Historical Theory Criticism
Cover
Cursus_geschiedenis_3D_2025-2026_H1-H6 2.pdf-summary (1).pdf
Summary
# Kennismaking met historisch denken
Dit onderwerp introduceert de basisprincipes van historisch denken, essentieel voor het analyseren van het verleden, door middel van het formuleren van historische vragen, het gebruik van een historisch referentiekader en het kritisch bestuderen van bronnen [8](#page=8).
### 1.1 Historische vragen
Historici stellen vragen over het verleden om antwoorden te vinden en deze soms te vergelijken met het heden. Er worden vier soorten historische vragen onderscheiden [8](#page=8):
1. Vragen over het verleden: Direct gericht op gebeurtenissen, toestanden of ontwikkelingen in het verleden [8](#page=8).
2. Vragen over de relatie tussen het heden en het verleden: Onderzoeken verbanden en verschillen tussen beide [8](#page=8).
3. Vragen over hoe we tot kennis komen over het verleden: Bestuderen methoden, bronnen en interpretaties die historici gebruiken [8](#page=8).
4. Vragen over het beeld dat we van het verleden kennen: Onderzoeken de representatie, interpretatie en mogelijke vertekening van historische figuren of gebeurtenissen in onze kennis en beeldvorming [8](#page=8).
> **Tip:** Het correct identificeren van de soort historische vraag is cruciaal voor het bepalen van de onderzoeksstrategie en de benodigde bronnen [8](#page=8).
### 1.2 Historisch referentiekader
Om de geschiedenis overzichtelijk te maken, hanteren historici een referentiekader dat bestaat uit drie dimensies: tijd, ruimte en maatschappelijk domein [8](#page=8).
#### 1.2.1 Tijd
Oriëntatie in tijd gebeurt met behulp van jaren, eeuwen en millennia. De christelijke tijdrekening, met het jaar 1 als startpunt, is het meest gangbaar, maar andere tijdrekeningen bestaan, zoals de islamitische (start hidjra 622 na Christus) en de joodse (start 3761 voor Christus). Het verleden wordt voor studiedoelen opgedeeld in periodes of tijdvakken: Prehistorie, Oude Nabije Oosten, Klassieke oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne tijd, Moderne tijd en Hedendaagse tijd [8](#page=8) [9](#page=9).
##### 1.2.1.1 Scharnierpunten
Periodes eindigen en beginnen met symbolische scharnierpunten, gekoppeld aan belangrijke gebeurtenissen of veranderingen. Deze opdeling is eurocentrisch en kunstmatig, en er kan continuïteit zijn tussen periodes voor bepaalde maatschappelijke domeinen [9](#page=9).
> **Example:** Scharnierpunten en hun gekoppelde gebeurtenissen:
> * Ca. 3500 v. Chr.: het eerste schrift [9](#page=9).
> * Ca. 800 v. Chr.: de legendarische stichting van Rome [9](#page=9).
> * Ca. 500: de val van het West-Romeinse Rijk [9](#page=9).
> * Ca. 1500: de val van het Oost-Romeinse Rijk [9](#page=9).
> * Ca. 1800: het begin van de industrialisatie [9](#page=9).
> * Ca. 1945: einde van de Tweede Wereld-oorlog [9](#page=9).
Verschillende scharnierpunten kunnen worden gekozen om een periode te definiëren. Voor de Middeleeuwen kunnen dit bijvoorbeeld zijn: de opsplitsing van het Romeinse Rijk, het begin van de islamitische expansie, de uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1450), de ontdekking van Amerika of de start van het protestantisme [9](#page=9).
#### 1.2.2 Ruimte
Gebeurtenissen worden ook gesitueerd in de ruimte, waarbij de schaal van relevantie kan variëren:
* Lokaal: Binnen één specifieke plaats, stad, dorp of buurt [9](#page=9).
* Regionaal: Binnen een streek met meerdere gemeenten, steden of dorpen, vaak met gemeenschappelijke kenmerken [9](#page=9).
* Nationaal: Binnen één land of staat [9](#page=9).
* Continentaal: Gebeurtenissen die zich over een heel continent uitstrekken of daar een groot deel van beïnvloeden [9](#page=9).
* Maritiem: Gebeurtenissen die zich vooral via zeewegen of over zee afspelen [9](#page=9).
* Mondiaal: Gebeurtenissen die wereldwijd plaatsvinden of gevolgen hebben [9](#page=9).
Een gebeurtenis kan gelijktijdig op verschillende ruimtelijke schalen relevant zijn [9](#page=9).
> **Example:** De identificatie van een nieuw coronavirus in Wuhan (lokaal) en de daaropvolgende wereldwijde pandemie (mondiaal) illustreren hoe een gebeurtenis zich kan verspreiden en verschillende ruimtelijke niveaus kan beïnvloeden [10](#page=10).
#### 1.2.3 Maatschappelijke domeinen
Historische vragen worden geplaatst binnen één of meerdere maatschappelijke domeinen. De belangrijkste domeinen zijn [10](#page=10):
* Politiek: Alles wat te maken heeft met bestuur, macht, wetten en afspraken tussen landen [10](#page=10).
* Sociaal: Hoe mensen samenleven en zich organiseren in groepen, zoals verschillen tussen rijk en arm, standenmaatschappijen, gezinnen en migratie [10](#page=10).
* Economisch: Hoe mensen werken, produceren, verhandelen en consumeren, bijvoorbeeld landbouw, ambachten, handel en het gebruik van geld [10](#page=10).
* Cultureel: Alles wat te maken heeft met ideeën, waarden, geloof, kunst, wetenschap en tradities [10](#page=10).
Vaak zijn er verbanden tussen de domeinen, en een historische vraag of bron kan bij meerdere domeinen tegelijk horen. Het is belangrijk om te kunnen beargumenteren waarom een vraag tot een bepaald domein behoort [10](#page=10).
> **Tip:** Wees specifiek bij het situeren van een historische vraag in het referentiekader: geef de tijdsperiode, de ruimtelijke omvang en de relevante maatschappelijke domeinen aan, en onderbouw dit met argumenten [10](#page=10).
### 1.3 Bronnen kritisch bestuderen en gebruiken
Antwoorden op historische vragen worden gevonden in bronnen, die rechtstreekse getuigenissen uit het verleden zijn. Er zijn geschreven, mondelinge en materiële bronnen. Historici werken ook met historische werken, die op basis van bronnen zijn gemaakt [10](#page=10).
Bronnen worden onderscheiden in:
* Primair: Gemaakt door mensen die direct bij de kwestie betrokken waren (bv. ooggetuigen) [10](#page=10).
* Secundair: Gemaakt door mensen die niet direct betrokken waren, vaak (maar niet noodzakelijk) in een andere tijd [10](#page=10).
Niet elke bron is geschikt om een historische vraag te beantwoorden; ze moeten kritisch bestudeerd worden. Bij het kritisch bestuderen van een bron let men op de volgende aspecten [10](#page=10):
* Presentatie: Hoe wordt de bron gepresenteerd (bv. vertaling, kopie, herwerking) [11](#page=11)?
* Context: Wie heeft de bron gemaakt, met welke reden, en met welk doelpubliek in gedachten [11](#page=11)?
* Bruikbaarheid: Is de bron nuttig om de historische vraag te beantwoorden? Dit is zelden volledig bruikbaar of onbruikbaar [11](#page=11).
* Representativiteit: Is de bron typisch voor de tijd, ruimte, samenleving, of wijkt ze daarvan af [11](#page=11)?
* Betrouwbaarheid: Afhankelijk van vier criteria [11](#page=11):
* Standplaatsgebondenheid: Mate waarin de maker is beïnvloed door persoonlijke factoren (leeftijd, geslacht, afkomst, religie, opleiding, overtuigingen) en de aanwezigheid van vooroordelen of veralgemeningen [11](#page=11).
* Effect van de bron: Heeft de bron een bepaald bedoeld of onbedoeld effect gehad [11](#page=11)?
* Functie: Waarvoor is de bron bedoeld [11](#page=11)?
* Doelpubliek: Voor wie is de bron bedoeld [11](#page=11)?
Het is aan te raden meer dan één bron te gebruiken om gelijkenissen, verschillen en verklaringen te onderzoeken. Ook bij kaarten is kritisch kijken naar titel, schaal en legende belangrijk [11](#page=11).
Het kritisch bestuderen van historische bronnen kan gestructureerd worden aan de hand van een sjabloon met de volgende onderdelen [11](#page=11):
A. **Identificatie** [11](#page=11).
1. Inlichtingen over de maker: Naam, nationaliteit, geboorte- en sterfdatum, beroep/functie, bij welke groepen behoorde de maker [11](#page=11).
2. Wanneer werd de bron gemaakt [11](#page=11)?
3. Waar werd de bron gemaakt [11](#page=11)?
4. Was de maker een tijdgenoot [11](#page=11)?
5. Was de maker een ooggetuige [11](#page=11)?
6. Waar heeft de maker zijn informatie vandaan gehaald [11](#page=11)?
B. **Inhoud van de bron** [11](#page=11).
Inhoudelijke vragen die afhankelijk zijn van de specifieke bron [11](#page=11).
C. **Interpretatie** [12](#page=12).
1. Met welke bedoeling werd de bron gemaakt (informeren, overtuigen, ontspannen, gevoelens overbrengen) [12](#page=12)?
2. Werd de bron in opdracht gemaakt? Zo ja, door wie [12](#page=12)?
3. Was de maker zich bewust dat zijn werk later gelezen zou worden [12](#page=12)?
4. Heeft de maker de bron gepubliceerd [12](#page=12)?
5. Wat was het doelpubliek [12](#page=12)?
6. Standplaatsgebondenheid: Schreef de maker vanuit sympathie/antipathie? Waarom [12](#page=12)?
7. Heeft de maker de werkelijkheid (on)bewust anders voorgesteld? Leg uit [12](#page=12).
8. Presentatie van de bron: Is de bron volledig weergegeven? Is de bron vertaald, overgeschreven, samengevat, etc.? Leg uit [12](#page=12).
D. **Beoordeling** [12](#page=12).
a. Bruikbaarheid: Hoe bruikbaar is de bron om de historische vraag te beantwoorden? Leg uit [12](#page=12).
b. Betrouwbaarheid: Is de bron eerder betrouwbaar of onbetrouwbaar en waarom? Of: schat de betrouwbaarheid in op een schaal van 1 tot 5 en leg uit [12](#page=12).
c. Representativiteit:
i. Hoeveel van dergelijke bronnen zijn er nog [12](#page=12)?
ii. Op hoeveel gevallen is de bron van toepassing [12](#page=12)?
iii. Wiens perspectief werd weergegeven [12](#page=12)?
iv. Kan het verhaal vanuit een ander perspectief verteld worden? Zo ja, welk [12](#page=12)?
v. Besluit: Is de bron wel, een beetje, of helemaal niet representatief [12](#page=12)?
E. **Historische vraag beantwoorden (eventueel)** [12](#page=12).
Formuleer een antwoord op de historische vraag, gebaseerd op de bronnenanalyse [12](#page=12).
> **Tip:** Het sjabloon is een hulpmiddel om gestructureerd en kritisch met bronnen om te gaan. Oefening is essentieel om het effectief toe te passen op specifieke bronnen en historische vragen [12](#page=12).
---
# De transformatie van het Romeinse Rijk
Dit thema verkent de geleidelijke neergang van het West-Romeinse Rijk door interne crises, de periode van soldatenkeizers, pogingen tot herstel en de volksverhuizingen die leidden tot de uiteindelijke val van het westelijke rijk [12](#page=12).
### 2.1 Het verval van het West-Romeinse Rijk: interne crises en de soldatenkeizers
De ondergang van het West-Romeinse Rijk was een langdurig proces dat werd gekenmerkt door interne crises, met name tijdens de 3e eeuw, en conflicten met buurvolkeren aan de grenzen [13](#page=13).
#### 2.1.1 De periode van de soldatenkeizers (3e eeuw)
Na de moord op Commodus in 192 ontstond er een burgeroorlog, waarbij generaals met hun legioenen de macht grepen. Gedurende het grootste deel van de 3e eeuw werd het rijk geregeerd door opeenvolgende soldatenkeizers, wat leidde tot aanzienlijke politieke instabiliteit [13](#page=13).
**Crisiskenmerken tijdens de soldatenkeizers:**
* **Financiële problemen:** Soldatenkeizers moesten het leger tevredenstellen met geld, wat resulteerde in hogere belastingen en muntontwaarding door het verminderen van het zilvergehalte in munten [13](#page=13).
* **Verzwakte grenzen:** Soldaten werden van de grenzen weggetrokken om interne staatsgrepen af te weren, waardoor de grenzen kwetsbaar werden voor plundertochten van buurvolkeren. Dit ontregelde de economie en landbouw [13](#page=13).
* **Demografische en sociale onrust:** Geweld, honger door misoogsten, epidemieën en een dalende bevolking leidden tot minder inkomsten voor de keizer. Dit leidde tot verdere belastingverhogingen, interne spanningen en afscheiding van gebieden [13](#page=13).
> **Tip:** De soldatenkeizers creëerden een vicieuze cirkel van instabiliteit en economische neergang door hun afhankelijkheid van het leger en de daaruit voortvloeiende financiële en militaire problemen [13](#page=13).
### 2.2 Pogingen tot herstel: Diocletianus en Constantijn
Aan het einde van de 3e eeuw slaagden Diocletianus en later Constantijn erin om de vrede en eenheid tijdelijk te herstellen [13](#page=13).
#### 2.2.1 Het bestuur van Diocletianus en de tetrarchie
Diocletianus ontmantelde de macht van de senaat en vestigde zichzelf als alleenheerser. Hij realiseerde dat het rijk te groot was voor één persoon en introduceerde de tetrarchie, een viermansbestuur waarbij het rijk werd verdeeld in een oostelijk en westelijk deel, elk met een keizer en een medekeizer. Hoewel dit systeem aanvankelijk werkte, droeg het op termijn bij aan de afbrokkeling van het westelijke deel [14](#page=14).
#### 2.2.2 De hervormingen van Constantijn de Grote
Constantijn de Grote wist de macht naar zich toe te trekken en voerde belangrijke hervormingen door [14](#page=14):
* **Sterk militair beleid:** Versterking van de grenzen aan de Rijn en Donau, onderdrukking van Frankische bendes en herstel van de heirbanen stimuleerden economisch herstel [14](#page=14).
* **Godsdienstvrijheid voor het christendom:** Een van de meest ingrijpende hervormingen was het verlenen van godsdienstvrijheid aan het christendom [14](#page=14).
* **Verplaatsing van de hoofdstad:** Constantijn verplaatste de hoofdstad van het rijk naar Byzantium, dat later Constantinopel zou heten [14](#page=14).
> **Example:** De verplaatsing van de hoofdstad naar Constantinopel symboliseerde een verschuiving van de macht en focus naar het oosten van het rijk [14](#page=14).
### 2.3 Volksverhuizingen en de val van het West-Romeinse Rijk
De definitieve splitsing van het rijk vond plaats in 395 na de dood van keizer Theodosius, waarbij het West-Romeinse Rijk (met Milaan en later Ravenna als hoofdstad) en het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium) ontstonden [14](#page=14).
#### 2.3.1 Christendom als staatsgodsdienst
Theodosius maakte van het christendom een staatsgodsdienst, wat inhield dat het geloof van de vorst verplicht werd voor het volk. Dit versterkte de band tussen politiek en religie en leidde tot het verbod op het vroegere polytheïsme [14](#page=14).
#### 2.3.2 Migratie van Germaanse stammen
Vanaf het einde van de 4e eeuw nam de druk aan de grenzen van het rijk toe door de migratie van Germaanse stammen naar het westen. Deze migraties waren gericht en niet louter plundertochten [14](#page=14).
**Redenen voor de migratie:**
* **Druk van de Hunnen:** Germaanse stammen werden in het oosten opgejaagd door de Hunnen, een ruitervolk uit Centraal-Azië, geleid door Attila [15](#page=15).
* **Interne factoren:** Germaanse stammen kampten zelf met voedseltekorten, uitputting van landbouwgronden, overbevolking en klimaatverandering, waardoor ze op zoek moesten naar vruchtbaardere gebieden [15](#page=15).
#### 2.3.3 De uiteindelijke val van het West-Romeinse Rijk
In de tweede helft van de 5e eeuw drongen de Germanen massaal het West-Romeinse Rijk binnen en vestigden hun eigen stamkoninkrijken. Het symbolische einde van het rijk wordt vaak geassocieerd met het afzetten van keizer Romulus Augustulus door de Germaanse krijgsheer Odoaker in 476, die vervolgens Rome plunderde met zijn huurlingen [15](#page=15).
> **Tip:** Let bij het bestuderen van kaarten van deze periode goed op de legende en de omschrijving om de vestigingsgebieden van de verschillende Germaanse groepen te begrijpen [15](#page=15).
### 2.4 Begrippenlijst
* **Soldatenkeizer:** Een generaal die met behulp van zijn troepen de keizerlijke positie grijpt [15](#page=15).
* **Muntontwaarding:** Daling van de werkelijke waarde van munten uit edelmetaal (bijvoorbeeld zilver) ten opzichte van de waarde die op de munt staat [15](#page=15).
* **Tetrarchie:** Bestuur door vier personen (twee keizers en twee medekeizers) [15](#page=15).
* **Staatsgodsdienst:** Religie die wordt opgelegd door de staat [15](#page=15).
* **Migratie:** Verplaatsing van volkeren of stammen van de ene plaats naar de andere, met als doel zich daar te vestigen [15](#page=15).
* **Polytheïsme:** Veelgodendom: het geloof in het bestaan van meerdere goden [15](#page=15).
De opkomst van de Franken: De Franken slaagden erin een duurzaam rijk te stichten in West-Europa, met een politieke, bestuurlijke, economische en culturele ontwikkeling die de basis legde voor latere Europese staten, ondanks een uiteindelijke opsplitsing [15](#page=15).
---
# De opkomst van de Franken
De Franken ontwikkelden zich van een losse verzameling stammen tot een machtig rijk, waarbij hun politieke, bestuurlijke, economische en culturele voortuitgang nauw verbonden was met hun bondgenootschap met de Kerk, om uiteindelijk te leiden tot de opsplitsing van het Karolingische Rijk [15](#page=15).
### 3.1 De Franken worden een politieke macht
In de 3e eeuw bestonden de Franken uit verschillende stammen die langs de Rijn woonden. Sommige van deze stammen werden door het West-Romeinse Rijk opgenomen als krijgsgevangenen om dienst te doen in het leger of om land te bewerken in ruil voor vrijheid. Vanaf de 4e eeuw werden Frankische stammen, als foederati (bondgenoten), binnen de rijksgrenzen toegelaten in ruil voor bescherming. Tegen het einde van de 5e eeuw hadden deze stammen hun gebied uitgebreid en controleerden zij Noord-Gallië en het Rijnland [16](#page=16).
Binnen het Frankische gebied waren er diverse stamhoofden, maar de Merovingers, een familie uit de omgeving van Doornik, slaagden erin hun territorium in de 5e eeuw aanzienlijk uit te breiden. Zowel Childerik als zijn zoon Clovis (regeerperiode 481-511) werden verkozen tot legeraanvoerders, en hun leiderschap werd definitief erkend. Clovis verkreeg de titel van patricius van de Oost-Romeinse keizer, wat de continuïteit met de Romeinse periode benadrukte, en breidde zijn heerschappij uit over Gallië en het Rijnland [16](#page=16).
Na de dood van Clovis werd het rijk, conform het Frankisch-Germaanse gewoonterecht, verdeeld onder zijn vier zonen, wat leidde tot onderlinge strijd om de alleenheerschappij. Later werd de Salische Wet toegepast, die bepaalde dat de oudste zoon het grootste deel van de erfenis ontving en dat dochters geen erfrecht hadden. Vanaf de 7e eeuw nam de invloed van de Merovingische koningen af, en de macht verschoof naar de hofmeiers, aan het hoofd van de koninklijke hofhouding. De Karolingers, oorspronkelijk een familie uit Landen die ook wel Pepiniden werden genoemd, namen de troon over vanaf 751. Zij versterkten het koninklijk gezag en breidden het rijk verder uit. In 800 werd Karel de Grote door de paus tot keizer gekroond, waarmee het Karolingische Rijk de politieke erfgenaam van het Romeinse Rijk werd [16](#page=16).
> **Tip:** Raadpleeg kaarten en historische bronnen over de uitbreiding van het Frankische Rijk en de hedendaagse landen die erin lagen om een geografisch begrip te ontwikkelen.
>
> **Tip:** De betrouwbaarheid van bronnen, zoals de geschriften van Gregorius van Tours, is cruciaal voor het begrip van de Merovingische periode. Hoewel zijn werk beïnvloed kan zijn door persoonlijke ervaringen en geruchten, biedt het waardevolle inzichten mits kritisch geanalyseerd.
### 3.2 De Franken als bondgenoten van de Kerk
Omstreeks 500 bekeerde Clovis zich tot het christendom, mede onder invloed van zijn echtgenote Clothilde. Volgens de legende deed hij deze belofte na zijn overwinning in de slag bij Zülpich in 496. Deze bekering leverde de Merovingers diverse voordelen op, waaronder de steun van de Gallo-Romeinse bevolking en de Kerk, en legitimeerde hun heerschappij. Om de macht van de Kerk te beperken, behielden Clovis en zijn opvolgers echter controle over de benoeming van bisschoppen [17](#page=17).
In de 8e eeuw positioneerden de Karolingers zich als verdedigers van het christendom. Karel Martel verdreef islamitische invallers terug over de Pyreneeën en beloonde zijn soldaten met kerkelijke gronden. Pepijn III de Korte zette in 751 de laatste Merovingische koning af en werd tot koning gezalfd door de bisschop, waarmee hij een verbond sloot met de paus. Hij versloeg de Longobarden, schonk Midden-Italië aan de paus (wat de basis vormde voor de Kerkelijke Staat) en bepaalde dat degenen die met kerkelijke gronden waren beloond, een tiende van hun oogst aan de Kerk moesten afstaan [17](#page=17).
Karel de Grote vernieuwde het bondgenootschap met de Kerk en werd in 800 door de paus tot keizer gekroond. Hij voerde een 'heilige oorlog' tegen 'ongelovigen' en dwong onderworpen volkeren zich tot het christendom te bekeren [17](#page=17).
> **Tip:** De afbeelding van de doop van Clovis toont de rituele en symbolische aspecten van zijn bekering en de relatie met de Kerk. De brief van bisschop Remigius aan Clovis onderstreept het belang van religieuze autoriteit in het bestuur.
### 3.3 Het koninkrijk bestuurd als privé-bezit
De Frankische koning beschouwde zijn rijk als persoonlijk bezit, dat na zijn overlijden verdeeld werd onder zijn mannelijke erfgenamen. Hij bekleedde de hoogste posities als bestuurder, wetgever en rechter. De koning en zijn gevolg reisden van domein naar domein, hoewel sommige koningen, zoals Karel de Grote met zijn paleis in Aken, vaste residenties hadden [17](#page=17).
Administratief was het rijk onderverdeeld in gouwen, die geleid werden door gouwgraven of hertogen. In grensgebieden werden marken ingesteld, bestuurd door markgraven, die tevens het militaire commando voerden. Zendgraven hadden de taak om de correcte uitvoering van de koninklijke bevelen door de lokale bestuurders te controleren. De koning liet wetten, zoals de Salische Wet (Lex Salica), die voornamelijk schadevergoedingen per misdaad opsomde, vastleggen. Karel de Grote trachtte tegenstrijdigheden in de Frankische wetten te elimineren [17](#page=17).
> **Tip:** De rol van de graven, zoals beschreven in bron D11.7, illustreert de administratieve taken en de nadruk op het christendom binnen het Frankische bestuur. De annalen van Lorsch bieden inzicht in de manier waarop gebeurtenissen in het rijk werden geregistreerd, met aandacht voor gerechtigheid en de lokale context van de auteurs.
### 3.4 De Frankische economie
Macht en welvaart waren sterk gekoppeld aan grondbezit. Een kleine groep heren bezat uitgestrekte landgoederen, terwijl boeren hun boerderijen opgaven in ruil voor een potentieel beter leven, maar daarbij ook een deel van hun vrijheid verloren. De domeinen van graven en koningen bestonden uit drie delen met specifieke functies [18](#page=18).
Het streven was maximale zelfvoorziening op de domeinen, waarbij de opbrengsten primair dienden voor de eigen behoeften. Handelaars voorzagen in producten die niet lokaal konden worden vervaardigd en faciliteerden de verkoop van overschotten, zoals een deel van de oogst. Belangrijke handelsnederzettingen bevonden zich langs rivieren in het noorden van het Frankische Rijk, waar volkeren zoals de Friezen een rol speelden [18](#page=18).
### 3.5 De Karolingische renaissance aan het hof en in de abdijen
Het leven in abdijen bood een specifieke manier om het christendom te beleven. Monniken leefden daar volgens strikte regels, en vanaf de 8e eeuw onder leiding van de Regel van Benedictus. De regeerperiode van Karel de Grote kenmerkte zich door een culturele bloeiperiode, bekend als de Karolingische renaissance. Geleerden verzamelden en kopieerden manuscripten, waarbij de Karolingische minuskel (kleine letters) de Romeinse hoofdletters verving. Abdij- en kathedraalscholen onderwezen de zeven vrije kunsten. Kunstenaars en bouwmeesters namen de klassieke oudheid als voorbeeld, wat zichtbaar is in de paltskapel in Aken [18](#page=18).
> **Tip:** De Regels van Benedictus, hoewel strikt, waren niet extreem zwaar en boden structuur voor het monastieke leven. De kunst en architectuur van de Karolingische periode weerspiegelen een hernieuwde interesse in klassieke modellen.
### 3.6 Het Karolingische Rijk valt uiteen
Karel de Grote verzekerde de loyaliteit van zijn strijders door middel van plunderingen tijdens veroveringstochten. Zijn zoon, Lodewijk de Vrome, had meer interesse in religie en verwaarloosde het bestuur, wat resulteerde in verminderde controle over de graven en minder oorlogsvoering. Communicatieproblemen en wegvallende controle leidden ertoe dat graven en hertogen meer hun eigen gang gingen. Lodewijk deed afstand van zijn keizerlijke voorrang ten opzichte van de paus, wat ertoe leidde dat de paus zich na zijn dood meer ging mengen in de keuze van de keizer. Lodewijk slaagde er niet in zijn zonen tijdens zijn leven onder controle te houden, wat leidde tot ruzies over de verdeling van het rijk. In 843 werd het Verdrag van Verdun gesloten, waarbij het rijk in drieën werd verdeeld: West-Francië (Karel de Kale), Oost-Francië (Lodewijk de Duitser) en Midden-Francië (Lotharius, met de keizerstitel). Na de dood van Lotharius viel Midden-Francië uiteen en werd het opgeslokt door Oost-Francië. De Schelde werd een grens tussen Oost- en West-Francië. De strijd tussen de Karolingische afstammelingen versterkte de macht van de lokale bestuurders, die steun en bescherming boden in ruil voor bestuursmacht en de loyaliteit van de bevolking [19](#page=19).
> **Tip:** Het Verdrag van Verdun markeert een cruciale stap in de politieke fragmentatie van het Karolingische Rijk en de vorming van latere Europese staten, zoals Frankrijk en Duitsland.
---
# Het Byzantijnse Rijk en de Vikingen
Dit onderdeel verkent de continuïteit van het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium), de codificatie van het Romeinse recht en de cultuur en impact van de Vikingen.
## 4. Het Byzantijnse Rijk en de Vikingen
### 4.1 Het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium)
Het Romeinse Rijk werd in 395 gesplitst, waarbij het Oost-Romeinse Rijk, bekend als Byzantium, bleef bestaan na de val van het West-Romeinse Rijk in de 5e eeuw. De hoofdstad van dit rijk was Constantinopel, gesticht door keizer Constantijn op de locatie van de Griekse stad Byzantium [19](#page=19).
#### 4.1.1 De stichting van Constantinopel
Constantijn koos Byzantium als nieuwe hoofdstad om strategische redenen. Het oostelijke deel van het rijk was welvarend en fungeerde als een kruispunt tussen Europa en Azië, wat culturele uitwisseling bevorderde. De ligging bood controle over de handel op de Zwarte Zee en faciliteerde de bescherming van de Donaugrens en de afweer van Perzische aanvallen. De stad groeide door uitbouw in de 5e eeuw, en Byzantijnse keizers waren bedreven in diplomatie om invallen af te wenden, wat bijdroeg aan economische en demografische welvaart, mede door belastingen op handel [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 4.1.2 Justinianus en de codificatie van het Romeinse recht
Hoewel de inwoners zich verbonden voelden met het Romeinse Rijk, domineerde de Griekse cultuur, wat leidde tot de term Grieks-Byzantijns Rijk vanaf de 7e eeuw. De keizer bekleedde zowel wereldlijke als religieuze macht (theocratie). Keizer Justinianus (reg. 527-565) liet de Romeinse wetten verzamelen in de _Corpus Iuris Civilis_. Dit werk, dat de basis vormde voor Byzantijnse rechtspraak en nog steeds bestudeerd wordt, bestond uit vier delen [20](#page=20):
* De _Codex_: een verzameling keizerlijke wetten [20](#page=20).
* De _Digesten_: teksten van Romeinse rechtsgeleerden [20](#page=20).
* De _Institutiones_: leerboeken voor studenten [20](#page=20).
* De _Novellae_: nieuwe wetten, vaak in het Grieks geschreven omdat Latijn niet meer gesproken werd [20](#page=20).
Vanaf de 11e eeuw werd de _Corpus Iuris Civilis_ bestudeerd met nadruk op de absolute macht van de keizer, een concept dat West-Europese vorsten vanaf de 13e eeuw gebruikten om hun eigen machtsuitbreiding te rechtvaardigen [20](#page=20).
> **Tip:** De _Corpus Iuris Civilis_ was een monumentale juridische codificatie die de basis legde voor veel latere rechtssystemen.
#### 4.1.3 De mislukte hereniging van het Romeinse Rijk
Justinianus streefde naar de hereniging van het Romeinse Rijk en slaagde er deels in het Westen in om gebieden te heroveren. Zijn ambitie om het gehele Mediterrane gebied te verenigen mislukte echter, en de meeste veroveringen gingen kort na zijn dood verloren [20](#page=20).
#### 4.1.4 Het Byzantijnse Rijk na Justinianus en de val van Constantinopel
Vanaf de 7e tot diep in de 15e eeuw onderging het Byzantijnse Rijk geleidelijke krimp door aanvallen van volkeren zoals de Bulgaren en Arabieren. Constantinopel bleef echter verdedigd door zijn strategische ligging en de inzet van Grieks vuur door de vloot. Een keerpunt was de slag bij Manzikert in 1071, waar het Byzantijnse leger een nederlaag leed tegen de Seldsjoeken. Hulp van het Westen, ingeroepen door de Byzantijnse keizer, leidde tot de Eerste Kruistocht en tijdelijke heroveringen. Het Byzantijnse Rijk eindigde in 1453 met de verovering van Constantinopel door de Ottomaanse Turken [21](#page=21).
De Byzantijnse kunst benadrukte de almacht van de keizer, die tevens vertegenwoordiger van de staatsmacht, militair leider en hoofd van de Kerk was. Grote bouwwerken zoals de Hagia Sophia getuigen hiervan. Het rijk droeg een rijke christelijke traditie uit en speelde een rol in de kerstening van Zuidoost-Europa via missionarissen als Cyrillus en Methodius [21](#page=21).
> **Tip:** De keizer werd vaak afgebeeld met een purperen mantel en een aureool, wat zijn goddelijke status en absolute macht symboliseerde [21](#page=21).
> **Tip:** Archeologische vondsten tonen aan dat na de verovering van Constantinopel door de Turken, verbouwingen en versieringen werden doorgevoerd [21](#page=21).
### 4.2 De Vikingen
De Vikingen, afkomstig uit Scandinavië (hedendaags Denemarken, Noorwegen en Zweden), stonden bekend als meer dan enkel plunderaars. Hun invloed strekte zich in de 10e en 11e eeuw uit over gebieden zoals Engeland, Ierland, Frankrijk, Rusland en de Middellandse Zee [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 4.2.1 Geografische verspreiding en leefruimte
In de 8e en 9e eeuw waren de kerngebieden van de Vikingen de Scandinavische landen. In de daaropvolgende eeuwen breidden zij hun invloed uit over grote delen van Europa. Hun levensstijl was sterk gericht op de maritieme ruimte, waarbij scheepvaart essentieel was voor handel, exploratie en oorlogsvoering [22](#page=22).
#### 4.2.2 Scheepsbouw en maritieme capaciteiten
De Vikingen waren meesters in scheepsbouw, met name de langschepen. Het Skuldelev 2 schip, een eiken oorlogsschip van 30 meter, was ontworpen voor snelheid en kon met een bemanning van ongeveer 65-70 personen, waaronder 60 roeiers, een topsnelheid van 15 tot 20 knopen bereiken [22](#page=22).
> **Tip:** Langschepen hadden een geringe diepgang (ongeveer 1 meter), wat ze geschikt maakte voor navigatie op ondiep water en voor het aan land gaan. Hun snelheid en capaciteit voor manschappen waren ook voordelig bij oorlogsvoering [22](#page=22).
De langschepen werden vaak versierd met slangen- of drakenkoppen, wat mogelijk diende om angst in te boezemen bij vijanden of als beschermingssymbool [22](#page=22).
#### 4.2.3 Motivatie en doelwitten van Vikingaanvallen
Abdijen en kloosters waren vaak doelwit van Vikingaanvallen vanwege hun rijkdom aan waardevolle goederen en de relatief zwakke verdediging. In christelijke bronnen werden de Vikingen vaak als 'heidenen' aangeduid, wat simpelweg betekende dat ze niet christelijk waren. Het gebrek aan veel geschreven bronnen door de Vikingen zelf bemoeilijkt historisch onderzoek, waardoor men vaak afhankelijk is van externe, potentieel gekleurde bronnen [22](#page=22).
> **Tip:** De Vikinghelm met hoorns of vleugels, vaak afgebeeld in latere periodes, is een verzinsel. De authentieke Gjermundbuhelm (ca. 950-975) toont een realistischer beeld van een Vikinghelm [22](#page=22).
#### 4.2.4 Vikingcultuur en identiteit
Naast hun rol als krijgers, waren de Vikingen ook handelaars, ambachtslieden en avonturiers. Archeologische vondsten, zoals het Osebergschip en bijbehorende grafgiften, illustreren hun rijke cultuur, inclusief kunstzinnige houtsnijwerken zoals de drakenkop van het Osebergschip [22](#page=22).
---
# Feodaliteit en de middeleeuwse samenleving
Feodaliteit, oftewel het leenstelsel, was een systeem van wederzijdse verplichtingen dat de structuur van de West-Europese samenleving in de middeleeuwen fundamenteel vormgaf, ontstond uit vazalliteit en leidde tot een gelaagde maatschappij die de koninklijke macht uitdaagde [23](#page=23).
### 5.1 De oorsprong in vazalliteit
De vazalliteit, de basis van het leenstelsel, kent wortels in de Germaanse en Romeinse periodes, waar het gebruik bestond dat zwakkere vrije mannen dienaars werden van sterkere individuen. In de onveilige vroege middeleeuwen zochten rijke grootgrondbezitters armere vrije mannen in krijgsdienst om hun bezittingen te beschermen. Dit hield in dat een vrije man trouw zwoer aan een machtige heer, wat wederzijdse rechten en plichten met zich meebracht. De heer zorgde voor levensonderhoud, een paard en wapenuitrusting voor zijn vazal, terwijl de vazal trouw en dienstbaarheid bood [23](#page=23).
De Frankische koningen beloonden hun vazallen voor hun trouw en dienst met een 'leen' (Latijn: _feodum_). De persoon die het leen gaf, was de leenheer, en de persoon die het leen ontving, was de leenman. De verbintenis werd bekrachtigd door de plechtigheid van de leenhulde, gevolgd door de investituur, waarbij de heer met een symbool (zoals een kluit aarde, staf, vlag, scepter, sleutel of handschoen) het leen aan de vazal overhandigde [23](#page=23).
Naast militaire dienst konden vazallen ook andere diensten verlenen, zoals het bestuderen van gebieden, het verzorgen van voorraden, of de opleiding van wapenknechten aan het hof. Vazallen die aan het hof verbleven, ontvingen vaak een leen dat niet alleen grond kon zijn, maar ook geld of inkomsten uit een ambt. Dit leidde tot drie soorten leen [23](#page=23):
#### 5.1.1 Grondleen
Een heerlijkheid, bestaande uit een of meerdere domeinen [23](#page=23).
#### 5.1.2 Ambtsleen
Een ambt of functie, zoals gouwen, marken of hertogdommen. Gouw-, mark- of hertogen kregen dergelijke gebieden in leen [23](#page=23).
#### 5.1.3 Geldleen
Een jaarlijkse som geld of een recht, zoals het recht om tol te heffen in een bepaald gebied [23](#page=23).
Oorspronkelijk keerde het leen na het overlijden van de leenman terug naar de leenheer, maar later werden lenen erfelijk [24](#page=24).
> **Tip:** De bron uit de 8e eeuw toont een modelformule voor het afsluiten van een vazalliteitscontract, wat de wederkerigheid van de overeenkomst benadrukt: de vazal krijgt bescherming en onderhoud in ruil voor levenslange dienstbaarheid en gehoorzaamheid [24](#page=24).
### 5.2 De feodaliteit als gelaagde samenleving
De wederzijdse verplichtingen tussen leenheer en leenman vormden de kern van de feodale relatie [24](#page=24).
#### 5.2.1 Plichten van de leenman
De leenman moest de leenheer bijstaan met raad en daad. Dit omvatte deelname aan oorlogen, hoewel deze militaire dienst vanaf de 13e eeuw tijdelijk beperkt werd en later kon worden afgekocht. De leenman diende de leenheer ook bij rechtszaken, waarbij hij zelf rechtsprak in naam van de heer. Daarnaast was geldelijke hulp verschuldigd in vier specifieke gevallen [24](#page=24):
* Wanneer de oudste zoon van de leenheer ridder werd [24](#page=24).
* Bij het trouwen van de oudste dochter van de leenheer [24](#page=24).
* Wanneer de leenheer op kruisvaart ging [24](#page=24).
* Bij het betalen van losgeld voor de leenheer, indien deze krijgsgevangen was [24](#page=24).
#### 5.2.2 Plichten van de leenheer
De leenheer verleende het leen aan de leenman en bood bescherming tegen vijanden, evenals steun bij rechtszaken [24](#page=24).
#### 5.2.3 De piramidale structuur
Karel de Grote benoemde graven en hertogen als zijn directe vazallen, bekend als kroonvazallen, om zijn rijk te besturen. Na Karel de Grote verzwakte de koninklijke macht, mede door invallen van de Vikingen, waardoor leenmannen machtiger werden dan de koning. Deze leenmannen begonnen op hun beurt hun eigen vazallen met grond te belenen, wat resulteerde in een piramidale structuur van vazallen. Aan de top stond de koning, en aan de basis bevonden zich eenvoudige vrije boeren die een deel van hun landbouwgrond van de plaatselijke heer leenden. Tussen deze niveaus bevond zich een grote groep mannen die zowel heer als vazal waren. Deze gelaagde samenleving werd gekenmerkt door ongelijkheid [24](#page=24).
> **Tip:** Kroonvazallen zijn directe vazallen van de koning. Achtervazallen zijn degenen die belening ontvangen van kroonvazallen of lagere heren, waardoor er meerdere niveaus van leenrelaties ontstaan en de koning indirect gezag uitoefent [25](#page=25).
### 5.3 Het leenstelsel keert zich tegen de koningen
De opvolgers van Karel de Grote slaagden er niet in om het Rijk effectief te beschermen tegen invallen, wat ertoe leidde dat leenmannen hun loyaliteit opzegden omdat de koning zijn verplichtingen niet nakwam. Zij begonnen hun ambtsgebieden als hun eigen eigendom te beschouwen en gedroegen zich als onafhankelijke heersers, waarbij ze hun territoria uitbreidden door middel van oorlog, huwelijken en nieuwe leenrelaties. De koningen moesten machteloos toekijken [25](#page=25).
Onder de kroonvazallen ontstonden vergelijkbare spanningen met ongehoorzame leenmannen. Plaatselijke heren die daadwerkelijk de verdediging organiseerden, werden onafhankelijker, vooral wanneer hun leenheer geen hulp bood [25](#page=25).
#### 5.3.1 Erfelijkheid van lenen en de erosie van koninklijke macht
Vanaf de 9e eeuw werden lenen erfelijk, waarbij de erfgenamen na het overlijden van de leenman opnieuw leenhulde moesten doen. Aanvankelijk werden lenen gelijk verdeeld onder de zonen, wat echter leidde tot verdere opsplitsing van vorstendommen. Voor jongere zonen werd vaak een positie in de geestelijkheid gezocht. Vanaf de 12e eeuw vereenvoudigde het eerstgeboorterecht de erfopvolging, waarbij de oudste zoon alles erfde. Indien er geen zonen waren, erfde de oudste dochter het leen. Een derde van het leen kon desondanks aan andere kinderen worden gegeven, ongeacht geslacht, waarvoor zij leenhulde moesten doen aan de oudste erfgenaam. Voor vrouwelijke erfgenamen legde de echtgenoot de eed af. Door de lange duur van deze familiale controle werden lenen na verloop van tijd als privébezit beschouwd [25](#page=25).
> **Tip:** De evolutie naar erfelijke lenen betekende dat het koninklijk gezag over deze gebieden afnam, waardoor de koning de controle verloor over zowel de lenen als de kroonvazallen die ze bestuurden [25](#page=25).
### 5.4 Begrippenlijst
* **Vazalliteit:** Een gewone vrije man zweert trouw aan een rijke heer, in ruil voor bescherming en levensonderhoud [26](#page=26).
* **Feodum / leen:** Geld, grond of ambt dat in ruil voor diensten wordt verleend [26](#page=26).
* **Feodaliteit / leenstelsel:** Een systeem waarbij leenmannen hun vazallen een leen (of lenen) geven, vaak inclusief delen van het bestuur en de rechtspraak [26](#page=26).
* **Vazal:** Een gewone vrije man die trouw heeft gezworen aan een heer [26](#page=26).
* **Kroonvazal:** Een directe vazal van de koning [26](#page=26).
* **Heerlijkheid:** Een gebied dat een heer mag besturen in naam van de vorst, waar hij vaak bezittingen heeft en meestal recht mag spreken [26](#page=26).
### 5.5 Kennis en vaardigheden
#### Kennen:
* De drie soorten leen opnoemen en uitleggen [26](#page=26).
* Drie verplichtingen van respectievelijk leenheer, leenman en beide partijen geven [26](#page=26).
* De nadelige invloed van het leenstelsel op de koninklijke macht uitleggen [26](#page=26).
* De evolutie van het erfrecht en de nadelen voor de oorspronkelijke eigenaar schetsen [26](#page=26).
#### Kunnen:
* Aan de hand van een schema uitleggen wat achtervazallen en kroonvazallen zijn [26](#page=26).
* De relaties tussen leenman en leenheer schematisch weergeven [26](#page=26).
* De invloed van het leenstelsel op een koninkrijk uitleggen, met behulp van een kaart [26](#page=26).
#### Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens [26](#page=26).
* Let op formules en belangrijke definities [26](#page=26).
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie [26](#page=26).
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Historisch denken | De vaardigheid om gebeurtenissen en ontwikkelingen uit het verleden te analyseren, te contextualiseren en te interpreteren met behulp van kritische methoden, zoals het stellen van vragen, het werken met bronnen en het hanteren van een referentiekader. |
| Historische vragen | Vragen die historici stellen bij het bestuderen van het verleden, gericht op gebeurtenissen, personen, gewoonten, samenlevingen, waarden, objecten, de relatie tussen verleden en heden, de kennisverwerving over het verleden en de beelden die van het verleden bestaan. |
| Historisch referentiekader | Een gestructureerd kader dat historici gebruiken om het verleden te ordenen en te begrijpen, bestaande uit de dimensies tijd, ruimte en maatschappelijke domeinen (politiek, sociaal, economisch, cultureel). |
| Tijd | Een dimensie van het historisch referentiekader die betrekking heeft op de chronologische ordening van gebeurtenissen, vaak geholpen door middelen zoals jaren, eeuwen, millennia en historische periodes of tijdvakken. |
| Ruimte | Een dimensie van het historisch referentiekader die verwijst naar de geografische locatie of omvang van historische gebeurtenissen, gaande van lokaal en regionaal tot nationaal, continentaal, maritiem en mondiaal. |
| Maatschappelijke domeinen | Verschillende aspecten van menselijke samenlevingen die historici gebruiken om gebeurtenissen te analyseren, waaronder politiek (bestuur, macht), sociaal (samenleven, groepen), economisch (werken, verhandelen) en cultureel (ideeën, geloof, kunst). |
| Historische bron | Een rechtstreeks getuigenis uit het verleden, zoals geschreven teksten, mondelinge overleveringen of materiële objecten, die gebruikt wordt om historische gebeurtenissen te onderzoeken. |
| Historisch werk | Een werk dat is gemaakt op basis van historische bronnen, vaak door historici die het verleden analyseren en reconstrueren. |
| Primair (bron) | Een bron die is gemaakt door mensen die direct betrokken waren bij de gebeurtenis of kwestie die bestudeerd wordt, zoals ooggetuigenverslagen. |
| Secundair (bron) | Een bron die is gemaakt door mensen die niet direct betrokken waren bij de gebeurtenis, vaak (maar niet noodzakelijk) gemaakt in een latere periode. |
| Kritisch bestuderen (van bronnen) | Het proces waarbij historische bronnen worden onderworpen aan analyse om hun presentatie, context, bruikbaarheid, representativiteit en betrouwbaarheid te beoordelen. |
| Standplaatsgebondenheid | De invloed van de persoonlijke achtergrond van een maker (zoals leeftijd, geslacht, afkomst, religie, opleiding, overtuigingen) op de inhoud en interpretatie van een historische bron of werk. |
| Bruikbaarheid (van een bron) | De mate waarin een historische bron relevant en nuttig is om een specifieke historische vraag te beantwoorden, wat beoordeeld wordt op basis van de inhoud en de context. |
| Betrouwbaarheid (van een bron) | De mate waarin een historische bron accuraat en geloofwaardig is, beoordeeld aan de hand van criteria zoals standplaatsgebondenheid, effect, functie en doelpubliek. |
| Representativiteit (van een bron) | De mate waarin een historische bron kenmerkend is voor de tijd, ruimte of samenleving waarin deze is ontstaan, of juist afwijkt, wat belangrijk is voor de generaliseerbaarheid van de informatie. |
| Historische beeldvorming | Het proces waarbij beelden of interpretaties van het verleden worden gevormd door historici en tijdgenoten, vaak beïnvloed door hun eigen "bril" of perspectief, en die kunnen verschillen op basis van dezelfde bronnen. |
| Continuïteit | Het voortbestaan van bepaalde kenmerken, structuren of gebruiken door de tijd heen, zonder ingrijpende veranderingen. |
| Breuk / verandering | Een ingrijpende wijziging of transformatie die op een specifiek moment plaatsvindt, vaak minder geleidelijk dan een verandering. |
| Soldaatkeizer | Een Romeinse keizer die aan de macht kwam met behulp van het leger, vaak door middel van burgeroorlogen, wat leidde tot politieke instabiliteit en de verzwakking van het centrale gezag. |
| Muntontwaarding | Het proces waarbij de werkelijke waarde van munten, met name die van edelmetaal zoals zilver, daalt ten opzichte van de nominale waarde die op de munt staat vermeld, vaak als gevolg van het verminderen van het gehalte aan edelmetaal. |
| Tetrarchie | Een bestuursvorm die werd ingevoerd in het Romeinse Rijk onder Diocletianus, waarbij vier keizers (twee augusti en twee caesares) het rijk verdeelden en bestuurden, met als doel stabiliteit te garanderen. |
| Staatsgodsdienst | Een religie die door de staat wordt opgelegd en als de officiële godsdienst wordt erkend, waarbij het geloof van de vorst door het volk moet worden aangenomen. |
| Migratie | De verplaatsing van volkeren of stammen van de ene plaats naar de andere, vaak met het doel om zich permanent te vestigen in een nieuw gebied. |
| Polytheïsme | Het geloof in het bestaan van meerdere goden, in tegenstelling tot monotheïsme dat gelooft in één God. |
| Foederati | Germaanse stammen die binnen het Romeinse Rijk werden toegelaten om zich te vestigen in ruil voor militaire dienst en bescherming tegen andere invallers. |
| Merovingers | Een Frankische dynastie die in de 5e en 6e eeuw regeerde over een groot deel van Gallië, en bekend staat om figuren als Clovis. |
| Hofmeier | Een hoge ambtenaar aan het Frankische hof die oorspronkelijk de koninklijke bezittingen beheerde, maar later steeds meer macht vergaarde en uiteindelijk de troon kon opeisen. |
| Karolingers | Een machtige Frankische familie die voortkwam uit de hofmeiers en uiteindelijk de troon greep, wat resulteerde in het Karolingische Rijk onder leiders als Karel de Grote. |
| Gouwgraaf | Een bestuurder van een gouw, een administratieve eenheid binnen het Frankische Rijk, die verantwoordelijk was voor bestuur en rechtspraak. |
| Hertog | Een hoge militaire en bestuurlijke leider van een bepaald gebied (hertogdom) binnen het Frankische Rijk, met commandovoering over het leger. |
| Markgraaf | De bestuurder van een mark, een grensgebied dat beschermd moest worden tegen invallen, en die tevens militair bevelhebber was. |
| Zendgraaf | Een ambtenaar die de koninklijke bevelen controleerde en toezag op de correcte uitvoering ervan door de lokale bestuurders. |
| Lex Salica (Salische wet) | Een verzameling van wetten en gewoonten van de Franken, voornamelijk gericht op schadevergoedingen voor misdaden, die werd opgeschreven tijdens de Merovingische periode. |
| Verdrag van Verdun | Een verdrag uit 843 waarbij het Karolingische Rijk werd verdeeld in drie delen (West-Francië, Midden-Francië en Oost-Francië) onder de zonen van Lodewijk de Vrome. |
| Tienden | Een vorm van belasting waarbij een tiende deel van de oogst of opbrengst moest worden afgestaan, vaak aan de Kerk. |
| Abdij | Een gemeenschap van monniken of nonnen die zich terugtrekken uit de wereld om hun leven te wijden aan gebed en werk, vaak volgens een strikte regel zoals die van Benedictus. |
| Byzantium / Constantinopel | De nieuwe hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk, gesticht door Constantijn, die later Constantinopel en uiteindelijk Istanbul werd genoemd. |
| Codex Justinianus | Een omvangrijk wetboek dat door keizer Justinianus werd samengesteld, bevattende de Romeinse wetten uit de klassieke oudheid, die de basis vormde voor de rechtspraak in het Byzantijnse Rijk. |
| Theocratie | Een regeringsvorm waarbij de heerser (vaak een geestelijke) wordt beschouwd als plaatsvervanger van God op aarde en de politieke macht direct ontleent aan goddelijke autoriteit. |
| Grieks vuur | Een vloeibaar brandend wapen dat door het Byzantijnse Rijk werd gebruikt, waardoor vijanden werden afgeschrikt en de marine effectief kon worden ingezet. |
| Feodaliteit / Leenstelsel | Een systeem van sociale en politieke organisatie dat ontstond in de middeleeuwen, gebaseerd op wederzijdse verplichtingen tussen een heer en zijn vazallen, waarbij grond (leen) werd gegeven in ruil voor militaire dienst en trouw. |
| Vazalliteit | Een persoonlijke band van trouw en dienstbaarheid tussen een vrije man (vazal) en een machtige heer, die de basis vormde voor de feodaliteit. |
| Leen | Een vergoeding, meestal in de vorm van grond, maar ook geld of een ambt, die door een leenheer aan een leenman wordt gegeven in ruil voor diensten. |
| Leenheer | De persoon die een leen verleent aan een leenman, en die de leenman bescherming en onderhoud biedt. |
| Leenman | De persoon die een leen ontvangt van een leenheer in ruil voor trouw en diensten, zoals militaire bijstand. |
| Leenhulde | De plechtige ceremonie waarbij een vazal trouw belooft aan zijn heer, vaak bekrachtigd met de overhandiging van een symbool (investituur) van het verleende leen. |
| Grondleen | Een leen dat bestaat uit grondbezit, zoals een heerlijkheid met één of meerdere domeinen. |
| Ambtsleen | Een leen dat bestaat uit een ambt of functie, zoals het bestuur van een gouw, mark of hertogdom. |
| Geldleen | Een leen waarbij de leenman jaarlijks een som geld ontvangt of een recht krijgt, zoals het heffen van tol in een bepaald gebied. |
| Kroonvazal | Een rechtstreekse vazal van de koning, die grond of een ambt in leen heeft ontvangen van de monarch. |
| Gelaagde samenleving | Een maatschappij die is gestructureerd in verschillende sociale niveaus of lagen, met aanzienlijke ongelijkheid en hiërarchie tussen de groepen. |
| Heiden | Een persoon die niet behoort tot een van de grote wereldreligies, of die een afwijkende of "verkeerde" religie aanhangt, zoals in christelijke context gebruikt voor niet-christenen. |
| Scheepsgraf | Een begrafenis waarbij de overledene wordt bijgezet in een schip, dat vervolgens wordt bedekt met aarde, wat kenmerkend was voor sommige Vikingbegrafenissen. |
| Grafgift | Een voorwerp dat samen met de overledene in het graf wordt meegegeven, vaak om de status van de overledene aan te duiden of voor gebruik in het hiernamaals. |
| Stereotiep | Een vaststaand, vereenvoudigd en vaak ongenuanceerd beeld of cliché van een persoon, groep of fenomeen, dat steeds op dezelfde manier wordt herhaald. |
| Stereotypering | Het proces van het creëren en verspreiden van stereotypen, waarbij bepaalde kenmerken van een groep of fenomeen worden veralgemeend en als kenmerkend worden beschouwd, wat kan leiden tot misvattingen of vooroordelen. |
| Maritieme ruimte | Een gebied dat aan zee grenst of zich op zee bevindt, waarbij maritieme activiteiten zoals handel en scheepvaart van groot belang zijn. |
| Continentale ruimte | Een gebied dat landinwaarts is gelegen en niet direct gericht is op de zee, waarbij landgebonden activiteiten dominanter zijn. |
| Volksverhuizingen | De migratie van Germaanse stammen naar het westen vanaf het einde van de 4e eeuw, als gevolg van druk van de Hunnen en interne factoren zoals voedseltekorten. |
| Val van het West-Romeinse Rijk | Het symbolische einde van het West-Romeinse Rijk in 476 met het afzetten van keizer Romulus Augustulus door de Germaanse krijgsheer Odoaker. |
| Osebergschip | Een archeologisch vondst van een Viking-schip met bijbehorende grafgiften, dat inzicht biedt in de cultuur van de Vikingen als handelaars en ambachtslieden. |
| Gjermundbuhelm | Een authentieke Vikinghelm uit circa 950-975 die een realistischer beeld geeft dan de gehoornde helmen uit populaire afbeeldingen. |
| Vlammenwerper (Byzantium) | Een Byzantijns wapen, ook wel bekend als "Grieks vuur", dat werd ingezet ter verdediging tegen vijandelijke aanvallen. |
| Corpus Iuris Civilis | Een omvangrijk wetboek dat door keizer Justinianus werd samengesteld, bevattende de Romeinse wetten uit de klassieke oudheid. |
| Hertogdom | Het gebied dat door een hertog wordt bestuurd, een hoge militaire en bestuurlijke leider binnen het Frankische Rijk. |
| Mark | Een grensgebied dat beschermd moest worden tegen invallen, bestuurd door een markgraaf. |
| Langschip (Viking) | Een type schip gebouwd door de Vikingen, ontworpen voor snelheid en met een grote bemanning, geschikt voor handel, exploratie en oorlogsvoering. |
| Feodum | Het Latijnse woord voor leen, een vergoeding (meestal grond) die door een leenheer aan een leenman werd gegeven in ruil voor diensten. |
| Heerlijkheid | Een gebied dat een heer mocht besturen in naam van de vorst, waar hij vaak bezittingen had en meestal recht mocht spreken. |
| Vazal | Een vrije man die trouw heeft gezworen aan een heer, in ruil voor bescherming en levensonderhoud. |
| Leenheer | De persoon die een leen verleent aan een leenman. |
| Leenman | De persoon die een leen ontvangt van een leenheer. |
| Achtervazal | Een vazal die een leen ontvangt van een kroonvazal of lagere heer, wat leidt tot meerdere niveaus van leenrelaties. |
Cover
SMVT-Heuristiek ME 2.pdf
Summary
# Het geschreven woord in de middeleeuwen: geen evidentie
Het geschreven woord was in de middeleeuwen geen vanzelfsprekende bron van informatie, ondanks de bewaard gebleven geschreven bronnen; de dominantie van orale communicatie en de geleidelijke toename van schriftgebruik vanaf circa 1050 zijn cruciaal voor het begrip hiervan [4](#page=4).
### 1.1 De dominantie van orale communicatie
Orale communicatie was in de middeleeuwen aanzienlijk dominanter dan in latere perioden en werd voor een veel breder scala aan doeleinden gebruikt [4](#page=4).
#### 1.1.1 Functies van orale communicatie
Orale communicatie deed dienst voor:
* Juridische doeleinden [4](#page=4).
* Economische transacties [4](#page=4).
* Rechtspraak [4](#page=4).
* Culturele uitingen, zoals mirakelverhalen [4](#page=4).
#### 1.1.2 De waarde van geschreven communicatie
Geschreven communicatie werd in de middeleeuwen voornamelijk beschouwd als een hulpmiddel, niet als een absolute waarheid. Het bestond wel, maar had relatief weinig overtuigingskracht of waarde op zichzelf [4](#page=4).
### 1.2 De verandering vanaf circa 1050
Rond 1050 markeert een fundamentele verschuiving in het gebruik van bronnen in de middeleeuwen, gekenmerkt door een toename van schriftgebruik [4](#page=4).
#### 1.2.1 Kenmerken van de toename van schriftgebruik
Deze toename manifesteerde zich op verschillende manieren:
* Er werd meer schrift geproduceerd [4](#page=4).
* Een groeiend aantal mensen had behoefte aan het geschreven woord [4](#page=4).
* Orale tradities werden steeds vaker op schrift gesteld [4](#page=4).
#### 1.2.2 Factoren die de verandering in gang zetten
Verschillende demografische, economische, technologische en culturele factoren werkten deze verandering in de hand [4](#page=4).
* **Demografische factoren:** Een bevolkingstoename leidde tot een grotere behoefte aan administratie, met name door de groeiende handel en de opkomst van stedelijke centra. Technologische vooruitgangen, zoals de windmolen, vereisten ook methoden om technische kennis door te geven [4](#page=4).
* **Economische factoren:** Groeiende economische activiteiten stimuleerden schriftgebruik [4](#page=4).
* **Culturele factoren:** Het bewaren van tradities en regelgevingen, die bedreigd werden door externe gemeenschappen, werd belangrijker [4](#page=4).
Deze samenloop van omstandigheden zorgde ervoor dat steeds meer werd vastgelegd op schrift, voor een breder scala aan doeleinden, en met een toenemende kwaliteit [4](#page=4).
### 1.3 Problemen en gevaren van de overgang van mondeling naar schriftelijk
De overgang van mondelinge tradities naar geschreven teksten bracht uitdagingen met zich mee, met name door mogelijke vervormingen [4](#page=4).
#### 1.3.1 Vorming en vervorming van teksten
* **Interpretatie door kopiisten:** Notarissen of klerken voegden soms hun eigen interpretatie toe aan teksten, wat kon leiden tot vervorming [4](#page=4).
* **Verlies van context:** Essentiële elementen van orale communicatie, zoals context, intonatie en ritme, gingen verloren bij de overzetting naar schrift [4](#page=4).
#### 1.3.2 Het belang van kritische bronnenanalyse
Vanwege deze potentiële vervormingen zijn een goed begrip van het brontype en historische kritiek essentieel bij het interpreteren van middeleeuwse geschreven bronnen [4](#page=4).
### 1.4 Sporen van de mondelinge traditie in geschreven bronnen
Ondanks de schriftelijke vastlegging zijn er in veel middeleeuwse teksten nog sporen van de orale traditie terug te vinden [5](#page=5).
* **Formules en uitdrukkingen:** Aanvangsformules van oorkonden of stadsordonnanties, zoals 'al wie dit kan horen...', getuigen van een orale oorsprong [5](#page=5).
* **Aanhalen van getuigenissen:** Het aanhalen van mondelinge getuigenissen werd gebruikt om de kracht van een tekst te vergroten [5](#page=5).
* **Taalgebruik:** Woorden, scheldwoorden en uitdrukkingen die via mondelinge overlevering zijn doorgegeven, zoals 'Schild en vriend', zijn zo bewaard gebleven [5](#page=5).
#### 1.4.1 Vastlegging op verschillende momenten
Het vastleggen van orale tradities gebeurde op diverse momenten:
* **Tijdens de middeleeuwen:** Gewoonterecht, ridderverhalen, en exempla [5](#page=5).
* **Later:** Sprookjes (zoals die van de gebroeders Grimm) en liederen over historische figuren zoals Jacob van Artevelde [5](#page=5).
#### 1.4.2 De geschreven versie als onvolledige weerspiegeling
De schriftelijke versie van een verhaal is zelden een accurate weerspiegeling van de oorspronkelijke orale realiteit [5](#page=5).
### 1.5 Wetenschappelijke inzichten in orale en geschreven geheugens
Antropologen en historici hebben inzichten geboden in de werking van orale geheugens en de interactie met schrift.
#### 1.5.1 Jan Vansina's Langetermijngeheugen
Volgens de Belgische antropoloog Jan Vansina kan het langetermijngeheugen van orale samenlevingen honderden jaren teruggaan. Er bestaat echter ook een 'floating gap', een periode die uit het collectieve geheugen verdwijnt [5](#page=5).
#### 1.5.2 Jan Assmann en de functie van herinnering
Jan Assmann en anderen stellen dat herinneringen door generaties worden bewaard en vervormd. Dit dient vaak ter rechtvaardiging van een positie of ter ondersteuning van een identiteit. Mondelinge verhalen zijn representaties van het verleden, niet de realiteit zelf [5](#page=5).
#### 1.5.3 Selectie en bewaring zijn nooit neutraal
Zowel bij orale als bij geschreven bronnen is de selectie en bewaring van verhalen nooit neutraal [5](#page=5).
### 1.6 Typologieën van middeleeuwse samenlevingen en geletterdheid
Verschillende concepten worden gebruikt om de mate van geletterdheid in de middeleeuwen te typeren, met kritiek op de evolutie van deze definities.
#### 1.6.1 De ongeletterde samenleving (Jack Goody)
Jack Goody definieerde de middeleeuwse samenlevingen als overwegend ongeletterd, omdat het merendeel van de bevolking niet of nauwelijks kon lezen of schrijven [5](#page=5).
* **Kritiek op Goody:** Goody's definitie, die hij toepaste op 'primitieve' groepen, hield een impliciete tegenstelling in: primitief-irrationeel-ongeletterd versus ontwikkeld-rationeel-geletterd. Dit is een incorrecte benadering voor de middeleeuwse context [5](#page=5).
* **Middeleeuwers en schrift:** Mensen in de middeleeuwen waren wel vertrouwd met het fenomeen schrift. De Romeinen hadden het verspreid, en het Christendom had een 'boekgeschiedenis'. Men wist dus wat schrift was en waarvoor het diende, ook al gebruikte men het niet massaal [5](#page=5).
#### 1.6.2 De pre-geletterde samenleving (Brian Stock)
Brian Stock stelt dat samenlevingen vóór de 11e eeuw 'voor-geletterd' waren, en na de 11e eeuw 'geletterd'. Zijn hypothese was dat teksten vóór die tijd gebaseerd waren op mondelinge communicatie, terwijl ze daarna complexer en abstracter werden en een maatstaf van denken, handelen en sociale omgang werden. Dit klopt niet volledig, omdat het geschreven woord ook vóór de 11e eeuw voor diverse doeleinden werd gebruikt [5](#page=5).
#### 1.6.3 De post-geletterde samenleving
Historici en linguïsten gebruiken de term 'post-geletterd' om de periode van de Germaanse rijken tot 1050 aan te duiden. Dit erkent dat schrift al bestond vóór de middeleeuwen, maar dat de samenleving niet volledig geletterd was [6](#page=6).
#### 1.6.4 Kritiek en nuance op geletterdheidstypologieën
* **Balans tussen gesproken en geschreven woord:** Iedereen had wel van het geschreven woord of boek gehoord, en de balans tussen geschreven en gesproken woord was niet eenduidig meetbaar [6](#page=6).
* **Lecto-orality:** Een mengvorm van lezen en mondelingheid, erkennend dat orale en schriftelijke communicatie voortdurend verweven zijn [6](#page=6).
* **Oral-literate continuum:** Er is geen scherpe scheiding tussen 'orale' en 'geletterde' culturen; het is een glijdende schaal waarbij beide naast elkaar bestaan en elkaar beïnvloeden [6](#page=6).
* **Geletterdheid versus alfabetisering:** Weinigen konden lezen of schrijven, maar velen konden teksten memoriseren en mondeling verspreiden. Hen als ongeletterd bestempelen is risicovol [6](#page=6).
### 1.7 Recentere perspectieven op schriftgebruik
Moderne wetenschappers focussen op de manier waarop en met welk doel schrift werd gebruikt, en benadrukken het opportunistische principe van mediumkeuze.
#### 1.7.1 Het opportunistisch principe
Men gebruikte dat medium dat het beste werkte voor het beoogde doel. In de middeleeuwen was orale communicatie vaak het handigst [6](#page=6).
#### 1.7.2 Het perspectief van de moderne waarnemer
Het is belangrijk om de eigen ervaring niet te projecteren op het verleden [6](#page=6).
#### 1.7.3 Ideologische interpretatie van geletterdheid (Brian Street)
Individuen en groepen gebruiken verschillende media (mondeling, schrift) afhankelijk van de rationele inschatting van het beoogde effect. Verschillende gesprekspartners en omstandigheden vereisen verschillende media. In gemeenschappen met lage geletterdheid, zoals in Iran, werd vaak mondelinge communicatie gebruikt, maar was er altijd één persoon die kon lezen en schrijven voor specifieke situaties [6](#page=6).
#### 1.7.4 Maatschappelijke factoren (keerpunt 1050)
Vanaf het midden van de 11e eeuw zorgden maatschappelijke verhoudingen, economische structuren, schaalvergroting en toenemende complexiteit van maatschappelijke structuren (politiek, economisch, educatief) voor een grotere afhankelijkheid van technologie en dus een noodzaak voor schrift. Dit creëerde een behoefte aan schrift door maatschappelijke veranderingen [7](#page=7).
#### 1.7.5 Materiële, technische en artisanale ontwikkelingen
* **Materiële ontwikkeling:** Beschikbaarheid en kost van materialen voor schriftproductie beïnvloedden het gebruik ervan [7](#page=7).
* **Technische ontwikkeling:** Innovaties zoals de boekdrukkunst (hoewel pas later wijdverbreid) veranderden de productie van teksten [7](#page=7).
* **Artisanale ontwikkeling:** De professionalisering van boekproductie in de late middeleeuwen, en de beschikbaarheid en lagere kosten van materialen, verlaagden de drempel voor schriftgebruik [7](#page=7).
#### 1.7.6 Houding ten aanzien van informatieoverdracht en -bewaring
De perceptie van hoe middeleeuwse teksten 'houdbaar' waren, varieerde sterk naar gelang het type informatie, het maatschappelijke en culturele milieu, en de periode. Pragmatische en ideologische criteria speelden hierbij een rol. Ook de perceptie van (vroeg)moderne waarnemers over de relevantie van middeleeuwse teksten is cruciaal, waarbij veel bronnen verloren gingen omdat ze als 'niet relevant' werden beschouwd [7](#page=7).
#### 1.7.7 De bias van het moderne perspectief
Moderne historici focussen vaak op de beschikbare bronnen en reflecteren te weinig over wat verloren is gegaan, de rol van orale communicatie, en de interactie tussen orale en geschreven communicatie. Onze moderne bril is geconditioneerd om het geschreven woord te zien als een voorwaarde voor het verwerken van complexe informatie. Accidenteel verlies van bronnen door menselijke en niet-menselijke factoren, evenals de selectiekeuzes van middeleeuwers en latere generaties, beïnvloeden ons beeld [7](#page=7).
---
# Typologie van middeleeuwse geschreven bronnen
Het indelen van middeleeuwse geschreven bronnen in types is essentieel vanwege de enorme hoeveelheid materiaal, om zo ordening, een gerichter onderzoek naar waarde en betrouwbaarheid, en inzicht in perspectief te faciliteren. Deze typologie is een hulpmiddel, een achteraf aangebrachte rationalisatie, en dient flexibel te worden gehanteerd, aangezien bronnen niet altijd netjes in één categorie passen en veel hybride vormen bestaan [12](#page=12).
### 2.1 De noodzaak en methodologie van bronnentypologie
De noodzaak voor een typologie vloeit voort uit de overweldigende omvang van middeleeuwse bronnen. Door bronnen in grote types in te delen, wordt een beter overzicht verkregen, wat vervolgens een gerichter nadenken over de waarde, betrouwbaarheid en het perspectief van die bronnen mogelijk maakt [12](#page=12).
#### 2.1.1 Verschillende soorten typologiën
Typologiën kunnen op verschillende manieren worden benaderd:
* **Formele typologie:** Richt zich op de uiterlijke kenmerken van een document, zoals de vorm (bijvoorbeeld rechthoekig) [12](#page=12).
* **Functionele typologie:** Analyseert de inhoudelijke aard van een document, bijvoorbeeld een huwelijkscontract [12](#page=12).
* **Ideologische typologie:** Kijkt naar de ideeën die uit een bron voortkomen, zoals een huwelijkscontract op purperen perkament dat keizerlijke status suggereert [12](#page=12).
#### 2.1.2 Criteria voor het definiëren van brontypes
Belangrijke criteria bij het definiëren van brontypes omvatten:
* **Ontstaan:** De context en de maker van de bron [12](#page=12).
* **Voorkomen:** Waar en hoe vaak een bepaald type bron voorkomt [12](#page=12).
* **Ontwikkeling:** Hoe bronnen door de tijd heen veranderen [12](#page=12).
* **Bewaring:** Wat toevallig is overgeleverd en wat bewust is bewaard [12](#page=12).
Na het definiëren van brontypes, stelt de onderzoeker vragen als:
* Hoe betrouwbaar is dit brontype [12](#page=12)?
* Vanuit welk gezichtspunt is dit geschreven [12](#page=12)?
* Welke soort informatie kan eruit gehaald worden (politiek, sociaal, economisch, mentaal, religieus, etc.) [12](#page=12)?
> **Tip:** Hoewel een strikte typologie didactisch nuttig is voor het verkrijgen van overzicht, is flexibiliteit cruciaal voor mediëvisten. Schriftgebruik was variabel in de middeleeuwen, en bronnen passen zelden perfect in één categorie [12](#page=12).
#### 2.1.3 Hybride bronnen en de rol van de mediëvist
Veel middeleeuwse bronnen combineren elementen van verschillende types. Voorbeelden hiervan zijn een oorkonde met een verhalende proloog, of een kroniek waarin oorkonden zijn opgenomen. De mediëvist moet zich altijd afvragen [12](#page=12):
* Waarom is deze tekst gemaakt [13](#page=13)?
* Welke functie had hij voor de oorspronkelijke gebruikers [13](#page=13)?
De typologie is een hulpmiddel om orde aan te brengen in wat in de realiteit een veel rommeliger geheel was [12](#page=12).
### 2.2 De tweedeling tussen narratieve en archivalische bronnen
Een fundamentele indeling van middeleeuwse geschreven bronnen is die tussen narratieve en archivalische bronnen (#page=12, 13). Deze klassieke tweedeling stelt dat archivalische bronnen betrekking hebben op het beheer van instellingen, terwijl narratieve bronnen verhalen en interpretaties bieden [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.2.1 Archivalische bronnen
Archivalische bronnen zijn de producten van het beheer en de instandhouding van een instelling, in brede zin. Dit kan betrekking hebben op individuen, families, kloosters, steden, staten, corporaties, ambachten, enzovoort [12](#page=12).
**Kenmerken van archivalische bronnen:**
* **Doel:** Het verzekeren van de werking van een instelling [13](#page=13).
* **Aard:** Ze kunnen privé of publiek zijn, en betrekking hebben op sociale, economische, politieke, juridische of normatieve aspecten [13](#page=13).
* **Functie:** Ze zijn niet primair geschreven om te 'vertellen', maar om iets praktisch, juridisch of administratief te regelen of vast te leggen [13](#page=13).
> **Example:** Een verkoopakte van land, een belastingregister, een oorkonde die een schenking vastlegt, of een notulenboek van een gilde zijn voorbeelden van archivalische bronnen.
#### 2.2.2 Narratieve bronnen
Narratieve bronnen zijn teksten waarbij de auteur primair beoogt informatie te verspreiden, te overtuigen, een opinie uit te dragen, of een historisch voorbeeld te geven als boodschap voor zijn eigen tijd. Hier staat het verhaal of de boodschap centraal, niet de administratie [13](#page=13).
**Kenmerken van narratieve bronnen:**
* **Inhoud:** Ze brengen kennis, houdingen en (geloof)overtuigingen over, zowel objectieve als subjectieve [13](#page=13).
* **Formaat:** Meestal overgeleverd in handschriften of manuscripten, bundels, papyrus of perkament, in boekvorm, en vóór de boekdrukkunst via een manueel procedé [13](#page=13).
* **Autograaf:** De originele tekst is bewaard gebleven en wordt als bron gebruikt [13](#page=13).
* **Kopie of afschrift:** De originele tekst is verloren, en men werkt met een latere kopie. Deze kopieën kunnen belangrijke afwijkingen of aanpassingen vertonen, zowel inhoudelijk (weglaten/bijvoegen) als taalkundig, en kunnen ook onopzettelijke ingrepen bevatten [13](#page=13).
* **Methode-Lachmann:** Een methode om relaties tussen kopieën te achterhalen en mogelijk het origineel terug te vinden [13](#page=13).
> **Tip:** Narratieve bronnen zijn niet per se fictie; ze zijn bedoeld om gevoelens over te brengen en kunnen feitelijke informatie, maar ook meningen en interpretaties bevatten [13](#page=13).
#### 2.2.3 Praktische overwegingen bij het analyseren van bronnen
In de praktijk combineren veel bronnen elementen van zowel archivalische als narratieve teksten. Daarom is het essentieel dat de mediëvist altijd kritisch nadenkt over het doel en de oorspronkelijke functie van een tekst voor de gebruikers [13](#page=13).
---
# Narratieve bronnen: historiografische genres
Narratieve bronnen zijn teksten die primair gericht zijn op het overbrengen van informatie, het overtuigen van de lezer, het uitdragen van een opinie of het bieden van een historisch voorbeeld met een specifieke boodschap voor de eigen tijd, waarbij het verhaal en de boodschap centraal staan in plaats van administratieve of beheersmatige doeleinden [13](#page=13).
### 3.1 Historiografische bronnen
Historiografische bronnen zijn verhalende teksten die ontstaan zijn met het doel een collectieve historische herinnering aan te leggen of in stand te houden. Ze geven de geschiedenis weer door de ogen van een gemeenschap, vaak met de intentie om betekenis te geven aan het verleden, heden en de nabije toekomst, legitiemerende, zin gevende of lerende uit het verleden. Geschiedschrijving in de middeleeuwen was zelden een doel op zich; auteurs hadden een vooraf bepaald uitgangspunt dat de selectie, ordening, beschrijving en interpretatie van feiten beïnvloedde. Naast intentie spelen ook context en vorm een cruciale rol bij de interpretatie van deze teksten [14](#page=14).
**Algemene kenmerken:**
* Chronologische afwikkeling van gebeurtenissen, vaak met inhoudelijke verbanden [15](#page=15).
* Vertellen van gebeurtenissen die als waarachtig worden beschouwd, met de impliciete verwachting van 'suspension of disbelief' bij het publiek [15](#page=15).
* Selectie van 'gesta memorabilia' (herinnering waardige gebeurtenissen), wat resulteert uit het waardeoordeel en de intenties van de auteur [15](#page=15).
#### 3.1.1 Genres binnen de historiografische bronnen
**Annalen:**
* **Oorsprong:** Ontstaan uit de praktijk van het berekenen van veranderlijke christelijke feestdagen (computus) in de laatantieke en vroegmiddeleeuwse periode [15](#page=15).
* **Kenmerken:** In de marge van paastabellen werden historische nota's genoteerd over belangrijke gebeurtenissen, zoals geboortes van vorsten of het aanstellen van abten, zonder literaire diepgang of een duidelijke chronologie [15](#page=15).
* **Soorten:**
* **Kleine analen:** Ontstaan vanaf de 7e eeuw, met willekeurige redactie afhankelijk van de interesse van monniken [15](#page=15).
* **Grote analen:** Ontwikkeld vanaf het einde van de 8e eeuw, met name door de Karolingers, zoals de *Annales Regni Francorum*, die de geschiedenis van de Karolingische dynastie en hun aanspraken op macht dienden te rechtvaardigen [15](#page=15).
* **Latere tendens:** Annalen werden aangevuld met meer gebeurtenissen, evolueerden naar doorlopende verhalen en gingen soms op in kronieken, waardoor het onderscheid vervaagde. Annalen werden ook buiten kloosters gemaakt, vaak door geestelijken in steden, en konden stadsgerechten worden [16](#page=16).
**Kronieken, Historiën en Gesta:**
* **Oorsprong:** Ontstaan uit chronologische concordantietabellen, gedreven door de noodzaak om verschillende jaartellingen te verenigen en gebeurtenissen te plaatsen binnen een duidelijke chronologische referentie [16](#page=16).
* **Thematiek:** Bespreken geschiedenis vanuit het perspectief van het onderwerp (rijks/kerkelijk), de instelling (abdij, kerk) en de berichtgeving horizon [16](#page=16).
* **Typologie:**
* **Wereldkronieken:** Bestrijken de geschiedenis van de mensheid vanaf het ontstaan tot het heden, met een brede geografische horizon die vaak naar het einde toe versmalt. Vroege voorbeelden zijn de werken van Eusebius van Cesarea en Isidorus van Sevilla, die de geschiedenis indeelden in zes tijdperken. In de late middeleeuwen verloor dit genre deels zijn teleologische karakter en werd volkstaal gangbaar [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Kerkelijke geschiedschrijving:** Geproduceerd door bisdomcentra en kloosterlijke scriptoria, met als doel de geschiedenis van de kerk, bisdommen of kloosters te verantwoorden en causale verbanden te leggen. Belangrijke voorbeelden zijn de *Liber pontificalis* en werken van Eusebius van Caesarea en Paulus Orosius, die een heilshistorisch perspectief hanteren [18](#page=18).
* **Gesta-literatuur (gesta episcoporum & gesta abbatum):** Beschrijft de geschiedenis van kerkelijke instellingen (bisschoppen, abten, pausen) chronologisch op basis van leidersopvolging, met een vermenging van materiële bewijzen (oorkonden) en verhalende delen. De functie is het verdedigen van materiële, spirituele en historische aanspraken en het bewaren van het geheugen van de gemeenschap. Voorbeelden zijn de *Liber pontificalis*, *Gesta abbatum Fontanellensium* en *Gesta episcoporum Cameracensium* [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Fundationes ("stichtingsverhalen"):** Beschrijven de voorgeschiedenis en stichting van een klooster, vaak met een sterk aspect van juridische legitimatie en bezitsclaims [19](#page=19).
* **Volks-, Dynastische- en Regionale kronieken:** Gebruikt om de macht of het gezag van vorsten en families te ondersteunen. Dit omvat geschiedenissen van Germaanse volkeren, Karolingische en post-Karolingische geschiedschrijving, genealogische geschiedschrijving, regionale en dynastische geschiedenissen, en stadskronieken [20-22](#page=20-22) [19](#page=19).
* **Stadskronieken en Memoriboeken:** Verhalende teksten over de geschiedenis van een stad, geschreven vanuit een stadsvriendelijk perspectief, of registers die dienen als geheugen van bestuur en gemeenschap [22-23](#page=22-23). Ze combineren vaak elementen van wereldkronieken, gesta, genealogieën en morele traktaten. Memorieboeken kunnen ook ontstaan uit annalen of schepenlijsten en evolueren naar stadskronieken, met een functie van administratief geheugen en stedelijke trots [23](#page=23).
**Hofkronieken:**
* **Definitie en situering:** Groeien voort uit genealogieën van vorstenhuizen en behoren tot de verhalende bronnen die het leven en de daden van vorsten beschrijven, vaak in een hofelijke context [21-22](#page=21-22). Ze zijn een mengvorm van annalen, kronieken en gesta [22](#page=22).
* **Structuur en inhoud:** Vertellen uitvoerig over de regering van een of meerdere vorsten, soms opgebouwd als annalen, met elementen van andere genres, maar onderscheiden zich door hun hofcontext en lofzang op de vorst [22](#page=22).
* **Functie en bedoeling:** Primair gericht op lofzang op de vorst, het legitimeren van zijn heerschappij en het verheerlijken van zijn macht. Ze dienden ook als opvoedkundige lectuur voor prinsen en leden van de adel, wat leidde tot het genre van de "Vorstenspiegel" met didactische en moralistische lessen [22](#page=22).
* **Voorbeelden:** Jean Froissart's *Chroniques de France*, Georges Chastellain's *Chronique des ducs de Bourgogne*, en Jean Molinet's *Chroniques* [22](#page=22).
### 3.2 Afgeleiden van antieke genres
Vanaf de 9e eeuw, gestimuleerd door de Karolingische Renaissance, kwam er een heropleving van antieke genres, waarbij aandacht werd besteed aan retorische technieken, psychologische en causale analyse, en stilistische zorg. De originaliteit van deze genres is echter beperkt door de sterke impact van antieke modellen [24](#page=24).
**Dagboeken:**
* **Kenmerken:** Minst beïnvloed door stilistische ingrepen, vaak gepubliceerd onder deze naam in de 19e eeuw, maar in de middeleeuwen anders ingevuld. Ze geven een evoluerende historische situatie weer en zijn niet geschreven met de eigenlijke afloop van gebeurtenissen in het vooruitzicht. Altijd geschreven vanuit een ik-standpunt, met soms vreemde weglatingen en schijnbaar irrelevante commentaren. Ze bieden inzicht in het verloop van feiten, historische processen en de belangstellingswereld van de auteur [24](#page=24).
* **Ik-centraal vertrekpunt:** Laten zich pas gelden vanaf de 12e eeuw, met de erkenning dat het individu en menselijke ingrepen geschiedenis kunnen veranderen [24](#page=24).
* **Voorbeeld:** De *De multro, traditione et occisione gloriosi Karoli comitis Flandriarum* door kanunnik Galbert, een dag-na-dag relaas van de samenzwering en moord op graaf Karel de Goede. Ondanks het "dagboek"-karakter is het feitelijk een verslag van een bijzondere gebeurtenis met een stichtende bedoeling en een bescheidenheidstopos in de inleiding [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Populariteit en verspreiding:** Weinig populair in de middeleeuwen door de vereiste geletterdheid en individuele reflectie; weinig bewaard in Noordwest-Europa. Een uitzondering is het *Journal d’un bourgeois de Paris* (1405–1449) [25](#page=25).
**Memoires:**
* **Retrospectief karakter:** De auteur kijkt terug op het eigen verleden en beschrijft cruciale episodes waar hij getuige of deelnemer aan was [25](#page=25).
* **Doel:** Persoonlijke verantwoording, vaak politieke zelfrechtvaardiging [25](#page=25).
* **Voorbeelden:** Philippe de Commynes' memoires (1489–1498), die het hofleven en politieke intriges beschrijven en bedoeld waren om zijn kampwissel te verantwoorden, en Olivier de la Marche's *Mémoires* (15e eeuw), die het leven aan hoven beschrijft met een moraliserend karakter [25](#page=25).
**Autobiografieën:**
* **Kenmerken:** Beschrijven het hele leven van de auteur vanuit het perspectief op het moment van schrijven, wat leidt tot een sterke subjectiviteit. Ze zijn sterk beïnvloed door Augustinus' *Confessiones* en hebben een spirituele of introspectieve focus [25](#page=25).
* **Opkomst:** Komt op in de 12e eeuw, parallel met de herontdekking van het individu [25](#page=25).
* **Voorbeelden:** Abelardus' *Historia Calamitatum* en Guibert de Nogent's *De Vita Sua*. Autobiografieën blijven zeldzaam in de middeleeuwen [26](#page=26).
**Biografieën:**
* **Kenmerken:** Beschrijven feiten en proberen een karakterschets te maken van een persoon. Vaak geïnspireerd door antieke modellen zoals Plutarchus en Suetonius. De schrijvers stonden meestal dicht bij hun onderwerp, wat resulteerde in een vaak positieve toon [26](#page=26).
* **Voorbeelden:** Einhard's *Vita Karoli Magni*, Suger van Saint-Denis' *Vita Ludovici grossi regis*, en de *Gesta Frederici I imperatoris* van Otto van Freising en Rahewin [26](#page=26).
### 3.3 Originele middeleeuwse genres
Deze genres zijn specifiek middeleeuws en weerspiegelen de cultuur en de maatschappelijke context van die tijd.
**Pelgrimsverhalen, Kruistochtaverslagen en Reisverhalen:**
* **Reisverhalen:** Rijke bronnen over de houding van middeleeuwers ten opzichte van reizen, informatie over verre streken en opvattingen over ruimte en de vreemde wereld [27](#page=27).
* **Pelgrimsverhalen:** Bevatten praktische en stichtende informatie over gevaren, routes en tips voor pelgrimages, zoals de *Itinerarium* van de Heilige Egeria en *Le guide du pèlerin de Saint-Jacques de Compostelle* [27](#page=27).
* **Kruistochtaverslagen:** Geschreven in de context of nasleep van kruistochten, vaak door ridders, soldaten of geestelijken, en dienden om anderen te motiveren. Voorbeelden zijn de *Gesta francorum et aliorum hierosolimitanorum* en Geoffroi de Villehardouins *Histoire de la conquête de Constantinople* [27](#page=27).
* **Diplomatieke, missionaire of handelsreizen:** Bieden inkijk in hofleven, politiek en cultuur van vreemde gebieden, vaak gekleurd door een eurocentrische blik. Voorbeelden zijn de werken van Liutprand van Cremona, Willem van Rubrouck, Marco Polo, Joost van Gistel en Pero Tafur [27-28](#page=27-28) [27](#page=27).
**Verslagen van Bijzondere Gebeurtenissen:**
* **Ontstaan:** In de laatmiddeleeuwse stedelijke context, vaak door ooggetuigen geschreven [28](#page=28).
* **Doel:** Documenteren van uitzonderlijke gebeurtenissen (politiek, militair, religieus), die later konden dienen als rechtvaardiging of bewijsstuk [28](#page=28).
* **Voorbeelden:** Jan van Heelu's verslag over de Slag bij Woeringen, het "Dagboek van Gent" (1447–1453) en het *Boeck van al ’t gene datter gheschiedt is binnen Brugghe* [28](#page=28).
**Hagiografische Teksten (Hagiografie):**
* **Definitie en doel:** Het talrijkste type verhalende bron, gericht op het bevorderen, onderhouden of bijsturen van de verering van heiligen. Secundaire doelen zijn het bieden van morele rolmodellen, het scheppen van collectieve identiteit en het ondersteunen van juridische claims [29](#page=29).
* **Ontstaanscontext:** Ontstaan in milieus met een nauwe band met de heilige, vaak waar relieken werden bewaard [29](#page=29).
* **Kenmerken:** Gaan over de persoon, zijn/haar spirituele kwaliteiten, relatie tot God, en wonderen en daden tijdens en na het leven. Het genre is evolutief en contextgebonden, wat leidt tot veel herschrijvingen [29](#page=29).
* **Belangrijkste types:**
* **Vitae (Heiligenlevens):** Beschrijven het leven van een heilige van jeugd tot dood, met nadruk op geestelijke kwaliteiten [29](#page=29).
* **Miracula (Mirakelboeken):** Opsomming van wonderen verricht tijdens en na het leven van een heilige, bedoeld voor geloofversterking en religieuze vorming [29](#page=29).
* **Translationes (Translatieverslagen):** Beschrijven de verplaatsing van relieken/lichamen van heiligen [30](#page=30).
* **Inventiones / Elevationes / Depositiones:** Verslagen van de (her)ontdekking, opheffing of bijzetting van relieken [30](#page=30).
* **Nut voor historisch onderzoek:** Onmisbaar voor het documenteren van periodes met weinig andere informatie, getuigen van crisismomenten en bieden inzicht in de ontwikkeling van het religieuze leven en cultussen [30](#page=30).
**Compilaties en Bloemlezingen:**
* **Functie:** Verzamelingen gemaakt omwille van de voorbeeldfunctie van heiligenlevens [30](#page=30).
* **Typen:** *Martyrologia* (lijsten/kalenders van martelaren), *Exemplaria* (verzameling stichtende verhalen) en *Legendaria* (collecties van heiligenlevens) [30](#page=30).
* **Bekend voorbeeld:** Jacobus de Voragine's *Legenda Aurea* (13e eeuw), een populaire verzameling heiligenverhalen [30](#page=30).
---
# Niet-verhalende bronnen: juridische en administratieve bronnen
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten niet-verhalende bronnen, waaronder normatieve bronnen zoals gewoonterecht en wetgeving, bronnen uit de rechtspraak, oorkonden, en diverse administratieve en boekhoudkundige bronnen, die essentieel zijn voor het reconstrueren van instellingen en hun functioneren [31](#page=31).
### 4.1 Juridische bronnen
Juridische bronnen bevatten normen, wetgevingen en voorschriften waaraan een bepaalde groep zich diende te houden. In het middeleeuwse recht waren er twee belangrijke geldingen te onderscheiden: gewoonterecht en wet- en regelgeving [31](#page=31).
#### 4.1.1 Gewoonterecht of volksrechten
Gewoonterecht bestond uit mondeling overgeleverde regels, gebaseerd op concrete gevallen die steeds opnieuw werden aangehaald, en regelden de sociale omgang. Het was de belangrijkste rechtsbron in de Middeleeuwen. Hoewel het recht in de vroege middeleeuwen op schrift werd gesteld, bleef de mondelinge traditie primeren. Neerschrijven gebeurde enkel bij uitzondering, bij herhaaldelijke overtredingen of als reactie op nieuwe vorstelijke wetgeving. Dit gold in steden, op het platteland en in handelsnetwerken. Gewoonterecht was casuïstisch, straffen waren compensaties, en het was persoonsgebonden. Vanaf de volle middeleeuwen begon het gewoonterecht gedeeltelijk territoriaal te worden, maar de complexiteit bleef bestaan door privileges en overlappende rechtsgebieden. Het verloor langzaamaan belang maar bleef bestaan tot in het Ancien Régime [31](#page=31) [32](#page=32).
**Kenmerken van middeleeuws gewoonterecht:**
* **Casuïstisch:** Recht baseerde zich op specifieke, eerdere gevallen en mondeling geheugen van ouderen [32](#page=32).
* **Compensatie-gebaseerd:** Straffen waren gericht op compensatie voor slachtoffers, niet op verstoren van de openbare orde, en berekend op economische waarde [32](#page=32).
* **Persoonsgebonden:** Iedereen werd berecht volgens de coutumes van de stam; later schoof dit op naar niet-persoonsgebonden recht door groeiende transregionale staten [32](#page=32).
* **Territorialisering (complex):** Vanaf de volle middeleeuwen werd het gewoonterecht gedeeltelijk territoriaal, maar niet alle inwoners waren onderworpen aan dat specifieke rechtssysteem. Privileges zorgden voor verschillende rechten voor verschillende groepen [32](#page=32).
#### 4.1.2 Wet- en regelgeving
Wet- en regelgeving is de schriftelijke neerslag van pogingen van de overheid om sociale omgang te regulariseren binnen een staat, regio of gemeenschap. Dit ontstaat van bovenaf, in tegenstelling tot gewoonterecht dat uit traditie voortkomt. Wetgeving is een bewuste ingreep door hogere overheid met als doel de bevolking te controleren en disciplineren. De terminologie varieerde afhankelijk van de aard van de overheid: ordonnantie, keure, charter, privilege voor wereldlijke wetgeving; en diverse benamingen voor kerkelijke wetgeving. Stedelijke en plattelandsgemeenschappen hadden ook eigen termen voor regelgeving, die naast gewoonterecht bestonden. De middeleeuwse rechtsorde bestond uit een mix van bestaande gewoontes en nieuwe wetgeving [33](#page=33).
**Soorten wetgeving:**
* **Wereldlijke wetgeving:** Ordonnantie, keure, charter, privilege [33](#page=33).
* **Kerkelijke wetgeving:** Diverse benamingen, afhankelijk van de bron van het canonieke recht [33](#page=33).
* **Stedelijke & plattelandsgemeenschappen:** Eigen termen voor regelgeving [33](#page=33).
#### 4.1.3 Wereldlijke juridische bronnen
De behoefte aan wereldlijk recht, naast gewoonterecht, ontstond vanaf de 6e eeuw. Germaanse volksrechten werden schriftelijk vastgelegd naar Romeins voorbeeld, met als doel orde te creëren en het bestuur te versterken. Schrift werd steeds belangrijker door groeiende administratie [33](#page=33).
**Fasen in de ontwikkeling van wereldlijke juridische bronnen:**
* **Fase 1 (6e–11e eeuw):** Volksrechten werden voor het eerst schriftelijk vastgelegd, vorsten vulden gewoonterecht aan met plechtige afkondigingen, vaak in kerkelijke context. Bewaring was beperkt, met voorbeelden zoals Karolingische capitularia [34](#page=34).
* **Fase 2 (vanaf 11e eeuw):** Door toenemende complexiteit van de samenleving schakelden vorsten over op ruimere, algemene wetgeving gericht op de relaties tussen wereldlijke macht en onderdanen [34](#page=34).
**Verschillende genres:**
* **Capitularia:** Wetgeving van Frankische vorsten, bevattend administratieve beschikingen, ordonnanties en verslagen van rijksvergaderingen. Ze werden overgeleverd in vorm van documenten voor missi dominici, notulen, en memoranda [34](#page=34).
* **Ordonnanties/Chartes/Keuren/Privileges/Mandaten:** Door de groei van steden, handel en bevolking werden deze noodzakelijk [35](#page=35).
* **Ordonnantie:** Regel uitgevaardigd door een soeverein [35](#page=35).
* **Mandaat:** Afkondigingen door vorsten bij specifieke situaties, leidend tot algemene regels [35](#page=35).
* **Charter/Oorkonde:** Vorm waarin een privilege werd toegekend [35](#page=35).
* **Keure/Privilege:** Uitzonderingswet die concrete rechten gaf aan een stad, gemeenschap of privépersoon, vaak bestaand gewoonterecht bevestigend of aanpassend. Schepenbanken waren verantwoordelijk voor de controle van naleving en uitvoering, maar hadden geen bevoegdheid voor hoge rechtspraak [35](#page=35).
#### 4.1.4 Constitutionele teksten
Dit zijn teksten die de instelling van een stad of regio vormgeven en de politieke verhouding tussen vorst en onderdanen vastleggen. Ze zijn vaak grondwettelijk van aard en richten bestuur en instellingen in, bepalen rechten en plichten, en vernieuwen de politieke orde. Voorbeelden zijn de Magna Carta, het Concordaat van Worms, de Gouden Bul en het Groot Privilege [36](#page=36).
#### 4.1.5 Stedelijke & plattelandswetgeving (schepenen)
Vanaf de 12e eeuw stelden steden zelf schepenen aan die wetgeving uitvaardigden, bekend als stadsordonnanties, 'Vorboden' (Gent), 'Hallegeboden' (Brugge) of 'Bans' (Henegouwen). Deze werden publiekelijk afgekondigd en geregistreerd in ordonnantieboeken. Bepaalde groepen, zoals universiteiten of kloosters, vielen buiten de schepenjurisdictie, waardoor steden een juridisch lappendeken vormden [36](#page=36).
#### 4.1.6 Wetgeving door standen & corporaties
Standen (vergaderingen van vertegenwoordigers) en corporaties (ambachten, gilden) maakten statuten voor interne werking en legden sancties op. Ook op het platteland was er wetgeving voor beheer van gemeenschappelijke gronden en waterhuishouding [37](#page=37).
#### 4.1.7 Kerkelijke juridische bronnen
Kerkelijk recht is het juridische systeem vanuit de Kerk als instituut, oorspronkelijk voor de clerus, maar al snel met impact buiten de kerk, bijvoorbeeld in huwelijksrecht en economie. Er bestond een spanningsveld tussen kerkelijk en wereldlijk recht, waarbij mensen rechtbanken tegen elkaar uitspelen [37](#page=37).
* **Pauselijke decretalen:** Pauselijke uitspraken over concrete gevallen die bindend waren voor de hele Kerk. Vanaf de 6e-7e eeuw werden ze systematisch verzameld en dienden ze ter legitimering van de paus als primaat. De *Decretum Gratiani* (rond 1140) was een belangrijke stap naar systematisch canoniek recht [37](#page=37).
* **Concilies & Synoden:** Vergaderingen van bisschoppen (concilies) of lokale vergaderingen binnen een bisdom (synoden) die wetgeving vaardigden die werd opgenomen in het canonieke recht. Concilies konden ook een politieke dimensie hebben en werden soms door vorsten gebruikt [38](#page=38).
* **Monastieke regels & consuetudines:** Normatieve systemen binnen kloosters, met als belangrijkste de Regel van Benedictus. Vanaf de 10e eeuw werden consuetudines (gewoonteregels) als praktische handboeken toegevoegd [38](#page=38).
* **Statuten & ‘semi-religieuze’ bewegingen:** Regelgeving van generale kapittels van orden en tertiarissen, zoals cisterciënzers en franciscanen, evenals statuten voor begijnen [39](#page=39).
* **Confraterniteiten & andere kerkelijke praktijkbronnen:** Boeteboeken, rituele handboeken, preken, visitatieakten en inquisitieakten [39](#page=39).
**Codificatieprobleem:** Vóór de 12e eeuw bestond er geen algemene kerkelijke juridische codex; wetgeving was gefragmenteerd. De *Decretum Gratiani* (1140-44) markeerde een grote doorbraak door een eerste systematische verzameling en poging tot verzoening van kerkelijk recht [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 4.1.8 Bronnen uit de rechtspraak
Dit zijn de concrete neerslagen van rechtspraak, de toepassing van normatieve bronnen. In de Middeleeuwen was er geen scheiding der machten; elke instantie sprak recht binnen eigen bevoegdheden. Wereldlijke en kerkelijke rechtbanken concurreerden constant, en mensen speelden de rechtbanken tegen elkaar uit [40](#page=40).
* **Vrijwillige rechtspraak:** Schepenbanken registreerden tegen betaling afspraken tussen partijen als aktes, niet als vonnissen. Dit leverde inzichten op in het leven van gewone burgers, inclusief vrouwen [41](#page=41).
* **Strafrecht en burgerlijke rechtspraak:**
* **Olims:** Oudste vorm van schriftelijke procesregistratie, met beknopte weergave van onderwerp en eindvonnis [42](#page=42).
* **Placita:** Juridische beslissingen van vorsten, genoteerd op rollen [42](#page=42).
* **Sententiæ / Vonnisboeken:** Systematische registratie van uitgebreide vonnissen. Stedelijke sententiën en vonnisboeken van centrale vorstelijke rechtbanken evolueerden door de tijd heen [42](#page=42).
Het algemene probleem was het "juridisch lappendeken" door overlappende bevoegdheden van kerkelijke en wereldlijke instanties, wat historici dwong meerdere archieven te raadplegen [43](#page=43).
#### 4.1.9 Oorkonden
Oorkonden zijn losbladige documenten op perkament, meestal met zegel, die permanent bewijs leveren voor de verwerving of creatie van een recht, of bewijsvoering mogelijk maken. Ze getuigen van rechtsfeiten of rechtshandelingen en hebben juridische bewijskracht op lange termijn. De studie van oorkonden heet diplomatiek [43](#page=43) [44](#page=44).
**Typologie van oorkonden:**
* **Cartae:** Formele oorkonden, opgesteld door professionele kanselarijmedewerkers, met objectieve kenmerken zoals zegel, specifieke formule-structuur en handtekening. Ze zijn juridisch bewijs en bruikbaar in de rechtbank [44](#page=44).
* **Notitiae:** Informele oorkonden, met weinig formele echtheidskenmerken, waarbij de bewijskracht vooral berust op getuigen. Ze waren typisch vroegmiddeleeuws en vooral privaatrechtelijk [44](#page=44).
* **Diplomata / Praecepta:** Plechtige documenten, uitgevaardigd door paus, keizer, koning of hoge adel, met een sterk ceremonieel en propagandistisch karakter [44](#page=44).
**Publiekrechtelijke oorkonden** worden opgesteld door iemand met een openbare functie en kunnen zowel normatieve als praktijkbronnen zijn, zoals privileges of vonnissen die tot regel verheven worden. **Privaatrechtelijke oorkonden** worden opgesteld door private personen om een recht vast te stellen of een transactie op schrift te stellen [45](#page=45).
**Overlevering van oorkonden:** Verschillende vormen zoals **origineel**, **chirograaf** (dubbel document voor echtheidsaantonbaarheid), **vidimus** (geauthenticeerde kopie), **cartularium** (verzameling van oorkonden vanuit het perspectief van de begunstigde), **register** (verzameling vanuit het perspectief van de oorkonder), **formularium** (handboek met modelformuleringen), **deperdita** (verloren oorkonden vermeld in andere teksten), **rekest/voorurkunde** (ontwerptekst) [46](#page=46).
**Echtheidskritiek (diplomatieke analyse)** is cruciaal om valse of vervalste oorkonden te identificeren, die inhoudelijk vals, formeel vals, of beide kunnen zijn [46](#page=46).
#### 4.1.10 Notariële akten
Notariële akten vinden hun oorsprong in de Romeinse oudheid en evolueerden door de eeuwen heen. In de Lage Landen vond de echte doorbraak plaats in de 13e eeuw, met de opkomst van inheemse publieke notarissen die akten met volle bewijskracht opstelden. Notariële akten komen meestal tot stand in de privésfeer en behandelen vaak huwelijk, bezit, eigendom en familiale rechtssituaties [47](#page=47) [48](#page=48).
### 4.2 Administratieve en boekhoudkundige bronnen
Deze bronnen komen voort uit bestuur en beheer van staten, steden, kloosters, ambachten en grootgrondbezit, met als doel eigendom en instelling te beheren en controle door derden mogelijk te maken. Ze kunnen worden onderverdeeld in statische bronnen (momentopname) en dynamische bronnen (continue bijhouding) [49](#page=49).
#### 4.2.1 Statische administratieve bronnen
Deze bronnen geven een versteende kijk op een situatie op één moment, zoals bezit, lasten of organisatie [49](#page=49).
* **Normatieve statische bronnen:** Schrijven geen nieuwe regels voor, maar tonen hoe de instelling hoort te zijn, vaak vanuit fiscaal perspectief. Voorbeelden zijn **pouillés** (lijsten van parochies die tienden moeten betalen) en **libri censuales / cijnsboeken / tiendenlijsten** (wie moet betalen en hoeveel). **Pachtcontracten** vanaf de 13e eeuw geven informatie over landbouwpraktijken [49](#page=49).
* **Praktijkbronnen:** Ontstaan na concrete inventaris of telling om de reële situatie in kaart te brengen [50](#page=50).
* **Polyptieken (Urbaren):** Gedetailleerde beelden van de rurale samenleving (8e–11e eeuw), met bewoners, activiteiten, bezittingen en lasten [50](#page=50).
* **Haardtellingen / denombrementen:** Aantal haarden/huishoudens per dorp/stad (late ME), interessant voor demografie en sociaal profiel [50](#page=50).
* **Belastings- / taxatielijsten:** Inzicht in de fiscale druk op een bepaald moment of economische ongelijkheid [50](#page=50).
* **Protokadastrale bronnen / catasti:** Topografisch nauwkeurige lijsten van huizen, eigenaars en waarde, voorlopers van het kadaster (Noord-Italiaanse steden) [50](#page=50).
* **Cijnslijsten – cijnsboeken – grondboeken (terriers):** Registratie van eeuwigdurende lasten (cijns) en later gedetailleerde beschrijvingen van percelen, hun ligging, gebruik en betalingstermijn [50](#page=50).
* **Leenboeken & leendenombrementen:** Registratie van alle lenen en leenmannen van één leenheer, vaak opgemaakt bij troonswisseling of overlijden van een heer [51](#page=51).
* **Boedelbeschrijvingen / staten van goed:** Inventaris van roerende en onroerende goederen bij overlijden van ouder(s) met minderjarige erfgenamen, ter bescherming van wezen [51](#page=51).
* **Confiscatielijsten:** Inventarissen van in beslag genomen goederen na oorlog of opstand [51](#page=51).
* **Getuigenverslagen / enkwesten:** Systematische getuigenverhoren voor onderzoek naar feiten of werking van instellingen [51](#page=51).
* **Stedelijke & corporatieve inventarissen:** Lijsten van materieel, archiefstukken en goederen [51](#page=51).
#### 4.2.2 Dynamische administratieve bronnen
Dit zijn bronnen die doorlopend worden bijgehouden en de evolutie tonen, voornamelijk **rekeningen en boekhouding** [51](#page=51).
* **Rekeningen & boekhouding:** Ontvangers of schatmeesters maakten overzichten van inkomsten en uitgaven. Ze zijn nuttig voor monetaire, financiële, demografische, sociale, economische en culturele geschiedenis. Vaak enkelvoudige boekhouding, met jaarrekeningen die een onderscheid maken in soorten inkomsten en uitgaven. Vanaf de 12e eeuw hielden instellingen boekhouding bij, met een taalverschuiving van Latijn naar Frans en Nederlands. Rekeningen van instellingen en publieke gezagsdragers zijn het best bewaard [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Lijsten van personen:** Zowel lopende lijsten als eenmalige lijsten gebruikt voor biografisch en prosopografisch onderzoek. Voorbeelden zijn **poortersboeken**, **parochieregisters** (zeldzaam in ME), **universitaire matrikels**, **ledenlijsten van corporaties**, **dodenrollen/obituaria/necrologia**, **ballingboeken**, **bedevaartsboeken**, **militielijsten** en **adelslijsten** [52](#page=52).
* **Brieven & correspondentie:** Meestal tijdelijke instructies, waarvan slechts een klein deel bewaard is gebleven. Vooral officiële correspondentie van steden, kloosters, vorstenhoven en familiearchieven bleef bewaard [53](#page=53).
* **Verslagen & notulen:** Notulen van vergaderingen van besturen, met weinig bewaarde exemplaren, maar belangrijk voor inzicht in stadsbeleid, besluitvorming en de dagelijkse werking van instellingen [53](#page=53).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geschreven woord geen evidentie | Dit principe stelt dat het loutere feit dat geschreven bronnen bewaard zijn gebleven uit de middeleeuwen, geen automatisme is voor hun betrouwbaarheid of prevalentie. Factoren zoals de mate van verschriftelijking van een regio, de bewaring van bronnen, hun nut voor latere generaties en de dominantie van het gesproken woord spelen hierbij een rol. |
| Oral-literate continuum | Dit concept stelt dat er geen scherpe scheiding bestaat tussen orale en geletterde culturen, maar eerder een glijdende schaal (continuüm) waarbij mondelinge en schriftelijke communicatie naast elkaar bestaan, elkaar beïnvloeden en voortdurend met elkaar verweven zijn. |
| Historiografische bronnen | Verhalende teksten die primair zijn ontstaan met het doel om een collectieve historische herinnering aan te leggen of in stand te houden. Ze geven de geschiedenis weer door de ogen van een gemeenschap, met als doel betekenis te geven aan het verleden en het heden, en lessen te trekken voor tijdgenoten en nageslacht. |
| Annalen | Een genre van historiografische bronnen dat oorspronkelijk ontstond uit religieuze kalenders en tabellen voor het bijhouden van kerkelijke feestdagen. Historische notities werden in de marges toegevoegd, wat resulteerde in korte, chronologische vermeldingen van belangrijke gebeurtenissen, zonder literaire diepgang of een duidelijke chronologische lijn. |
| Kronieken | Historische verslagen die een bredere thematiek behandelen dan analen en vaak een verhaalstructuur volgen. Ze proberen verschillende tijdrekeningen en verhalen met elkaar te verbinden en bieden een overzicht van gebeurtenissen, vaak met een focus op de geschiedenis van een bepaalde regio, dynastie of instelling. |
| Gesta | Latijnse term voor handelingen of daden, vaak gebruikt in de context van geschiedschrijving om de daden van bepaalde personen, groepen of instellingen te beschrijven. Gesta-literatuur (zoals Gesta episcoporum of Gesta abbatum) richt zich op de geschiedenis van bisschoppen of abten en hun opvolging binnen een kerkelijke instelling. |
| Hagiografische teksten | De veruit meest talrijke soort verhalende bronnen uit de middeleeuwen, die gericht zijn op de verering van heiligen. Deze teksten omvatten heiligenlevens (vitae), mirakelboeken (miracula), verslagen van reliekverplaatsingen (translationes) en verslagen van het (her)ontdekken of bijzetten van relieken (inventiones, elevationes, depositiones). |
| Juridische bronnen | Documenten die normen, wetgevingen en voorschriften bevatten waar een bepaalde groep zich aan diende te houden. Ze kunnen onderverdeeld worden in gewoonterecht (mondeling overgeleverde regels) en wet- en regelgeving (schriftelijk vastgelegde regels uitgevaardigd door de overheid). |
| Oorkonden | Losbladige documenten, doorgaans op perkament, met een juridische functie om permanente bewijskracht te leveren voor het verwerven of bevestigen van rechten, of voor bewijsvoering. Ze worden onderscheiden in formele (cartae, diplomata/praecepta) en informele (notitiae) typen, en kunnen zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke inhoud hebben. |
| Diplomatiek | De studie van oorkonden, gericht op het analyseren van hun echtheid, vorm, structuur en inhoud om hun historische en juridische waarde te bepalen. Dit omvat de analyse van formele kenmerken, taalgebruik en de context van hun totstandkoming. |
| Administratieve bronnen | Documenten die voortkomen uit het beheer en de instandhouding van instellingen, zoals staten, steden, kloosters of corporaties. Ze zijn onderverdeeld in statische bronnen (momentopnames) en dynamische bronnen (doorlopende registraties zoals rekeningen en lijsten). |
| Consuetudines | Monastieke gewoonteregels die vanaf de 10e eeuw werden opgesteld als aanvulling op vaak vage monastieke regels. Deze praktijkhandboeken beschreven het dagelijkse leven in het klooster en dienden vaak een didactisch en propagandistisch doel, hoewel ze idealiserend konden zijn. |
| Canoniek recht | Het juridische systeem dat is voortgekomen uit de Kerk als instituut. Oorspronkelijk alleen van toepassing op clerus en religieuzen, maar breidde zich al snel uit tot lekenzaken zoals huwelijk en economie, wat leidde tot spanningen met het wereldlijk recht. |
| Schepenregisters | Registers bijgehouden door schepenbanken, waarin afspraken tussen poorters werden geregistreerd (vrijwillige rechtspraak). Deze akten, vaak in de volkstaal, bieden waardevolle inzichten in het leven van gewone burgers, zowel mannen als vrouwen, en hun economische en sociale interacties. |
| Polyptieken (Urbaren) | Gedetailleerde inventarissen van bezittingen, lasten en opbrengsten van met name kerkelijke domeinen, daterend uit de 8e tot 11e eeuw. Ze bieden een gedetailleerd beeld van de rurale samenleving en de economische organisatie van landgoederen. |
| Rekeningen en boekhouding | Dynamische administratieve bronnen die de inkomsten en uitgaven van instellingen of individuen over een bepaalde periode (vaak jaarlijks) weergeven. Ze zijn essentieel voor het bestuderen van monetaire, financiële, demografische, sociale en economische geschiedenis, ondanks interpretatieproblemen door valutaverschillen en boekhoudkundige praktijken. |