Cover
立即免费开始 HC0 4 differentiatie- en voltooiingsfase 2324 versie studenten dia's.pptx
Summary
# De differentiatiefase: taal van de kleuter
De differentiatiefase, ook wel de taal van de kleuter genoemd, is een cruciale periode waarin de taalontwikkeling van het kind zich verder verdiept en verfijnt op diverse taalfacetten.
## 1. Fonologische ontwikkeling
Tijdens deze fase vindt er een verdere ontwikkeling plaats in de fonologie, wat leidt tot een beter begrip en productie van klanken.
### 1.1 Foneemverwerving en fonologische processen
* **Fonologische processen:** Hoewel veel fonologische processen die in de vroeglinguale fase aanwezig waren, afnemen, zijn er nog steeds kenmerken zichtbaar. Dit omvat:
* Deletie van eindconsonanten.
* Deletie van onbeklemtoonde lettergrepen.
* Clusterreductie, met name bij drieledige clusters en met klanken zoals /s/, /l/, /r/. Soms treedt hierbij epenthese (toevoeging van een klinker) op.
* Gliding (vervanging van liquidae door glidanten), wat kan aanhouden tot ongeveer 5 jaar.
* Nog steeds diverse distorsies van klanken, mede door de fijne motoriek die nodig is voor articulatie, zoals een interdentale /s/.
### 1.2 Fonologisch bewustzijn
* Het fonologisch bewustzijn neemt toe, wat samenhangt met het metalinguïstisch bewustzijn. Dit uit zich in:
* Expliciete correcties van de eigen uitspraak en overdreven articulatie.
* Spontaan rijmen en het uitvoeren van substitutieoefeningen met fonemen.
* Het vervolledigen van fonotactische patronen, vaak met behulp van nonsenswoorden.
* Het expliciet aangeven van bewustzijn van fonologisch onvermogen (het 'fis-fenomeen').
> **Voorbeeld:** Een kind dat 'Lik' heet, protesteert als de volwassene dit correct benoemt: "Nie Lik, Lik!" Dit toont bewustzijn van de correcte uitspraak.
## 2. Semantiek en woordenschat
De semantiek en woordenschat maken een aanzienlijke sprong, zowel kwantitatief als kwalitatief.
### 2.1 Kwantitatieve groei
* Er is een 'big jump' in woordenschat. Externe factoren zoals de kleuterschool, breder contact met volwassenen en leeftijdsgenoten, en interesse in multimedia dragen hieraan bij. Interne factoren zoals sociaal-emotionele ontwikkeling, fantasie- en denkontwikkeling, en creatief spel spelen ook een rol.
* De actieve woordenschat groeit exponentieel:
* 1 jaar: ongeveer 50 woorden
* 2 jaar: ongeveer 1000 woorden
* 3 jaar: ongeveer 3000 woorden
* 5 jaar: ongeveer 3000 woorden (dit aantal uit de slide is waarschijnlijk een typfout en bedoelt 5 jaar met 3000-5000 woorden, vergelijkbaar met de genoemde 50.000 voor volwassenen)
* Volwassenen: ongeveer 50.000 woorden
### 2.2 Kwalitatieve groei
* Kinderen tasten woordgrenzen af (sensestadium) en ontwikkelen conceptvorming (denotationele stadium).
* Referentiële woordverwerving koppelt woorden aan objecten en gebeurtenissen uit de directe leefwereld.
* **Overextensie:** Een te brede toepassing van een woordconcept (bv. de naam 'Dino' voor alle knuffelberen thuis).
* **Onderextensie:** Een te nauwe toepassing van een woordconcept (bv. 'auto' alleen voor de eigen speelgoedauto).
* Kinderen krijgen inzicht in nieuwe begrippen gerelateerd aan plaats, ruimte en tijd, en nieuwe woordklassen.
* Ze beginnen tegengestelde concepten te gebruiken, waarbij vaak een van de twee uitersten wordt gebruikt om de tegenstelling aan te duiden (markeringstheorie, bv. 'groot' voor zowel 'groot' als 'klein').
* **Problemen met synonymie en homonymie:** Dit hangt samen met het principe van 'mutuele exclusiviteit' (één woord per betekenis).
* **Problemen met figuurlijk taalgebruik:** Idiomen, spreekwoorden en uitdrukkingen worden vaak letterlijk geïnterpreteerd.
* **Neologismen:** Nieuwe woorden worden gevormd, zoals samenstellingen ('borstverstoppertje') of derivaties ('plakhuis' i.p.v. 'rijhuis'). Ook etymologiseren komt voor, waarbij kinderen zelf verklaringen voor woorden bedenken.
> **Voorbeeld:** Een kind hoort: "Dat is voor een noodgeval." Het kind vraagt: "Maar er vallen hier toch geen noten?"
### 2.3 Woordklassen
* Er is een ontwikkeling in het gebruik van verschillende woordklassen, waaronder lidwoorden (bepaald: 'de', 'het'), voorzetsels, voornaamwoorden (aanwijzend, vragend, persoonlijk, bezittelijk), zelfstandige naamwoorden, bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
* Bijvoeglijke naamwoorden worden specifieker gebruikt voor plaats, ruimte, omvang en hoeveelheid.
## 3. Syntaxis
De syntaxis ontwikkelt zich aanzienlijk, wat leidt tot langere en complexere zinnen.
### 3.1 Zinslengte en woordvolgorde
* Vanaf ongeveer 3;05 jaar beginnen kinderen met zinnen van gemiddeld 2 woorden (Mean Length of Utterance - MLU).
* De MLU neemt toe met de leeftijd:
* 2 jaar: 2 woorden
* 3 jaar: 3,5 woorden
* 4 jaar: 4,5 woorden
* De zinnen bevatten een werkwoordelijke component met een vervoegd werkwoord in de juiste zinsvolgorde, en een naamwoordelijke component met onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, en bepalingen van plaats of tijd.
* De woordvolgorde begint steeds meer op die van de volwassenentaal te lijken.
* **Topicalisatie:** Het benadrukken van het belangrijkste deel van de zin door dit vooraan te plaatsen, komt vaker voor.
### 3.2 Vraagzinnen
* Er is een overgang van intonatievragen naar vraagzinnen met vraagwoorden ('wie', 'wat', 'waar', 'waarom', 'hoe', 'wanneer', 'welke', 'hoeveel').
* Voorlopers van vaste vraagvormen komen voor (bv. 'Is dat?'). Het toevoegen van 'hé?' aan het einde van zinnen is ook gebruikelijk.
### 3.3 Ontkennende zinnen
* Het onderscheid tussen 'niet', 'neen' en 'geen' is nog moeilijk.
* Woorden als 'nooit', 'niemand', 'niets', 'nergens' worden nog niet altijd correct gebruikt.
* Dubbele ontkenningen komen voor, en de ontkenning binnen de zin begint meer te lijken op de volwassenentaal.
### 3.4 Samengestelde zinnen
* Nevenschikking met voegwoorden als 'en', 'of', 'dan' wordt toegepast.
* Onderschikking met voegwoorden als 'als', 'omdat', 'maar', 'of', 'waar', 'toen', 'want' ontwikkelt zich vanaf 3-4 jaar.
* Vaste formules om onderschikking in te leiden komen voor (bv. 'Ik denk dat...').
## 4. Morfologische ontwikkeling
De morfologie, de studie van woordvorming, ondergaat ook significante veranderingen.
### 4.1 Derivatiemorfologie en flexiemorfologie
* **Derivatiemorfologie:** Dit betreft het vormen van nieuwe woorden door middel van afleidingen en samenstellingen, wat de woordbetekenis kan veranderen (bv. neologismen).
* **Flexiemorfologie:** Dit omvat vormveranderingen zoals werkwoordsvervoegingen, meervoudsvorming, verkleinwoorden en verbuigingen van bijvoeglijke naamwoorden. Dit behoudt de woordbetekenis.
### 4.2 Zelfstandig naamwoord: meervoudsvorming
* Meervoudsvormen op '-s' en '-en' worden geleerd.
* Voorlopers van meervoud zoals 'allemaal', 'veel', 'twee' worden gebruikt.
* Meervoudsvormen met stamklinkerwisseling of op '-eren' zijn moeilijk en kunnen tot de lagere schoolleeftijd aanhouden.
* **Overregularisatie:** Incorrecte meervoudsvormen ontstaan door analogie met regelmatige meervouden (bv. 'auto-en' i.p.v. 'auto's').
* Inzicht in kwantiteitsbegrip (één of meerdere exemplaren) ontwikkelt zich rond 3 jaar.
### 4.3 Zelfstandig naamwoord: verkleinwoorden
* Vroege verwerving van verkleinwoorden eindigend op '-je' (rond 3;06 - 4 jaar).
* Vormen met stamklinker- of assimilatieveranderingen zijn moeilijker en kunnen tot 6 jaar aanhouden.
* Incorrecte vormen door overregularisatie komen voor (bv. 'schipje' i.p.v. 'scheepje').
* Inzicht in wat 'groot' of 'klein' is ontwikkelt zich rond 3 jaar.
### 4.4 Werkwoord: congruentie
* Er is een ontwikkeling van een vaste, ongelede vorm van het werkwoord naar echte vervoegingen.
* Hulpwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden worden gebruikt.
* Vanaf ongeveer 4 jaar wordt correcte congruentie (overeenkomst tussen onderwerp en persoonsvorm) gerealiseerd, hoewel onregelmatige werkwoorden nog vergissingen en overregularisaties kunnen vertonen.
### 4.5 Werkwoord: tijdsgebruik
* Er is een meer gedifferentieerd tijdsgebruik dan in de vroeglinguale periode.
* Peuters spreken wel over het verleden, maar dit blijkt vaak uit de context in plaats van uit specifieke morfologische of syntactische structuren.
* Het onmiddellijke verleden en de onmiddellijke toekomst worden benoemd.
* Het verre verleden en de verre toekomst worden ook benoemd, met behulp van hulpwerkwoorden als 'gaan' en 'zullen'.
* Wisselende prestaties in voltooid tegenwoordige tijd (VTT) en verleden tijd (VVT) zijn normaal tot ongeveer 9-10 jaar.
> **Voorbeeld:** Een kind zegt: "Ik heb ze meegebrengt."
## 5. Pragmatische, communicatieve en metalinguïstische aspecten
De manier waarop taal wordt gebruikt in sociale interactie en het bewustzijn over taal zelf, nemen toe.
### 5.1 Conversatievaardigheden
* Kinderen worden minder egocentrisch en ontwikkelen presuppositie (het vermogen om het perspectief van de ander in te nemen).
* Nieuwe pragmatische functies ontstaan, zoals het maken van grapjes en het navertellen van verhalen, hoewel de samenhang hierin nog kan ontbreken.
* Gesprekken gaan over andere plaatsen en tijden dan het hier-en-nu, en worden algemener van aard.
### 5.2 Metalinguïstisch bewustzijn
* Het metalinguïstisch bewustzijn groeit, wat betekent dat kinderen bewuster worden van taal als een systeem.
* Ze kunnen problemen met taal verwoorden en protesteren tegen 'onlogica' in de moedertaal.
* Reflectie op semantiek (bv. etymologiseren) en fonologie komt voor.
* Kinderen worden zich bewust van hun eigen taalgebruik en dat van anderen, en corrigeren zichzelf.
> **Voorbeeld:** Een kind vraagt: "Speelgoed, waarom is dat goed?" of protesteert: "De kleuter zit zeker, ik ben toch geen baby meer!"
## 6. Taal als spel
Taal wordt niet alleen functioneel gebruikt, maar ook als middel tot spel en creativiteit.
### 6.1 Taalspel en bedmonoloog
* Kinderen gebruiken taal steeds vaker in niet-communicatieve contexten, zoals tijdens spel.
* Substitutieoefeningen met nonsenswoorden en het maken van eigen grapjes en versjes (bv. "Ienemiene mutte, mama is de baas!") illustreren dit.
* Rijmen is ook een vorm van taalspel.
* De bedmonoloog (spraak tijdens het slapen) komt veelvuldig voor tussen 1;03 en 4;06 jaar, met een piek rond 3 tot 3;06 jaar. Dit kan rijmen, imitaties van volwassenen en dialogen bevatten.
* De grenzen tussen werkelijkheid en fantasie worden in taal overschreden.
## 7. Aarzelend spreken
Tijdens deze fase kan er sprake zijn van aarzelend spreken, wat te maken heeft met de enorme hoeveelheid informatie die het kind verwerkt.
* Dit kan zich uiten in haperingen, herhalingen, valse starts en zelfcorrecties, met name in emotioneel geladen situaties.
> **Voorbeeld:** "Allemaal drdrdraken, helegrote draken." of "En toen, en toen en toen kwamen..."
## 8. Samenvatting: de differentiatiefase
De differentiatiefase kenmerkt zich door een "reuzensprong" in taalontwikkeling:
* **Taalinhoud (Semantiek):**
* Alle woordklassen worden verworven, inclusief functiewoorden zoals persoonlijke voornaamwoorden.
* Woorden die naar tijd verwijzen, telwoorden en 'echte' woorden (geen onomatopeeën) worden gebruikt.
* **Taalvorm (Fonetiek & Fonologie, Morfologie, Syntaxis):**
* Afname van fonologische vereenvoudigingsprocessen.
* Ontwikkeling van vervoegingen en verbuigingen.
* **Taalgebruik (Pragmatiek):**
* Taal wordt gebruikt als een verfijnd communicatiemiddel.
* Taal wordt ingezet voor kennisoverdracht en verbaal spel.
* Metalinguïstisch bewustzijn neemt toe.
* **Periode van aarzelend spreken** blijft een kenmerk.
---
# Fonologische ontwikkeling tijdens de differentiatie- en voltooiingsfase
Deze fase beschrijft de verdere verwerving van klanken, het verdwijnen van fonologische processen en de ontwikkeling van fonologisch bewustzijn, evenals articulatiemoeilijkheden en de foneem-grafeemkoppeling in de voltooiingsfase.
### 2.1 De differentiatiefase (ongeveer 2;06 – 5 jaar)
Gedurende de differentiatiefase ondergaat de fonologie een aanzienlijke ontwikkeling, gekenmerkt door zowel de verwerving van nieuwe klanken als het geleidelijk afbouwen van fonologische vereenvoudigingsprocessen.
#### 2.1.1 Verdere fonologische ontwikkeling en foneemverwerving
* **Fonemenverwerving:** Kinderen blijven klanken verwerven. Specifieke klanken zoals de /r/ worden steeds correcter uitgesproken.
* **Fonologische processen:** Veel fonologische processen die in de vroeglinguale periode aanwezig waren, beginnen te verdwijnen. Echter, enkele kunnen nog aanhouden:
* **Deletie van eindconsonanten:** Het weglaten van medeklinkers aan het einde van woorden.
* **Deletie van onbeklemtoonde lettergrepen:** Het weglaten van lettergrepen die niet de nadruk krijgen.
* **Clusterreductie:** Het vereenvoudigen van medeklinkerclusters, met name bij drie medeklinkers en de klanken /s/, /l/, /r/. Soms treedt er e-epenthese op (het invoegen van een klinker).
* **Gliding:** De vervanging van bepaalde medeklinkers door klinkers, wat kan aanhouden tot ongeveer 5 jaar.
* **Distorsies:** Veel distorsies van klanken blijven aanwezig, met name door de fijne motoriek die nodig is voor specifieke articulaties, zoals een interdentale /s/ (waarbij de tong tussen de tanden komt).
#### 2.1.2 Toename van fonologisch bewustzijn
Een cruciaal aspect van de fonologische ontwikkeling in de differentiatiefase is de toenemende mate van fonologisch bewustzijn, wat een onderdeel is van metalinguïstisch bewustzijn. Dit uit zich op verschillende manieren:
* **Expliciete correctie en overdreven articulatie:** Kinderen kunnen bewust hun eigen uitspraak corrigeren of klanken overdreven articuleren om ze beter te horen of te oefenen.
* **Spontaan rijmen en substitutieoefeningen:** Ze beginnen spontaan te rijmen en kunnen oefeningen maken waarbij klanken in woorden worden vervangen.
* **Vervolledigen van fonotactische patronen:** Ze kunnen klankpatronen herkennen en aanvullen, zelfs met nonsenswoorden.
> **Voorbeeld:** Een kind dat bijvoorbeeld de reeks "tien – ellef – twaafel – draafel – zeefel" kan vervolledigen, toont inzicht in fonotactische structuren.
* **Fis-fenomeen:** Kinderen worden zich bewust van hun fonologische onvermogen en kunnen dit expliciet aangeven. Dit fenomeen toont een groeiend zelfbewustzijn over hun taalgebruik.
> **Voorbeeld:** Als een vraag gesteld wordt naar de naam "Lik", kan het kind reageren met "nie Lik, Lik!", wat aangeeft dat het zich bewust is van de onjuiste uitspraak en dit wil corrigeren.
### 2.2 De voltooiingsfase (ongeveer 5 – 10 jaar)
In de voltooiingsfase, die de basisschoolleeftijd omvat, wordt de fonologische ontwikkeling verder verfijnd. De basis is grotendeels gelegd, maar er is nog ruimte voor verbetering en de aanpak van specifieke uitdagingen.
#### 2.2.1 Verwerving van alle klanken en articulatiemoeilijkheden
* **Alle klanken verworven:** Tegen het einde van deze fase zijn alle klanken van de moedertaal in principe verworven.
* **Distorsies:** Hoewel de klanken verworven zijn, kunnen distorsies nog steeds optreden, vooral bij nieuwe of complexe woorden.
* **Articulatorische moeilijkheden:** Kinderen kunnen nog steeds moeite hebben met de articulatie van nieuwe woorden en met name met complexe medeklinkerverbindingen.
* **Versteende vormen:** Er kunnen nog versteende vormen van klanken of woorden voorkomen, waarbij een specifieke (vaak fonologisch vereenvoudigde) uitspraak vastgeroest is.
> **Voorbeeld:** "Sasa" voor "Sara".
#### 2.2.2 Foneem-grafeemkoppeling
Een belangrijk nieuw aspect in de voltooiingsfase is de ontwikkeling van de foneem-grafeemkoppeling. Dit verwijst naar het vermogen om klanken te koppelen aan de letters die ze representeren, wat cruciaal is voor het leren lezen en schrijven.
> **Voorbeeld:** Het kind leert dat de klank /h/ wordt weergegeven door de letter 'h', de klank /eps/ door de lettercombinatie 'eps', etc.
#### 2.2.3 Voortdurende ontwikkeling van fonologisch bewustzijn
Het fonologisch bewustzijn blijft zich verder ontwikkelen. Kinderen kunnen nu ook expliciet taalonderwijs ontvangen in de klas, wat hun inzicht in de structuur van taal verder verdiept.
> **Tip:** Inzicht in de foneem-grafeemkoppeling is een sleutelcomponent voor geletterdheid. Oefeningen die deze koppeling versterken, zijn essentieel in deze fase.
---
# Semantische en lexicale ontwikkeling
De semantische en lexicale ontwikkeling tijdens de differentiatiefase (ongeveer 2;6 tot 5 jaar) en de voltooiingsfase (ongeveer 5 tot 10 jaar) kenmerkt zich door een aanzienlijke kwantitatieve en kwalitatieve groei van de woordenschat, de verdere ontwikkeling van conceptvorming, en het aftasten van woordgrenzen, wat leidt tot fenomenen zoals overextensie en onderextensie.
### 3.1 De differentiatiefase (kleuterleeftijd: 2;6 - 5 jaar)
#### 3.1.1 Kwantitatieve groei van de woordenschat
De kleuterleeftijd wordt gekenmerkt door een "big jump" in de actieve woordenschat. De woordenschat van een kind explodeert, onder invloed van externe factoren zoals de kleuterschool, breder contact met volwassenen en leeftijdsgenoten, en interesse in media. Interne factoren zoals de sociaal-emotionele ontwikkeling, fantasie- en denkontwikkeling, en creatief spel spelen ook een rol. Daarnaast dragen interne linguïstische factoren, zoals het opbouwen van semantische netwerken, bij aan deze snelle groei.
* Een kind van 1 jaar heeft ongeveer 50 woorden.
* Een kind van 2 jaar heeft ongeveer 500 woorden.
* Een kind van 3 jaar heeft ongeveer 1000 woorden.
* Een kind van 5 jaar heeft ongeveer 3000 woorden.
* Een volwassene beschikt over ongeveer 50.000 woorden.
#### 3.1.2 Kwalitatieve groei en woordgrenzen aftasten
Naast de kwantiteit is er ook een kwalitatieve groei in de woordenschat. Kinderen beginnen de grenzen van woorden af te tasten, wat zich uit in verschillende stadia:
* **Sensestadium:** Kinderen tasten actief de grenzen van woorden af.
* **Denotationeel stadium:** Er is een groeiende conceptvorming. Kinderen beginnen te begrijpen dat een woord niet alleen naar hun directe leefwereld verwijst, maar ook naar bredere concepten. Ze bouwen hun semantisch netwerk verder op door verbanden te leggen tussen woorden en concepten.
* **Referentiële woordverwerving:** Woorden worden gekoppeld aan objecten en concepten uit de directe leefwereld.
##### 3.1.2.1 Overextensie
Overextensie treedt op wanneer een kind een woord gebruikt om naar een bredere categorie objecten of concepten te verwijzen dan de conventionele betekenis. Dit gebeurt vaak bij nieuwe begrippen, zoals plaats, ruimte, tijd, en nieuwe woordklassen.
> **Voorbeeld:** Een kind noemt alle knuffels 'Dino', ook al is dat oorspronkelijk de naam van één specifieke knuffel.
##### 3.1.2.2 Onderextensie
Onderextensie is het tegenovergestelde van overextensie. Hierbij gebruikt een kind een woord te beperkt, waardoor het niet de volledige conventionele betekenis dekt.
> **Voorbeeld:** Een kind gebruikt het woord 'auto' alleen voor zijn eigen speelgoedauto en niet voor andere auto's.
##### 3.1.2.3 Semantische kenmerkentheorie
De semantische kenmerkentheorie stelt dat de betekenis van een woord kan worden beschreven aan de hand van een set semantische kenmerken. De ontwikkeling van woordbetekenissen wordt gezien als een proces waarbij kinderen geleidelijk aan meer van deze kenmerken verwerven en deze correct toepassen. In de differentiatiefase hebben kinderen nog moeite met het volledig doorgronden van deze kenmerken, wat kan leiden tot misverstanden.
* **Moeite met synonymie/homonymie:** Kinderen kunnen moeite hebben met het onderscheiden van woorden met dezelfde klank maar verschillende betekenissen (homoniemen) of woorden met verschillende klanken maar vergelijkbare betekenissen (synoniemen). Dit hangt samen met het principe van 'mutuele exclusiviteit', waarbij men ervan uitgaat dat elk object slechts één naam heeft.
> **Voorbeeld:** Een kind kan het verschil niet zien tussen 'krap' (nauw) en 'krab' (zeedier).
* **Moeite met figuurlijk taalgebruik:** Kinderen begrijpen in deze fase vaak letterlijk wat er gezegd wordt en hebben moeite met metaforen, spreekwoorden en uitdrukkingen.
> **Voorbeeld:** Een kind dat hoort "Dat is voor een noodgeval" kan zich afvragen of er noten vallen.
* **Gebruik van gemarkeerde termen:** Bij tegenstellingen wordt vaak één van de twee uitersten van een continuüm gebruikt om naar het hele spectrum te verwijzen (bijv. 'groot' voor zowel grote als kleine objecten).
##### 3.1.2.4 Neologismen en etymologiseren
Kinderen creëren soms nieuwe woorden (neologismen) om hun gebrek aan bestaande woorden te overbruggen. Dit kan gebeuren door het verkeerd invullen van een begrip, een nieuwe samenstelling, of nieuwe afleidingen. Ze kunnen ook aan etymologiseren doen, wat inhoudt dat ze de oorsprong van een woord proberen te verklaren, vaak op een creatieve en niet-wetenschappelijke manier.
> **Voorbeeld:** "Ik wil in Engeland wonen, want daar ben ik een engeltje!" (etymologisering van 'Engeland' en 'engeltje').
#### 3.1.3 Verwerving van nieuwe woordklassen
In de differentiatiefase verwerven kinderen steeds meer woorden uit verschillende woordklassen, waaronder functiewoorden zoals lidwoorden, voorzetsels, en voornaamwoorden. Ze leren ook complexere zelfstandige naamwoorden en bijwoorden/bijvoeglijke naamwoorden, en beginnen de specifieke functies ervan te begrijpen.
### 3.2 De voltooiingsfase (lagere schoolleeftijd: 5 - 10 jaar)
#### 3.2.1 Woordenschatuitbreiding en abstracte begrippen
De actieve woordenschat van kinderen blijft groeien en kan oplopen tot ongeveer 4000 woorden rond de leeftijd van 10 jaar. Kinderen beginnen neologismen te vormen voor abstracte begrippen, wat duidt op een verdere ontwikkeling van hun denkvermogen. Ze leren ook specifiekere woorden voor plaats, ruimte, omvang en hoeveelheid.
> **Voorbeeld:** Een kind zegt "Ik zeg de eerlijkheid" om een abstract concept uit te drukken.
#### 3.2.2 Moeilijkheden met beeldspraak en metaforen
Hoewel de woordenschat groeit, blijven kinderen in de voltooiingsfase soms nog moeite hebben met beeldspraak, spreekwoorden en metaforen. Dit vereist een geavanceerder metalinguïstisch bewustzijn, dat zich verder ontwikkelt tijdens deze periode.
#### 3.2.3 Woordgrenzen opzoeken en lezen
Kinderen beginnen de grenzen van woorden verder te onderzoeken, mede gestimuleerd door het leren lezen en schrijven. Ze kunnen nog steeds experimenteren met woordgrenzen.
> **Voorbeeld:** "Ik wil eventueel nog wat spek." (de interpretatie van 'spek' kan variëren).
#### 3.2.4 Morfosyntaxis
In deze fase vindt verdere verfijning plaats in zowel morfologie als syntaxis. Hoewel veel grammaticale structuren al verworven zijn, blijven er nog enkele uitdagingen bestaan.
* **Morfologie:** Kinderen kunnen nog steeds overregularisaties vertonen bij onregelmatige vormen, maar leren ook nieuwe afleidingen en rangtelwoorden.
* **Syntaxis:** Ze beheersen alle vraagzinnen, maar hebben nog moeite met passieve zinnen, lange zinnen, en samengestelde zinnen met complexe onderschikkingen en logische verbanden.
**Tip:** Het leren van de moedertaal wordt in deze fase steeds meer een proces van *taal leren* in plaats van *taal verwerven*, met expliciet taalonderwijs in het curriculum, inclusief het leren lezen en schrijven.
---
# Syntactische en morfologische ontwikkeling
Dit deelonderwerp behandelt de opbouw van zinnen, van enkelvoudige tot samengestelde zinnen, met aandacht voor woordvolgorde en vraagzinnen, evenals de morfologische ontwikkeling inclusief meervoudsvorming, verkleinwoorden, werkwoordvervoeging, overregularisaties en tijdsgebruik.
### 4.1 De differentiatiefase (2;06 - 5 jaar)
Gedurende de differentiatiefase, ook wel de kleuterfase genoemd, ondergaat de taalontwikkeling van een kind aanzienlijke veranderingen op zowel syntactisch als morfologisch gebied. Deze periode wordt gekenmerkt door een "reuzensprong" in taalvaardigheid, waarbij kinderen een steeds verfijnder communicatiemiddel ontwikkelen.
#### 4.1.1 Syntactische ontwikkeling
De syntactische ontwikkeling in de differentiatiefase kenmerkt zich door de overgang van eenvoudige zinsconstructies naar complexere zinsvormen.
* **Zinslengte en woordvolgorde:**
* Kinderen gaan van twee-woordzinnen naar langere zinnen met een gemiddelde lengte van de utterance ($MLU$) die toeneemt van 2 woorden op 2-jarige leeftijd tot 4,5 woorden op 4-jarige leeftijd.
* De woordvolgorde wordt steeds meer vergelijkbaar met die van volwassenen.
* De werkwoordelijke component, inclusief het vervoegde werkwoord in de juiste zinspositie, en de naamwoordelijke component (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bepaling van plaats of tijd) worden gestructureerd opgebouwd.
* *Topicalisatie*, waarbij wat voor het kind het belangrijkst is vooraan in de zin wordt geplaatst, komt vaker voor.
* **Vraagzinnen:**
* Rond 3;05 jaar beginnen kinderen zinnen te vormen met een werkwoordelijk component en een correcte woordvolgorde.
* Naast intonatievragen (bv. "Is dat?"), ontwikkelen kinderen vraagzinnen met vraagwoorden zoals *wie*, *wat*, *waar*, *waarom*, *hoe*, *wanneer*, *welke*, en *hoeveel*, vaak met een bijhorende vraagintonatie.
* Vaste formules zoals "Is dat?" en toevoegingen als "hé?" worden gebruikt.
* **Ontkennende zinnen:**
* Kinderen maken nog onderscheid tussen 'niet', 'neen', en 'geen', maar dit kan nog problemen opleveren.
* Dubbele ontkenningen komen voor, bijvoorbeeld "Er is niet toiletpapier." of "Er zit geen veel appelsap niet meer in, hé?".
* De plaatsing van de ontkenning binnen de zin gaat steeds meer richting de volwassen norm.
* **Samengestelde zinnen:**
* De ontwikkeling van samengestelde zinnen verloopt geleidelijk.
* **Nevenschikking:** Gebruik van *en*, *of*, *dan*, en specifieker "*en toen*", "*en dan*" voor verhalende structuren.
* **Onderschikking:** Vanaf 3-4 jaar worden onderschikkende voegwoorden gebruikt zoals *als*, *omdat*, *maar*, *of*, *waar*, *toen*, en *want*. Vaste formules als "Ik denk dat..." komen ook voor.
#### 4.1.2 Morfologische ontwikkeling
De morfologische ontwikkeling in de differentiatiefase is cruciaal voor het verkrijgen van grammaticale correctheid en wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van flexie- en derivatiemorfologie.
* **Zelfstandig naamwoord: meervoudsvorming:**
* Kinderen beginnen met het hanteren van meervoudsvormen op -s en -en. Voorlopers zoals 'allemaal', 'veel', 'twee' duiden op een groeiend inzicht in kwantiteit.
* Moeilijkheden treden op bij meervoudsvormen met stamklinkerwisseling of op -eren, wat tot op de lagere schoolleeftijd aanhoudt.
* **Overregularisatie:** Een veelvoorkomend fenomeen waarbij kinderen onregelmatige vormen regulieren naar analogie van regelmatige vormen. Voorbeelden zijn "auto-en" (voor auto's), "eenten" (voor eenden), en "werkmanners" (voor werkmannen).
* Een voorbeeld van overconsumptie is: "Eentaart, en nog een taart, en nog een taart, en nog een taart, allemaal twee taarten."
* **Zelfstandig naamwoord: verkleinwoorden:**
* De regelmatige vorm op '-je' wordt verworven tussen 3;06 en 4 jaar.
* Vormen met stamklinkerwisseling of fonologische assimilatieregels zijn moeilijk en houden aan tot ongeveer 6 jaar.
* **Overregularisatie:** Ook hier treden overregularisaties op, zoals "een schipje" (correct is 'scheepje').
* Het inzicht in kwantiteit, en specifiek in wat groot of klein is, ontwikkelt zich rond 3 jaar.
* **Werkwoord: congruentie:**
* In de vroeglinguale periode is het werkwoord een vaste, oneindige vorm. In de differentiatiefase ontstaat er échte vervoeging.
* Hulpwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden worden eerst correct vervoegd. Koppelwerkwoorden zoals 'is' worden in vaste zinsvormen gebruikt.
* De ontwikkeling van persoonsvormen (eerste, tweede, derde persoon enkelvoud) en later meervoudsvormen volgt.
* Rond 4 jaar realiseren kinderen correcte congruentie tussen onderwerp en werkwoord.
* Onregelmatige werkwoorden leiden nog tot vergissingen en overregularisaties.
* **Werkwoord: tijdsgebruik:**
* De differentiatiefase kent een meer gedifferentieerd tijdsgebruik dan de vroeglinguale periode. Peuters spreken weliswaar over het verleden, maar voornamelijk over het hier-en-nu.
* De onmiddellijke toekomst en het verleden worden aangeduid (bv. "Ik ga spelen met de blokken.").
* Het verdere verleden en de toekomst worden ook aangeduid (bv. "Jij was een krokodil, jij was nu dood.").
* Hulpwerkwoorden zoals 'gaan' en 'zullen' worden gebruikt.
* Wisselende prestaties met de onvoltooid verleden tijd (OVT) en voltooid tegenwoordige tijd (VTT) zijn normaal tot ongeveer 9-10 jaar. Een voorbeeld is: "Ik heb ze meegebrengt."
### 4.2 De voltooiingsfase (5 - 10 jaar)
In de voltooiingsfase, de taal van het lagereschoolkind, wordt de taal steeds meer verfijnd en nadert deze de volwassen taal qua basiskenmerken. Het taalverwervingsproces gaat over in een proces van taal leren, met expliciet taalonderwijs, met name voor schriftelijke taal.
#### 4.2.1 Syntactische ontwikkeling
De syntactische vaardigheden worden verder uitgebouwd, met een focus op complexere structuren.
* **Zinsbouw:**
* Alle vraagzinnen zijn verworven.
* Kinderen hebben nog moeite met passieve zinnen, zeer lange zinnen, en samengestelde zinnen met complexe onderschikking en logische verbanden.
* Er is een verdere ontwikkeling in het gebruik van verschillende woordklassen, inclusief functiewoorden.
#### 4.2.2 Morfologische ontwikkeling
De morfologie wordt verfijnder, maar er blijven nog enkele uitdagingen bestaan.
* **Werkwoordvervoeging en woordvorming:**
* Er is nog steeds sprake van *overregularisaties* van onregelmatige vormen, hoewel de meeste kinderen de verwerving van sterke en zwakke werkwoorden voltooien.
* De fasen van werkwoordvervoeging zijn:
1. Ontbreken van correcte vormen.
2. Overregularisatie van vormen (bv. *kwamde*, *eette*).
3. Overgangsstadium (kind heeft het bijna door).
4. Volledig correcte vormen.
* Kinderen leren trappen van vergelijking en derivatiemorfologie (bv. rangtelwoorden zoals *drie-de*).
* Er ontstaan neologismen voor abstracte begrippen, bijvoorbeeld "Ik zeg de eerlijkheid."
* **Overige morfologische aspecten:**
* Woorden die naar tijd verwijzen en telwoorden worden correct gebruikt.
* Er is een afname van fonologische vereenvoudigingsprocessen.
> **Tip:** De verwerving van sterke en zwakke werkwoorden in het Nederlands verloopt via een viertal fasen. Het is belangrijk om de kenmerken van elke fase te herkennen. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van zelfstandige naamwoorden.
> **Voorbeeld:** Een kind dat in de voltooiingsfase nog overregularisaties vertoont bij werkwoorden, zou bijvoorbeeld "*kreegde*" zeggen in plaats van "*kreeg*", of "*dreeft*" in plaats van "*dreef*".
### 4.3 Algemene observaties over de differentiatie- en voltooiingsfase
Gedurende deze fasen ontwikkelen kinderen niet alleen de structuur van taal (syntaxis en morfologie), maar ook de betekenis (semantiek) en het gebruik (pragmatiek). Ze ontwikkelen een groeiend *metalinguïstisch bewustzijn*, wat betekent dat ze zich bewuster worden van taal zelf, hoe het werkt en hoe het gebruikt kan worden. Dit uit zich in taalspelletjes, het maken van grapjes, en later ook in het begrijpen van spreekwoorden en metaforen. De periode van *aarzelend spreken* is kenmerkend voor de differentiatiefase, waarbij kinderen veel informatie verwerken, wat kan leiden tot haperingen en zelfcorrecties. Tegen het einde van de voltooiingsfase beheersen kinderen hun moedertaal op een niveau dat vergelijkbaar is met volwassenen, met de ontwikkeling van schriftelijke taal als een belangrijke nieuwe vaardigheid.
---
# De voltooiingsfase: taal van het lagere schoolkind
Deze fase (5-10 jaar) markeert de overgang naar een volwassen taalgebruik, waarbij de fonologie grotendeels is verworven, de woordenschat zich uitbreidt met abstracte begrippen, en grammaticale regels expliciet worden geleerd. De focus ligt op schriftelijke taal en metaforen.
### 4.1 Leeftijdscategorie
De voltooiingsfase loopt van de leeftijd van 5 tot 10 jaar. Tegen de leeftijd van 10 jaar vertoont de taal dezelfde basiskenmerken als volwassenentaal, hoewel taalontwikkeling een continu proces is.
### 4.2 Ontwikkeling fonologie
* **Verwerving klanken:** Alle klanken van de moedertaal zijn doorgaans verworven.
* **Distorsies:** Hoewel de klanken verworven zijn, kunnen er nog steeds distorsies optreden.
* **Fonologische processen:** Persisterende fonologische vereenvoudigingsprocessen komen niet meer voor.
* **Articulatorische moeilijkheden:** Er kunnen nog steeds articulatieproblemen optreden bij nieuwe woorden of bij complexe medeklinkerverbindingen.
* **Foneem-grafeemkoppeling:** De koppeling tussen klanken (fonemen) en letters (grafemen) wordt verder ontwikkeld, wat essentieel is voor schriftelijke taal. Een voorbeeld hiervan is het leren van de correcte schrijfwijze, zoals `heps` voor `helpt`.
* **Versteende vormen:** Soms blijven er versteende vormen bestaan, zoals `Sasa` in plaats van `Sara`.
### 4.3 Semantiek en woordenschat
* **Kwantitatieve groei:** De actieve woordenschat breidt zich aanzienlijk uit en kan rond de 4000 woorden bereiken.
* **Abstracte begrippen:** Er vindt een sterke uitbreiding plaats met woorden die abstracte begrippen aanduiden.
> **Voorbeeld:** Het kind kan nu zeggen "Ik zeg de eerlijkheid."
* **Woordenschatuitbreiding:** Woordenschat wordt verder uitgebreid, met name in de klas en door middel van lezen.
* **Abstractie en woordgrenzen:** Kinderen leren om woordgrenzen verder te onderzoeken en te verfijnen, wat blijkt uit uitspraken als "Ik wil eventueel nog wat spek."
* **Beeldspraak en metaforen:** Kinderen hebben nog steeds moeite met figuurlijk taalgebruik, spreekwoorden en metaforen, hoewel er een begin is van gevorderd metalinguïstisch bewustzijn.
> **Voorbeeld:** Een kind kan zeggen: "Onze kat is een ezelachtige poes."
### 4.4 Morfologie en syntaxis
#### 4.4.1 Morfologie
* **Overregularisaties:** Er treden nog steeds overregularisaties op van onregelmatige vormen, bijvoorbeeld het foutief toepassen van regelmatige uitgangen op onregelmatige werkwoorden of zelfstandige naamwoorden.
> **Voorbeeld:** Incorrecte vormen zoals `dride` (voor derde) of `goederder` (voor beter) kunnen voorkomen.
* **Taal leren:** Specifieke morfologische categorieën zoals trappen van vergelijking en derivatiemorfologie (bv. rangtelwoorden) worden expliciet geleerd.
#### 4.4.2 Syntaxis
* **Vraagzinnen:** Alle soorten vraagzinnen zijn verworven.
* **Complexe zinnen:** Kinderen kunnen nog moeite hebben met passieve zinnen, zeer lange zinnen en samengestelde zinnen met complexe onderschikking en logische verbanden.
* **Woordvolgorde:** De woordvolgorde binnen zinnen is grotendeels correct en volgt die van volwassenentaal.
### 4.5 Pragmatische, communicatieve en metalinguïstische aspecten
* **Communicatieve kringen:** Kinderen nemen deel aan verschillende communicatieve kringen, wat hun sociale en taalvaardigheden ten goede komt.
* **Taal als spel en creativiteit:** Taal wordt gebruikt voor spel en creativiteit in de vorm van liedjes, rijmpjes, tongtwisters, grapjes, liegen en etymologiseren.
* **Narratieve vaardigheden:**
* **Chronologie:** De vaardigheid om gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde te vertellen, verbetert.
* **Hoofd- en bijzaken:** Kinderen leren beter onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken in een verhaal.
* **Theory of Mind:** De ontwikkeling van "Theory of Mind" (het begrijpen van de mentale toestanden van anderen) draagt bij aan betere communicatie.
* **Topic handhaving:** Het vermogen om een gespreksonderwerp gaande te houden wordt versterkt.
* **Beheersing moedertaal:** Aan het einde van deze fase is er een aanzienlijke beheersing van de moedertaal verworven.
* **Metalinguïstisch bewustzijn:** Het metalinguïstisch bewustzijn, het vermogen om over taal na te denken en te reflecteren, groeit verder. Dit uit zich in het begrijpen en gebruiken van meer complexe taalvormen.
### 4.6 Nieuw: schriftelijke taal
Een belangrijke ontwikkeling in deze fase is de introductie en verdere ontwikkeling van de schriftelijke taal, via lezen en schrijven. Dit brengt nieuwe uitdagingen en leerprocessen met zich mee, zoals de koppeling tussen klank en letter.
### 4.7 Expliciet taalonderwijs
Tijdens deze fase vindt er ook expliciet taalonderwijs plaats, met name op school. Dit helpt kinderen om grammaticale regels en taalkundige concepten bewust te leren en te begrijpen.
> **Tip:** De voltooiingsfase is een cruciale periode waarin kinderen de fundamentele bouwstenen van volwassen taalgebruik verwerven. Begrip van de ontwikkelingen op fonologisch, semantisch, morfologisch en syntactisch gebied, evenals de pragmatische en metalinguïstische vaardigheden, is essentieel voor het begrijpen van de taalverwerving bij lagere schoolkinderen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fonologisch bewustzijn | Het bewustzijn van de klankstructuur van taal, inclusief het herkennen van rijmen, het identificeren van beginklanken en het manipuleren van klanken in woorden. Dit is cruciaal voor het leren lezen en spellen. |
| Semantiek | De studie van betekenis in taal, met name de relatie tussen woorden, zinnen, symbolen en verwijzingen. Het omvat de woordenschat en de manier waarop concepten worden gevormd en begrepen. |
| Syntaxis | De regels die de structuur van zinnen bepalen, inclusief woordvolgorde, zinsbouw en de relaties tussen woordsoorten binnen een zin. Het zorgt voor een correcte en begrijpelijke zinsconstructie. |
| Morfologie | De studie van de interne structuur van woorden en hoe deze worden gevormd. Dit omvat het analyseren van morfemen, zoals stammen, voor- en achtervoegsels, en de regels voor woordverbuiging en afleiding. |
| Pragmatiek | Het aspect van taalgebruik dat zich richt op de context en de intentie van de spreker. Het bestudeert hoe taal wordt gebruikt om te communiceren, inclusief het begrijpen van impliciete betekenissen, het maken van grappen en het voeren van een gesprek. |
| Metalinguïstisch bewustzijn | Het vermogen om na te denken over taal als een object van studie, inclusief het begrijpen van taalstructuren, regels en functies. Dit stelt kinderen in staat om taal te analyseren en te reflecteren op hun eigen taalgebruik. |
| Fonologische processen | Vereenvoudigingsstrategieën die kinderen gebruiken om de uitspraak van moeilijke woorden te hanteren tijdens hun taalontwikkeling. Voorbeelden zijn deletie (weglaten van klanken) en clusterreductie (vereenvoudigen van medeklinkercombinaties). |
| Overextensie | Een fout waarbij een woord wordt toegepast op een bredere categorie dan waarvoor het oorspronkelijk bedoeld is. Bijvoorbeeld het gebruiken van het woord "hond" voor alle viervoetige dieren. |
| Onderextensie | Een fout waarbij een woord slechts op een beperkte subset van de correcte referenten wordt toegepast. Bijvoorbeeld het woord "auto" alleen gebruiken voor de eigen speelgoedauto. |
| Zinslengte (MLU) | Gemiddelde lengte van uitingen, gemeten in het aantal woorden. De Mean Length of Utterance (MLU) is een indicator voor de grammaticale complexiteit van de taal van een kind. |
| Congruentie | De overeenkomst in grammaticale kenmerken tussen verschillende delen van een zin, zoals tussen het onderwerp en het werkwoord (persoon en getal). Correcte congruentie is essentieel voor grammaticale correctheid. |
| Tijdsgebruik werkwoorden | Het correct gebruiken van werkwoordstijden (verleden, heden, toekomst) om gebeurtenissen op de juiste momenten in de tijd te plaatsen. Dit ontwikkelt zich geleidelijk gedurende de taalverwerving. |
| Bedmonoloog | Het spontaan produceren van taal tijdens het slapengaan, vaak een reflectie van dagelijkse gebeurtenissen, gedachten of fantasieën. Het kan een manier zijn voor kinderen om taal te oefenen en te verwerken. |
| Aarzelend spreken | Kenmerkend voor een fase van taalontwikkeling waarbij kinderen haperingen, herhalingen of valse starts vertonen, vaak als gevolg van het verwerken van veel informatie of emotioneel geladen situaties. |
| Foneem | De kleinste klankeenheid in een taal die betekenis kan onderscheiden. Bijvoorbeeld /p/ en /b/ zijn verschillende fonemen in het Nederlands. |
| Morfeem | De kleinste betekenisdragende eenheid in een taal. Een morfeem kan een zelfstandig woord zijn (bv. "kat") of een achtervoegsel (bv. "-en" voor meervoud). |