete acties. | Werken met subjectieve rechten ('heb ik belang'); subjectieve rechten worden erkend. | [36](#page=36).
| **Indeling rechten** | Geen onderscheid tussen personen- en familierecht enerzijds, en procesrecht en vermogensrecht anderzijds. Geen specifieke positie voor dieren, wel voor slaven. | Wel onderscheid tussen personen- en familierecht enerzijds, en vermogensrecht anderzijds. Intellectuele eigendomsrechten vallen onder vermogensrecht. | [36](#page=36).
| **Indeling zakelijke rechten** | Zakelijke rechten op goederen vs. zakelijke rechten op zaken; geen verder onderscheid. | Verdere onderscheid (opdeling tussen verschillende zakelijke rechten). | [36](#page=36).
| **Numerus-claususbeginsel** | De *praetor* beslist. | De wetgever beslist. | [36](#page=36).
| **Volgrecht & Voorkeurrecht** | Altijd voorkeurrecht en volgrecht. | Geldt voor zakelijke rechten. | [36](#page=36).
#### 3.3.1 *Actio in rem* en *actio in personam*
Het woord *actio* betekent niet dat men het recht heeft, maar dat de rechter zal uitmaken of men het heeft; het duidt op een bewering van recht [37](#page=37).
* ***Actio in rem***: Betreft een zaak en is tegenwerpelijk aan derden (iedereen). Dit stemt overeen met het huidige begrip zakelijk recht [37](#page=37).
* ***Actio in personam***: Betreft een persoon en is tegenwerpelijk aan de tegenpartij. Een band met de tegenpartij is vereist (bv. een contract). Dit stemt overeen met het huidige begrip vorderingsrecht [37](#page=37).
#### 3.3.2 Soorten zaken
* ***In commercium – extra commercium***: Zaken die in de handel zijn versus zaken die buiten de handel zijn (bv. illegale drugs) [37](#page=37).
* ***Res mancipi – res nec mancipi***:
* *Res mancipi*: Zaken waarvoor de *mancipatio* vereist was, zoals grond, gebouwen en vee in het primitieve Rome. Problemen ontstonden bij kamelen, olifanten en gronden buiten Italië. De *mancipatio* was een speciale procedure voor overdracht van deze zaken en heeft ons recht niet beïnvloed [37](#page=37).
* *Res nec mancipi*: Zaken waarvoor geen *mancipatio* vereist was [37](#page=37).
* ***Mobilis – immobilis***: Roerende zaken (verplaatsbaar) versus onroerende zaken (niet verplaatsbaar). Dit was eerder een praktisch gegeven zonder veel invloed op ons recht. Wel invloedrijk waren de gewoonrechtelijke termen uit de Middeleeuwen: *erve* (jaarlijks inkomen) en *cateyle* (niet jaarlijks inkomen) [37](#page=37).
* ***Vervangbaar – niet vervangbaar***: Soortzaken (*genus*-zaken) die gemakkelijk vervangen kunnen worden, versus geïndividualiseerde zaken (*species*-zaken) [38](#page=38).
* ***Hoofdzaak – bijzaak – delen***:
* **Hoofdzaak** (*principale*): De zaak zelf [38](#page=38).
* **Bijzaak** (*accessorius*): Hoort bij een hoofdzaak, maar kan er los van bestaan [38](#page=38).
* **Deel**: Een essentieel onderdeel van een zaak (*principale*). Het adagium "De bijzaak volgt de hoofdzaak – *accessorium sequitur principale*" geldt hier [38](#page=38).
* **Vruchten**: Burgerlijk (bv. huurinkomsten, interesten) en natuurlijk (bv. appels) [38](#page=38).
#### 3.3.3 De Middeleeuwen en het *ius ad rem*
In de Middeleeuwen kwam het concept *ius ad rem (obtinendam)* op, wat een recht op de levering van een leen was en een vorderingsrecht betrof dat betrekking had op een goed. Dit kan worden beschouwd als een deelcategorie van vorderingsrechten of *ius in personam* [38](#page=38).
#### 3.3.4 BW 1804 vs. BBW
In het BW van 1804 lag de nadruk op onroerende goederen, in tegenstelling tot het huidige BBW waar de nadruk op roerende goederen ligt. Sommige zaken werden onroerend door incorporatie, zoals een beeld dat aan een huis wordt gehecht [38](#page=38).
### 3.4 De evolutie van eigendom, bezit & detentie
#### 3.4.1 Begrippen
* **Eigendom**: Het recht waarbij men volheid van bevoegdheid heeft, tenzij het verboden is. Bij schending van dit (subjectief) recht kan men naar de rechter stappen. Bezit kan gebruikt worden om eigendom te bewijzen [39](#page=39).
* **Bezit**: Omvat twee componenten: de feitelijke macht (*corpus*) en de schijn van eigendom dat het de bezitter toebehoort (*animus*) [39](#page=39).
* **Detentie**: Het louter feit dat men iets onder zich heeft, zonder de intentie (*animus*) bezitter te worden [39](#page=39).
#### 3.4.2 Ontwikkeling van *possessio* en *dominium*
* **Primitieve situatie **: Geen onderscheid tussen eigendom, bezit en detentie, wat gevaar voor anarchie inhield [1](#page=1) [39](#page=39).
* **Vroege Rome: het *usus* tegenover het feit **: *Usus* betekende hier genotsrecht en de mogelijkheid om naar de rechter te stappen. Dit verdween naar de achtergrond door de opkomst van *possessio* en *dominium* [2](#page=2) [39](#page=39).
* **Ontwikkelde Rome ** [3](#page=3):
* ***Dominium***: Vloeide voort uit de onbepaalde vorm van *usus*. Dit gaf de mogelijkheid om alles te doen tenzij het verboden is. De *usus* met *actio* (*revindicatio*) werd later *dominium*. *Dominium* staat los van detentie [39](#page=39) [40](#page=40).
* ***Possessio***: Ontstond oorspronkelijk uit het gebruik van staatsgronden, beschermd door de *praetor* via *interdicten*. Later werd dit uitgebreid tot personen met een lagere *usus* en andere goederen. *Possessio* is het feitelijk bezit van een zaak (goed) en biedt bescherming via *interdicten* [40](#page=40).
* ***Interdict***: Een speciaal praetoriaans rechtsmiddel (bevel/verbod van de *praetor*) [40](#page=40).
| Rome | Huidig Recht |
| :----------------------------------------- | :----------------------------------------- |
| *Dominium* = *actio* bij de *praetor* | Eigendom = recht |
| *Possessio* = *interdict* bij de *praetor* | Bezit = feit met schijn van recht |
| Detentie = niets bij de *praetor* | Detentie = louter feit |
#### 3.4.3 Voordelen van drie begrippen ten opzichte van twee
Bezit lijkt overbodig omdat men ofwel eigenaar is en bezit heeft, ofwel geen eigenaar is. Bezit biedt echter oplossingen voor problemen met *dominium* en detentie. Het kan leiden tot eigendom door de materieelrechtelijke functie van bezit. De politionele functie zorgt voor snelle bescherming van bezit. De processuele functie maakt het bewijs makkelijker: de betwister van eigendom moet zijn eigen eigendom bewijzen; zonder dat bewijs wint de bezitter [41](#page=41).
#### 3.4.4 *Dominium*
*Dominium* werd beschreven als een absoluut, exclusief, algemeen, voortdurend zakelijk recht, onderhevig aan beperkingen, en aanvankelijk enkel toekomend aan Romeinse burgers op gronden in Italië of andere zaken. De Romeinen onderscheidden vijf soorten eigendom: provinciale eigendom, *peregrine* eigendom, *dominium* met *revindicatio*, praetorische eigendom en bonitarische eigendom [42](#page=42).
#### 3.4.5 *Possessio*
*Possessio* komt grotendeels overeen met ons hedendaagse begrip bezit, met twee elementen: feitelijke macht (*corpus*) en schijn van eigendom (*animus*). De rol van *animus* in het Romeinse recht was bewijsfunctie, terwijl het bij ons dient om onderscheid te maken met detentie. Bij de Romeinen kon men enkel bezit hebben op zaken, bij ons ook op rechten [43](#page=43).
#### 3.4.6 De na-klassieke en Justiniaanse periode
In de na-klassieke periode vervaagde het onderscheid tussen *dominium* en *possessio*, waardoor enkel nog detentie en een vorm van *usus* bestonden. De Justiniaanse periode kende, vooral in het Oosten, een verdere uitbreiding van de begrippen [44](#page=44).
#### 3.4.7 Germanen
Bij de Germanen bestond **saisine** (een recht) en detentie (een louter feit). Nadelen van saisine waren de moeilijke bewijsvoering. De kerk introduceerde het begrip bezit opnieuw vanwege de voordelen ervan. Overblijfselen van saisine in ons recht zijn te vinden in bezitsvoortzetting, zoals bij de automatische verkrijging van een erfenis door erfgenamen [44](#page=44).
#### 3.4.8 *Ius commune*
De terugkeer van het bezit was een reactie op de nadelen van saisine, met name de moeilijke bewijsvoering. Dit leidde tot het nemen van het recht in eigen handen. De kerk bevorderde het begrip bezit vanwege de voordelen van een makkelijke bewijsvoering. Saisine verdween uit ons recht, behalve in het erfrecht [44](#page=44).
#### 3.4.9 Terugkeer eigendom: Glossatoren en Commentatoren
De **Glossatoren** herontdekten het *Corpus Iuris Civilis* en werkten het begrip "*dominium*" verder uit. Het probleem van heer en vazal leidde tot de oplossing dat beiden het *dominium* kregen, weliswaar in verschillende vormen: *dominium directum* (heer) en *dominium utile* (vazal). De *dominium* van de glossatoren was niet exclusief en niet algemeen, in tegenstelling tot het Romeinse *dominium* en onze hedendaagse eigendom [45](#page=45).
**Bartolus** gaf een definitie van eigendom als het recht om volledig te beschikken over een lichamelijke zaak, tenzij de wet dit verbiedt [46](#page=46).
#### 3.4.10 Humanisten en Vernuftrecht
**Hotman** (16e eeuw) definieerde eigendom als het recht om alles te doen (*ius utendi et abutendi*). **Pothier** (mengvorm humanisme en vernuftrecht) definieerde eigendom als het recht om op de meest volstrekte wijze te beschikken (*disposer à son gré*). Het vernuftrecht benadrukte de exclusiviteit en algemeenheid van eigendom en het verdwijnen van de quasi-eigendom. Het stelde vrijheid centraal, met het idee dat men alles mocht doen tenzij het verboden is [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.4.11 Franse Revolutie en BW 1804
De Franse Revolutie schafte de feodaliteit af, waardoor de vazal eigenaar werd van het *dominium utile*. Het BW 1804 nam de definitie van Bartolus over, met artikel 544 BW dat spreekt over het recht om op de meest volstrekte wijze genot te hebben en te beschikken over een zaak, mits gebruiken niet strijdig is met wetten of reglementen. Misvattingen over deze definitie omvatten de idee dat het Romeins is (klopt niet) en dat het liberaal is door het vernuftrecht (klopt niet, er zijn beperkingen) [47](#page=47).
#### 3.4.12 20e en 21e Eeuw
Nieuwe tendensen in de 20e en 21e eeuw omvatten wettelijke beperkingen op eigendom, groter belang van onteigeningen, onderscheid tussen juridische en economische eigendom, het verdwijnen van eigendomsrecht bij verhuring, en de opkomst van intellectuele eigendomsrechten. Dit alles leidt tot de noodzaak van een complexer eigendomsbegrip. Artikel 3.50 BBW verleent aan de eigenaar het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, ervan genot te hebben en erover te beschikken, behoudens beperkingen door wetten, verordeningen of rechten van derden. Artikel 3.63 BBW stelt dat de eigenaar kan instemmen met een beperking van zijn beschikkingsbevoegdheid, mits deze beperkt is in tijd en beantwoordt aan een rechtmatig belang. Eigendom evolueert voortdurend, maar onbeperkte eigendom heeft nooit bestaan [48](#page=48) [49](#page=49).
### 3.5 Verkrijging van eigendom
#### 3.5.1 Oorspronkelijke of afgeleide verkrijging
* **Oorspronkelijke verkrijging**: U verkrijgt eigendom over een goed zonder dat iemand anders er voordien eigenaar van was [49](#page=49).
* **Afgeleide verkrijging**: Een vorige eigenaar doet iets waardoor u eigenaar wordt (bv. koop) [49](#page=49).
#### 3.5.2 Eigendomsoverdracht door overeenkomst
* **Consensualisme**: Consensus (wilsovereenstemming) volstaat om eigenaar te worden; de levering is enkel inbezitstelling [49](#page=49).
* **Traditionalisme**: Consensus van partijen is niet voldoende; er zijn bijkomende formaliteiten nodig (levering = eigendomsoverdracht) [49](#page=49).
* **Risicoleer**: In het consensualistisch systeem ligt het risico bij de koper vanaf de eigendomsoverdracht, zelfs bij overmacht. In het traditionalistisch systeem ligt het risico bij de verkoper zolang de zaak niet geleverd is [50](#page=50).
#### 3.5.3 Onderscheid tussen causaal en abstract stelsel
* **Causaal stelsel**: Men is eigenaar als de overeenkomst geldig is en er een geldige juridische rechtvaardiging (*causa titulus*) is [50](#page=50).
* **Abstract stelsel**: Men is eigenaar zodra de leveringshandeling gesteld is, zelfs als de overeenkomst ongeldig is [50](#page=50).
#### 3.5.4 Eigendomsoverdracht door overeenkomst bij de Romeinen
Traditioneel vereiste eigendomsoverdracht drie cumulatieve voorwaarden: beschikkingsbevoegdheid, leveringshandeling en, bij een causaal systeem, een titel [50](#page=50).
* **Beschikkingsbevoegdheid**: Men kan over zijn goed beschikken omdat men zelf eigenaar is of toestemming heeft van de eigenaar. Het adagium *nemo plus transferre potest quam ipse haberet* (niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft) is hier relevant [50](#page=50).
* **Leveringshandeling en titel**:
* ***Mancipatio***: Een formalistische en abstracte handeling. Vereist een ritueel met een muntje, weegschaal en getuigen. Zelfs bij een ongeldige onderliggende overeenkomst vindt eigendomsoverdracht plaats. Was enkel voor Romeinse burgers en behoorde tot het *ius civile*. Heeft ons recht niet beïnvloed, behalve "emancipatie" [51](#page=51).
* ***In iure cessio***: Een formalistische en abstracte handeling die plaatsvindt voor de *praetor* door middel van een schijnproces. Heeft ons recht niet beïnvloed [51](#page=51).
* ***Traditio***: Bezitsverschaffing.
* Met eigendomsoverdracht (*traditio cum causa*): Vereist een juridische rechtvaardiging (*causa*), wat leidt tot bezit en eigendom [52](#page=52).
* Zonder eigendomsoverdracht (*traditio sine causa*): Enkel bezitsverschaffing [52](#page=52).
* *Traditio* is niet formalistisch, maar causaal (eigendomsoverdracht is enkel geldig indien de onderliggende overeenkomst geldig is). Werd opgenomen in het *Corpus Iuris Civilis* van Justinianus [52](#page=52).
#### 3.5.5 *Ius commune* en bijzondere vormen van *traditio*
Het *ius commune* kent enkel de *traditio* [52](#page=52).
* ***Traditio simplex***: Materiële overdracht van de zaak [52](#page=52).
* Bijzondere vormen van *traditio* (zonder materiële overdracht):
* ***Traditio symbolica***: Eigendomsoverdracht door de zaak aan te wijzen [52](#page=52).
* ***Constitutum possessorium***: Eigendomsoverdracht zonder inbezitstelling, waarbij de verkoopovereenkomst ook een huurovereenkomst bevat [52](#page=52).
#### 3.5.6 Evolutie en het BW 1804
De evolutie naar consensualisme (waarbij consensus volstaat voor eigendomsoverdracht) kende hindernissen. Het BW 1804 was dubbelzinnig (zowel traditionalistisch als consensualistisch) en consensualisme was niet mogelijk bij soortzaken. Een traditioneel systeem vereist publiciteitsvoorschriften (bv. via registers), wat het consensualisme bemoeilijkt voor tegenwerpelijkheid aan derden [53](#page=53).
#### 3.5.7 Oorspronkelijke eigendomsverkrijging: Verjaring en *occupatio*
* **Verjaring**: Wanneer een periode verstrijkt, kan men geen vordering meer instellen; dit kan leiden tot uitdoving van een recht of verkrijging van eigendom (*verkrijgende verjaring*). Dit heeft een bewijsfunctie [53](#page=53).
* ***Occupatio***: Toe-eigening van *res nullius* (zaken die niemand toebehoren) of *res derelicta* (zaken waarvan de eigenaar zich heeft ontdaan). Bij de Romeinen en in de koloniale periode was dit belangrijk; nu behoren heerloze zaken toe aan de staat [54](#page=54).
### 3.6 Bescherming van bezit
#### 3.6.1 Romeinse periode
* ***Revindicatio***: Bescherming van *dominium* (eigendom). Het heeft als doel de teruggave van de zaak en het vaststellen van het eigen recht. Door de *condemnatio pecuniaria* (veroordeling tot betaling van een geldsom) was een restitutieclausule nodig. *Lites aestimatio* bepaalde de waarde van de zaak om terug te krijgen [54](#page=54).
* ***Interdicten***: Bescherming van *possessio* (bezit). Dit waren bevelen van de *praetor* die snel konden worden verkregen. Soorten: *prohibitoir* (verbod iets te veranderen) en *restitutoir* (bevel iets terug te geven). Ze werkten snel en hadden sterke afdwingbaarheid. Bezitters konden interdicten krijgen, maar ook uitzonderlijk anderen (bv. precarist) [55](#page=55).
#### 3.6.2 Verdere evolutie
* ***Revindicatio***: Geen *actio* meer, maar een gewone vordering omdat het systeem van de *praetor* verdwenen is [55](#page=55).
* **Bezitsvorderingen**: Interdicten verdwijnen en worden bezitsvorderingen [55](#page=55).
* *Unde vi* wordt **reïntegrande** (herstelling van bezit, restitutoir) [55](#page=55).
* *Uti possidetis* wordt **klachte** (prohibitoire bezitsvordering) [55](#page=55).
Vanaf Pothier worden beide door elkaar gebruikt. Het BW 1804 neemt *unde vi* en *uti possidetis* over en vereenzelvigt ze [55](#page=55) [56](#page=56).
### 3.7 Beperkte zakelijke genotsrechten
Dit zijn zakelijke rechten op andermans zaken (*iura in re aliena*). De duur van het recht bepaalt de omvang ervan: langere duur betekent minder rechten, kortere duur betekent meer rechten [56](#page=56).
#### 3.7.1 Onderscheid tijdelijk <-> eeuwig ZR
* **Tijdelijk**: Gekoppeld aan een persoon, eindigt door overlijden (bv. vruchtgebruik) [57](#page=57).
* **Eeuwig**: Gekoppeld aan een onroerende zaak, eindigt niet door overlijden (bv. erfdienstbaarheid van uitweg) [57](#page=57).
#### 3.7.2 Vruchtgebruik (*usufructus*)
* **Ontstaansreden en definitie**: Ontstond om echtgenotes die niet met *manus* trouwden, te beschermen na het overlijden van hun man. Het recht om andermans zaken te gebruiken en er de vruchten van te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven. Het Romeinse recht vermeldde niet expliciet de tijdelijkheid. "In stand blijven" is een praktische gelegenheid, niet een juridische verplichting tot onderhoud [57](#page=57).
* **Voorwerp**: Aanvankelijk natuurlijke vruchten, later ook burgerlijke vruchten en vermogen [57](#page=57).
* **Inhoud**: Gebruiken en vruchten plukken, handelen als een goed man. Het is een persoonlijk karakter; men moest het persoonlijk gebruiken en de vruchten trekken. Nu mag men verhuren en het VG overdragen, maar de duur blijft gekoppeld aan de levensduur van de oorspronkelijke vruchtgebruiker. De Glossatoren introduceerden de benaming *nuda proprietas* (naakte eigenaar) [58](#page=58).
* **Vestiging en tenietgaan**: Door testament, contract. Tenietgaan door dood vruchtgebruiker, einde termijn, *non usus*, of tenietgaan zaak [58](#page=58).
* **Latere ontwikkeling**: Eigendom wordt gezien als *usus* + *fructus* + *abusus*; vruchtgebruik als *usus* + *fructus*. Het BW 1804 en BBW leggen de verplichting op om de zaak in stand te houden. Het BBW vermeldt de tijdelijkheid en maakt het recht flexibeler [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 3.7.3 Erfdienstbaarheden
* **Ontstaan en definitie**: Een erf dient het ander (*fundus fundo servit*). Ontstaat door akkoord, verjaring of wettelijk [59](#page=59).
* **Voorwaarden bij de Romeinen**: Op grond ten goede van grond, blijvend, nabijheid gronden, verschillende eigenaars, nooit actief (iemand is niet verplicht iets te doen, tenzij anders de eigendom schade lijdt) [59](#page=59).
* **Verdere evolutie**: Wettelijke erfdienstbaarheden komen erbij. Het BW 1804 en BBW nemen ideeën van de Romeinen over, maar de hoofdlast blijft dulden of niet-doen, met een mogelijke aanvullende verbintenis om iets te doen. Verjaring is voldoende bij zichtbaarheid [60](#page=60).
#### 3.7.4 Erfpacht en opstal
* **Erfpacht**: Een zakelijk gebruiksrecht op onroerende goederen, niet eigendom. Kan gevestigd worden door elke titularis van een zakelijk recht binnen de grenzen daarvan. Duurt 15 tot 99 jaar [61](#page=61).
* **Opstal**: Het recht om een gebouw te hebben op de grond van een ander. Het verschaft eigendom van het gebouw dat erop staat. Kan boven of onder andermans grond gevestigd worden en is flexibeler geworden in het BBW [61](#page=61) [62](#page=62).
Veel oude zakelijke rechten, zoals de tiende (een deel van de opbrengst afstaan aan de kerk), zijn verdwenen [62](#page=62).
---
# Evolutie van verbintenissenrecht, contracten en wanprestatie
Het verbintenissenrecht kent een rijke evolutie die teruggaat tot het Romeinse recht, met een continue ontwikkeling van contractenrecht, de totstandkoming van verbintenissen, wanprestatie en de gevolgen daarvan tot in het hedendaagse recht.
## 4. Evolutie van het verbintenissenrecht, contracten en wanprestatie
### 4.1 Historische ontwikkeling van het verbintenissenrecht
Aanvankelijk vonden rechtsregels hun oorsprong in het Romeinse recht en het *ius commune*. In de vroege middeleeuwen was het verbintenissenrecht van minder belang, met een nadruk op het zakenrecht. Na verloop van tijd nam het belang toe en werd het een centraal onderdeel van het privaatrecht, waarbij algemene verbintenissenrechtelijke regels golden voor andere onderdelen van het privaatrecht. Duitsland week hiervan af door een apart 'algemeen deel' van het privaatrecht te creëren dat als basis diende voor alle privaatrechtelijke onderdelen. Het huidige Belgische Burgerlijk Wetboek (BBW) beoogde een duidelijker onderscheid tussen privaatrecht en algemene regels van verbintenissenrecht te maken, naar Duits model. Boek 5 van het BBW werd ingevoerd vanwege chaos in de rechtspraak en verouderde regels. Hoewel het doel een algemeen deel te creëren was, bevat Boek 1 hierdoor een beperkt aantal algemene regels [67](#page=67).
### 4.2 Begrippen in het verbintenissenrecht
#### 4.2.1 Definitie van een verbintenis
De term 'verbintenis' (*obligatio*) vindt zijn oorsprong in het Romeinse recht, waar het kon leiden tot fysieke binding van iemand die zijn woord niet nakwam. De moderne definitie in artikel 5.1 BW stelt dat een verbintenis een rechtsband is waarbij een schuldeiser van een schuldenaar in rechte de uitvoering van een prestatie mag eisen. De schuldenaar (*debitor*) heeft een *debitum* (schuld, de te leveren prestatie), wat ruimer is dan enkel een geldschuld. De schuldeiser (*creditor*) heeft een schuldvordering. Het is belangrijk onderscheid te maken tussen schuld (men moet iets doen) en aansprakelijkheid (men kan iets van iemand vragen), zoals de pandektisten onderscheidden [68](#page=68).
#### 4.2.2 Classificatie van de bronnen van verbintenissen
Een bron van verbintenissen is een feit dat ertoe leidt dat een verbintenis ontstaat [68](#page=68).
##### 4.2.2.1 Romeinse classificaties
Gaius onderscheidde in de 2e eeuw n.Chr. contracten (*contractus*) en misdrijven (*delictum*) als bronnen van verbintenissen. Een contract is een samenlopen van twee of meer wilsuitingen met het oog op het doen ontstaan van verbintenissen. Een misdrijf (*delict*) is een onrechtmatige daad, een inbreuk op een wettelijke gedragsnorm of zorgvuldigheidsnorm [68](#page=68) [69](#page=69).
##### 4.2.2.2 Na-klassieke periode en Justinianus
In de na-klassieke periode werd het onderscheid van Gaius als beperkt beschouwd, omdat er ook verbintenissen konden ontstaan zonder contract of misdrijf. Een derde 'vuilbak'-categorie ontstond voor deze restgevallen. Justinianus splitste deze categorie op in quasi-contracten (*quasi ex contractu*) en quasi-misdrijven (*quasi ex delictum*). Quasi-contracten zijn daden zonder schijn van onrechtmatigheid, terwijl quasi-misdrijven een schijn van onrechtmatigheid vertonen [69](#page=69) [70](#page=70).
##### 4.2.2.3 Na de Romeinse periode
Het BW van 1804 kende vijf categorieën: contracten, misdrijven, verbintenissen uit de wet, quasi-misdrijven en quasi-contracten. Het huidige BBW kent vier bronnen volgens artikel 5.3 BW: rechtshandelingen, oneigenlijke contracten, buitencontractuele aansprakelijkheid en de wet. De indeling van Boek 5 van het BBW volgt deze driedeling echter niet volledig [70](#page=70).
### 4.3 Algemeen en bijzonder contractenrecht
#### 4.3.1 Algemeen contractenrecht en de wilsleer
Het algemeen contractenrecht bevat regels die voor alle contracten gelden, terwijl bijzonder contractenrecht specifieke contracten bestudeert. Sinds het Vernunftrecht (19e eeuw) staat de wilsautonomie van de partijen centraal, wat betekent dat contractanten hun wil vrij konden vormen zonder beperkingen. Bij de Romeinen en in de middeleeuwen was de wilsautonomie minder belangrijk. Het BW van 1804 nam de wilsautonomie niet expliciet als principe op, maar koppelde het aan artikel 1134, lid 1 BW ('Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die ze hebben aangegaan tot wet.') [71](#page=71) [72](#page=72).
#### 4.3.2 De vertrouwensleer
De vertrouwensleer is een concurrent van de wilsleer. Een wilsverklaring die volgens de klassieke wilstheorie ongeldig is, kan toch geldig zijn indien bij de wederpartij het vertrouwen werd gewekt dat het om een werkelijk gewilde wilsverklaring ging. Het doel is een evenwicht te vinden tussen wilsautonomie en de bescherming van zwakke partijen en maatschappelijke belangen. Artikel 5.69 BW van het BBW stelt het beginsel van de overeenkomst-wet, maar de invloed van de vertrouwensleer is beperkt, bijvoorbeeld in geval van schijnmandaat (artikel 1.8, §5 BW) [72](#page=72).
#### 4.3.3 Formele versus consensuele contractsvrijheid
**Formele contracten** vereisen specifieke handelingen of woorden voor hun geldigheid. Bij de Romeinen kende men vier soorten:
* *Contractus re*: formaliteit is de overhandiging van een zaak [72](#page=72).
* *Contractus verbis*: contracten door het uitspreken van bepaalde woorden, zoals de *stipulatio* [72](#page=72).
* *Contractus litteris*: contracten door een geschrift [73](#page=73).
* *Contractus consensu*: contracten door loutere wilsovereenstemming, zoals koop, huur, lastgeving en vennootschap [73](#page=73).
**Consensuele contracten** komen tot stand door een loutere wilsovereenstemming. De Germanen kenden enkel formalisme. In de middeleeuwen kwam het consensualisme terug, gesteund door handelaars en canonisten met het principe *pacta quantumcumque nuda servanda sunt* (overeenkomsten moeten nageleefd worden, zelfs als ze 'naakt' zijn). Romanisten bleven formalistisch omwille van bewijs en het risico van onbedoelde binding [73](#page=73).
Latere evolutie bracht met zich mee dat formaliteiten, zoals een geschrift, voornamelijk dienden als bewijs, zeker boven een bepaald bedrag. Het BW van 1804 ging uit van consensualisme, met het geschrift als bewijs en de *causa* (juridische rechtvaardiging) als vereiste. Boek 5 en 8 van het BBW houden rekening met elektronische contracten [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 4.3.4 Geldigheidsvereisten van een contract
Voor een geldig contract zijn de volgende vereisten nodig: toestemming, bekwaamheid, een geldig voorwerp en een geldige oorzaak [74](#page=74).
##### 4.3.4.1 Nietigheid
Nietigheid kan **relatief** zijn (schending van privaat belang, enkel de beschermde partij kan zich erop beroepen) of **absoluut** (schending van algemeen belang, openbare orde, door iedereen in te roepen). De gevolgen van nietigheid zijn dat het contract nooit heeft bestaan (*ex tunc et ex nunc*). Artikel 5.57, lid 2 BW maakt de sanctie flexibeler [74](#page=74) [75](#page=75).
##### 4.3.4.2 Toestemming en wilsgebreken
Bij gebrek aan toestemming of bij gebrekkige toestemming (wilsgebreken) is er geen contract [75](#page=75).
* **Dwaling (*error*)**: Een vergissing of onvrijwillige verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element. De Romeinen kenden verschillende vormen van dwaling, zoals *error in nomine* (benaming), *error iuris* (rechtsdwaling), *error in negotio* (aard van het contract), *error in corpore* (voorwerp) en *error in substantia* (eigenschappen). De dwaling over de prijs (*error in pretio*) was enkel relevant als de prijs hoger lag. De Middeleeuwen legden vooral de nadruk op dwaling in het huwelijksrecht (*error in personam*). Het Vernunftrecht centraliseerde de dwaling over de substantie, bekeken vanuit het subjectieve belang van de dwaler. Het BW van 1804 kende *error in substantia* en *error in personam*. De Belgische rechtspraak volgt het Vernunftrecht en voegt de vereiste van verschoonbaarheid toe. Art. 5.34 BW van het BBW beschrijft dwaling als doorslaggevend voor wie zich vergist [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Bedrog (*dolus*)**: Listen of kunstgrepen die een partij ertoe brengen te contracteren. Bij de Romeinen leidde bedrog soms tot een *actio doli* of *exceptio doli*. Het *ius commune* maakte een onderscheid tussen hoofdbedrog (*dolus causam dans*), dat leidt tot nietigheid, en bijbedrog (*dolus incidens*), dat leidt tot schadevergoeding. Het BW van 1804 en het BBW volgen dit onderscheid, waarbij bedrog ook kan uitgaan van medeplichtigen van de tegenpartij [77](#page=77).
* **Geweld (*metus*)**: Een gewelddaad of bedreiging die een partij ertoe brengt haar toestemming te geven. De Romeinen stelden hoge eisen aan de kwalificatie van geweld. Het *ius commune* paste de voorwaarden milder toe en beoordeelde geweld in concreto. Het BW van 1804 volgde het *ius commune* en maakte onderscheid tussen hoofd- en bijgeweld. Het NBW beperkt het begrip geweld en introduceert het misbruik van omstandigheden [78](#page=78).
* **Benadeling (*laesio*)**: Een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties van de beide partijen. Bij de Romeinen leidde benadeling niet tot nietigheid, behalve in uitzonderlijke gevallen bij Justinianus. De Germanen kenden nooit nietigheid. Het *ius commune* rekten het begrip uit, met de leer van de *iustum pretium* (rechtvaardige prijs). Het BW van 1804 behield een deel van Justinianus' regeling. Later introduceerde de rechtspraak de gekwalificeerde benadeling. Het NBW bevestigt de theorie van gekwalificeerde benadeling met het misbruik van omstandigheden (art. 5.37 BW) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
##### 4.3.4.3 Voorwerp
Het voorwerp van een contract is de verbintenis, en het voorwerp van een verbintenis is de prestatie. Het voorwerp moet bepaald of bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd zijn [80](#page=80).
* **Geoorloofdheid naar het recht**: De Romeinen onderscheidden *leges perfectae* (nietigheid), *leges minus quam perfectae* (boete/straf) en *leges imperfectae* (geen sanctie). Vanaf het Dominaat werden alle wetten als *leges perfectae* beschouwd. In het *ius commune* werden wetten geleidelijk aan meer als *leges perfectae* beschouwd, wat flexibiliteit in het gedrang bracht. Hedendaags maken we onderscheid tussen aanvullend recht (waarvan men kan afwijken) en dwingend recht (waarvan men niet mag afwijken, met relatieve nietigheid als sanctie), en recht van openbare orde (met absolute nietigheid als sanctie) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Geoorloofdheid naar de moraal**: De Romeinen kenden de *boni mores* (goede zeden). Vanaf het principaat werden *boni mores* een juridisch begrip. De inhoud van *boni mores* is variabel. Het NBW vervangt 'goede zeden' door 'openbare orde of dwingende wetsbepalingen' (art. 5.51 BW) [82](#page=82) [83](#page=83).
### 4.4 Uitvoering en interpretatie van contracten
#### 4.4.1 Uitvoering van de contracten
Bij de Romeinen onderscheidde men *actiones stricti iuris* (strikte naleving van rechtsregels) en *actiones bonae fidei* (goede trouw, redelijkheid en billijkheid). In de middeleeuwen, mede door de kerk, werd goede trouw essentieel bij alle contracten. Het BW van 1804 en het NBW stellen dat alle contracten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd [83](#page=83) [84](#page=84).
#### 4.4.2 Interpretatie van de contracten
Aanvankelijk interpreteerden de Romeinen contracten letterlijk (*verba*), later evolueerden ze naar de geest van het contract (*voluntas*). De regel *contra proferentem* (interpretatie tegen de opsteller) is van Romeinse oorsprong en wordt ook in het NBW gevolgd [84](#page=84).
### 4.5 Wanprestatie
Wanprestatie is een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar kan worden verweten. Dit omvat het niet uitvoeren, niet behoorlijk uitvoeren, of niet tijdig uitvoeren van een verbintenis. Twee elementen zijn cumulatief vereist: de tekortkoming en de verwijtbaarheid [84](#page=84).
#### 4.5.1 Wanprestatie bij de Romeinen
De Romeinen kenden geen algemeen contractenrecht, waardoor wanprestatie per contractsoort werd geregeld. De facto onderscheidden zij het verzuim (*mora*, niet tijdig uitvoeren) en de tekortkoming (niet of niet behoorlijk uitvoeren) [84](#page=84).
* **Tekortkoming volgens het Corpus Iuris Civilis (CIC)**: Voor generieke verbintenissen (*genus non perit*, soortgoederen vergaan niet) was wanprestatie altijd verwijtbaar. Bij andere verbintenissen was men bij *stricti iuris* aansprakelijk voor opzet (*dolus*) en nalatigheid (*culpa*). Bij *bonae fidei* verbintenissen was men aanvankelijk aansprakelijk voor *dolus malus* en soms voor *custodia* (bewakingsplicht), maar niet bij *vis maior* (overmacht). Later werd men ook bij *custodia* aansprakelijk voor *culpa*. Justinianus vereenvoudigde het systeem, waarbij men altijd aansprakelijk was voor *dolus* en *culpa*, met verschillende gradaties binnen *culpa* (*levissima*, *levis*, *lata*) en *vis maior* als uitzondering [85](#page=85) [86](#page=86).
#### 4.5.2 Verzuim (*mora debitoris*)
Verzuim is het niet tijdig uitvoeren van een verbintenis door de schuldenaar. Dit is een feitenkwestie die door de rechter wordt beoordeeld, hetzij bij ingebrekestelling (*interpellatio*), hetzij *mora ex re* (wanneer het contract zelf de uitvoeringstermijn bepaalt of dit afleidbaar is uit de omstandigheden). Gevolg van verzuim is dat de schuldenaar volledig aansprakelijk is [88](#page=88).
#### 4.5.3 Evolutie naar een algemeen begrip 'wanprestatie'
In het *ius commune* versmolten de begrippen verzuim en tekortkoming geleidelijk aan, waarbij zowel *culpa* als *interpellatio* een rol speelden. Het BW vat dit samen in één begrip: wanprestatie, wat een fout is die pas tot sancties leidt na ingebrekestelling. De verwijtbaarheid wordt in principe beoordeeld aan de hand van *culpa levis in abstracto* (de zorgvuldige huisvader). Overmacht (*vreemde oorzaak*) is elke gebeurtenis waardoor de uitvoering volstrekt onmogelijk is en er geen sprake is van een fout [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 4.5.4 Specifieke problemen bij wanprestatie
* **Interpellatio**: In het *ius commune* was de ingebrekestelling vereist, wat problematisch was voor analfabeten. De regel 'dies interpellat pro homine' (de dag stelt in gebreke voor de mens) bood hier een oplossing als een datum in het contract stond. Het BW is hierin strenger, maar de rechtspraak is soepeler. Het BBW is soepeler voor de *interpellatio* met o.a. *mora ex re* en *dies interpellat pro homine* [89](#page=89) [90](#page=90).
* **Clausula rebus sic stantibus**: De omstandigheden bij contractsluiting kunnen aanzienlijk veranderen. De Romeinen hielden hier geen rekening mee. Het *ius commune* aanvaardde de *clausula rebus sic stantibus* als een stilzwijgend beding. Het BW van 1804 schafte deze theorie af, maar in 1930 werd ze opnieuw ingevoerd op basis van de goede trouw. Het BBW koppelt wijziging van omstandigheden aan rechtsmisbruik (art. 5.74 BW) [89](#page=89) [90](#page=90).
#### 4.5.5 Gevolgen van wanprestatie
In het hedendaagse recht kan gedwongen uitvoering worden gevorderd, hetzij in natura, hetzij bij equivalent (compensatoire schadevergoeding). Er is ook de moratoire schadevergoeding voor laattijdige uitvoering. Bij wederkerige contracten kan de tegenpartij ontbinding, de *exceptio non adimpleti contractus*, of prijsvermindering vorderen [90](#page=90).
* **Gedwongen uitvoering bij de Romeinen**: Romeinen werkten bij equivalent (*condemnatio pecuniaria*). Justinianus nam het *bona fidei* systeem over, waarbij de rechter *id quod interest* (datgene van belang) bepaalde, inclusief geleden schade en gederfde winst. De vroege middeleeuwen gaven de voorkeur aan uitvoering in natura, maar het *ius commune* en het BW van 1804 behielden dit, met beperkingen op directe dwang. De schuldgevangenisstraf werd grotendeels afgeschaft. Het BBW geeft nog steeds de voorkeur aan uitvoering in natura, tenzij onmogelijk of abusief [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Ontbinding**: Bij de Romeinen was ontbinding beperkt, behalve bij een uitdrukkelijke clausule of *laesio*. In de middeleeuwen was ontbinding in principe wel mogelijk, met een stilzwijgend ontbindend beding. Het BBW maakt gedeeltelijke ontbinding mogelijk en kent *anticipatory breach* [92](#page=92).
* ***Exceptio non adimpleti contractus***: Bij de Romeinen beperkt (*bonae fidei* contracten). In de middeleeuwen en in de praktijk van het BW werd dit een algemene regel [92](#page=92).
---
# De ontwikkeling van delicten, quasi-delicten en aansprakelijkheid
Dit onderwerp traceert de historische evolutie van concepten rondom onrechtmatige daad, straf en schadevergoeding, beginnend bij de Romeinse rechtsvorming en eindigend met de hedendaagse wetgeving.
### 5.1 Romeinse delicten en quasi-delicten
#### 5.1.1 Concept van delictum in het Romeinse recht
In het Romeinse recht werd het begrip `delictum` breder geïnterpreteerd dan de moderne onrechtmatige daad. Het omvatte zowel handelingen die een zorgvuldigheidsnorm schonden als handelingen die tegen de wet ingingen [93](#page=93).
* **Delicta privata:** Deze schonden het belang van een privépersoon. De benadeelde partij kon zelf optreden tegen de schadeverwekker en een `actio` (rechtsvordering) instellen bij de praetor. De opbrengsten van de boete kwamen ten goede aan het slachtoffer [93](#page=93).
* **Delicta publica:** Deze schonden het algemeen belang [93](#page=93).
De Romeinse `delictum` was primair gericht op straf (`poena`), en slechts incidenteel op schadevergoeding. Dit vloeide voort uit een evolutie van wraakneming naar een meer georganiseerd rechtssysteem. Initiële beperkingen op wraak werden later vervangen door een verplichting om wraak af te kopen via een boete (`poena`). Tarievenlijsten bepaalden de hoogte van deze afkoopsommen voor specifieke letsels [93](#page=93) [94](#page=94).
#### 5.1.2 Afwezigheid van een algemeen principe
De Romeinen kenden geen algemeen principe van onrechtmatige daad. Men kon enkel optreden tegen situaties die specifiek als `delictum` waren gedefinieerd en dus aanleiding gaven tot een `actio`. Dit staat in contrast met het huidige recht, waar artikel 1382 oud BW een algemeen principe van onrechtmatige daad hanteert [94](#page=94).
#### 5.1.3 Soorten actiones bij delict
Het slachtoffer kon kiezen uit drie soorten `actiones`:
* **Actiones poenales:** Gericht op straf of boete [94](#page=94).
* **Actiones reipersecutoriae:** Gericht op schadevergoeding [94](#page=94).
* **Actiones mixtae:** De schadevergoeding bestond uit eenmaal de waarde plus een boete voor het resterende bedrag [94](#page=94).
#### 5.1.4 Kenmerken van actiones bij delict
* **Passief onovererfbaar:** De actie kon in principe enkel tegen de dader zelf worden ingesteld, niet tegen zijn erfgenamen, tenzij de dader overleed na de `litis contestatio` [94](#page=94).
* **Actief onovererfbaar:** De erfgenamen van het slachtoffer konden een `poenale actie` instellen, met uitzondering van de `actio iniuriarum` [94](#page=94).
* **Onbeperkt cumuleerbaar bij meerdere daders:** Het slachtoffer kon tegen elke dader afzonderlijk de volledige boete vorderen. Naast een `poenale actie` kon ook een `reipersecutoire actio` worden ingesteld, mits geen `gemengde actio` was ingesteld [95](#page=95).
#### 5.1.5 Noxale aansprakelijkheid
Dit betrof de aansprakelijkheid van de `pater familias` voor schade veroorzaakt door personen onder zijn `patria potestas`. Hij kon kiezen om de dader over te dragen aan de benadeelde partij in plaats van een boete te betalen [95](#page=95).
#### 5.1.6 Belangrijkste delicten
* **Furtum (diefstal):** In Romeinse zin ruimer dan de huidige definitie, omvattend ongeoorloofd gebruik, wegnemen van eigen zaak, en heling. Diefstal op heterdaad (`furtum manifesto`) werd zwaarder bestraft (4x de waarde) dan diefstal niet op heterdaad (`furtum nec manifesto`) (2x de waarde) [95](#page=95).
* **Damnum iniuria datum (Lex Aquilia):** Schade toegebracht door een onrechtmatigheid, ingevoerd door de Lex Aquilia (286 v.C.) [96](#page=96).
* **Eerste paragraaf:** Veroordeling tot de hoogste waarde van de slaaf of viervoetig vee in het afgelopen jaar [96](#page=96).
* **Derde paragraaf:** Veroordeling tot de waarde van de zaak in de dertig dagen na het schadegeval voor andere vormen van beschadiging [96](#page=96).
De `actio legis Aquiliae` was niet van toepassing op verwonding of doodslag van vrije personen, met enkele uitzonderingen [97](#page=97).
Elementen van dit delict waren schade (`damnum`), fout (`iniuria`), oorzakelijk verband (`datum`), en boete. De schade kon betrekking hebben op `damnum in corpus datum` (zaakbeschadiging) of uitzonderlijk schade betreffende een zaak. Morele schade werd niet erkend [97](#page=97).
* **Iniuria:** Bewuste krenking van andermans persoonlijkheid, primair gericht op vrije personen. Oorspronkelijk vereiste dit `dolus` (opzet), later volstond ook `culpa levissima` (lichtste schuld). Er moest causaal verband zijn tussen de `iniuria` en de `damnum` [98](#page=98).
#### 5.1.7 Quasi-delicten
Deze ontstonden bij Justinianus en omvatten risico-aansprakelijkheid, waarbij men aansprakelijk werd geacht voor een risicofactor zonder schuld te hoeven bewijzen. Belangrijke voorbeelden zijn de `actio de posito vel suspenso` (aansprakelijkheid voor vallende of hangende zaken) en de `actio de deiectis vel effusis` (aansprakelijkheid voor weggegooide of uitgestoten zaken). Ook de aansprakelijkheid van meesters voor schade door dieren en personen onder `patria potestas` viel hieronder [100](#page=100).
### 5.2 Evolutie naar het moderne aansprakelijkheidsrecht
#### 5.2.1 Vroege middeleeuwen tot hoge/late middeleeuwen
In de vroege middeleeuwen kenden we een primitiever systeem met collectieve aansprakelijkheid en de mogelijkheid dat dieren voor de rechtbank verschenen. De middeleeuwse vete-cultuur, waarbij wraakneming vaak buitenproportioneel was, kwam onder druk te staan door het algemeen belang en de openbare orde. Dit leidde tot een onderscheid tussen misdrijven (opgetreden door de overheid) en onrechtmatige daden (waarbij het slachtoffer zelf moest onderhandelen over schadevergoeding via een zoencontract). Men putte uit het Romeins recht (`ius commune`) voor vaste regels .
#### 5.2.2 Ius commune en de opkomst van het algemeen principe
Het `ius commune` bouwde voort op het Romeins recht, maar kende eigen nuances. Zaken als `noxalis deditio` en `furtum` als delict verdwenen. De `iniuria` bleef van groot belang, evoluerend van familievetes en duels naar een juridische claim, met een ruimer toepassingsgebied en vermoed `animus iniuriandi`. Sancties omvatten boete, schadevergoeding en de `amende honorable` .
#### 5.2.3 Vernunftrecht en de Code Civil
Het `Vernunftrecht` (17e-18e eeuw) introduceerde een algemeen principe van aansprakelijkheid op basis van fout, schade en causaal verband. Dit vereiste abstractievermogen. Quasi-delicten verdwenen als zelfstandige categorie, maar andere vormen van aansprakelijkheid bleven behouden. Het `BW van 1804` volgde het `ius commune` en plaatste foutaansprakelijkheid in twee artikelen: art. 1382 oud BW (opzettelijke fout) en art. 1383 oud BW (onopzettelijke fout). Art. 1383-1386 oud BW omvatten risicoaansprakelijkheden .
#### 5.2.4 Latere ontwikkelingen
* **Juridische ontwikkelingen:** Het onderscheid tussen art. 1382 en 1383 oud BW is verdwenen. De stuwadoorsarrest introduceerde de regel dat buitencontractuele aansprakelijkheid niet mogelijk is in het contractenrecht wanneer fout en schade vreemd zijn aan de uitvoering van het contract. Het begrip schade werd uitgebreid van schending van een recht naar schending van een rechtmatig belang, en er ontstond theorievorming over het causaal verband .
* **Sociale ontwikkelingen:** Artikel 1386bis BW maakt het mogelijk voor de rechter om naar billijkheid een ontoerekeningsvatbaar persoon schadevergoeding te laten betalen. De opkomst van verzekeringen heeft de impact van opzet vergroot en rechters sneller geneigd tot het toekennen van schadevergoeding. Belangengroepen verkrijgen privileges, zoals werknemers op basis van art. 18 WAO. Aansprakelijkheid wordt meer bepaald door de dader dan door de schade. Er is een toename van extra-contractuele aansprakelijkheid door modernisering, de durf om te klagen en foutloze aansprakelijkheid .
#### 5.2.5 Risicoaansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid)
De industrialisering leidde tot problemen met foutaansprakelijkheid, waarna foutloze aansprakelijkheid doorbrak. Rechtspraak vond een aanknopingspunt in art. 1384, lid 1 BW, wat leidde tot de erkenning van aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken .
#### 5.2.6 Nieuwe wetgeving (Boek 6 BW)
De noodzaak voor hervorming, door chaos in de rechtspraak en het niet meerekenen van sociale zekerheid en verzekeringen in het BW van 1804, leidde tot de opstelling van Boek 6. Dit boek, met een aparte commissie en vertraging in het ontwerp, werd in 2024 goedgekeurd en behandelt onder andere productaansprakelijkheid .
---
# Evolutie van erfrecht en huwelijksvermogensrecht
Dit thema onderzoekt de historische ontwikkeling van het erfrecht, inclusief wettelijke devolutie en testamenten, en de evolutie van het huwelijksvermogensrecht, met aandacht voor verschillende stelsels en de bescherming van de langstlevende echtgenoot .
### 6.1 Het erfrecht
Erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen. Aanvankelijk bestond het erfrecht niet, men nam goederen mee in het graf, maar later ontwikkelde het zich. Inleidende begrippen zijn :
* **Successio (erfopvolging)**: vermogensovergang bij overlijden .
* **Hereditas (nalatenschap)**: vermogen dat overgaat .
* **De cuius (erflater)**: de overledene .
* **Successor (erfopvolger)**: degene die de nalatenschap ontvangt .
Er zijn twee manieren van vermogensovergang bij overlijden:
* **Wettelijke devolutie**: de regels van de wet of gewoonte inzake erfopvolging, ook wel erfrecht bij versterf genoemd. Deze bepaalt de beperkingen op erfopvolging .
* **Testament**: een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij de erflater over zijn goederen beschikt voor de tijd dat hij er niet meer zal zijn. De wil van de erflater is hierbij van belang .
Het testamentaire recht staat voorop, maar de wettelijke devolutie kan dit beperken. De wettelijke devolutie is suppletief recht en geldt enkel als er geen testament is. Vroeger was erfrecht van groot belang omdat fortuin vaak via erfenis werd verkregen, tegenwoordig is het verbintenissenrecht belangrijker .
#### 6.1.1 De wettelijke devolutie vóór de Franse Revolutie
Vóór de Franse Revolutie bestonden er verschillende regelingen, beïnvloed door het statuut van personen, goederen en de oorsprong van goederen. Er was geen gelijkheidsbeginsel .
* **Invloed statuut personen**: Regelingen verschilden per "klasse" zoals adel, boeren, etc. .
* **Invloed statuut goederen**: Onderscheid tussen cateylen (goederen zonder directe dienstplicht) en erven (goederen met dienstplicht). Erven werden verder onderverdeeld in allodia (geen dienstplicht) en tenures (wel dienstplicht, zoals leen of cijnsgoed) .
* **Invloed oorsprong goederen**: Onderscheid tussen eigen goederen (geërfd) en verworven goederen (zelf verdiend). Bij verworven goederen was er meer vrijheid .
Het erfrecht was gewoonterecht en zeer lokaal, wat leidde tot grote verbrokkeling. De toepassing van het recht hing af van de ligging van het goed (lex loci) of de plaats van overlijden (recht van het sterfhuis). Dit zorgde voor complexiteit en geschillen .
#### 6.1.2 Principes van de wettelijke devolutie (vóór Franse Revolutie)
Er bestonden "orden" van erfgenamen waarbij een hogere orde de lagere uitsloot. De belangrijkste principes waren :
* **Dichtere graad sluit verdere uit**: De vader ervt boven zijn kind .
* **Gelijkheid onder erfgenamen van een graad**: Iedereen van gelijke rang erfde gelijk .
#### 6.1.3 Uitzonderingen op de gelijkheid
* **Primogenituur**: Het recht van de eerstgeborene, meestal de oudste zoon, om alles te erven. Dit diende het belang van de leenheer en de familie door de nalatenschap ondeelbaar te houden voor sterk leiderschap en militaire dienst. Dit kon leiden tot uitsluiting van dochters .
* **Devolutierecht (bevoordeling kinderen van het eerste bed)**: Een uitzondering waarbij kinderen uit het eerste huwelijk bevoordeeld werden. Zij kregen onmiddellijk de eigendom over de goederen, terwijl de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik kreeg. Dit had ook politiek belang, zoals in de kwestie rond Lodewijk XIV .
* **Ascendenten**: Ouders konden erven als er geen andere verwanten waren .
* **Collateralen (zijverwanten)**: Hier golden dezelfde principes als bij descendenten, met als extra regel dat een dichtere parentele de verdere uitsluit .
* **Familiaal terugvalrecht**: Eigen goederen keerden terug naar de familie van waar ze oorspronkelijk kwamen (paterna paternis, materna maternis) .
* **Kloving (bevoordeling volle broers en zussen)**: De nalatenschap werd opgedeeld in twee kunstmatige helften (van vaders- of moederszijde), vooral bij cateylen. Degenen die van beide ouders afstamden, erfden van beide zijden .
#### 6.1.4 Erfloze nalatenschap
Indien er geen verwanten waren tot de vierde of zevende kanonieke graad, of indien de aanwezige verwanten niet tot de familie behoorden waar het goed vandaan kwam, was er een erfloze nalatenschap die naar de heer of soms de langstlevende echtgenoot ging .
#### 6.1.5 Principes van de wettelijke devolutie samengevat
De wettelijke devolutie beschermde de familie tegen buitenstaanders en waarborgde gelijkheid binnen de familie, tenzij sprake was van leenrecht .
#### 6.1.6 Het testament vóór de Franse Revolutie
Het testament is een eenzijdige, herroepbare wilsbeschikking. Het werd gebruikt om de wettelijke devolutie te omzeilen .
* **Verdwijning en terugkeer**: Na de Romeinen verdween het testament door de moeilijkheid van schrijven, het ingaan tegen familiebelangen en de voorkeur van de Kerk voor schenkingen. Vanaf de 12e eeuw (Italië) en 13e eeuw (België) keerde het testament terug, mede door voorlopers zoals de donatio post obitum en schenkingen met ontbindend beding .
* **Testament in dienst van de Kerk**: Aanvankelijk met grote vormsoepelheid (bv. twee getuigen, mondeling) en gericht op zielenheil, vergeving van zonden en legaten aan kerken. De kerkelijke officialiteiten waren bevoegd .
* **Beperkte testeervrijheid**: Erfstellingen in testamenten waren vaak niet toegelaten, enkel bijzondere legaten. Soms was toestemming van de heer nodig. Ten westen van de Schelde gold een reserve van 4/5 of 2/3 voor erfgenamen, ten oosten was testamenten verboden .
* **Romeins recht vanaf de 16e eeuw**: Beperkingen zoals de *quarta Falcidia* (minstens ¼ van de nalatenschap voor de erfgenaam) en de *querela inofficiosi testamenti* (klacht over een onbehoorlijk testament) werden overgenomen. De fideïcommissaire substitutie (*erfstellingen over de hand*) werd ook overgenomen, waardoor men het majooraat kon invoeren .
#### 6.1.7 Verwerving nalatenschap en schulden
* **Openvallen nalatenschap**: Bij de dood van de erflater, behalve voor kloosterlingen. Het gevolg was *saisine*: de erfgenaam erfde zonder formaliteit ("le mort saisit le vif") .
* **Keuzerecht erfgenaam**: Bij de Romeinen was men verplicht te aanvaarden; bij gewoonterecht kon men weigeren. Vanaf de 15e eeuw werd aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving weer mogelijk .
* **Schulden**: Aanvankelijk erfde men enkel activa, maar vanaf de 13e eeuw werden passiva ook overerfbaar, echter enkel verhaalbaar op de cateylen, niet op de waardevolle erven .
#### 6.1.8 Verdeling onder erfgenamen
Bij overeenstemming konden erfgenamen vrij verdelen; anders was tussenkomst van de rechter nodig. Giften die de gelijkheid schonden, moesten door de begunstigde worden ingebracht in de pot of mocht hij de gift houden maar niet deelnemen aan de verdeling. Giften mochten het beschikbaar deel niet overtreffen .
#### 6.1.9 Overdracht onder levenden
Vervreemding werd gezien als onterving van erfgenamen en was beperkt door:
* **Laudatio parentum**: Toestemming vragen aan verwanten bij vervreemding. Dit evolueerde naar enkel de dichtste erfgenamen of bij specifieke redenen zoals financiële nood .
* **Voorkooprecht**: Goederen moesten eerst aan verwanten worden aangeboden. Dit evolueerde naar een nakooprecht .
* **Nakooprecht**: Verwijzen naar het recht om in de plaats van een koper te treden .
* **Bedingen over niet-opengevallen nalatenschappen**: Verboden bij de Romeinen en tegenwoordig, maar populair in het oude recht .
#### 6.1.10 De fiscus
Voor allodia waren er geen taksen; voor tenures waren de successierechten laag. Voor horigen waren de taksen zwaar .
#### 6.1.11 De Franse Revolutie
De Franse Revolutie hervormde het erfrecht om een nieuwe maatschappij te creëren, met als doelen vereenvoudiging, bevoordeling van jonge personen, en deconcentratie van macht .
* **Deconcentratie**: Afschaffing van uitzonderingen op gelijkheid en beperking van testeervrijheid (slechts 1/10 of 1/6 van het vermogen kon men beschikken) .
* **Verjonging**: Beperking van testamentaire bevoegdheid om kinderen niet af te dreigen .
* **Vereenvoudiging**: Afschaffing van lokaal erfrecht en rekening houden met standen, regio's of aard van goederen .
De hervorming leidde tot problemen zoals retroactieve wetgeving en fraude, maar brak de macht van de adel. De essentie van het oude recht bleef behouden: bescherming van de familie en gelijkheid binnen de familie .
#### 6.1.12 Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) na de Franse Revolutie
* **BBW **: Matiging van de Franse Revolutie met grotere vrijheid, terugkeer van verjonging en verdere vereenvoudiging. De testeervrijheid werd vergroot, maar was nog steeds beperkt. Er was veel kloving en terugkeer van bevoordeling van volle verwanten. De essentie van het oude recht bleef: bescherming familie en gelijkheid .
* **Na 1804**: Versoepeling van formaliteiten, bijzondere wetten tegen versnippering en invloed op andere rechtstakken. Confiscatoire successierechten werden ingevoerd .
* **Politieke opvattingen en fraude**: De staat werd belangrijkste erfgenaam, maar fiscale hinderpalen en successierechten leidden tot fraude, zoals toename van schenkingen .
* **Nieuw erfrecht 2017 (BBW Boek 4, 2022)**: Noodzakelijk door sociale veranderingen (kerngezin, langer leven), vraag naar autonomie en belang van roerende goederen .
* **Kerngezin**: Afschaffing ascendentenreserve, maar wel onderhoudsvordering voor behoeftige ascendenten .
* **Meer wilsautonomie**: Afschaffing ascendentenreserve, reserve van de helft bij descendenten, en erfovereenkomsten .
* **Langer leven**: Familiale erfovereenkomsten (ouders met alle kinderen) die erfenissprong, zorgkinderen en familiale ondernemingen mogelijk maken .
* **Belangrijker roerende goederen**: Gelijkschakeling van waardering roerende en onroerende goederen .
* **Evaluatie**: De hervorming was beperkt; de reserve bleef bestaan en erfovereenkomsten vereisten akkoord van alle kinderen .
### 6.2 Huwelijksvermogensrecht
Huwelijksvermogensrecht regelt de vermogenssituatie van echtgenoten tijdens het huwelijk en bij ontbinding. Een huwelijkscontract wijkt af van het geldende recht. Er zijn drie soorten goederen: gemeenschappelijke, eigen van de vrouw, en eigen van de man. Een huwelijksvermogensstelsel regelt de vermogenssituatie, onderscheiden in :
* **Algehele gemeenschap**: Alle goederen zijn gemeenschappelijk (Nederlands systeem) .
* **Scheiding van goederen**: Alle goederen zijn eigen (Engels systeem) .
* **Beperkte gemeenschap**: Goederen voor het huwelijk en erfenissen zijn eigen, aanwinsten zijn gemeenschappelijk (Frans en Belgisch systeem) .
#### 6.2.1 Historische ontwikkeling huwelijksvermogensrecht
* **Romeinen**: Het *dotaal stelsel* bestond, met grote discriminatie van vrouwen .
* **Germanen**: Vóór de volksverhuizing waren goederen grotendeels eigen van de man, de vrouw had enkel draagbare goederen. Na de volksverhuizing kreeg de vrouw wel eigen goederen, maar het systeem bleef op mannen gericht, bv. de *morgengabe* (ochtendgift) .
* **Ancien Régime (na de Franken)**: Onderscheid tussen lenen (*doarium*, lijftocht) en de rest. De *doarium* gold enkel voor lenen en de aristocratie, en hing samen met het eerstgeborenenrecht .
* **Gemeen recht**: Vanaf de 11e eeuw was er sprake van gelijkheid .
* **Na overlijden eerststervende**: De langstlevende behield eigen goederen, kreeg een deel in de gemeenschap en rechten op de nalatenschap .
* **Gemeenschap (activa en passiva)**: Onderscheid tussen algehele en beperkte gemeenschap. Het passief omvatte alle schulden .
* **Rechten op gemeenschap bij ontbinding**: Meestal helftdeling, hoogst uitzonderlijk kreeg de langstlevende alle goederen .
* **Rechten van de langstlevende op nalatenschap**: Meestal vruchtgebruik, uitzonderlijk volle eigendom .
* **Huwelijkscontracten**: Afwijken van het wettelijk stelsel was mogelijk bij het sluiten van het huwelijk. Het contract moest altijd beter zijn dan het wettelijk stelsel. Conclusie: het oude recht bevoordeelde de langstlevende, met name de vrouw .
#### 6.2.2 Evolutie na de Franse Revolutie
* **Franse Revolutie**: De feodaliteit en het *doarium* werden afgeschaft, maar veel veranderde niet door de vrijheid van huwelijkscontracten .
* **BW 1804**: Een breuk met het verleden, maar een achteruitgang voor de langstlevende. Het voorzag in een gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten, en schafte de rechten van de langstlevende op de nalatenschap van de eerststervende af .
* **Evolutie na 1804**:
* **1976**: Enkel aanwinsten in gemeenschap; vrouwen werden handelingsbevoegd; *dotaal stelsel* geschrapt .
* **1981**: Wijzigingen erfrecht; grotere belangstelling voor het oude recht; langstlevende kreeg vruchtgebruik op bepaalde goederen, en later de volledige nalatenschap in vruchtgebruik (met kinderen) of volle eigendom (zonder kinderen) .
* **Sinds 2007**: Erfrecht voor samenwonenden (wettelijk samenwonenden), beperkt tot vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad .
* **BBW: nieuw vermogensrecht**: Hervormingen nodig door afgenomen belang verdere familie, meer keuze voor scheiding van goederen, onduidelijkheden, hersamengestelde gezinnen en toename ongehuwd samenwonen .
* **Versterken positie langstlevende**: In 2018 kregen langstlevenden bij geen kinderen, broers of zussen, de gehele nalatenschap .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtssubject | Een juridische entiteit die zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kan omvatten, en die beschikt over rechten en plichten. |
| Rechtsobject | Een juridische entiteit dat niet over rechten en plichten beschikt, maar het voorwerp van rechten is, waarop subjectieve rechten betrekking hebben. |
| Juridische persoonlijkheid | Het geheel van rechtsbekwaamheid (het kunnen zijn van titularis van rechten en plichten) en handelingsbekwaamheid (het zelfstandig kunnen uitoefenen van die rechten en plichten door rechtshandelingen te stellen). |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig en door middel van rechtshandelingen de eigen rechten en plichten uit te oefenen. |
| Handelingsonbevoegdheid | Het niet beschikken over de bevoegdheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, vaak omdat men onder het gezag van een andere juridische entiteit valt. |
| Romeins recht | Een rechtssysteem dat zijn oorsprong vindt in het oude Rome en dat een diepgaande invloed heeft gehad op de ontwikkeling van Westerse rechtssystemen, met name op het gebied van privaatrecht, publiekrecht en strafrecht. |
| Germaans recht | Een rechtssysteem dat ontstond bij de Germaanse volkeren en dat gekenmerkt werd door mondelinge rechtsgewoonten, stamrecht en persoonlijke rechtsmacht, met invloeden die zichtbaar zijn in het vroege middeleeuwse recht. |
| Privaatrecht | Het deel van het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, zoals huwelijksrecht, erfrecht en contractenrecht, in tegenstelling tot publiekrecht dat de verhouding tussen burger en staat regelt. |
| Publiekrecht | Het deel van het recht dat de inrichting en werking van de staat en haar organen regelt, evenals de verhouding tussen de staat en de burgers, zoals grondwettelijk recht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Communio bonorum | Een gemeenschap van goederen waarbij alle bezittingen van de echtgenoten, zowel die van voor als tijdens het huwelijk, gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel voor als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief wettelijke devolutie en testamentaire bepalingen. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij een persoon beschikt over zijn goederen voor het geval hij komt te overlijden, met als doel de wettelijke devolutie te wijzigen of aan te vullen. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand een goed om niet (kosteloos) overdraagt aan een ander, met de bedoeling hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Wanprestatie | Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, hetzij door opzet, nalatigheid of het niet-tijdig uitvoeren van de verbintenis. |
| Delict | Een onrechtmatige daad die schade toebrengt aan een ander, en die aanleiding geeft tot een vordering tot schadevergoeding of strafrechtelijke sancties, afhankelijk van de aard en ernst van de daad. |
| Quasi-delict | Een handeling die, hoewel niet strikt een delict, toch leidt tot aansprakelijkheid vanwege nalatigheid of omdat men een risico heeft gecreëerd dat tot schade heeft geleid, zoals het gooien van een voorwerp uit een raam. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar in rechte de uitvoering van een prestatie mag eisen, hetzij een geven, doen of niet-doen. |
| Contract | Een overeenkomst tussen twee of meer partijen die erop gericht is rechtsgevolgen te creëren, te wijzigen of te beëindigen, en die voor de partijen bindend is als wet. |
| Zaak | Een voorwerp dat vatbaar is voor toe-eigening en dat zowel lichamelijk (zoals een auto) als onlichamelijk (zoals een schuldvordering) kan zijn. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij geeft over een bepaald goed, zonder tussenkomst van een andere persoon, en dat tegenwerpelijk is aan derden, zoals eigendomsrecht, erfdienstbaarheid en hypotheek. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een prestatie van een andere persoon, en dat enkel tegen die specifieke persoon kan worden afgedwongen, zoals een recht op betaling van een schuld. |
| Bezit (possessio) | De feitelijke macht over een zaak, gecombineerd met de wil om die zaak als eigen te houden (animus), wat juridische bescherming biedt via praetoriaanse interdicten. |
| Eigendom (dominium) | Het meestomvattende zakelijke recht op een zaak, dat de eigenaar de volheid van bevoegdheden verleent, zoals gebruiken, genieten en beschikken, tenzij dit door de wet wordt verboden. |
| Vorderingsrecht | Een recht waarbij een persoon aanspraak kan maken op een prestatie van een andere persoon, bijvoorbeeld de betaling van een geldsom. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe macht uitoefent over een zaak, zoals eigendomsrecht of vruchtgebruik, en dat tegenwerpelijk is aan iedereen. |
| Revindicatie | Een rechtsvordering uit het Romeinse recht die de eigenaar in staat stelde zijn eigendom op te eisen van degene die het bezat, met als doel zowel het herstel van het bezit als de erkenning van het eigendomsrecht. |
| Interdict | Een praetoriaans rechtsmiddel uit het Romeinse recht dat diende ter bescherming van het bezit of de detentie van een zaak, en dat sneller en eenvoudiger was dan een actio. |
| Pacta sunt servanda | Een juridisch principe dat stelt dat overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, bindend zijn voor de partijen en strikt moeten worden nagekomen. |
| Dwaling (error) | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid bij het sluiten van een contract, die kan leiden tot de nietigheid van het contract indien het een doorslaggevend element betreft. |
| Bedrog (dolus) | Het gebruik van listen of kunstgrepen door een partij om de wederpartij ertoe te brengen een contract te sluiten, wat kan leiden tot de nietigheid van het contract of schadevergoeding. |
| Geweld (metus) | Een dwangmiddel, zoals bedreiging of fysiek geweld, dat een partij ertoe brengt een contract te sluiten tegen zijn wil, wat de nietigheid van het contract tot gevolg kan hebben. |
| Benadeling (laesio) | Een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties van de contractpartijen, waarbij de ene partij zich in een zwakke positie bevindt en de andere partij hiervan misbruik maakt, wat kan leiden tot aanpassing van de verbintenis of nietigheid. |
| Voorwerp van een contract | De prestatie die een partij zich verbindt te leveren in een contract, die bepaald of bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd moet zijn om geldig te zijn. |
| Geoorloofdheid | Een vereiste voor de geldigheid van een contract, waarbij het voorwerp en de oorzaak van de verbintenis niet in strijd mogen zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden. |
| Dwingend recht | Rechtsnormen waarvan partijen niet mogen afwijken in hun contracten, omdat deze bedoeld zijn om private belangen te beschermen, en waarvan de schending leidt tot relatieve nietigheid. |
| Openbare orde | Rechtsnormen die de fundamentele belangen van de samenleving beschermen, waarvan niet mag worden afgeweken, en waarvan de schending leidt tot absolute nietigheid. |
| Goede zeden (boni mores) | De heersende ethische en morele normen in een samenleving, die van invloed zijn op de interpretatie en geldigheid van contracten, en waarvan de schending kan leiden tot nietigheid. |
| Uitvoering van contracten | De naleving door de partijen van de verbintenissen die uit een contract voortvloeien, waarbij de uitvoering te goeder trouw en met inachtneming van de geldende rechtsregels moet geschieden. |
| Interpretatie van contracten | Het proces van het vaststellen van de betekenis en draagwijdte van de bepalingen van een contract, waarbij rekening wordt gehouden met de letterlijke tekst, de bedoeling van de partijen en de redelijkheid. |
| Wanprestatie | Het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een contractuele verbintenis, wat aan de schuldenaar kan worden toegerekend en aanleiding geeft tot sancties zoals schadevergoeding of ontbinding. |
| Verzuim (mora) | Het niet-tijdig nakomen van een verbintenis door de schuldenaar, nadat hij in gebreke is gesteld door de schuldeiser, en wat leidt tot aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. |
| Overmacht (vis maior) | Een externe, onvoorzienbare en onvermiijdbare gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis onmogelijk maakt, en die de schuldenaar bevrijdt van zijn aansprakelijkheid. |
| Clausula rebus sic stantibus | Een leer die stelt dat verbintenissen kunnen worden aangepast of ontbonden wanneer de omstandigheden die bij het sluiten van het contract bestonden, nadien wezenlijk zijn gewijzigd, zonder dat er sprake is van overmacht. |
| Gevolgsschade | Schade die indirect voortvloeit uit een gebeurtenis, zoals de waardevermindering van andere goederen die niet direct beschadigd zijn, maar wel beïnvloed worden door de primaire schade. |
| Delictum | Een onrechtmatige daad in het Romeinse recht, die in strijd was met het publieke of private belang, en die aanleiding gaf tot een vordering tot straf (poena) of schadevergoeding (actio reipersecutoria). |
| Damnum iniuria datum | Schade toegebracht door een onrechtmatige daad, waarbij de Lex Aquilia de belangrijkste rechtsbasis vormde voor de vordering tot vergoeding van dergelijke schade, zowel voor zaken als voor slaven. |
| Iniuria | Een handeling die een bewuste krenking van andermans persoonlijkheid inhield, zoals belediging, laster of fysieke aantasting, die aanleiding gaf tot een actio iniuriarum voor schadevergoeding of straf. |
| Quasi-delict | Een handeling die niet strikt een delict was, maar toch aansprakelijkheid kon doen ontstaan, vaak op basis van risicoaansprakelijkheid, zoals de aansprakelijkheid van een gebouweigenaar voor vallende voorwerpen. |
| Risicoaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij iemand aansprakelijk wordt gesteld voor schade die is veroorzaakt door een bepaalde activiteit of zaak, ongeacht of er sprake is van schuld of opzet bij de veroorzaker. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Saisine | Een begrip uit het Germaanse recht dat een recht aanduidde op een goed, vergelijkbaar met bezit, maar waarbij de nadruk lag op het recht zelf in plaats van op de feitelijke macht. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij iemand zijn vermogen voor na zijn overlijden regelt, met als doel de wettelijke devolutie aan te vullen of te wijzigen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, met diverse stelsels zoals algehele gemeenschap, scheiding van goederen en beperkte gemeenschap. |
| Algehele gemeenschap | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij alle goederen van de echtgenoten, zowel vóór als tijdens het huwelijk verkregen, gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Beperkte gemeenschap | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen die vóór het huwelijk zijn verkregen, en de erfenissen en schenkingen, eigen blijven, terwijl de tijdens het huwelijk verworven goederen gemeenschappelijk zijn. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Testamentvrijheid | Het principe dat een persoon vrijelijk kan beschikken over zijn nalatenschap via een testament, binnen de grenzen van de wettelijke reserve voor bepaalde erfgenamen. |
| Bescherming van de familie | Het principe dat de belangen van de familie, met name de gelijkheid tussen erfgenamen en de instandhouding van het familievermogen, worden beschermd door erfrechtelijke regels. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Devolutierecht | Een erfrechtelijk principe waarbij de kinderen uit het eerste huwelijk bevoordeeld worden ten opzichte van de kinderen uit latere huwelijken, doorgaans door het verkrijgen van de volle eigendom over de goederen, terwijl de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik ervan krijgt. |
| Familierechtelijk terugvalrecht | Het principe waarbij goederen die in de familie zijn gekomen, terugkeren naar de familie van oorsprong in geval van een kinderloze nalatenschap, conform het adagium paterna paternis en materna maternis. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Residuele nalatenschap | Het deel van de nalatenschap dat na verdeling onder de erfgenamen en vervulling van alle legaten en schulden overblijft, of de nalatenschap die openvalt wanneer er geen erfgenamen zijn binnen de wettelijke devolutie. |
| Goede zeden (boni mores) | De heersende ethische en morele normen in een samenleving, die van invloed zijn op de geldigheid van rechtshandelingen en contracten, en waarvan de schending kan leiden tot nietigheid. |
| Openbare orde | De fundamentele normen en waarden van een samenleving, die de basis vormen voor het recht en de rechtsorde, en waarvan de schending leidt tot de nietigheid van rechtshandelingen die daarmee strijdig zijn. |
| Uitoefening van de verbintenis | De daadwerkelijke nakoming door de schuldenaar van zijn contractuele verplichtingen, waarbij de uitvoering te goeder trouw en met de nodige zorgvuldigheid moet gebeuren. |
| Afsluiting van een contract | Het moment waarop de wilsovereenstemming tussen de partijen tot stand komt, wat de juridische basis vormt voor de verbintenissen die uit het contract voortvloeien. |
| Solvay-arrest | Een arrest van het Hof van Cassatie van 1976 dat een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van de buitencontractuele aansprakelijkheid, door de mogelijkheid te creëren om naast contractuele vorderingen ook buitencontractuele vorderingen in te stellen. |
| Stuwadoorsarrest | Een arrest van het Hof van Cassatie dat het zogenaamde samenloopsverbod heeft gevestigd, waarbij buitencontractuele aansprakelijkheid in beginsel niet naast contractuele aansprakelijkheid kan worden ingesteld, tenzij bij opzet of ernstige aantasting van de fysieke integriteit. |
| Kwalificatie van de fout | De beoordeling van de mate van nalatigheid of opzet die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, wat van invloed is op de omvang van zijn aansprakelijkheid voor wanprestatie. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op schuld of opzet, maar op het louter veroorzaken van schade door een bepaalde activiteit of zaak, zoals de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken of dieren. |
| Dieren van de voetganger | Het concept van aansprakelijkheid van een eigenaar voor de schade veroorzaakt door zijn dieren, waarbij de eigenaar verantwoordelijk wordt gehouden voor de gedragingen van zijn dieren. |
| Gebrekkige zaken | Zaken die een gebrek vertonen dat schade veroorzaakt, en waarvoor de eigenaar aansprakelijk kan worden gesteld, ongeacht of hij schuld heeft aan het gebrek of niet. |
| Aansprakelijkheid van ouders voor kinderen | De aansprakelijkheid van ouders voor de schade die hun minderjarige kinderen veroorzaken, gebaseerd op het idee dat ouders de plicht hebben hun kinderen op te voeden en te controleren. |
| Aansprakelijkheid van onderwijzers voor leerlingen | De aansprakelijkheid van onderwijzers voor de schade die hun leerlingen veroorzaken tijdens het schoolverband, gebaseerd op de plicht van de onderwijzer om toezicht te houden op de leerlingen. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij iemand zijn vermogen voor na zijn overlijden regelt, met als doel de wettelijke devolutie aan te vullen of te wijzigen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, met diverse stelsels zoals algehele gemeenschap, scheiding van goederen en beperkte gemeenschap. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Gemeenschap van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen die echtgenoten tijdens het huwelijk verwerven, gemeenschappelijk zijn, en dat kan variëren van een beperkte gemeenschap tot een algehele gemeenschap van alle goederen. |
| Dorsaal stelsel | Een oud huwelijksvermogensrechtelijk stelsel met een aanzienlijke discriminatie van vrouwen, waarbij de vrouw enkel hetgeen kon dragen als eigen goederen had, en waarbij de morgengabe een belangrijke rol speelde als compensatie voor haar maagdelijkheid. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |